Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com
-- - --
--
w
--
-
-
----
|
|
----
…………………
---
-
|-
… ---- -*- -----
|-
-
---- *****----- - - -
we
##
.
De wonderbaarlijke Verhandeling Van de VAST E of
WAARE DEUGHT, Die aan de tegenswoordige menſchen onbekent is; dewijlſy de ſchijn-deught voor de weſent lijke Deught neemen, die onſen Saligh maker Jeſus Chriſtus, aan de ware Chriſtenen, onderweſen heeft. Door
ANT HO IN ETTE BO U RIGNON. In XXIV. Brieven, die aan een Iongman geſchreven zijn, dewelke de volmaaktheid ſijner ziele ſocht. Waar in Sy hem, onder andere, leert dat de Waare
Deught beſtaat, in de kenniſſeſijns ſelfs, en inde verſtervinge van ſijn vijf natuurelijke ſinnen.
Het Eerſte Deel.
ºf
ui wil II
t
## EMIL
te '3 • S X T 3 (I YI H I A X YI Gedrukt, t' AMSTERDAM, Voor Michiel Pieterſz. Boekverkoper, in de Lombert
.
,
N. B.
Achter de Voor-reedens ſal men vinden, de Belijdeniſſe des Geloof van Juffrou A. B. Als meede wat voor Boeken van
haar in 't licht gegeeven zijn. Waar op
dan volght, het Kort Inhoudt van dit tegenswoordige Werk.
VOOR-RED EN van Juff. A. B. Aan den goed willigen Leeſer. #TE) K kan niet nalaten, Beminde Lee @ # ſer, u deelachtig te maken de vier
# en-twintig Brieven, die ik aan een van mijn beſondere Vrienden ge
ſchreven heb, in de welke ik hem te kennen
geef. Wat de Waare Deugt is: door ree den dat het een ſeer nootſakelijke verhande ling is, in deeſen tegenwoordigen tijt: in de welke men de valſche Deugt, of die voor
de oogen der menſchen maar een ſchijn van Deugt heeft, ſiet regeeren. En dat ſoo vee le menſchen haar ſelfs bedriegen, ſich laa tende voorſtaan de Waarachtige Deugt te hebben, Wanneer ſy niets dan ſchoone O verdenkingen, van de ſelve beſitten. Sy meenen Ootmoedig te weſen, wan neer ſy vande Ootmoedigheyd wel kunnen ſpreken: en ſy beelden haar in de Liefde
Gods te beſitten, wanneer ſy de begeerte om die te verkrijgen in haar hebben. Onder tuſſchen hebben fy niets in der daat, dan
haar eygeliefde. En het zijn niet dan enkele leugenen en bedriegerijen, als ſy ſeggen de Liefde Gods te hebben. Sy kennen ſelfs de %.
3
Ver
vo oR - RE DE N.
*
verdurventheid van haar natuur niet ; de wijl ſy meenen dat men die verdurventheid
wel kan volgen ſonder te ſondigen, behou dens dat ſy geen quade dingen doen, die voor de oogen der menſchen beriſpelijck zijn, en dat men de Wil heeft om wel te doen en Godt te beminnen.
Maer deſe inbeeldingen en begeerten, zijn niet genoeg om ſalig te worden: Want het goede te begeeren of te willen, ſon der met 'er daat dat te beſitten, is niets voor
Godt. Want het ſijn alleenlijk de fondament of grontſteenen, die tot het gebouw van de
Waare Deugt dienſtig zijn : alſoo ſonder deſe goede begeerten, men geen goede wer ken doen kan. Eerſtelijk moet men dan
de goede begeerte hebben , en daar na moet men die in het werk ſtellen. Het welk veele menſchen van goeden wille ont
breekt, die haar vergenoegen dat ſy een wil hebben, en daar mede hopen fy, dat alles wel gaan ſal: ſonder opſigt te nemen, dat de Heylige Schrift aan alle menſchen in
het gemeen ſegt: Keert u af van 't quaat, en,
Doet het goet. Nu, ſoo is het quaat in onſe verdurve natuur, waar van geen menſch onwe tent moet zijn : ondertuſſchen ſoo keeren wey
V O OR - RED EN.
weynig menſchen haar van deſe verdurvent heyd af, en een groot getal volgt en bemint deſelve, gelovende dat ſy wel en goet doen: Het welk een groot misverſtant en een laat dunkentheyd des Geeſts is. Want men kan het goet niet doen, ſonder dat men ſich van het quaat afkeert. En die geen dewel kedeſe verdurve natuur niet beſtrijt en niet verſaakt, die kan de Waare Deugt niet ver
krijgen. Het welk weynich menſchen bc grijpen: en daar komt het van daan, dat ſy niet als ſchijndeugden, en geen weſent lijke Deugden hebben.
Hierom heb ik voorgenomen deſe vier
en-twintigh brieven te doen drukken, die van de Waare Deugt handelen, op dat die geen die na de ſelve haaken en trachten, den ſtant ſien mogen waar in ſy ſtaan, en van gelijken of ſy eenigen trap of deel daarvan bekoomen hebben: als ook om te ſien of
haare deugden, geen inbeeldingen zijn, Ik biede alle de menſchen in het gemeen
deſe verhandeling van de Waare Deugt niet aan : dewijl dat veele groote ſwarigheid ſouden vinden om die na te komen. Want
die geen die haar ſelfs of de aardſche goe deren noch beminnen, die ſouden al haar
verſtant niet ingeſpannen kunnen houden, #
4-
OIY1
v o o R-R E DE N.
om deſe deugt te verkrijgen, noch ſy ſou den na die geeſtelijke Neerſtigheyd, niet trachten kunnen, dewelke tot deſe Deugt vereyſt wort. Maar ik ſpreek tot die los-gemaakte zie
len, die de werelt verlaten hebben, om Je ſus Chriſtus te volgen, en de ſelve ſullen my lichtelijk verſtaan: want niemant is be
ter geſtelt om my te verſtaan, dan die geene, die de Waare Deugt in't werk be geert te ſtellen. En de andere menſchen, die deſe be
geerte niet hebben, die moeten haar ver genoegen, dat zy de Gebooden Gods in het algemeen kennen, nademaal dat zy na
geen grooter volmaaktheid haaken of trach ten. Ik zegge tot de zoodanige,gelijk Johan nes den Dooper tot deSoldaten zeyde: Dat ſy
hun vergenoegenſouden, met haare beſoldingen, en dat ſy niemant overlaſt ſouden doen. Dit zey de hy tot haar, om dat hy die Soldaten tot
geen andere of grooter volmaaktheid ge ſchikt en bequaam vont , en om dat een yegentlijk de Vryheyd heeft, om na ſoo
danigen graat van volmaaktheyd te trach ten, als hy zelfs wil. Daarom iſt dat den
H. Johannis van twee quaaden het minſte neemt; radende die Soldaten haar meter -
Sol
v p o R-R E DE N.
Soldye te vergenoegen, en aan niemant ovelaſt te doen.
Maar indien deze krijgs-knechten na de
Chriſtelijke volmaaktheyd getragt hadden, buyten twyfel zou Johannes haar geraaden hebben, deſe oefeninge te begeeven, en
alles te verlaten wat zy bezaten, gelijk le ſus Chriſtus aan den Iongeling in het Euan gelie raade, na hy beleeden hadt , dat hy de Gebooden Godts hadt onderhouden.
Hetzelfde zeg ik ook tot die geenen, aan de welke ik deze verhandeling van de Waare Deugt aanbiede, begreepen zijnde in deze vier-en-twintig brieven, dewelke maer het beginzel zijn van mijn voorneemen, om te toonen waer in dat de Deugt in alle zaa ken beſtaat. Siet voor de ſoodanige die de Deugt willen omhelzen en volgen, zijn de ze brieven, en voor geen andere. Want
het zou weſen, of men De Rooſen voor de
Swijnen ſtroyde, of Het Broodt der kinderen aan de honden gaf: het welk de aardsgezin de zielen zijn, die haare genegentheeden hebben gekleeft, aan de goederen, de ee ren, en de vermaaken van dit leeven; de welke by gevolg niet bequaem ſijn, om de Waare Deugt inoeffening te beleeven. Het
ſchynt haar genoeg, dat zy grovelyk de Ge -
2,
5
bo
vo o R-RE DE N. boden Gods kunnen onderhouden : om
dat zy geen ander quaat kennen, dan het
geen 't welk door deze wetten verboo den is.
Maar die zielen, dewelke de werelt ver
laaten hebben, om Ieſus Chriſtus te volgen, en in ſijnen Geeſt te Herleeven, deſelve moe
ten met alle haare krachten arbeyden, om die Waare Deugt te verkrygen, verzakende de verdurventheid van haere natuuren. En zy mogen wel vaſtelyk gelooven: dat zy noyt tot een regt Chriſtelyk leeven geraa
ken zullen, ten zy datſe de Geneygtheeden van deze verdurve natuur overwonnen
hebben. Overzulks moet men met groote
neerſtigheyd arbeyden tot de Doodinge of de Verſtervinge van onſe ſinnen, op dat wy de Overwinning mogen weg dragen, over deze verdurventheyd, die de ſonde in de menſchelyke natuur gebragt heeft. An derſins zou onſe deugt valſch zijn, of al leenelyk uytwendig, en geenſins die waar achtige Deugt, dewelke dat waarclyk voor Godt is.
Want indien men my een menfch aan
wees, die matig en kuyſch was, rechtveer digh in ſijn handel of koopmanſchap, die
ſijn goetaenden armen uytdeelde, die badt -
en
V O O R-R E DE N.
-
en vaſte opgezette tyden, en veele ande re goede werken deedt, maar dat zooda nig een menſch noch de beweegingen van ſijn verdurve natuur volgde: ik zou alle de
ſe deugden niets achten, wanneer die niet vergeſelſchapt waaren, met de Verſakinge
of Verlocheninge, van ſijn verdurven aart of natuur, en dat hy niet gantſchelyk ſijn eyge wil afgeſturven was. Dewijl dat alle deſe dingen te ſaamen, niet te vergelijken zijn, by de Overwinninge die men behaalt, in het t'onderbrengen van de genegent heeden der verdurven natuur.
En den H.
Paulus die telt noch veele grooter deug den op, dan ik voorgeſtelt heb, wanneer
hy ſegt Indien gy de gave van Prºphetie hadt, en ſoo groot een Geloof dat ghy bergen verſet ten kondet; dat ghy al u goet aan den armen tot voetſel gaaft, en u lichaam om verbrant te worden; &c. Dat nochtans alle dat ſelve niets ſou weeſen, ſonder de Liefdadigheid. Nu is de Liefdadigheid niet anders dan de Liefde Gods, en men kan de ſelve niet verkijgen, dan door onſe Eyge Liefde te verſaaken, en de verdurventheyd van on ſe natuur te haaten. Want men kan noit het
goede doen, ten zy dat men ſich van het -
quaade af keert: en alle ſoorten van g: CIl -
-
-
-
-
-
º
v o o R-RE DE N.
den ſijn begreepen, in de verdurventheyd van onſen aart of natuur, zedert dat de
zelve in de ſonde gevallen is. Soo dat men
noyt tot de Waare Deugt kan geraaken, ten zy door het verſaeken of verlochenen van deze bedurventheid: nadien dat men
noit de Liefde of de Liefdadigheydt kan hebben , daar den Apoſtel van ſpreekt, ſonder dat men de overhant genoomen heeft, boven die boosaardige verdurvent heid, die de ſonde aen de menſchelijke na
tuur toegebragt heeft. En daerom ſeg ik
met den Apoſtel,tot alle den geenen, die tot de Waare Deugt begeeren te geraaken, dat
alle die goede werken of daden NIETS ſullen zijn, ten zy dat men die Verdurvent heid Overwonnen heeft, dewelke de ſon de in de nmenſchelijke natuur heeft voort
gebragt: door reden dat alle ſoorten van quaat, uyt haar voortvlieten, en om dat
in haar geenderley goet, kan gevonden worden.
Want hoewel de blindtheid der men ſchen , haer die laetdunkentheid gegee VCn heeft, dat zy alles kunnen doen dat
wel is , ſoo doen zy nogtans inderdaat alles quaet, ſo lang als zy volgens de be weegingen van de verdurve natuur wer
ken;
-
V O OR - R E D EN.
-
ken; niet tegenſtaande dat zy dunken wijs te weeſen, en dat zy de begeerte hebben
om wel te doen, evenwel is het niet als een vermetelheid en een laatdunkentheid
van haaren geeſt. Ende indienden menſch wijs was, hy zou zich zelfs altijt misver trouwen, en hy zou niets durven by der hant neemen om te doen, zonder met een
te vreeſen, dat hy quaet doen ſou. Na dien het Quaet ſekerlijk in hem is, en daar kan uyt het vat niets komen, als dat geen, het welk daar in is. Doe Godt den menſch in de ſtaat der
Onnoſelheid eerſt nieuwelijks geſchaepen hadt, doe was hy vervult van alle Goet,
en alle ſoorten van Goet die quamen uyt hem voort. Maer nae dat den menſch in de ſonde gevallen is, zoo is hy vol van alle
quaat, en niet dan alle ſoorten van quaat, kunnen uyt hem voortkoomen. Dit is een
algemeene Regel, nae welkers Pas-loot een yder ſijn leeven ſchikken en aanſtellen
moet, indien hy zalig wil zijn. Want nie mant is hier uytgeſondert, nadien dat alle menſchen in het gemeen, door de ſonde A- " dams verdurven zijn geworden,en by ge
volg, zoo zijn zy alle met Quaet vervult, zonder een eenig menſch uyt te ond: et
V O o R-RE DE N. Het is wel waer dat de Natuuren der
menſchen verſcheyden zijn in Zeeden en Hoedanigheeden, want eenige zijn zoet
of ſaght van aart, andere ſuur of korſel; en den eenen hoogmoediger, en den an deren is weer ootmoediger. Maar dat
komt van het Temperament of de gema tigtheid van een yegelijkx natuur 5 door dien dat den menſch ſijn weeſen of ſamen
ſettinge trekt, uyt de vier Elementen of Hooftſtoffen van Water, Vyer, Aerde, en
Wint of Lucht. En volgens deſelveſijn ſijne natuurelijke zeeden geſtelt, nae het Ele ment dat het meeſte in hem heerſt. Want
yder menſch heeft in ſijn natuur verſchey de hoedanigheden.
-
--
Die geen nu dewelke in de t'ſamenſtel linge ſijns lichaems, meer Vyer deelach tig is geworden, als van de andere drie Hooft-ſtoffen, die ſal toorniger en on kuyſcher zijn: om dat de hitte meer magt op hem heeft, dan de Lucht, het Wa ter, of de Aarde. Gelijk ook die geen de
welke in de ſamen-voeginge ſijns lichaams, meerder Water aan ſich getrokken heeft;
die ſal ſwaarmoediger ſijn in ſijne zeden , en langsſamer om eenig ding te bevatten, en hy ſal ook minder moet hebben. Maar den
V O O R-R E 15E N. -
-
den menſch die in ſijn toeſtellinge, meer UAarde ontfangen heeft, dan hy van de an dere Hooftſtoffen geniet, die ſal altijt traa ger, botter, en groover in ſijne zeeden we ſen. Maar die, dewelke in de ſamenſettin
geſijns lichaams, meer Wint of Lucht heeft
aangenoomen, als van de ander Hooft-ſaa ken, die ſal in ſijne zeeden veel lichtveer diger en onſtantvaſtiger zijn , en oock gauwer van Geeſt, en veerdiger om goet of quaat te doen. En door deſe natuurelijke mengelingen,
zoo ſijn alle menſchen, van beſondere ney gingen en manieren, na dat ſy van haare
Ouderen deelachtig zijn geworden , de ongematigtheeden van de Hooft-ſtoffen, waar uyt haare lichaamen, te ſaamen ge ſtelt zijn. Maer ten aenſien van de Genade, daar
in zijn alle menſchen van deſelve natuur, en zy zijn ook door de ſonde, in de zel
ve verdurventheid gevallen, den eenen ſoo wel als den anderen. En het is haer alle
even nootſakelijk, om deze algemeene verdurventheid te beſtrijden, ſonder dat daar yemant uytgeſondert van is. Want, nademaal ſy alle op de ſelve manier, door de ſonde bedurven zijn, ſoo mottº: allC » --
-
V o C R-RE DE N.
alle, op de ſelve wijs de ſonde overmee ſteren, indien ſy ſaligh willen zijn. Sonder datymant ſijn eyge zelven moet wijs maeken, dat hy beter dan een ander is, om dat hy in ſijn natuur, een gema
tigde zamenſtelling heeft, die beeter is: door reden dat deze geſtelteniſſe der na tuur , niets tot de genaade doet. Want
zomtijts zal een menſch die veel Vyer in ſich heeft, veel deugdſamer zijn, als die
veel water in ſich beſit: want indien hy van die natuurelijke hittigheid ſich bedient, om Godt te beminnen, zoo zal hy hem te vyeriger beminnen. En zoo wanneer hy ſijn toornigheid beſteet , om de Ge rechtigheid te verdedigen, zoo zal hy meer goets doen, dan een ſlaphertig menſch,
die niets liever dan ſijn ruſt heeft. Even ſoo is't geleegen met die menſchen, dewelke in de Ongematigtheid van haare
natuuren meer Wint of Lucht aangenomen hebben, dan van de andere Hooft-ſtoffen, want zy ſullen altijt ſcherpſinniger zijn, om het quaet te kunnen ontdekken, en veel be reyt-veerdiger om het goet te doen, wan
neer als zy haar begeeven, om de vaſt gegronde Deugt te ſoeken. Gelijk ook die menſch te bequaainer ſal zijn, om de WaaI
-
-
v oo R-RE DE N.
waarachtige Deugt te verkrijgen, dewel
ke meerdere Aarde, dan van eenige ande re Hooft-ſtoffen in ſich heeft, want hy ſal meer rijpigheid en bezadigtheid hebben,
als ook meer volherdentheid en ſtantva
ſtigheid in den dienſt Gods, wanneer hy ſich tot de deught begeeft, als wel die
menſchen hebben ſullen, dewelke meer- .
der vuyr of meer kucht en water in haar hebben.
En over zulks kan een yegentlijk Godt aangenaam weſen, in de ſtandt en hoeda nigheid daar hy in voortgebracht is, mits dat hy het Talent ſijner bequaamheid ,
tot de verheerlijkinge Godts, en tot de ſaligheid van fijn eyge ziel, komt in het werk te ſtellen. Om welke reeden David
ſegt, Dat alle Geeſten den Heere looven. Waar mede hy niet wil te verſtaan geven, dat de
Duyvelen en de booſe menſchen den Heere looven , dewijl dat die Godtlooſen hem laſteren. Maar hy wil daar door doen ver ſtaan, dat alle de Geeſten dewelke waare
Chriſtenen willen worden, den Heere loo ven, al ſijn zy ſchoon alle van beſonde re natuurelijke Genegentheeden, dewijl Godt geen Aanſiender der Perſoonen is, noch geen acht neemt, of den eenen meer -
--
**
vuyr,
V o O R-R E DE N..
vuyr, water, aarde of lucht in ſijn natuur
heeft, als den anderen. Maar hy ſiet aan, met wat genegentheid, een yegentlyk hem
wil lief hebben en dienen.
|
| |
Dit is ook het geene daar ik oplette, in het beſchrijven van de vaſt gegronde of Wa re Deugt, die ik daar door niet moeyelijk of ſwaar wil doen ſchijnen, maar ik wil die alleenelijk, aan die geenen bekent maaken, die dezelve in oefening willen ſtellen. En door dien ik de zoodanige beminne, ſoo
mag ik haar in geen onwetendheid laaten, of ook toelaaten datſe verlooren zouden gaan, in het midden van haaren Goeden
wil: en dat door het gebrek van dat ſy niet gekent hebben, waar in dat de Waare Deugt geleegen is. -
Om deze reeden heb ik voorgenoomen, dat in het breede uyt te leggen, voor die
zielen die my lief zijn, uyt vreeze dat zy mochten omkoomen door onwetentheid,
gelijk er alreeds veele verlooren gegaan zijn, die de Waare Deugt meenden verkree gen te hebben, wanneer zy niet dan uyt wendige ſchijn-deugden, of ſchoone over denkingen, van de Deugt hadden, zonder gekent te hebben, dat de zelve beſtont,
in de Overwinninge van de verdurve natuur, -
111
V O OR-R ED EN.
in de waare ootmoedigheid, en in de vrywil lige Armoede. En niet tegenſtaande dat Jeſus Chriſtus, het zelve door woorden en daa
den, zoo overvloedig onderwezen heeft: Echter volgt men hem daar in nochtans
niet na in de Oeffening, door gebrek, dat die dingen niet wel uytgelegt zijn, en ook om dat men het licht der waarheid, komt te ontbeeren.
Het welk Godt aan my gegeven hebben de, zoo heb ik dat ook aan meer anderen
willen mededeelen, en dit eerſte deel van de Waare Deugt in't licht geven: verwagten de dat ik den tijt en de gelegentheyd heb ben zal, om meerder hier van aan te bie
den, tot de verheerelijkinge Gods, en de zaligheid der zielen, die na de volmaakt heyd haaken. Ik biede haar dit aan, uyt een oprecht herte, en als een geſchenk van den Hemel afgekomen: door het welke zy het licht der waarheid vinden zullen, dat haar de leugenen der valſche Deugden zal
doen ſien, en de middelen om tot de vaſtge
gronde en de Waarachtige Deugt te komen. Dit eerſte deel ontdekt ook, hoe den Duyvel de zielen der menſchen, altijt van
de Waare Deugt tracht af te keeren, door zeer veele argh-liſtigheden en verſcheyde % %. 2
mid
V O O R.-R E D EN,
middelen.
Eyndelijk, dit boexken is een
School, waar in men leert, Sich zelfs te verzaaken, ſijn kruys dagelijks op ſich te mee men, en Ieſus Chriſtus naa te volgen. Gelijk hy alle die geenen onderwezen heeft, de welke ſijne Diſcipelen, in den volmaakten ſin en in de waarachtige uytlegging, wezen
willen. En daarom ontfangt het met zulk een goet hert, als zy het u door een Chri
ſtelijke Liefdadigheyd aanbied, de welke blijft
Wel-geminde Leeſer, Owe wel-toegeneegene in Jeſus Chriſtus,
Anthoinette Bourignon.
Waar t
Waarneminge, rakende de Belijdeniſſe des Geloofs, en de Tafel der gedrukte
Boeken, van Juffr. A. B. Beminde Leeſer,
G Elijk men verbonden is de waarheid te vertoo men, wanneer rechtveerdige oorſaaken dat ver
eyſſchen, ſoo wil ik wel voegen neffens dit boek van de Waare Deugt, de Belydeniſſe des Geloof en Relige, die juff. Anthoinette Bourignon gedaan heeft, en opentlijk aan't Hofte Gottorp aangeboden,den 11 Maart 1675. Op dat al die geen die hier van onderſoeking willen nee
men, moogen kennen de nietigheid van de vermoedens, die men ontrent haar Geloof en Religie gehadt heeft. Want daar ſijn menſchen gevonden, die quaatwillig genoch waaren, om deeſe juffrouw een gerucht naa te
geeven, dat ſy het met de Sette der Quaekers hielt, of met eenige andere dwalende Religien. Selfs hebben eenige Luyterſche Prieſters, ſoo van de Predik-ſtoel in haare predikatien, als door gedrukte boeken verkon dight, dat deeſe perſoon een Goddelooſe, Ketterſcheen Duyvelſche leer hadt : 2vaar meede ſy voor hadden,
om het gemeene volk in te neemen en af te ſchrikken, het welknoch van haare leering noch van haar deught yets weet: ten einde om haar door dat middel een tegen heiden afſchrikte geeven,voor deeſe hemelſche leeringe, en op dat ſy haar alſooſouden afwenden, van de # miſſe der rechte waarheid, en bygevolg van de oefening
van een waarachtig Chriſtelijk leeven. Dit verbint my om openbaarelijk aan yder een te doenſten, het fonda ment van het Geloof, op welkdeeſe deugtſame perſoon,
alle het geen bouwt, datſe gevoelt en voorſtelt, ſco ten aanſen van haar leering als van haar oefening. ** 3
Ik
Ik hebhier by doen voegen, het regiſter of de Catalo gus van haare boeken dewelke tot noch toegedrukt ſijn geweeſt, en ik heb in drie of vier woorden, de voornaam ſte hoofdſtukken aangeteekent, waar van ſy handelen; op dat de liefhebbers vande waarheidſouden weeten,
door wat middelen dat ſy die aldaar ſouden kunnen vinden. Sy ſullen lichtelijken met voldoening door het Meeſen der ſelve bekennen, met hoe weynig gront van 2waarheiden billijkheid, dat men deeſe Perſoon heeft willen laſteren en verdaght houden, en een leering verachten, die ſooheylig en ſooganiſch Chriſtelijk is, ge lijk die ſy voorſtelt. Haare geſchreeve boeken die in een veel grooter getal ſijn als haaregedrukte, die be vatten in haar noch meerder proeven daarvan: Men ſal die ook gemeen maaken, wanneer de gelegentheid, dat ſaltoelaaten. Bedient u ondertuſſchen mijn gemin de Leeſer, van die alreede in 't licht gegeevenſijn, om u eeuwig heyl te bevorderen, verrijkt uwe zielen met deeſe ſchatten, en ontfang deeſe tegenswoordige, met
ſulkeen goeden hart, als ſj u opgeoffert wort.
Beij
Belijdeniſſe van Geloof en Religie, opentlijk gedaan door Juffrou ANT HOINETTE BOURIGNON,
Over de twiſſelingen de men ſou kunnen hebben van haar Geloof en van haar Religie. I.
K ben een Chriſten-menſch, en ik geloof al dat geen, het welk een waarachtig Chriſten geloo Ven mOet.
"
II.
Ik ben in de Catholijke kerk gedoopt, in de Naam des Vaders, in de Naam des Sooms, in de Naam des H. Geeſts. III.
Ik geloof de twalef Articulen des Geloofs of van het Credo, 'tgeen het Symbolum der Apoſtelen is, en ik twyfel aan niet een Artikel van het ſelve. . IV.
-
\
Ik geloof dat Jeſus Chriſtus waarachtig Godt is, en at hy ook waarachtig menſch is, en dat hy is de Sa ligmaker en de Verloſſer der werelt. V.
t
Ik geloof aan 't Euangelie, aan de Heylige Propheten, en aan de gantſche Heylige Schriftuur , ſoo wel het Oude als het Nieuwe Teſtament.
/
En ik wil leeven en ſterven, in alle de punten van dit geloof,
het welk ik betuyge voor God en voor de menſchen, en voor al die geen die het ſal aangaan.
Tot welkers geloofs-beveſtiging, ſoo hebbe ik mijne waarach tige Belydeniſſe geteekent met mijn hand, en verzegelt met
mijn ſignet. In Sleeswijk den 11. Maart 1675. I. S.
Anthoinette Bourignon. %%
4.
Cata
Catalogus of Tafel Van de gedrukte Boeken, gemaekt door
Juff. Anthoinette Bourignon, jonge Dochter,
gebooren indeStadt Ryſſel in Vlaanderen. I.
Et licht ſchijnende inde Duyſterniſſen, gedeelt in4 dee len, die
# ſijn van heilſame leeringen en onderwyſingen,
algemeene en beſondere, ſoo Goddelijke als zedelijke, tot leering
en oefening, hequaam om de oogen te openen, en om het hart van de menſchen van goeden wille te raaken, teneynde om haar bequaam te maaken,om Godt en ſijn waarheid te ſoeken, en om alle hun quaat leeven te veranderen, om een nieuw leeven, naa Godt te omhelſen. In het Franſch en Nederduyts. II.
Het Graft der valſche Theologie uytgeroeyt, door de waarachtige die van den H. Geeſt komt. Gedeelt in 4. deelen. Hier in worden veele ſaaken van Leeringen verhandelt, die men voor het meeſte gedeelte aan Iuffr. A. B. voorgeſtelt heeft, in manier van tegenſtrijt en om haar tegens te ſpreeken, men ſet al daar, hoe dat de Wyſen door het middel van haare ſtudien, ſijn vervallen van de eenvoudige, vaſte, levendige en werk-dadige Iraarheid Gods, en van de waare chriſtelijke Deugt; en dat ſy het
het waarachtig chriſtendom verandert hebben. in een #
#
, en in een geveynſt en ondeugent chriſtendom, en op die wijs als de Kerke te Laodicea, jammerlijk, ellendig, Eig
arm, blint en maakt, terwijl ſy haar ſeght rijk in deugden te
wetſen en geen gebrek te hebben in kenniſſe. *
In 't Franſch en Nederduyts. III. De ondekte Onnoſelheid en de geopenbaarde Waarheid.
Het eerſte deel: alwaar men door een levendigh voorbeeltſiet, den haat en wreetheid, die de Prieſters ſelfs , ontrent haar eyge meede-broeders oefenen, dewelke haar doen niet toeſtaan willen, maar die ſchuyt de bedurventheid des werelts willen ontrekken: dewelke deſe Prieſters dan doen verraden, gevangenſetten, en een doodelijk lyden aan doen. In het Franſch,
Neffens een brief aan een vader van het oratorie , over de Jelve ſaak.
In het Franſch en het Hollants. IV. Het licht des Werelts. Gedeelt in drie declen, waar van al leen het eerſte gedrukt is. Daar in wort verhandelt, dat de Chri ſtelijke Kerk en den Gods-dienſt geheel en al vervallenſijn, en t'eenemaal uyterlijk ſijn geworden, aarts en vleeſchelijk, en dat het ſelve de laatſte plaagen over haar getrokken heeft, en van gelijken hoe het ſoo wel mogelijk als noodich is, om te bemin men , te aan ſoeken, te vinden, te beſitten, en Godt in Geeſt en Waarheid te bidden c”c. w
In het Neerlants.
V.
Advertiſſement tegens de Quakers. t'zamen geſtelt tegent een faam-roovent boek van die Sette: waar in men betoont, dat deſe Sette het licht van den H. Geeſtniet heeft, en in het welke alle haare dwalingen en inbeeldingen volmaaktelijk te gront gewur
pen ſijn, Aldaar is krachtig en wyt dengromt betoont, dat men . - 7 % % naaſt *--
--
naaſt Godt aan alle ſoorten van overheedenen die Boven onsge ſtelt ſijn, moet gehoorſaam weeſen, en dat men de goede inſtel lingen moet onderhouden: in den Burgerlijken ſtaat, in den Ker kelijken ſtaat, en in het gemeene leeven. Men ondekt daar ook
de hoedanigheeden, die een perſoon hebben moet, die waarachtig herbooren is en van Godt verlicht.
In het Neder-duyts, VI. Het Getuygenis der waarheid. Alwaar voorgeſtelt fijn, de
openbare Getuygeniſſen van veele geloofwaardige menſchen, on trent het leeven en de manieren, vande geſeyde Ionkvrouw, de welke met Eede beveſtigen, dat ſy # Ionkheid aan geleeft heeft, op een boven gewoone deugdelijkemanier. Hierby heeft men noch veele andere getuygeniſſen gevoeght, om de leugens en laſteringen te beſchaamen, die men tegens #perſoon en Schrift ten, heeft gemeengemaakt. Aldaar is ook verhandelt, dat de chriſtenen qualijk gedaan heb ben een afſcheydinge onder malkanderen te maken, op het voorgee ven van eenige ongeordineerde ceremonien en beſondere gevoelens, die niet weſentlijk ſijn aangaande de liefde Gods, daar ſy onder tuſſchen haar te buyten gegaan hebben door tegen-ſtrijt, en haar eyge wedergeboorte en de verlochening van haar ſelvenaagelaa ten hebben : Gelijk ook van de waarachtige en de valſche toepaſ ſing der verdienſten Ieſu Chriſti: Dat de gebooden Gods geen Laſt ſijn, maar beminnelijke uytwerkingen van fijn liefde, en van ſijn vaderlijke ſorg: en dat het nootſakelijk, licht en aange naam is, om die te onderhouden, op dat men ſalig worde. Te
gens de perſoonelijke Predeſtinatie. Van de Heerelijke ſcheppinge JAdams, voorſijn val, voor den welken val Ieſus Chriſtus, een
lichaam uyt Adam, voor ſich ſelfs getrocken heeft: en veele andere Goddelijke verborgentheeden, tot noch toe onbekent, In het Hoogduyts.
VII. . wonderbaarelij ke verhandeling van de Waare en vaſte De Deught, Het eerſte deel, al waar men ſiet, dat men de ſelve,
moet leeren, door de ſoetigheid en ootmoedigheid van Ieſus chri ſtus, de welken deugden onſe nietigheid in ons vertoonende, onſe «Agrº
verdurve natuur komen te dooden, om inde liefde Gods te her
leeven. Men ondekt aldaar ook de kunſtige liſtigheeden, door de welke den Duyvel ons wil beletten en ophouden, in den voort gank van de Waare Deugt.
In 't Franſch, in't Nederlants, in Hooghduytſch, en metten eerſten in 't Latijn.
VI II. Den Toets-ſteen, dewelke betoont hoe dat men de bequaam heid van de Dottoren in de Godtheid en de
Geleyders der zielen
en haare leeringen moet onderſoeken, op den Tosts-ſteen van
de liefdadigheid of de liefde Gods. Men ſet aldaar de re derlegging van de verfoeyelijke leugens en laſteringen, die men uytgevonden en gemeen gemaakt heeft, om een voorwentſel te hebben en te geeven, om deſe Ionkvrouw te faam-rooven en tot der doot toe te vervolgen, gelijk als ofſylochende de H. Drie-een heid, de eeuwige Godiheid van Ieſus Chriſtus,en fijne Heylige war dienſten, en als of ſy de gantſche chriſtelijke Religie het onder
ſte boven wilde keeren, en diergelijke afſchrikkelijke valsheeden meer. Men ſet aldaar ook, op wat wyſe en waarom Godt den menſch geſchapen heeft, wat forgen dat Godt aangewendt heeft, om den menſch uyt ſijn val weer op te rechten, hoe dat de men ſchen door de verdienſten Ieſu chriſti, ſijn ſaliggemaakt, on derhoudende fijne gebooden. Als ook van het verval der Chri ſtelijke Kerk: en dat Godt die op der aarde wil herſtellen, voor het eyndigen der werelt, en tegenswoordig, dit ſijn werk be ginnen. cº-c.
-
In het Hoogduyts, in het Latijn, en haaſt in het Franſch.
IX. De wonderbaarelijke verhandeling van de Waare of vaſte
Deugt, het tweede deel. Alwaar betoont is, dat men om tot de Waare Deugt te komen (1) De werelt moet verlaaten, en ſch niet meer met haar gelijk maaken, noch die behaagen, (2) Dat men de begeerlijkheid moet verlaaten, door een geheele doo
dinge van de verdurve natuur, ſich vergenoegende alleenelijk met het nootſakelijke, en met het minſte, in alle dingen.
(3) Dat men moet verlaten en verloochenen ſijn eyge Wil, #
wel grooten als kleemen, onwedergeboornen en wedergebooy men; en dat men die moet beſtryden tot de doot, gelijk Ieſus
chriſtus ſelve gedaan heeft , ons komende onderwyſen, door ſijn eygeſelve, in ſijn eyge perſoon, hoe dat men hem vol gende en doende gelijk hy , wy de wegh kunnen vinden, om uyt onſe vuyligheeden uyt te gaan, en om met Godt weer ver eenight teweeſen. In het Franſch,
Alle deſe Boeken wint men te
koop tot Am
ſterdam by Pieter CArents, Boekverkoo
per, indc drie Rapen, in de Beurs-ſtraat. Het eerſte Deel der Waare Deugt, vint men
by t Michiel Pieterſz.
-
Het tweede Deel is nu onder de Pers, in de
Franſche Tael, by Daniel Elzevier, Boek verkooper, op het Water. Den 23. Ottober.Anno 1677,
Inhoudt
Inhoudt van dit eerſte Deel der Waare en vaſte Deught. Eerſte Brief
-
Geſchreeven aan een begeerige ziel, om de waar achtige Deught te vinden, waartoe hem de middelen worden aangeweeſen, om tot de ſelve te geraaken, en de beletſelen getoont, de welke den Duyvel, daar in te weegh brengt. pag. I. -
Tweede Brief. Over de ſelve ſaak; Dat alle Chriſtenen van Jeſus Chriſtus, de Soetheid, de Goetaardigheid en de Oot
moedigheid des herten, moeten leeren. - - - 16 Derde Brief. Aan het ſelve Kint Gods; om dat hy ſich wou laten voorſtaan, dat men de wille Gods in alle dingen niet
koſt weten, hoewel men die ſekerlijk
# Ge
booden weet, al is 't dat men de ſelve niet in 't werk 2. sugame-an ſtelt. nerven
meeeens
Vierde Brief
-
-
Aan de ſelve, hem onderwijſende, wat de Ootmoe digheid des herten is, en hoe nootſakelijk het voor ons is, dat wy die beſitten: als ook wat nuttigheid, ſy - - - 4Q onſe ziele toebrengt. -
Vijfde Brief
-
-
Aan den ſelven; hem doende de ellende zien, waar
aan het lichaam en den geeſt des menſchen is onder wurpen: door het welk men groote reeden heeft, om 5r ſich te verootmoedigen. e-m-
-eeg,
Seſte Brief Over de ſelve ſaak: Dat de Ootmoedigheid beſtaat,
in de Kenniſſe van ſijnſelven.
-
, g
-
, Sevende Brief. Aan den ſelven ; om hem op te wekken, tot de
verlochening van ſijn vijf natuurelijke ſinnen, ſonder het welk te doen, men tot de Waare Deught niet ko men kan. Door reeden dat de ſinnen, door de ſonden
Adams, verdurven zijn. -- -
-
-- - -
75
Achtſte Brief
-
Aan den ſelven, over de ſelve ſaak: Dat de weeten ſchappen van de deught ydel zijn, wanneer die niet worden in het werk geſtelt. . 9O e-
- - --
Negende Brief.
-
Aan den ſelve; hem verklarende, Dat het ſeer ge makkelijk, foet, nut en aangenaam is, Godt te die
nen, en ſijn Gebooden te onderhouden, voor die fijn ſelfs wil verſaaken. 1o5 e-
* *
*
-
Tiende Brief
-
--
Aan den ſelven, over de ſelve redenen; Dat in de
liefde Gods, alle ſoorten van Goet is begreepen. 119 Elfde Brief. . Aan den ſelfden: om hem aan te moedigen, in de wegh des deughts, hem verſeekerende dat daar niets ſwaarder in is, als het begin der ſelve, en dat de vol
herdinge alleen, de overwinninge bekomt. - - 134 Twaelfde Brief. Aan den ſelven; hem vertoonende, dat het niet ge
noch is, het waarachtige goet te kennen, maar dat men nootſakelijk het quaat moet ontdekken, en de
liſtigheid des Duyvels. -
-
-
I48
Dertiende Brief. Aan den ſelven, over de ſelve ſaak; Dat den Duy velaltijt vyant is , vande waare Deught. - - 162 Veer
Veertiende Brief. Aandenſelven: hem onderrechtende dat den Duy vel de menſchen van goeden wille meerder aanveght, als de Goddelooſen, en dat hy ſich met het kleet des Deughts bedekt, om de Geeſtelijke zielen, ſooveel te beeter te bedriegen. 177
Vijftiende Brief Aan den ſelven, over de ſelve ſaak; Dat den Duy vel ſich verandert in een Engel des lights. - - 19z Seſtiende Brief. Aan den ſelven, om hem te doen verſtaan ; dat
den Duyvel ſich vermenght met onſe goede werken;
en dat hy de werken Gods ſelfs verdurven heeft. 2o7 - .'
