Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com
B
Y
V
O
E
G
S
E
L
Tot het TRA c T A A T
GETUIGNIS der WAARHEIT.
Behelfende 6o. Getuigeniffen. Waar van 26. Notarialijk met eede bevestigt zijn , en d'overige hebben yder Persoon in 't byfonder, vrywillig met haar eigen hand beschreven en felfs onderteykent, een iegelijk volgens fijn eygen Ervarendheit : overtuiging fijnsGemoeds, Wegens
-
-
.
* -
-
* -
*
. * -
L E v E N, BEDRY F, en de ScHRIF T EN
ANTHOINETTE
-
-
Van
Juff.
โ ข
- -
-
.
BOURIGNON. -
. .
.
Dienende tot alocherlegging en beschaamtmaking van alle de Lafteringen en
::
, die men tegen defe Godvruchtige Persoon, en haar feer Heylfame Schriften, hier en daar foo feer ten onrecht heeft uytgestrooyt. Krachtiglijk betuigen de, dat fy haar geheel leven lang, van hare aan, een feer stil en inge togen Leven geleyd heeft, en dat in alle Godvruchtigheit hare ziele ongemeen met warachtige Deugden en vierige Liefde Gods, en die des Naaften, verรงiert is.
:
HET
WAPEN
VAN
::S:S:=#$
3 SSXT ZICI XIB IAI I 3 GI
t'Amsterdam, by P1E T ER AR EN T sz. in de Beurs ftraet, in de drie Rapen, 1679,
1. PE r R1 3. vers 14 tot 17. Indien gy lijdet om der Gerechtigheit wille, foo zijt gy Salig: ende en vreeft niet uit vreefè der Qaatdoenders, noch en werd niet ont
roert. Maar heytigt Gadt den HEERE in uwe herten: en zijt altijt bereyd tot 12erantinoogbinge aan een iegelijk die u reken fchap af eyfcht van de Hope die in u is, met Sachtmoedigheit en vreefe. Ende hebt een goede comfcientie, op dat in het genefy qualijk van u/preken, als van Quaatdoenders, fy befchaamt mo gen worden die uwen goeden Wandel in Chrifto, lafteren. Want het
is beter dat gy, wel doende (indien het de Wille Gods wil) lijdet dan quaat-doende.
Bericht
Bericht aan den |
L ESER.
Ieve Lefer, ik fou noyt ten einde geraken, indien ik alhier begon in te brengen alle de Getuigniffen van de Personen, dewelke nut tigheit in hare zielen ontfangen hebben, door het lesen der Schrif
ten van jonkvrouw A. Bourignon, of door hare woorden of doorden om gang met haar Persoon, en daar fouden wel groote Boekenuit voortgroei jen, indien men alle woorden en brieven te famen bracht, die foo veel vro me en Geleerde Lieden geschreven en gesproken hebben, tot lof van hare Deugden, en de wonderbaarlijke Genade die God aan defe voornoemde Jonkvrouw heeft mede-gedeelt. Want aan alle kanten, in verscheyde
plaatsen en Landen, ontstaat een ongemeene vreugde by alle diegene die de Waarheit foeken, foo haast als fy vernemen, dat God in foofeer verdui
fterde Tijt,als wy nu leven, noch een foodanig admirabel LICHT opaarden fend, dat men noyt diergelijke vernomen heeft, en waarvan men waarach
tig feggen kan, dat vele Propheten en Koningen gewenfcht hebben het felve teften, gelijk wy het nuften, en fy hebben dat niet gefien. En of fchoon dit LicHT foo klaar voor onfeoogen schijnt, foo zijn er nochtans vele die dat niet aanschouwen.
Eenige, uit oorfaak dat dit felve Lichtfoo krachtig
linstert, dat het hun de Ă–ogen verblind, en dat alfoo haar geficht niet -
: genoeg is, om foodanig Licht recht aan te schouwen, wegens de grof heit enfwarigheit haresgemoeds. Sy keeren fig daarvan af, dewijl fyon
bequaam zijn fulke klaarheit aan te fien, of t'onmachteloos om te leven naar fulken Goddelijken Licht. Sommige andere hebben dit LICHT wel gefien en gekent, maar fy zijn
te sterk gekleeft met hare genegentheden, aan de goederen der aarde, en aan de liefde hares felfs. Daarom zijn defe ook onbequaam om dit Licht der Waarheit aan te nemen. En sommige andere, wanneer fy van dit Licht hooren spreken, foo zijn fy in twijfel of het felve waarlijk van God
komt of niet, en deswegen derven fy dat niet absoluten fonder fchrupel volgen. Hierom heb ik gerefolveert hare onwetendheit te hulp te komen,
en hun vooroogen te stellen de Getuigniffen van foovele Persoonen van onderscheydelijken ouderdom, standen, en conditien, van verscheideLan , den en byfondere Religies. De welke al te famen in haar confcientie zijn , overtuygt geworden, dat dit LICHT van God komt, dat defe Ionkvrou , van hem in de wereld gefonden is, om fijn Licht der Waarheit aldaar te
, brengen, en dat fy waarlijk geregeert Den # word door den H. Geeft. t
2
wel
B ER 1 c HT aan den Lezer.
welken door haar, wonderbare werkingen doet, in de zielen van andere,
gelijk men kan fien in foovelerley Teftimonien, die ikfeer dienstig geacht heb, aan den dag te brengen, om de fwakken te sterken, en te verlichten degene die noch wandelen in de schaduwe des doods,om hun op te wekken uit den vaak van een foo gevaarlijken doodslaap, waarin nu meeft alle men fchen verfonken leggen. Dewelke ik groot ongelijk fou aandoen, indien ik niet aan den dag bracht foovele ke Getuigeniffen die my ter hand gekomen zijn. Nademaal men my belooft heeft, fulks te doen tot versterking der fwakken, en tot schande der boosaardige menschen, de welke trachten dit Licht te verdonkeren, en in verachting te brengen, door lasteringen en leugens. Waardoor fy dit tegenwoordigTractaat ver
:
oorsaakt hebben. Het gene mijn zielfoo veel nuttigheittoegebracht heeft, en ook alle andere die het gefien hebben, dat ik defen Lafteraar Berkendaal geen quaat toewenfchen kan, over dat hy dusdanig tegens de Waarheit Gods geschreven heeft, dewijl dat fijne Leugens foovele schoone waarhe den aan den dag hebben doen komen. Dewelke mogelijk voor de men fchen onbekent fouden gebleven hebben, indien hy geen stoffe verschaft had, om defelve t'ontdekken. Waarin ik vervult fie, het Woord Jefu Christi, als hy fegt: daar moet Ergernis komen ; doch weé den Menfch waar door de Ergerniffe komt. Want ik fie nu wel, datter ergernis tegens defeJonkvrouw komen moest, want anders had fy ons defe wonderbare Geheymeniffen niet ge-openbaart, die fy ons in dit Traftaatontdekt door
den Brief die fy my toegeschreven heeft. Welke dingen van vreugde ver rukken alle Kinderen Gods, die tot noch toe in strijten twijfel geweest
zijn, over verscheydeGoddelijke Misterien of Geheymniffen en puncten van Religie. Dewelke nu klaar gemaakt, ontloften uitgeleyd zijn, door de w: die hier bygebracht worden. Soo dat ik dien Berkendaal liever danken moet, dan hem haten of vervolgen, te meer alfoo my de H. Schrift leert, dat de Wraak alleen aan God behoort, die de felve ookfeker
lijk uitwerken fal naar fijn woord, als hy door den Propheet fegt: Mijn is de wraake, ik fal het vergelden. En den Heer Jesus roept het Wcé uyt over degene waardoor de ergerniffe komt. Ik laat hem in fijn Weëen On
geluk, daar in hy fig felfs moedwillens gestort heeft, en hardnekkig daar in verharden wil. En ik verheug my over het Voordeel, dat hy my en veel andere zielen veroorsaakt heeft.
-
Maar nadien dat defen Berkendaal my by de menschen wil gaan laste ren, em dat ik het Goddelijk Licht volg, en de wereld verlaten heb, om CCIl
B E R 1 c H. r aan den Lefer.
een ware Navolger Jesu Christi te worden, en dat hy my voor een dwaas en krankfinnige heeft willen uitroepen, uit oorfake dat ik met mijn Moe
der ons by degemelde Jonkvrouw begeven heb, en dat wytrachten ons foonaby haar te houden als mogelijk is, dewijl fy het ware middel is, van God gefonden om ware Christenen te maken, foo heb ik ookfeer noodig geacht, dat ik van vele Eerlijke Lieden Getuignis nam, om te bewijsen, dat mijne dwaasheit in dit stuck, Wijsheit is, en dat ik niet verlaten heb, den Weg der Zaligheit, noch den Dienst Gods, als ik Hamburg verliet: gelijk defen Berkendaal de menschen heeft willen wijs maken. Maar ik
heb de Leugen verlaten, om de Waarheit aan te nemen, en ik ben de do lingen ontvloden, om te wandelen op den Engen Weg, die ter Zaligheid geleid, volgens de woorden vanonsen Heere Jesus Christus. En dewijl ik de Luyden fulks niet konde bewijsen, door mijn eigen feggen, foo heb ik veelandere geloofwaardige Personen, die in dit werk meer ervarentheit hebben dan ik, willen laten spreken, op dat alfoo defefaak op vele mon den getuigen bestaan fou. Ik weet wel, dat de van God-verlichte menschen, de getuignis van andere menschen niet noodig hebben, dewijl dat God hun de waarheit aller dingen te kennen geeft. Maar de gene die fich naar hun natuurlijk -
::richten,
."
die hebben natuurlijke en menschelijke Getuigniffen
van nooden, dewelke met haar natuurovereen komen. Dit is d'oorsaak
waarom ik hun fulx heb willen voortbrengen, in ditTractaat. Het welk ook behelst een openbaring over d'aldergrootste Verborgentheden der Goddelijke Mysterien, foodanig als nooyt onder de menschen gehoort zijn: byfonderlijk in het achterste gedeelte, als wegens den Heerlijken Stand des Menschen, hoedanighy van den beginne geschapen is: en hoe dat hy na fijn Zonden-val verandert is. Van de ofGeboorte
:
des Heerlijken. LichaamsJesu Christi. Van fijne Mensch:wording, of aannemingonferfterflijkheit naar onse grove gestaltenis. Van het gene hy voor de menschen: heeft, en wat fy moeten doen, om fijne Disci
Pelen of ware Christenen te weten. Eindelijk, dit Tractaat spreekt van fĂźlke wonderbaarlijke dingen, dat het wel een ernstigen aandacht Waardig is, en een ootmoedighert vereyft, op dat men denrechtenInhoud wel mag verstaan. Het welk ik den Beminde Les E R van herten toe
\"enf:hestereeren Gods, en bevordering fijner Eeuwige Gelukzaligheit: Verblijvende
U E. Dienft willigen Vriend in Chrifto,
Jo HAN Co N RAAD HAs E.
-
*3
I N
I
N
H
O
U
D
der Notariale Attestatienen byfondere Getuigniffen fooals die na malkander vervolgen. -
d'eerste Attestatie, of Notariale Getuygnis.
Egeven door twee Juffrouwen binnen de Stad Rijffel: d'eene out zijnde 61. en d'ander 51.jaren. Dewelke in de Nabuerfchap van Ionkvrouw A. Bourignon ewoont hebben, en defelve van hare teedere jeuget aan gekend, en doenmaals, als ook naderhand feer gemeenfamen omgang met haar gehad, en ook een wijl tijts met haar in een huis gewoont hebben. Die halven fy met Eeden beveftigen, dat defe Ionkv: Bourignon tot allen tijden ter Godzaligheyt en Godvruchtigheyt isgemeygtgeweeft, foo feer dat fy in hare kindfche fpelingen, Kerken, Kloofterkens , en Heremitagies heeft 2willen oprichten. En toenfjgrooter wierd, heeft fy haar Lichaam betoomt, enfich : 2willig allerley Welluften en finnelijke vernoeglijkheden berooft, verlatende haar Vaders
Huys, Land, Maagfchap, Goederen, Eeren en rijckdommen defer wereld, om in Een faamheit, Armoede, Verachting en verfmaadheit een recht Navolger Jefa Chriftite we fen, en televen buiten het werelds, in hare fille Ingetogentheit en Vereeniging
::
Pag: 1.
met God.
Het 2. Notariale Getuignis.
Van een Dochter binnen Rijffel, out 58 jaar, die altoos met defelve Jonkvrouomgang gehad heeft, en haar gedientfoowel in hare Jonkheit als ook daar na Defelve beveftigt Eedelijk, met noch meerder byfonderheden, defelve dingen die in de voorgaande Artefa tie begrepen zijn. P. 4 Het 3. Notariale Getuignis.
Van een Priefter die de meergemelde jonkvrouw lange jaren gekend, en met haar om gang gehad heeft. Denwelken met Eeden
: , dat fy altoos deugtfaam, God
vruchtig, en met Liefdadigheittegems den Armengeleeft heeft: zijnde van gaauw Ver
ftand, en hoef in alle volmaaktheit het Hofpitaal, genaamt onfeLieve-Vrouw haar fe ven Smerten, bedient en geregeert heeft. : 4. Notariale Getuignis
P. 6.
Van de Schoolmeefterin der veelgem. Jonkvrouw. Dewelke betuigt, dat ff altoos tuchtigen gehoorfaam is geweeft.
P. 7.
Het5. Notariale Getuignis.
Door Vijf Meefters van verfcheyde Handwerken: de welke defe Jonkvrou en hare Ou
dert velejaren gedient hebben: en nu met Eeden bekrachtigen, dat ff van een goet Ver
ftandengaau begrijp is dat ff ook het voornoemde Hofpitaal wel voorgedaan en gere geert heeft.
P. 8.
Het 6. Notariale Getuignis, Van defe voornoemde Handwerkslieden: dewelke hier mede betuygen, van wat voor Ouders dat de voorgenoemde Jonkvrouw geboren is.
P. 9.
Het 7. Notariale Getuiguis.
Van de Majoor, Schepenen en Inwoonders van het Dorp Blatten in het Land Henegou Qb'de
:
der GETUY GN 1ss E N. we. Alwaar de veelgemelde Jonkvrou aangekomen is, op den felven dag als fy haar Vaders Huys met alle Rijkdommen, eeren, vermaak en welluften defes levens verlaten had; ten dien
eynde dat fyfoumogen ontvlieden, de gelegentheyt van te trouwen, en op dat fyaltoos mogt Boe te doen, en een Evangelifch Leven aanvangen. P, Io. Het 8. Notariale Getuignis. Van een Paftoor die voor defen Cappellaan tot Blattongeweeft is, en defelve Jonkvrouw.feer welgekend heeft, toen fy daar woonde. Defen betuygt met Eede, dat fy van een feer goet Le ven was, en feergoeden roem hadde by alle d'Inwoonders van defeplaats. P. 12. Het 9. Notariale Getuignis. Van den tegenwoordign Paftoor tot Blatton; dewelke op het bevel en in de tegenwoordig beyt des Majoors en de Schepenen van die plaats, onder Eede beveftigt, defelve dingen die de voorgaande Getuygniffen behelf n. P. I2. Het 1o. Notariale Getuignis.
Is een Brief, gefchreven door Heer Peter Salomon, Paftoor by Salvatoris Kerk in Rijffel aan Heer chriftiaan de Cort, Paftoor in St. Iohannes Kerk binnen Mechelen: ter tijt als den gefey den Heer Salomon na Blatton was geweeft, om de voorgaande 7. 8. en 9. Atteflatie te beko P. 12.
Wiezยบ,
Het 11. Notariale Getuignis. 3 Van twee andere Priefters en een Iuffrouw van 68. jaren. Pewelke betuygen wegens de Deugden en goeden wandel van de veelgenoemde Ionkv: A. Bourignon federt den tijt dat fy aan de Kerck van St. Andre woonde, in de voorftad St. Petri tot Rijffel. Het welk de plaats is , waar heen fy haar begeven heeft, federt het overlijden van haar Moeder, en dat haar Vader P. 14.
weder hertrouwt was.
Het 12. Notariale Getuignis. Van den Heer Decano en Paftoor der Parochie Kerke van St. Mauritius in Rijffel. Dewelke de gemelde Ionkvrouw meer dan 30 jaren lang gekend heeft: en bevestigt met ร ede, dat fy al toos een waarlijk Deugtfaam Leven gevoert heeft. . Waarvan hy, als haar Paftoor en Biecht
vader, goede kennis had. En altoos hebben de andere Biffchoppen en Paftoren loffelijk van haar gefchreven, wanneer fy buitenfijn Parochie ofuyt der Stad woonde. P. 16. Het 13. Notariale Getuignis. Van den Paftoor der Kerke St. Salvator in Rijffel: denwelken Eedelijk byna defelve zaken ver klaart, gelijk defe twee voorgaande Paftoren getuygt hebben , wegens hare goede Regering en groote Liefdadigheden in het Hofpitaal. P. 17. Van een
14- Notariale Getuignis. : der Kerke St.Het Stephanus binnen Rijffel: denwelken by na defelfde dingen door
Eeden bekrachtigt,
-
P. 18.
Het 15. Notariale Getuignis. Van den Paftoorder Kerke St. Andre, naby Rijffel: den welken Eedelijk bekrachtigt, de Deugden en goede Zeden van Juffr.: A. B. van alden tijt dat hy haar gekend heeft, foo wel toen fy in fjn Parochie woonde, als ook daar na toen fy het Hofpitaalgouverneerde. P. 19. Het 16. Notariale Getuignis.
Van een eerlijken Ontfanger binnen Rijffel, out 68.jaren: denwelken met Eeden bekrachtigt,de Godzaligheyt,rare deugden en goede werken,derfelver Juffrou. Waar over hy haarfeer beroemt, als ook wegens de groote Liefdadigheden die fy in het Armhuys oeffende. P. zo.
Het 17. Notariale Getuignis. Van eenen Notaris binnen Rijffel, out zijnde 54. jaren. ' Dewelke Eedelijk betuygt, dat de voornoemde Ionkvrou van een groot verftand, zaaubegrijp en goet Oordeel was, voorfchtig, befckeyden, en van goede zeden c% c. ": I . et
<\
Korten Inhoud Het 18. Notariale Getuignis. Van den Chirurgus des gemelden Hofpitaals, out zijnde 43 jaren. Den welken met Eeden be
veftigt, dat de genoemde jonkvrou, de Arme Dochterkensfoodanig heeft onderwefen, opgetogen en gevoed, en foo welin krankheit als gezondheitfoo vlijtig beforgt, als of het eerlijke Borgers kinderen waren.
-
P. 23.
Het 19. Notariale Getuignis. Van een andere Notaris dergemelde Stad Rijffel, out zijnde 26 jaren: denwelken Eedelijk bekrachtigt, dat defe Jonkv: van eenfeer goet oordeel, en Âşnder billikheit gegromt was; dat fy eenfterke Memorie en een goet gemoed hadde, levende in de Vreefe-Gods, en zijnde Liefdadig on P. 24
trent deu Armen.
Het zo. Notariale Getuignis.
Van den Heer Decanus en Paftoor der Kerke St. Mauritius, binnen Rijffel. Denwelken be tuygt, dat de gemelde Jonkvrou, een groot getal arme Dochterkens, op haar eigen koften onder
houden heeft, en defelve in Chriftelijke Leermg en Godvruchtigheyt onderwefen: en byfonder lijk hoe datfy aan het meeftendeelderfelve Dochterkens, denftant der Hexery en Toovery ont P. 25.
dekt heeft.
Het 21. Notariale Getuignis. Van een Paftoor in defelve StadRijffel, die defelfde dingen beveftigt
P. 27.
Het 22. Notariale Getuignis.
Van nog een ander Paftoor, die over defelfde dingen. Getuygt; dewijl dat defe drie Paftorenge famentlijk het werck by der hand genomen hadden; de voornoemde Dochterkens ondervraagt en
ge-examineert, en hare woorden en Belijdeniffenfchriftelijk opgefteld. Welk gefchrift de Ma giftraat tot Rijffelnoch onder haar macht heeft.
- 27.
23. Van verfcheyde Bagynen uyt het groot Bagynen-huys tot Mechelen. By dewelke defe veelgenoemde Jonkvroueenigentijtgewoont heeft. De welke betuygen en bekrachtigen, datfy aan defelve Jonkvrou Bourigwon, niet anders dan alle Godvrugtigheyt enftichtelijke manieren gefien P. 28. hebben; wenfchende dat fy hun leven met haar doorbrengen mochten. 24. Van de Moeder en Onder-moeder van het Convent derfwarte Sufters tot Mechelen: by dewelke de genoemde Jonkvrou tien Maanden had gewoont. Defe betuygen, dat feaert den tijt fy met haar omgang gehad hebben; haar altoosfeer. Deugtfaam en Godzalig betoont heeft: en dat P. 29. fy gelooven, dat defe Ionkvrouw door den H. Geeft geregeert word. 25. Van de Regente des Armenhuys van St. Jofeph, binnen Mechelen, met hare Mede hulp. By dewelke de veelgemelde lonkvrou ook een tijt lang gewoont heeft. Dewelke betuygen en bekrachtigen, dat fy haar altoos deugtfaam, Godzalig, vreedig, eerbaar en ftichtelijk ge dragen heeft. Noch verklaart de Regentinne in het byfonaer, dat fy niets anders aan haar be
merkt heeft, dan datfy een volmaakt Chriften Menfch is, vervult met warachtige Deugden, P. 29. befittende een overmate klaar verftand, met een feer rare Wijsheyt & c. 26. Van Heer Chriftiaan de Cort, Paftoor der Kerke St. Johannis, en Overfte der Orato ren tot Mechelen. Denwelken defe drie voorgaande Getuigniffen beveftigt: en betuygt ook van hem felfs, dat hygroote nuttigheit in fijn ziel ontfangen heeft, door den omgang defer Ionkvron P. 3o. Bourignon. Waar door hy gelooft, dat fy een waren Tempel des H. Geeft is, H?iet cumbigen bef)gtariaĂŻe?ittestatien, en volgt een Brief, Gefchreven door J. Con raad Hafe, aan fijn Chriftelijke Broeders, dewelke kennis hebben aan Juffrou A. B. of hare Schriften. Hy begeert aan een iegelijk in 't byfonder, dat fy getuygnis der Waarheyt fouden ge P. 31. ven, voor foo wijt hun die bekend is. 27. Gefchreven door Monfieur Fredrik Francken, Koopman van Amfterdam, aan Johan Couraad. Hafe. Tot antwoord op fijne vragen, wegens het Oordeel en bevinding dat den gefey dez Francken had, van de perfoon en Schriften van Juffrou A B. Waar over wijt en breed :: azz/favgor
der GET U Y GN rss EN
antwoord, met levendige gronden en krachtige waarheden: tot getuignis dat f; met allerley Deugden verciert, en hare Ziele met den H. Geeft bezeten is.
. 33
*-
28. Gefchreven door Monfteur Volckertvande Velde, Onder-caffier van het Ooftindifche huis binnen Amfterdam: aan J. Conraad Hafe. Denwelken hy antwoord, het gene hy door een
Vijfjarige ervaring bevonden heeft, wegens de Perfoon en Schriften van Juffrouw A. B. 65. 29. Gefchreven door Monfteur Joan Tielens, Koopman van Amfterdam: aan J. c. Hafe. Den welken hyantwoordopfijne 15. Vragen, wegens de Perfoon en Schriften van juffrou A. B. Welk Antwoordhy bekrachtigt, uit driejarigen omgang, met vele fchoone Allegalien en na denkelijke Argumenten, over de hooge waardigheit van haar Perfoon en Schriften. P. 73. Een Narichting of korte verklaring over het navolgenste Getuignis P. Io8. 30. Gefchreven door Monfr. Ewoud de Lindt, een Koopmans Soon van Breda: aan J. C. Hafe. Den welke hy volgens fijn begeren, omftandig bericht, hoedanig hy aan Juffrouw A. B. kenniffe gekregen heeft; wat voor deugden, Goddelijke Genaden-gaven en Wonderheden hyaan
dite Iuffrouw befbeurt heeft, door een vijfjarigen omgang: wat voorwerkingen dat hare Schrif ten, woorden en geduerige oefening in fijn Ziel gedaan hebben, en hoe dat hy is bewogen gewor
den, de handeling des Werelds met alle hareydelheden te verlaten, en fich gantfchelijk tot dan Dienft Gods te begeven. P. 1 I 2. 3 r. Van Iuffrouw Maria Tilemans, Weduwe van Iohan Hafe. De welke bericht door wat vorfaak fy met haar Soon uyt Hamburg in Holftein getrocken is. Tot noodige onderrechting der ge ne die door vyandige menfchen en vals bericht, hun hebben laten wijs maken, als offy haar door eenvoudigeflechthoofdigheit had laten vervoeren, en een dolende Leer aangenomen. P. 16 2.
32. Gegeven door een Koopman van Hamburg: de welke verklaart, wat voor Goddelijke verlichtingen ky in fjn Zielontfangen heeft, door het lefen der Schriften van Ionkvrouw A. B.: En hoedanig hy is bewogen geworden de koophandeling des Werelds te verlaten, om een waar
navolger Iefu Chrifti te worden. Ook hoe hy getracht heeft, fijn Vrou mede te brengen. Die . nochtans geenfints daar toe heeft willen verftaan, maar heeft liever willen de Wereld dienen en haar Man verlaten, dan dat fy Godfou dienen en by haar Man blijven. P. 166. 33. Getroeken uit twee Brieven, van een ouden. Voornamen hoog-geleerden en wijtberoemden
Profeffer der Theologie. Doenmaals woonachtig in Amfterdam. Hy verfoekt feer ernftelijk aan Iuffrouw Bourignon, (alfoo hy vertrouwd dat Syeen uitverkoren Werktuyg des H. Geeftes is, en dat Chriftus in en door haarfpreekt) om uytlegging over twee Puncten in hare Schriften te heb P. 17o.
ben.
34. Gefchreven aan Ionkvrou Bourignon door een Geleerd Theologant, die in de Nederland fche Provintien, als Engeland, Duytsland en veel andere plaatfen bekent was. P. 173. 35. Gefchreven door eenen Geleerden in Engeland binnen deftad Londen, aan Iuff,ou A. B. dato 25. Decemb. 167o. Waardoor ky te verstaan geeft, de groote achting die hy heeft, wegens de
Deugt en Leering der voorn. Iuffrouw Soodanig dat hy hare schriften in d'Engelfchefpraak heeft
: overfetten, offchoon Petrus Serarius door fijn fchrijven hem focht daar van afP.te trek 176. ers.
n
36. Ge-extraheert uyt verfcheyde Brieven van Zal. Heer chriftiaan de cort, in fijn :
2.
Paftoor van St. Johannis kerk in de ftad Mechelen in Braband, Superioor van het College der
Oratoren aldaar en Directeur van het Eyland Noordflrant in het Hertogdom Holleyy & c. Welke brieven hygfchreven heeft aan Iuffrouw A. B. Waar uit blijkt de feer groote over tuyging die hy in fjn hert hadde, van de hooge waardigheyt defer Iuffrouw en hareschriften, en hoe vaftelijk hy geloofde, dat fy een uytverkoren Werktuyg Goes , en een Vat des H. gee fes is. Om welkke ne)ningen hy wochtans fier veel vervolging, finaad, en Schipp *2
+ .
t?: *
Korten Inhoud
en verdriet heeft moeten uit/taan, door quaataardige en haatdragende menfchen.
P. 177, 37. Getrocken uit verftheyde Brieven, gefchreven door eenen gegradueerden Canonnick van
St. Rombouts Kerk, binnen de Stad Mechelen in Braband: aan Juffrouw A. B. als ook aan Heer chriftaan de cort. Waar in defen Heer Canonicus bekent, dat hy de voornoemde Juffrouw houd, voor een van God beminde , feer verlichte en hoog-begnadigde Perfoon. Uit welkers
schriftenen difcourfen hy onnoemelijke groote nuttigheyt heeft ontfangen. Weshalven hy haar ook voor fijn geeftelijke Moeder erkent. P. 182, 38. Uit drie Brieven voor den Heer General Vicarius, van het Aardsbisdom tot Mechelen in Braband: gefchreven aan Juffrouw A. B. die den voornoemden Heer, voor een Geeftelij ke Moeder erkend, waar door de Geeft Gods, geeftelijke kinderen geteelt heeft , en voortaan noch meer voortbrengen en teelenfal. P. I 86. : Gefchreven door een Doctor Medicin in Amfterdam: aan Monfr. Joan Tielens. De welke hyernftelijk verfoekt, om adres by Juffrouw Bourignon. Welkers Ziel en mergdoor dringende Schriften, hyfegt dat fijn verftandgroot licht toegebracht hebben, en groote werking in fijn Zielgdaan: foo dat hy ter wereld niet meer foekt, dan een waar Navolger Jefu Chrifti te worden. Waar toe hygroote bevordering hoopt, door den raat defer Jonkvrou: dewelke hem dunkt te wefen, de Vrouw in Apocalipfis befchreven, in 't 12. Cap. P. 188. 4o. Getrocken uit twee brieven, gefchreven door een Apotheker tot Sneek in Friefland. Den welken verklaart, hoe groote werking dat de Schriften van Juffrouw A. B. in hem en fijn Huis vrouw gedaan hebben; hoedanig fy daar door tot erkentenis van hun felfs gekomen zijn, en gerefol veert hebben alles te verlaten en Chriftum na te volgen, en tot meerder bevordering harer Zalig heit, zijn fy in Holstein getrocken, om aldaar by Iuffrouw Bourignon en hare Vrienden te -
“LU07/e7g.
41.
P. 19o. Getrocken uit drie Brieven van een koopman in Frederikftad. Dewelke het daar voor
houd, dat Iuffrouw Bourignon een Prophetifchen Geeft, en feer hooge Gemeenfchap met God heeft: en dat fy byfonderlijk van God voorfien en toegeruft is, om al de wereld te beftraffen en fijn. Gericht te verkondigen. En van hare Schriftenfegt hy,dat hy defelve met feer groote verwon dering en vernoeging gelefen heeft, ongemeene en ongehoorde Waarheden daar in vermerkt, en groote werking daar door in fijn ziel bevonden. P. 192. 42. Gefchreven door een Godzalige Ionkvrouw, in het Huis de Noftre Dame tot Bergen in Henegouwe. De welke na dat fy eenmaal met Ionkvrouw Bourignonfamenfpraak gehouden had, foo groote nuttigheit daar door in hare Ziel bevond, dat fyfeer verlangde, om voorder met defe Iuffrouw A. B. om te gaan. Waar toef door haar weynig fchrijven foo ernftige godvruchtige affs čtie betoont, dat het waardig is om met aandacht gelefen te worden. P. 193. 43. Getrocken uit verfcheyde Brieven, van een Franfe Iuffrouw, wonende in Hamburg: gefchreven aan Ionkvrouw A. B. Welke brieven klaarlijk behelfen, hoe krachtige werkingen en groote nuttigheyt dat defe Iuffrouw in hare ziel bevonden heeft, door het lefen van Iuffrouw Bourignons Schriften. P. 195 44. Extract uit een Brief, gefchreven door Monfr. Hendrik Smeufer, Chirurgin in de Stad : aan C. Hafe. rakende fjn oordeel van de Ferfoon en Schriften van Iuffrouw
: . I).
(VN'c.
P. I QQ.
k:
45. Getrocken uit 2. Brieven, dewelke binnen Hamburg gefchreven zijn, door een man van Uitrecht in Holland. Denwelken verklaart, door het lefèn der Shriften van Ionkvrouw A. B. befpeurt te hebben, hoe groote Liefde dat fy de menfchen, tot hun eeuwige Welftand toe draagt. Ook bekendhy, dat de middel die fy tot filken gelukfalig einde in hare Schriften voor field, het eenig en warachtig middel is, om tot dat Oogwit te geraken. Betuigende voorder hoe
uitermate groote werking en verandering dat defe Schriften in fjn Ziel veroorzaakt hebben. Waar voor hy God nooyt genoeg kan loven en danken. P. 2Oo. 46. Extract
der GE TUY G N 1 ss E N. 46. Extra:t uyt een Brief, gefchreven door een Koopmans Dienaar in Hamburg, aan 7. C. Hafe den welken hykortelijk verklaart fijne Meyning over de Perfoon en Schriften van Iif. frouw A. Bourignon, P. 2o1.
Van een Sijde-wevers Gefel uit Amfterdam, gefchreven aan J. C. Hafe op wiens verfoek hy betuygt, het gene hy oordeelt, wegens de Schriften van Jonkvrou A. B. Wat voor vruchten nuttigheit dat fijn ziele, door het lefen derfelven ontfangen heeft, en hoedanige over
tuiging hy in fjn hert heeft bekomen, door de tegenwoordigheyt van hare Perfoon.
P. 2o2.
8. Fxtract uit een fchrift van een Schoolmeefter in Weftphalen: aan een van fijne Vrienden
en goede bekenden, dewelkefomtijts malkanderftichtelijk tot God opwecken. Hy bericht fijnen Vriend hier mede, dat hem eenige Boeken van Juffrouw Bourignon zijn ter handgekomen; en hoedanig hydefelve bevind. P. zo3 49. Gefchreven door eenen Chirurgin van 't Heereveen inFrieflandaan J.C. Hafe. Waar in
by betuygt, dat de Schriften van juffrouw A. B. in hem en fijn Huysvrou foo krachtig gewerkt hebben, dat fy gefamentlijkgerefolveert hebben, haar Vaderland te verlaten en de voornoemde Iuffrouw na te volgen, op dat fy door hare Leering en Exempel, ware Chriftenen mochten wor den.
P. 2o4.
5o. Gefchreven door een kaarfemaker van 't Heereveen in Friefland Denwelkeneerftelijk : den meergemelden Petrus Serarius kennis aan Kuffrouw A. B. gekregen heeft: en naderhand door
het lefen van hare Schriften, het Licht en de Goddelijke Waarheit, in defe Iuffrouw foo klaar heeft leeren kennen, en foofeer daarvan is overtuygt geworden, dat hy fijn Land, huis, hof g&c. verlaten heeft, en metfijn Vrouw en eenig Soontje na Holfteyn getroeken is, om dat God delijke Licht waar te nemen, en dat felve na te volgen. P. zo6. 51. Van een voornaam Grootfchipper uit de fad Harlingen in Vriefland: gefchreven aan -
1. c. Hafe. Hy betuygt wat voor Lichtdat hy infijn verftant en hoedanige werkingen hy in fjnen wille ontfangen heeft,doorde Schriften van Juffrouw A. B. en hoe hy door hare redenen, daar in is gefterkt geworden: foodanig dat hy fijn Schip verkocht, en al fijn tijdelijken handel afge fchaft heeft om een waar Chriften te worden. En van hare Perfoonfegt hy,datter niets krachtiger infijn ziel plaats kan vinden, dan dat defe van Godverlichte Jonkvrou, tot een Moeder geftelt is: waardoor nu het Licht Goas in de Wereldgefonden word. Verklarende wat voor hooge Goddelijke
gaven en voortreffelijke Deugden hy in haar beffeurt heeft. Tot befluyt getuygt hy, door een feer aanmerkenswaardige gefchiedenis, hoe dat hy noch onlangsdoor denraad en Moederlijke forgvul digheyt van defe Jonkvrou uit een groot lijfen zielsgevaar is gered geworden, en verloft uit des Duivels netten, waar in hy wederom verwert geraakt was, P. 2o7. 52. Gegeven door eenen ouden. Predikant in Friefland; dewelke 38 jaren het Predik-Ampt
bedient heeft. Hy betuygt de voortreffelijkheyt der Schriften van Juffrouw A. B. en wat voor krachtige werkingen en onuitfprekelijke vreugden, dat hy door haren omgang en difcourfen, in fijn ziel bevonden heeft. P.21o 53. Getroeken uyt twee Brieven van een Paffement-maker uit Harlingen in Friefland. Den welken betuygt, dat de Schriften van Iuffrouw A. B. en hare woorden, hem meer verlicht en ge-trooft hebben, dan eenige andere Schriften of Predicatien; en dat door hare Leering te gehoor famen, hygroote nuttigheyt heeft ontfangen, in het overwinnen van den quaaen Geeft. Voor der verklarende, dat defe Ionkvron foo trouwlijk voor de menfchen forgt, als een Moeder voor bare Kinderen: en dat hare woorden foo krachtig in hem gewrocht hebben, gelijk de woorden Chrifti, in de jongeren van Emaus deden, ja dat fy hem en andere, de verborgenfte gedachten geopenbaart heeft. Betuygende dat fy de Moeder der ware Geloovigen is; dewelk hy in verloche zingfjns felfs, altoos beminnen en hare Leering na volgen wil, atfou daar over lichaam en ziel van malkanderfcheuren. P. 2 II 54. Getrocken uyt verfcheyde brieven gefchreven aan Jonkvrou A. B. door een Borger van -* .ka
2
Har -
Korten Inhoud Harlingen in Vriefland. Dewelke hem liet voorflaan, dat hy groot licht van God ontfangen
i
had, en feerwijt in het Chriftendom gevoordert was. Maar na dat hy de genoemde Jonkvrouw
hare schriften vlijtig had geleffen, en verfcheyde malen in hare conferentie geweeft, fooit hy tot defelve Jonkvrouw onn raad gebeden, en haar voor een geeftelijke Moeder aangenomen: ootmoedelijk biddende, dat fy hem doch ook onder het getal harer kinderen aannemen wil, volkomentlijk geloovende dat fy door den
gants andere gedachten gekomen, heeft fijn ellendigheyt erkent,
H. Geeft geregeert word: nadien hy nevens fijn Huysvrou, alreets foo veel lichts, leering, ver
zmaning, trooft en fterkte, door bare Schriften en omgang ontfangen heeft, dat fyt'eenemaal ge megen waren, Jefum Chriftum na te volgen. P. 2 14. 55. Gefchreven door een Tinnegieter uyt Harkngen in Friefland aan Juffrouw A. B. dewel ke door het lefen van eenige Brieven defer Juffrouw is overtuygt geworden, dat hy nevens an dere menfchen, die huydensdaags voor deugdig gehouden worden,feer verdwaalt waren van het teven der rechte Chriftenen. Dieshalven verfoekt hy de Juffrouw om raad, als een Middel van God zijnde, om de zielen uyt het verderf te redden. P. 21 8. 56. Getrokken uyt verftheyde Brieven van een kramer in de Stad Bolswaard in Friefland, gevefene Prediker by de Mexnoniften. , Denvelken feer aangevochten wierd van den boofen
Geeft, nadat hy voorgenomen had, fich met lichaam en ziel, gantfchelijk aan de wille Gods t onderwerpen. Waarom hy by Juffrouw A. B. om raat en hulpfoekt: erkennende haar voor een Geeftelijke Moeder, waar door hy als een fwak Kind in Chrifto, hoopt opgetogen en ge fterkt te worden. En hyprijftfe gelukzalig diegene die haar lichamelijke Tegenwoordigheyt ge nieten; detaijlhy oordeelt dat God haar met hooger Wijsheyt begaaft heeft dan Salomon. F. 2:8. 57. Gefchreven aan Jonkvrouw A. B. door een Ackerman tot Workum in Friefland. De
welke nietgenoeg behertigt bad, het gene de voornoemde Jonkvrouw had voorfeyt, wegens de roeden en ftraffen Gods, die over de vereenigde Nederlanden komen fouden; en dien volgens ver faymt haren goeden raat in tijts naar tekomen. Hy bekent nu de waarheyt harer Prophetie; leet
weftg zijnde over fijne onachtfaamheit: en fockt nu weder noch raad en hulp by defe juffrouw, voor hem en fijne kinderen; devijlby verzekert is, dat fy den Geeft Gods in fulken overvloe? heeft, dat ff andere menfchen in den woot, naar ziel en lichaam, met hulp en raat kan by faan.
-
P. 22 r.
58. Gefchreven door een Borger en Gortmaker : Harlingen in Friefland: dewelke Juffrou Bourignon erkend voor een Geeftelijke Moeder, die hare kinderen in alle waarheyt ouderrichten zal. Hy bedankt haar voor den goeden raad die hy alreets van haar heeft ontfangen; en ver fdekt defèlve noch voorder wegens de volmaaktheit fijner ziel. P. 223.
59. Gefchreven door eenTurffchipper van 't Heereveen in Friefland, aan Juffrouw A. B. Na dat defen man het Advertiffement tegens de Quakers gelegen had, door de voornoemde Juf? frouw befchreven, met noch eenige van hare brieven, foo heeft hy daar door hetjammerlijk ver valdes Chriften downs klaarlijk erkent: en niet alleen andere, maar ook fich felven van het leven Chriftien de kenniffe der ware Deugt, wijt vervreemt bevonden. Waar over hy met tranen aan defe Jonkvrouw bid, dat fy hem doch het A. B. C. des waren Chriftendoms leeren wil. P. 22 . 6o., Gefchreven door den felven Schipper uyt Harlingen, die hier voor het 51. Getuignis ge
geven heeft. De wijl dat defen Vriendfedert die tijt noch fêer groote nuttigheyt en byfondere Ge-nade van God heeft ontfangen, doorhet aandachtig en er iftig herkfèn der Schriften van Juf. frouw A. B. en voorder ongrig methaar Perfjo 2. So, dat hy files niet heeft kunnen verfwij gen, maar ten befte van andere dat heeft willen communiceren. Hy verklaart dan, door het voornoemde middel, ontdekt en gevonden te hebben denko/telijken Peerelof verborgen schat des Evangeliums; namentlijk het onderhoud of Vereeniging der ziel met God. Waar over hy we derom op nieuw refolveert, alles te verkoopen tot hy heeft, on liet koftelijken Schat te koopen. Dewelke hen, door mid:kldjer Jonkvrouwen hare Schriften is geopenbaart. P. 225. No TA -
-
-
1
Pag. 1 N O T A R I A L E
A T TE ST A T I E, -
zijnde
Het Eerste Getuigenis. Inhoud van het eerste Getuigenis. :s ยบf Egeven van twee Juffrouwen, de eene 6r. jaren, en dander 51. jaren
:
oud zijnde, drivelke in de nabuerfchap van Juffrouw Anthoi-, nette Bourignon gewoont, en defelve van hare teedere Jeuget aan gekend hebben ; dewijlf doenmaals, en ook federt feer byfonderen omgang met haar gehad hebben, en ook een tijd lang met haar in een
Huisgewoont. Die halven fy met eeden beveftigen, dat defelve Juffromv A. Bou rignon, tot allen tijden ter :::::::::: en Godvruchtigheit is geneygt geweeft; foo feer, dat fy in haar kindfchefpelingen, Kerken, Kloofters en Heremitagien heeft wil-,
len oprechten. En toen fy grooter wierd, heeft fy haar lichaam betoomt, en fich vry 2willig allerley welluften en finnelijke vernoeglijkheden berooft. En offchoon hareOu ders en veelvoudige gelegenheden, haar tot den Houwelijken Staat wilden bewegen, foo heeft fy nochtans fulks altoos wederftaan, en nooyt daarvan willen hooren. Ja toen hare Ouders haar by na aan eenen rijken Franรงoifchen Koopman tegens haren 2ville hadden verloof, foo heeft fy haar met de vlucht gefalveert, en in vreemdeklee deren willen wegtrecken in een Woeftijn, daar fjfonder eenige menfchelijke ommegang had mogen leven. Maar alfoo fydien felven dag, door eenen Vroomen Paftoor, in het Dorp Blatton -
: wierd, en dat hare Ouders door vlijtig nafoecken, fulks gevaar vier en, foo hebben fy den Aard-bisschop van Kamerik, Heer vander Burcq, foo danig bewogen, dat de Iuffrouw verplicht wierd, weder by hare Ouders te keeren. Ahvaar fytoen, meer dan te voren, de werken der Godfaligheid, en de volmaakt
heit harer ziele betrachte, levende inaker zedigheit en gehoorfaamheit by hare Ouders, gelijk als dit Getuigenis wijder verklaart. En feggen defeTeftificanten voorder, dat de veelgemelde Ionkvrouw, na de dood van hare Ouders, als fy vrye Erfgenaam
van hare goederen was; defelve Goederen heeft befteed tot Chriftelijke liefdadigheden en byftand der Armen; de hongerige te fpijfen, de dorftige te drenken, de kranken te - befoeken, de vreemdelingen te herbergen, en infomma allerley werken der Barmher tigheit, foo welgeeftelijke als lichamelijke, te oefenen. Tot welken einde fy ook aan A
geno
Notariale A TT ESTATI E, zijnde
2
genomen
heeft een feker Armhuis, genaamt l'Hofpital de nostre Dame des fept
Doleurs. Waar in 5 op hare eigen koften, veel jaren lang, heeft onderweg, en geleert, getracteert en opgevoed een groot getal arme maagdekens: ook verfcheide Dych ters en Weduwen tot haar genomen, om haar in fulke liefdadige werken te hepen. Maar fy bevond , dat geen van alle defe, om loon wilde doen, 't gene fy uit loutere
liefde tot God en haren Naaften dede. Het eerste Z
-
- -
-
•
GETUIG EN IS. -
-
. . . Uit het Frans vertaalt. Ompareerde persoonlijk Juffrouw Anthoinette en Anne de le Becque, ongehouwe de Monchy, oud zijnde C lijkte Dochters van wijlen Joan, en van wijlen 5Henriette 1. jaren, of daar ontrent, woo de voornoemde Anthoinette 61. en defelve Anne
nende in defe Stad Rijffel. Welke Comparenten, na haren gedane en afgeleyden Ee de, in handen der ondergeschrevene Notariffen, over hetgene hun gevraagt is, hebben
: , gefworen, en voor waarheit bekrachtigt, dat fy goede kennis gehad hebben met den overledenen Jean Bourigwon, in fijn leven Decanus der twaalf Sergeanten van fijn Koninklijke Majesteyt, onser aller genadigsten Heer, in derfelver Prevofté &c.
Dewelke van een goed leven, faam en Renommé was, met groote goederen der fontuynyerfien; aan idereen goede rekenschap doende en fijnen loon gevende, liefda dig ontrent den Armen, en goed aan de Gemeente doende. Soo dat men feggen kan, dat hywaarlijk een Man van goede faam was, dagelijks met de Heeren der : defer Stad Rijffel verkeerende, en andere eerbare Lieden; footen aanfien van fijn Be diening, als ook wegens fijn goed verstand en goeden raat. Voorder wisten en be
n fy, dat hy was gehuwelijkt geweest, met Juffrou Margareta Becquart, een
veft ::::::: :::::::::
de Vrouw, van Vrome Ouders geboren, ook met tijdelijke
Goederen rijkelijk voorfien. Met dewelke hy lange jaren heeft geleeft, in foo eerlijke huishouding als geen personen van hare conditie doen konnen. Uit welk Houwelijk niet meer
: twee Döchters in 't leven gebleven zijn,
te weten Margareta en Anthoi
wette. Welke Margareta verhuwelijkt is met Heer Charles van Torre, in fijn leven Licen tiaat in de Rechten, en Koninklijken Raad in de Gouvernantie binnen Rijffel. Aangaande Anthoinette, die heeft federthare jonge jaren, d'ydelheit deswerelds ver laten, en in Maagdelijken stande geleeft, fich tot allerley Deugden begevende, en de wereld versmaad. Hetgene fy heeft doen blijken, als fy verliet alle degoederen en ver maken van dit leven, als ook : Vaderland, en het #: harer maagschap, alwaar fy
welluftiglijk ppgevoed wierd, vanidereen gelieft en bemind, konnende overvloedig lijk de welluften der wereld genieten. ,,Maar fy heeft meer bemind in Armoede te le ven en boete te doen, en een Wildernis te gaan foecken, om aldaer onbekent te leven den overigen tijd hares levens. Het welk: droefheit aan haar Vader en Moeder door oorsaak der groote liefde die fy haar toedroegen: fy deden haar over in een Dorp Blar al foecken, tot er tijd dat fy haar vonden in 't land van
:
:
ton genaamt, alwaar fy door den Pastoor van die plaats wierd opgehouden; het welk een man van heilig leven was. Defe wende alle mogelijke vlijt aan, om haar aldaar te houden in fijn Kerk. Maar hare Ouders, door sterk aanhouden by den Biffchop van
Camerick, hebben foo veel tewege gebracht, dat hy haar deed wederkeeren by hare Quders, tot haar groot leedwefan en tot droefheit van dien. Heer Pastoor. Sy niet te IIllin - -
Het Eerfte Getuignis
-
3
min volherdendein den Diemft Gods, haar meer dan tevoren bevlijtigende tot werken der liefdadigheit, befoekende de Kranken, vertroostende de bedroefden, byftanddoen de aan darmen en fwacken; betuigende alfoo niets anders in haar hert te hebben, dan om God te behagen en aan ider een wel te doen. En niettemin alle hare geestelijke oefeningen, foo liet fy niet na, goeden dienst en gehoorsaamheit aan hare Ouders te doen, voornamentlijk federt de dood van haar Moeder, als wanneer fy de Boeken hield, de Huishouding verforgde, en de Negotie van haar Vader waarnam, tot groote ver
noeging van hem en alle de menschen waar mede hy te doen had, alles met :: heit, goedaardigheit en bescheidentheit. Het gene haar beminnelijk maakte by alle menschen die met haar omgingen. Meenigmaal tot den Huwelijken Staat verfocht zijn
de; het gene haar Vader ookfeer sterk wenschte. Niettemin foo heeft fy fulks krach
:
telijk wederstaan, haar altoosin houdende, met groote zedigheit in denyver der Eere Gods. Zijnde een zedige Dochteren van goed verstand, punctueel in alle hare bedrijven, foowel geestelijke als tijdelijke, dienende tot exempel en stichting vanyder een, &c.
-
Voorder feyden fy waar te weten, dat Monsieur Jean Stappart, haar meenigmaal had verfocht, dat fy haar doch fou willen begeven in een feker Hofpitaal, binnen Rijffel,
genaamt l'Hofpital de noflre Dame de fept Doleurs, (op Neerlands, het Hofp tal van onfe Lievevrouw haar feven finerten) het gene fy eindelijk heeft toegestaan, en dat felve Arm
huis geregeert en liefdadiglijk bestiert, met groote forg en arbeyd, tot groot contente ment van defen Stapart, tot welvaart van 't gemeen, en tot stichting van alle vrome menschen. Hebbende den voornoemden Stapart op verscheyde wijfen te kennen ge
geven, dat hy daar over groote vreugde en vernoeging genoot, alfoo hy daar dagelijks verkeerde.
-
Bovendien wisten fy ook, dat de gemelde Juffrouw Bourignon in dat felve Armhuis aangenomen had, verscheyde Dochters en Weduwen, om haar te helpen, dewelke we der daar uit moesten, om dat fy niet bequaam waren haar by te staan; fygants geen oor faak hebbende om over defeJuffrou te klagen, dewijl fyfeer goetaar ig was, vriende lijk, beminnelijk, ootmoedigen lieftallig, met alle hare in vreedfaamheit
::
en vriendschap omgaande, felfsdagelijks aan een felfde Tafel met hun tracterende gelijk een Moeder hare
: kinderen doet.
Eindelijk betuigden fy, dat in de Maantjanuarydesjaars 1662. Sy door den Gerichts fchrijver dergenoemde Stad Rijffel, waren afgehoort geworden tot getuignis, wegens de : der veelgenoemde Juffrouw A, Bourignon , en dat hare Getuignis niet anders dan tot lof was :: van hare Persoon en hare Regering. Van alle het welke fyfeer goede kennis hadden sedert dentijt van : jaren of daar ontrent, ja van hare teedere jeuget aan. Haar ten allen tijde gekent hebbende, voor een Deugtfame
Dochter van feer goet verstant, vergiert met alle goede eigenschappen die men fou kon nen wenfchen, en inderdaat een welgeschikte
: toebehooren. Waardoor het schijnt,
dat fy van God Uitverkoren is, sedert den dag harer geboorte. Weswegen, toen fy
Ä?:
noch een kind zijnde, niet anders speelde, dan van , Kloosters en He remitagen te maken. Het gene fywisten, om dat fy, in hare teedere jonkheit, en fe dert vele jaren, gemeenfaam met haardagelijx verkeert hadden, als ook in het voorgo
melde Hospitaalby haar gewoont, alwaar fy deselveJuffrouw altoos vast en bestandig in hare oefeninge en geduerige Godvruchtigheden gevonden hebben.
Sich aanbiedende, alle het voorschreven, als warachtige dingen weder op nieuw te
:
bekrachtigen en te , voor welken Gericht het noodig zijn zal. Van welke Attestatie, de voornoemde Juffrou op het verveerdigen defes afwesig zijn
"w:
2.
de,
Notariale AT TE STATIE, zijnde
4-
de, ons verfocht heeft Acte mede te deelen. Hetgene wy bewilligt, en dit alfoo ver: veerdigt hebben, om haar daarvan te bedienen, foodanig als fy't goedvinden zal. Alfoo gedaan en gepaffeert, geaffirmeert, versocht en bewilligt, in de voornoemde Stad Rijf fel, denfeventienden July des festienhondert vier-en-festigste jaar, voor ons Gillis Ma mier en Claude Hochart, Notariffen residerende in de genoemde Stad Rijffel. -
Het Origineel is onderteykent van d'Atteftanten en ons Notariffen. Was onderschreven G. MAN 1 E R.
Het Tweede
CL Au DE H o cHART.
GE TU I GN I S.
Van een Dochter, oud acht-en-vijftig jaar, die altoos met de gemelde Iuffrouw omgang heeft gehad, en haar gedient :, foo wel in hare jonge jaren als ook daar na, ter felverplaatfen daar fy gewoont heeft. Defe bevestigt meteeden, even die felve din gen, dewelke in de voorgaande Atteflatie begrepen zijn, met noch meerder byfonder heden over die felfde Materie.
Z
Uit het Frans getranflateert. (TN Ompareerdepersoonlijk, Jeanne du Thoit, ongehuwde Dochter, van wijlen Flo
C fel. rend; oud zijnde acht en vijftig jaar of daaromtrent, woonende in defe Stad Rijf DeWelke : en afgeleyden Eede in handen van ons Notariffen hier ondergeschreven, heeft gesegt, gefworen en voor waarheit bekrachtigt, dat fy Jean Bourignon feer wel gekent heeft; in fijn leven Decanus der twaalf o:
ganten, in der Koninklijke PrevostĂŠ deser Stad Rijffel. Welken Heer Bourignon een man van goed leven, van goede naam en faam was, met groot Goed der fortuyn ver
fien; een iegelijk goede rekenschap en fijnen loon gevende, zijnde ook een Man feer liefdadig ontrent den Armen, en gaf veel aalmoeften, doende groot nut aan het Ge meen, dagelijks met de Heeren der Magistraat van Rijffel verkeerende, en met alle eer
bare Luyden; om oorsaak fijner Bedieningen, fijn goed verstant en raad. Voorder weet en bekrachtigt fy, dat defen Heer Bourignon gehuwelijkt is geweest met Juffrou Marga reta Becquart, een Vrouw die waarlijk God vreefde, deugtfaam, en van vrome Ouders afkomstig; desgelijks met goederen der fortuyn wel voorsien. Waar mede hy lange
jaren heeft geleeft, en foo eerbaarlijk huisgehouden als iemand van fijn conditie heeft konnen doen. Van welk Huwelijk hem twee Dochters overgebleven zijn, te weten Margareta en Anthoinetta; welke Margareta gehuwlijkt is, met Heer Charles van Torre,
in fijn leven, der Rechten Licentiaat, en Raad by der Koninklijke Gouvernantie inge melde Stad Rijffel.
Aangaande Anthoinette, die heeft federt hare jonge jaren, de wereld verlaten, en in Maagdelijken stand geleeft, verachtende de wereld, en haar begevende tot allerhande foorten van deugdelijke werken. Gelijk fy betoont heeft, door de verlating die fy deed op den dag van Paeffchen, Anno 1636. wegens alle de goederen en vermakelijkheden, neffens ook haar Vaderland, en haar Ouders Huys, alwaar fy wellustig opgevoed en ge
fpijft wierd, by yder een aangenaam en bemind. Soo dat fy : gemakkelijk de vernoe -
gingen
Het Tweede Getuignis.
5'
gingen defeswerelds genieten kon: maar nochtans heeft fy meer bemint, in armoede te leven en Boete te doen, in een afgefonderde Wildernis, en voor de menschen on bekent, den overigen tijd hares levens. Het gene groote fmerten aan haar Vader en Moeder veroorsaakte, dewelke hun feer beminden. Deswegen gingen fy haarfoeken
aan alle kanten van d'een plaats op d'ander, en vonden haar in 't Land van Henegouwe, in het Dorp Blatton, alwaar fy opgehouden wierd, door den Heer Pastoor van die felve laats, dat een Man van heilig leven was, dewelke fijn vlijt aanwende, om haar in fijn erkte houden. Waar toe hy niet geraken kon, door dien hare Ouders, fijn Eerwaar
digheit, den Heer Aards-Bisschop van Camerik foofeer lastigvielen, dat fy gedwongen wierd, tot haar, en des Pastoors groot leedwefen, weder tot hare Ouders te keeren.
Maar fy niet te min, bleef volherden in den Goddelijken Dienst, haar meer dan te vo ren, tot godvruchtige werken begevende, befoekende de fieken en nootdruftigen, haar felfs van leckere spijsen en dranken onthoudende, om de arme kranken daar mede te la ven; hun felfs brengende wijn, delicate spijfen en andere nootdruftigheden, die de ge melde kranken behoeftig waren, als linwaat, kleederen, dekens en geld om hun by het leven te houden. Waar in de Attestantin haar meenigmaal heeft Sy oeffen de alle de werken, die een waarlijk boetveerdig mensch betamen. En om haar lichaam te kastijden, foofliep fy op de hardigheit, droeg een hairen kleed, en leefde in aller ge ftrengigheid. Jafy was wel dikwils uit de huifen der armen, in haar Ouders huis geko men , met luysen en ander ongediert beladen, die fy in de huysen der nootdruftige menschen opgefamelt had, met by hun neder te fitten, die kleine kinderkens te spij fen, en in windels op te bakeren; haar linne goed gewaffchen en de krancken van hare onfuiverheden gereynigt. Voorwaar, levendige :: Âť dat fy niets anders focht,
":
dan God te behagen, en liefdadigheit ontrent haren Naaften te oefenen. En niet te min defe hare volherding in hare geestelijke 2 foo liet fy nochtans niet na,
:
haar Vader en Moeder goede, trouwe en aangename diensten te doen, voornamentlijk federt de dood van haar Moeder, als wanneer fy de Boeken hield, de huishouding gou verneerde, en den handel van haar Vader bestierde, tot fijn groot contentement, en alle diegene die met hem te doen hadden. Maar alles met fulken voorfichtigheit, goe dertierentheit en discretie, dat fy haar beminnelijk, verwonderlijk en aangenaam maak te by alle degene die met haar omgingen. Ook was d'Affirmantin indachtig, dat de gemelde
: Anthoinette dikwils tot den Houwelijken Staat was versocht ge
weeft, door Jongmans van eerwaardige conditien, die met groot Goed der fortuin ver fien waren. Waar na fy geenfins heeft willen luyfteren: en heeft haar om dies oorsaaks halven, gelijk hier voor gefegt is, heymelijk weg begeven, om in kuisheit, en als een Dienstmaagt des Alderhoogsten te leven. Zijnde verfien met alle de hoedanigheden, die een waarlijk deugtsamezieleygen zijn. En het gene haar feer aanmerkens-waardig maakte, was, dat fy in alle haar doen, punctueel was. En ten aanfien van hare geeste lijke oefeningen, maakte fy fich stichtelijk voor idereen. Voorder bevestigden de Comparantin, dat Heer Stapart dry jarenlang, haar verfocht had, dat fy fich fou willen vervoegen in een Hospital, genaamt, Nofire Dame des fept Douleurs binnen de Stad Rijffel. Het gene fy bewilligde, het felve regeerde, liefdadig lijk gouverneerden en met forgvuldigheit voorstond, tot vernoeging van defen Heer Stapart en tot groot welvaart van het : , met ftichting voor alle menschen. Over welkers regering, dien genoemden Stapart dikwils in verscheide occasie betuigden, dat hygroote vreugde genoot. Ook verklaarde defe voornoemde du Thoit, dat de veelgemelde Jonkvrou Anthoinet te, verscheyde Dochters en Weduwen in dat Armhuis bewilligt had, om haar in defe A 3 Bedie -
-
Notariale ATTESTATIE, zijnde
e
Bedieningbytestaan: dewelke naderhand weder daar uit gegaan waren, wegens hare onbequaamheit van haar te konnen helpen, en om geen ander oorsaak. Want fy heb
ben geen reden van klachten gehad; alfoo fy haar voegde, naar alle humeuren, zijnde Van een goetaardige natuur, en feerbequaam om met haar om te gaan; handelende met hare Huisgenoten in alle gemeenfaamheit. Selfs is waar, dat fy haren nootdruft nam, met :: aan een felve Tafel, en een felfde fpijfe genoot; hun tracteren
de, gelijk een Moederhaar eigen kinderen doet. En op dat fy, door onnoodig besoek en toespraak niet mogt verhindert worden, in hare goede voornemens en besigheden, foo heeft fy gerefolveert het genoemde Hofpitaalte fluiten, ten einde fyden omgang der menschen ontgaan mogt. Eindelijk bevestigt de Affirmantin, dat fytot twee verschey de malen, door den Gericht-schrijver was verhoort geweest, foo wel wegens de Per foon als ook de Regering van voornoemde Juffrouw Bourignon; en dat hare Getuignis "niet anders dan loffelijk voor haar Persoon en Regering geweest was. Van alle de voorschrevene dingen had d'Affirmantin feer goede kennis, en geloofde,
dat defeJonkvrouw, van haar Geboorte aan, door God uitverkoren was. Nademaal dat toen fy noch een jong kind zijnde, niet anders speelde dan van Godvruchtigheden,
Kloosters, en Heremitages te maken. Hetgene fy weet, omdat fy federt hare teede rejonkheit, met haar gemeenfaamlijkverkeert en bedient foo weltertijt als fy woonde in
Reclufe van St. Andreas, dicht by de Stad Rijffel, als ook in het Hofpital hier voor ge noemt. Noch byvoegende, datfynooyt in haar, eenig gebrek of onvolmaaktheit had gevonden, maar altoos vast en bestandig in hare oefeningen en volherdende Godvruch tigheden.
: mede eindigde de Atteftantin haar tegenwoordige Getuigenis: dewelke fy aan
:
en weder opnieuw te bevestigen, voor foo danige Heeren en Gerechten daar het behoordfoo meenigmaal als het vereyfcht zal zijn. Van welke Attestatie, voornoemde Juffrouw Bourignon, op het verveerdigen des afwe
bood, als Warachtige faken te
figzijnde, ons versocht heeft, haar een Acte mede te deelen; foo hebben wy haar fulx toe
estaan, en dittegenwoordige voor haar afgeveerdigt, op dat fy fich daarvan mocht waar fy 't goet vinden fou. Alfoo gedaan, betuygt, verfocht, en bewil
bedi enen,
ligt en gegeven in de gemelde Stad Rijffel, den elfden Septemberin 't jaar festien hon dert vier-en-feftig voor ons Gilles Manier en Claude Hochart, Notariffen refiderende in voornoemde Rijffel.
Het Origeneel van defen is onderteykent van de genoemde Attestantin en ons Nata rijen.
Onderftond. G. MAN 1E R.
CL AuD E Hoc HART.
Het derde GETUIGN IS.
Van een Priefter die de voornoemde juffrouw lange jaren gekend en met haar omgegang gehad heeft: denwelken met Eeden bekrachtigt, dat fy altoos deugtfaam, Godzalig en Godvruchtig met Liefdadigheit tegens de Armengeleeft heeft, zijnde van een feer goet verftand. En ook hoe ff in alle volmaaktheit het voorgemelde Hofpital heeft geregeert. Uit het Frans vertaalt.
C: persoonlijk Heer Jean Willemo, Jeans Soon: Priester en Cappellaan derJonkvrouwen en Religieufen van de nieuwe Abdy binnen Rijffel. Den welken "
Ina
j
e
Het Vierde Getuignis.
7.
na gedane en afgeleyden Eede, in handen van ons ondergeschrevene Notariffen, in Verbofacerdotis Manu pectori appoftta, heeft gefegt, gefworen, en voor waarheit ver klaart te zijn, dat hy van fijn jonkheit aan goede kenniffe met Juffrouw A. Bourignon ge had heeft; de Dochter van Wyle Jean Bourignon, Moeder en Regentinne van het ::
pitaal, van onfe Lieve-Vrouw haar feven Smerten genaamt. En federt dat hy aldaar,
:
met haar meenigmaal omgang gehad hadde, heeft hy gefien en een feer goet Re lement en ordentelijke Bestiering, foowel ten aanfien van het Tijdelijke als Geestelij e; forgvuldig en punctueel in hare Bedrijven en ondernemingen, wandelende in den Weg des Deugts, met een onveranderlijke bestandigheit, vast en onbeweeglijk. Ge
tuigniffen van een welgeschikte Ziele. Ookis fy van den Comparant, als van groot ge tal andere menschen bekent geweest, voor een Deugtsame Dochter, Godvruchtig en Devoot tot het uifterfte : , vreefende God en gevende veel Aalmoefen; liefdadig, en in alle gelegentheden bereydtot dendienst en bystand van ider een, en bifonderlijk ontrent de Armen. Hebbende den Attestant meenigmaal verwondert geweest, hoe dat fyfoofeer het geestelijke en tijdelijke met vlijt konde waarnemen, fonder fich ooyt te beklagen over den arbeyd die fy oefende. Weswegen hy bekennen moest, dat fy van een gaauwen Geest en levendig verstand was.
Van welker Attestatie de gemelde Juffrouw: Bourignon, op het verveerdigen defes, afwesig zijnde, ons verfocht heeft, haar een Acte mede te deelen. Het gene wy bewil
ligt, en haar het felve mede gedeelt hebben, opdat sy haar daarvan mocht bedienen waar fy het goet vinden fou. Alfoo gedaan, geaffirmeert, yersocht, bewilligt en gegeven ingemelde Rijffelden 17. Julyin 't jaar festienhondert vier en festig, voor ons Gillis Manier en Claude Hochart, Notarifen residerende in de gemelde Stad Rijffel. Het Ori gineel defeswas onderteykent van den Affirmanten ons Notariffen,
-
was onderfchreven, CL AuDE HocHART.
G. MAN IER.
Het Vierde
G ET U I GN IS.
Van de Schoolmeefterin de voornoemde Juffrou Bourignons. Dewelke betuigt, dat fy altoos tuchtig en gehoorfaam is geweeft, en dat fy, toenmaals naar haren ouderdom,
van feven dacht jaren, niets in haar vermerkt heeft, waar uit men eenig quaad gevolg fou komen trecken. Getranflateert uit het Frans.
Engenen die defe woorden mogten te vooren komen, mogen weten, dat An D thoinette Bourignon in hare jonge jaren, als fy in der Schole by ons was, wy nooyt :: gehoort, noch iets vermerkt hebben in haar comportement, voor foo veel fy een kindzijnde, waaruit men eenig quaad gevolgfoukonnentrekken, maar in tegendeel zijnde feer modeft en gehoorsaam. Sulks betuigen.Âť Was onderfchreven, CATHA R IN A
BERNISE.
Moeder van het Weeshuis, genaamt het Huisder goede Dochters, of (Bonne Filles) in Rijffel. kHet
8
Notariale ATTESTATIE , zijnde Het Vijfde G E TU IGN I S.
Van vijf Maefters van verfcheyde handwerken, dewelke defeJonkvrou en hare Ouders veel jaren bedient hebben, en nu met eeden bekrachtigen, dat fy van een goed ver and en gaatnv begrijp is; dat fy ook het voorgemel e Hofpitaal wel voorgefaan en
heeft, en aldaar veel liefdadigheit aan de Armen en nootdruftige bewefen. :: Ă&#x2013;ok verklaren fy, dat f; defs dingen voor de Magiftraat in Rijffel betuigt hebben:
gelijk ook de voorgenoemde Teftificsmien degelijks betuigen. Uit het Frans getranflateert. Ompareerde persoonlijk, Jaques du Gardin, Soon van Wyle Anthoinet, van fijn
C: een Slote-maker, oudtufchen 55
en 56 jaren. En Lourens Lundrieu,
Soon van wyle Thomas, fijn handwerk een Dakdekker, out vijftig jaar. Nicolaas de Duelle, Soon van wijle Jaques een Glafemaker out vijftig jaar. Pieter des Buiffons, van fijn handwerk een Metselaar, out vier en veertig jaar. En Louis le Febure, Soon van
wyle Guillaume, een Timmerman, out acht en dertig jaar, alle daar of daar ontrent: wonende binnen Rijffel, en al te famen Meesters van haar handwerk. Dewelke na ha
re respective, in handen der ondergeschreven Notariffen, gedane en afgeleydene Ee den, hebben gefegt, gefworen en voor waarheit :: dat fyfeer goede kennis hadden aan Juffrou A. Bourignon, Regentinne van het Hospital de Noftre Dame des fept Douleurs,binnen defe Stad Rijffel; dewijl fy haar lange jaren, ider met fijn handwerkbe dient hadden. Door welkers gelegentheit fyfeer byfonderen omgang met haar gehad foo hebben, gemeenfaam met haar verkeert, en in het gemelde Hofpitaal wel federt dat het gefloten was, als van te voren. Voorder bekrachtigende, nooyt iets
::
onbehoorlijks in afharen handelen wandelvermerkt te hebben , niet meer ontrent haar
Persoon, als ook in het gouvernement van dat Hofpitaal: maar in tegendeel, kende fy haar voor een Deugtfame Dochter, van goet oordeel en groote bequaamheit, gevende
oede betalingen vernoeging aan idereen: hebbende het gefeyde Hospitaal geregeert en estierd in volmaaktheit , en de Kinderen die daar in waren, wierden door haar feer wel onderwefen, gevoed en opgebracht, als goede Borgers kinderen. Door dat
middel veel liefdadigheit aan den armen doende, en veel nut aan het Gemeen. Boven dien noch verklarende, dat fy waren afgehoort geweest, door den Gerichts-schrijver
der StadRijffel in de Maant February Anno 1662. over de voorschrevene faken. , Ver klarende, alles tot Lof van de veel gemelde Regente geweest te zijn, als wefende feer waarachtige dingen.
*
*
-
Hiermede eindigden fyhare Getuigniffen; dewelke fypretenteerden als waarachtige dingen weder opnieute bekrachtigen en te bevestigen, voor foodanige Richters en Ge rechten als het noodig zijn fou, ten allen tijden en foo dikwijls als het behoorde. ,,Van welke Attestatie, Juffrou A. Bourignon, die op het verveerdigen defes afwesig zijnde, een AÄ?teversocht heeft. Het gene wy haar bewilligt hebben, op dat fy haar daar van mocht bedienen en de felvevalideren, daar fy't goet vinden fou. Alfoo gedaan, geat testeert, versocht en bewilligt in de gefeyde Stad Rijffel den 4 September festien hon dert vieren festig, voor ons Gillis Manier en Claude Hochart, Notariffen residerende bin nen Rijffel. Het Origineel defes is onderschreven van de Attestantin en ons Notariffen, Onderftond, CL Au DE Ho cHAR D. G. MAN 1E R. Het
Het Sefde Getuignis.
9.
-
Het Sefde GETUIGNIS.
!
Van de voorgenoemde Handwerks-lieden: dewelke hier mede betuigen, van wat voor Ouders dat de veelgenoemde Juffrou A. Bourignon geboren is, in wat voor quali ftand dat fy geweeft zijn, en hoedanig Godvruchtig en Godzalig defelve Juf rouw geleeft heeft. Gelijk ook in het 1.2. en 3. Getuignis, van hare Ouders ver
:
klaring gedaan word. Uit het Frans overgefet. Ompareerde persoonlijk, Jaques du Gardin, Soon van wijlen Anthoine, van fijn
C handwerk een Slotemaker, oud zijndetuffchen 55 en 56 jaren.
Laurens Landrieu,
Soon van wijlen Thomas, van fijn handwerk een Dakdekker, oud vijftig jaren. Ni colas de le Duelle, Soon van wijlen Jaques, van fijn handwerk een Glafemaker, ook vijf
: jaren oud.
En Louis le Febure, : van wijlen Guilleaume, van fijn handwerk een immerman, ontrent acht-en-dertig jaren oud, alle daar of daar ontrent wonende bin
nen Rijffel: en alle Meesters in haar handwerk. Dewelke na hare respective, in han den van ons ondergeschreven Notariffen en gedanen Eeden, hebben gefegt, y en voor waarheit hevestigt, dat fyfeer goede kenniffe gehad hebben, wel
:
::
en tijd van 20 à 30 jaren, aan Heer Jean Bourignon, in fijn leven, LieutenantSecond en Doyen der twaalf Koninklijke Sergeanten, in fijn Koninklijke Majesteyts,onfer aller genadigften Heer fijn Prevosté alhier in Rijffel, uit Italien van geboorte: dewelke een feer Eerbaar Man was, met groote goederen der fortuyn voorsien, rechtveerdig en van feer goed verstand, hebbende altoos een eerlijk huisgehouden, foodanig als eenig per foon van fijn qualiteyt foukonnen doen. Het welk aan het meestendeel der Inwoonde ren binnen Rijffel is bekent geweest, en byfonderlijk aan de Magistraat van die Stad, waar mede hy dagelijks verkeerde. Seggende ook dat den gemelden Heer Bourignon van fijn eerste Huwelijk twee Dochters had ; waarvan d'eene is verhuwelijkt geweest met Heer Charles van Torre, in fijn leven Koninklijken Raad, en Affeffoor der Gou
vernantie in gemelde Rijffel. En d'andere genaamt Anthoinette, dewelke van hare tee dere jeugetaan, fich tot den Dienst Gods heeft , hebbende altoos een zedigbaar
:
kleed gedragen, alseen Dochter zijnde die harenJonkvrouwelijken stand aan God heeft °r: t
ier mede eindigden fy haar tegenwoordig Getuignis; dat fy aanbieden als warachtige dingen te bekrachtigen en weder opnieuw te bevestigen voor fulke Rechters als het be hooren fal,
:: en foo meenigmaal als fy daartoe versocht worden.
Van welke
Attestatie, de gefeyde Jonkvrouw, afwefende op het verveerdigen defes, een Ačte van ons begeert heeft. Soo dat wy haar dit tegenwoordige hebben medegedeelt, om haar
daar van te bedienen, waar fyhet goed vinden fal. ,,Alfoogedaan en betuigt, versocht, gegeven en bewilligt in de genoemde Stad Rijffel den4. September in 't Jaar 1664. Het
Origineel was onderteykent door desfelfs Attestanten enons Notariffen. Onderftomd, S. MAN 1E R.
B
- CL Au DE HocHARD.
-
Het
Notariale ATTESTATIE, zijnde
YO
Het Sevende
G E T U I G N I S.
Van den Majoor, Schepenen en Inwoonders van het Dorp Blatton, in het Land Hene
ouwe. Alwaar de genoemde Ionkvrouw aangekomen is, op den felven dag at. fy
--
aar Vaders Huys met allen rijkdom, eere, vermaak en welluft defes levens verlaten
had; ten dien einde dat fy foumogen ontvlieden, de gelegentheit van te trouwen, en op dat fy alfoo mocht Boete doen, en een Evangelifch Leven aanvangen. Welke Riads lieden en Inwoonders van het gefeyde Dorp, bekrachtigt hebben, dat defe Ionkvrouw van den Paftoor aldaar, is opgehouden. Welken Paftoor, voor een Heylig Man by alle Inwoonders en d'omleggende plaatfen bekent was. Alwaar fy dan ingroote ge
ftrengheit en Boetveerdigheit feer deugdfaam geleeft, en yder een goed exempelgegeven heeft: en hoe ongaarne en met 2wat verdriet defe menfchen leden dat hare Ouders, haar 2veder van daar haalden, mademaal fy het voor eengroote Genade Gods hielden, dat een foodanig Perfoon aan haar Oort woonde. noch wederom fouden doen,
:
indien de Jonkvrouw weder wilde tot hun keeren; en fulks wegens haregroote Deugd en Godzalig Leven. Uit het Frans getranflateert. Den Major, Schepenen, en Inwoonders tot Blatton, in het Bifdom van Camerick, Erfekeren alle den genen die het behoort, dat in den jarefestien hondertfes en der
V tig, op de hooge Feestdag van Paafchen, ontrent ten 6 Ă 7 uren desavonds, in ge melte Blatton is aangekomen, Juffrouw Anthoinette Bourignon, wijlen Heer Iean Bourignons Dochter, geboren in de Stad Rijffel, doenmaals oud tuffchen achtien en ne gentien jaar. Dewelke haar Vaders huys met alle rijkdommen en wellusten defer we reld, die fy daar overvloedig besitten konde, verlaten had, en haar in vreemde kleederen
gekleed, op dat fyonbekent in Armoede en Boetveerdigheytleven mogt. Als nu dien felven :: Blatton een Compagnie Ruyters had inquartiering geno men, die degefeyde Jonkvrouw op weg aangetroffen hadden, en haar geleydtot in des ouden Majoors huys tot Blatton, genaamt Noel le Febure, foo oordeelde de gefeyde Ma
joor met fijn Huisvrouw, welke beyde feer eerbare en Godvruchtigeluyden waren; dat fy van een ander Geslacht was, als fy fich vertoonde; als fy opmerkten aan hareteeder
heit en zedige manieren. Waar : Barbara Soyer, Schcon-moeder van de gemelde Noel le Febure, van fin wierd, om na haren Pastoor, den Heer Magister George de Lille te gaan; dewelke een feer vroom man zijnde, en in fijn leven en sterven, by allen Inwoon
deren tot Blatton en d'omleggende plaatsen, wegens fijner heyligheyt feer vermaart --
WaS.
Na dat nu defen Heer Pastoor de faak vernomen hadde, foo begaf hy fich aanstonds, met fijnen Capellaan, na het Majoors huis, en nadat den Troep Ruyteren, die voor dat huis fich onthielden, gepafeert was; quam hy daar binnen, en vond de veelgenoem de Jonkvrouw daar, met den Majoor, fijn Vrouw, den Officier of Overste van de gefeyde Ruytery. Hy riep de Jonkvrouw tot hem, voerde haar uit, nam haar tuffchen hem en fijn , en brachtenfe alfooin fijn, (des Pastoors) huis, en van
:
: :
daar, noch dien felven Paasdag, in de Kerk van Blatton, alwaarfy eenigentijd in groote strenigheit en Boetveerdigheit gebleven is. Eeni en! -
-
Het Sevende GĂŠtuignis.
11
Eenigentijt daarna, quam den doenmaligen Aardsbisschop van Camerik, Heer van der Burch, haar befoeken: dewelke, nadat hy haar ondervraagt hadde, in defelve Kerk tot Blatton, wierd hy metal fijn Geselschap daar door feer gesticht, en betuigde voor iegelijk, dat de gemelde Jonkvrouw van God wierd bestiert, beloofde ook aan den voor noemden Pastoor, dat hy haar een huis op het Kerkhof van dat Dorpfou doen bouwen. Het gene ook geschied is, en dat felve huis staat noch aldaar op defendag. Maar dewijl haar Vader haar aan alle kanten liet foekken, en hetgerucht wegens defen
handel tot Blatton, te hooren quam, foo liet hy fich op een koetswagen daar heen voe ren, zijnde vergefelschapt met haar Moeder en Sufter, als ook den Heer Raad van Tor
re, haar Sufters Man. Dewelke, nadat sy verstonden, dat het de felfde was, die fy foch
ten; foolamenteerden fyfeer daarover, en de Vader, die van droefheit weende, be gaffich neffens den gemelden Heer Raad, by den Heer Aards-Biffchop: waar by fy foo veel te wege brachten, dat hy hun toestond, dat fy defe Jonkvrouw weder mochten met hun voeren , met defen beding (gelijk de Vader ook beloofde) dat hy haar niet meer fou afhouden, van den Dienst Gods, waartoe fy beroepen was. Weswegen fy genootzaakt was, met hun wederom te keeren, tot haar groot leedwe fen. Ook bedroefde fich hier over, de gemelde Pastoor en de gantsche Gemeente tot Blatton: dewelke daarna verluyden lieten, dat indien fy geweten hadden, dat de Jonk vrouw mede in de Koets was, om weggevoert te worden, fy fich daar tegen foude ge ftelt hebben, en belet dat fy niet fou van daar gekomen hebben; dewijl fy geloofden, een groot Geluk van den Hemelontfangen te hebben, met dat een foodanige Persoon aan haar plaats woonde. Welk Geluk hun weder op nieuw overkomen fou, wanneer fy -
noch derwaarts keeren wilde.
-
Dit hebben fy altoos gehoopt, en :: by des gemelden Pastoors leven, een kleyn Gebouw op een stuk Lands recht over de Kerk, hebben beginnen op te richten.'
Het genejaarlijx vijfentwintig Francken voor grontrecht aan Heer de la Croix, woo nende in Valencien, betaalt. Maar dewijl den Heer Pastoor ondertuffchen is komen toverlijden, foois dat Werk blijven steken, en het Gebouw verlaten, waar van alleen
:
een vierkant stuk Muers was opgericht, dat noch op defen dag aldaar woest staat. Van alle het gene hier voor gemeld is, heeft de Majoor, de Raadluyden en andere volkome kenniffe, foo wel wegens dat fy de gefeyde Jonkvrouw felfs gefien en gekend hebben, als ook, om dat den gefeyden Heer Pastoor meenigmaal over hare Deugden feer roemde, en haar in groote achting en waarde gehouden heeft tot aan fijnen doot. Ge
fchied in vollenGericht, den 21.April 1665. En in tegenwoordigheit des genoemden Majoors en de Schepenen. Onderftond.
George Penain.
Anthoinet O Locquerel.
- -
Simon Dan. Anthoine Pureur.
Gille de Bachy.
Anthoinee Bromon.
Amele Febure, fille audit Noelle Febure. Ophet bevel van den Majoor, en Raadmannen tot Blatton. Getuigen
-
M. Brouwer. 1665. B 2
Het
Notariale AT TESTATIE, zijnde
12
Het Achtste
G E T U IG N I S.
Van een Paftoor die voor defen Capellaan tot Blatton geweeft is, en defelve Jonkvrouw
feer wel gekent heeft, toen fy aldaar woonde. Defen betuigt met Eeden, dat fy van een feer goed leven was, en een feer goeden roem hadde, by alle d'Inwoonders van defe Plaats.
-
Overgefet uit de Franse Taal. Nhet Jaar 1665. den 21. April, Compareerde in fijn Persoon, den Heer Magister Jean de Pont, Pastoor tot Hergnies, dewelke van het jaar 1637. Ontrent tot het jaar 1643. In het dorp Blattonvoor Kappellaan heeft gedient. Dewelken in Verbo Sacerdo tis heeft betuygt, dathyfeer goede kennishadde aan Jonkvrouw Anthoinette Bourignon, wyle Heer Jean Bourignons, in fijn leven Burger tot Rijfel, echte Dochter. Dewelke hy om hare Eenfaamheit en Jonkvrouwelijken Stand binnen Blatton heeft fien wonen, gevende een Exempel voor een iegelijk, wonendein een klein huiske, dat op het Kerk hof van die plaats gebouwd was, en dat hy haar meenigmaal het hoog-heilig Avondmaal
had geadministreert, tentijden des zaligen Heer Magifter, George de Lille, doenmaals Pastoor van die plaats; alwaar hy in fijn leven en sterven, voor een Heylig MaĂąfs ge houden geworden. Welken Pastoor tegens den Comparent betuigt heeft, de hooge waardigheit der Deugden van de veel genoemde Jonkvrouw Anthoinette, en hoe fy uit der foldaten handen verlost wierd, en door den doemaligen Cappellaan, Magifter Francois Descleur, uithet huis van Noelle Febure wierdgeleyd. Verklarende bovendien,dat fy altoos een goede Naam en Faam gehad hadde, by allen Inwoonderen van die plaats. Dewel ke altoos betuigt hebben, de groote begeerte die fy hadden, en nu noch hebben, dat de gemelde Jonkvrouw noch aan haar Oort wonen mocht. En dat hy nooyt iets quaats van defeJonkvrouw had hoorenfeggen. Alfoo gedaan en betuygt in tegenwoordigheit van Heer Magifter, Gabriel Moulroit, Pastoor van die plaats: en George Genain, Majoor der felver Oort: en Simon Dan, des Majoors Lieutenant op die plaats
George Genain.
Jo AN N E s du Po N T,
-
G. âMauiroit, Pastoorin gefeyde Blatton. x
-
PafoorS1totMoN Herzwierful DAN.Efaut. 1665,1665.
-
Op het bevel van den Majoor en Raadslieden tot Blatton. Betuygt
M.
B R OU WE T.
Het Negende GETUIGNIS. Van den tegenwoordigen Paftoor tot Blatton, dewelke op het bevel en in de tegenwoor digheit des Majoors, en de Schepenen van dieplaats, onder Eeden bevestigt, defelve dingen die de voorgaande Getuigniffen behelfen, *
, . Getradiceert uit het Frans.
-
-d
Ompareerde persoonlijk, den Heer Magifter, Gabriel Moulroit, Pastoor federton trent festien jaren, tot Blatton, in het Bisdom Camerick betuigende in Verbo Sacer
dotis, dat hy goede kennis hadde aan Juffrouw Anthoinette Bourignon, dewijlhy -
-
-
-
-
-
meen1g
n
--
Het Tiende Getuignis.
23
meenigmaal op de voorgenoemde plaats met haar omgang g: hadde; waar in hy nooyt iets anders dan alles goets en lofwaardigs vermerkt hadde, en dat hem bekent was,
: in een klein huisken, op het kerkhof van die plaatsgebouwdzijnde, had gewoont in eenfaamheit. Alwaar fyfeer stichtelijk in al haar doen leefde, gevende ider een
goet
exempel, en dat fy, foo welby hem als fijne onderhoorige gemeente, een groote be eerte verwekte, van dat fy noch tegenwoordig op die plaats fou mogen wonen. Voor
:: betuigende, dat hy de bevonden: veelgefeyde Juffrouw haar leven naauwkeurig had bespeurt, en haarfeer vast in de D het : hy ook erkende, door veel Brieven die fy aan hem geschreven hadde. Dit wierd gedaan en betuigt in het gemelde Blatton den 21. April Anno 1665. In tegenwoordigheit van George Genain, Majoor des felven oorts. Simon Dan, Anthoine Bronnit en Anthoine Locquerelle, gefamentlijk Schepenen. Noch betuigt hy, dat fijn Voorvader Heer Mag: Georgius de Lille, dewelke in dat felve Dorp ontrent lang Pastoor geweest was, en de genoemde Jonkvrouw
::
haar Biechtvadergeweest. Defe had haar altoosfeerhoogge-estimeert; gelijk hy van fijn gemeente verstond. Denfelven Heer Mag: Georgius de Lille, heeft een feer Godfalig leven gevoert, en nadat hy in dit Dorp, Anno 1648. gestorven is, heeft een roem van groote heiligheit nagelaten. ANT Ho1NE Loco!IER ELLE. Dit betuigt, GABR 1 EL MouRo 1 T Âť Paftoor op die plaats. GEoRGE GERNAIN.
ANTHoINE BRONNIT.
Door het bevel van den Majoor en Raadlieden tot Blatton. M.
Het Tiende
B R O U WE T. 1665.
GE T U IGN IS.
Is een Brief, gefchreven door Heer Peter Salomon, Paftoor by Salvatoris Kerk in Rijffel, aan Christian de Cort, Paftoor in St. Johannis Kerk binnen Meche
len; ter tijd als den gefeyden Heer Salomon na Blatton was geweeft, om de voor gaande 7.8. en 9. Atteflatie te bekomen. Door welken Brief hy betuigt, de groote affectie en hooge achting die alle d'inwoonderen van dieplaats hadden, tot de gemelde Jonkvrouw, van wegen haregroote Deugden; en hoe: hem meenigmaal de tranen uit fijn oogen getrokken hadden, door hunne Godfalige difcourfen wegens defe Jonk 'vr0t/DJ)',
-
Naar het Franse Origineel overgefet. MYN HE E R, Phet begeren van Juffrou A. Bourgnon, ben ik felfs heengegaan na het dorp Blat ton, als zijnde de plaats van hare oude wooning. Aldaar zijnde, foo heb ik met hoogste verwondering aangehoort, den Pastoor, den Majoor, de Schepenen en andere Inwoonderen van die Plaats. Dewelke de gemelde Jonkvroufeer beroemde, en betuigden my, dat fy defelve hertelijk gaarneweder by haar hadden, wegens het goede Exempel dat fy hun gegeven had, en de goede ondervinding die fy van haar leven hadden bekomen. En fy verhaalden my, hoe dat haren zalg. Heer Pastoor, die als een Heilig Man gestorven was, haar feer hoog ge-eftimeert Soo dat ik veeltijts mijne tranen
:
S
IllCt
Notariale ATTES TATIE, zijnde
14
niet inhouden konde, en niet anders dan met gebrokene woorden spreken. En vol gens dien, foo hebben fy de voornaamste Puncten van haar Lofen Roem in geschrift opgesteld, met Eeden bekrachtigt en onderschreven. , Sulx heeft ook gedaan, den Pa ftoor die in dat Dorp Cappellaan was, tertijt als de Jonkvrou daar woonde, en nu in de nabuerschap Pastoor is. U E. Eerwaardigheit fal in 't korte defelve Testimonien fien. En indien men er meer begeert, foo hebben alle de bovengenoemde Getuigen belooft, die te geven: en hebben daar bygevoegt, dat fy noch meer dan vijftig andere Getui gen vinden wouden. Kortelijk, het is onmogelijk uit te drukken, de affectie die defe menschen, de gemelde Jonkvrouw toedragen.
"Q,
Ik recommandere my in UE. Eerwaardigheids Gebed, en H.offer. daar ik ben,
M Y N HE E R., U E. Eerw. Dienstwilligsten en feer onderdanigften Dienaar, P.
Rijffelden 3. Juny 1665.
SAL OM ON.
Paftoor tot St. Salvatorus. Het Elfde GETUIGN IS.
Van twee andere Prieffers, en een Jonkvrouw van 68. jaren: dewelke betuigen van de
Deugden en goeden Wandel van de : Ionkvrouw A. Bourignon; federt
den tijd dat ff aan de Kerk van St. Andries woonde, in de voorftad St. Petritol Rijf fel. Het welk deplaats is, waar heen fy haar begeven heeft, federt het overlijden van haar Moeder, en dat haar Vader weder hertrouwt was. Sy huurde aldaar, door lief
A
de tot d'Eenfaamheit, een klein afgefcheiden huiske, de Reclufe genaamt; alwaar fy lange jaren leefden, totter tijd dat het Franfche Leger voor de Stad Rijffel tot belege
ring quam: waar doorf van hare waarde Eenfaamheit berooft wierd.
.-
Soo bekrachtigen dan defe perfonen, met eeden, de groote goedaardigheit en deugden der
gemelde Ionkvrouw'; als hebbende haar lange jaren gekent, foowel ter tijd als f; in de bovengenelde Reclufe woonde, als ook federt dat fy in het Hofpitaalde Noftre Dame woonde.
Uit het Frans getranflateert. N Ompareerde persoonlijk Heer Magister, Mattheus de Lefennes, Priester, wijlen
C Philips Soon, oud drie en veertig jaar: en den Heer Magister Michael de Bofduel, ook Priester, wijlen Francois Soon , oud vier en dertig jaar. Item Catharine de Lannoy, ongehuwelijkte Dochter van wijlen Henry, oud68. jaren, alle daar of daaron trent. Woonende den voorgenoemden Heer Magister Mattheus en Catharine, in de voorstad St. Petri: enden gefeyden Heer Magister Michael, in Rijffel. Dewelke na haren, in handen der ondergeteikende Notariffen, gedane en afgeleyden Eeden, de Priesters in VerboSacerdotis, manu pectori appofita, en bemelde Catharine in
gewoonlijke form; hebben gefegt, gefworen en voor waarheit bevestigt, dat fygoede kennis hadden aan Juffrouw A. Bourignon, Dochter van den overleden Jean Bourignon, 111
Het Elfde Getuignis.
15.
in fijn leven Decanus der twaalf Koninklijke Sergeanten, in de Prevosté binnen Rijs fel; nadien fy haar lange jaren hebben fien wonen in het huis de Recluse, dicht by de Parochie van St. Andrae, in defelve voorburg. Alwaar fy geleeft heeft in allerhande Deugden en zedigheit, zijnde ook van een exemplaar comportement, voor alle men fchen. Alfoo ook konnen d'Attestanten feggen , dat fy meer en eerfamer leefde, dan eenige Cluseneffen of ingetogen menschen ter wereld konden doen, voor fooveel fy'erkenden; daar nochtans : vrywilligenfonder eenig bedwang in haren Maagdelijken stand leefde. En of schoon fy in foodanige vryheit leefde, foö
::
ging fy nochtans nooyt uit haar logement, fonder groote nootwendigheid, ook liet fy niet by haar komen, degene die haar gaarne wilde befoeken, en heeft meenigmaal hare ooren gestopt, voor het aankloppen aan haar huisdeur. Waar door wel af te nemen is, dat fy buiten het geraas des werelds, in hare Eenfaamheid, groote vernoeging vond: ar beydende met al haar vlijt, om de ledigheit t'ontgaan, en op dat fy alfoo van harer han den arbeyd mogt leven, en dennootdruftigen bystand doen. Het gene fy aldus veel ja ren lang gecontinueert heeft, tottertijd dat het Fransche Leger als vyand zijnde, haar
uam dwingen, harelieve Eenfaamheid te verlaten; dat de Voedster-moederaller deug
: is,
en de spijfe harer ziele, de School der volmaaktheit, waar in fy aanmerkens :: verworven heeft, gelijk d'ervarentheit heeft betuygt, Hiervandaan komt het, dat men haar met geenig gebrek noch onvolmaaktheit be fchuldigen kan: want de Ootmoedigheit, Goedaardigheit en Liefdadigheit, die fy gen had, gafgetuignis genoeg, wegens de fuiverheiten oprechtigheit harer ziele ven dien, foo is fy van een levendigen Geest en gaauw verstand, vrolijk, gerustelijk, vredig, en geduldig in tegenspoeden die haar overkomen; altoos standvastig, in gelijk waardige
::
heit desgeeft, en in haar
:: Sober, kuyfch, wakende, en bestan-.
dig in allen dingen: in een woord; Sy is vergiert met alle de eygenschappen, die een welgeschikte ziele fou konnen hebben, en wat een geheel aan God geoffert menfchfou
mogen wenschen. Bovendien betuigen fy, dat fy meenigmaal gehoord hadden, van wijlen Eerwaardigen Heer Magister Michel Carpentier, in fijn leven Pastoor der voor de Kerk St. Andrae; dat de voorfeyde Jonkvrouw by hem feer hoog geacht was, we gens haar vroom leven. Het gene hy betuigt heeft aan vele menschen, die waarlijk met
haar bekend waren; als dat hy Pastoor, haar gekent had, voor een feer DeugtsameDoch ter, die op het hoogste, der ondeugden vyand was, en den omgang defer wereldfchuw de, foo feer als geenig mensch fou konnen doen. En fulks op foodanige wijfe, dat fy
haar nietalleenlijk begaf tot degeestelijke oefeningen; maar ook tot lichamelijkegoe de werken, door de liefdadige byftand derarme kranken. Het gene defe Attestanten wi ften, om dat fy haar gekent hadden, federt het jaar 1642. na hares Vaders dood, en ook
te voren; en hadden nooyt iets anders dan goeds van haar: Hiermede eindigden de Attestanten haar Getuignis, het gene fy presenteren als warachtige dingen te ratifice ren, en op nieuw weder te bevestigen, voor foodanig Recht als het behoort, foo dik wilsen meenigmaal als dat van hun falbegeert worden. Van welke Attestatie Juffr. Bou
rignon, ophet verveerdigen defes, afwefigzijnde een Acte van onsbegeertheeft: hetgene
:
wy haar bewilligen, om haar daar van innootval te bedienen, Alfoo geaffirmeert, verfocht, en gegeven in de gemelde Voorstad St. Pieter den 4July Anno 1664. voor ons
Gilles Manier en Claude Hochart, Notariffen residerende in de genoemde StadRijffel. Onderftond »
Het Origineeldefesis vand'Atteftanten onderteykent, en ons Notariffen. Was geschreven G. MAN 1E R. CLAuDE HocHART. Het
Notariale ATTESTATIE, zijnde
26
Het Twaalfde
GETUIGNIS.
Van den Heer Decano en Paftoor van de Parochie Kerk St. Maurity in Rijffel. De 2welke de gemelde Jonkvrouw meer dan 30jarenlang gekend heeft, en beveftigt met eeden, dat ff altoos een waarlijk Deugifaam levengevoert heeft, op alle plaaifen daar fy haar onthonden heeft: waarvan hy, als haar Paftoor en Biechtvader, goede ken
nรก had. En altoos hebben de andere Biffchoppen en Paftoren loffelijk van haar ge fchreven, wanneer fy buiten fijn Parochie of uit der Stad woonde. Voorder ver klaart hy , dat fy groote weldaden aan de Armen heeft bewefen, byfonderlijk ter tijt als fy in het woonden; daar fy fomtijts 30.40. tot 50. Arme Dochter
:
kens op haar eigen koften hield; defelve in de Chriftelijke Leer onderwees, en foodanig voorftonden regeerde, alsof het hare eigene kinderen waren. En dit alles door fuyve re Liefde tot God, engoethertigheit omtrent haar Naaften. Getradiceert uit het Frans.
Elijk het de redenen rechtveerdigheit vereyfcht, dat men : der Waarheit eeft, voornamentlijk daartoe verfocht zijnde, foo compareerde in Perfoon, den Eerwaardigen en Difcreten Heer Magister, Nicolas Lambert, Priester, en der Theologie Licentiatus, Decanus en Pastoor der Parochie St. Maurityin Rijffel. Den wel ken, na fijngedane en afgeleyden Eede, in handen van d'ondergeschrevene Notariffen, in Verbo Sacerdotis, mannu pectori appofita, heeft gefworen, en voor waarheit bekrachtigt, dat hy goede kenniffe had, met Juffrou Authoinette Bourignon; Dochter van wylen Jean Bourignon; meer dan dentijt van dertig jaren, alfoo fy fijn Parochie kind geweest was, en dat, als fy federt fomtijts buiten fijn Parochie of buiten de Stad woonde, foo wierd hem altoosgetrouwelijk haren handel en wandel toegeschreven en bekent gemaakt, foodanig dattertijt als fytot Bergen in Henegouwen woonde, wierd
G
::
haar leven voor waarlijk Deugtfaam erkent en geapprobeert, van den Doorluchtigen en Eerwaardigen Heer Aards-Biffchop van Camerick, onlangs overleden. Dewelke den Heer Comparant, nadat hy wift, dat defelve haar Pastoor was, hem met brieven van
fijn handberichte, dat hy haarfeerDeugtfaam en exemplaar bevond, en dat hy groote estime van haar maakte, wegens hare Deugden. Desgelijks als fy in de Stad Luyck woonde, foo heeft den Pastoor, waar onder fy re -
fideerde, ook aan den Attestant geschreven, hem te kennen gevende, dat hy kennis van haren handel en wandel genomen had, en hebbende felfs met haar omgegaan en t'famenspraakgehad, bevond hy dat fy een volmaakten Deugtfaam leven leyde: en hoe fy opeen ander tijt, ettelijke jaren de wereldontvloden was, en in hare Eenfaamheit le vende, foo zijn de menschen van die plaats, door haar grootelijx gesticht geweest, en den Pastoor felfs heeft fich byden gemelden Heer Comparant begeven, hem feer byfon derlijk berichtende, van haar leven en bedrijf. Welke tijding hy foo veel te meer efti meerde, dewijl hem bekend was, dat den gefeyden Pastoor altoos een Heilig en exem leven gevoert had in fijn Bediening. Waardoor het ook gebeurde, dat den Door uchtigen en Eerwaardigen Heer Biffchop van Doornick, jongst overleden, als hy wa rachtig bericht van haar comportement bekomen had, haar in fijn Protexie nam,
:
tot aan fijnen doot.
En nadelen, als het de gefeydeJonkvrouw Bourignon vry stond, te genieten alle de -
--
goede
Het Twaalfde Getuignis,
-
17
goederen die haar na haar Vader en Moeders doot aange-erft waren; foo heeft fy haar werk gemaakt, van Christelijke liefdadigheit en werken der barmhertigheit te oefenen ontrent de Armen en nootdruftigen, voornamentlijk ontrent arme jonge Dochterkens, die gevlucht en verlaten waren in den laatsten Oorlog. Defe hielp fy, niet alleen tot le vens-onderhoud, maar voornamentlijk verforgden fy die, tot de Zaligheit harer zielen. Tot dien einde begaffy haar in een Hospitaal, dat begonnen en noch niet volkomentlijk gefondeert was, door gebrek van genoegfame middelen. Waartoe fy haar eigen mid delen bestede, en in Qualiteyt van Regentinne aldaar veel jarenlang heeft opgevoed en onderhouden vele arme kinderen, gelijk hier boven gemelt, ontrent 30.40 tot 50. in 't getal. En het gene het alder-aanmerkens-waardigste was, is, dat fy alle hare tijt daar toe bestede, om defelvete onderwijfen en teleeren alles dat tot hunne Zaligheit van noo den was, en niet alleen door haar felfs, maar ook door Geestelijke Kerk-Personen, Re ligieufen en anderen, die fy in het genoemde Hofpitaal liet komen, om de gefeyde Maagdekens of Dochterkens te onderrichten. Ook hebben drie Pastoren gesamentlijk medegewerkt, tot het goet voornemen deferJonkvrouw; dat fyfoonootwendig en nut telijk tot de Zaligheit der zielen achte. Bovendien nam fy een byfondere forg,degefeyde Dochterkens methandwerken geschickt te maken, tot een eerbaarleven, en hun alfoo
gesamentlijk verscheyde handwerken geleert, een iegelijk naar fijn bequaamheit. En indien men haar het niet verhindert hadde, fou fy dit felve Hospitaal, met hare eigene goederen foodanig vergroot hebben, dewijl de tweede fondatie al geleyd was, dat het bequaam fougevorden zijn, om een groot getal arme Dochters daar in t'ontfangen en te helpen, defelvefeer heylfaam t'onderwijsen, en door goede handwerken bequaam te maken, dat fy eerlijk fouden konnen leven; dewijl defe veel genoemde Jonkvrouw, een iegelijk van defe Dochterkens, een byfonder bequaam handwerk leerde, nadat fy de felve gesteld vond. Het welkoen middel was, om hun, hetzy in geval dat fy fouden mo en komen te huwelijken, of anderfins; tot een wel geregeleert en ordentelijk Volkte ma
en, volgens de goede Instructie aan de Jonkheit, die fytrachte in te voeren. Hier mede eindigden ditoHeer Comparant, fijne Verklaring, die hy aanbood te ratificeren en weder
opnieuw te bevestigen, voor foodanige Richtersals het behooren fou, daartoe versocht zijnde. Van welke Attestatie, de felveJuffrouw Bourignon op het verveerdigen defes, af
wefigzijnde, een Acte heeftversocht te hebben: het genehaar bewilligtzijnde,om haar daar van te bedienen fooals fy't in reden goet vinden fou. Gedaan en gepaffeert, ge affirmeert, verfocht en bewilligt in Rij : 2o. April 1663. voor ons Claude Hochart, Koninklijke Notaris, en Gillis Manier ook Notariswonende beyde binnen defelve Stad
Rijffel. Het Origineel zijnde onderteykent met den Heer Attestant. CL Au DE HocH ARD.
GILL 1s MAN 1 E R.
Het Dertiende GE TU I GN I S.
Van den Paftoor der Kerke Salvatoris in Rijffel: dewelke Eedelijk bjna de felfde faken verklaart, gelijk defe twee voorgaande Paftoren getuygt hebben, over de Deugden on
werken der Liefdadigheit van de gefeyde Iuffrouw; en wegens hare goede Regering in het Hofpitaal. Getranflateert naar het Frans.
Ompareerde Persoonlijk den Eerwaardigen en discreten Heer Magister, Pierre Sa lomon, Priester Bachelier in de Theologie, en Pastoor der Parochie Kerke van St Salvatoris binnen Rijffel. Welken co:ent, na fijnen gedane en zie: -
-
Âť
Notariale ATTESTATIE, zijnde
18
Eede, in handen van ons ondergeschreven Notariffen, in Verbo Sacerdotis, manu petto ri , heeft gesegt, gefworen, en voor waarheit bevestigt, warachtig te weten, dat federt lange jaren hygoede kennis heeft aan Juffrouw Anthoinette Bourignon, Dochter van wylen Jean Bourignon, Regentinne van het Hospital des fept Douleurs bin nen voornoemde Rijffel. Verklarende te weten, dat fy van goeden renommĂŠ en faam was, levende in het Catholijk, Apostolijken Roomsch Geloof, zijnde liefdadig tegens de Arme kinderen en andere menschen, en heyltoebrengende aan het Gemeen. Wel ke Liefdadigheit byfonderlijk gebleken heeft voor idereen; door dien defelve Juffrouw Anthoinette groot getal Dochterkens getrokken heeft uit het gevaar van tot boosheit te vervallen. Sy heeft defelve opgevoed en gespijft, geleert en onderwefen in het bovenge
:
:
feyde Geloof, in goede Zeden en in de Vreese Gods: heeft defelve onderhouden, ge
:
kleed, geschoent, , eerbaarlijk geregeert en in groot getal gegouverneert; hun leeren lesen, fchrijven, en idereen handwerkgeleert, foo veel haar mogelijk was,
een ider naar fijn bequaamheit. Op dat fy, nadat defelve uit haar Gouvernement gaan de, haar levensonderhoud konden winnen; hun voedende en wel tracterende. En in een woord gefegt; fy dede by defe kinderen, foo als een ware Moederby haar eigen kin deren foukonnen doen, foo wel ten aanfien van het Geestelijke als Lichamelijke. En
het meestendeel op haar eigen kosten. Het genefy noch op defen huidigen dag fou ge daan hebben, indien hare Vyanden en boosaardige menschen, haar fulx niet hadden verhindert, doende alle dagen de Miffe celebreren in hare Huys-Capelle, foo wel tot vertroosting van die kinderen, als hare nabueren. Alwaar fy ook opentlijke Kerken dienst liet houden, Prediken en het H. Sacrament uitdeelen, en andere Godvruchtige werken oeffenen. En ook heeft den gemelden Getuige, schoone Deugden in haar ge vonden: hetgene hem bekend is, om dat hy haar meenigmaal heeft besocht in dat Hof
pitaal, foo in qualiteyt van Pastoor der felver Parochie, alsook in Qualiteyt van Provi
::
en ook om dat hy van de genoemde Juffrouw de Aalmoeien ontfing, om aan d'arme huisgefinnen uitte deelen. Belovende of aenbiedende alle dit voorschrevene te ratificeren en weder op nieuw te bevestigen voor foodanige Richters als het noodig zijn fou, wanneer hy daartoe versocht wierd. Van welke Attestatie, defelveJuffrouw Bourignon, op het verveerdigen van dien, for des felven
afwesig zijnde, een instrument versocht heeft. Dathaar ook is toegestaan, op dat fy fich daarvan foubedienen foodanig als fy't goedvinden fou. Gedaan, gepaffeert, be
vestigt, verfochten bewilligt in Rijffel, den 17. April 1663. voor ons Claude Hochart, Koninklijke Notaris, en Gillis Manier, Notaris publijq, beyde aldaar woonachtig. Met den. Getuigen onderteykent op het Origineel van dien. CL Au DE Ho cHART. G. MAN IER. 1663. Het Veertiende
GE T U IGN I S.
Pan een Paftoorder Kerke St. Stephanus binnen Rijffel. Denwelken door Eeden byna de
felfde dingen bekrachtigt, wegens de Deugden en goede Naam der felver Ionkvrouw; en van haregroote weldadigheit en goede Regering des Hofpitaals. Uit het Frans overgefet.
Ompareerde persoonlijk den Eerwaardigen en Discreten Heer Mag. Lucas Roufel, C Priester en Pastoor der Parochie Kerke van St. Stephanus in Rijffel, den w: OOr
Het Veertiende Getuignis.
19
door fijnen afgeleyden en gedanen Eede, in handen van ons ondergeschreven Notarif fen, heeft gefegt, gefworeh, en in Verbo Sacerdotis, manu pectori oppofita, voor waar heit bekrachtigt, over het gene hem is geworden: dat het warachtig was, hy federt eenige jaren goede kenniffe met Juffrouw A. Bourignon gehad heeft; de Dochter van wijlen Jean Bourignon, Regentinne van het Hofpital de noftre Dame des fept Douleurs, in Rijffel. Hem was bekent, dat fy een goede faam en roem had, levende in het Chri ftelijk Geloof onberispelijk, liefdadig ontrent den Armen, en heyl aan het Gemeen toebrengende. Welke hare Liefdadigheit aan een iegelijk bekent is, alfoo het openbaar en waarachtig is, gelijk ook den Heer Comparent betuigt , dat de gefeyde Juffrouw Anthoinette, groot getal Dochterkens getrocken had uit het gevaar van quaad doen; fy heeft defelve opgebracht, gevoed, geleert en onderwefen in het Catholijk Geloof, en
::
in de vreefe Gods.
Voorder verklaart hy warachtig te zijn, dat fy had opgevoed en gespijft, onderhou den, gekleed, geschoent, gebed, bestiert en gegouverneert vele en verscheide arme kinderen, en die in groot getal onderwefen in het schrijven, lesen; en idereen een eer lijk handwerk geleert, foo veel als haar mogelijk was, een iegelijk naar fijne bequaam heit en genegentheit. Op dat fy, wanneer uit haar Gouverne en Regering gingen, hun felfs
: mochten winnen, en wat hebben om hun te kleeden en t'onderhouden.
In een woord, fy deed alles wat een ware Moeder aan hare eigene kinderen behoorden te doen; het meeftendeel met haar eigen goederen, kosten en ongelden. Waarlijk een aanmerkens-waardige Liefdadigheit, die fy ontrent de Armen ge-oeffent heeft. Het f: fy noch wijder fouin 't werk gestelt hebben, indien men haar daartoe vryheit ge aten had. Soo dat met rechte oorsaak van haar gefeyd worden, dat fy van een goe de faam en lofwaardige roem is; deugdfaam en wel levende naar de Geboden Gods en
infettingen van onfe Moeder de H. Catholijke :: en Romaansche Kerk. Het welk den Attestant bekent was, om dat hy veeltijds in dat gemelde Hospitaal quam, Aanbiedende alle dit bovenstaande, als warachtige dingen te ratificeren, en : op
nieuw te bevestigen, voor foodanige Richters als het behoort, wanneer hy daar toe mocht versocht worden. Van welke Attestatie, de gefeyde Juffrouw Bourignon, afwe
fig zijnde op het verveerdigen van dien, een AĂŠteheeft begeert, dat haarbewilligt is om fich daar van te bedienen foo als fy't goed vinden fou. Alfoogedaan en gepaffeert, be vestigt, versocht en toegestaan in Rijffelden 17. April 1663. voor ons Claude Hochart, Koninklijke Notaris, en Gillis Manier, Notaris publijq alhier residerende. Het Ori
gineel met den felven Heer Attestant onderteykent, CL AuDE Ho cHART.
G. MAN 1E R. 1663.
Het Vijftiende GE TU I GN I S. Van den Paftoorder Kerke St. Andrae naby Rijffel: den welken Eedelijk bekrachtigt de Deugden en goede Zeden van Juffrouw A. Bourignon , van al den tijd dat hy haar gekent heeft, foo wel toen fy in fijn Parochie St. Andrae woonde, als ook daar na, fy het Hofpitaal regeerde. byfonderlijk van het goede Gouverne menttoen en groote dief in Hy dat fpreekt Hofpitaal bewefen heeft, g
:
-
C 2
Uit
Notariale ATTESTATIE, zijnde
20
Uit het Frans overgefet. , Ompareerde in eigen persoon, den Eerwaardigen en Discreten. Priester, Heer
C Mag. Michael Carpentir, Pastoor van de Parochie Kerke St. Andrae nabyvanRijffel. WeĂŻken Heer Comparent, na fijngedane en afgeleyden Eede, in handen
d'on
dergeschrevene Notariffen, in Verbo Sacerdotis manu pectori oppoftta, heeft gefegt, ge fworen, en voor waarheit bekrachtigt, warachtig te zijn, dat hy goede kenniffe had aan Juffrouw Anthoinette Bourignon, Dochter van wijlen Jean Bourignon, Regentinne van
het Hospital de Noftre Dame des fept Douleurs, in Rijffel: dewijl fy gewoont had aan de muur der voorgemelde Kerk St. Andrae, in een huis de Recluse genaamt, dat aldaar ebouwt en opgericht was, alwaar fy vele : ineenfaamheiteerbaarlijk geleeft heeft, : exemplaar en onberispelijk, totter tijd dat fy eindelijk door het verfoeken hertelijk bidden van Heer Jean Stapart, fondateur van het veelgemelde Hospital, fy den last op haar nam, om het felve te regeren en te bestieren: welk Ampt fy ontrent den tijd van feven achter een volgende jaren getrouwlijk heeft voorgestaan, met allerhande forg
vuldigheit en neerstigheit. Waar door fy byvrome en welgefinde menschen, en die in qualiteyt waren, grooten : heeft. En dat met rechten oorsaak, dewijl fy tot fondatie van dit gefeyde Hospital der kinderen, defelvegevoed, gespijft, gekleed en
gebed heeft op hare eigen middelen en koften; en vele kinderen in groot getal onder
wefen in het Christelijk Geloof. Waar in fy haar eerlijk gequeten heeft. #: den Heer Attestant weet, om dat hy veel omgang met de gefeyde Juffrouw Bourignon had
gehad, foo weltertijd alsfyin de Recluse by fijn Parochie Kerk woonde, alsooktertijt als fy het Hospital gouverneerde. Aanbiedende al het bovenstaande, als warachtige din en te ratificeren, en weder op nieuw te bekrachtigen, voor fulke Richters als het be : fal, foo dikwils en meenigmaal hy daar toe versocht zijnde. Van welker Ge
tuigmis, defelveJuffronw Bourignon, op het verveerdigen van dien, absent zijnde, een AÄ?te verfocht heeft, dat haar is toegestaan, om haar daar van te bedienenfooals fy'tgoed oordeelen fou. Gedaan, en gepaffeert, bevestigt, verfocht en toegestaan in de Voor stad van St. Pieter tot Rijffelden 16 April 1663. voor ons Gillis Manier en Claude Hochart, Notariffen residerende in defelve Stad Rijffel, met den Heer Attestant op het Origi meel onderschreven.
CLAUDE HOCHART.
G. MANIER.
Het Seftiende GETUIGN IS. Van een
Erijken ontfanger binnen Rijffel, oud 68.jaren.
Den welkon met Eeden be
krachtigt, de Godzaligheit en Deugden van defelve Jonkvrouw; en de groote Lief dadige werken die fygeoefent heeft in het Hofpitaal: en hy beroemt haar hooglijk, we
gens hare rare Deugden en goede werken.
-
Getranflateert uit de Fransche Taal.
C: in fijn Perfoon Heer Pieter Requillart, Soon van wylen Jaques, out 68.jaren ofdaar ontrent; :: en Ontfanger wonende in Rijffel. Welken Com parant, nafijn gedane en afgeleyden Eede, in handen der ondergeschreven : - -
- -
-
-
-
-
-
-
- - -
-
-
riflen ;
Het Seftiende Getuignis. riffen; heeft
2 ||
: :: , en voor waarheit bekrachtigt, dat sedert denjare 1648. 2
hy kennife gehad heeft aan Juffrouw Anthoinette Bourignon, Dochter van Jean Bourig non, omdat hy haardagelijks besocht en met haar omging, als zijnde haren Ontfanger. In welkers Qualiteythy haar lange jaren gedient heeft. . Door welkers omgang hy ken niffe heeft bekomen van hare zeden, van haar God behaaglijk leven, en het onderhou den fijner Geboden,en die van onfe Moeder de H. Catholijke Apostolijke en Romaansche Kerk: hebbende in haar gants geen oorsaak van berisping gevonden; maar wel van Lof. Verklarende voorder defen Comparant, na dat defelve f: Bourignon, het Gou vernement en Regering des Hospitaals de noftre Dame des fept Douleurs in Rijffel, aanveerd hadde; dat fytoen blijken deed, hare genegentheit tot heyl van het Gemeen, door lief dadigheden en werken der Barmhertigheit, ontrent de Armen, byfonderlijk aan arme Dochterkens, die fy opvoede, spijfde en onderhield met haar eigen Goederen; met voornemen om defe hare werken der Barmhertigheit noch wijder uit te breyden, indien fy daarin niet was verhindert geworden. Betuigden ook waar te zijn, dat fy het meesten : harertijt bestedigden, in het leeren en onderwijsen van een groot getal Dochterkens, tot lesen, schrijven, en arbeyden: en boven al, in het Christelijk Geloof en de vreefe Gods. Op dat fynahare uitgang, mochten bequaam zijn haar levens-onderhoud eer
Ă&#x2039;: getuigniffen genoeg, wegens de filyverheit van haar le ven; datfy nu tegenwoordig noch volkomen exemplaar voerde. Waarom het geen
lijk te winnen.
wonder is, dat fy Lofwaardig bevonden word; nademaal fy met foo vele schoone Deugden voorfien is, die haar van foogoeden faam, roem en lofmaakte. Soo dat met rechte oorsaak, de welgeboorne menschen, die van gaauw verstand, groote wijsheit en een Godvruchtig leven zijn; defe Perfoon van de gefeydeJuffrouw Anthoinette be
roemden. En wie founiet loven, een Persoon die onberispelijk leeft in defe doodelij ke Eeuw, die den Nootdruftigen van hare Goederen mede-deelt, en hun leert en aanwijst den Weg der Zaligheit.
Vooraleer dat den voornoemden Attestant fijn Getuignis eindigden, foo verklaarden hy, vermerkt te hebben, dat de kinderen die fy onder haar Gouvernement Âť foo wel opgevoerd, gefpijft, onderhouden, gekleed, Gebed, gereynigt en onderwefen
:
wierden, dat fy het niet beter foukonnen doen, al waren't haareigen kinderen geweest. Dit is hetgene dat den Attestant wisten vermerkt had. Aanbiedende alle het boven ge melde, als warachtige dingen te ratificeren, en weder op nieuw te bevestigen, voor fijn fal, wanneer hy daar toe mogt versocht worden. van dien, ab Van welke Getuignis, de gefeyde Juffrouw Bourignon op het afveerdi fent zijnde, heeft daar van een Instrument versocht. 't Gene haar bewilligt is, om haar daarvan te bedienen foodanig en ter plaatse daar fy't : vinden fal. Ge en gepaf feert, ge-affirmeert, versocht en bewilligt in Rijffelden 19. April 1663. voor ons clau
foodanige Rechters als het
:
:
de Hochart, Koninklijke Notaris, en Gillis Manier ook Notaris, wonende binnen defe
StadRijffel; neffens denfelven Attestantophet Origineel onderschreven. CL AuDE Hoc HAR D.
G. MA N 1-E R.
Het Seventiende GETUIGNIS..
Van eenen Notaris binnen Rijffel, out zijnde 54 jaren. Dewelke Eedelijk betuigt, dat de genoemde jonkvrouw van een groot verftand, gaau begrijp en goet oordeel was, voorfichtig, befcheiden, en van goede Zeden, voerende een Deugtfaam leven, dat -
3
777g;
2 2.
Notariale ATT ESTATIE, zijnde
met Liefde en goede werken verzeld was. Als ook wegens de Weldaden en het goede Regement, :fy in het Hofpitaal had beweffen. Uit het Frans verduytst. Gillis Manter, Soon van wylen Robert, out zijnde 54.
Ompareerde in Persoon, C jaren of daar ontrent, Notaris der Stad Rijffel.
Welken Comparant na gedane
en afgeleydeneede, in handen van den ondergeschreven Notaris Publijq, en in
tegenwoordigheit der onderstaande Getuygens; heeft gefegt, gefworen, en voorwaar heitbekrachtigt, dathy goede kennifehad aan Juffrouw Anthoinette Bourignon, Doch ter van wylen Jean Bourignon, Regente van het Hofpitaal genaamt onfe Lieve Vrouw haar feven Smerten in Rijffel. Nademaal hy haar in fijn bovengenoemde functie be dient had: en alfoohy verscheyde malen met haar in conferentie of omgang geweest was,
foo kende hy haar te weten van groot verstand, gaau begrijp en goet : , voorfich tig en bescheyden, van goeden handel en wan el, en voerende een leven dat verselt en verรงiert was met deugden, liefdadigheit en goede werken.
Het welk maakte, dat fy
een goede Naam, Faam en Lof hadde. Ook heeft fy de uitwerkingen van dien doen blijken. Want het is waar, dat fy haar begeven heeft tot liefdadigheit en werken der Barmhertigheit te oefenen ontrent den Armen, voornamentlijk ontrent jonge Doch terkens, die fy opvoede en fpijfde, met behoorlijke bedlager verforgde, en in de vreefe Gods onderwees, hun leerende lesen en schrijven, en een ider foodanig handwerkleer de, als fy defelvebest geschikt en daartoe bequaam vond; ten einde defe kinderen na
maals eerlijk konden leven... Welke Dochters fy in groot getal geholpen heeft, niet al leenlijkten aanfien van het lichamelijk onderhoud, maar ook voor de Zaligheit harer zielen. Welke onderhoudingen, opvoedingen en
: fy deed, door het mid
del van hare eygen Goederen: indien nietgeheel; ten minsten voor het meest gedeel te. Waardoor men afmeten kan, de groote : die fy bewees ontrent de arme
kinderen en andere behoeftige. Van welke werken der Barmhertigheit den Comparant spreken kan met zekerheit; foo veel te meer, omdat fijn jonge Dochterke ontrent twee jaren langgewoont heeft onder het gouvernement, tractering en opvoeding van defelve
Juffrouw: alwaar fy opfoodanige wijfe als boven gemeld, onderwefenwierd. En heeft defeDochter naderhand, als ook haar Vader, dikwilsgewenfcht, datfy weder by haar zijn mocht. Waarover den Attestant groot genoegen ontfangen heeft: ook is hy met fijn Huisgefin verplicht, God te bidden voor de Zaligheit der ziele, van defe fijne Wel doenfter: dewelke foo foetelijk en vriendelijk fijn gefeyde Dochter heeft opgevoed en
behoorlijk gespijft van hare eygen Goederen, haar : en onderwefen op den Weg ten Hemel. Gelijk fy ook aan groot getal andere deed. En fy fou daarin volhard en wyder voortgevaren hebben, met het vermeerderen harer werken der Liefdadigheden en Barmhertigheit, indien fy daar in niet was verhindert geworden. Een onfeylbare
zaak, wegens dengrooten Yver die fy had en noch heeft, om God te behagen. ,,Invoe n dat men om de bovengemelde oorfaken f:
mag, dat fy volkomentlijk lofwaer
ig is. Hiermede eindigden d'Attestant fijne Verklaring, die hy presenteerde te ver nieuwen, en weder opnieuw te bekrachtigen, voor foodanige Rechters als het behoort, daar toe versocht zijnde. Van welke Getuignis, defe Juffrouw Bourignon, op het ver veerdigen van dien, afwesig zijnde, een A&te versocht heeft: dat haar is toegestaan, om fich daarvan te bedienen, foo als fy het mocht goedvinden. Gedaan, gepasseert,
Hochart, bekrachtigt, versocht') en toegestaan in Rijffelden 19. April 1663. voor Claude Konink
Het Achtiende Getuignis.
23
Koninklijke Notaris, aldaar woonachtig. Onderteykent in tegenwoordigheit van Pie ter Requillart, Ontfanger: en Gillis Manier, Soon van den gemelden Attestant, refide rende binnen defelveStad Rijffel. Als : hiertoe versocht engeroepen, hebben de het Origineel met den Attestant onderteykent. CL AU DE HO CHART.
Het Achtiende GE T U I GN I S.
Van den Chirurgus des gemelden Hofpitaals, oud zijnde 43 jaren, den welken met Eeden beveftigt, dat degemelte Jonkvrou, de arme Dochterkensfoodanig heeft om derwefen, :: en gevoed, en foowel in krankheit als gefondheit foo vlijtig be forgt, als of het eerlijke Borgers kinderen waren. Het gene : ook voor de Magi ftraat der Stad Rijffel betuigt heeft; : ook het meeftendeel der voorgaande At testanten gedaan hebben: en feggen, dat hare Getuignis in allen deelen tot Roem van de veelgemelde Jonkvrouw gedient heeft. Uit het Frans overgefet. Ompareerde in eigen Persoon Meester Ambrofius Brigo, Chirurgijn, woonende
C binnen defe Stad Rijffel, oud zijnde ontrent 43. jaren.
Den welken na fijnen ge dane en afgeleyden Eede, in handen van ons ondergeschreven Notariffen, heeft
gefegt, gesworen, en voor waarheit bekrachtigt, dat hy goedekenniffe had aanJuffrouw Anthoinette Bourignon, Regentinne van het Hofpitaal de Noftre Dame des fept Douleurs in
Rijffel; alfoo hy in fijn bovengenoemde : van Chirurgijn dat felve Hospitaal bedient had; foo wel degefeyde Regente als ook hare kinderen, gecureert en genefen in hare krankheden. Soo dat hy wift, dat defelve kinderen door haar, Regentinne, feer wel wierden opgevoed en gespijft, beforgt en onderwefen met foodanige forgvul
digheit, en vlijtigheden, als hy felfs fijn eigen kinderen foukonnen doen, alsoohyver fcheydemaal in dat felve Hospitaal met hun gespijft had. Verklarende voorder, dat hy door den Gerichts-schrijver van defe Stad , ook afgehoort was geweest, wegens den handel van dit Hofpitaal; en dat fijn Getuignis niet anders dan tot lof van defelve Re
gentinne en haar Gouvernement geweest was. Tot besluit van defe Attestatie, foopresenteerde den Attestant, defelve als warachtig zijnde te ratificeren, en weder op nieuw te bevestigen, voor foodanige Heeren en Ge rechten als het behoort, foodik en meenigmaal men hem daartoe verfoeken fou. Van
welke Attestatie, van ons een Acte afgevordert is, door Juffrouw Anthoinette Bou rignon, die op het defes absent was. Het gene haar bewilligt is, om fich daarvan te bedienen foo en daar fy't goedvinden mogt. Alfoo gedaan, bevestigt, ver focht, bewilligt en gepasseert binnen de felve StadRijffel, den eersten October 1664. voor ons Gillis Manier en Claude Hochart, Notariffen residerende binnen Rijffel. Het Origineel defes zijnde onderteikent van den Attestanten ons Notariffen.
:
-
GIL LIS MAN IE R.
CL AU DE HO CHART.
Het
24
Notariale ATTESTATIE, zijnde Het Negentiende GE TU I G N I S.
Van een anderen Notaris der bemelde Stad Rijffel, out zijnde 26. Jaren: dewelkon Ee delijkhekrachtigt, dat defe Jonkvrouw van een feer goet oordeel, en in der billikheit
gegromt was; dat ff een fterke Memory en een goet Gemoed hadde, levende in de Vreef: Gods, en zijnde liefdadig omtrent de Armen. Het gene fj wel in der daat betuigt heeft, tertijt als fy veel arme Dochterkensredde, uit het gevaar van tot boosheden te
vervallen, en hoe fy defelve in groot getal, in haar Hofpitaal heeft opgevoed, en groot gemaakt.
-
Getradiceert uit het Frans.
Ewijl het de rede wil en de Gerechtigheit vereyfcht, dat men Getuignis der Waar heit draagt, voornamentlijk daar toe verfocht zijnde. Alfoo compareerde in ey gen Perfoon Claude Hochart, Soon van den overleden Claude, out zijnde 26 jaar, Koninklijke Notaris residerende in Rijffel. Den welken na fijnen gedane en afgeleyden Eede, in handen van den ondergeschrevene Notaris en d'onderstaande Getuige, heeft
gefegt, gefworen en voor waarheit bekrachtigt, dat hyfedert verscheydejaren in onder handeling van den ontfang der Goederen van Juffrouw Anthoinette Bourignon geweest was. Sy als Regentezijnde, van het Hofpitaal de Noftre Dame des fept Douleurs in Rijffel. Door welkers onderhandeling of mede-helping in den Ontfangharer Middelen, hy mee nigmaal occasie gehad heeft, fich in de gemeldejuffrou haar gefelschap te vinden: en dat hy fich daar noch meenigmaal bevind, om te verhandelen 't gene haar aangaat. Waar vandaan het komt, dat hy niet alleen haar Perfoon kend, maar ook hare Zeden; die hy met curieusheit heeft aangemerkt. Seggende, dat in hare Manier van leven, fy alfoo Gods-dienstig of Religieus leefde, als eenig Klooster-Perfoon fou konnen doen: gants ongeveynst en openhertig: in hare woorden op redelijkheit gegrent: een Dochter van
goet verstand, sterke memorie, en goet oordeel: welbeloonende de genen die haar dienst deden. En bovenal in de Vreefe Gods levende, en in d'onderhouding fijner Ge boden, en naarkoming der infettingen van onfe Moeder de H. Catholijke, Apostolijke en Romaansche Kerk, onberispelijk; liefdadig ontrent den Armen, en bereyd om ha renNaaften by te staan, foo veel als in haar magt is. Het welk haar beminnelijk en lof baar maakt by alle menschen. Ook is het waar, dat fy uit het gevaar van quaat doen, veel Dochters gereddet heeft, die fy opgebraeht en gevoed heeft, met hare eigen goe deren, fonder eenige weder-vergelding. Desgelijks ook een groot getal arme Maagde kens, die fy met vlijtigheit opvoede en spijfigde, onderhield, en met behoorlijke bedlager , kleede en reede van haar eigen middelen, foo veel als haar mogelijk was: fy heeft efelve leeren leefen en fchrijven, en hun een ygelijk foodanig handwerk onder
:
wefen, waar door fy hun felven konden behelpen, en hun onderhoud winnen.
En
bovenal, leerde fy haar leven naar de wille Gods, en den Weg der Zaligheit volgen. Welke vlijtige betrachtingen, baarblijkelijke getuigeniffen zijn van een welgeschikte Ziel: en waarom het ook geen wonder is, dat van een goede faam en roem is. Betui ende voorder, dat hy haar foo Deugtfaam kende, dat indien men haar niet verhindert : fy hare liefdadigheden en werken der Barmhertigheit ontrent de Armen, groote
:
lijx fouvermeerdert hebben. Hiermede eindigden de gemelde Attestant dese Ă&#x2039;: nis, met presentatie die te ratificeren en weder opnieuw te affirmeren, voor -
": ech
-
Het Twintigste Getuignis.
25
Rechters als het van nooden zijn fou, tertijd en foo meenigmaal als hy daar toever focht word. Van welke Attestatie Juffrouw Bourignon, afwesig zijnde, op het pafferen van dien, heeft versocht een Acte daarvan te hebben. Het gene haar bewilligt is, op dat fyfich daar van fou mogen bedienen, naar haar goetdunken. Gedaan en gepafeert, bevestigt, versocht en bewilligt in Rijffel den 21 April 1663. voor Gillis Manier, No taris aldaar residerende. Onderteykent in van Claude Hochart, van fijn handwerk een Timmerman: en Gillis Manier, mijn Soon, Notaris publijq, woo nende binnen het felve Rijffel. Als getuigen hiertoe verfocht en geroepen: hebbende defe getuigens met den Attestant het Origineelonderteykent.
:
G. MANIER. 1 66 3.
Het Twintigste GETUIGNIS. Van den Heer Decanus en Paftoor der Kerks St. Mauritius binnen Rijffel. Den welken betuigt, dat de gemelde juffrouw, een grootgetal arme dochterkens, op haar eigen koften onderhouden heeft, en defelve in de Chriftelijke Leering en Godvruchtigheit on dervefen: en byfonderlijk hoe dat de veelgemelde Jonkvrouw, aan het meeftendeel defer arme dochterkens, den ftand der Toovery ontdekt heeft, en dat diegefeyde Meis jes uit hare eigene bewegingen verklaarden, dat fy door expres Verdrag aan den Dui vel verbonden waren; hem hare zielen hadden overgegeven, God verloochend, en veel andere boosheden bedreven: alles voorheen en eer dat fy in het voornoemde Ho fpitaal gekomen waren. Ook betĂşjgt hy, hoe dat defe kinderen getracht hebben, de
veelgefeyde Jonkvrouw door Vergif te vergeven: en niettegenftaande, heeft fy noch tansfeer groote vlijt, met defen Heer Paftoor aangewend, om hun tot God te bekee ren: en dit alles alleen door Chriftelijke Liefde.
Uit het Latijn in 't Frans gebracht, en van daarin Nederduyts vertaalt. Nthoinette Bourignon, in den Maagdelijken Staat, een aan God geheyligt leven voerende, heeft ontrent den tijd van tien jaren byfonder acht gegeven, door een
beweging van Liefdadigheit 2, over d'ellendigheden en het gebrek daar een groot getal arme Dochterkens toe vervallen waren, door defe laatste Oorlogen. En alles wel overwogen hebbende , hoe grootelijks fy van nooden hadden, om in de Christelijke Leering ter Zaligheit onderwefen te worden, foo heeft fy haar geheel begeven om hun t'onderwijsen, en ook om hun lichamelijke bystand te doen.
: om tot dien einde te
beter haar voornemen uit te wercken, heeft fy haar in een Hospitaal begeven, dat wei nig tijd te voren was opgericht, en genaamt : het Hofpital van onfe Lieve-vrouw met feven WeĂŤn: zijnde door contract veraccordeert met den Fondateur van 't voornoemde Hospitaal. Aldaar heeft fy een groot getal Dochterkensby-een verfamelt; en die daar in gebracht hebbende, heeft fy haar als Regente daar over gestelt, en is daar toe bevestigt geworden door den Eerwaardigen Heer Biffchop. Sy onderwees defelve
:
on-ophoudelijk in de Christelijke Catholijke Religie , en felfs onderhield en voedede fy hun van haar eigen goederen, gedurende al den tijd dat fy in het voornoemde Ho fpitaal geweest is. Sygedroeg haar daar foo in defe Liefdadige en
G:al:
: ertige
Notariale AT TE STATIE, zijnde
26
hertige Befigheit, ontrent die arme Dochterkens, dat alle degene die onder hare directie geweestzijn,foowel en foo volkomentlijk terzaligheit onderwefen waren,toen fy daar uit ingen, foo gefond en kloek van lichaam, en eerbaarlijk gekleed, dat men wel gelien eeft, dat hun niets ontbrak, foo wel ten aanfien van die daar noch in het felve Hospi taal woonden, als ook de gene die daar uit trokken: dewelke boven dien, yder noch in handwerken geoeffent waren, daar mede fy eerlijk hun koft konden winnen. Alle defe dingen zijn baarblijkelijk en kenbaar, door een openbare Waarheit. Soodanig is zekerlijk geweest, en is nu noch de Vruchten van den arbeyd en naarstigheit der gemel de Regente. Dewelke noch wel veel grooter fouden geweest zijn, indien men forg vuldelijk acht gegeven had, op de manier en gewoonte van leven, dat fy in God en met God voerde: het gene aan my ondergeschreven wel bekent is. Maar : algemee nen Vyand van de zaligheit der menschen, heeft niet nagelaten haar strijd te leveren, door sommige menschen, waar van fy ongemeene wederwaardigheden lijd (hoewel het ondertuffchen schijnt, dat God door een byfondere voorsienigheit haar daar ingevoert heeft) want boven de groote onwetendheit, byfonder in faken van 't Geloof, die fy in defe kinderen vond, foo heeft fy ook in hun ontdekt (ten minste in den meesten hoop) den stand der Toovery daar fy in waren. (het welk ik feg, fonder begeerte dat men aan iemands bloed of dood komen fou). Daarom levende in dusdanigen gefelfchap, heeft fy haar menigmaal in gevaar des levens bevonden. Nu, om haar eenige
: te brengen, en om ter felver tijd defe Dochter
kens tot Bekering te voeren, foo heb ik my een tijd lang daar in besig gehouden, in het
gefeyde Hospitaal, met Godvruchtige oefeningen en gebeden, neffens noch twee an
:
dere Paftoren, die ook getuignis met my geven, wegens de voornoemde Regente, en ook aangaande de Dochterkens. En na dat alles wel en rijpelijk overwo en zijnde, foofchijnt het meer dan redelijk te zijn, dat men de gemelde Regente ge : en vrybeschermt voor alle defe angstige benauwtheden, en met ernstige voorfor
gen de Zaligheit van die Dochterkens te betrachten, en dat quaad foeken te herstellen op het best dat men kan. . Waar in het schijnt dat men met bedaartheit moet toegaan, en defe gefeyde Dochters handelen met allerley medogentheit, om dat fytot dien ramp zaligen stand vervoert zijn van hare jonkheit aan, en aldus bevind men dat fy in haar onnoofelheit vervoert zijn; dewijl dat fy al foodanig waren, (te weten ge-ingageert in de Tooverye) eer dat fy in het Hospitaal quamen. En aldus hebben fy felfs beleden, ter tijd als fy ondervraagt wierden. Het welk fy noch foo veel te lichter openbaarden en beleden, dewijl fy niet dachten dat fulks quaad was. Selfs wanneer fy verhaalden alles wat fy deden in de By-eenkomsten met den Duyvel, foofpraken fy daarvan, alsof het maar enkele tijdkortingen en vermaken geweest waren, die fy daar genoten; foo dat men hun niet kan wijsmaken, dat fy in een stand der zonde zijn. Alle welke din
en ik door eigen ervarentheit weet, door mijne gemeenfame befoeckingen en omgang
::
in het genoemde en door donderfoekingen die ik daar felfs gedaan heb, in die daar paffeerden. En tot bevestiging van allen defes , foo onderteykene
::" ik my
-
-
Was onderfchreven, NICOLAS LAMBERT.
Den 1 February 1662:
Paftoorin St. Mauritius binnen Rijffel Het
Het Een-en-twintigfie Gétuignis.
27
Het Een-en-twintigste GET UIGNIS.
van een ander Paftoor in de felve Stad Rijffels die defelfde dingen beveftigt. Uit het Latijn in Frans vertaalt, en van daar in Nederduyts overgefet. Anthoinette Bourignon, Regente van het Hospitaal van de Gelukfalige Ma J getUffrouw Maria met feven Weën, binnen der Stad Rijffel: gedurende alden tijd dat fy de : Hofpitaal heeft geregeort, die onder hare befor arme Dochterkens in het
ging uit kracht der fondatie gestelt waren, en door hare Liefdadigheid die aangeveerd; foo heeft fy die kinderen tot een goed exempelgedient, hun feer wel en vlijtiglijk on derwijsende d'articulen des Catholijken. Geloofs, de godvruchtigheit en goede Zeden. Maar dewijl er onder hun feer verdacht van Toovery gevonden wierden, en ook eeni ge die daar mede besmet waren, dewelke door hare Tooveryen, de voornoemde Re gente getracht hebben om 't leven te brengen: foo vereyfcht de faak wel, dat men hoe eer hoe beter, alle mogelijke vlijt aanwend, om de gemelte Regente in verzekering te ftellen , en dat men haar beschermt tegens de Lasteringen waar mede fy overvallen Tot bevestiging van dit alles, heb ik defen onderteykent, in den 1. Fe
:
:
ruary 1662. . .
Onderfond, *
-
-
-
-
-
,
L. RO US SE L. Faftoor van St. Stephanus, en Opflender neffens d'andere Paftoren, in het voornoemde Arm-huys. -
Het Twee-en-twintigste GE TUI GN I S. Van noch een ander Paftoor, dewelke over de felfde faken getuygt; dewijl dat defe drie Paftoren gefamentlijk het werk by der hand genomen hadden, de voornoemde Doch terkens ondervraagt en ge-examineert, en hare woorden en belijdeniffen fchriftelijk opgeffelt. Welk Magiftraat tot Riffelnoch onder haar macht heeft. -
:de
Getranflateert uit het Latijn in Frans, en daarna in Nederduits vertaalt. K ondergeschreven betuige, dat Anthoinette Bourignon, Recluse en Regentinne van
het Hofpitaal onder mijn Parochiegestift, en genaamt: feerGelukzalige Maget Maria met feven dat fy is t'onderwijfen Godvruchtig, inSober, Kuyfch, Voorfichtig, Zedig, enfon be quaam om deWeën: Dochterkens dat Arm-huysdaar fy over gestelt was, der eenige
: van gierigheit.
Waar van ik het Verfoek-schrift gefien heb dat fy
presenteerde aan fijn Catholijke Majesteyt. Ik heb haar bedrijf ondersocht, en ook waar achtig bevonden, betuygende tot hare bevestiging, dat ik felfs alle de Dochterkens van het genoemde Huys uitgehoort heb : dewelke vrywillig verklaarden, dat aleer fyin dit Arm-huis ontfangen wierden, fy met Toovery waren besmet geweest. Welkers ge tuigniffen ik in geschrifto i: , dat de Heeren Magistraat nu onder fich hebben. Selfs wasik er tegenwoordig ter tijd als men in de koffer van een defer Dochterkens vond, een zeker balletje dat door Toovery g: was, en noch een ander on: 2.
28 Notariale ATTESTATIE, zijnde bedde van een anderDochterke. Hierom verfoekik feer ootmoedelijk, dat fijn Ca tholijke Majeste t, fich verwaardigt te betrachten de verzekering der voornoemde Re gente, alsdewelke ingewikkelt zijnde in een groote en ongemeene angftelijke bekom
:
mernis, en uitstekende gevaarlijkheden van groot Protesterende nochtans dat ik hier mede geen intentie heb, om te willen dat men aan bloed komen fou » Inaar
alleenlijk tot verbetering.
Gegeven in Rijffelden 23. February 1662. was onderteykent, PIERRE
SAL MON.
Paftoor van St. Salvator, en Provifor van het boven genoemde Huys der Liefdadigheyt.
Het Drie-en-twintigste G E TU I GN I S. Van ettelijke Bagijnen uit het Bagijnen-huis tot Mechelen. By dewelke de veelgenoemde
Jonkvrouw eenigen tijtgewoont heeft. Dewelke betuigen en bekrachtigen,
: fy aan
defelve Jonkvrouw Bourignon, niets anders dan alle Godvruchtige en ftichtelijke manieren gefien hebben; wenfchende dat ff hun leven met haar doorbrengen mochten. Volgens de hand des Notaris naargeschreven. Op heden den 11 February 1667. Compareerde voor my, Openbaar Notaris,
O geadmitteert, by den grooten Rade van fijne Majesteyt, en de Raden geordonneert, in Braband tot Mechelen residerende, en ter prefentie van de Getuigen nage noemt, Juffrouw Anna Wouters, oud 50 jaren. Clara de Meijer, oud 61. jaren. Anna Begyntjes op het groot
Ë: oud 54 jaren; en Magdalena Rouckens, oud 44 jaren.
agijnen-Hofbinnen deser Stad Mechelen. Welke Comparanten hebben verklaart, ge attesteert en ge-affirmeert voor de gerechte waarheit, ten verfoeke van Juffrouw An
thoinette Bourignon, gefegt, de la Porte, geboren in Rijffel; goede kenniffe aan de fel ve te hebben.
Dewelke in 't Huis van de Attestanten is komen wonen, in de week van
Pinxteren in 't jaar 1663. En by hun gewoonthebbende ontrent feven weken. Binnen welken tijd de voorschreve Comparanten, verklaren noyt anders aan haar gefien te heb ben, als alle Godvruchtige en stichtbare manieren in haar leven en conversatien: wel wenfchende dat fyhun leven fouden mogen eindigen met de voorfz. Juffrouw, want dat
fy van opinie zijn, dat defelve Juffrouw heyliglijk leeft. Ende want het goddelijk en redelijkis, der waarheit getuigniffe te geven; fonderling, daartoe versocht zijnde, foo verklaren fy, 'tgene voorschreven, warachtig te wefen; confenterende hier van by my Notarie Ačte gemaakt en gedepecheert te worden in forma. Aldus gedaan ende gepaf fcert binnen de voorschreve Stad Mechelen; ten dage, maande en jaren voorfegt. Ter prefentie van Sr. François vander Vekene, en Jan Jermans, als Getuigen hierover geroe f: en fonderling gebeden, hebbende de voornoemde Comparanten de minute deser,
eneffens my Notario ondertekent. -
-
- -
-
Quod Attefter J. HORTE. Notaris,
-
-
Het
Het Vier-en-twintigste Getuignis.
29
Vier-en-twintigste GE TU I G NIS. Van de Moeder en Onder-moeder van het Convent der Swarte Sufters tot Mechelen: by
dewelke de genoemde Jonkvrouw tien Maanden had gewoont. Defe betuigen, dat federt den tijd dat fy met haar omgang gehad hebben; haar altoos feer Deugtfaam en Godzalig betoont heeft, en dat fjgelooven, dat defe Jonkvrouw Bourignon door den H. Geeft geregeert word. Gecopieert na de hand van den Notaris, Pheden den twaalfften February 1667. Compareerde voor my Openbaar Nota
O ris, ende ter presentie van de getuigen nagenoemt; Sufter Chriftuna Dekkers, oud 72 jaar. En Suster Anna Matthijffens, oud 54. jaren, respective Moeder, en Me de-Moeder van het Klooster van de Swarte Sufters binnen defer Stad Mechelen, dewel
keten verfoekke als voren, hebben ook getuigt, geattesteert geaffirmeert, warachtig te wefen, dat de voornoemde Juffrou Bourignon in hun Klooster is komen wonen van in 't
beginsel van July, en aldaar gewoont tot in de Mey daar na 1664. Geduerende welke tijt, de voornoemde Comparanten verklaren aan de Requirante, anders niet geremarkeert te hebben als Deugden en eeren; en anders aan haar niet gefien te hebben, als alle Deugde lijkheiten , feggende de voornoemde Me-Moeder, voor redenen van wetenschap, dat fy defelveJuffrouwden voorschreven tijtgeduerende gedient heeft, en de dat fy aan haar geduerige teekens gefien heeft van Godvruchtigheit; ende gelooven de dat fy geregeert word van den Geeft Gods. Aldus gedaan ende gepaffeert binnen der voorschreve Stad Mechelen ter presentie van Jan Sofem, en Jan Vervloeffem, als getui
:
gen hierover geroepen en Gebeden, hebbende de voornoemde Comparanten de Mi nute defer beneffens my Notario onderteykent. 9upd Atteftor J. HO R T E.
Notaris.
Het Vijf-en-twintigste GE T U I GN I S.
Van de Regente des Armenhuis van St. Jofeph, binnen Mechelen, met hare Mede-hulp By develke de veelgemelde Jonkvrou ook een tijt lang gewoont heeft: dewelke betui gen en bekrachtigen, dat fy haar altoos
:: , Godfalig, vreedig, eerbaar en
ftichtelijk gedragen heeft. Noch verklaart de Regentinne in het befonder, dat fy niets anders aan haar bemerkt heeft, dan dat fy een volmaakt Chriften Menfch is, ver vult met warachtige Deugden, befittende een overmate klaar verftand; met een feer rare Wijsheyt & c.
Naargeschreven uit d'Autentique Notariale Copie.
O Pheden den 18. February 1667. Compareerde voor my Openbaar Notaris, ende ter presentie van de Getuigen nagenoemt, Juffrouw Anna Snefens, Regente van het Arme werk-huis van St. Joseph binnen voorschreve Stad Mechelen, oud
::,
-
3
megen
3o
Notariale ATTESTATIE, zijnde
negen-en vijftigjaar, en Urfula en Franรงoife Dematus, gefusters, oud feftig en 57 jaren,
respective :: van d'eerste Comparante.
Dewelke hebben ten verfoekke als
vooren, geattesteert en geaffirmeert, datfy goede kennife gehad hebben aan de voor noemdeJuffrou Requirante, federt drie of vier jaren, den juisten tijt onbegrepen, alsge woont hebbende, gelijk fy noch tegenwoordig is doende, op diverfche tijden in 't huis van de voorschreve Attestanten: binnen welkentijt de voornoemde Comparanten ver
klaren anders niet gemerkt te hebben, aan de voornoemde Juffrouw Requirante, als Deugdelijkheiten Godvruchtigheit, dewelke feer paifibel, stichtbaar en eerbaar is in hare conversatie, hebbende de voornoemde Juffrouw eerste Comparante, daar en boven noch verklaart, voor redenen van wetenschap, als defelve meer geconverseert te hebben als de andere, anders aan haar niet gemerkt te hebben, dan dat fy is een volmaakt Chriften Mensch, vervult met warachtige Deugden, befittende een over klaar verstand,
met een feldfame Wijsheit, vergefelschapt met een afgescheiden eenigheit, ende een onberoerlijke sterkheit in alle fwarigheit, foo voor haar felven als voor anderen, wen fchendeal fulken Persoon te mogen hebben in haren huyse, om de Jonkheit te onderrich ten. Daar fy veel bequamer manieren toe heeft, om alle Christelijke waarheden en Deugden te onderwijsen, ja ook alle groote personen, want fy zekerlijk in haar ziele de ware Deugt befit, en boven de bedorven natuur leeft. En want het Goddelijk en rede lijk is, der waarheit getuignis te geven, fonderling, daar toe verfocht zijnde, foo heb ben de voornoemde Comparanten verklaart, 't gene voorschreven, warachtig te we fen, confenterende &c. Aldus gedaan en gepafeert binnen de voorschreve Stad Me chelen, ten dage, maande en jaren voorfeyt, ter prefentie van Hendrick Tielmans ende Jan Bos, als getuigen hierover geroepen en gebeden. Hebbende de voornoemde Com paranten, de Minute defer beneffens my Notaris onderteekent. Quod Atteftor. G. H O R T E.