--
Seventiende Brief
-
Aan den ſelven; Om hem te doen ſien, dat alle de ellenden, dewelke de menſch in ſijn lichaam en in ſijn
geeſt gevoelt, uyt de ſonde alleen voortkomen. 223 Achtiende Brief Aan den ſelven; om hem te onderwyſen, hoe hy in alle dingen, den goeden uyt den quaaden Geeſt, ſal kunnen onderſcheyden, door de vrughten, die den een en dan anderen voortbrengen. - - 238
Negentiende Brief Aan den ſelven; om hem te toonen, dat de Neer
ſtigheid geduurig moet ſijn , dewelke men hebben moet, om de looſe ſtreeken van den Duyvel te ondek
ken , door dien dat hy noit ophoudt, noch nimmer ruſt, om ons te bekooren.
-
A-
252
Twintigſte Brief. Aan den ſelven, om hem op te wekken tot de gee
ſtelijkeNeeſtigheid, disſoonoorakelijk is, ent: -
w
er
der de welke, dat den Duyvel ons alle oogenblikken verraſt, eer dat wy daar op denken. : - - 267 Een-en-twintighſte Brief.
ti
Aan de ſelve, over de ſelve ſaak: dat de Geeſtelijke Neerſtigheid, nootſakelijk ter zaligheid is. - 282
Twee-en-twintigſte Brief Aan de ſelve; over de ſelve ſaak.
-
Drie-en-twintighſte 'Brief
-
-
294
-
Aan den ſelven; over het ſelve onderwerp. - 306 Vier-en-twintighſte Brief. Aan den ſelven, om hem te waarſchouwen, dat de
huydendaaghſche Wijſen , vyanden van de Waare Deught zijn, en van de Doodinge der vijf natuure 318 lijke ſinnen. - - - - - - -
(
º), (#), Jº,
#S &# - # K# 3% Zºº,
Er
-
" - T
JE
27--
--
#S2 "YSE (AN Rºy: #S ZººS& NV Inn -
|/ATV NL
Fol, K
Eerſte Brief Dat alle de Chriſtenen van
JESUS CHRISTUS, De Soetheid, de Goetaardigheid en de Ootmoedigheid des herten leeren moeten.
Geſchreeven aan een begeerige ziel, om de waaraghtige Deugt te vinden, waar toe hem de middelen worden aan geweeſen, om tot de ſelve
te geraaken; en de beletſelen getoont, dewelcke den duivel daar in te weegh brengt. •
Mijn Geliefde Kint.
-
#Sa K ſie, dat ghy noch niet wel hebt be
#greepen, hetgeen jeſus Chriſtus onder wijſt, wanneer hy ſegt : Leert van my dat ik ſoet, goetaardig en ootmoedig ben van m dat gy deeſe onderwijſinge niet genog
ſaam in 't werk ſtelt, wanneer deeſe deugden om te oefenen voorvallen, en dat gy den loſſen toom aan u natuur dan geeft. Want als ſy haar tot toor
nigheidbeweeght, ſoo ſpreekt gy ſtraffe en ruwe woorden, en ſomtijts ſoo oefent gy kragt en ge welt, om het geen dat gy beſlooten hebt uit te voe ren: en dat doet gy ſoo wel in kleeneals in groote
ſaaken. Het welk geenſins de ootmoedigheid des
herten betuycht, om dat die geen dewelke oot moedich van herten is, ſeer geern een ander toe -
"
--
--
--
A
-
geeft,
Dat alle Chriſtenen van j. Chriſtus geeft, in de dingen die niet quaat ſijn. En hy ge 2,
looft niet, dat andere menſchengehouden ſijn, om ſijn wil in te volgen: maar hy is altijdt wel te vree den. om de wil van een ander te volgen, in alles wat niet tegensGodt is, of tegens de volmaaktheid van ſijn ziel. Ik geloof, dat gy ſulkx in my wel hebt kunnen bemerken, want ik heb die gewoonte, dat ik in alle | onverſchillige ſaakengemeinelijk de wil der Broe ders onderſoek, om te weten wat ſy het meeſt daar in beminnen. En ik heb meerder vergenoeging om eenige dingen, volgens haare begeertete doen, als wel na mijn eygen neyginge: om dat my ſulx een meerder ruſt en een inwendiger vreede geeft. En ik gevoel een ſeekere manier van voldoening in my, wanneer ik ſie dat ſy wel te vreeden en vrolijk van gemoet ſijn. Mijn natuure ſelfs neigt daar toe, door de geduurige gewoonte die ik aangenoomen heb, om in alle ſaaken de eyge wil te breeken. En zedert
dat ik die overwonnen heb, en te booven ben ge koomen ; ſoo heerſcht ſy tegenswoordich over alle dingen, en ſy heeft geen pijn in alles wat haar ontmoet en tegen is: namentlijk, wanneer het geen dingen ſijn, die tegens de eere Gods, of de liefda digheid tot den naaſten ſtrijden. Door dien dat alle
andere ſaaken, myt'eenemaal onverſchillig ſijn. Gelijk, wanneer het regent of dat het een ſchoo
nen dag is, en of menſuure of ſoeteſpijſen nuttigt, behoudens dat ſy de geſontheid maar niet ſchade lijk ſijn. Van gelyken is het myonverſchillig, of ik alleen of in geſelſchap ben, indien maar het eene ſoo
heylſaam is als het andere, Eyndelijk, ik ben ſoo | wel
de Soetheid, Goetaardigheit, co-c. leeren moeten. 3 wel te vreeden, in't een als in't ander lant te weeſen,
mits dat men aldaar deſelve geleegentheeden vind,
om welte leeven. En alſoo bevind ik my getrooſt in alle de ſoorten der dingen die voorvallen. Het zy dat ik ſiek of geſont ben, ik heb geen verkieſing En byaldien ik Godt alſoo wel eere in het een als het andere, ſoo is my dat alles onverſchillig. En ik ſounoit eenige verkieſing van yets willen maken: maar ik neem alles wat daar voortkomt van de hant
Gods, en daar meede ben ik altijt vrolijk en wel te vreeden.
Indien gy deeſe manier in oefening brengen kondt, gy ſoudt ook ſoo gelukkig ſijn, en altijt ge ruſt weeſen, daar nu de korſelheeden en misnoe
gingen, uwen geeſt ontruſten en ontſtellen, en ſy geeven ook misnoeging aan andere die met u om gaan, ſonder dat ſy weder-ſijtſche liefde voortbren gen. Want een hard of ſtreng woort is aan niemant behagelijk; daer een ſacht woort ſelfs het hert van een dol en woedentmenſch vermurwt. Ik weet wel
dat u hert goet is, en dat gy niemant haat, maar
ondertuſſchen ſoo luyden uwe woorden, als of gy quaat waart, waardoor diegenen denken de welke uwen gront niet kennen, dat gyin toornigheid ſijt: en ſy ſijn niet altijt geſtelt om u te verdraagen. Het
geen de vreede wel breeken ſou, en de liefdadig heid verminderen, die Jeſus Chriſtus, ſooſeerde Chriſtenen aanbevoolen heeft: Seggende tot haar, Hebt malkanderen lief, daar aan ſal men bekennen
dat gy mijne diſcipelen ſijt. Ik geloof, dat gy de Broeders in de grondtuwer ziel wellief hebt, maar gy ſpreekt haar ſomtijtstoes A 2
als
4
Dat alle Chriſtenen van 3. Chriſtus
als of gyſe haaten, en als of gy haar niet en woudt hooren ſpreeken. Soo dat, indien haare woorden even als de uwe, van haar uitgeſprooken wierden, gy ſoudt het wel moeyelijk vinden, om die te ver
dragen. Gy moet dan denken, dat ſy uhart ſpree ken ook quaalijk inſchikken kunnen. En wanneer
ſyu verdragen,ſoo doen ſyſeer wel voor haersmaer uwe ziel, die ontfanckt daar geen nutticheid van. Want of alle de menſchen der werelt u verdroegen, u ziel die ſou daarom voor Godt niet gerechtveer
dicht zyn: en u natuur ſounoit haar quadeneygin gen veranderen, maer ſy zou haer verſterken inde ſelven; en gy ſout in gevaer zyn, van onvolmaekt te leven en te ſterven. Het welk gy voor Godtſeer zoud beklaagen, wanneer het te laet zou zyn. Daer om is het veel beter, om nu tegenswoordich, dien toornigen aart te overwinnen, dewelke in u natuur is,als een ſlaef van ſulk een drift en herstocht te blij
ven, dewelke u overmeeſtert, in de plaatſe dat gy deſelve behoort te regeeren, en u alleenelijck daer van te dienen, alwaer de gelegentheydt voorvalt, om de waerheydt ſtaende te houden, en de eere Godste verdedigen. -
Op dietijt is ons de gelegentheyt gebooren, dat men aen de toorn welplaets mach geeven, ſeggen de de Schrift ten deſen aanſien : Wort toornich , maer en ſondicht niet. Maer om onverſchillige ſa
ken, of die van weynig gewicht zyn, moet men ſich noit vertoornen, en noch minder ſtraffelijk
ſpreeken , door dien dat Jeſus Chriſtus ſeght : Dat men ſachtmoedig, goetaardig en ootmoedig van herten moet weeſen. Dat een leſſe is dewelke hy aan alle
de Soetheit, goeiaardigheit, o'c. leeren moeten. 5 alle de Chriſtenen geeft: haar vermanende ſulks veeleer van hem te leeren, dan de andre wonder
werken die hy, op aarde zijnde, gedaan heeft. En daarom ſeght hy niet, dat men van hem ſou leeren; de dooden op te wekken, en de kranken te ge neeſen, of andere miraculen en wonderdaden te
doen; Maar hy ſegt uitdrukkelijk : Dat men van
hem moet leeren om ſaft, goetaardig, en ootmoedig van herten te weeſen. Daerom mijn Kint, ſoo is't dat ik u rade te ar beyden, om die ſoetheid of ſaftigheid te verkry gen, om dat ſy goet en heilſaam is, en van Ieſus Chriſtus ſelfs onderweeſen, die haar in 't werk ge ſtelt heeft,en geſecht dat wy de ſelve van hem moe ten leeren. Ik weet wel dat gy een weynig weder ſtrevigheid daar in hebben ſult, en dat het van noo den ſalſijn, om u natuur gewelt aan te doen, de wijl dat de ſelve haar altijt meerder neight tot de ſuurheid als tot de ſoetheid. Maar men moet het Koninkrijk der hemelen door gewelt verkrijgen, om dat 'er geſchreeven is; Dat de gewelt-doenders het ſelve inneemen. Het eeuwig leeven is wel een weynig lijden en gewelt waardich, 't geen dat men ſijn ſelfs aan doen moet, om onſe quade of ingewor telde gewoontens te wederſtaan, dewijl de pijnen die wy uyt die wederſtant gevoelen, van ſoo korte geduurſaamheid ſijn; en dat de eeuwig-duurende
vreugde nimmermeer eindigen ſal. Deeſe bedenkingen moeten ons licht doen ſchy nen alle de ſmerten, die men oit ſou konnen lij den : in ſich ſelven te wederſtaan. Daarom maakt u
beſluit om die herts tocht van toornigheid te bo A 3
Ven
6
Dat alle Chriſtenen van j. Chriſtus
ven te komen. De ſelveiſt die u het meeſte plaagt, en deur dewelke dat den duyvel, de grootſte magt op uwe ziel heeft. Waakt dan op alle de gelee gentheeden, daar ſy haar in vertoont, op dat gy haar mocght wederſtaan. Want de eerſte bewee gingen van die toornigheid ſijn in uwe macht niet, uyt oorſaak van de quade of geduurige gewoonte, dewelkeuwe ouders niet geſtraft hebben, in uwe jonkheid. En ſoo is deſelve nu als natuurelijk in u
geworden, en ſy beweegt haar by naa op alle voor vallen. Daarom heeft men het geſtadig gebedt van nooden, om ſich tegens de geduurige beweegin gen der natuur, onophoudelijk aan te kanten.
Daar is geen ſonde geleegen, in dat men deſe beweegingen gevoelt, maar wel in die toe te ſtaan. En daarom, wanneergy de neigingen tot toornig heid in u gewaarwort, ſoo geeft haar ganſch geen plaats, maar gaat in u ſelven, en bidt Godt om
ſterkte, op dat gy die kunt wederſtaan. En ſpreekt geene woorden in dienſtant, om dat deſelve niet ſaft of ſoet kunnen weeſen, gelijk als Jeſus Chri ſtus, ons dat onderwijſt. En ſoomen uyets weder
ſegt, dat gyniet geern hoort, gaat liever daar van daan, als daar op te antwoorden. En ſoo ſult gy allenxkens deſe geneightheid uwer natuur te boven
komen, en gy ſult ſaft en goetaardig worden. Wat de Ootmoedigheid des herten aangaat, de
ſelve beſtaat, in ſich gewilligh te onderwerpen, aan de wille van een ander, in alle dingen die goet of onverſchillig fijn. En gelooft ſekerlijk, dat ſoo langen tijt gy noch die wederſtrevigheid in u ge voelt, om aan de wil van een ander toe te geven, dat het
de Soetheid, Goetaardigheid, co-c.leeren moeten, 7 het een teken is, 't geen bewijſt dat u hert niet oot moedig is: dewijl het wil, dat een ander voor u ſou wijken, daar het ſelfs ondertuſſchen, aan een an
der niet wil toegeeven. Want een ootmoedig hert, miſtrouwt altijt ſich ſelven, en het wenſcht meer te gehoorſaamen dan te gebieden. Soo van gelij
ken, onderwerpt het altijt fijn gevoelen, aan dat van een ander, en het ſal ſich wel wachten, om fijn
oordeel door eenige betwiſtinge ſtaande te houden, want het acht ſijn gevoelen voor het minſt van al len. En daerom wijkt de ſoodanige, ſeer geeren
voor een ygelijk, wanneer de dingen goet of onver ſchillig ſijn. Indien gy mijn kint,deſe ootmoedigheit des her ten had, die Ieſus Chriſtus van ons vereyſt, gy ſoud gelukkig en wel te vreeden ſijn, door dien dat er noit yets tegensu wil ſou geſchieden, en ſy onder worpenweſende onder Godt, foualle dingen gedu rig van ſijn hant neemen: alwaar 't ſchoon, dat die
van booſe menſchen, of van den Duivelfelſsaf qua men ; Dewelke u niet ſouden kunnen ſchaden, wanneer gy deſelve aan Godt op droeg. En den Duivelſal een ootmoedich hert niet lang, plagen, om dat de Ootmoedigheit hem miſhaagt. Hyvlied van de menſchen die ootmoedig ſijn, om
dat hy niets op haar winnen kan. En hy gaat de hoveerdige ſoeken, om dat ſy meerder gelijkheit met hem hebben, even gelijk de vogels van eender veeren doen, die geern haars gelijke ſoeken. En
daarom indien gy van den duyvel wilt verloſt ſijn ? ſoo weeſt ootmoedich van herten. Want ſoo haeſt
alsgydeſe deugt ſult verkreegen hebben, ſooſalhy -
-
A 4
onge
Dat alle Chriſtenen van j. Chriſtus ongevoelich van u afvlieden, en eyndelijk ſal hy u 8
niet meer beſtryden. Maar daar moet een waarach
tige ootmoedigheit des herten ſyn; de welke niet alleen inde uitwendige daden der ſelve beſtaat, maar inde binnenſte en inwendige beweeginge van u her te: het welke in ſijn gront, niet meer moet wen
ſchen, om geëert of geacht te worden, en noch minder om ingevolght of gehoorſaemt teweeſen. Maer het acht, eert en gehoorſaamt gewillich aan anderen, dewijl dat er niets is, 't geen meer ruſt aan den menfch in der daat geeft, als de ge hoorſaamheid. Want die niet als alleen behoeft te
gehoorſamen, die heeft niets om in ſijn geeſt te overweegen, op dat hy ſou weeten wat hy ſeggen ofdoen ſal. Door reeden dat hy alleenelijk behoeft
toe te luyſteren, om te hooren wat men hem ſal ſeggen, om dat te volgen. En ſoo leeft hy als een kint ſonder ſorgh, uitgeſondert dat hy ſich alleen bekommert, om Godt te behaagen: het welk ſoo wel inwendig als uitwendig hem een groote ruſt moet geeven. En niemant ſou kunnen wenſchen te gebieden, ſelfs naa het natuurelijk gevoelen, indien
men niet een hert hadt, dat hooveerdig en verme tel is; en 't geen over andere wenſcht te heerſchen: door reeden dat de onderwerping en gehoorſaam
heid, behagelijkende aangenaam in ſijn ſelven is. Want men bevind door eervarentheid, dat die geen de welk ſijn eygen wil heeft volbrocht, dikmaals daar berouw en verdriet van heeft, ſijnde qualijk
te vreeden van het geen hy heeft gedaan. Door reden, dat onſe eygewil, door de ſonde is bedur
ven geweeſt, waar door ſy die geen dewelke haar TT volcht, -
de Soetheit, de goetaardigheit, cº-c, leeren moeten 9 volcht, dikmaals allerley ſoorten van ſchadelijke onheylen toebrengt.
Hoe veele menſchen ſijnder omgekomen, of alle de daagen van haar leven ellendich geworden,
om dat ſy haar eyge wil gevolgt hebben. Eenige hebben haar in een qualijk gevoecht houwelijk in
gewikkelt. Andere hebben den oorloch gevolcht; of eenige bediening en handeling aangenomen, 't geen haar verarmt en ellendich gemaakt heeft, of haar door ſmerten en ſwaarmoedigheeden den doot toegebrocht. En dat alles is ontſtaan, door dienden menſch ſijn eyge wil heeſt willen invol gen, ſonder raat of gehoorſaamheid aan yemant. En ſulke menſchen ſijn onderwurpen, om de te genſpoeden te lyden en te verdraagen, die fy haar, door haar eyge willens, veroorſaakt hebben. Maar die geen dewelk een menſch kan vinden, die door geen eygen intreſt ergens aan gekleeft is, en waar aan hy naa Gods behaagen mach gehoor ſaamen, die is ten hoochſten gelukkich en te vree den: door reeden dat het France ſpreekwoortſeyt; Die door Raad ſot is, die is verſtandelijk ſot. Dit is niet te ſeggen, dat daar eenige dwaasheeden of ſottigheeden goet ſouden ſijn, maar het wijſt al leenig aan, Dat die geen die ſich aan de wille Gods,
en aan de Evangeliſche Raatgevingen onderwerpt, dat die altijt wel doet: al was't dat de menſchen, het ſelve voor een dwaasheidſouden veroordeelen
Gelijkerwijs veele in deeſen tijt doen, ſoo wan
neer men deſeRaatgevingen van Ieſus Chriſtus naa de voet der letter wil volgen. Gelijk het ook inder is, ſinnendat daat een dwaaſheidyoor A 5 T - 'T de menſchelijke w-
Dat alle Chriſtenen van j. Chriſtus dat men de goederen,de rijkdommen en vermaake 1o
lijkheden van dit leven veracht, om ootmoedich en klein met Ieſus Chriſtus teweeſen. Maar die ſulken
dwaasheid ofſotheid begaat, die is verſtandelijk ſot. Ik wil u niet raden mijn kint, dat gy in ſaken van
gewicht,ſoud gehoorſaam en onderwurpen weſen, aan menſchen, die ſoo wel als gy, noch na haar ei
ge willens,leeven: om dat ſulkxſomtijts quaat ſou ſijn. Want de verdurve wil van een ander, is al
ſoo quaat als die van uſelven. Niet te min ſooſult gy altijt vorderen tot uwe volmaaktheid, indien gy haar gehoorſaamt in onverſchillige ſaaken, of die van een kleyn gevolch ſijn; en dat de ſelve aan niemant ſchadelijk kunnen weeſen. Door reeden, dat gy door dit middel u eyge verdurventheidſult te boven komen, en die door dadelijkheeden ge wennen, om de ſelve geerne te onderwerpen, aan het geen Godt aangenaam is: na dien dat de ge woonte ſich in natuur verandert.
En die geen dewelke ſich gewent te onderwer pen aan de menſchen, tot ſijn eyge volmaaktheid;
die ſal hetſeerlicht en behagelijk ſijn, om ſich aan Godt, uit opſicht van de ſelve volmaaktheid, te
onderwerpen: dewijl dat hy ſulks doen ſal, ſonder eenige wederſtant oſ tegenheid van ſijn natuur Dewelke nu gantſchelijk gewent ſijnde, om in on verſchillige ſaaken te gehoorſaamen, haar vermaak ſal vinden, om dat ſelve in goede ſaaken te doen: En aldus ſoo ſou u hert altijt ruſt en vergenoegen vinden.
Maar ſoolangen tijt, als gy niet deur-oefent ſijt, in de gehoorſaamheid en onderwerping van uwen --
"
- -
- --
geeſt,
de Soetheit, Goetaardigheit, dy'c. leeren moeten, 1 r
geeſt, ſooſult gy ontſtelteniſſe en ſtrijt in uſelven hebben. En gy ſult van anderen niet bemint ſijn, noch in een ſelve wil vereenicht, gelijk Godt ons
dat gebooden heeft. Seggende: Dat wy te ſamen ſouden vereenight ſijn, in een en deſelve wil. Het welk wy noch niet naa koomen: want onſe wil lens ſijn noch ſooſeer verſcheyden, als wy hier on derſcheyden menſchen ſijn. Het welk een hoo veerdigheid des herten in alle betuycht, en geen ſins een onderhouding of uitwerking der Raadt gevingen van Jeſus Chriſtus, dewelke ons ver
maant : Dat wy van hem ſouden leeren, dat hy ſaft, goetaardigh en ootmoedigh van herten is.
-
Men moſt deſe leſſe wel onthouden, en de ſelve
op alle voorvallen in 't werk ſtellen. Wy hebben ook de geleegentheid daartoe by der hant, want fijnde een verſameling van menſchen, die naa de volmaaktheid trachten ; ſoo is daar geen vreeſe, dat men in het gehoorſaamen van den een aan den anderen, het quaat ſal doen. Gelijk als menich maal in de weerelt gebeurt, al waar men fich aan niemant ſou kunnen onderwerpen, ſonder Godt te vertoornen: dewijl dat de ſelve, geheel van ſon den en quaade willens vervult ſijn, die men veel eer behoorde tegen te ſtaan als te gehoorſamen.
Want veeleeerelyke luyden, ſijn bedurvenge worden en verlooren gegaan, om dat ſy aan de booſe menſchen hebben willen behaagen, en door dat middel hebben ſy deelachtich geweeſt aan haa re ſonden; van het welk gevaar wy hier bevrijt ſijn, door de genaade Gods, Dewijl alle de per
ſoonen van ons geſelſchap, menſchen van ge: W1llC -
-
12
Dat alle Chriſtenen van j. Chriſtus
willeſijn, trachtende naa de volmaaktheid haar er zielen. En daarom kunt gy nimmermeer quaalijk doen, om haar toe te geven in onverſchillige ſaaken, en voornamentlijk in goede dingen.
Onderſoekt altijt, of het geen dat ſy voorſtellen en begeeren yets goets is, en wanneer gy het niet ſekerlijk voor goet kennen kunt, ſoo ſtaat ſtil, om te ſien of het ook een quade ſaak is, of dat die yets quaats ſou kunnen voortbrengen, of aan yemant eenige ſchaade veroorſaaken : En als gy dat be vint, ſoo moet gy die afſlaan of weygeren, door de ſaftſte middelen die u mogelijk ſijn. En ſoo doende, ſult gyniemant tergen of vergrammen, al waar het ſchoon dat gy haare willens niet invol gen ſoudt. Maar ſoogy haar wederſtaat met har de of ſtekende woorden, hun willende verbeteren
of beriſpen; ſoo ſult gy erger doen met ſpreeken als met ſwygen.
Maer ick wil niet gelooven, dat er ſoodanige voorvallen in ons geſelſchap gebeuren ſullen, om dat ik niet vertrouw, dat ymant oit ſijn wil zou neigen, om quaadezaaken te begeeren: maer wel dat den een aan den anderen ſtoffe ſal geeven, om ſijne lijtſaemheit te oefenen. Want dewijl dat ſy alle onvolmaeckt ſijn, ſooſullen ſy alle eenige ge breken hebben, die de Chriſtelijke liefde ſal moeten verdraagen: en dat moet u onder malkanderen, tot de volmaecktheit vorderen. Want indien daer niets
in uwen broeder te verdraagen was, gy ſoudt noit weten hoe verre gy in de deucht gevordert waert Dewijl dat het Hert van den menſch bedriegelijk is,
en altijt zynſelven vleyt, En het bekent zynſelve In 1Gt s
de Soetheit, goetaardigheit, exc. leeren moeten. 13 niet, dan door de voorvallen engeleegentheden,
daar het ſyn ſelven in bevind. En als dan beproeft den menſch, hoe veel ſachtmoedigheid en oot
moedigheit des Herten dat hy heeft : het geen hy anders niet ſou kunnen weeten.
En daarom moet gy de geleegentheeden van het lyden beminnen, op dat gyu moocht oefenen in de Chriſtelijke volmaaktheid. Want ghy ſult daar noit ſoo veel ſtoffe toe hebben, als tegens woordich, terwijl alle de Broeders noch ſooon
volmaekt zyn , en dat de ootmoedigheidt der herten, ſoo weynig in 't werk geſtelt of geoef fent is. Derhalven laat u de tegenswoordige ge leegentheit niet ontglippen, dewijl dat het geen voor bygegaen is, niet meer in uwe machtſtaet, en het toekomende is onſeker. En daer is niet als
het tegenswoordige oogenblik, dat ons het middel geeft, om ons te volmaeken. En ſiet ook niet op de gebreeken van anderen, door dien dat een yegelijk arbeyden moet tot zyn eygene volkomentheit, en hy ſal geen rekenſchap van ſijn Broeder geeven. Doet even alleens, als of gy niet anders te doen hadt, als maer u ziel te volmaeken, en de wille Gods te volbrengen, door reeden dat er niets anders is, het geen u raeckt. Want al waaren alle menſchen Heyligen, en dat gy
ſelve dat niet waart, haare deuchdenſouden u geen voordeel geeven. Maar ſoogy deuchdelijk waart, en dat alle de andere, haare gebreeken hadden, ſulx ſou uwe deucht in't minſte verkleinen, door dien
dat Godt u geen reekenſchap van een andereyſchen ſal, maar hy ſal een yegelijk naaſijne werken oor deelen.
-
Soo
Dat alle Chriſtenen van j. Chriſtus Soo dat, wanneergy u ſelven ſult overwonnen hebben, ſoo ſult gy de geheele werelt t onder ge bracht hebben, en daar ſal niets meer weſen, het 14
geen dat aan uwe volmaaktheid beletſel ſal kunnen geeven. Door reeden dat de gebreeken van ande ren, u alleenigh tot middelen ſullen dienen, om uwe lijtſaamheid te oefenen, en om ſacht, goet
aardich en ootmoedich van herten te worden; ge lijk Jeſus Chriſtus raadt. En de deughden van an deren, ſullen u tot grooter deuchden opwekken. Invoegen, dat gy over alles heerſchen ſult. Want die geen die de driften of de ongeordineerde be wegingen van ſijn hert overwonnen heeft, die is een Konink over de gantſche aarde, en hy heeft
ſijn ſelven alle dingen onderworpen, en hy be weecht of ontroert ſich niet meer, over alles wat
daar ſou mogen gebeuren. Siet daar een ſeer gelukkigen ſtant, die onder tuſſchen lichtelijk te verkrijgen is, indien men de
middelen omhelſt, die daar toe nootſakelijk fijn. Men moet vervolgens, de eene drift en harts-tocht
naa de andere overwinnen, om haar alle eyndelijk te boven te komen. En ik raade u te beginnen door de Gehoorſaamheid, naademaal gy neffens de ſelve, veele van uwe driften op een reysen te gelijk, ſult
mogen overmeeſteren. Want ik ſal u dikmaals din gen ſeggen,daaru natuur wederſtreevigheid in heb ben ſal. En ſoogy die doet ſonder tegenſpreeken, ſooſult gy die verdurventheid van u aart te boven
komen: alwaar het ſchoon in dingen die ſeerkleen ſlin. J Want
deſe verdurventheid beſluit dit in haar, dat
de Soetheit, goetaardigheit, drc.leeren moeten. 15 dat ſy in geene dingen, niet geern voor een ander wijkt, en ſy wil altytrecht en gelijk hebben, in al het geen datſe begrypt of van te voorengevat heeft: En dat komt voort uyt de hoovaardigheid van het
hert des menſchen,hetgeen altyt fijn voorrecht wil hebben, ſonder dat het aan ymant anders de voor tocht wil geven, meenende altydt wyſer en klaar derſiende als een ander te weeſen. 't Geen dat men
hem moet afraden, en hem verplichten, om ſich aan een ygentlijk, in goede en onverſchillige din gen te onderwerpen. Wat my belancht ik heb dat ſoo gedaan, en ik heb daar in groote voordeelen, tot de volmaakt heid van myn ziel gevonden. Ik heb my altyt aan alle menſchen onderwurpen , met dewelke ik heb ommegank gehadt, en ik trachte van het be
gin af te ontdekken, om te weten wat haare gene gentheeden waren. Op dat ik my daar na ſouvoe
gen. Jaa ſelfs heb ik dat ſoo volkomentlijk ge daan, dat ik ſomtyts haar quaat niet onderſcheyde, om my daar tegens aan te ſtellen. Maar naa dat
Godt my meerder licht gegeeven heeft, ſoo ge hoorſaam ik de menſchen niet meer, dan in goede en onverſchillige ſaaken. U vermanende het ſelve
te doen, mijn geliefde Kindt : om u vervolgens en allenxkens aangenaam te maaken, aan uwen He
melſchen Vader. Hetgeen dat ſyſeer wenſcht, die uwe zielbemint, om die tot Godt te geleyden, aan wien ſytoebehoort.
•Anthoinette Bourignons In Holſteyn, by het KaſteelGottorp. 22 Ianuar,
den', #" 1672.
Twee
16
Dat alle Chriſtenen van j. Chriſtus
Tweede Brief Dat alle Chriſtenen van
JESUS CHRISTUS, De Soetheid, de Goetaardigheid, en de Ootmoedigheid des herten, moeten leeren.
CAan deſelve, over de ſelve Saak. Mijn geliefde kint.
I# ſie dat gy de woorden van Jeſus Chriſtus noch niet welbegrepen hebt, wanneer hyſeght, Dat men van hem moet leeren, om ſoet, goetaardigh
en ootmoedigh van herten te ſijn. Ondertuſſchen ſoo behoort gy te weten, wat die ſaftheid des herten is; dewijl dat gy die anderſins niet ſoudt kunnen beminnen : om dat men geen volmaakte liefde kan hebben, tot het geen men niet en kent. Hier
komt het van daan dat men ſoo weynich liefde tot de waarachtige deucht heeft, om dat men deſelve niet wel kent. En veele menſchen gelooven, dat de Deucht een ſichtbaare en lichamelijke of ſtoffe
lijke ſaak is: het welk de geveynſtheid in de herten der menſchen voortgebracht heeft. Dewelke haar
ſelfs hebben ingebeelt deuchtſaam te weeſen, om dat ſy eenige uitwendige goede werken gedaan hebben: daar ſy ondertuſſchen niets van de we ſentlijkheid desſelven beſitten.
Want de waarachtige deucht, is een geeſtelijke ſaak,
de Soetheit, Goetaardigheit, cyc. leeren moeten. 17 ſaak, de welke het hert van den menſch moet be ſitten. En men kan die waare deucht noch ſien
noch voelen, 't en ſy alleen door de werkingen, dewelke ſy uitwendich voor den dach doet ko
men; en die inwendich uyt het binnenſte des her ten voortſpruyten. En by al dien die goede uyt werkingen, niet uyt deſen gront ontſtaan, maar dat het alleenelijk geſtudeerde dingen ſijn, die om de menſchen te behaagen, of tot onſe eyge voldoe ning, in oefening geſtelt worden: ſoo ſijn dat niet anders als zedelijke en tijdelijke deuchden, die niets geeven aan onſe zielen, en ook met het eeu wich leeven, niet kunnen vergolden worden. Al lenelijk ſoo kunnen ſy wel tot middelen dienen,
om tot de waare deucht te geraaken, namentlijk ſoo onſe voorneemens oprecht fijn, om daar naa te haaken en te trachten. Maar veele menſchen blij
ven op deſe middelen, of op de uytwendigheid deeſer deuchden ſtil ſtaan, gelijk of die het eynde waaren: waar door ſy meenen, dat ſy de deucht ſelvein der daat hebben: daar ſy die ondertuſſchen
niet als in een ſchilderije beſitten, en geenſins in het waarachtige weeſen. Daarom is't, dat ik u wil onderwijſen, wat de 2vaare Deucht is, en beſonderlijk waar in die Soet
heid of Saftigheid beſtaat, die Jeſus Chriſtus ſecht, Dat men van hem leeren moet.
De ſelve is niet
anders dan een Vreede, een Geruſtheid, en een
Gelijkmoedicheid des geeſts, die in de binnen ſte gront onſer ziele haar woonplaats heeft. En dit fijn alle geeſtelijke hoedanigheeden, die de menſchen niet kunnen ſien noch gevoelen,
':
18 Dat alle Chriſtenen van f. Chriſtus ſy alleen door de uytwerkingen van de ſelve. Maar de weſentlijkheid van deſe deucht der Soetheid, dat is een Goddelijke hoedanigheid, van de welke geen menſch door uyterlijke werkingen weeten kan, of wy daar meedebeſeten ſijn. Door reeden dat men wel kan leeren ſoetelijk te ſpreeken, ſonder dat men daar om die Soetigheid heeft, die Jeſus Chriſtus ons onderwijſt dat men van hem lee ren moet. Dewijl dat men die ſoete woorden kan
leeren ; op dewijs gelijk men de Papegajen het ſpreeken leert. En ſy kunnen uytgeſprooken wor den door beleeftheid of door geveinſtheid. Want ik heb menſchen gekent, die deſe ſoetigheid in haaren ommegank vertoonden, daar ſy onder tuſſchen inwendich, wel quaat en vermetel waren. Daar om is't dat men ſich niet moet laten op houden, door deſe uytwendige ſoetheeden, die dikmaals bedriegerijen of natuurelijk ſijn. Dewijl dat er ſulke lafhertige of ſlap moedige menſchen in haar natuur ſijn, dat ſy niet een hart woort durven ſpreeken,vreſende dat haar ſulkx ontſtellen mocht, of dat ſy van een ander eenich hart antwoort ſou den moeten lijden. En deſe ſaftvoerigheid, doet
haar ſoo wel tegens het quaat, als ontrent het goe de, ſachtſinnich weeſen. En daar meede geloo ven ſy, dat ſy de Deucht van Soetigheid hebben. Daar ſy ondertuſſchen niets en beſitten als de on
deucht van Luiheid en Ongerechtigheid: dewel ke haar het quaat van een ander doet toeſtaan, ſon der de moeite te willen neemen, om dat met de
minſte ſorghofarbeyt tegen te ſtaan. Mijn kint, het is die quade Soetheid niet, waar -
tO€
|
de Soetheit, Goetaardigheit, & c. leeren moeten. 19 toeik u opwekke, om Jeſus Chriſtus in na te vol
gen, en om fijneSoetigheid te leeren: maar ik ſou u wel willen doen begrijpen, wat de waarachtige Soetheid is, op dat gy die ſoudt mogen beminnen ende volgen. De ſelve is dan een inwendige Vreede, een geruſtheid der conſcientie, en een gelijkmoe digheid desgeeſts, dewelke in de grontonſer ziele woont. Siet daar, dat is het geen, het welke die Soetheid in ſich behelſt, die Jeſus Chriſtus ſegt, dat men van hem leeren moet uit oorſaak dat hy de ſelve in oefening geſtelt heeft, alle de tijt fijnes ſterfelijken leevens. En men kan daar aan ſien, of daar tegenswoordich noch zielen ſijn, die door de ſelve geeſt van Jeſus Chriſtus ſijn beſeeten. En de welke dadelijk en uitvoeriglijk, deſe drie hoedanig heeden in haare zielen hebben: dewyl dat ſy ſonder deſelve,van den H. Geeſt niet kunnen beſeeten ſijn. Neemt wel acht op myn ſelfs, en ſiet of ik de vreede in mijn ziel heb, de geruſtheid in mijn con ſcientie, en de gelijkmoedigheid in mijn geeſt. En
ſoolgy die hoedanigheeden in myondekt: ſooge looft ſekerlijk, dat gy die ook wel in u ſelven heb
ben kunt. Dewijl dat Godt ſyne genaden niet en weigert aan de menſchen die de ſelve van hem ver ſoeken en begeeren: Daar is by hem niet te vreſen, dat hy die genaade van Soetigheid, aan iemantſou
weigeren. Nademaal Jeſus Chriſtus ſeght, dat men die van hem leeren moet. Hy ſalons geene dingen doen leeren, die ons onmogelijk ſijn, door reeden dat Godt rechtveerdig is, en hy heeft ons niets door Jeſus Chriſtus doen onderwijſen, dan het geen dat hy ons wel wil geeven. -
B 2
Die
2o
Dat alle Chriſtenen van j. Chriſtus Die Geeſt van Soetheid ende Goetaardigheid,
is den H. Geeſt, dewelke Jeſus Chriſtus ſeght, dat aan niemant ſal geweygert worden: waar toe hy ons deſe gelijkenis by brenght, ſeggende; Dat ſoo een kint ſijn vader om een broot bidt, ſal hy hem wel
een ſteen geeven? of ſoo hy hem om een Viſch bidt; ſal hy hem ook een Slanggeeven? En hy maakt dit be ſluyt: Indien een vader die quaat is wel goede dingen
aan ſijn kint, geven kan; Hoeveelte meer ſal den He melſchen Vader, den H. Geeſt aan den geenen gee ven, die hem begeeren en daarom bidden. Al het quaat leyt daar in geleegen, dat wy dien Geeſt niet genoch eyſchen of begeeren; en deeſe begeer te kan niet groot in ons weſen, ſoo lang wy hem niet en kennen.
-
Veele fijnder dewelke ſeggen, dat 'er den H. Geeſt nu niet meer is, die inde zielen werkt, gelijk hy deede ten tijde van Chriſtus en ſijner Apoſtelen. Van wegens dat men hem niet en ſiet, in degelij keniſſe of gedaante van een Duyf, dewelcke ver ſcheen wanneer Jeſus Chriſtus gedoopt wierd. Of
gelijk hy op de Apoſtelen, in geſtalte van vyerige Tongen op den Pinxterdach nederdaalde: 't geen wel een ſwak bewijs is. Want den H. Geeſt is aan de tijt niet bepaalt: Nadien dat hy een Eeuwige Godt is, die fijne gaven en vruchten, tot alle tij den geeft ende voortbrenght; en hy ſal dat doen in alle eeuwigheid: dewijl dat hy niet kan onvrucht baar noch leedich weeſen, werckende geduurich
in de zielen, die daar toe geſchikt ſijn. En ſoo wy tegenswoordich die Duif niet en ſien, die vuurige vlammen, of andere uitwendige tekenen; dat ge ſchiet
de Soetheit, Goetaardigheit, cyc. leeren moeten. 21 ſchiet om dat wy die nu niet meer noodich heb ben : tzedert dat de Euangeliſche Wet, en de
Leeringe van Jeſus Chriſtus genoechſaam beve ſticht is. Daar ſijn geene Chriſtenen, ſoo ik geloof, die de ſelve in twijfel trekken. En ook deeden die
uitwendige gedaantens niets met allen, aan die den Heyligen Geeſt ontſingen, maar ſy dienden alleen
om de hardigheid van de herten der ongeloovigen te overwinnen.