Notaris. 1667.
Het Ses-en-twintigste GE TU IGN I S.'
Van Heer Christian de Cort, Paftoor der Kerke S'. Johannis, en Overften der Ora toren tot Mechelen. Dewelke defedrie voorgaande Teftimonien beveftigt: en betuigt ook van hem felfs, dat hygroote nuttigheit in fijn ziel ontfangen heeft, door den Om gang met defelve Jonkvrou Bourignon. Waar door hy gelooft, dat fy een waren Tempel des H. Geeftests.
-
*
getradiceert uit het Frans.
O P heden den 19. February 1667. Compareerde voor my Notaris ondergeschre ven voor den grooten Koninklijken Raad , en Souvereynen Raad in Braband,
respectivelijkgeadmitteert, en in tegenwoordigheit der ondergenoemde Getuy gon, den Heer chriftianus de cert, Pastoor van St. Johannis Kerk in defe Stadt Meche len. Denwelken verklaart, kennife gehad te hebben, federt het begin van 't jaar 1663. aenJuffr. A. Bourignon, om dat fy onder fijn Parochie gewoont had, in het Convent
der Swarte Sufters, en ook in het Armhuis van St. Joseph. Waar van hy respective Supe rieur is, hebbende veel Lofs hooren feggen van defe Juffr. Bourignon ; foo wel van defelve
Het Ses-en-twintig fie Getuignis.
31
defelve Religieufen, alsook van de Regente en affistenten van het genoemde Armhuis van St. Joseph. Dewelken respectivelijk met haar verkeert, en feer gemeenfaam met haar omgegaan hebben, en hebben tegen defen Comparant geprotesteert, nooyt gefien noch gekent te hebben een persoon van beter oordeel,bequaaam om het tijdelijke en Gee ftelijke te regeren: en byfonderlijk vergiert met d'aldervaste Deugden. Het gene hun meenigmaal tot verwondering opwekte, als zijnde ongemeene faken, en die de men
fchelijke natuur te boven gingen. Tot bevestiging van dien, foo heeft den Comparant felfs, haar befocht, en naaukeurig bespeurt, en byfonderlijk met haar omgaande, foo oordeelde hy, dat fy niet alleenlijk befat, die deugden door de bovengenoemde perfo nen, geremarkeert: maar dat fy was een warachtigen Tempel daar den H. Geest in leeft. Om dat hy in fijn Perfoon ervaren had, de uitwerkingen van desfelfs Genaden en Lich ten, die hy in fijn Ziel genoten had, door het middel der woorden en omgang defer Juffrou Bourignon. En gelijk het een redelijke faak is, dat men getuigenis der Waarheit geeft, foo heeft hy verklaart, het bovenstaande warachtig te wefen. Confenterende &c. Aldus gedaan en gepasseert, in defe Stad Mechelen, ten dage, maande en jaren als hier boven. In prefentie van Jean Rens, en Charles Martin, als Getuygen hier toe versocht en geroepen. Hebbende desfelfs Comparant de Minute defes onderteykent ne vens my, dengefeyden Notaris. Quod Atteftor.
J. Ho R T E.
Notaris.
Den tweeden B R I E F, Gefchreven door
JOHAN C ON R AD HASE, Aan fijn Chriftelijke Broeders, dewelke kennis hebben aan Juf : : :: 1 GN o N, ofhare Schriften. Hy ::f geert aan een igelijk in 't byfonder, dat fy Getuignis der Waarheit fouden geven, voor foo wijt hun die bekend is, en fyfelfs daarvan in haar
confcientie overtuygt zijn.
Beminde Broeder in Jesu Christo Salut. Y weet dat men tot allen tijden, Getuignis der Waarheit ge ven moet, wanneer ons fulx afgevoordert word. Dieshal
ven bid ik u by defen, dat gy my schriftelijk wild mede-dee len, hetgene gy door eigen ervarentheit weet, van de Persoon en
Schriften van Jonkvrouw Anthoinette Bourignon. En ik verfoek cxpres
Een Brief door J. C. Hafe gefchreven. expres in 't byfonder uw Antwoord, op de navolgende onderschei dentlijke Puncten, het zy op alle, of een gedeelte, foo veel als gy'er kondbeantwoorden: namentlijk. I. Wat voor Getuignis gy in uw ziele draagt, van de genoemde 3 2.
Perfoon?
II. Wat gy van hare gedrukte Schriften houd? III. Of defe Schriften u gedient hebben, tot een middel om de
Idelheit des werelds te verlaten, en de Deugt naar te volgen? IV. Wat voor nuttigheit defe Schriften aan uw ziele toegebracht hebben?
V. Wat voor werkingen fy daarin gedaan hebben? VI. Wat voor licht dat uw verstand ontfangen heeft, door de woor den en Zedendefer Juffrou? VII. Of gy fomtijts, met haar in gesprek zijnde, niet bevonden hebt, dat uw hert in u brande, gelijk de herten der Emaui tifche wandelaars, als den met hun fprak, na fij
::
neOpstanding, en hun de Schriftenuytleyde? VIII. Ofgy oordeelt, dat defeJonkvrouw door den H. Geest ge regeert word? IX.
-
5: in haar bemerkt hebt, de Vruchten van den H. Geeft; gelijk als is, de Liefde, Vreugde, Vrede, Geduld, Lank moedigheit , Goedertierendheit, Matigheit , Eerbaarheit,
Vriendelijkheit, Geloove, Sachtmoedigheiten Kuysheit? X. Of men in haren Omgang niet vermerkt, de Gaven des H. Geeft, als namentlijk : Erkentenis, Godzaligheit , Wijs heit, Verstand, Raat, Kracht, alsook de Vreefe Gods?
XI. Wild my ook bekent maken, wat voor Goddelijke Wonde-
ren, in boven-natuurlijke dingen, gy in haar bespeurt hebt? XII. Wat voor byfondere Goddelijke Genadengy in haar kend?
XIII. Voegt ook daarby, hoelangen tijtgy hare Schriften gelefen hebt?
XIV. Of gy in uw gemoed overtuigt zijt, dat defelve Schriften door den H. Geeft gedicteert zijn?
XV. Of gy wenfcht, dat gy de Leering die daarin begrepen is, foud mogen volgen, verzekert zijnde, : gy dan Zalig sterven foud? Soo
-
Het Seven-en-twintig fie Getuignis. 33 Soodanig Getuignis der Waarheitfalftrekken, tot stichting van mijne en vele ander haar zielen stichting, als ook tot schanden der
afgunstige en lasterlijke menschen, dewelke gaarne fouden willen fwart maken en in schande brengen foodanige Heylfame Leering en Licht, als God onstoefend, wegens de klare Waarheit die Juffrouw
Bourignon voortbrengt, tot verlichting van ons verstand, dat foo verduystert is, gelijk ook het mijne was, eer ik dit Licht ontdekt hadde. Voor welke verlichting ik nu God danke, gelijk ook alle anderen doen, die dit Licht ontfangenen gevolgt hebben. Geloo vende diergelijken Getuygnis, in een kort ontwerp, ook van u
te fien. In defeverwachting blijf ik, U E. Broeder in Chrifto Hufum den 1 February 1673.
JOHAN CONRAAD HASE.
-
-
--
De Derde B R 1 E F, ‘Dewelke is het Seven-en-twintigfte Getuignis. Geschreven door Monfieur FREDRIK FRANCKEN, Koopman van Amsterdam : aan JoHAN Co N RAAD HAs E. Tot antwoord op fijneVragen, wegens het oordeel en bevinding dat dengefeyden Monf'. Francken had, van de Perfoon en Schriften van Juffrouw A. Bourignon. Waar op wijd en breed geantwoord word, met levendige gronden en krachtige waarhe
den: tot getuignis, dat fy met allerley Deugden versiert, en hare ziele met den H. Geeft befêten is.
, .ºr: ,
-
Monf. Jo AN CoNR AAD HAzE. Gunftige Vriend, Salut. Y is wel ter hand gekomen uwen aangenamen van den eersten defes Maends February: by dewelke gymy vraagt na de getuygeniffe die ik in mijn ziele dra ge, over de Persoon en Schriften van Juffrouw Anthoinette Bourignon. Waar
M
op ik ufeergeerne voldoenfal; byfonderlijk om dat gy fülks verfoekt tot uw eygen en
: vrome menschen stichting, alsmede om : onwetende Lafteraars de mond te itoppen.
't Is dan fulks: Dat ik in den Jare festienhondert en tfeventig, d'eerste kennisgekre gen heb van eenige Sehriften die de voornoemde Juffrouw in druk had wgeze:
»
1c
34-
Het Seven-en twintigste Getuignis.
die ik dry, vier, ja eenige vijfmaal achter een doorlas; fonder my daar van te konnen
verfadigen, om de Goddelijke Waarheden die ik daar in vond, en door den levendi n indruk die de felve in mijn ziele deden, t'eenemaal accorderende met de naakte on
Ë: LeeringeJesu Christi, als de welke met woorden niet alleen, maar ook met fijneygen voorgang en beleving, geleert en onderwesen heeft. Hoe men de We reld met alle haar lusten verfaken en verlaten moet, om te ontgaan de Eeuwige ellen
de, en om in Geest en waarheit God aan te hangen, en te geraken tot het Éeuwige falige leven. Waaruyt ik fag, hoe dwaaflijk doorgaans alle menschen, en ik met hun, buyten de ware Leeringe en Naarvolginge Jesu Christi wandelden. Want hoewel ik
niet berispelijk voor de menschen geleeft heb, maar ter contrarie, wel veel loffelijke ge tuygeniffen van alle soorten van eerlijke luyden, die my kennen, groote en kleine, daar ik binnen en buyten 's lands mede gehandelt of anderen ommegang mede gehad heb, fou' konnen voortbrengen; foo fag ik nochtans wel, dat al het beslag der Aardfche forgen
en faken (hoeweluytwendig onberispelijk, en menschelijker wijfe met goede intentien en meeningen) al maar bedriegeryen waren, die ons van de ware belevinge en naar volgingeJesu Christi afleydeden, door den schijn die den geschikten ommegang onder de menschen, heeft, van ware deugd te wefen; daar men ondertuffchen de liefde des werelds blijft behouden ; en hoewel zedig en na ons oordeel en inbeelding, ondertuffchen voor God te schandelijker na de lusten leeft, en hoewel schijn van lief dadigheit hebbende, om eenige mededeeling, die men uyt den overvloed doet, onder tuffchen in 't hert geenfins van de gierigheid los is: en hoewel met ingebeelde waan van veel deugden, ondertufchen steekt vol laatdunkentheit, eigenfinnigheit, liefdeloos heit, bitterheit, haat, en afgunst, en wat al meer voor onreynigheit 's menschen hert befit, 't geen men felfs niet merkt, omdat men niet juyftfooongebonden heen leeft als wel de loshoofdige wereld doet. Welke dingen wel overwegende, foo was ik bedroeft dat het zaad Gods niet krach tiger in my was doorgebroken, maar door 't beslag van vergankelijke dingen foo on dergebleven was, en ik stelde mijn gedachten, om beter te behertigen de Leering.Jesu Christi, daar van nu de stralen veel klaarder in my opgingen dan : te vooren; en niet meer te wandelen na de bedriegelijke glofen en uytleggingen, noch misleydende exem pelen van onfes tijds noch na de verkeerde gang van de geheele ver dwaalde en blinde Christenheit, maar oprechtelijk te leven na de Leeringe Jesu Chri fti, en het Licht dat my nu foo klaarschijnende was. Dit voornemen vastgestelt zijn de, was ik meer en meer begeerig na defeklaarfchijnende Lichten. Ik sneed de hande lingen des werelds af, en alle besigheit van aardsche faken, en waar ik was, 'tzy in de Stadt of daarbuyten, ik was altijt besig met defe boeken, feer genegen zijnde, andere mede het felve lichtdeelachtig te maken. Maar ik vond de menschen foo verstikt door de diftelen en doornen van de forghvuldigheden defes levens, dat hoewelfeanderfins vroom waren, foo en was er geen genoegfamelust tot defe Goddelijke dingen. Dit deed my afkeeren van 't gefelschap der menschen, en 't vermaak dat ik placht te nemen infraeye discoursen van eenige vernuftige faken, of eenig fraay boektelesen, of wat te gaan wandelen met eenig goed gefelschap, of wel wat op 't land in de groente te wefen, of wat oefeninge dat het ook fou mogen zijn, 't viel alles weg, en ik behiel nieuwers lusttoe, dan alleen, om dit Nieuw schijnend licht waar te nemen; en andere menschen latende varen, nam ik voor expreffelijk op mijn felvente letten; invoegen dat ik my naarstig oeffende in de gefeyde Schriften, foekende ondertuffchen te geraken tot de kenniffe van de :: Juffr. Bourignon, waaraan ik geloofde myfeer veel
:
::
gelegen te zijntot de falighoit van mijnziel; dewijl ik wel versekert wasdoor de fmaak WâIl
Het Seven-en-twintigfie Getuignis. 35 van hare Schriften, datdefelve voortquamen uyt den sprink-ader van den H. Geeft. 't Is wel waar, datter wel hier en daar wat in hare Schriften was, dat ik niet heel wel kon verstaan of vatten. Maar ik wist wel, dat er noch wel thien maal meer duy
fterheden in de H. Schrifture waren. Sulks dat ik my niet stooten wilde aan het wey
nige dat voor my duyster oftwijfelachtig was, maar liet dat berusten, tot dat ik meter tijd daar van eenige fou mogen bekomen, gelijk tot mijnWaarheden volle genoegen federt geschied is. openinge Ondertuffchen hield ik my aan die feerook levendige daar mijn hert van overtuygt was.
â&#x20AC;˘
Nu, na lang en sterk aanhouden by een Vriend, foo bracht die te wege, dat ik eyn delijk de Juffrouw quam te spreken. En naar dat ik haar dikwils had gesproken, en noch meer van haar geschriften gelefen had, foo wierd ik hoe langs hoe meer overtuygt, niet alleen dat den eygentlijken grond van die schriften waarheden Gods waren,als namentlijk, het schrikkelijk verval van de Christenheit, en den algemeinen ellendigen stand van 't menschelijk geslacht, als mede van de middelen die men noodfakelijk moet ter hand ne men, om wederom herstelt, en uyt alle dwalinge gereddet te worden, en foo voorts. Maar ook wierd ik overtuygt, dat die Juffr. felfs van de Geest Gods geregeert wierd, omdat
ikfag, dat fy niet alleen deArmoede, Kleynheiten Nedrigheit Christi, verachtinge des werelds en liefdadigheit des naaften &c anderen leerde en voorschreef, maar ook dat fy die deugden al te samen felfs beleefde: want het kan wel gebeuren, dat men aan an dere fraaye dingen leert en voorschrijft, en predikt, die men felfs niet beleeft, als waar
van ik veel exempelen gefien heb, hoewel men daarom niet moet laten waarheit voor waarheit te erkennen. 't Is daarom dat de Heere Christus fegt: doet na hare woorden, maar niet na hare werken.
-
-
Doch die swarigheit was hier niet: want ik bevond dat defe Juffrouw in een gerin huysje woonde, onder slechte luydjes, verre van de hand achteraf, in een lang :
gangetje, dat gemeen was voor fes huyskens die op dat hofje stonden, feer ongeacht; haar huysraatje waren wat oude gebroken stoelen, twee slechte vuren-houte kasjens, met fwarte verw aangestreken, een kleyn rond flechtTafeltje, al te samen foo flecht, dat ik en veel andere het geen huysvesting fouden hebben willen geven, maar fouden
't wel meest weggesmeten hebben; de rest van haar huysraad was naar advenant. Sy hield huys op haar kamertje daar fy fliep, fonder dienstmaagt te hebben, dienende haar felven, haar tafel daar fy op fchreef, was haar knie, en daar een plankje op. Haar bier vat lag in een hoek met een kleed overdekt. Tufchen haar bed-stee en den heert, had
fy een plankje of twee opgefet, dat was haar turf-hok; en foot my bleek, was fy ge adig op dat kamerken dat fy'er bynanoyt af quam. Eens als fy de Colijk had, en van
: pijn te bed lag, foo fag ik ook, dat haar bed en des :toebehooren maar van echte waardye waren.
-
't Geschiede dat er twee arme oude luyden waren van eenig ander quartier buyten 's lands tot Amsterdam gekomen, niet wetende waar fy ineenighuysfouden konnen inkee
ren, 't welk defeJuffrouw aangedientzijnde, fooliet fyfe by haar in huys woonen, in de keuken die onder haar flaap-kamer was, sonder iets daar voor te genieten. Indien nu alle defe dingen foo waren geschiet uyt armoede ofgebrek van Geldt of Goedt, ik en
fouder my niet over verwondert hebben. Want die geen goet heeft, kan 't niet gebruy
ken. Maar ter contrarie, ik bevondt dat haar geen Ă&#x2039; of Goet ontbrak, maar dat fy overvloedige inkomsten had, en dat fy haar geen kosten ontfag, noch schroomde Geft uyt te geven tot de dingen die tot d'Eere Gods, tot de verbreyding van 't Licht der Waar
heyt, en tot de Zaligheyt der menschen dienstig waren, gelijk als om pampier te koo pen, Boeken te laten drukken, en foo voort: Ik bevond ook dat al was fy foo arme E 2
-
lijk
Het Seven-en-twintig fie Getuignis.
36
lijk van Huysraat, dat fy nochtans reynlijk van Aard was, en niet gelijk veel menschen, die van flechtigheyt in
: vervallen.
Haar kleeding was feedig en bequaam om
onder alle soorten van menschen te verkeeren. In fumma ik fag een Vrouws-Perfoon , die wel overvloed van tijdelijke goederen had, maar diefe niet gebruykte tot pracht noch luft, maar alleenlijk na de noodfakelijkheyt; 't welk my een groot genoegen gaf, tien de daarvoor mijn oogen een voorbeelt van een Waar Chriften, die de lust der opgen, de lust des vleesch, en de Hoogmoedigheyt des levens onder de voeten had, en leefde fober, Rechtvaerdigen Godfalig in defe wereld. Dit deed my een vaste resolutie ne men, om ook dien weg in te gaan: want ik fagfoo grooten verschil in leering en leven beyde, tufchen dit patroon, entuffchen het doen van alle andere Christenen, dat my dit Licht als een klare Son voor quam. 't Geschiede dat naar eenige maanden, de Juffrouw aan my en d'ander vrinden bekent maakte, dat fy van meening was uyt Amsterdam te vertrekken naar Holsteyn. Wy die om al de wereld dat Licht niet wilden verlaten, waren gelijkelijk gerefolveert mede te trekken, gelijk wy deden, gaande in gefelschap van ons feffen (waar onder een Jonge Dochter was) van Amsterdam Scheep naar Enkhuysen, daar wy een Schip huurden Ăłp Tonningen, alwaar wy in weynig dagen (God heb lof) gelukkelijk arriveerden. Na dat wy daar 2 a 3 weeken geweest waren, trokken wy naar Sleeswijk, daar wy eenige bequa me plaats naar onse gelegentheyt kregen by het Kasteel Gottorp, en foo ben ik met d'an -
-
dere Broedersfedertdien tijt gestadig geweest in 't gefelschap van defe Juffrouw in een
Huys, en hebben aan een Tafel gegeten, alleenlijk dat ik eens tuffchen beyden ontrent twee maanden in Amsterdam geweest ben, om eenige nodige verrichtinge, die ik aldaar te doen had.
. *
't Is wel foo, dat my van eersten af, somtijts wel wat voorgekomen is, dat my wat deed ruggelinx denken, gelijk als wanneer fy eenige haastige woorden sprak of tegen my,
oftegen anderen, die my meer uyt paffie scheenen te komen, danuyt Ă&#x2039;:
Als ook
wanneer fy vanymand eenige faak had hooren verhalen, die ik wel wist dat foo niet lag, als haar was wys gemaakt, of foo als fy had opgevat, en dat ik, ofymand anders van die faakkundig , haar daar van beter wilde informeren, dat fy dat dan niet wilde hoc
::
ren, en foo my docht, de reden niet plaatsgenoeg wilde geven. Als mede wanneer men haar in eenige faak tegen sprak, fyfoohaaft ymandt van haar afwees, en feyde, dat als men van haar niet leeren wilde, men dan by haar niet te doen had, want dat fy van nie mandtleeren wilde. Defe dingen dochten my vreemt, aangesien dat ik in haar schrif ten vondt, dat fy fegt wel te willen leeren van een kindt. En foo veel andere dingen, die my dochten te loopen : de Ootmoedigheit, tegen de Sachtmoedigheyt, tegen de bescheydentheyt en tegen de Liefde die hare Schriften inhielden. Gelijk ook dat fy wel inymand eenig misverstand, of verfuym, of ongeluk in een of ander ding dat men onderhanden had, en mede besig was, hard bestrafte, en dat nochtans haar felfs wel dies gelijks gebeurde. Ook docht my fomtijts dat fy wat te veel behagen had in de Roomsche uytwendige -,
-
Ceremonien,hoewel ikfe haar noytfag oefenen, nadienfenoyt uyt ging, noch en mocht om de vervolging die fy leed, niet onder de menschen verkeeren; maar fy oordeeldefe voor Heylig en wel geordonneerde dingen. En dewijl fy in haar schriften veel spreekt
van d'eerste Christenheyt en d'Evangelische Raatgevingen; foo docht my vreemt , waarom dat fy niet fimpelijk daarby bleef, fonder te prijfen alle die instellingen, die ik wift dat van menfchengekomen waren, daar van eenige Godloos geweest zijn, gelijk veel Paufen, en niet en waren ingestelt ten tijden der Apostelen. En foo voort ver (cheyden dingen die my wat dwars tegen 't verstand liepen, en my wel somtijts fouden te rug
*
Het Seven-en-twintigfie Getuignis.
37
teruggefet hebben, foodat ik dikwilsvan noden had in mijn herte te feggen, gelijkd'A postelen tegen Christum feyden, Heere Sterkt mijn Geloove. Gelijk hy ook dat gedaan heeft, daar voor ik hem van herten danke. Want ik fag in, dat alle de dingen die ik hierboven genoemt heb, maar van kleyn gewigt waren, en dat ik door julke geringe dingen, niet en moest laten uyt mijn mijn hertnemen, die taftelijke, gewigtige en va fte Waarheden die ik by die Juffrouw vondt. Gelijk men fig niet moet laten ontnemen, dat er een held're klare Son is, om dat er eenige wolken voor drijven. De Son blijft foo welSon, ende en is niet min Son achter de wolken, dan of er de wolken niet waren.
Soois ook de Waarheyt niet min Waarheyt onder de wolkjes van menschelijke paffien, en Natuurlijke bewegingen dan fy anders is. Ik considereerde ook dat by d'Apostelen, als Paulus, Petrus en d'andere, en by alle Hey
ligen,ja by Christum felfs, alfoodanige bewegingen waren
eeft, die men niet an
dersfoukonnen oordeelen, danuyt menfchelijke paffien en driften ontstaan te zijn. Ik dacht ook dat Godfelfs dikwils in en door die paffien regeert, en daar door fijn goetheyt aan d'een en d'ander zydeuytwerkt, 't is daarom dat hy foo dikwils tot fijnen dienst uyt
gelesen heeft, mannen diedapper en sterk van driften en bewegingen waren, als Mofes, jofia, Gedeon, David, Paulus en diergelijken. Hoe sterk was de paffie die Mofes had, dat hy eenEgiptenaar dootfloeg, om dat hy aan een Israelytich man eenig ongelijk deed?
Gelijk ook van Jehude KoninkIsraels, dat hy de Koninginne Jefabel deed van boven uyt het venster smyten, en deed feventig Jongelingen, 'Konin: Sonen onthalfen, en hare hoofden op twee hoopen voor de Poorten leggen? Wat een bittere paffie had Da via, dat hy fijn vyanden met zagen deed deur fagen, en met beytels van een houwen; en Elias, dat hy die twee Hooft-lieden, met hare vijftig mannen, door vyer van den Hemel deed verbranden. Hoe
: was Paulus, dat hy Petrus, ::
een VOOr
naamste Apostel, foo indiscretelijk berispte in de tegenwoordigheyt van andere Broe ders : en hoe toornig was hy, als hy tegen den Hoogen-priester feyde: Gy gewittede wand, Godfal u flaan: van welke woorden hyftraks schuld kenning dede, als hebben
de door paffie qualijk gesproken. ,,Hoe boosaardige paffie hadden de Vaders van het Joodsche geslachte 2 tegen haren Broeder Joseph: en hoegereed was Petrus door fijn
:
ffie om met fijnfwaerd te slaan, onder de Wyanden quamen vangen. En Chriftus felfs , hoe verwekte hem fijn paffie, den wiffelaars en andere met een geeffel uyt den Tempel te drijven; ja hoe toornig was hy op een Vijgeboom, om dat die (doen hem hongerde) geen vygen op had, foo dat hy hem vervloekte. Alle defe, en veel meer : dingen, 't zy dat die fouden mogen#: worden, door God in de men
fchen ontsteken geweest te zijn , of wel datfe fouden mogen voortgekomen zijn uyt pure menschelijke paffie, heeft God al te samen laten of doengeschieden, tot nut en dienst van andere menschen, fulks dat hy alfoo wel doorpaffien of driften der menschen fijn wil uytwerkt, als door andere middelen. 't Welk niemand behoort vreemt te dunken, aangefien men met natuurlijke finnen vatten kan, dat God de paffien of drif ten in de menschen niet vergeefs geschapen heeft, maar ter contrarie expreffelijk, op dat de menschen door beweginge van dien, voorfijnen God behaaglijk leven fou: fulks dat, hoefterker de driften of paffien zijn, hoe edelder de felve zijn. Gelijk ten exem
pel: hoe scherper het gehoor is, hoe edelder het is, en hoefhelder en subtijlder het ge ficht is, hoe waardiger dat het is. Soo ook met de paffien: hoe brandender Liefde tot God en 't goede, hoe heerlijker het is, en hoe grooter haat tegen de fonde, hoereyn der foo een ziel is. Hoe snelderen vaerdiger des menschen geeft is, hoe edelder dat
hy is in alle deelen. En men kan klaarlijk fien, dat Paulus, uyt fijn natuurlijke drift, om fich te redden uit handen van fijn
vervo: fich beriep op den Keyfer, : 3
't We
N.
38 Het Seven-en-twintigfte Getuignis. twelk te doen, hy van Konink Agrippa, fou hebben vry gesproken geweest , maar God liet hem daarin fijn drift volgen, om dat hy wilde, dat hy na Romen gaan foude,
gebruykende die drift in plaats van eenig ander middel. Ook waren 't natuurlijke driften (want de Geest Gods en wederftreeft fich felven
noyt) die Paulus en Barnabas, Actor. 15. tegen malkander hadden; dat d'een wilde dat Marcus met hun reyfen foude, en d'ander wildet niet: foo ver dat fy verbitterden, en van een scheiden, elk fijns weegs. Selfs Abraham, de Vader der Geloovigen, en des felfs Huysvrouw Sara, die een Heylige Vrouw word genoemt, en by den Apostel tot een voorbeeld van andere Godfalige Vrouwen gestelt word ; defe door tegenstrijdige
paffien, waren twistig, over haar Dienstmaagt Hagar, en des felfs Sone Ismael. Soo waren ook Isaac, en fijn Huysvrouw Rebecca, met groote strijdige driften ingenomen over Esau en Jacob; want d'eene wilde dat Esau, en d'ander dat Jacob de zegen ver krijgen fou. Ja Rebecca, en haren Sone Jacob beyde handelden doorpaffie of drift be driechlijk tegen den Vader Isaac. En in beyde die faken heeft God fich bedient van de paffie der vrouwen; en gewilt, dat in beyde die occasien, de driften van de vrouwen fouden gevolgt worden. Sulks dat de paffien of driften in fig felvengoed zijn: en God werkt daar door dikwils fijn goedheit uyt. Alleenlijk 't is de fonde die het misbruyk daar in gebracht heeft, 't : een wedergeboorne (die niet meer fig felfs leeft, maar daar Christus in leeft, volgens Pauli feggen, ) geen plaats meer konnen hebben; foo besloot ik, dat God, die door aller menschen driften fijn wil kan uytwerken, het felvefonderling doen kan en doet, door de paffien of driften van fijn wedergeboorne; als dewelke alleene hem, en niet hun felfs ten dienste leven. Soo kan hy den eenen mensch leeren ootmoedig zijn, wanneer hy een ander fijn driften van Grootmoedigheit, Gramschap, of andere bewe gingen volgen laat. En ik nam een gelijkenis van iemand die met: rijd; foolang als de paerden uit
w:
foo en behoeft hyfe niet te dwingen; hylaatse : beweging, rafch, langfaam aan d'een of aan d'anderzijde, en wel fulk
hun felfs
tna
eygen
::
felfs gevalt; foo lang als fy niet anders gaan dan hem wel behaagt. Even foo (docht ik) is het met een mensch, die van God ten dienst is : ; foolang als die door fijn fien of driften niet anders doet dan wat God wil, foo staat te denken, dat hy van God bestiert en beweegt word, al ware het dat hy ging of werkte uyt eigen paffien of
eygen natuurlijke bewegingen. God, die de eenige wijfe Meester is, gebruykt de paf fien en driften der menschen, als instrumenten tot het gene daarfe toe nut en dienstig zijn. Een fachte humeur of aard, over die gene die Ă&#x2039; door fachtigheit konnen be ftiert zijn, een streng en straf humeur over de fulke die met hardigheit moeten geleyd worden. Ja wel dikwils doet hy een felve hand wel hard en facht zijn, gelijk de hand eens verstandigen Chirurgijns of Genees-meesters, die een wonde welfachtelijk han delt, alsfe met die fachtigheit wel geneest, maar die wederom Corofijft, en kerft, en fnijd, als er iets quaads, of eenig verderf in komt. Sulks dat een mensch, die van de Geeft Gods befeten, en t'eenemaal aan hem overgegeven is, van hem wort bestiert,
al is't dat hy uyt fijneygen driften iets werkt of spreekt. Want dat werken of spreken, kan (na de wijfe bestiering Gods) aan een ander mensch wel expreffelijk feer noodig zijn. Behalven dat ons, (die wel vol misverstanden en gebreken zijn) dikwils dunkt, iets qualijk, oftegen reden gedaan of gesproken te zijn; 'tgene wel integendeel, heel
wel gedaan of gesproken is. Defe en diergelijke dingen dacht ik, en denke ook nu noch wel, als ik de fmert van 't Corofijf, dat op de : van mijn gebreken gelegt word,
wat scherp voelbijten en fmerten: wel konnende begrijpen dat het quaad van : iefde 2
Het Seven-en-twintig fte Getuignis,
39
liefde, eygenwilligheit, van laatdunkentheit, finnelijke of natuurljke driften, en veel andere gebreken, niet fonder hardigheit kan genefen worden.
En dit magik welfeggen, dat wanneer ik naar 't lyden van eenige tegenheden ('t fy dat in dientijt my die dunken, uytrecht Moederlijke forge, of uyt natuurlijke onredelij kepaffien voort te komen,) tot bedaartheyt van mijn finnen kome, foo bedroef ik my van myn ongedult, en bekenne in myn Herte, dat God door defe Moeder, met onge metengoetheyt, de mijn ziel waarneemt. Ja ik verfoeye mijn onlijd faamheyt, en neme wel vastelijk voor, dat ik noyt anders denkenfal, dan dat alle die be
:
wegingen van defe Moeder geene uytgefondert, enkelijk en expreffelijk dienstig en noodfakelijk zijn tot mijnder verbetering. Gelijk ik ook dikwils door d'uytkomst be vonden heb; al was 't dat ik het te vooren anders had opgenomen. Sulx dat ik wel be vonden heb, goetheyttewefen,'tgene myte vooren quaatheit docht te zijn. Waar voor ik God love en hope hem eeuwiglijk daar voor te loven en te danken.
Voortsaangaande de Ceremonien in de Religie, dacht ik, dat God ten allen tyden des Werelds op veelderleye wijfe van fijn kinderen is gedient geweest. Want aan Adam
:
en WarCn Ceremonien gegeven, noch ook aan fijn kinderen, nochtans offerden Cain en Abel (foo't schijnt, vrywillige offerhanden.) Aan Abraham alleen en defelfs nako
melingen, wierd de Besnydenis tot een teken des verbondsgegeven, die wederom nader hand door d'Apostelen expreffelijk afgeleert word. En in Abrahams tijdt leefde Melchife
dech,Priester des Alderhoogsten,die noch ook fijn onderhoorige nietonder de befnydenis waren. Maar moeten(voor foo veel de Ceremonienaangaat)op een andere wijfe dan Abra ham,Godgedient en behaagt hebben. Waaruyt men fiet, dat felfs in een felfde tijd, d'eene God dient op eene,en d'ander op een andere ": en nochtans beyde God behagon: want de Ceremonien zijn het wefen der fake niet. Ik dacht ook, dat eertijdts de Joden wel veel
vreemde, (en soomen tfou mogen noemen veel beufelachtiger) Ceremonien hebben gehadt, dan nu de Catholijke Christenen hebben. En dat ik ook al myn leven van verstandt geweest ben, dat een gemeente of Chriften Kerk, die macht w:hadden, dat
eenigeordonnantien of regels vermochten te maken. Sulx datalwas het, datik geen
:
behagen had in al die dingen, daar veeltijts de menschen in blijven steken fonder verder te fien, en dikwilsveel meer door gehindert dangevoordert worden. Om,
dat fy, in plaats van door diebeduydfelen, op God te fien, van Godaffien, en die be duydfelen aanhangen. Gelijk de kinderen Israels deden metde kopere slang, die Moses
:doen maken,
die derhalven wederom van den Godvruchtigen Hezekia, Konink van
Juda, gebroken wierd. Sooen dochtenmy nochtans die dingen niet foo onlijdelijk in anderen, diefe mochten denken hun felfs dienstig te wefen. Dewijl doch de conditien dermenschen , dat welden eenen eenig voordeel vind in yets, daar het een ander niet en vindt. aaruyt ook gekomen is den Evangelischen RaatdesApo ftels dat een ygelijk en fijn eygen gemoedt ten vollen verfekert fou zijn. Defe dingen quamen foo nu en dan in mijn gedachten. Maar fonderling confidereerde ik God uyt genade nu door defeJeffrouw fijnGoddelijk licht en kennife op aarden fond, om uyt de ver ftroyde Christenheyt een : volk te vergaderen. En dat, dewijl alle de Christe
::
-
nen,geeneuytgefondert, indienfe niet t'eenemaal steekeblind waren, welfien konden,
:
en niet recht stonden in den Geeft Jesu Christi, die een Geest van Liefde, Vrede, en Heyligheyt is, het overfulx noodsaakelijk was dat de herstellin ge, foude geschieden, doorymant die gantfch gematigt is in alle stukken, gelijk den Apostel Paulus was, als dewelke om gevoeglijkheyt Timotheum befneedt: in die felve
datfewaren
tijdt dat hyandere de besnijdeniffe expreffelijkafleerde. En hyfegt: dat hy die vry was, fig allen dienstbaar gemaakt had; den Joden een Jode zijnde; die fonder Wet waren, was hy fonder
Het Seven-en-twintigfte Getuignis.
4O
fonder Wet geworden, en denfwakken was hy eenfwakke geworden. Ja hy was allen alles ge worden, op dat hy immers eenige fou mogen gewinnen. En derhalven geenfins mocht ge n worden met rigeurvan afschaffen aan d'een zyde, of opdringen aan d'anderzijde na de driften van defe ofdie Religien. Maar na dat den Sachtmoedigen GeestJesu Christi, alle menschen, die van oprechter herten en goede willen waren, fouden getrokken wor den; om alle haat en bitterheyt te verlaten. Op dat fy voor eerst leerende malkander
lyden en verdragen, mettertijdt door liefde aan een gebonden en vergadert zijnde, eyndelijk tot een Lichaam fouden worden in den Geeft j: Christi: eens gefint in alle deelen. Als wanneer de vervullingekomen foude van de genadige beloften Gods, dat hy fijnen Geeft fouuytgieten op alle vleesch, en dat men hem alle kennen fou, en die nen hem in Geeft en in Waarheit.
Het schijnt wel dat eenige menschen willen twijfelen aan de Waarheden die de Juf. :: de faken die de Juffrouw pre tendeert, foo niet voortschieten, als hun dunkt te behooren: het zy van de besitting
frouw voortbrengt, omdat na haar lieden
van Noordstrand: het zy van de verfameling der Kinderen Gods, en foo voorts. Maar
ik kan my aan die dingen niet stooten. Vooreerst, om dat ik geen noodfakelijkheit weet, dat men Noordstrand besitten moet; ja of dat noyt geschieden, dat en fou de waarheit van alle die Goddelijke leeringen niet wegnemen: maar boven dien weet ik, dat de werkingen en fchickingen Gods, niet en gaan na de driften dermenschen, want generalijk heeft hy alle menschen ter Zaligheit geschikt, en hy doet daar feer veel toe, Ondertuffchen gaat de meeste meenigte verlooren. Christusfegt tot Jerusalem: Hoe dik wils heb ik uwe kinderen willen vergaderen d; c. Nochtans geschieden't niet. En speciaal God wilde de gevankeniffe van Judawenden, en Jerusalem met haar Godsdienst her ftellen, na de voorfegginge van den Propheet Jeremia. En God verwekte het herte van
Cirus, Koninkvan Perfen, om een sterk gebod uytte doen gaan, dat het huys Gods tot Jerusalem foude gebouwt worden, en hy gaf daar alle behulpmiddelen toe. Ook verwekte God daar toe Serubabel, Vorstin Juda, en andere
: Mannen. Maar
dies niet tegenstaande foo wiert dat Huys Gods niet gebouwt door veelderleye tegen ftoot, dan veele jaren daar na, ja tot in den tijd van Darius, zijnde de vierde Konink na Cirus.
-
Van gelijken God leyde het volk Israel uyt Egipten, omfe in het Land van Beloften te brengen: en doenfe gekomen waren tot foonaby het land, dat fy bespiedersuytge fonden hadden, om de gelegentheyt van 't land te bespieden, en dat de felve murmure rende wederom quamen, foo liet God al het Volk wederom te : voeren noch wel
38 jaren, tot datfe alle in de woestijnestorven en omquamen, (behalven alleenJosua en Kaleb) meer als fes hondert duysent menschen. En fiet eens met wat al haperingen David tot het Koninkrijk is gekomen, naar dat hy van God daartoe gefalft was Maar niet alleen gaat het foo tegen de fchikkinge Gods, in faken daar de men fchelijke boosheden hinderlijk in wefenkonnen; maar ook in faken daar de boofe Gee
ftenwederstand in doen konnen, want den Engel die tot den Propheet Danielgefon den was, die verhaalt aan Daniel, dat God hem gefonden had tot Daniel, van den eersten dag dat die God gebeden had, maar dat de Vorst van Perfen hem een-en-twin
tig dagen had belet. En (fegt hy) ten wareuwen Vorst Michael my te hulp gekomen : en fou niet hebben konnen komen: ende nu gaan ik om wederom tegen hem
:
2
te itreyden.
Defeen veel anderedingen, deden my klaar genoegfien, dat de dingen die van God de Heere de menschen ten goede geschikt of belooft worden, niet juyst foo spoedig, of in foo korten tijdt, noch infoodanigen manier als de driften van de menschen imagi neren
Het Seven-en-twintigste Getuignis.
4- I
neren uytgevoert worden. Maar datfewel somtijds nooyt geschieden, en dikwils maar alleen geschieden door lang vertrek van tijd, en door menschelijke middelen. Sulcks dat ik aan alle die dingen niet heb konnen fien, dat men aan den uytval van alfulke faken fou konnen oordeelen, of eenes menschen leeringen uyt God zijn, niet meer dan men van Jonaskonde oordeelen, of hy een Propheet Gods was, doen hy predikte, dat Ninive in veertig dagen fou vergaan; 't gene niet geschiede. En boven alle de voorgenoemde redenen, foo en heeft de Juffrouw nooyt gefeit, dat haar God direĂŠtelijk geopenbaart heeft, dat fy Noord-strand hebben fal. Integendeel heeft fy ons dikwils gefeit, dat fy fchroomt en vreeft om het te verkrijgen, om de onbequaamheit daar wy noch in fte ken.
-
Alle defe en diergelijke confideratien, deden my resolveren, dat ik my aan al die kleyne wolkjes, die er nu en dan quamen drijven, niet stooten fou; maar blijven my
vast houden aan die groote klare Son der waarheit, tot dat eenmaal al die wolkjens fou den wegh gedreven en vergaan zijn uyt mijn verstand, en ik bevrijd van alle dwalingen, en gefond en genefen my felven fou mogen vinden, waarlijk en wesentlijk te staan in die klare Sonder waarheit, 't welk God felveis; gelijk ik oordeel dat defe Juffrouw daar in staat, want ik geloof volkomentlijk, dat fy van den H. Geest word bestiert, geleert en geleyd: waarom ik my op't hoogst gelukkig acht, dat ik tot haar kennifiegekomen ben, uyt grond mijnes herten God de Heere daar voor dankende, en hem biddende het aan my te zegenen, dat het tot fijn glorie, en mijn faligheid machgedyen. Amen. Nu, om te voldoen op de vragen die gy my doet, foo falik hier vervolgens opstel len, wat ik in mijn ziel gevoele wegens de persoon van de voorgenoemde Juffrou Anthoi nette Bourignon, van haren inwendigen en uitwendigen stand, van hare schriften, woor
den en ommegank, met hetgene daar aan vast is, alles na de ondervindinge en bevat ting die ik daer van heb, en na dat mijn kennifle en oordeel bereykt: want ik weet wel
dat in den Geest Gods geen grond is, en dat ik mitsdien niet machtig ben aftepey len de volmaaktheit der hoedanigheden van een ziele daar de felve Goeft in woont. Al leenlijk kan ik na waarheit stellen, wat my voor oogen blijkt, en u feggen , hoe alles in mijn herte leyd. At dan aangaat haar persoon: Sy is van uyterlijk aanfien gelijk als alle andere men W fchen,fonder in statuur, gedaante of anderfins : te steken: fy is wakker en levendig van geeft,doorluchtig van verstand,snel van gehoor, goed van geficht,van een goede memorie; en wefende in alle de deelen der ziele van onvervalle volle krachten; gefond en gaauw van lichaam en leden: fulks dat haar jaren, die nu 56 a 57 zijn, haar krach ten niet hebben doen vervallen. Siekten, pijnen, en andere lichamelijke ongemak ken, is fy mede onderworpen, gelijk alle menschen. Doch fy draagtfe met groote lijd faamheit, my en anderen tot een feer goed exempel. In haar spijs en drank, en alles wat de menschelijke natuur noodig heeft, daar is fy fober in, met feerweynig tevreden en wel vernoegt zijnde, geen lekkernyen of vol heit foekende, als een diehaar al van haar jonkheit af, haar tot Soberheit en abstinentie
gewend heeft: fy en maakt geen onderscheid in spijfe, dan alleen dat fy vermijd de ful ke die veel kosten, of die meer tot lekkerny, als tot noodsaaklijk voedsel dienen; ver kiefende de gemeenste spijfen, en die bequaam voedsel geven, en minst kosten, en hoe gering dat die is, 't vernoegt haar, en dan noch is fy gewoon voor haar felfs te kiefen het flechtste betje dat er in de schotel is.
-
In haar kleeding isfy zedig, fonder eenige byfondere verkiefing, haar eenigsins voe gende na 's lands wijfe daar fy haar bevind, opdat -
::iemand aanstoot geven ": -
al
een
4 2.
Het Seven-en-twintigfte Getuignis.
leenlijk betracht fy de kleinheit Jesu Christi naar te volgen. En daarom, alhoewel fy overvloedige inkomsten van haar felven heeft; foo verkiest fy nochtans noyt de fijnste offchoonfte dingen, 'tzy van lijnwaat of andere stoffen, maar ter contrarie het gering fte, en 't gene minst kost. Sy is feernaerstig, en doet en schikt alle dingen, foonaziel als na lichaam, feer om fichtelijk, in uytnemende goede order, fonder yets te laten verloren gaan: alle dingen te rade houdende, en foo forgvuldelijk daar mede omgaande als een getrouw Rentmee fter, om van alles rekenschap aan God te geven. In haren ommegank is fyfeer gemeenfaam , ook met de alderminste of geringste -
mensch die er fou mogen wefen , en fonder onderscheyd van arme of rijke ; als wel
bequaam zijnde metrijke en arme, engroote en kleyne te verkeeren, beoogende alleen lijk de menschen tot de ware Deugd en naarvolginge Jesu Christi te onderwijsen, 'tzy dat die arm of rijk zijn, op dat fy de zielen tot God fou brengen, niet aanfiende of ye mand tijdlijk goed heeft of niet, maar alleenlijk of daar een oprechte reyne wil in de ziele is, om een Evangelisch leven aan te nemen. Ongeerne ontfangt fy dienst, dan alleenlijk als er eenige noodfakelijkheit is; maar feer gereed isfy om dienst te doen, foowel aan arme als aan rijke fonder onderscheid, wanneer het tot nut van de ziele dient, of wel tot bystand in eenige dringende nood; en dan fou haar geen dienst te verachtelijk zijn: waar in fy ook (andere menschen ver fchoonende, straks gereed is, het verachtste ofvuylste werk te doen dat 'er is: als fcho tels te waffchen, vuyle potten te schuuren, de afch op te scheppen, lijnwaat aan de kuip te staan waffchen, : : te schrobben , de stinkende goot, of eenige andere vuy ligheden op te nemen, of eenig ander hoe vuylenwerk dat het fou mogen wefen, te doen ; wanneer maar de gefontheit, de goede order, of andere geschikte reden fulks vereyfcht.
::en
dat men klaarlijk fiet, dat fy het voorbeeld Jesu Christi hier in geheel ge lijkformig is, bewijsende met 'er daad, dat gelijk als hy, foo ook fy, niet in defe wereld ekomen is om gedient te worden, maar om te dienen, nadien : fonder ophouden tot : en hulp van andere menschen, na ziel en lichaam dienstbaar is, tot een overtui gend exempel van alle die met haar omgaan. Van menschen te willen ge-eert en geacht zijn, is by haar bespottelijk, niets in de we reld foekende, dan dat God ge-eert, en des menschen ziele falig worden mach. Niet temin foois fy beleeft, en discreet tegen alle menschen: maer acht de eere of schande, die menschen haar aandoen , foo gantfch niet, dat het my dikwils op het hoogste ver wondert heeft te fien, dat fy haar die prijfingen of verachtingen niet meer aantrekt, dan
of fy die niet hoorde, alleenlijk maer ter herte nemende wat daar in steekt tot de Eere Gods of faligheit der zielen.
Haar oefening daarom, noch haar raadgevingen, en strekken noyt noch voor haar felfs, noch voor andere, om Eere, Gemak, Geld, Goed, of vermaak in defe wereld te hebben. Maer alleenlijk foekt fy in eenfaamheit, afgescheyden van alle menschen, haer felfs met God te vermaken: en tot de Zaligheit van andere menschen, de Lichten die God haar geeft, aan den dag te brengen. Dit is het, dat haar doet den meestentijt van den dag in eenfaamheyt in haar kumerken blijven. Ook als fy naayt, of eenig ander nodig : doet, foo foekt fy de eenfaanne
stilligheyt, om gestadig haren geeft met God vereenigt te houden. En ten ware, dat
::Saligheyt van andere menschen eyfchte, fy fouĂŻekerlijk alle menschelijk gefelschap nyden. In haar woorden en al haar bedrijf, is fyfeer stichtelijk en leerfaam : be: .
lclfs
Het Seven-en-twintig fie Getuignis.
43
:
felfs al de Leeringen die fy anderen, 't zy of by geschrift, geeft. De Rechvaardigheyt is haar richt-fnoer. Niet fimpelijk om een igelijk in uytwen
dige dingen te geven wat hun toebehoort, want fĂźlke Rechtvaardigheytbesitten ook wel eenige andere menschen. Maar fy oefent Rechtvaardigheyt in alle dingen, foo wel die de ziel als die het Lichaam raken. Sulx dat fy hetgoede, dat in haar vyand is, niet ver acht, noch het quade in hare vrinden niet verschoont. Uyt paffie of drift, noch door
gunst of ongunst, en fiet men haar niet oordeelen, maar alleen na de gerechtigheyt, en
: feggen moet,
dat foo verre infiende, dat ik my daar over dikwils verwondert heb.
dat ik noyt menfchegekent hebfoorechtvaardig als defe Juffrouw. En dat ik gedwon n ben te geloven, dat het de H. Geest felve is, die haar in haar ziel, foodiepe en meer an menschelijke Rechtvaardigheyt doet kennen en oeffenen. De Waarheyt is haar als een gordel, daar haar lendenen vast in gebonden zijn, en als een Rots daar fy in gegrondvest is. Wat daar tegen stoot, barst aan stukken: en al die fig daartegen kanten, f: tegronde, offtuytenfoo terug, datfe de couragie verliefen weer aan te komen. Hiervan heb ik verscheyden exempelen gefien van geleerde luy den. En mits dat fy defe Goddelijke eygenschap der Waarheyt in haar ziele befit, foo en is fy noyt beweegt noch verlegen. ,,Jaal waar 't, dat alle de geleerde van de geheele Wereld tegen haar quamen; ik houde my versekert, dat fy het niet meer achten fou, dan offy kinderen voor had: om dat fy in de Waarheyt staat, die God felfs is. Defe Deugden baren in haar geenderleye laatdunkentheyt. Maar in tegendeel een
oprechte ware ootmoedigheyten nedrigheyt. Niet alleen voor God, maar ook tegen de menschen; gelijk ik boven heb aangewesen, door de goedwillige dienstbare onderwer
ping, alsook door de verachting van deydele Eere des Werelds. Maar boven dien ter occasie, dat ik nu spreek van haar ootmoedigheyt en nedrigheyt, moet ik noch dit feg gen: dat indien ik niet wist, dat fy de lovingen en prijfingen van de menschen niet acht, ik fou (om haar niet tot eenige laatdunkentheyt te bewegen) my wel ontsien foo loflijk van haar te spreeken, als wel wetende dat fy dit sal komen te fien of te hooren. Maar om dat ik dikwils met feer groote verwondering heb gefien, dat fy haar die prijfingen niets ter Wereld aantrekt, fooderfik (fondervreefe van haar ziel te quetfen) vrymoe
delijkter Eeren Gods spreken, van de Deugden die hy haar door fijn H. Geest ingestort heeft.
Wat nu aangaat hare Geschriften, die fijn openbaar vooral de Wereld, en een igelijk diefe met opmerking en fonder voor-oordeel leeft, die sal (myns bedunkens) gedwon gen :: oordeelen , dat defelve van God voort gekomen zijn, om verscheyde redens, als :
-
-
1. Omdat die vol overtuygende en hand-taftelijke Waarheden zijn", foodanig dat ik
noyt eenige geschriften heb gefien, die foo grondig en foo klaar verstandelijk van des menschen standt, en van den weg terSaligheyt hebben geschreven als defe. 2. Om dat die niet alleen met de Leeringe Iesu Christien fijner Apostelen over een *
*
komen, maar ook de felve foo klaar voorstellen en openen, verlichten, en uytbreyden, dat alle fecten, twiftende en gloffeerende verstanden, daarvoor moetenftom staan, en klaar konnen gefien en gekent worden: even gelijk alle duystere en vervuylde hoeken, door een klaarfchijnende licht ontdekt en openbaar worden. 3. Datmen kon fienen met de handtasten, dat in de felve geen ander oogmerk ofeyn -
de is, dan alleenlijk om te dienen tot Gods eere, en tot red ing van 't ellendig ::
menfchelijk geslacht. Daar over God de Heer door ontfermhertigheyt nu schijnt te hebben willen den Schat fijner genaden openen, en dit helder Licht heeft willen laten tevoorschijn door onwetentheytOm fou verloren gaen.komen: opdat niemant die fijnoogen wilFopenen, 4 2 -
-
4-4
Het Seven-en-twintigste Getuignis.
4. Omdat diegene diefe : , namentlijk defe aan God toegeheyligde Mtagt, felfs waarlijk de voetstappenJesu Christinaarvolgt en beleeft: tot een overtuygent voor beeldt van alle diegene die met haar omgaan.
-
5. Omdat de felve Schriften een levendige en van de H. Geest aangeblafene kracht in de ziele werken, tot verfoeyingen van deydelheden des Werelds, en tot najaginge van de Hemelsche eeuwig-duurende goederen. 't Gene fy niet alleen in my gedaen hebben, en noch doen, maar ook in veel anderen die ik kenne. My grootelijx verwonderen de, dat niet alle die defelve lesen daar door bekeeren. Doch de Heere Christus heeft
het algeleert: dat het zaad Godts in foovele herten, vertreden, verstikt, en verdort wordt; om dat defelve daartoe niet wel bereydtzijn. 6. Ă&#x2030;yndelijk, boven'tgene hiervooren gefeit is tot bewijs dat de Schriften van de voornoemde Juffrouw Bourignon van God door den H. Geest worden ingegeven, foo
dient my tot een verdubbelde reden van overtuyging, de manier foo als defelve Schrif ten voortkomen. Want fy worden niet met vernuftige overdenkingen, en lang over
leggen geschreven, maar fy vloeyen uyt de pen, gelijk alshet water uyt een fonteyn, foĂśovervloedig en vaerdig, ('tgene ik met groote verwonderingfeer dikwils met mijn
oogengefien heb) als wanneer haren Geeft in een diepe stilte ingetogen zijnde, luystert na den inspraak van den H. Geeft, waar door haerpen met een levendige kracht be
weegt wort. Sulks dat ik in haar de toesegginge Jesu Christi waarlijk bevinde vervult te zijn, daar hy gefeyd heeft: Wie in my gelooft, van diens lijf fullen vloeyen froomen des levendigen waters; zijnde grootelijkste beklagen, dat fy met eenige lichamelijkebelem meringe verhindert wort, dat fy niet gestadig en altijt schrijven mach; dewijl het een
altijt springende Fonteinis, die noytuytdroogt. Nu, dat de felve Schriften, Levendige Wateren zijn, daar van Christus tot de Sa maritaensche Vrouwe sprak; fal een yegelijk konnen oordeelen en levendig in fijn ziele
gevoelen, diefe met oprechter en welgestelde herten leeft, waervan ik, Godzy lof en ank, door eigen ervarentheit, de vaste proeve in my felven heb. Maar behalven de overtuygingen van de Waarheden die in de Schriften van die Juf frouw zijn, foo kan men aller wegen aan haar bespeuren, dat den H. Geeft in haar woont en werkt, aan deffelfs Vruchten en Gaven de welke levendig in haar zijn, als,
Liefde, Vrede, Vreugde , Lijdfaamheyt , Laukmoedigheyt, Goetheyt, Goetaardigheit, Goedertierentheyt, Geloove, Zedigheyt, Onthouding en Kuysheyt. 1. Want wat de Liefde aangaat. Ik moet bekennen dat ik noyt menfche gekent heb, die met foo fterke Liefde tot God ingenomen was alsfy is. Want fykleeft hem foo feer aan, dat fy niet een vinger fou willen roerenfonder fijn behagen. En 't en is niet alleen dat men somtijts woorden uyt haar mondt hoort komen, die de Liefde die fy hem draagt te kennen geven; maar alle hare actien in doen en laten zijn daar na gericht. En som tijtszyn my fulke warachtige kentekenen van hare liefde tot God gebleken, dat mijn ziele daarover beroert was, en dat ik heb moeten fuchten en wenschen, dat ik ook den
Heere mijnen God met foodanige vuyrige liefde mocht aankleven. En wat de liefdadigheit tot den naasten aangaat, het is feker en warachtig, dat alles wat fy heeft, voor den naasten ten besten is. En ik kan feggen uyt d'ervarentheit die ik van haar doen en laten heb ; dat ik in haar bespeure, dat fy in haar ziel befit die mede doogende barmhertigheit van den Hemelschen Samaritaen, om alle warenoodlijdende menfchen te helpen, niet alleen met haar goed, maer ook met al de krachten van haar verstand en lichaam; ja felfs methaar leven. Dat dit warachtig is, word klaarlijk ge fien en bewefen door dengantschen loophares levens, van haar tedere jonkheit af, tot
op defendag toe. Waar van overvloedige Attestatien in handen zijn, als waar
: WCCler
-
Het Seven-en-twintig fie Getuignis.
45
wederfprekelijk blijkt, dat fy niet alleen haar goed, maar ook alles wat een menfch in
dit leven naziel en lichaam totwelstant wenschen kan, uyt reyne ongeveynfde liefde, tot dienst en hulp van haren naasten ten besten heeft gegeven; nadien er geen ander oog merk, dan die oprechte liefde, in foukonnen geimagineert worden. Doch hare Liefdadigheit en strekt fich niet alleen tot alle menschen in 't gemeen; maar 't is feker, dat al waren 't hare ergste vyanden, indien fyfe konde eenig nut aan de ziele doen, fyfou al het quaed dat men haer gedaan had, vergeten, en niet willen ge denken, maar die Liefdadigheit uitwerken. Selfs in dringende nood foufyfe byftaen, al waren ten al bleven 't hare vyanden: fulks dat de LeeringeJesu Christi, daar hy fegt: Bemind uwe Vyanden, volkomentlijk door haar vervult word. En tot meerder bevesti
ging van dat die liefde in haar woont, kan ik door ondervinding feggen: dat de ken tekenen der liefde , die den Apostel Paulus tot den Corinthen beschrijft, zekerlijk in haar zijn, namentlijk defe: De Liefde is lankmoedig, fy is goedertieren, de liefde en is niet afgunftig, de liefde en handelt niet lichtvaerdiglijk, fy en is niet opgeblafen, fy en handelt niet
ongefchiktelijk, fy en foekt haar felven nier, fy en wort niet verbittert,fy en denkt geen quaad; fy en verblijd haar niet in de ongerechtigheit, maar fy verblijd haar in de waarheit. Sy bedekt alle dingen, fy gelooft alle dingen. Sy hoopt alle dingen. Sy verdraagt alle dingen. De liefde en vergaat nimmermeer.
Welke ken-tekenen, of eygenschappen der Liefde foo uytstekent in defeJuffrou zijn, dat fy my krachtelijk overtuygen dat den H. Geeft in haar woont: en ik sou wel van al die eygenschappen omstandelijk konnen getuygen, maer om volgens u verfoek de kort heit te bevlijtigen, foo fal ik maar alleen dit feggen: Dat ik in mijn ziel overtuygt ben te gelooven, dat de liefde desnaaften, die fy heeft door de Liefde Gods, die in haar ziele woont, niet minder is, dan die Mofes had, als hy tot behoudenis van het volk Israels,
wel wilde uyt het Boek Gods geschrabt worden; noch als de liefde die den Apostel Pau lus had, als Ă&#x2039;, wenschte om fijn Broeders de Israeliten Salig te maken, felfs van Christo verbannen tezijn.
En dit gevoelen heb ik van defeJuffrouw, door dien ik in alle voorvallende gelegent heden bevinde, dat de Liefde en denyver die fy heeft tot de faligheit van de zielen der menschen, alle andere liefdens fonder vergelijkinge overtreft en te boven gaat, 't welk felfs geen vyanden fouden konnen fonder schaamte lochenen. Wanneer men infiet, dat 'er geen schijn ter wereld is, dat haar verlatinge des werelds, en alle wellusten en gemakken, en de gewillige omhelfinge van de armoede en verfmaadheit Christi, met al de moeyelijke arbeydfaamheden, daer fy haar heyliglijk ingegeven heeft, foude kon nen bedacht worden gedaan te zijn , om eenig ander oogmerk, dan alleen uyt pure Goddelijke liefde tot den naasten, om der felver zielen te redden uyt de kaken derhel len, en fete brengen tot de eeuwige heerlijkheit, daarfe Godtoe geschapen heeft. Sulks dat de Liefde, als een vrucht des H. Geests, feeruytstekend in haar is. 2. Dat ook den H. Geest in haar voortbrengt de tweede vrucht, wefende de Blijdschap of Vreugde, is feer kennelijk voor al degene die maar een weinig met haar omgegaan hebben; maar fonderling voor my en andere die lang met haar verkeert hebben: want fy is doorgaans altijd vrolijken blymoedig, inwendig en uitwendig: en niet verfet haar, an alleen wanneer er iets tegen de Eere Gods, tegen de Waarheit, tegen de Deugd, of tegen de volmaaktheit van de zielen der menschen geschied: ofwel wanneer fy in haar ziele door d'inftortinge van de Geest Gods vervult zijnde, geparft word om te schrij ven, en te blijven in hare ingetogentheit, dat men haar dan door eenige lichamelijke
dingen van klein belang uyt die ingetogentheit trekt, of dat men door achteloosheit, of anderfins , niet wel en observeert de goede die fy in alle dingen heeft ber:
:
-
3
1t
Het Seven-en twintigfte Getuignis.
46
Dit kan haar maken dat fy haar misnoegen door scherpe berispinge te kennen geeft, nochtans en is er geen ding, dat haar lang van de inwendige blijdschap kan berooven. 3. Want de felve H. Geest baart in haar de Vrede, als een derde vrugt. Sulks dat geen faken, wat het ook fou mogen weten, haar langen tijdfouden konnen ontrusten of ont ftellen. Want als fy al door eenig extraordinari voorval, of om eenige groote fauten
door yemand begaan , fou mogen ontstelt of beroert worden; die quelling blijft niet lang: want foo wanneer fy maar in haar kamer gaat, of anderfins haar in eenfaamheyt vertrekt, men fiet haar altijd in een stille Rust en Vrede wederom voor den dag ko men. Invoegen dat men klaarlijk aan haar bespeurt, dat de Vrede Gods, d'overhand eenigen onvrede of haat tegen : Ooken kan men in haar niet
in haar
:
eenig mensche, of tegen eenig ander schepfel.
Maar fy heeft in haar ziele vrede met alle. Alleenlijk haat fy den Duyvelen de Sonde: En dat zijn haar gesworen vyanden, daar fy in eeuwigheit geen vrede mede hebben wil, om dat het Godsvyanden zijn.
4. De vierde Vrucht, die de Geeft Gods in defeJuffrouw werkt, is de Lijdfaamheit, waarvan ik de proeve dikwils in veelderleye voorvallen gefien heb, hoe dat fy met ge dult, en in oprechte gelatentheitheeft verdragen, fiekte, pijn en fmert, of andere tegen heden die haar overquamen, my en andere tot leerachtige exempelen.
5. De Lankmoedigheytals een vijfde Vrucht van den H. Geeft, is in haar feer uytste fauten, die men door : , onbedachtfaamheyt, of a:ins begaat. Al is 't kend. Want fy verdraagt met een uytermaten groote lankmoedigheyt, de gebreken en
dat fy de gebreken in fommige gelegentheyt fcherpelijk berispt. Als niet alleenlijk befit tende een fachtmoedigen stillen geeft, die na de woorden des Apostels Petri kostelijk voor God is, maar ook hebbendevyerigheyt enyver des Geests, daar den Apostel Pau lus toe vermaant, om als een wijfe Uytdeelster der genade-gaven Gods, aan een iegelijk
de nodige hulpmiddelen te gebruyken. Aldus verwachtende als een oprechte Moeder, de verbetering van dien, met een meer dan menschelijke Lankmoedigheyt. Daar ik my dikwilsgrootelijkxin verwondert heb,alsnoythebbende foodanige Lankmoedigheyt, noch in myn felfs noch in eenig ander mensch gevonden. 6.7.8. Wat de Goetheyt, Goetaardigheyt, en Goedertierentheyt aangaat, defe ge nade-gaven schijnen haar natuurlijken aangeboren te weten. En de Geest Gods maakt de felve als Edele Vruchten noch meer in haar uytftekende. En doet die foo verre
Âť
dat ik geloof (gelijkikookte vooren in 't spreken van de Liefdadigheyt gefeyt :: fy niet alleen Haargoet, haar gemak, haar rust, haar lust en genegentheden, maar ook wel haar leven, tot nut van de God-foekende zielen fou willen afstaan. Nochtans heb ik haar
wel verstoort en gram gefien. Maar't is altoos geweest, doord'een ofd'ander faak die di rectelijk of indirectelijk schadelijk was aan de faligheyt der zielen. Gelijk als Christus toornde, doen hydewiffelaars, koopersen verkoopers uyt den Tempel dreef en wanneer hyfig vergramde, tegen de boosaardige Pharifeen en Schriftgeleerde, 9. 't Geloof, 't welk het vertrouwen tot God is, daarin staat fyfoo levendig, vast en
onveranderlijk, als een vaste Rots, diemen noyt fiet bewegen. Abraham den Outva der door fijn grootgeloofofvertrouwen op God, is geheten, de Vader der geloovigen. En ik vindemy overtuygt in mijn gemoet, door hetgroot en onbeweeglijk vertrouwen op God, 'tgeneik in defeJuffrouw in allegelegentheden fie; tegelooven dat haer geloove en vertrouwen op de belofte Gods, foo groot en sterk is, als het vertrouwen Abrahams, of eenig ander Heylige, die oyt ter wereld geleeft heeft, geweest is, en dat fy mitsdien niet al leen Abrahams voetstappen daarin volgen, maar ook wel daarin voorgaan fou: foo feer fie ik haar aan God kleven, en op hem steunen, fonder de alderminste afwijkinge. Soo dat ik oordeel dat haer de naem van Moeder der ware Geloovige met meerder reden toekomt,
dan
Het Seven-en-twintig fte Getuignis.
47
dan Abraham toekomt de Naam van Vader der Gelovigen. Te meer, dewijl Abraham dien naam (foo't schijnt) ten deele word, ten aanfien van menschen, die, gelijk als hy, op God vertrouwen, al en zijnfe niet door fijn Leering of Exempel daar toe gebracht: 't welk hem derhalven maar een toegerekende naam is. Maar defe gezegende Moeder, baart door den H. Geeft die in haar is, geloovige kinderen; en voedse met de onver
valfchte Melk van haar Goddelijke Leeringen en Heylige Exempelen, die als Sonne ftralen de zielen der menschen ontsteken, en tot de wedergeboorte brengen; 't welk geen toegerekende, maar eygentlijke kinderen zijn, en overfulksdese Moeder de naam van Moeder doen dragen, met meerder recht dan de natuurlijke Moeders die dragen van hare kinderen.
-
1o. De Zedigheit, schijnt fy door goede opvoeding, of anders uyt aangeboren aard te hebben, dewelke door de Geest Gods fich voorder uytbreid, tot leerachtige deugden en exempelen.
11. De Deugd van Onthouding, heeft fy foo volmaaktelijk, dat ik in mijn gemoed overtuigt ben, tegelooven dat fy de wereld teenemaal overwonnen heeft, en defelve afgestorven is. Want noch spijs noch drank, noch eenige andere dingen, daar de na ture toe fou mogen neygen, en konnen haar tot geen lust bewegen ; alleenlijk van 't een of 't ander wat het ook is, foo veel gebruykende en genietende, als de nood, de ge fontheit, de nuttigheit, of andere reden fou mogen vereyffchen. 12. En wat de Kuysheyt aangaat, die heeft fy al van jongs op reynelijk bewaart; als eene die alle vleefchelijke lusten verfaakt heeft, en afgestorven is. 't Welk niet alleen blijkt uyt het eenfaam leven dat fy altijd geleyd heeft, en uyt haar eerbaren ommegang: maar ook daaruyt, dat, indien fy eenigfins had willen buyten de Maagdelijke staat treden, het feker is, fy fulks met eere voor de wereld fou hebben konnen doen; alfoo fy daartoe veel occasien en aanfoekgehad heeft, die by haar afgeslagen en ontweken zijn; als willen de, neffens al haar andere krachten, ook haar fuyverheyt aan God op-offeren. Wat nu betreft de Gaven des H. Geeft; alsKenniffe, Wijsheyt, Raadgevinge, de Gave des Verstands, van Sterkte, van Godfaligheyt, en van vreefe Gods. Defe zijn foo rijkelijk haar ingestort, dat fy daar van overvloeit. Ja het is gelijk de oly-kruik van de Weduwe te Sarepta; in de welke, na het woord des Heeren, door den Propheet
Elifa, de oly niet stil stond, foolangals erledige vaten, om in te gieten, gevonden wier den. Even alfoo vloeid de Gaven des H. Geests in defe geluckfalige Moeder over: fulks
dat eenyegelijk, die maer van herten foekt, tot overloopens toe daar van vervult kan worden. Want dat defe Juffrouw met natuurlijke en boven-natuurlijke kennife en wijs heit begaaft is, weten niet alleen die dagelijks met haar omgaan, en haar van Godde lijke en natuurlijke faken, en van de weg en middelen ten eeuwigen leven, hooren spre ken. Maar ook felfshare Geschriften die geven daarvan overvloedige getuigeniffen: en ik mag wel feggen, dat ik noyt mijn leven (hoewel ik al meer dan festig Jaren in de we reld geweest ben, en al veel gehoord en gefien heb) noyt eenig menfche heb gefien noch van gehoort, daar God foo veel Kennis en Wijsheit had ingestort, tot onderschei dinge van Goed en Quaad, tot ontdekking van alle liftigheden des Duyvels, en van de bedriegeryen des werelds, en der verdorvenatuur, tot redding van de ziel, en tot ope
ninge van deweg, en alle middelen ter Zaligheit, en veel andere hooge kennife, als hy in defe fijn Dochter ingestort heeft. By welke kenniffe en ware Wijsheyt, fig ook in haar bevint, de Gave des Verfants. Om met meer als menschelijke doorfigt en onderscheyt te konnen fien den inwendigen ftand des menschen, en des felfs verborgene fonden hem te doen voor oogen komen. -
-
-
Daarvan ik felfs de levendige ondervinding in mijneygen ziele draag. Tot een krachtig -
OV Cr
48
Het Seven-en-twintigste Getuignis.
overtuygend bewijs, dat het den H. Geest is, die het verstand van defe Moeder foo ver licht, om te konnen ontdekken watfoo verborgen is, en om daar beneffens in fooda
nige en alle andere voorvallen te konnen oordeelen, wat goed of quaad is , en wat waerheit of onwaarheit is, alsmede wat nut of onnut, wat voordeelig of schadelijk, en wat noodfakelijk of onnoodfakelijk is, in alles wat de faligheit der zielen aangaat. Neffens welke Gaven, fy ook heeft de Gave der Raadgevinge, en dat foo volmaak telijk, dat er niets te kort blijft in Geestelijke noch lichamelijke dingen en voorvallen, daar fy niet den volmaaksten goeden Raad in geven kan, tot bevoordering van het heyl der menschen, waarvan ik dikwils de proeve gefien, en met groote verwondering in my felfs bevonden heb, daar ik den Heere van herten voor danke.
Alle defe Gaven, brengen in haar ook de Gave der Sterckte; fulks dat fy onbeweeg lijk vast staat in al wat goed en God behaaglijk is, en om alle fonde en boosheit te we
derstaan. En of menschen afvallen of toevallen, of faken mee oftegen gaan, of 'ton derfte boven schijnt te willen keeren , of al de wereld tegen haar schijnt te willen op ftaan, fy blijft onbeweegt en sterk gelijk een vaste Rots; ja als de Waarheit felfs. Invoe en dat ik niet kan laten mygrootelijks daer in te verwonderen, als hebbende vele men
fchen gekent die in haar opfet of driftenfeer vast stonden, maar noyt mijn dagen eenen die foo vast en sterk in alle voorvallen bleef staan, als defe Juffrouw. En dewijl defe Sterkte, en defeonveranderlijke vastigheit, niet en is gelegen in eenige dingen die de natuuraengenaem zijn, maar in het verslonden zijn in de Liefde Gods, en in denyver van de Liefdadigheit tot den naasten, in vertakinge hares felfs, in haar gelatenheit of volkomen overgifte in de wille Gods, en in alle andere volmaakte deugden. Soo is de Sterkte, die defe Juffrouw heeft, als boven de menschelijke natuur zijnde, fekerlijk een Gave van den H. Geeft.
Defe dingen brengen in haar, de gelukkige Gave van Godfaligheit. Een stand daar ik dikwils van gedacht heb, dat, hoewel ik verscheyden uitstekende God-lievende men fchen gekent en mee omgegaan heb, foo en heb ik noyteene gekent, die ik by de stand van defe God-beminde kan vergelijken. O! zalig die alfoo met God ftaen mag. En defe gave en stand foouytmuntend in haar wefende, baart in haar eyndelijk de
Gave van Vreefe Gods, niet een knechtelijke of flaafche vreefe (want die en heeft fy niet) maar een kinderlijke ofliefde-vreefe, als eene die foo door Liefde Gods over wonnen is, dat fy om al de wereld te winnen, niet een hairbreed van het behagen Gods fou wijken, om niet tegen de Goddelijke Liefde te mishandelen. Yt alle de dingen nu die ik boven gestelt heb, is wel af te meten, dat Juffrouw An
U thoinette Bourignon, ook befit den stand van de acht Zaligheden, door Christum den Heere uytgesproken, en by den Evangelist Mattheus beschreven in fijn 5. Capittel. Maer nochtans fal ik hier in 't byfonder noch iets daar toe feggen, hoe dat ik defelve Juffrouw bevinde daarin te staan. 1. En eerstelijk dat fy Arm van Geest is, kan men niet alleenlijk hoorenuyt haar woor den, en uyt haar Schriften lefen; maer die met haer omgaan (gelijk ik nu meer dan twee jaren gedaen heb ) die konnen getuygen , dat fy niet foo veel daar van fpreekt noch -
fchrijft, of fy betoont het metterdaad noch meer.
Want nadien dat fy de genegentheden van de dingen defes levens afgestorven is, foo cn konnen de felve haar tot geen lust ofbegeerte verwekken, tenwelkenaenfien, fy niet alleen gefeyd mach worden arm, maer felfs ook geheel dood te weten. Rn ik bevind ook dagelij ks in derdaad, dat het beslag defes levens, en de goederen defer wereld, haar
een verdrietige laft zijn, als trachtende nageen ding in dit leven, dan om te om: e
A
Het Seven-en-twintig fte Getuignis.
49
de armoede en verfmaadheit Christi, en des felfs voetstappen naar te volgen, en ande ren mede daartoe te verwekken. Sulks dat fy te recht gefeyt mach worden, Arun van
Geeft na de wereld te weten. Mits't welke haar na de wöordenJesu Christi. Het Konink rijk der Hemelen toebehoort. 2. Het tweede, dat Jesus Christus aldaar fegt, is, Zalig zijnfe die treuren, want fyfallen vertrooft worden. En ik kan niet anders fien, dan dat God defe belofte eenigsins alreets in dit leven aan haar vervult. Want het is feker, dat fyaltijt met een vrolijk en getroost
gemoet is. Nochtans en isfy nietsondertreuren, om de fonden en gebreken van andere, en om dat sooweynig menschen tot redding van hare zielen, het Licht der Waarheyt aan
nemen. Maar behalven dit treuren, fooisfeer kennelijk, dat fy haar leven lang veel ongemakken en tegenheden om de wille Gods heeft uytgestaan, en moet noch van quaat-willige menschen, verfmaatheyt en vervolging lijden: 't welk alle stoffen zijn om te treuren en droevig te wefen. Sulcx dat ten aanfien van dit tijtlijk leven, foo treurt fy waarlijk. Dies met reden mag geoordeelt worden, dat fy dien zaligen troost van God eeuwig genieten fal. Welks voorsmaak God door fijn tegenwoordigheyt, haar al in dit leven doet proeven. En dit maakt, dat daar fy anderfins een Eenfame verlatene wefen fou, fy nu is een vrolijke van God getroofte. 3- Ë: derde zaligheyt worduytgesproken over de Sachtmoedige. In defe deugt volgt fy volmaaktlijk naar de voetstappen Jesu Christi, dewelke feyde, dat de fonde die tegen den Sone des menfchen foude begaan zijn, vergeven foude worden: maar defonde tegen den H. Geeft begaan, en fou niet vergeven worden, noch in defe noch in de toekomende Wereld. Waar uyt fijn Sachtmoedigheyt kan gespeurt worden, als niet willende fwaarop-nemen wat tegen hem geschiede. Defe :: is den Heere daar infeer gelijkformig: want fy en acht noch lafter nog fchimp, noch verfmaatheyt die tegen haar geschiet, niet met allen. Maar fy let in alle fulke tegenheden alleenlijk of er niets ter on-eere Gods of van de lichten der Waerheyt, die fy van God ontfangen heeft, of tot nadeel van iemands
Zaligheyt, insteekt. Dat alleen valt fytegen, en wel met hardigheyt, volgens de sterk te die God haar geeft om de sonde tegen te staan. Maer hét gene dat er maar alleen tot tot kleynachting van haar persoon inleyt, wordfoo weynig by haar geacht, dat (felfs
terwijl dat haer van iemandeenige kleinachting of verfmaatheitgeschieden fou,) fy door haar Sachtmoedigheyt, haren Lafteraar wel diep in 't hert fou fien, om te bespeuren, of niet eenige haastigheyt, of misverstand, of onwetentheyt hem doet rafen; en of er niet
weleenige goede wil om God te behagen, infijn gront fouverborgen zijn, diefy lijdsame lijk door Sachtmoedigheytfou pogen in hem opte wekken, om een klaarder kennis en ge figt in defelfs gemoedtebrengen. In voegen : fy in foodanigengeval, meer falletten op dewelstand en bevorderingevan deziele van haren Lafteraar dan opeenigaffront dat men haar doet: gelijkook God meer gefien heeft op degoede wildie den Apostel Paulus had, dan op de quaade daat in 't vervolgender
:uyftfooals ik ditgeschreven had(alfoo
het etenstijt was)gebeurden't dat er over maaltijtgesproken wiert,van eenige menschen, die foo qualijk opgevoeten in gewoonte gekomen waren, datfe niemandmeteenig eerbie dig naam wilde noemen. En fulke die daar Conscientie-werk van schenen te maken (in plaats van dat? conscientie-werk maken fouden felfs foo laatdunkend te wefen, datfe een ander niet willen eerebewijfen), offoodanigemenschen die door quade opvoedingfoo veelniet weten; waar van dateenige alsfy van defeJuffrouw fpraken,feyde: Anthoinette, andere feyden de Oude Meydt, en diergelijke plompe benaminge. En als d'een of d'an der van onsfeyde, dat fulcxfeerboerachtige en grove manieren waren; foo lachte defe Sachtmoedige Moeder daarover, en feyde : W: wat is daaraan gelegen hoefe my noe men, laatfemy noemenfoofe willen, al hem:fy my fak, dat enfalmy niet met allen fcha
Het Seven-en-twintigfte Getuignis.
5o
fchaden; ik en trek het my niet aan wat naam datfe my geven, en offy my eeren of niet, al de Eere daar ik na wenfche, is, datfe God mogen eeren en lief hebben, en tot de ge hoorfaamheyt en
: Christi mogen komen, en eyndlijk tot haar eygen Zalig
heyt geraken. Daar mede eeren fy my genoeg, en ik wenfche geen andere eere dan die: al de rest en is niets waardig.
En ik weet door ondervinding, datse geen tegenheit tegen fulke menschen opvat; maer ter contrarie, foo wanneer fy'er maar een goede wil in vind, om God te willen dienen, fy sal defelve met grooten ernst en liefde, alle hulp en bystand doen, om fe tot de ware Deugd, en bygevolg tot God te brengen: ja indien hare faehtmoedigheit
niet de menschelijke natuur te boven ging, ik fou het voor onmogelijk houden, dat fy fou konnen fulke fachte en lankmoedige middelen gebruyken, om ons hare kinderen en Leerlingen te lijden, gelijk fy doet: want ('t welk verwonderenswaardig is) fy en dwingt noch en perft niet met hardigheit, den gene die onder haar bestieringe komen, en van oprechte goede wille zijn , noch tot naarlaten van eenige gebreken, of fonde lijke gewoontens, of quade manieren, noch tot aflatinge van prachtige kleederen of lekkernyen, of iets daar de nature in quade gewoonte van gekomen fou mogen zijn; noch ook niet tot het doen van deugden , en bequame geschiktigheden, 't en ware in
eenige noodzakelijke gelegentheit, als ten exempel: Indien iemand tegen fijn inwen dige goede grond, met een geeft van Laatdunkentheit, of grootsheit waar bezeten, en daar van geerne wilde verlost zijn, fonder nochtans dat hy dat quaad kan overwinnen: Aan de foodanige fal fy wel hardigheden gebruyken, die de verdorven natuurfeer te gen zijn; op dat fy die laatdunkentheit verdrijven , en d'eenvoudige Ootmoedigheit Christi daarin fou planten. Defescherpigheden gebruykt fy in noodige gelegentheden, gelijk ook Christus welhardigheden gebruykt heeft tegen degene die hyfeer beminde, als feggende tegen de twee Difcipelen die naar Emaus gingen: O! onverftandige en tra ge van herten, om te geloven al hetgene dat de Propheten gefproken hebben. En daar hy tot fijn Discipelen sprak, om dat fy eenen maanfieken, die van den Duyvel befeten was, niet hadden konnen genefen: O! ongeloovig en verkeert geflachte , hoe lange fal ik noch met u lieden zijn ? hoe langefal ik u noch verdragen? En ('tgene noch vry wat ftrenger
luyden) wanneer hy tot fijn Discipel Petrum, die, uyt liefde totfijnen Heere hem wil de raden, dat hy fig niet in het lijden fou begeven, feyde: Wijkt van mySatan, gy zijt my een aanftoot. Maar als den menscheenigsins door fachte middelen kan geholpen wor den, fooleyd fy die met fulke fachte onderwijsingen en foete aanleydingen, en voor namentlijk ook met een stilfwijgend goed exempel, dat men schijnt te komen tot het
begin van die gelukkige eeuw, door den Propheet Esaiam voorseid, dat het Lam met de Wolf verkeerd, en den Luypaart met den Geyten-bok nederlgggen fal &c. Soo leert defe Moeder met fachtigheit, een iegelijk fijnen harden quaden aard afleggen ; alle lusten
van de verdorven vijfsinnen der menschen, met de pronkery van kleederen, en alle an dere ydelheit, gelijk ook het aanfien of achting van menschen, valt alles van felfsaffon of stoot, en fonder dat fy daar toe oyt een hard woord behoeft te spreken. Sy onderwijst alleenlijk de deugd, de felve tot in den grond openende; en prijft het Evan
der
:
elisch leven, en het willen omhelsen van de armoede en verfmaadheit Jesu Christi.
nvoegen dat men geen fachter middel , noch geen krachtiger middel, om ware goed willige naarvolgeren Jesu Christi te worden, van God fou mogen begeeren. Maar in dien iemand quaatwillig fouzijn, en dat hy met een geeft van tegenheit tegen de deugd fou staan, of door quaatwilligheit in ondeugden fou willen voortgaan, die fou moeten van haer : en niet mogen by haer blijven.
4. De Vierde Zaligheit, als : welke gesproken is over diegene die hongeren en der ften
Het Seven-ĂŠn-twintig fie Getuignis.
5 1
fen na de Gerechtigheit, kan niet min als de voorgaande op haar gepaft worden. Want ik kan wel getuygen, dat fy na geen ding ter wereld en tracht, dan puurlijk alleen na de Gerechtigheit: om dat, indien de Gerechtigheit in ftand ware, God dan in alles fouge-eert en bemint worden; hy fou fijn luft in de menschen scheppen, en de men fchen fouden in volle vreugde met haren Schepper en Weldoender, hier en hier naer in eeuwigheit leven. En hier toe alleen ftrekt al de begeerte van defe vrome Godza lige ziele. Zijnde wel te wenschen, dat den tijthaaft komen magh, dat fy na de belofte Christi verzadigt mach worden.
5. De Vijfde Zaligheit word gesproken over de Barmhertige. Welke Deugd van Barmhertigheit foo kennelijk in defeJuffrouw is, dat ik moet bekennen my dikwilsver wondert te hebben, hoe fy foofeer gevoelig is van eens anders fmerten, en niet alleen na de ziel, maar felfs ook na den lichame; bybrengende met ongemeene vlijtigheit de hulpmiddelen die tot verfachting en verbetering dienen: en daer aan besteed fy nage legentheit der zaken, haar goed, haar arbeyd en haar kenniffe, fonder moede te wer den. Sulks dat met recht de woorden Christi op haar mogen gepaft worden, dat haar barmhertigheit gefchieden fal; 't welk al ten deele in dit leven geschied: nadien God haar foo begenadigt, en foo hooglijk met fijn Geest begaaft heeft; dat fy alle die dienst bare werken der barmhertigheit, met een vrolijk gemoed doen kan, als haar vreugd in wel doen scheppende.
6. De Reyne van herten, worden ten feften zalig geheten, om datfe Godfenfullen. 't Is God alleen die de herten kent, want die fietdefelve tot in den diepstengrond, 't welk de menschelijke natuur te boven gaat. Maar nochtans kan ik er dit toe feggen; dat alles wat uytwendig in de werken, woorden, bewegingen en bedrijf, aan defeJuffrouw kan gespeurt worden, feer klare bewijsen zijn , dat fy, recht reyn van herten is. Want ik en kan niet fien, dat haer herte met de minste vlekke besmet is, van iets dat in defe wereld is, en namenschelijke wijfe kan genooten worden, nadien men klaarlijk bespeu
ren kan, dat geenderleye lust, van iets dat dit tijdlijk leven aangaat, in haar herte is, noch goederen, noch lusten, noch vermaken, noch eeren, noch genoegens, noch haat,
nochnyd, noch geenderhande drift, wat dieook fou mogen weten. In fumma, het fchijnt my toe, dat haarhert foo leedig en reyn is, van alles wat in dit leven kan bedacht worden, dat nietalleen zekerlijk dat Heylover haar sal komen, dat fy Godfien fal; maer felfs ook dat fy dat heyl alrede in :: graat geniet, foo dikwils als fy maar in stilte
wesen mag: want dan is het, dat gelijk haer hert inwendig geledigt is van alles wat ter wereld bedenkelijk is, fy ook de belemmeringen, die van buyten aankomen, daar buy ten fluyt: als wanneer fig God foodanig in haer fien laat, dat (gelijk ik hier vooren ge
feyd heb) fy altijd vol vreugd is, en wel sekerlijk, niet anders dan met groote droefheit en tegenheit, wederom tot eenig beslag van lichamelijke oefeningen keeren fou, 't en ware om de Liefde en d'Eere Gods, enfaligheit der menschen, 't welk alleen het fĂźb ject is, dat haer herte vervult. *
-
7. Ten fevenden worden voor zalig gepresen de Vreedfame, om dat die Gods kin deren fullen genoemt worden. Men kan afmeten uyt alle het gene voorgeschreven is, in wat een geluckige vrede defeJuffrou staat met God en in haar felfs. En uyt defe twee kan men wel besluyten dat fy niet anders dan vreedfaam kan wefentegen alle menschen, Maar ik kan er nochten overvloed van getuygen, dat ik fie door dagelijkse ondervin ding, dat fy niet anders dan in vrede leven kan, en daarom foufy liever alles lijden en verdragen, en de fwakheit en onvolmaaktheit van andere menschen toegeven, dan dat fy daar mee in eenige onvrede leven fou, wanneer fulk verdragen en toegeven, maar
dienen fou konnen tot de zaligheit der menschen: en mitsdien beleeft fy waarlijk die G 2
w
spreuk
52
Het Seven-en-twintigfte Getuignis.
fpreuk des Apostels, daer hyfegt: Houd vrede met alle menfchen foo veel mogelijk u. Sulks ook fy met recht een Kind Gods mach genoemt worden. 8. Eyndelijk ten achtsten, past op haar de faligheit die Christus spreekt, over die gene die vervolgt worden om de Gerechtigheit. In defen stand staet defe Juffrouw tegen woordig, en heeft daar ingestaan al den tijd die ik haar gekent heb, en ook al dentijt dat fy van haer jonkheit af, de wereld, met al des felfsydelheit en luister, verlaten heeft. Waer van ik veel levendige getuigeniffen heb gefien, die ook voor al de wereld open baer zijn, en niet en : konnen fonder groote onbescheidentheit gelochent worden: namentlijk, niet alleen dat fy altijd is vervolgt geweest, maer ook expreffelijk om geen ander faak, dan om de Gerechtigheit: nadien (gelijk meermaals )fy geen ander oog merk, noch eenige beweginge heeft, dan alleen, om na de woorden : 2 die hy tot Johannem den Dooper gesprooken heeft, alle gerechtigheit te vervullen. Hier in be
::
ftaande, dat de menschen Ă&#x2039; uyt al fijn krachten lief hebbe en eere; waar uyt dan de
Volheit der zaligheit den menfche van God komt toevloeijen. Dit is het alleen dat fy foekt en najaagt, en altijd gefocht en nagejaagt heeft, 't welk den Duyvel, en die fijnes deels zijn, niet konnen lijden, en daerom haer altijd vervolgt hebben, en noch om die felve gerechtigheit haar vervolgen ; mits 't welke ook na de spreuke Christi haar het
Koninkrijk der Hemelen toebehoort: en ik wil wel feggen, dat indien defe Minnareffe enDienareffe Gods niet en fou het Koninkrijk Gods verkrijgen, ik dan vastelijk gelooven fou, dat van al de menschen die in de gantfche wereld zijn, niet een eenige by Godfou komen. /
At nu aangaat de wonderen Gods die ik aan haar fou mogen bespeurt hebben, My wonderlijk te weten, dat ik fie en bevinde dat een Dochter, die gefond en wel te pas, en van een vrolijk humeur, en vol levendigheit is; en overvloed van tijdelijke goederen heeft, en die gauw van verstand is, om onder de menschen te konnen verkeren, en die gebooren en opgevoed is onder menschen die na de wereld aanfienlijk leefde, en die alle gelegentheit heeft die men fou konnen wenfchen tot een tijdlijk, vrolijk, en (voor de menschen) wel geacht leven,
W daar op antwoorde ik, voor eerst:
dat die (feg ik) al van haar jonkheit en fleur hares levens af, al die welstand heeft
verfmaad en veracht, om te leyden een armelijk, arbeydfaam, en ongeacht leven: en
fulks tegen den loop van alle menschen des werelds. In defen doende gelijk als Moyses dede, die gefeyd werd, liever met het volk Gods verfmaatheit te willen lijdon , dan een Sone van de Dochter Pharaonis geheten te worden. , Defe gezegende Maagt al in haar jonkheid heeft versmaad een Rijkmans Dochter, als ook een Rijkmans Vrouw,
of een aanfienlijke en feer ge-eerde Juffrou geacht teworden: ja daar Moysesfeer groot volk aan de hand had, daar hy noch : trooft infcheppen konde, daar heeft defe Dochter moederlijk alleen geweest, fonder eenige bystand, tot dat fy eenige menschen door het Goddelijk vyer, dat in haar was, heeft ontsteken: waar door de bitterheit en
haat van vele andere menschen te grooter, en haar verdruktheit te meerder is geweest: fulks dat fy in derdaad gestaan heeft, als een onnofel Lammeken, tegen al de fpot, fmaat,
en boosheyt deswerelds en derhellen. En dat (feg ik) is wonderlijk in mijn oogen, om dathet boven denatuur gaat, want natuur en fou tot foodanige versmaadheit, en lijdens, en verzaken niet konnen verstaan, voornamentlijk in de fleur van hare krach ten,
2. En dan is ookwonderlijk, hare onbeweeglijke standvastigheit in die fake, fonder een hairbreed::den weg tewijken van haar jonkheit af, tot op defen dag toe, nu 56a 57 jaren oud zijnde. Hoe dikwilsverflauwt wel een mensch, als hy miar slechts eenige
Het Seven-en-twintigste Getuignis.
53
- eenige menschen tegen heeft? daar defeDochter de alderbitterste menschen van dewe reld, zijnde Theologanten, tegen gehad heeft, en dan nochtans noyt verflaut, maer ftaat foo eenparig vast gelijk een Rots, fonder dat menfe oyt in 't alderminste fietbe fwijken, en brandfoo fterk in een yver van de Liefde Gods, dat fy ook daar toe ont fteekt al degene die oprecht van herten zijn.
3. Ten derden is my wonderlijk, dat daar ik met mijn oogen fie, dat fy duysent maal liever alleen is in haar eenigheit, dan in eenig gefelschap van menschen, en dat fy ook haer felven aldermeeft in eenfaamheit met God kan vereenigen ; dat fy die rust en troost kan ter zijden fetten (feg ik) en haer felvenals tot een flavinne maken, door ge
stadige arbeid, forg en moeite, om de welstand te betrachten van fulke onvolmaakte menschen, als ik my felfs, en ook veel andere bevinde te wefen: en dat enkelijk alleen om de Liefde Gods, en de zaligheit der zielen. 4. Ten vierden, isfeer wonderlijk in mijne oogen hare Lankmoedigheit, daarvan ik hier vooren gefeyt heb, datfe de menschelijke lankmoedighit overtreft: en dat fy van menschen, die haar teenemaal vreemt, en dikwils, voor foo veel de natuulijke condi
tie, zeden en manieren aangaat, geheel ongevallig en contrarie zijn: dat fy (feg ik) daar van verdraegt foo veel onaardigheden, dat men 't schier niet fou konnen gelooven, in dien men het niet fag. Ik weet wel dat men veel lankmoedige menschen vind, fommi
ge om datse vaddigofdroomig van natuur zijn, fulks datse geen wakkerheit hebben om het ongemak, dat hun overkomt, te ontgaan. Andere foo neergeslagen en onderge drukt, datfe geen raad weten dat te buygen en te verdrayen. Noch andere foo vreesach
tigen bloodhertig, offulke fachte-boters, datfegantschgeen couragie hebben, om hun ieuwers tegen te fetten. En eenige die niet foo veel verstant hebben, maar lijden, om
datse geen overleg hebben van de dingen diehun drukken, noch van de middelen om die te Ontgaan.
Ă&#x2039;:aamheit en Lankmoedigheit die in alfulke lijdens is, en kan voor geen bewijs van deugt verstrekken, want felfs de beesten konnen wel in die manier lijden. Maar defe Juffrouw is levendig en wakker van geeft en van verstand, vol couragie, en onbe vreeft van gemoed; en fou ook de quellingen wel konnen en weten te ontgaan, en blij ven stil in rust en vreugde. Want om dat te doen, behoeft fy maar van het gefelschap der menschen te wijken, en haar in eenfaamheitte houden, 't gene fy foukonnen doen in fulk Landt, Stad, of Plaats als haar fou goet dunken; dewijl fy overvloedige gele
gentheit van middelen, alsanders, daar toe heeft. Of wel, fy behoeft haer maer ge flooten te houden in haar kamerken, fonderhaer van de menschen te laten aanspreken, en daarmee foufegestadig in ruft, in vrede, en in vreugde zijn, want fulks weet ik door
lange ervarentheitwarachtig te weten. Maar neen, fy verlaat haar rust en genoegen; En de liefde tot God, en de liefde tot den Naaften, doen haer lijdfaam zijn, om met lankmoedigheit al die tegenheden gewillig te verdragen. En dat alleenlijk om eenige wil, die fy in den grond des herten vind, om God te willen dienen, hopende ie (voor haer foo moeyelijke menschen) als kleine fuigelingen op te queken, en tot de volmaaktheit, en by gevolg tot de zaligheit te brengen.
:
A
5. Ten vijfden is wonderlijk in mijne oogen, datdefe Juffrouw voor alle standen en ftaten,en gelegentheden van menschen, zekerlijk falwetendenalderbesten raat te geven, om gered, en tot de zaligheit gebrachtte werden, met een meer als menschelijke door fichtigheit: waarvan ikfoodikwilsexempelen gefien heb, dat ik moet feggen, Ă´! dat de menschen foo wijs waren, en volgde haer goeden raad, hoe gelukkig fouden fy Wefen ?
*
6. Tenfesten, foo acht ik wonderlijk teweten, dat menfiet hoe merkelijk haar God G 3
geleyd
54
Het Seven-en-twintigste Getuignis.
geleyden bewaart. Wat ook de menschen op haar toeleggen en voornemen, het is al vergeefs, want God maakt het haar bekent. En wijst haar, hoe fy het boos voorne
men der menschen moet ontgaan, waarvan ik verscheyde levendige en klare exempelen gefien heb. Gelijk ik ook dikwilsgefien heb, als fytoeleg op eenige faak gemaakt had, die fy oordeelde dienstig te wefen; het fy tot de Eere Gods, tot de Zaligheit of andere nuttigheit der menschen , of tot bevoordering van de middelen daartoe dienende, (want fy en doet geen dingen tot andere eynden) waartoe nochtans geen schijn van be quame middelen, om het uyt te werken, voor handen was, dan dat onverhoeds, en buyten alle vermoeden, terbequamertijt foodanige goede gelegentheit ter hand quam, dat men niet beter fou hebben konnen wenfchen. 't Welk my veelmaals overtuigt heeft, dat God in haar, en door haar, en met haar werkt in alle dingen. 7. Tenfevenden, is ook wonderlijk in mijn oogen, dat fy met groote zekerheit, ja met brieven van haar hand, bekent gemaakt heeft, den stand en toeleg van menschen, die feer verre van haar waren, en die fy nooit haer leven heeft gefien noch gekent, ja nooyt van gehoort had, dan alleenlijk op die tijt, dat het haer foo onverwacht voor komt, als wanneer fy aan ons, die by haar waren, terstond bekent maakte het quaet dat ophanden was, 'tgene korts daarna openbare waarheit is bevonden te wefen. Hiervan hebben wy fomtijds exempelen gefien, van dingen die haar felfs en haar eygen leven aangingen, en somtijts van dingen die andere menschen raakten, voor : zielen fy als een Moeder forg droeg.
8. 't Is ook wonderlijk voor my, dat fy dingen heeft voorfeyd, wanneer daer noch reden, noch apparentie, noch eenige mogelijkheittoe scheen te wefen, die nochtansfeer openbaar en waerlijk daarna zijn geschied, buiten alle menschelijke behulp, en als door de krachtige hand Gods felfs volbracht. 9. Ten negenden, is myfeer wonderlijk, dat fyfoo diep kan fien en tasten in 's men fchen gemoed. Niet als menschen doen die na eenige faak raden, en foobygeval wat
voortbrengen; maar als ofGod haarden grond van 'smenschen herte ontdekte en open de. Dit weet ik niet alleen van andere, maar heb het dikwils aan my felfs bevonden, en daarom weet ik dat het waar is. Want felfs doen ik eerst by haar quam te verkeeren, (ik ben niet seker of ik eens oftwee malen by haar was geweest) foogaf fy my een geschrift
van haar hand, daer in fy beschreven had de qualiteyten of hoedanigheden van mijn ziele, en foowel de quade als de goede paffien, driften of genegentheden, fooleven - dig en foo warachtig, als of my die van God felfs geopenbaart waren, in mijn gemoed overtuygt zijnde, dat fulks alles niet anders dan door de Geest Gods geschieden kan. 1o. Ten thienden, isfeer wonderlijk in mijne oogen, haar wijsheit en verftant, haar
brandende Liefde Gods, en onveranderlijke liefde des naasten, haar voorfichtigheit, haerbeleyd en vaerdigheit, haer naerstigheit en gedienstigheit, haar ootmoedigheit en haer vertrouwen tot God; waer aan fyfoodanig kleeft, dat fy in geen faak van eenigge wicht iets durft noch wil roeren, fonder dat fy het God opdraagt. Segt hy watfe doen fal, fy doet het, al scheen het te loopen tegen alle menschelijk vernuft. Swijgt hy, foo houd fyftil, ende en vaert niet voort. En foo bevind ik, en die met my zijn, dat fyals van God metter hand geleyd word, en dat die haar voeten met vastetreeden doet gaan. 11. Ten elfden, is boven alle dingen feer wonderlijk in mijn oogen, de Waarheden
die defeJuffrouw voortbrengt, die men in haer gedrukte en ongedrukte Schriften fien kan, gelijk ook in hare woorden. Want van alle die andere faken die my in haar ver wonderen, is wel 't een of 'tander diergelijk in eenige Godfalige menschen gefien, en ook in sommige wel eenige dingen, die voor 't u oog der menschen meer fichte
:
lijk waren, gelijk als dewonderen die Moyses, Elias, Elifa en anderen gedaan hebben. -
Maer
Het Seven-en-twintigfie Getuignis.
55
Maer defewaerheden, die niet fimpelijk waarheden zijn, ten aanfien dat die van geen
onwaerheit bestraffelijk zijn; maer ook dat het vastigheden zijn, die detijd niet wegne men kan, noch met de wereld niet fullen vergaan, maer een vaste eeuwigduurende bestandigheyt, die rechte Waarheyt machgeheten worden, by Godfullen geven ; die waarheden (feg ik) overtroffen foo feer alle andere Schriften, die ik oyt gefien of gehoort heb, dat ikfe waerdiger eftimere dan alle andere boeken te famen. Want wat aaugaet de Boeken van eenige wereldfche geleertheyt, en natuurlijke ken niffen; die en kan ik er niet bygelijken: uyt oorsaak dat die niet alleen door 't verdorven en verbroken menschelijk verstant feer gebrekkelijk zijn in de kenniffen daar fy van han delt. In voegen dat den Autheuren gebreklijkheyt meer dan haar kenniffe, daaruyt kan
gespeurt worden. Maar ook al waren fy in al die wetenschappen na de natuur geheel vol maakt, foo en foudense (ten besten genomen) niet meer als weynich nut zijn. Dit en fegt niet alleen den Apostel Paulus, maer wy, al had men maer kleyn verstant, fouden welkonnen begrijpen, dat al de hoogste dingen die dit natuurlijk leven aangaen, maer
weynig nut konnen zijn. Om dat alles met dit verdwijnent, jaweg :: leven voor
bygaet. Sulx dat de natuurlijke wetenschappen (schoon dat er de geleerden fig foo veel om laten voorstaan) niet en mogen in vergelijkinge gebracht worden, tegen de Geeste lijke en eeuwige dingen. Maer felfs al de Geestelijke Schrijverste famen en kan ik met de Schriften van defe Juf frouw niet gelijk stellen, om reden datfe al te famen in een gesmolten , foo helderen Licht en kennis niet leveren konnen. Want neemt Taulerus, Thomas Ă kempis, Ja cob /Ehman, Pater Benedictus Ă Cansvelt, Savanorole, de Outvaderen en vele andere
Autheuren en Godfalige Schrijvers: ik bekenne wel dat fefeerfraeye Goddelijke dingen
geschreven hebben, maergeenfins en openen fy foodanigden Stand des menschen, als de Schriften van defeJuffrouw doen.
-
Ja het schijnt alsof defe Schriften wel zijn mochten het wonderlijk Rat dat de Propheet Ezechielfag. Alwaer vier raderen (als de vier Evangelisten) vol oogen (als verftant, kennis, en voorfigtigheyt)in malkander waren, en foovermengt alsof al de leeringen, de kennis, de Wijsheyt, de verborgentheyt, het onderwijs, en d'openbaring van de fchaten genade Gods, in d'Evangelieals een blijde boodschap eerst geopenbaart, nu by een getrokken, en in defeJuffrouw, dit vat der Lichten Gods, by een vergadert zijn.
Sulcx dat het gene aldaar noch duystergelegen heeft, hier nu, Licht, helder en openbaar wort. En 'tgene onder veel Godzalige menschen verdeelt en gezaayt is geweest, hier nu by malkander vergadert is in een ziel, daar het veelklaarder uyt voortkomt, dan oyt
te voorenfoolang alsde wereld gestaan heeft. En om by gelijkenis te spreken, alle die andere Schriften zijn als gesloten lichamen, daar men wel het uytwendige fiet, maer het inwendige blijft verfloten en bedekt. Gelijk den Apostel Paulus heeft gefeyt van de Schriften die Moyses heeft naargelaten, dat het deksel op fijn aangefigt ligt. En gelijk den felfden Apostel spreekt van fijnen tijt, dat fy als door een Spiegeljagen in een donckere re den. En ook als by Daniel de Propheet en Johannes in fijn Openbaringe staat, dat vele dingen moeften verzegelt blijven tot op den tijt van God beftemt. En als Christus felfs fegt: Hyfprak doorgelijkeniffen op dat het niet en fou verftaan worden. En daar hy fegt by den
Evangelist Johannes: dat hy fijn Difcipelen noch veel te feggen had, maarfy en konden 't doen niet dragen. Maar als de Geeft der Waarheyt fou gekomen zijn, die haar fou in alle Waarheyt
leyden. Want hy enfalvan hemfelven niet fpreken, maarfoo watfyfalgehoort hebbenfal hy fpreken, en de toekoomende dingen fal hy u verkondigen. Die fal my verheerlijken, want byfal 't uyt het mijne nemen, en de fal 't u verkondigeu. 'T welk alles fiet op fekereren tijt daar in dat God de kennis der dingen wil openbaren en bekent maken. Sulks,
56
Het Seven-en-twintigste Getuignis.
Sulxdat alhoewel ten tijde Christi meerderlicht gekomen is dan ten tijde Moyses, foo en is nochtans tot noch toe, de volheyt van deuytstortinge der kenniffe niet gekomen. Maar nu schijnt God uyt genade die gesloten lichamen te willen openen, en die de k fels te willen afnemen, en een klaarder Licht dan oyt over alle vleesch te willen uyt ftorten.
Men moet nochtans daarom niet meenen, dat Christus geen volkomen kennis en Licht gehad heeft, want in hem woonde de Volheyt der Godheyt Lichamelijk. Soo dat alle kennis, en licht, en wijsheyt, die oyt in eenig menfchterwerelt is gekomen, of noch komt, alleenlijk uyt hem voorkomende is. Maar ik feg, dat hy in dientijt die Geest der kenniffe noch foo overvloedig niet heeft uytgestort, gelijk als hy nu door defe
fijn Dienstmaagt doet. Waardoor nu alle dingen dieeenigsins des menschen stand, fijn val, fijn herstelling, fijn redding, en fijn heyl raken, foo klaar als den dag voortko men; Hoe hy staat inwendig en uytwendig ; wat de oorsaak van fijn val is, wat de middelen zijn om hem te redden, hoe hy van de goede Geeft geholpen, en van de qua de Geest tegen gestaan wort. De onafmetelijke Liefde en Goetheyt Gods, die noyt den menfche : gebodt heeft gegeven uytluft om defelve iewers in dienstbaar te maken, maar alleenlijk alleen, om de menschen te dienen tot beschutselen, teneynde dat fy niet als onbedachte kinderen in verderfstorten fouden.
Den Apostel heeft uyt geroepen, O! diepte der Wijsheyt en der kenniffe Gods. En ik
mag wel Ăeggen over 't gene ik nu leer, fie en kenne, O! diepte der Liefde en der Goedertierentheyt Gods, hoe onuytdenkelijk zijn de wegen uwer genaden en goetheyt. Ik beken,dat ik voor als noch maar een beignner en een leerling ben in defefchole. En al
is't dat doorgaans alle de menschen daar me ik gehandelt en anderfins ommegank meege had heb, wel fouden oordeelen, dat ik al verre in kennifle en in de Deugt gekomen was, foo en acht ik fulx nochtans niet, want het maar ydel is. Maar ik in defe schole, (waarin my het Licht Gods foo helder schijnt,) mag beginnen van onderen op, met de alderkleynste, het A. B. C. Van de kenniffe en Liefde Gods, en alle ware Deugdenteleeren; waarin, hoewel ik noch niet verre gekomen ben, foofie ik nochtans wel, dat myal die andere schrijvers maar Sterretjes zijn, by defe Son die nu opgaat.
Ikfou wel meer byfonderlijk van defe lichten konnen schrijven, maar het fou te lang vallen. 't Isbeter dat gyen een iegelijk voor figfelven uytdefefpringende Fonteyne felfs gaat drinken, van 't levendig water dat Christus belooft heeft, en nu geven komt. Op dat, gelijk als nu van defe Moeder der Geloovige, foo ook van ons mogen afvloeyen, vloeden des Levendigen Waters.. En daartoe schijnt God nu den schat der kennife te openen; fulks dat ik geloof, indien het de menschen met oprechter herten en goeden wille aannemen, den tijd haast hier fou zijn, dat men vervultfoufien, 'tgene God door den PropheetJeremie voorfeit heeft: Men fal niet meer d'eenden ander leeren, en feggen: Kent den Heere ; want fy fullen my alle kennen. Defe kenniffe des Heeren, waar uit de Vreefe Gods komt, die na 't getuigenis des Apostels, alle verstant te boven gaat, en wat eenigsins daaraan vast is, zijn de dingen, die door defe Juffrouw.foo klaar en vol levens
worden voortgebracht, dat my alle andere schriften schijnen duyster te weten. En de wijl dat die waarhedenfoo klaar en uitstekend zijn, foo verwonder ik my daarover, meer dan over iets anders.
12. Ten twaalfden, is my ook feer wonderlijk, de manier hoe defeJuffrouw hare Schriften schrijft en voortbrengt, waarvan ik hiervooren ietsgefeyt heb, tot een voor der bewijs, datse door den : Geeft gedicteert worden. Maar om dat dit mede foo wonderlijk is, foo moet ik er noch dit by feggen: Men kan fien uyt hare Geschriften, hoe overvloedig defclve zijn, hoe klaar verstandelijk dat die gestelt zijn, en koe veel pit Cn -
-
Het Seven-en-twintig fie Getuignis. 5j en merg datfe steken,van alle stoffen die eenigzins den menschtot zaligheyt,oftot behulp
Van : , dienen kan. 't Gene niemand die defelve leeft, fou mogen :: 9 :: der grootelijks fijn eygen onwetentheytte doen fien: Sulks dat ik voor vast stel, dat nie
mantfalontkennen, dat er een groote wijsheit en kenniffein die Schriftenfteekt.
-
Defe nu foo heerlijke Schriften worden niet door Studie uyt de boeken gehaalt:
want warenfeuyt boeken gehaalt, alware het uit deBybelfelfs, foo en foudenfefoouyt ftekend niet wefen: nadien dat al de schriften en boeken, die uyt de Bijbel gemaakt, of uyt het vernuft, of door ander natuurlijk behulp voortgebracht zijn, (na mijn oordeel) met hun allen verre na foo veel Wijsheyt niet in hebben tot heyl der menschen, als de Schriften van defeJuffrouw alleen. En indien fy geen andere wijsheit voortbragt, dan die menuyt de boeken halen kan, foo en fouik het alhier voor : wonder aantekenen; want hoe men tot natuurlijke geleertheyt en kennis komt, door scherpigheyt van ver
ftant, goede memorie en oefeninge, en hoeverre al die geleertheyt gaat, is my genoeg bekent. En daarom, indien 't niet hooger ging, ik en fou het niet veel eftimeeren; maar fy en haalt het in 't minste niet uyt eenige boeken, dewijl fy gantfch geen boeken leeft, noch groote noch kleyne, noch d'een noch d'ander, gelijk ik door lange ervarent heyt kan getuygen; fulks dat fy geen boeken met haar behoeft te slepen, als fy van d'een plaats na d'ander trekt. Alleenlijk draagt haar het boek hares herten, daar haar de kenniffe van alle dingen word ingestort. En dit is de reden, waarom dat fy de geleert heyt der menschen maar voor kinderwerk acht, en geenfins eenige hulptrekt, noch van
:
de Geleerden felfs, noch van hare boeken.
Zeker geleerd man in Amsterdam, wefende Doctor in beyde de Rechten, en foo kloek van verstant, als men onder duifent een fouvinden: Alfoowyfeer familiare Vrien
den waren, en van defeJuffrouw Bourignon spraken, feyde, dat hy niet gelooven kon, dan dat d'een ofd'ander geleerd man die Brieven schreef, fonder daar in te willen bekent zijn, en dat hy die dan liet door de Juffrouw, en op haar naam uyt . Waarop ik hem antwoorde: Dat ik voor my wel anders wist, maar doch dewijl ik noch foo heel lang niet met de Juffrouw had omgegaan, foo foud ik noch een weynig tijd nemen, en daar na foud ik hem daarvan wetenfekerheyt te geven, door reden die hem fouden overtuy
gen; gelijk ookgeschiede. Wantik verhaalde hem daarna, dat ikhaar diverschereyfen in haar eenfaamheyt op een planksken op haar schoot had vinden schrijven, fonder iets by haar te hebben, dan papier daar fy opschreef, met pen en inkt. . En alfooikhaer on verhoets over quam, foo was fy belet voort te : , (dewijl fyhare Schriften niet en fchrijft, dan in een stille ingetogentheit tot God, luyfterende na 't gene de Geeft Gods in haer dicteert.) Soo nam ik dan, met haer verlof, het geschrift wel in mijn hand, en las het, en bevond dat het foovaerdig geschreven was, dat er, foo'k acht, wel tien of twaalf regelen, of meer, noch nat van den inckt waren. Dit verscheyde reyfen ge fchiedende, en telkens de Goddelijke Materie, die fy dan onder handen had, {: 2 foo vond ik my felven bequaam, om dien Heer daarvan te verzekeren; die het ook van myaannam warachtig te wefen, als door ervarentheyt en groote familiariteytv my welkundig zijnde, dat hy op mijn woord (van 'tgene ik positivelijk feyde) foow
:
mocht gaan, alsof hy'tfelve gefien had. Maar na dien tijd heb ik fulks fondereynd meermalen gefien.
Docht en is niet alleen dat fy haar kennis van de Geleerdenniet en haalt, nochuyt der felve boeken, (als die met geen Geleerde eenige familariteyt, noch ook met Brieven' eenige corespondentie heeft in al dentijt die ik by haar verkeert heb. Hoewel dat wel d'een en d'ander geleerde aan haar heeft; die Sy ook daar op geant woort heeft, gelijk wel uyt eenige gedrukte ie: kan gefien worden. Wel verre:
:
: H
32 r.
-
Het Seven-en-twintigste Getuignis.
58
daar zijnde, dat fy iets uyt haarliedergeleertheyt halen foude. ,,Want om het in 't kort te feggen, de geleerde die acht fy voor menschen, die ver van de wegaf verdwaalt zijn, en haer boeken acht fy geen befienswaerdig. Maar in plaats van dat de Geleertheyt haar
behagen of helpenfou, foo gaathet daar in met defeJuffrouw, als in den ouden tijd met feeker Philofoophs School-meester: Wanneer hy iemand, die een verdorvenhand van fchrijven had, leeren fouÂť, foo wildehydubbeldgeld hebben, te weten, foo veel voor het ontleenen van de quade gewoonte, als voor het leeren van de goede hand, om dat hy alfoo veel moeite had met het een als met het ander.
Even foo staat defe faak tuffchen defe Juffrouw, en tuffchen de Geleerden, die by haer in de Schole des H. Geestsfoude willen komen leeren. Sy fou al meer fwarigheyt vinden, om die Geleerde te ontleeren, die verdorven aangenomen dingen van inge
beelde wijsheyt, en andere laatdunkentheden, als om hun te doen aannemen de rechte Leeringen des H. Geestes ; van Ootmoedigheyt, en kinderlijke eenvoudige nedrig heyt&c. En dit is het dat Christus feyde, namentlijk, dat men moeft worden als kinde ren. Maar wanneer de Geleerde dat niet fouden willen of konnen doen, foo en fou denfe geen plaats by defe Moeder vinden; foo : heeft fy met de Geleertheyt te
doen. Nochtans foufy hun hoogachten, indienfe haar ingebeelde waan konde afleg gen, en de OotmoedigheitJefu Christi aannemen. Maar iets van hun te leeren, (al waren fyschoon vroom) enheeft fy niet van noden. Sy heeft een ander Meester, die haer de veder in de vuist geeft, en haer de hand voert foo vast en zeker, dat fy niet be hoeft te doen als andere Schrijvers, die, naer lang bedenken wat fy schrijven fullen, dan
corrigeeren, uytwiffen, woorden doorhalen, en andere invoegen, foo wel het halve papier tot de marge laten en vol schrijven, en ten laatsten haar papier wel foo bekrabbelt
vinden, datfy't op een nieuw moeten fchrijven, of felfs qualijk lesen konnen. Maar fy schrijft vloeyende eenparig voort, foo dat men haar qualijk volgen fou konnen; en wat er dan staat dat blijft staan, fonderooyt eenige finuyt of in te doen, of te veranderen. Ik moet bekennen, dat defe vloeyende vastigheit my wonderlijk is, om dat ik weet,
hoe doorgaans andere Schrijvers doen, en hoe ik felfsnutegenwoordig noch doe in het ftellen van defe Attestatie, met veranderen en door-halen, hoewel ik nochtans het schrij ven wel gewoon ben: nadien ik in mijn Negotiegroote menigte van brieven en andere
dingen heb moeten schrijven, dikwils veel met een Post, of met een Schip tegelijk; foodat ik jaren lang niet veel min dan duifent brieven 's jaars heb geschreven, behalven d'andere schriften. Maar om foote schrijven gelijk als defeJuffrouw schrijft, daar moet
noodfakelijk een hooger geefttoe wefen, dan ik noch heb , of dan ik in andere Schrij versfie; en daarom bespeur ik in'tschrijven van defe Juffrouw de wonderlijke werkinge Gods.
Maar 'tgene in defefaak de verwonderingte meerder maakt, is, datwanneer fy eeni e brieven fal beantwoorden, die iemand van ons haer voor leeft, (alsoofy felve geen
eerlands lefenkan; of, om beter te feggen, alsoofy niet anders dan Frans lesen kan,) ja vier weken daar na beantwoorden, foo distinctelijk, ifschien fult gy, of andere denken, dat fulks wel door een dat 'er niets aan ontbreekt. fterke memorie foukonnen geschieden; maar ik moet feggen, dat ik noch fulke groote foo fal fyfe dikwilstwee,
d:
memorie, om dat te konnen doen, niet en heb gekent.
Doch ik saludan noch wat andersfeggen, dat is, wanneer fy eenig boek te beantwoor den heeft, (gelijk ik nu tweemaal gefien heb: als het eene van Benjamin Furley, Qua ker; en het ander van Johan Berkendal, Sieken-Trooster van de Gereformeerde Kerk foozijn wel defelve haar eens voorgelefen, maar foo gebroken, en met tot Altena
:
fooveeltuffchen-difcoursen van d'een end ander van ons, (door die helfche bitterheyt, C11
Het Seven-en-twintig fie Getuignis.
59
en beestelijke onbeschaamtheyt, die menfonderling in dat laatste boeksken fiet;) Dat het hooren daar van geenfinsbequaam zijn fou, om het tiende part te beantwoorden; en dan noch en hoort fyfe nergens nauyt lesen; maar vermoeyt zijnde van het hooren van die lasteringen en boosheden, foolaat fy't ruften, en neemt wel voor niet met allen daar
in te doen: nochtans is het beyde defereyfen gebeurt, dat fy beweegt is geworden om te fchrijven , en dan, fonder dat fy't al voort hoort lesen, foo valt fy aan 't schrijven, en dat alle dagen foo veel, dat men haar in het tranflateeren niet volgen kan; en fy raakt al
les, wat eenigfinster materie dient, foonet, als offy 'tal van stuk tot stuk wel pertinent had voor haer leggen. Daar word wel middelerwylen nu en dan wat van gesprooken, en van d'een en d'ander wat verhaalt, van iets dat men noch in die boekskens fou mogen
hebben gefien, maar gantfchelijk niet om schriftelijk daar op te konnen antwoorden; en dat gaat foo wonderlijk, dat ik niet kan bevroeden dat het menschelijker vijfe geschie maar moet gelooven , het geschied door een overvloedige instortinge des
:: H. Geeftes.
En dat de verwondering noch vermeerdert, is, dat fy wel verscheyde Werken een ftuk weegs gedaan heeft, en dan laat rusten, niet alleen weken en maanden, maar ook veel jaren lang: gelijk nu tegenwoordig heeft fy wel 12a 16Tractaten, foo informe van vervolgende brieven, als in andere forme, onder haar leggen, waar aan fommige tien, twaalf, oftwintig bladeren, of meer of min mogen geschreven leggen: eenige hebben maanden, andereheele jaren lang stil gelegen; om dat het schijnt, dat God diezaken noch wil laten rusten, en geeft haar fooveelander werk, met brieven op alle voorvallen te beantwoorden, dat fy die andere dingen maanden en jaren leggen laat. En daar de verwondering meeft in steekt, is, dat als fy eens beweegt word het een of het ander we derom te vervolgen, foo en gaat fy dat werk niet weer over lesen; (want fy geeft door anshare Schriftenuyt haer handen van blad tot blad, foo haast als die geschreven zijn, oo dat fyfe niet weer ziet, maar blijven in onse handen: maar fy neemt haer papier op haer schoot, of anders op een tafeltje, als de gelegentheyt dat foo geeft, en fy leeft een regel 5 a 6, of min of meer, om alleenlijk te fien, hoe dat de laatste reden loopt, en dan fet fy de pen op 't papier, die loopt voort als een kloot fonder stutten. ,,Gewiffelijk een zeker teyken, dat er de Geeft Gods in komt, doch niet foo veel om dat het foo voort
fchiet wat fyter hand neemt, maar byfonderlijk, om dat het fulke Goddelijke beden kingen zijn, gelijk fulks de Werken, die alreeds gedrukt zijn, konnen uytwijfen, die om haar uytstekentheyt wel voor volkomen bewijs behooren te verstrekken. Maar nochtans defe Son rijft hoe langer hoe hooger, fulks dat het gelijk schijnt te we fen de Rivier, daar de Propheet Ezechiel van schrijft, die in 't begin maar quam tot aan de enkels, daarna tot aan de knyen, dan tot de lendenen, en eyndelijk was daar geen gront te bereiken. Defe Goddelijke Riviere heeft alrede een heerlijke stroom uytgege ven van Wijsheyt, Licht, en Kenniffe, in al hetgene dat den mensch tot heyl kan : nen, en tot de fiefde Godsverwe: an: M: is noch dieper stroom voor han den, die al uyt de penis, maar noch aan al de werelt niet en wort vertoont, en wy fien noch een onbepaalder overvloeyentheyt van genade-gaven tegemoet. Defe dingen (feg ik) zijn wonderlijk in mijne oogen. 13. Ten dertienden, is en feer geneuglijk te fien, de Rufte en Vreede daar
::
defe van God beminde Ziele inftaat. Ik heb by haar veel voorvallen gefien van dreygende quaden, maar in die alle en heeft fy geen andere forg of bekommering, dan alleen lijk, dat fy maar haar schuldigeplicht volbrengt, in 't ontwijken van die quaden foo veel fy kan, met behoorlijke middelen, na de beguaamheyt die haar God : elegentheit geeft. En gelijk fy niet een ftipje van de w: :: fou willen wijken, : werkt : 2
OO
Het Seven-en-twintigfte Getuignis.
60
ook alle dingen geschiktelijk uyt; en daarmee is en blijft fy in foodanige rust en vreede, datfe altoos bly van gemoed is. , Soo dat, indien men niet slechts eenig ongemak by fig droeg, men fou, by haar zijnde, altijd vrolijk zijn, om dat fy altijd vrolijk is: Want in derdaad, fy en dient God niet met treurigheyt, maar met groote vreugde. En in 't midden vanuytwendige dringende benaauwtheden, foo staat fy met foodanigen gerusten
en vrolijken gemoed, dat men van het te fien, troost en vreugde ontfangt; het welk ftralenzijn, dieuyt de overvloet van de vrede Gods, die in haar rust en woont,uytschie ten, tot vertroosting en versterking van die:: die by haar omgaan. 14 Tenveerthiende, is wonderlijk, dat efeJuffrouw hebbende vijf of fes Jaren her waarts, foofeer veel geschreven, en op foo veelderleye wijfe, en in foo veel verschey den occasien en voorvallen; fy nochtans fonder eenige veranderinge in voorgestelde waarheden, eenpariglijk in al haar Schriften (die nochtans als vogelsuyt de pen vliegen) altijt blijft houden eenderleyefin en meeninge. Sulks dat fy is, gelijk als een welgestelt instrument met veel fnaren. Die van wat kant datfe van een wijfen Meesters hand ge
raakt of gegrepen worden, altijt een welluydende accoort of harmonie geven. En dat
:
dit te meer doet uytsteken is, dat er fooveel scherpe, bijtende, en andere ha ters zijn, die de felve Schriften wel nauwonderfoeken (en wel in de H. Schrifture felfs ftrijdigheyt vinden indien fy't hun niet schaamden) dewelke wel geerne eenige strijdig
heyt in defeSchriften vinden fouden, fonder het nochtanste konnen doen. En dewijl om groote
: : van haar Schriften, het niet uyt menschelijke
memorie komen kan foo eenparig te schrijven, felfs fonder dat fy oyt hare geschriften naleeft. Want hoe meer fy den inhout vergeet hoe beter dat fy in de materie kan voort
varen. Soo is het my een evident klaar teyken, dat de Geest die haar hand en pen re geert, vast en onveranderlijk is. 15. Ten vijfthiende, moet ik onder de wonderlijkheden stellen, dat ik fie wat groo telust defeJuffrouw heeft, te leven in de van de Armoede Jesu Christi. Het is wel waar, dat fy haar huysgefin verforgt van spijs en drank, en alle andere behoef
:
ten des lichaams met een feer geschikte, ja volmaakte goede ordere. Sulks dat men van alles genoegfaam overvloedig heeft, en dateen iegelijk kan krijgen en genieten tot ge noegen. Sy nochtans in alle defen, stiert alles na de kleinheyt : En fonder ymant met woorden te berispen, te beheerfchen of te dwingen, gaat fy al stilfwijgens in foberheyt en kleynheyt voor. Neemt voor haar felfs een beentjen, of iets anders daar
wat besigheyt aan is om te kluyven, maar niet veel aan te eten: op dat d'andere onder tuffchengenoegfaam fouden mogen eten, en ook op dat men niet merken fou, dat fy foeweynig eet. Doch 't is niet mogelijk dat fyhaer foo gestadig fou konnen sober be
: dat wy het merkenfouden. Nochtans en wil fy niet, dat wy haar daar in foo feer volgen fullen, als welkers naturen wat tijtbehoeven om allenxkens de vermin
helpen,
dering watgewoon te worden. En daarom wildefegoetaardige Moeder, dat een iege lijk na de mate vanfijn behoefte nuttigen zal, om de behoorlijke Sterkte te onderhou den, die men nodig heeft totuytvoeringe van de dingen die men na de wille Gods fou mogen ter hand nemen.
-
ndertuffchenfien wy dat fy niet alleen met weynig spijs en drank wel vernoegt en vro lijk is, maar ook dat fyhaar in alle dingen behelpt na de noot en behoefte, fonder eeni geoverdaat... Waarom ook fy niets laat verlooren gaan, felfs ook niet een oudt fletje van een vaatdoek, of eenig ander voddeken: een gebroken spijker, een spel, kleyne end jes van touw, een halve fwavelstok, ja tot een potscherftoe, overal het te pas brengen de daar het toedient. Sy gebruyktfeer kleynebeddekens; doch foo veel deksels als be hoeft om behoorlijk warmte te konnen hebben, gelijk ook dienstig huysraet, maar niet dat onnut is.
En
-
Het Seven-en-twintigste Getuignis.
61
En al is't dat fy de middelen wel heeft, om te konnen leven, prachtig en aanfienlijk, lekker, overvloedig en gemakkelijk. Sooverfmaat fy al die volheyt. En is foo vro
lijken foo blijmoedig, in de kleinheyt den Heere Jesum Christum naar te volgen, dat ik gelove dat een mensch die tot de Aardsche dingen genegen is, al schoon dat die de vol heyt daar van fou genieten, niet op verre na foo veel kan scheppen, als defe Juf frouw schept in die kleynheytJesu Christite volgen, en de felve in alle dingen te oeffenen. Jafy schijnt op die gelijkheyt van de kleynheytJesu Christifoo verlieft te zijn, dat fy die van herten met alle kinderen Gods fou wenfchen te beleven, om alfoo haren Bruyde gom Christum vrolijk na te stappen. Alle overvloet spaart en bewaart fy voor behoeftige menschen, met fulk een open
:
hert, dat men een vreugd aan haar bespeuren kan alffer rechte gelegentheyt is, om aan iemant eenig goet te doen. En door :: exempelen verwekt fy al degene die met haar omgaan, tot lust van naarvolging, met meerder kracht dan wel geleerde Predika tien fonder voorgang doen fouden. 16. Eyndelijk, ten festienden en ten laaften, is wonderlijk om fien, met wat een
:
-
dapperheyten vigilantie, fy bewaakt dezielen van haar kinderen, die fy onder haar be wint en forggenomen heeft. Wilt gy een gelijknis, foo neemt die van een klokhinne, daar by Christusfig felfs heeft geleken. Wilt gy noch een ander; foo neemt de gelijke nis die Godfelfs geeft, van een Moeder over haar kindt dat aan haar borst fuygt. Hoe teder dat die Hinne over hare jonxkens, en de Moeder over hare fuygeling is, konnen
:
menfchen door ervarentheit oordeelen; maar ik hou my verfekert, defe elijke Moeder, in de tederheit, liefde, en vlijt over haar kinderen, paffeert en te
:
boven gaat, de liefde, forg, en vlijt van die andere twee, en dat foo veel, als de ziel Edelder is dan het lichaam, en de zaligheit meerder dan het tijdlijk leven. Syfou niet al leen alles wat fy befit, maar ook haar felven wagen en in perijkelftellen, om de zielen van haar kinderen te behouden. En waarlijk, ik kan niet anders fien, dan dat fy den geeft heeft van dien Hemelfchen Samaritaan, die den half gedooden mensche cureerde, op fijn beeft leyde, en bracht hem in de herberge. O! hoe naerstig waakt over de zielen! hoe forgvuldig cureert fyfe! hoe voorfich tig went fy de felve van alle quaden af; niet alleenlijk door Goddelijke Leeringen en leffen, maer ook door lichamelijk bestier! hoe tederlijk handelt fy de fwacken, en ge quetste zielen! hoe verstandelijk heelt fy hare wonden! hoe wijfelijk en voorfichtelijk weert fy van hun af alle fenijnige ontstekinge des bofen Geests! hoe nuttelijk corofijft fy! en hoe trooft fy weer! hoe sterkt en moedigt fy! hoe verquikt fy! hoe ontsteekt fy e Liefde tot ::, door woorden en door werken! hoe verdrijft fy de liefde deswe relds, en alle dwafe lusten door leering en voorgang! Ohoe zalig is hy, die onder haar Bestier gekomen is, enfich geheel daaraan onderwerpt, en die met ootmoedigheit ver dragen kan, wanneer fy tegen eenige gebreken der zielen, scherpe medicijne van be risping gebruykt, de foodanige fal welbevinden, dat het spreekwoord, Bitter in de mond, ts't hert gefond, hier expreffelijk plaatsheeft, wanneer men de natuur voor de mond, en de ziel voor 't herte neemt. En fal ook wel de levendige waarheit gevoelen van 'tgene Paulus fegt, dat gelijk den uitwendigen menfch van dage te dage afneemt, den inwendigen menfche alfoo van dage te dage toeneemt.
:
Ik geloof dat Efdras van defeMoeder gesproken en geprophiteert heeft, daar hy fegt in fijn 4. Boek, het 2. Capittel. Gygoeae Voedfter, queekt uwe kinderen op: verfterkt hare voeten. Van de knechten, die ik u gegeven hebbe, enfaluiemand omkomen: want ik falfe van
u getal eyffchen. En bekommert u niet: want als de dag des angfts en desnoods komt, foefal len andere weenen en de droevig zijn: maar gy fult
: ende overvloedig zijn. 3
De Heyde 22 7t
62
Het Seven-en twintigste Getuignis.
men fullen jalours zijn, maar fy en fullen tegen u niet vermogen, fpreekt de Heere. Mijne han den fullen u bedekken, dat uwe kinderen de Helle niet en fen. Vervrolijkt ugy Moeder met uwe kinderen: want ik fal u verloffen, fpreekt de Heere. Gedenkt aan uwe kinderen diefa pen; want ik falfe uyt de zijden der aarde te voorfchijn brengen, en ik fal haar barmhertig heyt bewijfen, de wijle ik barmhertig ben, fpreekt de Heere de almachtige. Omhelft uwe kin deren tot dat ik kone, en hun harmhertigheyt bewijfe. Want mijne fonteynen vloeyen over, ende mijne genade en fal niet ontbreken. Ik dien een eynde te maken, en fal tot een besluyt feggen; dat al die Lankmoedigheyt , Sachtmoedigheyt, Liefde, Moederlijke tedere handelinge, of wat voor fachtigheden meer aan een ziele fouden konnen gebruykt worden, wel al te famen by defe Moeder in hoo
gergraad, en meerder Goddelijke fucht, dan ik geexprefeert heb, of expresfeeren kan, fouden konnen geoeffent worden aan foodanige zielen, die als kinderen van gehoorfa mer oprechter goeder aard, na de Ootmoedigheit Christi, hun tot de onderwerpinge fchicken. Maar als er ineenige ziele van goede wil noch veel verdorventheyt van Ey enwilligheden, van Luften, van Driften, van Ongedult, van Liefde tot eenige aard che dingen, of andere gebreken steken: en boven al die corruptie van Laatdunkent heit en Hovaerdye, foofchuylt die Sachtmoedigheit, de Lankmoedigheit, die Goed aerdigheit, die Lijdfaamheit wel dikwilsgelijk achter de Gordijn, en verbergt fich voor fĂźlk een geinfecteerde ziele; en de strelende hand van een vriendelijke : Ver toont fig :, en slaat wel fmertelijk, doch gefondelijk 3 op dat het niet en fou gebeuren
volgens 't spreekwoord: Sachte meesters maken stinkende wonden. Maer daerom noch tans en zijn niet te min in de ziele van foodanige flaande hand, alle die deugden en ey
genschappen van den H. Geest. Want immer God felfs en laat niet de goedheit felvete
:
wefen, al is't dat hy streng, toornig en is tegen de boosheit, maar die straffig heden moeten noodzakelijk gebruykt worden, om de ziele van alle quaad te reynigen.
Ik danke God uit grondmijnes herten, dat ik onder haer Bestiering gekomen ben,en . al is't dat ik fomtijds fmerte lijde, foo en fou ik nochtans defe stand niet willen wiffelen
met den heerlijksten stand des werelds, nadien dat de gantsche wereld niet bestandigs leveren kan; maar is slechts een : ydele rook, die niet waardig is befien te worden, foo gebreckelijk, foo kort en onfeker is alles wat in de wereld is. Daar integendeel de
fen stand, onder Gods Genade, daarik op hope, mygevenfal, eeuwig duurende onaf metelijke zaligheit, die ik ooku en alle andere menschen toewensche. Nu, tot een besluyt van defe mijne Getuygeniffe, falik noch dit feggen: dat heden, naar dat ik defe Attestatie dus verregeschreven had, het gebeurt is, dat de veelmaals
voornoemde Juffrouw Bourignon met myomstandelijk sprak van den standmijnes ge moeds, hoe dat ik stond voor God in mijn ziel, aangaande mijn overgifte aan hem, en
in de verzakinge van alles wat men na de Leeringe Jesu Christi verfaken en verlochenen moet, om fijn Discipel te wefen; en raakte my foo diep in mijnziel, met overtuygen de heldere klare Waerheden, dat ik voor God beschaamt en bedroeft was, te fien, dat
ik niet reynder daar in stond, hem biddende dat hy't my wilde vergeven, en genade verleenen, dat ik immers van nu af, met alles wat hy my na ziel en lichaam heeft gege
ven of verleent, hem eygendommelijk mag toebehooren , met een volmaakte reyne overgifte en verzakinge van alles wat ik in mijn felven heb, of datter in de wereld is: waer toe ik my van nu af, in den NameJesu Christi, met een volkomen wille, en ver fakinge van allen eigen-wil, overgeve. Dat God genadelijk bevestige. Amen. En uyt defe fake bevinde ik dry dingen warachtig te wefen, dat is het eene. Dat de fe Juffrouw waarlijk door den H. Geeft Gods wort geleert en geregeert. Dewijl het
geen menschelijk, maer boven natuurlijk werk is, foo klaarlijk en met suike vastigheyt te
Het Seven-en-twintig fte Getuignis,
63
te ontdekken dengront van 's menschen ziele, foodiep verborgen leggende, dat fonder dat die van God geopent wort, de mensch felfs dat niet foukonnen gewaar worden. Het tweede, is, de oprechte tedere, en reyne Moederlijke Liefde, die ik bevinde dat fy my, (gelijk ook andere menschen die Godfoeken) toedraagt, in de vierige Liefde Gods; daar in fy onbeweeglijk blijft staan, verre te boven gaande de Liefde die natuurlijke Moeders tot hare kinderen dragen. En ten derden, de Wijsheyt die God door fijn H. Geeft in defe Moeder geeft, om defe hare oprechte Liefde uyt te werken, en haar kin deren door wijfenraat te redden en als metter hand tot hem te leyden, ter eeuwiger Ge lukzaligheyt. Defe
:n nu bewegen myte feggen, dat ik al voor henen defeJuffrouw my tot een -
Moeder heb aangenomen, en fy my tot haar kint. En dat ik niet alleen nu fulks be vestig: maar ook opnieus en van nu af, foo onderwerp ik my in God, aan den Geeft die haar bestiert, met alle onderdanigheyt, en kinderlijke volkomen onderworpent heyt: om my daar van te laten bestieren en regeeren in alles wat ziel en Lichaam aangaat. Nadien ik noyt foo klaren Licht, fulke vaste Waarheyt, noch fulke fekerheyt om de wille Gods te doen, heb gevonden, als in haar. 't Welk ik hem bidde tot fijn glorie en mijn zaligheit te laten gedijen. Amen. Wanneer ik dit foovergeschreven had, foo meende ik het te hebben gefloten. Maar 't geschiedejuyft, dat ik hoorde lesen, het tweede Tractaatjen dat Joan Berkendal, Sieke Trooster van de Gereformeerde Kerk tot Altena u toegefonden heeft. Waar by hy (arme klad-schilder) fig onderwint, voor een tweede maal Juffrouw Anthoinette Bou rignon na 't leven afteconterfeyten. Het welk my eenige verdere gedachten heeft gege ven, en moet feggen, dat ik wel veel pafquillen gefien heb, maar noyt een dat foo on beschoft en Goddeloos was.
-
Men kan uyt dat Boeksken wel bespeuren, dat hy en ook diegene, die hem het eerste Boek hebben helpen maken, verlegen zijn. Vreefende voor des Juffrouws Antwoort;
waarom hy in ditlesteBoeksken, vyer en vlam spouwt, om die antwoort te wederhou den. En in plaats van rouw te dragen overde eerste misslag en fotte daat, van foo on fedig, enfonder eenige deugt noch reden, een persoon (die noch aan hun nochaan nie mant ter werelt leet, maar aan alle menschen goet doet) fooleelijk aan te vallen. Soo
verdubbelt hy noch die fonden, met lasteren en schelden, niet alleen tegen haar persoon, maar ook tegen de waarheyt, tegen de deugt, en tegen de Lichten die God nu uyt ge
nade op aardenfend. Vuylaardig lasterendefooeen God-verlichte en onbevlekte ziele die fy niet en kennen, en oordeelen de dingen die fy niet verstaan. Ja felfs de burger
lijke civiliteytente buyten gaande, spreken fyfooonzedigals menschen die qualijk opge voed zijn, en als offy meer gewoon waren achter de fwijnen te lopen dan by eerlijke luyden te verkeren, 't welk immers een Christenfooonbetamelijk is, dat fy fig behoo rente schamenden naam van Christen hun toe te eygenen: want de Geeft Christi gaat
heel anders. Arme bloeds! Symeenendedoor diefelheyt, en door dieGodloofe fpot terijen de pen van die Juffrouw te : , daarin fyfeer dwalen. Doch dewijl fy fien dat er een antwoord op haar laster Schrift komen fal. En wel voelende dat fy lieden te kort schieten fullen; foofchijnt hun'thert foo beklemt te zijn, dat het hun tot een ra
ferny in 'thooft slaat, en doet uytbraken dulle en fotte propoosten. En derhalven in plaats dat fy als verstandige Mannen eerst hadden moeten hetschrijven van de Juffrouw afwachten, om dan wijffelijk daar op te antwoorden, fooreppen fy hun met al haar macht, om het tweede niet befienswaerdige boeksken voort te brengen, en op voorraad te ant
woorden, op dat fy de rechte antwoord te geven, fouden mogen ontgaan; bybrengen de een deellamme blauwe excufen, als dat fijn Predicanten met dat werk nie:: ebbcny,
Het Seven-en-twintigfte Getuignis.
รณ4.
hebben, maar alleen hy Berkendal; dat het hem niet gelegen komt meer boeken te laten drukken, dat het veel geld kost, en dat hy daarom misschien niet meer antwoorden fal, en foo voorts.
Sybeproeven, offy door onbeschaamdeboosheyt de Juffrouw niet konnen doen stil houden; en als dat niet gelukken wil, foo fouden fyten minsten de menschen wel willen
doen gelooven, dat fywel kunnen, maar dat sy niet willen meer schrijven of antwoor den. Want quanfuis, fy hebben 't immers in dat kleyn boekjen al van te vooren gefeyt, datfe niet meer schrijven willen, noch met dat oude wijf(gelijk fy fottelijk spreken) niet meer willen gequelt zijn: daar ondertuffchen hun hert foo benauwt is, dat fy het schrij Ven Van niet durven afwachten, en fouden foogeerne de schande, die fy te gemoet fien, ontgaan. Doch hun blaauwe excufen fullen hun weinig daar in helpen, dewijl dat haar bitter
::
--
-
-
heyt (om datgy metu Moeder van haar afgeweeken zijt) hun al te ver vervoert heeft; want fy zijn nu al foofeer in't garen genaayt, datfe daar foo niet konnen uyt springen, en
bedriegenfichfeer, dat fy met dat tweede Laster-schriftdesJuffrouwsfchrijven meenen te keeren, fullende wel haast bevinden, hoe slecht fy hun felven voor alle menschen ten fpot gestelt hebben.
En al de wereldfalkonnen fien, wat voor onwetende flecht-hoof
en dat het zijn, foo wel de Naamdrager Berkendal, als fijn twee Mede-standers, en
hoeweynig dathun de naam van Christen past. Fylaas! fyfouden beter doen, hun ey en zielen te redden, dan nu te foeken, hoe fy de schanden van de menschen ontgaan len, die fy foo fottelijk ophare : hoofden gehaalt hebben, tot foo grooten nadeel haerder zielen, dat ik geloof het hun beter fou geweest zijn, met molen-steenen aan den hals in de Zeegeworpen te weten, dan fulke schandelijke lasteringen uyt te werpen, en foogroote ergernis te geven. Daar doch Jesus Christus heeft gefeyt, dat het eenen menfche beter zijn foude alfoo in de Zee geworpen te zijn, dan een eenige van fijn minste te ergeren.
::en waarom dat ik dit noch achter aan voege,
is, om u en andere die 't fullen
mogen lesen, in aanmerking te geven; dat defe Juffrouw niet alleen met groote.facht moedigheyt hoort lefen die beestachtige schriften van Berkendal, die niet en doet dan godlooslijk lasteren en spotten, maar ook, dat wanneer fy die vuyle lasteringen beant woort, fy dat niet en doet met wederom te lasteren: maar 't gene ik hier mede stelle voor een ding dat verwonderlijk is,) fy richt haar Antwoord tot alle stichtingen leerach tig onderwijs, op dat alle degene die het fien, en genegen zijn die Waarheyt te kennen, rt zijn: en dat felfs ook die vuyle Lafteraars, indien fy wil den, fouden mogen uyt haar dwaling, en grouwelijke Godslasterlijke fonden gereddet
daar door fouden mogen werden.
Sulks dat fy nietscheld-woorden met scheld-woorden, noch lasteringen met lasterin betaalt. Want in haar en is geenderley bitterheyt noch boosheyt; maar uyt haar ziel
vloeyenvloeden des levendigen Waters, om te laven al diegene, die dorsten nade onver valste leer en kennisfeder waarheyt.
Doch ik vreefe, dat defe klaar-schijnende Waarheden voor defe Lasteraars niet zijn fullen, door dien dat fy schijnen afgebrande Confcientien te hebben: en ik acht ook, dat om harent wil niet en fougeantwoord geweest zijn, want men fouflechts haer boek
jens als vuyligheyt weggesmeten hebben: maar de Liefde Gods tot alle menschen is foo groot, datfy bygelegentheyt van fulke vuyle Pasquillen te beantwoorden, fulke uytste kende Goddelijke Leeringen laat voortkomen,
: nooyt foo levendige Waarheden en
Lichten in de Werelt bekent zijn geweest; gelijk daar van fullen mogen oordeelen al de gene, die defe met oprechte herten lefenfullen.
't Welk
Het Acht-en-twintigste Getuignis.
65
't Welk derhalven mede dienen moet tot een klaar bewijs dat defe Juffrou van de H.: Geeft vervult is.
Want wat menfche iffer in de wereld, die in de verdorven Natuur le
vende, wanneer hy met fulke lafteringen wiert aangetast, fou konnen fonder ontstelte nis, en met fulken lankmoedigheyt die eerloofe lafteringen beantwoorden? En wie leefter onder de Son, die fonderden H. Geeft te hebben, foukonnen fulke Hemelsche
leeringen voortbrengen. Ja waar is oyt in de wereld van de Heyligste die hier geleeft heeft, fulken helderen Goddelijken Licht voortgebracht? Of wanneer heeft God door de Geeft Jesu Christi (welke Geeft de eenige oorspronk is waar van alle kenniffen en krachten uyt voortvloeyen) ovt in de wereld fulke klare kenniffe der Waarheyt laten uytschijnen, als hy nu door defeJuffrouw doet? Immers nimmermeer. Christus fig daar op, dat hy de werken dede, die niemand gedaan had. Hier nu is een grooter Licht dan nie
::
mand oyt gebracht heeft. Waarom het een iegelijk toestaat daar op te letten, op dat hy niet in het oordeel Gods en valle, en het Licht niet van hem genomen, en hy in de duy sternis gelaten worde. Ikeyndige met mijn groeteniffe, blijvende,
was ondergefchreven.
-
U E. Seer toegenegene Vriend en In Rodemifz, na by de Stad
Hufum,
in
Broeder in Jesu Christo
: den
27 February, 1073.
-
-
FR E D R I C K
FR A N C K E N.
-
De Vierde B R 1 E F, â&#x20AC;&#x2DC;Dewelke is het Acht-en-twintigste Getuignis. Geschreven door Monsieur Volcke RT vande Velde, On der-Caffier van het Oost-Indisch huys binnen Amsterdam, aan J. Co N RAAD HAs E. Denwelken hy antwoord, het gene hy door een Vijf-jarige Ervaring bevonden heeft, ovegens de Perfoon en Schriften van Juffrouw Anthoinette Bourignon. Waarde Vriend, en Broeder in chrifto. t
-
r
-
En uwen van den eersten February is my wel ter hand gekomen, door dewel D van ke UE. verfoekt mijne Getuygeniffe te hebben, overde Persoon en Schriften Juffrouw AN T Ho 1N E r TE Bou R 1 G NoN: Welke ik niet weygeren
mag, terwijl alle menschen verplicht zijn, getuigeniffe der waarheit te geven, als die haar afgevraagt werd. ,,Het isdan fulks, dat ik kenniffe hebbegekregen aan de felveJuf frouw Bourignon, in 't beginsel van 't Jaar 1668, doen fy onlangs in Amsterdam geko men was, en hoewel dat ik daer te vooren van haer Perfoon noch Schriften noyteeni e kenniffe had gehad, foo wierd mijn hert feer verheugt, en mijn verstandfeerverlicht : eerste reys als ik haar sprak, zijnde by haer een Godvreefend Geleerd
:
66
Het Acht-en-twintigfte
Getuignis.
man van Amsterdam, Domine Petrus Serrarius genaamt; die my feyde, dat hy foo een Godvreefende Dochter gevonden had, als hy noyt mensch op der Aarden gesproken
had, ja die den H. Geest had ontfangen, en een levendig EvANGELIE was. Hetgene ik felfs met ervarentheit federt ook bevonden heb: want ik bevond in my, door foo danige conversatie, fulke beroeringe en Goddelijke beweginge, dat ik my van stonden aan overgaf aan den Alderhoogften God, om my voortaan te verbeteren, en de voet
ftappen van Jesus Christus naar te volgen, terwijle ik een mensch gevonden had, die my met haer daden en leering de weg reohttoonde. Waer in ik federt tot nutoe, hoe langs hoe meer bevestigt ben geworden, en heb den Alderhoogsten te danken van een fulcke geluckige ontmoetinge, en mag met waarheit dien dagh wel heten, den geluc kigsten dag die ik geleeft hebbe, om kenniffe gekregen te hebben aan fulk een God-, verlichte ziele, die my ontdekt heeft de verborgen gedachten van mijn hert, en doen
kennen heeft de onvolmaaktheit en gebreken, die noch in den grond van mijn ziele waren, aan de menschen en aan my felven onbekent. Welke my noch klaarder bleken als ik begoft te lesen de Schriften van de voorgemelde Juffrouw, want die hebben my klaarlijk doen fien, dat ik geen waar Chriften was ; gelijk ik my felven altijd had laten
voorstaan, en dat ik noch verre was van een herboren mensch te wefen, foo ik gemeent hadde van overlang in die herboren stand gekomen te zijn. Het welk een groote bedrie gery is, die veel menschen van goeden wille vervoert, en belet dat men tot die herbo ren stand niet en kan geraken, alfoo lange als men meent een herboren mensch te zijn, terwijl men noch leeft naar de bewegingen van onfe verdorven natuur, bekleed zijnde met vleesch en bloed van den ouden AD AM onfen Vader.