Daarom is het, dat de waarachtich-geloovige, geenſins van nooden hebben, om eenige uitwendi ge gedaantens te ſien; op dat ſy ſouden gelooven, dat den H. Geeſt nu noch tegenswoordich in de zielen der menſchen woont, die daar toe wel ge ſtelt ſijn. Om dat ſy ſelfs ſulkx wel kunnen onder vinden, wanneer ſy kunnen bekennen, hoe het met den Heyligen Geeſt geleegen is, en wat ſijne Gaven, ſijn Genaden en ſijne Vruchten ſijn, van dewelke de Soetigheid een is, die men van hem leeren moet,
En al hoewel ſulks in verſcheyde plaatſen der
Heylige Schrift verklaart is; ſoo is het al de ſelfde
ſaak. Want Jeſus Chriſtus ſeght: Leert van my dat ik Soet en Goetaardigh ben. En Paulus ſtelt on der de twaalf Vruchten des H. Geeſts, de Goedheid
en de goedertierentheid. Het geen de ſelve ſaak is: maar met verſchillige woorden uytgeſprooken. En dieſelve ſaak, is in ſijn weeſen, de Vreede, de Ge ruſtheid, en de Gelijkmoedicheid des Geeſts, die
in een ziel ſijn verblijf-plaats heeft. En deſe teeke nen ſijn de ſekerheeden der getuygeniſſe, dat den
H. Geeſt, in de zielder genenBwoont, die deeſehoe drie 3 h
22.
Dat alle Chriſtenen van f. Chriſtus
hoedanigheeden, inwendichlijk beſt. Uit oor ſaak dat den naturelyken geeſt, de ware Vreede, de waarachtige Ruſt, noch de ware gelijkheid des Gemoets niet kan geeven: gelijk als de Soetheid en de Goetaardigheid doen ; die Jeſus Chriſtus ſecht, dat men van hem leeren moet.
Ik vertrou mijn kint, dat gy door deeſe redenen genoechfaam begrypen ſult, wat de Soetheid en Goedertierentheid is, die Jeſus Chriſtus ons onder wijſt: en ook ſelfs dat gy wel ſult gemerkt hebben, dat ik de verhaalde Soetheid en Goedertierentheid
in mijn ziel beſitte. Dewijl dat gy my ſiet in een inwendige vreede, in een geruſtheid der conſcien tie, en in een gelijkmoedigheid des geeſts, ſon der groote beweeging of verandering. Maar daar
om weet gy niet, hoe gy ſoudt kunnen geraaken, om in u eygen ziel, de uitwerkingen van deſe ſoet
heid en goedertierentheid te gevoelen, die Jeſus Chriſtus geleert heeft. En die gy ſekerlijk bemint,
voor ſoo veel als gy die kent. Maar gy en weet niet, hoe gy die verkrygen ſult. Het welk ik ook u on derwijſen ſal, indien gy wel naa mijn luyſteren wilt, en mijn raadt volgen. Want het is ſeer licht, om tot die ſoetheid te geraaken, die Jeſus Chriſtus voorgeſtelt heeft: wanneer wy maer de beletſelen van onſe zielen wil len wechneemen, en dat wy volkomentlijk be geeren, om diſcipelen van Jeſus Chriſtus te worden,
er fijne onderwijſingen te volgen. En ſoogy in u ziel gevoelt, dat gy de waare inwendige vreede,
noch de ruſt in u conſcientie, noch de gelijkmoe digheid in uwen geeſt, niet en hebt; ſoomoocht gy
de Soetheit, Goetaardigheit, o'c. leeren moeten 23 gy wel ſeekerlijk gelooven, dat gy de Soetheid en
de Goetaardigheid van Jeſus Chriſtus, noch niet geleert hebt : En daarom moet gy de middelen omhelſende aangrijpen, om daar toe te geraaken. Het eerſte grond-middel waar op gy moet bou wen, dat is, dat gy daartoe een volkome begeerte en wil hebt: dewelken ik geloof, dat gy door de genade Gods, beſt. Ten tweeden, moet men alle ſoorten van beletſelen trachten wech te neemen,
de welke deeſe vreede, deeſe ruſt, en deſe gelijk moedigheid desgeeſts, terugh houden of vertraa gen. Deſe beletſelen of hinderpalen, ſijn in onſe verdurve natuur: want de menſchen ſijn tzedert
de ſonde, in een geſtadige beroerte, onruſt, ende oorloch gevallen. En onſe driften of hertsochten ongeregelt ſijnde, die baaren alle deeſe dingen, en ſy kunnen haar ſelfs niet beſtieren, noch in ruſt, of in vreede blijven; 't en ſy dat wy die beſtree den en overwonnen hebben, en dat wy onſe na tuurelijke genegentheeden, gantſchelijk hebben
verſaakt. Als dan vinden wy de geſeyde Vree de, Ruſte, en Benparigheid des Gemoet, en niet eerder.
Het is hierom dat Jeſus Chriſtus ſecht, Dat men
Jich ſelven moet verloochenen, als men ſijn Diſcipel 2veſen wil. Door dien dat deeſe verſaakinge van onſe hertstochten of driften, alleen de waare mid
del is, om deſe vreede, deſe ruſte, en deſe ge lijkmoedigheid des geeſts te vinden. En het geen ons van deeſe dingen berooft, dat ſijn de ongere geltheeden deſer driften, tzedert de ſonde.
Want voor de ſonde, ſoowaaren deſeneygirgen . B 4
Van
Dat alle chriſtenen van j. Chriſtus 24 van ons hert, wel gereguleert en gematicht, bren gende vreuchde, vreede en geruſtheid aan onſe zielen : en tegenswoordich gevoelen wy geheel
het tegendeel. Want indien wy onſe driften wil len laten heerſchen, ſy ſullen ons geleyden tot de Onmatigheid, in de Droefheid; en tot de Onge ruſtheid van den geeſt. Soo dat het onmogelijk is, dat een menſch, die naaſijn natuurelijke gevoelijk heeden of ſinnen leeft, dat hy de Soetheid en
Goetaardigheid ſouw kunnen leeren, die Jeſus Chriſtus ons onderwijſt.
Daarom is het dat hy in fijne Euangeliſche lee ring daar by voecht : Dat men ſich ſelfs verſaaken moet: om dat het eene ſonder het andere niet
gaan en kan.
En ſoo men ſoet en goetaardich ſijn wil, gelijk Jeſus Chriſtus onderwijſt; ſoo moet men by ge volch, ſich ſelfs verſaaken: door reeden dat onſe verdurve natuur, niet dan ſuurheid en korſelheid
in ſich heeft. Dewelke in den geeſt des menſchen onſtelteniſſen veroorſaaken; ongeruſtheeden in ſijn wil voortbrengen, en tegenſpreekingen met ſijn naaſten. Want die geen die geen Soetheid in ſigſelven heeft, die kan geen vreede met ſijn naaſten hebben, dan alleen een burgerlijke of een geveynfde ſchijn vreede; dewelke hem geen inwendige ruſt, noch geen gelijkmoedigheid in ſijn geeſt, geven kun nen. Gelijk ik geloof, dat gy in u ſelve gewaar -
wort, mijn kint. Want al is 't dat gy wel een ge ruſtheid van conſcientie hebt, om dat gy de we
relt ende de geleegentheeden van ſondigen hebt VG Iran
de Soetheit, Goetaardigheit, co-c.leeren moeten. 25 verlaten: ſoo hebt gy nochtans die inwendige vree de niet, die uwen geeſt eenparig-gemoet en beza dicht maakt: om dat men de ſelve, noch driftich
ſiet werken. Het geen ſijn oorſpronk neemt uit de verdurve en ongematichde hertstochten. En ſoo gy dat bedwingen entemmen kondt, en deſe on nutte beweegingen doen ophouden, ſooſoudt gy
een groot voordeel hebben, en gy ſoudt lichtelijk
de ſoetigheid verkrijgen, die Jeſus Chriſtus onder wijſt, gelijk ook de goetaardigheid. Dewijl dat het twee dingen fijn, de welke geheght en verknocht ſijn aan malkanderen: Door reeden dat de ſoetig
heid des herten, de goetaardigheid tot de naaſten voortteelt. Want die geen dewelke gelijkmoedich en vreetſaam in ſijnſelven is, die ſal geen quelling of ontruſting aan ſijn naaſten geeven, noch ook geleegentheid, om hem in eenich ding te verbit teren. Door reden dat de ſoetheid van een goet menſch, de toornigheid van die quaet is, ver morſelt en verbrieſelt. En of ſchoon een menſch,
die de ſoetheid en goetaardigheit van Jeſus Chri ſtus geleert heeft, ſich in alle ſoorten van moeye lijkheeden ſou bevinden, ſoo ſal hy nochtans de
eenparigheid van fijn geeſt bewaaren, om dat hy de beweegingen van ſijn bedurve natuur, niet meer in en volcht. En door dat middel, behoudt hy de
vreede, de ruſt, en de gelykmoedigheid des geeſts, die hy door de ſoetheid en goetaardigheid van Je ſus Chriſtus geleert heeft.
.
Mynkint, indien gy ook deeſe leſſe leeren wilt? ſoo tracht u ſelven te verlóchenen: en volcht u
eygen wil in geene dingen meer, door reeden dat B 5
deſelve
26
Dat alle Chriſtenen van j. Chriſtus
deſelve bedurven is geweeſt, door de ſonde, waar door ſy haar geduurig tot het quaat doen neicht. Houdt dan alles voor verdacht wat er van u eygen wil afkomt, en volcht deſelve nergens in : want zy
berooft u van de ſoetheidende de goetaardigheid, die Jeſus Chriſtus onderwijſt. En onſe eyge wil is de grootſte vyand die wy in deſe werelt hebben. Byaldien gy deeſe waarheid wel wiſt te begrij pen, gy ſoutſonder alle twijfel, noit meer de eyge wil, in eenige dingen willen volgen: Jaagy ſoudt dikmaals uwe goede willens mistrouwen, houden de de ſelve voor verdacht. Maar om dat gy noch
niet genoch erkent, dat u eygen wilſoo quaat is 5 ſoo miſtrout gy die niet. daar ſyu ondertuſſchen dikmaals verraat. En wanneer als gy wel doen wilt,
ſoo neigt en leit ſyu tot quaat te doen. U gront is wel goet, maar uwen eygen wil, die ſtelt haar te gens uwe goede begeerten aan: en fy doet u dik maals het tegendeel uit voeren, van het geen dat gy wel voorgenoomen hebt. Indien iku in plaats was, ik ſou mijn eygen wil, in geen ding noit meer begeeren te volgen. En ik ſou alle mijn beſte willens, voor quaat willen houden: dewijl dat er niet yets goets kan voortkoomen, uyt
een ding dat ganſch verdorven is: gelijk onſe eyge wil, ſoo door de ſonde bedurven is geweeſt: in voe
gen dat er niets goets meer, uit haar ſou kunnen voortkomen.
Alle goet moet nootſakelijk uit Godt voort vlieten , en al wat quaat is, dat ſpruit uit den
duyvel, ende verdurve wil des menſchen. Sy is
als een vuur, dat de Onkuisheit, de Toornig heid,
de Soetheit, goetaardigheit, & c. leeren moeten... 27 heid, en alle ſoorten van Onmatigheeden in onſe natuur aanſteekt. Onſe eyge wil is onverſadelijk en nimmermeer voldaan : altyt wenſchende naa het
r
geen dat ſy niet beſit : onruſtig in haare begeerten: ſonder ſtilſtant en woelende om 't geen dat ſy voor heeft: en altijt dorſtende en nimmermeer verge noegt noch verſadicht weſende.
Eyndelijk, onſe eyge wil veroorſaakt ons meer quaden, dan den duyvelſelfs: dewelke in geen derhande manieren, den menſch ſou kunnen be
ſchadigen, indien dat ſijn eyge wil het ſelve niet toe ſtont of dat begeerde. En wanneer wy onſe eyge wil, ſullen overwonnen hebben, ſoo ſullen wy ook den duyvel, ter neer geworpen hebben: door dien hy ons niet kan doen ſondigen, dan wanneer hyon ſe eyge wil beweegt, om hem te gehoorſaamen. Daarom is't dat ik geſeyt heb, dat den menſch noit een grooter vyant hebben kan, dan ſijn eyge wil. En om deſereeden, ſoobehoorden ieder men
ſchen in 't beſonder, en alle menſchen in 't gemeen, haare eyge willens den oorlogh aan te doen. Daar ondertuſſchen ſoo weynig menſchen, deſe wil voor haar vyant houden. En ſulk een grooten menichte ſijn als afgoden-dienaars van haare eyge willens: achtende haar gelukkich om de ſelve in alle dingen te mogen volgen. Sonderin te ſien, dat ſy den doot
aan onſe zielen toebrengt,en belet dat de wille Gods in ons niet en kan volbracht worden: om dat die
geen dewelke ſijn eyge wil volcht niet aan de wille Gods onderworpen is. Door reeden, dat die twee willens altijt tegenſtrijdich ſijn.
In voegen dat die geen dewelke de wille &# -
-
-
vo -
28 Die onwetende ſandight, volbrengen wil, zijn eyge wil nootſakelijk moet
verſaaken. En die geen dewelke de ſoetheid en
goetaardigheid van Jeſus Chriſtus wil leeren, die moet alle dingen aan ſijn wil weygeren : en daar meede ſal hy de Vreede, de Ruſt, en de Gelijk
moedigheid des Geeſts in ſijn ziel hebben. Het welk ik Godt bidde dat hy u wil geeven, door het middel van u eyge wil te verſaaken: 't geen het eenich noodich is, om ſich in deeſe weerelt, en in
alle eeuwigheid, gelukkich te maaken. Gelijk u dat toewenſt, ſy, die uwe ſaligheid begeert. vAnthoinette Bourignon. In Holſteyn, by het Slot Gottorp. den
# Febr.
1672,
Derde Brief Die onwetende ſondight, vaart
onwetende ter Hellen.
Aan het ſelve kint Gods, om dat hy ſich wou laaten voorſtaan, dat men de wille Gods in alle dingen niet koſt weeten, hoewelmen die ſeker lijk door ſijn Geboden weet, al is 't dat men de ſelve niet in 't werk ſtelt. Mijn geliefdekint.
I
K vertrouw dat gy door mijn twee voorgaande JA Brieven, wel hebt verſtaan, wat de Soetheid en Goet -
*
-
29
Vaart onwetende ter Hellen.
Goetaardigheid is, die Jeſus Chriſtus ſecht dat men van hem leeren moet : En hoe dat het ge
hoorſamen ſoet is, als meede hoe de eyge wille des menſchen bedurven is geworden door de ſon de. Soo dat men die nu moet beſtryden en over winnen, indien wy de Vreede in onſe zielen willen in onſe de Geruſtheid vinden, gheid in onſen geeſt.conſcientie, fen de Gelijkmoedi
Maar gy kunt niet begrijpen, hoe dat gy op die wijs ſult kunnen weten, wat de wille Gods in alle
dingen is, op dat gy die ſoudt volgen, in het ver ſaaken van u eygen wil, Daarom gelooft my, dat deſe twijfelende be kommering, uit de verdurve natuur voortkomt, dewelke ſich wel geern ſou willen verſchoonen en -
ontſchuldigen, om niet gehouden te ſijn, deſe eyge wil te verſaaken: om dat ſy die bemint, en de ſel
ve wel ſou willen volgen, indien ſy die verplichting maar ontgaan kon, om aan de ſelve te wederſtaan,
En daarom maakt ſy haar ſelven wijs, Dat ſy in alle dingen, de wille Gods niet en kent, om die te vol
gen. En ſelfs is het hert des menſchen ſoo bedrie gelijk, dat het ſijn eyge verſtant aanraat om te ge looven, dat men de wille Gods niet kent, en datmen
die in alle dingen, daarom niet volbrengen kan. Maar dat is een bedriegery, door den Satan uitgevonden, op dat hy ons ſou ophouden door valſche reedenen, en waarheeden die alleen ſchoon
in den ſchijn ſyn; hoewel dat het niet als leugenen ſyn. Nademaal dat alle Chriſtenen in 't gemeen, de wille Gods kunnen weeten, als ſy de ſelve wil len onderſoeken. Maar den meeſten hoop '# 33 T
-
3e Die onwetende ſondight, daar onwetent van fijn, uit oorſaak dat ſy de be geerte niet hebben, de wille Gods te volbrengen, al was't, dat ſy die kenden; gelijk ſy ſekerlijk en buyten alle twijfel doen. Maar de liefde die ſy haar ſelfs toedraagen, en de weynige liefde die fytot Godt hebben, die doet haar ſeggen, datſe ſijn wille niet en kennen. En ſomtijts ſijn ſy ſoo ſtout, van al liegende te durven voorgeeven, Datſe de 2ville Gods doen ſouden, indien ſy die kenden; dan het geen onwaarachtich is. Maar
het hert van den menſch, bedriecht ſomtijts ſooda nich ſich ſelven, dat het ſelfs ſijn eyge bedriegerie niet kent. En het laat ſich wijs maaken om te gelooven, dat ſijne leugens waarheeden ſyn. En door dit middel, ſoo leeven veele menſchen in
ruſt, geloovende dat ſy in ſekerheid ſyn, daar ſy nochtans midden in de periculen ſijn, van haare Zaligheid. Daarom behoorde men wel te wenſchen om de
waarheid van een ſaak te ontdekken, die van ſulk
een groot gewicht is, en alwaar ons eeuwich heyl van afhangt. En men moet noit ſlapen, op het valſche oorkuſſen van diergelijke vaſt-ſtellingen, die niet waarachtigh ſyn. Want die onwetende
ſondicht, die gaat onwetende ter hellen: door dien dat alle Chriſtenen verplicht ſyn, om de wille Gods te weten; en deſelve is haar ook klaar genoeg bekent gemaakt, door de Gebooden Gods; en noch beſon
derlijker, door de leeringe van Jeſus Chriſtus. Daar ſyn weynich Chriſtenen die niet en weeten, dat Godt de menſchen gebooden heeft, Om Godt
van haar geheele herte lief te hebben, en haaren naaſten als
31 als hun ſelven: alwaar dat er ondertuſſchen noch Vaart onwetende ter Hellen.
minder Chriſtenen ſyn, die deeſe gebooden onder houden, en dan ſeggen ſy hier noch by, Indien ik de wille Godts wiſte, ik ſou die volgen. En ſoo liegen ſy tegensGodt, en tegens hun ſelve, maa kende haarſelven wijs, dat ſy de waarheid ſeggen. Soo machtigh groot, ſijn de tegenswoordige duy ſterniſſen, waar in de menſchen leven, ten aanſien van haare ſaligheid.
Men mach met waarheidſeggen, dat het heeden of nu ter tijd is, dat de menſchen aan de geeſt der doolingen ende der leugenen ſijn overgegeeven; en dat de Schriftuur wel reden heeft te ſeggen, Dat alle menſchen leugenaars ſijn. Dewijl dat ſyte
genswoordigh tegens haar ſelven liegen, tot naa deel van haare eeuwige ſaaligheid, en ſomtijts ſon der dat te kennen. Want in dit punt, waar in ſy
ſeggen, dat ſe de wille Gods ſouden volgen, indien ſy die kenden, daarin fijnſe in de leugen : en dat ſoo wel de goede als de quaade zielen. Dewijl men in der daat ſiet, dat noch den een noch den andere,
de wille Gods volbrengen, in 't geen dat hy in ſijn
eerſte gebodt bevolen heeft, Om hem van gantſcher hertenliefte hebben,en den naaſten als ſijn enge ſelven. Want om Godt van het geheele hert te bemin
nen, ſoomach men geen andere ſaakliefhebben, als Hem alleen; anders ſoo ſou ons hart verdeelt en
van een geſcheiden ſyn : en het ſou niet heel we ſen, om een eenigen Godt te beminnen. Soo dat, wanneer wy derykdommen, de vermaaken, en de Eeren deſes levens liefhebben; ſoo beminnen
wy God niet met ons GE HE ELE HERT Es -
-
niet
32
Die onwetende ſondight,
niet tegenſtaande wy weeten, dat de wille Gods ſoodanich is.
-
En wanneer wy onſe naaſten het welvaren miſ gunnen, en dat wy hem niet by ſtaan, in ſynen noot; ſoo beminnen wy onſe naaſten niet, gelyk ons ſelven. En wy doen hem menichmaal, het geen wy niet ſouden willen, dat aan ons ſelfs ſou gedaan worden. In 't welke wy de wille Gods niet volgen, hoewel wy ſekerlik weeten, dat het ſijnen wille is; Om onſen naaſten, als ons ſelven, te be minnen.
Wy ſtellen de wille Gods, die wy kennen, niet in 't werk, en hoewel die ſoo klaar geopenbaart is, ſoo ſoeken wy buiten de ſelve, en in ſaaken die we vnigh nootſakelijk ſijn, de wille Gods in het beſonder te ontdekken: waar door wy achter la laten ſijn wil te volbrengen, in 't geen dat onſe eeu wige ſaligheid betreft. Daarom is het wel te vreeſen, dat men de wille Gods, in kleene ſaken niet ſou doen, alwaart dat
men die kende,dewijl men die niet wil volbrengen, in groote ſaken, die ſoo voordeelich tot ons eeu
wich heyl ſijn. Soo dat men Godt ſou tenteren en verſoeken, als men hem vraachden wat ſijn wil in alle ſaaken was, wanneer wy die niet volbrengen, in
de voornaamſte dingen, gelijk als fijne uitgedrukte gebooden, en ſijne heilſame inſtellingen ſijn. Somtijts, hoor ik eenige menſchen my ſeggen, dat het wel een ſoet en aangenaam ding en een groot geluk ſou ſijn, om klaarblijkelijk de wille Gods in alle dingen te kunnen ontdekken: en ſulx achtenſe voor een heel beſondere genade , en een onge
Vaart onwetende ter Hellen.
33
ongemeen geluk. En ondertuſſchen , by aldien haar deſe genaade geſchiet was, het ſou te vreeſen ſijn, dat die hun tot een veel grooter verdoemenis ſou gedient hebben. Want die de wille des Vaders ſal
gekent en niet gedaan hebben, die ſal met veele ſlagen geſlaagen worden, Hier vandaan komt het, dat Godt ſich aan
alle Chriſtenen, niet gemeenſaam mededeelt, om dat ſy niet gereet noch geſtelt ſijn, om de wil le Gods te doen, wanneer als die ſtrijdich tegens haar eygen wille ſou ſyn. En daarom moet een ieder trachten, om de wille Gods uit te voeren,
die hem door ſyne geboden bekent is. Veel eer als buiten de ſelve te gaan, om Godt naa beſon dere ſaken te vraagen; ſoo langh als men de voor naamſte dingen niet volbrengt. Gelijk als daar ſyn die van de tien Geboden of de Raat-gevingen van
Jeſus Chriſtus, dewelke noch veel beſonderlijker de wille Gods verklaren, dat de Geboden niet als
in 't algemeen doen. Want Jeſus Chriſtus, die ſtelt alles van ſtuk tot ſtuxken voor, wat wy doen en laaten moeten, om het gebodt te volbrengen, om Godt van ganſcher herten lief te hebben, en ſijn naaſten als ſich ſelven. -
En dit onderwijſthy ons, wanneer hyſeght: Leert van my dat ik Soeten Goetaardigh ben. Hy onderwijſt daar door de liefde tot Godt en den Naaſten. Want de Soetheid beteekent, de lief
de tot de Goetheid Gods : en de Goetaardigheid, beelt de liefde tot de Naaſten uit. Want de Soet
heid, is een van de weeſentlijke hoedanigheeden
Gods, dewelke fijne andere hoedanigheeden ſchijnt C to
Die onwetende ſondight, te overtreffen ; en ſy is gelijk de Olie onder de 34
andere vochtigheeden, die altijt boven ſwemt: En men ſiet in alle de werken Gods, ſyn Goetheid en de Soetheid, in veel grooter overvloet uitſteeken,
dan ſyne andere hoedanigheeden. En hoewel de ſelve Goetheid, noit van de Gerechtigheid en Waarheid Gods geſcheiden is, ſoo munt deſe Goet heid, altijt boven ſyn Gerechtigheid en boven ſijn Waarheid uit.
Want wy ſien in veele ſaaken, dat Godt ſyn toorn heeft doen ſtil ſtaan, om aan ſijn goetheid plaats te geeven, wanneer de menſchen haar willen bekeeren. Gelijk hy gedaan heeft aan het volk van Ninive, dewelke door haare ſonden billijk verdient hadden, dat de Gerechtigheid Gods aan haar ſou geoeffent worden. En ſelfs de Waarheid Gods, die hadt aan dat volk doen verkondigen, dat haare ſtadt, in veertich dagen vergaan ſou. Maar ſoo haaſt als deſe natie haar tot boete bekeerde; ſoo
heeft de Goetheid Gods de overhant genomen, en ſy overſwom ſyne gerechtigheid en ſyne Waar heid; en ſy vergaf hun haare ſonden, door ſijn groote goetheid en de goetaardigheid. Soo dat men met waarheid ſeggen mach, dat de goetheid Gods, ſyne andere hoedanigheeden over treft. En dewyle dat Jeſus Chriſtus ons vermaant, Om volmaakt te ſyn, gelijk ſijn Hemelſche Vaader volmaakt is: ſoo moeten wy beſonderlijk arbeiden, om die deugt van ſoetheid en goetaardigheid te ver
krijgen, die Jeſus Chriſtus geſegt heeft, dat men van hem leeren moet, op dat wy na de volmaaktheid van onſen Hemelſchen Vaderſouden trachten, - ..."
-
En
Vaart onwetende ter Hellen.
35
En naa dat wy in de binnenſte diepte onſer zie len, de gerechtigheid en waarheid tot een grondt veſt van de Chriſtelijke volmaaktheid hebben, ſoo
moet men de Soetheid en Goetaardigheid, op dit fondament bouwen, om dat die deugt, ons dit gebodt ſal doen volbrengen, Om Godt van gan ſcher herten lief te hebben, en ſijn naaſten als fich ſelven. Waar van de Schriftuur ſeght: Dat daar
in de ganſche Wet, en de Propheten begreepenſijn: Door reeden dat de Gerechtigheid en Waarheid
op Godtſiet: maar de Soetheid en Goetaardigheid, ſiet ook op den naaſten. En hoewel een menſch in gerechtigheid ende waarheid voor Godt ſtont, in dien hy de Soetheid en de Goetheid daar niet by en heeft, ſoo bemint hy ſijn Naaſten niet gelijk fich ſelven. Door dien hy aan fijn naaſten het uitwen
dige getuigenis niet geeft, daar hy toe verplicht is, door dit gebodt: Om dat er niemant als Godt is, die de herten kent.
En of wel de goetheid Gods, in eenich menſch mocht weeſen, ſoo de ſelve niet uitwendich be
tuigt wort, door de goetaardigheid, ſoo kan den
naaſten daardoor niet welgeſticht of gehulpen ſijn. Daarom heeft Jeſus Chriſtus geſegt, Dat men van hem de Soetheid en Goetaardigheid moet leeren. Hy en ſpreekt geen overtollige woorden, wanneer hy de Soetheid van de Goetaardigheid onderſcheidt, maar hy doet ons alleenelijk verſtaan, dat het niet
genoech is, dat men de Soetheid van binnen heeft, maar dat wy die ook aan de Naaſten, uitwendich
door de Soetheidende de Goetaardigheid moeten batuigen,
-
C 2
Daar
36
Die onwetende ſondight,
Daarom mijn kint, oefent u in deſe deucht, en bidt Godt om de Soetheid en Goetaardigheid te verkrygen; Hy ſal aan ſijn ſyde niet te kort blij ven, om u de genaade te geven van die in oefening te ſtellen; indien gy aan uwe ſyde niet in gebreeke blijft. Want het is een van de geboden Gods, en hy kan niets bevoolen hebben, als dat geene, waar toe hy ons de genaade ſal geeven, om het uit te werken. En Jeſus Chriſtus ſou ons niet ſeggen, dat men van hem leeren moet, om Soet en Goetaardigh te weeſen, indien hy niet heel wel en wiſt, dat Godt deſe deuchden aan die geen ſou geeven, die de ſel ve begeeren, en hem daarom bidden. En ſoo gy die noch niet binnen in u ziel gevoelt, ſoo is dat een teeken, dat gy die noch niet genoech hebt begeert, noch Godt daar om gebeeden. En mogelijk om dat gy tot noch toe niet ontdekt hebt, dat deeſe deuchden nootſaakelijk ter zaligheid waaren, of inde geboden Gods begreepen: en daarom hebt gy naaal u vermogen niet getracht om de ſelve te ver krygen. Maar gy hebt alleenlijk gevolcht, de be weegingen van u natuur, dewelke ſich niet neycht, tot de Soetheid of Goetaardigheid, maar veel eer tot de ſtuursheid of korſelheid.
Maar onſe natuur is gelijk een paart, dat men
betoomen moet, en ſomtijts de ſpoor geeven, om het te doen keeren en te gaan, ſoo het behoort. En
al is't dat onſen aart een wederſtrevigheid heeft, om iets tegens haare beweegingen ende genegent heeden te doen, ſoo moet men haar den toom
nochtans ſoo ſlap niet laaten, op dat ſy ſou gaan,
waar datſe wil i door dien dat haaren wil altijt quaat
37 quaat is. Want zedert dat ſy bedurven is gewor den door de ſonde, ſoo is ſy niet meerbequaam om een goet onderſcheit te maaken, maar ſy moet in den toom gehouden, en door de reeden gere geert worden: even gelijk men een paart door den Vaart onwetende ter Hellen.
toom beſtiert ; of anders ſoo ſou dien bedurven
aart, onſe zielen in de helle ſtorten. Nu ſoo kan uwe reeden wel bevatten, dat men de Gebooden Gods onderhouden moet om ſalich
te worden; En ook dat men de Raatgevingen van Jeſus Chriſtus moet naakomen, om een Chriſten te weeſen. Het is dan de ſchuldige plicht vande ree
den, om die natuur te betoomen en te geleiden, op dat ſy langhs de wech der ſaligheid ſou gaan, en in het verſekerde voetpadt vande Euangeliſche wet. En dewijl gy een Chriſten wilt weſen, en uwe ziel behouden, ſoo moet gy niet gehoorſaamen, aan de beweegingen, of de genegentheeden van u
wen aart, maar gy moet Godt gehoorſaam ſyn. Dewelke ons uitdrukkelijk heeft doen ſien wat ſyn wil is, door de Euangeliſche Raatgevingen die Je ſus Chriſtus ons heeft meede gedeelt, ſeggende:
Leert van my, dat ik ſoet,goetaardich, en ootmoedich van herten ben. Hy ſou niet beter kunnen uitdruk ken, 't geen God van ons eyſt,dan doordie naukeu rige woorden, van Soetheid, Goetaardigheit en Ootmoedigheid des herten. Dewijl dat een ygent lijk uit die woorden kan verſtaan, welk dat de wille Gods is, en wat dat het is, 't geen hy van alle de Chriſtenen eyſt.
Tracht voor alle dingen tot die deugden te ge
raaken; En ſoo gy daar naa een beſonderder ken -
C 3 T
niſſe,
Die onwetende ſondight, niſſe, om de wille Gods te weeten noodich hebt, het is buiten twijfel, dat hy ons die t'ſyner tyt 38
ſal openbaaren. En hy ſal noit te kort blijven, om
onste toonen, alles dat wy ſullen begeeren om naa te komen. Niet meer dan hy te kort ſal blijven, om ſijne nootſakelijke genade-gaven te geven, om tot de Chriſtelijke volmaaktheid te geraaken. En dewijl Godtonſe volmaaktheid meer begeert, dan
wy ſelfs; ſoo heeft het geen noot, dat hy ſijne ge naaden weygeren ſal, om daar toe te geraaken, wanneer wy die met ootmoedigheid des herten verſoeken.
Maar ſonder deſe ootmoedigheid des herten, ſooſynder geen gebeeden Godt aangenaam. En de Soetheid en Goetaardigheid en kunnen niet goet
ſyn, ten ſy die met de Ootmoedigheid des herten vergeſelſchapt gaan. Door reeden, dat men wel ſoet en goetaardich van natuuren kan weeſen uit burgerlijke gevoeghſaamheid of geveynſtheid, Maar welkedingen dikmaals voorGodtſonden ſijn,
in de plaats van dat het deugden ſouden weeſen. Om dat deſegoetaardigheeden, die alleen in ſchijn en op de manier van de Phariſeen ſijn, vande men ſchen gepreeſen worden. En om dat Jeſus Chriſtus ons vermaant : Dat, indien onſe gerechtigheid niet meerder is, dan die der Phariſeen, ſooſullen 2x2) in het Koninkrijk der hemelen niet ingaan. Op dat hy ons ſou doen verſtaan, dat alle ſoor ten van ſedelijke deuchden, die uit den gront on ſes herten niet voortkomen, en die niet gebooren
ſyn, door het Goddelijk geloof, dat die geen eeu
wige vergelding kunnen hebben. Maar dat die al -
-
1eene
39 leenelijk vergolden worden, door de lof der men ſchen, de welke ſtoffelijk ſynde, naa de ſchijn der ſaaken oordeelen. Maar Godt die beproeft de herten, en hy onderſoekt de Conſcientien. Vaart onwetende ter Hellen.
Daarom is't dat Jeſus Chriſtus ſeght, dat men de Ootmoedigheid des Herten, neffens de Soetheiden
goetaardigheid moet hebben , als ſynde deeſe drie dingen aan een gehecht, en ſy vermogen niet van malkanderen geſcheiden te worden: niet meer
dan de drie hoedanigheeden, van Goetheid, Ge rechtigheid en Waarheid : dewelke de drie Per ſoonen, in de eene Drieheid, in Godt betekenen:
Die altijt te ſamen gaan, en die onafſcheidelijk, van de werken Gods ſyn: ſoo dat maar een van die hoedanigheeden ontbreekende, het werk Gods, niet volmaakt ſou weeſen.
Even al eens, ſoo ſou de Soetheid en de Goet
aardigheid onvolmaakt ſyn, ſoo wanneer die ge ſcheiden waaren, vande Ootmoedigheid des her ten. En deſe Ootmoedigheid moet onfeylbaar
voortbrengen, de waare Soetheid en Goetaardig heid, dewijl dat een ootmoedig hert, altijt ſoet en goetaardich is.
Beſiet mijn kint, door deſe Toetſteen, ofgy gekomen zijt tot de Ootmoedigheid des herten, en tracht die van Godt te verkrijgen, en als danſult gy - ſekerlik, ſoet en goetaardig ſijn, 't welku wenſcht: •Anthoinette Bourignon. *
In Holſteyn, by het Slot Gottorp, den
# Febr.
1672.
C 4
vierde
4o
Godt wederſtaat den Hovaardigen,
Vierde Brief Godt wederſtaat den Hovaardigen, en den Nederigen geeft hy ſijn Herte.
Aan de ſelve, hem onderwijſende, wat de ootmoedigheid des Herten is, en hoe nootſakelijk het voor ons is, dat wy die beſitten : als ook wat nuttigheid ſy onſe ziele toebrengt. Mijn geliefde kint,
I K heb u door mijn voorgaande tot de Ootmoe digheid des Herten opgewekt : maar ik weet niet of gy wel verſtaat, wat die Ootmoedigheid des Herten is, en waar in dat de ſelve geleegen leid: en
door wat middel gy ſult bekennen, of gy die be fit of niet. Hierom heb ik voorgenomen, om u
daar heel beſonderlijk van te ſpreeken, op dat gy in alle dingen, de waarachtige Deucht uit de val ſche ſoud kunnen onderſcheiden, en die van de
ſchijn-deught onderkennen, op dat gy een goet fondament van vaſte deuchden, in uw ziel moocht
leggen, ſonder u op te houden aan die ſchijndeuch den, of die ingebeelt ſijnde, niet of weynich voor Godt gelden : hoewel nochtans veele menſchen
van goeden wille, haar tegenswoordich daar deur verſuymen.
Gy hebt nu genoech verſtaan, wat de Soetheid
en Goetaardigheid is, die Jeſus Chriſtus ſegt, Dat
men van hem leeren moet. Tracht nu te
"# en,
en den Nederigen geeft hy ſijn Herte.
41
ken, Wat de Ootmoedigheid des Herten is, dewelke hy ons in de ſelve raatgevinge onderwijſt: want ik ſal u de beſonderheeden, daar van verklaaren:
Eerſt ſal ik u toonen, wat de ſelve is, en ten twee den, hoe nootſakelijk het is, dat wy die beſitten: en voorts wat nuttigheid, dat ſy aan onſe ziel toe brengt, op dat gy door onwetentheid niet on
volmaakt ſoudt blijven, Want alſoo de Ootmoedigheid de grontveſt, ende de volmaking van alle ſoorten van deuchden is, ſoo moet ſy boven alle de andere deuchden ge acht ſyn: en men moet veel meer arbeyden om die - te verkrygen, als om eenige andere deuchden te beſitten. Om dat ſy uit haar ſelve veele andere deuchden voortbrengt, en vele ondeuchden uyt
roeyt, die in een ootmoedich hert niet blijven kun nen. Gelijk als daar is de Hoovaardigheid, de Laatdunkentheid, de Gierigheid, de Praal en Pracht, de ydeleeere, en ſoo veele andere ſonden, die uit de hoovaardigheid des herten voortkoo men. Alle welke ondeuchden uit het hert gejaacht
worden, wanneer als dat Ootmoedigh wort, gelijk Jeſus Chriſtus ons dat aanraadt. Eerſtelijk, om dan te weeten, wat de weeſent lijke Ootmoedigheid des herten is, ſoo moet men gelooven: Dat het een volmaakte kenniſſeſijns ſelfs is. Want die ſijn ſelfs wel ſal bekennen, die ſal noit kunnen hoovaardich ſijn, noch ſijnſelven veel ach ten. Hy ſal ſich ook niet verheerlijken, door de
lof-ſeggingen, ofeer-geevingen der menſchen. En geene rijkdommen ſal hy wenſchen, om daar mede verçiert of van gedient te ſyn. Om dat een oot ' T T 7 º C 5 moe
Godt wederſtaat den Hovaardigen, moedich hert gelooft, dat het niets weerdich is: en de geringſte dingen, die vergenoegen en voldoen
42
het ſelve. Een ootmoedich hert, dat vertoornt ſich ook niet, als het vernedert of veracht wort,
om dat het door de kenniſſe ſijns ſelfs ſiet, dat het niets verdient, en dat het alle verachting waardig is. Maar dat ſulks by de menſchen niet in oefening is, het ſelve neemt ſijn oorſprong, uit dat ſy haar ſelve niet en kennen : en ſy meenen datſe eer, ach ting , rijkdom en gedienſtigheeden, waardich
ſijn! En dat maakt haar hoovaardich, om dat ſy haar ſelven niet en bekennen. Want indien ſy wel aanmerkten van waar ſy komen : wat ſy ſijn; en wat ſy worden ſullen: het ſou onmogelijk fijn, datſe de minſte achting voor haar ſelven, ſouden
hebben. Maar in tegendeel, ſy ſouden ſien, datſe alle manieren van verachting waardich waaren, Om dat ſy aangaande haar Geeſt, ſwak, onweten de, en onſtanvaſtig ſijn: en ten aanſien van het lic haam, ſooſijn ſy met ellenden, ſwakheeden en ziekten vervult, en aan de doodt en de verdervin
ge onderwurpen. Alle welke dingen, geen ſtoffe aan het menſchelijk verſtant behoeven te geeven, om ſich eenighſins te verheffen ofte achten, maar veel eer om hem voor Godt en de menſchen te
verneederen, en te verootmoedigen, van weegens ſijne ſwakheeden en ellenden. Daar men ondertuſſchen de menſchen groots en vermeetel ſiet, ſich ſelven hooch-achtende, en ge -
looven datſe alle ſoorten van eer, vermaaken en
dienſten, waardich ſyn: ſpannende alle haar krach
tenin, opdat elk om het meeſt, ſich het heet: Ol!
en den Nederigen geeft hyſijn Herte.
43
ſou doen achten. En alle deſe dingen komen daar van daan, om dat de menſchen haar ſelfs niet ken
nen. Want indien ſy haar ſelfs bekenden, ſy ſouden beſchaamt ſyn, om haar over haare ellenden, ſot heeden, en onwetentheeden te verheffen. Dewijl den menſch anders niet in ſich heeft: en om dat alle
deeſe gebreeken en ellenden, aan ſijn verdurve natuur vaſtgeſchakelt ſyn. En ſoo men de oogen van fijn verſtant wil open doen, ſoo ſal men date lijk de ellenden van ſijn geeſt ſien, en hoe dat die
door verſcheyde en ongematichde driften, beroert en bewoogen wort. En indien men de oogen des lichaams wil openen, men ſal de lichamelijke ellenden ſien, waaraan alle
de lichamen der menſchen onderwurpen ſijn. En ſo men wil beſien, waar dat het lichaam des menſchen
ſijn oorſprong heeft genomen, en uit wat voor een ſtoffe het geteelt is; men ſal bevinden dat het uit een vuile en ſtinkende ſtoffe voortkomt, dewelke uit de ſchaam-achtigſte deelen ſijner ouderen is afgeſchooten. Daarom is't dat den menſch gantſch geen oor ſaak heeft, om ſich weegens ſijn oorſpronk te ver **
heffen, dewijl dat hy uit dingen die ſoo gering en veracht ſijn, ontſprooten is: dewelke hem oor
ſaak behoorden te geeven, om beſchaamt en oot moedich te ſijn. Te meer, dewijl de beeſten ſelfs, veele achtbaarder hoedanigheeden, ten aan ſien van de natuur haares lichaams hebben, dan de
menſch niet en heeft. Dewelke in de vuiligheeden ſijner geboorte van ſelfs verſmoren ſou, indien hy
door de byſtant der menſchen, daar niet uittTO#. -
-
e
44
Godt wederſtaat den Hovaardigen,
trokken wierdt. Of hy ſou van honger en andere behoeftigheeden ſterven, indien men geen ſorgh droeg om hem te voeden. Daar de beeſten haarey ge ſelven weten te helpen, van het ogenblik aan, dat ſy ter werelt komen. En ſoo den menſch ſyn leeven dieper wil inſien, hy ſal bevinden, dat het een ſamenweeving is van el lenden, dewelke door malkanderen gevlochten ſyn. Met hoe veele ſwakheeden is het lichaam van den
menſch niet beladen ? Te groote kou, en te veele hitte, kan het niet verdraagen; noch ook te ſwaren arbeyt, of het wort vermoeit. Hy moet ſich ruſten en uitſlapen, of anders verlieſt hyſijne krachten en geſontheid. Voorts moet hy wel gedekt, gevoer, gereinicht, en onderhouden ſyn; het welk hem al le de dagen ſijns leevens, ſorgh arbeyt en onge ruſtheid, aan ſijn verſtant geeft : op dat hy de ſwakheeden van dit lichaam ſou onderſchragen. Aan hoe vele ſoorten van ſiekten, is 't menſchelik
lichaam niet onderworpen ? Dewelke by na ontel baar ſijn. Want men ſegt,dat ſijn oog alleen wel met vijftig derhande ſoorten van krankheeden beladen wort. Hoe veele ſoorten van ſiektens, moeten dan
alle de andere leeden ſijns lichaams, niet wel onder wurpen ſijn ? Dewijl dat yder een der ſelve, fijne beſondere krankheeden heeft? Behalven noch de
ongeregelde beweegingen, van ſijn driftige Herts tochten, als van vreeſe, ſchrik, droefheid, ſwaar
moedigheid, korſelheid, belgſiekte of jalouſie; en van ſoo veele andere qualen, waaraan de menſch
is onderwurpen; ſoo lang als hy in dit ellendich leven is. Geduurende het welke, hy geen "# eeft;
en den Nederigen geeft hyſijn Herte. 45 heeft om ſigte verheffen of te achten, maar hy heeft wel redenen, om ſich te verneederen: van wegens dat ſijne ſonden, hem in ſoo veele ellenden geſtort hebben. Waardoor hy ſich voor Godt en voor de menſchen behoorde te verootmoedigen, ſich bevin dende ſoo ellendich en ſwak, ſoo wel in ſijn lichaam
als in ſijn geeſt,dewelke ſijne krankheeden en ſwak heeden, even ſoo wel als ſijn lichaam heeft. Want ſoo een ygentlijk op ſich ſelven wil acht geeven; hy ſal ſijn Geeſt tot verſcheide overtollige begeerten en onnutte gedachten beweeght vinden; de welke hem veel maal tegens fijn wil en dank weg voeren. 't Welkook den Apoſtel te kennen geeft, wanneer hyſeght: Dat het niet in de macht des men
ſchen is, om ſijn gedachten te bedwingen: gelijk een ygentlijk dat ondervinden kan. Want als wy onſe gedachten willen vaſt ſtellen in het gebedt, of op andere goede ſaaken: ſoo vliegen de ſelve herwaarts en derwaarts, ſonder dat wy die kunnen by een houden of bedwingen. Soo dat men met waarheid
ſeggen mach, dat het in de macht van de menſch niet en is, om ſyne gedachten te wederhouden. Soo ſwak is hy, in ſynen geeſt, dat ſyn reeden
niet kraghts genoech heeft, om den loop ſijnerge dachten, ſtil te doen ſtaan: waar door de reeden
tot die dingen vervoert wort, tot de welke ſy niet gaan wil.
Invoegen dat de geeſt des menſchen gevangenis, onder de dwingelandy, van ſyn ongeregelde en driftige hertstochten ; dewelke hem dikmaals in groote quaaden leiden, en dat ſelfs tegens ſyn wil.
Dit is het, waar van den Apoſtel ſich beke: 2 -
-
eg
Godt wederſtaat den Hovaardigen, Ik doe, dat ik niet en wil, en dat ik wil, kan ik niet doen. Om te bewijſen, aan hoeveele quaalen, dat de Geeſt des menſchen onderwurpen is, alſoo wel gelijk als ſyn lichaam. En dat men ook geen oorſaak heeft, om ſich ten aanſien van het eene ſoowel als het andere te verheffen: dewijl dat de geeſt en het lichaam te gelijk ſwaken ellendich 46
ſeggende:
ſyn, en aan de veranderingen en onſtantvaſtigheid, onderwurpen. Want wat vooranderingen, vinden wy niet in -
onſen geeſt ? men ſou de beweegingen en de ver wiſſelingen nauwelijkx kunnen optellen, die de ſelve in een eenigen dach heeft, als van vreugde, droefheid, hoop, ongeneught, wenſchingen en verſchillige gedachten. Op de eenetijt bemint hy een ſaak, die hy op een andere tijt weer haat. En dat hy den eenen dach wenſcht, dat mishaaght hem den anderen; ſulks dat hy dikmaals ſelfs niet en weet, wat dat hy wil. En hy quelt ſich dik maals, om dat hy verkreegen heeft, het geen dat hy wenſchende begeerde,
En ſoo men alle de gedachten en begeerten, de welke den geeſt van de menſch deurloopen,quam te beſchrijven , hy ſou ſelfs over ſijne ongeſtadig heid en onſtantvaſtigheid beſchaamt ſyn. En hy ſou ſich wel wachten, om ſich over de hoedanig heeden van ſijn geeſt te verhoveerdigen; gelijk hy alſoo weynich ſou doen, over die van ſyn lichaam : en hy ſou ſich verpligt vinden, om ſich onder fijne ellenden te verootmoedigen. Want daar is niets dat het hert des menſchen, in
de hoog-achting van ſijn eygeſelve kan
oren:
S
BIA
en den Nederigen geeft hyſijn Herte. 47 dan een opſwellinge van wint, die den dulvel in ſijnen geeſt blaaſt, om hem door ſijne ſotte inbeel dingen, in de ſonde van Hoovaardy te doen val len; en de welke uit dien wint voortkomen daar de menſch mede vervult is, en die in derdaad een
Niet is, want ſelfs alle de wetenſchappen van 't men ſchelijk verſtant, dat ſijn niet als geſtalteniſſen, die
door deſe wint haar gedaante verkreegen hebben. Gelijkerwys men beelden inde lucht bemerkt, als wy de wolken aanſchouwen. Het ſchijnt ſomtijts, dat men groote bergen, in de lucht ſiet beweegen, of huiſen en leger-benden: daar het onder tuſſchen niet anders dan wolken ſijn, die de wint beweegt, en waarin hy eenige beelden, aan ons geſight for meert en te weegh brengt.
Even aleens, is 't met de wetenſchappen der menſchen geleegen; dewelke haar inbeelden wijs te ſijn, wanneer ſy grootelijkx ſijn onwetende. Want ik geloof niet, dat ſy noch een wetenſchap,
inde natuur ſelfs ondekt hebben. Hoe ſouden ſy die dan hebben, in verborge ofgeeſtelijke ſaaken ? Hier in beſtont het, dat Jeſus Chriſtus, tot ſijne Diſcipelen ſeyde: Die my ſiet, die ſiet mijn Vader, maar gy kent noch my noch mijnen Vader. En wy willen dikmaals naukeurige onderſoekingen, van de geheime en hoge Goddelijke verborgentheeden
doen; daar wy ondertuſſchen de natuurelijke din gen, die wy ſien en gevoelen, niet en kennen. Den een beroemt ſich een Doctorinde Medecy nen te ſijn; den anderen in de Godsgeleertheid, een derde in de ſterre-kunſt, en ſoo voorts van an
dere wetenſchappen. Daar ſy ondertuſſchen alle ge
#8 Godt wederſtaat den Hovaardigen, gelijkelijk onwetende ſijn, in het geen dat ſy wel meenen te weeten; door reden van deſe wint der
hoovaardigheid , die den duivel, haare geeſten ingeblaaſen heeft. Op dat hy haar overreeden dat ſy wijs ſijn, en eer en achting waardich: hoewel ſy inderdaat onwetende ſijn, en waardich om ver acht te worden.
Men ſiet dat deſe Genees-meeſters haar ſelven
achten wijs te ſijn, om dat ſy de ſchrijvers geleeſen hebben, die van de genees-kunſt handelen. De welke ondertuſſchen, alſoo onwetent dikmaals
geweeſt ſijn, als die geen die haare ſchriften leeſen, en de ſelve willen volgen. Door dien, dat alles wat ſy daar van geſchreven hebben, niet anders ſijn, dan de geſtalteniſſen in de wolken, dewelke
in de lught van haare inbeeldingen omſweeven, En het geen van haare voorgangeren beſchreeven is, dat wort gevolght, van die daar naa komen. En ſoo denkt men de zieken te geneeſen, door het
lichaam van die genees-middelen, die inde lught vande inbeeldingen der menſchen ſamen geſtelt ſijn. Dewelke verſcheide gedaanten van weten ſchappen, en tegen-middelen ſchijnen te hebben, daar ſy ondertuſſchen niet en doen, als daar na te giſſen en te raden, en het leven van den armen zieken, in de waagſchaal te ſtellen. En ik geloof dat
de Genees-meeſters, veel meer menſchen gedoot, als geneeſen hebben; neemende die het meeſt in 't
gemeen, en het gewoonelijkx gebruikt worden. Uit oorſaak dat deſe Doctoren, de geheime ver borgentheeden vande natuur niet ondekt hebben,
en om dat ſy de geſtelteniſſe van het lichaam des -
menſchen
en Nederige geeft hyſijn Herte.
49
menſchen niet en kennen, noch de oorſaaken van ſijne krankheeden. En derhalven kunnen ſy, geen
waarachtige hulpmiddelen aan de ſelve geeven: maar ſeer dikmaals geeven ſy vergift, om de men ſchen te dooden, in de plaats van haar te genee ſen. Daarom is't dat men geen reeden heeft om ſich te verheffen, van Doctor in de Medecijnen genaamt te ſijn, maar men heeft veel meer oor ſaak, om ſich te vernederen en te ſchaamen: dat
men ſoo onwetende is, tot nadeel van de zieken en de patienten, die men bedient. En gelijk die onwetentheid, ten aanſien van de
lichamelijke Genees-kunſt, groot is: ſooisſy noch veel grooter ten aanſien van de geeſtelijke Genees kunſt,'t welk de Godsgeleertheid is. Dewijl dat die noch veel meerder zielen doot, dan de lichamelij
ke Genees-kunſt, de lichamen ombrengt. En daarom heeft de eene niet meer reeden, om ſich
over ſijn wijsheid te verheffen, als den anderen : om dat ſy eeven gelijke onwetende ſijn, waar van den een aan den ander, niet kan geeven, of ne men; maar ſy geeven oorſaak aan een ygentlijk, om
haar grootelijkx te verootmoedigen. En indien de perſoonen wiſten, die in de ſterre kunſt ervaren willen weſen, hoe verre dat ſy van de kenniſſe, der Hemelen af ſyn, ſy ſouden be ſchaamt weſen, om de naam van ſterre-kundige te
draagen. Door dienſy ſouden erkennen, dat alle haare wetenſchappen, ten deſen aanſien ſothee den en raas-kallingen van menſchen ſyn, die niet tot de waarheid van deſe wetenſchap, ſyn geko
men. En die geen dewelke daar yets van geſchree D Ven ,'
. -
5o
Godt wederſtaat den Hovaardigen, & c.
ven hebben, die hebben niet als ingebeelde vaſt ſtellingen daar ontrent voort-gebracht, wel verre van de waarachtige waarheid.
Op welke inbeeldingen ook gegront-veſt ſyn, alle de andere ſoorten der menſchelijke weten
ſchappen, dewelke door het leeſen, of door het ſtudeeren, geleert worden. En dewijl de ſelve, op de waarheid Gods, niet gegront ſyn, ſoo ſyn ſy alle ydelende leugenachtich. Nergens toe die nende als om de menſchen wel te bedriegen, de welke ook den een den anderen, door de ſelve
misleyden, en tot de waarheid Gods, en de wijſ heid van den H. Geeſt beletten te komen.
En
welke wijſheid des H. Geeſts, alleen de waarach
tige wijſheid is, by de welke alle de menſchelijke wijſheeden, ſotternijen ſijn, om haaren geeſt te verblinden, op dat die niet ſou komen tot de ken niſſe haares ſelfs : Waar in deſe waarachtige oot moedigheid des herten geleegen is, dewelke Jeſus Chriſtus ſegt, Dat men van hem leeren moet. Het
geen u verſoekt om te doen, Sy, de welke de volmaaktheid van uwe ziel bemint.
Blijvende Owe wel toegeneegene in jeſus Chriſtus. Anthoinette Bourignon. In Holſtein, by't Kaſteel Gottorp. den # Febr. 167 2.
Vijfde
51
Vijfde Brief De Ootmoedigheid beſtaat in de Kenniſſe van ſich ſelven.
CAan den ſelven. Hem doende de ellende
ſten, waar aan het lichaam, en den geeſt des menſchen is onderworpen: door het welke men
groote reeden heeft, om ſich te verootmoedigen. Mijn Geliefde Kint.
Y hebt door mijn laatſten geſien, hoe het met de Ootmoedigheid geleegen is. Dewijl ik u heb geſchreeven, dat die beſtaat in de Kenniſſe
van ſijn eygeſelfs. En dat niemant oit hoovaardich kan ſyn, dan door gebrek, van ſich ſelven teken
nen. Nadien als men ſich ſelfs erkent, dat men ge noechſaame reeden ſal hebben, om ſich te veroot
moedigen: als men fijne ellenden en ſwakheeden, ſoo wel van het lichaam, als van de geeſt bemerkt. Want die geen dewelke ernſtich op ſijn ſelven ſal merken, die ſal niet alleen ſyn Nietheid ondekken,
maar hy ſal ſich ook veel erger, dan de Nietigheid ſelfs, oordeelen te ſijn. En ſoo ſal hy geen noot hebben, om ſich ſelve te achten of te verheffen :
ten minſten, indien hy niet ſot geworden is, of dat de reeden ſoo wel als ſijn verſtant, niet in hem om
gekeert en verdurven is. Want ſoohy een recht oordeel velt, van't geen hy is, ſoo ſal hy niet als ellenden en ſwakheeden in ſijn natuur bemerken, en onwetentheeden en -
-
-
-
-
D 2.
onge
52
De Ootmoedigheid beſtaat
ongeregeltheeden in ſijnen geeſt. Dewijl een beeſt meerder dingen, tot het beſtier van ſijn leven weet, als een menſch. En in eten, drinken, en in andere
natuurelyke dingen, is een dier meer gematicht, als den menſch niet en is. Die men dikmaals in die
dingen, ſich te buiten ſiet gaan, daar in de beeſten, haar niet in overtreeden.
Het komt hier vandaan, dat de menſchen veel
meer ſiekten onderwurpen ſyn, als de beeſten, om
dat ſy meer ongeregeltheeden en ongematichthee den, als de dieren hebben. En dewijl een menſch,
ſich ongeregelder en met minder wijſheid, in het beſtier van ſijn leeven bevint, als een beeſt. Soo behoort hy ſich voor Godt en de menſchen, wel te verootmoedigen, als ſijnde alle beſchaamtheid waardich. Daar hy ſiet, dat Godt hem een veel volmaakter geeſt heeft gegeeven, als aan eenige beeſten, en dat hy die niet kan gebruyken, om ſijn gevoelige begeerten, of beluſte herts-tochten,
in goede geſchiktheid te houden. Soo dat ſy hem dikmaals groote quaden veroorſaaken, en ſomtijts den doodt. Het geen hem een machtich middel is, van ootmoedige-vernedering en verachting van ſijn ſelve. En hy kan noit met die kenniſſe, ſich ſelven achten of verheffen, 't en ſy dat het door gebrek van oordeel en reeden voortkomt, die hy ganſchelijk en t'eenemaal verlieſt, ſoo draa als hy den ingank aan de ydelheeden geeft, die hem den
Duyvel in den geeſt inblaaſt, om ſijnſelven in 't geringſte iets te achten.
Want als dan gaat hy van de eene doling tot de
andere, om dat hy van het licht der waarheid af geval
in de Kenniſ van ſich ſelven.
53
gevallen is, en om dat hy niet als de leugens meer en kent, dewelke dien booſen geeſt hem doet ge looven. Drukkende hem in de inbeelding ſijns
herten, dat hy waardich is geëert te worden, om ſijn wijſheid, om ſyne rijkdommen, of om ſijn deucht: daar hy ondertuſſchen verachtelijk is, ſelfs in alle die punten. Door dienſyne wijſheid
voor Godt, niet als dwaaſheid is. En fijne rijk dommen, ſijn hem tot ſulkeſwaare laſten, dat hy de ſelve met ongemak moet draagen, en met ont
ſtellende-quellingen, en ongeruſtheeden bewaren. En ſyn deucht kan niet als geveynſtheid weeſen, wanneer deſelve niet op de kenniſſe van ſyn Niet heid gegrontveſt is, of op de waarheid ſijner el lenden.
Hierom kan de Idele-eer, of de achting van fich ſelven, noit anders dan een klink-klaare ſottigheid weeſen, dewelke den Duivel in de geeſt en het verſtant der menſchen legt. Dewijl dat ſy weſent lijker wyſe, en volgens de verdurventheid van haare natuuren, Niets in haar ſelven hebben, dat achtens
waardich is, maar ſy hebben in tegendeel, veele ellendigheeden, mis-prijſſelyke en verachtens waardige dingen in haar. Soo dat men een hovaardich menſch, een waar
achtigen ſot, met waarheid noemen mach ; de
welke eere trekt uit ſyne ellenden, en die ſyne on wetentheeden voor wijſheeden acht: waar door hy het ook ſijne rijkdommen noemt, het geen ſij ne quellingen en moeyten ſyn: gelijk als daar ſyn
de tijdelijke goederen, die een geſtadige ſorge en ongeruſtheid geeven. Sijnde vergeſelſchapt met -
D 3
-
duy
De Ootmoedigheid beſtaat duyſenden van onaangename ontmoetingen, ſoo wel om die te verkrygen, als om die te bewaaren. Het welke eenige Heydenen inſiende, ſoo heb ben ſy al haar Goudt en Silver in de zee gewurpen, op dat ſy verloſt ſouden ſyn, van de ſorgen en on geruſtheeden, van het ſelve te bewaaren. En om in de vryheid desgeeſts te mogen leeven. Het welk den Chriſten behoort te beſchaamen, die alle de krachten ſyns lichaams, en de kloekheid van de uitvindingen ſynes geeſts beſteeden gaat, om rijkdommen te verkrygen, die ſoo ſwaar om te draagen ſyn, en ſoo moeyelijk om te bewaaren. Daar de Heydenen, alleen door een natuurelijk 54
licht, deſelve veracht, en verre van haar gewurpen hebben. Dit is hier uit geſprooten, om dat ſy de waare kenniſſehaares ſelfs gehadt hebben, en van het geen dat buyten haar inde natuur was. En om die reeden, hebben ſy ook veracht, de eeren en de vermaakelijkheeden van dit leeven. Siende dat het ſelve ſoo ellendich en van ſoo een korte geduur
ſaamheid was, dat ſy't niet weerdich achten, om de moeyten te neemen, van een huis tot haare woning te bouwen. En ſy vergenoegden haar met een Ton, oun ſich van de reegen en voor de Son te beſchut ten. Ook wilde hy ſich niet meer bedienen van een Kommeken of Napken, om daar uit te drin ken: naa dat hy geſien hadt, dat ſyn hant genoech faam was, om het water tot ſijn mont te brengen. Soo ſeer hebben deſe Heydenen, het tegenswoor dich leeven veracht, dat ſy daar in geen vermaak
hebben willen neemen, of ſich van de geſchape dingen bedienen, dan alleen voor de dringende noot
in de Kenniſſe van ſich ſelven.
55
nootſakelijkheid: nemende het minſte dat ſy kon den, en verwerpende het overige. Dit hebben ſy gedaan om dat ſy wiſten, dat alle de eeren en vermakelijkheeden van deſe werelt,
ydel, valſch, en bedriegelijk waaren; en daarom hebben ſy die veracht, om de waarachtige en eeu wige Goederen te verwachten. Verlangende ver loſt te ſyn, uit dit ellendich leeven, daar ſy als in een gevankenis in woonden, of in een dal van traa nen; gelijk als dat waarachtich is. Doch de huydendaaghſche menſchen, die wor den dat niet gewaar: maar ſy achten haar geluk kich in haare ellenden; en rijk in haare armoede; en ſy neemen haar behagen, in haare kettingen en banden: door de verblintheid haares geeſts, en het
gebrek van de Kenniſſe haares ſelfs, en van al het geen, dat ſy hoochachten. Men houdt die menſch voor gelukkich, die al hier ſyn vermaak in eeten en drinken mach nee men, en die ſich mach verluſtigen, of andere vleeſchelijke voldoeningen aan ſyn lichaam geeven. Daar ondertuſſchen deſe menſchen, veel ellendiger ſyn, dan die geene, de welke ſoberlijk, armelijk en kuyſchelijk leeven; ende haar ſelven met weyniga dingen vergenoegen. Deeſe behoeven niet veel, en ſy ſijn veel vrolijker, in haare ingetogentheid desgeeſts, dan in het midden der geſelſchappen, die het aldervermaakelijkſte de tijt verkorten. -
Want die geen de welke ſich met weynich ver genoecht, die behoeft niet veel te arbeyden, te handelen, of ſijn verſtant te ſpitſen om gelt te
winnen. En die geen dewelke ſoberlijk leeſt, die1S D 4 -
56 De Ootmoedigheid beſtaat is meer vergenoecht met grove ſpijſen, als die haare luſten, in de graagheid der lekkernijen, ſoeken, die onverladelijk ſyn. En die geen dewelke kuyſſche
lijk leeſt, die bewaart fijne vryheid, en de ruſt van ſyn conſcientie. En die geen de welke ſich niet vermaakt in de geſelſchappen en de tijtkortingen, die heeft geen vreeſe om de menſchen te miſhaa gen, noch hy behoeft niet te ſtudeeren, om haar aangenaam te weeſen. Gelijk die gene doen, de welke haare behaagelijkheid, in de geſelſchappen neemen.
De welke ſich naa de werelt moeten
kleeden, en haar dragen volgens de ſelve. Waar toe het haar noodich is veel gelt te winnen, om haar ſelfs en anderen, wel te doen ontfangen, en te onthaalen. Het welk een geduurigen ſorch is, om alles het fijn te geeven, en om te beſchikken, dat hun niet en ontbreekt: om gelijk als andere te voorſchijn te komen. Het geen een groote ſlaver nye is, van de welke men niet kan ontſlaagen ſyn, dan door het verachten van de werelt.
Want die de werelt behaagen wil, die heeft ſijne vryheid verloren; en hy is niet meer tot dienſt van ſijn eygeſelven. Maar hy is als een arbeider, die om loon dient, en die onder alle ſlagh van ydelheeden gebogen is: ſijnde onderwurpen ende gehoorſaam
aan de groote en de wyſe deſer werelt; die van deſe knechten meerder gevreeſt en ontſien worden als Godt ſelfs. En met dat alles, achten ſy haar gelukkig, om ſoo gehecht en gebonden te ſijn,
aan de werelt en haareydelheeden; van dewelke, ſy haar eygeſelven, tot vrywillige ſlaaven maaken.
Want indienden menſch, ſijne vryheid bewaa ren
in de Kenniſſe van ſich ſelven. 57 iren wilde, ſoo ſou hy zich losmaaken, van deſe menſchelijke inſichten, en hy ſou ſich ontrek ken van de wereltſche ſchepſelen, om zich ſelfsen alle andere geſchaapen ſaaken te leeren kennen. Sonder dat hy ſijn geeſt ſou laten betoveren, om
te gelooven, dat fijn ſlavernye een vryheid is, of dat ſijne banden gulde kettingen ſijn, om ſijn lic haam te vergieren: het welk een enkele leugen en ydelheid is. Want Godt alleen te dienen, dat is heerſchen : maar de werelt te dienen, dat is een ſlaafteweeſen.
Dit hebben de wyſe Heidenen wel geweeten, waarom ſy de werelt, met alle haareeeren en ver maaken, veracht hebben, niet begeerende van Koningen of Keiſers beſocht en onthaalt te ſijn. Soo dat er een aan de Koning die hem quam be ſoeken, verſocht: dat hy zich van hem vertrek ken wilde, door dien hy hem belette, de ſon te kunnen zien. Gevende voorreeden, dat hy hem benam, het geen hy hem niet geeven konde; na melijk de klaarheid en warmte van de ſon: Het geen hy waardiger achte, dan alle de Koninkrij ken, en de Keiſer-rijken deſer werelt. Tot welke verachting des werelts, deſe Heide nen groote reeden gehadt hebben, om dat in alle
de grootſte Ampten en bedieningen, de meeſte moeyelijkheeden ſijn. En die overſte van anderen is, die is den dienaar van alle, Dewijl dat hy de
ſorge over alle draagen moet, en die regeeren en beſtieren, ſoo als hy daar van aan Godtſal willen rekenſchap geeven. Het welk hem ontruſten en
quellen moet, alle de dagen van ſijn leeven, en -
-
D 5
ook
De Ootmoedigheid beſtaat 58 ook ſijn eeuwige ſaligheid in perikel ſtellen. De
wijl dat hy niet alleen rekenſchap van zich ſelfs moet geven, maar ook van alle die geenen, die
hem onderwurpen ſijn geweeſt. En hy ſal de ſtraf fe voor haar moeten draagen, van het geen dat ſij
ne onderdanen quaats gedaan hebben; het zy door ſijne ordonantien en toelatingen, of door gebreck van haar niet onderweeſen of geſtraft te hebben, volgens de gerechtigheid Gods. Hierom is't dat een overſte veel ellendiger is, dan een ander, ſoo wel in deſe tijt als in de eeuwig heid. Men kan ſulkx alleenelijk in een Huis-vader ſien, dewelke moet ſorgen en arbeyden, omſijn vrou, kinderen, knechten en dienſtmaagden, te voeden en te onderhouden: dewelke dikmaalsſon
der eenige ſorgeſijn, wetende dat haare meeſters verplicht fijn, om haar op ſijntijt te onderhouden en te kleeden, ſonder dat haar yets ontbreekt. In het welk ſy veel gelukkiger ſijn, dan haare mee ſters, als hebbende maar eenen dienſt te doen; daar den Huis-vader, met veele dienſten belaa den is.
Ondertuſſchen, is de blintheid der menſchen
ſoo groot, dat een yder der ſelve, in bedieningen en ſtaten, of in Opper-regeeringen en Heerſchap
pijen begeert te weſen. Het welk ſy niet en kun nen wenſchen, dan door de wint der hoovaardig heid, die den duivel in haare verſtanden blaaſt.
Of andersſou het onmogelijk weſen, dat de men ſchen bedieningen, ſouden willen onder neemen:
maar ſy ſouden die ontvluchten naa al haar ver mogen,
Gelijk
in de Kenniſſe van ſich ſelven. 59 Gelijk verſcheide H. Perſonagien in voortijden
gedaan hebben. veele die tot Biſſchoppen ſijn ge koren geweeſt, die vluchten onbekent wech, om niet verplicht te ſijn, die bedieningen aan te nee men. En ſelfs een Paus inziende de ſwaaren laſt
van ſyn bedieninge, die verliet ſyn Paus-dom, om zich in de eenſame wilderniſſe te begeeven. Soo laſtich ſyn de bedieningen en de Opper-hoof digheeden over anderen: voor de geene de welke de waarheid der dingen erkent hebben, en de
ellendigheid en brooſheid van haar ſelve. De ſelve hebben alle ſoorten van Opper-voogdy-ſchappen veracht, en ſy hebben haar vergenoeght, orn op haar ſelven te letten.
Soodanige perſoonen, die hebben ook niet ge wenſt, om eenige nakomelingen voort te teelen,
op dat ſy navolgers en erfgenamen van hare ellen den ſouden hebben: welke ellenden, ſoo welby haar bekent waren, dat ſy niet begeert hebben, dat die op haare nakomelingen ſouden komen. Maar ſy hebben meer bemint in ſuiverheit te leeven, als andere menſchen inde werelt te brengen, die ſoo
ellendich, gelijk ſy ſelfs waaren. Waar in ſyſeer wijs geweeſt ſijn; nadien men inderdaat ziet, dat de menſchen dagelijkx verargeren, en dat de kin deren ſlimmer ſijn, dan haare vaders. En haare kints-kinderen , ſijn noch veel quader door de
groote verdurventheid, dewelke dat er tegens woordich onder de menſchen is, die toeneemt dat men 't ziet.
Invoegen dat die geen, dewelke de waarachtige
waarheid kent, zich wel wachten ſal, van d: # ITUIKt
De Ootmoedigheid beſtaat draait geſlacht te vermeerderen. Maar hyſal wach 6o
ten, tot dat de menſchen, een waarachtich Chri
ſtelijk leeven, ſullen hernoomen hebben; en dat ſy ſich ſullen vermeerderen in den geeſt van Jeſus Chriſtus, en in de heylige voort-teelinge. Siet daar, het geen dat de wijſe wenſchen; maar de onwetende die meenen dat het eengeluk is, dat men kinderen voort-brenkt, die erfgenamen van
haare ellenden ſijn: om dat ſy zich ſelfs noch haare ellenden niet en kennen. En ſy willen eer trekken uit haare ſchanden, ſonder dat gewaar te worden. Sy willen geerne groot ende rijkſijn, om de mid delen te hebben, waar door ſy aan alle haare ſin nen, voldoening ſouden kunnen geeven, daar die ondertuſſchen dertelende ſchadelijk ſijn, aan het lichaam en aan de ziel.
Want zedert dat de natuur door de ſonde ver
durven is geworden, ſooſijn alle de ſinnen des menſchen, beeſtachtich en moetwillich geworden: niet meer wetende wat haar goet ofquaat is: ſijn
de ongemaatight, en ſonder order, noch bepaa linge. Hierom is 't dat de H. Schrift ſeght: Dat het ooge niet verſadigt is van zien, noch het oor van te hooren. Om te toonen hoe ſeer onſe ſinnen on
verſadelijk en ongeregelt ſyn. Hoe meer dat het Oogh ziet, ſoo veel te meerder wil het zien: en hoeveel te meer dat het Oor hoort, ſoo veel te
meerder wil het hooren : en noit worden ſy verſaat. Niet meer dan het Gevoel, de Reuk, en de Smaak: 't welk de andere drie zinnen ſyn, de welke teſa men, de vijfſinnen onſer natuur uitmaaken.
Wantſoohaaſtalsden menſch zich begeeft, om 33Il
in de Kenniſſe van ſich ſelven.
61
aan ſyn natuurelijke ſinnen te voldoen, ſooſal hy noit voldaan noch vergenoeght ſyn, Dewijl dat in wat plaats hy hem bevint, hy daar altijt yetsruy ken ſal, dat hem miſhaacht. En alwaart dat hy Muſcus en Civet by hem ſou draagen, ſoo en kan hy niet naa laten, de uitwaſemen te ruyken, van de quade dampen des luchts, de welke de bedur ventheid en ſtank, van de lichamen der menſchen
en beeſten veroorſaakt, al was 't maar dat hy niets ſou gewaar worden, als de ſtinkende lugt van ſyn eyge lichaam. Dewijl dat alles wat daar uit voort komt, vuyligheid ende ſtank is, 't geen aan ſyn ruyken, geen vol vergenoegen geven kan. Het welk altijt wenſcht de dingen die wel rieken, en het geen een aangename en ſoete lucht van zich geeft. Het geen als deſe reuk bemint, ſoo kan
men zich niet voldaan, noch vergenoecht vinden. En noch minder kan men aan de ſin van het
gevoel ſyne voldoening geeven. Dewijl dat die donſelige-ſaftigheid, die het lichaam wenſcht, al tijt onverſadelijk is. Want men begeert het fijne lijnwaat, daar naa wil men zijde, Pluym-ſachte bedden en deekens, en andere ſoet ſafte aanrakin
gen voor het lichaam of het vleeſch, dat onverſa
delijk is, en het welke de genoegſaamheid, niet vergenoecht. En boven alle de ſinnen ſteekt de ſmaak uit, in
ongeregeltheeden en onmatigheid: door dien dat die geen, dewelke aan ſyn ſmaak en lekkerheid voldoening wil geeven, zich ſelven ellendich maakt, en nimmermeer verſadicht wort. En wan
neer hy een goede ſpijſe heeft, ſoe wenſt hy noch In33 -
De Ootmoedigheid beſtaat naa een beeter. De wijn is hem al te ſuur, en het bier al te ſoet, op dat hy ſijne lekkerheid, daar mee vergenoegen ſou. Siet, ſoo wenſcht de ſoodanige altyt, naa het geen dat hy niet en heeft, of dat hy niet hebben kan. Soo ſeer onverſadelijk-ongebonden, ſyn de natuurelijke ſinnen der menſchen. Die dikmaals ſyn geeſt gewelt aan doen, door duyſendt hel ſche pijnigingen van begeerten, van onmatig 62
heeden, van overdaaden, en van gulfigheeden: de welke de ſiektens, de armoede en de doodt veroorſaaken.'
Daar men ondertuſſchen een menſch geluk kich noemt, dewelke de middelen heeft , om
aan ſyn natuurelijke ſinnen, te kunnen voldoen. Sonder te ontdekken, dat ſy door de ſonden ver durven ſynde, alle ſoorten van quaalen baaren, Het geen Sy u bidt te ontdekken, de welke uw welvaaren wenſcht.
vAnthoinette Bourignon. In Holſteyn, by het Slot Goitorp.
den # Fair.
1672.
Seſte
in de Kenniſſe van ſich ſelven.
63
Seſte Brief De Ootmoedigheid beſtaat, in de Kenniſſe van ſijn ſelven.
CAan den ſelven, over de ſelve ſaak. Mijn geliefdekint.
I ken Kſou u niet overvloedich genoeg kunnen ſpree-, van de verdurventheid des menſchen, en van de ellenden die hy onderwurpen is, geduuren de den loop van dit rampſalich leeven, op dat gy nimmermeer uwe geneegentheeden daar op ſtellen ſoudt; en dat gy de Ootmoedigheid des her ten ſoudt leeren, de welke Jeſus Chriſtus onder weeſen heeft: het geen dat gy vermeugt te doen, door de kenniſſe uwes ſelfs.
Maar gy ſult noit tot deſe kenniſſe uwes ſelfs kunnen geraaken, ten ſy dat gy de ellenden en
ſwakheeden van u lichaam ende geeſt, van ſtuk tot ſtuk nauwkeurich aanmerkt.
Nadien dat deſe
KENNISSE SYNS SEL VEN, u de Oot moedigheid des Herten leeren moet, die Jeſus Chriſtus ons onderweeſen heeft.
Want indien gy in de algemeene blintheid der menſchen blijft, ſoo ſult gy daar noit toe kunnen komen, en het ſalu altijtdunken, dat gy eer en ach ting waardich ſyt; ſiende dat andere die u gelijk ſyn, geëert en geacht worden, en dat ſy haar ver maak neemen, in 't volgen van haare
ge:
-
-
-
-
-- -
-
Inne
64 , De Ootmoedigheid beſtaat, ſinnelijkheeden, meer dan gy voor u ſelfs of in't beſonder doet.
Maar gelooft mijn Kint, dat ſulkx uit de ver blinding van haare geeſten voortkomt, en door de
diepe duyſterniſſen, waar in ſy gedompelt leg gen, ſonder het gewaar te worden, en ſy verblin
den noch den eenden anderen, door die oefenin gen. Dewijl dat den eenen menſch , ſoo veel meent te weeſen als den anderen. En een yder beelt zich in, dat het hem geoorloft is te doen, wat hy van een ander doen ſiet. En aldus volgt den een den ander blindelinghs, meenende klaar ſiende te ſyn, en niets te doen dan't geen aan een eerlijk menſch, wel betaamt.