Welke dingen, met duifend andere, noodfakelijk tot de Saligheit, defeJuffrouw ons klaarlijk kennen doet, door haer schriften, woorden en leven: foodat men met waar
heit feggen mag, dat wy leven in een geluckige tijd, in 't midden van foo veelongeluc ken; en dat de tijd gekomen is, door Christus voorseid, ons te fenden dien Heyligen
Geeft, om ons alle waarheitte leeren: nadien ik met ervarentheit kan feggen, dat de voornoemde Juffrouw befeten is met den felfden Heyligen Geest, die in haer ziele
voortgebracht heeft fijne twaalf Vruchten, fijne feven Gaven, en ook de acht Salighe den die Jesus Christus gepredikt heeft, met alle foo veel uitstekende Deugden, dat
diergelijke menschen in de wereld niet te vinden zijn: het gene alle menschen, die met die felve Juffrouw verkeeren , mede foo neffens my konnen getuigen, dewijl dat die Deugden foo vast en klaar in haar ziele staan, datfe niet langer konnen verborgen blij
ven, en worden met alle haar daden en leven foo klaer schijnende aan den dag gebracht, dat een yder diefe fiet, daer van oordeelen kan. Soo datter niet te twijffelen is, dat defe voorgenoemde Juffrouw, een waren TE M P EL des Heiligen Geest is, en dat hy in haar ziele gestort heeft fijne gaven van Sterk te, en boven-natuurlijke wijsheit, en datfe met God dagelijks omgang heeft, gelijk MosEs, en andere Propheten, ja met meerder befonderheit, want wy die bj haar zijn, vernemen dagelijks de wille Gods, en alle die dingen die ons noodfakelijk zijn; en we ten datfe ons dikwilsvoorseyd heeft toekomende dingen, gelijk fy noch dikwils doet: welke wy daarna alle warachtig bevinden, infoo grooten getal, dat fulks hier te lang fou vallen in 't byfonder te verhalen, hoewel ik een kleyn straaltje fal ontdecken, voorna , mentlijk wat daer geschied is aangaande de persoon van de Heer CH R 1sT 1 A EN de
CoRT, terwijl hy in Amsterdam in een elendige Gevangenisfat; het gene de voor noemde Juffrouw niet langer kost lijden, door het groot medelijden dat fy had over die ongehoorde elende en perijkelen daar in hy was, want hy verwachte alle uren van den dag, den Dood, door boofe menschen, die in defelve kamer van de gevangenis mede gevan
Het Acht-en-twintig fie Getuignis.
67
gevangen waren; dewelke hem, de CoRT, altijt dreygden te vermoorden. Waar over
de voornoemde Juffrouw tot God klaagde ; nademaal datter geen menschelijke midde
len te bespeuren waren, om defen elendige gevangen te konnen verloffen, of het min fte van fijn fwarigheden te verlichten, en dat alle de menschelijke middelen, die men daer toe aangewend had, alle te vergeefs waren, ja hem meer befwaarden dan verlichte den: foo dat 'er geen ander hopemeer en was gebleven, dan opeenig byfonder mirakel Gods te vertrouwen. Welke ook eindelijk geschied is, door de Barmhertigheit Gods, die belooft hadde aan de voornoemde Juffrouw: Dat hy dito de Cort, in korten tijd fou
verloffen, en dat hy alleen fijn Advokaat en Rechter wefen fou. Welke beloften Gods, defe Juffrouw myverhaalde, en badmy, dat ik de Procureurfougaan feggen, dat hyfijn ree kening fouĂźitschrijven, en nu voortaan niet meerde fake van dito de Cort fou bevorde deren, maar in alle dingen stil staan: het : ook geschiede: want de Juffrouwen wou de niet meer iets in die fake doen, terwijl dat God haar belooft hadde, die alleen te wil
len redden, en wilde foo federt met stilfwijgen den tijd afwachten, dat het Godfelfs uitwerken fou naar fijn Belofte; hoewel dat fy veel vlijt, moeyten en kosten daartoe aan
gewend had, om dito de Cort te verloffen, en had felfs te voren, al haer : goet daer toe gepresenteert. ,,Maer federt die Beloften Gods, wilde fy niet een enkel woord meer schrijven, aan eenige Schepenen, ofte iemand anders; gelijk fy over die faak dikwilste voren gedaan had.
En als omtrentfesweekengepafeert waren, dat God die VERLossINGE belooft had,
foo quam defe verloffinge onverwacht, fonderalle menschelijke meeninge, fonder toe doen van de Cort, of van iemand fijnentwegen: want den Opper-Officier van Amfter dam, schreef een absolute verloffinge van de : van dito de Cort, naer dat hy fes maanden in die ellendige gevankeniffe:: had, en geraakte foodatelijk vry en los, en trok 's anderdaags naer Holstein. . En hoewel dat dito Officier federt dikwils gefeyd
heeft, dat hy niet en weet, hoe dat hy defelve verloffinge geschreven heeft, en dat de corts tegenparty hem hebben willen moeylijk vallen, over die verloffinge, foois noch tans dito de Cort verlost geweest, naer de beloften die God aan de voornoemde Juffrouw
gedaan had, en hyalleen heeft fijn Rechter, fijn Advocaat, fijn Procureur, fijn hulper, en bystander geweest, elkezake my foo heeft overtuygt, dat ik stom en verwondert was, als ik die voor
fegginge foo faggeschieden, om dat ik dit van te voren foowel niet verstaan had, noch en wiftefoofekerlijk niet in dientijdt, dat devoornoemde Juffroufulk een Gemeenschap met God had, gelijk ik federt wel geweten hebbe, en door ervarentheit gefien, ge hoort, en bevonden heb. Ja meenigmaal in verscheyde Occasien. Want als dito frouw tegens my en eenige andere Vrienden zeyde, dat God dito de Cort verloffen, en fijn Advocaat fijn zoude; foo meende ik, dat het vertrouwen'tgene de Juffrouw op God had, haar foodedefpreken; maar dat daarom juist fulke uitkomste niet te verwachten was: nadien dat er naar de menschelijke redenen verstand, geen uytkomstete verwach ten was: en foo fag ik 't aan, dat defe man in die Ellendige gevankeniffe moest sterven; want hy was verlaten van alle menschelijke hulp, gelijk een kranck fiek mensch verlaten
j:
is van Dostoren en Medecijn, als hy alle soorten van remedien te vergeefs gebruikt heeft: daarom en kost ik niet zien, door wat middel dat Goddefen de Cort foude konnen ver loffen. En : van de andere Vrienden, aan wien de Juffrouw defe verloffinge ook voorfeythad, gelijk aan my, hebben daar mede gespot, ja eenige schreven naar Hol feyn, dat dito de Cort fot was geworden, met die felfde Juffrouw te geloven, welke zy door Spottery, een jÂşgopijtteffe noemden, die voorfeyt had, dat de Sloten en de Gren foude open springen, aan den Apoftel PETRus ge:
dels van die
::
: 2
de :
08 Het Acht-en-twintigfte Getuignis. de : daar mee bespottende de wonderen en Waarheden Godts; en haelden ook de fchaamte op haar Aangesichten. Want korten tijt daar na, fchreven de vrienden van die Spotters, die in Amfterdam gebleven waren, aan die van Holftein, dat evenwel die prophetie vervult was, en dat de Deuren van de Gevangenis tot Amfterdam open gegaan waren, om den Heer de Cort uit te laten gaan. En dat hy in der daat verlost was, vol
gens de voorsegginge, maar dat noch niemandt en wiste, door wat middel hy daar uyt geraakt was. En de schaamte vermeerde by dievan Holstein, alsfy voor haar oogen fa gen staan bly en gefondt, denpersoon van dito de Cort, van dewelke fyalte famen gefeyt hadden, dat hy nootfaakelijk moest in de Gevangenis sterven, en moyt levendig daar uitkomen. aarop de voornoemde Juffrouw, met een grooten yver gefeyt had, dat fy het liegen fouden, en dat hy levende fou daar uit komen, dat God felve hem daar uit fou redden, en fijn Advocaat en middel wefen: Waer by spots wijfe, die Spotters hebben bygevoegt, dat de floten en grendels moesten open springen, gelijk aan Petrus is geschied, en schreven dat spots-wijfe aan kleyn en groot, gelijk alsof de Juffrouw die felfde woorden gebruykt had. Het welk nochtans onwarachtig is, nadien fy/noyt an
:: heeft, aan hun en aan my, dan fimpelijk gefeyd: Godfal hem verloffen, fal fijn Advocaat, en middel zijn: en dat bevestigde fy met groote fekerheyt. en
Maer de onwetende menschen verstaan niet wat de Geest Gods is, fpottende met din gen die hun behoorden te stichten. 't Gene my grootelijks bevestigde. En die ware voorseggingebracht in mijn ziele ful ken licht en beveftinge, dat ik niet anders konde gelooven, dan dat fy een Geest van Prophetie had, en moest noodfakelijk door den Geeft bestiert worden; ge lijk ik de werkinge in mijn gemoed gevoelde, en feyde haar dikmaals: O! hoe geluc kig foude ik zijn, dat ik mochte mijn leven byu, of omtrent u verslijten , op dat ik mocht verandert en vernieuwt worden, om tot de ware Deugd en Wedergeboorte te mogen komen. Daer op fy feyde: dat falnoch geschieden. Het gene myfeer verwonder de, en feyde tot haar: hoe fou dat konnen mogelijk zijn, daer ik foo diep in de wereld ben? Syantwoorde my: ja dat falnoch geschieden, als den tijd daer is, als dan fal God gelegentheit geven, hebt daar geen forg voor, maar maakt u los, en offert u op aan God, op dat, als dentijt daar is, gy meugt bereyd staan om de wille Gods te doen. Waar toe ik my alle dagen bereyd maakte, en nam haer E. E. aan voor mijne Moeder, om haar en getrouwelijk in de wille Gods naar te volgen. Het gene den HEER ge
f:
::
ent heeft.
Want ontrent eenige jaren daer na, foo hadde ik eenig misnoegen tegen een van onfe Dienstboden, en ikbad mijn Huysvrouw dikmaals, datse die Meydfou laten weggaan: het gene fy noyt my te gevalle heeft willen doen, maar feyde eindelijk, dat fy die Meyd wilde behouden, en dat ik mocht doen wat ik begeerde: en begoft :te spreken om van my te fcheyden: dat my foo vreemt en onverwacht voor quam als een Don derflag, alfoo ik noyt gemeent had, dat er eenige Vrouwen in de wereld waren, die van haer man wilde scheyden, om een vreemde meyd te behouden: het gene in mijn regard geschied is, want mijn Huysvrouw heeft niet gerust geweest, tot dat wy gescheiden wa ren, met confent en bewilliginge van ons beyde, dat ik genomen heb voor de wille Gods: het : in mijn gemoed ook bevestigt wierde: en ik fag ook door dat middel, dat de voorsegginge van de voornoemde Juffrouw volbragt wierd, terwijl ik my teene
maal los vond, om Christum naar te volgen, en by haar te verkeeren. Want ik wierd daardoor ontslagen van alle mijne affairen en bekommernissen des werelds: het gene
Godfoo wel schikte, dat ik by nafonder moeyten, in de tijd van drie a vierweken, alle mijne tijdelijke affairen afdede. .
--
-
- - ---
- --
En
Het Acht-en-twintig fie Getuignis. 69 En omtrent twee a drie maanden daer na, feyde deJuffrouw, dat God begeerde, fy naar Holftein foude trecken. Waarop ik datelijk resolveerde haer te volgen, nadien ik los
en bereyd was, en het was my even veel waar ik woonde, terwijl ik van mijn Huys vrouw gescheiden, en van alle affairen verlost was. Waarover ik God hebbe te danc ken.
Ik kan ook niet naerlaten, beminde Broeder, u te verhalen wat er geschiedt is van : in fijn krank
mijn Swager Jacob Stoffelfz., en hoe dat hy fijn herte tegens my
heit, en feide tegens my : O! mijn lieve Swager, bid doch voor my, en gaat by Juf frouw BouRIGNON, en fegt haar, dat fy dochGod de Heere voor my bid; en fooik
wederopkom, ik beloof aan God, dat ik sal de wereld, mijn Officie, en alle ander ge felschap verlaten, en foeken een fober, matig kleyn leven aan te vaerden, en sal mijn omgang nemen met de Juffrouw, Monfieur Jan Tielens, en u: het welke ik God, en
uw beloove. Diergelijke beloften had hy ook aan Monsieur Tielens gedaan, met tranen lopende uit fijn oogen: daer op MonfieurTielens feyde: 't is waer, wy hebben de wereld t'famen gedient, nu mogen wy weer te samen foeken God te dienen. . Hiermede ging ik :: Bourignon, en verhaalde haer E. hoe dat mijn Swager tot 'er dood krank was, en hoe hy verfocht had, dat haar E. geliefde voor hem, aan God
de HEERE te Bidden, en beloofde, foohy wederop quam, dat hy de wereld fouver laten, en God aanhangen, en metons de Juffrouw volgen, als boven gefeyd. Daarop de Juffrouw.feyde: Ik wil hem wel beloven, van Gods wegen, dat hy vandefefiekte nietfter ven fal, en fal daar van opkomen, foo hy fijne beloften wil naarkomen: maarfoe hyfijne be loften niet falnaarkomen, foo fegge ik, dat hy in 't korte ferven fal, en dat hy niet foo lang fal leggen als hy nu gelegen : , maar falmet :: verraft worden: fegt hem dat. By mijn Swager komende, feydeik hem, dat foo hy fijn Beloften foude naar komen, die hy aan God, en ons belooft hadde, dat hy in 't korte foude opkomen: maar foohy fijn Beloften niet naar quam, dat hy in 't korte met een haastige dood gestraft fou wor den, als boven verhaalt is. Hy vernieuwde fijn voorseyde Beloften. Weyni dagen daar
na, quam hy vanfijn fiekte op, en dankten God, en schafte fijn Officie (als OP PER CAss 1 ER by de Ooftindifche Compagnie) af. Maarhet duurdeniet lang,ofhy nam fijn oud vorig leven wederaan, en kocht voor hem een Speel-jacht voor 32o Rijksdaalders, daar hy fijn vermaak mee focht te nemen. Doen feyde ik: :::: waarom hebt gy een Speel-jacht gekocht, gy weet immers wel, wat : God de HEERE, en ons be looft hebt, en hoe de beloften Godsuin't korte met de dood dreygt, foo gy die niet na en komt, die my aangedient zijn om u te feggen, door onse Juffrouw Bourignon. Hygaf
my tot antwoord, dat hy wel een eerlijk vermaak mocht nemen, en dat hy weltevre den was, dat hy de Juffrouwniet had besocht. Op een andermaal feyde hy'tegens my: ik woude niet om duifend guldens dat ik met u, en Monf. Tielens, by de Juffrouw ware eweest, en ik wou ook niet om tien duifend guldens, dat ik was als gy zijt. En ik fey : hem, dat ik ook niet en woude zijn als hy was, foozijn wy wel te scheyden: maer fiet toe, en voor u, dat Gods voorfegging in 't korte u niet overkomt. Ja,ja, feyde hy, daer fal ik voor fien, ikacht die praatjens niet.
A
Nu vijf maanden na ik hem foogefprooken had M: hy met fijn Speel-Jacht met een van fijn met-gefellen uitzeylen in de Haarlemmer Meer, en de windt wat opkoelende, greep by met een furie de schoot aan, waar over fijn breuckuytging, en feyde: Nuheb ik voor drie dagen genoeg. Sy maakten t'famen dat fy thuis quamen, en hygink foo voort te bedde leggen, en had drie maal de koortfe, en was binnen weinig dagen dood: dat hem te vroeg, en fonder te achten, was overvallen en verrast. Hier fiet men de Waarschouwinge van onfe waarde Moeder Juffrouw Bourgnon, en I 3
d2 -
7e
Het Acht-en twintigste Getuignis.
de Beloften Gods, die fy van den HE ER in 't kortsontfangen had. Waaruit men fien kan, door wat Geeft dat fy bestiert word, en wat liefde dat fy heeft tot de ziele, en om den mensch te helpen: ja 't is niet uit te spreken, met wat Lankmoedigheit, Vrien delijkheit, en Liefdadigheit fy met den mensch omgaat, om hem te winnen, te verdra gen, en tot God te brengen, dat fonder de twaalf Vruchten des Heyligen Geest hebbende, niet kan tewege gebracht worden. Weynige weken, na dat mijn Swager foo kranck was, besocht my de HEER ook
met een Siekte, die mijn hertefeer kleyn en Weemoedig maakte: foogebeurden het op een tijt, dat Juffrouw Bourignon my quam befoeken: het welk my feer hertelijk aange naam was, ende ik was vol van beweginge van weenen. Sy vraegde, waer over ik foo bedroeft was? ik feyde: over mijn Sonden en Elendigheden, ende dat ik foonoch niet
gaern sterven zou. Waarop haar E. antwoorde. Ik wil niet, dat gy noch sterven zult; weeft maar wel tevreden, en foekt maar Godaan te hangen, het fal met uw krankheit wel
gaen. Welke woorden en vertroostinge, mijn zielefeer aangenaem was, die ik tot 2 a 3. mael in mijn Siekte door haar E. verfoeck, genooten had. En na de tien weken, wierd ik wedergefont, om uit te gaan: daar ik God Almachtig in tijden Eeuwigheit niet ge noech voorloven en dancken kan, dat hy my in dientijt niet weggenomen heeft, maar heeft my gespaart en bewaart tot op defendag, ende heeft my byfoo een waarde Moe
dergebracht, dien my als een Heylige ENGEL heeft geleydt, met bywoninge van goe denraedt. Daar ik andersom den hals foude gebracht zijn, ofte feer yl van hooft ge worden hebben, door die quade menschen die met my omgingen: dat ik al te wel weet. Soo dat ik van mijn behoudeniffe niemandte danken heb, als God de HEERE, en defe
waarde lieve Moeder Bourignon, die in waarheit voor mijn Armeziele foo forg gedrae en heeft, als voor hare eigene, ende dat noch doet voor ons alle die by haar #. in een huys woonen. Soude ik al verhalen, van de Waarheden en wonderen Gods, die ik in mijn ziele door haar E. en haar geschriften heb bevonden, ik had eenige vellen pampier daartoe van noo
den, by namen van den Goddelijken omgang die fy door den Geeft Gods heeft; ja weet onsyder in't byfonder te feggen, hoe dat onfeziele met God ftaat, en wat gebreken dat wy hebben, om die te mogen overwinnen. Soo dat wy niet te wenfchen hebben, om een SAL OM ON: maar hier by ons, is een die meerder is als SA Lo MoN geweest is.
Daarnamijnziele wenst, om een geeft met haar te worden: die dan een foude zijn met den Alderhoogsten, die Hemel en Aardegescha heeft. Ik foude u, mijn Broeder, wel konnen verhalen vele byfondere voervallen, die ik
gefien heb, federt vijf jaren dat ik ommegang met de voornoemde Juffrouw gehad heb: want het is dikwilsgebeurt, dat haar menschen quamen spreken van Heylige dingen Âť
feer Geestelijk, die fig
: te wefen van God verlichte menschen, hebbende de Geeft
van Prophetie, of om Mirakelen te doen: maer foo haast als de Juffrouw hun sprak,foo ontdekte fy, dat het werkingen waren van den Duivel, aan de welke defe menschen vast waren, of door eygentlijk verdrag, of door de genegentheit tot de fonden: al was het fchoon dat die menschen haer onbekent, ofvan vreemde Landen waren, als van Enge
land, Duytflana, of van elders. Selfs ook ontfing fy eenige reyfen geveynfde brieven, van menschen die haer wilden verraden of beschadigen; dewelke veinsden, fig tot God te willen bekeeren, en haren raad te willen ontfangen, om die Godsdienstigheit uit te wer ken, hun onderwerpende aan hare bestieringe. 't Gene de Juffrouw ontdekte uyt het hoo
renlesen van defelve brieven; en feyde ons; en gelooft die dingen niet, fy zijn geveynst en bedrieglijk, of wel (feyde fy) die menschen zijn aan den Duivel gebonden door een uitdruckelijk verdrag, al is't schoon dat fy foo heyliglijk spreken. Het welk wy dikwils bevon
Het Acht-en-twintig fte Getuignis,
7 I
bevonden hebben warachtig te wefen, en dat eenige van die menschen hun felfs, federt ontdekt hebben door woorden en daden, en wy hebben gehoort van die gene, die met hun omgegaan hebben, dat hare verruckingen, werkingen waren van den Duivel, onder fchijn van werkingen Gods, gelijk fy wilden doen gelooven.
Ook heb ik de voornoemde Juffrouw dikwils hooren feggen, wanneer der eenige vyanden ontrent haar waren, die haar wilden beschadigen: Kinderen, weeft op uw hoe de; wantonfevyanden vervolgen ons. 't Genewy bevonden warachtig te wefen: gelijk voorgevallen is tot Tonningen en tot Sleeswijk, alwaar fy geweten heeft, of de men fchen, die daer quamen logeren, goede of quade waren; of fy onfe vrienden, ofwyan den waren, gelijk wy dat daar na ontdekten, schoon dat de Juffrouw hun niet en had ge hoort noch gefien, door dien fy altijd in haar kamer bleef, fonder door het huis te gaan. Sy ontfing ook tot Sleeswijk een brief van een van hare vrienden, wefende een Pastoor, dewelke deler Juffrouws raad versocht, wegen twee persoonen, dewelke op fijngoed vinden, te samen wilden trouwen, met dit voorgeven, dat fulks geschieden fou uit reine Christelijke liefde, en om de wille Gods te volbrengen : en dewijl den gemelten Pa ftoor daarin niet anders bespeuren konde, foo was hy wel genegen dit werk te laten fij nen voortgang hebben. Maar foo haast als defeJuffrouw fijn brief hoorde lesen, foo feide
: : dit Houwelijk is een werk des Duyvels, aan de welke defe Dochter verbonden is, en y tracht defen Jongman, die fy trouwen wil, in 't verderf te storten. Daarop schreef fyterstont een brief aan den felven Pastoor, en belettede daar door den voortgang van dat Houwelijk, en den Jongman fondfy in haar huis tot Amsterdam, om hem af te trecken van foo quaden voornemen: en daarna verklaarde die Dochter aan den gemelden Pastoor, dat fy alleenlijk om te trouwen beweegt was, door vleefchelij ke lusten des Duivels: en niet uit Christelijke liefde of om de wille Gods; gelijk fy dat in 't eerste wilde te verstaan geven: ten lesten heeft fy moeten bekennen, dat e voornoemde Juffrouw de Waarheit van haren standt gefeyd had; al hoe wel noch tans fy die dochter noyt gekent had, noch : van haar had hooren spreken, voor en aleer dat de geseide Pastoor haar van de felve had geschreven om aangaande dit houwe
:
lijk haren raadte hebben. Waaruitten overvloed blijkt, dat dese juffrouw ook heeft de Gave der Prophetie, en dat fykent de verborgen gedachten der menschen, of schoon de felve menschen haar onbekentenfeer verre van haar zijn. : - - - -- Doch defe gave van Prophetie die fy heeft, en is niet een natuurlijke voorsienigheit, of een vermeten inbeelding, gelijk vele hebben, die figPropheten doen noemen, om fomtijds bygeval de waarheit geraden te hebben. Want defe Juffrouw trekt hare Pro
phetienuyt de Wijsheyt van den H.Geest, en van niets anders. Ook en wilfy de naam van PR รณP HET Ess E niet dragen, gelijk als die valsche Propheten willen doen, maar fyverbergt en bedekt liever de Genade-gaven, die fy van God ontfangen heeft, als dewelke fy alleen blijken laat, daar het noodfakelijk is, en anders niet. Wantfoo
::
tot de Eere God; of tot de zaligheyt der zielen, die byfondere dingen te feggen, foo bewaart fy die door een zedige of geschikte stilfwijgentheit, fon der iets daarvan te feggen voor : rechten tijd; en dan, wanneer fy verplicht is defelve te openbaren, foogeschiedfulks met fulke eenvoudige en zedige woorden, dat men wel
het niet
feggen fou, dat haar die zake niet en raakt of aangaat, gebruikende dikwils in het uyt spreken van de OpenbaringenGods defe maniervan spreken: My dunkt , dat fulks foo is, of, dat dit gebeuren zal : fonder eenige vermetelheit ofydele Eere, noch achting van haar felven: want ik kan met waarheit feggen, dat ik noyt van mijn leven (fchoon dat ik 55 jaren oud ben) eenig mensch gefien heb, die foo ootmoedig was, en fich felfs minder achte, dan defeJuffrouw doet, als dewelke schijnt haar felven te vernederen, na In late
Het Acht-en-twintigste Getuignis,
72
mate dat fy genaden en gunsten van God ontfangt; die haar defelve foo mildelijk mede deelt, dat geen levendig mensch in defe wereld meerder fou mogen ontfangen: Want menfiet in haaralle de vruchten en gaven des H. Geests, en den stand der Acht Zalighe den, die Jesus Christus gepredikt heeft. En men fiet haar gestadig ingekeert in God, fonder eenige aflating, kuyfch, zedig en altijd vrolijk, alfoo wel in tegen-spoed, als in
voorspoed; haar niet bewegende door de verscheiden voorvallen die haar gemoeten, maar blijft altijd standvastiggelijkmoedig in haar felven; altoos tevreden in het gene dat haar overkomt. Want doen ik haar onverwacht de eerste tijding bracht, dat mijn Heer
de cort doodwas, (die indientijd deeenige Vriend was diefy had, dewelke haar konde te hulp komen in de voornemens Gods) dit onvermoed geval en deed haar maar den tijd van een VAD ER oN s E stil wefen, 't welk voorby zijnde, foo feyde fy fachte lijk: Ik ben weltevreden, dewijl dat het Gvd alfoo behaagt; Ik en fou niet willen dat het an ders ware.
Ă&#x2030;n ik mag welfeggen met waarheyt, dat ik de voornoemde Juffrouw noyt droevig of qualijk tevredenhe gefien, in vijf jaren tijdts dat ik met haar omgegaan, en omtrent twee jaren dat ik by haar gewoont heb. Ik heb haar wel sterkelijk fien berispen de zon den en gebreken van diegene, die fich onderworpen hebben aan haar Bestieringe, en in dier voegen ook tegen spreken de dingen, die tegen de Glorie Gods, of tegen de zaligheit en volmaaktheit der zielen strijdig waren. Maar noyt heb ik haar in verdriet of tegenyver gefien, om iets dat haar felfs overquam; alhoewel dat God haar dikwilsbesogt o
heeft met langeen quellijke fiekten, met tegenheden en vervolgingen of achterklappin gen en quaatfpreken der menschen, alles fulx verdroeg fy Sachtmoedelijk en vreedfame fijk, gelijk een Lamfonderte murmureren: Sy heeft wel geklaagt over de groote Pijnen van hare fiekten en andere beswaringen dief had: maar : door toornigheit, blijvende altoos in God gerust en tevreden in haar grootste lijdens. Want ik heb haar dikwilstot der Doottoe krank gefien, fonder dat fy de Doctorenof genees-middelen gefogt heeft, maar verdroeg die simerten met gedult,,tottertijttoe? dat het God beliefde haar te verlichten. haar felfs in God geruststellende als een klein kindt ruftinfijn wieg. Alle defe, en veel? andere dingen, kan ik betuigen, om daarvan oog en oor getuige geweest te zijn, en om dat ik gefien en gehoort heb; alles wat ik by defen getuige, om te voldoen op uwe vra
genover de Persoon en schriften van de voornoemde Juffrouw Anthoinette Bourignon: van de welke ik niet en : , dat men de volkomen waardigheden foukonnen verha len, als wefende boven de menschelijke beguaamheit. -
Maar ik mag wel met waarheit feggen, dat hareSchriften en ommegank, foo veel nuttigheit mijn ziele toegebragt hebben, dat ik no: Zaligfou geworden zijn, indien ik niet tot kennisvan defe Lichten gekomen ware. Want ik meende te vooren al eenige
Deugden verkregen te hebben, dewelke ik bevonden heb, ondeugdente weten, wan neer die gekomen zijn by dit LIciar der Waarheit, dat my defeJuffrouw heeft doen kennen: daarvoor ikGodlove in alleEeuwigheit: ondertusschen blijve ik,
,
Uwenfeer geaffectioneerden Vriendt : 14 Maart,
Hufum d
erg
Broeier in chrifte -
-
-
-
-
-
J)
â&#x20AC;˘
J.
-
-
--
-- -
-
VoLc K ERT v AN DE VELDE. De
Het negen-en-twintigste Getuignis.
-De Vijfde
73
-
B R I E F,
â&#x20AC;&#x2DC;Dewelke is het Negen-en-twintig fie Getuignis. Geschreven door Monfieur Jo AN T 1E LL EN s, Koopman van Amsterdam , aan J. Co EN RAAD HAs E. Denvelken hy antwoord op fijne vijftien VRAGEN, over de Perfoon en Schriften van Juffrouw A. Bourignon, welk Antwoord hy bekrachtigt uit drie-jarigen om
gang, met veelfchoone Alegatienen nadenkelijke Argumenten; over de hooge waar digheit van haar Perfoon en Schriften. Mijn Heer en Broeder in chrifte, Johan Coenraad Hafe, Salut:
D Envraagt, uwen van den eersten February, hebbe ik gefienen gelesen; daar bygymy wat getuyheniffe uit eigen ervaringe ik geven kan, wegens de Persoon en Schriften van Juffrouw Anthoinette Bourignon, welke vrage gymy voorstelt in vijfthien punĂŠten.
Waarop ik antwoorde, en fegge met u, dat men altijd schuldig is de waarheyt getui
genis te geven, daartoe versocht zijnde, te meer, om dat gy fegt, dat het dienen kan tot stichtingeuwer en veleranderer menschen zielen, en tot schande en mondftoppin e van lasteraers en quaadwillige menschen, die geern fouden willen fwart en verdacht maken defe foonutte en heylfame Lichten, Leeringen en Waarheden, die de Goed
heyt en Barmhertigheit Gods, in defe onfefoo duyffere Eeuwe, naar fijn groote Lief e, foo hy tot ons menschen in Christo draagt, nu foo mildelijk mede deelt, door de Perfoon en Schriften van de voornoemde Juffrouw A. Bourignon.
-
Uwe vragen dan, fal ik trachten te voldoen, naer de mate mijnerkenniffe, uit eigen bevindinge, en niet uit hooren feggen. Ik schamemy ook fulks niet, want de waarheit, waer van ik getuige, is geweest aan my, en vele andere, een krachtig middel in den weg der Godfaligheit, en bygevolg van die tot het Eeuwig Salig Leven; welk ik uit genade en Barmhertigheit Gods in Christo ben verwachtende, indien ik getrouw blijve. Danke ook God, dat ik een van diegene ben, die getuygenis der Waarheit geven kan: want ik de bovengenoemde Juffrouw Bourignon eenige jaren gekent hebbe, en dagelijks
-
met haar omgegaan: foodat ik uit eigen bevindingefpreken kan. Alles wat ik weet, en wel foude konnen in defe materie te paffe brengen, fal ik niet doen, alfooik denke mijn verklaringe al te lang mocht vallen, fal daarom het noodigftefeggen. Sal ook niet spreken uit paffie, of ongematigde driften, om menschen te behagen. En waaromfou ik fulks doen, want ik weet wel dat de boofe menschen, die het meeste in de
wereld zijn, my om defer getuygenisfullen haten; en uit de goede fullen vele (is te vre fen) het niet dorven aannemen, uit oorfaak van de blindheit en onkunde, waar in de menschen van defe eeuwe zijn levende. Ik fal het dan doen om van de Waarheit getuige nis te geven ter eeren Gods3 en tot stichtinge mijnes naasten.
Op uwe eerste vrage dan, rakende haarpersoon, foo bevestigeik alle het gene onfen Broeder Fredrik Franken dies aangaande geschreven en verklaart heeft pag. B, my om de kortheyt daer aangedragende, alleenlijk dit volgende daarby voegende, namentlijk, : K 1K
Het Negen-en-twintigste Getuignis.
74-
ik haar bevinde te zijn een gezegent Instrument van de Goedheit en Barmhertigheit Gods, in defe laatste foo feer verduysterde Eeuwe aan onsgefonden, om my en vele menschen, uit de beslommeringe der wereldfche faken te : » Om Ons over te bren
en tot fijn wonderbaarlijk Licht. Want indien ik geen kenniffè hadde gekregen aan aar persoon en schriften, ik denke dat ik foude hebben eeuwig verloren gegaan, want al had ik noch fooveel malen gelesen de boeken van God verlichte Schrijvers, als daar zijn de werken van Johannes Taulerus, de Naarvolginge Christi van Thomas à Kem
piss of de boeken van Jacob Böhmen: ja de H. Schrifture felfs, welk laatsten, te weten de Bijbel, ik nu ontrent veertig jaren geleden, aangevangen hebbe te lefen, en de an dere boeken eenige jaren, foo bleef ik doch den ouden knecht, en alles was aan myon vruchtbaar gebleven; 't verstant alleen met hooge speculatien vervult; en ik fou noyt
tot de uitvoeringe in de noodige verfakinge mijns felfs, in de naarvolginge van d'Ar moede Christi
:: zijn, gelijk ik nu met de goedheit Gods, door middel van defe
Juffrouw haer Persoon en Schriften, een aanvang hebbegemaakt, en vast voorgenomen daer in voort te gaan, en noyt stilletestaan, tot dat God de draad mijns levens, in defe doode of Efaus wereld, fal believen af te snijden.
Soo dat ikgroote oorsaak hebbeGod te danken, gelijk ik ook menigmaal doe, dat hy my een foodanige Geestelijke Moeder : heeft, die my als met'er hand trekt uit de verleydinge der wereldfche aanlokkelijkheden: biddende fijn goedheit verder, dat het hem gelieve my te geven een onderwerpende geeft aan fijnen Geest die haer per foon regeert, op dat ik haar, en bygevolg mijn God mag gehoorsaam zijn, als eenjong kind fijn Moeder gehoorsaam is. Dit voor foo verre als :: haer persoon ontrent my en anderen aangaat. Maar wat -
haer persoon in 't byfonder belangt, foo dunkt my dat niet alleen Efdras in fijn vierde Boek in het z. Capittel van haar gesproken heeft , maar dat ook de Propheet Jesaias
in fijn 49. Capittelop haar fiet, als hy Sion klagender wijfe doetspreken: De Heere heeft my verlaten, de Heere heeft my vergeten, &c Maer voornamentlijk dunkt my dat den Apostel en Evangelist Johannes in fijn Openbaringe in 't 12. Capittel van haar spreekt, als hy fegt: Ende daar wierd een groot teeken gefien in den Hemel: namentlijk, een Vrouwe bekleed met de Sonne, ende de Mane was onder hare voeten, ende op haar hooft een kroone van Ende fy was fwanger, ende riep barens nood hebbende, ende zijnde in pijne
::
om te baren &c.
My dunkt niet dat ik twijfelen kan, of alle defe omschrijvinge, waer mede defe Vrou we beschreven werd, paffen duydelijk alle op defe Juffrouw Bourignon haar persoon, voornamentlijk indien my defe verklaringe daarover toegelaten wert. Dat is: Met de Sonne, waer mede defe Vrouwe bekleed was, verstaan ik het Licht des Evangeliumns, of die klare heldere Waarheden Gods die uit hare Penne en mond vloeyen, en zijn als
een hel-fchijnende Sonne, in onfefoo duistere eeuwe, en mogen wel terecht by een Sonne vergeleken werden. En voor de Mane onder hare voeten, daar voor kan men nemen de aardsche ver
gankelijke goederen, die af en toenemen, alsde Mane fich aan ons vertoont. En waar Ïijk foo heeft defe onse Moeder de aardsche goederen onder hare voeten, want fy acht die als drek en vuyligheit: gelijk fy in hare schriften allerwegen te kennen geeft, en wy
::
alle, die zijn, fulks konnen getuygen. Met de Kroone van twaalfSterren, daar mede defe Vrouwegekroont was, daar voor -
neme ik de twaalf Vruchten des Heyligen Geestes. Nu, dat fy die in hare liele befit, en als met een lieffelijke kroone daer mee gekroont is, getuygen wy alle die met haer
dagelijks omgaan en verkeeren, als daar van ten vollen overtuygt en verfekert zijnde: Çn
-
Het Negen-en-twintig fte Getuignis, 75 en ook onfen Broeder Franken, in fijn Verklaringe, uitvoeriglijk daer van, naerwaerheit geschreven heeft. Wat aangaat dat daer staat, dat fy fwanger was, en riep barensnood hebbende, ende zijnde in pijne om te baren: de Beteikenis hier van behoeven wy niemand te vragen; -
want wy die dagelijks fien en hooren. 't Is fulks dat onfe lieve Moeder veeltijds onder worpen is aan het Colijk of Buyk-pijn, zijnde aan haar een foodanige weĂŠ of pijne, by naar als een Vrouwe in barens-nood. En in de tijd van dry jaren dat ik by haar dage lijks verkeert en :: hebbe, heeft fy defe quaal veelmalen gehad; dan noyt, of God heeft haar altijds een of meer Geestelijke kinderen
:
Ik weet gy hier
ook eenige eygen ervaringe van hebt, door voorvallen die gepafeert zijn, federt gy by defe : gekomen zijt. Maar tot meerder bevestiging van defe waarheit aan u en andere, falik iets verhalen 'tgene voor u komfte geschiet is, alfoo ik dat aangetekent hebbe; en dat is: Sooals wy totTonningen gekomen waren, in de maand Juny 167 r. en als wy daaromtrent 14 dagen geweest waren, nam onse Moeder in bedenken van te
vertrekken, uit oorsaak van de onredelijkheit der lieden, daar by wy gelogeert waren, tot dien einde ook al verscheide malen naar gelegentheit om uit Tonningen te vertrek ken, vernomen wierd; dan kosten niet naar genoegen daar in te recht geraken. En aldus waren wy genoodsaakt aldaar noch wat te toeven: daar onse Moeder ook te lichter in resolveerde, als van God niets vernemende om te vertrekken, (gelijk haar wijfe van doen altoos is) maar wilde als nu de perfinge van de onredelijkheit der lieden daar wy waren, nemen voor de wille Gods. Soo is 't geschied, dat op een woensdagh, dcs morgens ten klocke vijfuuren, onfe Moeder haar boven-genoemde quaal kreeg. An neke de Vos, (een Dochter van fes-en-twintig jaren, die met ons uit Holland gekomen was) en wy, hielpen haar foo veel wy kosten. Soo als fy nu in pijn was, en ons niet van een nieuw Broertje bekent; fiet, foo quam een feker persoon, u wel bekent, wo
nendein een andere Stad, (die ook alle haer Boeken met grooten smaak had geleefen) , noch dien felven voormiddag om met haer diefwegen, en van fijn stand te spreken; daer over wy verwondert, in't voorverhaalde wierden bevestigt, en wel merkte wat het be diede, en waarom God haar niet had doen vertrekken, zijnde den tijt en plaats voor dien Heer.
-
Noch een voorval fal ik verhalen, en daar mede ophouden, om niet al te lang te zijn. Het is geschied Anno 1672. in February, doen wy tot Sleeswijk waren, en voor Gottorp logeerden, dat ons dry persoonen van Hamburg quamen befoeken, om onfe Moeder te fien, en met haar te spreken. En alsoofy met een van haer, brieven had ge wiffelt, en ook door andere van haer hadde gehoort, foo stond onfe Moeder de aan fprake met haer toe, en een yder sprak met haer in't byfonder. Nadat fy eenige dagen gebleven, en met onsgegeten hadden, zijn fy alle wel vernoegt vertrocken. Des nachts daar aan kreeg onse Moeder haar ordinary Overval, dat eenige dagen duurde. Wy merkten in 't eerst doorsaak van defe fiekte niet, dan een van de dry perfoonen die haar gesproken hadde, schreefopfijn thuys-komst, dat hy, naar fijn vertrek van ons, een
foodanige vreugde in fijn ziele gevoelt had, foodanigals hy nooyt te voren had gewaar geworden, daar van God fijn getuigen was: want de vreugde die hy in fijn ziele genoot van defereyfe naar Gottorp, hem liever was geweest, dan of de Vorst hem fijn halfVor
ftendom had vereert, daar over fijn ziele God loofde. En schreef voorders, te geloo ven, dat de Spotters haast fullen bespot werden, om dat fy onfe Moeder ANT Ho 1 NET TE Bo UR 1 G N oN niet hebben willen erkennen voor Moeder der ware Geloo vigen; en dat hy in fijn ziele gevoelde een van haar Kinderen te zijn: en refolveerde van doen afde Koophandelinge en de wereld te verlaten, gelijk hyfedert ook in der daadge daan heeft, om een Discipel Jesu Christite werden, K 2 Soo
76
Het Negen-en-twintigfte Getuignis.
w:
Soodanige voorvallen hebben gefien, en ik ben mede door dit fmertelijk teken tot een Kindt toegevoegt. ant het geschiedaltijd, als hare woorden of schrif ten werkinge doen in eenige ziele, dat fy dan altoos pijn offmerte in haer Lichaam daar van gevoelt. Hierom is 't niet fonder reden, dat die paffagie der Schrift op haar geap pliceert kan werden. My is ook wel bekent, dat onfe Uitleggers verstaan met defe Vrouwe in de Openba ringe; de Kerke Christi werd betekent. Dat ik ook volkomentlijk toestemme, de Kerke Christi daar mede gemeent werd. Maar helaas! waar fal men heden de Kerke Christi vinden? Gy weet in hoe veel verscheide Secten de Christenheit, die de Kerke Christi behoorden te zijn, verdeelt is, en hoedanig die stand der Kerke is waarin gy ge -
weeft zijt, voor my, my dunkt ik de mijne ken.
Gy weet ook, hoedanig dat defe van God hoog-verlichte ziele klaagt; en van de we gen Gods weet, dat er nu geen ware Christenen meer op Aarden zijn, en dat fy een waar Chriften beschrijft; namentlijk, dat het moet zijn een menfche, die bekleed
is met den Geeft Jesu Christi, en foodanig, fegt fy, geen te kennen. Voor my, ik moet bekennen, dat ik ook geen foodanig waar Christen ken, en dat ik er ook geen ben; want ik noch wel krachtig de Geest der Verdorventheit van mijn Ouden Vader 'Adam gevoel in my leven; en kan 't felve ook in alle de andere fien, die by ons zijn. Soo dat ik geen waar Chriften ken; maar wel na de Vrouwelijke Sexe een Christinne.
Onfe Moeder schrijft ook ergens, datde Kerke Christi tot die stand gekomen is, ge lijkfe was ten tijde Adams, doen hy noch alleen was. En op een ander plaats allegeert fy de Spreuk uit het Hoogh-Lied Salomons: Een is mijn Duyve. Ook schrijft fy op veel plaatsen, dat fy de Bruyd des Heyligen Geestesis. Aan alle defe dingen kan ik niet twijfelen, om dat ik dagelijks met ervarentheit be vinde, fie, en hoore foodanige dingen, die my daarin bevestigen. Ook hebbe ik ge lesen verscheyde Samen-spraken tuffchen God en hare ziele, daar in God haar te kennen eeft, den ellendigen stand van fijne Kerke, en defelve wordt vergeleken by een Wijn ok, dicht tot aan den gront verdorten afgesneden.
-
Antwoord op de tweede Vrage. Puwe tweede Vrage, daar gy vraagt, wat ik houde van hare gedrukte Schriften, vinde ik my verplichtte feggen, alle hetgene Broeder Franken in fijne Verklaringe
daar van getuygt en geschreven heeft: daar by voegende, dat het lesen van hare Schriften my een groot Licht, en een veel klaarder verstand gegeven heeft over ver fcheide plaatsen der H. Schrifture, die myte voren duyster waren. In wat faken muhare Schriften my fulke klaarheit aan de H. Schrifture geven; alles aan te halen, vereyfchte wel een Boek. Ik fal alleen een weynig spreken van dat root Nieuw Licht dat ik on n heb, in 't lesen van 't genefy in dit Boek schrijft. amentlijk: Dat Godgewilt heeft fijn lust en vermaak met de menschen te nemen, en
:
dat de mensch fijn lust en vermaak in God hebben fou. Nu kost foodanige vreugde en vermaak niet volmaakt zijn ,,ten ware dan dat God den mensch fich gelijk maakte; want God louter Geest is, en de mensch uit Lichaam en Ziel bestaat, foo kost daar die
volkomen gemeenschapniet zijn. Maar God heeft fich gevoegt na de bequaamheit van de menschelijkenatuur, en heeft een Heerlijk : Lichaam aangenomen. En dat Heerlijk menschelijk Lichaam heeft God getrokken uit het Heerlijk Lichaam van
Adam, als hy noch infijn Heerlijke stand was voor fijn Val: gelijk hy Eva, onfer aller Moeder, nafijn Valuit hem getrokken heeft. Nu, dat Heerlijk Lichaam, dat God ult
Het Negen-en-twintigste Getuignis.
77 uit Adam voor fijn Val genomen heeft, dat heeft hy genoemt: Sijn. Geliefde Soon. In welk Lichaam God met den mensche wilde wandelen, onderlinge gemeenschap heb
ben, lust en vreugde nemen, gelijk den eene Vriend met den anderen Vriend doet. Dit heeft ook God met Adam gedaan, foolange als hy in den standfijner Onnofelheit bleef, en fonder fonde was. Doch na fijn Val heeft God voor den fondigen mensch dit Heerlijk Lichaam verborgen, en hyfal het weder openbaren, wanneer alles fal herstelt
zijn wat in Adam verlooren is. Siet in het4 Boek Efdras, cap. 2. Y47. en cap. 13. Y 52. Siet daar een diepe verborgentheit geopenbaart of verklaard, en fooduydelijk klaar en verstaanlijkgemaakt dat een mensch,maar met een gemeen verstand begaaft, 't felve klaar
lijk begrijpen en verstaan kan. Waarover fooveel door degeleerde in de Christenheit is etwist en gedifputeert, Jamalkander hebben verdoemt en gedoot, en door onweten over de eeuwige Godheit des Soons Gods,
: foovele Ketterye aan den daghgebracht,
en de dry Personen, of de Dry-eenigheit in 't Goddelijk weten. My dunkt hier door een weghgebaant wert, voor de bekeringe der Jooden en Turcken, die haar tot hedenfeer gestooten hebben aan die groove expressie van dry Personen in de Godheit, en aan de Eeuwige Godheit des Soons Gods. Indien nu de Christenen maar leefde, foodanig als die van de eerste Kerk deden, foo twijffeleik niet, of fougrootelijks aan hare bekering mede werken. Dit nieuw Licht,moet noodfakelijk een groote klaarheiten opening geven aan verschei de plaatsen der H. Schifture beyde des Ouden en Nieuwen Testaments, die te vooren duyster en fwaar te verstaan waren. My verlangt natijt en gelegentheit, om de H. Schrif ture te konnen lesen, alsoo nu met andere besigheden belet zijnde, de tijt daartoe niet kan uitvinden. My dunkt dat ik nu wel voor waarheit, aannemen en vaststellen mach, dat God in 't lichaam Christi, of eigentlijk de Sone Gods was, die met Hagar sprak, doen
fy van hare Vrouwe Sarai vlood: ook dat het de Sone Gods was, een der drie Mannen die tot Abraham quamen. En dat het de felfde Sone Gods was; die by Manoach de Va der van Simfon quam, hun beyde feggende, dat hare Vrouwens, yder foude een Sone baren: ook dat het de Sone Gods was, met wien de Patriarch Jacob worstelde, eer hy
zijn BroederEsau ontmoete. En die voor defen foo feer duistereplaatse van het begin des eersten Capittels van 't EvangeliumJohannis, schijnt my nu klaar: ook hetfeggen van de Heere Christo, in 't felfde Evangelio, alwaar hy sprak: eer Abraham was, ben ik. Ook het gene den Apostel Paulus aan de Corintheren schrijft, namentlijk, dat God in Chrifto was, de wereldmet hem felve verfoenende. En aan de Coloffen; dat in Chrifto woont alle de volheit der Godheit Lichaamelijk. Ook daar hy hem noemt, het Beeld desonfien
lijkenGods, de Eerst-geboornealler Creaturen en op een ander plaats,de Eerst-geboorne onder vele Broederen. Alle defe Plaatsen der H. Schrifture, en veel meer andere beyde des Ouden en des Nieuwen Testaments, schijnen my nu foo klaar, dat men aan de ver ftaanlijke fin niet meer twijfelen kan. En my dunkt dat door alle de overtuigende Lich ten, die defe Hoogh van God verlichte Ziele voortbrengt, de beloften van den Heere
Christo vervult wert, als hy feyde; van te fullen fenden den Geeft der Waarheit, die ons in alle waarheit leydenfoude.
,
-
My dunkt ook dat door de veelvoudige waarheden,enkrachtige overtuigende en onwe derleggelijke redenen, fooin deschriften van de voornoemde Juffer gevonden werden, de Prophetie van Esaias ('tgene den Apostel Paulus aan de Corintheren mede aan haaltj
vervult wert, als hyfegt, dat God de wijsheit derwijfenfal doen vergaan, en het verftant der verftandige te niet maken. Want waarlijk wert hier door het Compas der geleerde feer verrukt, en ik hope dat zy niet langer fullen met gemaakte woorden van de zielen der oopmanschap maken, gelijk tot noch toe gedaan hebben.
menschen, een
v:
N- 3
Het Negen-en-twintigste Getuignis.
Âť8
Ik geloove ook, dat indien de menschen van goeden wille, offchoon van verscheyde
meyninge, en in verscheyde Secten zijnde, defe schriften fonder een voor-ingenomen oordeel lefende, alle hunne verschillende meeningen daaroverzy met malkander in twift
en disput zijn, fullen komen wech te vallen, als of zy'er noyt geweest waren: gelijk onder ons die by de voornoemde Juffer zijn, alreede een aanvankgemaakt is: nadien wy uit verscheyde Religies tot haar gekomen zijn. heden die nu in de
Want ik verwachte, dat alle de verdeelt
:: zijn, in foovele fecten en meyninge bestaande, geheel uit
geroeyt en weggenomen, en alfooden val Babels daar door uitgewerkt fal worden, waar van men in de OpenbaringeJohannis en ook by de Propheten leeft, gelijk u niet onbekent is. Maar alfoo ik twijffele, of : wel gelefen hebt het Boekje van de dry standen van Hans Engelbrecht, geboren tot Bronswijk, foo wil ik uit het felve iets tot uwer en ande ren menschen bevestiging daar van schrijven. Hy verhaalt hoe hy eens in een Godde lijk gesichte de dry standen der werelt (als de Geestelijken, wereldlijken, en huyffelij ken stand) hadfien fitten op eenen Gouden Altaar, alle met eenen diepen slaapbevan gen; leggende voor de voeten van den Geestelijken Standtwee fweerden, voor de We reldlijken Stand een fweert, en eene weegh-schaal; en voor de Huyffelijken stand een Boek en een Roede. Ook fag hy komen twaalf Mannen, vier van hun hadden Mufi cale Instrumenten, en vier andere hadden Mufijck-boeken, en defe acht Mannen voeg de fich te samen in eenen ronden ring, en fongen en speelden feer lieflijk, dat Te Deum Laudamus, van 't begin tot den eynde; en boven hun alle vertoonde een Sterre.
En
de vier andere Mannen wandelde twee en twee te samen, en spraken van de Verdorvent heit van defe Eeuw, en van de Heerlijkheit der toekomende. En hoe lieflijk defe acht Mannenfongen en speelden, en de vier spraken, foo bleven doch de drie Standen even vaft flapen, fonder te ontwaken. Toen fag hy eenen Engel Gods komen, die met eenen Gouden staf, die hy in fijn beyde handen gevat hadde, de Geestelijken Stand van den Altaar flaan; het welk fulk een gerucht of geluytmaakten, dat daar door dietwee
andereStanden ontwaakten. Daar na fette den Engel de Geestelijken Stand wederop fijn stoel op den Altaar, en gaf hem die twee fweerden, die aan fijne voeten lagen, in fijne handen, en sprak tot hem: Richtet recht, den Anti-Christ heeft lang genoeg in u geregeert, Christus wil ook eens in u regeeren, en wanneer die komt die mygeion den heeft, en u vind flapen, foo fal hy u in den afgrond der Helle werpen. Defelve
woorden sprak ook den Engel tot die twee andere Standen, en gaf de Wereldlijken Stand in fijne handen het fweert en de weeg-schale, en de Huyffelijken Stand het boek en de roede, die voor fijne voeten hadden gelegen, en beval hun alle dat sy die wel vast fou den houden en gebruyken. My dunkt dat dit feer bevestigt het feggen van Juffrouw Bourignon, als fyfegt, dat Godalle de Kerken fal vernielen, en wederom een Nieuwe oprichten. Dunkt u ook niet dat de tijd begint te naderen, jagekomen is, dat dit ge fichte van Hans Engelbrecht staat vervultte werden, wanneer gy leeft foodanige ziel- en merg door-dringende schriften, gelijk als die van onfe Moeder zijn; dewelke als een twee-fnijdend Sweert door-dringen tot in 't diepste der zielen, en alles om verfmijtwat daartegen loopt, en gelijk als met een harde slag de Geestelijken uit hare stoel, als van dat haar Penne door die Goudenr**Stafwel kan betekent Soooordeelen. smijten. den Altaar niet anders kan my, ik te voorbegint zijn; -
-
Ook kan ik niet anders fien, of dien hoog-van God-verlichte Jacob BĂśhmen, fietdef
gelijks mede op de Persoon en Schriften van defeJuffrouw Bourignon, als hy dit naarvol gende schrijft in fijn Boek, de dry Principien, het derde Capittel, alwaar hyfegt: Daar komt een tijt, alwaar die Morgen-Rothe (of dageraat) des daags aanbreekt, alwaar die Befra het boofe Kindt, bloot en in groote : fal ftaan, want het oord: der --
Oere
Het Negen-en-twintigfte Getuignis.
79
Hoere van 't Groote Diergaat aan : Daarom gy Kinderen Gods, waakt op en vlied, op
dat gy het Lid-teken van 't groote boofe Dier (aan uwe voorhoofden gehecht) niet mede en brengt voor 't heldere Licht; anders fult gy derhalven groote schande en spot hebben: het is nu voortaan den tijd om van den flaap op te waken, want de Bruidegom maakt fich
gereed om fijne Bruid te halen, doch hy komt met een helder-schijnend Licht. Soo wie in fijne Lampe Oliefal hebben, diens Lampe fal aengesteken werden, en defelve falgast zijn. Maar die geen Oly en fal hebben, defelfs lampe falduyster, en fyfullen
flapent blijven, en het merkteken des Diers behouden, totdat de Sonne opgaat, &c. En Capittel 25, in 't felfde Boek, fegt hy: Laat u raden, den dag breekt aan, hoe lange wilt gy by de Echt-breekige Hoere leggen? Staat op, uwe Edele Jonkvrouw is verçiert in hare schoone Perel-krans: Sy draagt een Lelye, die is Vreugden-rijk: Zijt Broeders, foo fal fyu wel vergieren. Wy hebben haar Waarachtig gefien, en in haren name schrijven wy dit felvige, &c.
En feer aanmerkelijk is het gene hy in een brief aan een van fijn goede Vrienden schrijft, Anno 1624. den 24 April, (welken Briefmengedrukt vind achter aan in een van fijn Boeken, genaamt Sleutel-Bloem, of het Boeksken der Boete) welk ik om fijn voortreflijkheit en klaarheit niet naarlaten kan hier mede by te voegen ; en luyd als volgt: Doch gy fult weten, dat u van de middernachtige Landen een Lelye bloeyt; foogy de
felve niet en fult verstooren met den Sectifchen twist van de Geleerden, foo falfe by u tot eenen grooten Boom worden: maar foogy liever fult willen twisten, als den waren God bekennen, foo gaat de straal voorby, ende en treft maar ettelijke: Soo fult gy daar
na voor den dorst van uwe Ziele, Water by vreemde Volkeren moeten halen. Soogy 't recht fult in acht nemen, foo fullen u mijne Schriften groote aanleydinge en aanwij
finge daartoe geven, en de Signat-ferre over uwen Polofal u helpen; want fijnen tijt is geboren. Ik wil u gaven geven, 'tgene my de Heere gegeven heeft, fiet maar toe, en legt het recht aan, het fal u een getuigeniffe over die spotters zijn. Niemand en be hoeft op mijn persoon te zien, het is een loutere gave Gods: nietalleen om mijnent wille, maar ook om uwent wille, en alle degene die defelvige Schriften komen te le fen. Niemand en gape meer naar den tijt; Sy is alreeds geboorem. Soo wie het treft, die treft het. Die daar waakt, die fiet het, en die daar slaapt, die enfiet het niet. Den
tijt is verschenen, en fal haast verschijnen: Die daar waakt, die falfe zien. Veel heb benfe alreeds geproeft, maar daar moet van te vooren een groote ellende voorby gaan,
al eerfe geheel openbaar word. ,,Dit is de oorsaak van defe ellenden, den strijd van de Geleerden, dat fy de Kelk Christi met voeten treden, en om een Kind twisten, dat er
nooyt boofer twist en is geweest, zedert dat er menschen geweest zijn: Datfälopen baar worden; daarom en moet hem genig vroom man aan foodanigen twift besmetten, het is een vuur van den Heere daar in, dat fal haar verbranden, en de Waarheyt felfs openbaren, &c. Dus verre Jacob Böhmen, Hy schrijft noch op verscheyde andere plaatsen meer feer treffelijk, als in fijn eersten brief aan Paulus Keym, beginnende vers 28. alwaar hy fegt, dat de Geest Godshem geopenbaart heeft dat er voorwaar een veranderinge desbedrogs komenzal, ende Sion fal gevonden worden: doch alleenlijk van de Kinderen des Ge
loofs, en niet in 't gemeyn: dat geenige Godkoosen en fouden blijven, want den Drijver fal een oorfaak moeten worden, dat Sion gebaren wordt, wanneer men falzienn hoe Babel een Hoere zv, foo fullen fich vele Kinderen in Sion vinden ende den Heerefoeken:
maar den Drijver falachter hen heen zijn, en hen voor ketter uitroepen, ook vervolgen en de dooden, ende haar geloove oeffenen; ende foo waar een word gedoot, : thien, ja hondert van hen op komen, aan des felfs ftede. Maar : algemeen Sion, Vei
8o Het Negen-en-twintigfie Getuignis. verschijnt eerst in de grootste elende: wanneer Babel verbreekt; foo fal't verwoest en -
clendig staan. Dan foo feggen de kinderen Sions: hoe heeft de Heere ons verlaten!
komt doch, ende laat ons fijn aangeficht foeken, laat ons doch van den strijt uytgaan: hebben wy ons land doch verwoest! is doch alle voorraat wech! zijn wy doch Broederen: waarom strijden wy? wy willen in eenige liefde treden , den Heerefoeken, ende niet meer strijken, en verderven: wy willen ons laten vernoegen, en zijn wy alhier doch niet anders dan Vremdelingen, ende foeken ons recht v: &c. “ Gelieft de rest van defen brief door Jacob Böhmen geschreven, voort telefen, en fult bevinden dat alle fijne stellingen t'eenemaal over een komen met het Licht dat onfe Moeder nu aanbrengt; Jagelijk men met een Pinceel een afbeelding maakt. Nochtans heeft Sy Jacob Böhmen noyt gelesen, noch ook lefenkonnen. aar die daar in stude deren wil, fal welbevinden dat alle hare ftellingen, door hem voorfeytzijn, en dat hy heeft hare Voorloper geweest, gelijk ons Johannes de Dooper, de Voorloper van Christus WaS.
- ,
-
-
Noch schrijft hy meer in den achtsten Sendbrief, uit een Prophetische geeft, defenaar volgende Prophetie, eTribulatie en verbrekinge Babels, nadert fich heftig feer: het onweer trekt aan alle kanten op: het falfeer onweren: vergeefse hope bedriegt: want des Booms verbreking nadert: 't welk in de wonderen is bekent geworden. Het inhuifig vuur fchaad fijn Va derland; de Gerechtigheit en Waarheit gaat vast te gronde: groot treuren en droefheit verheft fich.
-
Menfal om eene Ledige doorgate oude hutten treuren, aan de welke in de Saligheit, niets en is gelegen, men fal fich :: om het nest daar de Satan fich fijne jongen heeft uitgebroeit. Dentooren tot Babel is grondeloos geworden: men meent denfel
vigen met stutten te behouden, maar eenen windt van den Heere stoot hem om. De herten ende gedachten der menschen fullen openbaar worden: want daar komt eene
Proba van den Heere, daar den mont-Chriften, in valsche herten ende zielen openbaar fal worden, gelijk een riet, dat van den wind wortbeweegt : naardemaal zijn hert waggelende is geworden, nu herwaarts dan derwaarts; op dat fijnen valfchengront open baar worde. : fullen fich verraden, en om lijfen goed brengen door huychelery; de Huychelaars en Mond-Christenen fullen vertfagen, wanneer haren valschen grond
fal openbaar worden.
-
-
Het Orientaalfche Dier krijgt een menschelijk herten aangesicht, en eer't felvige ge
fchiet, foo helpthet den Toorn tot Babel met fijne klaauwen om ver smijten. In de duisternis van de middernacht gaat een Son op, die haren schijn neemt uit de fenfualifche eygenschappen der natuur van alle wefen, uit het geformeerde uitgespro ken, weder uitsprekende Woort: ende't felvige is wonder, daar alle Volkeren hen over verheugen. -
w
: Arend heeft in fijnen Neft jonge Leeuwen uytgebroeit, ende hen denroof toegedragen, tot dat defelve zijn groot geworden, op hope, dat fy haren roof hem weder fouden toedragen, maar fy hebben't felvige vergeten, en nemen den Arent, en plukken hem fijne vederen uyt, ende bijten hem van ontrouwigheit de klauwen af, dat hy geen roof meer kan halen, of hy mocht verhongeren. : fy werden om des Arents neft oneenig, en verscheuren fich in toorn: tot dat haren toorn een vuur werd, 't welk het Neft verbrand, en fulks van den Heere aller wefen. By aldien dat den rijken wift, waarfijnen grond op stond, hy fou in fich gaan, en op fijn einde fien. De Son
geeft meenig dingfijn leven, en ook aan meenigden dood. Die alfoo in eygen felfs willen stil leggen, gelijk een kind in 's moeders lichaam, en -
-
-
-
-
-
-
-
-
fijnen
Het Negen-en-twintigste Getuignis.
81
fijnen inwendigen grond, daar den menfch uit is gesproten,fich laat leyden en voeren, den felvigen is den Édeïitenende Rijksten op Aarden.
-
Den Postilion,uit den grond derNatuur komt, ende voerteen fwaart over deraarden; ende heeft tot medehulper, feswinden; dielangen tijt over deraarden hebben geregeert, de felvige verbreken den Postilion het fwaart, door de openbaaringdesfevenden winds;
den weïken fy tallen tijden in hen verborgen hebben gehouden, maar vanwegen des Postilions gewelt, hem nu moeten roepen en openbaren: welke fevenden Wind, een Nieuw vyer openbaart,daar een groot Licht uit schijnende word, en onder defentijt,falde Fonteyne der Genade, met fuyver watervlieten, endeden ellendigen verguikt worden. AÏie defe dingen in defe Prophetie voorseidt, worden door onse Moederdagelijcx --
bevestigt en verklaart, enfoofeer verstaanlijk gemaakt door een veel grooter Licht, dat het van grooten ende van kleynen begrepen word. De meer genoemde Jacob Böhmen, schrijft noch ineenen brief aan Hern Carel van Enderen, dit volgende in den vijfden brief. De groote wonderen Gods, aan 't licht des daags fullen klaar verschijnen, 't welk God aan de laaste wereldt wil gunnen. Hoewel dat
het tegenwoordigh alles in Babel is: ende daar faleen groote scheure geschieden, doch niemant en moet versagen: gelijck als God het volk Israels in de Babilonische gevangenis met vertroostinge te hulpe quam, ende schikten hen Propheten; alfoo fullen nu ook mid den onder de doornen, Lelyen waffen, ende't felvige is wonderlijk. Ook behoeft niemant te denken, dat als nu de gantsche verbrekinge der Stad Babelfal geschieden, daar fal wel
eene feer groote scheure worden; fulcx men tegenwoordigh niet en gelooft: want den Antichriften is noch niet gantsch openbaar,ofwelyets wat. Menfal ook meenen, datmen
hem gentsch heeft uitgeroeyt, ende naar ettelijke droefheytfalgroote vreugde volgen: endely fullen alfoo wetten, en verbintenissen, ook metfware scherpereligions.artijkelen maaken, doch het meestendeel tot verheffing van haar eer en macht: endemenfafmee nen, dat den Heyligen Geest des Hemels spreekt, ende nu een gulde wereldzy; doch fy fteekt voltoorensGods, ende is noch in Babel, ende het ware wefen van 't rechte Leven
in Christo en is daar noch niet in. Ookfal den Ruyter in 't vaale Peert daar na komen, ende met fijne Seyfen vele afhouwen. NB. Doch ondertuffchen groent de Lelyen in de wonderen; tegens dewelke denleiten Anti-chrift vervolgingfal verwekken: daar fijn
eyndedan komt, want de verschijninge des Heeren, verschrikt hem. Daar Babel als dan in den yver ende toorn Gods verbrant, ende fulcx is wonderlijk. Van 't werk ik geen macht en hebbe, duydelijker te schrijven: dochterfelvigertijt, fullen mijne schriften wel dienen; want daar komt van den Heere, eenentijt, die uit den gester renden Hemel niet en is, &c.
Leeft de rest van dien brief, gy fult iets meer vinden van de schoone Lelye, die God aan de laatste werelt gunnen wil. En als gy alles wel aanmerkt, fult gy met my bevinden, dat die Lelye, aan onfe Moeder wel machtoegepast werden: niet alleen om dat hare geboor tens Stad, een Lelye voor haar wapen voert, maar ook staat daar in 't Hooge Lied Salo mons: als een Lelye onder de doorne, is mijne Vriendinne onder de Dochteren. En Efdrasfegt in fijn 4. Boek het 5. Capittel, dat God uit alle bloemen der aarde een Lelye verkoren heeft. En boven dit alles om dat die dingen die door den van God Hoog-verlichten Jacob Böh men voorfegt en beschreven zijn vander Lelyen , en van den Lelyen en Roosen-tijt wel klaarlijk in en door haar vervullet werden. En ofschoon Juffer Bourignon geen kenniffe van de schriften van Jacob Böhmen heeft, foofien ik nochtans wel (gelijk ook doen ful len alle menschen die fonder voor-oordeel komen telefen de schriften van de voornoem
de Juffer, en de schriften vanJ. Böhmen) dat defe Personen beyde van eenen Geeftgere geert zijn, en dat zy uit een en defelve vo:fpreken. Dit fegge ik naar mijn
oo: en
32
Het Negen-en-twintigste Getuignis.
Men kan ook defe gelijkheyt klaarlijk fien uit den 18. Sendbrief des meergemelten J. Bรถhmen, want hy fegt aldaar: Lieve Broeders, het is nu eenentijt van grooten ernst; laat ons doch niet slapen: want den Bruydegom reyft voorby, en nodigt zijn Bruyloftsgasten;foo wie fulcxhoort, diegae mede tot de Bruyloft. Doch dieniet en wil 5 (maar alleenlijk inde lust van 't vleesch slaapt) denfelvigen fal'tseer berouwen, dat hy ee nen foodanigentijt der Genaden heeft verslapen, &c. gelieft den geheelen brief voorts
uittelesen, gyfult daarin de selffte meening en woorden vinden, die onse Moederdage lijksfegt en schrijft, aangaande van de vervallene Christenheit. Tot defluyt van 'tgene ik uit Jacob Bรถhmen schriften by brenge, moet ik tot u en an
dere Vroomen zieletroostnoch by voegen, wat defe zalige Man schrijft in fijn 38 brief aan 'tend des felven, dan noteert dat defe brief in de Hoogduytse spraak alleen gedrukt is, maar alle het geene hier vooren van hem hebbe gefegt, vind men in 't nederduyts ge druckt, hyfegt daar onder anderen: Denalderhoogsten keret meteenen befemden ande renuit: doch een Lelyegroent alle volkeren, wel hem die defelve erlangen fal. Die dor
ftigeziele falgeenfins feggen: de Heere heeft my vergeten, de Heere heeft my verlaten. Soo weynig een Moeder haar kind kan vergeten, en of fy het quame te vergeten, foo heeft doch de Heere fijne arme hoogbedrukte Christenheit niet vergeten: hy heeft haar in fijne doorboorde nagel-wonden ingeteykent, Esaias49.v. 14.&c:
Een Lichtfal schijnen van den Aanvangh tot aan den nedergangh, tot een getuygenis aller volkeren. Een Lelye staatvan middag tegen middernacht: die defelvetoteygendom bekomen zal, die fal fingen dat Lied van Gods Barmhertigheit, en in fijnen tijtgroent des Heeren Woort gelijk als gras op der aarden, ende de volkeren fingen dat lied van Ba
bel,in eener Stemme; dan denaanvang heeftdat eyndegevonden. Laat u mijne duystere reden in gedachten zijn, dan beter hebbe ik 't nu niet vermocht &c. Meer van defe materie vindet men in fijne Boeken, van 't drievoudig leven des men
fchen, en in de verklaring over dat eerste boek Moses : Mijfterium Magnum Capittel. 28. 3z 35, 36.37,43. 44-45. 46.47. en 69 &c. Ook in zijn Antwoort over de 40 vragen van de ziel, in de 35- : alwaar hy welduydelijk van 't Henochiaans Leven fchrijft, dat hy voor denJongsten dag of herstelling aller dingen verwachte. Ik twijffele
niet ofgy verstaat wel, wat hy met een Henochiaans leven meent; Namentlijkeen ver nieuwing der Kerke Gods, of een heylig Leven der menschen, gelijk Henochleyde. Mydunkt dat alle Godlievende menschen, en die hareSaligheitliefhebben; alle defe dingen wel naauw mogen overwegen, en foo veelvoudige waarschouwinge, die God : door foovele verscheydene menschen laat doen, niet ongeacht behoorde in de wind te slaan, en los laten voorby gaan. Het hiet; fiettoe; en heden als gy de stemme des Heeren hoort, fooverhard uwe herte niet, of anders fiet men wel datgefegt wert,
dat destraal of Barmhertigheit Gods fal voorby schieten, en tot anderen overgaan. Staat ook wel aan te merken, dat, defe dry Persoonen, daarvan ik nu hebbegemelt,
alsJonkvrouw Anthoinette Bourignon, Jacob Bรถhmen, en Hans Engelbrecht, alle on gestudeerde ofongeleerde menschen zijn, die hare Lichten, kenniffe en wetenscha pen niet van de menschen, maar directe van God ontfangen en geleert hebben; en dat die in de Substantie ofwefen, van de gedreygde onheylen en beloofde Nieuwe Genade Gods, wonderlijk overeenkomen. En dewijl ik nu verklare op u verfoek, mijn gevoelens, die ik hebbe over de Schriften van onse Moeder A. Bourignon, foo moet ik noch dit vol-,
gende byvoegen.
-
-
Syfchrijftalsu bekent is, dat de werelt is veroordeelt, dat de laatste plaagen hebben
aangevangen, en niet fullen ophouden voor dat alle Godlofen of quade menschen fullen uitgeroeytzijn. Maar dat God voor fijne Vrienden een klein. Hoexken bewaren : : T
Het negen-en-twintigste Getuignis. 83 , daar hy fijne Kinderen fal te samen voeren en behouden, geduurende defe algemeene Roede, gelijk hy Noach behouden heeft in de Ark, ende Loth in Soar. En dat fy wel gedacht heeft, of dit Hoeksken ook Noordstrant mocht zijn, te meer, om dat mijn #Heer chriftiaan de Cort Zaliger, fulks vaftelijk geloofde, gelijk hy schriftelijk heeft na gelaten, dat hem meer dan duysent maal, door Goddelijke insprake fulks versekert was, wanneer de Heere hem in fijne droefheit versterkte, met defe belofte: En vreeft niet,
defe plaats is een toevlucht mijner Vriewden. En daarom heeft de Heerde Cort, Juffrouw Bourignon fijne eenige universele Erfgename gemaakt, van alle fijne Goederen en Ge
rechtigheden, die hy aldaar hadde. , Na de voornoemde Heer de Cort fijn doed, is ook de voorgemelde Juffer door Gods bevel in Holstein gekomen, en ofschoon fy noch niet in de boven-gemelde Erfeniffe
getreden is, foois nochtans hare komfte in Holstein ons feer noodfakelijk geweest: en God heeft veel nuttigheit daardoor aan onfeziele toegebracht. Ook al hadde hare pretenfie
op de boven-genoemde Erfeniffe noyt geen voortgang, foo hebben wy nochtans dit voordeel genoten, dat wy door defe middel uit Holland, en uit de woelery der wereld
zijn getrokken, om God te beter te konnen dienen in een ander Land, daar wy die ver leydende occasiefooniet hebben om te zondigen, als in Amsterdam. Ten anderen heeft degoetheit Gods dit middel gebruikt, om hareSchriften, of de waarheden Gods daarin begrepen, aan de Vorst, en aan alle fijne Onderdanen bekent te maken; dewijl fy ook menschen zijn als wy, die ook een ziele hebben te behouden, ofte verliefen. En my, dunkt dat God in dit geval met onfe Moeder doet, als hy deed met den Apostel Paulus,
die hy voor de Stadhouders Felix en Feftum liet komen, als mede voor den Koning Agrippa, en daar na tot Romen, dewijl hy hem op den Keyser beriep: om aldus het Evangelium, foowel aan hooge als lage Stands-perfoonen bekent te maken.
Onse Moeder hebbe ik ook menigmaal hooren verhalen, hoe God haar had bevolen, dat fy haar moest doen justificeeren voor de Koninklijke Spaansche Hoogen Raad tot Brufiel, over de injurien en vervolginge door de Regeeringe van de Stadt Rijffelhaar aangedaan, ontstaan wegen de Kindersin't Gods-huys, onder haar directie. Ingevol ge van dit bevelGods, gaat fy naar Brussel om die faakte vervolgen, dan heeft die nooyt teneynde uytgevoert, maarlaten steken. Men fou mogen denken dat het vreemt was, dat God haar eerst beval die faak aan te vangen, en daar na niet laat uitvoeren. Maar fy
fag de schikkingeGods omtrent die faak welhaast anders in, want fijn oogwit was foofeer niet om dit Proces tevoorderen, als welwas om haar by mijn Heer Chriftiaan de Cort,
en andere wel-meenende menschen, footot Mechelen en Bruffel, bekent te maken, gelijk by defe occasie geschiede. En door ditmiddel liet God fijn Waarheit door haar mond aan die menschen bekent maken. ,,God feide wel, laat u justificeeren; maar hy feide
niet, dat fy het fouuytvoeren. ,,Alfoo ook heeftGod welgefegt, Gaat na Holstein, en vervolgt urecht op Noordstrand: maarhy heeft noyt gefegt, :: fy, haar recht bekomen zal. En gelijkals door occasie van het eerste, mijn Heerde cort en andere,tot geestelijke Kinderen geworden zijn; foo ook zijn wy door het ander middel uit Hollantgeraakt;
en het Licht Gods door defe gelegentheit aan die van Holstein en Hamburg medege deelt. Dit doet my denken aan 'tgene God door de Propheet Esaias fegt: Mijne ge dachten en zijn niet u-lieder gedachten , en uwe wegen en zijn niet mijne wegen, fpreekt de Heere: want gelijk als de Hemelen hooger zijn als de Aarde, alfoo zijn mijne wegen hoger als uwe wegen, en mijne gedachten dan u liedergedachten.
-
Wat nu aangaat een hoeksken of plaats, die God voor fijne Kinderen bewaart heeft, gedurende defe algemeene Plagen, aan de waarheit van dien twijffele ik geenfins, en nemefulks van de hand Gods, als een groote : , daar voor ik fijngoetheit 2.
anke.
Het Negen-en-twintigfte Getuignis.
84
danke. Het is ook onse Moeder alleen niet die daar van schrijft, maar eenen Johannes Taulerus, een Godfaligen vermaart Doctor in de H. Theologie, die over meer dan dry hondert jaren geleden, tot Keulen geleeft heeft, dieschrijft daar mede van in een PropeĂŠ tie, die men gedrukt vindin fijn Boeksken, genaamt in 't Nederduits, Het Merck der Ziele, en in 't Hoogduyts; Medula Anima: of van volkomentheit aller Deugden, dan infijn opera, of alle de Werken van Thaulerus in Holland gedrukt, en door Petrus Ser rarius verkocht, en voor een gedeelte vertaalt, en vind men defe Prophetie niet, maar is daar uit gelaten, nevens veel meer Capittelen en andere faken, dewelke dien Uitge ver nietaangestaan hebben. Watreden hygehad heeft, om fulks te doen, weet ik niet, altoos is het valschelijk gehandelt , en niet tergoeder trouwe gedaan. Om de voortreffe lijkheit der Prophetie ial ik u een Extract daaruit mededeelen, en is als volgt: O! alle menschen, neemt met ernste en met bevende vreefe waar, en merkt den grooten Toor
ne, en die lang verschuldigde plagen der Rechtveerdigheyt Gods, die in defe jaren fwaarlijk op de Wereld vallen, meer dan fy in vier hondert jaren op de wereld vielen. En is feer te forgen, dat fy noch onbegrijpelijker, on-overwinnelijker, en veelfwaar lijker vallen fullen,en dat veelfwaarder dan men meynt. En die felven fullen alsoofwaarlijk
ende foo groot vallen, dat die lieden fullen wenschen, begeeren ende spreken: O wee ! waren wy in de eerste plagen gestorven, foo hadden wy misschien de ziele behouden; e lieden fullen in alfulken twijf maar nuzijn wy in groot perijkel van ziel en lijf, &c. felende doolingekomen, dat fy niet en fullen weten, wien fy die waarheitgelooven of
betrouwen mogen, &c. Lieve Kinderen zijtdeszeker, en beteren wy ons niet, foo fullen die plagenfwaarlijk op ons vallen, dat een alfulken drijven, ende jagenfal komen, dat men denjongsten Dag daarby gedenkenfal. Ende die nu in veel grooten vrede zijn,
fullen groote drukkinge lijden, ende Gods Woort fal heel verkeert, ende de Godsdienst tal vervreemt worden, ende de een hier, en de ander daar lopen, ende men fal niet
weten, hoe dat het gaan fal. NB. Maarfoofaldiegetrouwe Godeen neftken vinden daar hy de fijne in onthoudenfal. Daarom leert u lijden en laten, en hoort uws Vaders stemme wat
hyinufpreekt, &c. Want daar fal noch komen een valsche stemme, endefal alle men fchen verleyden, die de Vaderlijke stemmenu niet en willen hooren, &c. Dus verre Taulerus.
hebbe om de kortheyt veeluytgelaten, gy, of iemant anders die begeerte
hebt omfe volkomen te leeren, die kanĂe in de voornoemde boeken vinden.
Mydunkt ook, indien wy Geestelijke Oogen hadden, wyfouden in de Propheten des OudenTestamentsweleenige voorsegginge van dit Hoeksken of Neftken, onder ver bloemde name vinden. Siet wat daar staat byJeremias, cap. 3o. Y. 24. in den aanvang van 't
31. cap. De hittigheyt van des Heeren toorn en fal haar niet afwenden, totdat hy gedaan, ande tot dat hy daar geftelt fal hebben de gedachten fijns herten: in 't laatfte der dagen fult gy
daar op letten. Ter felver tijd/preekt de Heere, fal ik allen Geflachten Ifraels tot eenen God zijn: ende fy fullen my tot een Volk zijn. Soo feyt de Heere; HET VOLK DER ovERGE BLEVENE vAN DEN SwEERDE HEEFT GENADE GE voNDEN IN DE WOESTYNE.
En Isaiascap. 26. Gaat henen mijn Volk, gaat in uwe binnenfte Kamer, ende fluyt uwe deu ren na u toe: Verbergt u als eenen kleyxen oogenblik, tot dat de gramfchap over ga. Want fiet,
de Heerefal uitfijne plaatfe uitgaan, om de ongerechtigheyt der Inwoonderen der Aarde over haar te befoeken, ende de Aardefal haar bloed ontdekken, ende en fal hare dood-geflagene niet langer bedekt houden. Daar zijn meer plaatsen, die ik, om kort te zijn, oversla. Dan aanmerkt, dat omtrent beyde defe boven-aangehaalde Schriftuur-plaatsen, daar van
ftraffengesproken word, ook voortsdaar op weer van Geestelijke Genade en Zegenin
gewert gesproken. Het eerste fiet, naar mijn oordeel, op defe laatste plagen nu aange vangen; en het ander fiet op het Licht der Waarheit, dat God nu in de Wereltfend: Cln.
Het Negen-en-twintig fte Getuignis,
$5
en voor de Woestijne en binnenste Kamer, dunkt my, fiet op het Hoeksken of Nestje: doch alles naar mijn meening, my onderwerpende een beter oordeel.
Antwoort op de 3.4. 5. en 6. Vrage. Yvraagt my byu 3.4.3. en 6. Vrage, of de Schriften van Juffrouw Bourignon, my
G gedient hebben als een middel, om de ydelheit van de wereld te verlaten en de Deugt te volgen; ende wat nuttigheit, en werkinge fy in mijn ziel gedaan hebben: alsmede wat voor Licht mijn verstand ontfangen heeft, door hare woorden en zeden.
Daarop ik segge dat allesveelvuldig aan my :: is.
Want daar ik te vooren opge
voed en levende was, in de begeerlijkheit der Oogen, grootsheit des levens, ende in de lusten des vleesch: foo meende ik dat fulks foodanig, als ik deed, en mijn Ouders, Vrienden, en andere menschen fag doen, ook door my niet qualijk gedaan was. doen ik de voornoemde Juffrouw hare schriften begoft telefen, en ookfag, dat fy felfsfeer Sober, Matig, en kleynlijk leefde, hoewel fy middelen genoeg had, om anders te doen. Soo kreeg ik het verstand van die spreuk van den Apostel Paulus, daar hy fegt: dat hy niet fougeweten hebben dat de begeerlijkheitfonde was, indien de Wet niet feyde: gy en
fult niet begeren. Ook begoft ik eeniger maten te verstaan de Evangelische Raatgevinge van de Heere Christo, daar hy leert, ons felfs te verloochenen, alles wat wy besitten, te ver laten, geen schatten op der Aarden te vergaderen; ons Kruys op te nemen, en hem naar te volgen. Doen feg ik, begoftikte fien, dat ik op dien breeden weg wandelde, die tot de Verdoemenisleyt. Want alle die bovengenoemde Raatgevingen, waren door de Pharifeen defestijts, met haar gloffen voor my fooverduystert, dat ik hoewel die me
nigmaalgelesen hebbende, het recht verstand daarvan niet bekomen kost. Sooals nu dit goede faat Gods in mijn ziel gezaayt was, door Juffrouw Bourignon hare
'fchriften, woorden enzeden, en ik wegens mijn standbegoft in twijfeling te komen, beliefdent de Goetheit Gods, fich aan my niet onbetuygt te laten, door eenigeuyterlijke voorvallen, my doende fien deydelheden van de wereldfche vermaaklijkheden, ook door inwendige inspraken, mijn stand nader te ontdekken: defelve waren als volght.
Op een tijt als ik tegensden Avonduitging, om met een kleynewandeling my wat te vermaken, alfooik doorveelheit van faken; wegen mijn Koophandelinge voorgevallen
feer vermoeyt, en 't hooft krank was, geschiedend, foo als ik even op straat quam; my inwendig een inspraak geschiede, feggende: wat dwaas zijt gy, dat gyu om het werelts goet, fulke moeilijkheit aan doet. Ik merktevoorts dat fulks van Ä?: , en feyde daar
op: het is de waarheit Heere, dat ik dwaas ben. Ik begoft ook te denken op den Rijke man in het Evangelio, die goederen had vergadert voor vele Jaren, en tot fijn zielefeyde, neemt ruste, eet, drinkt, en zijt vrolijk. Tot wien God feyde: gy dwaas, in defen nacht falmen uwe ziele vanuafeyfchen, en het genegy vergadert hebt, voor wie fal het zijn? Dit was mygeduurig in de gedachten, en ik bad God menigmaal dat ik doch dien Rijken man niet gelijk mocht worden. Dit deed my befluyten mijn Negotie te quite ren; dan ikwierd voor een tijtopgehouden door confideratie van mijn Broeders Soon, die by my woonde: eyndelijk stelde ik 't vast, en voerde het ookuyt. Ook had ik twee Aanmerkelijke Droomen, waar van den eene myfeer ontroerde. Want ik droomde dat ik fag een Criminele of misdadigen, fijnde naakt fonder klederen; en die wiert aan handen en voeten gebonden, dat hem feer pijnelijk was, en die gaf men
my te bewaren. Ikleydehem op mijn rugh, en my docht dat hy een menfche met my was geworden; ook voelde ik dat hy my een last was. Alfoo gaande door verscheyde ftraten daar vele menschen waren, quam ik eyndelijk op een eenfame plaats, daar wilde 3
ik
36
Het Negen-en-twintigste Getuignis.
ik my van dien Criminele ontlasten, en als ik hem wilde van my werpen, foo floeg hy beyde zijn handen om mijn lijf, ik nam hem by fijne handen en wierpse achter van my, dan ik gevoelde delaftnoch op my. Korts naar defe eersten, had ik de tweeden droom: my dacht dat ik quam voor de Vrouwens deur van een kamer, daar ik ingelaten wiert, en door mijn voorspraak met my. Kort daar naar quam een van die drie Vrouwen weder by my, met een brief ken dat ik foude lefen; daarop ik feyde, O! daar fullen fulke treffelijke boeken uitko men, daar me ik meende die van A. Bourignon. ,,Als ik nu het briefkenlesen foude, fiet doen was het met Caracters beschreven, die ik nietlesen koft: ik ried daar naar, dan het was het niet, eyndelijk feyde ik waarheit, doen drilde en beweegde de Caracters in
en uyt op de galm van mijn spraak. Ik sprak het woord Waarheidt verscheyde reyfen, en het was feer wonderlijk in my: het scheen of de waarheit in my was. Doen hoorde
ik aan mijn rechterhand een stemme roepende verscheyde malen, Waarheyt, Waar heit; en opydermaal als men W: riep, foo fag ik op gaan, in de lucht, eenige heeft, hebbende de gedaante :: gelijk men fietals men een Mufqet afgeschoten vernam ik een inspraak in my, van de Caracters, die ik : hetbriefken had gelefen: ook feggende, de Waarheit faluvry maken. Wacker werdende wasik inwendig feer ont roert, en mijn gemoet tot God kerende, fooaanbad ik hem. Bevindende dat ik Ăeer wonderlijkkleyn, ofgering in mijn oogen of gevoelen waar, niet wel een quartier van een uur durende. Doen gevoelde ik van onderen op, yets als door mijn bloet oprijfen, fich
verspreyende over mijn gantsch lichaam; dat my bedroefde, want ik waar zeer geern in die kleyne stand gebleven, om datfefoo foeten : was. Ik dachte ook aan de
woorden van de Heere Christo, alshyfegt: dathy de weg, de waarheyt en het leven is, en indien my de waarheit vry maakt, dat ik dan waarlijk vry fal zijn. Ook nam ik voor, eens by Juffrouw Bourignon te gaan, en hooren of fy my ook de betekenis defer dromen feggen kost. By haar komende, vond ik haarfeerfiektebed leggen. Ik verhaalde haar mijne droomen. Zyvraagde, wat my felfs vande betekenis dacht, en hoewel ik
de betekenis van deeersten droom niet wist, en een goed Vriend die ikfe had verhaalt, my mede geen verklaring hadkonnen geven. Soo ging my op die tijtfooals ik met haar fprak de betekenis inwendig op: en dit deed myfeggen, dat dien droom betekende, dat ik die Criminele waar: bloot van deugde, met banden aan 't bedrijf van de werelt, met handen en voeten gebonden, levende noch in mijne verdorve natuur. Daar op fi fey de, gy hebt wel gefegt, en feydemy op die droomen voorts niet meer. Ik hoefde doen niet te twijfelen, of ik een waar Chriften was, of een Herbooren mensche, ik moest het doen wel geloven dat ik geen was, maar fien en geloove het nu noch veel beter, wan
neer ik degeest van mijn Ouden Vader Adam , wel krachtig gevoel in my leven, waar tegen ik ook dach en nacht strijde. Defebeyde droomen bevestigdemy feer, dat Juffrouw A. Bourignon van God was; en gave my een ernstige begeerte, om mijn verdorvene natuur te overwinnen, op dat ik mocht een nieuw Creature in Christo werden.
Voor defe droomen had ik weynig by
haar verkeert, maar federt die tijt dagelijks. Dit voorverhaalde, zijn de inwendige, ende dit volgende de uitwendige voorvallen
die als middelen gedient hebben, om my van de wereltafte trekken.
-
Ik had ontrent een halfuurgaans van de Stadt Amsterdam, een schoone Hofstede leg
gen, waarop eengroot Huysstond, en een Thuyn, en daar wat Weylandby was: daar ik veel Gelt hadde verspilt, met het Huys, en de gront van de Thuyn te verbeteren en vruchtbaar te maken, alles naar mijn zin, om daar met luft en vermaakte leven.
'Tgebeurde dat het een feer heeten en drogen Somer was, foo dat de druyfaan de Wijn -
Het Negen-en-twintigfte Getuignis.
37
wijnftokken, die daar veel waren, feer rijp wierden, ik persten daar van eengroot vat met witte, en een klein vaatje met Roode wijn, die beyde feer goet waren, voorna mentlijk de roode, die groote liefhebbers (niet wetende datse in mijn Hofgewaffen was) voor Vin d'ayoordeelde. Idereen die defe wijn dronk, geviel die wel: gelijk fy ook in der daat goet was. Dit behaagde myfeer, en gaf my de begeerte van noch een gantsche thuin met Wijnstokken te planten. Dan de goetheit Gods voor quam het. ant hy gaf de winter daaraan een foo groote koude dat meest alle de Loten of rankken van mijn wijnstokken uitvroren; foo dat ik het Jaar daar aan maar weynig druyven had, en niet een eenige van die blauwe, daar mijn meeste lust op gevallen was. Dit deed my fien hoeydel en vergankelijk die dingen waren, daar in ik mijn vermaak nam; en het gaf my een afkeer van de Hofstede, waartoe dit volgende me helpende was.
AlleJaren was ikgewoon, op 't land dat by defe Hofstede was, eenige Offen tewey den. 'T gebeurde dat ik met mijn nevens-aangelegen buren, famen een Party magere offe koften; en als wy die fouden deelen, foo bevond ik dat fy my bedrogen: want fy de hoopen die yder hebben fou, gemaakt hadden, en een Jong knechtken te vooren onderrecht, hoe hy het lot fou leggen, op dat ik de slechste hoop mocht krijgen: gelijk
::
als ook geschiede, en ik 't bedrog ook wel klaarlijk merkte Defe ongerechtigheit gaf my een foo grooten afkeer van die menschen, ook van de Hofstede en Ă&#x2013;ffenteweyden, dat ik het niet feggen kan, want ik altemets by die menschen zijn most. Noch een voorval fal ik verhalen, en daar mede ophouden. Nu dat ik met Juffer
Bourignon al een tijt daagelijks verkeerd had, gebeurdend datfy wegens : harer vyanden, van wooninge moest veranderen: Ikfloeg voor, van dat fy op mijn Hofstede
kon gaan: dat fytoestemde. Ik had op die tijt by my woonen, dry van mijn Sufters,
alle bejaarde Dochters, dieJaarlicks my een feekere fomme gelts gaven, voor dat fy by my woonden. Twee van hun waren de gantfchefomer meest op de Hofstede, en daar om was ik genoodsaakt haar lieden bekent te maken, dat ik Juffer Bourignon daar meen de voor een kortentijt te logeren. Hier : opposeerde fyfeer sterckelijk en onbe
hoorlijk, foo dat ik de voornoemde Juffer daar niet dorst brengen, want fy moest daar in 't verborgen zijn, en ik vreefde, dat mijn Sufters het bekent mogten maken als fy daar
was, Ook had ik na dietijt met mijn Sufters altemetstwift, om dat ik met Juffer Bon rignon verkeerde, en hare Schriften voorgoet oordeelde. Alle defe dingen zijn voorgevallen in die tijd, dat ik by Juffrouw Bourignon verkeerde, en wrochten te famen in my een feer groote afkeer van mijn Bloed-Vrienden, en van de Hof Stede, alsmede van alle de vermaken die ik daar genoten had. En daar ik te voo
ren aan Juffrouw Bourignon wel gefegt hadde, dat ik niet sterk genoeg was, om mijn Hof-Stede te quiteeren, en in Amsterdam te blijven, vreefende voor de fpot der men fchen; foo was my nu die vreefegantsch ontvallen: want ik verkoft die Hof-Stede, met het Land, Wagens, Paarden, en voordere toebehooren aan mijn Broeder, en bleef
na die tijt noch wel een half jaar in de Stad, niet schreumende voor de spot der men fchen; want die my defwegen iets wilden feggen, die wist ik meer te antwoorden, dan fy my kosten vragen.
De Hof Stede aldus aan mijn Broeder overgedaan hebbende, was ik feer verblijd, veel meer als op dientijtdoeniksekocht. ,,Want ik vond my van veel moeiten en forgen ontslagen, en in een groote ruft; foodat het mynoyt naderhand (door de genade Gods) berouwen heeft, dat ik diegequitteert hebbe; maar integendeel heeft het my een groo te loffigheit gegeven om verder te springen. Soo dat ik op die tijd aan een Vriendfchreef;
Nu iseen vleugel los, en wanneereen ander vleugel medelos is,foo vlieg ik weg,menende daar mede mijn huishoudinge,gelijkook naderhand geschiedis. Want, gelijk gy wee:
88 Het Negen-en-twintigste Getuignis. heb die, als mede mijn Geboorte-Stad, Bloed-Vrienden, goede Bekenden , Luft, Vermaak, Eer en Ruft verlaten, alleen om in de verfaking van alles, mijn Heere Jesu in fijne Armoede naar te volgen. En ik ben op die tijd, doe Juffrouw Bourignon na Hol fteintrok, in haar Gefelschap overgekomen.
Ik verklare met waarheit, dat het my nooit eenmaal berouwen heeft, dat ik met haar overgekomen ben, en alles hebbe verlaten: maar in tegendeel danke ik God, van dat
hy myin haar Gefelschap gebracht heeft: en ik beklage die tijd, die ik te voren doorge bracht en besteed hebbe, in de Wereld en mijne luften te dienen.
Siet daar, wat voor een God-gezegend en heylfaam middel aan my geweest zijn, de Schriften, Woorden en Zeden van Juffrouw Bourignon.
Defelve hebben mijn verstand
grootelijks verlicht, en kenniffe van stoffelijke en Geestelijke goederen gegeven, en my geleert, de eerste te verachten, en de tweede te beminnen: foo dat alles my feer nutte
fij kgeweest is, en nu noch is, beyde voor Ziel en Lichaam. De nuttigheden zijn foo veel, dat ikfe alle op een tijt niet denken kan. Eenige fal ik noemen. Sy hebben my een veelklaarder verstand gegeven van veel en verscheide plaatsen der der H. Schriftuure, dan ik ooyt te vooren hadde. En daardoor is geheel wegh genomen die valsche gloffen, die de valĂche Pharifeen defestijds over d'Evangel fche Raadgevin en gemaakt hebben. . En my is daardoor een weg gebaant, tot het Eeuwig Zalig leven. hebben my overtuigt, en doen fien, dat ik geen waar Christen ben, en God heeft daar door in my gewrocht een groote begeerte om fulks te werden,
%:
Zyhebben my doen in 't werk stellen, de Evangelische Raadgevinge van de Heere Christo, daar hy leert, Alles te verlaten. Ingevolge van dien, foo hebbe ik aangevan gen te verlaten, mijn Huys, Hof, Broeder, Sufters, Bloed-Vrienden, goede Beken de, Eer, Luft, Rust, en alle wereldfche vermaken, en ik verwachte volgens detoe
fegginge Christi, de belooninge daar voor uitgenade, hondertfout in dit leven, en in het toekomende het Gelukfalig leven. En daar ik te vooren als een groot fondaar leefde, heeft nu het Licht Gods, door hare fchriften, woorden, en zeden, my daar van over tuygt, berouw en leetwefen gegeven, en een vast befluyt doen nemen, van niet meer te fondigen. Soo dat ik vastgestelt heb, liever te willen sterven als fondigen. Daarikte vooren leefde, in de begeerte van alle fienlijke dingen; footracht ik nu te
leven in des felfs verfaking, en in de begeerte der onfienlijke of eeuwig duurende goede ren. En ik geniet daar door een foo foeten inwendigen rust, dat ik het niet feggen kan: bevindende waar te zijn , dat het JockJesu Christi foet en fijn laft lieflijk is: ende dat de wereld te dienen, flaverny, en God te dienen, heerschen is. Te voorenfocht ik de menschen te behagen, om daar door eere te bekomen: maar nu leer ik die versmaden, vindende dat hare loovinge ofprijfingeydel zijn, gelijk ook zy felfs zijn diefe my konnen geven.
Daar ik voor defenleefden naar alle lusten, wil ik nu niet naar een eenige leven. En ik geniet daar door een foo groote vrijheit dat ik het niet uitdrukken kan. Want het was daar mede als of ik fout water gedronken had: hoemeer ik mijne lusten voldeed, hoe meer nieuwe dat ik kreeg, want d'eene was foohaaft niet voldaan, of daar quam voorts weer een ander. In 't kort, ik was een slaaf daar onder, en zy heerschten over my: daar integendeel ik nu over haar begin te heerschen. De Schriften, woorden, en Zeden, van meer genoemde Juffrouw, zijn my ook nut
geweest naar den Lichame: want een mensch dieleeft naar de voldoeningefijner lusten, en naar diegene daar mede hy verkeeren moet, die eet en drinkt veeltijts meer als hem nut is. Waar van het lichaam schade lijd, en het mijne ook veel geleden heeft. Maar nuik foberen matig leve, en ook niets behoeve tot voldoening van anderen, my daar 1n te
Het Negen-en-twintig fie Getuignis.
89
in te buyten te gaan, fooben ik ook nu veelgefonder naar de Lichaeme, dan ik voortijts in vele jaren geweest ben.
Eindelijk, de Schriften, Woorden en Zeden van Juffrouw Bourignon, die hebben my klaar doen fien, dat dit leven maar een Boet-leven moet zijn, en dat wy niets met eygendom mogen besitten, want wy maar Reyfigers of Paffanten zijn. En fulks heeft my doen de Boete omhelsen, ende een offerhande aan God doen, van mijn Zielen Li chaam, bloed en , en alles wat ik befitte; wachtendenaar tijd en gelegentheit, om het naar fijnen wille te gebruiken.
Antwoord op de fevende Vrage. Puwe fevende Vrage voege ik dit tot Antwoord. Doen ik, en noch een Persoon
O met my, voor d'eerste maal by Juffrouw Bourignon quamen, als doen woonde fy tot Amsterdam, by de Haarlemmer Poort, in de Hout-Tuynen, in een Huys ken, staande in een Hofken, daar alleen gemeene Luyden woonden, en de Huysen weinig van huur doen. Nadat wy aan de deur geklopt hadden, liet fy onsfelver in, en bracht ons op haar klein kamerken. Wy vonden alles feer nedrigen slecht, en fooda nig als Broeder Franken beschreven heeft. Wy waren by haar omtrent dry uuren, en fpraken foetelijk met haar van geestelijke zaken: de tijd verveelde ons niet; ja al hadden wy daar een gantschendag doorgebracht. Maar om dit te paffen op u Vraag, foo weet, dat ik aldaar zijnde, een soofoeten inwendigen rust gevoelde, dat ik 't niet wel feggen kan. Altemetsfagik haarkleyn Kamerken eens om; dan haar wederom eens aan: want ik wist niet van waar my defe inwendige stilte quam, noch ook niet, dat de vrede en
vreugde, vruchten des H. Geestes waren: in 't kort, ik had daar wel willen een Taberna kel bouwen.
Soo als wy van haar gegaan, en op straat gekomen waren, vonden wy ons beidefeer vernoegt en wel voldaan, en feide eenstemmelijk, dat wy in 't minstengantschgeen hovaardye, lichamelijk noch geeftelijk, aan haar haddekonnen bemerken, (gelijk het ook by haar gantfch niet is, daarvan ik naderhand, jaaltijds in bevestigt ben geworden,) want wy hadden dit voor een merkteken gestelt, dat, indien wy eenige hovaerdye had den bespeurt, wy daar uit besloten fouden hebben, dat fy de Geeft Gods niet hadde. Noch een verhaal, en daar medefalik met op defe Vraag te antwoorden, ophouden: Wanneer ik my naar mijn Geestelijke stand,fwak, oftwijfelachtig in eenige zaken be vond, en dat het herte daar van wat befet, of 't hooft wat verwert was; als ik dan maar een halfuur, of een uur met haar sprak, foo heb ik door die famen-spraak en tegenwoor digheit by haar, my altijds feer versterkt, en 't herte feer verlicht gevonden, en alle
twijffelingen weggenomen, tot mijnergroote verwonderinge en vertroostinge. Ik heb :" gedacht, wat hier van de oorsaak mocht zijn : en mijn meening hier van IS Cl1t.
Onse Moeder schrijft in 't vierde Deel van 't Graf der valfche Theologie, dat daar een goedeen quade Geest is, diebuyten de menschen zijn, en nochtans in de mensch hare werkinge doen: ja ook dat de Geest des menschen van goet en quaat gemengt is. Nu is't waarachtigdat ik noch niet in de GeestJesu Christi, dat is in die goede Geestherbo ren ben: want ik leve noch in mijn verdorven natuur, en in de Geest van mijn oude
Vader Adam in my, die een is met die quade Geest. Soo dat die goede Geeft weinigin. my kan werken, uit oorsaakvan mijn verdorventheit. Hy laathem altemets wel als een blixem fien en gevoelen; maarten heeft geen duur. Maar die andere Geest in tegen Ik kan nu ook wel
door:
deel, heeft tegens mijn wil de meeste werkingeinN:â&#x20AC;?
-
---
tÂş:
Het Negen-en-twintigste Getuignis,
90
nade Godsklaarlijk voelen, dat als ik naar mijn Geestelijke standfwak, en ineenige faak twijfelachtig ben, of dat het herte wat befet, en 't hooftverwert is, dat my dit alles wert aangedaan, en voortkomt uitwerkinge van dienboofen Geest, die buyten my is, en nochtansfijne werkinge in my doet. De oorsaak nu, waarom ik my altijds in hare
tegenwoordigheit naar mijn Geestelijke stand heb gesterkt gevonden, de twijfelinge weg genomen, en 't herte verlicht: dit dunkt my komt daar van daan, om dat onfe Moeder herboren is in den Geeft Jesu Christi, foo heeft dien goeden Geest, (daar van ik te voren heb gemelt) in haar de heerschappy of heersching: welke goede Geest in haar, komt dan te hulpe, en versterkt de : Geeft die in my is, en geeft hem gelijk als nieuwe krachten, en veroorsaakt dat de quade Geest fijne boosaardige werkingefĂśo niet in my kan doen; daardoor vind ik my dan naar mijn Geestelijke stand gesterkt, de twijffelinge weg genomen, en 't herte verlicht. Ik wensche dat gy dit alfoo mede be vinden moogt.
Dit doet my ook fien, wat voor een groot voordeel diegene genieten, die altemets by haar zijn. Voor my, ik danke God daar voor, en het bevestigt my dat God in haar leeft; want ik het merkelijk in mijne ziele gevoele, gelijk als de Discipelen die met den Heere Christus naar Emaus gingen, vonden hare herten branden op den weg, als fy met hem spraken.
Antwoord op de 8. 9. en 10. Vrage. P uw 8. 9. en 10. Vrage segge, dat ik vertrouwegy uit mijn hier voorgeschreven
:: wel fult afnemen, dat ik oordeele datJuffrouw Anthoinette Bourignon door de H. Geeft geregeert werd, en fyinhare ziele befit des felfs twaalf Vruchten, feven Gaven, en acht Zaligheden. En alfooonfen Broeder Franken dat krachtig heeft bewefen, en door eygen aanmerkinge en ondervindinge daarvan getuigt; foois't dat ik, wat hy daarvan geschreven heeft, alles in 't gemeen, en yder in 't byfonder, mede feg" ge, toestemme en bevestige, 't gene hy dies aangaande geschreven heeft. r
'- '
-
t
-
-
-
-2
Antwoord op de 1 1. Vrage.
- -
Puwe Elfde Vrage daargy vraagt, wat voor Goddelijke Wonderen, en boven-na tuurlijke dingen, ik in Juffrouw Bourignon bespeurt hebbe; daar op fegge mede, het gene onfen boven-genoemde Broeder daarvan geschreven, aangemerkt en ge heeft, 't felve alle niets een eenige uitgefondert, door my werd bevestigt; want het foowel is uitgevoert, en volgens de waarheit beschreven, dat ik daar niets in't min ften : heb. Ik fal alleen tot meerder bevestiging van verwonderinge door hem gestelt, defelve met eenige geschiedeniffe, waar van ik wiffe kenniffe hebbe, be krachtige, en dat is: Juffrouw Bourignon weet de stand der Zielen, hoe die voor God staan, van menschen
:
-
diefynooyt gefien en gesproken heeft, gelijk uyt het volgende blijkt. Het gebeurde, : uw Bourignon iemand, omtrent mijn huis (in Amsterdam) Âť te spreken had, die ook in mijn huis gedachvaart was te komen; by die ge Bourignon des middags by myter maaltijd, waar toe wy nauw
::
lijks een uur besteedde. Op staande, wist fy my wel nauwkeurig te feggen, de stand van mijn drie Sufters die met ons gegeten, en mede aan de tafel geweest waren, hoe
bare zielen voor God stonden, en hoedanigharebyfondere humeuren waren, dat ik my daar over verwonderde, want fy wift die veel beter dan ik,die veel jaren met hun ver: hadde.
-
et
Het Negen-en-twintig fte Getuignis. Het felfde is ook aan myn felfs
91
: want in het begin dat ik met haar verkeerde Âť
feyde fy my, dat ik altijts van goedewil geweest was om Godte dienen, maar dat ik ful: niet had uitgevoert. Het gene Waarachtig is, en doet my dikmaals denken: O! had ik fulk een Moeder in mijn Jonkheit gehad, ik ware veel verder gekomen dan ik nu ben. Want ik in mijn Jonkheit foo onwetend geweest ben, dat ik meende, dat de Kerk van
de Gereformeerde alleen de ware Kerk Gods was, en dat alle menschen buyten defe Kerk, (hoewel ledematen van andre Chriftelijke Kerke,) Ketters waren, die niet ke
ften zalig werden, maar dat wy die in de Gereformeerde Kerk waren, alleen fouden zalig zijn: ja ik heb God gedankt voor fijngoetheit, dat hy my had laten geboren, en opgevoet werden, in de alleen ware Kerke Gods (meenende : me de Gerefor -
meerde) foo groot is mijn blintheit geweest: en dit was my in de Kerke aangewaait, wanneer ik de Predicanten foo
:: de andre fecten hare dwalingen hoorde wederleg
gen, verketteren en verdoemen. Dan de goetheit Gods heeft mijne onnofele eenvou
::
digheit aangefien, en my boeken laten in de hand komen, daar uit ik wel haaft het tegendeel vernam; voor ik zijn goetheit dancke. En gelijk daar verscheyde manieren, oefeningen en wegen zijn; om tot de vereeni
-
ging met God in onfeziele te komen, en mijn manier veel is, dat ik ineenfaamheit, my gedurig tracht aan de willeGodsover te geven. En hoewel ik fulx noyt aan Juffrouw Boarignon had gefeyt, foo wift zy echter my te feggen, dat fulx mijn oefening was, en rademy, dat ik my daar aan foude houden. Nu onlangs over weinig maanden, feyde fy tot my: weeft op u hoede, den Duy velfoektuin de Melancolyte storten: het welkik ook naderhand bevond waar te zijn; want ik wierd moedeloos en stil; maar ik genoot inwendig van God een blikje van fijn
gunst, dat mijn Melancolywelhaast deed verdwijnen. Noch feyde fy my eens, in 't begin toen ik met haar o
kreeg: gy zijt in een
ftrijd. Het welk waar was. Ikvraagde haar, hoezy dat wist. Sy antwoorde: ik heb be in den Geeft gefien twee Heyrlegers, ende gy waart in 't midden, niet wetende tot wiengyu keeren woud; en altemets keerde gyu dan tot den eenen, en dan tot den an deren. Dit versekerdemy, dat fy mijne inwendige stand wift, en hoe mijn ziel voor God stond. Om dat ik my in een foodanige strijd bevond. Ten tweede, foo weetJuffrouw Bourignon ook de stand der ziele, hoe die voor God ftaan, van menschen die van haar af zijn, en die fy noyt gefien, of te vooren van hun
gehoort heeft. Dit falik meteen aanmerkelijk voorval :: , alfoo ik doen het geschiede, aangetekent hebbe. Anno 1671. de Maant December, als wy tot Sleeswijk waren, ontfing onfe Moeder een Brief van een geleerd Persoon, die eenige menschen
onder zijn bestieringhad, waarby een ongetrout Jongman was, die ook eens by onfe Moeder tot Sleeswijk geweest is, en daar
::" van naar Amsterdam te gaan, om
in de Drukkery, die doen aldaar was, te arbeyden. Deninhout van de bovengenoemde
briefaan onse Moedergeschreven, wasals volgt. Dat denJongman, die zy eenmaal tot Sleeswijk gesproken had, wel genegen was om naar Amsterdam te gaan, foo lange hy
:
vrijheit hadde om het beste te verkiesen; maar dat daareen Dochter was, die twee Ja ren ook onder bestiering van defen geleerden had geweest, dewelke hem verfocht te trouwen &c. Om dat defe voorval zeer aanmerkelijk
is, foofal ik die omstandig verhalen, om te
toonen de liftigheit des Duyvels, op dat gy,ik en andere menschen, diedit mogen komen telefen, haar voor des Duyvels netten wachten mogen; want hy'er meer op die manier
verstrikt heeft. Dees geleert persoon schreefwijders, dat defe Dochter met defe Jong man in een huyshaddegedient, en beyde warenzy uyt haar dienst gegaan, om God beter M 2
-
te
Het Negen-en-twintigfte Getuignis.
92
te dienen, en dat de Dochter van 't begin af, met vele tranen hare zonden had b dat fy haar onwaardig achte de Genade Gods, en 't brood der kinderen te
-
:
doorzy in een fware Melancoly was gevallen, en onmachtig om alleen tegen de aanvech
tinge desSatanstestrijden, en gaf voor, datzyaan hare Saligheit twijfelde: ook dat zy niet kostfonder hulp van andre menschen leven, en daarom had fy haar fin opdien Jong man gestelt, die fyversocht te mogen trouwen, niet uit eenige vleefchelijke lusten ; maar
om dat hy haar mochte als tot God helpen, en vertroude dat hy haar zaligheit als fijn ey gen bevoorderen zou. En om hem hiertoe krachtiger te bewegen, bracht zy by, wat men niet al schuldig is te doen om een zielete : , en wat een dierbaar rantsoen de Heere Christo voor ons gegeven hadde, en veel meer andre diergelijke redenen, om de Jongman te verstrikken; en hy liet hem ook vangen door hare liftigheit, want om al le defeheilige voorgevens, oordeelde hy daar toe verplicht te zijn. Dan dien geleert persoon versocht daar oponse Moedersraat. Soo h:alsonse Moeder die brief begoft te hoorenleefen, en inden aanvang defe woorden, dat die Jongman wel genegen was naar , foolange hyvrijheit hadde om 't beste te verkiefen; foรถ feyde onfe Amsterdam te Moeder voort
op, dit is een werk van den Duivel, die defeJongmans ziele foekt te
vangen. En het vervolg van dien brief verder hoorende lcfen, was daar van ten vollen .
verzekert. En alhoewelonfe Moeder gewoon isde brieven, die fy ontfangt, altemets een, twee, ja meer weken onbeantwoortte laten leggen, naar datzy de nood dringende vind, dan defen briefwierd voorts met de eerste daar aangaande Post beantwoort, en uam ook ter plaatse daarfy most zijn ter goeder ure: in welke brief fy schreef, dat die
:: vrywillig aan den Duivel vast was, en dat fy defe Jongman wilde trouwen, al leenlijk uit vleefchelijke lusten, tot fijnbederf, en niet om die heilige voorgevens, die
hy van defe Dochter schreef Dees geleert Persoon antwoorde aan onse Moeder, dat hy haar brief ter goeder tijd -
ontfangen had, daar over hy verblijd was, want hy die Sondags had ontfangen, daar fy des Maandags daar aan foude hebben getrouwt: foo dat hy het daar voor hield, dat defen brief door een wonderlijke schikkinge Gods, foo fpoedig in tijts gekomen was. Dien
Geleerd Perfoon schreef verder, dat hy die Dochter met ons Moeders gevoelen gecolla tioneert had, en dat fy felfs verflagen was, niet wetende wat daar tegen te feggen ; en
als hy haar verklaarde, dat het des Duivels bedrijfwas, onder een heilige schijn, kostfy fulks niet tegen-spreken. an verklaarde fich daar op den Duivel niet te willen dienen noch volgen, Den Jo maar de wille Gods aanhangen. De Dochter fweeg ftille, wierd bedroeft, en toonde noch ongebeerdig, dreigde ook niet meer haar felven te haar niet meer foo willen om 't leven brengen, gelijk fy alle defe dingen voormaals gedaan had, en toonde daar mede welklaarlijk, alles maar een Duivelfche geveynstheit van haar was, om dien
:
Jongmante verstrikken, die korts daar naar in een ander Land trok, om verder van haar af te zijn.
f: dit alles kan men wel klaarlijkfien, dat de voornoemde Juffrouw Bourignon een Goddelijke kenniffe heeft van de inwendige stand der menschen, die fy nooyt gefien heeft, en van haar wijd af zijn, om dat fy defe Dochter nooyt hadde gekent, noch van haar hooren spreken, en des niettemin hare ftand beter wist, dan die gene die dagelijks met haar verkeerde.
Ten derden, weet en gevoelt Juffrouw Bourignon ook, wanneer eenige boofe men fchen haar willen komen beledigen. Dit falik met dit aanmerkelijk voorval bevestigen,
dat geschied is, doenfy noch tot Amsterdamin haar huysken woonden, alsoo ik doen be goft alle dagen met haar te verkeeren. iNaalt vo, T
*
Het Negen-en-twintigfte Getuignis. .
.
93
Na dat mijn Heer de Cort wonderlijk als met de handt Gods (naar dat het Juffrouw Bourignon hem van de wegen Gods voorfeit had) uit degevankenistot Amsterdam was ge raakt, en weder in Noordstrand gekomen; foo is 't gebeurd, dat by dien Heer de Cort
gekomen is een feker Persoon, hem onbekent, die hem de groetenis bracht van eenige vrienden in Hamburg, die mijn Heer de Cort aldaar hadde; en voorder in discours ko mende, gaf dien persoon voor, te zijn een liefhebber van Geestelijke boeken, die door Goddelijke invloet geschreven waren; ookdat hy een Konftenaar in Molens en dijken te maken, was, om verdronken Landen te bedijken, en 't waterquyt te maken; fijnde alle
faken by mijn Heer de Cort dienstigenaangenaam te horen; en door dit middel geraakte hy in fijn gunst. Soo dat hy by hem in fijn Huys in Noordstrand logeerde. ,,Het was nu fĂźlx dat mijn Heerde Cort, in fijn lange gevankenis tot Amsterdam, eenige quade hu meuren vergadert had; en dien persoon fulxhoorende, gaf voor, daartoe een goede re medie te hebben, zijnde een Poeyertie, dat dien Heer van hem ontfing, en voor de tweedemaal in nam;dan dien nacht doen mijn Heerde Cort dit Poeyertje des avonds te vo ren voor de tweedemaal ingenomen had, trok die Persoon stillekens, fonder iemands we ten, uit fijnhuys, en ook uit Noordstrand. Maar mijn Heer de Cort bevond hem van
dit foeyerkenfeer qualijk, want hy verloor des morgens daar aan fijn spraak, en stierf kort daar na; foo dat men anders niet vermoeden kan, of die persoon heeft hem met dat Poeyertje vergeven.
-
-,
-
Weinig dagen daarna quam die felfde man, die de Poeyer aan mijn Heerde Cort ge geven had, in Amsterdam aan 't huis van Juffrouw Anthoinette Bourignon, vragende om haar te spreken, en feide, dat hy van mijn Heer de Corts wegen quam 2 (die hy in Noordstrand gelaten hadde,) de groetenis doen. Maar foo haast als dito Juffer de bood fchap : in plaats van haar te verblijden, met tijdi te hooren van haar befte Vriend, die dito Heer de Cort was, te meer, om dat fy in lange tijd geen schrijven van hem gehad hadde, foo feyde fy aan haar Vrienden: Ik wil dien man niet spreken; dat hy ufegt, wat hy my feggen wil: dat fy aan hem feide. Waar : hyantwoorde; dat hy haar
felfs spreken moest, en een brief hadde om haar te behandigen. Dit bericht aan haar gedaan zijnde, wierdfy ontroert, en feide ernstig, dat fy niet begeerde dat die man by haar foudekomen, hy mocht fijn brief overgeven, indien hy begeerde; foo niet, hy mocht daar mede weggaan; gelijk als dede: maar quam desanderendaags we derom, met noch meerder begeerte om te spreken, feggende, dat hy haar verfocht
::
te spreken tot haar voordeel, waartoe die brief, die hy hadde, ook strekte. Maar als de voornoemde Juffrouw verstond, dat hyfeer aanhield om by haar te komen, foo hefte fy haar in een yver op, (want fy feer fiek te bedde) en feyde: Ik begeer niet dat dien menfch in mijn huys komt; en bad een van hare Vrienden, dat hy doch die man van haar huisfoude geleiden, om dat fy hem daar niet kost verdragen, alhoewel hy maar in haar voorhuis was. Daarop feyde dien Vriend tegens hem; de Juffer is niet gestelt om u te spreken, komt doch met :: wy fullen in mijn huis te samen discoureren: gelijk ook geschiedde, en aldaar verstond dien Vriend van defe vreemde man, dat fijn voor
:
nemen was, de Juffer aan te brengen een groote Konftenaar, die de wijsheit haddege kregen om Molens te maken, om
: alle wateren uit het Land te trekken;
waar op dien voornoemde Vriend hem antwoorde, dat hy wel wist, dat de Juffrouw fulke dingen niet van noden had, maar dat hy beter foude doen, van in 's Gravenhagen ,
te gaan by mijn Heeren de Staten, die vele Landerijente dijken hadde; daarfijn konft : beter te pasfou komen, 'tgeen hyaannam te doen. Maar twee dagen daar na quam hy wederom by hem, en feyde, dat de Heeren Staten dat niet van noden hadden, en dat
de Juffrouw dat beter fou dienen om Noordstrand te diqueren. Maar wijl fy fulken te - -
-
- -
-
M 3
genheit
94
-
Het Negen-en-twintigste Getuignis.
genheit van die man hadde, foo woufy nooyt toelaten, dat hy meer in haar huis fouko men; en als hy alle hoope verlooren had van haar te konnen spreken, foo is hy ver trokken.
.
Korts daarna ontfingJuffrouw Bourignon de tijdinge, dat mijn Heer de Cort feer haa ftig was gestorven, en dat men oordeelde dat hy vergeven was, door Poeders, hem in gegeven van een onbekent persoon, die feyde, by hem gefonden te zijn door mijn Heer de Corts Vrienden in Hamburg: hierop kreeg fy achterdocht, dat die felfde man in Am-. fterdam gekomen was om haar ook te vergeven, gelijk waarschijnelijk is, aangefien dat de Vrienden in Hamburg van die man nooyt gehoort noch geweten hebben, en al dat hy hadde, was niets dan bedrog en leugen. aardoor wy wel gefien hebben, dat Juffrouw Bourignon eenige openbaringe van God hadde gehad, dat fy haar voor die man moest wachten, te meer, om dat fyfoo hard daar tegen op stond, om hem niet te spreken, of te gedogen, dat hy in haar huis quann, daar fy nochtans in die tijd, hoewel krank, aller menschen aanspraak toestond, en dat fy niet wist wat in Noordstrand gepafeert was, noch van mijn Heer de Corts fiekte noch ood, en noch min dat hy fulk een vreemd man by hem hadde gehad. Alle defe om ftandigheden zijn wel aanmerkens weerdig. Noch tot meerder bevestiging, dat Juffrouw Bourignon weet en gevoelt, als eenige
":
boofe menschen haar willen komen beledigen.
Tot Sleeswijk logeerde wy in een Herberg, daar wy het gantfche boven-huis in had den, en de Waerd logeerde de vreemde Lieden, die by hem quamen, in de onderste vertrekken. Het is nu veel malen gebeurt, dat daar Liedens quamen logeeren, van wien onfe Moeder nooyt iets hadde gehoort, noch ook haar : gefien, en wift ons opyder tijd te feggen, dat zijn goede liedens, en op een ander tijd, dat zijn quademen : ; daar fy die menschen nooytfag, en altijds op onfe boven-gehuurde kamers bleef, en niet beneden quam. Als fy dan gevoelde dat het quade menschen waren, foo feyde fy tegens ons: Weeft op uw hoede, dat zijn onfe Vyanden. Wy vernamen dan stille kens wat personen het waren, en gaven nauwe achtinge op hunne bedrijven, maar heb ben altijds bevonden, dat onfe Moeders feggen waarachtig is geweest. Dit felvige is ons tot Tonningen ook wedervaren. Ik kondenoch meer diergelijke voorvallen verhalen, dan achte het onnodig, dewijl uit het boven-verhaalde klaarlijk blijkt, dat God aan de ge
noemde Juffrouw altijd bekent maakt, wanneer eenige quade menschen haar nagaan, Niet alleen weet Juffrouw Bourignon de stand en conditie der menschen, die by
haer, en van haerzijn, maar ook heeft fytoekomstige dingen, aan menschen tegeschie den, voorfeit. Ditfalik met defevolgende Geschiedenis bevestigen. . Met Jacob Stoffelfz. Opper-Caffier van de Oost-Indische Compagnie in Amsterdam, zijnde de Swager van onfen Broeder Volkert van de Velde, hebbe ik vele jaren familiare kenniffe gehad, en feer veel werelds vermaakte samen genoten. Dan na dat ik my van
't Gefelschap had afgetrokken, en tot de eenfaamheit begeven, en met Juffrouw Bou rignon begoft te verkeeren; foo fcheen het my of hy ook de Wereld wildeafsterven; want hy verliet mede het Geselschap, en koft goede Boeken om daar in te lefen, en gaf voor dat hy mede de Deugt wilde volgen: kort daar op kreeghy een slepende fiekte; eindelijk wierd ter doodtoe krank. ,,Uit oude kenniffe ging ik hem befoeken; ik vond hem fwakte bcdde leggen, en met hem foetelijk discourerende, beklaagde hyfeer (met
tranen) fijn voorige leven, en bad God dat hem gelieven mocht fijn leven te verlengen, het God believen fal, dat ik van defe fiekte mach opkomen, foo fullen famen God dicnen, en met Juffrouw Bourignon verkeeren, en in eten en drinken foberzijn. Ik en hy deed: beloften van beter te willen leven. Och! feide hy tegen my: Indien
begeer,
Het negen-en-twintigste Getuignis.
95.
begeer, feidehy, niet meer dan een schotelfpijs, en daar fullen wy onfe matigenood -druft van nemen.
-
-
.
-
Ik antwoorde, my fulxfeer liefen aangenaam foude zijn, want feyde ik: wy hebben fa men de wereld gedient, het fou mijn feer lief zijn, dat wy nu God ook te famen dienen
mochten. En daaropgaven wy malkanderen de hand; dit wiert tot twee onderscheyde reyfen, dat ik hem quam befoeken, bevestigt en vernieuwt met handtasting. Als nu de Siekte meer toenam, en dat hy in gevaar van fterven was, ook door de Doctoren ver laten, foo verfocht hy aan zijn Swager van de Velde, dat hy Juffrouw Bourignon verfoeken wilde, datzy God voor hem mochte bidden, en haar feggen, dat hy belooft hadde, als God hem noch wat wilde in 'tleven laten, dat hy hem oprecht fou dienen en niet voortaan deydelheit der wereld volgen. Welke boodschap, door dito van de Velde wiert gedaan aan Juffrouw Bourignon in mijne tegenwoordigheit, waar op zy antwoorde en feyde: fegt aan uw Swager, dat ik hem van de : Gods belove, dat indien hy het van herten meent, en fijn berouw oprecht is, hy van defefiekte opkomen zal: maer foo hy daarna fijn beloften niet voldoet, foo falhy niet lang leven: ook van geen langduurende fiekte sterven.
- Het geschiede dat hy van defe fiekte beterde, kort daarop gink ik aan fijn Huys, met meening van hem eens te befoeken; dan alhoewel hythuys was, quam het hem niet ge
legen myte spreken: daarna quam ik hem op straattegemoet,dan hy wilde my niet aan fien noch groeten. Hy begaf hem weder in de wereld, gelijk als te vooren, om fijn ver maak te nemen, dan ontrent een halfjaar naar fijn boven verhaalde Siekte, is hy haaste ftelijk komen te sterven, gelijk als Juffrouw Bourignon hem van de wegen Gods voorfeyt
hadde. Waar door men fien kan datzy een Goddelijke Prophetische Geest heeft, om de menschen te waarschouwen tot haar eeuwigheylen welvaren.
*
.
r
-
.
-
: '2' ยบf ' . : : : : :
. ,,i - --
:
Antwoort op de twaalfde Vrage. Y uwe twaalfde Vrage vraagt gymy, wat voor byfondere Goddelijke Genade ik in
B de Persoon van de meer genoemde Juffrouw Bourignon gevonden hebbe. Daar op ikfegge: defelvefijnfooveel en : , dat ik die alle niet aanhalen kan, want ik voorgenomen hebbekortte Ookik weet dat onfen naar waar heit daarvan geschreven heeft,zijn. foodrage myikdaar aan, Broeder alle het Fran_ken felv e bevestigende,
:
niet noodigachtendealles wederte maar ik fal welyts, met eenige geschiede niffe die in mijn tegenwoordigheit zijn voorgevallen, bevestigen: voornamentlijk die de vafteen ware deugt, die zy in hare ziele befit,bekrachtigen: want de gaven van Prophetie en van mirakelen, acht zy niet veel, want zyfegt dat die de zielen voor God niet beter ma ken, ja dat een mensche defelve kan doen, en dan noch wel verloren gaan : maar de wa reen rechte Deugt achtet fy alleenfeer hoog. , Ik bevindedan, datzy boven alle andere ook in hare ziele befit, de Deugt van Ootmoedigheit of kleynheyt; het welk waerlijk een byfonder Goddelijke Genade is, die feer mildelijk in haar, zijn fitplaats genomen heeft, want ik noytmensche hebbe ge
:
kent, daarvan begaaft alszy, gelijk sy by alle voorvallen betoont. Ik fal eeni ge, die foodanig my bekent zijn, verhalen. -Hiervooren hebbe ik gefegt, hoe een ander vrient en ik haar voor de eerste maal fpra -
1-'
ken, dat wy wel naauwe achting namen, ofwy ook eenige Hovaardy of achting hares felfsby haar kostenbespeuren, dan wy moesten eenstemmig verklaren, dat wy niets, 't gene daar naargeleek, in haarkosten vermerken. En sedert heb ik veel jaren met haar verkeert, maar in 't minste niet daar van in haar konnen bespeuren. Maar wel het tegen deel, te weten dat zy feer kleyn en ootmoedig in haar eyenoogen is. .. DeGC:
96 Het Negen-en-twintigste Getuignis. Doen fy noch in haar eigen Huysken was, hebbe ik een tijt lang daagelijks met haar verkeert, en nadat Zy door vervolging van hare Wyanden daar uyt moest wi jken, heb be ik haar helpen brengen in een ander huys, daar zy ontrent een Jaar lang was. Heb bendedaar alleen maareen kamer, en maar weinig gemak; daar fy haar, als mede in haer huisken, feer klein en foberlijk behielp, met de enkele noodfakelijkheit wel te vreden en vernoegt zijnde. En doen wy van Enckhuysen tot Tonningen gekomen waren, verkoos fyvoorhaeren ons maar een feer slechte gelegentheit, daar wy wel twee Ă dry weken in waren. Voor haer gebruik had fy maar een klein kamerken, daar fy des nachts
fliep, en wy des middags en des avonds met haer spijfde: en wy met ons viermans-per foonen gingen dan in een ander kamer slapen, twee van ons op een bed-stede, en dan fliepen noch by wijlen wel vier offes personen meer in de felfde kamer. Van Tonnin gen quamen wy tot Sleeswijk, daar wy het wel wat vryer, maar andersniet veelbeter hadden. Wy huurden daar het gantsch boven-huis van onse Herberge. Doen wy defe vertrekken eerst fagen, foo prees Juffrouw Bourignon die feer, als haer wel aanstaande, daarover ik my verwonderde, alfoo ik in de grootsheit geleeft had, docht het my een al te geringe gelegentheit te zijn. Sy koos voor haer een klein kamerken, daar men nieuwlijks Tabak in gesponnen had, dat feer vuiluit fag, en lelijk naar de Tabak stonk, daarin ook haer Dienstmaagt niet een nacht had willen slapen. Dat kamerken, alsmede alle d'andere vertrekken, maaktefyfelfsschoon, en was daar mede feer wel vernoegt, en leerde ons alle door haar Exempel, haer in de Kleinheit en Ootmoedigheit na te vol en... In alles verkiest fy het minste en geringste voor haer felfs, foo in gemakken, spijs,
::k , en kleedinge. Begeert ook niet dat men haer dient, wanneer fy gefont is, maar fy dient ons alle tot de geringste dingen toe: als de schotelen, vaten, lywaat te waf fchen, en het huis te reinigen, en wat dies meer is.
:
Doch dit alles is maar het minste, want iemand kost dit allesuitwendig doen, en in
::
in 't herte hebbe; maarneen, 't en is hier alfoo niet, want ik ge wendig de loove zekerlijk dat fy voor God noch veel kleinder en nedriger is, dan fy door die uiter lijke werken, haer aan ons vertoont. Want in alles wat fy doet, geeft fy God de Eere, en eigenthaerfelfs niets toe, als wel wetende dat van ons felfs niet als kan voort komen; maar alle goede gaven van God. Ik moet hier op een voor-val verhalen, daar ik by geweest ben. et gebeurden dat wy te samen op het Stadthuys tot Amsterdam zijn moesten, en als wy daar waren, foo quam onverwacht een Notarius, by haar een in Infinuatiedoen, we gens de Noordstrandische faken, daarophy haar antwoort afvoorderde, fy gaf hem een Antwoord dat feer wel ter fake diende. Hy weg gaande, feyde zytegens my: het is im mers van God, dat ik foo wel geantwoort hebbe. Soo dat zy de goede gegeven ant woorde haar felfs geenfins aanmatigde. Ook wanneerzy eenige treffelijke faken geschre ven heeft, en by ons komt, foo fegtzy veeltijts. O! Kinderen, ik heb fulke Heerlijke faken geschreven, dat ik feyde: Heere hoe goet zijt gy, dat gy de menschen alfoo lief hebt, en haar fulck een Lichtfend. Soo datzy van het kleynste tot het grootste goet of deugt, niet in 't minsten haar felfs iets toe-eygent, maar van dat alles Goddeeere geeft.
yiszekerlijk in hare eigen oogen foo klein, dat fy wel van een kind leeren fou wil len, laat staan van een groot of geleerd wijs mensch, indien hy haar iets leeren kost. Maar het is notoir, dat alle menschelijke wijsheit, by de Goddelijke Wijsheit niet kan vergeleken werden, en daaruit volgt, dat indien fy van een ander mensch eenige Gee ftelijke ofGoddelijke dingen leeren fou, hy defelve ook befitten moest, en verder of
hooger in de genade of stand der weder-geboorte gekomen zijn, als fy gekomen is. Maar fulke menschen haer niet voorkomende, foo kan noch en mach fy ook van andere ---
innen
Het Negen-en-twintigfte Getuignis.
97
menschen hunne ingebeelde Geestelijke wijsheit of meeninge niet leeren, al quamen fy met noch foo fubtile fluyt-redenen voor den dagh, en al beelden fy hun in noch foo wijs te zijn. En dewijl fy weet, dat alle disputen van den Duivel voortkomen, foo
wil fy ook daartoe geen aanleydinge geven, maar fal een foodanig persoon, dan wel een hard offtraf antwoord geven, ja niet willen hooren spreken. Dat fy wel fouwillenleeren van andere menschen, alwaar het van een kind, dat weet ik uit eigen ervaringe , maar het moeten faken zijn, die hy beter weetalsfy: als daar zijn verfcheyde konften of handwerken, die noodzakelijk zijn tot dit leven, die haar, of de gene die by haar zijn, fouden mogen te paffe komen, om alle noodige dingen felfstekonnen doen, om niet genoodsaakt te zijn,by menschen, die noch in de begeerte leven , defelve te moeten gaan kopen. Sy heeft ook alreeds de kenniffe van Mout te maken, bier te brouwen, brood te backen, boter en kaas te maken, en andere diergelijke
faken meer, dat ik my daarover verwonder, Sy beft ook de Deugd van Sachtmoedigheit, het welk waarlijk mede een byfondere
Goddelijke Genade is, die de Geest Gods in hare ziele gebaart heeft, En de Leeringe : Christi, als hy fegt: dat men van hem leeren zal, dat hy Sachtmoedig ennedrig van herten is, heeft fy gelijk als ingedronken, en die vloeyt wederuit haar penne: want fy
heeft onderhanden een boek waarvan alrede wel negen vellen gedrukt zijn, over de bo vengenoemde woorden van de Heere Christo, waar inzy van de vaste en ware Deugt handelt, en byfonderlijk van de Ootmoedigheit en Sachtmoedigheit. Welk een feer
voortreffelijk boekfijn zal. Het moet fijn datzy alle defe Deugden in hare ziele wefent lijkbefit, omdat zy daar foolevendig van schrijft, fonder oyt in eenige Boeken telefen. Dat fy de Deugt van Sachtmoedigheit befit, dat weet ik door dagelijkse voorvallen.
Want wanneer wy als wakkere krijgsknechten in de Schole Christi,welwaken en strijden tegen onse vyanden in ons, en de bofe menschen buyten ons, dat is wanneer wy de fon den, van degene die met ons handelen, krachtig tegen staan; dan is zy aan ons in Sacht moedigheit en vriendelijkheit als een feer lieve Moeder, ja een EngelGods, maar als wy het tegendeel doen, en niet waken noch strijden, foo zijn wy alle in hare oogen als doots beenderen, in de welke geen Geestelijk Leven is, met wienzy dan ook niet verkeren kan, als met een weerfin.
ap
Defe onse Moederbefit ook in hareziele de Deugt van Lankmoedigheit. Het welk in der daat mede een byfondere Genade Gods is; die haar in opsigt van ons, of alle die by haar zijn, feer k is. Want indien zy alle andre befat fonder defe eugt, foo ware het onmogelijk, datzy by ons foude konnen blijven, om dat wy alle noch foo onvolmaakt, en noch in onfe verdorven nature zijn levende. Maar neen, zy verdraagt onfe onvolmaaktheit, met een feer geduldige lankmoedigheit. Hopende dat wy eens beter fullen werden, en meer sterker in de vaste Deugt staan. Sy heeft ook daar van een belofte Gods, dat haar hope in die fake feer versterkt. Ik denk dat gy het niet
:
::
weet, want het voorukomfte by ons geschiet is, en daarom falikfeu verhalen... Doen wy tot Sleeswijk waren, en onfe Moeder geern had gefien, alles naar de wille Gods mocht toegaen; en wy door oorsaak van onfe onvolmaaktheit, dan den eenen dan den anderen, haer tegen sprak, (van welke tegen-sprekinge ik hier nayets verhalenfal,) foo
klaagde onse Moeder aan God over ons, feggende: HE E R E , Wat fal ik met
defe menfchen doen, die my gedurig tegen-fpreken? God antwoorde haer:
Den Duivel doet fulks in haar tegens hare willens. Syfeyde: HE E R E, ik kan niet regeeren foodanige menfehen, die niet willen onderworpen zijn aan't gene ik haar fegge. N
De
-
Het Negen-en-twintigfie Getuignis.
98
De Heere antwoorde:
Delyand der menfchen doet fulks, om u te quellen en te ontroeren, maar den tijd fal dat fjufullen gehoorfamen, en aangenaam zijn. komen, Onse Moeder heeft mede de Deugt van Sterkte , die nevens de Rechtveerdigheit Gods, gelijk als fijn zetel in hare ziele gefet heeft. Dit is mede een byfondere Godde lijke Genade, heden by weinig menschen bekent, en waaraan de beste en wel-meenen de schip-breukelijden, en door onkunde en flappigheit tegens de fonde, het quaat miet na behooren wederstaan, en alfoode Vyandhaerder ziele daer door groote macht geven,
gelijk wy'er vele, alfoogestelt, kennen. Maer onfe Moeder door defe Deugt van Sterkte tegen het quaat allerwegen waar fy het vind, foo wel in ons en Rechtveerdigheit, als in andere menschen, daar fy of wy mede omgaen moeten. Sy leert ook, dat men in andere kan fondigen op negenderlei manier, en daarom strijd fy foofeer tegens het quaat in andere; alsoofy defe Deugt, alsmede alle andere deugden, leeringen, en raadgevin ge, alle felver : oeffent, ja noch meer en sterker dan die beschrijft. Uit het oefenen van defe Deugt van Rechtveerdigheit met het quaatte wederstaan, om dat het by de huidige menschen foo onbekent is, daar uit ontstaat, dat felfs de wel meenende foo in ons Gefelschap, als daar buiten, altemetsgeoordeelt hebben, alsof onfe Moeder eenige quade of onredelijke paffie hadde; het gene nochtans voor God
Ă&#x2039;
:
haer meeste Deugden zijn, spruitendeuyt die Goddelijke gave van Sterkte en Gerech tigheit, om het quade altoos tegen te staan: om dat het quaat een vyand Gods is. Voor my, ik moet bekennen, dat ik aan foodanig oordeel mede schuldig geweest ben, en bidde God, dat fijn Goetheit my gelieve te vergeven, en myte geven het licht om het quaat te ontdekken, en kracht om het tegen te staan. Ik fie nu wel klaarlijk dat ik daar ingedwaalt hebbe, en hebbe vaftelijk voorgenomen my in het toekomende daar voor te wachten:
By gebrek van dat wy niet besitten defe Deugt van Sterkte en Rechtveerdigheit; hier uit zijn meest ontstaan onse tegen-sprekinge tegen onse Moeder hier voren van gemelt.
Ik fal eenige voorvallen verhalen, op dat gy die wetende, u daer van wachten meugt. Sy konnen ook my tot een erinnering dienen, wanneer ikfe kom te herlesen. Ik faliets voor affeggen, 'tgene ik dikmaals gedacht hebbe, te weten, dat ons Geselschap is, als een Afiajeurs Smelt-kroes, die al het schuim of valfchalloy uitwerpt, en fich niet lan verburgen kan houden, wanneer de kroes op't vuur komt. Soo en konnen ook onfe
gebreken niet lang verburgen blijven, als wy staan in de kroes van ons Moeders oordeel; want het vuur der gerechtigheit doet dat opkoken, en uitberften al de schuim van onfe ondeugden, al hebben fy voor de menschen voor Deugden geacht geweest, foo doet fy ens die klaarlijk fien als gebreken, gelijk fyin der waarheit ook voor Godalfoo zijn. En al schijnen onfegebreken halfverfturven, foobewegen fy:haar weder, wanneer wyons felfs recht beproeven. Dit komt, om dat wy de Vyandonfer ziele, door onfe voo rige fonden hebben macht gegeven; en hy neemt hier fijn voordeel in acht, en doet als
een die een Stadbelegert, en die op de fwakste: aanvalt. Ik heb over 25 jaren een weinig in Nederduyts de Logica geleert, en daardoor kreeg
ik degeest vantegen-spreken. Zedert heb ik het getracht te overwinnen, ook veel daer in gevoordert; dan na dat ik met onfe Moeder in Holsteyn gekomen ben, heb ik het
meer gedaan, als in langen tijt te vooren, en foo met meer andere gebreken. Nu, om te keeren tot mijn voorige reden; gy weet dat ik eens aan ufchreef, uit de naam van onfe Moeder, dat wy tot Sleeswijk hadden gehoort eenig gerucht, alsof Ham burg foude belegert werden. Het felve beveelde fy op die tijd aan God, en vraagde den Hieere: Of hy ook Hamburg door Oorloge wilde straffen? Waar op God antwoorde: Ja,
Het Negen-en-twintig fie Getuignis.
99
Ja. En daarom ried fy u te eerder van daar te trekken, en fy beval my fulks aan u te schrij ven.
Ik redeneerde daar tegen, oordeelende de Belegering niet waarschijnelijk was,
altoos niet foohaaft te geschieden. Sy feide tegens my: Gy verstaat de wegen Gods niet, doet wat ikufegge.
-
Siet daar, had fy haar niet tegens my gestelt, foo had fy medegewerkt door flapheit aan mijn fonden van ongehoorfaemheit, en gedaen tegen haer eigen leeringe, als fy fegt, dat men in anderen kan op negenderlei manieren: dit fou geweest zijn
:
een fonde van dat te verdragen.
En alfoo defen brief een wonderlijke uitkomst wrocht,
foo falik het verhalen, en mach wel onder de wonderen Gods gerekent worden. Want
gy weet, dat Monfr. Klaes Floris, onse Moeders Schriften met grooten smaak hadde gelesen, en dat hy :: wat naarder by ons in Holstein waer geweest; maer wegen d'onwilligheit van fijn Vrouw daer geen kans toe fag. Gy, noch wy, noch hy, van Gods voornemen in defefaak iets wetende, foo communiceert gy hem defen brief, door my aan u geschreven, en hy verhaelt den inhoud aan fijn Vrouw. Sy hoorende dat daar
in geschreven was, dat men vreefde of Hamburg wel mocht belegert werden, wierd bevreeft daer langer te blijven, en daerom bad en versocht fyaan haer Man, dat hy een huis in Fredric-stad wilde huren; dat hy geern deed, en alfoo met volkomen wille van fijn Vrouw, uit Hamburg geraakte, en mede uit het beslag des werelds, naer fijngoet voornemen; om dat hy door de Schriften van onfe Moeder klaarlijk gefien hadde, de
ydelheit van de Handelinge en Koopmanschappen des werelds, en absolut besloten van die te verlaten. Waar toe hy niet had konnen komen door de tegenstand van fijn Vrouw, indien fy niet door defen brief beweegt was geworden van uit Hamburg te trekken. , ,, Wat dunkt u Lieve Broeder, mocht onfe Moeder niet wel tegen my feggen, dat ik
de wegen Gods niet verstond alsik haar daer in tegen sprak, terwijle God foo veel nut tigheituit defen brief wilde trekken, en die Man door dat middel, teenemaal los wil de maken van 's werelts bedrijf?
-
-
Âť
Wy hebben onse Moeder ook veel tegengesproken,wanneer wy eenige noodige dingen kochten, ofeenigewagen-vrachten moestenbetalen. Imant die haar grond niet wist, fou denken, die Juffrouw isgierig en onredelijk, daar fy nochtans al haar goet wel fou weggeven,wiftzy maar waer het wel besteed was,wantzy begeert niets in defe werelt. En ik heb haer dikmaals van mijn goet gepresenteert: dan fy heeft het noyt begeert, feggen de, datzy van haereygen goet een last hadde, en en niet wist wat daer mede te doen. En
als ik haer vraegde wat ik dan met mijngoederen doen foude; foo feyde zy my: besteed die ter Eeren Gods, ofwerpt die in de Zee, als gy d'eere Gods daarmee niet bevoorderen kond. Want die te laten aan wereldlijke menschen, foo werkt men mede aan hare zon den: dewijl dat fy harezonden fullen vermeerderen naer mate dat zy meer tijdelijke goe deren bekomen: haar Hoovaardye faldaer mede aanwaffen, erfhare :: fullen fy meer
der voldoen; hare pracht vermeerderen, en daer mede wydervan God afwijken. Soo dat het beter was, dat men zijn goetin de Zeewierp, alsmede te werken aan fooveel verscheyde zonden in andere menschen. Daeruyt men oordeelen kan, dat zyniet be gerig is, noch iets van een ander foekt. Maar befit haereygengoet met last. u, tot mijn voorige reden kerende: dewijl dat onfe Moeder weet, dat alle men
fchen, daer wy iets van moesten kopen, of aan wienwy iets te betalen hadden, alle in hare verdorven nature leefden, en by gevolg in de Gierigheyt, begeerte en onrecht veerdigheytzijn, foo begeerde zy, dat wy eenyder fouden geven, wat hem Rechtveer diglijk toe quam , en niet meer: en dat wy fouden toefien, niet in de maet, gewigt, ftoffe, of waerde bedrogen wierden. Dan dit wiert in den beginne by ons niet wel in 't
werkgesteld, en dit veroorsaakte tegensprekinge, en daar stelde zy haar dan wg": 2 -
-
1S11
I CO
Het Negen-en-twintigste Getuignis.
dien fyfulx niet had gedaan en uitgevoert, foo was zy aan vele zonden medewerkende
geweest, alsaan de zonde van Gierigheit, en onrechtveerdigheit in de verkopers: in ons, in dat wy de zonden van de verkoopers hadden verdragen en verschoont : en fy had schuldig geweest, in datzy alle die zonden niet had geweert en voorgekomen.
Voor my ik moet bekennen, dat ik door al te groote mildheit aan de zonden der gies rige menschen veel mede gewerkt hebbe. Want ik meende voor defen, dat fulks een
deugt was: ja ik hadde mijn Sufter dieby my woonde, en mijn huys houdinge regeer de, verfocht, datzy niet al te nauw bedingen wilde hetgene dat zy voor my moest kopen; want feyde ik, de liedens moeten daer afleven: ook heb ik felfs niet geern dat men my al te nauw bedingt. Siet onfe voorige deugden, hoe klaer dat die nu tot zonden ont dekt werden: want het geschiet in der Waerheyt, dat men de zonden voed, als men die gierige hertenfoo vele winninge geeft als Zybegeren. Om dat zy daar me groots en Hooveerdig werden, en hare verdorvene nature meerder voldoeninge geven. Want
een wereldfche menschen, fullen God meer eeren met hare overvloedige winninge: Maar integendeelfullen zy hem meerder vertoornen. ,,Daarom is't dat men wel toefien moet, hoe men zijn goet besteed, om niet met onfe mildadigheit zonden te begaan. Van alle defe dingen was ik t'eenemael onwetende door mijne groote blindheit daer ik in ftack nevens alle andre naam-Christenen, die deugden voor ondeugden, en de ondeug den voor deugden houden; van alle defe dingen waar ik t'eenemaal onwetende, voor dat ik aanschouden defe heldreklare waarheden Gods door defeJuffrouw in 't licht ge bracht: want federt heb ik die waarheden foo klaar gefien als de heldre Son schijnende op den middag: en oordeele dat het gene ik voor onvolmaektheit achte, nu voor groote oddelijke deugden en boven natuurlijke genade van Sterkte en Gerechtigheit oordeele te zijn.
Wy hebben onfe Moeder ook veel tegen gesproken, wanneer fy ons van eenige aan ftaande onheylen quam waarschouwen: als dit volgende bewijst. Verleden winter een Jaar, als wy noch tot Sleeswijk waren, feydefy ons verscheyde reyfen: Kinderen, weeft op u hoede, de Duivelfoekt brand te veroorsaken: wy namen aan, yder op fijn hoede te zijn; dan als fy merkte dat wy niet al te voorfichtig waren, berispten fy ons daer over; en wy dochten dat wy onfe dingen wel deden. Korts daer aan gebeurden 't, op twee on derfcheide dagen, dat daar al te grooten vyer in de Kachel gestookt was, en groot pe
rijkel liep, dat het gerookt vleesch dat in de Schoorsteen hing, en met papier bekleed was, in brand fou geraakt hebben. Synaer gewoonte in haer kamerken fittende, daar fy gemeenlijk niet uit quam, dan voor ontrent den middag, maar fy gevoelde fulke per finge inwendig, dat fy dacht, het moet hier buyten niet wel gaan. Buyten haer kamer ken komende, fag fy de vlam uit de Kachel door de rook-pijp sterkelijk uitflaan : zy trok de brandende houten uit de Kachel, en daer mee quam fy het gevaar tot twee onder fcheyde reyfen voor. Maerweynig dagen daer na, geraakten brand op de folder, recht boven de bedstede van onfe Moeder. Dit ontstond van het vyer uit een Kachel onder haer kamer, waer, van de schoorsteen op de folder in een Moutery uitguam.Hieraan hadden wy geen schuld, maer de Liedens onder ons: dan alfoo den Duivel door den eenen wegfijn boosheit niet uitvoeren kost, focht hy eenen anderen. En wijl onfe Moeder het boven voorgekomen had, fooquam hy nu van onderen. Het wierd noch in tijds ontdekt, en door hulp der bueren gebluft. Uit defe dingen blijkt niet alleen, dat wy qualijk hebben gedaan, van haar tegen te spreken, als fy ons, wegens aanstaande onheylen, quam waarschouwen, maar het bewijst esk, dat fy des Duivels boofe en listige aanslagen voor heen weet. En uit alle defe te -
:
amen Âť
Het Negen-en-twintig fte Getuignis,
Io I
famen, bevinde ik dan, dat ik feer qualijk oordeelde, wanneer ik gedacht hebbe, dat onfe Moeder, hard, onredelijk, of gierig was, wanneer fy uit een Goddelijken yver
tegen onse ongehoorsaamheit streed, en ons over onse onvoorsichtigheit berispte , en wanneer fy begeerde dat wy strijden fouden tegen de gierigheit, begeerte, en onrecht veerdigheit der menschen, van wien wy iets moesten kopen, of eenige wagen vrachten
betaelen. Maer nu oordeele en fie ik wel klaarlijk, dat het in onse Moeder geweest is een groote Deugd van Sterkte en Rechtveerdigheit, en een byfonder Goddelijke Ge nade; en dat ik, en andere, in, en buyten ons gefelschap, van haerfeer qualijk geoor deelt hebben.
Antwoord op de 13. Vrage. 87 Oor het dertiende punĂŠt vraagt gy my: hoe lange ik de persoon van Juffrouw Anthoi / nette Bourignon gekent hebbe, en hoe lange ik hare Schriften hebbegelefen? daer op ik antwoorde :
-
-
Dat ik wat meer als vier jaren geleden, voor de eerste maal by haar persoon gekomen ben: dan het eerste jaar weynig met haer omgegaan. Maer de volgende tijd, zijnde wat meer als dry jaren, ben ik dagelijks by of ontrent haer geweest, en foo haast als hare Schriften in druk uitguamen, heb ik die alle vervolgens met groote vrucht gelesen, en van dag tot dag, in de waerheit, daer in beschreven, bevestigt geworden: want hoe meer datmenfe leeft, hoe meer dat men verlicht en bevestigt word. Het gene een teken is van de Geeft Gods, die altoos in de kleinheit begint, en wast meer en meer, als een Mostaart Saadeken, dat het kleynste onder de granen is, maar wert in zijn wafdom een rooten Boom, dat ook de Vogelen des Hemels onder zijne takken woonen konnen.
: hebben ook die waerheden die ik in de voornoemde schriften vond, gewaffen, en nemen noch alle dagen toe.
in mijne ziele -
Antwoort op de 14- Vrage. ... Y vraagt my, by u veerthiende Vrage, of ik in mijngewifte overtuigt ben, dat de Schriften van de voornoemde Juffrouw, door den H. Geeft gedicteert zijn. Daar
op ik antwoorde: Ja: en dat ik daargeenfins aan twijfele, oordeele ook, ik mijn confcientiefoude verraden, indien ik fulks deed, want ik vinde die in allen deelen over- een-komende met de H. Schriften, foo des Ouden Testaments, als ook de Leere Jefu Christien fijner Apostelen. Ja fy geven my een veel klaarder verstant daar van, dan ik ooyt by eenige Uitleggers heb gevonden, uit defe mijne Verklaringe af nemen kond) want ik vinde die vol van Goddelijke en overtuigende waarheden, die tot in 't binnenste mijner ziele doordringen. Soo dat als ik die lese, foo moet ik geduu--
:
rig feggen: Het is de waarheit, het is de waarheit. En ik houde het daarvoor, wan neer ik die waarheden in hare Schriften beschreven, komein oefeningete brengen, dat als dan in my volbrachtfalzijn die inspraak, die ik eenmaal gehad : 2 en hier voo ren verhaalt, namentlijk; dat my de Waarheit fal vry maken. -
Van de eerste tijd af dat ik hareSchriften begoftte lesen, vond ik my van de waarheit daar in overtuigt. Het is waer dat daer wel eenige weinige paffagies waren, die ik in 't begin niet al te wel kost verstaen, maer't en heeft my nooit gestooten, en ik ben in 't leten voortgegaen. , 't Verstand van die plaatsen, die ik in den beginne niet wel verstaan kost, is my, al verder lesende, verklaart geworden; als byvoorbeeld: Sy schrijft in 't
Eerste Deel van 't Lichtfchijnende in de Duiftermiffe, dat daer niemand waarachtig mensch 2 , e
-
132
Y O2
Het Negen-en-twintigste Getuignis.
is, als God. Hoe men die plaats verstaan moest, daar over heb ik wel met een van de Broederen gesproken; dan wy waren niet van een verstand. Wy vraagden 't haer: Sy antwoorde, dat fy mifichien daar wel iets van schrijven fou, en feyde ons verder niet meer. Het scheen de tijd als doen niet gekomen was, om die geheimeniste openba ren; dan my dunkt dat ik het nu aan niemand behoefte vragen, hoe men die plaats ver ftaan fal, na dat ik hebbegelefen 't genefy in dit Boek schrijft, page 174. te weten, dat God uit Adams Lichaam voor fijn val, een ander menschelijk Lichaam getrokken heeft,
daar in God woont en leefd, en fijn beminden Sone genoemt :: en ook is, en blijft tot in alle eeuwigheit: en alfoo is God alleen waarachtig mensch. Een foodanig mensch was Adam voor fijn val. Want Adam was de
: Effentia,
of de wefentlijke kracht uit alle geschapen dingen: dat heerlijkste, dat schoonste, dat lieflijkfte, dat edelsteen voortreffelijkste uit de vier Elementen: uit d'edele Gesteente, Metalen, Kruiden, Bloemen, en uit alle andere Creaturen, was in fijn lichaam te fa men als in een klompe. In dit heerlijk Lichaam heeft God een Zieleingeblafen uit fijn eeuwige Kracht en Godheit. Ja den mensch was foo heerlijk, dat, indien wy nu een foodanig mensch fagen, wy fouden niet in 't leven blijven konnen, maer van vreugden en verwondering moeten sterven. De Son, alle voortreffelijke edele Gesteenten, en alles wat te famen schoon en heerlijk mach bedacht werden, is niet te vergelijken by de fchoonheit, klaarheit, heerlijkheit en voortreffelijkheit van 's menschen Lichaam, foo danig als het van God geschapen was voor den Wal. Hy was helderder, klaarder en doorschijnender dan een Cristal, of als den Diamantzijn mach. Hy
::::::::::::::::
was foo fnel en vlug als onfe gedachten. Sijn bloet was dat aldervoortrefijkste wefender
Robijnen gelijk; fijne waterachtige vochtigheden, dat alderschoonste weten der Dia manten, fijne zenuwen, datalderheerlijkste weten der Hiacinten, fijne oogen waren foo wonder schoon en Majestueus, dat het niet te beschrijven noch uit te spreken is: fijn vel was als dat alderfubtijlfte glas, en foo voorts met alle andere Ledematen. De reuk foo van hem ging, was veel lieflijker dan Siebeth, ofden besten Balfem der Apo theken. Sijn ftemmeoff
was veel aangenamer, dan de alderkostelijkfte Melodye
zijn kan. En wanneer hyhem beweegde, maakte hy een foodanig lieflijk geluyd, dat die heerlijkste Mufijk daar niet by te vergelijken is. Van defefaken heeft onfe Moeder
feergrondig geschreven, in een Boek genaamt de Nieuwe Hemel, en Nieuwe Aarde, dat door den Druk gemeente maken, de menschen wegen haar boosheit en laatdunkentheit noch niet waerdig zijn. O! gy wonderbare en heerlijke God, hoe wonderlijk en heer lijk hebt gy den mensch geschapen. Nu, indien Adam niet hadde gefondigt, foo had hy foodanige menschen voortgeteelt, en wy waren alle fulke heerlijke Creaturen geble
ven. Maer nadat Adam fich van God afkeerde tot fich felfs, en fijn lust gefocht heeft in de Schepfelen, doen heeft hy fijne Heerlijkheit verloren, ende een verdorven stinkend Lichaam bekomen, en doen heeft God de Vrouwe uit hem gemaakt, waer mede hy kinderen geteelt heeft, die fijne verdorvene naturen gelijk waren, foo als wy nu alle met een ander zijn. En alfoo is niemand waarachtig mensch gebleven, dan de Sone Gods, of een mensch die God uit Adam in den stand fijner Heerlijkheit getrokken had: in welke de Volheit der Godtheit lichamelijk woont, en met God fijnen : een is, en in alle eeuwigheit blijft. En alfoo is niemant waerachtig Mensch, dan God alleen: nademaal geen ander mensch uit Adam voortgekomen is in den stand fijner Heerlijkheit, dan die God aan fich genomen heeft. Maer alle Kinderen die van Adam en Eva voortgekomen
zijn totaan defendag, zijn geen ware menschen, maer een verdorven Matery, die God alfoo niet geschapen heeft, maer door de fonde voortgekomen zijn, waer mede dat heerlijk van God geschapen Lichaam verdonkert, en als met een fak overkledet en aan -
-
gctOgen
Het negen-en-twintig fie Getuignis.
103
etogen is. Daarom fegt de Sone Gods, onfen Zaligmaker, als hy tot onfer verloffing : verdorve gestalte aangenomen had: Ik ben een worm, en geen menfch. Dat is te ver ftaan, dat de Sone Gods, uit de Jongvrouwe Maria, onfe verdorvene Nature aan fich genomen heeft, en fijne heerlijke Menschheit, die hy van Adam voor fijn val ontfan gen had, daar mede overkleed en bedekt heeft, op dat hy door fijne wandeling onder
ons, en door fijn lijden en sterven, ons den weg der Zaligheit toonen en banen mocht. Van foodanige aangenomene verdorventheit nu fegt hy Âť (in den persoon Davids) * Dat hy een wurm, en geen menfch zy. * En foo lange wy defe verdorventheit, of dees verdorven vleesch en bloet, aan ons dragen, foo moet men van ons feggen: wy zijn Wurmen ? :: menschen. Maar God, of de Sone Gods in fijn Heerlijkheit,is alleen, waarachtig Mensch. Siet daar, hoe klaar my die paffagie is, die my te vooren foo donker was. En foo gaat het met alle andere ongemeene plaatsen in onfe. Moeders schriften. Wat in den aanvang donker schijnt, : op 't left helder en klaar, wanneer de tijd daar is, en onfe herten bereyd zijn de Godlijke geheymniffen te ont fangen.
:
Antwoort op de 15 Vrage.' Yndelijk en ten laaften, vraagt gy byuwe Vijfthiende vrage. Ten eersten, of ik de E Leeringe in de meer :: Anthoinette Bourignon in hare fchriften ver vat, wenschete volgen. En ten tweeden, of ik versekert ben, dat ik dan Salig fter ven zal.
Op dat eersten antwoorde ik, dat ik van gantscher herte wenfche in oefening te bren- en die leeringe in hare schriften vervat, want ik ben versekert dat het my anders tot een feerfwaar oordeel fou zijn, indien ik die maar alleen uit nieufgierigheytlas, om daar uit
eenige wijsheit te trekken, en het vernuft daar door te verrijken: want Jesus Christus fegt, die de wille des Heeren heeft geweten, en niet gedaan, die salmet veel slagen gesla gen werden... En gelijk hier vooren verhaalt: om defe leere in hare fchriften vervat, in oefeninge te brengen, foo hebbe ik mijn Land, Vrienden, en alles wat ik hebbe, verlaten, om God in een vreemt Land te beter te konnen dienen. Het welkmy (Godzy daar van
deeere)noyt, ja niet een eenigmaal berouwen heeft, dat ik fulks gedaan hebbe. Op het tweedeantwoorde ik, dat ik van God directe noyt versekering of openbaring, ontfängen heb, dat ik falfalig werden. Het is wel waer, dat doen wy tot Sleeswijk wa ren, dat onfe Moeder van God een belofte ontfing, van dat hy nu fijn Geest in onfezie le fou doen verrijfen: ook heb ik felfs die insprake gehad, dat my de waerheit fal vry ma ken. Maar ik gelove, dat alles is gefegt, op conditie, indien ik getrouw blijve. Boven alle dit voorverhaalde, foo weet ik, dat Jesus Christus in het Evangelie fegt*, dat hy de weg, de waerheit en het leven is, en dat niemant tot den Vader komt, dan door hem. * Ik weet ook dat de Schriften van onfe Moeder, ook de woorden die fy aan ons
fpreekt, niet en leren offeggen: komt tot my; maar dat die ons alle tot Christum leyden, om fijne Leere aan te nemen, en fijn arm leven inderdaat naer te volgen, in de verloo chening van ons felven, in 't verachten van de eere des werelds, in ons kruys op te nemen, en wat fijn Evangelische raadgevingen meer zijn. -
*
-
-
Hier toegeven de Schriften, woorden en zeden van onse Moeder, groote aanleydin ge, want hare schriften verlichten ons verstand, hare woorden wekken onfegemoederen op, en alle hare werken zijn levendige exempelen van alle deugden. Sy en vleyd ons : niet, gelijk ik hoore dat eenige andere vergaderingen doen, met te feggen, dat fy alle van den Konink Jefus geregeert worden, en alles wat fy doen, door werking van de ::
104
Het Negen-en-twintigste Getuignis.
Gods is. Maar onfe Moeder berispt gedurig onfe gebreken, en doet ons daar door fien,
hoeverre datwy van God afgedwaaltzijn, daerwymeendenfoonaby hem te wefen; dat een bedrog was. Hier voor hebben wy oorsaak God te danken, en haar meer te bemin men , dan wanneer fy ons fou vleyen tot ons verderf: nademaal dat de rechte kennis
feder ondeugden, de eerste trap is om tot de waare deugt te geraken, en foo lange als wy onfe gebreken niet kennen, foo konnen wy die ook niet verbeteren. Hier in be ftaat de voornaamste nuttigheit die wy uit de dagelijkse : van onse Moeder ge nieten, dat fy onfe gebreken ons ontdekt, en ons aanwijst hoe wy die verbeteren konnen. Daaron, heb ik ook niet geschreumt te verlaten mijn Land, Eer, Luft, vermaakgoe de bekende en bloetvrienden, te meer om dat ik klaarlijk fag, dat zy al te famen, m meer fochten te trekken, om tijdelijke goederen te vergaderen, de ydelheit des werel en mijne verdervenelusten te volgen, als om my tot God te trekken: want zy stonden
op met alle hare krachten, tegen hetHeylfaam Licht, dat God onsgefonden heeft, door de schriften van Juffrouw Bourignon, die een krachtig middel geweest zijn, om mijn ziele en vele andre tot God te trekken, en zijn my noch dagelijx nevenshare woorden en werken, een krachtig middel mijner Saligheit. Soo dat ik niet twijfele aan mijne Saligheit, wanneer ik de Leeringe die daarin begre ºpen zijn,getrouwelijk naar komen in 't werk stel. Om dat hare leeringe en de leeringeJefû Christieen en defelfde is. En als dan foo wandelde ik in de waarheit, en langs die alleen fe kere weg die Jesus Christus is, en die hy ons voor gewandelt heeft, om ons een exempel te ven. Ik ben versekert wanneer ik daarin volherde, ik als dan by den Vader komen Hal, en alfoo Salig sterven, want God is getrouw, en zijn woorden. Ja en Amen. Ik weet wel dat vele menschen door onwetenheit vrefen fullen, dat ik die persoon en
Schriften van de gemelde Juffrouw al te hoog eftimere en prijfe. Maar de foodanige moeten haar beter onderrechten laten; nademaal ik, noch niemand anders, haar foo hoog
verheffen kan, datfy niet voor God noch veel hooger is; defwegen verwondere ik myten hoogste dat er foodanige laatdunkende menschen gevonden worden, die daar durven ver achten en verwerpen, fulke heylige faken,die tot de menschen haar Saligheit foonoodfake lijk zijn. Ikfchamemy van harent wegen,wanneer ik haar foolichtveerdig hoor spreken,en onbescheyden oordelen, fonder eenige gront of reden. En ik mocht wel doen over haar het Gebed dat Jesus Christus aan het Kruys voor fijne Wyanden deed, feggende: * ver
geeft het haar Heere, want fyweten niet wat fy doen. * Ook geven eenige voor, dat de föhriften van defeJuffrouw, niet fouden over een komen met de H. Schriftuur. Daar fy nochtans deurgaans in substantie niet anders dan met defelve een zijn, en even defelve faken voorstellen: doch met een veel klaarder en verstaanlijker ftijl. iën het dan: my
een groote boosheittewefen, 'tgene ik van sommige hoore, als fy my gefegt hebben, dat er dwalingen fouden zijn in de schriften van de voornoemde Juffrouw; daar in tegen deel, de felveniet dan Loutere schoone Christelijke waarheden in fig hebben, en foo
danige wonderbaarlijke Goddelijke geheymeniffen, dat men diergelijke nooyt gehoort heeft. Die defe ondankbare en onwetende menschen dwalingen noemen: door dien dat fy die niet verstaan noch begrijpen konnen: uyt oorsaak dat hare zielen niet genoeg
gefuyvert zijn, om foodanige hooge dingen te bevatten ofte begrijpen. Maar fy zijn wel foovermeten, dat fy defelve durven wederspreken, door hare gestudeerde wetenschap
pen, die fy geleert hebben uit boeken van foodanige Autheuren, die foo onwetende ge weest zijn, alsfyfelver zijn. Want eenige van defe Schoolwijfen, hebben my willen doen gelooven, dat er dwalingen in de Schriften van defeJuffrouwfouden zijn, voorge vende dat fy my fulx door de H. Schriftuur bewijfen wouden. Maar als ik hare bybren
gingehoorde, en fy my die op Schriftgegeven hadde, doen fag ik wel, dat sy de H.Schrif tuTC
Het Negen-en-twintig fte Getuignis.
I o5
tuur niet verstonden, en by gevolg de Juffer hare Schriften ook niet konden verstaan Dewijl dat hare Schriften van de felve fin zijn, en uit de felve Fontein-ader voortvlie
ten, daar uit de H. Schriftuur gevloten is. Daarom heb ik, de vermaninge van foo, danige menschen verworpen, die door hare hoogmoedigheit niet verdragen konnen', dat de waarheden Gods aan anderen, en niet aan haar mede gedeelt worden. En hierom foeken fy de menschen daer van af te trecken. Waer door ik klaarlijk fie, dat nu vervult is die plaats der H. Schrift, daar gefegt werd * Uwe Leyders zijn Ver leyders. * Ik hope my defwegen wel te wachten, dat ik niet verleyd werde door hare fchoone redenen, of door hare liftige gloffen en argumenten. En dewijl God door fijn genade my nu fijn waerheit heeft bekent gemaakt, foo moet ik daer van feggen 'tge ne 3: Paulus in aanmerkinge van de Liefde Gods feyde: * Dat noch dood, noch leven,
noch Engel, noch Overheden, noch machten, nochtegenwoordige nochtoekomende dingen, noch hoogte noch diepte, noch eenig ander schepsel, my fcheydenfal van de waarheden Gods, die ik in de schriften van Juffer Anthoinette Bourignon gevonden heb be. En of ik schoon die waerheden als noch niet naer kom, gelijk ik wel behoorde, foo wil ik doch defelve tot er doot toe in grooter waarde houden. Wanneer ik nu fulks doe,
foo kan ik niet bedrogen werden, dewijl God de Waarheit felve is: en wat ik daar door leere, is even het felve dat Jesus Christus my geleert heeft.
-
En wanneer ik eenige dingen in defe schriften vinde, rakende eenige verborgen ge heymeniffen die ik niet begrijpen kan; foo ben ik daarom niet schuldig die te verwer
pen, maar te wachten totdat God my daar van de verstandelijkheit geeft. En ik ben verplicht voort te gaan in de oefening van die dingen, dien ik verstaan en begrijpen kan. Als daar zijn die deugden van Ootmoedigheit, Armoede des Geests, ende verlooche
ninge van mijn felven. . Ik behoef niet te vreefen, dat ik in defe dingen te oefenen, kan bedrogen zijn; dewijl Jesus Christus my die foo overvloedig onderwesen heeft. Ook fien ik dat defeJuffer die felfs in 't werk stelt en my voorwandelt. Ik hebbe niets te doen dan haer na te volgen, om een waar Chriften te werden. Wanneer ik Juffrouw Bourignon nu hoog eftimere, foo doen ik fulks om dat ik het
fchuldig ben, en my in de Wet Gods geboden word, Vader en Moeder te eeren, * en uit dankbaarheit voor die groote Weldaden, door haar aan mijn ziele veroorsaakt, van die gelukfalige dag, dat ik kenniffe aan haer gekregen hebt. Sy foekt noch eere noch achting. En het meeste dat fy van my begeert, is, dat ik een waar Dienaer Gods mocht werden. Sulks alleen fou haar verheugen; dewijl fy al het andere veracht. Sy begeert niets in defe wereld: noch rijkdom, noch eere, noch welluft.
Hiervan ben ik Oor- en
Oog-getuige: want ik hebbe het in veel voorvallen bevonden, in den tijd van vierJa ren, dat ik met haar verkeert hebbe. Ik ben ook niet fonder verstant, dat ik my door valschen schijnfoudeleten bedriegen, gelijk de Geleerden my geern wouden doen geloo ven. Neen, God heeft tot noch toe mijn verstand goed en volkomen gelaten; foodat niemand, hoe liftig en loos hy ook is, my bedriegen foude konnen, wanneer ik met hem foodanigen ommegang : gehad, en foo lange gewoont, als ik by defe Juffer hebbe. Sy is ookfeer openhertig, en gantsch fonder eenige geveymftheit., Sy
:
an ook haer lof en verachting, fonder eenige ongeneugte enydele glorie aanhooren. Daarom heb ik my niet ontsien hare deugden te beschrijven, na de bevindelijkheit die ik daer van heb.
Ik foude my welwachten fulks te doen, van menschen die noch na de
beweginge harer verdorven natuur leven. Want fy fouden fekerlijk haer doorydele glo rie verheffen, wanneer fy hoorden dat men tot haren loffprak. Maer fulks heb ik van
defe Juffer niet te vreesen, dewijl datfyaltijd ongeroert, en in een gelijkmatigheit van haer fclven blijft. Wat meyningen dat de menschen van haer mogen hebben, fy is al toOS
Het Negen-en-twintigste Getuignis.
1o6
toosgekleeft aan haren God, en verfmaad alle het overige. Daarom kan ik haar niet ehoogachten. En wat my aangaat, ik binde my geenfins aan haer Persoon, maer wel
aan hare Deugden, en aan die : Goddelijke waarheden die fy voort Âťrengt. . Ik wenfche dat alle foodanige Onwetende, defelve kenden en verstonden, als ik die van Gods wege kenne en verfta. Sy fouden dan fonder twijfel haaer persoon noch hoo
gerestimeren dan ik doe. Maar hare blintheit doet hun denken, dat ik my in defe faak wel bedriegen mocht. Daar fy ondertuffchen veeleer behoorden tevreesen, of ly hun
:
felfs niet bedrogen fullen vinden, daer in, dat my niet nageyvert hebben, in de waar heit Gods te foeken; dewijl defelvefoo klaer schijnt. Ondertuffchen geniet ik het geluk dat ik befitte, en ik laat hun vry te doen en te feg en al 'tgene dat hun welgevalt. Temeer, om dat deg H. Apostel Johannes, die lieve ; el Jesu Christi, Propheterende van defelaatste tijden daerwy nu in leven, uit fijn. mond fegt, * Die onrecht doet, dat hy noch onrecht doe: en die vuyl is, dat hy noch
vuyl worde: ende die rechtvaerdig is, dat hy noch gerechtvaerdigt worde: ende die hey lig is, dat hy noch geheyligt worde. Ende fiet, ik komehaaftelijk: ende mijnen loon is met my, om een iegelijk te vergelden gelijk fijn werk sal zijn.
-
Seer nadenkelijk is het gene tot een voor-reden over defe woorden de Heere Christus
aan Johannes fegt: * verzegelt de woorden der Prophetie defes boeks niet: want de tijd is naby. * Waarom foud ik dan in mijn hert verzegelen, die Goddelijke waarheden en
deugden van defeJuffer, daar ik geloove dat fy de BruydJesu Christi is. Die hy nu fend,
:: heeft. Johannes founiet zwijgen, om dat de tijt naby was. En ikfou nu fwijgen daar de tijt nu gekomen is, en wy in den
om te vervullen, wat hy : dietijt aan Johannes
aanvang der felve leven: daar in volbracht fal werden, de geheymniffe van het Rijk Christi; en al'tgene dat de Propheten geprophiteert hebben. Voorwaar foo ik en die
genedie met my zijn, nufoudenfwijgen, daar wy de genade Godskennen, en daar van overtuygtzijn, door veel merkelijke voorvallen: foo fouden de steenen schreyen, en wy hadden tevreesen, dat onfe herten fteenen mochten werden. En dat ons die vloek treffen mocht, die de Heere Christus, overden vygeboom uitsprak, feggende: uit u en
worde geen vrucht meer in der eeuwigheit. En de vygeboom verdorde terstont. Maar neen, dewijl ik geloove dat Godnu vervullen wij Âť 't gene hy door de Mond Davids voorfegt heeft, endatdoor de Inrijding Christi inJerusalem bevestigt is: dat hy fijnen lof toebereyt heeft door de mond derjonge kinderen en Suygelingen. * (Onder wiens
door
goetheit ik een van hoop te zijn.) Soo fal mijn tonge die hy my ge
geven heeft, fijn Eere roemen, foolang als er leven in my is. Dewijl ik niet verfwijgen kan, die Weldaden die God aan mijn Zieldoet: daar in, dat hy my foo een oprechte Geestelijke Moeder : heeft. En mijn Mond fal verkondigen, die Deugden, Genaden, en Waarheden, die hy in fijne uitverkoorne Vriendinnegelegt heeft: teree
ren fijnes grooten Naams, en wederoprechting van fijn vervallen enafgeweken Kerk: als mede tot mijner en veler anderer Zielen eeuwige Saligheyt.
En gelijk het tot allertijden gegaan is: dat het boofealtoos het goede wederstian heeft, foo kan het nu ook niet anders zijn. Om dat het goede (foo ik hope) nu tot fijn hoogste top van volkomentheit komen zal; foo fullen de boofen in den hoogsten graad figock daartegen stellen. Daarom dunkt de boven aangehaalde woorden Christi in vol heit klaarlijk fullen vervult werden: dat de Vorst derduysternis en der leugen, niet nala ten fal door fijn werktuygen te strijden, foolang als hy kan tegen die heldre Lichten, en klare Waarheden, die de Vader des Lichts en der Waarheit, ons nu geopenbaart heeft, door de schriften van de voorgenoemde Juffrouw Bourignon. De ervarentheyt geeft hier van een gewiffe getuygenis; dewijl men in der daat fiet,
:
:
Vele
Het Negen-en-twintig fie Getuignis.
1 o7
vele menschen door het lefen van defe schriften beter werden, en verlaten de handelingen
der wereld, om ware Christenen te werden: gelijk door de genade Gods ik me gedaan
heb. Maar in tegendeel foo werden de bofen erger door het lesen van defe schriften, Want eenige schrijven en feggen my, dat defeSchriften strijden tegen de H. Schrift, en dat er dwalingen in zijn. Ook dat ik de meergenoemde Juffrouw te hoog eftimere, en dat ik op een dwaalweg ben. Ja fy schamen haar niet aan : te feggen, datde genoemde Jºffrouw van de Jesuiten en andere Roomfche Priesters foude uitgefonden zijn, om on
n fele ongestudeerde menschen te verleyden. En alsoo ik weet, dat u fulx van uwe
Predicanten voor defen me wel is gefegt, om ute waarschouwen;foo moet ik tot befluyt opIk defefegtwee een weynig antwoorden. danpunéten voor eerst, dat ik op geen dwaal-weg zijn kan, wanneer ik de lichten -
-
en
leere van Juffrouw A. Bourignon volge, aangesien dat fy alle overeenkomen met degent
fche H. Schrift in 't algemeen, en ook in 't byfonder met de Leering van Jesus Christus felfs. Gelijk een yder bevinden kan, die défelve met een gesond verstand, en (onder een voor-oordeel komt te lesen, met my fekerlijk bekennen moet. Maerde Spinnekop fuygt fenijn uit de alderedelste bloemen. Hetisdan on-chriftelijk gefegt en geoordeelt, datik op een dwaal-wegben, wanneer ik defe schriften hoogestimere: het is waar, dat fy my foodiep in 't hertgedruktzijn, dat fy my hebben doen aanvangen te leven na de ::eikte aadgevingen van Jesus Christus, die ik trachte fooveel te oefenen als ik afl.
Op hettweedefeg ik, dat het iseen groote onwetentheit of boosheit, te feggen, dat Juffrouw A. Bourignon, van de Jesuiten, of andere Roomsche Geestelijken fou uitge fonden zijn, op dat fy onnofele en ongestudeerde menschen verleyden, en wederom tot het Pausdom voeren fou. Daer ik wel weet, dat de Roomsche Geestelijke in 't gemeen genomen, hare grootste vyanden zijn (uitgefondert eenige Vroomen, die het verval in de Roomsche Kerk medekennen.) Want het is nu ontrent drie en een half jaar geleden, dat fy haer om die oorsaak, in Amsterdam zijnde, heeft moeten verbergen. Ik was in die tijd alleen, die met haer : verkeren. My wierd toevertrouwt een plaatste verkie fen daer fy veylig mocht zijn. Ik bracht haar in een huis van mijn goede bekende. Hier was fy een gantsch jaar, en quam noyt van haer kamerken. Niemand wist waer dat fy was, dan alleen ik en noch een Vriend, en daer na Broeder van de Velde, en op het laatst haer Vertaelder die hare Schriften uit het Frans in Neder derduits overbracht. Daer quam niet een brief aan haer, of quammy, of Broeder van de Velde eerst in handen, en wylafen die met haer. Van die tijd af heb ik dagelijcks met haer verkeert. Ja, een, twee, en drie maal daags by haer gekomen, nadat het de nood vereischte: om te feggen 'tgene ik hoorde, en wat ik in haar faken verricht had. Was het nu alfoo geweest, gelijk als die onwetende haar na geven, dat fy met de -
Roomsche Geestelijken in een goed verstand was, en met de Jesuiten, of andere Gee ftelijke Ordens correspondentie hield, foo foufy van de felve niet zijn vervolgt, en fy had haar niet behoeven voor hun te verbergen. Boven dit alles, had het my niet konnen verborgen blijven, dewijl alle hare brieven door mijn, of Broeder van de Velde fijn
handen moesten gaan, en in onsetegenwoordigheit gelefenwierden. Daarom komt het myfeer belachlijk voor, wanneer men myfegt, dat Juffrouw Bou rignon van deJesuiten, of andere Roomsche Geestelijken fouuitgefonden zijn, om de menschen onder een valsch voorgeven te vervoeren. My komt dan feer vreemt voor, dat daar menschen zijn, die myfulke onwaarschijn
lijke dingen willen doen aannemen; aan my, die foolangen tijd methaar familiaar heb omgegaan, en door foo veel onderscheydelijke voorvallen, van alle hare faken ve: 2. en
1 o8
Na-richting over het Dertigfte Getuignis.
kenniffe hebbe. Het is my by na onverdraaglijk om te hooren, en my dunkt dat fulke menschen feer neuswijs en onbedacht zijn : en dat fy niet weten wat fy doen of wat fy feggen. Soo veel geloof ik ook aan alle andere menschen, die my overreden willen, dat'er dwalingen in hare schriften zijn, en dat fy tegen de H. Schrift fouden strijden; dat ik haar persoon te hoog eftimere, en wat diergelijke redenen meer zijn, want hoe kon nen defe menschen oordelen van dingen die fy niet verstaan, en daar van fygantfch geen bevinding hebben? nademaal veele defeJuffrouw noyt gefien hebben: weten ook niet hoe dat fy leeft, noch hoe dat haer ommegang is, noch op wat manier dat fy hare fchriften fchrijft. Sy behoorde fulks van my en van anderen te leeren, die van haar le
ven en bedrijf grondige kenniffe hebben, dewijl dat wy fulks veel beter weten dan fy; maer neen, fy willen my onderwijsen in dingen die fy felfs niet weten, en fy spreken daer van als de blinden van de coleuren doen. Ikeyndige hier mede mijn
: En wijl ik nu eenige tijd in Hamburg geweest
ben, en niet leker weet wanneer ik in Hufum weder zijn fal, foo hebbe ik goed gedacht defe aan u te fenden, op dat het drucken van het Boek tegens Berckendaal, door gebrek van defe, niet opgehouden mocht werden. Ik verblijve
U Dienfwillige Broeder in Chrifte, JO AN T IE LL EN S. Mamburg den zo Maert 1673,
N A
R I C H T I N G Over het
Dertigste
G E TUI I G N 1 S.
Waarheit-lievende L E z E R.
my, federt dat dit tegenwoordig TraÄ?taat in de HoogduitscheTaal, door A Lfbo den Druk opentlijk is gemeen gemaakt geweest, somtijts is ter ooren gekomen, dat sommige menschen fich felfs :: en geschoqueert hebben aan eenige ex
preffen en manieren van spreken, en byfonderlijk over sommige woorden in defe Der tigste mijne Getuignis, foo heb ik goet gedacht tot een korte Narichting voor de fooda nige, uit Christelijke Liefdadigheit, defe weinige redenen hier by te voegen. Als, dat ik doenmaalstertijt als ik dese mijne Getuignis eenvoudig en enkelijk opstelde naar
de warachtige overtuiging mijnes Gemoeds, en volgens delevendige eygen ervarentheit die ik hadde van de Persoon en Schriften van Juffrouw A. Bourignon, door een gemeen famen vijf-jarigen Ommegang met defelve, en gedurige ondersoeking en ernstige lefing harer Schriften; niet foo fcherpelijk ingefien had , noch felfs niet wel foude hebben konnen gelooven, dat meest : de menschen in 't gemeen foo wijd van God haren Schepper vervreemt, en in de ware kennifeder Eeuwige en recht geeftelijke Saken foo onkundig waren, anders had ik buiten twijfel mijn feggen hier en daar wel met wat IllCC. -
Na-richting over het Dertigfte Getuignis.
109
meerder omfichtigheit en omstandiger verklaring een weinig wijderuytgebreid. Niet, beminde Lefer, dat ik hier mede als nu sommig mijner voorgaande feggen fout willen herroepen, foeken te verbloemen, of mijner doenmaals meening nu wat te willen ver anderen, neen, geenfins, want ik nu even noch eens foo langen tijd, te weten ruim tien jarenlang met defe Godvruchtige Persoon verkeert, en federt altoos tot heden toe
(God zy daar voor in alle Eeuwigheit gelooften gepresen,) onder harefoo Heylfame en Zaligmakende Directie en Christelijke Voorforge gebleven ben, foo fou ik nu, in dien ik daartoe genoodsaakt was, noch tien, ja ontallijk maal meer Heerlijkheit, Chri ftelijken Roem, en waarachtigen Lof moeten verklaren, ter eeren Gods, en tot beve ftiging der Waarheit, indien ik anders mijn eygengewiffe niet wilde verraden, of na laten de Heerlijkheit onfesGods, en den Geeft Jesus Christi te betuigen voor de Men fchen, om dus doende ook alfoo van God verloochend te worden, (daar hy my voor behoeden wil.) Doch, de menschen dan nu aldus vleefchelijk geworden zijnde, dat fy de Geestelijke en Goddelijke dingen niet meer verstaan, foo moet men den wijfen Raad Jesu Christi volgen, van niet het Broodder Kinderen Gods aan de honden der Werelds-ge finden te geven. Te meer, alfooik doorgaans gemerckt hebbe, dat meeft alle die ge ne, diefich tegens d'eenvoudigheitonferStijl, en naakte verklaring der oprechte Waar
heit gestooten en ge-ergert hebben, foodanige Perfoonen waren, die noch feer naar de bewegingen hares verdorven natuurt, en meer vleefchelijk dan Geestelijk of Goddelijk leefden: dewelke niet qualijk fouden doen, en de Christelijke Volmaaktheit harer zie len beter bevoorderen, met fich ernstig te maken de heylfame en feer warach tige Spreukdes Heyligen Geestes, die onfe Geestelijke Ziels-Moeder, niet fonder een Goddelijke Wijsheit en heilige omfichtigheit , doorgaans boven alle de Pages van dit
::
tegenwoordig Tractaat, Getuignis der Waarheit (in Hoogduits) doen stellen heeft, namentlijk: De Vleefchelijke Menfchen, verftaan de Geeftelijke dingen niet: gelijk den Hei ligen Apostel Paulusfulks ook bevestigt, 1 Cor. 2. W. 14. -
Dieshalven foo wil ik maar liefdadiglijk tot een algemeene Christelijke Narichting feggen, dat den Waarheit-lievende Lefer fomtijts meerder mijne meening naar den Geest gelievete verstaan. Want ik geenfins van voornemen ben om een Natuurlijke Persoon, ofdeffelfs sterflijk Lichaam foohoogte willen beroemen, als of dat een God of Godinne was, gelijk sommige onwetende en onbedachtfame my hebben willen ten onrecht nageven. Maar mijn meening is alleenlijk, om tot een oprechte Getuignis der Waarheit aan mijn Naaften te verklaren, (dewijl men my dat expres afge-eifcht heeft) wat voor een Gelukzalige Ziele dat wy door Godes genade gevonden hebben, die hy foo danig met fijnen H. Geest vervult, en met foovele warachtige Deugden begunstigt heeft, dat : goet-meenende menschen, die maar gedenken te willen Zalig worden, nood wendig oordeelen moeten dat fy een levendig Exempel, en feer krachtig Middel daartoe is, foo wel door hare Schriften, als haren Handel en Wandel, gelijkwy alle die met haar verkeeren, noch dagelijks meer en meer daarvan overtuigt en bevestigt worden. Over
fulken groote Weldaad, en genadigen gunst van God, aan ons fondige menschen be
:
wefen, zijn wy immers schuldig, hem, als onfen r en Weldoender, alle Eer en Lof toe te brengen, maar niet aan het Werktuig, ofSchepfel ons gelijk. Maar indien
men eenig Voorwerp in Hemel of op Aarden, om Gods wil, of tot fijner Eeren be minnen en achtenfal, gelijk als God om defe oorsaak, onfer aller eerste Moeder Eva aan onfen Ouden Vader Adam gegeven heeft, te weten, dat wanneer hy doch fijne ge negentheden wilde stellen op Creaturen buiten God, dat het dan toch ten minsten
: foude doen op een Schepsel hem gelijck,dat foowel als hy ook deGodheit deelachtig was, hoeveelte meer, feg ik, betaamthet ons dan een toe: gereinigde Ziele, om G: Âť
-
3
W1 2
1 ro
Na richting over het Dertigfte Getuignis.
-
":
te achten, die God aan ons zondig en meer dan ooyt ver dorven en afgevallen Menschelijk geslacht, door fijn Laatste Barmhertigheit, als een Tweede, ofGeestelijke, ja zekerlijk Nieuwe Eva gefonden heeft, om ons door de fchoonheit fijner Goddelijke Wijsheit, en kostelijken Cieraat der waarachtige Deug den, die hy in hare Ziele geplant heeft, weder tot fijne Liefde en in fijne Gunst door deffelfs Naarvolging in te voeren. Want men mag met waarheit, en wy die by haar wonen, door levendige Ervarentheit feggen, dat hare Ziele, door gedurige Ootmoe dige Onderwerping en naauwe Vereeniging met God, den beelde fijnes Soons gelijk
wil, te beminnen en
*9". " formigis; gelijk de H. Schrift felfs betuigt, (a) dat God den Menfch na fijn Even-beeld en (: J:4 Gelijkeniffe gefchapen heeft. En Jesus Christus, de Mond der Waarheit felfs, fegt; (b) Die "er 7, :heeft, en mijne Geboden bewaart, die blijft in my, en ik in hem. Soodanige welgestelde Zielen dan , die kan men, naast Jesus Christus, ter eeren Gods niet te hoog achten, noch te waardig schatten, als zijnde een Geeft met hem, om ons weder tot hem te geleiden, waar in al ons Geluk en Heil bestaat. En ik, met veel meer andere goetmeenende, nu albereyds foo veel Heyl en geestelijk voordeel, door haar toedoen, in onse zielen genoten hebbende, hoe kan of mach dan de Christelijke Liefdadigheit nalaten, fulks aan haren Naasten ook te willen deelachtig, of ten minsten bekent maken, infonderheit daar toe versocht zijnde, niet alleen om dat het Gebod Gods beveelt, onfen Naaften foo lief te hebben als ons felven; maar ook fiet men door
gaans overal in de geheele Schriftuur, dat God felfs, en door fijne Heilige Propheten, veel loffelijker spreekt, en noch wel hooger beroemt foodanige Menschen , die aan fijnen H. Wille onderworpen, en hem getrouw zijn, als aan AB RA HAM, die God (e) Rom felfs een (c) Vader der Geloovigen noemt, (d) voor wien hy niets wilde verborgen houden, om 4 v. 1. eens met fijnen wille, den wille Gods gehoorfaamt te hebben. :::::: DA v 1 D, eeu Man naar fijn Herte, die ook felfsfegt, dat hy met fijnen God alles ver t; j: mach: en op andere plaatsen worden de Getrouwe, gefegt; Een met God te zijn, (e) ge v: 21, 23 lijk als Jefus Chriftus een is met fijn Vader; Een (f) Geeft met den Heere; Dat fy (g) Goden
g:" zijn; (b) Sterker dan Goden de Men/chen; Dat (i) fy de Goddelijke Natuur deelachtig zijn, &N:s. (l) Het Oog-appelGods; (m) Het Licht des Werelds; (n) Het Sout der Aarde; (o) De Kin v. 6. deren fijner Welluft; (p) Moeder, Broeders, en Sufters van Jeffe chriftus; (4). Sijn Kofte (h) : lijkfte Panat of Gods Eygendom; Den (r) Steen waar op fijn Kerk geboud is; (s) De Fonda :j :::: menten van het Hemels Jerufalem te zijn; (t) Met Jefus chriftus op fjnen Throom gezeten te 1. V. 4. zijn; Reine Maagden die het Lam volgen , , (u) Grooter Wonder- werken doen , dan Jefus (l) Zach. chriftus felfs; ja van (x) Jefus Chriftus te fullen gedient worden; Priefteren des Allerhoog 2. v.. 8 8,5 ยงiatt, ften, ja (y) Koningen in Hemelen op Aarden; (z) Bruiden Gods; en ontallijk veele hoo , v. 14 ge benamingen en Eertijtels meer in de Heilige Schrift van de getrouwe Zielen uit (n)ibid. v. gedrukt. -
t:, Jers. ,,Waardoor menfiet dat Godfelfsfijne Vrienden, en alle die hem aanhangen,feer hoog v. ,o. " schat, en met lofwaardigen Roem benaamt. Hoe veel te meer wy zondige menschen (?) Matt dan, moeten fijne Vrienden en Kinderen hertelijk beminnen en in hooge waarde hou
:::::: den, om dat wy, fonderfulkste doen, en haar met al ons vermogen naar te volgen, ja 3 v. 7. een herte en een ziele met hun te worden, niet tot de Zaligheit geraken konnen. En indien
:) : wel d' bare Zondaars, ja d'aldervuylste boeven, fich te samen voegen, en veeltijts een : j "K p:e. fterck Verbond met malkander maken, om hare zonden en boosheden foo veel te beter 21. v. " . en krachtiger uit te voeren; met hoe veel te meer reden fouden dan niet alle goetmee
(*) Apoc nende en God-foekende zielen fich trachten by malkander te vervoegen en t'faam te :
:::: nen, om in den Wegdes Deugtste voorderen, en doorstichtingen moedgeving vand'ander deen 1 4. v. 12. -
(x) Luc. 12, v. 37. (7 ) Apoc. 1 v. 6. en cap, 22, v, 7
(z) Pfa. 45, v. 1o, Cant. 4. v. 10.
Na-richting over het Dertigfte Getuignis.
1 I f:
d'ander foo veel te krachtiger hare eeuwige Zaligheit te betrachten, te meer, omdat Je fus Christus onfer aller Zaligmaker fegt: Waar (maar) twee of drie in mijnen. Name verga
dert zijn, daar ben ik in 't midden onder haar. My isfomtijts (en met redenfeer belachelijk) voorgekomen defe ernstige Waarschou wing, dat ik my doch wel moest wachten van het Schepsel, in plaats van den Schepper aan tekleven, en niet mijn vertrouwen op een Mensch te stellen; daar ondertuffchen fy felfs, en meest alle menschen door geheel de Wereld niets anders doen, dan gedurig de
Schepfelen aan kleven, jafoodanige die wel veel minder dan fy selfs zijn, en door al hun hoop en vertrouwen op zondige menschen stellen, in al haar bedrijf en Wandel, foo wel voor het tijdelijke als het Eeuwige, foo wel voor de Ziel als het Lichaam, want hare
Schriftgeleerden, en aldervoornaamste Geestelijke Bestierdersfelfs houden staande, by na als een punct des:: , dat den H. Geeft of Geeft Gods nu niet meer in de zielen werkt, gelijk als Jesus Christus aan d'eerste Christenen belooft heeft, waar door defe Be ftierders der zielen felfs te kennen geven, dat hare Bestieringen dan maar enkelijke men fchelijk, en fy niet dan Menschen zijn, op wien nochtans idereen fijn Zaligheit en eeu
wig Welvaren betrouwt, alsof er gants geen anderen levendigen God was, tot wien fy doorgeeft en waarheit konnen naderen. Waarover wel terecht den Koninklijken Pro
pheet DA v 1D van defentijt fegt: De menfchen fpreken in hare herten, daar en is geen Godt. Maar om dat wy weynige goetmeenende, verklaren een foodanige Edele en Deugtfame Ziele gevonden te hebben, dewelke in al haar doen en laten, woorden en wercken feer geestelijk leeft, van God word bestierd, en met fijnen Heiligen Geest vervult is, om welkeroorsaak alleen wy ons trachten by of ontrent haar, ten minsten onder hare Heyl fame ja Zaligmakende Bestiering te houden, hopende mettertijt, door fachte Naarvol
ging eindelijk ook haren Geeft, of om klaarderte spreken, Gods H. Geestdeelachtig te worden, en door dit fienlijk Middel, ons aan fijn onfienlijke, doch Heilige en welbe
rijpelijken Wille in alle dingent onderwerpen, opdatwy fouden gerakentot dien Ge
: kzaligen standt,
::
en waarlijk graad van eere, om Dienaren en Kinderen Gods des Alderhoogsten te worden. aar toe wy alle die met defe geestelijke Moe der zijn, niet anders belijden konnen, dan dat fy ons daartoe, door een goddelijke Lief dadigheit feer behulpfaam is. En hierom wil al de wereld ons, (foo het schijnt, ook met ernst) vermanen, dat wy doch niet fouden op een Mensch betrouwen, of het Schepsel aankleven: ondertuffchen dat wy met al ons vermogen foecken de Menschen t'ontvlie den, de wereld met al hareydelheden te verlaten, en onse genegentheit van alle Crea turen af te trekken, om God onfen Schepper alleen aan te hangen. Waartoe defe Ziels Moeder, ons als jonge kinderen of aankomelingen den rechten en Naaften weg wijst. En om defe redenen, voorwaar een gewichtig oorsaak, is't dat wy haar trachten te vol gen, naar te gaan, te beminnen, en in hoogewaardete achten alleen in God en om Gods wil. Maar die fich met Godt onfen Hemelschen Vader, fonder Middel van defe Gee
ftelijke Moeder, fijn Ziele kan vereenigen: uitfich felven in fijne Gunft geraken, en in den Geeft fijns Soons Jesu Christi herleven ; Die mag tegens my en noch feer onvolmaakt Kindt, voor een Wijsen volwaffen Man gehouden worden: Dat ik u allen toewensch, die van herten wenfche te zijn, aan haren Geest van alle Waarheit
::
Eenfeer Ootmoedigen gewilligen Onderdaan E W O U D
D E
L IN D T.
Indien gy niet wederom geboren word, en verandert als een klein Kindeken, foo en kundgy.geenfins tot het Koninkrijk der Hemelen ingaan. Matt. 18.vers 3. -
De
J I 2,
Het Dertigfte Getuignis. De Sefde B R I E F, TDewelke is het Dertigfte Getuignis.
Geschreven door Monfieur EwouD de L1N D T , een Koop. mans Soon van Breda. Aan J. Co N RAAD HA s E: Den welke hy volgensfijn begeren, omftandig bericht, hoedanig hy aan Juffrouw Bou rignon kenniffe gekregen heeft; wat voor Deugden , Goddelijke Gomaden-gaven en
Wonderheden hyaan dito Juffrou befpeurt heeft, door een vijfjarigen omgang. Wat voorwerkingen dat hare Schriften, woorden en geduerige oefening in fijn ziel gedaan hebben; en hoe dat hy is bewogen geworden, de handeling des overelds met alle hare ydelheden te verlaten, enfichgantfchelijk tot den Dienft Godste begeven. Mijnfeer geliefde Broeder in Jef Chrifto Salut. W schrijvens van den eersten February defesJaars heb ik wel ontfangen, en daar uit gefien het verfoek dat UL. doet; namentlijk, dat ik doch der Waarheit geven fou, wegens de Persoon, het leven, en den Wandel van Jonk vrou A. Bourignon, ook wat ik van hare Schriften houde, en wat voor nuttigheit mijn ziel daar uitgetrokken heeft. Nadien nu dit verfoek foo feer billijk is, en ook wegens de krachtige redenen die gy daar by voegt, van dat gy fulks begeert tot stichting uwer en veler anderens zielen Zaligheit, en ombeschaamt en ftom te maken, de boosaardige kafteraars, dewelke de heylfame nuttelijke Schriften, en de Goddelijke leer van de voor melde Jonkvrou Bourignon, voor de gantfche wereld willen in kleinachting brengen. Soo
( |
:
vind ik myten hoogsten verplicht, fooveel my mogelijk is, u daar in voldoening te ge ven, fooveel te meer, om dat ik nu ontrent vijfjaren met defe Jonkvrou gemeenfamen
omgang heb gehad, en den meestentijt by haar, in haar huys gewoont, en doorgaans aan een tafel met haar gespijft heb, en my van den beginne aan, tot defen Huidigen dag, my altoos onder hare Directie en heilige Bestiering hebfoeken te houden. Alfoo fy my nu in den aanvang geheel onbekent, en doenmaals noch geen van hare Schriften in druk uitgegeven waren, als alleenlijk een brief geschreven aan feker Prelaat tot Rijffel, handelende van de laatste tijt, waarin wy nu tegenwoordig leven; het Al gemeen Oordeel Gods, en de Laatste Plagen, die fy feyde, al over langen tijt aanvang genomen hadden, en voortaan meer en meer fouden toenemen, tot dat eindelijk al het boofe van der Aardefou uitgeroeyt zijn, als ten tijde NoĂŤ geschiede. Het gene mijn ziel feer bewoeg om God ernstelijk te willen behagen, en my tot rouw en boete te begeven, tot leedwesen van mijn voorgaande zonden; dewijl ik doen maals ontrent twee jarenlang een reukeloos en wijt van God vervreemt leven gevoert had, en ook alfoo naden gemeenenfwier des werelds begon heen te leven, naar alle mijne luften en finlijke vermakelijkheden. Hoewel ik nochtans voor die tijt, groote genade
en lichten van God in mijn ziel genoten had, om fijnen wille te kennen, en ernstige be geerte om de felvenaar te volgen, op dat ik hem behaaglijk en aangenaam mocht werden. Dewijl nu dien voorgenoemden Brief door defe Jonkvrou geschreven, mijn ziel op nieuws weder beroerde, en daar in een nieu vier der begeerte ontstak, om mijn leven -
gant
Het Dertigste Getuignis.
f I3
gantfchelijk te verbeteren: foo trachtede ik doenmaals altoos eenig gelegentheit aan te treffen, om desfelfs Autheur te vinden, hopende daar by noch meerder nuttigheit tot mijner eeuwige Zaligheit te bekomen. Soo gebeurden het eindelijk, dat ik op feker
plaats was, alwaar een geestelijk geleert persoon quam, met namen Petrus Serrarius, aan wien defeJonkvrouden Brief over de twaalf lafteringen geschreven heeft. Dewelke foo hoog van haar en hare Schiften, die hy gelefen had, roemde en prees, met te feg
gen (offchoonhy een man over de feventig jaren oud was) nooyt foodanig Licht op aar den gekent noch gefien had, en dat fy waarlijk een levendig Evangelium was. Welke redenen nochyveriger begeerte in my verwekte, om eenmaal met defe Persoon te mo en spreken, om eenige laaffenis en genefing voor mijne ellende, krancke en doode : gewonde ziel te mogen vinden. . En ofschoon den voornoemden Serrarius, na die van God verlichte zieltoeging, foo kon ik nochtans doenmaals dat geluk niet genieten, van in hare tegenwoordigheit te mogen komen, hoewel ik hem bad, my daar toe be
hulpelijk te willen zijn. Want hy gaf my tot antwoord, dat hy niemand by haar dorfte brengen, fonder voorheen hare toestemming daar over te hebben. Om dat, feyde hy, fy d'eenfaamheit foo feer bemind, en alle menschen haar niet dan tot beletsels dienen.
oo dat ik voor die tijt, met leedwefen, geduld moest hebben. Maar weinig weken daarna, quam ik, door toedoen van een oude weduwe by haar. Doch den gantschen tijt over, op weg zijnde, om na defe H. Jonkvrou toe te gaan, overdacht ik ernstelijk in wat reukeloofen en onchristelijken ftandik voor Godleefde, en dat ikuyt vrijen wille van fijn eerste genade afgeweken, hem ganschelijk vergeten en ontrou geworden was, denkende dat een foodanige van God Het welk mijn hert van droefheyt feer verlichte en hoogbegnadigde ziel, mijn ellendigen stand wel ontdekken foude, en ik dieshalven in groote schande voor haar staan. Maar foohaaft als wy aan haar deur klopte, en fy felfs die aanstonds opende, fach ik een vrolijk en vriendelijk wefen, alwaar d'eenvoudige Ootmoedigheit uit scheen, als
::
-
-
-
-
de heldere straalen der Sonne, door een klaar spiegel-glas schijnen. Het welk my aanstonts een goede moed gaf, en mijne inwendige droefheit in vreugde deed verande ren; nadien ik gemeend had, een reputagieus en gefachlijk wefen in die Persoon te vin den.
: om dat men haar foo feer hoog en loflijk beroemde,
en ten tweede om
dat men byna alle wijfen en gepretendeerde geestelijke van defen tijt, fich foodanig fiet comporteren, willende met al hare bewegingen en gelaat te kennen geven, dat fy wijs, geleerd, en Godvruchtig zijn, alhoewel veeltijts, men in der waarheit niets dier gelijks in haar bevind. Maar het was met defe oprechte Godvruchtige ziel, geheel an ders gestelt.
Als wy nu op haar kamerke quamen, begon fy eenig geestelijk discourste maken, die op onfebybrengingen pasten: dewelke alle tot in het binnenste mijner ziele, als een fcherptweesnijdend Sweerd doordrongen, wegens die levendige krachtige waarheit die
ik daarin gevoelde. En ik hoorde in stilheit toe, fonder byna een woord te spreken; dan feyde twee of driemaal uit den grontmijnsherten: dat is waarheit. Sy ging in haar discours voort, en begon te verhalen het leven harer jonkheit, hoe
yverig fy doenmaals had foeken God te behagen, om weder in fijne Vriendschap te ko men, na dat fy eenigentijt met jonge Dochters van hares gelijken, volgens de jeugd en werelds manier, fich eenigsins verstrooyt, en daar door van haar Onderhoud met God
afgeweken was. Seggende, hoe dat fy ontrent achtien jaren oud zijnde, des morgens vroeg op een Paasdag, als hare Ouders meenden dat fy na de kerk ging, al haregieraad en kostelijke kleederen afleyde, haar Huis, Vader, Moeder, Vrienden , Goederen, Eer en alle wclluften dcfes levens verlaten haddeĂ&#x2030;
op dat fy God van gantscher herte bui tCin
1 14
-
Het Dertigfte Getuignis.
ten in der woestijne in stille Eenfaamheit dienen mocht, en alfooJefum Christum, naar fijn Euangelium en heylfame onderwijsingen na En fy had niet meer dan een stui ver byhaar behouden, om een brootje te koopen. En als fy uit haar kamerdeur trui, om uit haar huis weg te gaan, foofprak een ftarke Stem tot haar ziele, dewelke op een straffe wijfefeyde: Waar is uw geloof, op een ftuiver? Het gene veroorsaakte , dat fy weder te rug in haar kamer ging overwegende, hoe dat het God behagen kon, dat fy haar
:
:
vertrouwen ergens anders dan op hem alleen fou stellen. Sulks wel bedacht en overleyd
hebbende, foo wierp fy met eenen yver, defe stuyver wijt van haar weg, en feyde: Neen Heere, mijn Geloof en vertrouwen is alleen op u.
Waar op fy aanstonts uit haar Ouders huis ging, hebbende Jongelingskleederen aan etogen, op dat fy onbekent mocht blijven. En alfoo ging defe H. Pellegrimme haar eys voortfetten.&c. Defe vertelling ontroerde mijn hert grootelijks, en deed het felve van vreugden ringen, om dat ik een foo levendig exempel hoorde vertellen, hoe danig men lichtelijk en gemakkelijk uit den wereldfchen handel en omslag kondevlieden, en fich van allerhande gelegentheden onttrekken, die bifonderlijk de Jonkheit van God vervoeren, en tot allerleyzonden brengen. Dit beroerde foodanig mijn ziel dat ik het naaulijks uitdrucken kan. Soo veel te meer, dewijl ik naar des werelds wijfe, in een
:
goede gelegentheit was, geheel naar het welgevallen van mijne Ouders en Bloedvrien den, wonende by een vermaard Koopman binnen Amsterdam, wiens Caffe en Boec hare Boecken: waar voor ik jaarlijks een
ken ik hielde, neffens noch andere
:
redelijken penning genieten konde, en noch dagelijks te vermeerderen stond. Nade maal ook mijn Heer, den voornoemden Koopman, my op foodanige conditie aange nomen had, dat foo wanneer ik hem twee of drie jaren trouwlijk diende, hy my fijn gantsche Koophandel en alle Commissie wilde over laten. Maar ik, die te vooren, door Gods genade, een gants anderen weg gekend had de, (namentlijk hoe men d'eeuwigdurende en Hemelsche Goederen verkrijgen kon, dewelke de zielen in alle eeuwigheit met God in vreugde fullen onderhouden, en nooyt vergaan: gelijk in tegendeel altijt de goederen en welluften defes levens doen) was altoos in pijn en fmerten geweest, federt ik dien voorn. Brief van defe Jonkvrou, we
gens dâ&#x20AC;&#x2122;Oordeelen Gods en laatste plagen gelesen had, over dat ik my in foo ellendige fla verny en ongeruste wereldfche bekommernis vond. Dewelke aan de doot niets anders dan noch grooterellenden veroorsaken fouden, en ik voor God komende, daar met-le dige handen fouftaan.
n dewijl, gelijk hier voor gefeyt, defe miserabelen ftand, mijne Ouders en alle Bloedvrienden ten hoogsten behaaglijk was, en dat het scheen, ik daar door tot eenige rijkdom en aanfienlijkheit gelangen foude; foo kon ik nimmer een bequaam middel uit vinden noch bedenken, om (fooals ik het nam) van die helfche Slaverny verlost te wor den, op dat ik weder in Gods gratie geraken mochte. Soo dat defe strijt, door het aan hooren van de historische vertelling wegens het gene de Jonkvrou in harejonkheit weder varen was, geheel verdween, feggende geduerig in mijn fclfs, over straat gaande, na dat ik afscheyd van haar genomen had: Ach! hoe ben ik foodwaas en fot geweest, dat ik foo lang in diergelijken ellend den Duivelgediend heb,en foo flaafachtig getracht de we reld te behagen, tot mijner eeuwige Verdoemenis : en dat om een weinig geld, en wat aardsche goederen. Ă´! Foey my, ik wil ook foo doen, gelijk defe Jonkvrouw in hare Jeugt gedaan heeft, en trachten nu voortaan mijnen God te dienen, en hem
vangantschrherten en zielen te beminnen, gelijk als hy ons in fijn eerste Gebod bevolen heeft.
En ik nam een vast besluit van alles wat ik in defe wereld had, te verlaten, en
ergens onbekent in stilheit op het land te gaan wonen byeenen Boer, om achter de Ploeg te gaan,
Het Dertigfte Getuignis.
II 5
te gaan, of de schapen te weyden om de kost. En dusdanig vijf Ă fes weken blijvende?
om t'overleggen hoe ik fulx op de bequaamste wijfe in 't werk mocht stellen, opdat het aan niemand fou bekend worden: foo liet God eindelijk door fijn genadige bestiering toe, nadat ik de Juffrou noch eenmaal gesproken had, een feerfoetegelegentheit voorko men, dat ik in haaft, met vriendschap van mijn Heer en Koopman afraakte; dewijl ik nacht en dach daar na haakte, denkende altoos, nadat ik de difcourfen van Jonkvrou Bourignon aangehoord had, ik niet anders deed, dan den Duivel dienen, en God mis
hagen, foolang als ik my in defe aardsche begeerlijkheden befighield. Soo dat, om defe Historie wat kort te maken: na dat ik nu foo gemackelijk na mijn wenschen, van mijnen Heer afgeraakte, besloot uit de stad te gaan. Maar ik kon fwaar lijk, om voor altoos weg te blijven, my daartoe , fonder defen aanflageenig fins aan mijn Cofijn Volckert vande Velde bekentte maken, dewijl ik versekert was, dat hy een foo godvruchtig Man was, als ik geen kende; nademaal hy my altoos tot den weg
:
des Deugts aangevoert had: foo dacht ik, dathy my in fulkengoet voornemen niet scha delijk fou wefen, maar integendeel behulpfaam zijn. Ik sprak hem aan, verhalende mijn gelegentheit, feyde wat mijn voornemen was, en dat ik niet langer den Duivel noch d'ydele wereld wilde dienen, maar voortaan mijn leven ten dienste Gods besteden en hem alleen aankleven. Waar op hyaanstonds tot antwoord gaf: dit alles isfeer goet, maar trekt niet foo haastig weg, wy willen eerst eens gaan raad plegen, met een sekere Jonkvrou Anthoinette Bourignon genaamt (dewijl hy voorheen met haar bekend, en ik fonder fijn weten by haar geweest was.) Welkenraat my niet qua lijk konde voorkomen, dewijl ik bereytsal groote nuttigheit in mijn ziel, van haar ge noten had: fooveel te meer, omdat hy feyde: wy willen denraad deferJonkvrou vol
gen, om dat ik die feer goet bevinde, en geloof, dat God door haar spreekt Soogingen wy gesamentlijkby haar, en verhalende mijn voornemen en meening: foo oordeelde fyfeer goet, en ten hoogsten nootfakelijk, dat men de wereld verliet, en voortaan den korten tijt die noch overig was, bestedigde om fijn ziele God behaaglijk te maken. En ontrent den avond ons afscheyd van haar nemende, had fy verstaan, dat ik ergens in een herberg voor eenige dagen wilde gaan logeren, totter tijd ik mijne tij
delijke affairen ordentelijk mocht vereffent hebben. Soopresenteerde defe Godzalige Jonkvrouw myfeer mildadig, dat ik in haar huys foolang mochte logeren, toonende
my boven hare kamer een bedstede, alwaar den Zal. Heer de Cort voor defen geslapen had; dewelke doentertijd in Noordstrant was. Dewijl, feyde fy, ik vreefe, dat gy in de herbergefeer lichtelijk wederby eenig quaad gefelschap geraken mocht, en alfoo in gevaar komen, van weder in d'ydelheit vervoert te worden. Welke presentatie ik feer dankbaarlijk aannam, en uitgaande, van vreugde weende, dat ik foo voorts een dusdanige gelukzaligheit genieten foude, van by defe God-minnen de ziele, onder haar dak te mogen komen: gelijk dien felven avond geschiede. Zijnde in mijn felfs voor God beschaamt, dat ik somtijds eenige twijffelmoedige gedachten had hadde, van niet wel tot mijn noodig onderhoud te fullen geraken, als ik my ; bloot, fonder eenig voorraad, op het land begaf. En ik was noch niet eenmaal uyt de Stad geweest, of vond daer een foodanige mildhertige Liefdadige Moeder: dewelke des anderen daags, na dat ik in haar huis geslapen had, tot my feide: Gaat vrymoedelijk
het gantfche huis door; eet en drinkt van hetgene datik heb, als gy 't noodig zijt, ge lijk alsof het uw eigen was, dewijl, feide fy, God fulks niet voor my alleen gegeven heeft, maar ook voor u, en alle de gene die waarlijk God foekken. Voor dewelke alles wat ik in de wereld heb, ja ook mijn eigen leven ten besten is. Maar ik beding, dat gy my nooit eerst aanspreken fult, my altoos in mijn eenfaamheitlatende,
r: 2
.
geen
116
Het Dertigste Getuignis.
-
: goeden dag noch goeden ::::::::::::: nadien alle onnutte woorden my een indernis zijn, en ik mijnen tijd besteeden moet, om God aan te hooren, en fijnen willete volbrengen. Welke redenen my dachten een feer wonderlijke spraak te wefen, niet wetende wat ik daar op feggen foude, maar beloofde dat ik haar nooit verstooren, of fonder noodwendige oorsaak, aansprekenfou. Dit is fooin het korte een verhaal, hoe dat ik, door Gods genadige schikking, eerst by defe geestelijke Moeder ben. In welken ftandikfoo acht dagen by haar bleef, en met : fpijfde. Na welken tijt ik nu alle mijne tijdelijke affairen feer spoedig verricht *
.
:
en ge-effend had. Des middags als ik met haar de maaltijt gedaan had, feyde ik tot haar: Nuzijn alle mijne tijdelijke faken afgedaan, en ben gerefolveert wat buiten de Stad te gaan
op die Hofstede nabyUitrecht, alwaar een oude Godvruchtige Weduwe woonde, die fomtijts by defeJonkvrouw quam, en haar weinig tijd te voren gebeden had, dat inge val fy iemand vernam, die gaarne op het Land in stille eenfaamheit God dienen wilde, die felve maar vryelijk by haar foufenden, dewijl fy daargants alleen een groot huys be woonde, en wel gaarne goet en godvruchtig gefelschap by haar wilde hebben. En defe ke Moeder, eenige dagen te vooren af-fpraak met die oude Weduwe genomen ebbende, van dat ik by haar komen foude; foo feide ik haar, gerefolveert te zijn daar heen te gaan, vrefende anders, met in de Stad te blijven, ik door mijne oude beken de en jong gefelschap, weder van mijn goet voornemen mocht afgevoert worden. Waar op fy my feide: Gaat heen, ik wil fulken goede meening en befluyt niet hinderlijk wefen: On
:
fen Heer wil u geleyden.
Hierop ging ik weg met een klein bundelken onder mijn arm, en bleef daar op die gemelde Hofstede omtrent een half jaar, tot onfer alle groot vernoegen, in stilheit by die oude godvruchtige Weduwe wonen, ook met volle en vrywillige toestemming van mijn Vader en Moeder, alfooik hun ondertuffchen in Braband eens ging toespreken, om het boos gerucht en leugenachtige beschuldingen van haar weg te nemen, waar mede fy vervult waren door boosaardig aanbrengen van godloofe menfchen: dewelke voor aven, dat Juffrouw Bourignon my weg gevoert, en ergens in een Klooster onder het
aapsgebied gesteken had. Als ik nu mijn Ouders d'oprechte waarheit der fake bekent maakte, en feyde geen ander intentie noch voornemen te hebben, dan om God te gaan
dienen, en boete voor mijn zonden te doen, op dat ik weder in fijne gunft en genade geraken mocht ; foo wierden fy hier door feer overtuigt, weenende van
vreugden, en feiden, nadat ik twee dagen by hun geweest was, dat fy oordeelden mijne intentie van God te komen, en gaven my verlof en! volkome vryheit fulks voort te fetten, en heen te gaan waar het my goet dacht. Waar op ik des anderen daags mor gensafscheid nam, en mijn Vader en oudste Broeder deden my twee a drie stonden uit gelei buiten de Stad: en ik voorderde mijne reys tot weder op de voornoemde Hofstede by Uitrecht, by die vrome oude Weduwe. Nadat ik nu een half jaar daar geweest was, en dagelijks met spitten en graven op het Land, en in den Thuin die aan dit huis hoorde, mijnen tijt in : eenfaamheit door
gebracht had, wierd ik dagelijks met grooten yver en begeerteontsteken, dat ik foo gelukfalig mocht werden, om mijnen naasten eenige nuttelijke dienst te doen, ikalfoo wat meer liefdadigheit mocht oefenen, om God behaaglijker te worden. Wierd dieshalven weder begeerig by menschen te verkeeren, doch geen andere dan die God beminden, nadien ik weinig gelegentheit daar in d'eenfaamheit vond, om de foodanige
w:
eenige nuttigheit toe te brengen. Sulks meer en meer overdenkende, en mijnen yver
daar toe aanmoedigende, foo quam den Zal. Heer CH R 1 sT 1 A N de Co RT over
Landt, van Noordstrant , in passant my daar befoeken, alsoo de Jonkvrouw ietwes -
mijnent
Het Dertigfte Getuignis.
I I 7.
mijnent-halven aan hem geschreven had. En defen Geestelij ken Yveraar my fiende, weende van vreugde, omhelsde my, en was feer vrolijk, omdat hy iemand aantrof, diebegeerig was God te behagen, feggende: Ik ga na Amsterdam by Jonkvrouw Bou rignon, en wil verfoeken dat gy by haar komt, alwaar gy meer nuttigheit tot uwerziels zaligheit fult genieten konnen, dan met hierin d'Eenfaamheit te blijven. Gelijk ook haast geschiede; en vier ĂĄ vijfdagen by hem en de Jonkvrou geweest zijnde, foo waarschouden fy dagelijks defengoeden oprechten Man, dat hy fich doch desavond: niet laat op der straten begeven fou, noch lang uit het huis blijven; dat hy wel op fijn hoede moestzjin, en niet te veel gehoor aan fijne vyanden geven, want, feyde fy, ik vrees, dat uwe Tegen-partijen Âť 't welke eenige Noord-ftransche Participanten
waren, eenigboosvoornemen tegens u hebben, en nadien het feer arglistige menschen zijn, foo vrees ik, dat fyu op d'een of dander wijfe, schade aanbrengen fullen, dewijl ik wel weet, dat fy ufeer hatelijk zijn. En niet tegenstaande alle defe ernstige vermanin gen en goede raatgevingen, foo bleef de voorn. Heer de Cort opfeker avond, tot nane gen uren uit, alsoo hyby eenige goede bekenden 2 die des Jonkvrouws Schriften feer estimeerden, geweest was. En geduerende defer uitblijving, fag ik deJonkvrou in foo danig fmerten, bekommernis en benauwtheden, wegens defengoeden Heer, dat haar hert van angst scheen te kloppen, feggende tot my verscheyde malen: ach! ik vrees dat
fijnevyanden hem eenigaffront of quaatfullen aandoen, waar mag hy doch foolang blij ven? En wat ik hem oyt feg, hy wil mijnen raat niet aannemen, om dat hy al te goeden
vertrouwen van andere menschen heeft, geloovende dat een iegelijkfoo oprechtigis als hy: maar het is welwijt van daar, de wereld is nu al teboos, en foo voorts. Waarop hyten laatsten, nahaar langfmertelijk wachtentuysquam, en defe forgvuldige Moeder vraagde hem, met een feer groote lankmoedigheit: waarom blijft gy foo lang uit, en laat my in foo fmertelijke bekommernis, want mijn hert is beangst van forge, alfooik fekerlijk vrees, dat uwe tegen-partyen u noch :: fullen aandoen, ofwel doen gevangen nemen. Maar defen goet vertrouwenden Heer : te lachchen, feggende: och wat voor quaat fouden fy my doen, het zijn mijn Broeders, wy beminnen malkan
de, en ikfouwel mijn bloed voor hun ten besten geven, want het zijn geestelijke kinde ren. Maar fy bleef aanhouden, feggende met krachtig overtuigende redenen: gy moogt wel voorufien, want fy fullen trachten u op d'een ofd'ander wijfequaat te doen.
Enniet langer als desanderendaags ontrent den middag, quam een man van fijn ken nis bootschap brengen, dat onfen goeden Heer de Cort, door valsch aanbrengen fijner artijen, in de felve stad Amfterdam was
: gefet.
Welke boodschap het oprecht
oederlijk hert in defe Godvruchtige Ziele feer ontroerde, foo maakten fy haar aan ftonts bereyd, om door enkele Liefdadigheit te gaan vernemen, wat defen haren geeste lijken Soon in fijn banden ontbreken mocht, En wat doch doorsaak van fulken verradelij
ken werk was, om daar in, indien het mogelijk waar, eenige remedie te stellen, en hem van foodanig quaat te verloffen, alwaar hy door oorsaak fijner kleingeloovigheiten onbedachtfaamheit in gevallen was, doch feer onschuldig. Soo dat op staande voet, defe forgdragende Moeder, als ook mijn Cofjn vande Velden en ik, hem gingen befoecken. Nu, om tot ons voorgaande propooft te komen, en u volgens uw verfoek, deelach tig te maken, d'ondervinding en nuttelijke stichting, die ik door lange ervarentheit en
feer gemeenfamen omgang, van de Persoon deferJonkvrou genoten heb, foo moet ik kortelijk feggen, het myonmogelijk is, met de pen of tong uit te drukken, de byfondere liefdadigheit, die ernstige forgen, fmertelijkebekommernissen, en feervlijtige neerstig heit van defe waarde Moeder, die fy door pure liefdadigheit oeffende, tot behoudenis en welvaart van defen Godfoeckenden Yveraar, geduren : den tijt van fes volle maand: o
-
-
3
-
-
at
Het Dertigfte Getuignis.
v 18
dat defen vromen Heer alleen om fijner goetheit, en dat hy voortaan, God in meerder volkomentheit, door aanvoering deferJonkvrou, dienen wilde, in een gat slimmer als onder d'aarde had gevangen gefeten. Sulksfeg ik, is een wonder van d'ander wereldge weeft. En indien daar een Heydens mensch geweest was, die nooyt van God offijnge
bod gehoord hadde, fou door een foodaniglevendigen volstandig exempelbewogenge worden zijn, fulks naar te volgen, de ware deugt t'omhelsen , en den onfienlijken Schepper van foo een fienlijk Schepsel uitgantscher herten te beminnen. Ja ik kan niet ge looven, dat fy gedurende defefes maanden lang, een nacht gerust geslapen heeft: :: daar in verfette worden door de bekommernis en ernstige forgvuldigheit over de Zalig heit fijner Ziel, en behoorlijke nootdruftigheit van fijn lichaam. Dan in duifentangsten zijnde, van dat hy mocht vermoord worden, alsoohy nevens negen andere personen in een gat gevangenfat, waar onder de boosaardigste menschen van de wereld waren. En fomtijts vol vreefe zijnde, dat hy door flaaumoedigheit in vertwijfeling vallen mocht, en alfoo van fijn goed voornemen afwijken. Dan weder vol bekommernis zijnde, dat hy door fijne oprechte goedhertigheit en eenvoudig goet vertrouwen, te veel tot fijn nadeel, aan fijne partyen fou openbaren; dewijl defelve met groote arglistigheit dagelijks by hem quamen, om hem ergens in fijne woorden te vangen, op dat ietwes van defen vromen onschuldigen, door liftigheit mochten opvatten, en fulks tot een dekmantel gebruyken, om hare verraderlijke Judastrocken te bedekken en verschonen, gelijk fy al reets deden, feggende dat hy een Ketter geworden en uit fijn Kloostergeloopen was. Want, feyden fy, wy hebben hem hooren feggen, dat men in allerhande geloovens Za lig worden kan. Daar hy maar, gelijk het de waarheit is, alleen had dat een menfch dewelke de geboden Gods houd, buiten het gebied der Roomsche Kerkzijnde, fijn Za ligheit wel kan. En veel diergelijke dingen versierden fy meer, om de geeste
:
:
::
lijkheit aan haar fijde te krijgen, diefy door valsche redenen en verkeerd voorgeven alsoo wijt gebracht hadden, dat de beste onder hun meende, God een dienst te fullen doen,
:
wanneer fyhem hielpen om het leven brengen. Want hy hadfeer veel , die hem uitermatenhatig waren, hern krachtig vervolgende met allerley liftigheit en valfch be droch; dat nochtans meeft altemaal geestelijke Personen waren, als Monnicken, Prie fters, Pastoren, ja tot Oversten van Kloosters, Prelaten en Biffchoppen toe. Want hy wel ontrent dertig jaren lang een Priester geweest was, en ook een langen tijt Oversten van het Collegie der Oratoiren in Braband. : fy wierden byfonderlijk hier toe aangedre ven om tweederley oorfaken; eenfdeels om dat hy de meening deserveelgemelde Jonk vrou aanhing, en naar fijn uyterfte vermogen, haar godvruchtigen wandelfocht na te
volgen. Het ander oorsaak was, om hem fijneGoederen, Landeryen, en gerechtighe den die hy in het Eyland Noordstrant onder het Gebied van fijn Hoogvorstelijke Doorl. in Holsteyn hadde, afhandig te maken; dewijl defe geestelijken, groot gewin voor haar klooster daaruit trekken konden. En nadienden voornoemden Heer de Cort al fijn leven
langfeer Godvruchtig en uitermaten yverig in oefeninga der deugt geweest was, om God behaaglijk te zijn, en daar byfeer liefdadig tot fijn naften: om dewelke, wanneer .
hy maar oordeelde dat fyGodfochten, hy fijn leven welfou gegeven hebben. Boven dien was hy nooytgekleeft geweest aan de begeerlijkheit der aardfche goederen. Soo dat hierom defe God beminnende Jonkvrou hem feer liefde, door een fuivere geestelijke en Goddelijkeyver, gelijk als uit de navolgende daden klaarlijk kan bespeurt worden. Geduurende nu dentijt defer fes maanden, dat defen oprecht vromen Heer, foolang in fulk ellendig kop gevangen fat, met dikkeyfere tralienfeer vastgefloten, daar hy noch Son noch Maan fagh, heeft de voornoemde Jonkvrou hem foo getrouwelijk bygestaan, en naar ziel en lichaam alle dagen gelaaft en gespijft, met foodanigen vlijt, liefde # en org
Het Dertig fte Getuignis,
I19
forgvuldigheit, hondert maal meer als een natuurlijke Moeder, haren eenig geboren Soon foukonnen doen. Waardoor ik een oprecht Goddelijk en geestelijk Moeders hert
in haar bespeurde. Soo veelte meer, dewijldien goeden Heer haargantfch vreemt, en altijt onbekend geweest was, hebbende eerst voor weinig jaren, door fonderlijke toeval, tot Mechelen in Braband komende, aan hem kennis gekregen, door het voortfetten van eenig proces, waarin hy haar behulpfaam was. Soosegge ik dan, dat fy hem alle dagen tweemaal met nootdruftige, feer wel toebe
reyde spijs en drankverforgde : nadien er niemand was, noch in de Stad Amsterdam of elders, die fich fijner erbarmde, of fijn elend ter herten nam : ook had hy niet eenen duit aan geld by hem; dewijl hy weinig tijt voorleden met de Jonkvrou uit Brabant, na
:: en alle
komen was, hebbende alle eer, Officien, Beneficien, Bloet-vrienden
: goederen verlaten, om haar tot er doot na te volgen, alfoo hygeloof
de dat God door fijnen H. Geest, fijn Woonplaats in defe H. Jonkvrou hadde. En om defes oorfake halven, trok een tegelijk de hand van hem af, feggende, dat hy uit fijn
Kloostergeloopen, en met een Vrouws-persoon weggetrokken was, en een Ketter ge worden is. Soodat om dieshalven fyfijnen faakfeer ter herten nam, schrijvende hem
alle dagen toe, ja somtijts naar het denoot vereischte, wel twee Ă drie brieven op eenen dag, vol van Melk der Goddelijke Wijsheit, en geestelijke spijfe, op dat : geduurig fijn hert tot God opgeheven mocht houden, en door hare gestadige geestelijke verster kingen aanmoediging harer heilige vetmaningen, hy nimmer in fijn lijdfamegeduldig heit verflaauwen fou. Sy versterkte hem onophoudelijk in fijnfwakheit, vertroostende hem in fijne droefenis, fy bestrafte hem in fijn onvoorsichtigheit, verlichte onophoude lijk fijn verstand, het welk somtijts door het aanhooren van veel onnutte discoursen, en boosaardig geklap fijner med-gevangenen, verwert en verduistert was : fy wees hem den wegde: eeuwigen levens, leerde hem door d'enge poort ingaan; hoe hy fich felfs moest verfaken om een waar kind Godste werden, en in eeuwigheit hier namet hem in vreugde en alle welluft te leven. -
Daar hy nochtans volgens de huidenfdaagsche School-Theologie, een feer wel ge leert en ge-oeffent Man was, feer ervaren in allerhande Geestelijke en van God-ver lichte Autheuren. En hoewel hy al festig jaren oud was, verklaarde hy my nochtans dikwils, dat hy nooyt fijngantsch leven lang, van een foodanig krachtig klaar Licht der Goddelijke Waarheit gehoort had, gelijk als defe Heilige Maget in haren Boesem droeg. Sy verforgde hem feer wel met rein linnen en klederen, alle weken be hoorlijk geld, en nam fijne faak en onschuld te verdedigen, foofeerter herten, dat , indien men alle omstandigheden van dien beschrijven foude, men een gants boek daar
:
toenoodig hebben fou.
Ik geloof niet, dat men eenig middel ofweg meer fou konnen bedenken, dat eenig fins tot fijn verloffing had dienen konnen, of fy heeft fulks in het werk gestelt, verha
lende tegens alle menschen die by haar quamen, fijn geheele saak, fijn onschuld, en hoe verradelijker wijfe en fooboosachtig als fijn Vyanden, door valsche aanbrengingen, in dien ellendigen kerker hadden doen gevangen fetten; op dat fy alfoo eenig middel tot verlichting van fijn jammer bekomen mogt. Maar :: Vrienden en goede bekenden fagen van hem af, jafoofeer, dat ten laatsten niemand meer de Jonkvrouw quam befoeken; daar fy nochtans voor heen feer veel besoek alle dagen had, van de best-mee nende onder alle Religes, en diegene, die ten hoogsten belijdenis deden van de Deugt en Godfaligheit. Waaronder eenige alfoo wijd gekomen waren, door verlichting ha rer heylfame Schriften, dat fy somtijds tot haar feyden, gereed te wefen om hare Goe deren, Vrienden, en alle aardfche wellusten te verlaten, om haar in den weg
::
":
aligheit
Het Dertigfte Getuignis.
12 o
-
faligheit na te volgen, hetzy waar heen fy ook ging, ja sommige Mannen wilden hare hare Mannen verlaten, om dat hun defelve tot bevor Vrouwen, en eenige Vre
dering harer Zaligheit hinderlijk waren. Nochtans scheen het doenmaals dat een iege lijk noch foofeer aan het aardsche goed gekleeft was, dat fy hun alle verborgen hielden, latende defe van God foo hoog begnadigde Jonkvrouw alleen in hare geestelijke ziele fmerten, en dien vromen Godvruchtigen Heer in fijne lichamelijke ellenden, soofeer 2 dat ten laatsten niemand, noch Vrienden, noch goede bekenden, noch Geestelijke
noch Wereldlijke meer na hun omfagen, dan alleen mijn Coufin Monfr. van de Velden, die in fijnen goeden bystand getrouw bleef tot den einde toe. Want desgevangenen fijn Vyanden strooiden over al uit, dat hy vele duifenden, en meer als hy betalen kon, schuldig was. Het genegants onwaarachtig was, want fyfelfs alle fijne Goederen, Lan
deryen, Huifen en Heerlijkheden befaten ,, dewelke veel meer bedroegen dan fijne schulden, dewelke fijne Partyen meestendeelfelfs, en de rest op aanveerdiging fijner Goederen, als Priesteren en Dienaren Gods zijnde , met Eeden belooft hadden te betalen.
r
-
Eindelijk, om niet te wijt in defe wonderlijke en grouwfame Historie te vervallen »
dewijl daar van feer veel en ook nooyt gehoorde dingen te verhalen zijn, maar al te lang
om hierby te voegen; foo wil ik u alleen mijn lieve Broeder te verstaan geven, den uy: ter maten grooten vlijd en onuitsprekelijke :::::::::: » die defe Moeder door :: aanwende, om defen Godfoekenden Heer uit fijn verdriet te verlof fen, en hem noch daar en boven, alfoo hy van feer goeden wille was, tot welstand fijner
ziel ten eeuwigen Leven, het Licht der Goddelijke Waarheit overvloedig mede te deelen.
Sy deed door alle Vrienden en goede bekenden, fijn onschuld aan de gantsche Magi straat en Rechters der Stad verklaren, door Procureurs en Advocaten de gerechtigheit fijner fake verdedigen , door voorname Persoonen in Holstein aan het Gottorpsche Hof Gericht, en byfijn Hoogvorstel. Doorl felfs aanhouden, om voorspraak en by stand, en bevestiging wegens de rechtmatigheit fijner fake te bekomen; ewijl defelve aan dit Hof aanhankelijk, meeftendeel afgedaan en gewonnen was.
Hetgene die voormelde Hóogvorstel. Door ook op het spoedigste naar wensch gun ftiglijk expedieerde, felfstwee Miffiven aan de Magistraat van Amsterdam schrijven de; daarna ook een aan de voornaamste tegenparty felfs, feer ernstig begerende, dat den onschuldig gevangenen mocht in vryheit gestelt worden. Ten laatstenfondfijn Doorluchtigheit een expres Bevel, onder fijn eigen hand en zegel, aan de gefamentlijke
defes, hem fouden op vryevoeten stellen, tegenpartyen, dat fyaanstonds op insinuering met uitdrukkelij ke W: cfentatie, dat indien fy iets tot
bypoene van vierduifent Rijxdaalders fijn befwaarnis te pretendeeren hadden, fyfulks aan fijn Vorstel. Hofgericht, alwaar de
faak langen tijt aanhankelijk geweest was, mochten aanbrengen, en een iegelijk aldaar, naar Recht en billikheit satisfactie bekomen fou. Voor welke hooge gunft en feer lof waardige Expeditie, ik wenfche dat dengoeden God, belooner alles goets, fijn Vorstel. Doorl. falzegenen en gebenedijen.
Maar fülksalles, de boosaardige vyanden niet konnende tot Barmhertigheit bewegen, foofchreefJonkvrou Bourignon een gants Boek in quarto, genaamt l'Innocence reconuë, ex la Verité découverte pour la Juftification de Monfr. Chriftian accort. Dat is in defer spraak: de bekende onfähuld, en ontdekte IVaarheit, tot rechtveerdiging van Heerde Cort. Het welk
fy op haar eigen kosten liet drukken en aan de Magistraat van Amfterdam dediceren. Waar in fy fijn gantfche fake, van den beginne tot den einde, neffens al fijn affairen verhaal
de, desfelfsgerechtigheit ontdekte, en de valsche arglistige boosaardigheit fijner tegenpar tyen
Het Dertigfte Getuignis.
I2 [
tijen klaarlijk : , en methoe grooten onrecht fy defen onschuldigen daar foo jammerlijk hielden gevangen fitten, op dat hy maar fou om den hals komen. Want defe fijn gewefene vrienden, doch doenmaals en nu noch, allerergste Wyanden, wisten wel dat
defen goeden Heer in de StadAmfterdam gants vreemd en fonder vrienden of bystand was, : geheelfonder eenig geld of goet, en niets anders dan twee stukken grof rºggen broot, dat somtijts met vuyle boter bestreken was, des daags voor fijn onderhoud kreeg, . met een pint fooverschaalt slecht bier, dat ik het fijn mede-gevangenen dikwils heb fien door de tralyen uitgieten, om dat fy het van stank en fuerigheit niet drinken konden. en
Welk voorn. Boek ik felfs aan alle de huifen der Raatsheeren en Richters der felve Stad
heb gebracht, ider in een gedrukten brief gesloten zijnde, dewelke de Jonkvrou noch bifonderlijk aan defc Heeren geschreven had. Waar door fyal 't famenfeer groot licht en
opening in de saakbequamen: waar voor ook verscheyde, naderhand met eerbiedigheit en groetenis, defe vrome Jonkvrou deden bedancken. Daarna ging fy felfsfommige de fer Heeren mondeling , en bracht eindelijk de fake foo wijt, dat fy opentlijk be kenden (gelijk ik ook felfs aanhoorde) dat fy wel konden infien, dien goeden Heer daar
:
gants ten onrecht, en alleen door behendige liftigheden, met door Nijd van de Roomsche
Geestelijkheit in dat gevankenis gesteld was. Maar dewijl fijne partijen foo machtig en ftark waren, kon noch niemand foo veel te wege brengen, dat defen ellendigen. Gevangenen mocht verloft worden.
-
Ten laatsten, nadat defefoofeer liefdadige getrouwe Dienstmaagt Gods, dusdanigallen mogelijken vlijd aan gewend hadde, en dat iegelijk die te voren noch wat ge ets in den fin had,den moed liet finken en van defen jammerlijkGevangenen affagen,en hy van alle men fchelijke hulp en bystand ontbloot was, keerde fy haar in het binnenste harer ziele tot God, klagende hem haren noot, en bad om fijne bystand, dewijl naar aller oogenschijn niets an ders voor defen goeden Heer te verwachten was dan dat hy daarfeer miserabel fou hebben moeten vergaan; nadien hy door den grooten stank en vuyle koude vochtigheit die daar
was, al ontrent fes weken lang,kranktebedde gelegen had. Soo wierd door een levendige stem in haar ziele geantwoord: ik wilfijn Advocaat zijn, en hem verloffen. Het gene fy my denfelven dag, des middags over maaltijd zijnde, verhaalde. Waarover ikfeerverheugt wierd, doch altoos met curieuse speculatien in mijn geeft overdenkende, ophoedanigen wijfefulks doch fou kunnen geschieden, alfoo het doenmaals voor alle menschelijke be grijp onmogelijk scheen, dat hy fou konnen uit fulken gevankenis verlost worden. Het welk nochtans weinig tijt daarna, volgens de beloften Gods, op een feer wonderlijke wijfe : Want ik felfs op een Saterdag avond, met een briefken dat my den Opper-Of cier van Amsterdam gegeven had, (waarin hy door misverstand,maar nietfonder fonder linge schicking van God,fich een woord verschreven
: uit het gevankenis haalde,en
::
des morgens heel vroeg met hem na Holstein trok: alwaar wyfoo gelukkig en spoedig aan quamen, eer fijn Vyanden, binnen Amsterdam zijnde, wisten dat hy uit het
gevankenis gekomen was. Dewelke naderhand den Hooft-officier aldaar lastig vielen over defe daad en de faak aan hem wilden wreken. Maar om nu weder tot mijn voorgaande Pro pooftte komen, en u te feggen wat voor pijnlijke smerten en angstelijke benaudheden, dese liefdadige ziële, de veelgemelde Jonkvrou Bourignon in haar hert verdroeg, over de quelling en het verdriet van den God-foekkenden Heer de Cort, dat is een uiter
maten groot wonder » en voor mijne pen onmogelijk uit te drukken. Want mee-. nigmaal als ik haar quam aanfeggen, wat voor verdriet en quelling hy nacht en dach moest lijden , van die godloofe Boeven foo nevens hem in een gat aten; foo fag ik haar wefen en gelaat foodanig veranderen, dat het scheen, als of men haar, door
het doen hooren defer ellendigheden, met een mes door haar hert heen kerfden ,
foo veel
J 22,
Het Dertigfte Getuignis.
veel te meer om dat fy geen hulpmiddel tot verbetering konde uytvinden: ook waren de miferijen en jammer foo groot, die den voorn. Heer daar dusdanig fes maanden lang verdragen moet, dat een iegelijk de hairen fouden te bergen rijfen, wanneer ik defelve hier altemaal begon te verklaren, maar ik moet , om niet al te wijtlopig te worden, fulks nalaten.
En nochtans geloof ik, dat defevroome Jonkvrou, door de teedere liefde die fy tot , veel meer fmert en angstige pijnen leed, dan den gevangenen felfs. En het generin dit alles, het stichtelijkste en meest verwonderens waardigste was, is dat ik altoos defe hare teedere liefde, en waarlijk Moederlijke affectie, foofeer fuiver en puur Goddelijk bevond, fonder eenige menschelijke genegentheit daar onder vermengt te weten, dat het voor een groot wonder moet uytgesproken wor den. Want tot bevestiging defes, foo verklaar ik u mijn lieve Broeder , in waar heit, dat fy niet meer als tweemaal, geduurende dentijt van 6 Maanden, in het gevan kenis hem besocht heeft: d'eerste reys, kortelijk nadat hy daar ingesloten was, de twee de reysgeschiede bygeval, dat fy met een goed Vriend het Stadhuys paffeerde, die haar tot een Burgemeester van de Stadgeleyd : , om wegens des Gevangens faak te fpre ken: en daar weinig uytgericht hebbende, fey defen Vriend tot haar: Mejuffrou, wy zijn hier nu recht tegen over het gevankenis daar mijn Heer de Cort in fit, laten wy hem eens gaan toespreken. Waar op fy antwoorde: dat is goet, het fal mogelijk den armen man wat versterken. Dit geschiede weinig weken voor fijn verloffing. En als het nu geschiede dat hy verloft, en feer wonderbaarlijk door Gods fchicking, en haar voorbidding tot hem, uit alle defen kommer geraakt was, foo was defen goeden Heer (gelijk dat niet vreemd feer begerig om defe fijne groote Weldoenster, eens te gaan befoecken, en haar voor foo velerley Moederlijke forgen, en naar ziel en lichaam ontallijke genotene weldaden, te bedanken. Maar neen, fy had eenige dagen voorheen, als fy vermerkte dat fijne verloffingfoude aankomen, de faak feer voorlichtelijk foodanig doen derigeren, dat hy aanstonds uit het gevankenis komende, in een ander logement fou in gaan, en alfoo op het spoedigste met een bequame gelegentheit stillekens na Hol ftein vertrekken, alwaar hy onder fijn Doorl. Protexiezijnde, voor alle onheil konde be fchermt blijven. Want feide fy, foo haast als maar iemand van kennis hem hier fiet, foo fou het als een wonder door het gantsche Land ruchtbaar worden, en fijn Vyanden hem de welstand fijner zielehem
:
:
achterhalende, fouden hem tien maal vaster doen fluiten, dan te vooren, en alfoo fou
het laatste elend veel erger zijn dan het eerste. Mijn Cofijn vande Velden, dewelke nevensmy, hem uit dat miserabelkot haalde, rap porteerde hem dit wijs en voorsichtig beleid: en om de der fake, liet hy fich gefeggen, en ging door bestier van mijn voorn Cofijn in een stil Borgers huis die nacht lo geren, fonder dat de Jonkvrouofik, daar van iets wift. En alfoo ging ik, gelijk hier voor verhaalt, tot geleyding van Heerde Cort, desanderendaags heel vroeg met hem na Holstein. Alwaar hy feer kort daarna, met alle recht en volkome bevestiging neffens krachtige Protexie van fijn Vorstel. Doorl. in besitting fijner Goederen en Heerlijkheden in Noordstrand gestelt wierd.
::
-
Maar weinig weken daarna, foo fcheen hetdat fijne Wyandenals helfche Draken, hem al nagevolgt waren: en naar alle omstandigheden der waarachtige geschiedeniffen, is het wel te gelooven, dat fy hem noch jammerlijk vermoort, en om den hals geholpen heb ben. Want daar quam een vreemt Persoon by hem, (hemgantfch onbekent) onderden dekmantel van dat hy denweg der Godfaligheitbeminde, en de Boeken die van God-ver lichte menschen geschreven waren, feer eftimeerde: en bracht hem een Poeder, het welk
hy verklaarde feer goet en Probatum eft te wefen, voor foodanige qualen en
weide: als eer
Het ‘Dertig fte Getuignis,
123
Heerde Cort in het koude feer vochtige gevankenis aan-ge-erft had. Ook sprak hy onder anderen, dat hy van een voorname Godvruchtige Jonkvrou gehoort had, : feer hoogekenniffe der Goddelijke verborgentheden befat: en dewijlhy verstaan hebbende, dat den Heer de Cort, met haarfeer wel bekent, en in goede gunst was, foo verfocht hy, eenige van hare Schriften, door fijn adres, te mogen erlangen. Met alle welke schoone woorden, nam hy het hert van defengoetvertrouwenden Heer in, en wift hem foo fchoon voor te praten , dat hy van fijn Poeder in nam. En fulksop een avond voor de tweede maal geschiet zijnde, trok defen vreemden Doctor feer fübijt en fonder iemands . weten, in der macht weg. En denvolgenden dag, viel defen vromen Heer in een fware beroerte, dewelke hem gants lam maakte, de spraak geheel weg nam, en weinig da gen daarna deed sterven.
Alle defe voorverhaalde dingen,heb ik geduurigjanacht en dachfelfs bygewoont;en wil uit dit alles maar alleen besluiten, dat ik doorfokrachtige oefening der fuivere Goddelijke Liefdadigheit, en uitnemende getrouwe bystand, doorwerking van Barmhertigheit, van defe Heilige Jonkvrou niet anders oordeelen kan, dan dat God een waarlijk Moeder-hert in haar geplant heeft, by welkersteederheit en krachtige liefdadige genegentheit, ik geen genoegfaam gelijkenis kan te pas brengen : doch wil het felve nemen, dat onfen Zalig maker Jesus Christusfelfs bybrengt, als hyfegt: O! Jerufalem (dat fijn Volk is) hoe mee migmaal heb ik u willen vergaderen, als een Klok-hin hare Kiexkens onder haar vleugelen ver
gadert c&c. Soo dat ik gedwongen ben te bekennen, dat haar den naam van Moeder der ware Geloovigen, (gelijk fy haar felfs, veelmalen in hare Schriften beschrijft) veel meer eigen is, dan d'alderbeste natuurlijke Vrou in de wereld, Moeder over hare eigene licha melijke kinderen, mach genoemtworden. Defenfeervromen Heer de Cort nu, op fulken jammerlijken wijfe, van fijn leven be rooft zijnde, sprongen alle fijn Huisgenoten en andere Vyanden van vreugden op, mee nende alles gewonnen te hebben, om dat: defen Aards-ketter (foo als fy hem noemden
en valfchelijk voorgaven) die fich tegens de Moeder der H. Roomsche Kerk wilde op ftellen. Daar hy nochtans defe luiden, alleen uit pure barmhertigheit, in fijn huis ge doogde by hem te blijven wonen, door haar schoon voorgeven en ootmoedige belof te, van dat fy hem voortaan als kinderen haren Vader, dienen en gehoorsamen fouden, alhoewel fy weinig tijd voor fijn gevankenis, tegen krachtig Bevel, Mandaten en Decret Poenal van fijn Hoogvorstelijke Doorl. meenigmaal als een knecht fijnen Heer, uit fijn Huis en eigen Goederen gestoten en uitgefloten hadden. Soo schreef ik nu aanstonts defe bedroefde tijding na Amsterdam , aan Jonkvrouw Bourignon, dewelke doenmaals ook doodelijk krank, en byna van alle menschelijke hulp en bystand der vrienden gantfchelijk ontbloot was: dan alleen twee a drie Perfoo •
•
nen die haar somtijds quamen toespreken. Maar dewijl defelve gantfch geen weten fchap hadden ommet krancke menschen om te gaan, foo bleef defe Godzalige Patien tinne, wel meer dan vijf weken fonder eenige verschooning van Linne of anderens,
noch ooyt verbed te worden, in hare onreynigheit feer ellendig leggen; nademaal fy felfs foo veel kracht niet had dat fyfich kondehelpen, of haren (voorwaar)feer jam
merlijken nood anderen te kennen geven. En of schoon een Dienstmeyd by haar in huis gestelt was, foo vond men doch niemand, die fich foo veel over haar erbarmden, om haar wegens de hoogdringende nootfakelijkheden te verforgen. En alhoewel defe voornoemde drie Mans-persoonen van feer goeden wille waren, en de Jonkvrouw, om
haar godvruchtigheits-halven, goedegenegentheittoedroegen,foo quam hun doch noyt eens in degedagten om defe dienstmeyd te vragen, offy defe elendige Patientinneook be hoorlijkebystand deed, en metreyn linwaat of ius wel verforgde. Maar dese :
: 2.
meyd »
I 24-
Het Dertigste Getuignis.
w
meyd, noch al die by haer quamen, bedachten noyt foo veel, om de Siecke eenmaal te
vragen, of fy ook foodanige dingen van nooden had, maar lieten defe Dienstmaagt Gods, die hy ons, tot onfer eeuwig Heyl en Gelukfaligheit, door fijn laatste Barmher heit heeft toegefonden, daer foojammerlijk en byna ongelooflijk, over vijf weken in een onuitsprekelijke leggen, veel erger dan men een hond of ander dier doen
:
foude. Totter tijt datfy felfs door Gods genade foo veel krachts bequam, dat fy haar jammer en ellend te kennen gaf
En het gene noch het ergste was Âťmocht geen mensch, waar van men wist dat die met haar bekend was, opentlijk by baar komen, maar feerfecreet en als by nacht: de wijl dat na de wonderbaarlijke verloffing van den de Cort, uit fijn gevanke nis, alle fijne Wyanden van spijt en tot wraak, haar doen na het leven trachte. Dieshal
:
ven moest fy, hoewelfeerfwak, en naar den lichaam doodelijk krank, in dernacht hey
:
melijk weg-gevoert worden. Gelijk aanstonts , foohaaft als fy door goddelijke ingeving vernam, dat men op haar aanleyde. En onfen Broeder Tellens, die doenmaals al met haar bekend was, neffens noch een van fijn goede bekende, brachten dit Wat vol Goddelijke Wijsheit, als een kindeken in : , in en Bakermand, byna een gants
uurgaans over de straaten der Stad Amsterdam, in een Koopmanshuis op de Heere-graft. Alwaar fy ontrent elf maanden lang in een kamer gefloten, onbekend bleef. Daar fyfoo veel t'eten en te drinken kreeg, alsfeer onbarmhertige en gunts onliefdadige menschen defe H. Maget en Moeder der ware Geloovigen toebrachten.
En of schoon het haar aan geld noch goet niet mangelde, foo heb ik haar nochtans, nadat ik uit Holsteyn quam, en fy weder wat lichamelijke kracht verkregen had, ver
fcheydemalen flaau van hongeren dorstgevonden. Hetwelk ik doch noyt, foo langfy het eenigfins verdragen kon, foute weten bekomen hebben; dewijl fy fulke toevallen altoos,
foolang het mogelijk is, feer geduldig van derhand Gods voor liefneemt. Maar opfeker avond met een van onfe Broeders haar besoekkende, en ontrent ten tien uren van haar
ons afscheyt nemende, en door ootmoedige eerbiedigheit haar hand kuffende, wierden wy gewaar, dat haar vleesfeer flap, en als los over de knoken hing, wegens gebrek en nood dat fy aldaar leed. Waar over wy als verflagen wordende, en buiten komende,
tegen malkander feiden: Hoe mag dit wefen? fou fy wel gebrek van noodfakelijke spijs of drank hebben? alfoo men haar hand gevoelde, als een mensch die byna van honger of dorft verfmacht. En defen: Heer liep aanstonds na fijn kelder, vullende een Bottelje met Rinfche Wijn, die hy my nevens eenige wel-bereyde spijfe gaf. Waar mede ik flux na de Jonkvrouw toeliep, en gaf haar dat noch dien felven nacht in eigen handen, en gaf my tot antwoord: Ik wil ditmaal defe gave in dank aannemen, dewijl ik het van nooden heb. Waarover ik met groote verwondering, en eensdeels ook met
vreugden wegging, na haar oude logement, alwaar ik doenmaals alleen woonde.
:
In defe grootste ellende en hare krankheit, gelijk hier voor verhaalt, bracht mijn voornoemde Cousijn haar defe tijding, dat dien vromen God-lievenden Yveraar, Heerde Cort, als doenmaals haren eenigen Geestelijken Soon zijnde, foojammerlijk om
hetleven gekomen was, en als door de kaken van den Helschen Wolf, van defe wereld verslonden. Waarop defe aan God-gelatene Jonkvrouw, een weinig in haar felfs kee rende, en haar aangeficht na de wand wendende, tot God feide: Heere, hoe berooft gy my van defen Menfck, die ik tot mijn hulp en byftand alleen in defe Wereld heb? Waarop God antwoordende, feyde: Zijt gy niet onderworpen en overgegeven aan mijnen Wille? Sy ant woorde: Ja Heere, ik ben weltevreden. En alsookeerde fy haar aanstonts na den Bode,
en sprak met een vreugdig gelaat: Ik ben met Godweltevreden, dewijl het hem belieft heeft fulx toe te laten. Daar hy nochtans, foo lang als hy met haar is bekent geweest, 3
haar
Het Dertig/te Getuignis.
12 5
haar groote bystand gedaan heeft, en in hare Goddelijke Voornemensfeer voorderlijk en
:k geweest was, meer dan iemand ter wereld ooyt gedaan heeft. Ook geloof ik niet, dat tot defen huidigen :: ooyt iemand geweest is, die defe
Jonkvrouw.foo welgekent, hare Conditie en Geestelijke gesteltenis foo wel geweten heeft, als defen Zal Heer de Cort. Weshalven hy my ook meenigmaal groote wonder heden en Goddelijke geheymniffen in fijn leven verhaalt heeft. En hy sprak somtijds
foohoogenlofen roem van haar, dat het door mijneonkunde en onwetendheit my toe fcheen, als of hy door fijnen grooten yver wat te wijd buiten spoor liep. Hoewel ik nochtans van den beginne, foohaaftik met haar bekent was, en omgang gehad, altoos
in mijn gedachten vast stelde, wegens die groote overtuiging foo ik in mijn gemoed be vond, over alle hare woorden en werken tot het minste toe, dat fy de heyligste en meest van God begnadigste ziele was, die ooyt op Aarden geweest is, uitgenomen onfen Za
ligmaker Jefus Christus, den SoneGods. En dewijl defenveelmaalgenoemde Heer foogroote kennis en diepe wetenschap der -
Goddelijke Voornemens defer Dienstmaagt Gods hadde, en door eigene langdurige er varentheit vaftelijk verzekert was, dat fy geen ander oogwit hadde, dan om de eere Gods te vermeerderen, en de Zaligheit aller zielen van goeden wille te bevoorderen, op dat alfoode Eerste Kerk Christi fuiverlijk doorfijnen Geeft, in eendrachtige Godde
lijke Liefde, weder in haar eerste fleur mocht gebracht worden: foo was hy foo feer
yverig, om defeJonkvrouwsSchriften aan den dagtebrengen, en defelve door den druk aan degantsche Wereldbekent te maken, dat hy alle fijn vermogen naarziel en lichaam daartoe aanwende. En fou, om fulkste volbrengen, alleen door pure liefde tot God, en geestelijke genegentheit tot fijnen Naaften, fijn bloed wel uitgestort, en fijn leven ten besten gegeven hebben. Gelijk fulksbuiten vermoeden wel geschiede, door die wel kondeinfien, (gelijk hy al schoon lange
:: van den bofen geeft,
jaren, door duifentderleye vervolgingen aan defelve Dienstmaagt Godsbewefen had) dat hare hooge Wijsheit engoddelijke lichten, hem groot nadeel aan fijn Rijkfouden toe brengen. Soo heeft hyd
ig fijne aanhangers aangedreven, dat fy dit krachtige werk
tuig, dat doenmaalsd'eenige hulp ter glorye Gods was, foodeJonkvrou hadde, als een onschuldig Lam hebben verscheurd.
-
-
-
Nochtans geloof ik vaftelijk, dat defen vromen, nu in God ruftende ziel, door hare
Moederlijke forg, en gelijk voor defengefeyt, door hare onuitsprekelijke vlijt en godde lijken ernst; voor fijn doot, en byfonder in 't gevankenis, foo veel geestelijk nut aan fijn
ziel genoten, en foo veel melk harer goddelijke Wijsheit ingefogen heeft, dat hy een waar Kind Gods gestorven en in d'eeuwige vreugde in gegaan is. Tot meerder
:: defes, heeft my defe waarde Moeder felfs verhaalt: hoe dat
fy na gehoort te hebben, het spoedig wegnemendefer vromen Heerde Cort, van defeel lendige wereld, in bekommernis was, om te mogen weten in wat stant doch fijn ziel voor God mocht gekomen zijn. En om fulks te weten, ernstelijk tot hem fuchte, foo liet Godtoe, dat hy fich voor haar vertoonde, en hy openbaarde fich persoonlijk met een vriendelijk-lachend wefen, aan hebbende een reyn wit linnekleed, van den hoofde tot der voeten, het welk rontom met allerhande kostelijke edel-gesteente vergiert was, die als klaar glinsterende sterren rontom heen flickerde. Waar door defe geestelijke Moeder af nam, dat hares eersten Soons ziele, met velerhande deugden wel verfien, vrolijk in d'eeu , voor fijnen hemelschen Vader gekomen was. aarover wy hem loven en danken, met vast vertrouwen, dat wy door de feervlij tige geestelijke beforgingen ernstige voorbidding defer onfe waarde Moeder, ook in fijn
w:
Gelukzalig gefelschap, by onsen hemelschen Vader komen , en in alle Eeuwigheit in Q_3
groote
Het Dertigste Getuignis.
1 26
: welluft en vrolijkheit blijven zullen, nadat wyvoor onfezonden hier oprechte oete gedaan, en in alles de willeonfesGods fullen volbracht hebben. Amen. Nu, om voorder te geraken, en U eenigfins voldoening te geven, wegensmijne ei gene ervaringen bevinding van de Perfoon en Schriften onfer er A. Bourignon; foo wilick, maar dat het my in de gedachten komt, en niet precijs naar den regel aluwer vra-. : op ider punctbyfonder antwoorden, foo kort my mogelijk is, hier de rechte waar eit voorstellen, foodanig als my die voor God in mijn conscientie bekend is, van het : dat ik felfs met mijn oogen gefien, met mijne ooren gehoort, en in mijn ziele waar ijk bevonden heb, federt dat ik met defe waarde Ziels-Moeder omgegaan heb. Doch niet alles wat my daardoor wel ontmoet is, alsoo ik om dat te doen, wel een Engelen tong, en om het felve te beschrijven, haar eigen pen en geheele boeken papierbehoor -
de te hebben.
Voor eerst feg ik dan, dat ik altoos bevonden heb, en verplicht geweest ben te be kennen, dat haar leven, handel en wandel tot de minste beweging toe, inwendig en uiterlijk, alles bovennatuurlijk is, en het menfchelijk vernuftwijt te boven gaat. Noch tans is het waar, dat fy eet, drinkt, en slaapt, uyterlijk als een ander mensch: maar al lesgeschiedbyhaar, fonder de minste affectie of eenig aankleventheit tot defe dingen. Maar fy doet fulks alles in een geeft van Boetveerdigheit, en om dringende nootzakelijk heit tot onderhoud hares lichaams, om dat neffens haar ziele bequaam te houden, tot
God te verheerlijken, in allesfijnen H. Wille te volbrengen, en haren Naasten deeu ige Zaligheit te bevoorderen. -
-
-
aar men integendeel, door de gantfche wereld overal, alle menschen haar grootste genoegte en vermaak, in foodanige dingen fietfcheppen. Ik heb meenigmaal in byfondere voorvallen, klaarlijk bevonden, dat de rijkdommen en welluften defes levens, haar een grouwel en fmertelijke last om dragen zijn: en dat fy haar geldengoet, 'tgene haar , na bestieringen van Godfelfs, tegens haar wil en dank toegevoegt is; niet anders befit, dan puur alleen om fulksterbequamer
:
:
tijt, tot fijner Glorije te besteden. En 'tgene ook daarbuytengaet, daer toewil fy niet een penning aanleggen: maar alles als een getrouw Rentmeester, het goet hares Hee ren, naar d'occasie voorvalt, wel besteden, op dat hare Rekening in een rechte 'Ballans maguytkomen, en die opfijntijt, voor haer Heer, met een geruste Conscientie
:
afleggen mag.
-
: , als ik noch niet langbyhaer geweest was, my dikwils dacht, dat fy wat karig en gierig was, voornamentlijk als fy iets tot 's lichaams onderhoud of an ders kochte; foo koos fyaltoos het geringste en minst-ge-achfte, wanneer het maer voed faem, stark, bequaam, en niet verdorven was. Ook bedongfy die luyden naeu, fag vlijtig toe na de maet, el en gewicht: en als fy eenmael in het een of 't ander bedrogen was, leedfy liever kommer en noot, dan dat fy weder by dien felven bedrieger koopen fou. Gelijk als ik gefien heb, dat fy meer dan twee jaren gebleven is, fonder foete Melk te eten, om dat den Boer die alle dagen aen haer deur, melk te koop bracht, haar een of
tweemaelwaterige melk, en alsoofy daer in die Stad een vreemdeling was, met valsch geld weder te geven bedrogen had. Vele foodanige voorvallen baerden in my een strijt, en dacht dikwils: hoe kan dit be ftaan, dat een persoon van foo heiligen voorgeven, haer hert noch foo feer gekleeft houd aan daardfche goederen, en dan noch tegen een iegelijk fegt, dat men alles verlaten
moet omJesum Christum nate volgen. Maar ik heb eenigentijtdaar na, wel gants an ders bevonden, en meenigmaal in mijn ziel voor God, schaamroot geworden, om dat ik dusdanige gedachten van haar had gehad: nadien ik veel malen gefien heb, als d'oeca -
-
-
fie
Het â&#x20AC;&#x2DC;Dertigfte. Getuignis.
127
fiefich presenteerde, en de noot sulksvereyfchte, om ter eeren Gods ietwes te besteden; fy geen geld noch goetaanfach, en het felvefoo mildhertig en lichtelijk weg gaf, als of het maer steen of Aardegeweest was. Gelijkgeschieden ter tijt als den voorn. Heer de
cort gevangen fat, als wanneer ik hem foo veel geld dagelijks heen bracht, als hy voor
:
hem en tot onderhoud fijner begeerde, waar onder twee voorname Edellieden waren, den eenen van Lijfland, en d'ander van Sweden.
En ook tertijt als ik met defen de Cort na Holsteyn reyfde, gaffy ons fooveel Gout en Silver geld mede, meer als wy van doen hadden. Hoe veel hondert ja duyfenden gul dens heeft fy aangeleyt, om een volstandige Drukkery op terechten, Papier te koopen, en noch door andere, sommige harer Schriften te laten drukken: en foo overvloedi
geld als fy my geduurig overgemaakt heeft, door wisselbrieven en anders, foolang als : in Holsteyn was, neffens andere bekende, om de faak van Noordstrant en het Sterf
huysvan Zal de Cort te redden. Allestot bystand en welvaert hares Naaften: dewijl fy noch nooyt van alle defe voornoemde faken een Penning voordeelgenoten heeft. Maer integendeelfeer groote schade, fware lasten, onuytsprekelijke moeyelijkheden en be kommerniffen. En van dit alles heeft fy alleenlijk maar een finertelijke hope behouden, van dat door alle defemiddelen, de zielen haresnaeften, eenigenuttigheit tot het eeuwig Gelukzalig leven bekomen mochten,
-
,
Is men dan niet gedwongen te belijden, dat foodanige boven natuurlijke affectien, uit een Goddelijk Moeders hert, moeten voortkomen?
En aangaende hare vermeende karigheit of gierigheit: fulks ontstaet uyt een vasten gront der Goddelijke Gerechtigheit,willende nooyt voor eenig ding wat het ook zy, meer of min dan de rechte waardije betalen, en door een algemeene Christelijke Moeder-lief de, niemand stoffe of materije tot zondigen geven, noch op: wijfe aan het
boofe mede-werken, of deelachtig aen eens anders zonde worden, noch om geenerley menschelijke infichten haerziel besmetten. Maer veel eer lichamelijk gebrek en noot lijden, en de gantfehe wereld tot Vyand hebben, dan in het geringste den God des He mels, Bruydegom harer zielen, te vertoornen. Moet men niet, van een persoon, die geduerig foo een : Leven voert, feggen, -
dat fy een reyne engantfchelijk aan Godtoegeheyligde Magetis: Ek heb van den beginne aan, tot defenhuydigen dag, altoos naauwkeurig acht op al haar doen en laten gegeven, tot het geringste woord en minste beweging toe. Als zijn de een faak van groot gewicht, waar op ik volkomentlijk mijne hope der eeuwige Ge lukfaligheit wilde bouwen. En fooveel te meer, dewijl men tegenwoordig foo vele fchijnheiligen fiet, die met een godvruchtig voorgevenfich ten toon stellen. Dewelke nochtans, wanneer men haar leven en bedrijfmaer eens recht beschoud; niet dan Wer
leyders en bedriegers des Volks zijn. Den eene fijn oogmerk hebbende, om wat Geld
:: ; den tweede, om van de menschenge-eert, geacht, en gepresen te wor den; andere, om tot hare finnelijke lusten en eenige tijdelijke voldoeningen te geraken. Hoe vele meenigerleyfecten en verdeelthedenfiet men nu onder de Christenheit; daar een iegelijk onder hun fegt, dat fijne meening de beste is, enfich inbeeld op de H. Schrift gegront te zijn, en ander oogwit, dan ten eeuwigen leven hebben. Daar men ondertuffchen haar in der daat, alle met malkander fietleven naar de bewegingen van ha re verdorvenatuur, foekende in alles het schoonste, beste, gemakkelijkste, en 't gene aengenaam voor denatuurlijke finnen is, al te famen trachtende na eer en menschelijk aanfien, willendeydereen de meeste zijn, en de menschen tot haar trekken, in plaats van die totJesum Christum onfen eenigen Herder en ware Leydsman te wijfen. En sedert dat ik met onfewaarde Moeder omgang heb gehad, zijn er vele Propheten
::
CII. v'
Het Dertigfte Getuignis.
1 28
en Prophetinnen (foofy voorgaven) by haar geweest. Eens quam een Dochter, die uit Engeland (volgens haar feggen
: quam om haar te spreken: en feyde dat
fy door den Geeft Gods bestiert wierd, en de Bruid des Lams was, ja dat de gantsche heilige Schrift in en door haar fou vervult worden. Waarover onse Moeder hertelijk lachte, feggende: Zijt gy de Bruid, ik meendedat allede reine heilige zielen te samen, de Bruyd Christi maakten? Niettemin bleef defe by hare inbeelding, En foo haast als fy weggegaan was, feide onfe Moeder, die onuytsprekelijk klaarfien de geestelijke oogen heeft, dat die persoon foo feker van den boofen geeft befeten was, als fy van vleesch en bloed waar. Gelijk als defe slechte Bruid van Engeland, weinig tijd daar na, felfs klaarlijk heeft ontdekt, en men heeft doorgewife kenteykenen be vonden, dat defe kostelijke Bruyd, liever by mannen dan by vrouwen fliep, Noch quam eenmaal een by haar, dewelke feyde, dat hy haar God was, en dat God niet meer tot haar foufpreken, maar God alleen door hem, fijnen wille aan
:
haar fou te kennen geven: en dat hy het Rijk Iftaels weder :: fou. Andere fey den, dat fy van God gefonden waren, om fijne laatste straffen en plagen te : en, en de menschen tot Boete en bekeering te vermanen. Ja een feyde tot haar, dat hy Christusfelfs was, en droeg een houwer op de zijde, die in de handgreep, en feide: hier medefal ik de Koninkrijken der aarde vernietigen. Over welke woorden, onfe Moeder verschrikte, vreefende of hy haar daar mede een houw wilde geven; nadien fy vermerkte dat hy met de fiekte van Hipochondria gequelt was. Maar alle defe en veel meer foodanige schijn-heyligen en valfche Propheten , zijn wel haast te niet gekomen. Den voornaamsten is gestorven, fonder iets goeds uit te richten: andere verteren haar
:
geld, en eten en drinken om de kost. Andere zijn beschaamt meer by menschen te ko men, dewijl 'den geeft die hun tot invoering harer verkeerde voorgevens aendrijven fou, achter blijft.
Welterecht, eu niet fonder hoogdringende noot, heeft onfen Saligmaker Jefus Chri ftus foo meenigmaal in fijn Evangelium, fijne Discipelen, en dienvolgens ook ons ge waarschoud, en foolangentijt voorheen gefeyt, dat wy ons doch in de laatste tijden niet fouden laten vervoeren noch bedriegen, feggende dat vele fouden komen in fijnen naam,
en roepen Christus is hier, Christus is daar.
-
Nu, om voorderfijnen goedenraat te gehoorsamen, en gelijk hy fegt, dat men de
geesten beproeven fou, offyuyt God zijn of niet, foo wil ik u en alle gesonde verstan den en menschen van goeden wille laten oordeelen, of onse waarde Moeder ook een van dusdanige valsche voorgevers is (of schoon onwetend boosaardige Menschen, haar valfchelijk fulks willen nageven) ofwel, dat God in hare ziel woont, en aldaar een
:
warachtigen Tempel fijnes H. Geeft opgericht heeft, alwaar hy alle waarheit geduurig leerd.
Soofeg ik u dan waarachtelijk, mijn feer lieve Christelijke Broeder, dat ik nimmer noch gefien heb, dat fy eenig vermaak, lust, of finnelijk vernoegen geschept heeft in eenige dingen, die dit sterflijk leven aangaan, het zy in eten, drinken, flapen, wan
delen gaan, iets kostelijksof wat raarste fien, Mufjk, aardig speelen, schoon fingen, of nieuwe tijdingen te hooren, en wat men anders meer bedenken mag, daar een na tuurlijk menschluft of vermaak in fou konnen scheppen. Maar is altoos onophoude lijk ingetogen, en met alle krachten harer ziele tot : gekeert, om in alle dingen en byfondere voorvallen altoos fijnen H. Wille te vernemen: en die kennende, foo wend fy alle vlijd aan, ende en rust niet, voor dat defelve uitgewerkt, en naar haar vermogen volbracht is.
-
In defe ingetogentheit en gedurig onderhoud met God, bestaat haar gantfche leven; dat
Het Dertigfte Getuignis.
12 9
dat is de studie waardoor fy al hare Wijsheit en wetenschappen leerd; dat is de spijs en het voedsel harer ziele, en als het Element waar in fy geduurig leeft, gelijk een Vis in 't wa terfweeft. En buyten defe H. bestiering en inwendige inspraak Gods, doet fy niets, tot het geringste toe: maar verlaat haar altoos in allen dingen, in woorden en werken, op de trouwe bystand van haren Welbeminde. Die is haar eenig steunfel en vertrouwen. Om fulks nut ervaren, en waerachtigt ondervinden, behoeft men maar naauwkeu rige opmercking te doen op al haer bedrijven, doen en laten, en ernstelijk met een op recht gemoed te bespeuren op d’uitkomst en oogmerken van al hare voornemens en raad gevingen. En hoe naauwkeuriger men in alle gelegentheden daar op merkt, hoe veel te meer Goddelijke Wonderheden, en boven-natuurlijke werkingen men daar in be
fpeurenfal. En fy isfoofterk aan dat inwendig Onderhoud met God gekleeft, dat fy my dikwils, om my tot defen gelukzaligen Stand mede aan te moedigen, gefeyt heeft, dat fy liever levendig wilde in 't vuur branden, dan een uur buyten dit onderhoud harer ziele met God te blijven. Dit moet waarlijk dat Enochiaanfche Leven zijn, waar van den
hoog-verlichte Jacob Böhme foo veel van schrijft, dat het in 't laatste der dagen fijn aan vang nemen fal. Dit is het leven van onsen eersten Vader Adam geweest voor fijn fonden val in 't Paradijs, als hy met God wandelde. Hierom dunkt my, dat ik geen ongelijk had, om in den beginne als ik by haer quam, en met haer begon te verkeeren, tegens haerte feggen, (alfooik, door Gods genade, wegens hare bedrijven en discourfen, veel licht in mijn verftant ontfing;) Gy zijt de Nieuwe Ev A. Waer over fy eenigsins lachte, feggende vragenswijs: Ben ik? heb ik aan haer een paffie ofquaataerdige drift konnen bespeuren:
:
:
nochtans heb ik haer meenigmaal wel in groote toornigheit en gramschap gefien, en
fomtijds metharde en straffe woorden hooren spreken tegens andere, en : tegens my felfs; waarover ik in den beginne, en noch een wijltijds daar na, groote strijd in mijn verstand had, meenende het onmogelijk was, dat een Persoon van God bestiert, en met fijnen H. Geest bezeten, foo toornig en gram wefen koh; nadien Godgants goe dertieren en vriendelijk is. En wederom aan d'ander kant, kon ik my dagelijks niet
genoegfaam verwonderen over haar vast, bestandig en onophoudelijken : wandel, en haerreyn en kuysch leven, en naer den handel en het bedrijf der huidenfdaagsche Christenen te rekenen, al haer doen en laten geheel boven-natuurlijk. Defe twee strij
: , in mijn verstand, kon ik met mijn begrijp niet wel over-een-brengen. Som tijdsdocht my, dat noch de beweginge der verdorvene natuur in haer leefde, die haer tot foo hevige driften beweegde, of dat fy door eenigen overhaastendenyver tegen het quadefoosterk gedreven wierd. Maar als ik hier na, door Gods genade, mijn eigen ellendigheit, en mijn verdorven gront des ouden Adams wat begon t'ontdecken, foo bevond ik wel klaarlijk, gelijk ik noch dagelijks meer doe, dat de schorting aan mijne
kant, en in my felfs was, en dat mijn hoovaerdig hert, en mijn verdorven gront des ouden Mensch, niet wel verdragen kon, dagelijks fulke
: berispingen en
ernstige vermaningen t'ontfangen: en dat door veelvoudige zonden en ontallijke mis daden tegens God, de wonden mijner ellendige zielfoo veroudet en verdorven waren, datfy defuivering en genefing van den wijfen Genees-meester niet wel lijden konden. Soo dat het een gewis kenteyken is, dat alle diegene die niet gaarne willen bestraft en
berispt zijn over haremiflagen en gebreken, maar defelve willen verschoonen en bedek ken; een hoovaardigen gront in hare ziel hebben, en gewiftelijk noch in de verdorvent heit harer natuur leven. Want offchoon het fomtijts gebeurde, dat wy eens ten onrecht
bestraft wierden, (in geval wy Discipelen Christi zijn willen) wy fouden ons daar over verheugen, en dat met vrolijkheit aannemen;
::al hyfegt: verblijden verheugt u, "Ja,72 •
Het Dertigfte Getuignis.
1 3o
wanneer de menfchen liegende qualijk van u ffreken; want als dan is uwen Loon groot in den Hemel.
Maer fulks word geenfins in defe Liefdadige Moeder gevonden; want na dat ik door hare Schriften, en levendig exempel, een klaar licht in mijn verstand, en vast onder fcheydtuffchen het goede en ontfangen heb; foo fien ik wel klaarlijk, en bevind
:
het dagelijks inderdaat, dat defe toornige gramschap die in haar woont, een heiligen Iver van God is, tegens dezondeen ongerechtigheit; dewelke uyt een gront der ware Goddelijke rechtveerdigheit voortkomt, en door een : liefde tot heyl hares Naaften aangedreven word. Waarover ik my gedwongen vind te bekennen, dat ik
: in onse Moeder, houde voor een van d'aldergrootste genade gave Gods, diefy van hem ontfangen heeft; dewijl in der daat, mijn zieldaar door, de grootste nuttigheit ontfangen heeft. Nadien onse natuur foo feer verdorven is, door de veelheit der zonden enlangduurige quade gewoonte, dat men fich alleen door goe
defe toornige
dertierentheit en lankmoedigheit, niet tot het eeuwig gelukzalig Heyl wil voeren laten.
Soodatonseverdorvene natuur even al eens is, als een jong wild ongedreffeerd paard, dat fich gants niet metfachtigheit wil berijden, noch door een toom wil bestieren laten,
maar den Meester moet het een harde cappuson op de neus stellen, op dat hy't kan tegen houden, wanneer het metgeweld wil buyten spoor of in een Moeras loopen: en ook moet hy dat met sporen steken, wanneer het door wederspannigheit of ongewoonheit niet voort wil.
En alfoo kan foodanig woest paard, door : ige en wijfe voorfich
tige bestiering des Meesters, noch eindelijk een schoon Paerd worden, dat veel dienst
en gemak aan fijn Heer toebrengt, en aangenaam voor alle andere menschen om te fien is. Daarin tegendeel, wanneer den Meester maar altoosfijn jongweeldrig Paard, foe
telijk gestreelten enkelijk gefeythadde: gaat doch voort mijn Beesje, het felve meenig maalfijnen Heer fou geslagen, fich felfs, en veel andere menschen doodelijk gequest hebben, en alfoo niemand eenig nut, maar door fijn eten en quaat bedrijf, veel schade toebrengen. Even foodanig is onse natuur verdorven, en van d'eygenschappen onfes Heeren, verwildert en vervreemt.
-
-
-
-
Nu is het waarlijk een groote Barmhertigheit, en d'alderkrachtigste Liefde, dat God onsen Hemelschen Vader, fomtijts wat geweld en strengheit gebruykt, om ons (die ons ntfche leven, alsof wy zijn Vyanden waren, in roekeloosheit enzonden doorgebracht hebben) in de hoogste Gelukzaligheit en eeuwigduerende vreugde in te voeren. Daar
om fooftelt ook onfen Saligmaker in fijn Evangelium, defe hardigheit of geweld, als het uyterste middel om doch eenige Gasten tot fijn Bruylofsfeest te bekomen, als hy fegt: dwingt haar in te komen. Daar fy nochtans te voren op fijn vriendelijk nooden, en foe telijk bidden, niet hadden willen ter Bruyloft komen, maar alle fich excuseerden. En
ook staat op een ander plaats in de H. Schrift, dat God diegene kaftijd, die hy bemind. Maar degene die fijne heylfamekastijdingen niet in dank willen aannemen, die laat hy heen gaan, daar fy begeren, en dwingtalfoo niemand tegensfijnen wille. Even desgelijks doet ook onse waarde Moeder, die met fijnen Geest befeten, en in al le dingen daar door bestierd word. Den gene die fy meest bemind, en van wiens ziele fy de meeste hopeter Zaligheit heeft, die berispt en vermaant fy het meeste: en de foo
: zijn ook d'aldergelukkigste.
Maar de gene die geen lust ten eeuwigen leven,
nochyver voor d'eere Gods hebben; de foodanige geeft fy ophare vragen en voorstellin
eenfachtmoedig, vriendelijk en kort bescheyd, als van dewelke niets voorders te
genh
VerhOpen 1S.
Ook geloof ik, dat defe toornigheit of ernstige Goddelijken Yver, d'alderheiligste drift is die fy in haar zielbefit, en daer in ook alder-fuyverft door den Geeft Gods bestierd word. w
Het Dertigfle Getuignis,
I3 t
word. Uitoorsaak dat degoet-aardigheit, fachtmoedigheit en vriendelijken aard, haar van natuur aangeboren is. En het schijnt als offy door liefde, geheel uyt defe drie eigen fchappen geformeert was: weshalven fy van natuure, ook altoos daar toe inclineert, en het toornig gelaat, of harde straffigheit, niet anders als by hoogste nootwendigheit, als een Mom-aanficht aantrekt,en degoetwillende zielen daar mede doet verschricken en op waken, wanneer fy foo hard in den dootflaap derzonden gevallenzijn, dat fy door vrien delijke vermaningen, engoedertierene noodingen niet willen opwaken, en fich tot den Heyligen strijtbereyden, als dan gebruyktfydese hardigheit als het laatste en uiterste mid del. En alfoo heeft fy, wanneer wy door hare vriendelijke vermaningen en lankmoe
dige opwekkingen, geen afstant van onfe oude gewoonheden deden, foohart geroepen, en met hare krachtige stem der Goddelijke waarheit foo feer gedondert, dat mijn ziel veeltijts daar voor gefittert en gebeeft heeft: alfoo dat fulks meenigmaal het heylfaamste
middelgeweest is, dat mijn ziel ten eeuwigen leven, de meeste nuttigheit toegebracht heeft. Daar ik anderfins (niet tegenstaande al haar ernstig schrijven, lieflijk en vrien
delijk vermaan, en haar levendigheilig exemplaar leven) God en d'Eeuwigheit fomtijts fou vergeten, en wy in onfe oude gewoone verdorventheitweder vervallen en onge voelijk aan de ziel verfmoort hebben. Soo feer is nu de menschelijke natuur verdor ven, en van haren eersten oorsprong (dat God is) ontaard en verbastert. Waarom met recht, de H. Schrift van defe laatste tijd sprekende fegt: Alle vlees heeft fjnen weg verdorven, daar is niemand die wat goets doet, ook niet een. Fn op een ander plaats fegt
God, klagende over fijn Volk: De menfchen willen fich niet meer door mijnen. Geeft laten beftieren.
* *
*
-
f:u is er noch een punĂŠt, dat my veel strijt veroorsaakt heeft, en wel hetlangste by gebleven, door oorsaak mijner onwetenheit en grooteverdorvenheit. Te weten, wan neer ik, naar mijn meening, ter eeren Gods en de zaligheit mijnes en mijns Naaften
zielearbeyde; foo dreef onfe waarde Moeder my noch altoos sterker aan, en somtijts als ik ophet yverigste was, enfoo my docht, veel werk verrichte, gebood fy my noch meer te doen. Als by exempel: gelijk noch onlangs in uwe tegenwoordigheit oponse druckery geschiede, wanneer w eerft aanvingen het boek Getuignis der Waarheit te
drucken, het welk door oorsaak der valsche lafteringen en leugenachtige beschuldingen van Joan Berkendaal aan u geschreven is. Dat ik met veel moeyte en hardenarbeyd, door onfe Moeders hulp en wijfen raat foowijt bracht, dat wy twee vellen ter week drukte; en doenmaals meenden, dat wy een romeyns ftuk begingen; dewijl wyte voren, wel drie weken toegebracht hadden, om twee vellen te verveerdigen. En als wy nu met vlijd, ider week twee vellen af drukten, foo feyde Sy: gy kond wel meer doen, ik moet felfs dagelijks op de drukkery komen, en fien hoe dit werk toegaat, op dat ik van alles grondige kennis mag bekomen. Gelijk fulks geschiede: : quam des morgens vroeg twee maal op de Drukkery, en befag rontom hoedanig dat alles toeging, fwijgende ge heel stil, en nam naaukeurig acht hoe alle omstandigheit fijn bestiering had, (gelijk ube
kend is, dat dit Ambacht in feer vele observantien en onderscheidelijke wetenschappen bestaat) Soo dat fy hierna begon te feggen: gy kond gemakkelijk drie vellen ter week afdrukken, en noch meer daartoe.
Defe redenen quamen my wat vreemd voor, denkende sulks onmogelijk te zijn, de wijl ik naar de gemeene wijfe, dat handwerk tamelijk wel verstae, foo wilde ik eenige re denkavelingen tegenshaar in brengen, en door vele omstandigheden bewijsen, dat fulks
onmogelijk was. En defe meening dreef my foo veel te krachtiger aan, alfooik dacht dat onse Moeder gantsch geen grondige kennis van dit werk hadde, om dat fy't nooyt recht gefien, en noch veel weiniger by der hand : hadde. Maar fy feydemy, eenig 2.
fins
Het Dertigste Getuignis.
132
fins met straffe woorden: ik beb alle uwe disputen en bewijs-redenen niet van nooden, ik versta de fake feer wel, en veel beter als gy meent. Waarop ik stille fweeg, denkende dat ik immers geloofde, dat God haar in alles bestierde, en dat fy in volheit met fijnen H. Geest befeten was, wendende alfoo mijn vlijd aan, en volgde haren raad, foo kre
gen wy drie vellen ter week veerdig. Als fy nu dit vermerkte, en gewaar wierd dat ik eenigeydele glorye en eigen behagen daar in schepte, dat het werk tamelijk voortging, en ik my inbeelde, een groot stuk begaan te hebben. Soo feyde fy: alu doen is niet met al, gy kond wel meer doen, ik heb dat werk nu genoeg ingefien. En quam na defen alle dagen eens of tweemaal op de druc kery, en begon ons alle dingen met nieuwe inventien tonderrichten, en dreef ons ende lijk foodanig aan, dat na dat wy noch een Broeder van Frederikstad te hulp bequamen, wy vijf à fes vellen ter week afdrukten. Het gene my weinig tijt te voren foo onmogelijk : fou gefcheenen hebben, als of men my feydé: reykt met uwen arm aan den
:
CImeI.
In fulke en diergelijke voorvallen, heb ik somtijts wel eenige gedachten in mijn ver ftand plaats gegeven, als of onfe , waarlijk liefrijke Moeder eenigsins wreed, en wat onbarmhertig was. Maar foo haast als ik aan d'anderzijde, de rechte gront der waarheit eenigfints overwoeg, met dat ik nooyt in al haar doen en laten heb konnen , dat fy eenig ander oogwit heeft, dan de eere Gods te vermeerderen, en de
:
::
Zaligheit der zielen te bevorderen; en dat fy met de Goddelijke wijsheit vervult is, en in
volheit den H. Geest befit, die haar alle waarheit leerd: foodocht my, dat het gebrek ergens anders steken moest. Greep daar op altoos een friffche moed, nam het werk in de name Gods by der hand, en dachte: wy moeten doch Boete doen, voor de veelheit onfer Zonden en misdaden, waar medewy Godfoo meenigmaal vertoornt hebben: en dat hy ons ook bevolen heeft, in onsen eersten Vader Adam, dat wyons Broot in het fueet onfes aangefchts fouden gewºnnen. In foodanig goet befluyt voortgaande, heb ik altoos warachtig bevonden, dat het ge brekin my felfs stak, en dat mijn ziel voor God foo jammerlijk gewond, en door oude fmerten foo gequetst en verdorven was, dat heylfame genefing desgoeden. Mede cijns niet fonder groote pijn verdragen kon. En aldus heb ik, mijn lieve Broeder, na hertelijk fuchten en : tot God, en rechtmatig ondersoek, altoos in alle tegenhe -1
-
-
:
den en strijt, gelijk ik menigmaalin mijn gemoed, tegens onfefeer waarde Moeder heb ehad (dat God nimmer gedenken wil) warachtig bevonden, dat de misslag en het ge Iaik moet bekennen, dat ik nu wel klaarlijk fie en bevinde, dat fy my noch noyt een hard woord toegesproken, of een strafaanficht getoont heeft, of het heeft altijt fijn rechte oorsaak gehad, en is zekerlijk mijner Zonden schuld geweest.
:n mijn my fat.
Noch is er een fwarigheit, die my in den aanvang wat vreemt voor quam, maar my
niet foo lang, als de voornoemde questien, by bleef. Dit is, wanneer onfe. Moeder fomtijts wat verhaalde, van dingen die fy door andere menschen verstaan hadde, veel tijts met andere woorden of termen uitdrukte, als ik wel wift, dat haar de fake aangebracht
was. En ook alsfy van iemands misslagen en zondige gebreken sprak,fy defelve wat harder en fwaarder uitsprak, dan my en vele andere die toe schenen. Ook in geval alser eenige gevaarlijkheden op handen waren, fy dan somtijts by sommige gelegentheden (foom docht) niet oprechtelijk de waarheit fcheen te feggen. Als by exempel: doenmaals als den Heer de Cort Zal. foo wonderbaarlijk door fonderlinge bestiering &; , buiten ken
nis fijner Vyanden, uit het Gevankenisgeraakt was, en spoedig na Holsteyn vertrocken was, foo schreef fy aan hem, Dat in geval yemand van fijne tegenpartyen haar vragen quam, waar hy was, fy als dan feggen foude, fulks niette weten. Ook doenmaals als :: -
-
CCI
-
Het Dertigfte Getuignis.
13 3
eerst op de Hofstede byUitrecht, fonder kennis mijner Ouders gegaan was, gelijk hier voor verhaald, om in stilheid buiten de gevaarlijkheden des werelds my geheel tot den Dienst Gods te houden, en tranen van Boete voor mijn boos leven uit te storten, en dat mijn Vader van Breda tot Amsterdam by haar quam, en met geweld, ja door dreyging derJustitie, van haar weten wilde, waar ik was, om my van daarna fijn huis te voeren; hem tot antwoord gaf: hebt gy my uwen Soon te bewaren gegeven, foekt hem felfs, ik weet niet waar hy is &c. Daar fy doch in der daat niet juyft wift, aan welke zijde der ftad, oost of west, zuyd of noord dat ik was, alfoo fy nimmer buiten de Stad geweest was: maar fy had fulks door de tweede of derde persoon welkonnen te weten bekomen hebben.
-
In alle dusdanige gelegentheden en byfondere voorvallen docht my in den beginne,
dat fy niet oprechtelijk in de waarheit stond. Maar defe fwarigheit bleefmy niet lang by; dewijl ik door al haar doen en laten krachtig :: wierd, dat fy fulks eensdeels, tot welstand naar lichaam en ziel van haren Naaften dede: en aan d'anderzijde, door groo te voorfichtigheit, defwakheit van andere menschen te hulp quam, en alfoo feer lief dadiglijk veeltijdsgroote onheylen verhinderde, en door dusdanig middel belette, dat fomtijdsfeer groote quade en boosaardige voornemens niet uitgevoert wierden. Gelijk als den Heiligen Patriarch, den Vader der dede, toen hy door een Stad moest reyfen, alwaar hy vreefde, dat fy hem fijn Huysvrouw fouden ontnemen, of
:
hem om
: fchoonheit dooden, ging feggen,
dat hy haar Broeder was.
En in de twee voorgemelde puncten oefent fy ook een feer groote liefdadigheit, tot welvaart dergoetmenende zielen: namentlijk, dat fy altoos het quaat aan den dag brengt, foo als dat voor de klaar-fiende oogen Gods is, en niet foo als d'onwetende verblinde menschen daar van oordeelen. Maar altoos sprekende naar den warachtigen wefentlijken
gront der fake, en niet juyst foo preçijs naar d'omstandige expressien : menschelijke woorden. En alfooplantfy in de zielen van goeden wille, eenen haat tegens de zonde, en een waerschouwing haer indrukkende, op dat fy voorfichtelijk hun voor foodanige boosdoenders in het toekomende fouden konnen wachten.
In dit alles betoonende,
dat fy maar alleen oprechtelijk voord'oogen Gods foektte wandelen, en niet dat fy door opgepronkte en gestudeerde woorden , rechtveerdig of heilig voor de menschen wil fchijnen; gelijk als meest alle Religieufen en gepretendeerde Geestelijken van defen tijt doen. Dewelke alle hare deugden stellen, in uiterlijke gemanierde zeden, en opge pronkte woorden. Alle welke fchijn-deugden , voor God maar stank en vuylighe den zijn; dewijl God niet oordeelt na den uiterlijken schijn, maar naden rechten inner lijken gront onfes herten, en altoos infiet op het oogmerk dat wy in al ons bedrijf heb ben; dewijl hy de herten kent, en de nieren doorgront. Soo dat ook onfe Moeder in al haer doen en laten altoos de
:: » Goetheit en Waarheit Gods oeffent, en
geenfins die der menschen, nadien Godfegt, Dat hy de rechtveerdigheit der menfchen, ten jongften dage veroordeelenfal. Wat dunkt u, mijn waarde Broeder, is dit niet een groote nuttigheit voor mijn ziel, om -
die tot de Christelijke volmaaktheit te brengen, en in alle eeuwigheit haar gelukfalig te maken, dat fy foo groote verandering en klaarlicht van Goddelijke waarheit verkregen heeft, door den omgang, het leven en Schriften defer waarde Moeder. Te weten, dat
daar ik, nevens veel van d'alderbestmeenende menschen, voor defen verscheide faken ge-oordeelt hebben, 't quaetheden, zonden, en gebreken te zijn; wy nu gedwongen zijn te bekennen, dat die felffte bedrijven , d'aldervolmaakste en heiligste deugden zijn. Gelijk als ook noch eene fwarigheit is, die my daar fooin den fin valt. Namentlijk als er eenig ongeluk van watersnoot, brand, in de stad was, of ontrent de plaats
o:
:
3
-
1Çil 13Il
-
1 34-
Het Dertigfte Getuignis.
iemand van hare goede bekende en Godfoeckende zielen woonde, dewelke fy wift, dat de Deugt beminden en tot Christelijke volmaaktheit fochten tegeraken. Of ook als het donderde en blixemde, foo heb ik haar meenigmaal foo verschrikt en bekommertgefien, dat fy benaaut was en beefde, haar niet door vleyende praatjes ofverbloemende redenen willende laten vertrooften , men gemeenlijk de fwaarmoedige en menschen doet. Maar fy bleef altoos in groote vrees en ernstige bekommernis, ja foo dnig dat fy somtijts haar ziele ter doot bereyde, en hare rekening alsoo makende, alsof
:
: -
fy op dietijt, uit dit leven scheyden foude. Waar over ik in den eersten aanvangfom tijts (God wil het my genadig vergeven) wel in mijn felfs begon wat te lachen, en : :
Ă´! hoe klein geloof en vertrouwen heeft fy op God. Dewijl ik in tegendeel gants onbe vreeft, en mijn hert veeltijtsfonder eenige bekommernis was, denkende, mijne hope was op den levendigen God, die foumy genoeg neffens alle andere beschermen. En al dus meende ik in dit stuk, tot grooter volkomentheit gekomen te zijn dan Sy. Maar de fefeer dwafe verwaande inbeelding, is my Godlof, niet lang by gebleven. Dewijl ik door haar leven, handel en Schriften, totmijn groote overtuiging, en beschaamtheit, geheel anders vermerkte, en klaarlijk bevond, dat defe hare forgvuldige bekommernis onstond uit driederley feer aanmerkens waardige oorfaken. Eerstelijk, om dat fy van Gods wegen weet, dat wy nu leven in den tijt des Oordeels, der laatste straffen en Plagen Gods. Waarom fy altoos bevreeft was, dat de brand, donder en blixem degantsche wereld of een gedeelte der felven verderven en vernielen mocht. De tweede oorsaak ha rer vreesachtige bekommernis was, dat fy van Gods wegen weet, dat de menschen foo
wijt van hem vervreemt zijn, dat geen ware Christenen meer opaarden leven; en fy
::n detoorn Gods, derde oor
dieshalven bevreeft zijnde, of de menschen mochten door overvallen worden eer fy fulks bekend en waarlijk verbeterd hadden. -
faak van hare forgvuldige onsteltenis is, de Moederlijke forgvuldigheit die fy altoos in hare ziel draagt, tegens de verdoemenis der goetmeenende menschen, dewelke door Brand, Watersnoot, Donder of anderfins mochten overvallen worden, door haar zon
dig en wijt van God vervreemt leven, daar nutegenwoordig alle menschen in 't gemeen in vervallen zijn, eer fy ware Boete daarvoor gedaan hadden. Gelijk als God door den
Heiligen Propheet van delaatste tijt voorfeyd heeft, dat hy nederfag over de gantfche aar de, en aldaar niet een vond die goet deed, ja ook tot niet een eenige toe. Te meer, om dat fy
ook van God weet, dat nu den Hemel gefloten is, dewijl nu foofeerde boosheit over
hand genomen heeft, dat alle vleesfijnen weg verdorven heeft , gelijk ter tijt NoĂŤ voor de Sondvloet. Dit zijn de voornaamste grondelijke oorsaken, dieonse Moeder
fulken schrik en ernstige bekommernis veroorfaken, en niets anders. Want voor foo veel haar Perfoon in 't bifonder belangt, is fy nergens voor verschrikt noch bevreeft; want fy vraagt na leven noch doot, en is altoos in allerley voorvallen, hetzy ook hoe fware ontmoetingen het foude mogen zijn, denwille Gods gelijkmoedig onderworpen. Nademaal ik haar in verscheyde fware ontmoetingen, en gevaarlijke toevallen die haar overquamen, altijt met stille ingetogentheit, geruftelijk in God tevreden gefien heb, fonder ooyt haren geeft of verstand in 't minste 't ontstellen. Ook heb ik haar mee nigmaal in fware fiekten doot-krank gefien, fonder dat fy ooyt de Doctoren tot raat of hulpgeroepen heeft. Willende alfoo met lijdfamige gelatenheit,het leven en de doot van Godes hand afwachten.
Soo dat fy ook door ervarentheit weet, boven d'openbaring van God, dat er nu geen ware Christenen meer op aarden zijn; en ook haar gantfche leven lang, onder foo veel duyfenden menschen als fy gekend heeft, nooyteen eenig gevonden, alhoewel fy altoos feer ernstig daar na gefocht heeft. Maar God heeft een foo teeder Moederlijk hert vol
-
Het Dertigfte Getuignis.
I 35
vol vierige Liefde in haar geplant, dat fyaltijt in foodanige Nooden, met groote Barm hertigheit en medogentheit, over haar Naaften bewogen is, nadien het door al hare Schriften klaarlijkblijkt, dat God haar, tot bevordering des menschen Zaligheit, in de fe wereldgefonden heeft. Soo dat fy in fulken geval, Godfeer ernstelijk bid, dat hy hun doch wil genadig wefen, en niet gedoogen, dat volgens hare verdiensten, den helfchen Vyand hun alle naden Afgront in het eeuwig verderffou invoeren. Door wel
ke gebeden ik geloof, dat fy meenigmaal fware ongelukken heeft doen ophouden, en vele groote quaden voorgekomen heeft. Gelijk ik inderdaat met mijne oogen binnen de Stad Amsterdam gefien heb, tertijt als eensdes middernachts, niet wijt van haar huis,
een groote brand ontstond en gelijk fy, naar oude gewoonte, foo haast als fy dat ge rucht hoorde, opstond en hare kleederen aantoog; foovraagde ik haar, of fy doch eens
mede by den brand geliefde te gaan. Waar op fy aanstonds, ja, antwoorde, en wy ingen daar heen, vonden dat vier schrikkelijk groot, dewijl er twee huysen tegelijk op
:,
en het derde al fijn aanvang nam, te meer om datter weinig water tot uytbluffing by derhand was. En alsoowy nu dicht by het vuer stonden, was fy geheel stil en inge tĂłgen, en dewijl ik eenige vrees en bekommernis over het groot : betoonde, foo
sprak fyinder stilte tot my: ik bidde God, dat hy doch dat derde huys befchermt, op dat dat niet voort brant. Daar fy nochtans de luyden die daar in woonde, niet kende, noch
nooyt geweten hadde, wie die huysen toebehoorden. En al hoewel dat derde huys boven aan, al in lichten brand stond, foo geraakte doch weinig tijt daar na, het vier uit:
en wy gingen niet weg, of het meeste gevaar was over. En desanderendaags quam een
: bekende ons verhalen, wat voor groote brand,
en hoe schrikkelijken gevaar, dat
aar geweest was, dewijlhy ookdaar ontrent woonde. En feyde, dat indien het derde huys, 'tgenealbereyts aangevangen was, en onder vol Oly-vaten lag, gants opgebrand
hadde; dat als dan een groot gedeelte van deStad, door dit vier fou hebben moeten om komen. Dewijl (feydehy) datalle de huysen daar rontom, groote pakhuyfen zijn, die alte famen vol gevaarlijke koopmanschappen leggen; het eene met Brandewijn, het
tweede met pektonnen, het derde metfwavel, waar dicht by ook een kruythuys stond, en foovoorts, dat alle met malkander fouin delochtgevlogen hebben, in geval het der de Oly-huys opgebrandhadde. Waarover onfe waarde Moeder fich feer verwonderde, Godfeer : en dankende, van dat hy foo genadiglijk haar gebed verhoort hadde, te meer om dat fy van die omstandigheden niet geweten had. Doch fy gevoelde wel in
haar inwendigheit, een groote schrik en kommernis over het aanstaende gevaer, al of fchoonfulks voor hareuyterlijke oogen verborgen was.