Maar gelooft vryelijk, dat dit groot geſelſchap der blinden, u eyge blintheid niet en ſal verbeete ren : en dien Breeden wegh geleit altoos tot het verderf, hoewel dat er ſulk een grooten getal op wandelen. U eyge verdoemenis die ſou niet ver mindert weeſen, door dat groot geſelſchap van ſoo veele Rampſalige, maar in tegendeel, het ſou de benautheeden van u verdoemenis, veel eer ver meerderen, door de veelheid van deſe verdoem
den; als dat ſy de uwe ſouden verſachten, hoe weynich dat het ook ſou mogen weeſen. Hierom moet gy niet aanſien ofandere blint ſijn,
of dat ſy haar ſelven hoog-achten, in het volgen van haare ſinnelijkheeden, buyten de Kenniſſe
van haar ſelfs. Want gy ſult geen rekenſchap van anderen moeten geeven. Daar ſijn niet dan uwe
werken, die u in de doot ſullen naa volgen, en naa de ſelveſultgy geoordeelt worden. Indien
in de Kenniſſe van ſijn ſelven. 65 Indien Godt u nu tegenswoordich de geleegent heid geeft, om de waarheid aller dingen te ontdek ken, neemt deſe voorvallende ſaak wel by der handt; en looft daar Godt voor. Want het is een
ſeer groote Genade, die hy u boven ſoo veel duy ſenden van menſchen doet, dewelke verlooren
gaan, door het gebrek van haar ſelfs te kennen, en door dien ſy noit ontdekt hebben, hoe het met de waarheid der dingen ſtaat, ſoo als die voor Godt ſyn. En de menſchen hebben haar ſelfs verwaare looſt, om dat den eenen op den anderen geſien heeft: ſonderden ſtant der menſchen te deurgron den: noch te kennen, wat hy is, waar hy vandaan komt, en wat hy worden ſal. Het geen nochtans
een ſaak van ſulk een grooten gewicht is, dat onfe
eeuwige ſaligheid, daar aanhangt. . . Daarom is 't dat ik u ernſtich vermane, om deſe Kenniſſe uwes ſelfs ter herten te neemen, nadien dat
de ſelve alle uwe daden beſtieren moet, en u oot moedich van herten doen worden , gelijk Jeſus
Chriſtus onderwijſt. ... . De Waarheid van alle ſaken, die moet u vry maa
# van al het Quaadt: alſoo ſy ook de Leer-mee reſſe van de deugt is. Want indien gy de Waar
heid Gods beſat, de ſelveſou u in alle de ſoorten der deuchden onderwijſen, en u van alle gebreeken verloſſen. Door dien dat de reeden, waarom de
menſch ondeugdich en niet deugtſaam is, ſijn oor ſprong neemt, uit dat hy de Waerheid der dingen
niet en kent, en om dat hy de ſchaduw voor het lichaam neemt, en de ſchorſe voor het hout. En ſoo
y van het quaat tot erger voort.
garhyvaniagnºse: geweeſt was,
66
De Ootmoedigheid beſtaat, Want indienden menſch waarachtich bekende,
wat de Sonde, en wat de Deucht was; hy ſouſch van het eene los maken, om het andere te omhel
ſen. Dewijl dat hy klaarelijk ſou ſien, Dat de Son de niet anders dan een Tyran of Dwinglant is, die ſijn ziel en lichaam pijnigt.
-
En van gelijken ſouhy bevinden, dat de Deugt,
ſchoon, goet, ſoet en aangenaam is. En daarom ſou hy niet kunnen naalaaten, om haar te bemin nen: en om de ſonde te haaten: om dat ſulks goet en redelijk is. Maar door het gebrek, dat men de kenniſſe -
-
-
van de Waarheid der dingen niet en heeft: ſoobe mint men, dat men behoorde te haaten: en men haat, het geen dat men lief hebben moeſt. En om u te ſeggen wat de Sonde is; ſoo weet: Dat ſy niet anders als een on-ordentelijke-onge
ſchiktheid is, van de verdurve natuur. Want doe Godt den menſch ſchiep, ſoo was hy *
wel geſchikt, wel gematicht en wel geregelt, in alle ſyne natuurelijke plichten of werkingen. En hy
mocht de vermakelijkheeden van alle ſyne ſinnen genieten, ſonder quaat te doen: om dat alles goet was, het geen Godt gemaakt hadt. -
Alle dingen hadt hy ſchoon geſchapen, om aan
het geſicht van den menſch vermaakte geeven. En alle melodyen en klanken der Dieren en Menſchen,
neffens alle de andere ſoet-luydende dingen, die waaren van Hem toebereit, om het Gehoordes men
ſchen te vervrolijken. Alle de bloemen, en alle
ſoorten van goede en liefelijke reuken, die hadt Godt voortgebracht, om de Reuk van den menſch -
te
in de Kenniſſe van fijn ſelven.
c7
te verluſtigen, en om die door een aangenaam rieken te vermaaken: En alle de ſafte en aangena me dingen, die waaren geſchikt om aan ſyn Gevoel vernoegen te geeven. En ook had Godt alle goe de en ſmaakelijke dingen geſchaapen, om aan de Smaakdes menſchen ſyn vermaakte geeven. In voegen dat den menſch vryelijk mocht ge bruyken en genieten, alle de vermaakelijkheeden
en luſten, van ſyn vijf natuurelijke ſinnen: dewijl alle de andere ſchepſelen, tot de luſt en het ver maak van den menſch geſchapen waaren. Sijnde hy ſelver ſoo volmaakt : Dat hy alle deſe dingen alleenelijk tot ſyn verluſtiging gebruikte, met or
der, maat en gewicht, lovende ſyn Godt. En hy kon in die ſtaat, niet on-aangenaam aan ſyn Schep per ſyn.
Maar, na dat den menſch, de Afhankelijkheid of onderwurpentheid aan Godt heeft willen ver
laaten, willende wijs worden in fijn eygeſelven, ſoo heeft hy deeſe ſchoone order die Godt opge recht hadt, t'eenemaal om verre gewurpen. En hy heeft in ſijn natuur gebracht alle ſoorten van quaaden, onorderen en bedurventheeden. 't Welk de Sonde genoemt wort.
-
En welke ſonde niet anders is, dan een ongere geltheid van de vijf natuurlijke ſinnen : aan de welke den menſch, geen voldoening meer kan gee ven, ſonder te ſondigen: Dewijl dat de ſelvebe durven, en ongeſchikt ſyn, Want als het Oogh nu ſijnbehaagen neemt, om ſchoone en aangenaame dingen te ſien, dat geſchiet - alleenelijk, op dat den menſch aan ſich ſelven ſou E 2 voldoen: ,
w
De Ootmoedigheid beſtaat, 68 voldoen: en niet op dat hy den lof aan Godt (de
welke den Maaker daar van is)ſou opdraagen: ge lijk als den menſch dat deed, voor ſyne ſonde. Én
als den menſch, de welluidende geſangen, ofan der lieffelijk ſpel hoort; ſoo geſchiet dat maar, om ſyn Gehoor te verluſtigen: dat hy in dit jammer dal doet, daar hy behoorde te weenen, verſtaande
ſyne ellende, en de kaſtijdinge, de welke God doen ſal, over de ſonde.
-
. , ,
En als hy door welriekende dingen, de ſin van ſyn Reuk, wil vergenoegen, dat doet den menſch niet als om ſich van de ſtanken te ontrekken, die de ſonde indegantſche natuur gebracht heeft. En ſoo hy voldoeninge wil geeven, aan de ſin van ſyn
gevoel, dat dient maar om ſyn ziel te beſmetten, door de ongeoorlofde vermaakingen, die hy neemt in dit aanraaken. Want het is hem niet geoorloft, om ſigſelven in eenige van die ſinnen te verluſti
gen, zedert dat hy doorſijne ſonde om ver gewor pen heeft, die order, dewelke Godt daar in opge recht hadt.
-
En ſooden menſch deſin van ſijn Smaak wil vol doen, hyſal in alle ſoorten van quaaden ſig ſtorten. Door reeden dat deſe welluſt des ſmaakx, de armoe
de, de ſiekten en de doodt voortbrengt, als ook de onmatigheid, de gulſigheid, de ongetrouwigheit, en de onkuisheid, neffens veele andere ſoorten van
ſonden, dewelke uit de luſt of het vermaak van de ſmaak voort komen. Sijnde deſelve als een moeder, die alle ſoorten van quaaden baart, Want een gulſichmenſch is gedwongen om rijk dommen te begeeren , OP dat hy 33 Il ſijne lekker -
-
-
ny en
in de Kenniſevanſijnſelven. 69 nyen voldoen ſou. En ſoohy van ſijn eygeſelven
geen middelen heeft, ſoo tracht hy die te verkrij gen, door wat wech dat het ook weeſen mach: al ſou het door de middel van ongetrouwigheidt of dievery weſen. Want deſe ſin van de ſmaak is on verſaadelijk, latende haar met een weinigh niet ver genoegen.
-
Want ik heb menſchen gekent, die ſoooverge geeven aan de luſt van haar ſmaak waaren, dat ſy groote goederen, die ſe beſaaten, in de voldoening
van haare lekkernyen, deurbrachten. Daar ſy on dertuſſchen noit vergenoecht noch voldaan waren: wenſchendealtijd, naa het geene dat ſy niet en had den. En wanneer ſy verkreegen, hetgeen daar ſy om gewenſt hadden: ſoo wilden ſy dat niet proe ven, ſendende om andere dingen te ſoeken. En ſo hebben ſy haar leeven in armoede verſleeten, en ſonder voldoeningh. Ik heb noch andere menſchen gekent, dewelcke haar onderſtonden, om andere luiden haar goet te neemen, op dat ſy haare lekkernyen voldeeden. Seggende tot my, dat haare tong niet en moeſt be -
rooft zijn, van het plaiſier des ſmaakx, en dat ſy die voldoen moeſten.
En ik geloof dat er noch
# van die ſoort ſijn, dewelke ik niet gekend en CD,
-
-
Want deſeluſt om ſmakelijk te eeten, is ſoover bonden aan het vleeſch, dat menſe niet over-heeren
kan, ſoo wanneer als menſe eens den ingank heeft
gegeeven. En dat men ſich gewent heeft, om de luſt die men inde ſmaak neemt, voldoening te geeven
Sy baart ook de onkuisheid, om dat de Buik -
E 3
dicht
7e
De Ootmoedigheid beſtaat,
dicht aan de teel-leeden geleegen is, dewelke haar beweegen, naa de maat, dat de buyk wel gevult is.
Ook ſoo wort de gulſigheid, door de ſin des ſmaakx voortgebrocht, door reeden als den menſch
eenige ſpijs of drank vint, die hem aangenaam is, ſoo gebruykt hy die overdadich en ſonder maat;
het welk veelderleyſiekten veroorſaakt, en ſom tijts de doot.
-
*
Want men ſiet door ervarentheid, Dat veele menſchen ſiek geworden ſijn, en eindelijk geſtur
ven, door te veel gegeten of gedronken te heb ben: of, dat ſy door haare gulſigheid, die dingen hebben gebruykt, dewelke ſtrijdig tegens haare ge ſontheit waaren. En dit geſchiet maar al te gemeen, Daar men ondertuſſchen, ſulk een grooten ge tal van perſoonen ſiet, die deſe ſin van de ſmaak volgen: dewelke ſoo veele quaden baart, tot na deel van haare lichamen ende zielen. En dat van
wegens het gebrek, dat ſy de waarheid der dingen niet en kennen: en dat ſy haar hebben ingebeelt,
dat er vermaak en vergenoegen geleegen is, alwaar niet dan ongeneughten en ellenden ſijn. Want indien men waarachtiglijkerkende, wat er in de vijf natuurelijke ſinnen des menſchen, ver borgen is, men ſou daar niets als ellenden enydel heeden in vinden: zedert dat die door de ſonde verdurven ſijn geweeſt. En men ſou ſenoit meer willen volgen, maar haar in alle dingen tegens ſpreeken : de wijl dat ſy inderdaad en waarheid
ydelſijn. Gelijk als men kan beſpeuren, als men die wel wil inſien.
Want wat is er in het Sien, als een verby-vlie gent
in de Kenniſſe van fijn ſelven. 71 gent vermaak, dat in een oogenblik vergaat. En wanneer gy yets ſchoons ſiet, en dat gy u oogh ſluyt, ſoo en ſiet gy dat in die oogenblik niet meer:
en ſoogy wederom het oogh opent, en dat gy het noch eens ſiet; dat geſicht brenght niets, in u ziel noch in u lichaam, dewelke door aanſien niet en
kunnen gevoet worden. Want alwaart
dat gy die # van den morgen tot den avont ſoudt en ebben, dat en ſou en u niet kunn
voed
noch
vervullen, noch u ook yets geeven, dan alleene lijk een vermaak van wint aan uwe oogen, de wel ke ook niet verzaat ſullen ſijn, doordeſe aanſchou
wingen. Want hoe ſy meer fien, hoe ſy meerder ſien willen. Daarom is't dat de ſchriftuur ſeyt: dat het oogh noit vermoeyt wort van ſien, niet meer dan het oor van hooren. Door reeden dat het twee
onverſadelijke ſinnen ſyn, die noit voldaan kun nen worden.
De ſin van het Gehoor, is alſooydel als die van
het Geſigt, en ſy ſchijnt ook van een minder waar dy als die van het ſien te weeſen. Door dien ſy
haar geringer in het verftant in drukt, gaande daar door als een geblaas van wint, die de lught ſlaat: En die men niet meer ſiet noch gevoelt, ſoo haaſt als ſy verby is. Het ſelve doen ook de liefelijke en de over een ſtemmende geluyden der klanken en ſangen, door dien dat die niets ſijn, dan een lichaam van wint, die haar geſtalte in de lught ver krygen, en wederom door de ſelve vergaan, ſonder yets inden menſch te laaten, die het gehoort heeft. Even ſoo weynich doet ook de ſin des Reucke,
dewelke ons niets als een geringe voldoening, door E 4
de
72
De Ootmoedigheid beſtaat,
de neusgaten komt te geven, die met de wint weg vliegt; ſonder yets te geeven of over te laaten, aan den menſch, die ſy geparfumeert of berookt heeft,
en die al ſoo haaſt met ſtank vervult wort; gelijk hy door dienſoeten reuk is gedaan geweeſt. Soo dat men deur ervarentheid ſien kan, dat deſe vijf natuurelijke ſinnen, waarelijk ydelſijn, en niet waardich om ingevolght te worden: Of dat menſchen die een goet oordeel hebben, en die de waarheid willen erkennen; daartoe ſouden ge negen ſijn. . Door dien dat men ſot en blint ſou moeten we
ſen, om ſijne genegentheeden op dingen te leggen,
die ſoo onwaardich voor den menſch ſijn : gelijk als daar ſijn deſe vermaakelijkheeden van de ſinnen, dewelke als den rook voorby gaan, en die ſulke groote quaalen veroorſaaken, voor die geene, de welke haar in volgen, beſtaande in geeſtelijke, ty delijkeen lichamelijke quaden. *.
Deſe qualen worden veroorſaakt, door dien dat den menſch, ſijn ziel en lichaam verwont, de
welke aan fijn vijf natuurelijke ſinnen haar vermaak geven wil; waar door hy ſich ook alle den tijtſijns levens ellendich maakt. Dewijl dat hy noit een vol
vergenoegen in deſe werelt hebben kan. En hy verquiſt ſijn tydelijke goederen, op dat hy de luſten ſyner ſinnen voldoen ſou: gelijk hy ook ſijne ge ſontheid, door de onmatigheeden der ſelve quetſt:
waar door dat hy fijn ziel, van gelijken verwont doorſijn ſonde: dewelke in de ongeregeltheid, ſij mer vijf natuurelijke ſinnen beſtaat.
Want zedert dat de ſelve verdurven ſijn,ſoo
# GIR
in de Kenniſſe van fijn ſelven. 73 ben ſy de geeſtelijke en de lichamelijke doot in den menſch gebaart: de welke ſyn ſinnelijke gevoelig heeden niet kan beminnen, ſonder ſich van Godt
af tekeeren. En daar door berooft hy ſich van alle
ſoorten van goet, en hy onderwerpt ſich aan alle ſoorten van quaat. Dewijl datter buyten Godt geen goet weeſen kan, en om dat alle ſoorten van quaaden, buyten Godt ſijn. Het welk ik u bidde te ontdekken mijn kindt, -
op dat gy doch nimmermeer uwe Genegentheden ſtelt, op yets (wat het ook ſijn mach) dat buiten Godt is.
-
*
*
En ook, op dat gy u vijfnatuurelyke ſinnen ſout verſaaken, dewyl dat die alle verdurven ſijn, en
ſtrijdigh tegens de wille Gods: zijnde in haar ſel ven, ten hooghſten quaat enydel.
Want wat is doch den Sin des Gevoels, als een taſtbaare ſachtigheid, dewelke niets in den menſch brenght. En het is een ſaak ſoo onwaardigh voor hem, dat, indien den Duyvel hem niet had doen inbeelden, dat er eenig vermaak, in dit aanraaken was; den menſch ſou het niet kunnen ondervin
den. Soo gering is deſe Sin, en ſoo weinigh is ſy teachten, dat het niet verdient, dat den menſch, daar alleenelijk eenige opſicht ontrent neemt, of
het voor eenig vermaak oordeelt : aangeſien dat het maar een inbeeldingh, en geen waarachtige ſaak is.
-
En al is't dat deſin des Smaaks haare vermaake
lijkheid ſchijnt te beſitten, dewijl dat er menſchen ſijn, die geen grooter genoegelijkheid in deſe we relt hebben, dan wel te eeten en te drincken, door B 5 , ree -
-
De Ootmoedigheid beſtaat, &c. reeden dat deſe ſin yets aan het lichaam des men
74
ſch en toebrengt: ſoo is deſelve nochtans van meer der ellenden vervult, dan de andere vier ſinnen; uit oorſaak dat ſy het lichaam ende de ziel veel ſchade lijker is. Dewijl men ſoo veele menſchen, haar de ſiektens en den doot ſiet veroorſaaken, door de on
matigheid van deſeſin. En dat ſoo veele zielen ſich
verdoemen, om dat ſy aan de luſt van haar ſmaak voldoen willen, die haar in veele andere ſoorten
van ſonden geleit, en die haar gewiſſelijk van de liefde Godts aftrekt,
Dewijl Godt een jalours Godt is, die alle onſe Genegentheeden, alleen voor hem begeert : daar
wy die ondertuſſchen op die dingen leggen, dewel ke ſoo gering en verderfelijk ſijn : gelijk als het ee ten en het drinken is,
.
Want wat is er broſer en onbeſtandiger, als de ſpijſe en den drank, dewelke ſoo raſch door den
keel-darm niet gegaan ſijn, ofſyſtinken, en ſijn be durven; voornamelijk de alderuitſtekenſte en lek kerſteſpijſen, die ſich veeleer bederven als het gro ve voetſel. Daar men die ondertuſſchen bemint,
en fijne genegentheeden daar op ſtelt, en ſorg en arbeyt by brengt, om die te genieten en te ſmaaken.
Het welk een groote verblintheit desgeeſts is, waarvan ik God bidde mijn kint, dat hy u bewaare. Op dat uwe liefde, alleen in Godt geveſticht mach
blijven, en op dat gy kenniſſe mogt verkrijgen, van
de waarheit allerheilſame dingen. Terwijl ik blijve, Uwe wel toegenegene in Ieſus chriſtus, -
In Holſtein,by't Kaſteel Gottart. den , Febr. 167 2.
Anthoinette Bourignon -
Sc
75 -
Sevende Brief
Dat de wetenſchappen van de Deugt ydel zijn, wanneer die niet in 't werk
worden geſtelt,
CAan den ſelven. om hem op te wekken, tot de verloochening van ſijn vijf natuurelijke Sinnen, ſonder het welk te doen, men tot de waare deugtniet komen kan. Door reeden, dat
de Sinnen, door de ſonde uAdams verdurven ſijn. Mijn geliefdekint,
I# heb u door mijn laatſte in het breed vertoont, hoe broos en ellendigh dat de vermaakelijkheden vande vijf natuurelijke Sinnen ſijn. En ik heb u de waarheid, van verſcheide dingen doen ſien: op dat
gy tot de Ootmoedigheid des herten meugt geraaken, die Jeſus Chriſtus onderwijſt. 't Is veel, als men die dingen wel verſtaat : maar men moetſe ook in het werk ſtellen, om de doodinge uwer ſinnen van herten te omhelſen, navolgende de waarheeden,
dewelke gy kent. Andersſins heeft het weynig te beduiden, dat men de waarheit kent, en echter de ſelve, niet in oefening ſtelt. De wetenſchap is ſeer goet, want ſonder het te
weten, kan men niets in het werk ſtellen. Maar in diendeſe kenniſſe niet vruchtbaar is, ſoo en kan ſy
tot onſe ſaligheid niet dienen. Men moet het ":
76 Dat de wetenſchappen van de deugtydel zijn, by der hant grijpen, en onſe verdurve natuur den oorlogh aandoen, of anders ſullen wy den eeuwi
gen doodt ſterven, naa dat wy de tijdelijke ge ſturven ſijn. Het geen dat men lichtelijk begrijpen kan, de -
wijl de natuur des menſchen, door de ſonde van
Adam verdurven is geworden, en ſy heeft de af hankelijkeonderwurpentheid aan haaren God ver laaten, om van haar eige ſelven af te hangen. Hier om is het noodſaakelijk dat onſen aart in die ver
durventheid, en in deſe ſonde blijft, tot dat elk menſch in ſijn beſonder deſelveiste boven gekoo men, en dat hy de ongehoorſaamheit die hy tegens Godt begaan heeft, heeft overwonnen : of anders en ſterft hy in die doot, en in die verdoeme
#
IDJIJC,
-
-
*
.
*
Want alwaar het, dat Adam niet geſondigt had; ſoo konden alle de menſchen in het gemeen, en yder van haar in het byſonder, wel geſondigt heb ben, en ſijn wegh bederven, verlaatende de af hankelijke onderwerpentheit, aan ſijnen Godt. Doorreeden, dat alle menſchen die geweeſt fijn, en die daar komen ſullen, al te ſaamen vry ſyn ge
ſchapen. En ſy kunnen in de afhankelijke onder danigheid Godsblyven, of haar deſelve onttrek ken; naa dat het haar goet dunkt.
Invoegen dat een menſch, die tot het gebruyk van ſijn reeden gekomen is, in deſelve macht ſtaat van te kunnen ſondigen, en ſich ook van deafhan
kelykheid Gods onttrekken, gelyk als Adam kon doen, voordat hy inde ſonde viel,
.
Met dit onderſcheit nochtans, dat Adam in ſijn -
- --
begin 59
wanneer die niet in't werk worden geſtelt. 77 begin, deeſe ſwakheid en genegentheid tot het quaat, niet in ſijn natuur hadt; gelijk als de men ſchen, dewelke naa ſijne ſonde uit hem voortge
ſprooten ſijn, dat hebben. Door reeden dat ſy alle, deſe brooſheid en geneichtheid tot het booſe, van dien eerſten Vader ontfangen hebben: benef fens ook de ſwakheeden van het lichaam. Dewel
ke wy in alle de menſchen ſien, en die wy in ons eyge ſelven gevoelen. Dewijl dat niemant vry is van de quaden, die de ſonde in de menſchelijke natuur veroorſaakt heeft.
Hoewel dat alle de menſchen vry ſijn, om de genegentheid te volgen, die ſy tot het quaat in haar gevoelen: gelijk als ſy ook door de Genade Gods kunnen te boven komen, de brooſheid ende de ver
durventheid van haare vijfſinnen : op dat ſy de ſel
# niet en volgen, maar die%,beſtryden, ofweder zº 33T1-
Hier in leit het geleegen, het geen Jeſus Chri ſtus ſeit: Dat men het Koninkrijk der Hemelen met gewelt moet winnen, en dat de gewelt doenders het in neemen. Dit is niet te ſeggen, dat men geweldelijk vechten moet, om dat Koninkrijk te verkrijgen. Want Godt heeft het voor ons geſchapen, en hy geeft het ons om niet. " Maar het betekent, dat men de verdurvent heid van onſen aart, met kragt wederſtaan moet, om tot het Koninkrijk der hemelen in te gaan. Op dat wy de ſonde die Adam begaan heeft, in ons ei geſelven nietſouden toeſtemmen. En op dat wy de Afhankelijkheid aan Godt, niet ſouden ver * * * - - -
laaten, met onſe Vrije wil. : - --
N
-
-
- --
-
-
-
-
-
-
Hi 1er
78 Dat de wetenſchappen vande Dengt ydel zijn, Hierom is't dat de ſchriftuurſegt, Dat ons le ven een geduurigen ſtrijt is. Om dat men altijt de verdurventheid van onſe ſinnen bevechten moet.
Want ſoo wy dat niet doen, nimmermeer ſullen
wy kunnen wederkeeren, tot de afhankelijke on derwurpentheid aan Godt: daar de ſonde Adams, ons van afgetrokken heeft. Doorreeden, dat onſe ſinnen verdurven zijnde, alle ſoorten van ſonden
voortbrengen. En men behoeft niet als haar ge neigtheeden te volgen, om ſich van God af te trek ken, en om in de weg der verdoemenis te blijven. Want men laat ſoo haaſt, den toom aan ons
Geſigt niet los; of het neemt zijn behaagen, om de ſchoone en bevallige dingen, aan te ſchou wen: dewelke ons hert, dan ſoo draa begeert, als men die beſien heeft. En ſoomen ſich laat ver
voeren door de ſin van het Gehoor, het gemoedt
dat verluſticht ſich daar in, en de genegentheid,
die valt daar op. Even alleens gaat het met de Reuk. toe, daar ons ſinnelijk en gevoelig deel ſijn ver
maak dan in neemt. En ſoo men ſijn behaagen ſchept in den ſin van de Smaak, ſoo beſteeden ſich
alle onſe forgen en ſtudien, om de middelen uyt te vinden, om aan deeſenſin te voldoen, dewel
ke noch veel onverſadelijkeris, dan eenige van de
anderen: en ſy ſtort den menſch, in alle de an dere ſoorten van ſonden. En dat meer is, ſy be weegt den ſin van het Gevoel, door dien dat die
geen, dewelke aan ſijn ſmaak voldoet, ook fijn gevoelen, voldoening trachtte geeven; neemen
de, door eygeliefde daar ſijn vermaak en volge noegen in. Door reeden, dat deeſe vijf ſinnen, -
-
haar
wanneer die niet in't werk worden geſtelt. 79 haar niet als door de eyge Liefde beweegen , de welke wy tot ons ſelven draagen, en door de be geerte die wy hebben, om ons eygeſelven ver maak aan te doen.
-
-,
-
Alle deſe dingen trekken ons ſekerlijk van God, en van ſijne Afhankelijkheid, af: dewelke, al
ſoohy ons geboden heeft, Hem van gantſchen her ten te beminnen; ſoo wil hy niet dat wy dat ſelve hert, op dingen ſouden leggen, die ſoo broos en verachtelijk zijn. Gelijk als daar ſijn het Sien, het Hooren, het Rieken, het Smaaken, en het Voelen. Want dat alles is onwaardig, voor de Godde lijke ziel, die Godt ons gegeeven heeft, en die Hy bequaam heeft gemaakt, om Hem den eeu wigen Godt te beminnen. Soo dat Hy begeert
en gebiet, dat den menſch, Hem vangantſcher her ten liefhebben.
-
,
*
Waarom den menſch, die ſijn vijf natuurelijke ſinnen aankleeft, de Afhankelijke-onderdanigheid van ſijn Godt, vrywillig verlaat, dewijl dat hy zich aan zijn wil niet en onderwerpt: dewelke beſtaat,
in dat den menſch, Hem van ſijn geheele herte ſou beminnen.
. .
*
..
* .
*
. *
En dat is de dis-order of ongeregeltheid, die den Duivel in de Natuur des menſchen veroor
ſaakt heeft: wanneer als hy te weeg heeft ge bracht, dat den menſch de genegentheid, die hy alleen tot Godt moeſt draagen; quam tot de -Schepſelen te keeren. Dit is de eerſte ſonde, die den menſch begaan -
heeft, en den oorſpronck van alle de andere ſoor ten van ſonden.
- - -
-- -
Want
8o - Dat de wetenſchappen vande Deugtydelſijn, Want daar en is niet, dat quaat of ſonde we ſen kan, als het geen, dat tegens de wille Gods
begaan wort: buiten het welke, dat er geen qua den of ſonden kunnen weſen... En daar kan ook
geen goet zyn; dan alleen dat geen het welk men doet, in de onderhoudinge van de wille Gods. En daarom heeft den duyvel van het begin der werelt aan, ſooſterk gearbeyt, op dat hy den menſch ſou doen afwijken van de wille Gods: die
hem geſchaapen hadt, om ſyne welluſt of ver makingen met hem te nemen. Want daarom wil de Godt, dat den menſch, hem van gantſcher herten beminnen ſou. ;
-
-
Nu, ſoo kan daar geen waarachtige welluſt we ſen, dan met het geene, dat men bemindt; en daarom wilde Godt, dat den menſch hem ſou liefhebben, met ſyn geheele herte. En hy en
wilde niet, dat hy ſyn Genegentheid, op eenig ander ding, dan op hem alleen ſou leggen.
Denduyvel hadt dit ſoo haaſt niet vernoomen, of hy verlokte den menſch door ſyn vijf natuu
'relijke ſinnen, dewelke gelijk als de vijf venſters van ons hert zijn: op dat hy ons hert en onſe
genegentheeden van Godt ſoude aftrekken , en de ſelve op ſigtbaare en gevoelige dingen ſetten. - Eerſtelijk ſoo beweegden den Duyvel het Hert van Adam, om de ſchoone ſchepſelen, die Godt voor hem geſchapen hadt te Aanſchouwen. Hy beweegden ook ſijn ſin van het Gehoor, op dat hy ſyn oor ſou leenen, aan de valſche aanporringen
en overreedingen van deſen Ouden Slang. Dewel
ke hem deedt gelooven, dat hy het Goede en het
wanneer die niet in't werk worden geſtelt.
8r
het quade weten ſou, in dien hy van de vrucht des booms quamte eeten, daar van hem Godt, het eeten verbooden hadt. Hy beweeghden ook ſyn hant, om hem dien Appelte doen Voelen, en van
gelijken ſyn Keuk, om hem de lieffelijkheid van de ſelve te doen ruyken: neffens ook ſyn Smaak, op dat hy die ſou eeten. En door dat middel, ſoo
brogt den duivel, het hert en de genegentheid van Adam, tot de ſchepſelen over, en door dat ſelve middel, ſoo keerde hy het af van die liefde, de welke hy tot Godt draagen moſt. Indien den Duivel directelijk of ſonder deſe om
weegen, het Hert des menſchen, tot fijne Genee gentheeden, had kunnen gewinnen, hy ſou dat ge daan hebben. Maar om dat hy alleenelijk een on ſichtbaaren geeſt is; ſoo kon hy de vijf natuurelijke ſinnen des menſchen, niet tot ſijne liefde bewee gen. Daarom is't dat hy ſich bedient heeft van de ſchepſelen, die ſichtbaar en taſtelijk ſyn. Om ſich aldus indirectelijk of door liſtige omweegen, van den menſch te doen lief-hebben. En dat door mid
del, van den menſch te beweegen, om ſijneyge ſelfs te beminnen, en om ſich van alle de andere ſelen te bedienen, om aan ſyn eige liefde te vol
#
doen, en by gevolgh om ſich van de liefde Gods, te onttrekken.
Het welk den Duivel, wel gelukt is, dewijl dat hy Adam, neffens alle de menſchen, die uit hem moetten voortkomen, heeft doen afvallen van de
gehoorſaamheid Gods. En hy heeft hem aldus doen verlaaten, deſe Afhankelijke-onderdanig
heid, waar door hy niet, als van ſijn eige Wil, be R
geerde
82 Dat de wetenſchappen van de Dengt ydelſijn, geerde af te hangen, en niets anders meer te be minnen, dan ſijn eige ſelven. ' Siet daar den ellendigen Val, waar in den Dui vel, alle de menſchen in Adam, van Godt heeft doen afvallen: in welke ellende en ongehoorſaam heid, ſy alle in't gemeen geboren worden, tzedert den val van Adam. En ſy komen in de werelt, met die quade genegentheid, van haar eige ſelfs te beminnen, en om de verdurventheid, van haar vijf natuurelijke ſinnen te volgen, dewelke alder ley ſoorten van ſonden voortbrengen: om dat ſy tegenswoordich beweegt worden, door dien quaa den geeſt, 't welk den Duivel is, uit den welken, geenderley goet voortkomen kan: om dat de be rooving van alle Goet , de befitting van alle Quaat is.
Soo dat die geen de welke ſich van de liefde Gods berooſt heeft, en die de verſakinge van ſyn eygen ſelfs, heeft verlaaten, die heeft ſich van alle de ſoorten van goet, ontbloot : en dewijl dat 'er geen
ander goet is, als Godt; ſoo is hy gevallen in alle ſoorten van quaat: het geen dat niet anders is, dan van alle goet berooft te weſen.
Want Godt die heeft noit eenich quaat geſchaa pen, maar den menſch die brengt dat voort, wan
meer hy ſich van de vrientſchap Gods ontrekt, in de welcke alleen alle goet geleegen is. En dit is het quaat, het welk men de Sonde
noemt, het geen beteekent, van Godt, afgekeert te weeſen, die al het Goet is, en in de berooving, of de miſſing van Godt te ſyn, waar in al het Quaat beſtaat.
-
-
â
-
-
In
wanneer die niet in't werk worden geſtelt.
83
In voegen dat die geen, dewelke ſijne genegent heeden, van Godt heeft afgetrokken, om die te leggen, op de liefde van ſyn ſelven, of op die van eenige andere ſchepſelen; die heeft alle de ſoorten
3 van Goet verlaaten; en hy heeft alle de ſoorten t
van Quaat omhelſt. Aengeſien, dat 'er geen ande
t re Quaaden weeſen kunnen, dan de miſſing of de
u ontbeering van al het Goet. t. Want daar kan geen ander Quaat weeſen, als *
5 de Beroovinge van al het Goet, en in deſe beroo vinge van alle Goet, heeft den menſch ſich inge wikkelt, wanneer hy ſijne liefde, en fijne genegent heeden, aan eenige andere dingen heeft gaan toe dragen, als tot Godt.
-
"
-
En het geen Adam eenmaal gedaan heeft, door g, de aanporringe des Duivels, dat doen de menſchen, ieder in haar beſonder, ſoo dikmaals, als ſy haare
geneegentheeden op andere dingen leggen, dan op Godt alleen.
| || | |
|
-
, Siet eens mijn Kint, hoe meenigmaal dat gy in ##
de ſelve ſonde van Adam gevallen ſijt, en hoe dik
maals dat gy wel andere dingen hebt bemint dan
, Godt. En merkt ook, hoeſter dat gy noch in der ſy
daat gehecht ſijt, aan de liefde van u ſelfs, en van
, de liefde uwes Gods afgetrokken !
Maar ik ben
daar niet van verwondert, door dien dat gy noit
gekent hebt, dat de ſonde daar ingeleegen was. En # om dat niemant u ſulks onderweeſen heeft. Uit
oorſaak dat ook de andere menſchen deeſestijts, alſoo ſeer van deeſe waarheid onwetende ſyn, als " gy ſijt. En die geen dewelke men de alderdeucht 9
ſaamſte acht, die ſijn alle vervult| van ## - -F 2. | | ha: liefdes -
84 Dat de wetenſchappen van de Deugtydel zijn, liefde: hoewel dat ſy haar inbeelden, datſe ſonder
ſonde ſyn: ſoo ſeer bedrieght het hert van den menſch, ſijn eige ſelven. Maar gy weeſt wijſer in u beſonder, want al was het, dat alle de menſchen in het gemeen ver
looren gingen, ſoo moet gy nochtans trachten, om u eige ziel te behouden. Dewijl dat het groot getal der verdoemden, uwe pijnen niet verminde
ren ſou, wanneer gy neffens haar in het verderf ging: maar het ſou die veel eer vergrooten, door de vermeerdering van het gekerm, van de laſterin gen, en van de ſtanken van vuur en ſwavel, die in de Hel, ſullen vermenichvuldigen, naa dat het getal, van de verdoemde, vermeerderen ſal. Daarom laat dien gemeenen troep en ſwier van verblinde menſchen vaaren, die niets dan ſtoffelijke ſaaken voor ſonden houden, dewelke ſy, den een den anderen, hebben voorgeſchreeven, dat quaat ſyn. Daar Godtſeerweynich ſich meede bemoeit. Dewijl dat hy een ſuivere Geeſt is, die ſich niet alleen vertoornt over die groove ſtoffelijkheeden der bedrijven, gelijk men de ſonden, op die wijs afſchildert. Als daar ſijn de dronkenſchap, de dievery, de hoerery, en andere ſtoffelijke of ſicht
baare misdaaden, die voor de menſchen beriſpe lijk ſyn. Maar hy vertoornt ſich te ſien, dat het hert des
menſchen, ſich vaſt hecht, aan dingen die ſoo gering ſyn, en dat het de ſelve met liefde aankleeft: dewijl dat Hy hem geſchapen heeft, om alleene lijk ſyn Godt te beminnen; de welke met hem ſyn welluſt of vermaak neemen wilde. Daar on *
/
der
zwanneer die niet in 't werk worden geſtelt.
85
dertuſſchen den menſch ſich van ſyn Godt af keert, om ſyn eigen welluſten te neemen, en om ſyn ſelven te voldoen, in eten, drinken, ſich wel te kleeden, of in eenige andere ſchepſelen, ſich te vermaaken. -
w
Dit is't dat Godt grootelijks mishaacht, èn den menſch die maakt ſich tot een vyandt Gods, door , ſyn ongehoorſaamheid : dewijl hy teegens de
voorneemens doet, die Godt gehadt heeft, wan neer als hy den menſch tot ſyn Beelt en gelijke misſchiep; op dat hy ſyn welluſt en vermaak, met de ſelve ſou neemen. Ondertuſſchen neemt den menſch tegens het voorneemen Gods, ſyn beha genin ſich ſelfs en met de ſchepſelen, die geringer ſyn als hy ſelfs is. Dewijl al het geen dat Godt
onder den Hemel geſchapen heeft, veel minder is, als den menſch.
Dewelke als het Hooft-ſtuk is
van alle de werken Gods, en die hy geſtelt heeft,
over alle ſyn onderhoorige ſchepſelen : ſijnde ge maakt als een kleene Godt, in de Goddelijkheid
ſyner natuur, de welke op-geſlooten is in ſyne Menſcheid.
lie
Maar den Duivel jalours zijnde ontrent het ge luk van den menſch, die heeft van den aanvang ſy
ner ſcheppinge getracht, om hem te verkleenen, en om hem dat deel der goddelijkheid te doen verlieſen, 't welk hem Godt meedegedeelt hadt.
En ſoo heeft hy hem na de ſinnen gevoelijken aarts gemaakt, op dat hy hem de liefde van de godde lijke en hemelſche dingen, ſou doen verlaaten, die hy alleen moeſt beminnen. En door welk middel,
dat J hy alle de andere ſchepſelen, naaſyn wenſch F 3 mocht *
-
86 Dat de wetenſchappen vande Deugt ydelſijn, mocht gebruikt hebben: als ſijnde den Heeren Meeſter, van al het geen , dat hem onderwur pen was.
Maar den hoovaardigen Duivel, die en kon niet lijden, dat den menſch dit gebiedt over de andere ſchepſelen ſou hebben, en dat hy van de vrientſchap Gods ſou verwurpen en wech-gejaacht worden, en van alle goet berooft ſyn, en van alle quaat vervult. En daarom heeft hy door een dol ligheid van haat en nijt getracht, om den menſch neffens hem in het verderf te ſtorten, en de ſelve een metgeſel van ſyne ellenden en ongelukken te maaken.
En ſiende dat den menſch te ſamen geſtelt was, uit een geeſt en een lichaam , ſoo heeft hy ſich tot den geeſt des menſchen ingedrongen, trachten de om ſich met hem te vereenigen : onder het voorgeeven van hem ſyn welſtant te bevorderen. En ſoo deed hy hem gelooven, dat hy alle dingen, gelijk als Godt weeten ſou, indien hy van de vrucht at, dewelke Hy hem hadt verbooden. En deeſe gedachten in den geeſt Adams inge kroopen ſynde, ſoo trokken en wonnen de ſelve ſyne genegentheid : en ſy deeden hem, de liefde ende de gehoorſaamheid, die hy Godt ſchuldich was, vergeeten : en ſoo begon hyſijn ſelfs te be minnen, en de middelen te ſoeken, om aan ſijn eige ſelven voldoening te geeven. Nu, ſoo had Godt vijf natuurelijke ſinnen aan
den menſch gegeeven, op dat hy alles ſou mogen genieten, wat Godt voor hem geſchaapen hadt:
behoudens dat hy ſyn Schepper loofde en dankte; VOOIT
wanneer die niet in 't werk worden geſtelt.
87
voor ſoo veele weldaaden. Maar den menſch heeft
ſich begonnen, van ſijne ſinnen te bedienen, om ſyn eige ſelven te voldoen, en ſich de gaven toe te eigenen, die hem Godt meede-gedeelt hadt, gelijk alsof die aan hem eigen waaren, en als of hy den Opperſten-gebieder daar van was, ſonder aan Godt te hangen of hem onder-hoorich te ſyn. Want hy behaachde ſich ſelfs, in 't Aenſchouwen van alle die ſchoone ſchepſelen; en hy verheughde ſich in de ſelve. Gelijk ook in 't Aanhooren, van alle die welluidende klanken, dewelke Godt in de
natuur geſchaapen hadt, om daar in ſyn gehoor te vergenoegen; ſonder iets meer aan ſyn Schepper op te draagen. Het ſelve deed hy ook ten aanſien van ſyn Reuk, nemende ſijn vergenoegen, in alle die goede reuken, die Godt geſchaapen hadt, om aan den menſch te doen ſien, hoe milt en welda
dich dat hy tegens hem was. Godt hadt den menſch niet alleen de nootſake
lijke dingen, die tot het onderhoudt van ſyn wee ſen en leeven noodich waaren gegeeven: maar ook
de verluſtigende dingen, om hem vermaak te gee ven: gelijk als daar is het geſicht, het gehoor, en de ſmaak. En den menſch die kon wel beſtaan en
leeven, ſonder deeſe geneugelijke-vermaakelijk heeden. Maar Godt willende van hem bemint
ſyn, die verplichten hem daartoe, door een over daat van weldaadigheeden. En hy ſchiep ſoo veele ſchoone en goede ſchepſelen, alleenelijk tot ver
luſtiging van den menſch: naa dat hy alderhande ſoorten van welluſtige en Smaakelijke vruchten,
tot fijn voedſel voortgebracht hadt. En ook ſoo -
-
F 4
veele
88 Dat de wetenſchappen vande Deugtydelſijn, veele andere ſchepſelen, om aan den ſin van fijn Gevoel voldoening te geeven. Op dat 'er niets aan den menſch ontbreeken ſou, tot ſijn Onderhoudt en Vermaak, het welk hy naa ſijn wenſch mocht
neemen; inmiddels dat hy ſijn Heer benedyde en loofde, dieſe voor hem geſchaapen hadt. Maar den ondankbaaren menſch, die valt van
deſe erkenteniſſe tot ſijn Godt, af; en hy ontfangt, alle des ſelfs gaven, tot ſijn eige voldoening. En ſoo heeft hy de liefde Gods verlaaten, en ſich ge keert tot ſijn eige liefde: het welk hem nootſake lijk tot een vyant Gods gemaakt heeft. Door dien dat ſoodanich een ondankbaarheid onverdragelijk is, al was het, dat die alleen begaan wiert, van den eenen menſch tegens den anderen,
Want wat menſch ſou voldaan ſyn, wanneer hy de vrientſchap en getrouwigheid van een ander be geert hadt; en dat hy hem tot dien einde, fijne eige goederen in overvloet hadt meede-gedeelt, en hem alle ſoorten van aangename vermaaken aangedaan,
op dat hy hem ſijne vrientſchap getrouwelijk ſou bewaaren : En dat dan dien ondankbaaren, ſijn
Weldoender ſou verlaaten, om ſijn vermaak met
deſelve goederen te neemen, die hy ſoo gunſtelijk ontfangen hadt ? Met hoe veel meerder reeden, moet dan Godt
gevoelich zijn, van de ondankbaarheiddes menſchen,
om dat hy fijne liefde en genegentheid op de din gen ſtelt, die Godt hem ſo mildelijk meede-gedeelt
heeft: op dat hy hem tot fijne liefde ſou verplich ten? En ondertuſſchen heeft den menſch hem ver
laaten, en hy neemt geen behaagen, als in de liefde van fijn eige ſelven.
-
Het
-
wanneer die niet in 't werk worden geſtelt.
89
Het welk gy wel aanmerken moet, mijn Kint,
op dat gy u niet ſchuldich maakt voor die hooge Majeſteit : en op dat gy vermoogt te ontdekken,
of gy niet verplicht ſijt, om de Boete Adams vry willich te om-armen. Nadien dat gy ſoo meenich maal, in de ſelve ſonde gevallen zijt : hebbende de Liefde Godts en ſijne Afhankelijke-onder danigheid verlaaten, om van u eigen wil af te hangen.
Daarom ſoo beſluyt, om u vijf natuurelijke ſinnen te verloochenen en te verſaaken, die ſeeker
lijk door den Duivel bewoogen ſijn. Want tze dert dat hy de macht gehadt heeft op onſen eer ſten vader Adam, ſoo heeft hy by gevolch ook die macht, op de geeſten van alle de menſchen: en hy ſal dat vermoogen, ſoo langen tijdt heb ben, als ſy ſullen voortgaan, om naa haare verdurve natuuren, teleeven, waarvan ik Godt bidde dat hyu verloſſe: blijvende voor altijt O'we wel geneegene in jeſus Chriſtus o vAnthoinette Bourignon. In Holſtein, by *t Kaſteel Gottorp.
den
# Febr.
-
1672. . -
-
--
F. s
Achtte
9o Dat de wetenſchappen van de Deugtydelſijn,
Achtſte Brief Dat de wetenſchappen van de Deugt ydel zijn, wanneer die niet worden in 't werk geſtelt,
UAan den ſelfden: over de ſelve ſaak. -
Mijn geliefde kint.
I# wil niet gelooven, dat gy een van die onbe dachten ſoudt weeſen, dewelke ſeggen, Dat er niet veel qnaats geleegen is, in dat men de Bewee
gingen van ſijn natuur volght ; door reeden dat Godt de ſelve geſchaapen heeft, en dat hy niet kan vertoornt ſyn, als men die volgt. Van dit gevoelen, ſynder veel geweeſt, die ik gekent heb, dewelke tot de ſonde van onkuysheid genegen fijnde, tegens my ſeyden, Dat Godt
haar daar over niet ſtraffen ſou, dewijl dat hy ſelfs haar dien aart gegeeven hadt, en dat het
noodigh was, die te gebruyken, om de werelt te vermeederen. En ſoo vleiden ſy haar ſelve in haare ſonden, om aan haar vijf natuurelijke ſinnen vergenoeging te geeven. Seggende ook, Dat Godt
die alle aan den menſch gegeeven hadt, en dat men niet kan weeſen, ſonder teſten, te hooren, te ruyken, te ſmaaken en te gevoelen. Het welk waarachtich is: maar ſy hadden geen licht, om den
ellendigen ſtant, waar in den menſch door ſyn "
-
-
ſonde -
wanneer die niet worden in 't werk geſtelt. 9t ſonde gevallen is, te onderſcheiden van den geluk kigen ſtant, waarin hem Godt geſchapen hadt Want in ſijn eerſten ſtaat, ſoo kon en vermocht
den menſch, de vermaaken van ſijn vijf natuure lijke ſinnen te gebruyken, Godt daar door be
minnende en lovende: maar tzedert dat hy inde ſonde gevallen is, ſoo kan hy de verluſtiging van niet een deeſer ſinnen genieten, ſonder Godt te vertoornen. Uit oorſaak dat alle de vermaaken,
dewelke den menſch tegenswoordich door ſijn vijf natuurelijke ſinnen neemt, nergens toe dienen, dan om aan ſyn eigen ſelve te voldoen. Gelijk als tot ſijne eige geneughlijkheeden, tot ſijn eige eer en heerlijkheid, en tot ſijn eigen voordeel. In de plaats, dat eerden menſch ſich in de ſonde
ſtorte; deſe voldoening van fijne vijfſinnen, niet en ſtrekten, als om ſyn Heer te loven, te zegeenen
en te prijſen; voor de genaaden en weldaaden, die hy van Hem ontfing. Invoegen dat alsden menſch de gierlijkheeden der dingen ſach, hy ſyn hert ver hefte om Godt te prijſen, de welke deſe ſchoonhee
den, die liefelijke geluyden, deſe goede reuken, die welluſtigheeden des ſmaaks, en deſe ſaftigheid aan het gevoelen; hem gegeeven hadt. Soo dat alles wat den menſch ſach en ondervondt, dat ſchoon
en goet was, hem ſtoffe verſchafte, om Godt te looven, en om Hem voor fijne weldaaden te danken.
Maar tzedert dat den menſch in de ſonde ge vallen is, ſoo bedient hy hem van alle dieſelve din gen, tot een oorſake om ſijn Godt te vertoornen.
Want indien hy eenich ding ſiet dat ſchoon is, ſoo -
-
-
-- -
-
-
-
-
begeert
92. Dat de wetenſchappen vande Deugtydelſijn, begeert dat ſyn hert, om aan ſijn eige ſelfs te vol doen : en deeſe eige liefde, die trekt hem af van de liefde Gods; in het welk dat deSonde beſtaat, En dewijl Godt aan den menſchen gebooden heeft, dat ſy hem van gantſcher hertenſouden lief hebben : ſoo kunnen ſy de ſchoone dingen niet beminnen, ſonder dit gebodt te verbreeken. Door reeden dat haar geheele herte in de liefde Gods niet en kan weeſen, wanneer het voor een gedeelte, in de ſchoone ſchepſelen is, in de goede reuken, de lieffe lijke geluyden, of in de welluſten des ſmaaks, en in die van het gevoelen. -
Want het hert des menſchen is dan in ſoo veele
deelen gedeelt, als het verſcheide dingen bemint: en het is er ſeer verre af, van dat het ſich geheel in de liefde Gods, ſou bevinden, gelijk als hy dat gebooden heeft. Maar de menſchen ſijn ſoo blint, en ſy verblin
den ſooſeerden een den anderen, dat een ygentlijk ſich laat wijs maaken, dat ſy Godt lief hebben,
wanneer ſy inderdaadt, niets dan haar eige ſelfs beminnen. En ſy meenen Godt met woorden te
vergenoegen, als ſy met de mont ſeggen, dat ſy hem lief hebben. Het welk een bedroch is, ſoolan
gen tijt als ſy haar vijf natuurelijke ſinnen, noch willen voldoen. Door dien dat de ſelve verdurven
ſijnde, alle ſoorten van ſonden baaren: En byge volg ook den doodt aan de ziele toebrengen. Daar de menſchen ondertuſſchen, geen werk van alle
deſe quaaden maaken: meenende dat het wel ge oorloft is, dat ſy haare ſinnen voldoen mogen. En
ſy volgen die dikmaals naa al haar vermogen, # er
wanneer die niet worden in 't werk geſtelt,
93
der dat ſy denken quaat te doen. Of dat ſy gewaar worden, Dat 'er niets bedriegelijker is, dan het herte des menſchen, die ſich veelmaal vleit om ſyn ſelven verlooren te doen gaan. Maar wort gy wijſer mijn Kint, en leert de waar heid dier dingen, ſonder u door een valſchen ſchijn te laten verleiden. En gelooft noit dat het ge oorloft is, om eenige vermaken buyten Godt te neemen. En noch minder, dat het geen ſonde ſou ſijn; om de vijf ſinnen van u natuur te vol gen. Dewijl dat ſulks niet en kan geſchieden ſon der te ſondigen. Want al was 't dat onſe Geneegentheeden, maar een uur ſouden leggen, op een ſaak die Godt niet en is. Soo ſijn wy ſoo lang van hem. Afgekeert, en tot het ſchepſel ſijn wy ſoo lang Toe-gekeert; het welk de ſonde is. Dewijl dat wy daarin dat geene doen, het welk Godt verbooden heeft, namentlijk, wy laaten naa, hem met ons geheele herte te be minnen; het geen dat wy geduurich, en op alle tijden ſonder onderlaten doen moeten. Hierom is't dat wy onſe finnen, betoomen en breidelen moeten, en haar wetten of regelen gee
ven: op dat ſy geen andere vryheid neemen, dan de wille Gods te volgen. Op die wijſe mach men ſijn vijf natuurelijke ſinnen wel gebruyken, en die ter eeren Gods beſteeden, de welke ons de
ſelve gegeeven heeft. Want wy en kunnen niet weeſen ſonder te ſien, te hooren, te rieken, te ſmaaken en te voelen : dan men moet in alle die
dingen geen Vermaak neemen, tot onſe eige Vol
doening, maar die alleen beſteeden tot Noot: ijke
94 Dat de wetenſchappen van de Deugtydelſijn, lijke dingen, en tot de ſoodanige, de welke teree ren Gods, en tot nuttigheid van onſen Naaſten, kunnen dienen.
By voorbeelt, den menſch is uit een lichaam, en uit een ziel te ſamen geſtelt, en hy heeft van
nooden, om alle fijn vijf natuurelijke ſinnen te ge bruyken, tot de onderhoudinge van den een en den anderen. En het is hem noodich, om alle de dingen te ſien en waar te neemen, die hem tot de volmaaktheid van ſijn ziele dienen kunnen, op dat
hy die hoort en de ſelveruykt, en haar ſmaakt en voelt; beminnende de ſelve als de middelen tot ſijn
ſaligheid. Soo moet hy ook toeſien en letten, op alle die dingen, dewelke hy tot het onderhout van ſijn lichaam noodich heeft: waar toe hem ſijn vijf natuurelijke ſinnen ſeer veel helpen kunnen. Want
hy moet de dingen ſien en aanſchouwen, die hem nootſakelijk ſijn. Gelijk als daar is, een huis om in te woonen; een kleet om hem te dekken, en
ſpyſe om hem te voeden : dit alles moet geſien worden. Hy moet ook naa de middelen Hooren, om die dingen te verkrijgen: en ook moet hy Ruy ken, op dat hy niet yets quaatstot fijn voetſel neemt: en het Proeven en Voelen, is hem tot dieſelve eyn den meedenootſakelijk. Door dien dat alle Noot
ſakelijke dingen, goet ſijn, en nimmermeer kan het ſonde weeſen, dat men die in ſijn Nootdruftig heeden gebruykt. Maar het is altijt ſonde, die te gebruyken, om aan ſyn ſinnelijke of gevoelige luſten te voldoen, of aan ſijn eige liefde, door de genegentheit die men tot ſich ſelve draagt. Door dien dat onſe liefde # On IG
wanneer die niet worden in 't werk geſtelt. 95 onſe genegentheeden, tot Godt alleen moeten ſijn, en niet tot ſulke geringe ſaaken. Van de welke men ſich wel bedienen mach; maar men mach die
met geen genegentheid aanhangen of die bemin nen: om dat Godt ons Herte geheel begeert. Dit is door het aarſche Paradijs afgebeelt geweeſt alwaar Godt in het begin, den menſch geplaaſt had:
gevende hem een volkomen vryheid, om van alle de ſoorten der welluſtige vruchten te eten, alleene lijk dat hy de vrucht van een eenigen boom voor Sigh uytſonderde, waer van Hy den menſch ver boodt te eeten.
Om ons te doen verſtaen, dat Godt ons wel toe
laat,om alle de ſchepſelen te gebruiken, die hy voor ons geſchaapen heeft, behoudens dat wy onſe Ge negentheid voor hem alleen bewaaren, en alſoo ver biedt hy ons deſelve, op eenig ander ding te leggen, 't Welk Godt ons ook doet verſtaen, door 't eerſte
Gebodt, Om hem van geheelder herten liefte hebben, Dit is te ſeggen, dat ons hert niet gedeelt moeſt ſijn, noch door afſcheydinge van Godt aan andere
dingen deelachtig gemaekt: dan aan die eenige lief
deen vergenoeginge in Godt, Doch de menſchen die doorgronden deſe ſaek niet gelijk het behoort, en ſy laten haer voorſtaen, dat het geoorloft is, veele andere dingen, neffens Godt te beminnen: waar in ſy haer grootelijks be driegen. Dewijl het gebodt Gods, dat klaerlijk uit drukt. Seggende: Gyſult den Heere uwen Godt lief hebben, uit geheel uw herte. Nu byaldienſt geoorloft was, om noch eenige andere dingen neffens Godt te
beminnen, hy en ſou daar niet bygevoegt hebben, van geheel uw herte.
T
Men
96 Dat de wetenſchappen van de Deugtydelſijn, Men maakt vragen en twiſt geſchillen, over ſoo veele verborgentheeden van ons geloof, en over ſoo veele graden en trappen van deugden, en men
laat het voornaamſte ſtuk achter, waarin het gan ſche geloof en al de deucht geleegen is. Want waer toe ſal het den menſch dienen dat hy alle de verbor gentheeden der natuure deurgront heeft, en ſelfs alle de leeringen van de hooghſte en verborgenſte
geheymen der Gods geleertheid, wanneer hy met dat alles, niet en volbrengt, dit gebodt vanGode
uit ſijn geheele hert lief te hebben, en dat hy noch ſijn hert in veele en verſcheidegenegentheeden ge deelt heeft? Alleſijn wetenſchap, ſal hem nergens toe dienen, indien hy dit eerſte gebodt niet en vol brengt: van Godt uitſijn geheele herte lief te hebben. Ik weet wel datter gloſſen of verklaringen ge noech ſijn, om uit te leggen, Hoe dat men Godt van gantſcher herten moet beminnen. Den een ſegt
Dat men hem boven andere dingen liefhebben moet: en dat, ſco men een ongeliefde heeft tot ſijn gelt, ſijn eer, vermaak, ouders of verwan ten, jaa wat noch meer is, totſijn eygeſelven, dat men een pont liefde tot Godt hebben moet: en dat men als dan Godt liefhebben ſal, vange heelſijn herte, en dit eerſte Gebodt volbrengen. « Andere ſeggen, dat men Godt in ſulker voegen beminnen moet, dat indien het quama voor te vallen, om Godt te moeten verlieſen,
of ſijn goederen, vrienden, of andere dingen, dat men dan liever ſich de reſtſou quyt maaken, als
E-me
wanneer die niet worden in 't werk geſtelt.
97
als dat men Godt ſou verlieſen. Eenige andere van deſe Uitleggers, die geeven door uitdruk
kelijke woorden te verſtaan; Dat het onmogelijk is dit gebodt te volbrengen. En door deſe middelen, ſootracht een ygent lijk uit den geeſt des menſchen wech te nee men, deeſe Nootſakelijkheid, om Godt uit haar
gantſche herte lief te hebben , Dat wel te be weenen is : En het benauwt mijn herte, wan
neer ik ſoo veele Perſoonen, de uitleggingen, en de gevoelens van menſchen, meerder ſie in waar den houden, dan dit nauwe en ſoo net uitgedrukte
Bevel Gods. Want Hy ſou de woorden van GE HEEL U HERT E, daar te vergeefs by-ge voegt hebben; indien men wel een Gedeelte van ſyn
hert, of van fijne geneegentheeden, op andere ſchep ſelen leggen mocht. Hoewel Godt nochtans noit iets te vergeefs gedaan heeft. En ſoo hy niet hadt willen te verſtaan geeven , dat de menſchen hem met alle haare Geenegentheeden Alleen en O N SCHEY DE LYK of ondeelbaar moeſten be
minnen, hy en ſou daar niet bygevoegt hebben, van Geheel u herte.
Ik bidt u mijn Kint, beſiet eens een weynich by u ſelven, of Godt niet wel waardich is, Dat wy hem uit ons Geheele herte beminnen. Dewijl dat ons
Weeſen en alles wat wy beſitten van hem afkomt. En hy heeft ſelfs aan ons dit Geheel hert gegee ven, met het welk hy wil bemint ſyn. Sou het dan niet een groote ondankbaarheid
weſen, om Hem dat hert te weigeren, dat Hy ons - ſelfs
-
98 Dat de wetenſchappen vande Deugtydelſijn, ſelfs gegeeven heeft: ten einde om dat Alleen voor Hem te willen behouden: Daar hy ſoo veele an dere ſchepſelen voor Ons laat, dewelke wy mo
gen gebruyken, behoudens, Dat wy alleenelijk ons hert voor Hem bewaaren: Het welk dien eeni
gen vrucht is van den verbooden Boom. Is dit niet wel de geringſte ſaak, die Godt van den menſch eiſſchen mocht, voor ſoo veele welda
den die hy hem toegedeelt heeft ? Is het niet be
hoorlijk, dat den menſch ſijn hert neffens alle de andere dingen, van ſelfs aan ſijn Godt ſou aanbie den, al waar het ſchoon, dat hem niet geboden was, om ſulks te doen ? dewijl al het geen dat den menſch heeft en hebben kan, onmiddelbaar van
Godt komt, en daarom moet hem alles vrywillich en ſonder bedwang opgedraagen worden. Want, aan wie kunnen wy ons hert beter be ſteeden en geeven dan aan Godt : en wie kan het gelukkiger maaken dan Godt ? want indien wy dat aan onſe Vrienden of Bloet-verwanten geeven;
ſy ſouden ons hert noch gelukkich noch verge noegt maaken kunnen : ſelfs niet in deſe werelt. En indien wy ons hert, op de Rijkdommen, de Eeren, of op de Vermaaken van deſe werelt ſtel len; alle die ſaaken die kunnen nimmermeer ons
hert verſādigen of vervullen. Dewijl dat ſy als de pekel-ſoute wateren ſyn, daar ons hert te meerder van dorſt, hoe het meerder daar van drinkt.
Daarom is den menſch ſeer qualijk bedacht, wanneer hy fijne geneegentheeden op andere din gen, dan in Godt ſtelt, dewijle dat er niets anders
is dat hem verſadigen, gelukkich of vergenoeght -
maaken
wanneer die niet worden in 't werk geſtelt.
99
maaken kan. Aangeſien dat in Godt alleen, alle ſoorten van Goet is, en buyten hem fijn alle ſoorten van Quaat. Laat u noit ophouden mijn Kint, door de reden kavelingen of diſcourſen der menſchen, want ſy ſijn bedriegers en leugenaers; en haare uitleggin gen of verklaringen, die en ſijn niet uitgevonden, dan om haar eigen Verſlappinge, en die van andere Perſoonen, te pluimſtrijken en te verſchoonen: al ſoo ſy geen inwendige lichten Gods hebben. En daarom ſeggen ſy, dat het onmogelijk is, om het -
gebodt Gods te onderhouden, van hem uit het ge heele herte lief te hebben. Maar het komt daar van daan, om dat ſy in haar ſelfs de wil niet hebben om dat te doen.
Want Godt kan noit eenich ding gebieden, dat niet mogelijk om te doen ſou weeſen. En den
geeſt des menſchen, die kan ſeer licht begrijpen: Dat het niet onmogelijk voor den menſch is, om Godt van het Geheele herte lief te hebben. - Door reeden dat den menſch niets in ſich heeft dat na
tuurelijker is, als de Liefde. En ook om dat 'er in
derdaat,ſijn geene voorwerpen ſyn, dewelke bemin nelijker als Godt. r
Want alles wat wy in de natuur ſien en hooren, dat heeft eenich gebrek. Het Vuur is daar in Goet, dat het Warmte en Licht geeft : maar het heeft
ook ſijn Rook en ſijn Brant, die Quaat ſyn. Het Water is daer in Goet, dat het ververſt en
den dorſt verſlaat: maar fijne raauwigheid en fijn koude is Quaat. De Lucht is ook Goet om den aaſſem te haalen, *
G 2
't
eH
1oo Dat de wetenſchappen vande Deugtydelſijn, en de quade dampen te ſuyveren: maar ſy is Quaat, in haare ſtormen en ongeſtuymigheeden. De Aarde is daar in Goet dat ſy vruchten voort brengt: maar ſy is ook Quaat, in dat ſy ſlikkerich en modderich is, en diſtelen en ſtekende doornen voortbrengt. Gout, Silver of andere Metalen en Berch-wer
ken ſyn Goet, om dat ſy tot het gerijf van den menſch dienen: maar ſy ſijn Quaat in haare fwaar te en de ſwartigheeden. Alle de Planten en Vruchten der aarde, ſyn in eenige dingen Goet, en in andere dingen Quaat. Gelijkerwijs ook alle de Beeſten en Dieren der aarde, lucht, ende wateren, in eenige deelen Goet en in eenige deelen Quaat ſyn. En voornamentlijk is den • Vitenſch, uit Goet en
Quaat te ſamengeſtelt. Soo dat, daar niets beminnelijks is, Als Godt Alleen: om dat er in Hem noit eenich Quaat we ſen kan, en om dat men buyten hem niets kan beminnen dat Goet is : ſonder dat het met geen Quaat vermengt of vergefelſchapt gaat. En het welk Quaat geen beminnelijk voorwerp is, noch een ſaak die onſe genegentheid waardich is of verdient.
En nademaal den menſch om te BEM I N
N EN geſchapen is, ſoo heeft hy niets, dat hem meer natuurelijker is, als de Liefde: en ſoo moet hy nootſakelijk den een of d'andere ſaak beminnen.
Want hy ſou veel eer ſonder leeven als ſonder lief de ſyn; dewijl dat het maar de doot is, die alleen
een einde maakt, van de liefde der aartſche dingen. Maar
wanneer die niet worden in 't werk geſtelt. 1or Maar de liefde die den menſch in ſijn natuur heeft, die en kan nimmermeer eindigen, want ſy is van den eeuwigen Godt geſchapen, en ſoo ſal ſy ook eeuwich duuren,
Maar deſe liefde kan verſcheyde voorwerpen of ſaken hebben, die ſy aankleeft: want den een be
mint de goede dingen; den ander de Quade : en een derde bemint die ſaaken , die met Gott en
Quaat gemengelt ſyn. Die geen de welke de goede dingen bemint, die -
heeft Gods lief, naadien dat er niets goets buyten Hem is. En om dat al het geen, dat in alle de ſchep ſelen goet is, van hem afkomt. En die geen dewelke het Quaat bemint, die
bemint den Duyvel, dewijl datter geene Quaaden ſyn, die niet van hem afkomen. Want Godt die
heeft het quaat niet geſchapen, noch iets dat boos of quaat is. Maar den Duivel alleen, die heeft al het quaat voortgebracht. Want ſoo draa hy ſich van alle goet geſcheiden heeft, ſoo is hy bygevolg in alle quaat gevallen: en het welk quaat niet an ders is, als de ontblooting of de berooving van alle Goet.
-
En die geen dewelke de Schepſelen bemint, die heeft een voorwerp lief, dat met quaat en goet vermengelt is. Want Godt, hadt alle deſchepſelen
goet geſchapen: maar den Duivel die heeft door ſijn ſcherp-liſtige booſheid, het quaat in dat goede doen inſluypen. Namelijk doen hy de Wil des menſchen gewonnen hadt, dewelke doe toeſtont dat het quaat met het goet vermengelt worden ſou.
Want Godt die hadt den menſch Vry geſchaa -
G 3
-
Pen ,
1o2. Dat de wetenſchappen van de Deugtydelſijn, pen, en ſoo heeft hy de ſelve het gebuyk van die
vryheid niet willen beletten, die hy hem een maal gegeeven hadt. Hierom is den menſch vrygeduurende dit lee ven, het welk fijn Proef-tijt is, alwaar hy een van deſe drie voorwerpen, vermach uit te kieſen, welke hy wil beminnen: te weten of Godt: of den duivel, of de aartſche ſchepſelen. En daar is geen twijfel aan, of Godt is het be minnelijkſte voorwerp, boven de twee andere, om dat hy, niet vergeſelſchapt is, van een eenich quaat. Waar om ſou het dan onmogelijk weeſen, om hem met ons geheele hert te beminnen ; ſoo als hy ons dat geboden heeft ? Daar is niets ſoo beminnelijk als Godt, en dat meer is, deſe liefde brengt ons alle ſoorten van goet toe. Want dewijl Godt een voorwerp is, die alſoo magtich als beminnelijk is; ſoo kan hy den menſch gelukkich maaken, in deſe tijt en in de ceuwigheid.
Wat voor een ruſt, wat een blijtſchap en wat voor een vergenoegen, heeft een menſch in deſe werelt die Godt bemint! en hoeveel ſullen hem
deeſe goederen inde eeuwigheid vermeenichvul digen ? En hoe ongeruſt, droevich en ontſtelt, is die -
menſch in fijn binnenſte, die den duivel bemint
en aanhangt? Want of hy ſchoon al het quaat doet, dat hy doen kan, ſoo is hy doch noit verſadicht noch te vreeden: want ſijn conſcientie kan noit in ruit ſijn, als hy quaat doet. En ſijn vreucht kan
niet als valſch en een ſchijn-vreuchdeſijn, door de droef
wanneer die niet worden in 't werk geſtelt. Ho3 droefheid die het quaat onfeilbaarelijk in ſich draacht. Want het quaat verblint de ziel, het ver vult het hart met donkere en ſwaarmoedige ge dachten, het verdrukt of bedwelmt degeeſt, en het pijnigt de conſcientie; ſoo haaſt als maar fijn vermaak voor by is. En na alle deſe tijdelijke
rampſaligheeden, ſoo moet den menſch veele groo ter en eeuwich duurende ongelukſaligheeden ver
wachten. Om dat hy den duivel aangehangen of liefgehadt heeft, die niet dan pijnigingen kan gee ven: dewijl dat hy niet anders in ſijn macht heeft. . Soo dat dit quaat voorwerp, van alſoo weynich
voordeel en profijt is, als van weynich beminne lijkheid.
-
*
Soo is de ſaak ook geleegen, met het derde voorwerp vande ſchepſelen : dewijl dat men die niet
en kan beminnen, ſonder het quaat dat de ſelve in haar dragen, het geen met het goet vermengelt is, dat Godt daar in geleit hadt. | | En wat meer is, alle de ſchepſelen, van wat aart *
ſy mogen weeſen, die hebben de macht niet om ons gelukkich te maaken; niet meer in dit tegens woordige leeven, dan in het toekomende. Want
indien men de Rijkdommen bemint, het geen men nu het meeſte acht in deſentijt; ſoo is men een ſlaaf van de ſelve, van weegen den arbeit om die te verkrijgen, en de ſorgen en ongeruſtheeden om die te bewaaren. En dat meer is, ſy en kunnen ons niet geeven, als een weynich voetſel, en een kleet om ons lichaam te dekken, hetgeen ook een arm
menſch met minder ſorgh hebben kan. En indien men ſich gelukkich acht, dat men -
-- 1
G 4 .
33ſ1
1 o4 Datde wetenſchappen vandeDeugtydelſijn,&c. aan fijn ſmaak mach voldoen, lekkerlijk etende ende drinkende, dat is noch een grooter ellende, dewel ke ſwakheeden en de ſiekten veroorſaakt; van de
welke die geen die ſoberlijk leeven bevrijt ſijn. En indien men eenich menſchelijkſchepſel bemint, ſoo is men noch veel ongelukkiger, want men ver
koopt ſijn vryheid, om die aan de driften en gene gentheeden van een ander te onderwerpen. In voe ger datter geene gelukken den menſch toe komen kunnen, door het beminnen der ſchepſelen, de wijl dat de ſelve de macht niet hebben, om ons in
deſe werelt gelukkich te maaken, en veel minder in de eeuwigheid. Daarom iſſer voor den menſch niets beminnelijk noch profijtelijk, als de liefde Gods alleen, en daar
ſijn geen andere voorwerpen, die dat ſijn, buyten hem. Men moet dan daar uit beſluyten, dat het wel mogelijk is, om Godt te beminnen: en ook dat ſulkx ſeer nut en nootſakelijk is, ſoo wel voor
onſe tydelijke als eeuwige welſtant. Dat u bidt te gelooven Owe wel-toegeneegene in jeſus Chriſtus, Anthoinette Bourignon. In Holſtein, by't Kaſteel Gottorp.
-
den , April 1672.
Ne
e
195
-
Negende Brief Dat in de Liefde Gods alle ſoorten van
Goet is begreepen.
CAan den ſelfden: hem verklaarende, dat
het ſeer gemakkelijk, ſoet, nut en aangenaam is, Godt te beminnen, en ſijngebooden te onder houden, voor dieſijnſelf wil verſaaken. Mijn Geliefde Kint.
Aat u doch nimmermeer beweegen, om te gelooven dat het onmogelijk is , Godt van gantſcher herten lief te hebben; gelijk als deſe on wetende, bedriegelijk ſeggen: want daar is niets Lichter, Soeter, Aangenaamer en Behaaglijker, noch dat Eerlijker en Profytelijker is, als Godt van ſijn geheele herte lief te hebben. Voor eerſt ſoo is het ſeer LICHT , om dat
den menſch geſchapen is, om te beminnen; en om dat de Liefde de alderſterkſte herts-tocht en gene gentheid is, dewelke hy in ſyn natuur beſit. En
hy kan alſoo weynich ſonder Liefde, als ſonder leeven weſen. Het is dan ſeer licht en gemakkelijk,
om deeſe natuurelijke genegentheid te volgen, ontrent de welke men geen gewelt behoeft te doen, van weegen de trekkinge en neyginge die den menſch in ſich heeft, om te beminnen. En om
dat het ſoo gemakkelijk is deſe liefde te volgen, die door alle de deelen van het lichaam en den geeſt G 5 des *
-
-
- - --
-- -
- ---
-
Dat in de Liefde Gods des menſchen is verſpreit. Niemant moet dan meer twijfelen, van dat het ſeer licht is Godt lief te I o6
hebben.
-
Maar eenige die twijfelen noch , of het wel
light is om Godt te beminnen: omdat hy een on ſigtbaar voorwerp voor de natuur is: en om dat
men niet als met groote ſwarigheid kan liefheb ben, het geen dat men niet kent. Ditgevoelen is in alle ſyn deelen dierelijk of beeſtelijk, en het kan in het hert niet leggen, 't geen een menſche lijk verſtant heeft. Het welk door ſijn reeden ſien kan dat er een Godt is, die een maaker is van alle
dingen: en dat alle de ſchepſelen uit een hooger
oorſaak haar oorſpronktrekken, dewelke daar den Formeerder en Schepper van is: of anderſins ſoo ſouden ſy noch haar weeſen noch ook haar beſtan delijkheid kunnen hebben.
Want den Menſch hoewel hy boven en over alle de andere Schepſelen is, die kan het licht noch de warmte aan de Son niet geeven: niet meer dan hy
ook de Wateren in de Lucht niet en kan ophou den: noch de Aerde vruchtbaarheit geeven. Het moet dan weeſen dat deſe dingen van een hooger Oorſaek afkomen, de welke den menſch kennen
kan, door de uitwerkingen, die ſijn verſtant klare
lijk kan ſien, ſelfs door de oogen van ſijn lichaems aanſchouwende die ſchoone order, dewelke dat er
in de geheele natuur is, in de onderſcheydinge van de Jaer-getyden, en inde voortbrenginge vande kruiden en planten, en van de Beeſten en Men ſchen.
-
-- - - - -
-
En
alle ſoorten van Goet is begreepen. 1o7 En al iſt dat ſy den Maker van alle deſe dingen niet vermogen te ſien, ſoo kunnen ſy nochtans de wercken der ſelve, taſtelijk en oogen-kennelijk be ſchouwen. Het welk de woeſte en wilde Heidenen
wel bekent hebben, en beleeden dat er een Godt
was, een Maaker van de geheele Natuur. En eenige Chriſtenen ſijn nu tegenswoordig ſoo
ontaart en verbaſtert, dat ſy wel durven ſeggen,
geen Godt te kennen, door reeden dat ſy hem niet enſten, met haer vleeſchelijke oogen. En ſy willen daar uyt beſluyten, Dat ſy hem niet en kunnen Beminnen, om dat ſy hem niet en kennen.
In het welke ſy haar de beeſten gelijk maaken, dewelke geen geeſten hebben, dan om de natuure lijke dingen te begrypen, en ſy ſien alle de dingen aan, gelijk alsof die van haar eige ſelfs beſtonden. Maar de menſchen die van een veel edelder geeſt dan de beeſten ſyn, die begrypen door haaren geeſt, die alleen natuurelijk is, Dat 'er een Godt is, een Maaker van de natuur. Van waar het komt dat
eenige Heidenen Altaren opgerecht hebben: Voor den Onbekenden Godt. En eenige anderen hebben
op de doodtonſes Salichmakers Jeſus Chriſtus ge ſegt. Of de Natuur die vergaat, Of den Godt van de Natuur dielijdt.
Het geen deſe Chriſtenen van ſchaemte moet doen blooſen, de welke tegenswoordich ſeggen,
Dat ſy geen Godt kunnen beminnen die ſy niet en ſten. En ſy ſullen ook meer in de Hel geſtraft -
-
- - -
worden
1o8
Dat in de Liefde Gods
worden als de Heidenen, de welke wel haaren geeſt beſteet hebben, om door de Natuur een Godt te kennen.
Al waar deſe Chriſtenen haar niet bevlytigen om Hem te kennen, niet meer door de Natuur,
als door de Genade die ſy ontfangen hebben in de Euangeliſche Wet, dewelke haar noch boven de Wet van Moſes gegeeven is, waar in het aldereerſt
tot de menſchen is geſegt: Gyſult den Heere uwen Godt liefhebben, van gantſcher herten. Het moet weeſen, dat deeſe beeſtachtige Chriſtenen, niet meerder aan de Wet Gods gelooven, dan aan de na tuur, wanneer ſy ſeggen, Geen Godt te kunnen
beminnendieſ niet en kennen. Want alhoewel ſy geen Godt ſouden kennen door ſyne werken, de welke ſy ſien en voelen; ſoo behoorden ſy hem ten minſten te kennen, door de Wet Gods, de
welke niet en ſou gebieden, een Godt te beminnen, indien dat 'er geen en was. En dewijl dat er ſekerlijk een Godt is, ſoo is'er by gevolgh een Voorwerp, dat boven alle dingen beminnelijk is. En den menſch ſynde vol van lief de, die behoorde ſich lichtelijk te begeeven, om dat eenich beminnelijk voorwerp lief te hebben. En
dewijl dat de liefde ſich altijt begeeft, om ſchoone en goede dingen te beminnen, ſoo behoort den menſch dan niets lichter te weeſen als Godt lief te
hebben, de welke den ſprink-ader van alle de ſchoonheid, en van alle de Goetheid is.