-
Soo dat dan defebevreeftheit en forgvuldige bekommernis, dieonse Moedergemeen lijk heeft, als foodanige ongelukken en fwarigheden voor handen zijn, niet ontstaet door klein geloof of menschelijke fwakheit, gelijk als ik, en sommige andere goetmeenende menschen ons ingebeeld hadden, maer dooreen oprechte vreefe Gods, en ware Oot moedigheit die fy in haar zielbefit: nademael fy fijne rechtveerdige Gerechtigheit kennen de, en die volherdende boosheit der menschen infiende, en dat fyfoo weinig fijne groote
genaden gunst wegenshet klaarschijnende Licht fijner Goddelijke Waerheyt, dat hy nu toteen laatste Barmhertigheit op aardenfend, willen aannemen noch volgen, fooisfy in
:
altoos in groote bevreeftheit en ernstige bekommernis, den kende of God door fijne rechtveerdige gerechtigheit, de boosaardige menschen naer hun nerechte verdienden loon, gefamentlijk door defe laatste plagen mocht laten wegruk
dusdanige
ken, gelijk ten tijde NoĂŤ geschiede, als ook by den Kinderen Israels, (dat nochtans Gods eigen Volk was) en al te samen in de Woestijnen omquamen, wegens hare boof
aardige Ongeloovigheit, al offchoon God expres belooft had, haar in 't i: van
Belof ten
136
Het TDertigste Getuignis,
ten te brengen. Soo dat onfe Moeder, naar de raad des H. Apostels, altoos hare Zalig heit en ook die van andere, met vreefen en beven uyt werkt.
Sommige onwetende, aan dewelke haer persoon en leven onbekent is, mochten fich mogelijk noch inbeelden, dat defe bevreeftheiten forgvuldige bekommernisonfer Moe der ontstaet, uit vrees voor haer eigen leven, of bekommernis harer tijdelijke goede
ren, waer van fy tamelijk wel voorfien is. Sulks kan ik, en al de gene die maar een weinig omgang met haar gehad hebben, krachtig betuigen gants onwaarachtig te wefen, al is 't fake dat alle natuurlijke menschen, en byfonderlijk de Vrouws-perfoonen, fulken
gesteltenis van verdorven natuurlijke fwakheit in fich hebben, door d'aankleventheit hares herten, aan de goederen defes aardschen levens. Maar neen, geenfins, want ik al te veel door levendige ervarentheit bevonden heb, in fonderlinge voorvallen en ex traordinaire ontmoetingen, dat geenfins defe tweederley oorfaken, noch ook geen na tuurlijke fwakheden, haar tot dusdanige bevreeftheit of forgvuldige bekommernis be wegen. Dewijl, voor foo veel haar eygen persoon en leven belangt, fy menigmaal mondeling heeft bekent, en ook dikwils met 'er daad bewefen , dat fy oordeelt, geen gelukfaliger noch vrolijker dag in haer gantsche leven fou gehad hebben, gelijk als wefen fou, wanneer fy uit dit ellendig leven fou scheiden, om by haren feer Wel beminden Bruidegom harer ziele te komen. ,, Weshalven fy my, en ook verscheide van ons andere Broeders, dikwilsgefeyt heeft, als fy in doodelijke krankheden geweest was: Och ! ik meende dat ik foo gelukkig fou geweeft zijn, dat den HE ER my van ait ellendig,
doodelijk flaafachtig leven fou verloft hebben, maar hy wil, dat ik hier noch wat blijf, tot nut en heylder goet-meenende zielen. Het gene fy ook noch over weinig weken, in haren laatsten fwaren overval aan ons verklaart heeft: gelijk ik hier na, in hare Moederlijke
bestiering meen aan te wijfen, dat fy maar alleen hierop defe Aarde leeft, om den wel stand en eeuwige Geluksaligheit hares Naasten te bevoorderen, op hope dat sy die einde lijk nevens haer, by God, in fijn eeuwig Koninkrijk falbrengen. Ook isfy foo krachtig fterk, door reyne liefde in den geloove en het vertrouwen op God gegront, voor foo
veelhaerpersoon aangaat, dat fy niet een fuchtfou doen, of eens van
ftoel opstaan,
wanneer fy gefeten was, offchoon de gantfche wereld het onderste boven keerden, de dalen fich verhieven en de bergen in de Zee verzonken. Nadien fy geen andere hulp,
geen ander troost, geen andere toevlucht noch bystand heeft of begeert, dan Godal leen. Die is haar Rots, haar Burgt, wapen en schild, waarop alleen haar vertrouwen
egrontis; nadien, gelijk als JesusCfiriftus in fijn Euangelium fegt; haar rijk niet is van
: wereld,
maar in de toekomende.
Hoe weinig nufy hare tijdelijke goederen acht, dat wil ik uit defe volgende Historien
bewijsen. Het is gebeurt in 't Jaer 1667, toen Rijffel door de Franffen belegert was, (alwaar fywel 16 Ă 17 eigen huysen binnen heeft staan, en buyten defelve Stad hare Lan deryen heeft) dat binnen Mechelenfeer schielijk een gerucht quam, dat de Stad Rijffel aan haer vier hoeken door de Franffen in brand gesteken was, waer door alles vernielt,
en in een afch-hoop geleyd was. Als nu onfe Moeder op die felve tijd binnen Mechelen was, en by den voornoemden Heer de Cort, nevens verscheide goede Vrienden en voor name Heeren ter maaltijt zijnde, foo gebeurden 't, dat d'Overfte Regentinne, van het
Armhuis dat den Zal. Heer de Cort aldaar opgericht had, binnen de Kamer quam, de wijl fy op der straate defe droevige tijding gehoort had, en daar over feer verslagen was, byfonderlijk om dat fy wift, dat de Jonkvrouw van Rijffel was, en veel daar by foute verliefen hebben; foo fach fyfeer droevig en begon foo ernstig te fuchten, dat fy naauw lijks spreken kon. De Jonkvrouw, onfe Moeder, fulks vermerkende, vroeg haar om doorsaak te weten. Och! feide fy met groote beyreeftheit; de Franfien hebben de gant
Het Dertig fte Getuignis.
137
gantsche Stad Rijffel in brand gesteken, en alles tot een afch-hoop gemaakt. Waar over het : gefelschap ook verslagen wierd. Maar de Jonkvroufprong op van vreug de, en klapte met haar handen te famen, feggende: dat is my lief, wel dat is my lief! Waar over die bywefende Vrienden fich noch meer verwonderden , en tot haar eyden.
Hoe! verheugt gyu over fulken bedroefden tijding? Ja, feyde fy: ik ben verheugt, over dat God my van foodanigenfwaren last ontslaat, alfooik groote forgen bekommer nis op mijnen hals had, om : tijdelijke goederen wel te regeren, en altoosfeer bekom mert was hoedanig ik die goederen wel naar Gods wille fou aanleggen. Nu dank ik hem dat hy my van defefware moeyelijkheit ontlast. Boven dit levendig exempel, foo heb ik altoos tot defen huydigen dag, meer en meer bevonden, dat allegoederen, schatten en rijkdommen defes werelds, haar een afkeer, fware last en verdriet zijn, en dat fy, indien het haren Naaften niet schadelijk was, niets lie ver op aarden wenschen noch begeren fou, dan dat fyaltoos haar gantfche leven lang, op cen : kamerken mocht gefloten blijven, fonder ooyt menschen te fien, mits dat maar iemant alle weken hare lichamelijkenootdruftaan de deur stelde,fonder immer een woort
te spreken, haar altijt stil en gerust latende in haar onderhoud met God. Sulks is wel wijt, van dat haar hert fou gekleeft zijn, aan d'aardfche goederen, en dat fy door vreefe van die te verliefen, foo bekommert en forgvuldig zijn fou. Neen voorwaar niet alfoo, mijn lieve Broeder: Ook foufy veel liever een armen bedelaar, die niet een penning in de wereld had, en nochtans waarlijk God beminde, by haar in huys hebben, dan denalderrijksten Ko ning of Monarch van de wereld, met alle fijne Schatten, rijkdommen en begeerlijkhe den, wanneer hy God niet focht te behagen. Sulks ben ik en veelvoudige
::
ervarentheit foo zeker, als ik weet, dat ik een Zondaar voor God leef. Soo dat wy voorwaar groot ongelijkhebben, metfulke dwafe inbeeldi: in ons hooft te fmeden, dat defe Godvruchtige ziele eenige beweging van verschricking of fmertelijke bekom mernisfou in haar hebben, door menschelijke fwakheit, aardfche begeerlijkheden, of om eenige tijdelijke infichten. Befietdoch mijn waarde Broeder, hoe wijt dat wy arme menschen van God eweken, en van fijnen Geeft vervreemt zijn, dat ik en alle de bestmeenende men
:
fchen, die ik ooyt by haar gefien of gekend heb, defegroote vaste, ja Goddelijke deug den, voor ondeugden en gebreken in defe heilige ziele ge-oordeelt hebben. Ach! dat
wy doch onfe oogen eens recht op doen mochten, en het deksel onfer oude verdorvene natuur van ons hert konden wegnemen, en alfoo defen krachtigen Geeft Mofi en EliĂŤ eens recht in het aangefigt fien: foo fouden wy veel meer oorsaak, dan den Apostel Pe
trus hebben, om tefeggen: laat ons by defe waarde Moeder idereen hutke bouwen, en hier blijven.
-
-
Ik geloof, dat noch geen eenig menschop aarden is, die haar recht kend. Nadien, om defe Bruyd Gods oprechtelijk te kennen, men nootwendig moet befeten zijn, van dien felven
: Geeft die haar bestierd.
-
Ik hebfomtijts wel tegen eenige Broeders, en sommige goede bekenden, willen spre ken van de Goddelijke wonderen en bovennatuurlijke werkingen, die ik door eigen er varentheit by defe Geestelijke Moeder vond: maar den eenen kon defe spraak niet wel .
verstaan; den andere docht, of ik eenige dwafe inbeeldingen befat, met dus hoogen gevoelen van een Vrouws-persoon te hebben, gelijk my somtijts van verstandige perfo nen, en onlangs van een geleerden Precepter gefegt is: wat voor groote Wijsheit kan doch by een Dochter zijn, en waarheeft men ooyt gehoort of gefien, dat een Vrouws
persoon de wereldreformeren. ,,Socdanige Cngegrondepraat heeft my mee nigmaal fou doenkomen resolveren, daar vangants ftille te : 2 en dentijtafte wachten :: ,
C
138
Het TDertigfte Getuignis
Gods felfs daartoe occafie geeft, en als vele menschen door dit nieuwe Licht fijner laat
fte Barmhertigheit, beter fullen geschikt wefen, om de wonderen en goddelijke Voor nemens t'ontfangen. Maar dewijl onfen FHeer, nu door oorsaak van de schandelijke en leugenachtige lasteraars, defe gelegentheit laat voortkomen, en dat ook onfe Moe der felfs, nu meer dan ooyt, vele hooge Verborgentheden en goddelijke wonderen be gint aan den dag te brengen, en ook te kennen geeft, gelijk ik geloof het waarachtig is, dat fy is de Bruyd Christi. Soo wil ik naar mijne eenvoudigheit, u wel oprechtelijk een
weinig verklaren, wat voor meening ik van haar Persoon en Schriften in mijn ziele draag, door een klein straaltje dat God my uit genade, door haar toedoen heeft mede gedeelt, federt dat ik my onder hare gelukzalige Directie hebbegeven, en volkoment lijk besloten, alle hare bevelen tot het geringste woord toe, gehoorsaamlijk naar te vol gen, en met al mijn vermogen fulks uit te werken tot'er dood toe; dewijl ik door ge wiffe ervarentheit bevonden heb, dat al haar doen en laten, woorden en werken tot
de minste beweging toe, goddelijk en heilig is. Soo feg ik u dan, mijn veelgeliefde Broeder, dat ik het daar voor houde, dat defe Moeder der ware Geloovigen, is, d'al derheiligste, meest van God beminste en begnadigste Ziele, die oyt van Vrouwen ge boren is, foo lang de menschen van God op aarden zijn geschapen geweest, om dat wy nu in de Volheit destijts gekomen zijn, waar God alle fijne Beloften, in volle vol maaktheit vervullen wil. En ik houde het daar voor, dat fy waarlijk is de Bruyd Chri
fti, en bygevolg de Koninginne des Hemels, die in defe laatste Tijd, alleen in heyli en kuyfchen Maagden stand voor haren wettigen Bruydegom Jesus Christus fuyver op : aarde leeft, en naar den geeft, evenals in den beginne, Adam in 't Aards Paradijs, voor fijn zondenval, fuyverlijk en heyliglijk leefden. Ook is fy te vergelijken by de
H.Jonkvrouw Maria, die onsen Heyland en Verlosser Jesum Christum op aarden ge boren heeft, naar den lichame, tot eeuwige bescherming en gelukfaligheit van alle degene die fijne voetstappen fullen nagevolgt hebben. Maar de Genade Gods in defe Moeder, is in foo veel hoogeren graad, en foo veel meer te achten, als den Geeft Jesu Christi waardiger en veel kostelijker is, dan fijn Lichaam; want hy felfs betuigt, dat dengenen die tegen den Sone des Menfchen (of fijn sterfelijke lichamelijke komste) fal gefoudigt heb ben, het hem fal vergeven worden, maar (fegt hyvoorder) wie tegen den H. Geeft (offijne Komfte in den Geeft in de Volheit des Tijds) fal zondigen, dat fal hem niet vergeven worden, noch in defe noch in de toekomende Wereld. Seer aanmerkelijk. Welken Geest, ik geloof, en ook hare Schriften klaar betuigen, dat defe waarde. Moeder in haar ziele , en daar mede niet fommige maanden, maar den gantfchen tijd hares levens d bevrucht gegaan, altijd in barens-nood zijnde, en in groote fmerten en ernstige begeerte levende, om defen Evangelischen Geeft voort te baren in de zielen der menschen van goeden wille, op dat de Kerke Christi, die heylige beminde Stad Gods, het Hemelsche Jerusalem, opnieuw wedergebouwd, en in gulden gieraad mocht opgericht worden, gelijk in Apocal. afgebeeld is. elke ware Kerk, of Gemeenschap der Heyligen , noch tot defen huidigen dag, foo feer verbroken en gantsch verdiftrueert is, dat naar de Prophetische voorsegging van Jesus Christus, daarvan niet eenen steen op den anderen meer gebleven is. Dit versta ik, dat men nu in derdaad geen twee zielen, door goddelijke Liefde, in fijnen Geeft Christenheit. Soofeer is defelve verstrooyt, verwoest, vereenigt vind, in de
::
::
en door de meenigerleye opinien en valsche stellingen der Religie foogants verwerd, dat fy in der daad een Babiloniffchen Tooren geworden is. Maar God de Heer heeft ons door den H. Propheet Daniel feer troostelijk toegefegt, dat ter dier felver Tijt, als er fu/k een verdeelt Rijk op aarden zijn fou, hy als dan felfs aldaar een Rijk oprichten fou, dat 7700 yt
Het Dertigfte Getuignis,
I 39
necyt eyndigen, maar in alle Eeuwigheit beftendig blijven fal. Gelijk als in fijn 2. Capittel fta:t, dat een steen, fonder handen van den grooten Berg afgehouwen wierd, dewelke dat groote beeld der menschelijke wijsheit en wereldfche geleertheid aan fijne voeten ftiet, en het felvegantíchelijk vermorfelde. En defen Steen, wierd tot een foo grooten Berg, dat fy de geheelen aardbodem vervulde. ,,Voor defen Steen, neem ik de reyne geheiligde Ziele van defe geeftelijke Moeder, die fonder handen, of eenig menschelijk toedoen, van den grooten Berg, en eerste oorspronkaller Wesen (dat God is) voortge komen is, met fijne Wijsheit en kenniffe fijnerhooge Verborgentheden, is wer
::
vult, dat fy nu, door uitbaring van het groote Genaden-licht der lijkeWaarheit, dat groote corpus der valsche menschelijke geleertheit en ingebeelde wijsheit, geheel
:
verslaan en vernietigen fal. , Fnfy dufdoende den aardbodem met goddelijke kennis en ware Wijsheid, foo overvloedig vervullen fal, als de wateren den aardbo dem der Zee bedecken. Jefa. 11. v. 9. O! gelukzalige tijt, voor alle die gene die naar de stemme des H. Geeft, uit BABE La, of den verwerden en verderflijken handel de fer wereld vlieden, en in S1 o N, of in de ware Kerke Gods komen willen. Dat de
Gemeenschap der Heiligen en ware Navolgeren Jesu Christi zijn. Soo dat ik u, mijn lieve Broeder, in waarheit feg , dat wy diegene, of dien. Geeftgevonden hebben, waar van Moses en alle de H. Propheten gesproken hebben, gelijk ik fulks nu aanwijfen wil. Het is een schrickelijke verblindheit des geeft, dat de menschen derven feggen, gelijk
my dikwilster ooren gekomen is, dat men nooyt fou gehoord noch verstaan :: , dat een Dochter of Vrouws-perfoon fou komen de wereld reformeren, of eenige groote
wonderheden van geleertheit aan den dag brengen. Daar ondertufichen de geheele H. Schrift, foo oude als nieuwe Testament daar van vol is, en feer veel van een Vrouwen
beeld gesproken word.Ja men vind wel tienmaal meer van hare komst en uitwerking (ver staat den Goddelijken Geeft, waar mede haar Ziel vervult is) gemeld, dan van de Toe
komst Jesu Christi in het sterflijk vlees en verfmaadheit. Maar die eigen-wijs zijnde men fchen gedenken niet, dat God felfs fegt, dat hy het fwackegebruykt, om het fterketever nietigen: en op een ander plaats: dat hy de Wijsheit der wijfenfal doen vergaan, en de voor
fchtigheit der voorfchtigen te fchande brengen. En ook dat over al door de geheele H. Schrift, (*) de Gemeente Gods, de H. Stadt, de Bruyd Christi, het rechte S1 oN, ja (*) Ge.. alle oprechte heilige zielen, en de ware Kerk, het nieuweJerusalem, en op andere wij- 3 v.15. fe meer, altoos door een Vrouws-perfoon af-gebeeld word. Het gene alle redelijke ver- r:"" standen, en goetmeenende Christenen moeten belijden, dat fulksnaarden geestelijken je: :v. finfeer warachtig is. Waarom fouGoddan, die allefijne werken in heilige ordeningen is &e. volmaaktheit uitvoert, fulks ook niet naar den stoffelijken, lichamelijken of letterlijke $: fin vervullen. ::” Enalsgymy vraagt, wat voor Goddelijke wonderen en boven-natuurlijke werkingen, : ::: ik in defe Jonkvrouw, onse geestelijke Moeder door ervarentheit bespeurt heb ; foo :v. weet iku, om kort te gaan, niet eigentlijker te antwoorden, dan dat Sy is (door de Geest :,,. Gods in haarziele) het hooftstuk en de vervulling van alle Wonderen die Godoit opaar-v: tot 16. den onder de menschen gedaan heeft, dewijl ik geloof, dat God noch altoos meer en Pfa 113.
meer wonderheden, door haar uitwerkenzal; om dat wy nu in het laatste der dagen, en g: i.per tot de volheit destijts gekomenzijn, waar God :: Geest in volmaaktheit overal : len vlees uitstorten wil, om fijne kinderen en oprechte Vrienden in alle waarheit te gelei-Jer: den; gelijk als Jesus Christus aan fijne Apostelen belooft heeft. Ook geloof ik, dat hare: Ziele is, naar den geeft, het wellustig Paradijs, waar Adam voor zijne Zonden, met” God in wandelde, en waarin hy den Boom (ofware kennife) des eeuwigen levens geplant heeft, en dat alle die gene die van dcs felfs vruchten der Goddelijke wijsheit en oprecht S :
ken
Het Dertigste Getuignis.
14o
kenniffe fijner Waarheit, hare zielen verzadigen, waarlijk het eeuwig Leven verkrijgen, en nooyt sterven zullen. Ik houde het ook daar voor, dat fy is, die wel vergierde Jonkvrou met haar kotelijk Cieraat, of Ziele, waar van den hoogverlichten Jacob BĂśhme foo veel gefpro ken heeft. En de Moeder met hare Kinderen, waar van Esdras in fijn vierde Boekfoo
:
hoog van roemt.
-
-
ogelijk fullen sommige eygen-wijfe, laatdunkende ofquaataardige menschen fich in beelden, als fy dit mijn eenvoudig schrijven, en oprechte openhartige verklaring komen telefen, dat ik door vleyery of door eenig inficht, onfe Moeder alfbo heb foekken te behagen. Maar fulks kan niet zijn, nadien fy defe Zonden van vleyery of eer fucht, meer haat dan alle andere zonden, als zijnde het aldergevaarlijkste en schadelijkste vergiftegens de Zaligheit der zielen, foo wel voor den gene die de vleyery begaat, als die de felve ontfangt. Ook leerd fy ons, dat defezonde d'aldervalfchte, en meest bedriechlijk fte is, en geheel met des Duivels a2rd overeen komt. Als welke zonde ook gants geen nuttigheit, voordeel of in dit leven, felfs aan de menschelijke natuur toebrengt; maar gants het tegendeel voor zielen lichaam, in tijt en eeuwigheit. En is ook d'eeni ge oorsaak des verderfs van vele groote Potentaten, Koningen en Prinsen, dewelke meenigmaal door vleyery en Pluymstrijken, bedrogen en verleyd zijn geweest. Alfoo dat fy welfeer wijt is, van dusdanige of eenige andere vleyeryen te beminnen. Soo dat ik
:
:
met fulks te doen, haar grootelijks fou mishagen, in plaats van te behagen. Nademaal
defe Zonde van vleyery, niet anders verwecken of toebrengen kan, foo wel voor hem diefe begaat, als dengenen diefe met affectie aanneemt, dan alleen een ydele glory, die het hert door hoogmoet opblaast. Waar door de schoone Engelen, Duivels geworden
zijn; dewelke ook daarna, door defen hoogmoet onfen eersten Vader Adam hebben doen van God afvallen, en hem foofeer ellendig gemaakt, ja de gantfche natuur en alle Schepselen in den vloek gebracht. Nadienden Duivel, door de flange, al vleyende tot Eva sprak: als gy van defe vruchreet, foo fult gy God gelijk worden, en goet en quaat weten. Soo dat ik onse Moeder meenigmaal heb hooren feggen: ik heb veel liever dat men my met een vuyst in 't aanficht slaat, dan dat men my vleytofprijft. Ook gebeurden 't eens, dat een voornaam geleert en wel gestudeert Persoon uit Duitslant in Amsterdam quam: en alfoo hy een Pastoor geweest was, die om de waarheit vervolgt wierd, en in defe voorn. ftadgants onbekend waar, doch groote belijdenis van de ware Deugt en God faligheit maakte; foo liet onse Moeder voor eenigentijt, hem met fijn Vrouw in 't ne derfte deel van haar huis logeren, door enkele liefdadigheit, fonder eenig nut, maar veel schade en hinder daar voor te genieten. Als nu defen Heer twee Ă driemaal op haar kamer by haar was, en veel discourfen van de Deugt en Chriftelijke volmaakt heit gehad hadde, en foo feer in allen puncten , met hare meyning en stellingen over-een quam, dat fy felfs bekenden, noch nooyt iemand in de wereld gevonden te hebben, die foo krachtig in het Licht der waarheit met haar overeen quam, dan defen Heer: foo wilde fy nochtans hem niet meer by haar laten komen, al of schoon hy daar toefeer begerig was, en fulks meenigmaal aan my en andere goede Vrienden met veel be leeftheit te kennen : Soo vraagde ik eens aan onfe Moeder : MAMA, waarom mag defen Heerfomtijts ook niet wat op de kamer komen, als er eenige goede Vrienden zijn; nademaal hy ft erig is om wat van de geestelijke en hemelsche din
g:
:
:
gen met UEd te discoureren. Soo stelde fy haar wefen, als een die een walliglijke spijfe gegeten of feer af-keerige drank ingenomen heeft, dewelke de maag niet verteren kan; en antwoorde: Ik kan dien Man niet by my lijden, en wenschte dat hy nimmer voor mijnoogen quam; dewijl, feyde fy, dat ik in alle fijne woorden vermerk, dathy vleyd, Cin V
Het Dertigfte Getuignis.
I4 I
en my door toestemming, lof en prijs foekt te behagen. Sulke valscheit kan ik niet ver
dragen; ik wilde liever dat hy my met de vuyst in mijn aansichtgeslagen had, dan fulke vleyende woorden tot mijn lof te voeren. En defevleyerygeschiede foofubtijl en behen dig, dat ik nooyt, noch alle die methem verkeerde, fulks hadden konnen vermerken; . dewijl hy foo treffelijk altoos van geestelijke dingen sprak, en ook verscheidegroote Boecken gemaakt hadde, wegens den algemeenen afval van het gantfche Christendom, de valsche bedriechelijkheit der huidensdaagsche geleerden, van d'oprechte Deugt en Chriftelijke volmaaktheit. Alle welke TraĂŤtaten in velen deelefoo feer met onfe Moe ders Schriften over een stemmen, als ik noch nooyt eenige Autheuren van defe Eeuw ge lesen heb (gelijk het Duitg-g:uangeliftij-ergetlijft stijgiftenbom; Theologia Miftica; Den ONBEKENDEN CHRISTus, en veel andere meer.) Soo dat ik doorgewiffe experien tie, en langduerende ervarentheit versekert ben, dat alle vleyeryen en lofroemen van
hare persoon, haar foo hatelijk zijn als een pest die de zielen doodet, dewelke wel veel meer te schuwen is, als die de lichamen doodet.
Syfeyde noch over weinig dagen, over maaltijtzijnde, in onferallertegenwoordig heit: ik fouvoor alle de eer, lofen prijs van de gantfche wereld te samen, niet een hair van
mijn hooft geven. Ook gebeurden't onlangs, dat feker goede bekende, ietwes tot haren lof, doch met grondige waarheit, geschreven had, en in haar tegenwoordigheit daarvan mentie maakte, fich daar by inbeeldende, dat hy haar daardoor eenige dienst of eer bewe fen had. Het gene, foo haast fy fulks vermerkte, van haar foo feer qualijk opgenomen
wierd, dat fy met toornigen ernst feyde: dat men foodanig schrift in 't vier fou werpen en verbranden.
-
-
Ik fou diergelijke voorvallen noch veel hier konnen bybrengen, maar ik wil, om kort te gaan, my aan de dagelijksche ervarentheit refereren; dewijl gy felfs daar door ge noegfaam afnemen kond, hoe feer dat haar de lofreden en vleyerijen een afkeer zijn. Soo
dat ik, mijn lieve Broeder, my wel wachten fal, in het een of 't ander, tegens d'oprech te waarheit, iets opentlijk in den druk uit te geven, met dusdanige inbeelding, van on fe Moeder daar mede te fullen behagen, ofmy by haar aangenaam te maken. Ik moest, om fulks te doen, met de fiekte van Hipochondria gequelt of gants van mijn goede finnen berooft zijn. Dewijl het zeker is, dat fy de wereld overwonnen heeft, en allen aanfien der menschen te boven gekomen is, en niets anders dan d'eere Gods en fijne Rechtveer
digheit en Waarheit betracht. Want indien ik fulks niet verzekert was, fou my wel wachten, foo openhartig en eenvoudigde Waarheit tot haren lof te verklaren. Noch fou iemand konnen denken, dat ik door slecht begrijp of klein verstand, haar Persoon wel hooger schijn testimeren, dan onfen Zaligmaker Jesus Christus selfs. Het welk ik gantfchelijk tegen spreek; nadien hy gantsreyn, heilig en onzondelijk van God is geschapen geworden, en ook altoos foodanig onafscheidelijk met hem is vereenigt evleven, fonder oyt eenigermate aan de zondige of verdorvene natuur te bewillgen: aarintegendeel defe fijne Bruit, door ootmoedigheit felfs belijd, dat fy in hare jonk heit, door eenige finlijke behaachelijkheden, uit het onderhoud en vereeniging met
:
God, voor een tijdt geweken is. Waar voor fy ook aanstonts daar na, feven jaren
lang harde Penitentie en fware Boete gedaan heeft. Boven dien fegt fy ook felfs, dat of fchoon fy met den H. Geest geboren en ter wereld gekomen is, nochtans gelijk alle an dere menschen, uit den verdorven klomp Adams gesproten is. Maar aangaande haar leven, Leer, gantschen handel en wandel, waar in fy tegenwoordig, en federt hare ja ren van Boete geleeft heeft, en noch daar in bestaat, fulks ondersoekt en bespeurt vrijelijk op het aldernaaukeurigft, gy fult daar in : geen onderscheid met het Leven en de Leering van onfen Saligmaker Jesus Christus konnen vinden, maar in allen gelegent
heden en voorvalllen een feer krachtige ve: en kleine overeenstemming. Maa 3
r,
1.42
Het Dertigfte Getuignis.
Maar, mijn Christelijke Broeder, laat ons doch wel naauwkeurig acht geven, dat
ons oog, volgens den raad Jesu Christi, eenvoudig zy, op dat ons gantsche lichaam, licht mag zijn. En niet foo alsde quaataardige menschen doen, die hare Zaligheit niet beminnen, maar alles wat met hare voorheen-opgevatte inbeelding niet overeenstemd, met een verkeerden haat blindelings verwerpen. Waar door foodanige menschen ook altijt in duisternis, en fonder kennis dergoddelijke Waarheit blijven. rlaten wy ons waarlijk voor God verootmoedigen, hem hertelijk biddende, dat hy ons fijnen Geeft der Genade wil toefenden, om ons in alle waarheit te Âť als dan fullen wy waar lijk bekennen, of defe Moeder der Geloovigen van God is, of dat fy uit haar felven iets doet, spreekt of schrijft.
:
Gy vraagt myook, of ik somtijts, gelijk de twee Emausche Wandelaars, mijn hert wel heb in my voelen branden, door de Schriften en woorden van defe waarde Moeder? Waarop iku antwoorde, dat mijn hert byna van vreugde befwijmt, foomeenigmaal als ik recht bedenk, in wat onuytsprekelijke gelukzaligheit dat God ons gestelt heeft, met dat hy ons onder de heilige Directie defer Goddelijke gevoegt heeft. Voor waar ik heb geen grooter fmerten noch droefheit, dan dat ik hem daar voor dach en
Ă&#x2039;:
nacht,ja alle oogenblik niet genoegloofen dank voor defe onuytsprekelijke Genade. Sy heeft mijn hert, door hare reine geestelijke Moeder-liefde, foodanig ontsteken en bran dende gemaakt, dat ik hope en vertrouwe, dat dit felfde vier, in my allerley onreynig heit der aardsche begeerlijkheden, en allerhande soorten van affectie, buyten Godgaan de, geheelijk verteren zal: en dat uyt deffelfs afsche, haren Geest in my, tot den stand van een waar kind Gods opgroeyen zal. Waarna ik van gantscher herte verlange, en u, nevens alle andere Christelijke Broeders fulks toewenfche. Als dan fal God waarlijk in eeft en waarheit aangebeden worden, en men fal volbracht vinden, den heerlijken Lofang die d'Engelenfongen, by de Harders op den Velde, ter tijt als onfen Heyland Jesum Christum in den vleefche tot Bethlehem geboren wierd: feggende: Eere zy God in de hoogfte Hemelen, en Vrede op der Aarde, onder de menfchen van goeden wille. Want ik
fcggeu, van defe Moeder: fiet, een meerderdan Salomon is hier. Meent niet, dat het droomen, visioenen of ingebeelde speculatien zijn, het gene ik u hier van defe door God hoogbegnadigde ziel, met eigen hand voorschrijf. Maar het
zijn al te samen krachtige waarheden, die ik u, indien mijn Difcours niet te lang fou vallen, al te famen met levendige en vastgegronde redenen en krachige argumenten klaar bewijsen fou. Als by exempel, wanneer ik geloof, dat fy waarlijk is, de Bruyd
Christi. Hy die de Mond der Waarheit is, betuigt felfs, dat degene die hem navolgen degantsche H.Schriftbetuyt, dat alle heilige en van zonden : zielen, de ware
en de willefijns hemelschen Vaders doen, fijne Broeders, Sufters, en Moeder zijn. En
Kerk maken; dewelke altoos de Bruyt Christi, hare Ledematen, Dochteren Sionsge noemt worden. Soo moet dan nootwendig volgen,dat defereyne Maget,die haar gantfche leven in heiligen wandelen Goddelijke Kuyfcheit, na hareBoetetijt, doorgebracht heeft, fijn feerbeminde Bruyt is. Gelijk men haar Godvruchtig Bedrijf, door foo velerley ge tuigniffen, alle van feer geloofwaardige personen, overvloedig fien kan. En ik heb, door een vijfjarige ervarentheit, in alle gelegentheden bevonden, dat fy liever duifent maalden doot fou willen sterven, dan in , vrywillig een zonde tegens God begaan, of tegens haar vermogen, nalatig wefen, fijnen wille te volbrengen. En het by fonderfte wonder, en grootste begnadiging Gods, dat ik altoos meer en meer tot heden toe, in haar bespeurt heb, dat is hare feer naauwe Gemeenschap met God, waarin fy altoos, als in haar ziels Element, leeft en fweeft, en veelbyfonderlijker met hem, als Mofes op den Berg Horeb, gelijk den eenen Vriend met den anderen spreekt
::
:
-
Cn
Het â&#x20AC;&#x2DC;Dertigfte Getuignis.
I4-3
en omgang heeft, en alle dag opnieuw, fijnen H. Wille te verstaan krijgt, tot in het minste dat fy hier op aarden te verrichten heeft. Men mocht my vragen, waardoor ik foonaaukeurig hare innerlijke geestelijken stand weten kan? Waarop ik antwoorde: dat daartoe geen hooge noch diepe speculatien van nooden zijn, nadien alle hare woorden, werken, en bedrijven, fulks genoegfaam te kennen geven. En wanneer men maar met een eenvoudig hert, fonder voor-ingeno men oordeel, het felve naau bespeurt, foo kan men met fijn natuurlijk verstand begrij
pen, dat alles van een heiligen en bovennatuurlijken Geest moet bestiert worden. Daar is niet anders dan onse voor-ingenomene verdorven wetenschappen, dewelke ons fulks klaarlijk te fien, verhinderen. Maar foohaaft als dat deksel der oude verdorventheit, van ons hertweg genomen is, en wy ons als kleine kinderen aan de goddelijke Wijs heit onderwerpen; fookonnen wyfien en moeten bekennen, dat den H. Geest fich nu als fienlijk en tastelijk maakt, door de groote kracht fijner wonderlijke uitwerkingen. En dat gelijk voordefen in de nedrige komfte Christi op aarden , het Woord vleesch geworden is, enfich alfoo aan ons geopenbaart heeft; men nu met recht feggen mag, dat de Verstandelijkheit of uitlegging van dat Woord, vleesch aangenomen heeft, en
fich in lichamelijke menschelijke gestalte, nu aan ons vertoont en openbaart. Voorwaar! d'aldergrootste Genade en liefde, die God ooyt aan fijne Schepselen be wefen heeft, foo lang het menschelijk geslacht op aarden is geweest. Het welk met recht, een Laatste Barmhertigheit van God felfs genoemt word.
O! groot wonderen
onuitsprekelijke Gelukfaligheit. Vele Propheten en heilige mannen hebben gewenscht te fien, die dingen die wy nu dagelijks voor oogen hebben; en fy hebben dat niet kon nen noch mogen erlangen, om dat doenmaals den Tijd noch niet geboren was. En God de Heer, als den wijften en voorfichtigften Rentmeester, heeft fijn alderbeftega ven, voor het laatst bewaart. Het is hier over, dat den H. Koning David door een
Prophetischen geeft, Hemel en Aarde, berg en dal, water en droogte, boomen en kruyden, ja alle creaturen tot hulproept, op dat fy met hem fouden God loven en hem dankfeggen, voor alle defegroote wonderen en onuitsprekelijke weldaden, die hy nu aan
de quaataardige en wijd van hem vervreemde menschen bewijst, dewelke hem alle byna geheel verlaten, ja vergeten hebben. En dewijl het klaarlijk blijkt, dat defen H. Man Gods, doenmaals al door den geeft van Prophetie infag, dat ter fulkertijd geen zielen meer over fouden gebleven zijn , beguaam om den levendigen God van Hemel en aarde te loven en te prijfen, en teikenen van dankbaarheit te betoonen, voor fulke groo te weldaden en noyt gehoorde begunstigingen; foo roept hy daarom de stomme Crea turen en alle andere Schepselen tot hulp, op dat, indien het mogelijk is, fy doch nevens hem, God meerder erkentenis van lof en prijs, over fijne groote goedertierentheit, fou den toe-eigenen, dan de zielen der redelijke menschen doen , die daar toe van God foo heerlijk geschapen, en met fijn goddelijke eigenschap begaaft zijn. Sekerlijk dit is aan onfe kant, een foo ellendige Ondankbaarheit , dat fulks wel met bloedige tranen
mocht beweent worden! Wy hebben wel groote oorsaak, om met den H. Job, den dag van onfe geboorte te vervloeken, die ons in een foorampfaligen en jammerlijken ftand, ter wereld gebracht heeft. Doch mijn waarde Broeder, ik moet u noch een gewiffer kenteyken verklaren, waar door ik vastelijk weet, dat onse Moeder een foo naauwe gemeenschap en vereeniging in haar ziel met God heeft. Namentlijk dat fy niet alleen de verborgenste gedachten, en inwendigste gesteltenis mijner ziele, my dikwils klaarlijk heeft bekent gemaakt: gelijk als ik, indien het noodig was, met vele duidelijke Historien fou bevestigen konnen. Maar
ik bevinde dagelijks meer en meer, dat de minste verstrooytheyt of veflaauwing,
: 1k,
1 44-
Het TDertig fte Getuignis.
ik in het binnenste mijner ziele, wegens den yver tot God, en betrachting mijner Christelijke volmaaktheit, dikwils heb; fy my fulks, somtijds door duidelijke woorden, en op andere tijden door verscheide omstandigheden, aanstonds klaarlijk te kennen geeft. Waardoor ik bevinde, dat fy de bewegingen of innerlijke gestelteniffen onfes gemoeds, foo klaarlijk, en veel naaukeuriger in haren geeft gewaarword, dan een na tuurlijke Moeder de bewegingen harer vrucht gevoelt, waar van fy swanger gaat. En ik moet bekennen, dat na ernstig en ootmoedig ondersoek van mijn confcientie , ik klaarlijk bevinde, dat fy my nimmer een straf of hard woord toegesproken heeft, of het is myaltoos nuttelijk en ten hoogsten dienstig geweest, tot bevordering mijner eeu wige gelukfaligheit. Dieshalven is het myfmertelijk leed, dat ik haar ooyt een woord heb tegengesproken: het welk noytanders geschieden kan, dan om onse misdaden en gebreken te verschoonen, of door een grond van hoogmoed, die fich laat voorstaan, wijfer dan den H. Geest te zijn. Noch is het feer wonderlijk, en niet weiniger overtuigent, van dat fy een foo ge meenfamen omgang met God heeft: Te weten, dat als ik somtijts des nachts, of vroeg in den morgenstond, wat yverig was om mijn ziele God behaaglijk te maken, en die tot Christelijke volmaaktheit te brengen , maar somtijts in twijfel en onwetendheit zijnde, om wat voor Genaden-gaven ik God bidden foude, om tot fijnereere daar toe te geraken; foo heeft defe forgvuldige Moeder my altoos daarin een uitkomst en klare opening gegeven, fonder dat ik ooyt in dusdanige gelegentheit, een eenig woord van mijne inwendige strijd heb te kennen gegeven; dewijl ik door natuurlijk gebrek, meer dan iemand van de Broederen, wegens mijn inwendigen handel, feer bedekt en
ftilfwijgend ben. Dat fy my ook dikwils als een groote misslag aangefegt heeft. Eindelijk om noch wat openhartiger en byfonderlijker te gaan, dewijl gy my schrijft, fulks begeert te weten, tot stichting van uwe en veler anderen goedmeenende zielen zaligheit. Soogebeurden't noch over weinig tijd, dat ik gantsch in twijfel was, wat voor een deugd ik meeft betrachten fou, om God behaaglijk te worden, en ik des mor ens op de Drukkery arbeydende, noch in dit overleg en twijfel zijnde, quam onfe Moeder na oude gewoonte in den morgenstond aldaar, om ons couragie en moed te
doen scheppen, tot bevoordering van Gods Werk: en hoewel ik feer stil aan mijn ar beyd bleef, foo feyde fytot ': God voordere uwen arbeyd, en geve dat gy in de ware Deugd moogt toenemen. elk laatste woord my een foo groot licht in mijn ziele bracht, dat aanstonds alle mijn strijd en twijffelingen verdwenen, God lovende voor
dat hy my deed kennen, dat ik vooral, de ware Deugd moest betrachten en in 't werk ftellen, op dat daar door fijn fuyvere Liefde, en het waar geloof mocht uitspruyten. Noch eens was ik in stilte met mijn gebed tot God, feer begeerig zijnde om fijne Liefde van hem in mijn hert te bekomen, dewijl ik meenigmaal door onfe Moeders woorden en Schriften verstaan had, dat defe Liefde de voornaamste grond aller deug den was, en dat men fonder die felve werkdadig in fijn ziel te besitten, niet zalig wor den kan. Soo begon fy des middags als wyter maaltijd quamen, wijdloopig te verha len en te verklaren, wat de Liefde Gods te feggen was, en hoedanig een ziele moest
gestelt zijn, om defelve te bekomen; dat fy haar van alle aardsche begeerlijkheden, en allerley finnelijke genegentheden eerst ontslaan moest, eer dat de Liefde Gods in haar konde woonen. En fy herhaalde dikwils defe woorden: de menschen zijn foo onwetend, dat fy niet weten wat de Liefde Godste feggen is, of waar in die bestaat. Sy zijn foofeer blind in geeftelijke faken geworden, en foo feer wijd van God vervreemt, dat fy niets
oprechtelijks daar van kennen. En feyde voorder: ik fal eens wijd en breed van de Liefde Gods beschrijven, en klaarljk uitleggen, waar in defelve bestaat. Dit discours -
bracht
Het Dertigfte Getuignis.
145
bracht my foo grooten licht in mijn verstand, dat ik hooglijk voor God moest beschaamt worden, over dat ik hem foo hevig om fijne Liefde gebeden had; nadien ik ter felver uur, wel klaarlijk in my bevond, noch feer wijt af te zijn, van foodanigen fuiveren ftand,gelijk fy feyde,dat de zielen hebben moesten,om waarlijk de Liefde Gods in der daat te befitten. Soo dat ik in dit halfuur , of minder, dat haar discours duerde, meer lich
en geestelijke kennis verkreeg dan ik ooyt te voren in vele jaren, met de gantsche Schrif tuur en vele geestelijke boecken telefen, bekomen had. JaSyneemt foo naaukeurig acht, waakt nacht en dag foovlijtig met Christelijke forgvuldigheit over alle die zielen die Sy onder hare Directie en geeftelijke bescherming genomen heeft, dat ik geloof, dat indien wy maar een weynig de oogen recht openden, en een luttel licht van God ontfangen had den, wy altoos de gesteltenis onfer ziele, fooals wy voor God zijn, in haar wefen fou den als afgebeelt fien staan; foo ernftelijk neemt fy ons Eeuwig heylter herten, en be tracht onfe hoogste Gelukfaligheit. Wat dunkt u, mijn lieve Broeder, doen dan alle die gene hun felfs geen groot onge lijk aan, die een foodanige ziele vol van Gods-liefde, voor haar geestelijke Moeder niet erkennen willen? Gelijk noch vele goetmeenende menschen, doch door onwetendheit,
doen. Myaangaande, ik moet bekennen, dat ik het een veel grooter Geluk achte, dat ik onder de Gelukzalige Directie en bestiering defer geeftelijke Moeder gekomen ben, dan dat mijne natuurlijke Moeder my ter wereld gebracht heeft. Nadien ik my over Moedersraad schikke, en my ge tuygt bevinde, dat wanneer ik my naar defe
:
hoorfaamlijkals een waar kind, aan hare bestiering onderwerpe, ik fekerlijk in tijt en Eeuwigheit, in defe en in de toekomende wereld, naar lichaam en ziel, altoos Gelukfalig, in groote vrede en volkomene genoegsaamheit zijn zal. Het welk ik door ervarentheitda gelijxmeer en meer bevinde. f: ik ben gedwongen te bekennen, dat of ik schoon op defe uur (dat God verhoede) van hem afviel, en ik my weder in de wereld behaf, om aldaar
mijn tijdelijk fortuyn te foecken, ik felfs noch als dan veel grootevoordeelen foutege nieten hebben, door hare voorfichtige en wijfe overlegging, die fy ons in allen dingen,
foo wel lichamelijke als geestelijke, onderwijst. Namentlijk door de matigheit in spijs en drank, gelijk fy ons dagelijks met haar eigen exempel voortgaat, fou ik nooyt Doctor noch Medecijn van nooden hebben. En door haar wijflijk overleg, fouikin allerleyaf te verrichten. En door geschikte or fairen veel tijtuitwinnen, om defelve dentelijkheit en armoede des geeft, fouik vele goede dingen verfparen en tot nuttigheit brengen, die men anders door onachtfaamheit en reukeloosheit of meeft door onwetend heit laat verloren gaan en bederven. En door de vlijtige arbeydfaamheit en gestadige wackerheit des geeft, fouik ongelijk veel meer en beter werk verrichten, dan eenige an
:
dere werelds menschen, die noch wel meenen, haar werken en ambacht best te verstaan.
Gelijk als ik hier voor, wat wijtloopige, wegens onfe druckery aangewesen heb, dat fy my geleerd heeft, fes vellen ter week af te drucken, met veel minder kommer en arbeyd, en niet half foo veel onkosten, als wy te voren, met even foo veel menschen, geen twee vellen ter week konden veerdig krijgen. Hare bestiering in defe Druckery heeft
my byfonder feer overtuygt, en fooveel nuttigheit aan ziel en lichaam toegebracht, dat ik het hier niet alles melden kan, byfonderlijk wanneer ik naar mijne voor-opgevatte opinie en verkeerde inbeelding kon aan een kant stellen, en my eenvoudiglijk aan hare heylfameraatgevingen onderwerpen. -
Het is defe H Pelgrimme niet genoeg, dat fy hare kleine navolgers voortdrijft, en fomtijts door
: harde woorden, mede foekt voort te flepen, om foo veel te eer in
maar fyengaat defelve het Hemels Koninkrijk Vaderland,treden het gewenschte tedere Dochter Vrousper eengeraken, fchoon fy te voor. : feer dapper met manhaftige -
foon
F46 Het Dertigfte Getuignis. foon is,fooardeyd fy nochtans met lichaam en geeft foo kloekmoedelijk, dat een iegelijk onder ons moet beschaamt worden, dat men haarook felfs in lichamelijken arbeyd, met
gefwindigheit en aardigheit niet navolgen kan. Dogfulks geschied niet door groote sterkte of lichamelijke kracht, maar door hare wakkerheit desgeeft, en wijflijk overleg in allen
dingen, en ook door dien dat fy de verdorventheit der natuur geheel te boven gekomen is, en als een Koninginne over alle hare hertstochten en genegentheden heerscht. Souiku, mijn waarde Broeder, nu ook noch verhalen, het gene ik dagelijks wel
bespeurt heb, in harebyfondere Moederlijke Directie, hoe forgvuldig en met wat voor groote voorfichtigheit, dat fy de zielen van alle hare geestelijke kinderen dirigeert, een iegelijk naar fijne conditie en humeur. Om dit alles te beschrijven foute veel papieren tijt van nooden zijn; en alfoo ik nu dit beyde niet veel over heb, wil ik het kort maken, doch evenwel een weinig melden, latende de rest, voor uw eigene bevinding, en voor alle die gene die fich, om ware kinderen Gods te worden, ootmoedelijk aan hare heyl fame leer en Goddelijke Wijsheit willen onderwerpen.
In defe Moederlijke Directie, zijn fooveel wonderen en Liefdens-rijke genadenga ven Gods te bespeuren, dat defelve ontelbaar zijn. Alle hare deugden, gaven Gods, en vruchten des H. Geeft, en alle hare krachten naar lichaam en ziel, zijn daarin begrepen, en door Goddelijke Liefde te samen gevoegt. Hare Lankmoedigheit en geduldige ver draagfaamheit, : fy geduerig ontrent ons oeffent, gaat de lijtfaamheit van Job verrete boven: en ik geloof dat defelve maar als een voorbeeld daar van geweest is. En defe hare
Deugt van Lankmoedigheit is als een sterke band, waarmede fyonste samen houd, en door onfeggelijke goddelijke voorsichtigheit, ons foetelijk foekt na God te trekken, op dat wy met hem in alleeeuwigheitfouden gelukzalig zijn. Ach! ik verfoeye my foo mee nigmaal als ik daar aan gedenke, dat ik my foodikwilstegen defe heylfame gelukzalige Goddelijkebevelen, heb tegen gestelt, verzekert zijnde dat ik daar door mijn felfs van veel eeuwig Heyl en nuttigheit der Zaligheit berooft heb. Nademaal fy ons nooyt het minste bevel of gebod opleyt, of het is voor heen, van Godfelfs, haar alfoogeordon neert. Ja fy begind nimmer een woort of het minste discours met ons te voeren, of het is
te voren in den gront harerziele, door Goddelijke wijsheit overlegt, en brengt als dan het felve met groote omfichtigheit aan den dag. Waar door men volbracht vind, de Prophetische van Efdra in fijn 4 boek aan 't 2.Capittel, daar hy fegt: Gy goede Moeder, omhelft uwe kinderen, en voed haar op als een Duive. Maar alle de gene die fich
::
tegens defe geestelijke Duive en Ziels Moeder opstellen, vrees ik dat jammerlijken en elendig fullen omkomen; dat fy alle fullen vergaan en door Gods rechtveerdigen Toorn vernielt worden, die fich tegens haar of haren Geeft opstellen: Nadien dat God de wraa kenu aan fich genomen heeft, en ook door fijnen Propheet gefegt, dat den genen die fijne Vrienden aantaft, den Appelfijner oogen raakt. Zach. 2. v. 8.Ja fy fullen vervloekt zijn, alle die haar vervloecken, en door defe laatste Straffen en Plagen Gods vergaan, alle diefich
tegens haar Persoon of hare Leer aankanten. Waarvan ik in mijn tijt, al verscheide ex empelen gefien heb. Fn alle de zielen die fich door eenige tegenheden of andere boosaar dige aanslagen, tegen haar opmaken, en hare goede heylfameraatgevingen en heilige leering niet willen aannemen, werden fekerlijk aanstonts naar den ziele krank, in den
geeft verduistert en ellendig in haar verstand verblind. En daar in voortvarende, moe ten fy eindelijk den geeftelijken doot sterven, en in alle eeuwigheitjammerlijk rampzalig blijven. Sulks is sekerlijk een straffe Gods , dewijl hy ons, door Jefum Christum,
den mond der waarheit gefeyt heeft: dat diegene die tegen den Some des Menfchefullen ge zondigt hebben: het haar zalvergeven worden: maar diegene die tegens den H. Geeft Zondigen, fullen geen vergiffenis bekomen, noch in defe noch in de toekomende wereld. Wel verstaande, Wan
Het Dertigfte Getuignis.
147
wanneer fy daarin volherden, en geen afstant van hare verkeertheden in defeBoete-tijt doen willen. Ik heb (Godbetert) alfelfs verscheide proeven daar van bevonden. Te we
ten; dat foo haast als ik maar eenige gedachten van murmurering of andere tegenheden en misnoegingen, tegen onse Moeders woorden ofhare voorstellingen, in mijn verstand
:,
plaats gaf, hetzy door door menschelijke infichten offwakheit van de verdor vene natuur, foo wierd ik altoos aanstonts in mijn ziel verduistert, in mijn gemoed ont
roert, en in mijn geeft verwerd, en dikwils voor God aan mijn inwendige geestelijken ftand feer ellendig; en quam alfoo fijne genaden-gaven, die ik barmhertiglijk tot geeste lijke versterking van hem ontfangen had, weder te verliefen. En ik kon defe Genade niet weder bekomen, noch tot geruftigheit desgemoedsgeraken, dan na hertelijk berou en
ernstig leedwesen, hem door boete om vergiffenis biddende. Waardoormen ook Hare groote heiligheit, en naau-vereenigde Gemeenschap met Godafmeten kan. Ja, indien den overledenen Heer DE Co RT haren raad gevolgt en gehoorsaamt had, ik geloof zekerlijk, dat hy op defen huidigen dag noch fou geleeft hebben, en met onuitsprekelijke vreugde ook in ons Geselschap zijn, alfoo hy een feer groot Yveraar voor d'Eere Gods, en
:: r tot fijnsnaaftens welstand was.
In
dien den, hier voor gemelden, en in Holland feer beroemden Petrus Serrarius , fich had willen verootmoedigen, fijne grove misslagen bekennen, en onfewaarde Moeders liefdadige vermaningen aannemen en volgen; foo geloof ik vaftelijk, dat hy ten defen dage noch fou geleeft hebben, en een waar Kind Gods geworden zijn. Daar hy nu in tegendeel, ellendig gestorven, en in der yl van defe wereld weg-gerukt is. Indien de
: van onfen Broeder Moxfeur vande Velden, haren raad gevolgt, en
fijn belofte, diehyaan onse Moeder voor God gedaan had, naargekomen was, yfou buiten twijfel opdefondag nog levendig, en daar na een heilig Man gestorven zijn. Daar hy nuter contrary foo feer ellendig, en spoedig van fijn levenberooft is; en gelijk door allen omstande wel te bespeuren is, feer onzalig engantsch onheilig gestorven. In dien een feker Vrouw binnen de Stad Haarlem, my en onfen voornoemden Broeder feer wel bekent, onse Moeders woorden had willen gehoor geven, en ootmoedelijk ha
ren raad nagekomen, tertijd als fy in een langquijnende fiekte lag, en door toedoen van Duyvelsche menschen, of Toveraars, tot groot jammer gebracht was; fyfoufeer gelukkig zijn verlost eworden, en tot een veel volmaakter leven geraakt hebben. Een voornaam geleerd en wijs gestudeert Heer, genaamt AMos CoMENuus, bin nen Amsterdam op fijn dood-bedde leggende, ontrent tachtig jaren oud zijnde, en de
: nuttigheit onfer Moeders Schriften, en haar oprecht leven wel infiende, dewijl y veel van hareSchriften geleten had, en lang met haar was bekent geweest, sprak tot
onfen Broeder Monf. Tjellens en my (alfoo wy hem in fijn krankheit quamen besoeken, en wy hem te kennen gaven, van Juffrou Bourignon tot hem gefonden te zijn) verschei de malen aan malkander herhalende : O Sancta Virgo, Sancta Virgo. Dat is: O Heilige
Maget, Heilige Maget, waar is fy doch, dat ik haar noch eenmaalfien en spreken mag: ik heb groote kennis enwetenschap gehad, en ook Boekengemaakt, doch allesis maar door natuurlijke fpeculatie en menschelijk vernuft geschied, maar fy heeft alle hare
Wijsheit immediate door den H. Geest van God. Waar mede hy te kennen gaf, de groote achting die hy van haar Persoon en Schriften in fich had. Maar d'aanklevent heit van fijne gestudeerde menschelijke wijsheit, heeft hem verhindert, de goddelijke Wijsheit in onse Moeder, volkomentlijk aan te nemen. En alfoois hy kort daarnage ftorven. Daar ik andersgeloof, dat hy noch langer fou geleeft hebben, en tot grooter volmaaktheit gekomen zijn. Hoe dikwils heeft de eigen Sufter van onfen BroederV. V. fich felfs hooglijk beklaagt, -
T 2
Ila
148
Het Dertigfte Getuignis
na dat fy fomtijds eenig quaad van onse Moeder haar Persoon of Schriften gesproken had? Ja ik heb felfs verscheide malen gehoort en gefien, dat fy daar over met bittere tranen, aan haar Broeder, ook felfs tegen onfe Moeder, om vergiffenis gebeden heeft, verhalende hoe fy die vorige nacht, van angst en droefheit niet had konnen rusten; nadien fy wel bevond, dat God haar over fulk bedrijf strafte. Maar niet tegenstaande foo klare merkteikenen en harde proeven aan haar felfs , is fy daar na weder tot haar oude quade gewoonte vervallen, en haar :: nieuw tegen haar eigen Broeder en onfe
Moeder aangekant, tot dat eindelijk God de Heer, haar schielijk door een haastig over vallende fiekte, van defe wereld wegrukte, hoewel fy noch een jeugdige Vrouw in 't best van hare jaren was.
Wat voor een groot Geluk fou die jonge Dochter van Haarlem, aan ziel en lichaam
genoten hebben, indien fy onfe. Moeder had willen gehoorsamen, hare godvruchtige leeringen infuigen, en hare goede raadgevingen navolgen; fy fou in der daad een ware Dochter Sions, en een reyne aan God toegeheyligde Maget, als onfe Moeder, gewor den zijn. Daar fy nu integendeel, in groote gevaarlijkheit naar den ziele leeft; en naar den lichame, midden onderden jammerlijken oorlog in Holland als gevangen fit. En wy ter contrary, door wonderlijke schikking, en groote barmhertigheid Gods, en wijs lijk beleyd van onfe Moeder, van fulke miferien gelukzalig verlost, en nu in groote
vreugde, rust en vrede in der stilte byhaar zijn, tot feer groote vernoeging naar zielen lichaam. Waar voor den lieven God in alle eeuwigheit moet gelooft en gedankt we fen, Amen. Dit groote geluk en heylfouden hare drie vorige geestelijke kinderen, die
nu noch in Amsterdam zijn, ook overvloedig genoten hebben, ingeval fy volstandig by haren eersten yver, en goed begonnen voornemen, gebleven waren. Sy fouden ware Kinderen Gods, en deelgenoten van fijn eeuwig Rijk geworden zijn. Daar fy nu, om een weinig aardsch en haaft-verdwijnend goed, in den Ă&#x2039;: der wereldfche beslag lijkheden zijn steken blijven: en het is weltevreesen, dat indien fy niet haast hare oo
gen openen, en met den Verloren Soon, het varkens draf der aardsche begeerlijkheden verlaten, en fich weder keeren tot het Huys Gods, of woonplaats hares Hemelfchen Vaders, alwaar het Brood der zielen in grooten overvloed, en het gemefte Kalf der
goddelijke Wijsheid bereid is: en fy hem alfoo, voor hare begane misdaden om ver giffenis bidden, het feer te vreesen is, dat fy in hare ellendigheit versmachten, en door Gods laatste plagen aan ziel en lichaam omkomenfullen, gelijk als ten tijde Noach ge fchiede.
Om nu wijder voort te gaan, wegens de byfondere Directie van onfè Moeder, over
alle de zielen die fich vrywillig aan hare heylfame Leering en gelukfalige bestiering on
derwerpen, om Discipelen Christi en ware Kinderen Gods te worden. Soofeg ik, dat fulks aan te mercken is, als een glase Zee vol Goddelijke wonderen der ware en vaste
Deugden, alderley liefdadigheden, vruchten des H. Geest, en genaden-gaven der Za ligheit. De vaste deugd der Goddelijke Rechtveerdigheit, oefent fy in al haar doen en laten, woorden en werken tot het minste toe. Defe deugd is haar als een Richtsnoer, waar na fy haren gantschen wandel heen richt, in de pellegrimschap van dit ellendig leven, om alfoogeduerig recht door te gaan, na haar rechte Vaderland, het Hemelsche Jerusalem. En fy blijft altoos, door haar klaarschijnend licht der goddelijke waarheit, foo vast in den rechten weg der rechtveerdigheit, dat ik niet geloof, men een eenig menfch in de wereld foukonnen vinden, die met waarheit fou feggen, dat hy haar ooyt een voetstap heeftfien daar buyten treden, foo wel in geestelijke als wereldsche faken,
foo wel naar ziel alslichaam, het zy ontrent hooge of nedrige, arme of rijke, jonge of oude personen; ja foo wel ontrent hare alderbeste vrienden, als hare alderboofte ': -
C11
-
Het Dertigfte Getuignis.
149
den. Ja al waar het fake dat defe Wyanden haar het grootste ongelijk van de wereld aan." deden, en tot er dood vervolgden, foo fou fy nochtans tegens fulke groote boosdoen ders, nooyt met eenige bitterheit of paffie van wraakgierigheit ingenomen zijn , maar alleen enkelijk begeeren, dat hun rechtveerdig recht, volgens hare verdienden loon,
mocht wedervaren, in geval dat dusdanige boosdoenders onboetveerdig in haar quaad be drijf bleven volherden. Maar wanneer eenige boosdoende menschen fich van haar quaad tot God bekeeren, en oprecht berouw over haar begane misdaden hebben, ofschoon fy onfe Moeder allerley quaad wat men bedenken mag, mochten aangedaan hebben; foo fou fy hun fulks niet alleen gaarne vergeven, maar ook nacht en dag voor hun bidden, op dat fy nevens haar d'eeuwige Gelukzaligheit genieten mochten, en fou hun daar toe helpen en bystand doen naar al hun vermogen. Soo dat hare groote rechtveerdigheit, niet in strengheit of straf heden bestaat, maar altijd met goedertierentheit en waarheit verfeld is. : fy oefent de rechtmatige Gerechtigheit foo wel in allen dingen, en foo ongepaffioneert, dat ik haar wel heb hooren feggen: de Duivelfelfs fal my nooyt konnen verwijten, dat ik hem ongelijk of onrecht aangedaan heb. Desgelijks oeffent fy ook altoos de rechtveerdigheit, ontrent hare befte Vrienden en naaste Bloedverwanten , fonder
eenig menschelijk aanfien , maar altoos haar oogmerk stellende 1 naar de Goddelijke gerechtigheit. Het gebeurden eens, nadat Sy voor de tweedemaal, hares Vaders Huis, Land, rijk -
-
-
dommen en alle welluften defer wereld verlaten had, en in stille eenfaamheit woonde,
dat een goede vriend by haar quam, dewelke feyde verstaan te hebben dat haar Vader een groote misdaat had begaan, en daar over door : Magistraat gevangen gezet, en ter dood veroordeeld was. Waar op onfe Moeder aanstonts, fonder eenige ontsteltenis antwoorde: Heeft hy foodanige misdaat begaan, foo is het redelijk, dat hy ook daar voor, verdiende ftraffe draagt. Doch dit verhaal wegens haar Vader,wierd hierna, gantsonwarachtig bevonden: maar gelieft alleenlijk by dusdanig voorval,hare onpartijdige Gerechtigheit aan te merken. Weder in tegendeel heb ik haar dikwils hooren feggen, dat indien hare alderboofte , Vyanden, die haar foo veel hardfeer, kommer en groot ongelijk aangedaan hebben (dat my bekent is) hun tot God wilden bekeeren ; Sy, defelve noch wel voor hare kin deren fou willen aannemen. Soodanig heeft fy : verdorvene natuur overwonnen, en heerscht over al harepaffien en genegentheden. Het is als offy die al te samen in haar rechterhand gefloten had, en dat wanneer het in voorvallende gelegentheden noodig is; foolaat fy die als een kostelijken Schat ter ceren Gods fien, voor foo veel de noot het als dan vereyfcht. En foo haast als het genoeg is, fluyt fy haar hand weder toe, en dan fiet men van die paffien ofyverige driften desgeeft, fรถoweynig overblijven, als of die nooyt by haar geweest waren. Ik heb haar fomtijtster eeren Gods, of tot verdediging fij ner Waarheit en Rechtveerdigheit, in foo hevigen toorn en gramschap gefien tegen quaatdoende en boosaardige menschen, dat ik daar voor fchrikte en beefde; en Sy als bleek daar van ontsteld was. Maar foo haast als fulke menschen wederuit hare tegen woordigheit waren, foo was fy aanstonts weder foo goedertieren als een jong lammeken, . en foo eenvoudig in ootmoedigheit als een Duive. Vele dusdanige voorvallen en levendige ex empelen, overtuigen my, dat God felfs in hare Ziele woont, en haar in alle dingen, . door fijnen H. Geest bestierd.
Ook isfy foodanig fonder eenig tijdelijk of menschelijk inficht, dat fy om alle de Rijk dommen en geschenk-gaven dergantfche wereld, niet fou nalaten (in geval het de noot
vereyfchte) d'oprechte waarheit ter ceren Godste verklaren. En fy is altoos foo krachtig fterk in hare wakkerheit en vierigheit des geeft, dat fy niet nalaten fou (foo veel in haar macht was) de wille Gods over al uit te werken Tof schoon alle de Grooten en
koni:
-
- 3 ,
et .
-
1 5o
-
Het ‘Dertigste Getuignts.
der Aarde, haar met hunne macht en gantfche Heyrlegers omringde. Sy fouhaar voor alle foodanige groote macht en geweld niet eens ontfetten, en vrijwillig niet een stroo
breet, daarvoor uithaar weg wijken; maar alseen tweesnijdend fwaard, altoos recht door haren weg voortfetten, en alles wat fytot verhindering der Eere Gods tegemoed quam, af houwen en van malkander brijfelen als een verdroogde stok of rotte draat. Soo dat onfe waarde Moeder, foodanig vast en sterk in alle hare deugden en Godzaligheden is, dat men haar by een groote wel gewapende, en ordentelijkeË: Armade of Heyrleger verge lijken mag die van een feer wijfen en voorfichtigen Overste,in goede ordregeregeert word. Soo dat ik meen, dat Samfon met fijn groote kracht, een gelijkenis en voorbeeld, van de
krachtigeuitwerking hares Geest geweest is... dewijl ik vastelijkgeloof, dat daar Samfon, met fijne twee handen, de beyde pilaren van het groote huis der Philistijnen omtrok, daar foo veel duifend reufen in vergadert waren, die hy in foo korten tijt alle om 't leven bracht: Sy ook alfoo door goddelijke Wijsheit, en klaarschijnende Licht der Waarheit, met hare eene hand, de twee pijlaren van menfchelijk verstand en gestudeerde Wijsheit, daar die
groote Stad derhuidensdaagschegantsche Christenheit opgebouwd staat; foo ftarken ge fwindfalom verre trekken, dat alle menschen die op aarden zijn, fich daarover verwon deren fullen, en voor fulken schrikkelijken. Val met vreefen haar ontfetten. En dat als dan, alle Koopluiden, als Biffchoppen , Prelaten, Pastoren en Predikanten , Doctoren,
in Medicijn, Rechts-geleerden en Advocaten, Aftrologanten en Alchimisten, dewelke metharewaren gehandelt hebben; fullen van verre staan (gelijk men in Apocal. fiet) en roepen: ô! weê, weèdie grote Stad, want op een uur is haren val gekomen: Och! wie fou gedacht hebben, dat defegroote Stad, waar op de gantfche wereld, klein en groot,
rijk en arm fich verlieten en betrouwden, opfoo een loffe grond gebouwt was. Gelijk als in der waarheit is, het menschelijk verstand, en de gestudeerde, of menschelijker
wijfe verkregene wetenschappen: want indien defelve door Goddelijke Waarheit niet verlicht zijn, foo is het voor God niet dan dwaasheit, onwetendheit en duysternis. Waar in nu tegenwoordig alle menschen op aarden leven en fweven, en gelijk den Pro pheetJefaifegt Cap. 59. v. 1o; Sytaften na de wandals de blinden, en op den helderen middag weten fy niet waar dat fy gaan. elkers oorsaak onfe Moeder te wefen, dat nu alle
:
menschen, den Goddes eeuwigen levens, haren Schepper en Oorspronk verlaten, fich van hem afgewend, door ontrouwigheit gants vergeten, en hare herten aan de nietige :: e Creaturen gekleeft hebben. Maar defengenadigen en barmhertigen Heer, als den Fonteyn der Liefde zijnde, heeft nu in defe foo feer ellendigen tijt, door fijne laatste Barmhertigheit, een
: uit het gantfche menschelijke geslacht verkoren, om vo: fijne Beloften, op dat hy weder in
fijn Rijk en H. Kerk wederopte rechten,
Geeft en Waarheit mag aangebeden worden. Ik geloof, dat het byfonderlijk hier over
is, dat onfen Saligmakerfijnen Hemelschen Vader gedankt heeft, als hy in fijn Gebed tot hem feyde: Vader ik danke u, dat gy defe dingen voor de groote en wijfen hebt verborgen gehouden, en hebt fulks den kleinen ge-openbaart. En hoe fouGod beter, naar fijne voor
fegging, konnen de wijsheit der wijfen vernietigen, en de voorfichtigheit der voorfich
:
tigen te schande brengen, dan door het Middel eener Dochter, die nooyt : van menschen geleert heeft? Voorwaar het aldergrootste wonder en krachtigste Mirakel dat God ooyt onder de menschen gedaan heeft. Het moet gewiffelijk hierover wefen, dat Jesus Christus het Koninkrijk der Hemelen by een Mosterdzadeken vergelijkt; 2ls toen wel infiende, dat ter laatster tijt, alle menschen foo feer van Godfouden afgevallen zijn, dat maar een eenige ziele eener Dochter van fij nen Geeft fich fou bestieren laten. En voegt noch precifelijk daar by, dat offchoon een noch eenige wetensc
Moftaard-zadeken het aldergeringfte en minft-geachfte onder de Zaden is, dat het uochtans foe feer
Het Dertigfle Getuignis.
I5 t
feerfou opwaffenen totfoo grooten Boom worden, dat de Vogelen des Hemels hare neften oxa-r desfelf takkenfouden maken, Nu is een iegelijk bekend, dat een Dochter naar de natuur, een swakwerktuyg is, en onder de wijsheit engeleerdheit gemeenlijk d'aldergeringste en minst-geachfte van het gantsche menschelijk geslacht. Maar foo haast als onse Moeder, door uitbaring van het te Licht der Goddelijke Waarheit, maar een weinig door de wereld bekend fal zijn, foogeloof ik, dat fy van alle goetmeenende zielen, die d'Eere Gods en hunne Zaligheit beminnen, en een gefondoordeel hebbende, falgehouden worden, voor d'alderwijfte, volmaakt-geleerfte en alderhoogft gestudeerfte Persoon, die men onder menschen vind, in allen dingen 'tgene tot des menschen Zaligheit dienen of eenigsins nut wefen kan, ook tot beguaam onderhouddes lichaams, foo wel in
: natuurlijke als Goddelijke en
geestelijke faken. Dewijl dat haren Leermeester, den Oorspronkaller wijsheit en ware wetenschappen is, het Wesenaller Wefen, namentlijk God van Hemel en Aarde. De fijn Woonplaats heeft. Dit eenige woord alleen, is het dat ik met al mijn schrijven en verhaal van haren handel wil te kennen geven, vaste lijk geloovende, dat foo haast als de Godfoekende zielen, die met hare goede begeer tens, als Vogelen des Hemels, na d'eeuwige gelukzalige dingen vliegen, fich als wijt fiende en starkriekende Arenden, na defefpijfe of dit haar geestelijk voedsel begeven ful len, gelijk als Jesus Christus tegen fijne Apostelen door gelijkenis feyd, als hy van de laat ftetijt sprak, namentlijk: daar het aas is fullen fich d'Arenden vergaderen. Matt. 24.v. 28. Nademaal onfe Moeder, voor God-beminnende zielen, spijs tot haar voedsel in groo welke in hare ziel, door: Geeft,
ten overvloed heeft. Dewelke fy ookfoo mildadig en overvloedig aan de foodanige me de-deelt, dat men noch de gantschen Aardboden vol kenniffe des Heeren, en met we tenschappen fijner :: fal vervultfien. . Als dan hoop ik met vreugde vol bracht te vinden defe Prophetische Geheimenis van het Mostaard-zadeken; want door de takken die uyt dit kleine zadeken voortspruiten, en fich foo wijd uitbreyden, verstaan ik de goddelijke kenniffe der eeuwige zaken , en wetenschappen der He melfche dingen, ons ter Zaligheit dienstig en noodzakelijk. Waar in alle de
goetmeenende zielen hare nesten of woningen maken fullen, en haar verblijf onder foodanige takken houden, om het groot Heylen nuttigheitten Eeuwigen Leven dat: daar in fullen gewaar worden. Gelijk als ik en vele andere vrome menschen in verscheide landen en steden nu al tegenwoordig warachtig bevinden, als boven in Duytsland, in
Frankrijk, in Engelland, ook voortreffelijke en voorname Personen van groote quali teyt en Adelijk geslacht in Brabant, ook in onse Moeders geboorte Stad binnen Rijffel, en byfonderlijk noch vele goetmeenende zielen in Holland en Friesland. Als de welke ik vastelijk geloove, dat haar fullen komen als Hemelsche Vogels byvliegen, door de groo te overtuyging die fy al te samen in haar gemoet befitten, van dat onfe Moeder door den H. Geest bestierd word, en op dat fy van de vruchten harer Goddelijke Wijsheit fullen mogen gevoed en verzadigt worden ten eeuwigen Leven, foo haast als fy haar, in hare
van God bereyde plaats, van des werelds en zondig beslag geheel afgescheyden, falbege ven hebben. Het gene ik geloove, felfs volgens hare eigene woorden, door Gods genade wel haast geschieden zal, namentlijk in dat lantje of hoekske waar van fy foo dikwils in hare Schriften meld'tgene God in defe laatste feer gevaarlijke en Vreeflijke tijden, voor fijne Kinderen en Vrienden beschikt heeft, om hun aldaar door fijn groote Goetheit en laatste Barmhertigheit, voor de laatste Straffen en Plagen te beschermen en by een te
vergaderen, gelijk een Kloekhin hare Kiexkens onder haare vleugelen vergadert, en ook gelijk als hy Noach in d'Arke ten tijde des Zonds-vloets bewaart heeft. Welke schrik
kelijke Sraffen en laatste Plagen onfe Moeder fegt, dat nu al een wijltijt hebben aangevan -
gen Âť
1 52
Het Dertigste Getuignis.
gen, alle dag noch toenemen en vermeerderen fillen, tot dateindelijk daar door alle het quade en de godloofen van der aarden fullen uitgeroeit zijn. Maar foolang als onfe Moeder, om de : vervolging der boofe menschen, noch verborgen blijven moet, foo kan niemand tot haar komen, dewijl fy nu felfs naauwlijks
ruymte voor haar eigen Persoon met vrede vinden kan, wegens de veelheit harer boos aardige Wyanden, die haar heymelijk natrachten. Maarfoo haast als Syin de Woestijne of in dat hoexken fal gevloden zijn foo geloofik dat de gantfche wereld fal fien en kennen, dat Sy is die wonderlijke Vrouw in Apocalip beschreven. Het welk den Zal. Heer de CoR 'r altoos vaftelijk van haar geloofde; en fou fulks, door de groote verzekering die hy in fijn confcientie daar van had, wel door de gantfche wereld bekent gemaakt, en op
der straten uitgeroepen hebben, om fijnen Naasten deelachtig te maken het groot Heyl dat hy in fijn zielten eeuwigen Leven genoten had. Maar Sy verbood hem fulks foo fterk, dat Sy hem dikwils dreygden, nooyt meer hare tegenwoordigheit te fullen ge nieten, indien hy dat niet voor de menschen, ja voor haar alderbeste Vrienden wilde verborgen houden. Dewijl, feyde fy, dat doenmaals de tijt noch niet gekomen was,
dat God wilde, datSyfoo openbaar voor de gantfche wereldfou bekent zijn. Defen Zal. Heer de Cort, waar mede ik in fijn leven feer gemeenfamen ommegangge
::
had en hem ontrent twee jaren gedient heb, was een Geleert en feer foon, en byfonder wel ervaren in allerhande geestelijke en ook van God verlichte Au
theuren. Hy was van een grondig oordeel en diep verstand, en daar nevensgrooteer varentheit hebbende , dewijl hy al over de festig jaren in de wereld, en wel ontrent der tig jarenlang Pastoor geweest was; ook vele jaren Overfte van het Collegie der Oratoren, tot Mechelen geweest, en aldaar een voornaam Armhuis opgericht, waar in hyjaar lijks, foojonge als oude, ook mans en vrouws-perfoonen, ontrent hondert en vijftig in getal onderhield, metalle nootzakelijkheden verforgde, en met lesen, schrijven, en andere goede handwerken onderwijsen liet. ,,Hy had vele duyfenden zielen onder fijne Directie en bestiering, die hem alle feer eftimeerden en hoog achten, wegens fijnen Godvruchtigenyverenfeer ernstige onderwijsingen in de Christelijke Leeren Godzalig heit. Deshalven had hy ookfoogrooten Credit by den Koninkl hoogen Raad tot Brus
fel, by den Raad tot Mechelen, Gend, en andere Magistraten en Overheden, dat fy hem alles toestonden wathy maar begeerde. Hy heeft vele voorname Perfonen in den geestelijken stand onderwefen, waar van verscheide daar na, Priesters, Pastoors, ja
ook Biffchoppengeworden zijn. Defen geestelijken Yveraar is vele jaren en langer dan iemand van de Broeders, met onfe Moeder bekent geweest, en heeft gemeenfamen om gang met haar gehad. Waar door hy grootlichten veel kennis der Goddelijke Wonde ren en fijn Voornemens over de menschen, ontfangen heeft; dewijl hy ook veel van hare verborgene Schriften heeft gelesen, die noch aan de menschen niet geopenbaart zijn. Wanneer wy te samen maar een weinig in eenfaamheyt waren, foo kon hy my niet ge noeg verhalen van de groote Wonderen en boven natuurlijke werkingen, die hy door ei
gen ervarentheit ontrent defe Moederder waren Geloovigen bevonden had.
#
feyde
meenigmaal, dat nootwendig door hare groote Wijsheit en krachtig Licht der :
lijke Waarheit, alle Disputen en verdeeltheden in de gansche Christenheit, ja door de gantfche wereld moest ophouden en vernietigt worden, foo haast als men dit Licht fou gefien en gekent hebben: en dat als dan alle ketteryen en geestelijken haat onder de men jchen fouden eindigen. Ja hy geloofde vastelijk, dat door haar stichtelijk en feer god
vruchtig leven, als eenige van de Christenen het felve waarlijk navolgden, de Joden, Turcken en Heydenen fich tot den waren God fouden bekeeren, hem van gantscher herten beminnen Âť en gehoorsaamlijk dienen , en Jesus Christus voor haren rechten ME. s
Het Dertigfte Getuigenis. 153 ME ss 1 As erkennen, door de krachtig overtuigende argumenten en bewijs-redenen, die onse Moeder, met Gods hulp, door hareSchriften falaan den dagbrengen. Soo meeniginaal als hy wat in de Bybelgelesen had, quam hy my feggen: gewiffelijk de - gantsche H. Schriftuur falin, en door onfe Moeder volbracht werden, dewijl ik daar in, overal van haar geschreven vind. Alf. ohy vaftelijk geloofde, en ook klaarlijk door onfc Moeders Leeren Leven bevond, (gelijk als ik door veelvoudige overtuigingen en leven dige bevindelijkheden ook gedwongen ben te feggen)dat fy is die Vrouw,dewelke de ware Kerk en het geestelijk hemels Jerusalem presenteert: dat fy is de feer beminde en uitver korene Bruit in Cantica, waar van Salomon denalderwijsten Koning in IsraĂŤl foo veel van fchrijft. Dat fulx waar is, fal yder redelijk verstand klaar genoeg erkennen, foo haast als haar uitwendig en inwendig Leven aan den dag fal gekomen zijn, waar van fy twee by fondere Tractaten veel beschreven, maar noch niet voleindigt heeft. Men fal alsdan ook wel fien, dat den Propheet David van haar gesproken heeft, als hy fegt: Hoort mijn Dochter, neigt uwe ooren, verlaat uw Lant, en uties Vaders Huis, want de Koning heeft
luft aan uwefchoonheit. Het gene fy ook, gelijk ik in het begin mijns schrijvens gemeld
heb, door Godsbevelgedaan heeft. Voor defe schoonheit, neem ik hare veelvoudige Deugden, en meenigerhande Genaden-gaven, waar mede haar ziele verçiert is, en ge lijk een schoone Maget met Gout en allerhande edel Gesteente van godvruchtigheden gierlijk opgemaakt is. En door hare geduurige ootmoedige onderwerping aan de wille Gods, hem als een gehoorfame Dochter is. Nadien het feer feker en waarachtig is, dat God geen andere schoonheit bemint, dan de fuiverheit onfer ziele, wanneer defelve
met geenderhande vuiligheitder fonden, noch onreinigheit van aardfche begeerlijkheden
besmet is, maar met veelderlei deugden en liefdadigheden vergiert; dat is God aange naam, en met foodanige menschen neemt hy fijne welluft, in met hun om te gaan en ge
meenschap te houden; ja hy wil, gelijk deSchriftuur fegt, fijn Woning in foodanige zielen maken. En op een ander plaats fegt hy: Mijne welluft is, dat ik met de kinderen des Menfche ben, Prov. 8 v. 31. Defen voornoemden wijs geleerden Heer de Cort geloofden ookvaftelijk, (gelijk ik fekerlijk ook doe) dat onfe Moeders Schriften zijn, Het zaat der Vrouwe, dat het Serpent den Kop vertreden fal: gelijk als Mofts in het Boek Genesisbe . schrijft. De waarheit van dien, kan een iegelijk felfs bevinden, wanneer hy maar met vlijt, deninhoud harer Schriften beleeft, en harenutte heilfameraad-gevingen navolgt. Hy falfekerlijk in fijn verstandfoodanig verlicht worden, dat alle verkeerde meeningen en valsche opinien met alle fondelijke verderflijkheden, daaruit sal verdreven en gantsche lijk vertreden worden : als al te samen zijnde, het doodelijk
: waar mede den Dui
vel, de oude Slange, fijn ziele vervult heeft. Ook falhy allenxkens de werkingen, en daar na de heerschappy desgoeden Geeft in fijn ziel bevinden, ja eindelijk geloof ik, dat hy de hemelsche vreugde en ware vrede in hem genieten fal. En als dan waarachtig be vinden, dat alle die serpentifchenaart en verdorvenrheit des ouden Adams, daar uit fal vertreden en geheel vernielt zijn; en dat de Satan het oude Serpent, fijn hooft van boofe inbeeldingen, valsche wijsheit, dwafe wetenschappen en schijnheiligheit, niet meer fal konnen in fijn verstand opsteken, daar mede hy nochtans den Duivel voortijts, door fijne subtile arglistigheit vele zielen al fachtjes ter hellen gevoert heeft, fonder dat fy 't gewaar geworden zijn. Maar door het klaarfchijnende Licht der Goddelijke Waarheit, dat men door het lefen van onfe Mceder haar Schriften in fijn ziel ontfangt, doet alle dat helfche gedroch daar
uit vliegen, gelijk het drooge stof voor de wind weg stuift, Soo doendegeloofik mede, dat volbracht fal werden, de schoone belofte der H. Propheten, Dat een ieder onder het
volk Gods, den Heere kennenfal, klein en groot, en dat fjze ik t in hare hertenfalgefchreven, V
-
dag
1 54
Het Dertigfte Getuignis.
en in hare ingewandenfalingegeven worden. Alle welke gelukzalige zielen als dan een feer welgebouden heyligen Tempel des Heeren, en een Hemels Jerusalem zijn fullen. Waar van de zalige Heer de Cort (gelijk ook ik) geloofden, dat den Tempel SAL oMo Ns
niet dan een Figuur en Voorbeeld geweest is, en de H. Gemeenschap tertijt desApostels, een aanvang, maar dat nu in de vervulling destijds, de volkomene volbrenging van het ware Wefen geschieden zal.
Defen veelmaal gemelden geestelijken Yveraar Heerde cert, heeft lange jaren, eer hy Jonkvrou Bourignon ooyt gekent had, altoos een sterk geloof en krachtigen indruk in fich gehad, dat het Eyland Noord/trant (waarvan hy veertien jaren lang, Overste Directeur is geweest) een plaats is, alwaar Godfijne Vrienden in defe laatste ellendigen tijt bescher men, en by malkanderen verfamelen fou; dewelke om der Waarheit Gods fouden ver volgt zijn. Soo dat hy fich ook foo grootelijks verheugden, tertijt als hy eerftmaal met onfe Moeder in Brabant bekent wierd, dat hy wel van vreugde fou opgesprongen hebben, en gedanst gelijk als den Koning David voor d'Arke des Verbonds
:
Namentlijk,
toen onfe Moeder, om hare Affairenter eeren Godsuytterichten, tot Mechelen quam, en door adres van voorname Perfoonen by hem gewefen wierd, als een groot Iveraar fijnen Naastenfeer behulpelijk was. Als fy nu met hem in discoursquam, begon hy te spreken, van den gevaarlijken en feer ellendigentijd waarin wy nu tegenwoordig leven, en hoe godloos en onchriftelijk dat alle menschen in 't gemeen geworden zijn. Waar op onfe Moeder antwoorde: ja de menschen zijn foo feerwijt van God afgevallen, dat men geen ware Christenen meer op aarden vind; en ik
Gods zijnde, die door liefdad
:
weet van God, dat de wereld geoordeelt is, en hare Sententie onwederroepelijk. Waar ophy weder feide : foo moeten wy dan alle verloren gaan, daar is geen hulp voor. Hier op fyaanstonds weder sprak: neen, niet alfoo mijn Heer; God heeft ergens een klein Landje ofHoexke in fijn bewaring, alwaar hy fijne Kinderen en Vrienden, voor defe fchrikkelijke straffen en laatste plagen beschermen fal: maar ik weet niet in welke plaats van de wereld dit Landtje leit. Hierop sprak dien vromen Heer met groote vreugde: ik weet dat wel, en door blijdschap van fijn stoel opspringende, feide hy dikwils na malkan der : ik heb dat hoekje, ik heb dat Landtje. Maar onfe Moeder begon daar over herte lijk te lachten, gantfchelijk dusdanig voorwerp verachtende, en dacht, wat voor inbeel ding mach defen Man in fijn hooft hebben. Doch eenigen tijt na defen, heeft fy fom tijts wel gefegt : het kost noch wel waar worden, dat Noordftrant dit Landtje was, ge lijk de Cort foo menigmaal verklaart heeft, ja doorgeschrift nagelaten, dat hy meer dan duifentmaal een infpraak in fijn ziel gehad heeft, foo dikwils als hyin eenige fware moeje lijkheden wegen deffelfs Regering was, die altoos troostelijk tot hem feide: Zijt niet be vreeft, ik fÂşldefe plaats befchermen voor mijn Vrienden. Soo dat niemantfich behoord in te beelden, dat ik alleen met defe mening ingenomen ben, van dat onfe Moeder de Bruid des H. Geest is; nadien foo veel anderen, ook daar van het getuignis in haar conscientie gehad hebben, om dat fy fulx in der daat bevinden door de werkingen die hare woorden en schriften in hunne zielen doen. Voornament lijk in de ziel van Heer D E Co R T, die my menigmaal heeft betuygt, dat indien hy defeJonkvrouniet gekend, en door hare bemiddeling, het Licht der Waarheit niet ont dekt hadde, hy nooit fou zalig geworden hebben; dewyl hy in vele dolingen gesteken had, fonder dat te weten; en dikwils voor deugden en godvruchtigheden gehouden,
'tgene maar zonde en schijnheiligheyt voor God was. Ook dat hy voortijts de H. Schrift altoos las fonder die wel te verstaan; maar dat federt onfe Moeder, hem daar toe den fleutel des begrijps gegeven had, hy die nu byna geheel verstond. Hierom is het dat hy verlaten heeft, fijn Vaderland Âť fijn Bloedverwanten en Vrienden, fijne Officien : Be neflClen ,
Het TDertigfte Getuignis.
1 55
neficien, en alleswat hy in de wereld had, op dat hy defe helderfchijnende Sterre mocht navolgen, die hem in den Bethlehemfche ftal wilde geleyden, om Jefum in defe wereld
te vinden in fijn kleynheit en lijden; op dat hy hem daarin mogt navolgen, en dien vol gens ook in de toekomende wereld met hem in fijn Heerlijkheit en eeuwige Vreugde Z11n.
-
'Not heeft hy fich laten aftrekken, van het Licht Gods, dat hy door onse Moeder ontfangen had, hoewel hy daarom feer veel vervolgingen groote tegenheit leed. Want fijn grootste vrienden lasterde hem alsofhylichtveerdig geloofden aan de raadgevingen van een Dochter; daar hy een verstandig Man, en van feer goed oordeel was, die feer veel ervaren had, alfoo hy altoos Kloosters, Vergaderingen en veel Volk had geregeert. Fn meningen en ge alfoo meenden fy hem een misnoeging en afkeer te verwecken
::
voelens, die hy door de Leering van onse Moeder begrepen had. Maar hy gaf op alle fulke tegenwerpingen tot antwoord, dat hy defe meningen en gevoelens niet kost veranderen noch verlaten, fonder fijn confcientie te verraden; en dat hy die wel met fijn Bloed wil
de verzegelen, en fijn leven gaerne ten beste geven, tot een getuigenis, dat defe Mee ningen van God quamen, ook op fijne waarheit en de gantsche H. Schriftgegront. Maar als defe onwetende menschen hem door al hare verkeerde redenen niet overwinnnen kon
de, of de faak foo wijt brengen, dat den voornoemden Heer de Cort, de Meeningen van onfe Moeder verliet, foo hebben fy hem veracht, gelaftert, vervolgt, in gevan kenis gestelt, en ten laatsten, fooik geloof, door eenig vergifter doot gebracht.
Alle defe dingen heeft Heerde Cort gewillig voor de Waarheitgeleden, in alle tegen
heden met geduldigheit gelaten zijnde, ook midden in fijn aldergrootste miferien. Want ik heb hem in fijn ellendig gevankenis meenigmaal fien lachen en fich verheugen, wan neer ik maar met hem sprak van de treffelijkheit der Schriften en verwonderens-waardig heilig leven van onfe Moeder, offchoon hy foo ellendig gefloten fat, in een feer kout Hy loofde en en vochtig gat, metdisperate menschen, die hem dag en nacht dankte God in fijn hert, door de groote weldaat van hem ontfangen, in dat hy onfe Moeder had komen te kennen. Dewelke hem van de Verdoemenis verloste, door de Lichten die God in zijn ziel liet geboren worden, door het middel deferJonkvrouw. En hy congratuleerde my met hem, over een foo grooten Geluk, tot aan 't einde fijns
:
levens, fonder dat hy ooyt in dit geloof afgelaten ofgewankelt heeft. En fulks is geen wonder, dewijlhy in fijn ziel een feker getuigenis droeg, dat onse Moeder hem tot fijn Zaligheit, van God toegefonden was, en dat Sy de Moeder der ware Christenen was, en een Persoon, waar van alle d'oude Propheten gesproken hebben. Ja hy feyde my: het schijnt dat de gantsche H.Schrift van haar spreekt, foo wel in het oude als nieuwe Tef tament, en dat hy boven dien, foo vele wonderen ontrent haar Perfoon gefien en ge . hoort had, dat hy nooyt de minste twijffeling konde hebben; nadien fy hem dikwils
fijn verborgen gedachten feyde, en ook de gedachten van andere die hy onder fijn bestie ring had. Sy had hem ook toekomende dingen te voren gefeyt, foo klaar alsof die al ge fchied waren, alhoewel'ergants geen apparentie daartoe scheen, tertijt als Syfulks voor feyde.
';k heeft hy my verscheide byfondere en feer wonderlijke voorvallen verhaalt,
we
gens de voor-infiening van onse waarde Moeder. En onder anderen, dat een vanfijn groore Vrienden die byfijnen Biffchop en gantsche Capittel in ongunst eraakt was, de welke In tegenwoordigheit van onfe gemelde Moeder, gerefolveert had de wereld te
te verlaten, om een waar Chriften te worden, en deed in hare tegenwoordigheit, daar van een byfondere Belofte aan God. Op welke tijt fy tegen hem feyde, dat de Duivel fich aankanten fou tegens fijn goet wo: , en hem verhinderen het felve in 't 2.
-
werk
1 56 Het Dertigste Getuignis, werk te stellen. Waar over hy begon te lachen , feggende : wat fou my de Duivel. konnen doen, om fulks te beletten ? Daar op onfe Moeder antwoorde: de Dui velfal maken, dat gy wederom in uw Ampt en Staat fultgestelt worden, en meer ver richtingen bekomen, dan gy te voren ooyt gehad hebt; op dat hy ufou mogen aftrecken. Men fal u weder tot Vicarius General van het aards-bisdom maken; en de eer wederom
herstellen, van dat fy u daar afgefet hadden, en dat nuuwe aldergrootste vyanden zijn, die fullen u defe Gunft aan doen, tot verhindering van uw goet besluit, om een Difci
pelJesu Christite werden, naar uw goet voornemen: ja men fal groote vlijt aanwen
:
:
den, om u geheel tot te maken. Het gene al te famen gebeurt, en volkomen volgens de letter volbracht is met alle de voornoemde omstandigheden. Daar nochtans ter tijt van die voorfegging gants geen : tot foodanige dingen tege fchieden was: want den Biffchop engantschen Raad, waren doenmaals fijngesworene Vyanden, dewelke hem gediscreteert en van alle fijne Officien afgefet hadden, en de den hem allerley affront aan, wat fy maar konden. Het gene aanmerkelijk is. Ook heeft my den voornoemden de Cort verhaalt, : toen onfe moeder het eerste maaltot Mechelen in fijn Armhuis quam, dat fy tegens hem feyde: dat defelve kinderen die daarin waren, fich door precijs verdrach aan : Duivel verbonden hadden. Waar
over hy feer verwondert wierd, en fulks niet gelooven kon, nadien hy een feer goede meening van defe kinderen hadde, en verscheide van dien, in fijn tegenwoordigheit, als Engelen had fien sterven, op den nameJefu. Maar eenigentijt daarna, als onfe Moe der van Mechelen verreyft was, foo quamen vele van die kinderen, door haar eigen be
weging ontdecken, tegen Heer de Cort, dat fy door precijs verdrach aan den'buivel verbonden waren, en hem hare zielen hadden overgegeven. Waar over vele der felve,
doorde Justitie geexamineert zijnde, tot Mechelen lange jaren gevangen zijn gehouden geworden. En ikgeloof, dat felfs nu noch eenige daarfitten. Noch heeft hy my een byna even foodanige Historye verhaalt, van een Klooster, waar van fijne eigene Religieufen felfs bekent hebben, dat fy foodanige menschen wa
ren: gelijk als onfe Moeder voorheen gefeyd hadde, dat fyfulks uit hare eigene bewe ging tegens hem bekennen fouden. Gelijk het waarlijk ook alfoo geschied is. Ik fou het te
lang maken,indien ik hier verhalen foualle de historien die my van dusdanigefaken bekent zijn. Want onfe Moederden Geest der Prophetie hebbende, fiet de verborgene gedach ten der menschen, en de dingen die noch toekomende zijn, offchoongants geen men
fchelijke apparentie daartoe is. Sy heeft ons ook voorheen verkondigt, den Oorlog van Holland, en heeft ons bytijts van daar gevoert, even gelijk den Engel, Loth, uit SoDo MA voerde, op dat fy ons uit fulken onweder en storm van krijg mocht redden. En ik kan met waarheit feggen, dat fy my meenigmaal de verborgene gedachten mijns herten ontdekt heeft, ter tijt als ik meende dat defelve aldermeeft verborgen waren. Want als ik eens met sommige mijner Bloedvrienden sprak, dewelke qualijk onderricht waren; en dienvolgens my vele verkeertheden en logenachtige dingen van onse Moeder aan
brachten, op dat fy my bewegen fouden, hare Meningen te verlaten, my feggende, dat ik den beften fleur mijns levens doorbrengen fou, fonder eenig fortuyn te doen, met veel meer diergelijke propooften. Het welk mijn gemoet ontstelde, en daarin veel fan tafijen fmede; foo veel te meer, om dat mijn verdorvene natuur, fwaarlijk verdragen kon, de bestraffingen en , die myonfe veelgemelde Moeder dikwils aan deed, door een pure Christelijke Liefde. Soo dat ik na huis gaande, in mijn verstand overwoeg, of ik haar wilde verlaten, en dacht ik fou my op een ander plaats begeven, daar ik alfoo wel Godvruchtig fou konnen leven als by haar. Doch dit waren maar ver
::
borgene gedachten die door mijn verstand paffeerden, en ik had nooyt het geringste daar, -
-
van
Het Dertig fte Getuignis, 157 daer van aan iemand gefeyd. ,,Niet te min, foo haast als ik by onfeMoeder quam, en raport gedaan had, wegens de boodschap, waerom ik uitgegaan was, foo begon fy te lachen, en feyde: Wel Ewoud, wilt gy my verlaten , wilt gy wegloopen? Waarom geeft gy
plaats aan de bekoringen? Het gene myfoofeer ontstelde, dat ik daar over byna in on
:
macht , efien had. 3
verwondert zijnde, dat fyfoo klaar de verborgene gedachten van mijn hert -
Den geheelen tijd over dat ik in Noordstrant, en fy in Amsterdam was, wist fy alle
de gestelteniffen mijner ziele; en fy schreef het my, als ik goet of quaat deed, fonder dat iemand het minste woord haar daar van kon bekent maken. Sy schreef my eens,
dat ik van mijnen eersten Yver afgevallen was, en dat fy my eerst in den geeft gefien had als opgericht voor God staande, om naar fijn wil te luyfteren, te weten als ik eerst in Noordstrant quam. Maar dat ik my federt van hem afkeerde, en als uitgestrekt in
mijn natuur fag leggen, gelijk een hond in den heeten fomer fich in der fonne-fchijn uitstrekt. Het genefeer warachtig was, want men kon doenmaals de gesteltenis mij
ner ziele, niet beter afschilderen dan door defe gelijkenis, dewijl ik, gelijk de honden doen, weder aangenomen had, de aardsche en finne-behaaglijke dingen, die ik te voren ": had. -
ierom is het dat ik groote oorsaak heb, om te eeren en te beminnen een foodanige
Moeder, die foo grooteforgen voor mijn ziel draagt, en myterugroept, en wederuit trekt uit de gevaarlijkheden, waardoor ik omkomen fou. Het gene God haar teken nen gaf, hoewel ikfoo wijd van haar af was. En alfoo heeft fy meer forgvuldigheit en
vlijt, om onfezielen zalig te maken, dan eenig natuurlijke Moeder fou konnen doen, om de lichamen harer kinderen wel op te brengen. En fulks door een ongemeene en gantsch boven-natuurlijke liefde, want fy fiet niet aan, of de menschenrijk of arm zijn, of fy hare goede bekende, bloedvrienden of vreemdelingen zijn, om de felve lichame lijk en geestelijkby te staan en liefdadig te helpen ; maar fy fiet alleen op den goeden wille die fy hebben, om God te dienen, en ware Christenen te worden. Want my aan ik was haar gants vreemd en onbekend, fonder eenige middelen of goederen; ewijl ik alles verlaten had, en ook mijn Vader felfs, had my van mijn kleederen en alle linne-goed berooft; meenende my daar door te dwingen, dat ik in den Handel der wereld blijven fou, als hy my alle nootzakelijke levens-onderhoud wegnam. En hy fei de ook tegen onse Moeder: als mijn Soon iets van nooden fal hebben, foo fal hy wel genoodsaakt zijn, fulks by fijn Vader te komen foeken. Soo dat ik door hem, van alle nootzakelijkheden ontbloot was, en hy had my niet anders laten behouden, dan een oud kleed en hemde dat ik aan had, met noch een l: dat ik by my droeg. Dit geschiede
::
in het begin alsik eerst met onse Moederbekent wierd, en dat ik my, tot bevordering mijner. Zaligheit, op de Hofstede by Uitrecht begeven had. Ondertufchen quam mijn Vader na Amsterdam: en als hy niet kon gewaar worden waer ik was, foo nam hy al mijn goed met hem. Maer naderhand na mijn Ouders huis trekkende, en hun verha lende, dat ik niet anders focht, dan God te dienen; toe presenteerden fy my alle mijne
goederen, en noch veel meer daar toe, wederaan.
: ik had fulks in mijn hert al
gantsch verlaten, en de vrywillige armoede verkoren; en feyde tot mijn Ouders, dat ik : wederbegeerde, maar ik wilde op den levendigen Godbetrouwen, die foumy ver OT9Cn. Doch onfe geestelijke Moeder verwierp my niet, om mijner armoede, feggende;
foo gy wilt een waar Christen weten, foo falu nooyt iets ontbreken. Gelijk d'ervarent heit my op defen dag heeft doen bekennen, dat fy my 2ltoos met alle behoorlijke noot fakelijkheden heeft voorfien, veel meer dan ik ooyt verdient heb, of verdienenkan foo V 3
lang
158 Het Dertigste Getuignts. lang als ik leef. En of schoon ik somtijds in mijn blindheit gedacht heb, dat fy wat ka
rig was, om dat fyfoonaau acht gaf, op dat er niets verloren ging of bedierf, tot op de wรกarde van een spel, foo heb ik nochtans federt door ervarentheit wel bevonden, dat : den nood niets fpaard; en overvloedigden nootdruft geeft aan my en alle de gene ie niets anders dan God beoogen.
Soo dat men geenfins moet vreefen, gebrek te fullen lijden, als men by haar is: want fy fou eer het brood uit haar mond trekken, dan dat fy lijden fou, dat hun iets ontbrak.
: als er iets ontbreken fou, foo fal fy felfs liever gebrek lijden, dan dat fy fien fou een ander gebrek hebben. Maar hier ontbreekt niets, noch aan d'een noch d'ander, want God heeft felfs onfe Moeder met goederen der fortuyn wel voorsien, om de fwakheit harer kinderen wille: dewelke noch niet sterk genoeg fouden zijn, om aan lichamelijke nootdruft gebrek te lijden. Want fy bedient haar felfs niet van hare eigene goederen, en leeft als offy die niet had, haar geringer behelpende als de minste van ons allen. Maar fy kan niets geven, aan degene die niet foeken ware Christenen te worden. Dieshalven hebben veel menschen tegens haar gemurmureert, feggende dat fy geen aalmoeffen geeft aan de gemeene armen. Maar ik weet wel, dat fy fulks nalaat, om dat fy niet fou mede werken aan hare zonden, dewijl fy meenigmaal ervaren heeft, dat de menschen, die
noch in hare verdorven natuur leven, God meerder vertoornen, als fy meer goed of bystand hebben, dan als fy arm zijn. Het geneik in den beginne foo wel niet begrijpen kon, als ik federt wel gedaan heb. En ik heb fulks door ervarentheit aan my felfs be vonden, dat ik God veel meer vertoornde, als ik geld in mijn macht had, dan ik deed als ik niets hadde: en fulks heb ik ook in andere bevonden. Soo dat het een groote be fcheydenheit en ware liefdadigheit in onfe Moeder is, dat fy ons niet meer dan de noot wendigheden geeft. Waar mede fy betuigt, meer te beminnen de volmaaktheit onfer ziele, dan voldoening te geven aan de meeningen der menschen, dewelke haar inbeel den, dat het een gierigheit is, als men niet liberaal aan allerhande armen geeft. Het welk een groote onwetendheit is, want ik weet nu zekerlijk, dat fulks in onse Moeder een groote deugd der rechtveerdigheit is, en een groote liefde die fy de Zaligheit der zielen toedraagt, in dat sy hun niet wil geven de middelen, die hun aanleyding geven tot quaat doen. Syfegt altoos, dat het beter is, dat het lichaam eenige noodlijd, dan dat de
ziel fouin perijkel zijn, van haren God te vertoornen door de volheit of overvloet. En dewijl fy de zielen meer bemind dan de lichamen, foo houd fy de bystand terug, die fy
anders wel doen fou, wanneer fulks niet misbruykt wierd: al is't schoon dat d'onwetende daarover morren; want fy voegt haar nooyt naer hetaanfien der menschen. Ondertuffchen befit fy een footeedere liefde, tot de welstand van alle degene die ware Kinderen Gods foeken te worden, dat fy nooyt aanfiet, wat het ook koft, om hun in den noot byte staan. Ik heb fulks klaerlijk gefien, aan den Persoon van den veelgemelten Heer de Cort, dewelke haar even foo vreemd en onbekent was als ik, eer fy tot Meche
len by hem quam. Sy had te vooren nooyt van hem hooren spreken, ende en wist niet wie hy was. Maar foo haast alsfy gewaar wierd, dat hy een Yveraar voor d'Eere Gods was, en een waar Christen wilde worden, doen presenteerde fy hem alle hare goederen die fy in de wereld hadde: dewelke fy ook in der daad voor hem gebruykte toen hy in noot was. Want tertijd als hy van fijne wyanden om der Waarheit wille vervolgt wierd, en in het Gevangenis gesloten fat, verlaten zijnde van alle fijn Maagschap en Vrienden: dewelke ook alle fijne goederen weg-genomen hadden, op dat hy alfoo geenig middel tot fijn verdediging of onderhoud hebben fou. Als doen heeft onfe Moeder hem gevoed en onderhouden van hare eigene goederen ; hem dagelijks, door my, fijne noodige
spijs en drank toefendende: buiten dien, fouhy anders zekerlijk van honger gestorven Lijn.
Het Dertigfte Getuignis.
159
zijn. Sy gebruykte alle hare vrienden, en wende alle haer vlijt en verstant daar heen, om te verfoeken of fy hem doch mocht konnen verloffen. Ja fy had ook gaarne alle hare
goederen, die fy in de wereld hadde, daartoe besteed, dat fy hem had mogen verlof fen. En als fy hem door alle defe dingen niet helpen konde, foo keerde fy haar tot God,
en sprak tegens hem, dat sy niet langer konde lijden de fmerten en pijn die fy droeg, over het lijden en groot gevaer waar in den Heer de Cort was. En bad God met fulkert ernst, dat hy haar eindelijk beloofde, dat hy hem felfs uit dat ellendig Gevangenis ver loffen fou, en sprak tot haer: Ik wil hem verloffen. En als fy weder tegen Gรณd inbracht, dat den voornoemden de Cort niet een eenige vriend, noch Procureur of Advocaat had de, om hem defe verloffing te bevorderen, foo sprak God uitdruckelijk tot haar : Ik
wil fijn Advocaat zijn, en wil hem : Het gene onfe waarde Moeder my, en noch een ander van onse Vrienden verhaalde, dewelke fy met my, by Heer de Cort fijn Ad vocaat of Procureur fond, om hem te betalen, en te bevelen, dat hygants niet meer in
fijn faakuitvoeren fou, maar alleen fijn rekening opstellen. En of schoon den veelge melden Heer de Cort bad, dat onfe Moeder doch noch een Request aan het Gericht overgeven fou, tot fijne verloffing; of daarover noch eens aan iemand van de Raads heeren schrijven, foo feyde fy nochtans altijd: ik wil niets met al meer in die fake doen, want ik weet dat God hem verloffen, en hy alleen fijn Advocaat zijn fal. Dit quam. feer hard, voor de Cort fijn natuur, fich foo ellendigfiende, van ydereen verlaten, en
dat men ook alleenlijk niet een Request tot fijn Verloffing meer presenteren wilde. Maer federt dat hy de Belofte Gods aan hem heeft volbracht gevonden, en dat hy hem verlofte, fonder het toedoen van eenig Advocaat, Procureur, noch eenig ander vriend, toen heeft hy wel vernomen, dat Godt felfs, fijne Verloffing aan onse Moeder had ge openbaart.
-
F: vijf weken voordat defe Verloffing geschiede,
had God aan onfe Moeder, defe Toefegging gedaan, ter tijt als 'ergants geen menschelijke hope meer daertoe voor handen was, en dat fijne beste vrienden oordeelde, dat hy sekerlijk in dat Gevankenis sterven fou, en nooyt levendig daar uitkomen. Tot welke vrienden onfe Moeder noch met versekering absolutfeyde: dat hy immers daar uit fou komen; dat God hem daar uyt
verloffenfou, en niet fterven in dat miferabel Gevankenis. Maar de Vrienden verstonden defefpraak niet, en feyden al lachende: fal God dan de ketenen aan stucken breken, en
op: gelijk als hy by St. Pieter dede; om hem uit het Gevanke nis te verloffen ? Maer defe spotters zijn daer na felfs befpot geworden , wanneer fy mijn Heer de Cort gefond en vry uit het Gevankenis verlost fagen, naar de Prophetie die onfe Moeder hun mede-gedeelt had. Alhoewel ik in het beginsel van dit schrift, al tamelijk veel gesproken heb, van de aanmerkenswaardige voorvallen die ontrent mijn Heer de Corts gevankenis geschied zijn, tot een bewijs der groote Liefde en ernstige forgvuldigheit van onfe Moeder, foo heb nochtans niet nalaten konnen, dewijl het de fake wel meriteert, en hier wel te pas komt, tot meerder verklaring noch een weinig te melden. Maer ik fou nimmer ten einde geraken, indien ik verhalen wilde het groot getal van foodanige Historien, die ik felfs heb fiengeschieden in diergelijke faken. Want ik fie dagelijks daar van noch meer en meer, gelijk ook de anderen van ons Geselschap doen, dewelke met my feggen, dat het onmogelijk is te beschrijven en te verhalen,alle de Wonderen die God door onse Moeder uytwerkt. Haar leven is als een geduerig Wonder, en veel nutter tot de zaligheit der zielen, dan de Mirakelen die d'Apostelen ten tijde Jesu Christi gedaan hebben. De welke het leven en de gefondheit des lichaams aangingen: daar de Mirakelen van onfe de floten doen
Moeder, het leven en de gefondheit derzielen aangaan, dewelke eeuwig fullen l: -
VOOt
1 6o
Het Dertigfte
Getuignis.
Voor mijn Persoon, foo acht ik veel hooger de gesondheit en opwecking die fyaan mijn Ziel gedaan heeft, dan dat fy mijn lichaam van een doodelijke kranktegenefen had, of dat fy het felve waarlijk fou opgewekt hebben, als dat was gestorven geweest: dewijlmy defe geestelijke opwecking veel nutter is. En alhoewel mijn natuur dikwils pijn en strijt
gevoelt heeft, wegens de bestraffingen of vermaningen, die fy my doet; foo wil ik fulks nochtans gaarne verdragen, dewijl ik fie, dat defe vermaningen uit een waar Moe derlijk hert voor komen, dat ten allen tijden over mijn eeuwig Heyl waakt. Want ik heb meenigmaal gefien, dat fy op die felfdetijt, als fy my fcherpelijk bestrafte; haar bevlij tigde om myte verforgen met de dingen nootfakelijk tot het onderhoud mijns lichaams, tot mijn gefondheit en andere toebehoorte. Het gene my genoeg bevestigde, dat fy my
niet bestrafte, door eenige quaataardige ongeregelde paffien, die uit de verdorvena tuur voortkomen, maar door enkele Chriftelijke liefde, die fy mijner ziele toedroeg,
op dat fy die in het Eeuwig gelukfalig Leven brengen mocht. Want ik heb nooyt ver merkt, dat fy eenige quaatwilligheit tegen my gehad heeft, ofschoon mijne Zonden daartoe wel oorsaak gaven. Maar fy heeft defelve met gedult verdragen, hopende dat ik my beteren fou; fonder mijne grove en openbare zonden ooyt aan te feggen, die ik felfs wel kende, alsook de gene die met my omgingen die wel fagen. Soodanige Zonden (feg ik) bestraft fynoyt met authoriteytofverachting, maar verdraagt die met fmerten en gedult. Maar de Zonden die in mijn ziel verborgen waren, dewelke ik niet klaarlijk ken de, die openbaarde Sy my altijt, naar mate dat ik daartoe geschikt was; en fy hield my nooyt iets verborgen, dat mijn ziele nuttigheit toebrengen kon.. Sulks hebben al mijne Broeders in hun felfs ook bevonden, en wyfien nu alle met malkander wel, dat dit het
aldergrootste geluk is, dat wy in defe geestelijke Moeders Gefelschap genieten konnen. Want het heeft geen noot, dat fy ons foude vleyen tot onfer verderf, maar fy bestraft en
wederspreekt ons, tot Heyl en Zaligheit, en stelthaar op tegens de Verdorventheit van onfe natuur. Dewelke, indien de felve niet tegengesproken wierd, fy haar tot alles
quaads begeven fou En ik kan met den Wijfeman feggen, dat de roede, den kinderen beter is, dan het brood. Want als deberispingen voorby zijn, foo bevind ik de nuttig heit daar van in mijn ziel.
Och! waarde Broeder, hoe meenigmaal heb ik my ingebeeld, als ik eenige genade van God ontfing, of een weinig in de deugd toenam, dat ik tot den stand van een waar Christen gekomen was, maar onfe Waarde Moeder heeft my altoos door hare Schrif ten en dagelijksche discoursen getoont en klaar te kennen gegeven, dat fulks onwarach
tig was, en dat ik noch wijd daarvan zy. Hetgene ik noch te defer stonde bekennen moet, en dat ik langen tijd niet recht geweten heb, waer in het waerlijk bestond, een recht Christen te wefen. Soo dat hare dagelijksche berispingen, harewijfe redenen, en ftichtelijke werken, foo nut en voedfaam aan de zielen ten eeuwigen Leven zijn, dat
ik de felve vergelijken moet , by het MAN NA dat de Kinderen Israels alle dagen nieuw van den Hemel ontfingen. Doch nochtans met dit onderscheyd, dat offchoon het felve Manna , allerley lieffelijke fmaak in fich had die men begeerde ; foo voede het nochtans maar het lichaam voor dit korte leven. Alwaar in tegendeel, dit Hemels MANNA, dat wy ook alle dagen nieuw van God, door onse Moeder ontfangen; de zie len tot het eeuwig Gelukfalig Leven opvoed, die met hemelsche vreugde verquikt, en
ons naar ziel en lichaam gelukkig maakt, ja in tijd eneeuwigheit. Daarom fou ik het Heyl, dat ik tot nu toe, door middel van defe Waarde Moeder genoten heb, niet willen af ftaan, of schoon my het alderheerlijkste en wellustigste Koninkrijk van de wereld, daar voor aangeboden wierd, met alle desfelfs vermakelijkheden en toebehooren. Sulx ver klaar ik u, voor God warachtig te zijn. Mijn
Het Dertigfte Getuignis.
"
161
Mijn beminde Broeder, ik was noch van voornemen, gelijk men in 't begin mijns fchrijvens wel fien kan, noch wat omstandiger bericht te doen, met meerder verklarin en,wegens het Leven,en allen Handel van onfe waarde Moeder; dewijl men geduriglijk, ontelbare wonderheden en boven-natuurlijke werkingen daarin bespeurt. Nadien haar
eheel Leven en al hare bedrijven, foo feer nut en stichtelijk ter Zaligheit en Chriftelij ke volmaaktheit zijn, dat ik meenigmaal door een van hare woorden te hooren, of door een van hare minste bedrijven te fien, meer goets geleert heb, en meer licht en kennis
in de ware Deugt en Godfaligheit genoten heb, tot welvaart mijner ziele ten eeuwigen Leven; dan ik ooyt voorheen met langentijt in de Bybel en vele voorname Autheuren te lesen, gekregen had. Ja ik moet bekennen, dat ik meenigmael, door een opflagharer oogen, als fy my aanfag, den geheelen ftant van mijne inwendige ellendigheit heb lee ren kennen. Waar over ik somtijts, gelijk den Apostel Petrus, toen hy fijn Meester verried, ben aan een kant gegaan, bitterlijk weenende over dat ik noch een foo groo te opinie en laatdunkentheit van mijn felfs hadde; my feer verwonderende dat ik noch foo wijt van de ware Deugt en Chriftelijke volmaaktheit afwas. Een die fijn Zaligheit Bemind, en vlijtig over fijn inwendige ftant waakt, kan haar
nooyt aanschouwen, of de minste beweging fien doen, of hy word daar door gesticht en in fijngemoed opgewekt, om het eeuwige Leven te foeken en God te beminnen. Wel verstaande, wanneer ons oog eenvoudig is, en wy niet anders dan de welstand en vol maaktheit onfer ziele betrachten. Anders fou men somtijts, gelijk ik hier voor heb ge toont, door onse eigen Verdorventheit en bedwelmt verkeert oordeel, d'aldervaste en warachtigste deugden, voor ondeugden of gebreken in defe waarde Moeder oordeelen. Maar het is veel nuttelijker en beter, dat wyonfe menschelijke wijsheit aan de goddelijke Wijsheit onderwerpen, en alles verkoopen wat wy hebben, om dien kostelijken Peerel der kennis in d'Eeuwige faken te verkrijgen. Ik meende ook noch veel meer te schrijven, wegens hare byfondere Directie en Moe derlijke forgvuldigheit die fy draagt, over alle zielen die fich by haar begeven hebben, om ware Chriftenen en
::::::::::: Christite worden. Waardoor menfeer klaar fou
gefien hebben, dat fy niet anders dan alleen om de welstand en nuttigheit hares Naaften hier op aarden leeft. Ja ik geloof, en bevind fulks ook dagelijks, dat fy geenig werk doet, niet een woord spreekt, ja, fooik meen, geen andere gedachten heeft, dan al les met dit oogmerk, om de zielen hares Naaften by God te helpen, en eeuwig geluk falig te maken; fonder eenige andere daar voor te pretendeeren, dan dat God in meerder eere mag verheerlijkt, en waarlijk in den geeft en waarheit aangebeden worden. Fn dit werk neemt fy foo feerter herten, dat ik haar dikwils in foo groote in wendige droefheit en bitterlijke bekommernis gefien heb, dat ik geloofde, haar bloed door fmerten wegdroogde; dewijl men haar vlees fag afnemen, als een die in groote krankheit is. Sulksgeschiede, als sommige zielen van haar eerstenyver tot God, en goet voornemen ter Zaligheit afvielen, of in de deugt verflaauden. Waardoor ik meenig maal volbracht gefien heb, defe spreuk die fy fomtijts fegt: te weten: ik fou, gelijk aen Pellikaan, mijn Bloed wel te drinken geven, om de zielen mijns Naaften by God te helpen. En weder ter contrarie, als eenige in de ware Deugt en Christelijke volmaaktheit toene men, en hare herten ter eeren Gods van Zonden reynigen; foo vind men haar in fulke innerlijke vreugde, dat de vrolijkheit hares aangefichts, alle herten die by haar komen, van vreugde doet opspringen. Het geneikfeer dikwils by haar komende gevoelt heb, of fchoon ik in haar afweten, met veel droefheit en angstige bekommernis beladen was, door mijn inwendige strijt, en het overdenken mijner ellendige verdorventheit, waar mijne Zonden my in gebracht hadden. Maar foo haast als ik in onse Moeders :
:
-
woord1g
Het een-en-dertigste Getuignts.
1 62
woordigheit quam, is fĂźlksaltoos gelijk een blixem verdwenen. Soo dat ik niet anders oordeelen kan, dan dat in defe hare groote vreugde, en droefheit, de KLAGE en TR pos T Z 1 o Ns bestaat.
-.
Ook was ik van voornemen, om door hare krachtige Deugden en wonderwerken van de Gaven en Vruchten des H. Geeft, omstandig aan te wijfen, hoe dat alle Heilige Oudva deren en voorname Propheten in 't oude Testament, die eenige byfondere wonderen ter eeren Gods uitgevoert hebben, als een Figuur en Voorbeeld van defe geestelijke Moeder geweest zijn (om dat wy nu in de Volheit en het Laatste des Tijds gekomen zijnde, God nu ook een volle en meerdan overvloedige Genade aan de menschen doen
wil, als wefende fijne laatste Barmhertigheit, om fijnen H. Geeft uit te storten over al len vleesch, gelijk hy door fijn H. Propheten ter laatstertijd belooft heeft.) Maar de wijl haar fulk voornemen ter ooren quam, foo heeft fy expreffelijk begeert, dat ik geen meerder verklaring voortbrengen fou; en feer ernstig aangedrongen, dat ik afbreken en een flot aan mijn verhaal maken fou. Het gene ikfwaarlijk heb konnen naarkomen, denkende of mijn naasten daardoor eenige nuttigheit en stichting genieten mogt, en ne vens my bewogen worden, God herterlijk te loven en te danken, voor dat hy in defe laatste, foo feer verduisterde ellendige Eeu, een foo hoog verlichte en overvloedig van hem begnadigde Ziele aan onfe ontrouwe Zondaren toefend, die nochtans alle haren weg ten eeuwigen Leven verdorven hebben. Welke gelukfalige ziele met een oprecht en boven-natuurlijk Moeder-hert , ons gelijk een Klokhinne hare kiekens , onder
hare Vleugelen van Goddelijke Genade, voor het eeuwig en ook tijdelijk Verderf be fchermen wil. Op dat, na dat wy hier waarlijk onfe Boeten fullen volbragt heb ben , hier namaals altoos met haar by onfen Hemelschen Vader , eeuwig in groote , wellust, en oneindelijke Vrede, tot volkome vernoeging zijn en blijven ful
: len. Amen.
Soo wil ik dan nochtans, om defe onfe feer waarde Moeder te gehoorsamen, afbre
ken, op hope dat die gelukfaligetijt haast tegenwoordig fal zijn, dat den eenen Broeder niet meer tegen den anderen fal behoeven te feggen: Kent den Heere; maar dat wy hem alle fullen kennen. Met vast vertrouwen, dat wy dit, door middel van onfe Moeder, baaft fullen volbracht fien, foo noem ik u, alfooik weet, gy ook in defe hope leeft; mijn veel geliefde en feer waarde Broeder in Jesu Christo,
Wiens ik blijf, In Hufum den 1o Maert 1673,
Sijn Dienstwilligen Dienaar E W O U D
de
L IN D T.
De Sevende B R I E F, â&#x20AC;&#x2DC;Dewelke de Een-en-dertig fie Getuignis is. Van Juffrouw MARIA TILE MAN's, Weduwe van JoHAN HA s E N.
Dowelke bericht, door wat oorfaak ff met haar Soon wt Hamburg in Helfteyn geroe Akt??
Het een-en-dertigfte Getuignis
1 63
ken is. Tot noodige onderrechting der gene, die doorvyandige menfchen en valfch bericht, hun hebben laten wijs maken, als offy haar door eenvoudige flechthoofdig heit had laten vervoeren, en een dolende Leer aangenomen. Soo dat fy betuygt, hare eenige intentie niet anders te wefen, dan God te dienen. Ook wat voor overtuy ging fy in hare ziele draagt, van de Perfoon en Schriften van Juffrouw A. Bou rignon,
Het 31. Getuignis. A dat ik gelesen heb de twee Lafter-schriften, die Johan Berkendaal tegen Jonk vrouw A. Bourignon heeft laten drucken: en daaruit, als ook uit eenige Brieven, die ik van Hamburg ontfangen heb, bespeurt dat men my achter rugge nafegt, als of ik my had laten vervoeren, en een dolende Leer aangenomen, ja felfs dat ik yl
hoofdig of kinds fou geworden zijn; dat ik alles geloofde wat men my feyde, : het te proeven of t'onderscheyden. Soo dat ik my verplicht bevinde, de waarheit der
faken, opentlijk voor alle menschen te verklaren, en tereeren Gods, getuignis van de Waarheit te geven. Op dat niemand voorheen, de leugens door onwetentheit gelooft, en de felve alfoo door verkeert bericht, wijder uitbreid.
Dieshalven doen ik hier medeweten, hoe dat my door fonderlinge schikking Gods (die daar voor gedankt moet zijn) eenige goede en met de H. Schrift overeenkomen de Boeken zijn ter hand gekomen, dewelke door Jonkvrouw A. B. beschreven zijn. Waar in fy onder anderen stelt: dat het Christendom nu foodanig (Godbetert) ver
vallen is, en in foo grooten afdwaling des Christelijken levens geraakt, datter geen ware Christenen meer te vinden zijn, die haar leven schikken naar de Leering en het
Voorbeeld, dat onfen Heyland Jesus Christus ons voorgestelt heeft. Maar dat men nu niet anders dan op den uiterlijken Gods-dienstfiet, meenende dat als men maar naar de huidendaagfche gewoonte heen leeft, dat het foo genoeg is, en men de Zaligheit daar mede wel verkrijgen fal. Welke Leering my in den beginne won derlijk voor quam. En dewijl ik van jongsop in deChristelijke : Religie wel onderwefen was, en foomy docht, ook naar al mijn vermogen, mijn leven daar na had aangestelt, neerst ter Kerk gegaan, en de H. Sacramenten ge
:
::
bruykt, foo meende ik dat het niet missen kon, of was een recht kind Gods en een waar Christene; nadien ik ook daar by geloofde, dat Christus voor my geleden had, en voor mijne zonden genoeg gedaan. Maar Jonkvrou Bourignon sprak gants anders.
Het gene my bewoog, hare Schriften voorder met vlijt en opmerking telefen; daar nevens God dikwils met tranen biddende, dat hy my : het rechte verftant der fake wilde openbaren, en of defe Schriften van hem waren of niet: en foofy van God wa ren, dat hy : dan met fijnen H. Geest wilde regeeren, op dat ik defelve mocht ver ftaan en navolgen.
-
Hoe meer ik de Schriften van Jonkvrouw Bourignon las, hoe meer dat ik overtuigt en in mijn gemoed beroertwierd. Ik had meenigmaalgelesen, en dikwils hooren pre diken, dat men Godfou beminnen van gantfcher herten, van gantfcher zielen, en uit alle
krachten. Maar ik meende, dat het genoeg was, als men God boven alle het tijdelijke beminden , en hem hooger achtende , men als dan het tijdelijke ook wel beminnen
mocht. Ik meende ook, datik God voor en boven alle tijdelijke dingen beminde, maar bevind het nu geheel anders. En in de Jonkvrou hare Boekenfag ik, dat men Godal leen moest beminnen, en hem het gantsche hert, ziel enlichaam alleen overgeven, en 2.
alle
1 64 Het Een-en-dertigfte Getuignis. alle het tijdelijke verachten. Ook had ik wel gelesen dat onfen Heyland Christus fegt:
Wie mijn Difcipel wefen wil, die nemefijn kruys op, en volge my na. Maar ik wist niet, dat dit foodanig te verstaan was, gelijk als ik in Jonkvrouw Bourignons Schriften vinde; namentlijk dat men fijn eigen-wille, eigen-liefde, eigen-gemak, eigen-baat, en finlijk heit, ja alles wat ons in de wereld lief is, verloochenen en afsterven moest, en fijns naasten voordeel meer foeken als fijn eigen ; en dat men al fijn liefde alleen in God moet stellen; en dat men niet tegelijk, God en het tijdelijke, in een hert belitten kan. " Gelijk als onfen Heyland Christus ook felfs fegt: Gy en kond God en den Mammon niet gelijk dienen. En den Apostel Paulus; in Chriftogeld niets, dan een nieuwe Creatuur. Doch alle defe dingen strijden recht tegens de verdorvene natuur der menschen, en fulks is haar een fmert. Dit is het Kruys, dat Christus wil dat wy op ons fouden nemen, en hem naarvolgen, , dat wyaltoos het nedrigste en geringste verkiefen fouden; gelijk als hy in fijn Menscheit gedaan heeft, en ons met fijn exempel is voorgegaan, in eten, drinken, en kleeding niets meer als d'enkele noodfakelijkheid nemende. En of fchoon iemand veel tijdelijke goederen heeft, foo vermag hy nochtans niet
::
meer als d'enkele nootdruft daar van gebruyken; dewijl het niet hem, maar God toe
behoort, die hy daar van rekenschap moet doen. Gelijk Jesus Christus ons fulks met woorden heeft geleert, en met werken voorgegaan is. Alle defe dingen heb ik in de Jonkvrou hare Boekengelesen, die genaamt zijn, Het Licht des Werelds, het Licht fchij nende in de Duifternis, het Graf der Valfche Theologie, en andere meer. Waardoor ik in
mijn gemoed ben overtuygt geworden; dat ik foodanig niet geleeft heb; en dienvol ens voor God geen waar Chriften ben, maar heb een groote begeerte bekomen, om aarna te trachten, dat ik een worden mag. Nadien nu mijn Soon ookfoodanige nuttigheit uyt het lefen van defe Boeken verkre
: heeft; foo heeft hy die feer bemind en waardig geacht.
Hier over zijn onfe Predi anten by hem gekomen, radende dat hy die Boeken niet lefen fou; dewijl defelve ver voerende en van den Duyvel waren. Maar alfoo mijn Soon in fijn gemoed overtuygt was, dat defeBoekengoet, en niet van den Duyvel waren, foo heeft hy hun tegenge fproken. Waar over de Predikanten hem van het H. Avondmaal verstooten hebben; alleen om oorsaak dat hy de Boeken van Jonkvrou Bourignon las, en die voorgoet hielde. Daar nochtans de Schrift fegt, dat men alle geeften beproeven fou, of die van God zijn: en het ookydereen vry staat, allerley boeken te lefen die van geestelijke dingen schrijven. Het welk Godgeklaagt zy. Doch mijn Soon is daar door bewogen geworden, het ge felschap van Jonkvrou A. B. op te foeken,om felfs te fien en te hooren, hoedanig haar Be drijf en Wandel is. En ik, dewijl hy my het naaste is, ben ook verplicht geweest met hem te trekken; nadien ik als fijn Moeder, meer gehouden was voor fijn ziel, dan voor fijn lichaam te forgen: op dat ik ook alfoo de rechte waarheit der fake doorgronden mocht. Maar ik founooyt foodwaas geweest zijn, of de zaligheit mijner ziele foo klein ge-acht hebben, dat ik hier fou gebleven zijn, indien ik bevonden had, dat de fake niet oprecht was, of datter eenig heymelijk vergif of doolende leering, onder de openbare waarheit van hare Schriften bedekt was, of dat fy felfs niet beleefde, 't gene fy anderen leert, of als ik niet bevonden had, hare woorden en werken een krachtig middel waren, tot be
: mijner wedergeboorte, en dienvolgens mijner eeuwige Zaligheit.
Want ik
heb Godlof noch mijn volle verstant, en ben ook niet in kintsheit geraakt: mijn jaren houden my noch buyten verdacht, want ik ga eerst in mijn 62. jaar. Ook weten onfe
Predikanten feer wel, en ook alle menschen daar ik gemeenfamen omgang mede gehad heb, dat ik naar de huydensdaagsche Christenfwier, onbestraflijk voor de menschenge
leeft heb. Ik heb my ook van mijnerjeuget aan, foohaastals ik begon verstant te krij gen
Het Een-en-dertig fte Getuignis,
I 65
gen, om mijn eeuwige Zaligheit bekommert geweest, en mijn geheel leven lang, daar voor meer forge gedragen, dan voor het tijdelijke.
Ik heb ook de Bybel en veel andere
geestelijke boeken geleien, en dikwils met de Predikanten over den Weg ter Zaligheit efproken, als mijn hert bekommert en in twijffeling was. Sytrooftede en onderichte
: my dan ook, foo goet als fy konden;
en fy verfekerde my de eeuwige Zaligheit, door de kenteykenen die ik in my vond. Niettegenstaande, foo bleef my altoos een vreef achtige bekommernis wegens mijn Zaligheit by. En na dat God my de Schriften van defe veelgenoemde Jonkvrou heeft in handen laten komen, foo heb ik wel gefien, dat ik groote oorsaak hadde, om aan mijn Zaligheitte twijfelen. Want ik geloof, dat indien God my dit Licht niet deelachtig gemaakt hadde, dat de Predikanten my tot aan derdoot, tevergeefs fouden getroost hebben, en dat ik door hun, nooyt tot de rechte erkentenis der Waarheit fou zijn. Want fy hebben de wonden mijner ziele nooyt recht ontdekt, hoefouden fy die dan genefen? Maar by defe Jonkvrouw heb ik een ander Medicijn of Geneefmeester gevonden; want fy heeft my, mijne verdorvegront recht getoont, en wijst my de rechte middel weder aan, waardoor ik tot de ware Wedergeboorte en kindschap God, en dienvol ens tot d'eeuwige Zaligheit onfeylbaar geraken kan, wanneer ik defelve in 't werk stel. En boven dit alles heb ik den H. Bybel voor oogen, en worde daar door dagelijks noch meer en meer bestigt; niet alleen dat de Leering defer Jonkvrou daar mede overeen komt, maar ik kan ook de schriften der Propheten, Evangeliften en Apostelen nu veel klaarder en duydelijker verstaan, nadat ik Jonkvrou Bourignons Schriften gelesen hebbe, dan te voren. Uyt alle het welke wel af te nemen is, dat ik hare meningen en Leering
:
niet blindelingsnavolg, en dat ik groote oorfaak heb, my vast aan hare Schriften te hou
den, en te trachten met haar persoon omgang te hebben, foo veel als God my daar toe
gelegentheit geeft. En dewijl ik om geen ander oorsaak met mijn Soon uyt Hamburg getrokken ben, als om recht verfekert te mogen zijn, dat hy op geen dwaalweg geraakt was, en ik ook mijn Zaligheit mogt betrachten; foo fouik wel een groote dwaasheit be , dat ik my nu weder in het gewoel der wereldfou begeven, en om de menschen te , die my niet konnen Zaligmaken, weder na Hamburg trekken fou, na dat ik door Gods genade gekent heb, en wel verzekert ben, dat ik geen beter middel vinden kan, om onfe Zaligheit te bevoorderen, dan de Schriften der meergemelde Jonkvrou vlijtig telefen, en met hare persoon omgang te hebben, en haar Leer en exempel na te dat hare Leeren Leven, met de Leer en het leven Jesu Christi geheel over eenkomt. Het geneik door ervarentheit weet, nadien ik nu ontrent een geheel jaar hier eweest ben, en eenige Maanden geduurig, dagelijks met haar omgang gehad, en op aar doen en laten goede acht gegeven heb. En ik moet bekennen, :fy niets heeft ge fchreven, noch anderen aangeraden, 'tgene fy niet felfs doet; en dat men in haar, een levendige afbeelding van H. Evangelium fiet; en dat fy alles volbrengt, wat een mensch in dit leven, door Gods Genade , mogelijk is te doen tot fijn volmaaktheit. Het welk een genoegsame overtuyging is, dat fy door den H. Geest bestierd word. En ik heb aan mijn felfs met ervarentheit bevonden, dat fy my de verborgene gebreken rnij ner ziele ontdekt heeft: niet alleen hier, maar ook doenmaals als ik in Hamburg was, en fy my noch nooyt gefien hadde. Het gene fekerlijk niet van de natuur, maar
Ă&#x2039;:
::
door Goddelijke openbaringen moet voortkomen. Dit is hare warachtige Afbeel ding. Maar diegene die haar foo lasterlijk afbeelden, mogen fich wel beproeven, of fy fich ook schuldig maken, aan de zonden tegens den H. Geeft: en fy mogen fich wel
ras omkeeren enGod bidden, dat hy't hun vergegen wil. Het gene ik haar van herten toeWenfch.
-
-
X 3
Ik
Het Twee-en-dertig fie Getuignis. 66 Ik kan Godt nooyt genoeg daar voor danken, dat hy my foo genadelijk, door het le Âşfen van defe boeken, tot kenniffe mijns felfs gebracht heeft. Buiten het welke, men nooyt tot de kenniffe Gods of fijn Zaligheit geraken fal. En ook voor dat hy my uit den handel des werelds, en omgang met allerley wereldfche en vleefchlijke menschen heeft verloft. Want of ik schoon geen groot beslag hadde, en ik in mijne Weduwe ftand, my met wat kramery en handwerk behielp, waar mede ik door Gods Zegen, foo heb ik nochtans bevonden, dat my mijns lijfs nootdruft en onderhoud fulcx een groot beletsel was, om een recht Chriftelijk leven te voeren: nadien de wereld nu foo feer verdorven is, dat men byna niet voor een penning van de menschen koopen of aan hun verkoopen kan, fonder daar door felfs in fonden te vallen, of aan de fonden van anderen deelachtig te worden: en bovendien, foo word ons hert, finnen en ge dachten metydelheit vervult, en God daar uitgejaagt, of verhindert, dat hy niet daar
::
in werken kan. Gelijk als in een vat vol water, geen Wijn of Oly kan gegoten worden. Diegene, die in des werelds beslommering is, en dan noch ernstig Godfoekt, en fijns Zielsheyls en welvaart betracht, fal fulks met my moeten bekennen. Daarom heb ik befloten, den overigentijd mijns levens, dat mogelijk niet langfal zijn, met lichaam en ziel, God voortaan te dienen, en in ware boetveerdigheit na de rechte Wedergeboorte te trachten, en mijn Zaligheit, door Gods genade, met vreefen en beven uit te werken.
Het is my nu van herten leed, dat ik defen weg niet eerder gekent heb, en mijn le - ven foo lang, naar des werelds wijfe doorgebracht heb; foo dat ik God nu niet meer dan de rest geven kan. Maar gelukkig is hy, die in fijne jonge jaren, tot fulke kennis en resolutie geraakt. Den foodanige falfich voorwaar, in tijd en in eeuwigheit daarover verheugen. Ik twij ffel ook niet dat dengenen die de Schriften van Jonkvrouw Bourignon met vlijt en ernst, fonder voor-oordeel leeft, en God om fijnen H. Geeft aanroept, of
hy sal ook even foodanige nuttigheit daar uit genieten. En wanneer hy de middelen by derhand neemt, die God nu door fijn groote genade alle menschen aanbied; dat hy de nuttigheit voor ziel en lichaam genieten fal. Het gene ik aan alle de mijne, en alle God
en hare zaligheit foekende herten toewensche, Amen. M A R IA
T I LE MAN S.
Hoefem den 28. Maert 1673,
-
Weduwe van Zal. Jo HAN HAs E.
Het Twee-en-dertigste Getuignis.
:
dewelke verklaart, wat voor Goddelijke Gegeven door een Koopman van verlichtingen hy in fijn ziel ontfangen heeft, door het lef¢n der Schriften van Jonk vrou A. Bourignon : en hoedanig hy daar door tot kenniffe fijns felf , en van het
fondelijke werelds bedrijf geraakt is: en dien volgens bewogen is geworden fijn Koop
:
Chrift, te avor handel en werelds beflag te verlaten, om een waar Navolger den. En hoe dat hy :getracht heeft, fijn Vrouw op defenweg te brengen: dewelke nochtans daartoe gants niet heeft willen verftaan, maar heeft liever willen de we reld dienen, en haar Man verlaten, dan dat fy God fou dienen en by haar Man
blijven. Het genehy dan ook endelijk heeft moeten gedoogen, alfoe hy fulks met:: eit
Het Twee-en-dertigfte Getuignis.
167
heit niet voorkomen kon wel wetende dat hem meer gelegen was aan fjn eeuwige Zaligheit, dan om fijn Vrou te behagen. Dewijl Jefus Chriftus fegt: Die niet ver laat, Vader, Moeder, Sufter, Broeder, Vrouw en Kinderen , &c. om mijns Naams wil, die is mijnder niet waardig. Soo dat hy haar dieshalven na haar eigen wille heeft laten varen. Voorder getuigt hy , wat voor getuignis hy in fijn
ziele draagt, van de Perfoon de voornoemde Jonkvrouw; wat voor krachtige over kingen, dat hare woorden in fijn hert gedaan hebben, en wat voortreffelijke Deugden cap Gaven, hy in haren omgang befpeurt heeft.
:goddelijke
Monfieur Jo H a N Co N RAD HAs E, Waarde Vriend en Broeder in Chrifto, Salut. K heb wel ontfangen uw schrijvens van den 28. des voorleeden Maents February, I endervindingen gefien de Vragen die gy my daar by voorstelt, om te hebben mijn verklaring, on gevoelen van de Persoon en Schriften van Juffrouw Anthoinette Bou rignon, om te dienen tot stichting van alle wel-meenende menschen, en om godde loofe Lasteraars, als Joan Berkendaal, en fijns gelijken, de mond te stoppen. Waar in ik u feer gaarne voldoen fal, want ik in confcientie verfta, dat ik schuldig ben, ge
tuignis der Waarheit te geven, byfonderlijck in foo hooghwichtigen faeck als dit is. Gelieft dan te weten, dat in 't begin des jaars 1671. ik eerst bequam eenige Schrif
ten van de felve Juffrouw , als namentlijk het 1.en 2. Deel van het Licht fchijnende in de Duifterniffe , als mede de Brief die geschreven was aan Petrus Serrarius, tegen fijn twaalf Lasteringen. Welke drie Boekskens ik las en herlas met groot genoegen ; en hoe meer ik daar in las , hoe meer Goddelijke verlichting ik daar in vond. Dit
deed my vernemen na meer andere van die Juffrouws Schriften, en verstaande datter eenige meer tot Amsterdam te bekomen waren, foo schreef ik derwaarts, en bequam van daar Het Licht des Werelds, als ook het 1, 2 en 3. deel van 't Graf der Valfche Theolo gje. Dewelke ik mede met : opmerking las tot diverfche reyfen. En ik wierd foodanig door dat lesen van a le die Goddelijke Schriften geraakt en overtuygt, dat ik
klaarlijk fag, dat ik niet enleefde, gelijk het een waar Christen betaamt. 'T is wel waar, dat ik een goet Burgerlijk leven leyde, foodanig dat ik voor de menschen onberispelijk was; Ja, eer my de Schriften van defeJuffrouw ter hand quamen, foofoud ik felfs wel meent hebben, dat mijn leven onberispelijk was: maar als ik defe spiegel der waar foo bevand ik wel, dat ik verre was van den
f: Gods voor mijn oogen kreeg,
Stant eens waren Christens: als mede datik de H Schrifture, noch felfs de klare woor den Christi niet wel had verstaan, daar ons geleert word, dat men de wereld met al
haar pracht en lust moet verlaten, ja ook fich felfs en al watter in de wereld is verzaken, en dat men moet boete doen, en gewillig ons kruys moet opnemen, en Jefum Christum in alle verlating des werelds navolgen, op dat men den ouden verdorven mensche der zondelijke natuur afgeleyt hebbende, den nieuwen mensche moest aandoen, die naar God geschapen is in en Heyligheit, en alfoo volgens des Apo ftels Leeringe de zonde gestorven met Christo opgestaan zijnde, niet meer te foeken de dingen die op aarden zijn, maar de dingen die daar boven zijn, en niet meer met lusten i: te fmaken wat aards is, maar wat hemels is. Op dat men aldus mogt geraken tot die gelukfalige stant, van God te beminnen van gantscher herten, van gantfcherzielen,
::
en uit alle onse krachten. Defe dingen fag ik wel dat de Schriftuur ons foo w: CCr
Het Twee-en-dertigfte Getuignis.
1 68
leerde, en dat ik ook Christus felve die had beleeft, en tot een voorbeelt, ons daar in
had voorgegaan, gelijk ook fijn Apostelen en d'andere oprechte Christenen van d'eerste onvervallen Kerk, hem getrouwlijk naargevolgt hebben. Maar dat ik, noch ook d'an dere menschen die geenfints naarvolgden , want daar Christus en fijne trouwe Naar volgers, de goederen des werelds hadden verfmaat, en alleenlijk getracht na de eeuwig duerende goederen; daar waren my de wereldfche goederen feer lief en aangenaam, en ik waande dat ik met een zedig burgerlijk leven, Godfoo wel behaagde, dat hy my de eeu wigdurende goederen wel geven fou. En daar Christus en fijn Navolgers bequaam waren
alle gerechtigheit te vervullen, en te leven sober, rechtveerdigen Godfalig in defe we reld, door dien dat fy de wereldfche goederen versmaden: foo bevandik, dat ik onbe quaam was, om die &erechtigheit en rechtveerdigheit te vervullen. Maar dat in tegen deel, door dien ik de aardfche goederen beminde, ik met vuyle en zielverderfelijke zon de van gierigheit besmet was. Om welke te voldoen, ik my inwikkelde in de koophan delingen en alle beslag der wereldfche faken, dewelke volallerhande ongerechtigheden fteken: want daar is niet foo kleynen ding, dat men met eenige menschen doet, of men bezondigt fich niet alleen met de Zonde van eigen-liefde, daar God geboden heeft dat men fijn Naasten moet liefhebben als ons felven,maar ook met allerleye Zonden van ongerechtigheit,van vervalfching van oppronking van bedrog, van openbare onwaar
:
:
heden en leugenachtige schijnbaarheden, behalven noch alle de zonden men begaat in andere menschen,wanneer men met hun handelt, en hun occatie geeft om al diergelijke
bedriegeryen en zonden in 't werk te stellen. En daar Christus de Armoede, het kruys, het lijden en de kleynheit beminde, waarin hem fijn Discipelen navolgen; daar focht ik de rijkdommen, de volheit, often minste de ruymte, het gemak, de achting, en het ontgaan van alle ongemacken en tegenheden. In fonuma, in plaats van te doen na de Leeringe Christien fijner Apostelen, en naar fijn en haer exempel, fooleefde ik na het behagen van de verdorvene natuur.
Defe dingen nu , wierden my foo klaar en tastelijk, door de
Schriften van defe Juffrou, dat ik my verwonderde, hoe dat ik, gelijk ook d'andere menschen, tot noch toe , de Heilige Schriftuur foo onverstandelijk hadden gelesen,
daar fy doch foo klaarlijk en uitdruckelijk alle die leeringen inhoud, foo dat men voor God verschijnende, fal moeten beschaamt ftaan, en niet een eenig woord van
onschuld tot onfe verschooning fullen weten byte brengen, nadien ons de Leeringe Chri ftien fijn voorbeelt foo klaar voor oogen is gestelt, datter geen onschuldfal te vinden zijn. En het overdenken van alle diergelijke dingen, bracht in my een resolutie om my op te maken, en niet meer in defe duisterniflete blijven steken, maar met ernft de wereld te
verlaten, en alles te verzaken wat my in de Navolging Christi fou mogen ophouden, alwaar het schoon mijn Vader, Moeder, Sufter, Broeder, Wijf, Kindt, ja ook mijn
eigen leven. En dat de schriften van defeJuffrouw, my foo verre gebracht badden, foo dacht ik, dat by aldien defeJuffrouw felfs beleeft al wat fy anderen leert, gelijk fy fulks fchrijft, foo zal Sy fekerlijk en bequaam middel zijn, om voorder mijn verduyftert verstant te verlichten , en my te leyden tot de ware navolginge Christi. Derhal ven bedacht ik op gelegentheit, hoe ik tot haar kennisfou mogen geraken. Ondertus fchen, dewijl ik mijn
: hertelijk beminde, foowenfchte ik niets lievers, dan
dat wyt'famen den weg ten eeuwigen Leven mochten wandelen, en sprak dikwils met
haar van defe dingen, met fulk een fmaak gelijk my die in 't herte lagen, en feyde haar, dat men niet en konde God en de wereld tegelijk dienen, en dat immers dit korteydele ieven niet waardig was, om daarom het eeuwige leven te verschertsen: en dat wy daar
om wel doen fouden, onfen koophandel, en al het beslag des wereldste verlaten. Te meer, door dien wy doch genoeg hadden om te leven, fonder te handelen of eenig : - -
reldlij
Het Twee-en-dertigfte Getuignis.
1 69
:
redlijk beslag aan te houden. Doch was daartoe niet gefind, maar wilde hebben dat ik in mijn handeling fou blijven, en feyde: al hebben wy het niet van doen, wy hebben Nicht en Neven die wy moeten voorthelpen. Defe difcourfen vielen foo fomtijts voor, en hoewel ik haar somtijts feyde, dat ik niet konde footegen mijn confcientie handelen, dat daar wy goets genoeg : , ik dan noch door de bedriechelijke koophandel, fou willen overvloet van schatten vergaderen, foo plat tegen de leeringe Jesu Christi: die fijn Navolgers expres verboden heeft, schatten te vergaderen daar de Dieven na graven, en die roeft en motten bederven, en dat ik mijn ziel alfoo niet konde verraden, haar
biddende dat fy doch geen afkeer fou willen nemen van fulke heylfame Leeringen. Maar fy bleef verhard in de begeerlijkheit van tijdelijke rijkdommen van dewelke met al het be drijf des werelds, mijn ziel een walging begon tekrijgen, wachtende op God en hem bid dende, dat hy fijnen H. Wille in my uitwerken foude tot fijn eere en mijn Zaligheit. 't Gebeurde ondertuffchen, dat ik met twee andere Vrienden, die ook wel genegen waren, met Juffrou Bourignon te spreken, als die nu uyt Holland was vertrokken, en in Holsteyn gekomen, resolveerde van Hamburg na Gottorp te trekken : gelijk wy deden, en wy logeerden in 't felve huys, daar :: met haar Gefelfchap logeerden, en waren daar foodrie dagen, in dewelke wy met haar spraken, aten en dronken.