Maar alle deſwaarigheid die den menſch tegens
woordich ontmoet, om Godt uit ſijn geheel herte te
alle ſoorten van Goet is begreepen.
1 o9
te beminnen, die komt daar van daan, Dat hy ſyn geeſt niet aanleyt en te werk ſtelt, om de werken en wonderen Gods te ondekken en te overdenken;
en om die oorſaak ſoo kan hy hem niet kennen noch beminnen. Maar hy begeeft ſich om de aard ſche ſchepſelen in haar eige ſelven aan te ſchouwen en te overweegen. Waar door hy het geringe ſchoon en goet, dat ſy in haar hebben, aan haar
ſelve komt toe te eigenen: en daar meede, ſoo gee ven de menſchen haare genegentheeden lichtelijk over, om deeſe grove voorwerpſelen lief te hebben, dewelke ſichtbaar en gevoelijk ſyn, aan haar beeſt achtige en onvernuftige ſinnen. Voor ſoodanige menſchen is het ſwaar Godt lief te hebben, want door dien ſy niet dan de aart ſche voorwerpen aanmerken, ſoo en kunnen ſy de Hemelſche niet beminnen.
En alleenelijk be
ſchouwende en overdenkende de vergankelijke dingen, ſoo is het haar niet mogelijk om de eeu wige te begrypen. Niet van weegen dat ſy daar toe onbequaam ſyn, want Godt heeft haar bequaam gemaakt om hem te beminnen : maar uit oorſaak dat ſy met haar Vrye-wil verkooren hebben, om de nietige ſchepſelen meerder lief te hebben, als haa ren Godt.
En deeſe verkeerde Keur, die doet
haar ſeggen, Dat het onmogelijk is Godt te be minnen: Al is't dat ſy haar deeſe Onmogelijk heid ſelfs hebben veroorſaakt.
-
De ſoodanige doen als de perſoonen, dewelke in een dal vol van ſneeuw woonen, die ſeggen dat
ſy kouw lyden, en haar geenſins verwarmen kun neft
I ro
Dat in de Liefde Gods
nen in 't midden van de ſelve. Het welk ſeer waar
achtich is : maar indien ſy een weinich door deſe
ſneeuw wilden gaan, en het Dalbegeeven om op den Berg te klimmen, ſy ſouden wel gevoelen dat
het heel licht is om de warmte te bekomen,ter plaat ſe daar de ſon ſijn ſtralen geeft: Even alleens is het met de aartsgeſinde menſchen geleegen, die haar behaagen neemen in de ſneeuw van de wereltſche wittigheeden. Sy ſeggen en ge looven dat het haar onmogelijk is, om van de liefde Gods verwarmt te ſijn. Het welk ſeer waarachtich is, voor ſoo lang als ſy in de genegentheid blyven, van de vermakelijkheeden deſes tranendals : de wijl daar ter plaatze niets haar kan verwarmen in de liefde Gods : en alle die dingen, die ſijn niet als ſneeuw , dewelke haar in die Goddelijke liefde verkouwen.
Want degeen die ſijn vermaak heeft inde dingen van het vleeſch, die vermach dat niet te hebben,
inde dingen desgeeſts. En dewelke ſijne genegent heeden ſtelt op de vergankelijke ſaken, die kan de ſelve niet ſtellen, op de eeuwigegoederen. En die hier fijne welluſten inde ſinnelijke gevoeligheeden neemt, die kan haar niet neemen in de geeſtelijke
dingen. Dewijl dat dit alles tegensſtrijdige ſaaken ſyn, dewelke malkanderen uitdryven, en nim mermeer t'ſamen blyven kunnen. En ſoo langen tijt, als den menſch ſich kout in de liefde Gods gevoelt, ſoo is dat een teeken, dat hy noch in de genegentheid is, van de dingen de ſes Sneeuw-dals; het welk de verkoutheeden inde
liefde Gods ſyn: En hy kan als dan niet anders in -
ſich
alle ſoorten van Goet is begreepen. 111 ſich ſelven gevoelen, dan een onmogelijkheid, om Godt van gantſcher herte lief te hebben, of voor het minſte, een ſeer groote ſwarigheid, om tot deſe liefde te geraaken. Maarindien men de genegentheeden van dit dal der ellenden wilde verlaaten, om tot de overden
kinge van de eeuwige dingen op te klimmen, den menſch ſou wel haaſt gevoelen, dat de Sonne der gerechtigheid , ſyn ziel ontſteeken ſou, in deſe liefde Gods. In de welke hy niet alleen lightigheid of gemakkelijkheid vinden ſou, maar ook Soe tigheid, Vermaak, Eer en Profijt. Dewijl datter inderdaat niet SOET ER is, als Godt te beminnen.
Wat my aangaat, ik heb ondervonden, dat alle ſoorten van liefde tot de ſchepſelen, bitter is, en dat de Liefde Gods alleen,Soet is en Aangenaam. Want wanneer ik de Rijkdommen beminde, ſoo hebben de ſelve my veele quellingen gegeeven om die te bewaaren. En als ik de Eeren lief hadt, ſoo
vond ik veele bitterheeden en ſtekende onge neughten in de ſelve, om dat ik ſoo veel niet ge ëert was als ik wel wenſte. Invoegen dat eene ver achting , my ſomtijts meer pyn aan deedt, als geen hondert Eer-bewyſen, my vergenoegen ge geeven hadden. En wanneer ik de vermaakelijke heeden en luſten van dit leeven beminde, ſoo heb ik
daar groote bitterheid in gevonden. Om dat er niet een van deeſe Vermaaken is, dewelke ſyn onver maak en ongeneught niet met ſich draaght. Want de vermaakelijkheeden des Smaakx, die baaren de armoede en de ſiekten, en ſy ſyn *# 3C162
Dat in de Liefde Gods ſadelijk en noit voldaan. Gelijk ook de vleeſchelijke welluſten ſyn, dewelke met het ſoute water over II Z
een komen, waar van hoe men meerder drinkt, hoe men meerder dorſt heeft. Ik heb dat in veele vlee
ſchelijke menſchen geſien , de welke naa dat ſy haar lichaam en geſontheid gequetſt en bedurven hadden, door alte veel voldoening aan haare vlee ſchelijke luſten gegeeven te hebben; datſe alder hande ſoorten van middelen in het werk ſtelden,
om van haare gebreeken geneeſen te worden: op dat ſy hun wederom ſouden wentelen, in haare vuyle vermaakelijkheeden. En wanneer alsik eenich menſchelijk ſchepſel lie -
-
hadt, ſoo is het my altyt pynelijk geweeſt, om het felve te voldoen en te behaagen. De vrees om dat te vertoornen of te verlieſen, veroorſaakte my een geſtadige benauwtheid. Invoegen datter niets in deſe werelt Soet is om te beminnen als Godt alleen.
-
En daar is ook niets A A N GEN AME R of
vermakelijker: want alle andere liefde geeft droef
heid, dewelke gemengt is, met de aldergrootſte vermaaken der ſelve.
-
Men ſiet dat de jongelieden met vermaak trou 2ven; het is al lagchen, ſpeelen en danſen : maar
ſoo haaſt de Bruylofts-feeſten ge-eindicht ſyn, of ſomtijts noch eerder, ſooſiet menſe droevich en be
nauwt,en vol van gedachten ofſwaarmoedicheden; de ſiekten komen daar by, de ſorgen van haare ſaken en van de huishouding die ontruſten haars
of het geluk loopt haar tegen: eindelijk haare ſa ken die veranderen op veele manieren in droef# GIB E
alle ſoorten van Goet is begreepen. 113 den : de luſten des vleeſch, in ſmerten: die van de ſmaak, in ſiekten: en die van haare eeren in verachting en ſchande. Gelijk de vreught de welke
Haman genoot van op de maaltijt der Koninginne gebeeden te weeſen, in droefheid verwiſſelde, om dat hy ſagh dat Mardochai, hem de eer niet geven wilde, die hy van hem begeerde. En aldus eindi gen alle de ſoorten der aartſche ſaaken, in onluſten
en ſwaarmoedigheeden. Soo dat men anders geen waarachtige vermake lijkheeden in deſe werelt vinden kan, dan Deeſe Alleen van Godt te Beminnen.
Het geen ſeer aangenaam en ook EERLY K of heerlijk is. Want wat grooter Eer kan oit een menſch toeko men, als van een Godt te beminnen, die ſoo Mach
tich is, dat hy hemel en aarde met alle de andere dingen geſchapen heeft, dewelke hy onderſteunt en ſtaande houdt, door ſyn Almogentheid, en die de eeuwich-duurende gelukſaligheid aan de men ſchen geeven kan.
-
Indien men ſich geëert acht, dat men een Ko ning, een Prins of eenich ander perſoon van geſag en aanſien, mach beminnen : hoe veel behoort
men ſich vereert te achten, van een Godt te mo
gen beminnen, die onbegrypelijk Goet en Wijs is? Wat eer geniet dan een klein-gering aartwurmken niet, gelijk als de menſch is, dat hy een Godt mach lief hebben, dewelke wel begeert van hem gelieft te weeſen: en die hem ſelfs uitdrukkelijk
geboden heeft, Dat hy hem vangantſcher herten be minnen ſou 3 gelijk als of Godt in de eer behaa H
gen
Dat in de Liefde Gods gen ram, die hy den menſch aandoet, om van hem bemint te willen ſyn. Deſe eer gaat alle de II4.
eeren te boven, die den menſch oit hebben kan, in hemel of op aarde: ſoo veeleer is het hem, om Godt te beminnen uitſijn geheele herte. Boven dit alles, ſoo is het ook PRO FY TE LYK voor den menſch, dewijl dat deeſe liefde,
hem gelukkich kan maaken, in defe werelt en in alle eeuwigheit. Alwaar alle de andere ſchepſelen met malkander te ſamen, ons noch den eenen noch
den anderen, van defe gelukken toebrengen kun Inen,
Wat voordeel kunnen wy vande ſchepſelen heb ben, dewelke niet machtich ſyn, ons eenendach le vens te geven, jaa ſelfs niet een uur, noch niet een oogenblik ? En hoe ongelijk minder ſyn ſy in mogentheid, om ons het eeuwige leeven te gee ven? Al het voordeel dat de menſchenden een
van den anderen trekken kunnen, is een weynich gelt, een weynich eer, en een weynich vergan kelijk vermaak, 't geen voor de meeſte tijt, ſich in ſmerten en ongeneuchten eindicht. Gelijk ik hier booven aangeweeſen heb. Daarom kan men die vermaakelijkheeden, die de menſchen malkander aandoen, geen geluk of profijt met waarheid noemen. Alſoo weinich ſyn ook haare eer-gevingen te achten, dewijl die niet anders ſyn, als een wint-bel die in de lugt van
een kleine On-eer aan ſtukken ſpringt, latende niets in den menſch die geëert is geworden, dan een pynelijk of ſteekent berouw, van dat niet meerder te weeſen. En wat voordeel kan een menſch I
alle ſoorten van Goet is begreepen. I 15 menſch hebben, door een weinich meerder gelt, van ſyns gelijke te verkrygen ? Dat is niet anders als maar een veelſwaarder laſt, om in deſe werelt
te draagen, alwaar de alder-rijkſte, de alder-ellen
dighſtenſijn: dewijl dat ſy van alle haare Rijkdom men, noit yets anders kunnen hebben, als een weinich nootſakelijk voetſel, en een kleet om het lichaam te bedekken. Al het overige is hem over tollich- 't geen voor anderen moet dienen. De wijl dat hy voor ſich ſelven niet anders kan nee men; als ſyn enkele nootſakelijkheid : maar hy is daar door beſwaart, met ſorgen en ongeruſthee den, en met den arbeit om die uit te deelen.
Invoegen dat een knecht gelukkiger is, dan een Meeſter, dewelke niet behoeft te ſorgen, als voor ſyn ſelven, alwaar de Meeſter en Heer niet alleen voor ſyn ſelfs, maar ook voor alle de anderen
moet ſorg dragen, die onder hem ſtaan, op dat hy maakt dat haar niets en komt te ontbreeken, of anders ſal hy van de geen die onder hem ſyn be riſpt en veracht worden. -
Is de nietigheid van een weinich gelt, dat de menſchen aan malkanderen geeven kunnen, dan niet een arm voordeel ; het welk de geene die het ontfangt tot duiſent dankſeggingen ver plicht, als ook om een eerlijker of grooter ſtaat te voeren, de welke hem meerder ſorgh en ongeruſtheeden aan brengt , als eer hy ſoo rijk niet en was. Door welke dingen men fien kan, datter niets in deſe werelt is, het geen den menſch kan voordeel geeven, of hem een waar
achtige en beſtandige eer, vermaak, en verge H 2.
noegen
Dat in de Liefde Gods 1 16 noegen kan toebrengen. En ook, datter niet dan Godt alleen is, die den menſch kan gelukkig maa
ken, ſoo in dit tegenswoordich leeven, als noch veel meerder in het toekomende.
Maar in tegendeel alle de voordeelen, dewelke de menſchen van malkanderen kunnen ontfangen, die en dienen haar niet, dan tot middelen van haa
re verdoemenis. Want haare vermaaken, die trek ken de ziel af van Godt : Haare eeren, doen er
vallen in hoovaardigheeden; en haar rijkdommen in de gierigheid ; het welk hun op den breeden wegh der verdoemenis geleit. Daar ſy ondertuſ ſchen haar laaten voorſtaan gelukkich te weeſen,
van weegens dat ſy de goede gunſt der menſchen hebben ; dewijl nochtans dat dit de oorſaak is, van
haare eeuwige ongelukken. Maar de verblintheid van de menſchen is ſoo
groot, dat ſy haare ongelukken, die ſoo klaar blijkelijk ſyn, niet en ſien, en ſy maaken haar eigen ſelve wijs, dat haare ongelukſaligheeden gelukſa ligheeden ſyn; en dat haare onruſten, ruſten ſyn;
en ook dat haar onvermaaken, vergenoegingen en vermaaken ſyn.
Want hoe veele menſchen ſyn der niet in de we relt, dewelke alle de daagen van haar leeven Stu decren, om haar ſelven volkomen of volmaakt in
d'een of d'andere wetenſchap te maaken, op dat ſy van de menſchen ſouden geacht ſyn? En hoe
veel ſynder onder de ſelve, de welke arbeyden en reyſen, en haar ſelfs in veeleperijkulen begeeven, om een weinich gelt te winnen? En hoe veele
ſynder, de welke om haar eer te bewaaren, niet alleen
alle ſoorten van Goet is begreepen.
117.
alleen haare rijkdommen inde waagh-ſchaal ſtellen, maar ſomtijts ook haar eige leeven. En al is 't dat alle deeſe dingen ydel zijn, ſoo worden die van de menſchen bemint en geacht;
en ſomtijts veel meerder als ſy Godt beminnen en achten. Dewijl men niet ſiet, dat ſy deſelve dingen om de liefde Gods doen, dewelke ſy doen om de liefde die ſy de ſchepſelen toedraagen. En hoe wel de dienſten, die ſy ontrent haar beſteeden, pynelijk en ſwaar ſyn; echter ſoo onderneemen ſy die ge willich, en ſy beelden haar in, dat het ſwaarder of moeyelijker is om Godt te beminnen, als wel om de werelt te beminnen."
* *
* * .. . .
Daar ondertuſſchen de liefde tot Godt Licht is,
Soet is, Aangenaam is, en Eerlijk en Profijtelijk is, gelijk ik dat heb doen ſien. . . . . . Maar in tegendeel de liefde des werelts, die is quellijk, ſy isſonder ruſt, ſy is droeyich, en ſy is ſonder eer of profijt, niet alleen voor deſe tijt,
maar ook voor de eeuwigheid. .
.. .
*
* -
-
Gelijk als gy ſien kunt mijn Kint, door myne boven-verhaalde redenen, de welke u de oogen moeten, of behooren te openen, om de waarheid uit de leugen te onderſcheyden. Op dat gy noit plaats geeft aan die valſche aanraadingen of over reedingen, de welke deſe blinde Chriſtenen willen
voorſtellen; in het ſeggen, Dat het onmoge
lijk is, om Godt uit het geheele herte lief te hebben.
Want de ſoodanige die laſteren tegens Godt, die nimmermeer eenige onmogelijke dingen kan ge --
- - - -- - -
- -
H 3
booden
1 18
Dat in de Liefde Gods alle & c.
booden hebben; maar alle ſoodanige dingen, die goet ſyn, die licht om te doen ſyn, en die aange naam of vermaakelijk ſyn. En indien gy de tien Geboden Gods, wel van naaby beſiet, gy ſult daar niet als twee geboden in bevinden, die in een uitwerking of dadelijkheid beſtaan, namentlijk, het Gebodt van Godt lief te heben, en dan het gebodt om Vader en Moeder te eeren. Alle de andere acht gebooden, ſyn alleene
lijk Verbiedingen van geen quaat te doen, als van niet te dooden, niet te ſteelen, geen valſche getuy genis te geeven, en ſoo voort met de volgende. Sou het dan onmogelijk ſyn, om fich te ont houden van die quade ſtukken te begaan? dewijl
deeſe blinde ſeggen, Dat het onmogelijk is de geboden Gods te volbrengen? Gelooft deeſe leugens niet, maar doet u beſt om uit dit Dal van ſneeuw te gaan, 't welk de goede ren en de vermaaken van dit leeven ſyn. En klimt op den bergh, van de eeuwige dingen te over weegen en aan te merken; en gy ſult door er varentheid bevinden, Dat het Soet is Godt te
beminnen. Waer toe dat u de handtſal leenen, Sy, de welke blijft, wel-toegeneegene inz Jeſus Chriſtus,
'Oye
•Anthoinette Bourignon. In Holſtein, by't Kaſteel Gottorp. den', #" 1672, Tien
119
Tiende Brief Dat in de Liefde Gods,alle ſoorten van Goet is begreepen.
Aan den ſelven: over de ſelve redenen: -
Mijn Geliefde Kint. G# vaſtelijk dat de woorden van jeſus
chriſtus waarachtich ſyn, wanneer hy ſeg:
Datſjajakſoet en fijn Laſt licht is. En gelooft ſij men Raadt, in ſijn Jok op u te neemen: Het geen
dat gy byu ſelfs ſooſoet ſult ondervinden, indien gy u daar mee belaaden wilt.
-
Ik ondervinde dat alle daagen meer en meer , en
ik geloof dat gy het ook alſoo ſult bevinden, gelijk als ik, inden dat gy in het voorneemen volſtandich blijft, om jeſus Chriſtus te volgen, en om ſyn waarachtigen Diſcipel te worden. -
ik wil niet ſeggen, dat gy in ſijnen Dienſtſult hebben, ſinnelijke ofgevoelige vermakelijkheeden,
noch ook de rijkdommen der werelt, of deydele
vergenoegingen. Maar ik beloof u, dat gy onfeil baarelijk ſult genieten, een Ruſt der conſcientie;
een eenparige in uwen geeft 3 en een inwendigeGelijkmoedigheid Vreede en Vergenoeginge in uwen Ziel. Alle welke dingen veel meerder te achten ſijn, dan de ydele vermaakelijkheeden; de vuyle vergenoegingen, of de overvloedigheid der rijk dommen, van deeſe werelt: die noit onſe zielen
verſadigen of vervullen kunnen. H 4. -
-
Want
Dat in de Liefde Gods, Want alſooonſe zielen geeſtelijk ſyn, ſoo kun
12o
nen ſy met geene ſtoffelijke of geſchaape ſaaken vergenoeght worden. Hier komt het van daen, dat men noit een eenich
menſch geſien heeft, die volkomentlijk verge noecht en voldaan was, in de werelt: 'ten zy het ſoodanige perſoonen ſijn geweeſt, die Godt uit haare geheele herten bemint hebben. De ſooda nige die kunnen wel gantſchelijk vervult en ver ſadicht ſijn , met deſe eenige Liefde, de welke bequaam is, om onſe zielen ten vollen te ver genoegen.
-
-
-
-
Door reeden, dat onſe zielen kleene Goddelijk heeden ſyn, die haar niet ten vollen vergenoecht kunnen vinden, buiten dien ſelven Godt, uit de welke ſy ontſprooten ſyn. Hierom mijn Kint, ſoo moet gy arbeiden, om tot deeſe Liefde te geraaken. Want als gy die wa relijk ſult gevonden of bekomen hebben, ſooſult gy alle dingen beſitten, en gy ſult heerſchen over
de geheele werelt; verachtende al het geen, het welk dat Godt niet en is.
En gy behoeft geen gewelt tegens Godt tege bruiken, op dat gy deeſe liefde foudt verkrygen, dewijl dat hy die gewillich aan alle den geenen
geeft, dewelke die begeeren en daarom bidden. En ſelfsſoo dringt Godt de menſchen aan om hem te beminnen, door een uitdrukkelijk gebodt, dat hy haar daar toe gegeeven heeft, Maar gy moet u ſelfs een weynich gewelt aan doen, om deſe liefde te bekomen. Om dat uwe
genegentheeden haar tot andere dingen neigen, als -
tOE
alle ſoorten van Goet is begreepen.
121
tot Godt; en deſe neigingen moet gy weder in waarts roepen, en gy moetſe bedwingen om tot Godt weder tekeeren. En om dit te doen ſoo ſult
gy ſoo veel ſtrijds hebben, als gy gewoonte hebt, om andere dingen als Godt te beminnen. En indien gy ſeer vaſt gehecht ſyt aan de liefde uwes ſelfs, of aan het beminnen van de andere
ſchepſelen , ſoo ſullen uwe ſtryden, ſoo veel te grooterſyn. » ' Maar de ſaak verdient wel, dat men daar om
ſou lyden, om daar naa ſulk een grooten geluk te genieten, dat tydelijk en eeuwich is. Niets moet men ſpaaren, om ſulk een grooten ſchat te verkrij gen. De pijn en arbeit ſal lichtelijk overgaan, en de vreucht of blijtſchap, ſaleeuwich duuren. Daar om ſoo moet gy vrywillich lyden, om uwe Ge negentheeden weeder af te trekken, van de aartſche dingen; ten einde dat gy die geheel in Godtſoudt overdragen of aan hem vaſt hechten. Ik heb u genoeghſaam in mijn voorgaanden brief getoont, dat ſulkx goet, aangenaam, eerlijk en voordeelich is : nu iſſer voor u overich, dat gy -
het ſelve in het werk ſtelt. Onderſoekt voor eerſt,
wat het geen is, het welk gy buiten Godt bemint,
en hebt een grouwel voor die vrientſchap, en trekt u hart daar van af. En ſoogy voorwerpſelen of dingen lief hebt, dewelken buitenu ſelfs ſyn; ſoo
ontvliet de ſelve als devyanden van u heil en wel varen. Maakt u hert van de ſelve los, en wenſt die
niet meerder te ſien. En indien uwegenegenthee
den geheght of gekleeft ſijn, aan de liefde tot u eigen -ſelfs, ſooſnijt de ſelve af van een voorwerp - -H 5 CIM
Dat in de Liefde Gods, en ſaak, die ſoo weinich beminnens waardich is: en leght die op Godt,die alleen uwe neigingen ver I 22,
dient, en niets anders.
Wederſpreekt en proteſteert tegens deſe na tuurelijke genegentheid van eige liefde ; bewil licht noch geeft deſe natuur nergensanders in toe, dan in de dingen die maar enkelijk nootſakelijk ſijn : Want ſy is u aldergrootſte vyant, aan de welke gy geene wapenen moet geeven , om u daar meer door te beveghten. Want de verdurve natuur die kampt en ſtrijt tegens deliefde Gods, na de maate dat men haar involgt,wijkt of toegeeft. En daarom, geeft haar dealderminſte voldoening die gy kunt, tottertijt toe dat gy deſelvete boven gekomen ſijt. Onttrekt haar dan uwe genegent heeden.
De verdurven aart of natuur, die moet men
als een paart by den toom houden, op dat ſy niet achter uit ſlaat, maar dat ſy alleenelijk den Heere dient, dewelke gy lief hebt. Siet daar het middel, om u los en vry te maa ken, op dat gy Godt van gantſcher herte ſoudt kunnen lief hebben. Want ſoo draa als uwe gene gentheeden van alle ſchepſelen ſullen afgetogen fijn,
ſoo ſullen ſy haar ſeekerlijk neigen en begeeven, om haaren Schepper te beminnen. Om dat de Liefde Gods het Element of het be
gintſelen de levens plaats onſer ziel is, in de welke alleen fy kan leeven, haar vermaaken ende ruſten. De Liefde Gods, is het waare middelpunt of
het doelwit onſer zielen, alwaar ſy van ſelfs in val
len > ſoo haaſt als ſy los gemaakt en
on", 11n »
alle ſoorten van Gaet is begreepen.
123
ſijn, van de andere genegentheeden, die alleydel ſijn. Het gaat daar meede, gelijk als met een ſteen die buiten ſijn middel-punt in de lugt gewurpen ſijnde, haar noit en ſal ruſten, tot dat ſy op de aarde is gevallen, de welke haar middel-punt is: ten ſy, datfe in de lught wiert op gehouden, door ſtrikken en banden, of door yets anders dat haar onderſteunde. Even alſoo, is het met de ziel des menſchen ge leegen, de welke in de lucht van de ydelheeden deſes werelts gewurpen is, alwaar ſy geen ruſt kan vinden: en indien men haar daar ter plaatſe niet wederhielt, door een menichte van aanlokſelen,
of door het ophouden en de ſtutten van de gene gentheeden tot de andere ſchepſelen: buiten twij fel ſouſyterſtont in de liefde Gods vallen, dewel ke het middelpunt en het Element onfér ziel is, daar in ſy kan leeven en ſich vermaaken, volgens haaren wenſch.
Doorreeden,dat de ziel niets heeft, dat gelijkfor miger aan haar natuur is,als God, waar uit ſy voort
gekomen is, en ſy kan niet ruſten, vooraleer dat ſy daar wederingekeert is: ten ſy dat ſy gedwon gen is, om buiten Godt haar Element te blijven. Even gelijk men een Viſch bedwingt om buiten het water te blijven, wanneer men die in netten of in
garen houdt, het geen dat hem ſeer onbehagelijk is, en den Viſch de doot veroorſaakt, indien hy niet haaſt wederom in het water geſet wort, waar
buiten hy getrokken is geweeſt. Dit ſelve geſchiet ook aan onſe zielen,
van: 3 IS
124 Dat in de Liefde Gods, als ſy haar laten verſtrikken inde netten der aartſche
genegentheeden; en ſy moeten daar haaſt ſterven, door dien dat ſy aldaar geen voetſel kunnen vinden, het geen met haare Goddelijke natuuren over een komt. Sy quynen, ſy verdroogen, en ſy ſterven den eeuwigen doodt, byaldien ſydeeſe netten van aartſche genegentheeden niet haaſt en breeken, om
weder te hervallen of in te keeren in haar Element van de liefde Gods.
Dat is het mijn kint, waar naa dat gy moet ar beiden, om alle de koorden van aartſche genegent heeden te breeken. En ſoo haaſt als gy een gene
gentheid tot eenich ding in u gevoelt, het geen Godt niet is, ſooſnijt die afſonder uitſtel. Want dit is een bant die u buiten u Element hout. En al
waart dat het u pijnelijk ſou vallen, om u hert van eenich ding los te maaken, daar het toe geneegen is; deſe pijnen ſullen wel haaſt in vertrooſtingen
veranderen. Want ſo draaals gy ſult hervallen ſijn in de liefde Gods,ſoo ſult gy met luſt en met vreugde u aldaar baden en ſwemmen; gelijk als een Viſch die nieuwelijkx in het water is wedergekeert, het welk ſijn Element is. : Hier in beſtaat het, 't geen feſus Chriſtus ſeght,
Dat ſijn fok ſoet is en ſijnlaſt licht. Hy noemt de wederſtant tegens de genegentheeden ofgeneight heeden van onſe natuur een Jok, dewijl dat het din
gen ſijn die men dwingen moet en in toom houden; en die ons moeyelijk en ſwaar om te draagen ſijn.
Want indien wydeſe natuurelijke genegentheeden volgen, ſy ſullen ons in duiſent quaden of ſonden
doen neerſtorten, dewijl dat de natuur door de -
--
-
--
ſonde
alle ſoorten van Goet is begreepen 125 ſonde bedurven is geweeſt, en ſich zedert geduu rich tot het quaat doen neight. Welke quaden dikT maals moeyelijk en ſwaar om te draagen ſijn. En indien wy onſe natuurelijke genegentheeden We derſtaan, ſoo ſal het ons een weinich quellich of verdrietich dunken te weeſen, om nergensin, ſijn geneightheeden te mogen volgen? Maar in dien wy dit Jok van de ſelve tegens te ſtaan, om de liefde Gods opneemen; ſooſal het Soet en Licht worden, gelijk Jeſus Chriſtus, dat verklaart heeft. Niemant kan ſich ontſlaan van 't jok der ellen den te draagen, om dat onſen eerſten Vader Adam, dat op de ſchouderen van alle ſijne naakomelingen
geleit heeft. Alle de menſchen in't gemeen en ieder van haar in het beſonder, die ſyn met de ellenden belaaden, de welke de ſonde in de menſchelijke na
tuur gebracht heeft. Alle ſyn ſy onderwurpen aan de koude, aan de hitte, en aan de ongematichtheid van de lucht; aan den honger, aan den dorſt, aan de ſwakheeden, en aan de ſiekten van haare lichaa
men ; aan de onwetentheid en onſtantvaſtigheid van haaren geeſt, en aan de ongeregelde bewee gingen van haare driften en herts-tochten. Want
de ſonde heeft alle deeſe dingen in de menſchelijke natuur gebracht, die van Godt geheel volmaakt
geſchaapen was. En dewijl alle de menſchen aan die geſeide ſonde ſijn deelachtich geweeſt, ſoo zyn
ſy alle by gevolch, aan de Boete van dien onder wurpen.
En dat is het jok het welk God geleit heeft, op de ſchouderen van den menſch, op dat hy aan fijne
Goddelijke Gerechtigheid voldoen ſou,
I [1
Dat in de Liefde Gods, Invoegen dat alle menſchen, die in deſe werelt komen, dit fok van Boete dragen moeten, het zy 126
dat het haar lief of leet is: dewijl dat het niemant ontwijken kan.
En het is een geluk het welk den menſch boven de Engelen gehadt heeft, dat hy vergiffeniſſe van ſijne ſonde heeft mogen verkrijgen, door een weinich tijt Boete te doen, gelijk als dit tegens woordige korte leeven is.
Want de ongehoorſame Engelen, ſijn eeuwich tot de hel verweeſen ſonder vergeevinge, daar de menſchen alleen een korten tijt, in deeſe werelt ſijn geſonden om Boete te doen, en dan wederom tot
haaren Godt te keeren, van wienſy uitgegaan ſyn. Daarom ſoo behoorden de menſchen deeſe Pe
nitentie of Boete vrywillichlijk te omhelſen, om aan de gerechtigheid Gods te Voldoen. Aangeſien dat de ſelve ſoo kort en ſoo licht om te draagen is, in opſicht van de eeuwige verdoemenis, waar toe de ongehoorſame Engelen veroordeelt zijn. En deeſe Boete is ook licht, wanneer men die
#
wil draagen, het geen Godt op ons geleidt heeft, of waar meede dat hy ons belaaden als een
heeft, om onſe Sonden. Hier vandaan komt het,
dat Jeſus Chriſtus het Sijn jok noemt, en niet het onſe. Om te doen verſtaan dat alle de ellenden
van dit leeven Soeten Licht zijn, als wy die van de hant Gods neemen, en om aan ſijne Goddelijke Gerechtigheid te Voldoen.
Maar die ſelve ellende of dat ſelve Jok, is ſeer ſwaar en moeyelijk, wanneer als wy dat tegens onſe
wil draagen, of dat wy ſoeken daar van ontlaſt of bevrijt
127 alle ſoorten van Goet is begreepen. bevrijt teſijn; het geen niet geſchieden mach, in dit
dal der tranen. Het welk niet anders dan een Ge
vankenis van Boete is, daar wy in moeten blijven, ſoo lang tot den tijt van deſe onſe Boete verby ge gaan is: den eenen wat langer en den anderen wat korter, naa de Ordinantie of het bevel van dien
grooten Rechter. Maar indien wy dit leeven van Boete voor een tijt van welluſt of van vermaak willen neemen, ſoo
ſullen wy een eeuwige Boete moeten doen, die nimmer einde ſal neemen, en die ſelfs in dit lee ven al beginnen ſal. Want al ſchoon wy alle de ſinrijke-ſcherpſinnigheid van onſen geeſt, en de krachten van ons lichaam, ſouden beſteeden, om
onſe ellenden te verdooven en het lyden te ontwij
ken; ſoo en ſullen ſy nochtans noit van onsaf ſcheiden, wat wy ook ſouden mogen doen of ſeggen. Want men ſalaltijt moeten gevoelen, de hette, de koude, de ſiekten des lichaams, de moeyelijkheeden van den geeſt, de veranderingen van de vier deelen desjaars, denomloop der tij den, en van ſoo veele andere verſcheide toevallen,
die den menſch overkomen, geduurende denloop van ſijn leeven. Het welk hem alles ſeer verdrietich
en pynelijk weſen ſal, indien hy dat alles niet neemt
voor het Jok Gods. Maar indien hy dat met genegentheid omarmt en om helſt, gelijk als JES US CH RISTUS gedaan heeft, alles ſal hem licht en ſoetſijn; ge lijk als de ellenden, de vervolgingen, de pyni
gingen en den doot, ſoo ſoet en licht aan hem ge weeſt hebben. Het was niet, dat de natuur van Jeſus -
I
28
Dat in de Liefde Gods,
Jeſus Chriſtus ongevoelijk was, voor de ſmerten en pynigingen diemen hem aandeedt. Maar het quaam daar van daan, dat hy alles leedt en ver droegh, om de liefde Gods; en dat deedt hem ſoet en licht dunken, dealderſwaarſte moeyelijk heeden, en de bittre gal van ſijn harde Paſſie of lyden. Mijn kint, indien gy ſijn Diſcipel of leerling -
weſen wilt, en een waar Chriſten worden, ſoo
omarmt, gelijk als hy, alle de ellenden van dit te genswoordige leeven. Draaght geduldelijk alles wat u overkomt, en 't geen ſtrijdich is tegens uwe wil.
En boven alles ſoo verſaakt of verlochent
u ſelven. Gelijk Jeſus Chriſtus uwen CAPI TIEN dat onderweeſen en geoefent heeft: de
welke in alle dingen, de genegentheeden van de verdurve natuur, beſtreeden of beoorlogt heeft; alſoo ſy altijt naa de grootsheid neigen, en om eere te ontfangen. En op dat Jeſus Chriſtus onsſou lee ren, om deſe quaataardige of gebrekkelijke ge neightheid te beſtrijden , ſoo heeft hy de Klein
heid of Nedrigheid en de Verſmaatheid verkoren. En uit oorſaak dat de genegentheeden van de verdurve natuur haar altijt neigen tot de begeer
lijkheid der Rijkdommen, ſoo heeft Jeſus Chri ſtus arm willen weſen.
En om dat deſe verdurve natuur, haar gemack
en vermaak geduurich wil hebben , ſoo heeft Je ſus Chriſtus, de ongemakken en de lydens ge kooſen. En op deeſe wijſe heeft hy de genegent heeden van de verdurve natuur altijt beſtreeden;
haar door het Jok en den toom van de liefde G# C
alle ſoorten van Goet is begrepen.
I 29
bedwingende, om alle dat geene te doen, het welk ſtrijdich was, tegens Sijne genegentheeden. Siet daar uwen Capitein dewelk u voorgaat, en die u roept om hem na te volgen; ſeggende, Die
achter my koomen wil, die neeme ſijn kruys dage lijkx op, en hy verſake ſich ſelven, en hy volge my. Gy moet geen ander Leer-meeſter ſoeken mijn Kint, noch naa geen andere leering luiſteren: want de menſchen die bedriegen en ſy worden bedroo gen; willende een andere wech neemen, dan die
Jeſus Chriſtus genomen heeft, en door andere middelen tot het eeuwich leeven ingaan, hoewel ſy ſtrydich ſijn, tegens die hyſelve gebruikt heeft. Want indien daar een andere wechter ſaligheid
was, Jeſus Chriſtus die ſou ons deſelve onderweeſen hebben, ja, hy ſou die ſelfs gevolcht hebben. Nademaal dat alles, wat hy gedaan heeft, wanneer
hy op aarde was, is geweeſt, Om ons een Exempel of voorbeelt te geeven: Ten eindeop dat wy hem ſou
den volgen, en dat naa doen. En indien daar yets beters geweeſt waar, dan het verſaaken van onſe verdurve natuur, ſonder alle twyfel, ſou Jeſus Chriſtus ons dat onderweeſen hebben,
En gy moet u nimmer inbeelden of denken, dat
de menſchen teſivakſijn, Om de wet Gods en de Euangeliſche Raatgevingen te onderhouden De
wijl dat dit alles, ons nergens anders of alleenelijk om gegeeven is, als om onſe Swakheids wil. Want
indien wy volmaakt waaren, wy ſouden geene wet ten van nooden gehadt hebben. De ſonde alleen, die heeft de wetten aan de men
ſchen toegebracht. -
-
-
I
Noch
13o
Dat in de Liefde Gods,
Nochtans moet men daarom niet gelooven, dat de V Wetten quaat ſijn: dewijl dat die ten alder
hoochſten goet ſijn, en de waarachtige middelen tot o ſe ſaligheid ſijn. Want ſonder de gebooden, ſor den menſch, noit ſijne ſonden gekent hebben. Ln hy ſou ongevoelich ſijn Godt hebben verlaaten,
en ſonder weerhoudinge of toom, ſouhy erger dan een beeſt geleeft hebben; ſonder ſijn ongeluk te voelen of te kennen.
-
Want Adam heeft geen ſchaamte gehadt van ſich naakt te ſien, vooraleer dat hem Godt geroepen hadt, hem vragende Adam waarfijtgy? Onder tuſſchen ſoo hadt hy en ook ſijn vrou geſondicht, in het afweeſen Gods. En ſy leefden noch in haare
Vryheid naa dat de ſonde begaan was, gelijk ſy voor de ſelve gedaan hadden. Maar ſoo haaſt als Godt haar riep, ſoo begoſten ſy te beven, te vree ſen en beſchaamt te weeſen ; 't geen dat haar deedt vluchten en ſich verbergen voor de Oogen Gods, niet durvende meer voor hem verſchijnen, gelijk als van te vooren.
Even de ſelve werkinge heeft de Wet Gods ge daan in de zielen der menſchen, ten Tyde van
Moſes: want ſy hadden ook in dientijt geheelijk haaren Godt verlaaten, en ſy leefden in de verge
tinge van haare plichten, gevende haar over aan alderley ſoorten van ſonden, ſonder het te weten of te kennen. Daarom heeft haar Godt een Wet wil
len geeven, op dat hy hun door de ſelve haare
ſonden ſou doen kennen, en op dat ſy haar ont houden ſouden, van die miſdaden te begaen. Deſe Wet was gemaakt van Tien-gebooden, of uit tien -
din
alle ſoorten van Goet is begreepen, 131 dingen die de menſchen moeſten naakoomen. Het en is geenen laſt die Godt op de ſchoude ren der menſchen geleyt heeft, gelijk de onweeten
de ſeggen, laſterende tegens Godt: te weeten, Dat hy haar gebooden gegeven heeft, die onmo
gelijk ſijn, dat door haar kunnen onderhouden worden.