Al
daar fag ik haren ongeveynfden openhertigen ommegank, haar zedigheit, haar vriende lijkheit, haar matigheit, haar bescheidenheit: daar hoorden ik haar ziel-indringende lee ringen, daar mijn verstand als door een helder Licht ge-opent wierd, en fag haar stich telijk exempel in al haar doen, foo dat ik t'eenemaal overtuygt was, dat fy waarlijk be leefde wat fy in haar Boeken schrijft en andere menschen leerde. En ik verstond volko mentlijk, dat fy was de ware Moeder der Geloovigen. ,,Mijn herte sprong van vreugde foo een Moeder gevonden te hebben, en aan d'anderfijde, was ik feer weemoedig te den ken aan de wereld en al haar vuyl beslag, hopende nochtans dat God my reddenfou. De bewegingen die ik door defe Moeders redenen in mijn gevoelden, waren foo fterk,
datfy my dikwils de tranen uyt de oogen perften. Als wy nu daar drie dagen geweest waren, footrocken wy wederom na Hamburg. Maar hoe verzaad en verheugt dat mijn ziele was, kan ik niet weluytdrukken. De twee Discipelen die na Emaus gingen, fey den: branden omfe herten niet doen hy met onsfprak op den wege, en ons de Schriftuur opende? En van den Kamerling van de Koninginne Candaas word gesegt: hyreyde vrolijk fijnderftra ten. Maar ik mag wel met waarheit, beyde die dingen te famen feggen, want hoewel
ik my, door de Schriften die ikgelesen had, vry veel had ingebeeld by de Juffrouw te vinden, foo vond ik noch veel meer by haar, gelijk de Koninginne van 't Suyden, van SAL oMo Ns Wijsheit feyde. Want mijn ziele was foo vervult met Goddelijke Lee
ringen en Hemelsche foetigheit, dat men van my wel fou hebben mogen feggen, 't gene van de Discipelen Jesu Christigefeyt wierd, doen op het Pinxter-feeft den H. Geest foo feer op haar gevallen was: fy zijn dronken en vol foeten wijns. Want ik was vervult van vreugd in God, en feg met waarheit, dat ik niet foo voldaan en vernoegt fou konnen wefen, al fou de Vorst van Holsteyn, mijn fijn halfVorstendom vereert hebben. Soo dat ik wel recht met vreugde mijnder straate reyfde. En ik was foo bevestigt in mijn voornemen, van de handelingen des wereldste verlaten ('tgene ik had voorgenomen eer ik de Juffrouw had gesproken, als door de waarheit van hareSchriften overtuygt dat ik my geheel daarna ging fchicken, doch het middel om het uyt te werken, moefti van God verwachten. En die schikte het foo, dat mijn Huysvrou die te voren geen fins uyt Hamburg wou vertrekken, by feker occasie hoorde, dat het licht konde gebeu worden. Dit bracht Koning van Deenmarken fou belegert dat Hamburg,schrick, van dendat ren, om na Frederikstad metter fy my felfs feer in haar foodanigen
::
::perde,
WOOIl
17o
Het drie-en dertigste Getuignts.
woon te trekken; foohuerden wy daar een Huys, en ik fcheyde uyt mijn handel, ver kocht mijn Scheeps-parten en
de alle mijne dingen, en foo zijn wy tot Frederik
ftad metterwoon gekomen.
Ik hadgehoopt, dat by die occasiemijn Vroumededefe Goddelijke lichten fou hebben willen volgen, en een afkeer van de wereld krijgen. Maar mijn hope was daar in te ver geefs, want felfs fy wilde met geweld, dat ik wederom met haar na Hamburg fou gaan negotieren als tevoren. Daar ik feyde niet toe te konnen verstaan. Ik was in de wereld gegaan, om Christum te volgen; ik en wilde daar niet van afkeeren, om uit de wereld te gaan; ik wilde niets op defe wereld begeren, kleyn noch groot, weinig noch veel, dan alleenlijk mijn enkele nootdruft om Jefum Christum met oprechter en reynder herte naar te volgen. Syfeyde, dat fy dan alleen wilde gaan in Hamburg wonen, en aldaar winkel-nering doen. Ik ontried het haar ernstelijk, maar fy wilde het doen, en liet daar een huis hueren. Als ik haar niet konde tegen houden, foo resolveerde ik, om geen twist te maken, haar volgens haar begeren te laten doen en handelen, nadat fy't felfs goet vind. En foo verwacht ik, dat fytegens aanstaande Mey my fal verlaten en naar Hamburg gaan. Ik bidde God, dat hy haar de oogen wil openen, en tot kennisfeder waarheit wil brengen. Ik ondertuffchen geve my aan God over, om hem te dienen, en heb naast eenigentijt diverfche reyfen by de voornoemde Juffrou Bourignon geweest,in haar huis ge logeert en aan een tafel met haar gegeten en gedronken, en haar redenen en ommegang in veelderleye gelegentheden gehoort en gefien, haren heylfamen Raat in veelen gehad, en veel van hare Schriften, gedrukte en ongedrukte gelefen, en moet feggen, dat ik gantfchelijk overtuygt en bevestigt ben, dat fy van den H. Geest word befeten, en in alle hare bewegingen bestierd, en dat feer kennelijk aan haar gefien worden, de vruch ten en Gaven van den H. Geeft. En ik bespeur in haar foodanigen Licht en Wijsheit, en kenniffe door dien H. Geeft, tot reddinge van de arme verdwaalde zielen der men fchen, dat ik niet geloof, dat ooyt diergelijke foo groot in de wereld geweest is. En daar om feg ik, dat ik haar houde, voor De Jil20eber bet mate g:5tfoobigen/ voor de Bruid Christi, en voor een uytverkoren vat, der Lichten Gods, ons door de onafmetelijke Goetheit en Barmhertigheit Gods toegefonden, tot redding van het menschelijk ge flacht. Ik fou noch veel byfonderheden te feggen hebben; maer het foute lang vallen, foo fal ik het voor dees tijd hierby laten, en u nagroeteniffe, Godbevelen, blijvende,
UE. Dienftxvilligen Broeder in Chrifto, Fredrikstad den 12. Maert 1673,
C L A A S
F L O R I S.
Oud 50 Jaar.
Het Vier-en-dertigste Getuignis. Getrokken uit twee Brieven, van een Ouden voornemen , Hoog-geleerden, en wijd beroemden P R. o F Esso R der Theologie. Doenmaals woonachtig in Amfterdam, en fchreef defelve Brieven aan Jonkvrouw A. Bourignon. Dewelke hyfeer ernfie
lijk verfoekt, (alfoo hy vertrouwde, dat fy een uitverkoren Werktuig des H. Geefts is, en dat Chriftus in en door haar fpreekt) om uitlegging over twee Punten in hare Schriften te hebben, waarover hy eenige fchrupel hadde. Daar nevens bid en hoopt k),
* Het Vier-en-dertigfte Getuignis.
171
hy, dat God hem door defe Jonkvrouw leerenfal, de rechte beproeving der geeften, of die ergentlijke en onfeylbare kentekenen, waar mede men de ware Leeraars en Leyders des Volks, uit die valfche; den geeft der Waarheit uit den geeft der Leugen en dwaling onderfcheyden kan.
Gelijk als ook tot fijngroote vernoeging gefchied is.
EXTRACT uyt den eersten Brief van dato 27. Marty 1668. Uit het Latijn in Frans vertaalt, en daar uit weder in Nederlands gebracht.
Seer Edele Ziele, en in Chrifto geliefde Sufter. Kbenfeer bedroeft over mijn ongeluk, dat ik fonder uitlegging niet verstaan kan, de | gen woorden die uit uw Monden uit uwe Pen vlieten; en dat ik den bedekten en verbor fin van eenige derfelver woorden niet wel begrijpen kan, fonder dat gy my felfs daar over uitlegging doet, op dat ik volkomentlijk verstaan mag uwenfin, en ook die van Jesus Christus. #5: belijde, dat in u, en door u spreekt. Dit is doorsaak van defe mijnen Brief, dewelke ik u bidde goedertierentlijk te willen aannemen. Ik faleen
oftwee Questien voorstellen, niet door manier van disput, maar door een waar begeer te tot nuttigheit. Ik geloof, dat den tijt feer naby is, dat men niet meer noodig hebben zal, d'een d ander te leeren. Maar niet te min , foo bevind ik door ervarentheit wel,
dat defelve noch niet gekomen is, en dat men noch voordeel doet met het Licht, door onderwijsen en leeren
Daar zijn twee faken in uwe Schriften, die my fchrupel geven: waar over ik noodi
heb, u om oploffing te vragen. De derde ken ik in mijn felfs , waarover ik God bidde, dat hy my daar van, door u ontlast. Het eerste punét dat my donker is, vind ik in den Brief
die gy aan Monfieur LAB AD Y E gefchreven hebt, dat geen waar Dienaar Gods, in het » Predikampt van : byfonder kerk mag:: blijven: om dat men nugeen verga , deringen in de wereld vind, waar in den H. Geeft resideert. Dat defelve foodanig ver , dorven zijn, datter geen herstelling in te verhoopen is. Soo dat men dieshalven beter
» doen fou, met God te bidden, op dat hyfe alle vernietigde, ten einde hy (gelijkals »hy belooft heeft) alle dingen mocht vernieuwen &c. : verlange onderwefen te zijn, door welke warachtige kenteykenen men denrech ten H. Geeft kan kennen. God ootmoedelijk biddende, dat hy u, als fijn Organum, en Instrument, wil ingeven, het gene my en veel anderen mag verloffen, van die schrupe len. Leeft wel en gefond Heilige ziele, en gaat altoos voort met de anderen te verlich ten, door uw heylfaam L1 cHT. De hand uws Broeders, Uit mijn Studeerftoof den 27 Marty 1668. waar mede het feven-en-feventig ftejaar G. AMOS COMEN IUS. mijner Pellegrimfchap begint. -
-
NoTA. Het antwoord op d'eerste en tweede vraag van defen Brief, vind men in het eer fte Deel van het Graf der valfche Theologie, in de derde en vijfde Brief. WelkTra
čtaat in Frans en Nederduits gedrukt is.
- -
,
Y 2
--
De
172
Het Drie-en-dertigste Getuignis,
De Tweede Briefuyt het Franรงoische Origineel, door Heer C o M EN 1 us onderschreven, in Nederduits vertaalt.
Me-Juffrouw, en feer beminde Sufter in den Heere. *
Efen geschied om u feer vriendelijk te bedanken, over de moeyte die gy geno men hebt van op mijn twee eerste vragen te antwoorden. Met het antwoort op de eerste, wegens den Briefaan gefonden, vind ik my uytermaten
:
wel vernoegt, en ik twijfel niet of hy salook foodanigcontentement daardoor genieten, foohaaft als hy d'oploffing falfien, die gy daarover geeft. Te weten, dat de fchade is, waarover gy klaagt (als gy fegt: indien gy een waar Difcipel Jefu Chrifti waart, foo is het
fchadelijk dat gy noch gekleeft blijft c&c.) ten aanfien van de byfondere Gemeentens, de welke vernietigt moeten zijn; en niet over het gene dat deBediening of het Predik-ampt in 't byfonder aangaat. En dat het beter fou zijn : of Pastoor te wefen in de ware
Heilige Algemeene Kerk, d'eenige Bruyt Christi, die altoos blijven zal; dan van eenig byfonder Gemeente, dewelke vernielt fal worden.
Ook is my aangenaam, uw Antwoord op mijn tweede vraag, wanneer gy u feggen niet anders verstaat, dan in dien fin foo als de Propheten ten haren tijden gesproken heb ben, als fyfeyde, dattergants geen rechtveerdige meer waren, ja niet tot een toe; en datter niemand was die waarlijk God kende. Want foo'er ooyt een tijdt des algemeenen afvals en verloochening des waren Gods geweest is, dat is nu tegenwoordig: alwaar niet al leenlijk de menschen in haren natuurlijken ftant verdorven en onnut geworden zijn, als fy niet door Genade Godste hulp gekomen worden, maar ook diegene die den titel en livrey der Genade dragen, en fich Christenen noemen; fulx nochtans niet zijn. Soo dat het geen wonder is, dat iemand onbedekt en naakt den ftant der Christenen infiende, gelijk den Propheet Micha in 't 7. Capittelden stant der Kinderen Israels infach, ook al
foogelijkhy, uytriep: Ach! het gaat my, als een die in dez, Wijnberg naleeft, en geen druy veut eten vind, en nochtans wou mijn ziele gaarne d'eerfte befte Vruckt hebben. De vrome zijn vergaan van der Aarde, en daar is niet eenen oprechten meer onder de menfchen &c. Den alder
befte onder kaar, is als een Doorne,en den alderrechtveerdigften is erger dan een hage-doorn &c. Want wy moeten ons niet verwonderen, dat den stant der Christen erger fou zijn, dan die der Ifraliten geweest is.
-
- -
Maar gy hebt my niet geantwoord op mijn derde vraag, die weld'aldergewigtigste en nootzakelijkste in defen tijt nu is. Alwaar niet alleenlijk de Leeraars en Leyders des Volks, die hare leeringen van de menschen geleert hebben, of door haren natuurlijken fin verscheyde begrijpensuyt de Heilige Schrifturen getrokken hebben, dewelke fy voor
het Woord Godsuytgeven, maar daar ook diegene die fich beroemen van den H. Geest, van ongemeeneopenbaringen, Wifioenen, Droomen,Verrukkingen &c. fichfoo ftrij dig tegens malkander bevinden, dat men niet weet, hoe men fich daar in gedragen zal. Derhalven foobid ik u, om de Liefde Gods, dat gy ons niet verborgen houd, de ken
teykenen, waaraan men de valsche Leeraars uyt de waare, en den Geest Gods uyt den geeft der dwalingen valscheit onderscheyden en ontdekken kan. Ik hoop dat gy mijne gesteltenisfoodanig bevinden fult, dat alle spijfe die uyt den Monde Gods voortkomen, my aangenaam fullen zijn; het zyden Melk der Kinderen, of de veel krachtiger spijfeder Gerechtigheit. Mits dat uwe fluytredenengoet zijn, en uwe waarheden foo *: als de Olmes
Het Drie-en-dertigfte Getuignis.
173
Sonne: gelijk gy ons doet hopen. Dit is dan het gene dat ik met ernstige verlange af wachte, my onderteykenende,
Me-Juffrouw, U E. feer ootmoedigen Dienaar
J. A. COMENIUS. Het Qpschrift was aldus:
Electae Virgini & Dilettae in Chrifto Sorori, Dominae Antoniae Bourignon. Dat op Neerlands te feggen is:
d'Uitverkorene Maget en in Chrifto beminde Sufter Juffrouw A. Bourignon. -
(Het Antwoord op defe derde Vrage, is te vinden in het voornoemde eerste Deel van het Graf der Valfche Theologie.)
Dit volgende fchreef Heer Petrus Serarius, aan Heer CHR1sT1 AAN de CoRT, als Heer CoMENIus in fijn tegenwoordigheit ontfangen hadde, den Brief van Jonk vrouw Bourignon, in dato 1 o April. Waar in fy wijdloopig fijn tweede Vraag beant woord heeft, en grondelijk verklaart en bewefen, , en op wat wijfe, dat nu geen zware Chriftenen meer op aarden zijn.
:
Uit het Frans vertaalt..
Mijn Heer en feer waarde Broeder. Eer Comenius vond fig gisteren feer wel, en ontfing den Brief van Jonkvrouw An thoinette als een honorabel Present, en las die met my geheel door: en hy verheug den fig in den geeft, over het vertrouwen dat hy kreeg, van dat God, door haar, het verwoest Christendom groot voordeel fou toebrengen.
H
Mijnfeer ootmoedige dienst en groeteniffe aan Juffrouw Anthoinette, en u mijn Heer, verblijvende, Was onderteikent,
den 12 -April, 1668.
UE. feer ootmoedigen Dienaar, P.
S E R: A R I U S.
Het Vier-en-dertigste Getuignis. Gefchreven aan Jonkvrou A. Bourignon, door een geleert Theologant, die in de Neder landfthe Provintien, als ook in Engeland, Duytsland, en veel andere plaatfen : Y 3
(7%
17 4.
Het Vier-en-dertigfte Getuignis.
kent was. Hy verklaart d'oorfaak die hem bewogen heeft, niet alleen fich felven foo feer te verheugen, over d'openbaring defer Jonkvrouw, maar ook veel andere van
fijne goede bekenden, in d'omleggende en wijdafwefende landen en plaatfen, dewelke hy defè Vriendfchap mede-deelde. Ge-extraheert en getranflateert uyt het Franse Origineelfonder datum. M A DA MO IS EL L E. Genade en vrede zy met u.
-
Etgene myaldereerst in u verheugt heeft, en waar uyt ik ook oorsaak genomen heb, om mede vele andere te verheugen, die hier en daar verstrooyt zijn, fooin Engeland, Hoogduytsland en de nabuerige Provintien; dat is niet alleen die naak
te klareuytdrukking, rakende de wefentlijke Gemeenschap die de gefuyverde, en van alle Creaturen ontblote ziele met God heeft, daar den eenen Geeft met den anderen han delt, maar ook byfonderlijk die oprechte waarschouwing die gy ons doet in uwe eerste Schrijvens dat my gecommuniceert is. Te weten, dat men fou verdacht houden, alles wat gy ons van Gods wegen fegt, in geval dat men, hetzy in u leven, Zeden en Bedrij ven, of in uwe Leering, iets mogt vinden, dat niet met het Leven onfes Heere, of met de
Leering fijns Evangeliumsovereenkomt. Want wie is er die fich niet verheugen fou, ja die niet doenfou als de Vrouw die haar penningske verloren had; en het felve daar na weder
vindende, foo riepfy hare Vrienden en nabuuren, feggende: verheugt u met my; want ik heb
hetgrosje wedergevonden dat ik verloren had? Want defestemme daar den Bruydegom on derling gesprek houd met fijn Bruyt in den geeft en waarheit, is een stemme die in ons
Landt, en in defe tegenwoordige Eeuw weinig gehoortis. Als ook defeberoeping ophet Leven en de LeeringJesu Christi, om ge-oordeelt te worden, niet door ons felfs, of naar de presumtie van andere, maar door den Heere Jesum Christum felfs. En 'tgene my noch voorder in u verheugt heeft, dat is, dat gy hier en daer in uwe
Schriften ons verkondigt, dat de Toekomste onfes Heeren , en de herstelling aller dingen, voorhanden is ; en dat felfs de laatste Plagen, dewelcke het Tempeest en verteerende vuur zijn, dat voor hem hene komen fal, al aangevangen zijn, om niet meer af te nemen, totter tijdt dat Godt zijn Oordeel over defe tegenwoordige we rĂŞld fal uytgevoert hebben , en weder een andere in de plaats gestelt. Defe din gen fegge ik, hebben my in den geeft verheugt, en doen my feggen: heft u hoofden op gy poorten, ende verheft u gy eeuwige deuren, op dat de Koning der Eere inga. Pfa. 24. En ik heb uin mijn hert vergeleken by A B 1 G A1 L. de Vrouw van Nabal, die DAvID tegemoet
quam als hy in optocht was, om het gantsche Huys Nabals uyt te roeyen. En door hare ootmoedige tufchenkoming, foo beschermde fy haar felven en haar geheel huysgefin, voor het quaat dat alreets daarover befloten was. Verwachtende dat door uwe Bemidde
ling, velezielen, fullen beschermtworden, dieanders door de Plagen Gods omkomen fouden, dewelke hy over het gantsche Christendom besloten heeft. Op dat wy niet meer verdeelt en gescheyden, maar vereenigten te samen mogen gevoegt zijn in hem, die is de Weg, de Waarheit en het Leven. Ten einde dat wy tot een Lichaam en eene Ziel,
opfijnGelukzalige Verschijning mogen gevonden worden. Dis is het ernstig verlange, MAD AM o I s E L L E.
de Voftre Treshumble Serviteur
PIERRE SER RU RIER (Alias Petrus Serariu.), Uit
Het Vijf-en-dertigfte Getuignis.
175.
Uyt dit bovenstaande Extract kan men afmeten, hoe feer overtuygt dat Pe trus Serrarius geweest is van het Goddelijk Licht, Genade-gaven en Waarhe den in de perfoon en Schriften van Jonkvrou A. Bourignon. Maar alfoo hy daar
na begon te verklaren eenige byfondere gevoelenste hebben, dewelke de jonk vrouw volgens haar Licht dat fy van God heeft, niet wel konde toestemmen, en met hem daar in overeen komen. Soo heeft hy daar uit oorfaak genomen,
om van haar qualijk te fpreken en te fchrijven, ja in de naby en wijt af-gelegen Landen en Stedenwijt uyt te breyden, dat de Leering van voornoemde Jonk vrouw moest verdacht gehouden worden. En hv ging fijn vrienden en beken den daarvoor waarschouwen, dewelke hy te voren het Licht en de Goddelijke Waarheit in defe Perfoon en hare Schriften foo feer aangeprefenen hooglijk ge recommandeert had. Soo wil ik dan, voor den Waarheitbeminnende Lefer, de
rechte oorfaak van defe fijne verandering, een weynig tot naricht hier voor ftellen.
Defen Serarius was feer hard ingenomen met d'opinie van de Duysentjarige gulden tijd, of aan de Duyfent-jarige Regering Christi op Aarden. Waar in de Joodfche Policy en hare uytwendigen Gods-diensten Offerhande binnen de
Stad Jerusalem weder fou opgerecht en ge-oeffent worden. Defwegen hield hy ook voor vast, dat Sabbathai Seby, die voor eenige Jaren in Pallestina is opge ftaan ; een Voorlooper van den M E ss 1 A s was, die de Joden fou verfa
melen, en foodanig Rijk fou beginnen op te richten. Tot welk geloof, hy ook al veel menschen bepraat hadde, foodanig dat al verfcheyde huyfgefinnen en perfoonen binnen Amsterdam en andere plaatsen gerefolveert waren, om met hem na Jerusalem te trekken, op dat fy Deelgenoten van dit fijn Nieuw vermeent Rijk mochten zijn.
Als nu defen Serarius eerst met Jonkvrou Bourignon in kennis quam, en foo groot Licht en Goddelijke Wijsheit in haar bespeurde,foobeelde hyhem in, dat de Jonkvrou met hem alles moest overeenstemmen. Want hy was in defe inbeel ding,dat alle de voortreffelijkste,wijfte enGodfaligste menschen van de gantfche wereld, fich onder defe Duyfentjarige regering begeven fouden. Soo dat hy fich
daar na feer bedrogen vond: want Jonkvrouw Bourgnon weet niet van fullcen Duyfentjarig Rijk,noch van wederoprechting der Joodsche Policy. En wat aan gaat Sabbathai Seby, daar van heb ik haar eens hooren feggen, dat nadat fy in het begin fulker gerucht, daar van gehoort hadde, en den Heer daar over gevraagt, altoos gelooft heeft, dat hy een Duyvelsche Bedrieger was. Soo dat, ter tijt als Serarius eens met haar begon te spreken, van dit Duyfentjarig rijk en al fijn omstandigheden; en ook fijn geloof en gantfche meining daar van ontdekte, met vertrouwen dat de Jonkvrouw hem in dat alles fou toestemmen en met hem eenig zijn. , Soo verwonderde fy haar feer, over diergelijke meeningen, en feyde, dat haar daarvan in het Licht Gods niet bekent was, en dienvolgens
hem daarin niet kon byvallen. En hoewel hy groote vlijt aanwende, veel ar -
gumen
1 76
Het Vijf-en-dertigfte Getuignis.
gumenten voorstelde en gronden uit de Schriftuur bybracht, om dusdanigen meening staande te houden; en feyde dat Iy fulks moest gelooven, dewijl hy 't voor een Goddelijke Waarheit hield: foo was dit nochtans alles te vergeefs, en hy kon daar mede niets by de Jonkvrou uytrechten.
Als nu Serarius vermerkte, dat fy geenfins defe meening wilde voor goet keuren en toestemmen, foo kreeg hy van haar een tegenheyt, en begon federt die tijt, de Jonkvrou tegen te fpreken, fpande met hare tegenpartijen aan, dewelke hy te voren vyand was, en sprak met hun veel quaats van de Jonkvrou,
die hy kortste vooren foo hoog beroemt en geprefen had, ja daar hy te voren dag en nacht befig was met aan fijne Vrienden in vreemde Landen te fchrijven, om hun het Licht en de Goddelijke Waarheit defer Jonkvrouw deelachtig en be
kent te maken; en hy wift niet genoeg uit te drukken, wat voor groote hope dat hy van haar hadde, tot weder-oprichting van het vervallene Christendom. En daarna ging hy foo feer het tegendeel uitwerken, en arbeide toen met al
fijn krachten met monden pen, op dat hy de Jonkvrou mocht verdachtig ma ken; en hyftrooyde veel leugens en lasteringen tegens haar uit. Waar over eyndelijk de Jonkvrouw verplicht wierd, fulks te verhinderen, en schreef hem, ter eeren Gods en tot getuygnis der Waarheit, een feer fchoonen Brief,
waar in fy krachtig wederleyde, alle hetgene dat hy vals tegens haar uytge bracht hadde. Welken Brief gedrukt is in het Tweede Deel van het Graf der Valfche Theologie , den 14 Brief. . Alwaar een iegelijk fien kan, hoe onbil lijk dat defen Serarius gehandelt heeft, en hoe valfchelijk hy het Licht der
Goddelijke Waarheit heeft tegen gegaen, en foeken in kleinachting te bren gen
Het Vijf-en-dertigste Getuignis. Gefchreven door eenen Geleerden in
: binnen de Stad Londen, aan Juffrouw
A. Bourignon, in dato 25 December 167o. Waar door hy te verftaan geeft, de groote achting die hy heeft, 2vegens de Deugd en Leering der voornoemde Juffrouw,
foodanig dat hy hare Schriften in d'Engelfche fpraak heeft laten overfetten; offchoon Petrue Serarius doorfijnfchrijven hem focht daar vanaftetrecken.
Uit het Engels in Nederduyts overgefet. Ge eerde en Beminde.
K heb de stoutigheit gebruykt aan u te schrijven, wanthoewel ik u van naam en aan: gesicht onbekent ben, foo heb ik nochtans voor defen ontfangen, verscheide Papie ren ofSchriften die u naam dragen, en ons hier in Engeland toegefonden zijn, : gele
.
Het Vijf-en-dertigfte Getuignic.
177
gelegentheit van eenige correspondentie, die ik en sommige andere hadden met Petrus Serarius in fijn leven: dewelke ons aldereerst overschreef uwe aankomste tot Amster
dam, onsuwe Schriften hooglijk aanprijfende, gelijk ook defelve fulks waarlijk waardig waren. Soo dat ik de couragie nam een weinig regelen aan u te schrijven, ingesloten in een brief aan hem. Maar gantfchelijk tegen mijn vermoeden, foo fond hy my we
derom defe antwoord: dat hy twijffelae, aat ik te hooge gedachte of opinie van u had, en dat by om die reden mijnen Brief niet aan u behandigt had. Maar in plaats van dien, foo fend hy my een Boek in de Nederlandsche Tale, dat op uw naam tegen hem uitgegeven is; als meenende dat ik daar door oorfaak nemen fou, gebrek in u te vinden, gelijk als hy gedaan heeft: Maar my behaagde die goede smaak daer van foo wel, dat ik het heb doen overfetten in de Engelsche Tale, gelijk ook uwe andere geschriften, met voornemen om defelve in onfe Engelsche spraak te doen drukken. Ik heb den brenger defes, mijnen Vriend, die na Holland gaat, versocht defen Brief aan u te behandigen, en u te bidden (indien God uw herte daar toeneygt) my een wei nig te kennen te geven, de gelegentheit van uwen tegenwoordigen staat, en tegen wan neer gy van meening zijt tot het gemeene best, gemeen te maken, het Boek genaamt HET L1 cHT D Es WE REL Ds. Waar in gy gewag maakt in uwe antwoorde aan den Prelaat. Als ook of gy ontfangen hebt mijn voorgaande brief die ik ingesloten, in eenen aan Serarius gefonden heb, ontrent een half jaar voor fijn dood. En foo het u belieft myte begunstigen met een weinig regulen aan my te schrijven, in wat Taalhee u belieft, en die aan my te fenden; foo als defen Jongman u fal aanwijfen ; gy foud uitermaten het gemoed van diegene die feer verlangt van u te hooren, als die met u is een Minnaar van de H. Waarheit, en het Leven daarvan gy getuignis geeft
::
aan andere, en aan myÂť
Uwen Goedwenfchenden en Liefhebber in de Liefde die het Leven felf is. [ Van Checkkerallyon Bunhil in de Voorstad Londen den 15 Septemb. 167o.
R. B.
Het Opschrift was:
Aan die alder Edelfte Maagt Anthoinette Bourignon
D
in haar Woning tot Amfterdam. Nota: Het Antwoord van Jonkvrou Bourignon op defen Brief, is te vinden in het Vierde Deel van het Licht fchijnende in de Duyfterniffe, in Nederland fche en Françoische fpraak gedrukt; de negende Brief. - --
t
Het Ses-en-dertigste Getuignis.
-
. .. . .
Ge-extraheert uit verfcheyde Brieven van Zal. Heer CHR1sr1AAN DE Corr, in fijn leven, Pastoor van St. Johannis Kerk, in de Stad Mechelen in Brabant;
Superior van ha Collegie der ORATon EN aldaar, en Directeur van het Eyland Z
-
. *
Noord
178 Het Ses-en-dertig fte Getuignis, Noordstrant in het Hertogdom van Holytein, &c. Gefchreven aan Juffrouw A. B. Waar uit blijkt de feer groote overtuiging die hy in fijn hert gehad heeft, van de Hooge-vaardigheit defer Juffrouw en hare Schriften, en hoe vaftelijk hy geloofde, dat fy een Uitverkoren Werktuig Gods, en een vat des H. Geeftes is. En niet tegen ftaande allefchimp en fpot, verlies en fchade, verfmaadheit en vervolging, 3-c. dat hy daarom moeft uytftaan en lijden; foo was hy nochtans defe veelgemelde Juf frouw Bourignon, als fijngeeftelijke Moeder, in allen dingen onderworpen, en efti meerdefeer hoog het Licht der Goddelijke Waarheit, dat hy door haar Monden Penont fing. Dat hy ook tot in den dood verdedigde. Uit het Frans in Nederduyts getranslateert. Het eerfte Extract uitfjn Schrijven van den 8. April 1665, door mijn jongste, U E. vergeten te feggen &c. Maar ik geloof alles, en ' I Khad en nochtans ga ik niet geheel buiten mijn felfs, ende en heb die fuiverheit niet, con form het Licht dat God my door u mede-deelt. Doch ik houde my daar mede noch voor gelukfalig, en love God voor fulken Gunft, hopende dat ik door uw toedoen, noch een Man naarfijn hert worden zal. De dagelijksche voorvallen en oneindelijke be
figheden, brengen my veel hindernis toe. Ik hake dagelijks na de Woestijne, en fou het voor een byfonder geluk achten, dat ik ergens aan een oort was, met de gene die God met foo groote goedertierentheit ontrent my begaaft heeft; en dewelke tot dien einde
geschapen is, dat fy fijne Kerk vernieuwen fou&c. Ik fou verheugt wefen, dat ik met u mochte door de Woestijne wandelen, en met u lijden tot aan den dag des Oordeels. Ik hope dat God my ontloffen fal, van alle banden die myterughouden. De Regente en Ondermoeder fouden haar feer verheugen, indien defe tijding haast quam, van dat fy mede in het Geselschap mochten zijn, om als Maag den te dienen &c.
-
Het tweede Extract ,
van 23 February Anno 1666.
Ik houde van grontmijnsherten in hooge waarde, alles wat gy my schrijft, en geloof
vaftelijk, dat qualijk gedaan heb, met die vier woorden door te schrabben; en het roud my feer. d'Ervarentheit die ik hebbe, van dat gy niets doet, dan door den H. Geest, had my moeten wederhouden, defe daat te begaan. Ik hope dat ik diergelijke misslagen niet meer doen fal&c.
Wat my aangaat, ik wil noch kan of mag van uwe Meeningen niet afwijken; als de welke ik respectere, om dat defelveter eeren Gods strekken &c.
Het 3. Extract van den 2. May 1666. Ik heb bekomen &c. Ik bidde u door de Liefde Jefu, in uw hert, dat gy haar wild
: Sy houd altoos in groote eere, het Goddelijk voornemen over u, en alle fijne Goddelijke werkingen in u. En fy wil een Kind zijn, om het Euangelium in dadelijke uitwerking te verstaan.
Hot
Het Ses-en-dertigfie Getuignis.
279
Het 4. Extract van den 9. dito. Ik heb niet geweten &c. Ik antwoorde hem aanstonts, dat ik foodanig overtuygt was, van de Waarheit uwer Meeningen, dat noch Hemel noch aarde, noch hy, nรณch ook P. V. L, noch alle toovenaars en Duivelen te famen, my niet daartoe fouden bren
en, dat ik uwe Meningen fou komen te verlaten : jafeer gemakkelijk, feer gemakke
ijk,feyde hy daarop. My dunkt, dat fy myten laatste :: fullen, dat ik een hardnek kigen Vifonaris ben, en dat het my betaamt , mijne Overften als den Vicarius Generaal en mijn Proobft te volgen. Niet te min foo hoop ik dat noch defe noch andere, my iets doen fullen foolang als ik God, door u, aanhang&c.
Het 5. Extract van den 13 Marty 1666. Ik heb uwen Brief van den 13 defes Maants &c.
Ik betuige voor God en u, dat fe
dert ik u gekent heb (mijns wetens) datgeen Creatuur ofeenig ding, my een stonde fou verhinderen God overal te volgen, offchoon de geheele wereld en alle Creaturen tot
mijn vrye Dispositie stonden. Maar ik foualles vrymoedig verlaten, en een iegelijk adieu feggen, wie dat het ook zijn mocht, ook Juffrouw Vendeville en het Oratorie felfs. En indien ik my bedriege, foo bid ik God, dat hy my beter onderrichten wil. Ik ben ook bereyt te lijden van mijnen Biffchop offijnen Vicarius, van mijn Proobft en het gantsche
Oratorie, van mijne Vrienden en Vyanden, allerley affront, oneer, berooving, on lust en alles in 't gemeen, om het Euangelium des Rijks JE s U na te volgen. Men wil my hier voor een Droomer en fantast houden, maar ik verdraagenfwijg -
ftille &c.
s: bevestigt my feer in de Meyning die ik door u heb,
wegens de laa
Tijt. Ik biddeu, staat my by, want detijt is boos, en die liften en lagen door allen en van allen &c.
Het 6. Extract, van den 3. July 1666. De kleyne Moeder heeft hare gesondheit weder bekomen &c
Ik heb M. V. G. de
Historie van TAu LE R us by gebracht, hoedanig hy van een Leke geleert heeft, en daar na van de gantfche wereld voor een dwaas wierd gehouden. En feyde, het foum
ten weinigsten foo goet met u uitvallen, als het hem met den Leken gebeurde. Defe Historiekomt hierfeerwel byte pas, gelijk UE. bevinden fult, foo gy demoeyte wild nemen, omudefelve te laten voorlesen&c.
Het 7. Extract, van den 8. Augufti 1666. Gisteren den 7. arriveerden ik in feer goede gesondheit &c. Ik lijde hier feer fchrik
kelijke aanvallen, om uwe Meyningen, dewelke men fegt, dat ik blindelings volge. Men bid my , men vleyd en streeld my, men dreygt my, en doet alles wat men kan,
om my van u en uwe Meyningen af te trecken &c. Eindelijk wy hebben stoffe genoeg, om ons in Jesu en metJesu te verheugen. Sulks alles sterkt my wonderlijk, : doet niet een haar van mijn ofuw hooft afvallen, &c.
Ha 3. Extract, van de 23 November 1666. Ik bevinde in mijn Inwendigheit feergroote ::teren , door het lefan E
-
en": CIA
Het Ses-en-dertigste Getuignis,
13o
-
fen van uw groot geschrift, en de Brieven die gy hebt gelieven te schrijven. Ik danke God veel duisend-fout daarvoor, om dat hy u die begeerte gegeven heeft, myt'onder richten; en ik wil absolutelijk een Kind zijn en blijven; een foodanig Kind als Jesus . Christus in fijn Euangelium vereyfcht, en ik wil het Euangelie in oefening stellen: ge lijk ook mijne twee Sufters uwe Dochters. En fy gelooven met my, dat uwe Schriften nu meer werkingen in haar doen, danooyt,&c.
Het 9. Extract uit een andere Brieffonder datum. Ik hebbe u gefeyt, en fegge u noch met mijn geheel hert, dat gy my moogt, ja ook fchuldig zijt alles te feggen. Ik begeer my gants en gaar in alle eeuwigheit aan mijnen Heyland over te geven, die my hebben wil, en :: geheel voor my gegen heeft, en die alleen alle herten waardig is. Alle plaatsen fouden my als Woestijnen weten, en de menschen voor boomen pafferen. Maar het valt my foofwaar, onder de huidenfdaag fche Naam-Christenen onbevlekt te wandelen, gelijk het de Rijkenfwaar valt, niet aan de goederen te kleven. Ik verlange feer, om uit de wereld te zijn: maar foo lang als gy niets , foo helpt my van God verkrijgen, de ware rouw en vergeving mijnerfon den, en de gantfche inwendige verloochening mijns felfs. Ik versta wel, dat als wy ophouden ons felfs te beminnen, dat wy als dan fullen God bereyken, gelijk als een fteen in fijn centrum valt. Maar ik versta noch niet wel, hoe dat de Zonde van Onkuis
:
heit, Nijd en Gulfigheit, geen werkende, maer nalatende zonden zijn; indien gy het niet in fulken fin neemt, dat alle fonden een nietigheit en een berooving zijn.
De Kinderen hebben uwe twee laatste Brieven niet gefien, want fy #: te feer tegen hetgene dat my het klaarste toeschijnt, en waar van God allermeest in de heilige Schrift gesproken heeft. Sy hebben foo veel menschelijke argumenten daar tegen, dat het on moogelijk is, hunt'overtuygen. Daartoe fal een wonder groot Licht van boven noodig zijn.
Toen Jesus Christus ter wereld quam, was geheel Jerusalem ontstelt: alle Propheten hadden daar van voorfegt; de Sterre verscheen, en de drie Koningen vraagde: waar is den geboren Koning van Israel? Maar daar was doenmaals geen Geleerde, noch nie mand uit het getal der Religieufen van dientijt, dewelke aan fijne eerste armelijke en ne derigen : wilde gelooven: die arme eenvoudige Herders hebben alleen dit. Geluk ehad. Jefusden geboorne Koning moest uit fijn Landtvlieden, en fich onder de Hey
: begeven, tottertijt dat Herodesgestorven was,
den Koning der Huchelaars: de
welke hem gebaarde, alsof hy Jesum wilde aanbidden, en ondertuffchen had hy in fijn hert niet
: voor,
dan hoe hy hem best ter doot fou brengen.
My dunkt, dat als het Rijk Christi, fijn wedergeborene Kerk, in het Land Israelfal bekent zijn, ook fal moeten vlieden in d'Egiptische Woestijne, foolang tot dat den An het hooft der huchelaars, en alle godloofen,door het Woord der Waarheit falge
: doot zijn &c.
: foo veel troost in het lefen en prediken der H. Schriftuur,
dat ik het u niet uit drukken kan, en vinde overal daar in, het gene gy my ooyt gefegt hebt. En ofschoon ikuwen laatsten brief, wegens de feven hooftzonden noch niet wel versta, fooeere en Ik
respectere ik nochtans de felve, en geloof vaftelijk, dat God my fulcks fal te kennen eVen . Van de komst des Anti-chrift ben ik genoegovertuygt, als ook van deToekomstedes Soons Gods, enfijnes Rijks op Aarden. aar door ik foo groote vreugde ontfange, dat ik daar over de aarde en achting van alle het vergankelijke vergeteen alle tegenheden met vreugde verdragen.' Indien -
Het Ses-en-dertig/te Getuignis.
181
Indien gy myuwe VE Rs E N toevertrouwd, ik sal die foo fecreet houden als gy ber
rt. De Regente en de kleine Religieuse groeten u, en fy beminnen ufeer; fyko menfeer diep in uwe meningen : en my dunkt, dat fy alle oogenblik op uwe Stemme foude bereytzijn,u na te volgen. En fy trachten meer en meer God alleen aan te kleven, naar mijn kort geficht. Ik weet, dat God met u is&c. Ik bidde God aan, die in u en door u werkt.
Het 1o. Extract van dato 13 September 1668 uit Sleeswijk
: door destilte deswindsfeerlangsfaam door de Noordzee gekomen, maarfeer gelukkig tot Sleeswijk gearriveert &c. Ik fal altoos in allen dingen, kleyn en groot naar
volgen alle hetgene datgy my waardigt te laten kennen, en ik verlang altoos, de Wille Gods, door uwe Onderhandeling te weten, op dat ik nooyt mag bedrogen zijn &c. Defuerefoete Brief falmy lief en kostelijk blijven, en wil ten allen tijden daar uit mijn nuttigheittrekken&c.
Het 11. Extract uit een anderfchrift van Sleeswijkfonder datum Ik fou niet te troosten zijn, over de schade die ik geleden heb en noch lijde, door het verlies van mijnen behoedenden Engel Ewoud de Lindt, indien ik niet hand-taftelijk gevoelde, de dispositie des Goddelijken willen over my en hem &c, Wy hebben mal kander meenigmaal omhelft en aangemoedigt om God te danken, niet alleen voor onfe wonderbaarlijke Verloffing, maar ook voor dat hy ons, by onfe Moeder gebracht heeft, tot onfe verlichting in defen gevaarlijken verduyfterden tijt; alwaar foo weinig defe oc
cafie gehad hebben , die God ons foo barmhertelijk schenkt. Wy hebben
yna een
geduerige t'famenspraak gehad, wegens de wonderwerken die in uwe en mijne faken
::
voorgevallen zijn. Ik heb hem voorgelesen en by na alle de brieven die gy my geschreven hebt , alle die kostelijke Leeringen, die gy my van Gods wefen on derwefen hebt, neffens alle de Raadgevingen, Vermaningen, en Voorsichtigheit, foo ik door u ontfangen heb. Ook heb ik hem verhaalt, door wat occafie ik met u in ken nis gekomen ben, en wat onder ons vieren gepaffeert is, &c. Waarop Woensdag des anderen daags, als wy tot Sleeswijk aangekomen waren, foolas ik hem voor, het ZIE LEN-GESPREK MET GoD'r, dat aan Pater du Bois gegeven is. Toen verhief hy fijn ftemme met my, en spraken te famen: zekerlijk onse Moeder is van Gods wegefelfs geschikt, uitverkoren, en extraordinary afgefonden, om het verval der Kerke, de Pla gen, en ook de Vernieuwing van de Kerk te verkondigen, &c.
Het 12. Extract van den 12. Septembrit 1669. Sleeswijk. Ik kan niet daaraan denken, dat ik foo afgefondert van u ben, fonder dat ik tot droef heit bewogen worde. Alle mijne begeerten ontfonken dagelijks meer en meer, op dat ik door u een Kind Gods mag geboren worden. Ik erken defenootwendigheit volko mentlijk. Ik biddeu, dat gy my alle Postdagen wilt schrijven, om my te versterken, te vertroosten, te dirigeren en te geleyden door de Hand des H. : Ik hopener gens in wederspannig te wefen, noch iets te doen tegen hetgene dat gy my voorschrij venfult. En alfoo falmy, by ontbreking van uwe lichamelijke tegenwoordigheit, die my doch ook noch feer nut en voordeelig, ja ookfeer noodfakelijk is, de geestelijke tegen woordigheit by leven en kracht behouden , door uwe nieuwe dagelijksche Schriften, d'Affairen, strijdigheden en besoekingen, my : maar de Brieven
v:zen 3
d: :
echt
18 z.
Het Ses-en-dertigste Getuignts.
Geest geven my moed, rechten my op, en verquicken my &c. Ik begeeruwen raad, en wil naarvolgen den geeft der Waarheit en Gerechtigheit, waar door gy bestiert word. Ik late u in de armen van uwen Bruydegom, en groete u als mijn Moeder, en drievou dige Moeder &c.
Het 13. Extract van den 29 dito uit Sleeswijk. Ik heb gevolgt, &c. Ik bedankeu feer in God, mijn Drievoudige Moeder, voor uwe Sorge die meer dan natuurlijk is: uwe forg is volkomen Goddelijk. Ik bevinde fulks, en heb dat altoos bevonden. Wild my doch niet meer feggen van te scheyden; maar eeft my een woordeken destrooft, des raads, der voorfichtigheit, dervermaning, der estraffing in alle gerechtigheit, waarheit en goederterenrheit. Daar sal ik altoos mijn nuttigheit uittrecken. Maar my te schrijven, van my alleen te laten, sonder Broeder, fonder Soon of Moeder, dat fou my noch al te hart vallen. Mijn aldergrootste verfoec king fou zijn, niet om weg te loopen als Ewoud, maar om weder by mijn Moe der te mogen keeren, op dat ik niet wijder van haar vervreemde! Ik fou foolichtelijk alle eeren en voorspoet verlaten, met ook alle mijne pretentien, affectien en begeertens over en in Noordstrant, als ik mijn hoed verlaten fou; of ik bedrieg my feer. Ik hope dat
den geeft der armoede myaltoos en overal geleyden falingeduldigheit. De discretie niet te veel of te weinig doen, is my noch feer nootwendig. Ik bidde u, dat gy voor my wild bidden, dat God my met dobbelde wijsheit begaaft, en ::::::::::::: hy my fijnen Geeft haast fenden wil &c. Ik heb groote hope dat ik u tot allen tijden,en in alle gelegent heden, beminnelijk blijven fal, want ik wil den wille Gods volbrengen en hem alleen aanhangen, door uwe aanvoering; dewelke alleen van God is. Het geneik geheel ver zekert ben.
-
Het 14- Extract van den 23 September uit Sleeswijk. Siet dit is &c. Twijfelt geenfins, dat ik niet fou naarkomen het genegy my schrijft. Ik wil in het minste niet tegens uwen , raad handelen, noch in het tijdelijke , noch in het geeftelijke ; mits dat ik defelve weten mag &c. Ik verlang om in d'Eenfaamheit te wefen, en ben het Hof en de Canfely feer moede&c. Ik wil absolute lijk de bewegingen des H. Geests volgen en my daar mede volkomentlijk als eenen gor del omgorden laten. Gy moogt my wel berispen en vermanen, en mijne Meiningen tegenstaan: en of ik schoon mijne tegen-gedachten somtijts openbare, foo wil ik doch die niet navolgen, maar my daarnmede onderwerpen &c.
Einde van d'Extracten uit verfcheide Brieven door Heer de Cort aen Jonkvrouw Bourignon gefchreven.
Het feven-en-dertigste Getuygnis. Getrocken uit verfcheyde Brieven :: door eenen Gegradu-eerden Canonnik : $* Re:abouts Kerk, binnen de Stad Mechelen in Braband, aan Juffrou A. B. als ook aan Heer C. de Cort. Waar in defen Heer Canonicus bekend, dat by de voor noemde
Het Seven-en-dertigfte Getuignis.
1 83
noemde Juffrouw houd, voor een van God beminde, feer verlichte en hoog-begnadigde
Perfoon. Uyt welkers fchriften en discourfen hyonnoemelijke grootenuttigheit heeft ontfm gem. 2wefhalven hy haar ook voor fijn
Geeftelijke Moeder erkend, waar in hy alles goet te
gemoet fiet, en hoopt door hare bemiddeling noch veel genade van Godt, fijne hulp en be voordering ter volmaaktheit te verkrijgen. Uit het Frans, door fijn eigen hand geschreven, overgefet d'Eerfte Brief aan Juffrouw A. Bourignon, MA DE Mo Is EL L E.
We twee schriften zijn myfeer aangenaam. Sy befelfen waarheden, dewelke, of U fchoon ik die niet besitte,my nochtans nieton-aangenaam zijn: ook zijn er eenige, waartoe ik nu onbequaam ben. Ik bidde dengoeden God, die my door u middel, veel genade bewefen heeft, dat hy my in alles , naar fijn H. Wille gelijkformig maken wil. Uwe Gebeden fullen daar toe veel helpen. Ik hopegy de goetheit hebben fult, defelve voor my op te offeren; en dat gy fult indachtig zijn, uwe Belofte: dewelke is, dat gy my eenige Schriften foudtoefenden. Die, alhoewel ik defelve onwaardig ben, niet na latenfal met godvruchtigheit te bewaren. Ik falaltoos blijven. Mechelen den 13 Novemb. 16:5. -
-
Uwen feer toegenegen. Dienaar, en getrouwen Soon. -
EXTRACT uit den tweeden Brief aen de voonoemde Juf frouw, fonder datum en onderschrift.
J
A, ja, ikwileen DiscipelJesu Christizijn, enfijnen Wille doen, fonder ooyt meer op de mijne te achten. Het is my feer leed, dat mijn Difput (daar niets aan gelegen is, dand'omstandigheit des geloofs) foodanige werking in uw Gemoed veroorsaakt heeft, gelijk gy my door uw schrijven aanwijst. Ik keere my niet van God af: hy is't alleen die mijne wonden genefen kan. Maar ik moet bekennen, dat ik my niet met fulkenyver tot hem houden, als ik schuldig ben. Ik ben een kind dat noch niet alleen ftaan kan: evenals den Gicht-kranke van 't Evangelie, die niet tot aan de voete van onfen Heyland gelangen kon dan door hulpe fijner Vrienden. Ik bidde om uwe hulp, en die van de Kinderen, op dat ik daar toe:: mag. Ik heb fwakheden in mijn hert fonder getal:nochtans (indien ik my niet bedrieg) ook een verlange om geheel aan God overge geven te zijn. Het overige van uwen Brief, ga ik met stilfwijgen voorby, doch niet fonder ontroering. Al is't dat de dreygementen over my gaan, foo hoop ik nochtans van de flagen bevrijd te wefen; dewijl ik besloten heb, den willemijns Heeren te volbren gen. Ik wil niets meer feggen, want het betaamt den Kinderen niet, dat fy de woorden van haar Moeder tegenspreken. Bid voor my. * -
Extract uyt den 3. Brief, ookfonder de men onderfchrift. Ikkomeu feggen &cIk houden voor een van Godbeminde Persoon, diefeerverlicht
: Goddelijke Saken, en Matery van Deugt, en dat God u feer byfondere Genade OCt. -
-
Ik
Het Seven-en-dertigfte Getuignis.
1 84
Ik houde my ook versekert dat gy waarachtige Openbaringen hebt van God; in dat ik gants geen fwarigheit, wanneer ik iie dat defelve met de H. Schrift en de Meeningen der H. Ë: overeen komen &c. Siet dit is de meening die ik van uw Perfoon draag; of schoon defelve te gering is, ten
:heb
aanfien der Genade die God u doet: buiten dien, ook noch de nuttigheit die ik vanu
ontfangen hebfoo wel door uwe Schriften, als door uwe difcoursen, die gy my door uwe goetheit hebt deelachtig gemaakt. Ik hope dat gy my, naar uwe dreygingen, niet beroo ven fult, van den Melkuwer Heilige Leering; en defelve den vreemden geven, al is 't fake dat ik u droefheit veroorsaak, door mijn onbequaamheit. Indien gy een waar
lijk Moederlijk hert hebt (dat ik niet twijfele) foo fult gy niet konnen vergeten, denge nen die wenfcht een goet Kind te zijn, in de Liefde Gods, en volbrenging van fijnen goddelijken wille. Bid hem, indien 't u belieft, dat hy defen wille bevestigt, en my een ware en ootmoedige onderwerping aan fijnen wille geeft, totter doot toe.
De vierde Briefaan Juffrouw A. B.fonder datum. Seer Waarde Moeder.
De Moderatie die gy my gisteravond hebt believen te schrijven, heeft een groot quaat van my weggenomen, en my meerder nuttigheit toegebracht, als ik u feggen kan: en om de waarheitte feggen; het was tijt: want naar mijn bedenken, foo waren mijnefrerten voor ditmaal niet beter te genelen, dan door dit middel. Ik bedanke u daar voor. Indien ik
niet een vaste aanklevingen achting tot uw Persoon hadde, en tot het gene dat van u komt, ik foufoo veel fmerten niet geleden hebben, als ik nu doe.
Indien men my verwijt, over verachtingen wederspannigheit tegens God; foo heb iknuftoffe om myte verdedigen. Ik omhelse van gantscher herte, de Leere des Evan geliums.
En alhoewel ik gedwongen ben te bekennen, dat ik deffelfs inhoudende Re
gelen niet naar kom; fooverseker ik u nochtans, dat het niet door een hardnekkige te
genstrevig geschied, maar door mijn Iwakheit en onvermoge. Dewelke ik wensche vermindert en vernietigt tefien, door de kracht van Gods genade. Ik bidde hem, dat
hy my fijnen Willegeheel gelijkformig maakt. Bid hem ook tot dien eynde. Ik ben, enfal altoos wefen,
»
-
-
was onderteykent.
-
Volreflde oleiffan F. y
, D ... :
-
. . . .
. . . .
.
.
al
af
-
2
• ''
P. N.
EXTRACT uit den vijfden Brief
-
Gefchreven aan Heer CH R 1 sr 1 AAN DE Cor T doenmaal tot Amsterdam in de gevankenis. Aan wien defen Heer CA N o N N 1 K antwoord, op het verfoek dat hy nevens andere faken gedaan heeft, op dat hy hem fenden fou, de Coppy van een feer fchoon Tractaat, het Woo RDr GoDrs genaamt, dat Juffr. Bourignon ge fehreven heeft, waarvan het Origineel in : anders handen geraakt is. Door welk antwoord klaarlijk te fien is, hoefeer nuttelijk dat defen Heer Canonnik, de Schriften en
Perfoon van Juffr-Bourignon acht, en in hoe groote vaardigheithy defelve houd. -
Mijn
Het Seven-en-dertigfte Getuignis. Mijn Heer en Broeder.'
185
-
Ooras alsikuwen Briefontfing, heb ik &c. Maar wat faliku op het tweede Punct
S beken feggen, daar gy my afeifcht het Goddelijk Schrift van Jonkvrouw A. Bourignon ? Ik dat ik in feer grooten strijt geweest ben. Deliefde die ik u toedraag, gebood het my te fenden: en d'Affectie die ik mijnfelfs toedraag, floeg uw verfoekgants af Den eene feyde my: gy moetuwen Broeder vertroosten indien stand waar in hy fich nu
bevind; en hem dat Schrift toefenden. Den andere stelden my voor, dat ik my niet mogt beroven van 't gene ik foo feer bemin. En na veel :: in my felfs, foo moet gy doch weten, dat de liefde tot mijn felve, d'overhand behouden heeft, door een confideratie die gy my toestemmen moet, ingeval dat gy een rechtveerdigen Rech ter wild zijn, dat defelve in reden bestaat. . . Mijn Broeder, gy hebt de Fonteyn by u waar uit dit Schrift fijn oorspronk heeft: al waar gy foo veel en dikmaals genieten kond, als het u lust. Gy hebt dat gene, dat gy my afeyfcht, en noch veel meer, gelijk gy my ook felfs schrijft. Waarvan ik my berooft bevinde, fonder hope van ooyt een vonxken of sprankeltje weder daar van te fien: want de Fonteyn is voor my gestopt: Patientie, tot dat den Goeden God het an ders voorfiet. My : lieve Broeder, dat gy my wel heel en al uitdroogen foud. Maar ik falmy wel wachten, dat ik fou laten weg gaan, 't geene ik door een foo ontfangen heb. Mogelijk fult gy my beschuldigen, dat ik wreed ben; Maar ge ooft, dat ik denregel der Christelijke liefde volg, dewelke fegt, dat men eerst aan fich felfs beginnen moet. Ik mag my niet berooven, en aan u geven, het genegy foolich telijk verkrijgen kond. De Moeder kan hare Borft niet weigeren, aan een Kind dat in fulken standt is, als gyzijt. Maar ik moet behouden'tgeneik van haar besitte. Wel ke foo my dunkt, my geheel vergeten heeft. Ik uitermatenfeer, den stand waarin gyu nu bevind, en bidde den Almachti -
:
:
::
genuit al mijn krachten, dat hyu versterken en troosten wil. Ik ben verheugt, dat het niet juyft het middel is om u te vertroosten, het gene Ă&#x2039; van my begeerd: want anders fou ik het u niet derven weigeren; dewijl ik u oprechtelijk en Chriftelijk bemin.
Ikgroetehertelijk, de Moeder, die bequaam uis, in defe : te vertrooften.
Ik wenfche dat het alles warachtig zy, ter eerenJefu Christi. In den welken ik ben, fon der fcherts 2
Voftre tre, AffectionnĂŠ Serviteur dy-Frere P. N.
P. S. Indient u gelieft, foo wild de waarde Moederfeggen, dat ofschoon fy meent, my geheel gespeend te hebben, dat ik evenwel noch somtijts, fonder haar weten, eeni ge
: ontfang, die uit haren Boefem vlieten.
Want ik heb twee van hare
Schriften gelefen; en ik hoop diergelijke andere noch meer te fien. Adieu Lieve Broeder Mechelen den 26 Marty 1669.
A a
-
Het
186
Het Acht-en-dertigfte Getuignis. . Het
Acht-en-dertigste Getuignis.
Uyt verfcheide Brieven, door den Heer G EN E R A L V1 c A R 1 U s van het Aards-bisdom tot Mechelen in Brabant, gefchreven aan Juffr. A. B. Die den voornoemden Heer, voor een Geeftelijke Moeder erkend, waar door de Geeft Gods ,
geeftelijke Kinderen geteelt heeft, en voortaan noch meer voortbrengen en teelen zal. Waarover hyfich met haar verheugt, en wenfcht met defe Moeder en hare Kinderen,
in Godeeuwigvereenigt te zijn: maar isfeer bevreeft, dat fijne Ampsbedieningen hem. daarvan terug mogten houden. Gelijk ook tot nu toe, tot groot nadeel fijner Ziel gefchied is. Naarfijn eigen hand in het Frans overgefet. Het eerste EXTRAC T. van den Eerften
dag des 1664. Jaar.
ATY heeft gedacht, datter niets waardiger was, de hooge heiligen Drie-eenigheit op te dragen tot een Nieuwjaar, dan fijnen Soon in 't vlees. Hierom heb ik defe morge, in de Heilige Offerhande der Miffe, opge-offert in onser aller name, en met ons allen; ten einde dat wy met hem in God mochten vereenigt zijn in alle eeu
wigheit. De kinderen, die fijn Geest in uwen geeft barenfal, zijn mede daarin begre pen geweest, en ook maar billik, want wy moeten alle niet anders dan een zijn. Ik congratulereu, of wensch u veel goets, met uwen nieuwen geeftelijken. Soon.. En ik wenfch utot een Nieujaar de vervulling van Gods Wille in u. Wat het overige vanuwen Brief belangt, dat falikdoenfooals gy't goet vind, hopende dat wy in 't korte malkander fien fullen. Adieu. Den 1, January Anno1664.
Het 2. Extract van den 15. May 1665. Ik verheug my, dat gy defe quartieren nadert: foo wil ik dan feggen &c. In de ref. Âť bedanke ik God, voor fijngoetheit van dat hy u de forg gegeven heeft die ik uit uw schrij-,
ven bespeure. Ik recommandereu, deziele van mijn Suster, en ben &c. -
Den 15.May 1665,
Noch. Twee Brieven van dien felven Heer V 1 c A R 1 us G EN ER A L van het Aards-bisdom tot Mechelen , gefchreven aan den DE c A Nu s en Paftoor van St. Mauritij tot Rijffel, aan wien hy door mijn Heer D E Co RT over fandeenge Gefchrift van Juffr. Bourignon, genaamt, Het Woo R D Go D s waar
infy befchreven heeft de Beffiering Gods over haar, het Onderhoud harer Ziele met hem, en een groot gedeelte van haar Leven. , Het welk den voornoemden Heer feer maaukeurig ge-examineert hebbende, door de H. Schriftuur, felfs naar den Regel der Rechten, en met een Goddelijk Licht dat hem de oogen desgeeft geoopend hadde; foo bevond hy haar Leven vol Wonderen Gods, een Middeltot de Herftelling Ifraels,
en alles gegrond op foo een vafte/telling, dat ff alle beproevingen menfchelijke Authoriteit overtreffen. Getranfla
Het Acht-en-dertigfie Getuignis,
187
Getranflateert uyt het Latijn in 't Frans, en van daarin Nederduyts. Seer Eerwaardige Heer,
I:wijfen ken niet genoegfaam krachtige woorden vinden hequaam om uyt te drukken de be van Dankbaarheit dien ik aan God schuldig ben, van dat hy my heeft doen ken nen die Persoon, waarvan ik ul. meermaals gesproken hebbe; en dat ik verscheide maal met haar t'Samen-spraak heb mogen genieten wegens de Wonderen die Godt in en door haar bewerkt heeft, en dat hy van voornemen is, fulks noch meerder te doen.Waar
lijk defe dingenschenen my in den aanvang vreemt te zijn, en ik had fmerte om de felve te gelooven. Maar sedert dat Godt, door fijne Goetheyt, my de Oogen des geeft ge opend heeft, en dat ik volgens de regelen des Evangeliums, ge-examineert hebbe hare : oorden, hare Bedrijven en hare Voornemens, foo komt my niet eene oorsaak van
twijffeling meer tevoorschijn, noch dat men iets, het zy op hoedanige wijfe het ook zijn mogt, foude konnen toe-eigenen aan eenige schijn-gesichten, Droomerijen of be driechelijke inbeeldingen. Uwe Getuygniffen, die fy my felfs heeft doen fien, hebben: ook niet weinig konnen dienen, om my volkomentlijk t'overtuygen; en defelve zijn foo veel te geloofbarer, dewijl alles gegront is op fulke onwedersprekelijke redenen van Wetenschap of Geleertheit. Ik voegenoch by, dat dewijl ik voortijts ook ge-oeffent ben geweest in faken van Recht en Gericht, en dat my defielfs Regelen en wetten in gedachtenis zijnde , foo heb ik alles tot in den gront willen oddertaften , en de faken van haren eersten
oorspronk genomen. Verfoeckende dieshalven, dat defelve by geschrift mogten op gesteld worden. Het welk fy ook gedaan heeft, hoewel met vele wederftreving, en niet footen vollen als ik wel had begeert. Want fy heeft in dat Geschrift ftilfwijgens la ten voorby gaan den Tijt van hareJonkheit, gedurende het welke Godt haar gedragen heeft als een Kindt op fijne armen, en by der handt voort geleyt. Daar ontbreken ook
vele dingen, die goet fouden zijn te weten terEeren Gods. $: dat indien U. E. Eer waardigheit eenigvermogen by haarheeft, gelijk ik niet twijfel dat gy veel hebt, foo
houd aan nevens my, dat fy ons doch die Dingen niet wil verborgen : Onder tuffchen foo fende ik u tegenwoordig, door hare toestemming, dit voornoemde Ge
fchrift, door den Brenger defestegenwoordigen, die haren. Eerst geboorne is in Chrifto: ten einde dat U. E. Eerwaardigheit hetfelvefoude mogen fien, ondersoeken en beproe ven, en fich met ons in den Heer verheugen, om dat de Verloffing Israels nadert. En het is niet alleenlijk om dit Schrift te fien, dat ik 'tutoefende, maar ook om dat gy foud bevestigen door uwe eigene Getuigeniffe, die dingen waar van gy een byfondere kennif fe hebt. Het gene wy hopen te sien dat veel nuttigheit baren zal. Den genen die U. E.
de fetegenwoordige overgeven zal, sal U. E. daar noch meerder van feggen; dewijl da
::
hyfelfs, onfen : Brief is. Ik heb U. E. door andere occasie toegefonden een Sententie aangaande de geestelijke federt weinig tijt verkregen in den geheimen Raadt, door mijn Heerden iffchop van Roermonde. Maar ik weet niet :: E. het felve ontfangen hebt. Godt wil in U. E. Eerwaardigheit allerhande Genadens vermeerderen. Dit is het -
::::
gene dat wenscht, hy die is. Mijn Eervaardige Heer,
UE.feer Ootmoedigen Dienaar -
Aa 2
A. C. Wy
HetAcht-en-dertigfte Getuignis,
1 88
Wy verfoeken dat hyfeffs, die U. E. dit Schrift deelachtig maken fal, het felve ook wederom brengen mag, door vreefe dat wanneer het felve iemand anders ter
hande mogt geffeld worden, het in eenig gevaar foude geraken, en ook om dat wy't geduurig van nooden hebben tot onfer Beftiering Binnen Mechelen den 12 October, 663,
Tweede
B R I E F
aan den felven.
Mijn Heerenfeer Eerwaarde Nfen Vriend, die U. E. behoorden by te komen, heeft niet konnen vertrekken O felen tot dien einde, op den bestemden tijt, zijnde wederhouden geweest door belet van foodanige faken die noodig waren. Hy falu op een ander maal by ko men, fooik hope. En om dat het aan U. E. geestelijke Dochter belieft heeft, ute -
: haar Geschriftte fenden, door den ordinarien Bode, foo heb dat niet we derstaan. Ik bidualleenlijk het felve te behouden totter tijt dat eenig trouw Vriendt U. E. komt befoeken, om het felve herwaarts te brengen; door vreefe dat het anders dubbeld in gevaar mogt gesteld worden op de reyfe. y wenfchten ook dat het U. E. beliefden ons deelachtig te maken de Brieven van den Heer Aards-Biffchop van Came rick, waar van uwe Eerwaardigheit heeft mentie gemaakt in eenige van fijne Attesta tien; en dat gy alle de andere te samen vergadert, en dat gy gereed houd de dingen die dienen konnen tot bevestigingen bekrachtiging van defenevengaande Relatie, dewelke effchoon defelve gegront is op eenige hoogere fondementen, foo en verwerpt daarom niet sommige hulpmiddelen die van elders daartoe konnen dienen. Aangaande het ove
rige, referere ik my aan mijn eersten Brief, en wenfche van al mijn hert aan uwe Eer waardigheit, een Gelukkigen Ingang in dit Nieuwe Jaar. Tot Mechelen den 2. January.1664.
Het Negen-en-dertigste Getuignis. Gefchreven door een DocToR in Medicin en feer beroemden ANAroM1cus in Am fterdam, aan Monfteur Joan Tiellens. Dewelke hyernftelijk verfoekt, om Adres Bourignon. Welkers Ziel en merg-doordringende Schriften, hy fcgt, ifjn verftandgroot Licht toegebracht hebben, en groote verking in fijn Zielgedaan. Soo dat hy ter wereld niet meer foekt, dan een waar Navolger Jefa Chrifti te worden. Waartoe hy groote bevoordering hoopt, door den Raat deler Jonkvrouw: dewelke
::
hem dunkt te wefen, de Vrouw in Apocalipfis befchreven, in het 12. Capittel.
Naarfijn eigen hand gecopieert. Seer waarde en beminde Broeder in chrifto onfen Heere.
Lfooik klaarlijk fie, dat nu in defetijt het 12. Capittel van d'Openbaring vervult word, en dat de Vrouw is gaan vluchten in de Woestijne: alwaar de!Satan tegens haar Saad, hier en elders een Rivier van vervolging uytstort, en dat ik u fie, een " 'A
Wall
Het Negen-en-dertigtigfte Getuignis.
1 89
van die Mannelijke Sonen, door de Waarheit herbaard: Eer en Staten hebbende ach
tergelaten, om in de Stalle Jefuopgefloten te worden, ende gesteld te zijn onder het Saat der Vrouwe: alfoo feg ik; ik dit klaarlijk fie, en dat mijn gemoed ten volle van de Waarheit overtuygt is; foo heb ik door defen u willen befoeken, om de overeenkoming van onse gemoederen aan malkander bekent te maken. Ik verkies u boven andere, uyt dat gefegent Zaad, om dat gy zijt mijn Lands-man, een Amsterdammer, een Jongman, en dat gy my onlangs hebtgenoodigt, in de personen van uwe Sufters. Hier by is een inwendige genegentheit tot uwaards in my ontsteken, welkers oorspronk my eigentlijk onbekend is.
Ik beken my ook heel onwaardig te zijn, om met dat gezegent en geheel uytverkoren Vat felfs iets te verhandelen; waarom ik UE hulp en dienst daar in verfoek. Seer klare en heldere Waarheden zijnder in mijn verstand, door hare Zlel-en-merg-indringende Schriften opgegaan. Mijn gemoed is ook, Goddank, al afgestaan van alle pretentien der Aarde, en destijts; van de nietigheit der wereldfche faken; de hoogheit :: Boete, oorsaak van dit ellendig leven, met verwerping van alle eer, profijt en vermaak: be-oo gendealleen het eenig naarvolgen der Leere Christi, fonder andere noch tijdelijke noch, geestelijke vernoeginge, te omhelsen de ware Armoede en vernoeging des geefts, en niet meer te begeeren dan de nootfakelijkheit; 'tgene al te famen faken wefende, nooyt ekend noch geleert van onfe Gereformeerde Leeraars, zijn my, als foo veel heldere : , en nieuwe en Zalige Lichten, die mytot de STALLE CHRISTI te Bethlehem inleyden. Siet dit is de oorsaak van mijn schrijven, om UE. te verfoeken, my met alle uwe gunst en hulp, om dit Zaadvoorder te brengen, te willen begunstigen; en de ge legentheit te geven om aan UE. te : fchrijven, en alfoo door UE. middel de Za
lige Raat van die met God-vereenigde Ziel te ontfangen. Mijn Staat, gelegentheit, oeffening&c. en wat my voorder aangaat, mag ik, foo
my dunkt, aan geen Briefvertrouwen. DaaromfooUE. hier eenige Broederen hebt, maaktfe my doch bekent: want ik fie my in een afgescheydentheit van alle menschen, als
die my straks met harenommegankbesmetten: en ik kanseniet ontvlieden, alsooik daar bywone en geduurig mede omgaan moet, hoewel ik nu dagelijx alle hare verachtingen te boven kom, en hun ontvliede foo veel in mijn macht is: dat my God meer en meer doet naarkomen, en laat my dikmaals fijn Inspraak genieten.
":
Ikfou UE. noch verfoeken, uytlegginge van het 12. Capittelvan d'Openbaring ohannis te willen bevoorderen. En alfoo ik redelijk de Fransche Tale verfta, foo en fou
die Brief(fooik dat geluk mocht genieten) niet behoeven vertaaltte worden.
Âť* *
In het Jaar 1653. Heeft een feer vrome Vrouw, de ondervolgende Uytlegging daar 4,n. 4% -----van doen drukken, maar defelveen vernoegt my niet ten vollen. Alfoo my een andere openinge van de genoemde Vrouw nodig is, die my nu dunkt, dat ik felve wel foukon nen noemen.
ww
Die
was: is dan aldus drs.
Dit is de Sin die defe genoemde Vrouw, aan het voorschreve Capittel heeft gegeven. Dan hoewelfe my al wat volmaakt schijnt, foo weet ik weder aan d'anderzijde, dat fy den volmaakten fin niet begrepen heeft; alfoo fe verscheyde faken niet aan en roert noch ook beschrijft, wie de voorfeyde Vrouw was. Welke my dunkt, dat ik in den Geeft fie: als wanneer ik my verheug over al haar Mannelijk zaad en ware Schriften. Ik ver foek dan noch eens uw hulp: niet dat ik aan w:Christelijke Liefdadigheit twijfel, m: a 3
t 9o
Het Veertigste Getuignis.
-
-
ik verdubbel mijn begeren. U E. dan neffens alle de Godfoekende Zielen, my onbe: kent, God den Gever alles Goets bevelende, Soo blijve ik.
-
UE. Ootmoedigen. Dienaar en Vriendt. Amsterdam den 18. Meert Anno. 1673. -
JoHANNEs Sw AMMER DAM: -
Het opschrift was .
Voorfenige Difcrete Heer Johan Tiellens, in de Kre merftraat in 't Huys van de Hollanders Tot Hufum
Het Veertigste Getuygnis. Getrocken uit twee Brieven, gefchreven door een Apotheker tot Sneek in Friefland. Den 2welken verklaard, hoe groote Werkingen dat de Schriften van Juffrouw A. B. in hem
en fijn Huisvrouw gedaan hebben; hoedanig ff daar door tot erkentenis van hunfelf ge komen zijn, en gerefolveert hebben alles te verlaten en Chriftum na te volgen, en tot meer der bevordering harer Zaligheit,zijn fy in Holfteingetrokken,om aldaar by Juffr.Bou rignon en hare Vrienden te wonen. Naar fijn eigenhandig fchrift na geschreven.
Extract van den Eersten Brieffonder datum, geschreven aan Monfieur Pieter Arentz, Boekhandelaar in Amsterdam.
DĂŤChristi. Genade des Heeren zy met u en my en alle de Broeders vereenigt in de Liefde Onder welke ik vertrouwe, dat gy een fult weten, nadien U E. toever troud worden, die verlichtende Schriften, door God in defe laatste en feerge vaarlijke Duisternis tot ons gefonden, door het middel van onfeVriendin in Christo A. Bourignon. Van de welke ik eenige heb ontfangen vervat in twee Boecken, zijnde het
Graf der valfche Theologie, alsmede Het Licht fchijnende tn de Duyfternis. Uit welke mijn Ziele foodanige verlichtinge door GodsGenade heeft ontfangen, en foodanigen geestelijken honger, tot meerder foodanige, door Gods Geest verlichte Schriften tele fen; dat ik voor de derde maal aan u kom verfoeken, dat gy my doch alle de Schriften in't Nederduyts vertaalt, en doorden druk gemeen, met den eersten gelieft toe te zen- .
den, op datik meerder voedsel voor mijnziel, mag daar uitscheppen, door de genade des H. Geestes, die ons in alle waarheit moet onderwijsen. Wilt dan geen Brood weige ren aan een die hongert, nadien Christus het felve niet heeft gedaan, noch noytenfal doen. 't Welkook dan niet van uben verwachtende, die in Broederlijke Liefde in Chri fto vertrouwe vereenigt te zijn met UL &c. -
Was onder/chreven, U L. Ootmoedigen Dienaar in Christo JoHANNEs EGBERT 1 Ă SoMEREN.
ApothecartotSweek. Na
Het Veertigste Getuignis,
-
19t
'Nafijn eigenhandig schrift gecopieert.
Extractuit den tweeden Brief, geschreven aan Jonkvrouw A. B. in dato 3o Marty Ano 1673. " Er Liefde Christien troost mijner Ziele. Welke zijn de reden mijnes schrijvens, waardoor iku, waarde Moeder in Christo, door defemijne letteren vrymoede lijk in de liefde Christi kom als aanspreken, om van u te ontfangen onderrichtin , troost en raadgevingen, over eenige : die my byfonderlijk tot dit schrijven heb : bewogen. Weet dan eerstelijk: dat my door een byfondere Barmhertigheit des Hee ren, U L. geschriften, minst daarop verdacht zijnde, zijn ter hand gekomen, die ik met den eersten, met een feer kleinen yver las. Door dien my wierde gefeyt, door een Vrouw geschreven te zijn, doch naderhand docr een onverwachte vluchtinge mijns Va ders, die dit Boek genaamt het Grafder valfche Theologie hadde, my het felve weder ter hand komende, heb dat herlesen. Doch met meerder aandacht; nadien ik daarin vond
feerfchoone waarheden: waardoor ik in mijn inwendig wierde overtuygt. En nader hand meer en meer genegentheit daar toe krijgende, heb noch eenige meerder aange kocht. Waaruit al te samen ik fulke krachtige e, dat ik wel met blijdschap en leedwesen gevoelde, lang de Naam van Christen, feer onwaardig ge dragen te hebben. Waarom ik federt door Gods genade heb getracht, mijn verdor ventheit te overwinnen. Waartoe de goedertierenden Godmy ook meer en meer heeft toe versterkt in mijn goede voornemens. Waar in ik door hulp en bystand fijnes H. Geestes, van dag tot dag in hope toe te nemen, op dat ik een recht Difcipel Jefucbri
::
fti mag worden: daar ik voor defen niet meer dan naamdragende, moet met schande en bitter leedwesen mijn zielsbekennen, geweest te hebben. Doch wil de Heere oot moedelijk van herten bidden, dat hy voortaan gelieve fijn genade en Geeft, aan myon waardige Nieteling, om ChristiJefu wille, te schenken, en my in mijn goede genegent heit versterken, op dat ik in fijn Soon Jesu Christo mach herleven, en een nieuw
Schepfelworden,bekleed met fijn H. Geest, door fijn dier-baar verworveneGenade. Doch waarde. Vriendinne, alfoo ik alles, volgens uwe Euangelische Raadgevinge, wilde verlaten, en Christum onfengetrouwen Heere, van herten navolgen. ralfoo â&#x20AC;˘ ik hier vry veel meer wereldfche moeyelijkheden hebbe , te lang UE, het felve te verhalen, van welke ik my gaarne wilde ontlasten, foo't de Heere fulks beliefde, na dien my diefeer hinderlijk zijn, tot de bevordering mijner Zielen Heyl, en die mijns lieve Huisvrou, die ook feer veel Licht uit uwe Boecken heeft ontfangen, zijnde ookfeer begeerig te vervoorderen de volmaaktheit haarder ziel; foo dat wy beyde wel ge refolveert waren, ons Vaderland en infonderheit onfe hinderlijke Zaken te verlaten, . en by de Vrienden in Holsteyn te komen wonen&c. was onderteykent " A&tumn Sneek in Friesland 1
den 3o Marty 1673-
Jo HAN NEs Ă So M ER EN Apothecar
I 9 z.
Het Een-en-veertig fte Getuignis,
-
Het een-en-veertigste Getuygnis. Getrokken uit drie Brieven van een Koopman in Frederikstad. Dewelke het daar voor houd, dat Juffrouw Bourignon, een Prophetifchen Geeft en feer.hooge Gemeenfchap met God heeft, en dat fy byfonderlijk van God voorfienentoegerust is, om alde wereld te beftraffen, enfijn. Gericht te verkondigen. En van hare Schriftenfegt hy,dat hy die met - feergroot vernoegen en verwondering geleffen heeft,ongemeeneen mooyt-gehoorde Waarhe den daarin vermerkt, en groote werkingen daar door in fijn hert en Gemoed bevonden.
Uit den eersten Brief, geschreven aan Monfieur Volkert vande Velden in Amsterdam.
-
Waarde beminde Heer en toegenegen lieve Vriend &c. Elke Anthoinetten Schriften, mijn inwendige Ziele uitermate feer contenteren; en daar van draag ik het getuignis in mijn herte. Want ik geloove, dat denon fichtbaren God, met haar in het binnenste harer Zielefeer hoog verbonden is. Want fy heeft gefien, en is beroert boven de meenigte der menschen kinderen, en fy heeft het Brood al in des Vaders Rijk gegeten. Welk eten, waardiger is, dan allerley die eenig Prins hier in 't Creatuur eten :: Och! Liefde Gods; Wijsheit des
W
::
Scheppers, en foetigheit des H.Geestes. Hoegelukkig! is de Zlele,die daar medeover ftroomt en wederboren is&c. Mijn H. fijn iendwilli lyn Heer[ijn vrienavullige
Frederikstadden 31. October 1669.
.
PET ER JU R G EN s.
Uit den tweeden Briefgeschreven aan Monfieur Ewoud de Lindt in Amfterdam.
-
waarder wordewoud de Linde, is verweet. Yaangaande, ik stel my ook niet in die Plaats daar Juffrouw Anthoinette in staat; want ik houde haar voor een mensch die een Prophetischen Geest heeft: fonder lingvan God voorfien, en uitgerust om al de wereld te bestraffen, en hun God wesen voor oogen te stellen. Op dat alfooden menschen Kinderen, de rechtveerdige
ftraffen mogen verkondigt werden, of mogelijk fich noch iemand wilde bekeeren, eer dat de Plagen, die voor de deur zijn, ons komen overvallen.&c. waarheden De gefondene boekjeshebik doorlesen, en bevindedaarinEniet andersF.dan W die gevolgt moeten worden. . L.
-
-
-
-
Frederikstad den 26 November 167o,
PET ER JuR GE Ns. - ---- --
Uit
Het Een-en-veertigfte Getuignis.
1 93
Uit fijn derde Brief, geschreven aan Jonkvrouw A. Bourignon totTonningen. Mejuffrouw A. Bourignon. Evens vriendelijke groetenis doe ik U L. weten, dat ik het laatste Tractaat, my behandigt, meeftendeel doorgelesen heb, en vinde daar in, ongemeene waar heden. Met verwondering van dien, wat God daar mede uitwerken wil; want het ongehoorde dingen zijn. Gelijk als ook de andere Boecken fulks verhandelen. En by fonderlijk den vijfden Briefin het eerste deel van het Grafder valfche Theologie is my feer
eigen, en heeft my in het lefenfeer bewogen, als tot in 't binnenste van mijn conscien tie. Want ik fie datter geen ander weg noch pad is, om tot God te komen, dan dien weg, dat men fich moet aan God kleven. Waar van meest alle menschen afgeweken
zijn. In het korte: hierin bestaat de gantsche Weder geboorte, dat wy ons aan God hechten, en fijn Raat en Leernavolgen. Waar door ik dan van mijne jonge jaren af, kennis gekregen heb; en noch geen andere kennis heb, dan dat wy ons met Boete en leedwefen van de wereld tot den onfichtbaren God bekeeren; en leeren van hem, wat
wy doen en laten moeten. Dieshalven, Mejuffrouw, heb ik lust, om een weinig daar van met U L. te spreken &c.
Dus doende, vertrouw ik, dat het Juffrouw welfal bekent zijn, of ik in de Wederge boorte fta of niet: of ik een klein Kindfche
:: ben, of niet: of God mijn ziel be
mind, of niet. Ik weetwel,dat ik nietben diegenedie tot het ouderdom Christi opgewaf fen ben. Maar ik vertrouwdoch, dat ik in God, en van God, een Kinds-wesen in mijner Ziele ontfangen heb. Hierom bemin ik UE. als J[20tber/om dat ik een Kindfche wefen
draag. VerblijvealfooU L. geaffectioneerden Vrienden Broeder in ChristoJefu. En bidde op het vriendelijkst, my hierop een klein antwoord te schrijven. Waartoe ik my verlate , N. N.
Het twee-en-veertigste Getuignis. Efchreven door een Godfalige Jonkvrouw in het Huis de Nostre Dame tot Ber gen in Henegouwe. Door den Aards-biffchop van Kamerijk Heer van der Burg opgericht, tot onderwijfing der jonge Dochteren, in de Deugt en goede Zeden. De
welke, na dat ff eenmaal met Jonkvrou Bourignon famen-fpraak gehouden had, foo grooten nut daar door in hare ziel bevond; dat fjfeer verlangde, om voorder met defe Jonkvrou A. B. om te gaan. En na dat fy langen tijt daar na getracht hadde, maar geen gelegentheit daartoe vindende, offchoon ff beyde in het voornoemde Huys de Nostre Dame logeerde, foo wierd fy daar over hertelijk bedroeft, enfchreef in diepe droefheit de
fenavolgenderegulen. Dewelke klaarlijk betuigen, hcegroote nuttigheit defe Godfoeckende Ziele, uit de woorden van de veelgemelde Jonkvrouw getrocken heeft, enfy noch verder hoopten te genieten. -
B b
-
Uit
Het Twee-en-veertigste Getuignis.
I 94
Uit het Frans overgefet.
I: verwonder my, dat daar gy wel weet,
wat voor nuttigheit gy aan mijn
Ziele gedaan hebt, en dat gy defelve noch veel grooter toebrengen kond, door uwe gemeenfamen ommegang. En dat gy nochtans my niets van u laat te weten komen. Word gy niet gedreven van den felven Geeft Jesu Christi, die foo gemeenfaam en familiaar met de Zondaren omging, om defelve tot hem te gewinnen? Ik biddeu, om Gods wille, dat gy doch niet wild verfmaden, het gene den Soon Gods foo fchandelijken en fmertelijken doot gekost heeft. Uwe Onderworpene Dienftmaagt. MAR 1 A MA LAP ERT.
A dat nu Jonkvrou Bourignon defe hertbrekende woorden gelef¢n had, foo liet
fy defe bedroefde Zieleby haar komen, en gaf haarfeer goet onderricht, dat men niet . moeft aan haar Perfoomkleven, maar God in het binnenfte fijner Zielefoecken, en trach ten meer en meer met hem vereenigt te worden. Als daar in der Zielen hoogfte gelukfalig heit befaamde, en dat alle de nuttigheit die men uit haren ommegang trekken kon, alleen
daartoeftrekte. En dewijl Ionkvrou Bourignon defe Zielefoofeerledig, en van alle het aardfche ontblood bevond, als fy noch nooyt iemand in defe wereld gevonden heeft, diefco wijtgekomen was: fooradede fy haar, dat ff fich alleen aan God houden fou, en hem defe voldoening opofferen, die fy in hare converfatiefochte. De vijlf, anders daar door fou komen te verliefen, de Liefde en trooft van haren Hemelfchen Bruidegom, die haar hert alleen vilde hebben. En alfoo wees Jonkvrou Bourignon, defevrome Ziele van haar af, tot God; nadien fy uit eigene ervareneheit wift, dat fulks defe Perfoon aldernutte
lijkft was, in fcodanigenftand als fy haar vond. Dit Heeft my Ionkvrouw Bourignon felfs verhaalt, en ik heb dat tot verklaring van dit Getuignis, voor den Lefer hier byge voegt.
: dat defe vroome Ziele van Ionkvrouw A. B. afcheyd genomen hadde, ging 6 balf vrolijk en half bedroeft weder in hare Eenfaamheit. En als fy denraad van Ionk vrouw A. B. weloverwogen hadde, foo ftelde fy die in 't werk, verheffende haar hert tot God, en offerde haar geheel aan hem, op, met de navolgende woorden, die fy daar na hefchreef, en aan Jonkvrou A Bourignon toefand. Dewelke volgens haar eigen hand, uit het Frans overgefet, aldus luyden: Yn God, neemt aan, het offer dat ik u opdraag, van dat ik my beroo ve, met A. B. te spreken, op dat gy in mijn hert : fpreken. Ik beroove my van hare lieve Tegenwoordigheit, op dat gy my foo veel te meer
inwendiglijk moogt tegenwoordig zijn. Ik beminne haar, mijn God, om dat gy haar bemind, en volkomentlijk befit: ofom beter te feggen: ik bemin
ne uin haar, dewijl ik godfaliglijk geloove, dat fy door uwen H. Geest be -
ftield
Het Drie-en-veertigfte Getuignis. 1 95 fierd word, en dat gy door haar middel, uwe Werken in haaruitvoert. En dewijl dat Werk geheel uis; foo en fal fy haar niet uit haar felfs bewegen, maar fulks laten berusten op uwe Majesteit.
Nu, wat my aangaat, ik wil niets doen? my versekerende dat gy het alles in myfult doen. Ik wil niet wenfchen, niets foeken, nietsvereyfchen, niets vreefen, niétsbeminnen, dan u alleen mijn God, in uw Eenvoudig Wefen; aan ful ken plaats, en in foodanigen ftand en conditie als gy my ftellen fult. Amen. Het Drie-en- veertigste.
Getuignis.
Getrokken uit verfcheide Brieven van een Franfe Juffrouw wonende in Hamburg: ge fchreven aan Jonkvrouw A. B. Welke Brieven klaarlijk behelfen, hoe krachtige
jwerkingen en groote nuttigheit dat defe Juffrouin hare Zielbevonden heeft, door het dºo
lef¢n van Jonkvrou Bourignons Schriften. Uit het Frans vertaalt.
d'Eerfte Brief van den 12. October 1672. MA DE M o Is E LL E.
K heb in langen tijt niet konnen bedenken, waarom dat mijn Bedrijf, my in defe ge
I westen vervoert heeft. Maar nu fie en kenne ik,dat fulks geschied is, door bestierin der Goddelijke voorsienigheit, tot dien einde, op dat ik fou mogen : worden by u, mijn lieve Jonkvrouw; enaldaar te vinden de Lichtennootfakelijk tot be voordering mijner zaligheit. Ik heb gelesen uw Boek genaamt Lichtfchijnende in de Dut fternis, met d'uitlegging over het 24. Capittel Matthei.
Ik kan u niet feggen, Mejuffer,
wat voor werkingen die Schriften in mijn Ziel gedaan hebben. Door de kennife die God u geeft, van andere menschen haar toestand, foo kondgy fulks beter weten dan ik. Nochtans weet ik wel, dat midden in de verwerring mijns Gemoeds, ik een uitermate
grootebegeerte heb, om myte redden, en al mijn mogelijke vlijt aan te wenden, dat ik degesteltenis van een waar Christen bereiken mag, Maar om dit in 't werk te stellen, mijn bemindeJuffrou, fooben ikuwe Christelijke Liefde ten hoogsten van nooden; na dien ik in groote onwetendheid der H. Schrift ben, alfooik onder de gehoorsaamheit der Roomsche Kerk geboren zy, en daar in tot nu toe, mijn leven doorgebragt: alwaar gy weet, het een iegelijk niet geoorloftis, de Bybeltelesen. Ik ben van Franse Natie, en by gevolg hier vreemd, u biddende dat gy my door Christelijke Liefde wildbystaan, in d'aldergewigtigste fake van mijn geheel leven. Ik ben een klein klompje van die aarde, waarvan u voorfeyt is, dat gy defelve ontroeren foud. Maar dewijl de aarde noch als stof is, foo werd fy geduurig heen en weder gedreven, door den gestuimigen wind der we reldfche faken, waar mede ik als in ketenen gevangen ben. Daarom bid ik u, mijn waarde Juffrou, in diens naam, waar in gy al uw Werk doet, dat gy defe stofachtige aarde, met d'olyuwer Liefde wild tot een bequame materie formeeren, op dat gy daar in vervolgens planten moogt, een levendig geloof, en volkomen bestandigheit, op dat het dienen mag tot Fondament van het gebouw, dat ik door Gods genade meer op te richten. Gyfteld my dentijt defes levens foo voor, dat ik dit werk niet te spoedig
:
2.
egin
Het Drie-en-veertigfte Getuignis.
196
beginnen kan. Wiltmydan metuwen raat te hulp komen: dewelke ikwilvol foรถ ik een volkomen vertrouwen daar op
::P
En indien mijne, of ::
i:
-
onwetendheit, eenige twijfelingen mogt baren , foo leef ik in defe hope, dat de volkomene kenniffe,die gy my geven fult, defelve haast sal doen verdwijnen, en dat g,
metertijt, uit my maken fult, een Dochter naar Godes herte. Hiertoe bidde iku, te willen arbeiden, en gelooft, datik ben, met eerbiedigheit. Was onderfchreven, Uwe feer Ootmoedige en onderworpene Dienftmaagt MADE Mo Is ELLE Hamburg den 12. October 1672
CAT HAR 1 NA RoB1NE Au.
Extract uitden 2. Brief, van den 29. November desfelvenjaars. MADE Mo 1 s ELLE.
K herlese onophoudelijk de4 deelen van het Licht fchijnende in Duifternis; gelijk als
: my door uwen Brief hebt gerecommandeert:
en ik moet u, Mejuffrou bekennen, at hoe meer ik my daar inoeffene; hoe meerder stoffe dat ik daarin tot mijn nuttig heit vinde. Soo dat gyfeer wel en met goeden gront fegt, dat d'onwetende alder eerst daar door verlicht worden. Wanthet isfeker, dat ik alle defe waarheden foo klaar fie als de
Sonne, en begrijpe volkomentlijk, dat men God van gantfcher herten moet bemin nen, en tot dien einde alle het andere vergeten; gelijk gy schrijft. Maar, mijn waarde Jonkvrouw, door wat middel fal ik daar toe geraken; te weten tot foodanige volko mentheit als gy my fegt, dat men besitten moet, om God te behagen. Men kan geen twee Heeren dienen : God en de wereld strijden te feer tegen malkander ; foo dat men den eenen niet behagen kan, als men den anderen dient. Wat staat er dan te doen &c.
En of schoon gy my moest feggen, dat ik op den Heere wachten fou, die my veel : fal; foo bevind ik my nochtans foofwak, ofschoon ik vol van goe
voordeel
den willeben, dat ik fonder uwe bystand, niets voorderen kan. Om deferoorsaakshal
ven wenfchikute fien, geloovende dat uwe woorden noch veel meer werking in my doenfouden, dan uwe Schriften. Fn hopende dat door d'oeffening der leeringen die ik van u ontfangen wil, gy my tot een vat maken foud, dat waardig zijn fal, met de ge nade Gods vervult te worden. Siet daar Mejuffrouw, waarom ik verlangute fien: ook
wilde ik u gaarne de meening mijnsherten ontdekken, die ik u niet foo ::jk kan te verstaan geven,als ik mondeling doen fou;dewijl ik die gave niet heb om mijn meening
wel op het papier uit te drukken. Wild dan, alderwaardigste Jonkvrouw, mijn verlan en vervullen, op dat uwe Christelijke Liefde-forge, my bereyden mocht, en tot foo
igen stand brengen, dat ik bequaam ben, den Akkerte koopen, waar in den Schat verborgen is, dewelke alle menschen, die kinderen Gods willen worden, nootwendig befitten moeten. Hierom biddegene, die met alle eerbiedigheit is. Was onderteykent. MA DE Mo Is ELLE Hamburg den 29. November, Anno 1672,
Uwe alder onderdanigfte Dienftmaagt, CAT HAR 1 N E R oB IN E Au.
-
Den
Het Drie-en-veertigfte Getuignis. Denderde Briefgeheel uit, van dato 22.January 1673.
I 97
MA DE M o Is E LL E.
Kbedankeu, voor de Sorge die gy over my draagt, van my metuwenraat by te staan. . Ik wildefelve op het vlijtigste navolgen. Dat gy my raad, dat ik in mijnen stand fou volherden, datis my feer aangenaam, u versekerende, dat ik niet fou willen wen fchen defelve te verlaten; dewijl ik daarin, bynaal te gelukkig ben. Maar nadien dit ge luk, mijne finnen liefkoost, en ik my niet : enoeg bevinde, om te overwinnen: foo is het daarom, Mejuffrou, dat ik gewenscht hebbebyute weten,
o
dat ik door uw
Exempel, en de tegenwoordige beforging uwer Liefde , ik foo veel te eer geraken mocht tot de volkomentheit die my voor God aangenaam maken moet. Ik wil dan de tijt om u te mogen fien, afwachten, en ondertuffchen mijn best doen, om mijn natuurlijke finnen te bestrijden: dewelke gy my foo klaarlijk voor oogen stelt, en krachtig bewijst, hoe dat defelve tegens de Liefde :: strijdig zijn. Want ik bekenne u, dat ik niets foofeer wenfche, als met hem vereenigt te weten. Gyfegt my veel menschen te kennen, dewelke God willen beminnen; ma2r niet een die fijn felfs wil verloochenen: en dat gy fonder defe verloochening, met alle het Licht dat God u geeft, de Zaligheit der zielen niet tegemoet kond fien, uit de oorsaken die gy my vervolgens aanwijst. Ik fie defe waarhedenfoo klaar, dewelke my wel bevreeft maken; maar niet de hope doen verliefen. Want ik betuige u, Mejuffrouw, dat uwe Schriften een foo vast besluit in mijn hert geplant hebben, om mijn best te doen, dat ik op-offeren fal, alles wat tegen de Liefde Gods strijd. Dit is, waarde Jonkvrou, mijn waraehtige
::
refolutie. Maar ik kan u niet
:: gy : of de vreefe der rechtveerdigheit
Gods, offijne Liefde my hier toe aandrijft, want ik weet noch niet, wie dat ik ben. Uwe
Schriften hebben foo groote werking in mijn ziele gedaan, en foo veel veranderlijke ge dachten in mijn gemoed gebracht, dat ik niet met onderscheyd daarvan spreken kan, en moet feggen dat ik niets meer daar in bekenne als de begeerte die ik heb om God te dienen. Ik lefeuwe Schriften heen en weder door, en fie daar in foo klaar als den dag, alles wat ik tot mijner Zaligheit doen moet. Ondertuffchen moet iku, Mejuffrouw noch maals bidden, dat gy my een Compendium of kort begrijp wilt maken, over het gene wat ik in 't byfonder moet doen. En dat met fulken authoriteyt als u betaamt te nemen, over een Creatuur die haar wil waardig maken, tot een Dienstmaagd Gods. En ik fal niet naarlaten, u daar van: rekening te doen, met verwachting dat ik die eere genie
tenfal, van utefien. Want ik wil voortaan niets doen, dat my niet door uwe hand gefeyt is: en ik ben versekert, dat defelve door den H. Geest gevoerd word. Ik bidde u ook, dat gy my ook wildfeggen, hoedanig ik my gedragen fal in mijn Religie. Ik geloof, dat ik
: te kennen gegeven,
dat ik in de Roomsche Kerck ben. Al of schoon ik wel
weet, dat gy u niet aan het uitwendige houd, foo weet ik ook nochtans, datter weinig menschen tot uwe volkomentheit geraakt zijn. Ik verwacht uw Antwoord, over defe faken, door dien felven Vriend die my het voor
gaande schrijvens behandigt heeft: dewelke my een groote hulp is, waardoor ik ontsla gen ben, van de bekommernis daar in ik tot noch toe geweest ben, om mijne Brie venaan UL. te konnen doen behandigen. Ik benfeer hoog verplicht, voor de forge die hy deesaangaande, heeft willen op hem nemen, en ik : u, dat gy hem daar voor bedanken wild, en my gelooven dat ik ben. MAD AM o Is ELLE.
Homburg den 22. January 1673.
Uwe fter
Onderdanige en GehoorfameDienftmaagt Âť CAT HAR IN E RoB 1 N EAu.
Bb 3
-
De
198
Het Drie-en-veertigste Getuignis.
De vierde B R I E F, van den eersten April 1673. Kheb langen tijt gewacht aan d'ader van een Fonteyn; doch eindelijk heeft sich de J felvege-oopent, en mijn vat meteen water heb feer klaar
vervult: ik
daar van gedron
ken, en het felve feer wonder goet bevonden, . . Dit droomde ik, waarde Juffrou, den felfde nacht, als ik desanderendaags, uwen Brief uit handen van uwen Discipelont fing. Het is zekerlijk, dat my defelve een Levendig water toegebracht heeft in mijn zie le, dat haar gereinigt heeft van alle twijfelingen waar mede fy, voorheen is ingenomen geweest. Ikfal, Mejuffrouw, niet nalaten in 't werk te ftellen, alle faken, naar de manier als gy my te verstaangeeft, op dat mijn ziel volmaakt, en God aangenaam mag worden; als ook om u getrouwelijk rekening te doen, van den voortgang die fy daar in neemt, ten einde ik door de volherding uwer goetheit, meer en meer mag gesterkt worden.
-
Ik benfeer verheugt, dat ik u Rooms heb bevonden, en moet uwel bekennen, dat mijn voornemen is, om uin alles naar te volgen. ,,Ik vond tevoren in my, een bekom mernis en strijt, over de verandering mijner Relige: doch nochtans fouik fulks over wonnen hebben, door het vertrouwen dat ik hadde, van niet te konnen miffen, als ik
unavolgde. Van defe waarheit ben ik foo volkomentlijk overtuigt, dat geenig ding ter wereld my daarin fou konnen twijfelachtig maken. Het welk ik u bidde, te geloo ven. Ondertuffchen weet ik, Mejuffrouw, dat het Fondement daar van goet is, ge lijk gy my ook daarin maar datter ook vele dolingen in zijn. Dewelke ik bid de, dat gymy aanwijfen wild, op dat ik het goede uit het quade onderscheiden kan, en niet langer in onwetendheit leef; nadien dat dusdanige onwetendheit, foo veel men fchen ter Verdoemenis voert. Het is niet Mejuffr. dat ik niet wel weet, dat degene die de wille des Vaders gekent hebben, en nochtans niet gedaan met vele flagen fullen geflagen â&#x20AC;&#x153;U 07â&#x20AC;&#x2122;
::
den; Maar ik hoop dat God mijn verlangen te hulp komen zal, en mijnen willeverster ken. Daarom bid ik hem uit allen krachten van mijn hert; en ook u, op dat gy hem
voor my bid. Want eindelijk Mejuffr. ik ben uwe Dochter, en gy hebt wel oorsaak, mv daar voor 't erkennen; dewijl gy my het leven wedergeeft: maar een leven dat wel
wijt verschild, van het leven dat ik van mijn Moeder ontfangen heb. Nadien dat felve, my alleen in defe wereld heeft gesteld: dat gewiffelijk het Verderf is van alle de zielen die daar in leven. Maar het leven dat gy my hebt gegeven, trekt my daar van af, en voert
my op den weg der Zaligheit, 'Ik wenfch uit mijn geheel hert, dat uw besluyt foo gy maakt over d'omkeering mijns Gemoeds, in der daat mag waar worden. Ik wil met al mijn vermegen daar natrach ten, als ook in het lefen der H. Schrift, en ook uwe Schriften, tot foo lang als het God bestemd heeft my uit defe wereld te verloffen. Het gene sekerlijk een groote aanstoo
telijkheit is voor de krankheit van onse natuur. ,,Ik heb nooyt geweten, wat het is, dat een neyging des Gemoeds wederspreekt, dan federt dat ik mijnegenegentheden of herts tochten een Regel heb gestelt. En ik vinde daar in foogrooten tegenstand, dat indien God
:
my niet in defenkamp en strijd , ik fou aan mijn fictorie en overwinning moeten twijfelen. Maar dewijl ik my onderfijnen standaart houden wil,foo versterk ik my,met de hope van de volbrenging fijns willens. Siet daar, waarde Juffrou, mijnen tegenwoordigen ftand, die noch niet voorder gekomen is, dan tot een wille die fich van oogenblik tot oogenblik vermeerdert. Ik heb in langen tijt herwaarts, de vaste van onse Kerk niet on derhouden, om dat ik my heb laten overreden, dat het een dwaling daar in is; als ook de feesthouding der Heyligen, en van de Maget Maria. Ik fou u verfoeken om een Re gel, -
-
Het Vier-en veertigste Getuignis.
1 99
gel, wegens d'observantie der feest-dagen en gebeden, indien ik niet hadde het Grafder valfche Theologie, waar in men my gefegt heeft, dat ik doploffing over alle dusdanige vragen vinden fal. Defwegen wil ik u niet meer over fulke dingen moeyelijk vallen, maar wefom de volherding uwer Liefde, die ik om Godswille van u begere, en u biddende te gelooven, dat ik ben. Was onderteykent. MA DE Mo Is E LL E.
-
Vofire Soufmife Servante. -
*
Hamburg den 1. April 1673-
*
-
CA THE R 1 NE, Ro B 1 NE Au.
Het Vier-en-veertigste Getuignis, Extract uit een Brief, geschreven door Monfieur Hendrick Smeu
fer, CHIRURGIN in de Stad Hamburg, aan Conraad Hafe, in dato den 14. Marty 1673. Rakende fijn oordeel van de Persoon en Schriften van Juffrouw A. Bourignon. Uit het Hoogduits overgezet. Hoog-ge-eerde Heer Broeder ,waarde en beminde Vriendin chrifte omfen Heyland» Salut. -
ID Iefalgedrukte gloffering van den armen Bloet Berkendaal, over desBroeders Brief, hem wel ter handgekomen zijn. Waar door Berkendaal fich gants naakt ver toont, voor een
: als hy is. Hy heeft mijnen naam medein den Titelge
fteld. Waarmede hy my geen fc ande, maar eer aandoet. En hy wil de menschen wijs , maken, dat wy in Blindheit en Duivelery steken. Voor welke blindheit ik God danke;
en voordat hy my doet kennen, dat Berkendaal buiten twijffel, metfijne lasteringen, de Zonde in den H. Geeft begaat: dewelke hem noch in defe noch in de toekomende we
reld konnen vergeven worden. En ikfou de gantfche wereld niet willen winnen, om
voor fijnen arbeyd, den loont ontfangen. Doch hy staat in Gods Gericht, dat sal hem loon na verdienste geven, fonder dat ik hem behoefte oordeelen, of begeer dat hy fou ge-oordeelt worden, als een fwak Creatuur. Wat nu belangt, mijn verklaring, over des Broeders schrijyen van eersten February, foo fegge ik dat ik my bekenne,tot alle die Punéten, en bevestige het gene waarover ik getuig nis geven kan. Namentlijk het gene Juffrouw A. B. Schriften belangt; dat is, dat defelve aan de huidensdaagsche wereld, de Leering Christi, klaarder voorsteld, als eenige an dere Autheuren die ik gelefen heb, defelve voorgestelt hebben. En dat wanneer ik hare raad-gevingen navolg, die fy in hare fchriften voorsteld, gelijk ik fulks van herten wen fche; foo falik nooyt mijn Zaligheit missen. Hieruit volgt, dat hare Schriften, ze kerlijk door den H. Geeft gedicteert zijn. Waardoor ook de Gaven en Vruchten van den H. Geeft in haar, en aan hare Perfoon fullen te bespeuren zijn, van de menschen die omgang met haar gehad hebben. Welk Geluk my ontbroken heeft.&c. -
Hamburg den , 4. Marty Anno 1673.
D. H. B. D. HENDR 1 cK Sc H ME us E R.
M.
en Vriend.
PPRIA: “Het
Het Vijf-en-veertigste Getuignts.
2 OO
Het Vijf-en-veertigste Getuignis. Hamburg gefchreven zijn, door een Koopman van Uytrecht in Holland. Dewelken verklaart, hoe dat hy uyt de Schriften van Ionkvrouw A. B. afgemeten en befpeurt heeft, dat defe Ionkvrou een feergroote Liefde
Getrokken uit 2 brieven dewelke binnen
draagt, tot welvaard der menfchen: diefjgaarne tot het eeuwig en tijdelijk Heylder Zaligheit wil helpen en bevoordelijk zijn. Ook bekent hy dat de Middel die fy tot falken einde in hareSchriften voorfield, het eenigen waarachtig middelis, waardoor
de menfchen, tot fulken voorgeffelden oogwit geraken komen. Voorder betwgt hy dat de voornoemde Schriften,
:grootewerkingen en verandering infijn ziel:
hebben dat hy 't met geen gelijkenis uitdrukken kan, en dat hy God nooyt genoeg kan danken, voor dat hy hem defe Schriften heeft doen ter hand komen. Uit den eersten Brief, geschreven aan Juffrou A. B. Waarde en byfonder beminde Vriendinne Salut. het God de Heere gelieft heeft, my eenigeuwer Schriften ter hand te stellen, S uitOoals de welke ik niet anders kan afnemen, als dat uwe Liefde fich op het alder uitste keaft uitbreydengelegen laat zijn aan de Zaligheit der zielen. En wat my belangt, en kon ik ook niet anders bespeuren, na mijn verstand en oordeel, of uwe leffen en wel
meenende onderwijsingen, die gy tot dien eindezijtgevende, aan den mensch van goe den wille, zijn die felve waarlijk bequaam,om haar tegeleyden tot de tijdelijke en eeuwige
Gelukfaligheit. Waar van niemand beter gevoelen kan hebben, dan die fich eeniger mate tot de gehoorsaamheit der leffen, Geboden en infettingen Jesu Christi heeft bege ,
ven &c.
Uwen Toegenegenen. Vriend Hamburg den 22 Augusti 1672. AD R 1 AAN v AN HE U v E N.
EX
T RACT
uit den tweeden Brief, geschreven aan J. Conraad Hafe.
Naar fijn eigen hand gecopieert. lVaarde en in God geliefde Vriend, Salut.
van dato 1 February defesjaars, is my door de hand van Abraham Coopman D Enuwen voor eenige dagenter hand gesteld, neffens den ingesloten in den felve, waarin UL. eenige vragen zijt stellende, rakende de Persoon van Juffrouw A. Bourignon, verfoeckende door uwe Miffive, waar in defe als gefeyd, ingefloten was, dat U L. op alle, offoo veel als konde, volgens de mijnder conscientie antwoorden foude. Tot welkers verfoeks voldoening, dan defe is dienende. En fegge dan; op dat ik kort ga, dat het my juyft niet noodig dunkt, U L. op alle fijne vragen punctueelijk te antwoor den, foo anders maar den grontmijner meening U E. openbare. Het welk ik geloove U L. maar zijt willende. En fegge dan, dat ik niet anders uit de Schriften van dito Juf
:
frou
Het Ses-en-veertigfte Getuignis. "
2O 1
frouw (welke ik meeft, doch niet al gelefen hebbe) bespeuren kan dan dat hare liefde
tot den mensch, en des felfs welstand,fich door defelve genoegfaam klaarblijkelijk open baart, als mede dat de middelen, die de felve is aanwijfende, bestaande fooin de verfa
king en verloochening fijns felfs, de dooding fijneraardfche leden, de uittrekking des ouden , en aandoening des nieuwen mensche, de eenige rechte en waarachtige zijn,
waar door den mensch kan geraken, tot het waardig be-oogde wit, namelijk de Zalig heit fijner ziele. Dit hier van, alle het welke in mijn vorige, die voor eenige maan
den aan de felve Juffrouw, mijn Vriendinne, hebbe geschreven, ook genoegh faam heb te kennen gegeven. Wat de bewerking nu dier Schriften in my heeft te wege gebracht, of hoe ik my ontrent de felve bevinde, daar op dient tot antwoord.
Dat ik, mijne conscientie openende, niet anders kangetuygen, dan dat ik schuldig zy, God de Heer te danken, en eeuwelijk te loven, dat hy my de gemelde Schriften heeft gelieven ter hand te stellen, alsoo het fijnen Goddelijken wille geweest is, in my door
de felvete werken, ende de klaarheit fijner wille aan mijneziele bekent te maken: op dat ik die wetende, door defelve wetenschap mocht komen t'ontdekken de Nietigheit mijns ellendigen stands, ten einde ik defelve te recht kennende, de felve kennife in my mocht komen te bewerken , een wille en yver om het quade na te laten, en het goede te aanveerden, en in gevolge van my te redden, uit die ellende, waarin ik blij , vende, voor altoos Godes en Christi vriendelijk aanschijn, foude hebben moeten mis fen. Het welk dan Godes voornemen geweest zijnde, foodanke ik hem wederom, en fal hem eeuwig loven, dat door defelve foo krachtelijk in en op mijn ziele heeft gelieven te werken, foodanig feg ik, dat ik my tegenwoordig door fijne Genade, al in een vry andere stand bevinde, als ik my voor eenigen tijd bevonden hebbe, waarin foodanigen verschil by my inwendig bevonden word (hem , wie hier van de oorsaak is, fy noch maals neffensfijnen Sone, mijnen alderliefsten Heere, eeuwig Lof) dat ik niets ter we reld byna fou konnen noemen, welk beguaam foude zijn, om te dienen, om defe foo groote verschilligheit uw verstant voor te stellen &c.
Verblijve, Was onderschreven, Hamburg den 17 Marty Anno 1673.
Uwen in God geliefden Vriend, -
-
ADRIA Nu s van HE uv E N. T
Het
Ses-en-veertigste Getuignis.
Extract uit een Brief, gefchreven door een Koopmans Dienaar in Hamburg, aan Johan Conrad Hafe. Den welken hy kortelijk verklaart fijne meening over de Perfoon en Schriften van Juffrouw A. Bourignon. Volgens fijn eigen hand nagefchreven. Mijn Heer en waarde Vriend Salut. c&c.
TI Et gene UL. begeert van my en alle onpartijdige Lefers der Schriften van Juffrou
TJ A.B. te weten een antwoord op de stellingen& foo U L. aan mijn Patroon ge: 4
C
en
Het Ses-en-veertigfte Getuignis.
2 O2
den: foo een ieder het in fijn gemoed is vindende. Voor my antwoorde daarop, dat de Schriften van Juffrouw Anthoinette Bourignon, voor myfeer nut en dienstig zijn geweest, en noch dagelijkzijn. Ik vinde in de felve niets, dat met de H. Schriftuur is strijdende, Wijl Christus Jesus onfen Zaligmaker dan in fijn Evangelie fegt, die niet met myis, die is tegen my. En dewijl ik dan in de Schriften foo my van bovengenoemde Juffrouw be
kent zijn, niets vinde dat tegens Jesum Christum of fijne Leer is strijdende, foo blijkt dan klaar uit de woorden onfes Zaligmakers, dat defe bovengenoemde Juffrouw mĂłet
met hem wefen: en dan ook onfeylbaar door den H. Geeft moet geregeert worden. Dit is mijn Antwoord op U L. verfoek, in 't korte. Hope U L. met het felve falver noegt zijn, en wenfche dat het mag dienen, daar toe U L. het begeert en noodig acht te weten. Na cordiale groeteniffe bevele u en alle welmeenende herten, in de bescher mingeGodes des Allerhoogsten, en verblijve,
UL. in Chrifto Dien/twilligen ABRAHAM KOOPMAN de Jonge.
Het Seven-en-veertigste Getuygnis. Van een Zijde-wevers Gefel, uit Amfterdam, gefchreven aan Joan Conraad Hafe. Op wiens verfoek hy betuygt, het gene hy oordeelt, wegens de Schriften van Jonk vrouw A. B. wat voor vrucht en nuttigheit dat fijn ziele, door het lefen der felven
ontfangen heeft: en hoedanige overtuigingen hyinfijn hert heeft bekomen, door de tegen Âťwoordigheit harer Perfoon. Nageschreven uit fijn eigen handschrift. Beminde Broeder in Chrifto, Sr. J. Conraad Hafe. is wel ter hand gekomen, denuwen van den 1.February. Waaruit ik uw verfoek MYgevoel, verstaan heb: emfalu hierin geschrift stellen, wat ik uit den grond van mijn ziel van Juffrouw A. B. en van hare Schriften, die ik nu ruym een halfjaar
met groote nuttigheit van mijn zielgelesen heb. Doen ik defelve Schriften eerst quam te lesen, foo was ikfeer overtuygt van de waarheden die ik daarin vond, en gevoelde my feer geroert en beweegt: want fy deden my fien, dat ik onwetend blind was, en in 't herlesen van die boekken bevond ik klaarlijk, dat ik gants naakt was, daar ik had ge
meent, redelijkwel gekleed te weten. Het welk my foo neder floeg, dat ik God vierig tijk bad, gelijk ik noch doe, dat hy my doch wilde bekleeden, met het goddelijk kleed van alle deugden, om tot mijn Zaligheit te mogen geraken, en dat hy my de genaden ge liefde te geven, dat ik voortaan met alle vlijd daar na mocht trachten, en volstandig blijven totter doot toe..
Nu dewijl ik fulk een overtuigende beweging in mijn ziel bevinde, door het groot Licht dat in die Schriften is; 't welk alle menschen van goeden wille, die met al de we
reld in duisternis leggen, komt verlichten, gelijk ik daar van nu een vaste proeve aan mijn felvenheb, en ook sekerlijk weet, dat vele anderen ook feer groote verlichting daar door hebbenontfangen, foo moet ik besluyten, dat defelve Schriften van God ko -
men 2
Het Acht-en-veertigfte Getuignis.
2o3
men, en door den H. Geest gedicteert zijn. Want indienfe niet van den Geest Gods quamen, fyfouden de menschen wel laten gelijk fy zijn, en hun niet doen verlaten alle wereldfche lusten en vermakelijkheden, en God van gantfcher herten en uit alle krach ten doen beminnen. Gelijk ik daar van de bevinding in my felfs gevoele, 'tgene ik moet bekennen dat ik nooyt foo klaaruiteenige andere Schriften of boekken gevoelt heb, als uit de Schriften van defeJuffrou. Daar ik God van herten voor danke. Welke deugden
en Goddelijke bewegingen niet en konnen komen noch van de natuur noch van den Dui vel. Nadien de Duivel en des menschen verdorven natuur, alle vlijt doen om dezielen
van God af tetrekken. En nadat ik tot het Geluk gekomen ben, dat ik de voornoemde Juffrouw Persoonlijk heb gefien en gesproken, gelijk in verscheyde reyfen gedaan heb, foo gevoelde ik my meer en meer bevestigt. ant fiende dat het een Persoon was, die met alle Deugden begaaft was, foo kan ik niet anders gevoelen, dan de acht Zaligheden daar Christus van sprak, volkomentlijk op haar paffen. Ider woord dat uit haar Mond gaat, dient tot nut en Zaligheit der Zielen, die haar op't hoogst verheugt Soo dat wan neer ik by haar was, foo gevoelde ik wel in my, dat Sy door den H. Geest bestierd word, en ik ben van Gods wegen wel verfekert, dat het warachtigis. O! Geluckige Zielen die d'omgank hebben met foo een Goddelijk Licht, dat u alle kan verlichten. Ik wenfche het felve ook deelachtig te mogen zijn. En dat alle zielen van
goeden wille het felve Licht kenden, fy fouden foo lang niet in de Duyfternis blijven. Ă&#x2013;m niet te langwijlig te wefen, falik het hier mede besluiten, en blijvenaar groeteniffe. - in Frederikstad den 28 April.
U L. Broeder in Christo.
1673.
D 1 R cK BouT.
Het Acht-en veertigste Getuygnis. Extract uit een fchrift, van een Schoolmeefter in W@ftfalen: aan een van fijne Vrienden en goede bekenden; dewelke fomtijts malkander ftichtelijk tot God opwekten. Hybe richtfjnen Vriend hier mede, dat hem : Boekken van Juffromv Bourignon zijn
ter handgekomen, en hoedanighy defelve bevind. Mijn Heer.
21. February heb ik 3. Boekken van Juffrouw Anthoinette ontfangen ; heb D Endefelve meeft doorgelefen, en nu begonnen het Boek genaamt Lichtfchijnende in de Duyfternis. Welke fendbrieven myfeer stichtelijk voorkomen, hebbende my
: fich foo klaarlijk open baart voor de wereld. Het gene fy geenfinswaardig is. Ik vertrouw dat het tot haar oor deel en Vonnis ftrekkenfal. En al het gene ik tot nu toe daar in gelefen heb, dat stemd
in het lefen van dien feer verheugt, over dat den
met mijn Gemoed overeen. Ik fal naar mijn eenvoudig vernoegen, fooveelGod my unnen fal, mijn leven en wandelfooveel my mogelijk is, daar naarschikken: want ik : fulke Boekken hertelijkfeer, die my inwendig stichten konnen &c. Ecklenburg den 1o,, Des Heerfjn dienstwilligfter Dienaar: -
Marty, 1673.
Cornelius Willems Erasmi Schoningh. Cc 2
Het
Het Negen-en veertig fte Getuignis.
2O4
Het Negen-en-veertigste Getuygnis. Gefchreven dooreenen Chirugin van het Heere-Veen in Vriefland, aan Johan Con raad Hafe. Waarin hy betuigt, dat de Schriften van juffrou A. B. in hem enfijn Huis vrouw, foo krachtig gewerkt hebben, dat fy gefamentlijk gerefolveert hebben, haar Va derlant te verlaten, en de voornoemde Iuffrouw na te volgen, op dat fy door hare Leering e74 : , ware Chriftenen mochten worden. Voorder betuigt hy, dat hy met fijne Vrouw door dagelijkfchen ommegang bevonden heeft, dat defe Iuffrouw met alle Vruchten en gaven des H. Geeft vervult is, dat Sy een Levendig Evangelium is, en een Licht, waardoor hy hoopt, dat God in defenlaatfte Tijt, noch alle menfchen van goeden wille verlichten zal.
Gecopieert naar fijn eigenhandig Schrift. Waarde Broeder in Chrifto. Hr. J. Conraad Hafe Salut.
Ebbe gefien den uwen van den eersten February 1673. Nademaal gy verfoekt H aan my, om Getuigenis der Waarheit te geven (voor foo veel my bekent is) over de Persoon en Schriften van Juffr: Anthoinette Bourignon. Soo fál ik u met de hulpe Gods voldoen. Alhoewel mijn Pen niet bequaam genoeg is, fulks naar waarde uit te drukken, na mate van de Waarheden Gods die fy Juffr. A. B. befit, en ook waarlijk be leeft, daar in ons HeylandJesus Christus en fijn Leere volkomentlijk naarvolgende, Ik heb haar eerste Boek Licht schijnende in de Duisternis ontfangen, in 't jaar 167o, Door mijn mede-Broeder Hidde Tjaarts. En het felve wel doorlefende, hebbe foo fcho ne waarheden Gods daar uit ontfangen, dat ik daar voor tot noch toe, niet magtig genoeg ben, mijnen Zaligmaker met genoegfame dankfegginge te konnen loven en danken. Ik hadde eerst groote fwarigheit, om alles te gelooven, en aan te nemen, dat het felfde
door den H. Geest geschreven wierd, doorhaar Persoon. Hebbedaar op tot meerderge rustellinge van mijn gemoed, aan haar geschreven den 6. October des jaars 167 1. ver foekende verklaring over eenige dingen. Welkers antwoord van den 3 o.January 1672. ik noch onder mijn Schriften beware: want ik achte haar Schriften (die van tijttottijt
ontfangen heb van haar) meerder dan alle de Schatten der Wereld, want fy hebben mijn Ziele, neffens mijn Huisvrou (Godfy gedankt) foo verlicht, dat wy fagen, dat wy maar
Naam-christenen waren, niets hebbende dan maar een ydele inbeeldinge, en dat wy alleen op een fwak ried van onse Seëte waren steunende: fonder onfen Heyland Jefum Chriftum eens na te volgen, hebbende het geloof gelijk alle andere Seëten, alleenlijk in fpeculatie. Fnhebbende noch een Brief aan haar gefonden, gedateert den ; Marty 1672. oogaffyJuffrou, my op het spoedigft een Antwoord: my met eenen vermanende, haar Schriften met geen schalk oog meer te lefen, op dat mijn gantfche Lichaam niet mochte duister worden. Welken Brief, door de genade Christi: foo een indruk in mijn Ziele gaf, dat ik datelijk mijn misslag gevoelde: en nam die waarschouwingen van haar aan, als een grootebarmhertigheitGods,aanmy fondaar bewefen door dien ikhedde willen tegenstrij digheden;foeken in hare Schriften, want mijn Gemoed kondeniet gerust zijn, of ik moest
de waarhedenGods gelooven,en de Duivel deed my eenige dingen ftrijdig schijnen, op dat ikdaar door allehet goede mocht verwerpen. Soo dat ik God de Heere niet genoeg kan lo ven en danken voor fijn Genaden aan mijn Zondaar bewefen. En door defen Brief w:ik -
-
-
-
OO
Het Negen-en-veertigfte Getuignis.
185
foo overtuygt, dat ik niet langer konde twijfelen; ofik foude gefondigt hebben tegen den H. Geeft. Soo nam ik en mijn Huisvrouw resolutie, om ons Land, 't welk Friesland
is, te verlaten. Van waar wy, als door een Engel Gods zijn uitgeleyt. Want ik oor deelde dat wy niet gelukkiger konden zijn, dan dat wy defe Juffrouw A B. volgden, die waarlijk, gelijk ik federt noch meer bevonden heb, geregeert word, door de Geest Gods, foo dat het my wel roud, met foo harde woorden de vernoemde H. T. tegen ge
fproken te hebben, en voornamentlijk dat ik foo lange aan de Lichten Gods getwijfelt heb. Wenste wel dat ik al mijn tegensprekingen die aan H. E. gedaan heb, nu met foo veel voorsprekingen mochte verbeteren, aan al die gene die in eenige twijffelingen zijn, gelijk ik geweest ben, om haar dies te meer in de waarheden Gods te bevestigen. Beminde Broeder: ik hebbe neffens mijn Huisvrou ontrent elf weken met die Juf
frou in Holsteyn in een Huis gewoont, aan een Tafel gegeten en gedronken, en door dien ommegang bevonden, dat fy waarlijk een levendig Evangelium is. , 't Welk alle diegene moeten getuigen, die met haar verkeert hebben: want in het omdeelen van de Spijfe verkieft fyaltoos het minst. Hebbe haar het geringste huiswerk fien doen, felfs tot de plaaats schoon maken, en linne te wafichen, hoewel daar andere Vrouwen in huis wa ren, ja felfs een die meer als de helft jonger was als de Juffrouw, Soo dat fy altoos het ge ringste werk tracht te doen. Sy spreekt anders niet als van Goddelijke dingen, en water mag strekken tot de zaligheit van haar even Naaften, Want de MicfbaÜigfjeit/de 132eug= be/ de 123tbe/ de Mijûfaamíjeit/ de de G50etijeit/g:50ttaat big!jtit/
:::::::::::::::
&50cûertierentfjeit/ G5cIOout/ de % ebigfjeit/de @ntijoubinge/ defiunftijeit zijn haar
alle eigen. Sy befit ook de gave van tenniffe / die van ilàijgfjeit / de gave van Uiaat gebingen / de gave des 19erftanbg / de gave van $terchte/ de gave van g:50b5alig IJtit/ en ook die van 192eefc Q5oog.
ant ik houde my verzekert dat fy liever haar
leven laten fou, dan een van de Geboden Gods te verbreken. Sy is geen aanfienster van Perfoonen , noch acht de Rijke meer, dan de armen: maar wel die meeft, die God
uit ware Liefde foekken en dienen. Ja kenden bestraft meenigmaal de gedachten van diegene die haar zijn, gelijk Christus aan fijn Discipelen gedaan heeft. Ik eens met haar aan Tafelfittende, foo heeft fy mijn gedachten, en nog van eenige anderen gekent, en
:
onsalle daarover vermaant, om daar van af te staan, en God recht te foeken en te die
nen. Ja heeft eens in mijn presentie , tegens mijn vrouw gefeydt haar heyme lijkfte gedachten , dewelke fy in haar grondt befat , en 't felve is my op verschey den tijden wedervaren ; dat mijn inwendige gedachten aan my heeft voorgestelt, dewelke door geen mens noch Duivel konnen geweten worden, maar alleenlijk van den H. Geeft, van dewelke fy bestierden geregeert word. Sy is ernstig van Wesen, foeten Lieffelijk van spreken, van aanfin jeugdiger dan hare jaren zijn, middelmatig van gestalte, uitwendig gelijk een ander mensch, fiekten en fwakheden onderworpen. Door haar fpreken geeft fy te kennen, de Liefde Gods ende des Naaften die fy in haar Ziele draagt, want al haar werk strekt ter eeren Gods, en fy be-oogt niet anders dan 'tgene mag strek ken tot hulp en bystand, ende tot de Zaligheit van haar even-naaften.
%
-
Beminde Broeder, laat u niet vreemd dunken, de valsche Lasteringen van Johan Berkendaals Boek, of dat op fijn Naam aan den dag gegeven is: en het falu en alledege nen die Godfoekken, meerder verzekertheit konnen geven. Want heeft men onfen Hey
land Jesus Christus niet nagefegt, dat hy van den Duivel befêten was ? En dat hy door Belfebub de Duivelen uitdreef? En dat hy een vraat en wijn-fuyper was ? Den H. Johannis
was nog broot etende, nog wijn drinkende, en fy feyden nog; hy heeft den Duyvel. Hoe veel te meer dan, dienen defe Berkendaals valfche ftellingen, die ik in fijn Boek gefien.
beb, tot meerder zekerheit, om aan alle, die nog eenigsins mogen twijfelen, te ver -
-
Cc 3
ftrekken?
Het Vijftigste Getuignis,
2o6
ftrecken? Want een iegelijk weet wel, dat de Knecht niet beter als fijn Heer is: hebben fy
onfen Heyland Jesus Christus dat valfchelijk nagefegt, hoe veel te meer dit aan fijne Dienstmaagt gedaan. Wenfche alleenlijk haar Leeringe te : volgen: twijfele niet, offal dan zekerlijk --
-
door de genade Christi Zalig worden. Hebbe ook door haar Schriften verscheydene Lichten Gods ontfangen, ja nog over eenige dagen met haar gesproken hebbende,
hebbefoo een verlichting in mijn Gemoed gekregen, en altoos op verscheidene tijden, na ik van haar afgeweest ben, foo een blijdschap en troost in mijn ziele gevoelt, als ik met haar gesproken heb: Ja fy doet een het hert branden in liefde tot God, gelijk het Christus dede in fijn twee Discipelen, gaande met haar na Emaus. Ja mijn : magtig genoeg, foolang als ik noch in zonde leef, hare Deugden te konnen beschrij
ven, gelijk fy die door de Genade Christibefit. In 't korfte, mijn Lieve Broeder, ik en twijfele niet, of alle het gene fy schrijft, word haar door den H. Geeft ingegeven, want
fy is, naar mijn oordeel: een iteuenbigg: bangelium, een Licht fchijnende in de Duifter niffe, dat door de genade Christi, noch alle menschen vangoeden wille fal verlichten: Hope door fijn Genade, het felve Lichtte mogen be-erven. Hebbe defe weinig regelen gefonden aan U L. op dat het een iegelijk mag fien, en weten: 'tgene mijn gevoelen
van de Juffrouw A. B. haar Persoon en Schriften is. Blijve UL. Broeder in ChristoJesu. JACOBUS MARCI ALBERT. In Noordstrand den 13 Eebruary
Chirurgijn van 't Heere Veen in Friefland.
1673.
Het Vijftigste Getuignis. Gegeven door een Kaarfemaker van 't Heere-veen in Friefland. Denwelken eerftelijk, doorden voordefengenoemden Petrus Serarius, kennis aan Juffrou A. B. gekregen heeft. En daarna eenige van hare Boeken geleffen , en verfcheide Brieven met haar gewiffelt. Waar door hy het Licht en de Goddelijke Waarheit, in defe Iuffrouw foo daar van is overtuigt geworden, dat hy fijn klaar heeft leeren kennen, en
:
Land, Huis, Hofรณ c. verlaten heeft, en met fijn Vrouwen eenig Soontje, na Holfteynge trokken is, omdat Goddelijke Lucht waar te nemen, en dat felve na te volgen. Hy betuigt daarmevens ook wat voor boven-natuurlijke dingen, hy in de voornoemde Juf frou haar Schriften en woorden verfpeurt heeft, en in haar Leven en Wandel, door
eigen ervarentheit bevonden, volgens fijn eigen hand naargeschreven. Hidde Roos, out zijnde ongeveer fes-en-veertig jaren, verklare I:mitsondergeschreven defen, over eenige Jaren verstaan te hebben, van een geleerd en Godvreefend Man van Amsterdam, dat aldaar aangekomen en woonachtig was een Vlaamsche Dochter geheten Juffrouw Anthoinette Bourignon, die foo hoog van Goddelijke din
sprak, dat die hoogste Geleerden in de Letters der Schriftuur, gelijk hy en meer andere zijn, daar voor verstomd en verbaast stonden, datsy verklaarden, nooyt diergelijken Ver
Het
Vijftig fie Getuignis.
207
verklaringen gehoortte hebben van de Waarheit. Voorder eenigen tijt daar na, ik fel ver begeerig zijnde, om daar meerder fekerheit van te hebben, focht eenige van hare Boekken en schriften; en heb ook eenige bekomen, en daarin bevonden hebbende foo
klare en naakte waarheden , en foo bondige Leeringen, dat ik nooyt diergelijkenge hoort noch gelesen hebbe. Soo dat ik overtuygt ben geworden, als komende van God,
en door haar beschreven als een Instrument van God daar toe gebruykt: want geen menfche kan op alle vragen van foo verscheyde stoffen, foo klare waarheden antwoor den, als fy doet, al was het ook de aldergeleerfte in de wereld. Voorder heb ik ver fcheyde Brieven, aan haar, te weten Juffrouw A. B. felfs geschreven, over verscheide
fwarigheden der Schriftuur en andere zaken die mijn Zaligheit aangaan. Daar over Sy my foo warachtig en overtuigende heeft geschreven, dat ik moet bekennen, dat het hoo ger van daan moet komen, als van een natuurlijke of menschelijke Geest, ja geloof het te komen van den H. Geeft felfs. Soo dat ik ben overtuigt geweest, dit Licht nader te aan
fchouwen, en hen felver na Haar gereyft, om dit licht waar te nemen, dat nu in defe dicke Duisternis schijnt. Daar wy God voor te danken hebben, uit dieper ootmoedigheit onfer herten. En ben ook by haar gekomen, en nu ongeverruym een half jaar fomwij len by haar geweest, en met haar gegeten en gedronken hebbende, en bevindedie Waar heden noch veel klaarder. Soo : ik wel mag feggen, met de Koninginne van Seba: dat ik veel meer bevinde, als ik in mijn Land daar van gehoort heb.
Want fy geeft ons
foo Goddelijke Leeringen, dat ik nooyt diergelijke gehoort noch gefien heb. En fy ver klaart ons foohooge Verborgentheden, foo naakt en klaar, dat men 'ttaften en voelen kan, dat het klare Waarheden Gods zijn. Ja fy feyt ons fomwijlen, dat in ons hert ver borgen is, dat niet kan komen dan van den H. Geest. Voorder wat aangaat haar leven en Wandel; is heel Godfaligen Heylig: Want voor eerst is fy heel sober, nemende altijt het geringste van de Spijfen, en een ander gevende het beste, en is altijt wel te vreden, in
tegenspoeden, als in voorspoed, en feer Kuyschendeoorber in alle manieren, die Recht veerdigheit, Waarheit en Liefde plaats gevende: ja voortsfooveelheylige en goddelijke Deugden meer, dat ik het alles niet kan uitdrucken. Soo dat het wel terecht een LIcHT is, van God onsgefonden in defe verduisterde Eeuw, daar alles in verwardheit staat. Och! dat ik hare Leeringen maar waarlijk mogt volgen, ik fou gewiffelijk zalig zijn. Want nooyt kan een mensch fulke Leeringen geven, die niet met den H. Geest vervult is, als fy doet, die foo klaar en eenvoudig zijn, en foo overtuygende. Soo dat ik haar houde voor mijn geeftelijke uuaatĂźt Jl?Jetict in jefugtij?ifto. Die ik hoop, my fal baren, door het Woord Gods. Dat de rechte baring is, fooSt. Pauluw fegt. Dit alles ver klaar naar mijn naaste kennis.
Actum Hoefcm den 20 February Anno 1673.
HIDDE ROOS T JAARD S, van 't Heere-veen in Friefland.
Het Een-en-vijftigste Getuignis. Van een voornaam Groot-Schipper, uit de Stad Harlingen in Friefland: gefchreven aan Johan Conraad Hafe. Den welken hy in 't algemeen antwoord op fijn voorge
felde Vragen: cn hybetuigt, wat voor Licht dat hy in fjn verftand, en hoedanige 2verkin -
2O 8
Het Een-en-vijftigfie Getuignis.
werkingen hy in fjnen Wille ontfangen heeft, door de Schriften van Juffrou A. B. en hoe hy , door hare redenen, daar in is: geworden. , Soodanig dat hy fjn
Schip verkocht, en alle fijnen tijdelijken koophandel afge/chaft heeft, om een waar Chriften te worden. En van hare Perfoon fegt hy, datter niets krachtiger in fijn ziel, plaats kan vinden, dan dat defe van God verlichte Jonkvrouw, tot een Moeder ge felt is. Waardoor nu het Licht Gods in de wereld gefênden word: en hy verklaart, wat voor hooge Goddelijke Gaven en voortreffelijke Deugden, dat hy door gemeenfa men omgang, tot fijne en andere menfchen groote nuttigheit, by haar befpeurt heeft. Tot beflujt betuigt hy, door een feer aanmerkens-waardige gefchiedenis, hoe dat hy noch onlangs door den Raad en Moederlijke forgvuldigheit van defe Ionkvrou, uit een groot lijf en ziel gevaar is gereddert geworden, en verlof uit de Duivels netten, waar in hy wederom verwerd geraakt was. Gecopieert naar fijn eigen hand. Beminde Broeder in Chrifto. TNT Adien men niet alleen in confcientie gehouden is, de Waarheit getuignis te geven, N infonderheyt daartoe verfocht zijnde: maar ook dewijl ik mijn felven van herten genegen vinde, om de waarheitgestand te doen. Sooi fal ik feer gaarne antwoor den, op de vragen die gymy doet, byufchrijven van den eersten February. Aangaan de mijn gevoelen, ondervinding en werkinge, van de Perfoon, Schriften en omme
gank van Juffrouw A. B. En om daar in kort te wefen: Soofeg ik: Het is fulks dat ik in den Jare 167o. d'eerste kennis heb gekregen aan de Schriften van de
voornoemde Juffrouw. Waar van my detwee deelen van het Licht fchijnende in de Dui ftermiffe ter hand quamen: die mijn Gemoed foodanig raakten, dat ikfe bevond als een
helder Licht en Waarheit in mijn Ziele schijnen. En dit fmaakte my foo foet, dat ik
vlijd aanwende, om meer van hareSchriften te bekomen; dewelke hoe langs hoe meer foó klaar de Waarheit vertoonden, datfe my waren als een spiegel. Waardoor ik fag,
dat mijn gangen stand daarin ik stond, van God afliep. Hoewel ik nochtans een ::
begeerte tot de deugt had, en felfs meende, en ook wel van andere daar voorgehouden wierd, dat ikde leere des
: focht te beleven.
Maar het Licht dat my uit de
efeyde Schriften in mijn ziele scheen, ontdekte al die valsche meeningen. En vermits : mijne oogen des verstandsfoo openden, dat ik niet alleen klaarlijk en ontdekt fien konde, de ingebeelde waan van mijne en andere Sectische rechtveerdigheden, en vermeynde deugden, maar dat ik ook daar benevens in defelve Schriften vond, foo heylfame raadgevingen, om uit alle mijn dwalingen gered te worden. En dat fooda
nig met de naakte en ware Leeringe Jesu Christi overeenkomende, dat ik in mijn ziel
:
was. Soo nam ik voor, in mijn Gemoed, al het beslag des werelds en tijdelijke handelingen te verlaten: 'tgene ik verstond, dat een waar Chri daar van ten vollen
ften verplicht was te doen, om niet meer met de bedriegeryen, Gierigheden, en alle andere quaden des werelds beïette
worden. Dit aldus by
my
leggende ,
foo gaf God
de gelegentheit, dat ik haar persoonlijk quam te spreken. En haar mijn hert openen de, wierd ik foodanig door de levende waarheden, die fy my voorbracht, van haarge fterkt ; dat ik in 't korte mijn resolutie in 't werk stelde, en verkocht mijn Schip, en fneed alle mijne tijdelijke handelingen en affairen af. 't Welk ik nu wel -
kawi: TCC:)tCr
Het Een-en-Vijftigfte Getuignis.
2C9
rechter tijtgeschiedte zijn. Ende en kan God voor fijne Genade hier in, en wat my tot nu toe voor weldaden in defen meer gedaan zijn, niet genoegfaam danken. Ende bevinde my door denommegang met haar, en door het vorder lefen van hare Schriften, foo gesterkt, in het vertrouwen op God, en in de kenniffe van mijn Nietigheit, en in de
kenniffe van hetgroot verval van alle geschapen dingen, die God in foo heerlijken stand, en tot foo gelukfaligen einde voor de menschen en alle Schepselen gesteld had, dat ik my bevinde verlost te worden van alle twijffelingen en wankelmoedigheden; klaarlijk fien de dat het de Duivel is, die des menschen
: foekt te bedwelmen, door tijdelijke
forgvuldigheden en ongeloove, alsof God, die den mensch tot foo heerlijken standge fchapen heeft, hem foulaten gebrek lijden, van de kleine nootlijke behoeften defesle vens: 't welk ik in God vertrouw, op het geloof gesterkt zijnde, door defe Moeder voortaan, wel falafstuyten. Nadien geen ding, krachtiger plaats in mijn ziel kan krij gen, dan dit, namentlijk dat defe van God verlichte Juffrouw tot een JI 2orber gesteld is, door dewelke het L 1 cHT G o Ds, over het menschelijk geslacht word gezonden.
Dit geloof kenne ik in God gegront te wefen: want de H. Schriftuur, te weten het Ou de en Nieuwe Testament, die ons van jeugt op, voor het Woord Gods en H. Schrift
aangewesen is, bevind ik door de Schriften en beleving van defe Moeder, in Goddelij ke kracht te staan. Sulks, dat het geneikfoo door gewoonte en opvoeding had aangeno
men, nugantsvastelijk geloove. Dit is de nuttigheitdie ik van haar en hareSchriftenge noten heb. Waarom met reden mijn herte wel dikwils als brandende is van vreugde, over defe Weldaden Gods, aan my en alle welmeenende menschen gedaan, dewelke als schapenfonder Herder soofeerdwalende waren, die ik als mijn lieve Broeders bidde, datfe dit Heyl niet willen laten :: gaan, maar met een eenvoudig ooge, en goede
begeerte tot de naarvolginge Christi 2 op't naauwste willen befien; alsoo men daar in vinden kan, alle de gaven, die in foodanige hoogverlichte ziele worden vereyfcht, om den menschen te konnen dienen tot uitstekende middelen, op den weg van de voor fchreve Naarvolginge
Christi 2 een Voorbeelt van fiunftijeit / IIanlimsebigfjeit/ Geloobé/ en Lieffic &c.
:: Jl2atigüeit / ?Lijnfaamíjtit/H3ope /
n alle deugden die men uit de H. Schriftuur fou konnen vinden. Soo dat fy, na mijn oordeel, met alle die Gaven en vruchten des Heiligen Geestes, die gy in uwen Briefge fpecificeert hebt, grootelijks vergiert is. Waar van : wel omstandige uitdrukfelen en ge
tuigeniffenfult ontfangen, van die Broeders, die lange met onse voornoemde Moeder hebben omgegaan, van vele dingen die fy met hare oogen gefien en met hare ooren ge hoort hebben, tot krachtige bevestinge van 't gene ik hierboven gefeyd heb. Gelijk ook defelve u toevoegen, de aanwijfingen van vele plaatsen der H : , die op defe eestelijke Moeder paffen; van dewelke ik er verscheyden fou weten by te brengen, ge f: k ook wel van eenige geschiede dingen. Doch dewijl fulks door die andere Broeders ge fchiet, foo falik die wijtloopigheit vermijden, en maar alleen een verhaal doen, van iets fonderlings dat feer onlangs aan my felfs geschied is. Ik heb boven verhaalt, hoe dat ik mijn Schip verkocht, en alle handelingen des we relds had afgeschaft, om volgens de Leere Jesu Christi het Rijke Gods en fijn gerechtig heit alleen te foecken, gelijk ik tot dien einde, mijn Vaderland Friesland had verlaten, en met mijn Vrouw in Holsteyn was Maar de lift des Duivels bracht my tot fulk een achteloofe verf aauwinge, door de forvuldigheden van dit leven, dat ik ee
::
nigsins vervoert wierd door schijn van reden,eenigsins door Gierigheit, en eenigsins door de medestand van menschen die voor Godvruchtig willen ge-acht zijn; my alfachtjens, wederom tot de handelingen des werelds ging begeven. Soo gebeurden't neffens eenige andere handelinge, dat ik eenige granen : en gescheept had in een Schi :
ge:
:
ICGlCl'1K
Het Een-en-vijftigfte Getuignis.
2 :O
Frederikstadna Friesland gaan wilde. En vond myfeer genegen om ook persoonlijk felfs met dat schip te gaan, daar ook mijn Huisvrou niet feer tegen was , foo om te voorko men, dat er geen verwerring in 't stuk van rekening komen fou, alsoo der verscheideper fonen in geraakt waren in ongelijkedeelen; alsook om felfs forge te dragen, dat alles ten
beste en meesten profijte fou worden waargenomen, gelijk ook om eenige andere ge fcheften.
Maar, offchoon de Satan my foo verre in slaap gewiegt had, foo bleef nochtans, door Gods Genade,noch in mijn herte,die overtuiginge dat de meergenoemde Juffrouw Bourig non van de Geest Gods bestierd wierd. En dat deed my resolveren, om haar door een brief ke, mijn voornemen van eens na Friesland te willen i: , bekent te maken, gelijk ik
deed. Waaropfy my sonder uitstel een antwoordfond. En byaldien haar Antwoord niet fpoediggekomen was, foofoud ik naar alle apparentie, met het felve Schip vertrocken, en ook
: lang daar mede : en verloren zijn : want het vertrok in korten
tijt, nadat ik haar Antwoord kreeg, (daar ik God voor danke) die haar door fijn Geest deed gevoelen, den floot die daar was, om foofpoedig te antwoorden; gelijk ik weet, dat meermalen in andere gelegentheden ook foo van haar is gedaan geweest. Sy antwoor
de my dan, dat ik nu nietvertrekken moest, maar dat ik mijn reyfe foudeuitstellen, want datter groot perijkel was, en dat ik moest toefien, en my wachten van my wederom te wikkelen in de handelinge des werelds, en dat ik niet moest wederkeeren tot hetgene ik om Jefum Christum te volgen, had verlaten. Defe antwoord nam ik footer herten, dat ik thuis bleef en liet het Schip varen . Daar gingen onder anderen twee Broeders mede die my feer bekende Vrienden waren. Maar't en duerde niet lang,ofwy kregen de gewifetij
ding, dat het voorseyde Schipdicht by Ameland op het Sandgeraakt was, daar Schip en oeten menschen al te samen verging, fonder datter een eenig Mensch is afgekomen. : fag ik, hoe genadiglijk, datGod my door defe Moeders raat, en door niets ter wereld anders, had behindert in persoon op't felve fchip te gaan, en tot wat groote nut
tigheit voor mijn ziel my haregoeden Raatgediend had, en hoe goet dat het was, dat ik haar waarschouwinge ter herten nam. 't Verlies van mijn goet, nam ik van de hand Gods, en dankte hem, dat hy mijn ziel en leven had gefpaart, en my foo genadelijk al leenlijk gestraft had met het verlies van dat Goet, door het welke ik my wederom in het
beslag des werelds en aardsche forge ging inwikkelen. En dat defe faak aanmerkelijk maakt, is dat het Schip verging by schoon weder, fonder dat men weet, van eenige noot: waaruit het schijnt alsof het van God expreffelijk foo bestiert is. Dies ik God van herten love en danke, dat hy my foo genadelijk heeft bewaart, en moet bekennen dat my
defe geschiedeniffe mededient tot een :::::::::::::: God door fijn H.Geeft in defeJuf frou regeert, en dat hy haar het aanstaande Perijkel bekend gemaakt heeft. Als mede
dat fy als een ware oprechte Jlhoeber over mijn ziele waakt, en my voor het Verderf waarschoud. Hier hebt
: mijne getuignis die ik uit oprechter herten tot voorstand der
Waarheitgeve, waarmede ik :: , u naar groeteniffe God bevelende, en blijve. Frederikstad den 9 February 1673 -
U L. Dienft willigen Broeder in J.C. JELLE AED Es.
Het Twee-en-vijftigste Getuignis. Gegeven door eenen ouden Predikant uit Frieflaud: dewelke 38. jaren het Predik-Ampt -
bedient
Het Twee-en-vijftigfie Getuignis.
-
2 f 1
bedient heeft. : betuygt, op Johan Conraad Hafefjn verfoek,hetgene hy oor deelt van de gedrukte fchriften, van Juffrou A. Bourignon, en wat voor krachtige werkingen en onuitfprekelijke vreugden,dat hy door haren omgang en difcourfen, in fijn Ziele bevonden heeft. Volgens fijn eigen hand nageschreven. K ondergeschreven Gauke Hilkes uit Friesland, oud adht-en-festig jaren, versocht zijnde door.J.C. Hafegetuygnis der Waarheit te geven, aangaande de Persoon van Juffrouw A. Bourignon, en van de Schriften by haar in druk uitgegeven, verklare b defen, dat door het lefen van hare Geschriften, ik foo feer van de waarheden, die i
daarin gevonden heb, ben overtuigt geweest, dat ik in mijn zielefeer ben verheugt ge weest, en volkomentlijk oordeele, dat die door ingeven van den H. Geest zijn geschre ven, en dat ik door de goddelijke leeringen, die daar in vervat zijn, feer gesticht, en tot de omhelsingen van het Euangelisch leven ben opgewekt geweest, fulks dat ik niet alleen voor mijn felven die Heilige Leeringen heb ter herten genomen, maar ook van hertengewenfcht, dat mijn eigen kinderen, en alle mijne goede Vrienden en Godfoe kende zielen, ook defelve waarheden mochten fmaken en narvolgen. En naar dat ik de voornoemde Juffrouw persoonlijk heb gesproken, en verscheyde redenen met haar heb gehad, foo verklare ik, foo een overtuygende vreugde door haar redenen en propooften en ommegang te hebben gevoelt in 't binnenste mijner ziele, dat ik het met woorden niet welkan uitdrucken, maar fegge daarvan met den Koning DA v 1 D: Looft den Heere mijn ziele, ende en vergeet niet wat hy n goeds gedaan heeft; Looft den Heere mijn ziele! En alfoo ik dit met oprechter herten, als in de Tegenwoordigheit Gods verklare, en
met oprechter conscientie getuyge, foo heb ik dit met mijn eigen hand onderteykent, Was onderteykent. In Hoefum den 1. February 1673, GA U K E
HIL K EN S.
Met vryer herten, ende met een goede confcientie, ende met een vryg
Het Drie-en-vijftigste Getuignis, Getrocken uit twee Brieven van een Paffement-maker, uit Harlingen in Friesland. Denwelken betuigt, dat de Schriften van Juffrouw A. B. en hare woorden, hem meer verlicht en getrooft hebben, dan eenige andere Schriften of Predicatien; en dat hy, door hare Leering te gehoorfamen, groote nuttigheit heeft ontfangen, in het over wmmen van den quaden Geeft; feo dat hem daar door, de wereld met hareydelheit, tot een afkeer geworden is, en een ware erkentenis fijner nietigheit, en vier ge begeerte tot de Deugd, in hem ontfteken is. Voerder hy, dat hy door haren omgang, en
4:
uit hare Schriften befpeurt heeft, dat fy de Zielen der menfchen als haar felven be mind; en defelvegaarne fou willen trecken uit het::" , waarin fy verfonken leggen. -
D d 2
Kan
2 I 2.
Het Drie-en-vijftig fte Getuignis:
En dat fyfootrouwelijk voor de menfchenforgt, als een Jihoeber voor hare Kinderen:
dat fy de ware Deugd in oefening onderwijft, en dat hare woorden foo krachtig in hem
::
gewerkt hebben, de woorden Chriftt, in de Jongeren van Emaus deden; ja dat fy hem en andere, de verborgenfte gedachten des herten ge-openbaart heeft. Sulksal les fegthy, heeft hem genoeg faam overtuigt en beveftigt, dat defe Jonkvrouw den H. Geeft heeft, en met de feif Gaven en Vruchten vervult is. Ook betuigt hy tege looven dat de Jonkvrouw een Goddelijk Middel is, om ons te verlichten in diffe ver
duifterden Tijt : en dat fy de Moederder ware Geloovigen is, dewelke hy, in verloo
ehening fijns felf, altoos beminnen, en hare Leering maar volgen wil, alwaar 't fake dat daar over, lichaam en ziel van malkander fcheuren fou,
Den eersten Brief geschreven aan Juffrouw Bourignon.
Uitfjn eigenhandig schrift gecopieert
I
Lieve waarde Moeder in Jefu Chrifti. K. doe u kundig, dat ik verblijd ben, dat dengoeden God, de Vader g: in der eeuwigheit, door Jesum Christum, die my door middel van uwe Schriften het verstand heeft ge-opent, ende mijn fijn wille getoont, om den Ouden mensch uit
te trekken, en den Nieuwenweder aan te doen, die Jesus Christus is. Daarom ik niet
ophoude, God te danken, die my door fijn on-ophoudelijke liefde heeft verloft uit de dicke duisterniffen, daar de geheele wereld in wandelt, fonder te weten dat fy be drogen zijn door den Duivel, die overal fijn netten gespannen heeft, gelijk God ons vertoont door uwe Schriften, die ons foo fonderling zijn. Daarin gy bewijst, hoe trouwelijk gy voor ons forgt, als een Moeder voor haar Kind: foo dat gy met recht,
::
een J|[20chtr het mate g5tloouigen moogt genoemt worden.
Ik kan met waarheid
wel feggen, dat my geen kleine genade geschied is, en noch dagelijksgeschied, in 't ge hoorfamen van die leffen, die God ons door u fend, in 't overwinnen van den boofen
geeft. Onder wiens slaverny ik foo lang heb gefucht: maar nu ik in de wille Gods ben overgegeven, nu heeft hy geen vat op my ; maar door die genade Gods kan ik hem overwinnen; die my niet verlaat, wanneer ik my aan hem overgeef, dan worden fijn
aanslagen verdreven alsde rook en de windt. Och hoe foet is de Bruyloft der Liefde, wanneer de ziel fich naau verbind met haren God: ik kan geen ding ter wereld dat daar
by gelijkt. Ik ken nu niets beminnens-waardig dan God, daarin ik ten vollen vernoegt ben. De boofe Geeft quelt my nu aan een ander kant, om my beter te doen achten dan een ander, maar God den Vader der Lichten, die doet my fien, dat ik niet heb dan fonden en onmachteloosheden. Waarom ik God aanroepe, die mijn sterkheit is. Met recht mocht onfen Zaligmaker wel feggen; Waakt ende bid, op dat gy niet valt in bekeringe. Sonder dat wy dit betrachten, is het ons onmogelijk staande te blijven; de wijl : fulken loofen Vyand hebben, als den Duivel is. Maar God zygedankt, die ons fulken Moeder toegeschikt heeft, als gy zijt, die onfe zielen bemind als haar felfs. Ik doe u feer bedanken, voor die grootegoetwilligheit die gy over ons hebt, om ons uit het gevaar te trekken, daar wy in zijn. Ik heb niet konnen nalaten u te feggen, het oed dat my daarvan komt, van God te beminnen en mijn felven te verfaken: het welk ik altijd begeerte doen, al foude ziel en lichaam van malkander scheuren, om m:al .
CCT
Het Drie-en-vijftigfte Getuignis.
2 13
derfoetsten Jefum te volgen, in verfmaadheit en armoede des geeft, of ik hem met
de wijfe Maagden gemoeten mochte, om met hem in te gaan in fijn Koninkrijk, alwaar hy alle tranen van onse oogen fal afwaffchen. Waar ik u wenfche te fien, met alle die
k
den onbegrijpelijken God lief hebben door onsen HeereJesu Christi. De genade onfes Heeren Jesu Christi, zy met u, en die byu zijn.
UE.Ootmoedigen. Onderdaan, om te reyfen na het eeuwig Land, Uit Harlingen den 4 November 1671.
SIKKE PIETERS.
De tweede Brief, geschreven aan J. C. Hafe. Seer beminde Broeder in Chrifto.
I Kheb U L. schrijvensgelijk ook d'andere Broeders wel ontfangen van den 1 February defesJaars 1673. Waar door gy te verstaan geeft, dat men verplicht is, de waarheit , getuigenis te geven: foo fend : defen, over mijn gevoelen van de eerbare Vrien
dinne Anthoinette Bourignon. Ik dancke God, dat ik kennis aan haar bekomen heb; want ik heb door middel van haar Perfoon, en door haar woorden meerder trooft in mijn
ziel gevoeld, dan van eenig mensch des werelds. Want doen ik haar eerstmaal sprak, doen brande mijn hert in my, dat mijn ziele feer verheugde, en dochte, my is het fel vegebeurt dat de twee Discipelen gebeurt is, die na Emaus gingen, want het was my nooyt voormaals gebeurt, in 't aanhooren van andere Predikers, door haar vermanen.
En hare Schriften hebben mijn verstand meer verlicht, dan eenige andere Boecken ge daan hebben: het welk geen kleine genade is van God. Want door de werking van
dien, is des wereldsydelheit mytot walging geworden, en fy hebben myook mijne nie tigheit doen fien. Als mede door het lefen van dien, heeft God my een vierige begeer! te tot de deugt gegeven, om een waar Kind Gods te worden. Den rijken God van ge nade en barmhertigheit fy eeuwig dank voor fijn genade aan mijn Zondaar bewefen. Soo dat ik geloof dat fy een Middel is van God, om ons te verlichten in defen duisteren tijt, tot troost enferziele. Ik heb wel den tijt van drie maanden met haar omgegaan, gege ten en gedronken, en heb in't aanhooren van hare woorden goede onderwijsing gehad, ja dat mijn hert in my brande als een vier. En fy heeft ook de verborgenste gedachten van ons ontdekt, dat my genoegfaam bevestigt, dat fy den H. Geest heeft, en geloove dat fy de Gaven en Vruchten des H. Geest befit, alsmede de acht Zaligheden. Ik wen fche Gods genade, om haar onderwijsing waarlijk te volgen; my dan wel verzekerende, dan Zalig te fullen worden: want fy de ware deugt. Het welk is de gront van de Leere des
: waarlijk: te betrachten: en fy geeft een recht onderscheyt
van de ware deugt uit de valsche. Dit is mijnGetuigenis die ik belijde op UL. begeerte; dat de Lasteringen door den Duivel verwekt worden, om de menschen van
en
:
het Licht der Waarheit af te houden. Ik hope dat fijn Rijk haast : zal,
en dat
het rijke Christi komen fal op aarden. Laat ons te famen ons wel bereyden tot fijne toe
komfte, en God voor malkander bidden, dathy onsfijnen H. Geeft wilfenden tot fijne heerlijkheit. Hiermede zijt hertelijk gegroet met onfewaarde Moeder en Broedersge lijk. Ik bevele my in hare Gebeden en de uwe, om tot de eere Gods optewaffen. U Dienlft willigerg
Frederikstad den.., February 1673,
SIKKE PIETERS, uit Friesland. Dd 3 Hèt *
2 14
Het Vier en-vijftigfte Getuignis. Het
Vier-en-vijftigste Getuygnis.
Getrokken uit verfcheide Brieven, gefchreven aan Juffrouw A. B. door eenen Burger van Harlingen in Friesland. Dewelke hem liet voorftaan , dat hy groot Licht van God ontfangen had, enfeer wijt in het Chriftendom gevordert was. " Maar na dat hy degenoemde Juffr: hare Schriften vlijtig had geleffen, en verfcheyde malen in hare conferentie: , foo is hy tot gans andere gedachten gekomen, heeft fijne hooge inbeelding verlaten, fijnen elendigen en nietigen ftand bekent, en by defe Juffrou om raat gefocht; defelve vooreen geeftelijke JilĂ otber erkent ; fich naaft God, aan
haar geheel overgegeven, en Kinderlijke gehoorfaamheit belooft. Bekennende, dat hyvolkomentlijk geloofde dat fy door den H. Geeft geregeert word ; dewijlhy veel bo ven-natuurlijke by haar verfpeurt en erkent heeft, foo dat de : intentie
:
van haar doen, niets anders dan de Eere Gods bevoordert. Waarom by ook hare Moe derlijke forge, en hare beftraffingen tot grooten dank aanneemt, en ootmoedelijk bid, dat defe : hem doch onder hare Kinderen aannemen wil, vaftelijk geloo
vende, dat fy hem ter eeren God, en tot de zaligheit fijner ziel, opbrengen zal nadien by nevens fijn Huisvrouw, alreets foo veel Lichts, Leering, Vermaning, Onderrecht, Trooft en fterkte door hare Schriften omfangen heeft, dat fyt'eenemaal genegen waren
alle fondige wereldfche gefcheften te verlaten, om Iefum Chriftum na te :
Ge
lijk fulks alles, fijne eigenhandige Brieven, wijdloopig te kennen geven. Naargeschreven volgens fijn eigen hand. Extract van den eersten Brief de dato 2o Marty 167o. oude stijl. Waarde Vriendinne Anthoinette.
Klange tijt hongerende en dorstende na de Gerechtigheit, en verlangende met een I oprechte begeerte, om S1 o N (dat gants vervallen is) weder opgerecht te fien: foo ben ik, na langgins en wederfoeckingen, daar toegekomen, dat ik in handen heb ontfan gen eenige letteren, door u aan den dag gebracht: en nadat ikse onpartijdiggelesen had de, foo heb ik gemerkt, datse niet uit eens menschen hersenen waren voortgekomen, maar dat de Geest des Heeren alleen machtig is, foodanige redenen te formeren. 't Welk mijn hertemet dankbare blijdschap deed vervullen &c. Want dit heb ik in ervaringe, dat doen ik ongeveer over drie jaren, door de Goetheit des Heeren in mijn herte gevoelde, dat de warachtige Christenen die dingen moesten komen te verlaten. En als ik dit al te met openbaarde, aan lieden die ik my verbeelde, warachtige Christenen te zijn, foo feyden vele van haar, dat ik doolde; en feyden, dit een weg te weten, waar door men tot grooter doolingen geraakte, ja dat dit in my een oorfĂ ke van Afval was. Ik te met beroert zijnde in mijn geeft, en veeltijts bekoort om het algemeen verstand toe te vallen, was ingestadige overdenkingen dier fake. Maar on partijdig u Schrift en mijn gemoeds-leeringen onderfoeckende, foo fag ik mettertijt klaarder dat al de wereld doolde: misbruikende de schriften der Heyligen , om haar
misverstand staandete houden. O ! hoe goet is de God der Goetheit, dat hy ons in de ien
Het Vier-en-vijftigfte Getuignis. 2 5 fen donkeren Nacht, foodanig met fijn klaarblinkende L1 cHT bestraalt, om fijnen Wegte vinden. En 't staat te hopen, dat de geheele wereld dit L1 c HT deelachtig fal zijn, indienfe hare oogen niet voor het felvetoefluiten &c. Zijt minnelijk gegroet, van UL. Vriend.
In Harlingen den zo. Marty.
R EY N 1E R JAN s E N.
Vetermaker op de wortelhave.
167o. oude stijl,
Den 2. Brieffonder Datum, geheel nageschreven.
-
Mijn Lieve Sufter in Jef chrifto.
p
K heb foo veel foetigheden genoten, federt mijn laatste vertrek van UL. dat ik het I gaande niet wel vertellen kan: als ik gedachte aan die reden die gy tot my verklaarde, aan het Rijcke Christi, dat in Heerlijkheit op defe aarde opgerecht fal worden. Eerst was het wat vreemt voor mijn verstant: maar lefende het twintigste Capittel in d'Openbaring Johannis, foo was ik foo verklaart in dat verstant, dat ik buiten twijffelin gen wierd getrocken; want daar staat even die felfde fin die gy aan my verklaarde. Hoe! elukkig zijn wy, dat ons foodanige Liefde bewefen is, dat wy de Verborgentheden des : konnen fien. Wat befit die gene al kostelijkheden, die den H. Geest befit? O! wijfen koopman, die alles verkoopt wat hy befit, dat hy defe Peerle gewinnen foude. Hoe wijs waren de reden Christi, dien hy feyde tegen Martha , namentlijk : Maria heeft dat befte deelverkoren, en dat falniet van haar genomen worden. Wat al schoonheden heeft gewonnen, die de vuylheden van rijkdommen, weelden en prachten heeft verla ten. O! dat al de wereld dat kondefien, en datfe haar armoede konden merken. 't Is
noodig dat aan de wereld gefeyt word, 'tgene Jesus Christus feyde tegen Jerusalem, na mentlijk: Och of gy wift, wat tot uwen Vrede diende, dat foud gyin defeuwe dagen beden ken; maar nu is het verborgen voor u. Ik verlange feer daarna, : wyuw Geselschap eens mochten genieten. Wy verwachten u in dit fcheon weder. Ontbied ons eens, hoe't met u is: de tijdinge is te met feer aangenaam, want hier zijn zielen die u alt'famen als haar felven beminnen. Onsen geeft is in d'uwegants door Liefde vereenigt. Blijft in de Liefde altijt getrouw: en ik blijf Was onderteykent,
:
Ik, mijn Vrouw, en mijn Broeder
Jelle Aides doen u door liefde, feer hertelijk groeten.
Uwen Waarden Vriendin J. Christo
REINIER JANSEN.
Denderden Brief, ook geheel uit, en is ook fonder datum. Beminde Moeder.
H Oe meer dat ikufoek af te trecken van de wereld, hoe meer vlijt dat den Duivel aanwend, om dat goede voornemen te verydelen: want sint dat ik absolut beraden
ben geweest, om de wereld te verlaten, foo heeft hy niet afgehouden om my te bestrijden met allerhande voorwerpselen. Dan komt de vreefe voor Armoede myte
vooren, dan deliefde tot mijn Vrienden en bekenden, dan devreefe om bespot te wor den, in somma uw schrijven is warachtig, van dat de geheele lucht volgespannen netten is, -
Om
Het Vier-en vijftigste Getuignis,
2 16
ona onfe zielen te vangen. Hoewel hebt gy gedaan,dat gy ons onfen Broeder V. V. V. hebt geschikt: want wy zijn daar door, en voornamentlijk door uwe Schriften Vry wat aange moedigt om JefumChriftum volkomender in de verlatinge van alle wereldfche goeden na
te gaan. Hoe dikmaals overdenk ik de woorden Gods:Gaat in de Wilderniffe. Indien hetGod Want ik ben als onder een last van dat beliefde gaarne wou ik met u in de wilderniffe ik met de menschen moet omgaan, want degeheele wereld is vol van bedriegeryen ; daar is geen liefde, noch tot God , noch over fijn Naaften. O! droevige Duisterniffen. Indien ik wifte een faak te bedenken, daar in mijn gemoed vry kost zijn, water en brood fou my niet te gering zijn. Want daar is niets dat my waarlijk kan vermaken, dan het we fen des aldergoetsten God. En al de andere faken dienen alleen daar toe, om mytebe letten , tot God te naderen. Ik bidde u, verschaft ons de aldervolmaakste raadge vingen, om tot de Vereeniging met God te komen. Uwe Briefjes hebben ons al wat
verlichting aangebracht. Daar wy God voor danken. Ik heb meteen groot verheugen U E. Schrijvensgelesen. Gyfchrijft in uw laatste Couverte aan my, als dathaast wel ee nige verandering foute verwachten zijn. Mijn ziele verheugde haar, doen ik dat las. Doch uw meeninge daar van, is my noch verborgen. Zijt ondertuffchen van my, nef bevolen, die u en ons gelieft te fens mijn lieve Huisvroutje gegroet, en de helpen, tot de deelachtg-wordinge van fijn vollen Geeft.
::
Laat ons het L1 cHT DE s WE RELD s dochtoekomen
UL. onderwerpelinz. R. J.
Extract uitden vierden Brief, van den 31. September. 1671. Herteljk beminde Moeder.
- -
TN Enuwen van den 18. September 1671. neffens drie ingeslotene Brieven, hebben
D: op fijntijt wel ontfangen.
Ik bedanke u gants vriendelijk, voor uwe feer goe
, de toesicht die gy over my aangenomen hebt, om my met een Moederlijke forge te beschouwen, trachtende om in my, alle mijne fondelijke gebreken uit te roeyen. Dat my foo aangenaam is als eenig :: dat fouzijn. 't Is by my kostelijker geacht, dan het ontfangen van duysend Rijxdaalders, en het doet my verlangen om ge
ftadigby u te mogen zijn. Ik hope dat noch eens fal komen, dat wygefamentlijk als Wy bedanken u ook voor dien eersten van d'ontdekking der geesten. Indient u beliefden de volgende te fenden, fouden die gaarne ontfangen. Nemet niet qualijk, dat wy ufoo lastig vallen. Wy vertrouwen dat het nuttelijk is. Zijt van my alsmede van mijn Huisvrou, alsook van Ulbe Douwes al t'famen hertelijk gegroet. sikkepie: lieve Kinderen, den Heere fullen dienen. Amen, &c.
als ook Monfe Cornelis doen ufeergroeten. wat geteykent
REYN IER JANSE, Vetermaker. -
Extract uit den 5. Brief Hertelijk Beminde Moeder: Y zijn eergister avond, zijnde Donderdag, alhier aangekomen, met voornemen
W
9"9"tot dendienst Gods op te dragen en hier zijnde, hebben door deĂŻwen Ver
Het Vier-en vijftigste Getuignis.
2 17
verstaan, dat wy voor eerst, eerwy iets begonnen te doen, dienden te overleggen, of wyal in onfe confcientie overtuygt zijn, dat gy door den H. Geeft bestierd word. Dient
tot antwoord, dat wyte met belemmert zijn, om een rechte onderscheiding te konnen
maken: willen hopen dat gy als een fachte en wijse Moeder, ons niet meer fult vergen, dan wykonnen begrijpen. Doch ik moet in conscientie belijden, dat ik volkomen ge loof, dat den Heiligen Geeft uw Bestierder is, om dat ik veel dingen verneem, die bo ven-natuurlijk zijn, neffens de geheele intentie van uw doen, dat niets dan de eere Gods
bevoordert. Ik fou my wel verblijden, dat gy my met de naam van Itinb foud ontfan gen, geloovende vastelijk, dat gy my tot de eere Gods, entot de Zaligheit van mijn Ziel foudopbrengen. Om defetweefaken, geef ik my, naast God, aan u over: onderwijst my; ftraft my,en doet met my naar de wille Gods, ik salu als een Kindt betaaamt, gehoorsaam zijn &c.
-
Ouderftond,
U L. Onderdanigen
-
R E Y â&#x20AC;&#x153;N I E R JAN SE N, Vetermaker.
De Seste Briefgeheeluyt, en is fonder datum. Seer lieve Moeder.
W Y hebbenuwe twee Brieven, fooaan my als mijn Vrouw, wel ontfangen; en heb ben daar uyt bemerkt, een Moederlijke Liefde, die gy aan ons mede-deelt. Wy . bedankenugants vriendelijk, voor de foete vertroostingen, die gy ons door de
fclve gedaan hebt. Mijn Vrouwdoetu ernstelijk bedanken, en verklaartdat fy door haar Briefvry wat gesterkt is. Doen de Briefgeschreven wierde van u, doen was mijn Vrou al wat swakjes: doch is nuvry Moedig, om d'Armoede desgeestest'omhelsen. Sy ver klaart, datse gevoeld, dat : de bestrijdingen van den Duyvel voortkomen, en hoopt daartegen te waken met een reyn betrouwen tot den Heere, haren besten Vader: in wel kers handewy ons oprechtelijk overgeven, om instrumenten te zijn, door welkenfijnen willemocht volbracht worden.
Soo aanstonts hebben wy noch twee ingesloten Brieven van u ontfangen: foo aan Jelle Aides, als Jelle Reyntjes. Die ik hope te bestellen, opfijntijt. Wy hebbenfe gekefen, en in defelve verscheyde nutteleeringen gevonden: na welke wy ons ernstelijk hopen te fchikken. Ik ontfange dagelijks meer en meer Licht: daardoor ik van tijt tot tijt mijn el lendigen stant kom te kennen. 't Is waar, ik hebbegemeent wat te zijn, en als ik my wel beschouw, foo vind ik, dat ik niets ben. Want foode Heere my niet ondersteun de, ik foualle oogenblick vallen: maar hy helpt mijn geloove, dies fal ik hem betrou wen. Ik biddeu, my niet qualijk af te nemen, dat ik u mijn Moeder noem: en ver werpt my niet, om onderuwe Kinderen te mogen aangenomen zijn, terwijl de Heere u belast heeft, diegene niet vanuafte wijfen, die tot ufouden mogen naderen. Ik be tuyge dat in my : gestraalt is, door middel van dien Geest, die fijn fitplaats in u heeft. Ik hope alles te ontfangen dat my noodig is tot mijn gelukfaligheit. Ik hope dat het niet langfal dueren, dat wy gescheyden fullen zijn. Lieve en weigert my nu niet, om tot u over te komen; dewijl gyfulks goet gevonden hebt. Hiermedefal ik mijn gemoed meer en meer aftrekken van alles wat niet waardig is aan te nemen: en hope mijn ziele met den Geeft Jefufal trouwen,om fijn Bruyt te mogen zijn. In dit felve hopende foo noem ik my, was geteykent, U E. Suygeling naar de wille Gods Zijt van my en mijn Vrouwtje gegroet, de andere Vrienden doen u te famen groeten,
REY N 1E R JAN s EN, Vetermaker.
P. S. Jelle Reyntjes en Jelle Aides zijn wel v: met hare Brieven. E e -
-
H et
Het Vijf-en-Vijftigfte Getuignis.
2 18
Het
Vijf-en-Vijftigste Getuignis.
Gefchreven door eenen Tinnegieter uyt Harlingen in Friefland, aan Juffrouw A. B. De welke door hetlefen van eenige Brievendefer Juffrouw is overtuygt geworden, dat hy
nevens andere menfchen, die huydendaags voor deugdig gehouden worden, feer ver dwaalt waren, van het Leven derrechte Chriftenen. Die halven verfoekt hy de Juf frouw omraat, als een middel van God zijnde, om de zielen uyt het
::
redden.
Gecopieert naar fijn eygen hand. Seer lieve en van God beminde Jonkvrouw A. Bourignon.
I K ben veeltijts bekommert geweest over mijn Zaligheydt, als ik somtijts mijn le ven bemerkte : maar als ik dan andere liedens leven , die deugdelijk hieten , daartegen fag; foo fag ik, dat het niet veel beter was, dies kond ik my vreden. Maar over een wijl tijts eenige van uwe letteren bekomende, die ik bevinde, gants
waarheitte zijn; foo fie ik, dat ik gants verre ben gedwaalt , van 't leven der Chri ftenen.
Hierom verfoek ik uwen
: raat ,
dewijl mijn kracht klein, en mijn
nietig is ; want ik fie dat gy veel Licht van God hebt ontfangen, en dat gy begeerig bend het felve mede te deelen, aan die, die ware Kinderen Gods willen worden. Waarde Vrouw, ik en begeer anders niet, dan het geluk mijner ziel. geweten
Gyfegt, defe laatste Plagen al begonnen te zijn, en niet fullen ophouden, tot dat het quadegantszyuytgeroeyt. , En ik dit geloovendewaarheit te zijn, foo fouikgaarne mijn ziel bevrijden, voor 'tVerderve. Hiertoe verwacht ikuwen goeden raat, als een mid
del van God, ons te waarschouwen voor 't Verderf. Lieve, ik fou gaarne by u komen, om vanuin de Waarheit te worden gesterkt, ten einden wy waarlijk mochten leven in den Geeft Jefu Christi. Hier zijn nu vele fwarigheden die men niet kan ontkomen fon derte vlieden, en werden hoe langer hoe grooter. Daarom schrijft my metten eersten, vind. Ondertuffchen verblijf ik, uwen gants genegenen Vriend in Christo. Ik de Broeder van Reinier Janfen,
:::::::::::::
RU ER D JAN s E N De groetenis van Jelle Aides en Reinier Jansen, en groet my alle Gods Kinderen. aan de voorstraat in de 5 ringen, in Harlingen.
Het
Ses-en-vijftigste Getuignis.
Getrokken uyt verfchelde Brieven van een Kramer in de Stad Bolswaard in Friesland, gewefene392cbifter by de Mennonisten. Denvelkenfeer aangevochten wierd van den boofen. Geeft, nadat hy voorgenomen had, fich met lichaam en ziel, gantfche lijk aan den wille Godst onderwerpen. Waarom hy by Juffrouw A. B. om raat en : foekt ; en hoopt , door overtuiging, dat fy tot dien einde met het Licht des H. Geeft fonder mate begaaft is. Voorder erkent hy haar, voor een geeftelijke Moeder, 2l'ĂŠtar'
Het Ses-en-Vijftigfie Getuignis.
2 19
Âťvaar door hy, als eenfivak Kind in Chrifto, hoopt opgetogen en gefterkt te worden: en hyprijffe gelukzalig diegene die hare lichamelijke Tegenwoordigheit genieten; de
::
, dat God haar met hoeger Wijsheyt begaaft heeft dan S & L o M o N. En van hare Schriften fegthy, dat by defelvefeer nut en voordeelig, als een fpijft en licht der ziele bevonden heeft, geloovende, tot dien einde foo hoog van God verlichten begaaft is, dat fy in defen Nacht derduyfternis, de menfchen van goeden 2ville komt verlichten, aanmoedigen en opwekken tot Godzaligheit. Diethalven hyfich
:
ook niet verwondert, dat defe Jonkvrou van boofe
::gelaftert en belogen word;
nadien het de foodanige, die de wereld in haar boosheit beftraft hebben, altoos fco ge gaan is. Volgens fijneygen fchrift naargefchreven.
Extractuyt fijn eerste schrijven, aan Juffr. A. B. Waarde Vriendinne in Chrifto Jefu, A. Bourignon.
I Kheb met U L. Vriend V.V. Velde eenige dagen alhier in Friesland verkeert, tot groote versterking van mijn ziel. Waardoor hy als verheugt en versterkt is geworden In den Heere. Waar voor ik den alderhoogften God love en danke, dat hy in de fer Nacht van duisternis, noch fijn straalen van Liefde isop haar uitschietende, :: die van goeden wille zijn, en gelaten staan om fijn Wille, haar t'onderwerpen. Waar toe ik ook van hertengeneygt ben, om myt'onderwe , door fijn genade. Maar och lacy ! nu ik begin, my met lichaam en ziel daartoe te begeven,nu is den Vyand des men fchen feer :: , en valt geweldig op my aan &c.Soo is mijn begeeren aan U L. dat gy mijn fake eens met den Heere mijnentwegen overlegt, wat my best in de fake te doen of te laten staat: foude van herten gaarne in allen deelen, de wille Gods in my volbren
gen,door fijn genade. Want ik ben noch een teederkind, ik ben feer nodig onderstuttinge en versterkinge. Soo is mijn begeerte van den Heere, ende u, dat gy my eenige goede be hulpmiddelen believe te laten toekomen, op dat ik mag volkomen door :: : nade, van de kindschap tot de jongelingschap, en van defelve tot de Mannelijke, en foo voort tot den volkomen ouderdom in Jesusmaggeraken. Ik ben die persoon die voorlede herfst met Reinier Janfen van Harlingen byu was: ende fal verhopen, dat gy my niet fult mijn begeeren weigeren; dewijl ik my alreets het getuignis heb, dat de Heere u tot ful ken einde, als boven mate met fijn Licht des H. Geestes begaaft, om diegene die een klein vonkje van fijn genade, of noch ontrent als niets ontfangen hebben, te verlichten en aan te porren, en op te wekken tot der Godzaligheit. dan dat gy mijn be geerten in defen fult voldoen, en my ook voor den Heere in uwe Gebeden fult geden ken, dat de Fonteine van fijn genade, tot my-waarts niet mag verstopt worden. Het zy eenigfins door mijn traagheit, ofte onwetenheit en kleine kennife. Maar dat den felven my met het water fijner genade mag bedouwen. Ten einde dat ik als een vruchtbaar land, mag vruchten tot fijnder eeren voortbrengen, en dat door Jefum Christum Amen. Mijn Liefde en groetenis is tot u, en tot Ewouden Joan Tielens. Onderftont, In Bolfwaard den 26. January. U L. Dienfwillige Vriend,in maten in Chrifto Jefu JE L L ERE 1 NTJ Es. Kuyper, wat ik vermag: ..
::
,
-.
Ee 2
Uit
Het Ses-en-vijftigfte Getuignis,
22O
Uit fijn tweede schrijven aan de gemelde Juffr: Waarde Moeder in Chrifto AB. As ik foo dikwils by u, als mijn gedachten nauzijn stralende, vertrouwe dat het u overtolligfou zijn, en u hinderlijk wefen, maar my dunktfeer profijtelijk, alsoo
W ik noch een feer teer kind ben, en wel versterking van een II 20tber van nooden hadde om als opgequeekt te wordentot de Jongelingschap en foo voorttot de mannelijke, endeden ouderdom in Christo. Alfoogyfeer wel schrijft, dat den Satanfeer veel macht heeft in en over de kinderen der menschen; gelijk ik aan mijn felven dagelijks inwendig
welgewaarword&c.Soo dat het foois, gelijk ik geschreven heb, dat ikfeer noodig alte met dien versterkt te worden, en ikfeer wel weet, dat een JIBoeber/indien fy de fwakheit van haar kinderen weet, feer bereyd is, om haar daarin te versterken, en te hulp te kq men &c. Bolswaard den 9 Maart 1671,
JELLE RE INTJ Es Kuyper..
Denderden Briefgeheel uit, en geschreven aan Monfr. Joan Tiellens &c.
-
Naargeschreven volgens fijn eigen hand. Aande Broeders in Christo, Joan Tielens, Volkert vande Velden, en Ewoud. Ik laat
W ul. weten dat ik naar den lichamen redelijk gefondzy.
Wat aangaat mijn ziele, verhope dat die noch door des Heeren Genade, noch gesonder sal worden, ja tot fijn volle genefinggeraken. Want tot dien einde zijn wy van Christo verloft.. Want van defefake
:mt DA-v 1D te schrijven, Psalm 49 dat niemandfjn Broeder offijn ziele konde
verloffen, nog met God eeuwig verfoemen: maar dat het felve door Chriftum moeft gefchieden Als den Apostel Petrus getuigt: Soo dat dit een feer groote genadeis, want den Apostel Lucas heeft ook d'oorfaak en reden beschreven van onse Verloffing, om hem te dienen alle de dagen onfes levens in heyligheit en gerechtigheit, foo als 't voor hem behaaglijk is. 'Soo dat onse waarde. Vriendinne, daar feer klaar als in een levend Taafreel is van
fchrijvende, om den menfche als wederom te bewegen, om God aan te hangen, ende tot hem te keeren; van den welken by als afgeweken was. Soo dat waarde Vriend, SAL oMo Ns knechten, van de Koninginne van 't Suyden, gelukkig wierden ge noemt, die voor hem stonden om fijn Wijsheit daglijks aan te hooren. Soo fegge ik: gy
zijt ookgeluckig dienden Heerefodanig een verwekt heeft, dat fy in wijsheit ja in de verwachte Goddelijke Wijsheit SA LoMoN schier overtreft, ende hare lichamelijke
Tegenwoordigheit moogt genieten. Het falu verplichten, om den Heeregroote Lof en Dank daarvoor toe te brengen. Soo is fulks dat ik wel wilde, waarde Vriend, dat gy my fond twee Boecken van elk van de 3. deelen van 't Licht fchijnende in de Duifterniffe, het Licht des Werelds, van de twee deelen van het Grafder valfche Theologie. En is er ooknoch
iet anders, gelieft het my deelachtig te maken, my fal vriendschap geschieden: ende gelieft op een Briefje te stellen, hoe veel fy kosten , verhope u dan te voldoen foo haaft ik kan. Gy kondfemy met de Bolswaardsche Bodetoefenden.&c. Laat my al te met een reys van U L. hooren, Zijt van my gegroet. U L. Vriend. Ä&#x2021;t J ELLE RE IN TJ Es Bolfwaardden 11 Maart 1671,
k":
Extra
Het Seven-en-vijftigfle Getuignis. Extract uit fijn vierde Brief,
22 1
geschreven aan Juffr. A. B.
Waarde en in God beminde A. B.
Kben, gisteren zijnde den 13 Maart tot Workum geweest, met onfen Vriend Reintje , en ik heb verscheide van uwe Schriften overleyt, en defelve als feer nut en I: voordeelig voor fpijfe om onfe zielen te verzadigen, ende als een kaarfe om die te ver lichten. &c.
Uwen Vriend.
J ELLE RE IN TJ Es Kuyper.
Bolfwaardden 18. Maart-1671.
Uit den Vijfden Brief aan defelveJuffrou A. B. 3Vaarde Vriendinne A. B.: .
GJI ten Yzijt wel in ons gedachten, ten goeden; gelijk ik ook wel weet in veel menschen quaden, alsoo hier in defe Provintien feer veel van U F. staat en stand gepraat word, en van meeft de Luyden, quaat daar van :: 't Welk ik wel kan verfin nen, dat niet anders kan gaan; want foo zijn die gene die het quaat des werelds bestraf fen, altijt geschied, expreffelijk aan d'oude Propheten, Christus en fijn Apostelen: en het kan niet anders wefen , of de Duisterniffe moet het Licht haten
&c. Ikfal het van'U E. verwachten, op dat ik de Leugen mag straffen, dien ik foo veelvoudig moet hooren, en ik niet sekerlijk weet, hoe de fake is: foo kan ik hem met
geen fondemente redenen verdedigen, * -f.
-
Was onderfchreven .
--
Uw. Broeder,
Bolswaard den 30. Novemb. 1672,
JELLE RE 1NTJE s, Kuyper.
Het Seven-en-vijftigste Getuygnis. Beftaande in twee Brieven, gefchreven aan Jonkvrou A. B. door eeenen Akkerman tot Workum in Friefland. Dewelke niet genoeg behertigt hadde, het gene de voornoemde Jonkvrou had voorfeyt, wegens de roeden en Straffen God, die over de vereenigde Ne derlanden komen fouden, en dien volgens verfuymt, haren goedenraad intjts na te vol
:
gen. Hy bekent nu de waarheit harer Prophetie, leedvefigzijnde over fijne onachtfaam
heit; en foekt nu weder nochraad en hulp by defe Juffrouw, voor hem en fijne Kinde- ren: dewijl hy
: is, dat ff den Geeft Gods heeft, in fulken overvloet, dat fjan
dere menfchen in den noot, maar zielen lichaam, met hulp en raat kan byftaan. Waar om hy ook in den laatften Brief vaft befloten heeft, met fijn Vrou en kinderen, en andere
Vrienden, by de voornoemde Juffr. A. B. in Holfteyn te komen, enfichgantflijk tot den Dienft Gods op te offeren, op dat ff met malkander ware Chriftenen mochten worden. Gecopieert volgens eigenhandig Schrift. -
f: â&#x201A;Ź 3 -
Den
2 2 2
Het Seven-en vijftig fte Getuignis. Den eersten Brief van 13. Augustus 1672.
Waarde in God beminde Vriendinne.
J L. gefondheit en welvaart aan ziel en lichaam fal my lief zijn om te hooren &c.
U
Nademaal ik ontrent een maant geleden, aan U L. geschreven heb, niet wetende
of het u ter hand gekomen is of niet, foois't dat ik u l. by defe gelegentheit noch eens schrijve, uit een goddelijke beweginge, van UL. verfoeckende, my mede deel achtig te maken uwe geestelijke gaven, die U L. uit den eenigen
: is toevloe
ende, my raad gevende , foo in tijdelijke, lichamelijke als geestelijke fakea &c. Wel is waar dat ik van den vijfden July. 1671. de copie eenes Briefs heb ont
fangen , waar in gy meldinge maakt, den toestand van mijn bedrijf,
my waar
fchouwende en radende om een Euangelisch Leven te beginnen. Maar eylaas! een die
: zijnde met een bant der begeerte, kan van felve niet wellos worden,
tenzy
e Heere onshelpe, en met Loth ons uitleyde uit SoDoMA &c. En nadien ik weet, dat de Heereu van fijnen Geeft heeft mede-gedeelt, om wederom uit te deelen aan an
deren die dat van nooden hebben, foois mijn ernstig en vriendelijk begeere, gelieft my nuby te staan metuwenTroost der Liefde, myradende wat my hierin te doen staat, met mijn kinderen, die ook van gelijken, den Trooft hier in begeeren &c. Het is nu foodanig, dat nu over ons komt,hetgene dat gy te vooren : hebt, aangaande de oorlogen, en dat gyvoorder fegt, dat de Pestelentie en dueren tijt fullen volgen, ge loove ik ook vastelijk met hetgene dat volgt. Waarde Vriendinnenademaal wy nu tegenwoordig met den verderfelijken oorlog be
sprongen worden,en de Vyandnu Groeningerlanden ook in Frieslandreetsgroote schade edaan hebben, weten niet van tijt tot tijt wanneer dat het ons beurt al worden, foo verfoek ik instantelijk, dat U L. my nu gelievete raden, wat nu best voor onsfalwefen: ons dingen hier te laten staan,en fooin de handen der quaatdoenders over te geven, terwijl ons eigen Inwoonders in dien regarde niet beter zijn als andere. Dan of het UL. gelief de, om met een Schipvol gefaagt houten een party koebeesten, daar tot u over te ko
men. SoofĂźlksgeschieden konde, of men dathout daarkondegebruiken op uw Landt
2
als ook die beesten, of wat hierin te doen staat.'tIsfoodanig hier konnen wy onfegoederen nu niet verkoopen, dat vastigheden zijn, moet hier blijven staan, en bevelen alles in des Heeren hande. Siet daar met al dat weinig dat ik door toelating van den Heer ontfangen
heb, draag ik den Heere wederop, en begeere met Godskinderen onderfijn genadige bescherminge, onder fijn Volkte woonen, met mijn kinderen. Bevelen ons te famen totuwen Dienst bereyt, en verwachten hier op cito, citocito wederom een antwoord 2 van my den in God beminden Dienaar, en groeteU L. te famen. Onderfond,
R IN K E
T EE T S E S.
In Workum den 13. Auguftus 1672.
Den
Het Seven-en-vijftigfte Getuignis.
22 3
Den tweeden Brief. Waarde Vriendinne A. Bourignon.
I
Ik ben niet bequaam om UE. mijn Moeder te noemen. Den uwen van den 27. de fesjaars 1672. is my geworden op den 9 November in defe maant: daarna ik groote
lijks heb verlangt, en heb dien met blijdschap gelesen, hoewel den inhoud diende, tot mijnder bestraffing. Doch ik bevinde, dat die rechtveerdige bestraffingen mijn zie le gefonder zijn, als de fleyende flatteringen , daar door vele haar bedrogen vinden. Dierhalve heb ik hope, dat het den Heere believen zal, my met meerderbequaamheit te
begunstigen, dat ik ten minsten een gehoorsame Navolger van fijne Discipelen m worden. Wenftewel, foo't den Heete beliefde, een getrouwe Difcipel : : te worden: het welk mocht strekken tot fijns Naamseere en Prijs in der Eeuwigheit. Gy schrijft, dat ik te lang gewacht hebt omuyt Babel te gaan. Ik beken, dat had ik uwen raat gevolgt, ik had beter gedaan: doch mijn voornemen is vast in des Heeren Wilbefloten, met toelatinge des Heeren fonder verhinderinge, om in 't toekomende voorjaar, my met de mijne opreys te begeven, om ons foo wy des waardig mochten geagt 2 wefen, by Ă&#x153; E. te vervoegen. En alfoowy Akkerlieden zijn, die met Vee o en het Land weten te regeren, foo fouden wy U L. verfoekken, aan UL, of UE. niet goet docht, hetzy in Noordstrand of elders daar in 't land, eenige landerijen, daar uit te fien , daar een huisgefin , vijf Ă fes moehten wonen, om alfoo in 't fweet
onfes aangesichts ons Brood te winnen, voor ons en andere ware kinderen die niet kon nen arbeyden, gelijk onfer vele wel konnen doen, den Akker te bouwen. Want om een Christen Leven te leyden, versta ik, dat daar een gemeenfaamheit uit moefte vol
gen; eenyder fijne plicht waarnemen, waar toe hybequaam is. En wat verder van die fake is, vinde ik my van herten geneygt, om den Heer te dienen, na alle mijn vermo
gen. Begeere derhalven mycito een Antwoord toelaatkomen, hoe of waarna wyons fullen mogen reguleren. Verblijvende,
Uwentoegenegen, dochgeringen Dienaar Weeft van ons al te fanaen hertelijk
gegroet: ook die begeerte van mijn Vrou en Kinderen.
wat ik vermag. R IN CKE
TEETSES.
Uit Workum den 9 Novemb. 1672.
Het Acht-en-vijftigste Getuignis. Gefchreven aan Jonkvrouw A. B. dooreen Borger en Gortmaker uit Harlingen in Frie fland. Dewelke Ionkvrou Bourignon erkent, voor een geeftelijke Moeder, die hare
Kinderen in alle waarheit onderrichten zal. Hy bedankt haar voor dengoedenraad, die hy alreeds van haar heeft ontfangen; en verfoekt defelve noch voorder, wegens de Volmaaktheit fijner ziel, : dat hy fich gaarne ootmoedelijk en gehoorfaam zal, alles wat hem daar aan hinderlijk is, affnij lijk onder de Leering Chrifti den, en oprechtelijk het Rijk GodsS en fijn Gerechtigheit foeken. Geco
::
-
224
Het Acht-en-vijftigfte Getuignis. Gecopieert naar fijn eigen fchrift. Mijn goede Vriendinne.
K heb ontfangen den uwen van den 28 September. Waardoor gy my raad geeft, om 1 van plaats noch niet te veranderen. â&#x20AC;&#x17E;Daar ik u heb voor te bedanken als een GBetftc Iijltz Jil20euer. Den Apostel geeft raad onder anderen reden, dat fy ontallijke Leer meefters hadden, maar niet veel Vaders: en foo fchijnt het noch te wefen, datter Leer
meesters genoeg zijn , maar niet veel Jl20tberg in stijgifto. Daar werd gedacht in Mattheus, onder de reden, Jefus feyde hem: Wilt gy volmaakt zijn, foo gaat en de verkoopt dat gy bebt, en gevet den Armen, foo fult gy eenenfchat in den Hemel hebben, ende komt dan en volgt my na. En daar staat by Lucas onder de reden van de kinderen defer wereld, zijn kloeker dan de kinderen des Lichts in haren geflachte: en ik feg u ook, maakt u Vrienden van den onrechtveerdigen Mammon. Het fchijnt hier naaft te wefen, dat men moet alles ver
koopen, om een Discipel van Jesus Christus te wefen, en den Armen geven. Nu moet ik tot u om raad gaan, als geestelijke Moeder die hare Kinderen falonderwijsen in alle waarheit : dat gy my daarom nu raad, of ik alles moet verkoopen en den Armen ge ven, en of het nu den tijd is, omdat den Armen te geven. , De Schriftuur die gebied, om alles te haten, wat in de wereld is, en daar toe fijn eygen Leven: die dat niet doet, fegt Christus, mag niet mijn Difcipel wefen. En het schijnt, dat ik nu raadloos daar voor sta, ende een goeden raad van u begeer, die ik in alle dankbaarheit falaannemen tot mijn ziels profijt mochte gedyen. Ik fou het naaste gaarne willen doen, dat Jesus Christus van ons wil gedaan hebben, ende my daar gaarne als een kind onder hem na buygen en gehoorfaam weten in alle ootmoedigheyt.
Het schijnt my voor, het naaste te weten, dat ik alles verkoope dat ik hebbe: maar om den armen te geven, dat is my wat tegen. Het schijnt my toe, dat dat noch geen tijd is om te geven, al fegt Chri
: maakt u Vrienden van den onrechtveerdigen Mam
zon. . Het konde mijn schuld noch wel weten, dat ik wat begeerlijk was, dat de goede ren van defe wereld my noch al aanhangen, dat ik Gods Rijk en fijn Gerechtigheyd noch niet oprecht foek; dat my de begeerlijkheit van de aarde noch aanhangt. Daar ik hoop, my van te wagten door de genade Gods en alle goede hulpmiddelen die van God komen, door fijn lieven Soon Jesum Christum. Hier mede van mygegroet, - SICKE
LIE WES.
In Harlingen den 24. September. 1671.
Het Negen-en-vijftigste Getuignis. Gefchreven door een Turf-fchipper van 't Heere-veen in Friefland, aan Jonkvrouw Anthoinette Bourignon. Na dat defen Man het ADvERTIssEMENT tegen de
OgAKERs geleffen had, door de voorn. Jonkvrouw befchreven, en noch eenige van hare brieven had hoeren lefen; foo heeft hy daar door het jammerlijk verval
des Chriftendoms klaarlijk gekent, en niet alleen andere, maar ook fich felven van het leven Chrifti en de kenniffè der ware Deugd, wijd vervreemt bevonden. Waar over hy is bewogen geworden, om aan de voormelde Jonkvrou om raadte fchrijven;
en biddet met traanen, dat fy hem doch het A, B, C, des waren Chriftendovns leerenGeco ovtl.
Het Seftigfte Getuignis.
225
Gecopieert door fijn eigen hand. Waarde Vriendinne A. B. Eet, dat ik het Boek van u gemaakt tegens de Quakers eens gelefen heb, en ook eeni Het welk myfeer vermakelijk en ook wonderlijk is om t'overdenken: het welk my ook beweegt, om aan u om raat
W ge Brieven van u uitgegeven, heb hooren lesen.
te schrijven. Want my dunkt dat het ware Chriftelijk leven ontrentgeheel weg is,en fy de naam alleenig dragen: en bevind my felfs byna geheel ontbloot van 't leven Christi, Hiertoe is my nu van doenraat en ook hulp, hoe ik het begin van het eerste Schoolrecht mocht aanvangen, en leeren van de valsche tot de ware Deugt te geraken: want ik be
vind my felfs swak. Exempelen of Voorgangers vind ik niet, en felfs door gewoonte van 't zondigen algantsvervreemd van de kennis tot de ware Deugt. O! wat raat, wat 1aat! Ik heb een byfonder Vriend Hidde Tjaarts van 't Heere-veen, daar ik verscheidereyfen, over defefaak mede gesproken heb. En die schijnt fijn woonplaats te willen verlaten, en
byu of daar ontrent te wonen, en goede Voorgangers foekken, om foo te beter te leeren fich naar de Geboden des Heeren te schicken. Maar de faak is met my foo niet gelegen; want ik heb een Vrou met vijf kinderen, daar moet ik met mijn Vroutje, de kost met de andere nodige dingen toewinnen:en of 't op een ander, voor my,vreemde plaatsen,daarge
legentheit toe fouwefen,dat weet ik niet. Mijn handtering is tegenwoordig met een Turf fchuyt, de Turfvan't Heereveen op Amsterdam te voeren, niet wetende of ik die dan foukonnen gebruiken. En als die dingen van de straffen of Ondergang des werelds foo
staat als gy schrijft, foo fou't ook niet raatfaam wefen, om in Friesland te blijven. Soo ik maar waardig mag bevonden worden alle defen t'ontvlieden; en om tot de waardig heit te komen, verfoek ik raat en hulp, want ik ken mijn felfs foo fwak en onkundig, dat ik geen raat weet: maar verwacht raat van u.
Geschreven met traanen den 29. Maart 1672. in Amsterdam, onderftond, G E R R 1 T RE Y Ns van 't Heereveen.
Het
seftigste Getuignis.
Gefchreven door denfelven Schipper uit Harlingen, die hier voor het 51. Getuygnis heeft gegeven den 19. Marty. Dewijl dat defen Vriend federt die tijt mochfeer groots nuttigheit en byfondere ge nade van God heeft ontfangen door het herlefen der Schriften van Jonkvrouw A. Bourignon, en ook door voorder omgank met haar Perfoon. Soo dat hyfulks niet heeft konnen verfwijgen, maar ten beften van anderen, dat heeft willen communiceren. Dieshalven bericht hy door de fen Brief, dat hy door voorderen omgang met de voorgemelde Jonkvrou, en als hy hare Schrif ten met nieuven aandacht, en een Godfoeckend voornemen weder opnieu had gelefen; dat hy ontdekt en gevonden heeft, de koftelijken Peerel, en den verborgen Schat in den Acker, na mentlijk de Vereeniging met God. Waar over hy weder opnieuw refokveert, alles te verkopen dat
hy heeft en defen Schat te kopen; de welke hem, door middeldefer Jonckvrouw is geopenbaart, juyft ter felven tijt, als ettelijkefchijnheylige perfomen, fichfeer bevlijtigde door hare fubtijle vonden en argliftige fluytredenen, hem van de Leering defer Jonkvrouw fochten af te trek en, en hare beylfame Schriften tegen te maken. Waar tegens God hem foo krachtelijk fterkte, dat hy de gebreken en misverftanden klaarlijk ontdekte en kende, en fag dat fy tegems de waar
heyt Gods offtonden, en de befteDeugden in defe Jonkvrouw, ten ergften duyden. Waarom hy ook verzekert is, dat defe en alle andere tegenftrevers der Waarheyt, van defeJonkvrouw moeten te fchanden, en door de Goddelijke waarheyt overwonnen worden, Ui 1t
226
Het Seftigfte Getuignis. Uit fijn eigenhandig schrift naargeschreven.
Beminde Broeder J. C. Hafe.
K kan niet nalaten, u te communiceren, de byfondere nuttigheit die ik federt mijn voorgaande schrijvens van 19. Marty heb in mijn ziel genoren, door het lefen der fchriften en omgang van onfe waarde Moeder A.B.ik biddeu,dat gy fulks ook wild laten drucken;nadien het een feer kracht getuignis is,dat onfe Moeder en hare Schriften uit God zijn,en dat alle degene die anders feggen,gewiffelijk in doling en onwetentheit,of in boofe hardnekkigheit steken. Want men mag my feggen watmen wil, die kracht en werking foo ik in mijn ziel gevoel, moet meergelden, dan alle voorgevingen en argumenten der wan kelmoedige en onbestandige menschen, die niet wijder konnen fien als haar natuurlijk gesicht en voordeel strekt. Ik wil in het toekomende, met, Gods hulp, mijne ooren ftoppen, voor haren schadelijken en vervoerlijken praat, en aanhooren het gene God my in het binnenste mijner ziele feggen zal , en fulks met al mijn vermogen trach
ten naar te volgen. Want ik heb door defe Jonkvrouw , of (met recht ) Štefte Hijfte JT2oeber J ontdekt gevonden den kostelijken Peerel, waar by den Heere Jesus het Hemelrijk vergelijkt, en den verborgen Schat in den Acker foo hoog waardeert, dat de Winders daar van, alles verkoopen wat fy hebben, om dien Acker en Peerel te gaan koopen, Mattheiaan 't 13. Capittel. Defenkostelijken Schat en schoone Peerel, is de gemeenschap of Vereeniging van een waar geloovige of oprecht Christen met God. Dewelke my is ontdekt geworden, als ik de Schriften defer verlichte Jonkvrou tot dien einde, op het nieuw met vlijt en aandach tigheit weder las. En gelijk het my in het foecken van defen stand, feer fwaar scheen, van die te fullen vinden, en ik my daar van feer wijt afgescheiden fag, foo erbarmden
fich dengoedertierenen God over mijn arme Zondaar, en hy verlichte foodanig mijn :, dat ik klaarlijk verstond, dat als ik van mijn felfs, en alleswat aardsis, geheel fou ontslagen wefen, mijn vertrouwen alleen in God stellende; dat ik als dan defe voortref felijken stand vinden en genieten fou. Waar over ik my verheugde, en daar nevensfeer bevestigt wierd, dat de Leer-stellingen en werkingen deferJonkvrou van God waren. En
of schoon daar eenige personen waren, die by velen groot geachtzijn, en voor Vrome en verlichte menschen gehouden worden, die juyft op defentijt, met feer scherpfinnige redenen, en beweeglijke gelegentheden, my fochten hier van af te houden, om my wat anders in te drucken; en ook door hare fuptile en spitsvinnige inwerpingen, een grooten schijn van recht en waarheit hadden; foo ontdekte ik nochtans, door Gods ge nade, hare feylen en misverstand, en fag klaarlijk dat defe lieden, de goede Intentie van de Jonkvrou, niet met eenvoudige oogen beschouden; en dat fy hare eenvoudige oeffening van d'armoede desgeeft, waartoe fy ook gaarne andere menschen brengen wil, geheel ten ergften duyden: en dat met fulke krachtige gronden en beweegredenen, dat
menfwaarlijk anders oordeelen konde, als offy recht hadden. Maar God liet my door fijn licht erkennen, dat foodanige tegensprekers, niet op recht noch waarheit gegront waren; maar alleen ophare valsche inbeelding, natuurlijke onbestandigheit, veranderlijke oordee - len, en eigene intereffen, en dat fy hun, gelijk den haan op den toren, of de vlaggen op de fchepen, naar alle winden draayen. Dat onmogelijk van God niet komen kan, maar het is een eigenschap van de verdorven natuur en des boofen geeft. Waardoor ik vaftelijk geloo
ve,datalle defe wedersprekers,en alle andere die tegens degoddelijkeWaarheit en werkin gen in defeJonkvrou opstaan,alte samen hetzy geleerde,wijfen of onwijfen,met schanden bestaan fullen en door de Waarheit overwonnen worden. Want ik bevinde warachtelijk in mijn ziele, dat alle de Schriften, woorden en werken defer Moeder, alleen daar heen strec ken, dat de menschen mogen ontdecken en weder vinden, den kostelijken Peerel of den
verborgen Schat, die foolangen tijt onder de kinderen der menschen is verborgen ge weeft,
Het Seftigfte Getuignis.
-
227
weeft, en nu door de onuitsprekelijke Barmhertigheit Gods, in defen laatsten Tijt, door middel defer Moeder, wederom foo klaar ge-openbaart word, dat ik geloove, nooyt eenig mensch de felve foo volkomentlijk heeft befeten, en foo grondigen naakt daar van
gesproken heeft, als defeJonkvrouw, Mijn Persoon aangaande, foo kan ik met waarheit betuigen, door eigen ervarentheit, dat ik door het middel der Schriften deferJonkvrou, dien Schat gevonden heb. Daar om wil ik ook vreugdiglijk verkoopen alles wat ik heb, en koopen defen Schat of kofte lijken Peerel; namentlijk den Zaligen of voortreffelijken Stand der Vereeniging met God, alwaar hy in de ziel, als in fijnen Tempel woont en wandelt, en den mensch fon der studie felfs alles leert wat hy doen en laten moet.
Die defen Stand befit, die heeft
het Rijk Gods en fijn gerechtigheit, en alle het andere dat hy noodig heeft, word hem toegeworpen. Hy draagt de kracht der gantsche H. Schrift in fich, en heeft bekomen het Einde waartoe God alle Propheten en heilige Mannen gefonden heeft. Van defen Stand, hebben wy klare exempelen gehad aan Christus en fijne ware Navolgers. Wel kers eenvoudige wegen, huydensdaags door de menschelijke wijsheit en Schoolgeleert heit, foo feer verdonkert en vertreden zijn, dat men ook geen spoor der rechten Chri ftelijken voetstappen meer daar op vinden kan. Maar door :: word nu alle het stof, vuyligheit en valsche voetstappen, die van tijt tot tijt defen Weg verduystert hebben; wederweg-geruymt. In dier voegen dat men de oude Voetstappen Christi en fijner Apostelen wederom eigentlijk fien en navolgen kan. En alle die gene die foo ab folut gefind zijn, den Wille Gods te doen, die fullen erkennen of defe Leering uit God is, of dat de Jonkvrou van haar felven spreekt, gelijk als Christus dit felve ook tot een teyken stelde over fijn Leering, Johan 7. Want ik bevinde, dat hare Leer en de Leer
: geheel overeenkomt, en alsoonootwendig uit een Quelbron voortspringen moet. Hier valt alle wijsheit der scherpfinnige Schrijvers en Leeraars met hare glofen en uyt
leggingen onder de voet, en alfoo moeten de wijfen metalle natuurlijke kloekheit, konst en geleertheit te schanden worden, gelijk de Bouwlieden aan den Toorn tot Babel. Wel ken Toren een waar voorbeeld geweest is, van het hedensdaagsche verwerde Christen dom. Want even gelijk doen tertijt dien Toren gebouwd wierd, door werelds-kloekke vermetene menschen, die door haar natuurlijk weten, meenden in den Hemel te klimmen,
alfoo hebben fich ook nu, na dat de Christelijke Apostolische Eenvoudigheit der eerste Christenen is verloren geworden,natuurlijke werelds-wijfe menschen haar voorgestelt,die door hare eigen wijsheit fich vermeten hebben, een geweldig gebouw op te richten,waar
door fy en alle hareNavolgers wilde ten Hemelopklimmen. Maar als God de Heere, door verwartheit der sprake,die bouwlieden haren hoogmoet gestoort heeft,en hun van malkan der verstrooyt, dat fy haar Gebouw moesten staan laten; foolaat het fich nu aanfien dat het met defe Bouwlieden ook foodanig uitvallen fal. Nadien harefpraken alfoo feer verward
zijn,dat fy fich onder malkander niet meer verstaan. Want door hare veelvoudige glofen en Meyningen, hebben fy foo veel onderscheydelijke Religien en Secten gemaakt, daar den eenen hier heen, en den anderen daar heen uit wil; den eenen op defe, den ande
ren op gene wijfebouwen wil; foo dat alle defe Bouwlieden met malkander en onder malkander foo verwert zijn, dat fy haren Toren niet voorder fullen konnen uitvoeren.
Ende het schijnt dat God, door defe veelgemelde Jonkvrouw, niet alleen die verwerde Boulieden verstrooyen en te schanden maken zal; maar ook haar Babilonisch Gebouw
gantfchelijk neder trekken en verstoren, en in die plaats, een Heilig S1 oN weder oprechten. En ofschoon de hedensdaagssche Bouwlieden in BABEL fich daar tegen kanten, en haren ondergang met alle haar macht beletten willen , en hun met
gewelt tegens defeJonkvrouw opmaken: fcoacht fy doch fulksalles niets: gelijk ik noch
onlangs by haar zijnde, bespeurrheb. Want :: Maaltijt verhaalt wierd, dat : 2,
gººg
Het Seftigste Getuignis.
2 28
Lebadie en fijne Adherenten tegens haar schreven, en opentlijk tegens haar wilde op
ftaan, foo feyde ik, dat fulks wel een harde party wefen fou; dewijl Labadie een hoog geleerd Man en een fubtil scherpfinnig hooft was, en dat hy daar neven de achting van een goddelijken Reformateur had; ook dat fijne Schoolwijfe Discipelen haar best fou
den doen in dit werk, en hare Pen wacker scherpen, op dat fy een Naam maken moch ten, en fouden welfeer subtile redenen tegens haar aan den dag brengen. Waar op de Jonkvrou met een vrolijk gemoed antwoorde, dat fy wel wilde, dat alle de Geleerden
::w:
» op een tijt te samen spanden, en hare meening gelijk te ; op dat » fy al te samen met malkander te gelijk,door het Swaart der goddelijke Waarheit mogten » te neder geleyt worden, en alfoo hunne Dwaasheit, Onwetendheit en Dolingen voor » al de wereld openbaar worden, ten einde dat alle welmeenende menschen nhei »ligheit fouden erkennen, en fich voor hare loose vervoeringen wachten. Niet (feyde fy) , dat ik hun foekke te bestrijden; ik wilde veel liever, dat fy my in rust lieten. Maar als » fy my aanvallen, foo moet ik der Waarheit getuignis geven. Indien fy nu alle te gelijk » quamen, foo was het op eenmaal gedaan. Maar als ik de keur hebben fou, foo wenfch » te ik liever, van fulke controverfien of strijdigheden bevrijt te zijn, op dat ik mijne , andere Schriften voorderen mocht, dewelke de zielen tot de ware Deugt en rust des » herten in God aanvoeren en onderrichten konnen, want als ik van defe materie han
f:
, dele, foo leef ik recht in mijn Element,&c.
-
-
-
Dit betuigt ook de dagelijksche ervaring, en alle die met haar omgaan, konnen be ttigen, dat defe J12oeber een vyand van allerley twift en strijdigheit is, nadien fy van Gods wegen weet, dat de Disputen haren oorspronk van den Duivel hebben, en niet in : geboren zijn. Het welk een Rijk der Waarheit, der Liefde, en der Vrede is: daarom haat fy alle onnutte vragen der geleerden, en heeft een afkeer van ha reftrijt-schriften, ja acht die niet waardig om aan te hooren. Maar haar hoogste lusten
vreugde is, dat íy in haarkamerken in eenfaamheit, het Onderhoud met God mag genie ten; de Stemme hares Hemelschen Bruydegoms aan hooren, en fijne Liefde en foe
tigheit fmaken , en alfoo den overvloed fijner Schatten mede te deelen, door hare Pen, op dat fy de menschen uit het eeuwig Verderf mag redden, en hun den Weg des Heyls aanwijfer.
-
Harc byhebbende Vrienden onderwijst fy ookgeduerig tot de waare Deugt en stilheit des Gemoets, ten einde dat fy ook tot de Vereeniging met God mogen geraken. Sy moedigt defelve gestadig aan, tot het geduerig Gebed, en tot strijt en kamp tegens de
Vyanden, die den voornoemden Schat en kostelijken Peerel foo diep begraven hou den; op dat men eindelijk mag overwinnen, en tot defen dierbaren. Schat of koftelij ken Peerel (dat de Zalige Gemeenschap met God is) geraken : Waartoe men niet van nooden heeft, velerley Boecken te lefen, en fijn hooft met diepfinnige fpeculatien te krenken, maar men behoeft alleenlijk altoos in fich felfs te blijven, fijn hert van zon
dente reinigen,en God in het binnenste fijner ziele te foecke; foo falhy fich eindelijk on fer erbarmen, en fich aan ons openbaren: gelijk als hy dikwils onverwacht, fulke ernsti ge foeckers, met fijnen liefelijken Invloet verheugt. Het gene ik door eigen ervarentheit betuigen kan, en moet voor alle wereld bekennen, dat my door het mid del van den Omgang met defer Jonkvrouw, en vlijtig lesen en betrachten van hare Schriften, van Genade medegedeelt is; foo dat ik ontdekt en gevon
::
den heb, den heerlijken Schat, en die kostelijken Peerel, het Onderhoud of Vereeni ging met God: d'alder gewenschte en nuttelijkste oefening, en den eenigen zekeren wegen. Trooftonfereeuwige Zaligheit. Ik wensche en bidde God, dat ik defe Genade mag behouden, en dat hy die wil vermeerderen, en alle oprechte Soeckers ook delen alder Edelsten Schat ontdecken en genieten laten wil, verblijvende naast Broederlijke groetenis. i rederikstad den 17 Juny 1673.
Onderftond, U L, Dw, Broeder in Chrifto
JELLE AEDES.
229
B TV O E G S E L. A T T E S T A T I E
Vandes Eerwaardigen Biffchops van Doornick fijn
N
VIC A RIUS
GE NE RAAL.
Defe Atteflatie tot hiertoe vergeten zijnde (gelijk in den Hoogduitfen Druckgeheelijk) fao heeft men liever defelve alhier buyten haarplaats willen ftellen,
: is onder de
Notariale Atteflatien, dan defelve uit te laten, dewijl defelve aangehaald word in het Getuigenis der Waarheit : 12 1.) als zijnde een Getuignis dienende tot We derlegging derfivarte fchandelijke Lafteringen die Berckendaal heeft voorgefeld onder maniere van verdachthouding, en dat defelve foo veel is als een publijcke Acte van Juftificatie der geheele Stadt Rijffel, nadat er een ernflige wettige Onderfoecking ge daan was ten lasten van Juffr. BouRIGNoN, door de Magiftraat aldaar, die doen maals als Partie tegens haar ageerde, Tranflaat uit het Frans. Ck ondergeschreven, attestere dat in de Conferentie gehouden met de Heeren Ge
I deputeerden der Magistraat van de Stadt Rijffel, wegens de moeyelijkheit ontstaen tuffchen den feer Eerwaardigen Biffchop van Doornick ter eenre, en de Heeren Magistraet der Stadt Rijffelter andere zyde, uit oorsaak dat fy Juffr. Anthoinette Bourig mon, met geweld hadden doen comparereen , ter tijdt als fy gefeten was in het Gods huys van onfe lieve Vrouw haar feven Smerten, en onder anderen gevraagt hebbende aan de voornoemde Heeren gedeputeerde, of men de bovengemelde Recluse beschul
digde met eenige Mifdaat van Tooveryen of anderfins, en dat fy my verklaart hebben, bat fn nietg biergelijftg tot jaren fafte fjabben. Gedaan binnen Rijffelden 23 Fe
bruary 1662. En was aldus onderteykent, AN DR ĂŠ CA TuLLE, Archidiaken, Canonick, en Vicarius Generael van Doo RN 1 cK.
Collatie van dit bovenstaande gedaan tegens fijn Origineel, getekent gelijk het was, en van woord tot woord overeen komende bevonden, door den Koninklijken Notarius Residerende binnen Rijffel. Onderteykent als Getuigen, defen 19 September Anno 1663:
'
CL AU DE
HO CHART.
Narichten Befluyt door een bygevoegde Attestatie. Iet daar, beminde Lefer, de Getuigeniffen genomen uit vele, foo als men die in
Hoogduitfen Druck heeft gemeengemaakt in den Iare 1673. om fich te ftellen tegens.
de geweldige aanvallen des Duyvels, waar door het fcheen dat men doentertijdt defe -
Gg
Perfoon
B r V. o E G 5 E L. Perfoon wilde vernielen, met haar afkeertg te maken door geheel de Wereld, doende la 23 O
-
fter-boecken uitgaan, waardoor men haar voor een quaatlevendenreukeloos Manfch wil de doen achten, en verdacht houden van Tooverien; een Vervoerfter, een Onfinnige, en Lafteraarfche, die niet als Deadingen en Katteryen foude onder vijfen, met noch andere diergelijke boosheden meer; gelijk als Joan Berckendaal heeft doen openbaar maken door
n
twee Lafter-boecken gedrukt tot Altena. En ook noch op die felfde tijdt, op die felfde plaats, en door het felfde middel van andere die men voor Nieuwe Reformateurs van de kant en eindelj allerlei andereforten van Lafteraars, Kerkhoud; r, - . . kL-- van d'cen en d'ander . • of » L'
-
'ol
ti: gefroot, de welke hare Lafteringen verfcheyden gemaakt hebben een:er naar fijne
-".'
humeur, en naar dat de Duivel gelooft heeft, daar door verfcheydentlijk te falen de
menfchen doen afkeeren van de Zaligmakende Waarheyt, doºr defe veelgemelde 7uf. frouw voorgcfteld. Waar van hy wilde een affchuw geven by alle menfchen om defe ooftak en door foodanige middelen. Sommige van defe Leeraars zijn daar door de mondt gestopt, maar andere Nieuwe zijn daar door opgeweckt, en werden dagelycks. nich meer verfterckt. Maer dewijl ff niet anders doen dan d'oude Lafferingen weder met nieuwe omftandigheden bekleeden, foo gelooft men niet, noch nieuwe Getuigniffen na de voorgaande meer noodig te hebben, om hun befchaamt te maken. Want anders faumen nooyt gedaan hebben, wanneer men wilde optellen tegen: defe boosaardige geeften, de gevoelens die een ontallijk deelfeer vrome Godvruchtige Lieden getuigen, als denvel ke voor Eerbaar bekent, en van allerley Staten en Conditten zijn, verklarende hare
ondervinding en bevinding van defe door den Heyligen Geeft verlichte Ziele. Nochtans kan ik niet wel nalaten noch eenige hier by te voegen, of wel een eenig Exempel, het welke is van een Predikant der Gereformeerde Kerck. Den welken offchoon feer wel ge-oefent in allerley Autheuren en Wetenfchappen, is foodanig geraakt geweeft, geheel omgekeert en verandert door de Schriften van defe Jonkvrouw, dat indien Godt hem
niet tot fich hadde getroeken in fijnen aldergrootjien Yver op die felve tijdt, dat hy fich Jchickte tot alles te verlaten, om fich geheeljk tot God te begeven onder de Beffiering van defe Jonkvrouw; foo foude nu fijn Leven en Bedrijf in 't werck ftellen het gene hy betuigt te begeeren door de volgende Brief die hy haer heeft toegefchreven; waaraan ik
bygevoegt hebbe eenige regelen die defen gemelden. Predikant over die felfdeoorfaak aan Bourignon Brief aan Juffrouw heeft, een fijner Vrienden In 1:. "-o. heeftdoor my wienhyfijnen defelve medegedeelt. en dien gefchreven felven Vriend toe fondt; 9.
. . .
.
v . wº. * '
Translaat uit het Fransfe Origineel. *
Mjven en dringen chrifte,
. -
.
in J a' s… - 22
-
-- -
- -
**
***).
- --
haddetergelegen: het Mytje, fo@verftaen ik hareSchriften) : den Druckdatvanik aangeboden A Angaande heit van Juffr. ::of kleynpenninkske, niet wel wat gy fegt, Dat er veel eer levende Werktuigen en Arbeiders in en Qeaft out breken, dan Materie ten minsten foo weet ik niet of d'uitlegging die ik daar over 2 -
B TV O E G S E L.
23 1
maak, met uwe gedachten overeen komt. Sedert dat ik de Boecken van Juffrouw Bourgnon gelefen hebbe, foo zijn de Labadiften en alle andere Secten uit mijn Ziele verdwenen, gelijk als wanneer de Stetren verdwijnen , foo haast als de Sonne fich
vertoont Alle de Godvruchtigheit der Sectariffen van Monfr. Labadie, die in defe Gewesten zijn, schijnen my niet anders dan Duysterniffen ten aenfien van Juffrouw Bourignon.
, "
"
Ik heb het Graf der Valfche Theologie gefonden aan Monfr. ** die na desfelfs lefing geheel anders daar van ge-oordeelt heeft als Monfr. ** en hy heef tegens Monfr. A. verklaart, aan wien hy fommige Brieven uitgelegr heeft, dat dit voornoemde Boeck eheel Goddelijk is, en fich verwonderde dat Monfr.**. daer van het lesen weygerde. k ben geheel anders onderricht dan die Godtvruchtige, en Godt zy gelooft voor dat hy in dusdanige ontmoetingen my de bequaamheit in de mond geleg heeft, waar door ik de Waarheid spreken kan.
Die menschen zijn vol van hare eygene godvruchtig
heden. Den Oorlog heeft alhier toegebracht een Hoogduytschen Prediker, dewelke groote fmaakgenoot in LAPIs LIDIus ( den ToETs-STEEN) van Juffrouw Bourignon,
Helfs keurden hy voor goed de puncten van de Drievuldigheyt, en de Geboorte Christi uit Adams
-
-
-
- -
'' ,v
-
-
Ik laat feer gaarne die kostelijke Ziele Juffr. Bourignou in Jesu Christo rusten, daar om en derf ik noch en wil ik t niet bidden, haar van mijnen 't wege te groeten. God wil alleenlijk in my bekrachtigen de Zaligheit en de goddelijke Zegening, die gy fegt dat fy my toewenscht. Sedert dat ik heb begonnen te lefen het GRAF DER vALscHE THEoLoG1E, foo heb ik niets ydelder gevonden dan de Kerckelijke Bediening of het Predik-ampt. Het Geloof en de Lichten der Genade dringen my daar toe. Ik weet niet wat Godt van -
my in 't toekomende maken zal g Ik biddeu, hem te willen bidden, dat hy my bestiere door fijnen Heyligen Geest, die ik u ook toewensch , en aan alle degene die met u zijn, en met wiengyin hem zijt , â&#x20AC;&#x153; ďź&#x152; -- - - - - - -
:
Ik verwonder my niet over het gene gy my fchrijft de Geeft Gods die in Juffr. Bourgnon is, en ook niet over die oordeelen dewelke van haar maken degene die
met u zijn, en weder op nieuw willen tot hare Secte keeren door eenen geeft van yver. Nademaal ik gants geen waarachtige kenniffe van Godt, noch van fijn Soon, noch van fijnen H. Geest in de menschen vinde, dewijl dat Godt my de Genade doet,
en ook aan u, van te fien en te gelooven dat de Geert Gods in haar is, pauci quos fequus
amavit Jupiter). Dat hy ons ook de Genade doet dat het tot d'aldergrootste Eere : Naamsgeschied, en tot de zaligheit onfet zielen. Alhoewelik u hiervoor gefeydheb be, dat ik niet derfde noch niet wilde, dat gy van mijnentwegen foude groeten die ge melde Dochter Gods, Juffr. Bourignon, foo doet fulks nochtans indien gy't bequaam lijk doen kund.
,,s . . .
.
.
. . .. .
..
. .
. *
Tot Outerberg den 6 Juny 1677. Dien boofen handel dewelke men Juffr. Bourignon tot HaMauro en elders aange daan heeft, bevestigen my foo veelte meer, dat fy van Godt is, en dat de Woorden van n:
-
den Soone Gods waarachtig zijn, aangaande de overeenkoming die de fijne met hem
hebben moeten in fake van.Vervolging en Lijden. Indien fy niet van Godt was, Satan foudehaar welin rust en eere laten. '' ," , . . . . "Ikben feer begeerig Juffrouw Bourignon te mogen fien, terwijl : noch in 't leven is, want de menschen zijn niet waardig dat fy lang onder hun foude blijven. Dien Heer, Gg 2 dewelke -
232
B r V. o E G s E L.
de welke fich met fijne Heerlijkheden aan Godt heeft opgedragen, en bereyd is de Vrienden en Vriendinnen Gods t'ontfangen, dat hy doch gezegent mag worden. Ik verwacht daar over omstandiger verklaring. ,,
Wanneer gy oorflak hebt om my; van foodanige werckingen Gods te schrijven, ge- -
lijck als Monffenvan C.V. van Godt is geroert geworden, foobid ik my fulcks mede te deelen. het lº of » 't Lij fl- - - "' 1 naoot or no ot 'f,
-
Ik en weet niet wat ik met het Predik ampt maken zal. Het is al langen tijdt gele den dat ik beweene d'onvoorfichtigheit dien ik gehad hebbe van my daar in te verbin
den. Somtijds ben ik geheel gereed om het felve te verlaten door een aandrijving van Confcientie, fiende dat ik het felve niet bedienen kan, fonder mede te wercken aan de zonden der menschen, infonderheyt wegens het gebruyk der Sacramenten, om niets van het menschelijk woord te spreken, ja ook om dat de Predikatien huidens
daags geheel onnuttelijk zijn. Somtijds weet ik niet wat bewegende-oorlaak des Ge moeds my daar noch in houd: fomtijds om oorsaak van mijn Vrouw en mijne Kin deren, dewelke ik vermerke een fwaar pack te zijn voor een man die bereyd is alles om Godt te verlaten. Boven dien dat het Graf der valfche Theologie van Juffr. Bourig uon , my aanstonds d'onnuttigheyt en het bedrog daar van heeft doen kennen , en buyten dat is ook mijn confcientie daarvan op veelerleywijfe en foo meenigmaal over tuygt geweest. Ik weet niet waarna ik my fal voegen. Ik schrijf daar over aan Juffr. Bourignon ; fchrijft my ook daar van.
Ik en derf my niet overgeven noch verbinden,
gelijk als gy, om u te komen befoecken, en te besteden de Genaden die Godt my gege ven heeft, om de voortfetting wegens de Boeken van Juffr. Bourignon, indien ik daar
in tot eenige fake kondenuttelijk zijn.
Ik weet niet wat voor banden dat my noch aan
't vlees houden, die niesalbereyds verbrooken zijn.
Ik en weet niet of het is, dat ik
my noch niet wil laten binden als eenen Isaac tot aan de slacht-offer, ofwel, om dat het is dat ik geen menschelijke middelen meer hebbende, om defelve wel haast ten einde verteert te hebben, felfs met mijn inkomste, foo vrees ik meer voor mijn Vrouw, die feerfwak is, en heel weynig bequaamheit heeft om in de wereld haar koft te win
nen, en dat mijne kinderen in gebrek van dagelijks broodt mogten geraken. Het is al langen tijdt dat ik voor mijn Persoon besloten hebbe, te trachten mijn levens-onder houd te winnen door foodanige oefeningen of bedieningen die d'alder geringste en meest verachtste van de wereld zijn.
Ook moet ik daar van mijn werk maken, want
zekerlijk indien ik in een Kerk predikte, alwaar hetzy veel of weynig geleerde Lieden waren, of wereldfche en meer machthebbende menschen als hier zijn, ik foude daar nimmer gedoogt worden, alleenlijk om dat ik de bedriegeryen doe fien die in de Reli gie en in de Secten heerschen. , , 2, l -
-
-
Sedert dat ik hebbeleeren kennen de liftige en godvruchtig-schijnende Bedriegeryen des Satans in het Boecken maken, gelijk alszijn de Studien over Apocalipfis, waaraan gy weet dat ik foo veel tijds hebbebesteed, en dat ik my hebbe begeven tot de stilheit,
eenfaamheit en meditatie, foo heeft Godt my meerder Waarheden geleert dan alle de Boecken der wereld niet foudenkonnen doen. 1 br zº in '9 -
Ik verwonder my niet over die Labadiften (dat fy hun verklaren tegens de Waarhe
den en de Bestiering van Juffr. Bourignon.) Degene die demenschen aanbidden, en fich verharden om hare Discipelen teblijven, zijn feer onderworpen in Dooling te blijven. Het is alfedertlangen tijdt dat hareSecte, en de Ceremonien die ik met sommige andere, byna aangeboden hebbe, my niet anders dan een schijnsel of schaduwe te voren komen, of op het stgenomen , als een werck des Vleesch, het welk maar een klein weinig van fijn natuurlijke eygenschap afwijkt.
Gy
B r V. o E G S E L.
23 ;
Gymoogt den Brief lesen die ik aan Juffr. Bourignon geschreven heb. Tracht om my, nevens haar de handt te bieden. " Ik begeere dat wanneer als : Godt falfpreken, of #ch met hem onderhouden, nochtans dat hare ziele daarom fedig blijft van alle beelte niffen, dat fy als dan, ik en weet niet hoedanig, eenige indrukfel van my mogt hebben, en dat Godt haarfijnen wille, my aangaande, teken geeft.' - -De gelegentheit die fich vertoont, geeft my geen tijdt om defen Brief in beter forme op te stellen. Indien gy de moeyte niet nemen wild om dat felfs te doen, foo neemt
die om my daar op finceerlijk teantwoorden, dat is te feggen, in JJsu Christo. Ik ver wacht onpatientelijk van uwe Brieven, en ik recommandere u weder op nieuw defen bygevoegden voor Juffrouw Bourignon. Ik ben,en werde altoos meer, *, * al ºf z . . w. de 19 - , 21:12 . di. " *), ’, --
ri 212 • at a ", ol, 1-. , ,,
''" n
" , "
-
Uwen Vriend in onsen Heere,
-
. - 2 Ov, 1-1 e …" "
outerberg den 6 November, 1677. " * r,
-- --
* * * w" ***
-
"... :
'G RE L L. O- 1 T.
' . . .. . . - .
' ,
*/
* *
-
,
-
*
» -
v was
'' ,...
* .
** *
- * *
-,
en
-
: 2. De
1-
1
- -
ovat.
*
-
--
te
.
. * - -
-r-ei
-
-
Li A -
u
Hier volgt nu den Brief die hy aan de veelgemelde juffrouw.fchrijft, alwaar men fiet de gevoelens die hy van haar heeft, : verklarende den ftand, waar in hy is, #: de begeerte die hy heeft om haar te helpen door de Wereld openbaren, het NIEuw EN EEuwIG EVANGELIuM , het welk overal moet verkondigt worden' door de Schriften van defe Jonkvrouw. ' . . 672
* *
, 2 --
|
€
MeJu
142
-
*
-
Frouw. H: is welrdriejaa rgeleden datuwe Boecken mytoegestelt wierden door Monfr. Poi -
- -
-
- -
- -
-
1.
ret. Ik heb defelve niet foohaaft gefien of gelesen, of oordeele dat gy van Godt zijt. Ik ontfing daar uit foo veel te eerder die waarheden, die Godt my al verscheyde fooda i
nige of diergelijke hademede-gedeelt. Sedertdien tijdt ben ik feer in mijn Inwendig heid overtuigt geweest, en ben dat dagelijks noch meerder, dat gy geheel vol zijt van den H.Geeft, en niets is'erbequaam om my het tegendeel te konnen doen gelooven, al waar 't fake dat ik maar alleen in de geheele wereld van dat gevoele was. En ik ver wonder my niet dat gy daar van geheel vol zijt, nademaal dat gy u foo veel jaren be
vlijtigt hebt om den felven tegenieten; Ik wil feggen, dat gy de Heyligheyt oeffent, en dat gyu bevlijtigt tot de fily vering der ziele, en andere faken, dewelke dienen om hem van God te verkrijgen. Ik fie dat gy alleen befit alle de Waarheden, waar van alle
d'andereSecten of Christelijke Religies niet dan een gedeelte hebben, en datgy defelve in uwe Ziele besit en in uwe Boeckenbeschrijft fonder eenige vermenging van dooling: Al waar integendeel ik niet eene Secte fie, of defelve heeft veel of eenige doolingen, naar dat hnnne Autheuren fich veel of weynig innerlijk tot God genadert hebben. Gy" zijt alleen die volkomentlijk ontdekt de valsche Godvruchtigheit, waarin de godvruch tige
::::::::::::::::::::::
lib,
ste --
. .
* 2 -
Gelijk ik dan vastelijk geloof, dat gy vol van Godtzijnde, hy wil dat gy een Werk tuyg ofdoorgankzijt, waardoor hy tot foodanigeZielen weder invloeyt die bereyd zijn om hem tºontfan :: ook dat hy van u tot my invloeye, en hy in my zijn
de dat hy aldaar de Vruchten van fijnen. Geeft voortbrenge Ik heb fulks begeert wanneer L,
- / . * * * 3- e
r …
-
'' '' -
-
- Gg 3
-
--
-
-
van -
234-
B r V. o E G. s E L.
ik fag dat uwe Brieven ten deelen een Antwoord waren op allerleywijfeaan allerhande Zielen die fich tot u begeven. Dat is d'oorsaak die my dikwils de wille gegeven heeft om aan u te schrijven, ten eynde om weder wat van ut'ontfangen. Vele bedenkelijk heden hebben my tot nu toe wederhouden, fomtijds de gevoelijkheden mijner Nie
:
tigheit en mijner onwaardigheit die my vertoonde, dewelke my fulcks ver hinderthebben Somtijdsoverwoeg ik, dat wanneer ik al het Geluk genieten mocht van een of verfcheyde Brieven van u t'ontfangen, het maar weynig zijn foude in verge lijking van het groot getal dat ick in uwe Boecken vinde. Op een ander maal overwege ik, dat men wel duyfent van uwe brieven foude konnen ontfangen, ja felfs sterckelijk
aan uwe Perfoon kleven , en nochtans niet heylig noch geheyligt worden. d'Erva rendheit en ook de H. Schriftuur doen fien, dat alle de gene die het Evangelie of de
Brieven der Apostelen lesen, daar door niet heylig worden; jafelfs diegene dewelcke
:
lichamelijck met Jesus Christus of met fijne Discipelen hebben. En eindelijk op een ander tijd overwoeg ik noch, dat den H. Geeft niet cven gebonden was noch aan uw Perfoon noch aan uwe Brieven, maer dat hy fich overal mede-deelde aan alle de gene die hem oprechtelijk aanbaden. Ick kan ter Eeren Gods feggen, dat hy my meenigmaal is voorgekomen, felfs fonder dat ik eraan dachte. Niet te min, Monfr. Poiret, mijnen Vriend, hebbende my onder andere dingen die my uwenthalven toeschreef, twee verscheyde malen uwentwegen gegroet, foo heb ik gewenscht en gebeden dat uwe Begroetingen van Godt mogten bevestigt worden: en deswegen heb ik de resolutie genomen om UE iets aan te bieden tot welvaart mij ner Ziele. Het welk ik feer ootmoedelijk en voor God doe. Ik fie ook dat vele goede Zielen van verscheyde gewesten begeerig zijn noch beter te worden, fommige door uwe Brieven, andere door, foo veel hun mogelijk is, fich tot uwe Perfoon te nade--
:
ren; en dat gy de Liefdadigheit befit, om hun alle de behulpelijke hand te bieden. Ik hope ook, dat gy my defelve foo veel te liever aenbieden fĂźlt, als ik gequetst worde met de gevoelijkheit mijner Zonde, en dat ik geen liefde genoeg tot mijnen Godtheb be, en dat er noch vele dingen in my te hermaken zijn, indien ik het Beeld Gods, of dat van Jefus Christus dragen moet, gelijk ik fulks begeere. Ik behoorde dat dan noch foo veel te meer te doen, en met groot Berouw en beschaamtheit. Dat God mij nen geeft vervult heeft met veel feer rare Genadens en onbekende Lichten, die my foo veel te verdoemelijcker voor hem fullen maken, indien hy geen Deernis met my heeft.
*
Ik erkenne dat alle de kenniffen die Godfedert vele jaren in mijn Ziele gestort heeft, en noch dagelijks daar in voortgaat, gelijk als die van het Nieuwe Jerusalem; de Be keering der Joden en Heydenen; van de Vernieling des Anti-chrift, dat de Satan re
geert in alle staten en conditien, Secten en Religies onder de naam van Christus; d'Y delheit der menschelijke Studien, of het gene dat men Theologie, (Gods-geleertheit) noemt, het zy door studeren of het maken der Boecken , dewelke ik door de Lichten des Geloofsfie, enkele ophoudingen des Satanste zijn, met foo vele andere Verbor gentheden die God meenigmaal aan d'oore mijner Ziele spreekt, niets zijn in verge lijking van de Heyligheit waar mede fy vervult moet zijn, om dat fy Godt fiet; en dat wanneer fy de laatste hoedanigheit niet heeft, al waar 't schoon dat fy Goddelijker wij fe befate alle defe andere dingen, foo kondenochtans de Satan haar daarin wel voeden, ja felfs haar daarvan noch veel meerder onderwijsen, wanneer hy haar maar konde on der een of vele zonden gevangen houden. 4
Het
t
B 7 V O E G S E L. 2 35 Het is in defen felfden grond dat ik gepassioneert bemind en gestudeert hebbe de menfchelijcke Letteren, waar in de Satan my wel foude gevoed, en mijnen geeft on derhouden hebben alle de dagen mijns levens; my daar door afwendende van de foe
kingen de ziele: Öok was al bereyds in de professie van het waarachtige Predik-ampt,aanbidding ja eenigeGods jareninlang dat ik gants geëi ik: VaIl Godthadde, en feer onwetende in de ware Religie,
1: konden geen ingang
in mijn verstant hebben, en dat fy het felve foo vol van vooroordeelingen vond tot gunst en voordeel van de Gereformeerde Religie, en tegens alle d'andere Secten, als ge hecht aen de Boeken en menschelijke werenschappen. Dit is het gene dat my de Room
fche Kerck deed verlaten, waarin ik geboren ben en geleeft tot den ouderdom van 21 of 23 jaren, met vreefe van te fullen verlooren gaan wanneer ik daar in quam te sterven, geloovende ook dat de gereformeerde Kerck geheel Heylig was. ik ben daar in wel bedrogen geweest. Van het eene Babulon dat ik verlaten hebbe, ben ik in een ander gekomen. Indien ik noch in die van mijn geboorte was, ik fou daar niet meer van uit gaan dan met de ziele en den geeft, en my daar in ook alfoo wel tot heyligmaking
brengen als in foo vele andere Secten, dewelke ik nu kenne niets ande ste zijn dan altemaal maar wereken en afgoden door menichen handen gemaeckt. Soo meenigte fuchtingen, gebeden, leer-oefeningen en andere vlijtigheden die ik aangewend heb
be om te mogen geraken tot de hoedanigheit des Prédik ampts. Alle defeneerstigheit foude ik besteed hebben om mijn Ziele te heyligen. Ook bekenne ik, dat het Ampt van Pastoor, het welk ik federt meer dan tien jaren ge-oeffent hebbe, een enkele Staats wijfe of politique en menschelijke Bediening is, daar niets Goddelijks in is, maar en
kelydel in den genen die defelve oeffent, en in de gene die hun daar aan onderdanig maken. En alhoewel ik sedert eenige jaaren onbekende waarheden den menschen te vooren gepredikt hebbe, en dat ook de menschen defelve niet konnen noch niet wil len kennen; dit is, te weten dat Godt een Geest is, en dat hy voor foodanig moet aen
gebeden worden. Niet te min foo bevinde ik, dat het een arglistige Bedriegerye is, dat men begeerig is de menschen tot Heyligheit te brengen, fonder dat men felfs Hey
lig is, en dat dusdanige goede willens niet altoos van den H. Geest komen. Het is hier over dat ik vast geloove, dat foo lang als de Pastoren of Predikanten niet heylig zijn, Godt niets door hun bewerken zal; bovendien dat ik noch vastelijk geloo
:
vé dat Godt nu in ûjnen Toorn, den Vloek heeft gegeven over de Kercken-bedien ders en hare bedieningen van de gereformeerde Kerck. Ik voeghier noch by , dat het onmogelijk is, dat een vroom Man defelve naar Gods behage bedienen kan » (onder mede te werken aan de zonden der menschen.
---- -
-
- -
Dit is een van de redenen die my ::::::::::::: UÉ: te schrijven. En om dat ik
geloof, gyniet anders dan naar Gods Wille raad, foo vraag ik daar over uwen, raad,en ik wenfc e dat God my de Genade doet om defelve naar volgen. Dit is, namentlijk dat foo wanneer de Kerckelijke Bediening foodanig zijnde, ook in my en in andere, gelijk ik daarvan schrijf, of ik dan noch daarin moet vi :: ,,Ditiste feg en, dat ik door UE. wehfche te weten, hoedanig dat de Wille over my, 1s. -
: :ele redenen verplichten my om defelve te verlaten, en ik weet niet wat voor andere r
fchrupelen der conscientiemy, noch daar in houden. Indien het de Wille Gods was dat ik defen Dienst verliet, in de begeerte om my het aldernaafte dat ik konde, byuwe Perfoon te houd ,' : 'erzekert.Wasialdaar ee nigsins nuttelijk te fullen zijn om u foo veel te helpen Godt verheerlijken (ik wi “g: Inl
:: ::::::::::::::
-
236
-
B r V. o E G s E L.
om dit Nieuw en Eeuwig Euangelium door dewereld te brengen) alsik hope dat gy zijn fult tot welvaart mijner ziele.
Een andere reden die my aandringt u te schrijven, is, dat niet tegenstaande foo vele Genadens die Godt in mijn ziele geplant heeft, ik nochtans niet in mijn confcientie voldaan ben.
Ik ben noch toornig, en vleefchelijk in den Houwelijken Staat.
Defe
twee Zonden hebben wel veelmalen mijn ziele gequelt. Ik derf felfs aan God niet beloven, dat ik die niet meer begaan fal; want ik heb hem al te meenigmaal trouwe belooft, en ben nochtans al te dikmaals daar wederom in gevallen. Mijn ziele is daar over in groote bedroeftheit geweest, en heeft daar door geleert fich te stellen onder d'aldergrootste Zondaren. Ook heeft God my daar door foodanig willen verootmoe digen, dat ik noyt Zonde noch Zondaren bestraffe, of noyt van hun spreke, of ik val felfs in veel grooter misslagen. Het is over defe en andere faken, dat gy fult nut oor deelen, dat ik wenfche gy my eenige Regelen wilt geven om mijn leven naar Godes Wille te bestieren, in de faken Godsen : des Werelds. God geve dat het tot mijner Zaligheit gedye.
Maar het is genoeg gefeyd en gevraagt voor een eerste maal. Ik ben in den grond mijner Ziele, en begeere noch meerder te zijn,
Mejuffrouw, Uwen feer Ootmoedigen, feer Onderdanigen en feer verplichten Dienaar ANTOINE G RELLOT. vv 2
- *
*
Predikant van de Franfche Kercktot Outerberg, Tot Outerberg in de Ceur-Paltz den T? November 1677. tv-
-- -
-
en
D E
237
-
D E
tÂş,
GETUIGENISSEN GODS, - - - - -- - --
-
t
-
Getrocken uit de H. Schrifturen, om te wederleggen het gene dat ie mand voortgebracht haade met meening om de menfchen van de Goddelijke Waarheit afte trecken, namentlijk, dat de Schriftuur ons niet aanwees, dat er een Dochter moefte komen om t'onderwij
fen, of de Kercke Gods te berftellen. Waar van het tegendeel be wefen is , nevens noch veele andere befonderheden klaarlijk ge.
toont, door eenfeer groot getal Schriftuur-plaatfen uit de H. Bybel. 1 Jo H. 5. v. 9. . , , Indien wy de Getuigenis der menschen aennemen, foo is de Getuigeniff" T.
-
van Godt noch wel veel meerder.
Tranfluat uit het Franffe Origineel van een Briefaanfeeker Heer van -9galiteyt gefchreeven. M. Y N HE E R.,
E. E. heeft my woord gehouden, ik moet het u toestaan, maar indien ik noch byvoege, dat het is in my ontrent het einde van July twee Brieven te doen fien, waar fijn van E. E. my al drie weken voor Paaffchen ge fproken heeft, foo fou men moeten belijden, dat d'uitvoering uwer Beloften niet alle fijn volmaaktheden gehad heeft, gelijk fy wel had konnen gehad hebben. Mogelijk is't dat gy ge-oordeelt hebt, dat dewijl die brieven (de
W
welke maar gefchreven zijn om de Goddelijke Lichten, de Schriften en de
Perfoon van Juffr. BouR 1GNoN in verachting te brengen) geenige dingen van groot belang inhouden, gy ook geen oorfaak hebt om u t'overhaasten my die toe te fenden.
Waar over, indien het om dies oorfaaks halven is
dat gy vertoeft hebt, ik U E. E. gelijk moet geven, en belijden dat gy reden gehad hebt ten defen aanfien; dewijl dat na defelve gelefen te hebben, ik felfs daar van niet anders oordeelen kan, dan ik vast stelle dat gy gedaan hebt. Om dan niet t'ontbreken van u te antwoorden aangaande haren Inhoud, foo falik ufeggen, dat my dunkt dat de gevoelens die fy behelfen, niet ey gentlijk alle uit die Perfoonen felfs voortkomen dewell:e defelve beschreven
hebben, maar wel fommige van haar, en fommige van eenig haatdragende Wyand der Waarheit. Siet hier dan het gene my aandringt om dusdanig oor deel te vellen. Dit is dat het onmogelijk foude zijn, dat menschen dewelke
eenig onderscheyd hebben in de bestiering van hare eygene gedachten, op -
â&#x201A;Źell
238 â&#x20AC;&#x2DC;De Getuigeniffen Gods, een felfde tijdt en over een felfde Voorwerpen, foo tegens-malkander-strij
dende gevoelens fouden hebben die d'een d'ander vernietigen. Nu het is dat defe twee Brieven vol tegen-een-strijdende gedachten zijn. Op een plaats
verachten, verwerpen en veroordeelen fy zekere dingen, en weinig daar na fooloven, prijfen en verdedigen fy die felf te faken. Ik foude gelooven die
goede Heeren ongelijk aan te doen, met te denken dat er foo vele verwerring in haren eygen geeft foude geboren worden. Het is veel oprechter en be taamlijker tot hun voordeel te feggen, dat wanneer fy leven, voor goed keu
ren en verrechtveerdigen als goed zijnde, een fake die waarlijk foodanig is; dat fy als dan naar hare eygen grond fpreken, en hare eygene gevoelens ver klaren, maar dat wanneer fy een weynig te voren of daer na, gaen lasteren,
verachten, en verwerpen de felfde dingen, dat fy als dan veel meer uitdrukken de gedachten en indrukfelen die andere haar hebben weten wijs te maken. By voorbeeld, wanneer d'Autheur van den eersten Brieffegt, tegens Juffr. Bourignon, SDat fp geen liefbabigbrpt genorg Uc mirnfcijcn tocb2aagt / ijun al te barb banbclenbe/ met al te fucrcuboonbcn/ jun te fecten ten on rccijt ocroo bcclenbe/ bcmijlbatijrt mreftcnbecl onberbun/occlecrmgoom ban boog 3ijn ctr. Ik houde het daar door, dat dit al te maal gedachten der
Vreemden zijn, die men hem in den geeft gestort heeft, om dat een weinig daar na, hy geheel regelrecht daar tegen fchrijft, het welk dit voorgaande
vernietigt : want hy veroordeelt (of foo hy't liever heeft) hy beschrijft de menschen byna noch erger dan Juffr. Bourignon doet. Hy fegt, bathct fom mige aan licht ontbreekt / autocre aan betrachtiging / en ernffige blijt om wafte brfluptcn te matten (foo dat fy wel wijd zijn van goede uitwer kingen voort te brengen) dat De HDelmccncnog foo oncenig 3ijn/ foo fect berooft uan berftandelijltjeit / bat ben cencn bernittigt bct grnc ben an beren opboutub (dit is eygentlijk te feggen, dat de besten maar Werklie den van Babel zijn, en gedoogers van Babilon, wat fouden dan niet d'andere
naar fijneygen meening zijn. ) Hy beschrijft hun als flaaperachtige, die dom van geest en fonder aandacht zijn, fonder besluyting of refolutie, fon deryver, fonder wille om het quaat te verbeteren dat fy kennen, endelijk als lichtveerdelijk handelende in de zaken der zaligheit; en felfs ver-recht
veerdigt hy omstandiglijk Juffr. Bourignon en hare ftijl van fchrijven.
Daar
moet / fegt hy, bp na een Qonberflag tomen/ om bemenfcijcn van jare #laapftritte op te lnefilten; en bit maaltt batift foo beci te lichtclijfter bere
fcijoone b'al te fueren stijl van Juffrouw Bourignon, want ilt fie bat be menfchen niet aanbatbt genoeg ijcbben / unaniiccr men hun nict met een mat barb gelupb toeroept. âl?p critcnnen ubel alte maal onfc fumaftijcit/ maar upp nemen gecn eruftbafte rcfolutirn Up ber banb om bcfclue te ber beteren/ en top bambclen befaltcn brr 2&alighcpt al te lichtbcerbclijft etc.
Nadien hy dan foodanig wederom verdedigt al het gene dat hy te vooren van Juffr.
Getrocken uit de H. Schrifturen. 239 Juffr. Bourignon had tegengesproken, foo wil ik gelooven dat hy alhier door fijn eygen beweging fpreekt, tegens het gene dat hy voorheen door een
vreemde opvatting gedaan hadde, dewelke noch niet krachtig genoeg in hem gewortelt was, om de daar tegen strijdende gevoelens uit te dooven die uit fijn eygen grond voort fproten,
Men moet het felfde oordeelen wanneer hy noch voorder fegt, batbctbijl Juffr. Bourignon bouen beïIcering begobcloofd en bcr 45ebogucijtigbept / fp noch befonbcre fatten boortbºrngt / bemclfte men niet foube honnen inctcn ban boo: openbaring; gtlijst alg ig bie van be geboorte beg2Unl ti-cij:ift / banbeâDetmoefting Ucritercit/ van be @Loeftomfte :j cfu € 212 fti ( het welk al te maal voorfeggingen van verborgene of van toekomende dingen zijn. ) #p behoort nocijtang tentephenen ban bare &cnbing te geben. En een weynig daar na, foo en buil ijp niet albcrtjanbe football miraltelen geboogcn; maar incl bie ber 492epbetie. Daar ondertuffchen die dingen die hy van Juffr. Bourignon bybrengt, Prophetien felfs zijn: dat hy die dan aanneemt om te vernietigen de twijfelingen die hy voorsteld. Maar ik foude wel in 't algemeen willen weten, hoedanig hy nu meent te oordeelen , dat een Perfoon dewelke nu tegenwoordig spreekt, in de waar heit foude zijn, door de kenteykenen van Prophetien die hy vereyfcht, waar van hy d'uitkomst der fake niet fien kan dan in den toekomenden tyd? Niet
&
te min op dat hy foude mogen verzekert zijn, dat de Prophetien van Juffr. Bourignon waarachtig zijn, foo behoeft hy die maar aan te merken door de bygebrachte Schriftuur-plaatfen dewelke in 't meestendeel van hare Boecken bezijden op de marginaas aangeteykent zijn, dewelke met de H. Schrift over een komen. En ten einde dat hy ter felver tijdt niet foude twijfelen, dat
het de Geest Gods felfs is, die defelve onmiddelijk aan Juffr. Bourignon ge openbaart heeft , foo behoeft hy maar te weten , dat fy defelve al gehad heeft voor al eer dat fy wist dat de Schriftuur daar van fprak, en dat fy die uitleyd op foodanigen wijfe die men nu al begint te fien waarachtig te zijn, en alwaar nochtans de menschelijke geest, en noch veel minder de Duivel fche, noyt heeft konnen doorgronden.
-
Eyndelijk wanneer hy haar verdacht houd, als een die het Licht ontbreekt, niet alleen om den stand der menschen te kennen, en die des Werelds, maar
felfs ook om t'onderscheyden, of het God of de Duyvel is die tot haar spreekt, of welhare eygene paffien, gelijk hyfulks door fijn latijns Vers uitdrukt. Di me buncardorem mentibus addunt,
Euryale an fua cuique Deutfit dira cupido?
Dit is te feggen dat fy niet weet t'onderfcheyden noch te kennen, noch Godt, noch de Duyvel, noch haar felfs, noch andere. Ht wil gelooven, dat hy fijn Pen leent om de paffien van iemand anders uit te drukken: want fulks gepaf: feert zijnde, fiet hier hoedanig dat hy een weinig daarna, defe hevigen 7.
: C1TS
| â&#x20AC;&#x2DC;De Getuigeniffen Gods, felfs veroordeelt. Het outrige ber 1[eering (dat is te feggen, hetgene dat 24 O
niet defe bylonderheden der openbaringen aangaat, als rakende den Anti chrift, het Verval of de Verwoesting der Kerck, de Toekomste Jesu Christi, dat niet dan tuffchenkomende toevallen zijn) i3et oberige bet3lcering ban
Juffr. Bourignon fttjijnt mp goeb te 3ijn/ en uwaarbig om met aanbacbt
gclefcn te mo:ben; mant alleg ftrekt niet ban om De menfeijenban jaren boobflaap op tc ubefilten; Daer 6eboogt bnna centn IPonberflag toe (bune ardorem mentibus) om jun op te mekken ctc. Ik denk niet, dat hy foude
willen feggen, dat Euriale, en dira Cupido, de furien der Hellen, en de boos aardige patien, de menschen foodanig fouden konnen aanmoedigen, hun willen opwekken met foo veel geweld, en foo gemeenfamelijk en eendrach tiglijk voortbrengen fulke foo goede Dingen, en waardig en bequaam om onfe herten besig te houden met foovele aandachtigheid. d'Andere Brief volgt al de felfde wijfe. Het en is niet moeyelijk te oor -
deelen, wien hy aldaar noemt, sprekende tegens de Ketteren, waar van het geen Ogestie was. De Lofpredikingen die d'Autheur aldaar van Roomen maakt wegens hare Prelaten, Doctoren, Concilien, en van desfelfs Authori
teyt, van hare Onfeylbaarheyt, bestiering door den H. Geest &c. zijn dingen die, foo my toefchijnt, van een uitwendigen indruk komen, dewijl dat ter felver tijd hy felfs daar van fpreekt als van menschen die haren Stand en Ca
racter misbruyken, dat fy te veel aan de dingen des Werelds gehecht zijn, en dat den H. Geeft om hun te doen de Waarheyt feggen, hun moet dwingen of haar verplichten als Caiphas, het tegendeel te leggen van 't gene dat fy fpreken en doen . Om niet van geheugnis t'ontbreken, foo behoeft hy maar de Huftorie des Conciliums van Trento door Pater Paolo te lefen, of defelfde van den Cardinaal Pallavicini , nevens d'Aanteykeningen die men daar over heeft ge maakt in een kleyn Frans Tractaatje, dat tot Tytel draagt, de Nieuwe Lichten tot Befiering der Kerk, of het Nieuw Evangelium van den Cardinaal Pallavicini,
, waar by hy noch voegen mag, het Journaal van St. Amour. Sulksfoude hem konnen dienen om te bewijfen en om meerder te verbreyden het gene hy maar in weynig regelen gefeyd heeft, en daar mede fou hy noch veel krachtelij ker konnen verwerpen dan hy hier gedaan heeft door foo weynig regelen, een van de klagten die hy voortgebracht hadde een weynig tijds te voren tegens
Juffr. Bourignon, gelijk als of fy ten dien aanfien al te voorbarig of buyten fporig was.
-
Hy fegt van haar op een plaats; albicig befc f?ieutoe 392opbeteffe / om te moeten foobanige bingen bie niemanb uJeten mag ? Gelijk als of Juffr. Bourignon den precifen Tijd bestemt hadde, te weten het Jaar, den dag en de uur van de Toekomste Jesu Christi. Het welk foo niet is. En fy heeft niet
ydelijk gefegt, ook niet aan Monfr. DE C oRT (gelijk als hy't meent) maar fy heeft waarlijk aan zeker Perfoon gefegt, dewelke noch in 't leven is, dat hy
Getrokken uit de H. Schrifturen. 241 hy foude konnen leven, niet tot de Toekomfte Jefa Chrifti, maar roT oEN TyT DER PLAGEN EN HARE uITvoERING, in de VERwACHTING van Jefus Christus die alle Dingen herstellen zal (fiet Het Graf der Valfche Theologie het
vierde Deel, de 17. Brief) Alle de Heyligen federt DavID hebben van defe
dingen gesproken, gelijk als of die in haren Tijd hadden moeten gefchie den, en hebben in desfelfs verwachting geleeft, 2 Pet. 3. v; 12. Hebr. 1o. v.
37. 1 Theff. 1. v. 10.&c. ten einde dat een iegelijk fich foude bereydhou den. d'Autheur van dien Brief erkend fulks ook ; daar ondertufichen hy aan 't einde fijns Briefs, noch wil doen vreefen, als of Juffr. Bourignon een Vervoerster foude mogen zijn. Maar in den beginne foo erkend hy , Dat
«Bob jaar bermonbereng-maarbige @Lalenten geeft grq.cbcn/ een groot berlichten geeft / en een pucr uoog bc &alte (5obg/ bequaem om bec! bienft te boen tot 25eftecring begilberclög/ in Den fccr morpclijsten &ijb bmaar in top nulcoen : en hy is gereed om haar t'erkennen boo: een ban be Jl)aagben bie jet HIam bolgen oberal toaat jet gaat / muitg Üat fp bare
3Jichten tot fioomcn foube gaan berb?epben. Hy fegt, dat den H. Paulus wil, dat alle persoonen van 't Vrouwelijk Ge flacht foude fwijgen in de Kerck; of dat wanneer fy aldaar Propheteren, dat het met gedekten aangesichte foude gefchieden. Maar eenige regelen te vo ren betuygt hy, dat het hem mishaagt, dat Juffr Bourignonfich in een noch grooter verborgendheit onthoud, te weten, dat fy bedekt en verborgen blijft tot foo wijd dat fy niet te voorschijn komt, maar fich vernoegt met in 't heymelijk te fchrijven: en daarna fooloopt hy wederaan d'ander kant buy ten't fpoor, namentlijk, te wenfchen, bat ijp jaar mogt ficn bifputeren tegengbe IIccraren bcr ilèct/ gelijft alg 2jefug Cijniffug en benij. 3)atte lug in be #pnagoge gebaan babben etc. Hy fegt van d'eene kant, haar
aangaande, batbe 250ccitcn niet genoegfaam be iPaarljept octhontigen/ en bat 2jefug tijdiffug niet aan fijn?lpoftclcn gefepb heeft; ScHRY FT, (alhoewel hy het negenmaal gefeyd heeft aan den eenigen H. Joannes in d'eer
fte drie Capittelen van Apocalypfis; en den H. Joannes wierd doenmaals noch foo naauw niet vervolgt als wel Juffr. Bourignon, die dat geduriglijk lijden moet) maar uncl/ voegt hy daar by, beeft 3 cfug Cijgiftug bun gefcgt: «Baat boog geheel be ilberclb / cnbe onberubijft allen âDolfteren. En fulks voorgestelt hebbende, om haar te verplichten, dat fy met levendige stemme
foude gaan fpreken, en op een andere wijfe als door 25oeckenbic in een boelt ber 2larbe befcij?euen buo;ben: een regel daar na, foo verwerpt hy fulks felfs, haar dat voordeel weder ontrekkende, 't gene hy haar eerst voorgestelt
hadde... 23 ft en fie nict / fegt hy, Dat befe 25ebiening (van door de wereld met levendige stemme te: onderwijfen) aan cenigâDyoutugperfoon be oolen3p. Daar ondertufichen om voor de Derdemaal de tegenstrijdigheyd te maken, foo heeft hy in den beginne betuygt, dat hy niet goed vind, dat Hh 3 Juffr.
342
‘De Getuigeniffen Gods,
Juffr. Bourignon niet gaat reyfen van het een einde van Earopa tot het andere, om bate Ilicijten te gaan berö2epben fclfg tot boog jct aanfcíjijn ban ben 32aug. Waar door hy oordeelt, dat hare Gaven fouden tonnen bienen tot
25citeering beg alècrelbg in ccn foodcrbgietigen tijb/ alujaar 5ct fcbijnt Dat beg pcmclg en Der Zaligtjept getjtelijk berlaten 3ijn boogbe
::
niCl!ICIJCil.
-
Hy fegt op een ander plaats, batbe @locitomft ban juffc.250urignon niet in 't befonbet boogfcpbig / gelijft alg upcl bat van De tubce 3320pijcten
in 2lpotalipfig/ bie ben i2. Göceft moeten jebben; pretenderende stilfwij gens daar door te doen besluyten tot nadeel van Juffr. Bourignon. Maar weder op een ander plaats foo fpreekt hy met roem van bei). 39:ifcilla/ i3elena / &uftocijium / JDonica/ Clara/Catharina/ @Lijercfia etc. waar van d'uit komst of hun Bedrijf in 't byfonder niet voorfeyd is (gelijk gy nochtans in 't
gevolg fien fult, dat het alfoo van Juffr. Bourignon is) in de H. Schriftuur, fonder nochtans dat ons fulks het minste behoort te doen verkleinen defe Hey lige Zielen, noch ook de Lichten die fy hadden of voorgestelt hebben.
Elders fegt hy, dat, om voor vast te mogen houden Dat Juffc. 25ourignon ben ip. 45reft beeft/ het niet genoeg ig bat fp maarljebcnboogtö?engt; maar hy begeert miraftclcn te beböcm / foobanige alg 23 cfug &Tb:iftug aan fijne 2lpofielen beeft gegenen te boen/ hec figna fequenter &-c. En een pagie te voren foo verklaart hy, dat om fich verplicht te vinden te gelooven, dat
Juffr. Bourignon befondere Gaven heeft, foo begeert hy bewijfen van plaatfen uit bei). #cijgift/ fonder dewelke (en hy fegt dat er geen zijn) hy haar niet foude konnen gelooven, alwaar 't fake bat fpbe fcboonfte alPaarbcben ban De merelb boontbiacijt. Maar ergens anders, fonder fich te bekommeren noch over de Voorfeggingen van hare Toekomst, noch van mirakelen, noch van Schriftuurplaatsen,foo fegt hy: 2jft foubcoan 2juffc 25ourignon geen anbe re J|Diraltelenepfchen i noch anber beluijg man be G5auc begi). 45cefig biefp fcgt te beböcn/ ban befc banbaar te gaan bertoonen fonber b2ccfe
bou: bcn fiicijterftoel ban fiomcn; dat is te leggen, op goed duyts, en vol gensden gemeenenfin, dat een Door-reyfe na Italien, meerder foude teach ten zijn, dan de Prophetien, de Mirakelen, de bewijfen der Schriftuurplaat fen, en d'alder fchoonfte Waarheden der Wereld.
Ik laat u nu oordeelen, mijn Heer, of dingen die foo weynig waren fchijn hebben, en die foo feer d'een tegens d'ander strijden, al te famen konnen zijn de gevoelens van verstandige Mannen, gelijk buyten twijfel die gemelde Heeren zijn. Ondertuffchen dat is al de materie en de geheele fubstantie van hare Brieven. Is het daar door niet oogfienlijk, dat fulks altemaal niet an ders voortkomt dan uit verfcheydene geeften En nadien het betaamlijk is,
te gelooven dat fy de goede gestelteniffen hebben die fy van d'eene kant betoo nen, foo bestaat het ook in reden, te besluyten dat het gene fy van d'andere kant
Getrocken ait de H. Schrifturen.
243
kant daar tegenstrijdig voortbrengen, vreemde indrukfelen zijn die van an dere ontstaan ?
Men kan daaraan geenfins twijfelen, na de kenniffe die men heeft van de familiariteyt die fy hebben met zeker Perfoon, die fich al over langen tijd tot
openbaren Wyand tegens Juffr. Bourignon heeft verklaart; en tegens wien hy ook aan verfcheyde fijner Vrienden geschreven heeft, en felfs aan een van deze
Heeren, (volgens het gene ik vernomen heb ) lasterlijke Brieven, alwaar hy van haar op een schandelijke wijfe handelt, van Doolfter/ 2:5cbgiegfter / &mulfier en andere overlastingen, die foo onbetaamlijk voor eerbare Lieden
zijn, dat ik my verwonder dat defe Heeren fich hebben laten innemen door een Man die foo opentlijk verklaart de paffien en quaataardige driften die hy befit om Juffr. B. in verachting te brengen. Het was felfs hun niet eens noodig, om fich tegens hem te voorfien, van
te bemerken dat hy foo baarblijkelijk ontdekt fijn neyging die hy daar toe heeft.
De eenige kennis van het gene dat hy is, behoort hun verdacht te
maken alle de oordeelen over defe Materie.
Men weet dat het een man is die
fijn geboorts-religie verwiffelt heeft, om een andere aan te vaarden alwaar hy de Vriendschap der Grooten van defe Wereld gevonden heeft; den over vloed der goederen, een Bediening, en d'eere van groot belang in de We
reld. Alwaar hy voor een kleynen of grooten Heylig gehouden word, en hy wil dat men foude gelooven, fulks door een bewegenden oorsaak van hey
ligheit en godvruchtigheit gefchied dat hy foodanig handelt gelijk als hy gedaan heeft. Alle defe dingen zijn gelijk als een grond en een fondament die hem onderhouden. Nu komt er een Dochter, dewelke verklaart; Dat,
alle dusdanige veranderingen van Religie, niet anders dan koopmanschap-, pen en verkoopingen der Zielen zijn, om te koopen de vermaken en eeren die, BAB B L foekt in het hoereren met de Grooten der Aarde: Dat er geen ware, Christenen meer op Aarden zijn: Dat de gene die d'alderheyligste fich vertoo-, nen, niet anders dan den fchijn en het uiterlijk gebaar daar van hebben: ,, Dat men de Wereld, de Vermaken en eeren moet verlaten, en het leven der, Armoede, Versterving , Nedrigheit en Verworpendheit Jefu Christi weder,
aannemen moet. ,, Oordeelt een weynig, hoedanig dat die Meffieurs defe, Nieuwe Tijdingen moeten aannemen; en offy daar door niet ingewikkelt zijn,
:
om te trachten defelve in verachting te brengen door allerhande middelen, tot foo wijd, dat offchoon fy niets quaads konnen vinden noch in defe Waar heden, noch in de Perfoon die defelve verklaart, foo gaan fy nochtans foec
ken (ik en weet niet wat) geheel buyten't fpoor, en leggen en aan andere indrukken bat bei). @th:ift niet foube boogfcpbt bcbben be @Lochenifie ban een SDochter / dewelke Ăşrfonbere Gaven en Genadens foude moeten
hebben tot onderwijsing der Wereld; en diergelijke dingen meer. Hoe feer riekt fulks na de Pattien, om het geen Verblindheit te noemen! Men
244
‘De Getuigeniffen Gods,
Men foude dusdanigen handel eenigsins konnen verfchoonen, indien het van eenig onwetend menfch voort quam, die fich liet vervoeren om onbe dachtfaamlijk te feggen al het gene dat hem in den mond valt. Maar dat
fulks van Letter-geleerde Mannen voortkomt, en felfs die den Theologant maken, ik weet niet hoedanig men dat foude konnen verfchoonen. Men heeft, mijn Heer,.fich ingebeeld, dat dewijl gy en andere, aan wien men fulkenfoort van handel voortbrengt, geen profetiie maakt van in de Schrif tuur of faken van Gods-geleerdheit te studeren, gy ufoud mogen laten d'oo gen bedwelmen, en u van de Waarheit laten afwenden door dusdanig be richt, hem gehoor gevende, fonder anders t'onderfoecken d'ongerijmtheit en de valsheit die fijn Voorgeven behelft. Het welk twee leelijke gebreken zijn die men foobaarblijkelijk bevind, dat mannen van verstand, gelijk als fy zijn, daarvan niet onkundig konnen zijn, of 't en ware dat de paffien en
het eygen belang hun het geficht bedwelmde, gelijksfulks meenigmaal d'al derklaarfienfte gebeurt. Ik ben van voornemen om my befonderlijk vast te houden aan u te bewij
-
fen het gene ik u aanstonds gefegt hebbe, en te doen fien hoe valfch en on betaamlijk dat dusdanige pretentie is, dewelke een uwer Vrienden u voor
stelt, door den quaden indruk die hy fich heeft laten geven, gelijk ook alle d'andere (naar mijne meening) door menfchen van eygen-belang, en die
qualijk gefint zijn; gevende aan defe laatste wijsmaking meer geloof dan aan alle d'andere. Want in plaats dat hy felfs die andere wederleyd heeft in fijn eygen Brief, wanneer hy aldaar uit fijn eigen grond quam te fpreken, foo' en heeft hy aldaar niets gefeyd dat ftrijdig is tegens dit laatste, of 't en z daar hy fegt, dat er wel in 't algemeen foude mogen gesproken zijn in :
Schriftuur-plaats van Joel 2. v. 28. Ik fal mijnen Geeft uitforten op uwe Soomen en Dochteren. Het welk hem geen genoegfame voldoening geeft, voor een
redenbybrengende, dat defe plaats alleen van gemeene Gaven spreekt, maar gelijk als de Gaven
:: Bourignon, naar het gene fy daar van fpreekt,
veel befonderlijker zijn, foo behoorender, en hy wil er foodanige Schriftuur plaatfen hebben, dewelke precifelijk de Toekomste van een Dochter in 't
befonder voorfeggen, en van een Dochter die met groote en befondere Gaven begaaft zy; van een Dochter dewelke Laft heeft om de Waarheit overal te verklaren, gelijck als tegens d'Apostelen wierd gefegt: Gaet overal &c. Hy valt meer dan eenmaal op foodanige foort van Schriftuurplaatsen, en voor feggingen der Schriftuur, fonder het welke hy de fake niet gelooven foude, : 't schoon dat men b'alberäoftclijftfie âl)aartjcben bct Iberelb boogte
:2atijt.
-
Waar op ik eerstelijk feg, dat daer ongerijmtheit in steekt.
Want al
waar 't fake dat de Schriftuur iets niet mogt voorfeyt hebben (het zy van al gemeene of bejondere Gaven) wanneer nochtans door d'Uitkoniste blijkt, dat Ç
Getrokken uit de H. Schrifturen.
345
de fake foodanig is, fou men evenwel moeten besluyten en gelooven, dat het niet foo was, om dat fulks niet mogt voorfeyt zijn? Indien het bleek door d'Uitkomste felfs, en door de finnen, dat een Perfoon d'alderfchoonfte waarhedendes Wereldsfprak; dit is te feggen, dat fy d'alder schoonste Genadens hadde, d'alderkostelijkste Talenten, d'aldergrootste Gaven van Godt die er
in de wereld zijn mochten (het gene wel terecht befondere Gaven zijn, jufte ment van die natuur als Juffr. Bourignon befit) fou men nochtans mogen
feggen, dat niet tegenstaande foo gevoelijke ervarendheit, men niet ver plicht foude zijn defelve te gelooven, fonder daar en boven noch Schriftuur plaatsen te hebben, die dele Uitkomste fouden voorfeyt hebben? De Schrif tuur heeft niet voorfeyt, dat er in 't jaar 168o. Mannen in Duytslandt fou den zijn, het welk eertijts niet dan een Wildernis was; foud ik daarom moe
ten befluyten, dat er nu geen Mannen zijn, en dat de gene die fich aldaar vertoonen, maar fpookfels offchaduwen zijn? Maar indien ik boven defe
ongerijmtheit, noch wilde komen verachten en verwerpen ten dien einde de Waarheit felve, en ook de Wet dewelke gebied, defe menfchen te bemin
nen, wanneer fy fegt; Gyfult unven Naaften lief hebben als uw felven; fou dat niet een Nieuwe foort van Ongeregeldheit zijn, dewelke byna geen weerga vond ? Het is nochtans daar heen, dat men foekt uit te komen, wanneer
men d'Uitkomst loochend die de finnen felfs ons doen fien, ten einde om te doen verwerpelijk en verachtelijk houden de Gaven der Waarheit en der God - delijke Lichten felfs, die defe Uitkomst der faken ons ontdeckt. Dat is ze
kerlijk al te feer de boosaardigheit der Vyanden van Jesus Christus, na gevolgt, de Pharifeen, dewelke van voorneemen zijnde, niet alleenlijck
om fy felfs de Waarheit niet t'ontfangen, maar ook te maken dat d'andere
die ook niet ontsingen, en defelve verwierpen gelijk als fy, fich latende door' boosaardige driften vervoeren tegensfijn Perfoon felve, waar infy wel had
den willen vinden eenig schijn van oorsaak, om nevens fijn Perfoon ook mede te doen verwerpen de Goddelijke Lichten die hy aen de Weereld mede
deelde, maar fyniets in hem vindende dat voordeelig tot fulk voornemen was, footrachtede fy redenen buyten propooft te vinden, om hare aanfla
gen te doen gelukken, felfs tegens den goeden Nicodemus, die eenigfins een Beminner der Waarheit was, dewelke defe Lieden hem wilden afschuwe
lijk maken door de verwerping en verachting tegens Jefum Christum. Want vaststellende, dat Jesus Christus van Galilea quam, foo feyden fy, dat de H. Schriftuur niet voorfegt hadde, dat er eenig Propheet uit GalilĂŠe foude voortkomen; en dat dewijl het een ongemeene fake foude zijn en geheel be fonder dat er aldaar een vandaan quam, foo was men fulks niet verplicht te gelooven fonder bewijs van Schriftuur-plaatsen, die (naar hunne rekening) Ii
niet
346
-
‘De Getuigeniffen Gods,
niet een woort daar van fpraken (al of fchoon den H. Mattheus daar van wel
het tegendeel betuigt Matt. 2 v. 22, 23 en Cap. 4 v. 14, 15, 16. Nunquid c$-tu (feyden fy tegens den goeden Nicodemus) Galilauses? Scrutarefcripturas, é-vide quia a Galilea Propheta non fürgit. Joh. 7. v. 52. Maar wat roert : de fe Verblinden, dat de H. Schriftuur defe voorfegging doet of niet ? Of fchoon fy van elders eenige voor-oordeelen opgevat hadden, was het hun
niet genoeg, voor hare oogen de fake felfs te fien, te weten Jefus Christus den grooten Propheet, doende Teykenen en Wonderwercken, die de fwak heit en ongeloovigheit van dien tijt vereyfchten; en verkondigende een He melfche Leering die denalder onpartijdig te verobligeerden tot hem te feggen (Joh. 3. v. 2) Meefter wy weten dat gy een Leeraar zijt van God gekomen, om ons
t'onderrichten, want niemand kan die Wonderen doen diegy doet, indien Godt niet met hem is. En noch voorder: Heere, tot wien fullen ovy gaan? Gy hebt het Woord des Eeuwigen Levens, Joh 6. v. 68. De gelijks is het ook nu niet genoeg, dat wy voor onfe oogen fien en met onfe oorenhooren, dat eene Perfoon heden daags de Waarheit onderwijft. Is het niet genoeg, dat wy met overtuyging in den gront onfer Confcientie gevoelen, dat de fake die fy voortbrengt, He melfche Waarheden zijn, ja waarheden die de menfchen verlaten hebbende,
men met recht Oude en Nieuwe noemen mag; Waarheden die met een on
gemeene Kracht en noyt gehoorde Klaarheit voorgesteld worden, ja fooda nige Waarheden, dat wanneer wy die navolgen, wy ons daardoor Eeuwig Getukkig maken? Sulks dan loo zijnde, wat hebben wy dan noch van noo den te gaen betwisten onder voorgeving, dat de Schriftuur niet foude voor
feyt hebben, dat fulks geschieden moefte door het Middel van een Man of door een Vrouw ? Indien 't my in den fin fchoot, dat ik, om hem te vol doen, bybracht de voorfegging van Noftradamus, dewelke fommige geloo ven, den Geest der Prophetie gehad te hebben, en die met feer befondere Omstandigheden aangeteykent heeft in de Voorreden van fijn Centurien, bat ccn Gochter / bc Cij?iftelijke it erelt zal bernicubuen; fou men dan niet minder oorfaak hebben om met my te spotten, dan men reden heeft, om als belachelijk te verwerpen, dufdanigen Redenvoering waardoor men tragt te vernielen de Waarheit van een baarblijkelijke fake, en noch onder anderen doen verwerpen foodanige Waarheden die onbeweeglijk oprecht zijn, om
dat, naar fijn feggen, de Schriftuur van defe fake ftilfwijgt in het gene het Geslachte der Perfoon aangaat die de Waarheit voort brengt ? Defe Reden
voering waaraan men geen voet heeft derven stellen (ik wil feggen, waar aan men het laatste Befluyt niet uitgedrukt heeft, noch gefegt waar men ein delijk op uit wil) loopt al te wijt voor uit. Want men kan niet ontkennen dat Godt fich eertijts van Vrouwen en Dochters bedient heeft om fijne Waar heit
Getrokken uit de H. Schri
ZA7 ('73,
347
heit te verkondigen en het Chriften Leven voort te fetten, door de Goddelij
ke Gaven die hy haar had medegedeelt, en dewelke terdier tijt geheel onge meene en gants Ă&#x153;cfonbetc Gaven waren, niet alleenlijk ten aanfien van alle
andere gemeene Geloovige, maar felfs ook wanneer men defe Heylige Zie len tegens malkander steld. Want alle de acht, waarvan men in den twee den Brief meld (waar van de laatste, de H. Therefta is, die fulke Goddelijke Dingen geschreven heeft) en ook van alle de andere die men hier niet meld, is'er niet een of fy hebben foodanige befondere Gaven en Genadens die hare Medgefellen niet hadden: en in 't algemeen van alle de H. Zielen is er geen
dewelke niet boven de Genadens die Godt aan alle Heyligen gemeen maakt, eenige befondere heeft die d'andere niet op die felfde manier besitten. Sulks fchijnt aangeweten te zijn in Apoc. 2. v. 17. alwaar Jesus Christus fegt, dat hy geven zal aan de gene die de verdorvendheit der natuur fullen overwon
nen hebben(dat is te feggen aan de zielen die fich geheyligt hebben) niet al- . leenlijk het Verborgen Mannaenden Witten Keurfteen, (het welk foodanige Ge
nadens zijn die Godt aan alle Heyligen geeft) ; maar dat hy ook op defen Wit ten Keurfteen, eenen Nieuwen. Naam zal fchrijven, dewelke niemand kent dan die
hem ontfangt. Het welk befondere Genadens beteykent, toege-eygent aan ider Heylig in 't befonder. En men kan door d'uitwerkingen wel fien, dat fy'er alte maal verfcheydene hebben. Ik vrage dan, of men om te gelooven de Gaven, de Genadens en de befondere Lichten der H. Zielen (foodanige
als waar van men gesproken heeft) alfoo wel als hare Beroeping en ver fcheydene Bedieningen, of men , feg ik, boven d'uitwerkingen die my fienlijk daar van overtuygen, noch bewijs van befondere Schriftuur plaatsen hebben moet, dewelke in't befonder voorfeggen de Komfte en de Gaven van ider defer heylige zielen? En dat noch meer is, of men buyten dien, niet foude moeten aanhooren of gelooven 't gene fy van Gods wegen voortbren gen? Men fou dan befondere Schriftuurplaatsen moeten aanwijfen voor de H. Brigitta, andere voor de H. Catharina, andere voor de H. Therefta, en ein delijkten minste, foo veel Schriftuurplaatsen in 't befonder, dan er befondere Heylige zijn; of andersfou men
: hebben defe Vrouwspersonen niet
te gelooven, noch ook niet het gene fy feggen, en het gene dat door d'uit
werkende daat blijkt dat fy zijn. Waartoe ik niet geloof dat eenige defer Heerenfichfouden willen overgeven. Defe Exempelen dan, doen baar blijkelijk fien, dat'er Ongerijmtheit in defe haren handel steekt, dewelke vast-stellen wil, dat men niet verplicht zijn foude ongemeene dingen te ge looven dewelke door Vrouws-perfonen verklaart worden, het zy voor foo veel hun eigen belangt als ook dat andere faken aangaat, om dat de Schrif tuur niet mogt in 't befonder voorfeyt hebben, dat God fich van dusdanige n
Ii 2
Vrouws
348
‘De Getuigeniffen Gods,
Vrouws-perfonen bedienen foude, om in haar en door haar ongemeene din gen naar fijn welbehagen uit te werken.
Maar ik feg noch boven dien, dat defe fake in 't: Juffr. Bourignon aan gaat, gegront is op de Valsheit felfs, dewelke defe valfche stelling is, na mentlijk, dat Godt in de H Schriftuur niet foude voorfeyt hebben, dat hy foodaniger wijfe een Vrouws-perfoon in 't befonder gebruyken foude. Want al offchoon, dufdanige Voorfeggingen niet het Wefen der Waarheit zijn, niet te min foois nochtans de Goetheit Gods foo groot, dat hy wel fich heeft willen voegen of gelijkformig maken naar de fwakheit der menfchen, foo veeldeomBoofen de Goeden te bevestigen,te wanneer fijn Werck verschijnen zal, als om en Tegensprekers beschaamen. -
•
Dit is het gene dat ik trachten zal u alhier te doen fien op het alderkortste dat ik falkonnen. Waar door gy fien fult, dat de Schriftuur niet alleenlijk heeft voorfeyt, dat Godt fich van Vrouws-perfonen bedienen foude om fijne
Waarheit te verkondigen, maar dat befonderlijk in den Laatsten Tijt, hy eene verwekken zal om fijne Kerck te herstellen, hem geeftelijke Kinderen te baren, en volkomentlijk weg te nemen de macht die de Duyvel tot dien
tijt toe op Aarden zal gehad hebben. Gy fult fien, dat er niets dan onfe Duysterniffen zijn dewelke ons verhindert hebben, in de Schriftuur foodanige Dingen te fien dewelke aldaar op fo veele plaatfen fobaarblijkelijk uitgedrukt ftaan. Alleenlijk bid ik u, in 't geheele gevolg in acht te nemen, dat alwaar
van een Dochter of van een Vrouw gemeld word,men fich juyft niet moet vast
:
houden aan hare menfchelijke oflichamelijke , of aan haar verderflijk leven, maar veeltijts de faken toepaften aan haren Geeft, aanha re Leering, aan hare Schriften, en felfs aan die gene dewelke door haar mid del tot Kinderen Godsworden, ofaan de Kerck die door haar geboren word.
Alle defe verscheidene faken, dragen in de Schriftuur, de naam der â??ou uje. Waarover ik in mijn schrijven, foodanigenaart van uitlegging nala te, foo wel ten aanfien om niet al te wijtloopig te zijn, als oock om het
groot getal van tuffchen-in-voegende redenen te mijden; en oock om dat gyielfsfeerlichtelijk door d'omstandigheden van het Difcours, en fomtijts ook door d'Uitkomste der dingen oordeelen fult, wat men in iderplaats ver
staan moet. Bovendien foozijnder ook een oneindelijk getal van foodanige plaatsen in de Schriftuur. Jacob, Moifes, Chriftus, &c. beteikenen meenig maal, niet alleenlijk hare Perfonen, maar haren Geeft, hare Leering en Onderwijsingen, hare geestelijke Nakomelingen; de gene die hun navol gen, die door haar tot Godt geboren worden; de Kerck die door haar mid del voortkomt of door hun opgericht werd: Vreeft niet mijnen Knecht JA co B,
werd in Jefaia (cap. 44. v. 2.)gefegt, in defe laatste beteikening. En defge lijks ook fegt Christus tot den H. Paulus: Waarom vervolgt gymy?(Ačt. 9. v. 4.) Hy vervolgde fijn Perfoon niet, maar fijne Kinderen en Discipelen. Abra ham,
Getrocken uit de H. Schrifturen.
3 49
ham, feggende (Luc 16. v. 29.) Sy hebben Moifes en de Propheten: dit was ha re nagelatene Schriften en Leering; en aldus met duifentderleye Exempelen meer. En dienvolgens al waar 't fake dat de Perfoon waar van Godt fich be dient om fijne Ă lbaartjcit te verbreyden, en hem Kinderen voort te brengen;
altoos mogt verborgen geweest zijn, en altoos foude verborgen wefen, en ook dat Godt eindelijk haar tot hem nam; foo fou fulks alles nochtans geen
ftrijdigheit in hebben tegens het gene de Schriftuur daar van mogt voorfegt hebben, van 't gene dat op d'eenige lichamelijke Perfoon niet konde toege
paft worden. Maar laten wy weder tot onfe voornaamste Voorstelling kee ren. Dit is een Waarheit die in de H. Schriftuur blijkt, het zy dat men ha ren inhoud in 't algemeen aanmerckt; het zy dat men den aart der Voorne mens en der Bestieringen Gods die daar in beschreven zijn in acht neemt; of het zy eindelijk dat men belpeurt de paffages ider in 't befonder, dewelke de fe befondere Perfoon aanwijfen.
Den Inhoud der Schrifture is in 't korte.
(1.) Dat Godt na des menschen Zonde, fich door fijne Genade een Kerck op aarden heeft opgericht. (2.) Dat defe Kerck op der aarde noyt geheelijk fal
ten onder gaan, maar dat fy aldaar verblijven zal tot den laatsten dag des Oor deels. Het O. en N. Testament zijn vol van defe Belofte,fonder dat het noodig
is my daar over in 't befonder uit te breyden (3.)Dat er een Tijt komen zal,als wanneer defe Kerck op der Aardenfoo feer fal verfwakt en vermindert zijn,dat 'er nieteen eenig Menfch(van 't Mannelijk geslacht) meer zijn zal, die goet doet (Pf.
14.v.3.) Dat de warachtige en oprechte onder de Kinderen der menfchenfullen afgeweken zijn (Pfa. 12. v. 2.) Dat den Rechtveerdigen zal doot zijn, en den Heylige een einde ge noomen (Jefa. 57. v. 2.) Dat J. Christus felfs gefien heeft dat er geenige waren, en dat hyfich verwonderde dat erniemand gevonden wierd om fich aan te bieden (Jef. 59. v. 16. en Cap. 63. v.5.) Men vindfoodanige waarheden in de felfde Propheet, en in Jere. 5. v. 1 &c. Ezech. 9. v. 8. cap,22. v. 30. &c. Ozea 4-v. 1. &c. Mic hel. 7. v. 1, 2. &c. en noch elders meer, waarvan ik d'aanwijfing der Schrif tuurplaatsen nalaat om foo veel korter te gaan.
En uit vreefe of men fich
mocht inbeelden dat defe Algemeenheit fich niet foonaau bepaalt tot d'uitfluy ting van alle menschen, foo behoeft men maar Godt felfs aan te hooren, die expreffelijk defe uitfluyting maakt in den 14. Pfa. Daar en is niet een meer, fegt hy, diegoet doet, niet tot E EN E EN 1 G E T o E. . Men moet fich ook niet in beelden dat defen Afval al over langen tijd gefchied is, te weten in den tijt
der Joden. Want men kan geen tijt bespeuren dat er niet eenig offelfs ver fcheyde Heylige Mannen fouden geweest zijn. D Av 1 D had te fijner tijt met fich, Nathan, Gad, Tfadock, Afaph en andere. E L 1 A s had Elifeus en noch vele die hem onbekent waren. Es AiA had Ezechias en Jakim en andere mede Propheten. JE R E M 1 As had Barac, Ezechiel, de Soonen van Recab, en aldus met het overige. JE sus CH R 1 s T us in de Wereld
komendeindenalder jammerlijksten stant der Joodsche Kerck, foo vond hy Ii 3 *---- - - - - -
- -. .
noch
35 o
De Getuigeniffen Gods,
noch Jofeph, Simeon, de Wijfen van Oosten, de Herderen. ,,En het blijkt door het Nieuwe Testament dat dien Afval of Afwijking en algemeene ver nieting van de Christelijke Kerk moet komen in de Laatlte Tijd, voor d'open baarmaking en Vernieling van den A NT 1 - C H R 1 s T, het welk geschie
den zal door d'openbaarmaking van Jefus Christus, die fegt: Wanneer den Soone des Menfche komen zal, fouhy ook geloove op aarden vinden. (Luc. 18. v. 8.)
Den Laatften Dach, fegt St. Paulus, fal niet komen of 't en zy dat eerft die Afwij king of den Afvalgekomen is, en dat den Menfche der Zondenge-openbaart zy den So me des Verderf te weffen. 2. Theff 2. v. 3. over-een-komende met het gene de
fen H. Apostel tegen de menschen en de Christenen van den laatsten tijt fpreekt (2. Tim. 3. v. 1. &c.) Weet dat der Laaifter dagen, gevaarlijke Tijden ful
len zijn: want de menfchen fullen vol liefde hares felf zijn, gierig, opgeblafen en foo voorts. Daarna voegt hy by voor de gene die men voor Heyligen
houd: Syfullen weldenfchijn van Godvruchtigheit bebben, maar desfeif kracht en deugt hebbenfy verloochend. Dit alles doet fien, dat niet alleenlijk defen foo algemeenen Afval aller menfchen fonder een eenige uit te fonderen, den Laatften Tijt der Christelijke Kerck aangaat, maar ook dat het een ongerijm de fake zijn foude, te willen feggen, dat aldaar enkelijk foude gefproken worden, van dat alle menfchen van nature altemaal in de Zonden waren,
fonder iemand uit te fonderen. Maar in tegendeel is daar oogfienlijk getpro ken van een werckdadigen en fpetialen Afval allermenschen, dewelke te ge fchieden staat (als aangemerkt is Pfa 14. v. 7.) een weynig tijt voor dat God IfraĂŤl verloffen zal, en fijn Volk weder uit de Gevanckeniffe voeren. En dit zal een Afval zijn van menschen die de Waarheit fullen gekent hebben, en haar ge williglijk verlaten (Jefa. 59. v. 13. Cap. 63. v. 1o) Welkers Leyders door
den H. Petrus genoemt worden, Menfchen dewelke den Zaligmaker verloochenen die hun had wedergekocht (2 Pet. 2. v. 1.) Tertijt dan van duidanig geval ('t ge de H. Schrift feer klaar verzekert) foo vraag ik, waar dat als dan de Kerck
zal zijn, en offy van der Aarde zal omgekomen of verdwenen zijn? De lelf de Schriftuur verzekert ons in vele plaatsen, dat fullts niet geschieden zal,
aan vele H. zielen verzekerende, dat hare Nakomelingen (dat de getrouwe Zielen zijn) noyt fullen ontbreken, dat de Poorten der Hellen niets fullen :: tegens de Kerck (Matt. 16. v.) Men moet dan nootwendig besluy
ten volgens den Sin en meening der Schriftuur, dat nadien er in het geslach te der Mannen, op zekeren tijt in de Laatste dagen, niet een meer overig blijven zal die God getrouw is, dat de Kerck, die niet kan vergaan, als dan maar bestaan zal in het Vrouwelijk geslacht, en felfs in een eenige Vrouws perfoon, en niet in vele; nademaal dat de Schriftuur, gelijk wy genoeg in
't vervolgfien fullen, haar meenigmaal aanduyd en vertoont als eenigen Een faam.
Getrocken uit de H. Schrifturen. 35 I faam. Het welk Jefus Christus felfs ons ook verzekert door het voorbeeld van den Tempel tot Jerusalem, dat er geen tweefteenen te famen vereenigt blijven fullen (Matt. 2.4. v. 22.) Dit is te feggen, twee zielen te famen vereenigt door den Geeft jefu Christi; en dat ook elders ten aanfien der algemeenheit, van de Vrouwen, de Schriftuur aanwijst, dat fy het zijn fullen dewelke af-" etrokken hebben en aftrekken fullen de menschen van Godt.
Befiet de be
Ă&#x2039;: die jefaĂas doet van den HoogmoetenOntuchtigheit der Dochteren S 1 o Ns, die de Verwoesting der Kerck veroorfaken fullen Jefa 3. v. 15. tot
24. na dat hy een weynig te voren gefeyt heeft; De Vrouwen heerfcben over mijn Volk (v. 11.) Het welk maakt dat de Propheet Michasfegt wanneer hy van den Laatsten tijtfpreeckt, nadat hy gewaarschouwd heeft dat fy alle verdorven zijn, die gene die d'alder vroomite Lieden fchijnen te wefen, die gene de welke wy gelooven voor de beste te kennen, als onfe alder vertrouwdfte
Vrienden, de foodanige die wy voor foo warachtig en getrouw houden, dat wy hun de Bestiering onter Zielen toevertrouwen, en voegt daar by, dat men fich voor de Vrouwen wachten moet, tot foo wijt dat niemand derft
raatplegen noch felfs fpreken met fijn eygen Vrouw. Hy fegt (cap. 7. v. 4,5) De alder befte onder hun is als Doornen, en den aller oprechfte als diftelen.
Niemand
geloove noch vertrouwe fijnen Naaften; niemand en verlatefich op de Leyders of Be Jtierders; Bewaart de deureuoves Monds voor die, die in uwe armen flaapt. Daar om is't dat de menschen fich laten vervoeren en verderven, om dusdanige Vrouwen te willen behagen; foo wel de Leyders als de gemeene Lieden, wer den Vrouwelijk genoemt, of felfs dragen fy de naam van Vrouwen in de Schriftuur. De Propheten of Predikers werden in Ezechiel, Vrouwen (ge - naamt) die kuffen, onder d ellebogen der Zondaren leggen (Eze. 13. v. 17. &c.) En den H. Paulus legt van hare Toehoorderen: Het zijn Vroukens met Zonden bela den, dewelke met velerley begeerlijkheden gedreven worden, die altoos leeren, maar
nimmer tot kenniffe der Waarheit konnen komen. (2. Timo. 3. v. 6,7.) Siet daar dan, volgens de H. Schriftuur, de tserck of het Getal der Heylige en aan Godt getrouwe Zielen, vermindert of gebracht tot de Perfoon van een
Vrouw , en felfs tot een Vrouw fonder Man, of een Maget. Nadien dat de Propheet Mich. fpreekt van de gene die in den arm der Mannen slapen, dat is te feggen, de Getrouwde. . Wacht u uwen mondt te openen voor de gene die in
uwe armen flaapt. Betoonende dat felfs wanneer men raat-plegen wil met fijn eygen Vrouw, men verleydt fal worden. Ik voege hier nu by, dat de Kerk, de Z1ele of de getrouwe Zielen alleen
lijken altoos hebben de ware kenniffe van de Hemelfche Leering (Pfa. 25. v. 14) en het Recht om te verkondigen de Deugden van dien genen die haar geroepen heeft uit de Duiftermiffen tot fijn wonderlijk Licht (1, Pet, 2. v. 9.) Het welk allen -
Bool
‘De Getuigeniffen Gods,
35 2
Boosdoenders verboden is (Pfa. 5o. v. 16, 17.) En een iegelijk moet dufda nige Zielen aanhooren als Jefus Christusfelfs (Luc. 10. v. 16) En dienvol gens foo blijkt het onwedersprekelijk door de Schriftuur, dat ter Laafter Tijt een Maget zal komen aan de Wereld verklaren het Verbondt en de Wonder heden Gods; en dat men haar zal moeten aanhooren.
Bovendien is er feer ftantvaftig in de H. Schrift gesproken, dat na defen algemeen en Afval , waarvan ik aanstonds gesproken hebbe, dat Godt fijne Kerck op Aarden oprichten zal , door de weder-roeping der Joden, en door
:: der : Defe Waarheit is foo overvloediglijk ver ::::::::::::::::: tuur, dat, om alle de daar toe hoorende plaatsen aan
de
te halen, ik wel het derden deel der Psalmen foude moeten by brengen, by de geheele Propheet Jefaia, alwaar de 26 laatste Capittels alt'famen daar van fpreken, een goet deel van Jeremie, Ezechiel, Daniel en van alle d'an
dere Propheten, felfsin't Nieuwe Testament, en St. Paulus Rom. 11, en 2. Thef 2 v. : en Pet. II cap: 31 V. I 3 : geheele Openbaring Johan : het staat aan te ercken, dat defe Herstelling der Kerk, niet is als een f:k die voorhee geheelijk mogt vergaan zijn, fonder dat er eenige H. zielenfoude overgebleven zijn. Het welkwy aanstonds gefien hebben, niet te konnen geschieden ten aanfien van de Beloften Gods, dat de Kerck niet vergaan toude. Maar het is een uitbreydende Vermeerdeling van een 7475.
vermindert is; gelijk als zijn foude de :: : uiteneenen eenige Tronk (Jefa 1.1. v. 1)offelfs uit
fake die voorheen f uitfpri : van
een eenig klein Moftaard-Graantje (Matt. 13. v.32,) of als de voortbrenging der -
kinderen door het middel eener Moeder (gelijk men in het gevolgfien zal, wanneer men in 't befonder van de Schriftuur-plaatsen spreken zal) En na demaal de Schriftuur ons komt aanwijfen en onderrichten, datter alsdan niet meer dan een : Ë eryol van de Kennisfe Gods overblijven zal, foo leert defelve Sch: tuur & dat defe Vrouws-perfoom als dan de Eenige zijn zal : t tot Werktuig of Instrument dienen kan, om fijne Waarheit aan de Wereld te verkondigen, om hem Kinderen te baren, kata-, 1 ºf 7 - 1 f: * .
* - Bie
- - - - - - -
-
-
1
• •
-
:
en omBte beginnenfijn herstellen: wederroeping Joden en de Keeringd Kerckte e Natien. ,, Sigtdoor daardehoedanig dat dedergeheele V
:: :: : :::::: en
geleg:heeft, daarin Ik bidde ü, alle dé di
ietfolidee gevonden worden:
L
3-i, zo is':
en met wat aandacht t'overwegen, en ook met
doorl en he H. : : trekt, :: wanneer Salomon van e Kerk spreekt als van een eenige Dochter: van een eenige Bruyd, die Iefus fulk geficht te
Chriftus
de Propheet Jefaia, om te
: : :: (Cant. : :: lippen en -
tongen
Getrokken uit de H. Schrifturen.
3 53
tonge is Honingen Melk. (dit is te feggen, dat defelve het Woord Gods en fij net Goddelijke Wijsheit verkondigen) dat een gefloten Hof is, en een toegefloten fonteyne, een verzegelden Bornput (cap. 4 v. 11, 12 ). Het welk een feer eenige, feer afgescheydene, eenfame en onverdeelde fake is: Een ecnige Duive(cap.6. v. 9.) En wanneer Jefaia fegt, Dat de Dochter S 1 o N s alleen overblijven zal (cap. 1. v. 8.) noemende de Kerck eene Dochter, eeu Vrouw, eene Onvruchtba
re, eene die niet en baart (dat een Maget is) een Eenfame of Eenige, maar noch
tans die Kinderen zal hebben (Jefa. 54. v. 1.) om dat fyGodt tot Man heeft (v. 5) Het welk den Propheet op velerley wijfe verhaalt van het 40. tot aen het 66
Capittel, haar ook noemende JĂ&#x2030;RusALEM en S1 oN aan wien hy laftgeeft te Evangeliseren, en de Joden wederom tot Jefum'Chriftum te roepen Jefaia 40.
v. 9. Ik wil wel dat men uit defe laat de Schriftuurplaatsen alleen niet abfo lut besluyten kan, dat het noodwendig daar uit volgen moet, dat de Kerck moet verminderen of intrekken tot de Perfoon van een Dochter, dewelke naderhand dient tot hare uitbreyding en tot desfelfs Vernieuwing; nadien dat den Hoop der Godloofen, in de Schriftuur ook de naam draagt van Ba
bilon en de Dochter Babilons &c. fonder dat men daar uit dusdanige gevolgen
trekken kan. Maar voegende defe dingen by het gene dat wy : VOOIT
gefien hebben, by het gene dat wy in 't volgende feggen fullen, en by het gene dat d'Uitkomst der fake felfs begint t'ontdekken, foo is het feer baar blijkelijk dat offchoon defe gemelde Schriftuur-plaatsen konnen toegepast worden aan de Kerck in 't algemeen, of het zy aan wat voor getal van Zie len die in haar zijn, nochtans heeft den Propheet befondere inficht op haar;
verstaande dat fy fich op zekeren tijt zal verkleynt of vermindert bevinden, tot defe eenigheit der Ziele van een eenige Dochter, aangewefen door d'an dere plaatsen der Schriftuur, dewelke bevestigt worden door die van Salomon en Jefaia; gelijk als defe van weder-zijts verklaart worden door d'andere die eindelijk of tot befluytingfpreken van defe onverdeelde EENH11T. Maar om daar van een onwederleggelijk Bewijs te fien,foo behoeft men maar defe woor aan te merken van Iefaia 66.v.7. Syheeft gebaart,eer dat hare barens-noot aanquam,
eer dat hare Kinds-noot aankomt.fo heeft fy een Mannekengebaart. Het welk baarblijk lijk de felfde faak is die den H. Ioh beschrijft in het 12. Cap. fijner Openbv 5. . En de Vrouwebaardeeenen. Mannelijken Sone die alle de Geflachte moefte regeren. Waar uit blijkt dat die gene daar Jefaiafoo veel van spreekt, defefelfde onverdeel de eenige Vrouwe is, dewelke aangewefen en beschreven word in het 12.
Cap. van Apocalipfis, waarvan ik te fijner tijt spreken zal. En aangaande het gene den Propheet fegt, dat fygebaart heeft voor de Smerten en eer dat fy barens noot hadde, strijt niet tegen het gene dat St. Ian fegt, namentlijk dat defe Vrou
ove riep als defmerten van Barens-nootgevoelende. Om dat men uit de Propheet niet besluyten kan, dat fy foodanige fmerten niet foude gehad hebben; maar alleenlijk dat eenigentijt voorheen gepaffeert zijnde, haar defelve niet on K k * -
-
-
midde
‘De Getuigeniffen Gods,
3 54 .
-
middelijk overquamen voor de Stond van defe Baring. Selfs, volgende den ftijlder Schriftuur, foo wilden Propheet door dusdanige manier van fpreken
feggen, dat fulks promtelijk, haastelijk, op 't onvoorsienst geschied is, en tertijt als men dat minst vermoede, gelijk als wanneer Godt fegt in het voor
gaande Cap. van dien felfden Propheet (v. 13. Vooraleer dat fy roepen, zal ik
hun verhoren: om te feggen foo promtelijk en fpoedig, en niet om t'ontken nen, dat fy voorheen loude geroepen hebben. Het welk strijden foude te gens dien felven Propheet (62. v. 6, 7.) En ook foud'et een tegenstrijding zijn, te verhooren of toe te staan feker vrage of bede, wanneer er geen vrage noch bede gefchied was. Bovendien fooi verklaart den Propheet fich felfs over defe f:ke, feggende (cap. 44. v.3.) Soo baaft als S 1 o N de fmerten van
Barens-noodgevoel:, faz heeft 5 gebaarten Den Propheet wil door dusdanige manier van spreken ook te kennen geven, dat die gemelde Smerten als niet
fullen geacht worden, en dat men daaraan niet meer gedencken zal (gelijk als IEfus Chrift: legt Joh 1%. v. 2 1.) na de Kinder-baring, en by vergelijking der groote en langdurige Vreugde die haar vergefelfchappen zal. Aldus dan
:::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::: wijte spreekt en dat foe omstandig, die felfde Vrouwe in 't befonder is dewel beschreven aat in het 1 2 • Capit, van d'Openb. Joan. » « Indien wy maar eenigsins de Voornemens van God aannaercken, en fijne Beltiering ove fijn Kerck , volgens de kenniste die de Schrif tuur ons daar van
ke
-
geeft, foo
: wy daar bewijfen van die felfde waarheit vinden.
De
Schriftuur fegt ons, dat het voornemen van Godt, in het formeren der Vrouwe was, een l. ::aan den Man te geven. Defe Hulpe konde niet zijn
voor den lichamelijken arbeyd, dewijl dat Adam doentertijt noch niet no digt'arbeyden zijnde alsdat doenGodhem noch ineenden dergeven Wellust. En de Schriftuur leg: had niet,enkelijk, halteHof wilde (Gen. -2'. v. 18.) voor
: feodanige uipe die hem gelijk was, of wel, gelijk als of hy flfs hem #nd. Dit is te feggen, dat het gene 'r welk Adam behoorden te
helpen en byte flaan, was de gelijkeaifle der Vrouwe met Adam, die naar het
even beeld Gods geschapen zijnde, foo noefte dan dit Evenbeeld Gods de Vrouwe gesteld folide zijû,2Adam te hulp komen?” Siet daar
dat ocki dan het
: ging der Vrouwe: te maken
dat de Man mogte geholpen of by-gestaan worden, door het Goddelijke Even-beeld dat in de y auwe was, En hoedanigisden Man daardoor te hel pen? Wat voor Mangel of Gebreck folde hem mogen overkomen zijn? De Schriftuur fegt, dat den Stant der Eenfaamheit, waar in Godt den Mensch gefchapen hadde. (Nu, God had alle dingen in een dergºeden. Stant gechapen Cen.
1. v 3 i..) quaat of niet goet geworden was. Het en is niet goet dat den Mench al kens) (Gen. 2 v. 18.) Defe quaatheit of berooving der goetheit, kon niet anders komen dan van een berooving of een Afkeering van het Goede in Adam.
Getrocken uit de H. Schrifturen.
35 5
Adam. Dit is te feggen, dat Adam fich al eenigsins van Godt hadde ge wend, om fich te keeren en fijn genegentheit te stellen tot de Creaturen, die niet alleenlijk veel geringer dan Godt waren, maar ook veel minder dan h felfs was: en dat hy bereyds al een neyging aange-erft hadde om fich :
lager neder te storten. Het welk Godt fiende, om door fijne Barmhertig heit defen Afval voor te komen, en den Mensch te helpen, foo vond hy goet
hem voor d'oogen te stellen, een Voorwerp dat hy als fich felfs mocht be minnen, waar in hy de Godheit fag fchijnen, ten einde dat hy daar door fijn Ziele weder tot God mochte heffen. Nu, het is een onafscheydelijke hoedanigheit der Goddelijke Voornemens, dat fy niet konnen onvruchtbaar of onnuttelijk gemaakt worden, om dat Godt, de Wijsheit felfs is, dewel ke geen Voornemen fonder gevolg formeren kan, nadien hy onbeweeglijk is, om daar in fonder verandering te volherden; en machtigh om het : uit te voeren het zy door wat manier het ook mag zijn. Den Raad des Heeren
blijft eeuwiglijk (fogt David Pfa. 33 (32) v. 1 1.) en de voornemensfijnes herten du renten allen tijden. En God felfsfeg: in Jefaia 46. v. 1o. Ik ben degene die van den begime aan, de Laaifte dingen verkondige, en ik verklare in den beginne die gene die noch niet gefchied zijn: Ikfegge, mijnen aanflag zal befaan, en ik zal volbren gen al hetgene dat ik gewild hebbe. Maar dit Voornemen en defen Raat van God, wierdaanstonds onvruchtbaar gemaakt in de persoon van EvA, dewelke wel wijt van den Man weder tot Godt te geleyden, hem noch veel wijder -
daar van aftrock, en in hem alle fijne Nakomelingen, en felfs daar door in alle hare Dochterenfodanige gestelteniffen veroorzakende, om ook defgelijks den Mannen aan te doen die geboren moesten worden; en of Godt wilde,
dat fyhare Moeder niet foo promtelijk hadden nagevolgt tot heden toe in dusdanigen rampzaligen Ampt. Maar wat zal dan van het Voornemen Gods worden? Is het dan vergaan, en felfs door beleyd des Duyvels? Sulks kan niet geschieden: maar alfoo warachtelijk als Godt Wijs, Machtig, en Onveranderlijk is, en dat hy gefeyt heeft, dat fijnen Raat bestaan zal; al foo zekerlijk zal het ook gebeuren, dat hy fijn Goddelijk Even-beeld stellen
zal in een Vrouwe (gelijk fulksfijn Voornemen was) om weder tot hem te geleyden door defe Nieuwe en tweede E v A, de Mannen in 't gemeen, die d'eerste Eva van hem in Adam had afgevoert, door het liftig bedrog des Dui vels, dewelke meenende met vreugden, vernietigt te hebben het Voorne men dat Godt wilde uitwerken door de Vrouwe, hoorden een weynig tijt daarna, dat hy fich bedroog in fijne Satanfche pretentien, en dat God fich foude bedienen van de Vrouwe, waar in hy een Vyandfchap tegen den Duivelfel de (welke Wyandschap het Evenbeeld Gods is) en van haar Saat, om de macht
des Satanste vernietigen, en hem denkopte vermorfelen. Het is dusdanig dat het Voornemen van God, van de Vrouwe te formeren, om den Man te hulp te
komen en by te staan om fich weder tot God op te heffen, zal stantvaftig Kk z
zijn.
35 6
-
De Getuigeniffen Gods,
zijn. Dit is den Oorfpronk en de fubstantie van d'eerste Belofte Gods, en
van d'andere Beloften door de geheele Schriftuur verspreyt, waar van ik in 't vervolg van ftuk tot stuk fpreken zal. Alleenlijk moet men aanmercken,
dat de Vervulling der Beloften Gods, voor de Laatsten Tijt is (Act. 3. v. 21 ) En darg voorledenè, dit tegenwoordige noch niet vervult is,
:
Ë :: en de Vrouwen nu tegenwoordig altemaal noch foöfeer van God t zi e" foo behoorden wyin de hope te zijn van:haaft d'uit
vervreem
n
- -
'
. 115 Jofii. - .
..
werking tefien, nadien wynuin de Laatste Tijt leven. " é: dat die van d'eerste tijt een figureen af : is : :: n kijt. . de Duy Welli belieelifttijd gehad federt het : es:Weré :: el: tot des selfseindertje duren zal: h) p:k: a: :::::::::::::: n Gena
::
:::::::::::: : : :
de; de buyvel aan fijne kant, heeft de Verdorvendheit des menfche en de zonde, dewelke fich altoos vermeerdert naar mate dat den rijt nadert, ver meerderende de macht des Duyvels, en vermindere de de rck: Maar 'Gódt; e verdorven dheit en de zond nadert, foo
:
: :: n : ::::::::::::: in grooter :::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::: en Men! Menfch ter Laatst rijt : moedeloos zijn. En ten einde dat den aatster+ Tijt niet foude moede
OVer
-
*
d
worden, tiende dat de Quaden foo overvloedig g :worden zijn; en hy niet ::::::::::::::d: Godthem ook een overvloedige en feer :: e Genade - Tf:
eenenfolide, foo hee God hem defelve voorheen getoo: em doen
de fien als door een raafte in de voorgaande Bettiering' :: erck, dat de Staten, de krachteloos-heden en :: (dewelke byn
: : lijken die Genade die hy nad : po: ::::::::: vensoude wanneer de Ogaden : romis't dat hyd'om ftandigheden de : ; ei die der Midd. en waardoor h fij e eer geholpe geworden mende zijn met die van den Laatsten tijt) zijn ggeholpen door een : Genade dewelke Godfoowel tot dien einde gegeven heeft, al -
fte Genade mededeelde, heeft doen aanteykenen , ten einde t men fich daarvan tot een Voorbeeld bedienen foude, omfich volge sdien te laten re
geeten in de Laatste rijden, en niet verwerpen de Geij:dens van God, het : door op :: : : n die:: te ::hietteken: ve: ofwel: of : gebrek or
t en
::
Paulus (1 Öor. 1o. v. 11.) Alle de dingen. ( egthy, die den Ift:eliten overkomen befeh:ven nvorden om onsApostel te vaerfchou :: : maakt me :: in fijne Brieven dief lfde toepaf en be wíjft daardoor de dingen die ter Laatster Tijd geschieden moeten, door de
zijn , waren Voorbeelden, i ons op vien het Einde derdef:zjn Wereld
:: ::
Voorbeelden van d'eerste Kerck. Als by Exempel, hy bewijst den Galaten -
(cap.
Getrocken uit de H. Schrifturen.
357
-
(cap. 4. v. 20.) wat voor Genaden het zijn die Godt aan fijne Kinderen doet, hare Bestiering, en die der Dienstbare of Slaven, door de Bestiering Gods
ontrent Sara, Agar, Jfaacqen Ifmacl. En in den Sendbriefaan den Hebreen, doet hyden stant der Christen Kerck fien byna in alle de Wettelijke Ceremo
dewelke hy noemt, defchaduwefkrio:omende Goeden. Heb: 10 v. 1, nien, • Defe Waarheif yoorheel vastg Efteld zijnde, foo wilde ik eerstelijk wel dat
: : : vrouwelijk. Vée. mannelijkg mannelijkg acht, Niemand, foomy dunkt, heeft Sy:getwijfelt, dat het 't gene : : : : : hande désfa:alyaa: h::Mannelijk ::::::::::::::::::::: 3 : gen meer die ik hier niet aanroere, bed: de bijt: moch veel: : :hun: : : n f:te om Weder dat telye geslacht, wanneer hy tot de men men een weinig aanmerkte het r IJke n:f ntij in d'Offerhanden, fomrijt; o or mann mannelijke - -- - -
U
- - - - -
»
f!
-
:
an : ::::::: :::::::: :::: ::Mensche n en een witflotti
reden
-
n
: : :: :: t Godt van Al
: len to
-
n in beloofde sjiïskome ::
een!
r
:
:
te verloffen, ::M
:
yd in EA'SaP, V :: ::: : he van een Jonge K ockge : bben, buiten ::::::: gebracht en::: :: ld ::::::: de fuyvering van : aldaar tot verbrand, Xc t ks (Nºrm: P
n
9ek,
1
Ja.
t
b
"[i
l
9-
[15 u
:::::::::::: : :
: : rvo
H: Paulus Heb :: V: 1 tot 14:) en die verteert zijnde in het
ury G ::::::::: : o : :::::::::::::::: ::::::: : : Middelen : Verne, :: Ootmoedig : eit, elt, van 3altsh$3 : :: : :: den kennen reynigen 2.2l, '' '', 'T -'',
kr
T
2 ligt ons : allerhand:3ïfuiverheden.**) ::gedwo l n of wij die oo
:
Bij 1
-
-
lUitlegging lou
gene, dewelke
:::::: :::::: :::::: :::::: :::: geheten een volgens:::::: gt word, van Samfomgefe om dat, d'eene, het:::::: worden, Naftreem (Re :::::::::: allen zijn ; ofwel volgens andere, dat Christus een Uitfpruitingfoude zijn, het wel: in Hebreeuws heet Nezar (Jefani lev. 1.) Waar uit men door gelijkformigheit 'tréckt het woord van Nazarenes & Of wel foude het oneygentlijcker zijn dan d'Uitlegging van den H. Paulus, wanneer hy bewijst (1. Cor. 9. v. 9.) dat als Godt in de Wet fegt; Gy fult den Os fijnen Kk 3
muyl
358
‘De Getuigeniffen Gods,
muyl niet toebinden, die het Koren dorft. Dit betekent, dat hy heeft willen aanduyden, dat nien de Bedienaren des Evangeliums moet voeden ? En
aldus met veele andere meer. Al of fchoon men niet sterk hier op houd, foo is'er nochtans oorfaak om daar aan te gedenken, om het felve in te lij ven nevens het andere. Maar het fou te veel werden, als men fich hier daar over foo wijd uitbreyde. Daar zijn veel klaarfpreekender Voorbeelden, het welk felfs menschen
zijn, waar door Godt heeft uitgebreyd, verlost, of voortgefet de Oude Kerk in 't Voorbeeld van de Nieuwe. Gelijk als hier eenige volgen. - Niet alleenlijk heeft de Kerck hier voortijds fich eens ingetrocken , of is vermindert geworden tot in het Huisgefin van Abraham, maar ook is hare voortbrenging en uitteelfel besloten geweest in de Perfoon van een Vrouw,
te weten, S A R A , en is fulks uitgevoert door hare Perloon geconfidereert, als eenig of & cmfaanl/ en boven natuurlijk vruchtbaar. Want voor foo veel de natuur aanlangt, moet Abraham hier niet mede gerekent worden; dewijl de Schriftuur aanwijst dát Abraham al bereyds als gestorven was, in defen val. (Heb 113v. 12.) En fy fchrijft toe het voornaamste van het Werck Gods,(het welk men aanmerken moet) in de Perfoon van SAR A, dewelke van d'Onvruchtbare, de Moeder van 't Volck Godts wierde, ont fangende door het fegt den H. Paulus Heb. 11. v. 1 1.) de kracht om t'ont
::
fangen, en een Geflacht van ontallijke meenigte te baren in den tijd harer onvrucht baarheit. Dat nu de Persoon van SAR A, en 'tgene haar is overkomen, een Voorbeeld van de Christen Kerk is, dat fegt den H. Paulus aan den Galaten
4 v. 22 tot 31. Wat mag dan wel uitdrukkelijk en precifelijk beteikenen, defefoo aanmerkens-waardige Omstandigheid, van dat 'er doenmaals geen
getrouwe Nakomelingen waren, en dat de Perfoon van Sara, d'Eenige was, die defelve in hare Onvruchtbaarheit baarde; dan alleen dat de Chriften Kerk
fich eindelijk bevinden foude in een berooving of ontblooting van Kinderen; en vermindert of ingetrokken tot de Perfoon van een onu?ucijtbare â):outube of Jºl agct/waarvan de Kracht Gods fich bedienenfoude,om hem een geelte lijk en Heylig Geslacht te baren, die fijn Kerk op Aarden vernieuwd en her stelt? Wie fou derven defe Uitlegging verachten en verwerpen, na gefien te
hebben dat Godt felfs daar over dele Uitlegging doet in de Propheet Jefaia. Hyfpreekt in het 51. Cap. defer Propheet van de Herstelling der Kerk, die in den Laatsten Tijdgefchieden moet. Zeker (fegt hy v.3.) De HEERE heeft StoN getrooft, hy trooftet alle hare Verpvoeftingen, ende maakt hare Voeftijnen, als Luft hoven, en hare eenfameplaatfen als eenen Hof des Heeren &c. En om te toonen
dat het den Heere niet onmogelijk is fijne Kerck, fijn Jerufalem te herstel len van een dusdanigen uitermate Verwoesting dat er niets meer over geble ven was. dan een nacht hutken in den Wijnberg (Jefa. 1. v. 8.) Dat de fchuyl plaats van een eenig Mensch is; foo roept hy ons wederom tot de Aanmer kin g
Getrokken uit de H. Schrifturen.
3 59
king van 't gene eertijts aan en door SAR A gebeurde, als tot een Vertoog van 't genehy wil doen in defe Vernieuwing der Kerck. Merckt (fegt hy v. f. 2.) op den Rots-feen ovaar van gy afgehouwen zijt, en op het hol der Speioncke waar uit gy getrokken zijt. . Neemt acht op Abraham unven Vader, en S A RA die u gebaart heeft: hoedanig ik haar geroepen hebbe tertijt als fy de E E N s A M B was, en dat ik haar gezegent en vermeenigvuldig hebbe. Daarna maakt hy daarvan de toepaf fing op de Kerck, dewelke hy beschrijft als hebbende de laatste Verwoesting
geleden, fich alleen en verlaten bevindende van alle de Kinderen die fy eer
tijts gehad hadde, Gyhebt (legt hy y: 17.) gedronken den Kelk fijner Gramfchap: gy hebt gedronckenden grontfopdes tijmelkelks, en de druppen uitgelekt. Siet daar eene
Verwoesting die tot in den dieplien afgront gaat, en die niet voorder geraken kan; en dienvolgens niet ten vollen kan vervult geweest zijn in de Kerck,
dan doordesfelfs inkrimping of vermindering tot het geral der etnijeit van een eenige Perfoon. Want indien dele Verwoesting voorder ging, de Kerck foude geheel ten o g: ; het welk niet geschieden kan. ,, En indien de l
felve niet foowijt ging: fyfoufoo uit : groot niet zijn gelijk fulks aan: geduyd
: w orden, en door het Voorbeeld van gara/ dievan g: toen :: was, en ook door defe vol
den Heere
gende
: die van alles : verklaring geven (v. 18, 2o &c.).
ïaaren is niemand van alle den Kinderen die # gebaart heeft de Haar gekyde: mie mand van alle den Sonen dief opgevoed heeft, ie haar by der hand geleyde. Uwe kinderen zijn ::ijsde Herstelling van een dufdanige verwoe
:
fting, dewelke God toont, afgebeeld te zijn door die van Sura, d'Onvrucht bare en dertifaine # waar van : r, is Sist haar aan (v. z.) om dat (voegt.” hybyv 3.) dat Godt Sto :: (of troosten zak met alle hare Woeftijnen, en de maakt hare voefte laats als een ::id: (of Lufthof des Heeren) &c, f Siet daar*
:
oow:alsi:d: andere woorden car 54 v. 1; 4: Juchegyer: ar: ie niëg:th i: (mogelijk duydet full-shiiet qua-
is
lijk uit", den Stant van eeñer Maget) verheugt u met roemen ende juy gy : die niet fivanger vierd: Want: Lenix heeft meer kinderen :: den Man
heeft, preekt de Heere, en foo oorts. Defe figuur of Afbeeldfel is wel uit drukkelijk." - mooie :: A , , 3,5 boo Jeb nog Ontrent fes
hondertjaren na éara lwierd de Verwoesting der Kerck foo
groot en foo algemeen, dat fy, om oorsaak harer zonden, vervoert wie de onder de volle heerschappy en tiranny van Jabin Koning tot Canaan. De Richters, de Offeraars, Priesters, Doctoren en Leyders waren al te rnaal af
geweken, en ook alle de andere Mannen in 't gemeen foodanig vervallen, dat 'er niet meer dan een eenige Vrouwe, DE BoRA, gevonden wierd, die de
Geeft Gods hadde. Van wien God fich ook bediende tot de verloffing en Herftelling van fijn Volk.
Barac die haren Leydsman had behooren te zijn,
en die ook door haar daar toe aangemoedigt wierd, hadde geen moed om het Werck
36o
‘De Getuigeniffen Gods,
Werck aan te vangen. Het moefte zijn dat een Vrouw als Opperhooft voor af ging, dat een Vrouwe den eersten aanval dede, en dat fy ook de Victorie aanving, die ook door een Vrouw ten einde wierd gebracht, vasthechten
de, met een spijker en hamer, het hooft van Sifera, Opperste der Vyaliden, na dat fyhem flaapdroncken gemaakt hadde met cenen drank van Melck in fijn Tent (Rich. 4 en 5) is * * * * . - -- - - - Met de Christelijke Kerck in defe figure aan te mercken, foo fiet men al
daar klaar genoeg d'algemeene heerschappy der Zonden, des Duyvels, en
die van den Anti chrift. Men fietaldaar den Afval of vermindering van allen tot de behouding vaneen eenig Vrouws-perfoon met den Geeft Gods begaaft. Men fiet daar de laauwhertigheit der menfchen en die der Bestierders om de
Kerck te herstellen. Meniet daar dat fy niet willen noch niet kennen iets verrichten dan onder het Bestier van een Vrouw. Menfiet aldaar de verdor vene natuur, het vlees, den Ouden mensch (die het Opperhooft des Legers en der magt is waardoor den Helfchen Tyran fijne tiranny over onsgeb : Men fiethem flaapdroncken door de Melk (dewelke in
: :
kent, de Verstandelijkheit der Waarheit (i. Pet. 2. v. 1.) die een Vrouws persoon hem geeft, en naderhand men fiet hem geheelijk ter doot gebragt, - 1
door een Vrouwe dewelke niet dan een hamer en spijker gebruylit (het welk de namen zijn die de Schriftuur toe-eygent aan het ware Woord Gods (Eccl. 12. v. 11. Jer-23 v. 29.) Eindelijk men fiet hier door dit Middel, dë ver
loffingen de Herstelling van de Kerckin den Laatsten Tijt. want dat het
::::::::::::::: voornamentlijk hier op moet achting geven, fulks blijkt door het geheele foo heerlijke Lofgezang van Debora, het welk niet an ders schijnt dan enkelijk Prophetisch te zijn, en het welke men altoos ge houden heeft als van Goddelijke Mysteryen vervult zijnde. Sy fegt (cap 5. v. 2.), dat dit Lofgezang is tot de Wrake Jffaels (dewelke fegt Moyfés niet dan
in de Laatste dagen geschieden zal, Deut, 32 v. 35, 36, 41, 42, 43. En waar van Jefus Christus legt Luc. 21: v. 22 fprekende van de Verwoesting des verdorvenen Christenheyts, onder de figure van Jerufalem. Als dan fullen 't de dagen der Wrake zijn, om te vervullen alle het gene dat befchreven is) De Pro pheteffe voegt noch by, dat haren Lof-fang is voor dientijt wanneer het Volk fich met vrijer-willen zal opge-offert hebben. 'Het welk in de Laatste Vernieu wing der Kerckgeschieden zal door Jesus Christus, fegt David Pfa. 1 1ov.3.) Defen Lof-zangisinfubstantie het felfde gelijk den 68. Pfalm, en als die van den Propheet Habacuqcap 3. Alwaar naar een iegelijks belijdenis, de Laatste Vernieuwing der Kerckfeer klaar beschreven staat, als ook mede de
Verwoesting harer Vyanden. Het foude te lang vallen, alle de befonder heden van defe Lof-fangentegens malkander te vergelijken. David bidden de voor de Laatste ruïne der Vyanden Gods, en om de Verloffing van fijn Kerck, aanmerkt defe Daad als zijnde de figuur waar van hy de Wervulling wenfch
Getrocken uit de H. Schrifturen.
3 5t
wenfchte, in defer voegen: Doet haar (fegt hy Pfa. 83. v. 1 o, 1 1.) als de Midianiteren, als Siffera, als Iabin aan der Beke Kifan: die verdelgt ovierden tot
Endor, ende wierden tot Dreck ºp Aarden. De Propheteffe felfs Hegt, dat in den toekomenden tijt, den geheelen hoop der Vyanden Gods fullen omkole
men en vergaan op een foodanige wijfe. Het is aldus ó Heere, (fegt fy capb5. v. 31, en dit is van woord tot woord volgens het Origineel overgefet:)- Het rs op dufdanigen wijfe dat alle umve Wyanden o M K o M E N su 1.1 EN (in 't toeko mende). En op die wijfefoo als defe omquamen, houd de Propheteffe ver fcheyde malen aan, dat men desfelfs omstandigheden doch aanmerckenfoui" de; namentlijk dat het door een Vrouw.foude geschieden, en dat deerevant dien niet foude op den Mannen komen noch op de Leyders des Volks joen dat
alles afgeweken was tot'ertijt dat er een Vrouw opstond om M. o E DE R van
het Volk Gods te zijn. ,,Sy sprak tegen Barac den Leydfman', die niets wil de ondernemen: Ik zal met u gaan, maar nochtans dien weg waar doorg, zuild gaan, die zal u nietto efregedijenst want de Heere zal Sifera verkoopen in de handjes" ner Vrouwe (cap. 4. v. 9.). Sy fegt voorder: De
:::::::::::::
wegen en Leering van Godt) degene die door de rechte Wegen gaan fouden, hebben door verkeerdepaden gewandelt. (dit beteykent dat het Volk Gods fich zal af: wenden van den rechtenWeg) d'lmvoonders der Steden zijn afgeweken (het welk
aanduyt dat er geen ware Christenen meer in alle de Vergaderingen of in de Kerck fullen:den),S, zijn afgeweken tot dat ik: DE ; oa A, op
quam, totdat ik op naam om een Moeder in fjraëltezjn (capu5uw-6, 7:) En wank neer fy (v. zo.) fegt: Van den Hemel werd tegens hun geftreden, de Sterren in haren loopftreden tegens : , Beteykent dit niet baarblijkelijk de Uitkomstende welke aangewefen worden in het 12. Cap van d'Open. Joan dat (als wanneer een Vrouwe werd vertoont, die de Geboorte en Levens-kracht aan den Kiu deren Gods
: Engelen des Hemelsftreden tegensden Duivelenfijn Herrle dertijt vielen de Plagen van den Hemel op de Godloofen, om hun
ger; en ter 1e
te verdelgen, gelijk als door de geheele Openbaring aangewefeñ) word, en door Jefus Chriftus felfs, die fegt, dat al dan de krachten der Hemelenfullen bewo gen worden (Matt. 2.4. v. 29.) , ,,,, eys sc sws .w zo? Vºrst tes ty. Ik en fal.nly niet ophouden met te gaan betwisten of de Historie van Judith
in der daat.foodanig geschiedzy, of dat het maar alleenlijk een gelijkenis is: om dat in allen geval, en befonderlijk wanneer het nierlanders dan een Gelij kenis was, het nochtans een Goddelijk afbeeldfel is, en ieol: een 1Goddelijk
Boek, (elfs naar het Oordeel van Lutherus, dewelke infijn Voor-reden die hy daarby gemaakt heeft, het felye met de Naam van Heylig noemt; feggen de, dat met de gifslf oorden aannemen moet gelijk als die van ten heyligen én geeftelij ken Poëet of roi heet, ºfprekende ooringeving des HeGeeft. Wel wijt van dat als
Apocrijf te verwerpen, al of fchoon hy dat voor een Parabel of een Poefie houd, maar nochtans geheel Heylig en Goddelijk. -
Ll
-
Dit Boek
telein: We
362 TDe Getuigeniffen Gods, welfeerbefondere Figuur of Afbeeldfel van de Laatste Verloffing der Kerck, en menfiet aldaar de befonderheden van het gene waarvan men hier tegen
woordig handelt. De Joden van hare Wyanden overrompeld zijnde tot een
geheele vernieling, foo verlooren de menschen alle den moed, de Leyds lieden en Opperhoofden des Volksbogen fich ook na hare verflaauwing, en stemden toe om hun over te geven, alfoo de Wateten hun ontbroken, en maar een eenige Vrouwestantvaftig blijvende, floeg denkop van het Opper hooft der Vyanden, en verkreeg daar door de fictorie van de Vyanden, voor degene die: fouden vervolgen, daar ondertuffchen te dier felver tijt
zeker Heyden (Achiorgenaamt) een waar. Geloovige wierd. Dit alles be
: :::: :: ing van het geheele Algemeen;
teykent dat het eld van den Duyveken de Zonde; d'A
: :: der Bestierders felfs,
gevende de
:
aaIl
de Wyanden, omdat het Water der ware Christelijke Leer haar ontbreekt. Maar dat een Vrouws-perfoon ftant vastig blijvende, het Opperhooft der , Vyanden overwinnen zal, door het Swaart van het Goddelijk Woordt; en de fiÄ?torie van de Wyanden winnen zal voor degene die haar fullen willen ver
volgen; daar ondertuffchen ter felver tijt de Heydenen tot de Kercke Gods fullen ingaan door een warachtige Bekeering? DefeToepaffing is niet alleen lijk gegront op het verhaal van 't Afbeeldfelder afgebeelde fake, en op dien
algemeenen Regel die hier voren is beweren geworden, namentlijk dat de Uit komsten der Joden, waren om den Laatsten vijf af te beelden, maar het is ook de Text der Schrifture felve die daar van de befondere Toepaffing maakt.
Want eerstelijk, dat dit de laatsten tijt beteykent, blijkt door den Loffang Ju dith over defe fake, alwaar fy de Laatste Plagen beschrijft, waardoor God voor
de Laatste maal straffen falde gene diefich niet fullen willen bekeeren van ha re Zonden, en komen in fijne warachtige Kerk, maar fijne vyanden blijven. De Bergen, fegt fy (Cap. 16. v. 18, 19.) moeten beven, en de Rotz fteenen ver fmelten als Was voor u. Dochdie u vreefendien bewijft gygroote Genade. Het welk de felfde Uitkomst vertoont gelijk als David in den 68. Pfalm v. 3, 4, 9 &c. Jefaia 64 vs 1. Openb, Joan, 6. v. 14, aanwijfen voor de Laatste Dagen. En fy voegt daar noch by ('t welk een oploffing van alle twijfeling is) Wee den Heydenen die mijn Volk vervolgen, want de Almachtige Heere falfe richten, en falhuntehuisfeeckenten tijde deskDordeelt. Hy zal haar Lichaam plagen met Vuer en de Wormen, en fyfullen branden en huylen in der Eeuwigheit. Defe laatste woor
den zijn d'eyge uitdrukkingen van Jefaia (cap. 66. v. 24) op een plaats al waarden Propheetfoooogfienlijk 1preekt van de Laatste Vernieuwing der Kerck, en van de
: harer geeltelijke en lichamelijke Wyanden, dat
d'alderverblindste het felve niet foude konnen ontkennen, om dat fy't kon
nen taften en voelen. De tweede fake die aan te merken staat, is dat Judith expreffelijk uitdrukt, dat defe Uitkomste of volbrenging der fake door het be
Getrokken uit de H. Schrifturen. 363 beleyd van een Vrouwe geschied, of liever van God, door een Vrouws persoon, en niet door eenig Man, noch felfs ook niet door de Leyders en Godiheeft hun wijs-geleerden. 1. Syfegt (v. 7, 8:) De H EER geftraft, en heeft hun in eener Vrouwen handgegeven." Want een Man ten nog eenige Krijgers heeft hem omgebracht, en geen Reufe heeft dien Mac 'tigen Vyand aangetaft.
:::::::::::
(door de Mannen, het Mannelijk geslacht verstaande: en door de Krijgers, de Gestudeerde Lieden en de groot-geleerden en Rabinen) Defe dan hebben hem niet te nedergeleyt: noch ook geen Reufen (die groote Opperhoofden der Wijs geleerden, dewelke alle de wijsheit van duyfenden groote Boecken infwel gen in het Backus van hare magen, zijnde machtige Lieden van aanfien in
Geleerdheit en Kerckelijken Stant) Defe hebben dien Machtigen Vjand niet te ne dergeveld, maar Judith, Dochter van Morary (welkers Naam :: vol
"
gens de Letteren, een Vrouwe dewelke belijd, die verkondigt en Godt
looft; dewelke is een Dochter der Bitterheyt of der Boete) Sy heeft hem te gronde geveld, door defchoonheit hares aangefchts. Het welk buytefi twijfel de Schoon
heit des Bruyds van 't Hooge-Lied Salomons is, of de Deugt'der ziele die aangenaam by Godt, en afkeerig voor den Boofdoenderen is. " " Daar is in het 9en ro, Capittel van 't vierde Boek Efdras (waarvan men hier na veel befonderlijker fpreken zal) een afbeeldfef eener Vrouwe, de welke eerst Onvruchtbaar was, daar na eenenSoon gebaart hebbende, de welke nadat hy opgevoed zijnde tot den tijt dat hy fijn Bruylofs-feest moefte
houden, riep om te sterven; en ingevolgevan dien, de Moeder na een feer
hard preffende Droefheit, wierd geheel klaar glinsterende en doorschijnen de, en wierp een geroep van haar foodanig dat het de geheele Aarde ont roerde (cap. 10 v. 25, 26, 27) en fy verdween of veranderde in een Nieu :: wierd. Den Engel past in 't alge meen toe het gene den Soon gebeurde, op het gene dat voor en onder het Gebied van Salomon geschied is, en op d'eerste Verwoesting van Jerusalem, feggende niets van het overige aan Efdras. Maar dewijl dat het oog- . we Stadt die aldaar ter plaatse
:
wit van dit geheele 4. boek Efdras, en ook naar d'aanmerking van den H.
Paulus, defe dingen Afbeeldfels zijn voor den Laatsten Tijt. Beteykent dit
dan niet wel, hoe dat de Kerckals Onvruchtbaar zijnde, en fonder Kinde
ren voor de geboorte van Jesus Christus, en hebbende door Chriftum het eer fte Christendom gebaart, nadat fy het felve heeft opgevoed tottertijt dat het Bruylofs-feest van de Kerck met Jesu Chrifte moeite gehouden worden, het welk de laatste Dagen ofden tegenwoordigen tijt is, fee werd dit Chri ftendom doot gevonden, de Kerckfonder een eenig Kinde; "verfhindert of ingetrokken zijnde tot een eenige ziele. Welke na lang geklaagt en getreurt te hebben, foo werd fy geheel klaarfchijnende van Waarheden: Sy wierp een geroep van haar, en deed de Stemme van defe fchoone Waarheit hooren, die over den geheelen Aardboden heen schald. En in gevolge van dien : Ll 2
Wer
‘De Getuigeniffen Gods,
3 64
-
werd Sy het Beginsel of de oorsaak van de Vernieuwing en Herstelling der Kercke Gods # : " 2, 1 rob g: goºi op 21 o ior E-
- -
-
--
1. Wat het Nieuwe Testament belangt, men kan niet twijfelen dat het gene 't welk in d'Eerfte Eeuwen, de Kerk ontmoetis, een Afbeeldfel is het welk be teykent het gene in meer volmaaktheit laat in de laatste Eeuwen ontmoeten zal. Het welk maakt dat den H. Paulus de Gave des H. Geestes die hun ge fchiede, d'Eerfte Vruchten des Geefte, noemt (Rom. 8, v. 23.) En het is daar om dat (felfs naar het gevoelen van d'alder verlichfte) feven
:
Kercken in Aften verkoos, aan wien hy den H. Joannis beveeld te schrijven
(Apoc.2 en 2.) om dat hare verfcheydene standen, Afbeeldfels waren van 't gene in gevolgde Kerck overkomen foude, en voornamentlijk in de Laatste Dagen. Indien wy aantrºcken volgens dit warachtig grondstuk , hoe danig dat de Chriften &ert. nare alder eerste Geboorte heeft bekomen na de
Doos van Jesus Christus, (fonder nu iets te melden van dat Jesus Christus ook uit een Maget geboren is) foo4ullen wy bevinden, dat jesus Christus
doot en begraven zijnde , een Vrouwe, Maria Magdalena genaamt, die door defen Zaligmaker verloft zijnde van de macht der Duyvelen en der zon
den, was veel fantyaftiger in haren. Hr. E RE te gaan foecken dan alle fij me Apostelen en Difcipelen, weenende fonder ophouden in fijn graft, foo genoot Sy het Voor-recht van hem weder levendig te fien voor alle de andere en was d'eerste die van hem de Laft ontfing om te gaan. Evangeliseren of te D
verkondigen
: van den dootin't Leven, en fy verlion-
digde fulks ook inderdaat aan d'Apostelen felfs, dewelke die geite behoor den te zijn , (wegens hare Bediening) waar door dat defe bekentmaking door de Wereld moest verkondigt worden (fiet Marc. 16 v. 9, 10. Joa. 2ov. 21, 11, 16, 17, 18 ) Indien dan in de Laatste Dagen, alwaar jefus Christus, die als dan naar den Geeft, in het Christendom moeste leven, nochtans ge
heel doot is, indien dan feg ik, een Vrouw-perfoon (over wien door de Ce nade van den Verlofler, de Duyvelen de zonde geen macht meer heeft) alle de anderen, ja ook alle de Mannen voor-ging, ten wiens aanfien hy gans
doot is, en dat na vele Traanen, fy d'eerste is die d'Opstanding van fijn Goddelijk Evangelisch Leven ontdekte, ten aanfien van haar eygen felven,
nadien (feg ik) fy d'eerfte is gefonden om defe Vertijfienille of Opstanding , aan d'anderete verkondigen, de welke mogelijk dienen fullen om het felve wijder uit te verbreyden. ,,Soude men dan van defe laatste Uitkomste kon
menfeggen, dat defelvefonder Voorbeeld is, en dat het door de H. Schrif tuur niet aangeteykend is; dewijl dat het de Wervullingfal zijn van het gene dat foolevendig beschreven staat, door dit eerste foo ongemeene Voorbeeld, darfoo-feer aan-merckens-waardig is? we of - 1
Ik fal niet meer staan blijven op dusdanige voorbeeldende bewijfen ge trokken uit de H. Schrift, geloovende dat defe genoegfaam zijn. -
Au: ijk
Getroeken uit de H. Schrifturen. 36 y. lijk wenfchte ik wel, dat men aanmerkte, dat in hare Verklaring men niet anders gehandelt heeft dan volgens de Regelen der H. Schrift; en dat fy't felfs is die het meeftendeel der befondere 1'cepattingen verschaft heeft. Laat
ons nu de befondere Schriftuur-plaatsen bespeuren, alwaar de Schrift opent lijk en uitdrukkelijk van defefelfde Waarheitfpreekt ooSier hier de gene die
my indachtig zijn, en ik twijfel niet of iemand, meer ervaren in de Schrif-. tuur dan ik, zal er noch meer dan defe volgende vinden. . . . . . id 19 Aanstonds foo haalt als den Duyvel onfe eerste Voor-olideren vervoert hadde, en in hun, haar geheel Geslacht, door het Middel der vrouwe, foo hoorden hy van Gods wegen defe verklaring (Gen. 3. vr 15.) Ik zal Vjand fchap feiten tuffehenuendeden Wyue, endetuffchen uwen Sade ende haren Sade; dit felvefäludeu Kop vertrceden, en gyfult hem in de verffenen/teken." Deze Schriftusr plaats is verscheydentlijk uitgeduyd. Sommige hebben dit grovelijk naar de Letrergenomen wegens de natuurlijke Vyandschap tuĂlchen de menfchen
en de Serpenten, ten einde stat de Duyvel hun nier meer door dit werktuyg
foude konden verleyden, waarvan fy een afkeer hebben. Stilks is wel van kleyn belang is. Andere hebben defeplaatseen geestelijken fin toegepast we : Wyandschap tegensden Duyvel. Waarop men hier ook acht be oorde te geven, Dele laatste hebben 't op de Maget Maria toegepast, de welite fy feggen defe Vrouwe te zijn; en ook van Jefus Christus, die haar
Saad is, geboren van de Vrouwe, fonder het toedoen eenes Mans. En fy
beelden fich in dat het foude zijn een Heylig-fchenderie te begaan, als men defe plaats op een ander dan Jesus Christus wilde toepaffen, en dat het fou de zijn, hem de Hoedanigheit te benemen van Vertreder des Serpents, en de
Eere van hem den Kop te vertreden, indien men fulcks aan andere dan hem toeschreef.el. In der waarheit het foude een Lastering tegen Jefus Christus zijn, wanneer men eenige goede fake aan het Schepfel toeschreef, dewelke
hy felfs niet in haar foude gedaan hebben, maar wanneer men eenige dingen aan het Creatuur toe-eygent, als aan het Werktuyg van Jefus Christus, wiens kracht en leven in en door het felve is werkende. Dit en is niet alleen lijk geenfins de Eere noch de Macht Gods verminderen, maar het is oock daar door te toonen de onwederfprelijke daden van defe Goddelijke Macht,
gevoegt zijnde by fijne Barmhartigheit, by fijne Goedheit en Waarheit. En dat is het gene dat hier blijken zal na 2 fob enoribio hot om relatief fit. - Ik stelle vast, dat om de Vervulling van defe Goddelijke sprenk, het Rood
wendig zijn moet, dat den Kop van het Serpent vernoffelt zy: en dienvol
: foolang als fulks niet gefchied is, foo heeft oock defe Goddelijke fpreuk ijnen waren fin niet vervult. 1 Nu, is het dan dat fijnen Kop niet fal ver
morfelt zijn dan in den Laatsten tijd, wanneer God de Verwoesting der Vyan
den van fijn Kerck voltrekken zal (Pfalz 1 ro. (ro9) v. 6.) God fal Oordeel richten over de Natien, en hyfal het Opperhooft ofden Kop vermorfelen (dit is vol L1 3
gens
366 De Getuigeniffen Gods, gens den Origineelen Text) dat over de volheit der Aarden heerfcht (fiet Apoc. -
-
13. v.4, 7, 8, ) En fulks moet niet gefchieden dan over vele Eeuwen na de
lichamelijke geboorte Jesu Christi, gelijk fulks door geheel d'Openbaring
Joannis blijk: eWelke by na over al voorfeyd het gene dat wy nu dage lijks by ervaren eit bevinden, te weten, dat wel wijd van dat den Kop des Serpents foude vertreden zijn; hy in tegendeel nu als Keyfer over de gant fche Aarde heerscht , en dat hy nu met geweld en kracht de geheele Wereld vervoert meer dan hyoyt gedaan heeft. En by gevolg foo kan in alles wat er geschied is in de Wereld tot heden toe, niet bevonden werden den fin noch de vervulling van defe Goddelijke Spreuck. , -
Siet hier dan dewaarheit van dien, getrokken uit de H. Schriftuur felfs. Jesus Christus werd in defe Gods-fpraak aangemerkt, door defe woorden: 2fit falficlfen: Want het is hy die hier spreekt, verschijnende in een ver heerlijkt Lichaam; en hy spreekt van hem, dat hy den Oorspronk fal zijn van de
:: tegen den Duyvel en de Zonde.
Dit is te feggen, den
Autheur der Genade, der Heyligmaking, en van alle kracht en Goddelijke Deugd die men Vyand van nooden heeft. En hier uit kan men bespeuren, dat niet alleen aan Jefus Christus toepast alle het goede dat de Geloovige doen, als zijnde fijne Werktuigen; maar dat defelve
: :
ook in fichbesluit een onbeweeglijk bewijs van fijne Godheit, van fijne Al
mogentheir el jne groote Goedheit. Het welk de gemeene Uitlegging niet doet. Ik fal : fetten tuffehenu (â&#x201A;Ź5erpent.) Dit Serpent is de Dui vel, werd expreffelijk : Apoc. 12.v, 9,) alwaar hy genoemt word met alle defenamen, Draak, Oude Slang, Duyvel en Satan: en op andere plaatsen in 't befonder fomtijts Serpent (v. 14, 15:) fomtijds Draak (v. 13, 17.) en
fomtijds Duivel (v. 12.5 Tuffchen u en de 192outme. Defe Vrouwe is een Vrouws-perfoon die God verwekken fal als een tuneebe E vA, om fijn
Voornemen te doen stand vatten, (waar van hiervoor gemeld is) en om te doen vernietig n het Voornemen van den Duivel, tot fijner eygen fchan de, door
:: hygemeent heeft het Woornemen Gods
te vernietigen. Want hebbende gelooft, dat hyfoude doen keeren tot rui
:
es meufche en al fijne Nakomelingen, de formeringe van de rouw, die Go ::::::::::::gemaakt hadde om tot fijn hulpe te dienen, foo zal God maken dat yfich bedriecht, en dat fijnen Kopvermorfeld word, ne of
door de wegen het iddel der Vrouwe felfs. HET SAAD des Serpends (waarvan
::
dat zijn de Boosheden, de zonden, de Doolingen, het
Quaat, dat gefaaytts, fegt Efdras 4 b. cap.4.v. 30, in het herteder menfche en fijne Nakomelingen, van 't beginaen, 2. Het zijn alle de Godloofen waarvan den H. Joannisfegt, die Zonde doet is uyt den Duivel, Joh. 3: v. 8. (3) Het zijn diegene waar van den Duyvelfich bedient om de menschen te vervoeren, de
Verleyders, de valsche Propheten, de Geleerden en Wijfen defer wereld, de welke
367
Getrokken uit de H. Schrifturen.
welke den H. Joan. (Matt. 3:v. 7.) en Jefus Christus ( : 23. v. 33.) hun
noemen, Serpenten, en Adderen gebroedf: ,,(4) Eindelijk het zijn in 't be fonder alle de Godloofen dewelke leven fullen tot errijt dat het Koninkrijke Jesu Christi zal gereed zijn om geopenbaart te worden; want als danfegt Je fus Christus (Matt. 13, v. 27 tot 30.) fal het Onkruytte voor :hijn komen2. dat Godlooft Saad dat den boffen Vyandgsfaatheefe, felfs in den Acker des Heeren: het, welk hy zal doen in 't Vuurwerpen, na dat hy 't zal hebben doen uitroeyen. In tegendeel, het $aab bcr 1??outme / is de Waarheit, de Deugt, het,
Heyl dat God voortbrengen zal door de H. Vyandschap die hyin dele Vrou-, we stellen zal tegens den Duyvel. Dat is het warachtige Woord Gods, 'tWelk Saad genaamt word (Matt. 13. v.4-8-c. ! Pet: 1. v. 25. Het zijn ten twee
:
den, de menschen in wien het Woord Gods, de Waarheit en gdful len geplant worden, door het middel en de tuffchen-koming van Vrou
:
we. De gene die daartoe hare zielebereyden, en defelve behertigen. Het
is aldus dat in Jefaia 54: de gene die fich tot Godt bekeeren door het middel van defe onvruchtbare vrouwe, waarvan de Propheetspreekt, enčemtyor den, het Saad van defe Vrouwe; Uw Saad fal den Heydenen be-erven. : 3. Het is aldus dat de Hoedanigheit van Het Saad der Vroïnve uitdrukkelijk toe gepast word in 't 12. Cap van Apoc, aan de Schepselen die de Geboden Gods bewaren, v. 17. En defe, door de kracht Gods, âDertreben of Vermorfelen, benitop van 't Serpent Pfal» "9. v.:13. (waar David spreekt van de Tijd der
Laatste Plagen). Gyfult op den Lauwen en Adderen gaan, en treden op dejonge,
Leeuwen en Draken. Én Luc. 10. v. 19. Ik geve u de macht om op de Serpenten en Schorpioenen te gaan, en tegen alle de machten des Vjands, endegeen ding en fal u fchaden. En Rom. 16. v. zo de Goddes Vredes fal wel haaft den Satan onderuwe
voeten vertreden. Het welltbeloont (om dit in passant by te voegen) dat ten
tijde der Apostelen na de Dood en Hemelvaart Jesu Christi, defe dit gen noch niet vervult waren. Defe vermorfeling van den Kopdes Duivels is. de Vernieling van de macht der Zonde, der Dooling, en van het Quade; het
is de Vernietiging van de macht die de Duyvel daar door heeft om de men fchen te vervoeren, het zy onmiddelijk door fijne Satanfche
: ;en, of
wel door het middel van fijn uitwendig Saad, narmentlijk, de Godloofen, de Grootgeleerden, de : , de wereldfche W :heit, de 'oorsich tigheit defer Eeuw &c. Dit alles zal verandtfelt en vernietigt w rden, niet alleenlijk ten aanfien van een of twee in 't befonder; maa
'te:
en van
het algemeen en de geheele wereld, als dan fal de Duyvel niet meer de Vol keren verleyden, werd gefegt Apoc. 20 v. 3. En alle Godloofen moeten uit geroeyt worden, gelijk het Onkruyd en het vervloekte Saad des Boofen van den Akker des Heeren, en in 't Vuer geworpen Matt 13. v. 30. Eindelijk -
door de bermo?fcling berâDerffcn/ dat de Duivel doen zal aan die gene die
van het Saad der Vrouwe zijn, is aangeweten dat de Duyvel macht hebben zal
368 TDe Getuigeniffen Gods, zal hun te vervolgen,ja ook te dooden voor foo veel hun onderste en laagste deel belangt, waar mede fy defe Aarde der Verdorvendheit raken, ik wil
feggen ten aanfen van haar sterflijk lichaam, gelijk d ervarendheit al heeft begonnen te bewaarheden, en zal fulks noch meerder bevestigen naar de Prophetie van Jelus Christus en die van d'Openbar. Joan. 13. v. 7. Het Beeft »vierdmacht gegeven om krijg te voeren tegens de Heyligen, en hun t'overwinnen, nochtans fonder fchade harer Ziele. Waar van het komt dat fyfeggen,(Pfa. 49.v. 6.) Waarom foud ik vreefen in de dagen der tegenfpoet, wanneer my het 9gaat mijner Verffen omringet? Het welk de felfde fake is, als te leggen; Wanneer het
Serpent my in de Verfenen/teekt.. Men kan hier fonder moeytefien welk den waren Sin is van defe Goddelij
kefpreuk: Ik falvyandfchap feiten tuffchen u en de Vrouwe &c. Het welk is als ,, of Jefus Chriftus tegen het Serpent feyde: Al is 't fake, ò Satan, dat gy gelooft , mijnen Raat teniet gedaan te hebben, door het vervoeren der Vrouwe, waar door •, gy ook den Man hebt doen vallen met alle fijn Nakomelingen, om daar door een alge
, meen Keyferrijck te verkrijgen op der Aarden; niet te min foo zal ik nochtans mijn
, Voorneemen volbrengen, en het uwe doen te fchande komen: want ik die den Al , machtigen God en Zaligmaker ben, zal een Vrouws perfoon verwekken, dewelke
, welwijt van u aan te hooren en te gehoorfamen, gelijk d'eerste gedaan heeft, zal u ;, door mijn Genade, een harde party weffen, en ook tegens alle diegene die met uzijn, , en die, inplaats van geboorte aan een verdorvengeflacht te geven, een Heylig Saad, ; en Godvriefende Nakomelingen hebben zal, in wien ik ook Wyandfchap ftellen zal # tegensuen alleenuiven aanhang.diegy Defeovergeheel fullen vernielen en abfoluteljk te niet maken , alle de macht Heerfchappy de Wereldfalt gehad hebben: » alle deurve, door de Vervoering die gy al bereyds aangevangen hebt in d'oorfpronk van 67g
, het men Sheljk Geflacht, en alles ovatgy tegens hun ot Wraakfult komen uitvoeren,
, zal fich niet wijder kennen uittrekken dan haar verderflijkenaards leven te raken, Dewijl dan dit Orakel of defeGoddelijke Spreuk , tot heden toe noch niet is bevestigt of werkdadig uitgevoert geweelt, fou er dan nu geen apparentie zijn, dat God de beginfelen van destelfs Vervulling doet fien, door het Mid del en de Voortbrengin eener. Vrouwe, in dewelke God een volmaakte
Vyandschap tegens den : vel en fijnen aanhang gesteld heeft? Die ooren heeft om te hoeren die hoore.,
:
nder
chen om dan ten vollen ontwijfelbaar te
laten defe Drydig of Toepassing dewelke fiet op een Vrouws persoon en haar Saad in den Laatsten Tijt: foobefiet hoe dat de Geert Gods op nieuw felfs weder indrukt met dieselfte wederom te herleggen voor den toe l:êmenden tijt in 't 12. Cap. vat d'Openb,-Joan. waar van men alhier de Woe: niet an alleen om de gelijke overeenkoming
:
1e fien
:: r .
met die van Gen;
.. . .
.
. .'
In Genefi staat , dat God zalfj andfchip fetten tuffchen de Vrouwe en het Serpent. En in d'Oper.baring staat, Jtond voor de Vrouwe (v. 4.) dat hy
:
haar
Getrokken uit de H. 5chrifturen.
3 69
haar vervolgde (v. 13) dat hy op haar vergramde (v. 17.) In het Boek Geneft werd gelegt, dat dele Wandchep ookfoude zijn tuffchen het Serpend en het Saat der Vrouwe. En d'Openb. Joan. doet ons fien (v. 4) dat de Duivel voor de
Vrouwe gereed staat om haar Kind inteflocken, en daar werd met uitdrukkelij ke woorden gefegt (v. 17.) Den Draak ging wil om krijg te voeren tegens die gene die van het Saat der Vrouwe zijn, die de Geboden Gods bewaren, en het Getuigeniffe Jef hebben. In Geneft staat, dat het Saat der trouwe , het Serpend den Kop ver morfelen zal; en d'Openbaringfegt (v. 11 ') Sy hebben overwonnen door het Bloed des Lams. Het Boek genefis fegt, dat het Serpend dit Saat fal in de Verffenen fteken. en d'Openb. fegt het felfde: Sj hebben haar leven niet liefgehad, felfs
niet tot inderdoor toe. Siet daar hoe dat de Geeft Gods fich felven Laat ons nu tot d'andere Schriftuurplaatsen voortgaan.
verklaart. -
In den 45. Pfalm, (dat de 44 is naar de Vulgata dewelke men hier niet bybrengt, maar wel het Origineelfelfs) daar werd gesproken van de Bruyt des Konings, waarvan vele befonderheden gefegt word, om den Sin te vat
ten uit de Schriftuur felfs. Men moet dan eerstelijk in acht nemen, dat hier niet anders dan bygelijkeniffe of Voorbeelds-wijfe van den Koning Salomon ge handelt word, en bygevolg ook niet van fijne Bruyd; maar van Jefus Chri fius naar de verklaring van den H. Paulus, dewelke hem defen Pfalm toepaf fende, bybrengt in Hebr. 1 v. 8. en 9. defe woorden van v. 7. en 8. uit den voornoemden Pfalm. Uwen Throon 0: Godt, duert van Eeuwigheit tot Eeuwig
heit; de Scepter uwes Rijcks is een fcepter der Rechtveerd, heit. Gy, hebt Gerechtigheit
:ge:at:
liefgehad, en O Hierom ó! Gods, heeft uw Godt,:met Olie der Vreugden boven uwe medegenoten. Ten tweeden , al is 't fake dat de Bruyd waar van alhier gesproken is, kan genomen werden voor het geheele
Corpus van de Kerck in 't algemeen, en ielfs ook voor ider getrouwe Zie
lein't befonder, aan dewelke men op een zekere algemeene en feer geefter lijken Sin kan toepaffen alle het gene dat van defe Bruyd gefeyt word; noch
::h:beltandigen valt dat het niet deneygentlijken:oï Sin defer Loflang is, dewelke hangt aan de volgende omstandigheden die in de Text felfs uitgedrukt zijn. d'Éerfte is, dat er gefproken word van een Uit komft die in den Laatsten Tijt geschieden zal, tertijt als God fich ::, ken om fijne Vyanden uit te roeyen door de Laatste Plagen: GordetrouSweera aan m'Zijde de gy almachtige (en noch voorder) Uwe rechterhand zal u Wonder bedrijfen ... Scherp zijn uwe Pijlen dat de Valcken voor ,,ed;:5yfullen het her
te van deK5anden des Konings doorboren(v. 4, 5, 6.9 Ten tweeden ,
werd'er ver
handelt van een tijtalwaar de Heerlijkheit Gods zaluit gespreyt worden over de Aarde en fijne Goddelijke Schoonheit fich aldaarvïn door de be kentmaking der drie verwonderens-waardige H oedanigheden Gods , na mentlijk, fijne Waarheit, Goetheit en Gerechtigheit; God fich als dan doende kennen als Goed, Gerechtig, en Warachtigin alles en door alles, door het -
Mm
Mid
37 o
.
.
TDe Getuigeniffen Gods,
Middeldes Woords, waardoor hy fich als dan zal deelachtigh maken.
-
En
wanneer is't dat fulks hier voortijtsgeschied is, gelijk dat nu tegenwoordig begind te doen door de Schriften van een Perfoon, dewelke d'Oorfaak van delenafoecking is? Siet hier de woorden des Propheet Davids tot Jefus Chri
stus v.5. Zijt voorfpoedig in uwer Heerlijkheit, gaat endeloopt, klimpt op het Woord der Waarheit, der Goetheit en der Gerechtigheit. Ten Derden, werd er gefpro
ken van den Tijt dat d'Ifraeliten en de Heydenen fich tot Jefum Christum ful len bekeeren, dewelke beteykent worden door de Dochteren van Tirus, en de Rijcken di::::::::::::: Aangefichte van Jefus Christus (v. 13.)
en door de Gegelinnen des Brayds (v. 1.3.) Ten Vierden, werd aangewefen van defe Bruyt, d het eens ziele in 't befonder zal zijn; om dat fy uitdruk kelijkonderscheyden word uit d'andere getrouwe Zielen (vi 15.) Men leyd haar unkoftelijke geflackte kleederen tot den Konink, en hare Speelgenooten de Maagden die haar magaan, gel d men tot u. in Defe laatste woorden betoonen ten Vijfden, dat de
fe Ziele het Werkfuyg zijn zal waar door dat de Kerk zal vernieuwd en d'an dere Zielen tot God bekeert werden, want daar werd gefegt, dat de Maag denhare Navolgsters zijn alfeo wel als hare Gefelen; en dat fy (door hare Navolging) tot den Kommiggeleyt worden. iTen defden, voor foo veel haar Perfoon in 't befonder aanlangt, ook hare manier van leven, en desfelfs
hoedanigheden, daarvan spreekt den Propheet als van een Dochter die God aanhoorea zal, de Yerstandelijkheit fijner :: genieten, hem ge boorfamenklevolitflagen zijn van alle Creaturen en hare Ouders en Bloed verwanten felfs, en waar mede Good fijn vermaak zal nemen, fich aan haar
mede-deelen, en met haar onderhouden, fijn lust fcheppende in de fuyver heit harer ziele is Siet hier alle de woorden des Propheets die die alles behel
fen;o Hoort. Dochter, fiet daar op, ondeneigt nu vooren, vergeet uw Kolk tnuws Va rders Hey85 van de Koning heeft de aangrove foboonhen; ky is uw: Heere, ende gy heersenhelde: 3,195 TeaSevenden, wegens de beschrijving die daar -f:
gedaan word van harekostelijke Klseding v. 9:10, en 14 en het gene van hare Kinderen gefegt word v, 17 dawfytot Vorften over de gamfche Aarde fullen gefield worden, Dit komt feer dat gefegt word in het
::::::::::::::
34. Capeyan Apoc voi en f: wegens de Heerlijkheit deter. Vrouwe, bekleed melde $samen met de sterrengekroont, en dat haar Kind de Nation en Heydenen fou deregwen meteen fita Roedeo: Eindelijk defetaatste woorden van den Lofang: Ik:/uwen Naamgelenskenmalereinvigheit, daarom fullen ade Volckeren gedach tig
inator :"bekwygen dat er verhandelt word van een ongemeene uitkomst,
: is; en dat wanneer defelve zal gekomen zijn, men daar van nergens meer fwijgen zal. . En dien vol gensfooblijkt daar door noch, dat fulks tot heden toe noch niet geschied is; dewijl dat wel wijt van overal te spreken wegens een foo wonderbaarlijke faak, foo heeft men alleenlijk niet geweten wat dat fulks te feggen was. -
Maar
Getrokken uit de H. Schrifturen.
371
Maar het kan ons niet onbewust zijn, na wel gedacht te hebben aan 't gene - 12-1-2. dat hier daarvan nu gefegt is of hele coll (- 5oi: 1. . . . . . Niemand twijfelt dat den 1 tot (of na de gemeene ioverfetting of Vulgara
den 1e9.) Pfalm, niet spreekt van den Moffat,iten aañfien van de Toepaf fing die Jesus Christus aan fich felfs heeft gedaan over defe eerste woorden:
Den Heere heeft gefagt tot mijnen Heere, fit aan mijne rechterhand, Got dat ik onze Vjanden zalnedergelegt hebben tot een Voetbanckuwer voeten (Matt. 22. v. 43); en dat den H. Paulus hem byna al het overige toepast in 't 5 en 7. Cap, van fijnen Brief aan den Hebreen. Defe woorden die men hierbygebracht heeft betey kenen (1.) dat er gesproken word van die dingen dewelke den Meffies over komen fullen na fijn Hemelvaart en fijne fitting aan de Rechterhand Gods,
(2) Defefelfde woorden met die van v. 5, 6, en 7. beteykenen dat ergefpro ken is van den Tijt wanneer God de godloofen straffen zal door fijne laatste Plagen; dewelke zal zijn, gelijk noch meermaals gefegt is, de laatste Da gen, waar van gesproken is Matt. 24. en in Apoc. en elders. (3): foo blijkt door het 2. en 3. vers dat er gesproken is van den tijt wanneer God fijn Kerk
zal vernieuwen, door d'algemeene bekentmaking der Waarheit; en dat hy fijne verstrooyde Kinderen by-een verfamelen zal. Siet hier de woorden van het 3. vers (alhier is de Vulgata uit het Griex qualijk uitgedrukt, en het Griex is ook qualijk uit het origneel Hebreeus overgebracht, het welk men hier ge
trouwelijk bybrengt): Uw Volkzaleen vry en gewillig Volk zijn ten dagen wanneer
gy uw Heyr-legenkjeeen vergaderen fultin een Heylige Gieragie. Daarna voegt den Éropheet by, aangaande de manier hoedanig dat God dit velck vergaede renfoude, en defe Kinderen doen geboren worden: Het zalueen Doomveder Jeugt zijn, die uit de Baar-moeder :: daags zal geboren worden, of r zal geboren worden, en uit de wel; den Douwbuover Jeugt die van de BaarMorgen-roode of van de Morgen-ferre. Dit is wel klaar, en ik weet niet hoe dat men natuurlijker foude konnen een Vrouws persoon beschrijven, alsook den tijt of den Autheur van dit Werk. • (De Morgen-jierre is Jefus Christus felfe, den Bruydegom van de Kerck, en Vader der Getrouwe (Apoc. 22. vs ré) De Morgen roode, dat is het Licht der Waarheit, dewelke begint op te gaan
en fich tevolplegden over de geheele Aarde: Dit is ook den rij: en de bs ftemming of de Nacht (de Duyftermiffen en de Kinderen der Duyftefysis, be
gind te verdwijnen én weg terwijlzenby om plaats te geven aan de Heerfe des ProphaetsWDavid, dewelke in de beschrijving der Laatste dagen en der Laatste Plagen, infijnen. 49 Pfalmv. 1 sifegr3: Syfalen m der Helen gaar
pie van het Hichtiyolenbouw de Godtrochtige zielen Afelfs na d’uitlegging
:
pen worden als diereu; de Dow (ofde Peft) falhië op eten, en len over hun heerfdhen in den Morganftomd: Nu, Geë, die voörtijesteit: Aday??
heeft uitgenomen de Matrife of het Vrouwelijk Deep, dat borsprófikelijk in van de hem was, en waar van hy de Vrouwe maakte, en gefegt, dat hy Vrouwe Mm 2
372
â&#x20AC;&#x2DC;De Getuigeniffen Gods,
Vrouwe foude doen een Saat geboren werden, waar door hy het Serpent den Kopfou doen vermorfelen; die fegt ook alhier door fijn Propheet, dat te
genden Morgen/tonden op den Dageraat, fijn Heylig Leger, defe Jeugt, ook Hemelfche Nieuwigheit,foonnttelijk en in groot getal als de Douw zal van de Baar-moeder geboren worden, v. 3. en dat hy daarmede den kop vermorfelen
zal die over de gantfchen Aardboden heerfcht v. 6. Is dit niet defelfde fake als
d'eerste Belofte. En beteykent fulks niet uitdrukkelijk het gene dat wy foecken ?
Den 1 13.Pfalm (na de gemeene latijnse overfetting 1 12.) spreekt oog fienlijk van den laatsten Tijt, als wanneer Den Naam des Heeren zal Heerlijck zijn van den Opgang der Sommetotharen Nedergang, alwaar God fal verhoogt wor den boven alle Geflachten, en fijne Heerlijkheit verheven worden tot aan de Hemelen
&c. v. 3, 4. Het welk Jelaias den Laatften Dach noemt (Jef. 2. v. 1. &c.) al
waar God de kleyne verheffen zal, fegt delen Psalm v. 6. Ontrent dier dagen fegt den Pfalmift, dat er een gedenkwaardige Uitkomst gefchieden zal, waardoor hy de grootheit Gods te kennen geeft, en uit oorsaak van dien, foois hy geheel verrukt van Vreugde, en aangedreven om hem te loven en te vermanen dat idereen hem looft. Hy fegt in 8. vers. Het is hy die een On vruchtbarefteld in het Huys, om Moeder der Kinderen te zijn, en haar daar over te
verheugen, Hallelujah! Ik bid u, wat voor oorlaak van Hallelujah is er in de gemeene flaauwe uytduyding, dat een Vrouwe dewelke tien of twaalf jaren getrouwd, fonder kinderen foude geweest zijn, daar na eenige bekomen mogt, enfich daarover verheugen, mogelijk over eenige godloofen Spruy ten, gelijk als Cain, waar over Eva fich foo feer verheugde! Is dat niet wel een fchoone oorfaak van Hallelujah voor geheel de Wereld. Is dat niet wel een faak, waardig om opgesloten te worden in een ongemeene verukking van Blijdschap, die een Propheet foude doen, wanneer hy overweegt d'o
penbare Bekentmaking van de Heerlijkheit en de Kracht Gods, in de Her Ătelling en uitbreyding van fijn Kerck over den geheelen Aardbodem! Wie mag dan defe Onvruchtbare zijn van dien Laatsten Tijt, dewelke in het Huis Gods, door Godfelve zal gesteld worden, om aldaar door fijne Goddelijke Kracht Kinderen te baren, en defelve op te voeden, en fy daar door een oor
faak van een vaste en bestandige Vreugde genieten, dewelke felfs een Ko ninklijken Propheet verrukt, en hem feggen doet, Hallelujah, Looft den Heere? Is dit niet het felfde 't welk aan Jefaias deed feggen: Verheugt u, gy
Onvruchtbare dieniet gebaart en hebt, endejuychet met blygefchal Jef. 54 v. 1. en Cap. 66. v. 7, 8, 1o. Sy baart eer haar de fmerten van barensnoot aankomen, eer hare
Kinds noot aankomt heeft ff een Manneken gebaart. Wie heeft fulks oyt gehoort? Wie heeft oyt dufdanige dingen gefien? Kan ook een Landt eer dat het de Weedagen krijgt, een Volk tegelijk baren? Nu heeft immers S 1 o N hare Kinderen fonder Weedagen
gebaart. Verheugt u met Jerufalemen weeft vrolijk over haar, alle gy die haar lief bebt, verheugt u met haar &c.
Salo
Getrokken uit de H. Schrifturen.
373
Salomon in het laatste Cap. van fijne fpreuken federt vers 10 tot 3r, maakt de beschrijving van een fiercke en zwakkere Vrouwe in feer heerlijke woorden, makende daar van een geheelen Lof-fang, waarmede hysider yers doet be ginnen door foodanige Letteren die na d'ordere van 't Hebreeuws Alphabeth gefchickt zijn. Het welk d'aandachtigheit van den Wijfeman uitdrulet, én een feer aanmerkelijke fake vertoont. Sulks te willen duyden op een ge meene Moeder des Huysgefins, dat fou al te laag zijn: en het foude af te wijt feylen, van dufdoende te geraken aan het beste Deel, en noch veel minder tot den volmaakten fin waar van Salomon fpreekt. Sulks fegge ilt ook wanneer men meende dat dit moeftebepaalt zijn aan de beschrijving der Ge- .
loovige Ziele; het welk al te feer afgefondert en al te algemeen zijn foude. Het en is niet, dat men niet foude komnen en dat men niet foude mogen voor defe twee'erley voorwerpen foodanige onderrichtingen uittrekken als aan stonds gemeld is, maar laat ons den Wijfe Man felfs aanhooren." Hy geeft haar de hoedanigheit v. 1o. eener ovakkere offtercke Vrouwe. Daar is geen warachtige sterkte dan wanneer men de Dooling, de Zonde en den Duyvel
overwind, door die Vyandschap waar van God gelegt heeft: Ik zal Vyand fchapftellen tuffchen de Vrouwe en het Serpent. Enfchijnt het niet, dat den Wij fen-Man fijn oogmerk heeft op defe wonderbaarlijke Vrouwe der Beloften, dewelke krachtiglijk moet ftrijden en den Duyvel overwinnen, en dat hy
feer Gelukkig acht de gene die fulken raren fake komen te vinden; (wanneer hy vragende fegt) Wie zal defterke Vrouwe vinden feDewelke hy felfs niet ge
vonden heeft offchoon hy haar gefocht had onder alle degene die tot fijnen tijden toe geleeft hebben Eccl,7. v. z9. Hy fegt ver 1. Dat haken Man geenen Roofen zal ontbreken, door haar. . Sulksobereikent, dat Jefus Christus door haar een Victorie behalen zal over fijne Wyanden, en dat hy door haar, vele Zielen uit de Tyrannie des Duyvelsrukken zal oHyfegt v... 14: Dat ifj, ge lijk het Schip eenes Koopmans, het Broot van feerverrebrengt: Het welk aanduy den wil dat er te dier tijd een algemeene Hongets-noodivan 't Woord Gods zal zijn, ten dat defe Vrouwe het Broot van den Hemel en uit het Onderhoud
met God brengen zal ik het welk wel een feer wijs afgelegen Landt is veor de menfchen van defenTijt. Hy fegt vºor 6,1 DatfjdenWijngaard van de Vruchten harer handen geplant heeft. Deleu (Wyngaantas de Kercle (Pfa- 8ot voo9-5 Jef 3. v. 1. Matty? IAWA $3.)
dewelke aladeen geheel verdorvenelunitgerney
zijn
de (Pfa 8e, v. 13:ot 17.) en zal de Knucht inhurenbanden worden: dit is te feg gen dat defelve wederom zakgeboren werden door hare bewercking en tuf fchenkoming, en dat fy die wederopNieuw inplanten zal, en haretfptanc ken befnoeyen. Dit is hetgene dat God door defeftereke Vrouwe doen zal: en hy fegt voorder vers 18: "Dat fy\beproeft en befiet dat de Koopmanschap of hare Koophandeling goet zy. Dit is te feggen, dat fy zielen tot God gewind; want voor foo veelden uiterlijken Koophandel belangt, daar van is feer weynig -
Mm 3
goet »
374
â&#x20AC;&#x2DC;De Getuigeniffen Gods,
goet, en foo feerweynigby God aangenaam, dat God daar over fegt; zach. 14 v. 21.) Damrfullen geen Koophandelaars meer zijn in het Huys des Heeren der
Heyr/charentediertjtgHet 19.wers is uitgelegt in een Boek van Juffr. Bourignon, genaamt den @ortg-fteelt/ aan 't einde: Doch'fiet hier drie of vier omstan
digheden, waar van den Wijfe-man spreekt, dewelke de fake beteykenen fonder eenige tweespalt. Eerstelijk beteykent hy den tijt, en fegt, dat het ter laafter dagen zijn zal, en dat defe Vrouwe als dan verheugt zal zijn. Sy is, fegt hy v. 25. bekleed met fterkte en Heerlijckheit (befiet hier by den 45. Pfa. en het 12. Cap. van Apoc. v. 1. Sy zal lachen in den Laaiften dagen. Die gene dewelke vertaalt hebben: Sylacht over den toekomenden dagh, zijn vervreemt van den Hebreeuwfchen Text om hare eigene Inbeelding te volgen. Daar staat van woord tot woord: Syfallachen ter Laaifter dage of tijt, volgens de Stijlder Schriftuur. Het welk de felfde Sake is die David hier voor gefeyt heeft, dat defe Moeder der Kinderen als dan vrolijck zal zijn; gelijk als S A R A, d'Onvruchtbare, dewelke een Erfgenaam of Nakomeling hebben de, feyde: God heeft my doen lachen, en fy noemt haren Soon Jfaac, het welk beteykent lachen. Het welk den Propheet fegt te fullen volbracht worden in de Laatste dagen, wanneer d'Onvruchtbare (Die God by &ara vergelijkt Jefa. 54. v. 1.) een Erfgenaam of Nakomeling hebben zal. Ten tweeden, voor foo veel haar bediening aanlangt, fegt : Wijfe man, dat fy de Wet des Evangeliums of die der Genade verkondigen zal met een Volheit van
Wijsheit, v. 26. Sy opendharenmomd met wijsheit, en de Wet der Barmhertigheit, (dat de Wet des Evangeliums is) is tuffchen hare Lippen. Ten derden, aan gaande d'Onverdeeldheit van de Persoon, om te weten ofhet eene befonde
re, of vele verscheydene zijn; foo werd fy boven alle d'andere uitgefchey den, en is gefegt, dat fy meerder Genade van God heeft ontfangen dan alle d'andere die getrouw en deugtfaam geweest zijn v. 29. Vele Dochteren hebben goederen vergadert (Deugden en Genadens) maar gy overtreft hun alle. Sulks kan niet anders dan van een eenige Perfoon gelegt worden. Eindelijk wat hare uitwerkingen of Woortbrengingen aangaat , foo werd gefegt, dat fy openbare Wercken fal doen die vruchtbaar en overal gedenkwaardig zijn ful len : Geeft haar de Vruchten harer handen, en dat hare Wercken haar loven in de Ver gaderingen des Volks. Defe Befchrijving is wel klaar, en wel omstandig uit gedrukt, om te voldoen op hetgene dat men nu eyfcht aangaande een foo
danige Verklaring die menfegt dat in de Schriftuur niet gevonden wierd. Men heeft hier voor al betpeurt, dat offchoon men door de Bruyd van het Hooge-Lied Salomonis, ider getrouwe Ziele in't befonder verstaan kan,
en ook de Vergadering defer Zielen of de Kerck in 't algemeen, nochtans in den volmaakten en alder bepaalften Sin, foo ftrekt Salomons oogwit op de Kerck wanneer de felve op Aarden zal vermindert of ingetrokken zijn tot een eenige ziele of een Dochter, waar van God fich bedienen zal om de kerk te I.er 1, el
Getrocken uit de H. Schrifturen.
375
herstellen in een veel wijt-uitgebreyder getal. Sulks blijkt, om dat (1) den Laatsten Tijt feer klaarlijk is aangewelen, wanneer gelegt word (cap 2. v. 14.) dat defe Duive verborgen is in de holen der Steenrotfen, wegens den Winter tijt (v. 1 1.) een woord 't welk Jesus Christus ook gebruykt om den Laatsten tijt en desfelfs Plagen aan te duyden (Matt. 2.4. v. zo ) Bid dat uwen Vlucht niet
gefchiede de Winters. En daar is ook gefegt dat het een tijt is waar in defe Bruyd geen ware Christenen noch ware kenniste Gods meer op Aarden zal konnen vinden (Caat. 3. v. 2) Ik wil my opmaken (fegt fy) en in derftad omme gaan, op de wijken en ftraten, en foecken Hem die mijn Ziele bemind; Ik hebbe hem gefocht maar
niet gevonden. Selfs wero'er gelegt, dat Sy geen Kennisfe Gods meer vinden zal onder de Leeraars, Paftoren en Geestelijke; dewelke in plaats van defe
ziele tot God te geleyden, fy defelve fullen vervolgen, om dat fy God foekt (cap. 3. v. 3) De Ronde of de Wachters (de Pastoren en Predikanten wiens Ampt is, dat fyfouden waken in de Kerck over de zielen (Heb. 1 : v. 17.)
De Wachters die in der Stadommegaan, vonden my: hebtgyniet gefien, feyde ik, die mijn Ziele bemind. (ende cap. 5 v. 7) De Wakers die in der Stad ommegaan (de Geestelijkheit die het Bevel en Opficht over de Kerk hebben) my gevonden hebbende, diefloegen myende hebben mygewond. Ten tweeden word er gefpro ken van den Tijt wanneer de Kerck op Aarden zal vernieuwd worden, wan
neer de Plagen fullen beginnen op te houden, ten minsten wanneer defelve voor haar fullen ophouden cap. 2 v. 11. Staat op mijn Vriendinne, mijn Schoo ne, ende komt herwaards; wantfiet de Winter is voorby gegaan; den tijt des regens
(dit is te feggen, de Plagen, dewelke zijn fullen gelijk den Regen ten tijde g?oacbs Matt. 24 v. 37, 39.) is weggeweken &c. Ten derden, fookonnen defe volgende woorden niet anders verstaan worden dan van een eenige zie le, die als dan in de Kerk overgebleven zal zijn cap. 6. v. 8. Ecne is mijne Duive, mijn Volmaakte; eene harer Moeder of d'eenigfte van haar Moeder (d'eenig fte in de Kerck) De Liefte en d'uitverkorenfte harer Moeder (de Eenigste die in 't befonder is blijven leven in de Waarheit en in de Leering Jesu Christi.) En op die felfde plaats werd fy onderscheyden uit d'andre Zielen, dewelke door haar aan te schouwen, of door haar Voorbeeld na te volgen, getrouw en reyn worden. De Dochteren befagen haar, en ff noemden haar feer Gelukzalig. Den Wijfeman vertoont haar (ten Wierden) als een Ziele die de Woorden der Genade en het Hemelfche Voedfel verkondigt; en dewelke doet weder
keeren tot een geestelijk leven, de Zielen die leggen slapen in de Zonden (cap.4. v. 11.) Uwe Lippen รณ mijne Bruyd: zijn als druppenden Honingfeem (dat de Wet Gods is Pfa. 19. v. 11. Pfa. 1 19 v. 1o3.) Honmgende Melck is onder uwe Tonge (dat het Woord des Evangeliumsis 1. Pet. 2. v. 1.) cap. 7. v. 9. Uwe Kele (uw woord) is als goeden Wijn, (de Leering des Levens Jef.55. v. 1.) die mijnen Welbemindengladingae, en doet de lippen fpreken van degene diefliepen. Ein delijk defe woorden van 't 8, cap. 5, vers. Wie is defe die daar opvaard
: Woeftij
376 ‘De Getuigeniffen Gods, Woeftijne, ende fteunet haar op haren Welbeminder betoonen dat defe Bruyd, de Vrouwe felfs is van 't 12. Cap. in d'Openb. Joan. wanneer fy van God is ge borgen geweest in der Woeftijne Apoc. 12. v. 6. en 14.) Sy zal daar uitgevoert worden door fijne Goddelijke Bestiering, en door haar betrouwen op hem alleen.
-
Om dan van Salomon tot de Propheten over te gaan, foo behoorde men beginnen door Jefaia. Maar dewijl men hier voor al openingen gegeven heeft om tot defe Materie te pas te brengen zo of 3o Capittelen van defen Propheet, foo zal ik my onthouden van meerder daar over te spreken,
Jeremias heeft defe felfde Uitkomste feer klaarlijk en met uitdrukkelijke woorden voorfegt in 't 31. Cap. van fijne Openbaringen, alwaar hy van den Laatsten Tijt sprekende, defe Dingen te famen by malkander voegt, te we ten, den Laatsten Tijt, de Plagen Gods, de Vernieuwing der Kenniffe Gods of de Verstandelijkheit der Schriftuur, de Bekeering der Heydenen, de Wederroeping der Jooden, en een Vrouwe die God op een ongemeene wijfe verwekken zal, om fijn Goddelijck Werck ontrent de Menfchen uit te voeren. Siet hier dan eenige defer woorden cap. 3 o.. v. 23, 24. Siet daar zaleen Weder des Heeren met Grimmigheit komen; een verfchrikkelijk On)veder zal
den Godloofen op den Kop vallen, want des Heeren grimmigen Toorn falniet aflaten tot dat hy doe, en uitrichte wat hy in den Sin heeft, ter Laaiftertijt fult gyfulx welgevaar 2vorden. Cap. 31. v. 1. Ter diertjt, fpreekt de Heere, wil ik aller Geflachten ffraëls Godt zijn, ende Syfullen mijn Volk zijn crc. v. 17. Uwe Nakomelingen in den Laat ften dage hebben veelgoetste verwachten, fpreekt de Heere. v. 2o. Hoortgy Heydenen des Heeren Woord, ende verkondigt in verren eylanden v. 2 1. Keert weder, Jonk vrouwe Jfraëls, keert u weder tot defeuwe Steden, hoe lange wildgy in der Verbijfte
ringegaan, gy afgeweken Dochter. Want de Hoere zal vat Nieuws in den Lande fcheppen; De 192outue3al ben JI)an omuangen. Het zy dan dat God, die de fwakke dingen verkiest, om de machtige te schanden te maken en te ver nietigen (1. Cor 1. v. 27.) een Vrouwe verkieft, om aan te randen en t'om fetten , om dus te spreken , de machtige Mannen, de Wijfen, groot Geleerden en de Voorsichtige (dewelke d'oorfaak van de Vervoering des Volks geweest zijn Jefa. 4 v. 1 1.) en om hun te vernietigen en te fchanden
te maken in hare Wijsheit Jef 29. v. 14. Het zy dat hy haar verkiest, om eer ftelijk de Mannen te bekeeren, en over hare Zielen de forge te dragen, defel ve te bewaken en te bestieren om haar tot God te geleyden. Of het zy dat
dele Vrouwe omvange en behelfe in haar den waarlijk Stercken Man (naar de
Hebreeufche beduyding). Het welk Jesus Christus naar fijn Geest is (waar van defe felfde Vrouwe in d'Openb. Joan. Swanger is) om den felven te ba ren in de zielen van d'andere, waar van hy doorgaans geheel uitgebannen
was. Dit alles komt daar op uit, om te bewaarheden en te betoonen het ge ne dat men pretendeerde daar van niets in de Schriftuur foude gevonden wor den.
377 Getracken uit de H. Schrifturen. worden. 't En is niet onbewust, dat fommige, en felfs het meestendeel, defe Schriftuurplaats aan de Maget A4aria toepaflen, dewelke nochtans ten
alderuiterste genomen, haar niet dan in den laatsten Sin foude kennen toe gepast worden die men aanwijst, en dat felfs maar lichamelijker wijfe, voor foo veel als fy het lichaam van den Meffias in fich gedragen heeft. Maar duf danige Uitlegging is geheel wijt af van defe Sake: want het is wel wijt van daar, dat fulks de Middel tot de Wederroeping der Israeliten foude geweest
zijn, nademaal het in tegendeel d'oorfaak geweest is van dat het overige des
Joodfchen Volks noch voorder is verstrooyt geworden, en Jerusalem ver nielt. En nadien dat defe Wederroeping niet gefchieden moet dan langen tijt na de Hemelvaart Jefu Christi, volgens de woorden van den H. Paulus Rom.
1 1. v. 25, 26. en den H. Joannis in fijn Openb. cap. 7. alwaar hy gewag maakt van de Wedergeroepenen en de Vrygekochte van alle de Geslachten. Soo is het dan wel baarblijkelijk dat die Vrouwe dewelke God als dan verwek ken zal om dit Werk uit te voeren, niet de Maget Maria kan zijn, dewelke al
langen tijt te vooren uit de Wereld is geweest, en ook noyt geen Bediening gehad heeft om het Woord te verkondigen tot beschaamdmaking en ter ne derwerping derftercke Mannen, en tot verheffing en geleyding der Kinde ren Gods in den Laatsten Tijt; dewelke het Saadeener Vrouwe zijn volgens de Schriftuur Apoc. 12. v. 17. En het is bestandig en vast door d'eenige op ficht der woorden van den Propheet, dat defe Vrouwe het Voornaamste
Voorwerp is van de Beloften Gods; en dat van haar gesproken is als van het principaalste Werktuyg, waar mede Godt door een fienlijke wijfe wercken zal, in 't Openbaar en algemeen over de gamtfche Aarde, door een verwonde renswaardige manier, dewelke feer overtuygend zal zijn; die d'alder we
derspannigste, aan wien Godfpreekt, niet fullen konnen onbewust zijn. By Jeremias laat ons voegen den Propheet Michae. In het vierde en vijfde fijner Prophetien spreekt hy van de Verwoesting en van de Herstelling der Kerck. En hy waarschouwd uitdrukkelijk (cap. 4. v. 1. dat het felfde is
als Jefaias 2. v. 1.) Hy waarfchouwd, feg ik, dat hy voor den Laaiften Tjt fpreekt, hebbende in het vijfde Cap. v. 1. gesproken van de Straffen Jerufa
lems, foo voegt hy tot vertroosting defe woordenby: Endegy Bethlehem Ephra ta, die gy klein zijt tegen denduyfenden in Juda, uit uzalmykomen, die in ffraĂŤl Heere zy, welkers uitgang van aan beginne ende van Eeuwigheit afgeweeft is. On der dies laat hyfeplagen tot op dentijt, dat die, die baren zal, gebaart hebbe: foo ful len dan de overgeblevenenfijner Broederen wederkomen tot den Kinderen JfraĂŤls c&c. Zeker Perfoon, dewelke een goeden Vriend was van den genen die staande houd, dat de Schriftuur niets met allen van defe dingen fegt, (zijnde den overleden Heer Swammerdam, dien feer vermaarden Anatomift) heeft my
in defe woorden doen aenteykenen Vierderleye Geboortens van Jefus Chriftus: d'eerste isfonder beginfel, als zijnde het Eeuwige Woord, van den Vader gebo Nn
â&#x20AC;&#x2DC;De Getuigeniffen Gods, geboren t'aller Eeuwigheit, aangewefen door defe woorden: Sijne Uitgangen
378
zijn van de dagen der Eeuwigheit. De Tweede in 't begin des Werelds, als
Verheerlijkt Mensch, d'Eerftgeboornen aller Creaturen: Col. 1. v. 15. Nemen de uit Adam een verheerlijkt Lichaam (naar de Goddelijke Lichten die God aan Juffr. Bourignon gegeven heeft.) Het welk aangewefen is door defe woor den: Sijne Uitgangenzijn van den Beginne. De Derde Geboorte, ten tijde des Joodfchen Volks, als Sterflijk Mensch, wanneer hy fich met onfe Sterflijk
heit bekleede in den schoot van de Maget Maria, uit wien hy tot Bethlehem geboren wierd: het welk uit gedrukt word door defe woorden: Gy Bethlehem
Ephrata, diegy klein zijttegem den duyfenden in Juda, uit u zal my komen die in Jfrael Heerezy. . En de Vierde, voor foo veel fijnen Geeft belangt, (neygt
uw gefichte tot het 12. Cap. van Apoc.) na de Verlating der Jooden, en ha re gevanckelijcke Wegvoering, en wanneer de Verstoring Israels zal gereed zijn om op te houden, en haar aller Wederroeping tot fulks te doen; 't gene den Propheet uitdrukt als hy fegt, Dat God het Joodfche Volk tot de Gevanckenif fefoude overleveren, welkers bestemden tijt hy aldus aanwijst: tot den tijt dat Sy die baren zal, gebaart hebbe. En hyfegt dat defe Baring zijn zal den Tijt de
welke te famen vloeyen zal met het Begin van de Wederroeping der Joden en de Tien Geslachten, of dat het felfs het Middel daar toe zal zijn : foo ful
len dan de overige harer Broederen ten dien dagen wederkeeren met den Kinderen Jfraels. Het is foobaarblijkelijk, dat defe Vierde Geboorte van Jesus Christus niet is die gene dewelke door de Maget Maria tot Bethlehem geschied is, in wel
kentijt de Jooden noch meer verstrooyt zijn geweest, dat het overtollig zijn foude eenige moeyten aan te wenden om dat beter te doen blijken; defgelijks ook om te betoonen, dat Sy die baren moet, d'Onvruchtbare zy, waar van David en Jefaiafpreken, en het overige dat voorgegaan is als ook foo wel
het gene dat noch volgen zal. A1 offchoon het Vierde Boek Efdrae, byna overal voor Apocrijf gehou den word, en dat felfs eenige daar mede gefpot hebben door godloofe en fchandelijke aanteykeningen, foo vermindert fulks nochtans niets aan de Goddelijke en verwonderenswaardige Waarheden die daarin begrepen zijn, dewelke dusdanige menschen niet waardig zijn defelve te kennen. Ik wil
juyft niet staan blijven, op het gene dat feer Godvruchtige en heel verlichte menfchen daar over Verdedigingen gemaakt hebben; en dat de gene die het Licht des H. Geestesgehad hebben, het felve alsfeer Goddelijk zijnde ge recommandeert hebben. Idereen die Godfoekt, het felve met ootmoedig heit des herten lefende, zal wel in fich gevoelen; dat het d'opperfte Waar heit is die in dat Boekfpreekt, en om dat hy fulks te meer foude mogen ver
zekert zijn, foo heeft men daartoe het getuigenis van Jefus Christus felfs, dewelke dit vierde Boek Efdrae aan de Wijsheit des H. Geestestoeschrijft, het
felve met defe woorden aldus aanhalende Lue. 11. v.49. De Wijsheit Gods heeft ge
Getrocken uit de H. Schrifturen.
379
gefegt; Ik zal Propheten en Apoffelen (of gefanten) tot haar uitfenden, en van dien fullen fyfommigedooden en vervolgen. Waar aan Jesus Christus in het felfde discours noch byvoegt, Matt. 23. v. 38. Daarom foo werd uw Huis voeft gela
ten. Waar is het dat de Wijsheit Gods fulks fegt, gelijk als Jesus Christus het felve bybrengt door manier van getuigenis en als een aanwijfing van Schriftuurplaats? Sulks werd nergens gevonden dan in het vierde Boek van
Efdras cap. 1. v. 32, 33, waar uit ook getrokken zijn defe andere woorden van Jesus Christus in het felfde discours (Matt. 23. v. 37.) Ik hebbe u willen vergaderen gelijk als een Klokhinnehare Kiekens vergadert onder hare Vleugelen, het welk d'eygenste woorden van Efdras zijn Cap. 1. v. 3o. Soo mogen wy dan het vierde Boek van Efdras wel bybrengen, als behelfende de Waarheden der Goddelijke Wijsheit ; en wy fullen daar mede niet anders dan Jefus Christus navolgen.
-4
,
Defen Propheet dan, dewelke in dit geheele Boek niet spreekt dan wegens de Verwoesting van 't Volck Gods; van de Straffen en de Vernieling der god loofen, en van de Herstelling der Kerck. Dit alles befluyt met vele om
ftandigheden op een foodanige manier in het 2. Cap. van fijn Boek, dat hier heel wel te pas komt, gelijk dan blijkt,
-
(1.) Dat die van het Volk Gods gezondigt hebbende, en het Verbond des Heeren verbroken, de Kerck zal geslagen, en verwoest worden, en ver mindert worden tot den Stant van een Weduwe fonder Kinderen v. 3 : Gy
hebtgezondigt tegens den Heereuwen Godt, ende hebt gedaan 'tgene hem mishaagt &c. v. 6. Maakt hun te fchandenen hare Moedertot een Roof, v. 2 en 4. Gaat hemen gy Kinderen, want ik ben een Weduwe ende Verlatene.
(2.) Dat God fich bereydom fijn Kerk en fijn Koninkrijk te herstellen, en dat fulks in foo gevaarlijke tijden geschieden zal, dat men behoort te bidden,
defelve fouden mogen verkort worden, en fich wel op fijn wacht houden v. 13. Bid, dat dentjt die vertoeft, mag verkort worden. Het Koninkrijck is u alreede bereyt; waakt dan. Dit zijn baarblijkelijk defelfde manier van fpre
ken, gelijk als Jefus Christus gebruykt in 't 24 en 25. Cap van Matthei, al waar hy van de Bereyding des Koninkrijks spreekt, Matt. 25. v. 1. van te Waken
(v.42.) alwaar hy ook uitdrukkelijk fegt, Dat indien die dagen niet verkort »vierden, geen Vleesfoude behouden blijven, maar om der Uitverkoorne willen, ful len defelve verkort worden v. 22. Sonder tegenspreking fullen dat de Laatste dagen zijn. . Befiet ook d'Uitlegging die Juffr. Bourgnon over dit 24 Capit tel van Matthel gedaan heeft, in het Eerfte Deel van 't Licht fimmense in de
KDupffermiffen. is -€ 2: 2-5. ,,Der (3.) Dat God als dan het Quade zal uitroeyen, en het Goede wederver r-
nieuwen, op een foodanige Manier dat alle Schepfelen fich daar over fullen
verwonderen v. 14. Neemt den Hemel en de Aarde tot Getuignis, Ik heb het 9gade teniet gedaan, ende het goede gefchapen, om dat ik leve, fpreekt de Heere. Den Nn 2
Tijt
3:8o.
â&#x20AC;&#x2DC;De Getuigeniffen Gods,
Tijt en de Manier hier van, beschrijft den Propheet Jefaia in fijn laatste Ca-pittel veelbefonderlijker. (4.) Dat God een Vrouwe zal verkiefen, om door haar, Kinderen te ver
krijgen, de felve op te voeden, en die door haar te regeren, v. 15, 17. Gy. Moeder, omhelft uwe Kinderen, voedhun opmst Vreugde, maakt hare voeten vast als een Pylaar (andere lefen't, voedhun op als een Duyve) Want ik hebbe u uit verkorenfpreekt de Heere.
(5.) Sonder iets te feggen wegens de befonderheden van het 18 en 19. vers, waar van het noch geen tijt te spreken is; het blijkt door het zo, 21,
22,23 vers dat defe Moeder door haar Voorbeeld aan hare Kinderen onderwij fen zal d'oefeningen de naarvolging defer Drie Hoedanigheden Gods, van Gerechtigheit, Waarheiten Goetheit, doende gerechtigheit aan denalder kleyn ften v. 2o. verlichtende de Verblinde v. 21. en bewijsende hulp en bystand der Liefdadigheit aan degene die dat benoodigt zijn.. (6) Dat dit Nieuwe Volk Gods fich ergens eenigen tijt vertrekken zal in een afgezonderde Plaats v. 24. Mijn Volk, 2wacht ende zijt ftille; 2vant uwe. Rufte zal komen. Het welk Jefaia met defe woorden uitdrukt cap. 26. v. 20, 21. Gaat henenmijn Volk in de Kamer, endefluyt de Deure achter u toe; verbergt u
eenen kleinen oogenblick tot dat den Toorn voorbygae. Wantfiet de Heere zal uitgaan, van fijnerplaatfe,te huis te foecken de Boosheit der Inwoonders des Lands over haar. En feer dikmaals in de Pfalmen, als de 12. de 27. de 31. de 37. de 91 en elders meer, werd gefegt, dat er een Schuylplaats zal zijn voor de Vroomen ge durende de boofe dagenM
(7.) Dat defe Voortbrenging der Kinderen niet moet verstaan worden op een natuurlijke of menschelijke wijfe, gelijk als wanneer een Vrouwe flech ter wijfenaar den Vleefche hare Kinderen voed en opbrengt, om hun by het leven te behouden en voor de natuurlijke doot te beschermen; maar dat de felve ftrekken moet tot een waarlijke goede en naar Godes wille behaaglijke manier, hun de kracht gevende om met een vasten tred voort te gaan in de
Wegen Gods, en haar onderhoudende en voedende in een foodanig leven dat hun waardig maakt van God gefocht te worden, en te mogen ontgaan
het Verderf en de straffe der Hellev. 25, 26, 29. Gygoede Voediter, voed uwe. Kinderen; endefterkt hare voeten. Geen van den Dienaren die ik u gegeven hebbe, fal omkomen, want ik falfe van uwe handfoecken: Mijne Handen fullen u bedekken, op dat uwe Kinderen de Helle niet fien. (8.) Dat als dan de Plagen Gods over de menschen komen fullen ende hun verwoeften; maar dat God defe Moeder daar voor beschermen zal, en haar,
met vreugden vruchtbaar makende.
Het welk haar den Moed zal doen ver
wekken onder vele oorfaken van fich fonder dien te bedroeven. v. 27.
En
zijt niet mifmoedig, want wanneer den Dach der Verdrukkinge en der Benaauwdheit
zalgekomen zijn, foo fullen andere weenen en droevig zijn, maar gy daar en tegens falt vrolijkende Overvloedig zijn,
/
(9.) Dat,
Getrokken uit de H. Schrifturen.
38 1
(9) Dat fyniet zijn zal fonder vervolgt en gehaat te worden, niet alleen lijk van fommige in 't befonder, maar felfs van verscheyde Volckeren, maar
nochtans dat fy tegens haar niet fullen vermogen v 28 en 3o. De Volckerenfal lenfich tegens u aankanten door Haat en Gramfchap; maarf, en zullen tegens u niets ver mogen, fpreekt de Heere. Verheugt u, gy Moeder met uwe Kinderen, want ik zal u verloffenfpreekt de Heere.. (1o.) Dat nochtans onder defe Volckeren, die menschen welke een kin derlijken en een eenvoudigen gront der Ziele hebben, en noch in d'Onwe tendheit en Zondenflapen,-fullen door God tot defe Moeder gevoert wor den, met de gene die de Waarheit gekend en ernstelijk bemind hebben, haar
voor eenigen tijt door menfchelijke inficht verlaten hebbende, en als flapen de geweest zijnde in de belemmeringen der tijdelijke dingen v. 3 1. Gedenkt aan uwe Kinderen dieflapen, want ik falhun uit de fijden der Aarde te voorfthijn bren
en, en haar Barmhertigheit bewijfen; om dat ik Barmhertig ben fpreekt de Heere 'Almachtige. -
(11) Dat God als dan d'alder grootste en overvloedigste uitwerkingen fijner Barmhertigheit en Genade gebruyken zal ; en dat fy noyt meer fullen uitdroogen v. 32. Omhelft uwe Kinderen tot dat ik kome, en hun Barmhertigheit bewijfe; want mijne Fonteynen vloeyen over, en mijn Genade zal niet verminderen. Aldus is het dat Jefaia de Laatste Uitstorting van den H. Geeft in de Laatste
Tijt beschrijft Jefa. 58. v. 11. en David Pfa 87. v.7. Dat ook Jeremia van fijn geduurfame standvastigheir fpreekt cap. 31. v. 36, 37. en Ezechiel van des felfs overvloed, cap. 36. v. 24, 2 f, 26-
(12.) Dat te dier tijden de Bekeeringen. Wederroeping der Joden zal ge fchieden, v. 16. Ik zal de deoden van hareplaatfen doen verrijfen, en uit haregra vente voorfchijn brengen, want ik heb mijnen Naam bekendgemaakt in Jfraël (an dere lesen, Ik hebhe uwen Naam erkend d; Jfraël) Defe Herstelling van Israel is de felfde die aangewefen is in het 37. Cap. van Ezech. door een Wederop ftanding der dooden.
(13.) Dat de Heydenen en Ongeloovige fich ook fullen bekeeren, en den Heere aanhooren in de hope van 't Eeuwig leven; en dat fulks aan 't Einde
der Eeuwen geschieden zal v. 34. Gy Volkeren (of Heydenen) die gy het hoort ende verflaat, verwachtetuwen Herder; eeuwige Rufte zalhyu geven, want naby , is hy die aan 't Eynde der Wereld komen zal. (14. Dat defe Vergadering een weynig tijt voor de Bruyloft des Lams geschieden zal; dat fy daartoe fullen geroepen worden, geteld en geteykent worden; en dat fy daar toe fullen bereyd worden door de Verlating van den Handel des Werelds v. 38, 39. Siet hetgetal der beteekende in de Maaltijt des Hee ren; die hun van de Schaduwe der Wereldgetogen, Rocken van den Heere e
:
ontfangen hebben. Overfiet dit met de felfde Beschrijving die d'Openbaring, Joannis daarvan doet cap. 7, V. 4 &ç, en Cap. 19. V, 8, 9, . N n 3,
(15) Ein-
3 82
â&#x20AC;&#x2DC;De Getuigeniffen Gods,
(15.) Eindelijk dat defe fullen het Saat der Vronwe zijn, die gene die d'Onvruchtbare begeerde, en dewelke genoemt zijn geweest in de Belofte dewelke Godt aan 't begin des Werelds dede v. 40. S 1 o N (dat is die ziele
dewelke alleen was) ontfangt uw Getal, en omvangt uwe witgekleedene (dat is hier noch, de Vrouwe die den Man omvangt Jer. 31. v. 22.) die de Wet des Heeren
vervult hebben (defe die werden door den H. Joannis genaamt Het Saad der Vrouwe, die de Geboden Gods bewaren, en het Getuigeniffe Jefu hebben Apoc. 12.
v. 17.) Efdras voegt noch by Het Getal der Kinderen diegy begeert hebt is vervult, Biddet den Machtigen des Heeren dat uw Volkgeheyligt worde, dat van aan beginne des Werelds geroepen of genoemt is. Sulks wil niet beteykenen die Geloovige Zielen dewelke tot God geroepen zijn van den beginne des Werelds, die al bereyds en al over lang geheyligt zijn geweest, maar die gene dewelke als dan leven fullen en van nooden fullen hebben geheyligt te worden. Defe fegt Efdras, zijn de Kinderan die genoemt en geteykent zijn geweest den beginne het zy des Werelds, of van de H. Schrift, of van de Beloften Gods.
En fiet hier
hoe dat fy van den beginne des Werelds genoemt zijn, van de Schriftuur, en ook door de Beloften Gods: Ik zal Vjandfchap feiten tuffchen het Saat des Ser pents en het #aat berâbgoutme : en dit Saat der Vrouwe zal het Serpent den Kop ver
treden. Siet daar hoe dat fy in den beginne genoemt zijn; en fy werden ook aan 't Einde genoemt Apoc. 12. v. 17.
Kan er ook noch twijfeling of duysterheit over blijven wegens het wefen van de Sakefelfs, na het bewijs van foo vele omstandigheden ? Maar men moet defelve in een wefen te famen beschouwen, en defelve aanmercken als
met malkander vereenigt zijnde; en niet het een of 't ander alleen in 't be fonder onderfoecken, fcheurende defelve van al het andere af. Het welk zijn
foude gelijk alsof iemand de leden van een Menfch d'een na d'ander van mal kander fcheurde, om te willen bewijfen dat fy die kracht niet hadden die men
hun toegeschreven had, want het beste deel van hare Kracht ontstaat uit ha re Vereeniging En het is om defesoorfaakshalven dat ik alle defe Omstan digheden hebtrachten te famen te vereenigen. Defen felfden Efdras in het 7. Cap. 25. vers van fijn vierde Boek heeft noch
dit getuigenis: Siet.dentijt nadert, en fj zal wel haaft gekomen zijn, dat alle de Wonderen die ik u voorfeyt hebbe, gefchiedenfullen; (dat is den laatsten Tijt, en de gedenkwaardige uitkomsten die als dan geschieden zullen) en als dan zal de Bruydverfchijnen (dit is het felfde 't gene den Koninklijken Propheet David
fegt in fijnen 45. Pfalm het 15. v. waaruit men fien kan het gene dat er hier voor van gefegt is) Enfy die nu in der Aardenvorborgen is (defe is die gene waar van Salomon spreekt Cant. 2. v. 14. die in de holen der Steenrotfen verborgen fit) zal met Heerlijkheit vertoont worden. Den Wijfe-man fegt, dat men als met verwondering vragen zal, wegens hare klaren glans en heerlijkheit, wan neer fyuithare Schuylplaats en verborgenheit zal te voorschijn komen? Wie VJ
Getrokken uit de H. Schrifturen.
3 S3
is defe, die daar opkomt uit der Woeftijne, fich/teunende op haren Welbeminde ? Cant.
8. v. 5. Het foude tot d'oneyndigheit uitloopen, wanneer men alle de ge lijk-overeenstemmende Schriftuurplaatsen bybracht, dewelke uitleggen en bevestigen den Sin van eene Schriftuurplaats, door een groot getal andere die van de felfde fake handelen, altoos met een noch veel klaarder manier.
In het Nieuwe Testament fpreekt Jefus Christus van defe Dingen maar duyfterlijk en door gelijkenillen, omdat hy niet wilde dat de Geheymniffen van fijn Koninkrijk, die niet dan ter Laatster Tijt moesten geschieden, fou den bekend zijn aan diegene aan wien hy doen ter Tijt sprak Matt. 1 3. v. 34, 35. Nochtans wanneer in het 33. vers van 't felfde Capit. hy het Koninkrijke der Hemelen vergelijkt (te weten de Herstelling Kerck op Aarden, alwaar God
als in den Hemel heerschen zal)wanneer feg ik als hy dat vergelijkt by een fuur deegfem onder drie Maten Meelgemegt, om het broot te doen oprijfen, dat de Kinde ren Gods zal voeden; foo geeft hy klaar genoeg te kennen, dat fulks ge fchieden zal door de bemiddeling of den Dienst eener Vrouwe. Ik en wil niet voorkomen de verwonderens-waardige Uitlegging die defe Vrouwe felfs ge daan heeft over defe Parabel of Gelijkeniffe, dewelke men hier na zal fien in een van hare geschriften dat ge-intituleert is i)et licht begil)crclbg/in des felfs laatfe t'Samen-fpraak van 't derde Deel. Men heeft al meer als eenmaal gementioneert van de Vrouwe in het 12. Ca pittel van d'Openbaring Joannes beschreven: maar dewijl fulks niet anders dan by geval, of als by maniere van gelijke overeenbrenging gefchied is, of door confrontatie van andere Schriftuurplaatsen. Sulks fal nochtans niet beletten dat men alhier daar van eenige befondere aanmerkingen bybrengt. Het blijkt door de Beschrijving die den H. Joan. van dit Gefichte doet, en door de werkingen die het felve in de Zielen verwekt van de gene die het met aandacht lefen; Dat dit Gefichte een van de voornaamste der geheele -
Openbaring Joannis is. Het felve heeft ook den geeft en de speculatien van alle de Uitleggers besigheit verschaft met veel meerder ernst en vlijtigheit dan eenig ander; en een iegelijk heeft daar van een befonder verfchillend
gevoelen, maar nochtans alte maal tot eenerley uitloopende, te weten, dat defelve gantfch ongerijmt of geheel strijdig tegens den Text zijn. De mee ftendeel houden staande, dat dit Gefichte al bereyds vervult is, fommige, voor den H. Joannes; andere te fijner tijd of een weynig daar na. Eenige hebben gefegt, dat defe Vrouwe die boven de Maan : Lea de Vrouwe van Iacob foude zijn, en dat Iacob de Sonne is; de Twaalf Sterren, twaalf Pa triarchen zijn, waar uit de Joodfche Kerck ontfproten is. Indien defe Uit legging was den Droom Iofephs, men fou defelve als dan moeten aanhooren; maar dewijl het eens anders Droom is, foo behoeft men niet veel fchrupel
te maken om defelve te verwerpen. Andere feggen, dat het de Maget Ma ria is , dewelke Jefum Chriftum gebaart hebbende, kort daar na in Egip -
tCl)
De Getuigeniffen Gods, eso ten vlood, Maar bovendien dat alle debefonderheden wegens hare
3 84
***. *
ten, de Middelen tot desfelfs wegvluchten, de aanvallen en het bespringen
des Duyvels, en alle het andere, aan de Maget Marie niet kan toegepast wor"
den: fooiset noch dit verschil, dat de Baring van de Maget Maria al lang
: was, en fyfelfs al van dele Wereldgetcheyden ter tijt als den H. annis dit Gesichte ontfing; en dat fijne geheele Openbaring spreekt van 0
dingen die na hem geschieden moesten, felfs volgens fijn eygen Getuyge nis, die defe fijne Openbaringden volgenden Tijfel toeschrijft, Gap. 1 v. 1.
d'Openbaring Jefu Chrifi die hem God gegeven heeft, omfijnen Denifknechten te toe nen het gene welhaaft gefchieden moet, en ook noch volgens de Getuigenis van
klus Christusfelfs cap. 4, v. 1. Klimt hier op, en ik zal u toonen de dingen die ier nagefchieden moeten, en dan noch ook volgens het getuigenis van den En gel, Apoc. 22. v. 6. - Defe Woorden zijn getrouwende warachtig. Den Heere, de Godt derheylige Propheten heeft fijnen Engelgezonden om fijnen Dienaren te toomen die dingen dewelke welhaaft gefchieden moeten. ,,Door dele felfde. Reden foo bedrie : fich ook die gene dewelke leggen, dat defe Vrouwe, de Joodsche Kerk
foude zijn , wanneer fy bereyd was den Soone Gods ter wereld te bren gen, en geboorte te geven aan de Kerck van d'Eertte Christenen, na het welke defe Joodfche Kerck weg gevloden is, door hare Verwoesting, als in een Woestijne, waar God haar nochtans beschermt. Het welk felfs vals is; nademaal dat fy ontrouw is geworden en gevallen uit de Genade Gods;
en dat tot nu heden toe, de Duyvel macht over haar heeft. Maar noch an dere leggen, dat defe Vrouwe de Chriftelijke Kerck is die ontrent ten tijde van Comfantin geweest is, dat haren. Mannelijken. Soone, die de Volckeren
moest regeren, Comftantin foude geweest zijn, en de volgende Keyfers fijne Nakomelingen tot aan den tijt van Theodofio, of het heerschende Gefach der Christenheit onder hem c5 catera.
Dit alles isfoo ongerijmt dat ik fmerten
gevoel van het te : daar aan te gedencken. Het foude wel veel warachtiger zijn, te feggen dat federt dientijt den geeft des Duyvels is ge boren geworden, om de Kerck en de geheele Wereld te beheerfchen, d'On gefchoende Carmelijten, gelooven de fake wel veel beter getroffen te hebben in den opdracht aan den Koning van Spanje, van de Brieven beschreven door de H. Therefta, namentlijk, dat defe hare Heylige Moeder, de Hemelsche Vrou
we van d'Openbaring Joan foude geweestzijn, dewelke in den Spaanfchen Hemel verschenen is, en die na hare doot gedragen zijnde door twee Vleu
: , d'eene van hare Brieven,
en d'andere van d'Aanteykeningen der Bif
chop van Ofmo, komt haar presenteren aan Philippus den IV. als tot een ge heyme geestelijke Woestijne om aldaar beschut te worden. o In gevolge van
dien foo fouden dan die van het Saat der Vrouwe, waar van in 't 17.versgs meld word, d'ongeschoende Carmelijten en Carmelijteffen zijn. Dit schijnt
van d'Ernstigheitafte wijken. Verscheyde Nieuwe Secten die fich h: - --
aags
Getrotten uit de H. Schrifturen. 3 S5 daags van d'een en d'ander kant opmaken, gelooven defen Mannelijken So ne te zijn van de Vrouwe in Apoc.
En dewijl de Secten meestalte maal een
Man tot Autheur hebben, foo foude defe Vrouwe volgens hare rekening een Man zijn. Dat is wel getroffen! Siet eens tot hoedanige Duyfterniffen dat de menschen vervallen zijn, dewelke wel te kennen geeft dat al het gene wat fy voortbrengen, niet dan inbeelding is, waar overiyfelfs geen voldoening en dat tot heden toe de fake noch niet is vervult geweest; om dat
:
et denaart der Prophetien is, dat defelve niet volmaaktelijk verstaan wor den, dan alleen naar mate dat fy volbracht worden; en hare vervulling over
tuygt met een volkomene byvoeging der Waarheit wegens haren Sin, alle de
gene die niet van d'alder boosaardigste of van d'alder gepatiioneerfte hand nekkige zijn.
-
Siet hier dan het gene men met waarheit feggen kan, aangaande dit He melsGefichte, over-een-komende met de Schriftuur, fonder te spreken van de Voorstelling dat het felve begint te vervullen of niet.
(1.) Dat dit Gefichte voor den Laatsten Tijt is, wanneer God fich zal bereyden om fijne Kerck te herstellen, en hy de menschen met groote Won den zal slaan. Sulks blijkt uit dat dit Capittel een Aanhangsel van het voor aande is, waar van het laatste vers vertoont, De
:: van het Godde
: Verbont, en dat hy dede Blixemen en Donderflagen, Aardbevingen en grooten Ha gelkomen Apoc 1 1 v. 19. (2.) Dat het felve als dan vervullen zal wanneer den Geeft des Christen domsfoodanig van der Aarden zal verbannen zijn, dat defelve om foote
spreken, zal bepaalt en besloten zijn in een eenige ziele. Dit is het gene dat door defe favangere Vrouwe aangewezen word, en dat het Kind niet buyten haar in de Wereld geboren was. -
Âť-- *
(3.) Dat defe Perfoon een Vrouws persoon zal zijn, gelijk den H. Joan met haar noemt en uitdrukkelijk gefien heeft v. 1 en 2. Ikfag een fivangere Vrou we, het welk hy in 't gevolg noch verfcheydemaal herhaalt, en hy onder
fcheyd haar als een belondere Perfoon, uit d'andere Geloovige en Kinderen Gods v. 17. Wy hebben aanstonds defe Waarheit bevestigt gesien door alle d'andere Schriftuurplaatsen die fo veel gesproken hebben van de Vrouwe, de Dochter, de Bruydt, d'Onvruchtbare, de Moeder, de Voedfter &c.
(4) Dat dele Vypuwe niet alleenlijk in het Licht der Waarheit en der Deugt foude zijn, in een Hemelfchen Stant, onder de voeten tredende alle
d'onderhoorige of aardfche verganckelijke dingen, in fich hebbende den Geeft Chriftien die der Christenheit v. 1. Het welk hare eygene Volmaakt heit beteykent; maar ook dat fy meer Genade dan voor haar felfs hebben zal,
te weten, ook voor andere, gelijk als de Son, waar mede Sybekleed is, niet voor fich felven fchijnt, en geen befonder Licht is.
(5.) Dat defe Vrouwe het Middel zijn zal waar door inderdaat den Oo
c: CS
386
is Te Getuigeniffen Gods, vio
:: oms en den Evangelischen Geeft in de Wereld fal geboren wor denin de zielen der menschen, die als dan fulls" zijn (gelijk gefeyt is) He Saat der Vrouwe, en die de Geboden Gods belยบften falen en het tรณetuigniffc (een : claafschap is: Chris hebben bereykentv. , en:. , (6) Dat dele Vrouweveel Smerten zal lijden (naarden geeft en het lic haam en veel vlijt of kracht zal gebruyken vooral eer dat fy de mentchen komt te baren in en Geeft Christi, gelijk als den H. Paulus van fich feyde
Gal,4 v. 19:,,M:ne Kinderkens, voor wiens kop nieuw de $merten den Baringe gevoele tot': : its Chriftus in ugeformeert zy. Het welk (ten minste ten deelen) de Sin van ende riep als
::::::::::::::::::::::::: :
Baren-noot hebbende, defmetten om te haren noteboยบk meebeten door , (7) Dat den geeft des Vernieuwden Christendoms zal krachtig: Manne lijken vigoureus zijn, wijt uitgebreyt en vernielende overal het gene dat fich : de Gehoorfaannheit Christi, en dat de Duivel geen macht meer hebben zal defelve te verfwakken en uit te dooven, nadien defelve aan God ::::::::::::::: zijn, en aan fijne Hemelsche Regeering onderworpen we en V, 5, aardeeentn Mannelijken Some, dewelke alle de Volckerenmoefterigeren, e
J
z!
meteenyfare
-
en
.
-
-
- -
--
: 3, end- haar Kindwierd opgenomen tot Godtsendefijzen Throon 5 en
(8) "Dat het Saat der Vrouwe van den Duyvel al vervolgt worden; maar dat fy hem
: overwinnen door de mede-deeling aan het Leven en het
Lijden van den Sone Gods, verzakende hun felven, en haar leven tot in
: vergevendey. 11. Sy hebben overwonnen door het Bloet des Lams, en de do r het Woord:::::: en hebben haar leven niet liefgehad tot eridoot toe tot : Dat de Duyvel en fijne Kinderen fich van aan beginnefidlenindrin gen en influypen in dele Nieuwe Kerck onder de Kinderen Gods, en telfs trachten aldaar de Meester te fullen zijn en de magtigie, te weten, maar dat
de Vroomen door hare Tegenstand, en door de bystand die God door fijne
Engelen toeschikken zal, hun fullen bestrijden, en foo krachtiglijk over
: :: defijnen aanhang van de Kerelt fullen uitge roeyt worden, fonds, dat oyt haar plaatse aldaar meer zal gevonden worden v.7,8. Daar ': in den Hemel (in de Kerck) Michael en fijne Engelenfireden tegen den Draak; endeden Draak met fijne Engelenfirewt tegens cer vยบor haar gft gaat: ,.,ng groeit": 1,io 1 groov 1 ยบm 2:19.2: 21 (" :: : : :: niet rlandsinvoeren hoch ook de fijne in "de Kerk ta:gewe : en Hemel), waarvan hy uitgedreven wierd: Hy -
-
e
ging Krig voeren tegen die van het Saat de brouwe, dewelke hyndch in de We reld verspreyt zal vinden onder de Godloofeo V, 8, 9 en 17n alwaar de woor
den aldus luyden: Den Draakwierdtoornig op de Vrouwe, onhyging uiton Krijg te voeren tegen d'overige van haar Saat, die de Geboden God bewaren, en die het Ge tuig ni: fhet Martelaarschap) Jefit hebben, i92, zegt: " Go is leg -3: ze
* ** *
(11.) Dat
Getrocken uit de H. Schrifturen. (11.) Dat alleenlijk als dan Jesus Christus zal beginnen warachtelijk in fijn Kerk erkend te worden voor den Saligmaker en den Koning des Werelds
veao fiMuis in den Hemel (het welk de Kerk bereykent) de Zaligheit, ende de
:::::::::::::::::::::::::: (ez.) Dat een weynig tijt daarna het Rijk des Duyvels zal eyndigen felf op de aarden v. 12. Wie dengenen diep der Aarden:n; dit ze:::::::::: Duyvelis totulieden afgekomen die feer toornig is, dewijlhy weet dat hy kleynentjt heeft, s: (13.) Eindelijk, dat vele van die in den beginne der ::g defet ingen, van alle defe Waarheden fullen overtuygtweten, en fich vervoe genby het getal der Vrofmen; :: defer Waarheden, doch
nochtans daar wederom vanaf fullen vallen door de bekoringen en verley dingen des Duyvels. - Het welk aangewesen wordin't t.vers door het Der dendaelder Sterren, die denfaart des Draaks van den Hemel op der Aarden deed val len. a. Het welk beteykent den Afval van een Stantal waar men defe Waarheit
had gedoogt in den Hemel deler Nieuw geboorme Kerk. Dienvolgens foo behoort men fich fooifeer niet te ergeren wegens den Afval van vele, felfs de foodanige die al feer verlicht zijn geweest,
wanneer fülks komt te geschiede:s
nadien wy daar van voorheen gewaarschouwt zijn geweest, maar dat wy offs veel eer trachten noch ftercker te bevestigen met vreefe, tegens een Vyand die foomagtig is, dathy felfs de Sterren van den Hemel doet afvallen. ri, Siet daar het meestendeel der Omstandigheden, waarvan den H. : aanwijstdet famenvloeying in defe Uitkomst. Daar zijn er noch een gebe fondere die men uitgelaten heeft, waarvan men den Sïn wel fien zal naar
mate dat defelvefuilen volbracht worden: ehhare Voorfegging zal teken nen geven; dat het Werck van God zal zijn, en dat men het felve gelooven zal volgens defe Woorden van Jefus Christus: Ik hebbe u defe Dingengef'g voor
:::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::g: ::':
e laovenmegt Joh:14 v. 29. Ende het is niet feer : , dat men
spreektnoch van hare uitlegging noch van desfelfs befondere en onverdeelde toepassing. Want de uitwerkende daat zal van fich felfs spreken. Ook fietgy dat tot nu toe, fonder myte hechten aan :: gen te doen,
ik my vernoegt hebbe met alle de hier boven gemelde é:tuygenissen der
:::::::::::::::: :::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::: Schriftuurplaatsen by te brengen, tot tegenstelling
stelling dewelke men voortgebracht hadde om u van de Waarheit af te wen
ap;automoetstomende vierta herstellen en olibermijfeïEn ik geloof -foo krachtiglijk het tegendeel betoont te hebben, dat om fich daar aan niet
over te geven, men noch ongelooviger en onverschoonlijker folide moeten zijn dan de Joden ter tijt als
:::::::::::::::::::::::::: Want ik biddè u ver
recommandeerde doorde Getuigenisderschriftuur:w
gelijkt een weynig de veelheit en de klaarheit defer Schri is C ( 11
Oo 2
-
:: , byge
-
338
we ‘De Getuigeniffen Gods, "2 thebbeymet een oftwee, en felfs duyster genoeg, die d'Apostel:
den Jodenbybrachten; en dewelke het meeftendeel niet dan figuren of Voor
beelden waren, Gyfuk gelijkgeen als dat Christ is zonde K:ar nu geheeten worden, Mattea.v.23: vanjefus fijne ::::::::::: te weten van het Pafcha Lam dat een voorbeeld was Exöd, 14% v. 4.6: Hoan: i9:v. 38." En wanneer den H. Petrusbewijst Acto. 2. v. 25. dat de Verriffeniffe Jefit Chifti was voor feyt door David in den 16: Pfalni het 8 v. &c- Niet te min foo hebben buyten twijfel de Joden grootelijks gezondigt, felfs de middelen harer zaligheit verworpen, om aan defe Getuigeniffen niet gelooft te hebben. Wat fouden dan diegene niet wel begaan, dewelke wilde in hare hardnekkigheit blijven
met d'aanwijfing van fuiken grooten getal der H. Schriftuurplaatsen, dát ik niet geloof, dat er eenig punct van de Christelijke Leering of eenig Geheym nis is, dat door foo veel goddelijke Getuigeniffen foude konnen bevestigt worden, dan de Waarheit van defe Uitkomst der Laatften tijt."
-
-
-
- Indien de menschen niet fwak of ongeloovig, offlaaumoedig of boofair-
-
dig waren, foo fou d'eenige wefentlijkheit der Waarheit en der Deugt, dat de Verzaking hares felfs, de Liefde Gods, en d'overgevin aan hem is, ge
noegfaam geweest zijn folder. Voorfegging en Prophetien, dat niet anders :: toevallige dingen zijn. En of er fchoon al Pro -
phetien geweest waren, en dat fy in hare duydingen en uitleggingen gedoolt hadden, nemende d'een tijt voor d'ander, d'eene plaats voor de andere, het eene Schepfel of d'eene omstandigheit voor d'andere; foo foude hun noch tans fulx niet fchadelijk geweest zijn, wanneer fy alleenlijk fich hadden we-,
ten vast te houden aan het weten der Waarheit, en daar op hun voornaamste oogwit gesteldt. Maar federt dat fy het Wefen der Waarheit verlooren hebben, dat fy die felfs niet konnen weder vinden, en dat God door fijn
Goetheit haar defelve moet toefenden door foodanige Werktuigen, welkers woorden en Voorbeelden hun daar toe geleyden; foo vind men sommige die
defe Waarheit verwerpen, om dat fy niet willen gelooven, dat God haar defelve door foodanige Werktuygen mede-deelt. Andere derven de elve, niet gedoogen, niet door gebrek van te gelooven, dat God fich door fooda
mige wegen mede-deelt, maar fy twijfelen of heriuyft dit Werktuygin't be fonder is, ooSommige andere hebben een natuurlijke Onachtfaamheit
:
fulkst onderfoecken, en bygevolg om de Waarheit felfs te mogen weten, ja hun eygen zaligheitte verkrijgen: en noch andere hebben een fekere vly tigheiten Düyvelfchenyver om overal een quaat gerucht te strooyen tegen s de Perfonen waarvan God fich bedient in het werck fijner Waarheit, foo dat
de menschen van goeden willen daartegens een quaden indruk behalen door, het middeldeter afteraars, houdende verdachten meenigmaal voor quaat alles wat van foodanige Personen mogt voortkomen die men ::
»eeft aangebracht, en dufdoende.fooberoovenfyhun felfs van de -
- -'
rheit Cl, n
Getrakken uit de H. Schrifturen.
389
: iddelenhater eeuwige zaligheit fonderfulkst onderfoeckend bier is om defe Qgaden te vermijden dat God geheel nootzakelijk heeft gevon C
den, slangen: :: Y@prWeggen, igen doorrijt, foodanige menschen die :: door defe en dul r. *
verdacht zijn, , met
: :: : omstandigheden, t'famenvloeiingen, manieren &c.hy aan de menfc en foude doen verkondigen fijne waarheit en -
-
elijke
fijne Genade. Defe beteykening van middelen, van tijden, van manieren
en andere Omstandigheden, bannen byfommige de twijfeling en ongeloo
vigheit uit, verwerkende Leuyheit van andere, infonderhei: wanneer het o:gemeene en raare Middelen zijn, waartoe niet anders dan hare enkele cu- .
:: ondelslve naar tejagen. En de Swalken vinden fich ge :: en : door de g:ïyg:ï, tegens de voorgevin gen, of veeleer tegens deboosaardige indrukleien der Laiteraars, die hun wil
lijke Waarheit, die in en als dan fonder fchrupel omhelft tot Het welk het oogwit en het voor naam ei cht is. : g, h op jodlulitolov zal nog e holool , doºr gif Me de afkeeren van de [
:
: ::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::: ::
den, foude mogen vinden het zy in de woorden of in eenige andere befonderheden die de Perfoon aangaandewelke de Waarheit verkon
digt. Want anders men weet dat er foo veel en foomeenigte diergelijke fwa : H, Schriftuur gevonden worden. Men weet ook dat de woorden en : ten quaden geduyd wor den door de godloofe menschen, gelijk als ervaren hebben, den Konink Da
vid Pfa,56: v. 6. §jf keuren al de mijne hoorden, en deneken maar om my quaat te doen:
: 1.9. v. 2 1. van de Godloolen, dat fjden Manfcb doen ftraf
haar houden om een Woords uille, zijnde openlijk berijt, foo leggen ff flricken, en, doen den Rechtveerdigen in befehaamilieit vallen. Jere zo. v. o, ik heb de Leffe ringen :: : urt om vijft zij vonde:n van allen kanten, boemrfeo vele fchel:en, endemy allenthalven verf:hrikken: Hy, verkleegt hun, ny Awillen hem,
verklagen of zij met lift konden aan hem komen, en de ons aan hem wreeken. Jefus,
Chrilïs clfs heeft dat ervaren; ingnjacht hem in fijne woorden te vangen
:
Matt, 22, v , 15. yde dat defelve onverdraaglijk waren. Dat woord.' Wie kan het hoor:: 62, Men verdraayde fijne woorden tot
is
:
:
2 MlajT-
6, v 6: Eindelijk men riep voor mildadig uit, de y
fentderleye onmogfe e dingen in de woorden, in de bedrijven in de Beffier ring van hem en fijner Apostelen, als of ly de Wet Gods,
r:
den Tempel en de Kerckgelaftert, vernietigt en overweldige hadden 1-Soo,
dat fulks niet nieuws : a :: dat men felfs geen voldoening
::::::::::::::::::::: 5e toevalligheden, noch over sommige duy fter:yeorgevingen die de boosdoenders verwekken, om de mede-deeling van 't Licht te beletten, soires"gd: was het als ee: 3. -
ex
t •-
----
-
--
QL
39 o
, Vy't
De Getuigeniffen Gods, woo
-
het âlder vaste en het Voornaamste is, de Prophetische Getuigenis van Godt wegens de Perfoon die defelve verkondigt, en aangaande alle desfelfs om
standigheden; en dat men in fijn confcientie kend hoe wijt dat men van de
waarheit af is die men begint te kennen en te jen, en dat men toe feerver
fonckenleytin de Duyfte nillen, in de zonderen in de inwendige Quaden: Defe drie Getuygens, namentlijk de Waarheit, de Prophetien en de Con fcientie konnen een doorgank maken dwers door alles heen, en alle de tegen heden omverre stooten. Indien wy ons geschocqueert vinden in de Schrift ten van een foodanige Perfoon, door dusdanige onderrichtingen die met enfe meeningen niet over een stemmen, en met het gene wy gelooft hebben grooté waarheden te zijn, moet men fich daarom verwonderen dat de Düyfter
niffen (waar wy zekerlijk in blijven totter tijt dat wyjefum Christum na volgen ) geschocqueert ofberispt worden door het Licht, 2. Cor 6, v. 14:
Indien wy noch fommige dingen niet konnen begrijpen, moet men fich daar over verwonderen dat de natuurlijken en vleefchelijken menfehlde Dingen niet begrijpt die van de Geeft Gods komen, en dat defelve hem fchijnen een dwd:heit te wefen, nadien hy die niet begrijpen kan, fegt den H. Paulus, 1 Cor. 2, v. 14. en dat defelve niet anders dan geeftelijk onderfcheyden worden, en door de Geeft God;
en niet door den geeft der Wetenfchip, of foodanige wijsheyt die men in de Wereld leert , v. 12 ? Indien wy ons gequetst of geschocqueert bevinden
voor foo veel onten stant, onfe zeden, en onfe genegentheden aangaat, en
dat wy veel wederftreving in ons daar tegen bevindend behoeft men fich daarom t'ontstellen van dat den Ouden. Mensch die sterven moet, dat de
: die men verzaken moet,
en dat de genegentheden dewelke vernietigt moeten zijn, eenige fmerten gevoelen wanneer fy fommige houwen van het fweerd ontfangen, dat haar moet doen sterven, en by gevolg hun noch
meerder doen lijden op foodanige wijfen dat fy van pijn moeten schreeuwen, tot foo wijd dat fy met Jesu Christo, na wel geslagen, gewond en vast ge fpijkert zijnde, : het leven opgaf met een groot geroep? Indien wy mee men dat men ons en andere menichen al te feer vernedert of al te laag stelt, en dat men ons voor veel quader doet achten dan wy ons bevinden, en ons felfs oordeelen,
behoeft men fich daarom t'ontstellen dat een hert, 't welk de Duyvel met hoogmoed vervult en opgeblafen heeft, gelijk het onfei
fith niet vernoeg met fijn eygentlijke plaats, die het alderdiepste van : afgrond de Hellen behoorde te zijn? Wat voor wonder steekt daarin, dat een dusdanig hert, 't welk altoos veel beter van ficnfelven oordeelt dan het behoort, bevind dat het oordeel 't gene de Waarheid over hem veld, al te feer vernederende is ? lou men fich moeten verwonderen, dat het ons in
den aanvang schijnt alsof men ons, en ons gelijken, onfe Leeraars, onfe , onfe Leyders&c. foodanige gedachten toeschrijft, en fulke me mingen, dwalingen, quaden, oorfaken en voornemens, waar v: :
: 1-
-'
-
ull
C
Getrokken, is de A7 Schrifturen.
* - - - - - er vººr
3st
dunkt dat fy en wy wel fear wijd af zijn, nadeniaal het herie allerminkkar fo kranck, foobastaardig en foo uitermaten bedrieglijk is, dat er niets hem daar in gelijkt, en dat niemand het filve kend; d;n God : Jer: 7. Y. 9, 9-) en die gene die hy het openbaart ? En d en God, die e herten doorgron '3 emt geen jacht op onte schootie overdefickingen, op on fe
speculeren de in-
-
: noch op onte onvruchtbare woorden en meeningen; maar hy fiet op den verborgen grond van het middelpunt onter herten, dat de wagge ling of afwijking van de Neyging onter ziele veroorzaakt, en onfe liefde, en : genegentheden van ons geheel leven en al onfebedrijven doet verkee vsn 3 elke wy dan naderhand weten te bewimpelen met foo fchoone
:
woorden, en met fulke föheorie voorgevingen van cpinien, inbeeldingen
::
en vleyende indrukfelen fonder dat wy”, ielfs weten, foo feer groot Verblindheit, dat defelve onvergelijkelijk die van den Koning David te
boven gaat, denwelken niet tegenstaande alle de genadens en lichten des
H. Geest die hy ontfangen hadde, wel een geheel jaar lang in Onkund en uit de Genade Godsen in den Staut der verdoemenis was. God, ::
Verblindheit bleef na fijnen overspel en bootslag, onder te weten dat hy
fiet den verborgen grorir, en bevind dat daar nietsanders is dan inficht op de Schepselen en ontblooting fijnes geeft, en fiet daar foodanige Vruchten die met fullten ellendigen fant gaas gelijk formig zijn; daarom maakt hy geen
:: te berispen en toe te schrijven foodanigegevoelens die fy loochenen te belicten; nadelmaat dat hate oefeningen en uitwerkingen volkomentlijk daar mede overeenkomen met delen gront en wortel, wel kerskracht in therteleeft, fonder dat dit verblinde hert daar op acht slaat en
fich daarvoor wacht. Het is aldus dat God den Jooden dele redenen toe-ey gende: De Heerefiet het niet, en de God jacobs en acht het niet Pfa. 94 v 7. En
dat de Jooden tegens de Propheten fouden gefeg hebben: Gj en falt niets fen, G) en fult ons met fcbau van de rechte Leere; : ons wat behaaglijks, fchou wet cmstuyfcharyan. @ lijkt van den #ege, maakt u van den Bane, : en Hey ligen Iftiek ophouden by ons, Jef: 3°. v. 1e. Wij hebben een Verbond met de dood gemaakt ove, cap. 28. v. 15: Laat ons eten en drincken; want morgen fullen xy
J#rven. cap 2 z. v. rs. De Heere enfiet om niet, Ezec 9.v. 9. Het is te vergeefs lat men Godt dient. . . . Gelukkig zijn de Hoogmoedige en ::
:
-
Mal,3% vs 14, 15 en noch diergelijke dingen meer, alhoewel er gantfch geen fchijn is dat de joden fulke dingen gelproken hebben, wel wijd van fulks onderwefen en geleert te hebbben, maar hare bedrijven,
:
wierden volgens dufdanige bewegingen bestiert, en door fulke driften
aangevoert, 5dewelke voor d'oogen Gods in den grond harer bedrie:
:: waren ter tijd wanneer fy hun lieten voorstaan, God wel :::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::: , io tus' is: vr & zº snot 299' '9 den een Cw Troyes &
- f:: 2
-- "
."
-
3 92
â&#x20AC;&#x2DC;De Getuigeniffen Gods,
den Laatsten Tijdt fpreekt, dat fy fullen Atheisten of Godsverlooche naars zijn, en dat fy fullen verloochenen alle het gene dat het wefen en de kracht der Godvruchtigheit aangaat, daar ondertufichen fy daar van den lchijn dragen , de 1choone woorden , en de kostelijke overden
kingen hebben , en dat fy Iullen belijdenis doen van God wel te kennen 2 Tim. 3. v. 5. Tit. 1. v. 16. . En men mag wel met waarheit feggen, dat fulks nu tegenwoordig geschied, en dat er niets meer heerfcht dan verloo
chening van Godt, van Christus, van fijne Verdiensten, van den H. Geest, van den Hemel, van de Helle, en eindelijk van 't gantfche Geloof en alle desfelfs Articulen, waar van ment'eenemaal afvallig geworden is door oef
fening en in der daat voor Godt, al of fchoon men duyfentderleye fchoone woorden en fpeculatien heeft van een contrarien fchijn. En wanneer Godt nu, door fijne groote Barmhertigheit, een foodanig groot Ogaat komt ver klaren, ten einde men fich voor d'Eeuwige Doot loude mogen bevrijden, foo beklaagt men fich van qualijk gehandelt en gelaftert te worden; men
stoot en ergert fich daar aan! Siet daar hoedanig dat Godt voor fijn groote Liefdadigheit betaalt word! Ja felfs fchrijft men fulks aan quade driften van Haat toe. Men gelooft dat het uitwerkingen zijn door een Perfoon van qua de hertstochten gedreven, die een boosaardigheit tegens anderen foude toe dragen. Daar het in der daat niets anders is dan uitwerking van een teedere Liefde en een groote Medoogendheit over die arme krancke Zielen, dewel ke men tracht hare droevigen en gevaarlijken Stant te doen fien. Tot het welke, hoe meer men daar toe aandringt, en hoe gevaarlijker en fchadelij ker te zijn, men hun die vertoont, hoe meerder men hun ook aandringt om
fich van het Quadet'ontlasten en het Leven te foecken. Men draagt hun toe en men bewijst haar foo veel te meer ware Vriendschap, als naar mate dat men haar meer berifpt; gelijk als God ook betuygde dat hy den Ifralijten meer beminde dan de Heydenen, met hun meerder te bestraffen dan d'an dere ; en dat hy den Jooden meer verstrooyde en harder kaftijde dan d'Ifra lijten, met hun noch veel meerder te berispen door de ware Propheten die hy hun toeland.
-
Maar de verdorvene Menschen konnen fulks niet begrijpen; fy willen Lee raren volgens hare begeertens hebben (en hebben die ook) Sy willen dat men
hun de ooren ketelt 2. Tim. 4 v. 3. Sy willen gevleyt worden, om dat fy vol liefde haresfelf zijn 2. Tim. 3. v. 2. En wat fouden fy dan doch in der daat meer hebben, nadat met hun maar al haar begeeren gevleyd hadde, en haar
gefegt alles wat fy gaarne hooren? Sullen fy daar van te vetter zijn? Sullen fy daar door eenige ware bestandigheit genieten? Zekerlijk fy en fullen daar
om niet te minder vooral de Duyvelen varen, waar na het schijnt dat fy wel heen willen, door het bestier van leven dat fy voeren: felfs fouden fy door dufda
*
'Getrokken uit de H. Schrifturen.
'393
dusdanige Middelen geholpen werden om met grooter stappen daar heen te loopen, nochtans met het hooft vol fantafyen en verkeerde inbeeldingen van recht na het Paradijs te gaan. Defe Verblinden willen alleenlijk niet, dat de Liefde en de Waarheit, hun hare Onheylen vertoont, maar felfs kon-, nen fy niet gedoogen dat een Perfoon die God haar toefend, hun met open a monde en van Gods wegen toespreekt van de Genadens die God haar heeft mede-gedeelt, om door desfelfs middel defelve wederom aan hun te doen toevloeyen, foo fy defelve wel willen aanhooren en hare Zielen daar na
fchicken. Uit oorfaak dat fy van fich felven niet konnende ten goeden of tot
loffpreken, dan door een beweging van Hoogmoed, noch met waarheit foodanige dingen verkondigen, foo beelden fy fich in, dat een ander als fy, ook niet anders dan door diergelijke beweging voort gaan kan;
al of
: den Koninklijken Propheet David en den H. Paulusfoo veel van hun felven ten goeden of tot lof gesproken hebben, dat my den tijt ontbreken!
foude indien ik alle die plaatsen wilde bybrengen. Selfs konnen fy niet ver-, dragen, dat ondertuffchen dat fy en hares gelijken, een foo feer verlichte en foo Heylige zielelasteren, d'eene haar uitroepende y or godloos, ruke
loos-levend, en als offy een Toovereffe was; d'andere haar voor een Dool geeft, Godloofe, Lafteraarsche, Ketterfche , Verveerster, Duyvelfche, ja alles wat hun de Duyvel foude mogen ingeven, waar naar fy hare herts
tochten en driftenfchicken, of veel eer, om recht te spreken, ontfchicken; ja ondertufchen tegik dat fyfpreken, dat fyprediken, murmureren, schrij ven en laster-boekken tegens haar uitgeven van alle kanten, dat d'eene haar, Huys fpoeljeren, andere hare goederen berooven; sommige hare goeden
faam bestelen, die haarfoecken gevangen te fetten, gene, haar te verge ven, te dooden en te vernielen; foo konnen fy noch niet verdragen dat ha reVriendenfich opmaken, tegens dusdanige buytensporigheden van fooon-, gehoorde bedrijven die foo barbarisch zijn, met eenige woorden der goede,
en warachtige Getuigeniffen defer Perfoon, om de Vroome Lieden van 't bedroch en valfche inbeelding te bevrijden, die van de Waarheit fouden mo
n afgewend worden door het vergif van foo velerley tongen. En al is 't ake dat fy niet anders dan enkele Getuigeniffen van het Goede voortgebracht hebben, volgens het gene fyin eenvoudigheit des herten daar van dencken, om tegens te gaan de van foo meenigte noyt gehoorde boof aardigheden; nochtans om dat fyfulks niet perfect genoeg naar denfwier des Werelds hebben weten te fchicken, om de quade en verraffchende befluy tingen en gevolg-trekkingen voor te komen, en de scherpfinnige-finvattin gen der Wijsgeleerden en haar-klievende onderfoeckingen t'ontgaan, foo werd hun fulks noch als Misdaden en Heylig fchenderyen te last gelegt. Sy
::
willen al te maal stantvaftigflaan en overweldigen door duyfent en duytent , -4
-
4 --
*
Pp
-
derleye
394".
â&#x20AC;&#x2DC;De Getuigeniffen Gods,
derleye wegen, een foodanige Perfoon die niet anders dan hun Heyl en Wel varen betracht, en alleenlijk willen fy noch niet gedoogen, dat men hun vraagt: Waaromflaatgy my * .
*
Maar defe groote Mannen behoorden fy niet beschaamt te zijn, van een Dochter aan te randen? Wat voor Lompers of slecht-hoofden van fich te: gaan wreken tegenseen Vrouws-perfoon. Mannen, en die in foo grooten.
getal, tegens een Vrouw-mens! Die flaauhertige! hebben fy niet gelefen de Historie der genereufe ofkloekmoedige Honden, dewelke aan Alexander den groote geprefenteert wierden, waarvan den eenen fich niet waardigde te gens een Leeuw te willen aangaan die men deed voor hem komen, hem voor
al te gering achtende om daar aan fijne macht te betoonen? Defe menschen maken fich fomtijts (felfs naar den stijl. der Schriftuur) den Honden gelijk; -
en indien fulks niet genoeg is, foo wil ik wel dat fy gelooven, Doggen of groote Lobbefen te zijn. Hoe dan, zijn fy ontaart van defe hondfche kloek moedigheit, ende achten fy niet, dat een foo fwakke teederheit, als een Dochter, een onwaardig Voorwerp is, om daar tegens de macht van hare
groote kloekmoedigheit te betoonen? Want eindelijk, foo zijn fy, by haar te vergelijken, groote Reufen in Geleertheit, Pilaren en Fondementen van de Kerck, Goden en Meesters in Israel; fy zijn gegront en onderstut door den tijt, door de Wereld, door de achting, en (foo men hun gelooven wil)
op alle rechten op alle faken foo Goddelijke als menfchelijke; en fy is niet anders dan een Dochter die een Pen heeft. Dat is 't al. Ey! foo laten fy, haar dan doch heen fchrijven, en, fy feggen, foo veel papier bekrab
:
belen als fy wil. Is dat niet wel een faak, om fich daar tegens in 't harnas te. trekken, dat er een Dochter in de Wereld is die wat heen fchrijft foo veel als fy
wil! Vreefen fy dan, dat een Vliegsken, ten haren aanfien, de geheele We reld met hare steunfelsfoude doen omver vallen? Of foude het, mogelijk,
wel mogen zijn, dat fy fich vreefen voor de Volbrenging defer woorden van den Heere: Om dat dit Volk niet tot my nadert dan met haren Monde, en dat hare voorwendfels die fy hebben van mijne Eere te betrachten, niet anders dan in 2woorden,
: ; dat haar herte wijt van my is, en dat hare Vreefe en Dunft tot my, niet an-. 's zijn dan bevelen en ordonnantien van menfchelijke befliering om de er oor/aak: hal
vengaan ik onder dit Volk een wonderbaarlijk Bedrijf maken, en een feldfaam Wonder aanrichten: dit is, dat de Wijsheit harer wijfen zal vergaan, en dat de Voorfichtigheit, harer Voorfichtigen zal verdwijnen Amen! Jefa. 27, v. 13. 14. Laat ons dan defe Wijfen met alle hare Wijsheit en betwistingen daar la ten, (dewelke veroorfaakt hebben, dat ik foo wijt uit mijn voorgenomen, propooft geloopen ben 3 en laten wy trachten ons over te geven aan de Be iering en d'eenvoudigheit van Godt, als kleyne Kinderkens, nadien Je -
fus Christus ons geheel uitdrukkelijk tweert, dat wy fonder dien, ": CIA-a
Getrocken uit de H. Schrifturen.
fullen Verdoemt zijn,
3 95
Matt. 18. v. 3. Ik fegge u in der Waarheit, dat indien
niet verandert zijt, en geworden als kleyne kinderkens, gy geenfin, tot het Konink rijke der Hemelen falt ingaan. Wy hebben nu tegenwoordig daar foo goede en fulke verwonderens-waardige gelegentheden toe. Siet hier is de Waar heit in haar alder klaarsten schijn, in haar alder voortreffelijkste Wefen;
Siet hier defelve in hare fterkte en volle kracht, met meerder uitbreyding en veelvoudiger omstandigheden dan oyt , in de mondt van een Dochter fonder studie, fonder Iefing, fonder overdenckingen, fonder menschelijke onderwijsing, die ons den Laatsten Tijdt ontdekt, de Duyfterniffen des Werelds doet fien, het Rijck des Anti-chrift openbaart; den aart, de kracht en de grootheit onfer Verdorvendheit aanwijst foowel inwendig als uitwen diglijk; de Tijdelijke en eeuwige Plagen en Onheylen die aanstaande zijn, voorfeydt; het middel toont om fulks t'ontgaan; het Wefen van 't Licht en oprechte Deugd bekent maakt; de Heerlijkheit, het oogwit en de Ge heymniffen van de Schepping en den Valdes Menfche verkondigt; de Won derheden en feer aanmerkens-waardige verbintenis der Gerechtigheit, Goet heit en Waarheit van Godt in desfelfs ware wefen, tot de Geheymnis der H. Drie-eenigheit, in de Verfoening des Menfche, en in alle de bestieringen , en alle de Wercken Gods; de nooyt gehoorde Mysterien wegens Jefus Chri stus, fijne Liefdadigheit, fijne Bedieningen, fijn Koninkrijk, de Herstelling: aller dingen, de volkomene overgeving, en de geheele Afhankelijkheit in alle dingen van Godt, waar in men leven moet; en foovele andere God--delijke en ongemeene Wonderheden, die foo vast en foo magtig zijn, de- welke foo meenigte lichten aan de Schriftuur geven en daar van doen ge nieten, dat het eerste maal als ik defelve fag, niet konde gelooven dat den alder verfchaamften Duyvel uit de geheele Helle, stoutigheit genoeg foude hebben om te gaan ontkennen dat defe Dingen van den Vader des Lichts voortkomen, en dat fy de ware woorden des eeuwigen Levens zijn, dewel-ke ontwijffelbaar tot Godt geleyden alle degene dewelcke in 't werk stellen 't gene fy aanraden als het eenigste noodwendige, en het voornaamste van hare wefentlijke kracht. -
Buyten defe Getuigenis der Waarheit in fich felfs, foois noch hier eene van Godt, aangaande defe felfde Dingen, haren Tijd, desfelfs Werktuyg, hare Manieren, en al het overige, dat wy door de geheele Schriftuur aanstonds gefien hebben van het Boeck Genefis af tot aan d'Openbaring Joannis felfs, .
en dat feer omstandig, klaar en eendragtiglijk, waar over men fich ook eeniger maten heeft uitgebreyd, als over een fake die boven fijn gewigtig
heit, noch noyt is gefocht noch verhandelt geweest op foodanigen wijfe, ten minsten voor foo veel als ik kan te weten bekomen.
Hierom foo laat ik aan alle onpartijdige Menschen, die van goed oordeel Pep 2
ell ,
396 â&#x20AC;&#x2DC;De Getuigeniffen Gods, en goeden wille zijn, dewelke foude mogen kenniffe hebben het zy van de : , het zy van de Bestiering of van de Schriften van Jonckvrouw Anthoinette Bourignon, om hier over de Toepaffing te maken, en te oordeelen aan wien fulks alles eygentlijk betaamt. Want dewijl de fake van fich
felven spreekt, foo dunkt het my ook overtollig te zijn, de felve te feggen of te beschrijven op een uitdrukkelijker wijfe, als het overtollig zijn :
op vollen middag te feggen, dat de Son verrefen is. PIERRE
PoIRET.
den 29 Julii 168o.
E
Y
N
D
E.
aâ&#x20AC;&#x2122;
|
396 â&#x20AC;&#x2DC;De Getuigeniffen Gods, en goeden wille zijn, dewelke foude mogen kenniffe hebben het zy van de : , het zy van de Bestiering of van de Schriften van Jonckvrouw Anthoinette Bourignon, om hier over de Toepaffing te maken, en te oordeelen aan wien fulks alles eygentlijk betaamt. Want dewijl de fake van fich felven spreekt, foodunkt het my ook overtollig te zijn, de felve te fe gen of te beschrijven op een uitdrukkelijker wijfe, als het overtollig zijn foude
op vollen middag te feggen, dat de Son verrefen is. PIERRE den 29 Julii 1680.
E
Y
N
D
E.
PoIRET.