Dewijl dat men van alle tijden af, deeſe dingen in dadelijkheid heeft moeten onderhouden, al was
het, dat de ſelve niet onderſcheidentlijk geboden of verbooden waaren.
Want de natuurelijke reeden, die behoort den menſch genoechſaam te onderwijſen, dat hy niet en moeſt Dooden, Steelen, Hoereeren en Overſpel bedrijven, noch geen valſche getuigenis geeven, of een anders goet te begeeren, noch de Name Gods te vergeefs noemen. En de ſelve natuurelijke reeden die was mach tich genoech, om hun te doen verſtaan, dat ſy Godt -
van geheelder herten moeſten beminnen; dewijl dat ſy van Hem haar weeſen en alle dingen ontfan
gen hadden: en dat ſy noch dagelijks ſyne welda den, tot haar onderhoudt, van Hem ontſingen of genooten.
En dat natuurelijk licht was ook genoechſaam om den menſch te doen begrijpen, dat hy Vader en Moeder behoorde teeeren, die hem opgebrocht,
beſorcht, gevoedt en onderweeſen hadden, geduu rende ſyn ſwakke-onvermogentheid. Want de Ondankbaarheid, is een onnatuurelijk
en tegen-natuurelijk ding, dewijl dat de dieren die
het alderwiltſte zijn, haare weldoenders erkenn: I 2. -
--
--
A
Dat in de Liefde Gods Invoegen dat de Wet Gods, wanneer ſy aan de menſch gegeven wiert, hem met niets belaſt heeft, dat ſwaarder is, als 't geene, waar toe hy van alle tijden aan verplicht is geweeſt, om dat te doen. Aangeſien dat hy van ſijn Schepping af verbon den is geweeſt, om Godt met ſijn gantſche herte 132
te beminnen, en Vader en Moeder te eeren. Het
welk de twee dingen zijn, die Godt alleenelijk be
laſt heeft, door de Tien gebooden, de welke hy aan Moſes gegeeven heeft. Dewijl dat de acht an dere dingen, die daar in ſyn begreepen, alleenelijk Verbiedingen zijn van quaat te doen. En tot het welke den menſch, van alle tyden verbonden is ge weeſt, om ſich af te houden, en waartoe dat hy ver plicht ſal zijn, tot aan het einde der werelt. En wanneer Godt deſe dingen verklaart heeft, in maniere van een Gebodt, dat is geſchiet uit opſicht van de Swakheid des menſchen, de welke ſyn ſchul
dige plicht ſoodanich vergeeten hadt, dat hy het quaat begingſonder het te kennen. En hy ſou noch erger geworden zijn, indien dat hem de Wet Gods niet gegeeven was, gelijk als een Stemme, om hem wederom te roepen, en om hem gelijk als aan Adam te vragen: Waar zijt gy ? want ſonder die Wet, ſoo ſou hy ſijne ſonde niet gekent hebben.
Soo dat de Wet aan den menſch gegeeven is, ge
lijk als een Licht, in 't midden van de nacht ſyner duyſterniſſen, en gelijk als een Genees-middel en Medecyne tot ſyne quaaden. Maar de menſchen
van delen tijdt, die noemen deſe Genade gaven Gods, 3 waare laſten, jaa die onverdraagelijk ſijn
alle ſoorten van Goet is begreepen.
133
ſijn voor haare ſwakheeden. Het welk een groo te ondankbaarheid is, de welke verdient geſtraft te worden; als ook dat Godt ſijne Genade aan deeſe ondankbaare menſchen ontrekken ſou, de welke
ſonder erkentenis ſyn. Dewijl dat ſy de weldaaden vandeWet Gods,om-ver-ſmyten en verdraijen. En
het ſoete en lichte Jok van de Euangeliſche wet, in kaſtydingen en onverdragelijke laſten veranderen:
met te ſeggen, Dat het onmogelijk is, om die te
onderhouden. Waar door ſy de woorden van Je ſus Chriſtus leugenachtich maaken, dewelke ſeyt, Dat ſijn fok ſoet en fijn laſt licht is. Gelooft mijn Kint uwen Salichmaker, ende en luiſtert niet naa die leugenachtige menſchen, die
het tegendeelſeggen. Geeft u over aan Godt, en omhelſt de Euangeliſche wet, en gy ſult door er
varentheid bevinden, dat ſijn Jok Soet en fijn Laſt licht is. Het welk u verſekert, Sy, die blijft, Chve wel-toegeneegene in Jeſus Chriſtus, -Anthoinette Bourignon. In Holſtein, by't Kaſteel Gottorp, April. den 266 Mey,
1672,
-
I 3
Elfde
134.
Dat men dagelijks in de Deugt moet
Elfde Brief Dat men Dagelijks in de Deught moet voortgaan, ſonder oit ſtil te ſtaan op de wegh der ſelve.
Aan den ſelfden: om hem aan te moedigen in de wegh des deughts, hem verſekerende dat daar niets ſwaarder in is, als het begin der ſel ve, en dat de volhardinge, alleen de overwin ninge bekomt. Mijn Geliefde Kint.
Ort noit moede in den dienſt Gods; daar en is niet fwaarders in, dan het beginſel. Gy weet dat de Rooſe-boomen eerſtelijk doornen
draagen, voor dat ſy Rooſen voortbrengen. Even
alleens gaat het ook met de Waarachtige Deugt toe. Sy begint met doornen, die een weinich ſtekelendt aan de natuurelijke gevoelens zijn: maar uit haar
ſullen ſchoone Rooſen van deugden, in haaren tijt, voortkomen. De waarachtige Deught, die heeft niets in haar dat ſteekende is, niet meer dan een
Roos heeft, want ſy is geheel Soet, Schoon, en van een Goede Reuck,
Niets is daar SO ETE R als de Deugt, de welke Ruſt en Vermaak aan de ziele geeft, want de Vreede en de Blijdſchap, dat ſijn Vruchten van
den H. Geeſt. . Wat Ruſt en wat Vergenoegen
heeft een deuchdelijke ziel niet! Sy ſoekt niets, ſy
vreeſt
:
voortgaen, ſonder oit ſtil te ſtaan op circ. 135 vreeſt niets, en ſy hoopt niets, dan in de beloften van haaren Godt. Sy ruſt in ſijne voorſienigheid:
Sy laat haar ſoetelijk geleiden, naa het behaagen van ſijn Wil: Sy is niet ontſtelt, noch van eenich ding geperſt of gedrongen, en in alle ſaaken ſoo verwacht ſy met Vreede de ſchikkinge van haaren Godt. Sy haakt nergens naa, en ſy verhaaſt of over-ylt geene dingen, wetende dat de Lijdſaam heiden de Lankmoedigheid, Vruchten van den H. Geeſt zijn. In haar ſelven is ſy Soet, als ook ten aanſien van haar naaſten , want de Goetheid, de
Goedertierentheid en de Goetaardigheid, dat zijn de Vruchten van den H. Geeſt, de welke hy uit de zielen doet uitſpruyten, die hy beſit. De deucht ſame ziele is altijt zedich en matich in alle haare
daaden; Kuis is ſy en Onthoudende, en vol van Liefdadigheid: om dat den H. Geeſt, dewelke de
Waare Deught in haar werkt, daar in ook voort brengt, ſijne twaelf Vruchten, de welke ſoetende aangenaam zijn, aan Godt en aan de menſchen. In voegen dat de Waare Deught wenſchelijk en be
geerelijk is, om de ſoetigheid de welke ſy in haar draaght.
De Ware Deught is ook wenſchelijk om haare
SCHOONHEID: want niets iſſer dat ſchoon
deren aangenamer is als ſy. Aangeſien dat alle goe de menſchen haar eeren en achten, omdat ſy bo ven alle geſchaape ſaaken beminnelijk en achtbaar is. Sy wil wel dicht en van naaby beſien worden, want hoe veel te dichter dat men tot haar nadert, ſoo veel te meerder ontdekt men haare ſchoonheid.
Sy is ook van een GOEDE REUCK ##
136
Dat men dagelicks in de Deugt moet
lijk de Roos is: want de ware Deucht, die riekt wel en goet, in de neus van een ygentlijk, ſelfs van de Goddelooſen, dewelke ſeer dikmaals ver
plicht ſijn, om haar hoog te achten, al is 't ſchoon dat ſy haar niet willen volgen. En ſoomen ſomtijts eenige goede menſchen, de waare deucht hoort verachten; dat geſchiet wanneer fy de ſelve niet kennen: en om dat ſy dikmaals door ſchijn-deuch den fijn bedroogen geweeſt, dewelk geen weſent
lijke deuchden waaren : gelijkerwijs als die ſchijn of vertoon-deuchden ſijn, met welke de men
ſchen van deeſen huidigen tijt ſijn vervult. Het welkte weegh brengt, dat de Waarachtige Deucht, van ſulk een liefelijken reuk , by die goede men ſchen niet is, als ſy anders wel behoorde. Maar al was 't dat ſy niet ſou gekent noch geacht fijn by de menſchen : ſoo is ſy nochtans, altijt Soet, Schoon en van een goeden Reuk voor Godt, dewelke de waare deucht, gelijk ſijn Bruit bemint : doordien, dat die onafſcheidelijk met hem vereenicht is.
Hierom mijn Kint, ſoo moet gy die Schoone Roos der Ware Deucht trachten te verkrygen, al ſoudt gy om die te plukken, het ſteeken van de doornen gevoelen. Deſe pynen ſullen wel haaſt vergaan, maar de ſchoone Roos der waare deucht, die en ſal noit verdorren, en ſy ſal eeuwich ſchoon en van een goede reuk voor God ſyn. Daarom ſoo moet gy niets ſpaaren, in 't verkrygen van de waar achtige deucht. En ſoogy daar moeyelijkheeden in gevoelt, die ſullen in Ruſt veranderen: en ſoogy droefheid daar in ontmoet, die ſal haar in Blijd
ſchap verwiſſelen: en foo gy daar tegen-ſtrydig -
heid -
voortgaan, ſonder oit ſtilte ſtaan op ex-c. 1 37 heid in gewaar wort, die ſal haar in Vergenoegen verkeeren. Want daar is niets ſwaars noch moe
yelijkx in de veroveringe of verkrijginge van de waare deucht, als maar het beginſel van de ſelve. Om dat den Duivel in dit begin, alderhande
ſoorten van neerſtigheid by brenght , om den menſch daar van af te keeren : als wel wetende, dat hy den ſelven niet tot hem ſal kunnen trekken,
ſoo haaſt als dien menſch de Waarachtige Deucht ſal verkreegen hebben. Daarom ſoo gebruikt den
Duivel alle krachten en machten in het begin, op dat hy ſou beletten, dat men daar oit komt toe te geraken. Hier komt het vandaan dat de H. Schrift
ſeght. Mijn Kint, indien gy de waare deught wilt om helſen, ſoo bereyt u hert tot de aanvechting. Want den duivel, die laat die menſchen heel
wel in ruſt, dewelke niet als ſchijn deugden heb
ben, door dien dat hy deſelve vangen ſal in de voor vallende geleegentheeden. Den eenen door de laat dunkentheid die ſy van haar cºaligheid hebben, van weegens haare ſchijn of vertoon-deuchden : en de anderen, met haar door de doot te overvallen, voor
al eerſy haare Goede begeertens in het werk hebben geſtelt. Want den Duivel weet wel, dat de gantſche Hel -
geplaveit of gevloert is, met de Goede willens die de menſchen in deſe werelt gehadt hebben, ſonder die oit in 't werk geſtelt te hebben. Om deſe ree den ſoo laat den Duivel, alle deſe ſoorten van men
ſchen in ruſt, alſoo wel als hy ook met de werelt
ſche menſchen doet: dewijl hy wel weet, dat ſy
hem den een of anderen tijt,I niet 5 ontgaanſuli: En - -
-
--
---
-
-- - -
Dat men dagelijks in de Deugt moet 138 s ſoo geleit hy haar aan een ſydekoort of aldu En bant, heel ſaftelijk naa de Hel, ſonder haar veel te quellen of te bekooren. Maar de menſchen die waarelijk voorgenoomen hebben, om Jeſus Chriſtus te volgen en de vaſte Deucht te omhelſen, die tracht hy by dach en nacht te bekooren, door alderley manieren van -
doen: omdat hy wel weet, dat, als ſy tot de waar achtige deucht geraaken, hy geen meer vatten op haar hebben ſal. Want ſy ſullen als dan met hem
ſpotten, als ook met ſijne beſpringingen of aanſlaa gen. En daarom ſoo tracht hy haar in het begin te doen waggelen,en den moet ofhet hertte doen ver
lieſen, wanneer ſy aanmerken de moeijelikheid die 't in heeft, om de waarachtige deucht te verkrijgen.
Eerſtelijk, ſoo doet hy haar de pynen en de doornen ſien, dewelke ſy bevinden ſullen, in de Doodinge van haare ſinnelijkheeden : en daar naa
ſoo vertoont hy haar de Onmogelijkheid, om tot ſulk een grooten Volmaaktheid te kunnen geraaken. Den Duivel die ſtelt haar ook voor, de exempelen of voorbeelden van veele andere menſchen, die
men voor deuchtſame luyden acht, en die nochtans naadeſe waarachtige deucht niet en trachten. Want het is deeſe menſchen genoech, dat ſy uitwendich lijken zedelijk weldoen, ſonder dat ſy het achten, om ſich met de Doodings van haare vijfnatuurelij ke ſinnen te bekommeren: noch ook om haar ei gen ſelfs te verſaaken of te verloochenen. Want den Duivel maakt hun wijs, dat ſulkx niet noot
ſaakelijk is, om tot de ſaligheid te geraaken. Maar hy is niet als een bedrieger en verleider der zielen, op
voortgaan, ſonder oit ſtil te ſtaan op cº-c. 139 op dat hy haar in 't einde ſou deelgenooten maa ken, van fijne ellendige ongelukken. Wacht u mijn Kint voor ſijne bedriegerijen; en de luiſtert niet naaſijn Ingeevingen, niet meer als naa de krankheid of ſwakheid van u natuur. Want
noch het een noch het andere van deeſe dingen, die kunnen u beletten om tot de waare volmaaktheid te
geraaken; indien gy vaſtelijk dat voorneemen hebt. Want Godt die ſal u daar in byſtaan, en hy ſal u geeven alles wat u ontbreekt, indien gy hem ge trouw blijft. En gyſult in het toekomende ſien of bevinden, dat gy met Godt alle dingen vermeugt
te doen. Engy ſult ſeggen met David, Dat gy met Godt over de muuren ſpringenſult. Want de kracht van de waarachtige deucht, die is ſoo groot, dat ſy de dingen licht doet ſchijnen, die het alderſwaarſte voor de gevoeligheid van de natuur ſijn.
Dit was het, 't geen Jeſus Chriſtus wilde on derwyſen; ſeggende, ſoogy een Geloof hadt als een
Moſtaert-zaat, gy ſoudt de Bergen verſetten. Het en ſou geen groot wonder ſijn, dat men bergen van
ſteen en ſant verplaatſte, dewijl dat ſulkx niets aan onſe zielen doen of geven ſou. Maar Jeſus Chriſtus
die ſpreekt van de bergen der ſwarigheeden, de welke den menſch ontmoet in de Veroveringe of de verkryginge van de waare deucht. Hetgeen dat hem in het eerſt als een onbewoondenberchdunkt,
op de welke hy noit ſou kunnen geraaken. Maar indien de ziel getrouwelijk volhert, in
haargoet voorneemen, ſooſalſy herleeven uit het Geloof in de beloften Gods; met dewelke ſy # -
---
16
14o . Dat men dagelijks in de Deugt moet die bergen van ingebeelde ſwarigheeden verſetten ſal. Dewijl dat er inderdaat niets ſwaar is in de ver
kryginge van de waarachtige deucht. Soo haaſt, als men de aartſche Geneegentheeden verlaaten heeft, ſoo klimpt men lichtelijk tot de
waare volmaaktheid op. Want alle de ſwarighee den die wy ons voorſtellen, dat ſijn niet als valſche geſichten, die den duivel vertoont heeft, om de beginners in de waarachtige deucht, vreeſachtich te maaken. Maar men moet daar niet voor vreeſen:
want dit Mom-aangeſicht van ſwarigheeden, daar van afgenomen ſijnde, ſoo ſal men de waarachti ge deucht, Soet, Schoon en Aangenaam bevin den te weeſen. En die haar eens ondekt en gekent heeft, die en vindt daar naa geene ſwarigheeden meer : Maar in tegendeel veel ruſtende vertroo ſtingen. Hoe wel echter den Duivel noit op houden ſal, van ons te bekooren en te vervolgen, nadien dat hy Jeſus Chriſtus wel bekoort en verſocht heeft, en -
hem vervolcht tot inde wilderniſſe, alwaar hy ge gaan was, door de beſtieringe van den Geeſt Gods. Daarom moet den menſch ſich niet Ontſtellen of
ſich doen waggelen, door de bekoringen en aan vechtingen die den Duivel hem aan doet. Maar hy moet hem verachten als een vyant Gods, dewelke geen andere macht over den menſch heeft, dan al leen voor ſoo veel, als den menſch hem ſelfs geeft.
Anderſins ſoo is den Duivel in ſijn natuur niet als een Onmacht, en hy ſou niet een ſtroo van de
aarde kunnen optillen, indienden menſchhem dat niet toeliet.
-
-
--
--
---
---
Daar
voortgaan, ſonder oit ſtil te ſtaan op 65e.
14r
Daarom, ſoomach den menſch de Duivel wel
beſpotten, wanneer dat hy in de Genade Gods ſtaat, om dat hem den duivel, dan geen quaat kan doen. Hy drait en hy keert hem wel rontſom een menſch die in de genaade Gods is, maar hy kan hem niet
beſchadigen, indien hy maar niet afvalt van die ge naade, en dat hy niet toeſtemt in de bekoringen of deinblaſingen des duivels, Want daar is niets aangeleegen, dat men de be koringen gevoelt, al ſouden die alle de dagen onſes levens duuren, als wy maar daarin niet toeſtaen. Het is niet meer dan een rook, die ſich in de lucht
van een verſtroit, dewelke niet ſeer aangenaam is, maar ſy kan geen ſchade toebrengen, aan die geen dewelke tot de ſelve niet en naderen. En ſoo is het
geleegen met de aanvechtingen des Duivels, de
welke verdwynen ſullen, wanneer als wy die niet involgen.
Want het is het werk van den Duivel dat hy be koort, en het is het werk des menſchen, dat hy die bekooring tegenſtaat. Daarom is het dat den H. Petrus ſeght. Mijne Broeders waakt en weeſt ſo
ber, want den Duiveluwen vyant, die gaat rontſom uw, gelijk als een Brieſchenden Leeuw, omymant te vinden die hy verſlinden mocht; den ſelve veder ſtaat
door de kracht des gelooft. Om ons te onderwyſen, dat men niet ſlapen moet in den dienſt des Heeren, noch ſich ook begeeven om ſijn luſten te volgen. Maar in tegendeel, dat wy ſoober of matich en wa kende moeten ſijn, ingeduurſaamheid. Want wy
hebben eenen vyant die nimmermeer ſlaapt: Soo dat wy hem door de kracht van het Geloof moeten te -
-
142. Dat men dagelijks in de Deugt moet te boven komen; het welk de macht heeft, om de
aldergrootſte bergen van ſwarigheeden te verſetten, die haar oit aan ons verſtant kunnen vertoonen.
En al was het dat den duivel ons by dach en nacht ſou bekoren of aanvechten, ſoo kan hy doch onſe ziele niet ſchaden, in dien dat ſy in het Geloof volherdent blijft: het geen de Hoop in de Beloften Gods voort-teelt, dewelke geſecht heeft: Komt Alle tot my die belaadenſijt, en ik ſalu verlichten. Hy ſondert niemant uit, maar hy Roept al le menſchen in het gemeen, en een ygentlijk van haar in het beſonder: ſeggende, Dat men tot hem gaan ſal, als men belaaden is, en hy belooft ons te verlichten.
Wat voor een verſekerder Borch tocht, ſouden
wy kunnen eiſſchen, dan de belofte van Godtſelfs? dewelke ſeght ; Dat hy ons verlichten ſal, als wy tot hem gaan in den noot ? Ik wil wel gelooven mijn Kint, dat gy met de aanvechtingen des Duivels belaaden ſijt, dewijl
dat hy ſiet, dat gy de waarachtige deucht ſoekt. En hy ſal u niet ongemoeit laaten in dit begin. Te meer, om dat gy hem Macht op uwe ziel gegeeven hebt, door uwe voorgaande ſonden. En hyſal,
die ſterke plaats niet dan door gewelt verlaaten, die hy ſoo langen tijt geregeert heeft, en waar van hy de Gouverneur of den Beſtier-voogt is geweeſt. Men moet hem dan tegenswoordich met Ge welt daar uit verjaagen, en daar in beſtaat het al leen, Dat het Konink-rijkder Hemelengewelt lijdt, en
dat de gewelt-doenders het inneemen. Want wy ſijn
de kinderen Gods, en by gevolch ook de erfge In3afſtCIR
voortgaan,ſonder oit ſtil te ſtaan op dec. 143 naamen van ſijn Konink-rijk, ſonder dat wy het ſelve met gewelt behoeven in te neemen, alſooons
dat Koninkrijk miltdadichlijk van Godt is gegee VCIT.
Maar men moet Groot gewelt doen, om den Dui vel te wederſtaan, als ook onſe verdurve natuur; het welk de twee vyanden van onſe ziel ſijn, de welke ons willen berooven van dit Konink-rijk, het welk ons in erfenis beſprooken is van onſen He
melſchen Vader. En daar om ſeit hy: Dat het de gewelt-doenders inneemen, en dat men het doorgewele 17/20et Z/e7ro Dereyt,
Dit is niet te ſeggen, dat men vechten of ſtrijden moet met yſere wapenen, aangeſien dat alle delic haamélijke krachten van de natuur te ſamen, niet machtich ſijn om dit Konink-rijk in te neemen.
Maar wy moeten onſe vyanden met geeſtelijke wa
penen bevechten, waar van het voornaamſte het Geloof is; dewijl dat het ſelve de Liefde en de Hoop in Godt komt te baaren; het welke de twee ſchil den ſijn, om ons te beſchermen, tegens alle ſoor ten van vyanden.
Want die geen dewelke Godt bemint, die vreeſt niets; Dewijl, Dat de Liefde ſterk is als de doots en
die geen dewelk ſijn Hoop op Godt geſtelt heeft, die ſal inder eeuwigheid niet te ſchande worden. Invoegen dat den Duivel noit de macht ſal hebben over den
menſch, dewelke hem wederſtaat door de kracht des Geloofs.
Daarom ſoo vreeſt niets, mijn Kint, maar vol
hert in het goede voorneemen, van de waare deucht
te willen verkrijgen. Stelt alle uwe Genegentheeden te: - -
144.
Dat men dagelijks in de Deugt moet
te werk, om Godt te beminnen en gy ſult ſterk als de doodt ſijn. En lecht al u Hoop op Godt alleen, en gy ſult nimmer beſchaamt of bedroo gen weeſen. En met deſe wapenen, ſoo behoeft
gy de beſpringingen van uwen vyant den Duivel, niet te vreeſen. Want hy is als een vaſtgebonden Hont, dewelke niet nader tot ons gaan kan, als de
Ketting van de toeſtemming des menſchen, hem langte geeft. Soo hy u des nachts in den ſlaap komt quellen, dat kan u niet ſchaden, dewijl dat een ſlapent menſch, ſijn Vrije Wil niet heeft, om de aanvech tingen des Duivels af te ſlaan, ofdie toe te ſtaan. Het werk den duivel ſeer wel weet: maar hy komt
den menſch in den ſlaap quellen, op dat die wak ker geworden ſijnde, aan de quade beweegingen ſou toeſtaan, die den Duivel hem al ſlapende in den geeſt verwekt heeft. Want een menſch die ſlaapt die en kan niet ſondigen.
Maar weeſt vaardich om uwen geeſt tot Godt op te heffen, ſoo raſch als gy ontwaakt ſult ſijn, en als dan ſoo ſal de bekoringe gelijk een Rook verdwy
nen. Maar ſoogyu vergaapt of ophoudt, om in uwen geeſt die dingen te herdenken, die gy door
de bekooringe des Duivels gedroomt hebt, en dat gy daer uwe toeſtemminge in geeft, of daar be haagen en vermaak in neemt, als dan ſult gy in ſonde vallen, en gy ſoudt aan den Duivel toeſtem men : dewelke noit raſſcher overwonnen is, dan wanneer men hem veracht.
Daarom is 't dat ik u rade, om geen werk van
de droomen ofde quaade gedachten te maaken, die hy
voortgaan, ſonder oit ſtil te ſtaan op 6 c. 145 hy u indenſlaap doet voorkoomen. Van gelijke ſoo moet gy ook die niet achten, die hyaan u geeft,
wanneer gy wakker ſijt. Om dat gy door de ſelve niet en kunt ſondigen, ſoo langen tijt als gy maar geen vermaak daarin neemt, of uwe toeſtemming daar aan niet en geeft. En al was het, dat gy allede dagen van u leeven, met quaade gedachten ſoudt gequelt weeſen, dat ſal u de Genade Gods niet
doen verlieſen, ſoolangh als u die quaade gedach ten miſhaagen.
- Gyſult ondertuſſen ſtoffe en geleegentheid heb ben, om u voor Godt te Verootmoedigen, van wee
genuwe voorgaande ſonden. Want indien gy noit aan de quaade gedachten, een vrywilligen ingank hadt gegeeven, den duivel die ſou de macht niet
hebben, om u deſelve tegens uwen wil, daar naa te doen hebben. Maar het geene dat voor by is, 't ſelve is in uwe macht niet meer.
Daar ontbreekt maar alleen om in het toekomen
de teſtryden, en om noit wederom tot die ſonden te keeren, maar getrou aan Godt te blijven: en in het goede voorneemen te volherden, het welk dat gy genoomen hebt , om de waarachtige deucht te vinden.
Wort nimmermeer moede om die waare deucht
te bekomen; ſy is wel waardich dat gy daar eenige quellingen om verdraaght : aangeſien dat de we reltſche menſchen, wel veel meerder ongemakken verdraagen, in den dienſt van de werelt, Wat voor ongeruſtheeden, wat ſorgen, en wat voor een ar beit, lijdt een Koopman niet, om een weinich gelt moet een Edsl-man te winnen? En wat voor
#
--
-
-
-
-
--
--
-
-
--
- -
Inlet
146
Dat men dagelijks in de Deugt moet
niet hebben, om ſijn eer of achting te bewaar ren? Wat vermoeitheid moet een Arbeider of am bachtsman niet lijden, om ſijn voedtſel te heb
ben ? En gy hebt dat wel in den dienſt Gods, ſon der moeite.
En, ſoudt gy dan niet een weinich aanvech tingen van den Duivel willen uitſtaan, om tot
de waarachtige Deucht te geraaken ; die ſeer goeden koop te bekomen is ? Want al het quaat dat den Duivel u doen kan, heeft weinich te
beduyden : Ten aanſien van de vreuchden, die gy in den hemel verwacht, indien gy volherden de lijdt. Den Duivel kan u de geeſt wel verwarren, door veelderhande aanvechtingen, maar hy kan u nois in de ſonde doen vallen, ſonder de toeſtemming van uwen Wil; de welke aan Godt overgegeeven zijnde, ſooſal Hy die wel bewaaren, en Hy ſal niet toelaten, dat den Duivel die ſou winnen, om het
quaat in te willigen. Wat dien quaden geeſt, u daar- en - boven doen kan, dat heeft weinich
te beduyden. En indien hy voor deeſen geen macht op uwen Wil gehadt had, hy ſou u ſoo meenichmaal niet kunnen ontſtellen, noch ook
ſoo veel quellinge aandoen, gelijk ik weet dat hy doet. -
Want ik gevoel dikmaals de tegenſtrijdingen, die hy my door u aandoet, tegensuwen wil. Hy weet dat ik de wille Gods volgh, en hy ſpreekt die tegen naa ſijn vermogen. Hy kan niet beletten dat ik die willeken en in 't werk ſtel, doch hy belet u om
die te volgen, en hy maakt dat gy die dikmaals tegen
voortgaan, ſonderoit ſtilteſtman op avc, 147 tegenſpreekt in kleine dingen : aangeſien dat hy het ſelve in groote dingen niet meer doen kan. En ſoo wint hyaltijt iets, dat hy meedeneemt, nadien dat hy niet meerders weet te winnen. En ik weet wel, dat die dingen tegens uwen wille geſchieden : en alles wat teegens de wil van den menſch geſchiet, dat komt ſekerlijk, van de zijde des Duivels. Want de menſch is noit ſtrijdichte gens ſijn eige wil. Wat hy wil, dat wenſt of begeert hy, en wat hy begeert of wenſt, dat werkt hy uit naa ſijn vermoogen.
Daarom ſoois't, dat al het geen wat den menſch teegens ſijn eige wil doet, dat doet den Duivel in hem.
-
-
En indien gy dit wel begreep, mijn Kint, gy ſoudt hem noch veel meerder tegenſtaan, en gy ſoudt my ſoo veele pijnen niet aandoen, om de wille Gods te weder-ſpreeken, de welke ik door ſijn Genade kan, in groote en in kleine ſaa
ken: die gy daarom behoorde te volgen, naauw. vermoogen.
-
Maar de ſubtijle of liſtige bedriegerijen van de ſen ouden Slang, die ſijn noch niet ten vollen van u ontdekt, en gy hebt u eigen ſelve noch niet over wonnen, noch de menſchelijke inſichten : het
welk de banden of ſtrikken noch zijn, die u belet ten tot Godt te vliegen. Maar en verlieſt de moet niet: indien ik de werelt overwonnen heb, gy ſult die ook wel overwinnen, gelijk meededen Duivel en u eige ſelven. Want Godt die is niet eenſijdich noch een uit
neemer van Perſoonen; hy geeft ſijne Genadens -
-- -
-
-
-
K 2
saem
148
Dat den duivel altijt vyant is,
aan alle die geenen, de welke de ſelve in waarheid ſoeken en begeeren. Het welk aan u toe-wen ſchende, ſoo blijve ik -
wel-toegenegene int Ieſus Chriſtus
'Oye
In Holſteyn, by 't Kaſteel Gottorp. den
JApril. '; #
1 67 z.
Anthoinette Bourignon.
Twaelfde Brief Dat den Duivel altijt Vyandt is, van de Waare Deught.
Aan den ſelfden, hem vertoonende dat het is, het waarachtige Goet te kens nen, maar dat men ook nootſaakelijk het guaat niet genoegh
moet ondekken, ende de liſtigheid des Duivels, Mijn geliefde kint.
I# mijn voorgaande heb ik u overvloedich ge ſprooken, van de aanvechtinge des Duivels, uit oorſaak dat de wetenſchap van het ſelve, u alſoo nootſakelijk is tot uwe ſaligheid , als dat het u noodich is, de waare deucht te kennen. Want in
dien gy het Goet maar alleenelijk kende, gy ſoudt
lichtelijk in het Quaat vallen, ſonder dat gewaar te worden: Engy ſoudt het booſe ſomtijts door on -
wetent
van de Waare Deught.
149
wetentheid volgen, in de meening van wel en goet te doen.
Maar uit dorſaak dat ik voorgenoomen heb, om u alle dingen te onderwijſen, die nootſakelijk
tot uwe ſaligheid zijn; ſoo moet ik u ook ſpreeken van de booſheid des Duivels, en hoe dat hy de menſchen bekoort, om haar in 't verderf te leiden;
gelijk als hy daar veele perſoonen alreede ingeleit heeft. En dat ſelfs van die geenen, de welke noit ontdekt hebben, dat het den Duivel was, die haar aanlokte of verwekte, om quaat te doen. En aldus, ſoo hebben ſy haar ongevoelich van hem laten ver leiden, hoewel het anderſins menſchen van goeden wille waaren; die verlooren gegaan zijn door on wetentheid.
Aangeſien dat de Onwetentheid de Sonde niet en verſchoont voor Godt, dewijl dat een ygentlijk ver plicht is, om te weeten, wat hy doen en laaten moet, om aan Godt te behaagen. En by aldien ik u tegenswoordich alleenich ſprak, van de ſchoonheid en goetheid van de deugt,' en dat gy de argh liſtigheeden van den Satan niet en ſoudt kennen, # de welke hy de menſchen belet om tot die deugt te geraaken; buyten twijfel ſoudt gy daar noit toe komen kunnen: Hy ſou u door d'een of d'ander manier op den wegh betrappen en u doen vallen. Soo dat ik het nootſakelijker oor deel, dat gy de booſheid des Duivels ſoud kennen, en de macht die hy over de menſchen neemt, wan neer hy haar onbekent is: dan dat ik u de verbor
gentheeden ſou onderwijſen, van de allerhoochſte Gods-geleertheid. »
-
-
K 3
- Door
Dat den duivel altijt vyant is, Door dien dat alle de wetenſchappen te ſamen, u niet heilich kunnen maaken; maar de booſheeden des Duivels, die ſouden u wel in de verdoemeniſſe kunnen leiden, ſonder die te kennen. Daarom ſoobid ik u, dat gy uwen geeſt wel aan 15o
leght, om te begrijpen, dat alle ſoorten van Quaat van den Duivel afkomen.
Gelijkerwijs als alle ſoorten van Goet van Godt koomen.
Daar zijn niet dan deſe twee dingen, die Goet en Quaat zijn, of die Deugt en Ondeugt zijn. Soo dat al het geen, wat goet is in hemel, op der
aarde, in alle plaatſen, en in alle ſchepſelen, onmid delbaar van Godt afkomt.
En al het geen, het welk quaat is in alle dingen, dat vloeit uit den duivel: door dien hy van Godt afgeſcheiden zijnde door fijne ſonde, hy in Alle quaden gevallen is. Dewijl dat in Godt alleen allegoet is, en om dat in de Berooving van Al het goet, Alle het quaat is geleegen: Het welk onfeilbaarelijk waar is. Want het Quaat is maar een NIET; en Godt die heeft het noit een weeſen gegeeven: en alles wat goet is, dat is altijt in Godt geweeſt. Waar uit volcht dat de beroovinge of miſſinge van Alle goet, Alle het quaat is. Invoegen dat den Duivel van Godt afgeſcheiden
zijnde, die alle Goet is; hy by gevolch is gevallen in al het Quaat. Dewelke quaaden niet anders en fijn, dan in de Beroovinge van alle Goet te weeſen.
Deeſe rampſalige Niet is den Duivel, de wel ke door fijn cige vrye wil, ſich heeft willen af -
ſchei
van de Waare Deught.
I51
ſcheiden van alle Goet, en die Scheidinge is alle U123t,
En daar kan noit een ander quaat zijn, als de af ſcheidinge van het goet. Nademaal Godt het quaat noit geſchapen heeft, en dat niets ſijn weeſen kan hebben, als dat Godt geſchaapen heeft; ſoo ſpruit daar uit; dewijl dat Godt het quaat niet geſchaapen heeft: dat het ſel ve niet anders zijn kan, dan een ongelukſalige Niet,
het geen dat men het Quaat noemt. Dit quaat is in ſijn weeſen, in den Duivel; ge lijkerwijs het goet in Godt is; ſonder vermenging: Want in Godt en kan geen quaat zyn, en in den Duivel kan geen goet zyn. Dit goet en quaat vint men in de ſchepſelen, de welke haar Goet van Godt deelachtich zyn gewor den, en haar Quaat van den Duivel; en daarom ſoo kunnen ſy wel gemengelt zyn, met die twee dingen. En naa de mate dat ſy van het een of het ander zyn deelachtich geweeſt; ſoo zijn ſy voor ſoo veel Goet, of voor ſoo veel Quaat.
Godt heeft aan de menſchen alle ſoorten van goet
in overvloet gegeeven, om dat hy machtich was ſulks te doen.
En den Duivel die Onmacht, die heeft Niets aan den menſch gegeeven, dan alleenelijk ſoo veel
Quaat, als hy daartoe de Bewilliging van den Wil des menſchen gehadt heeft, en niets meer. Door dien dat hy niets dan een rampſalige Onmacht is. En om te kennen, dat de Booſheid van den Dui
vel, en de Sonde van de menſch, NIET EN of
n ſyn: ſoo behoeft men maar aan te Nietigheede – K4 mer -
-
Dat den duivel altijt vyant is, merken, wat dat wy ſien en wat dat wy voelen, in
252
de Natuur. Want wy ſien ſekerlijk dat den Honger en den Dorſt, niet anders zyn dan een Beroovinge of ontbeeringe van eeten en drinken. De Koude is niet anders, als een Miſſinge van de warmte. Den Doodt is niet dan een Berooving van het leeven. En ſoo is het geleegen met alle de andere ſoorten van quaden, die den menſch overkoomen ; de welke noit iets anders zyn, als de Berooving van die goede dingen, die hy tot ſijn tijdelijk en eeuwich onderhoudt nootſakelijk heeft.
Want al hoe wel men ſeght, Datter in de Hel Smarten zyn, en Pijnigingen, van Vuur, van Ys, van Droefheid en van Bitterheeden, en van veele
andere plaagen: Soo zyn alle deeſe quaden in der daat niet anders, als de Beroovinge van de goede dingen, die den wel-gelukſaligen menſch behoort te hebben.
Namelijk, alle ſoorten van Vergenoegingen in Godt, alle Vermaak, alle Voldoening en Volheid,
alle ſoorten van Welluſten, Soetigheeden, Ruſt, en beſtandige Blijdſchap. Maar de Beroovinge van alle die dingen, de ſel ve maakt de pijnigingen en de lijdens van de Hel. Sonder dat het
# is, dat daar een ſtoffelijk
Vuur, Ys of Hongers-noot behoeft te weeſen. Het is genoech dat de ziele van den menſch van alle
goet berooft is, om alle ſoorten van quaat te lijden. Men kan dat noch veel klaarder fien in een nieu
gebooren Kint, want indien men het laatſonder het Goet der byſtant, ſoo is het gebrocht in alle
ſoorten van Quaat. En het moet dendoot ſterven, ſonder
, van de Waare Deught.
153
ſonder dat men het aanraakt, of eenich leet doet, of ook komt te dooden. Door dien dat men het van fijn leeven ontbloot, wanneer men het berooft
van de byſtant. Even al eens is het met de Booſheid des duivels,
en met de Sonde van den menſch geleegen: dat zyn niet anders, als de Beroovingen van de goede din
gen. Die niet te min onbegrypelijke pijnigingen, aan de zielen der menſchen veroorſaken.
"
.
En al het geen dat men ons wil uit en afbeelden, door het Vuur, den Honger, en andere Pijnigingen der Helle; dat en is Niets, ten aanſien van de we
ſentlijkheid der lijdens en plaagen, de welke een ziele lijdt, die van de genade Gods Berooft is. Want ſoo een ziele, is niet alleen gevallen in de
koude van hetys, of in de hitte van het vuur, maar ſy is ook beneffens dien gevallen, in alderhande ſoorten van pynigingen. Door dien dat de Be
rooving van de genade Gods, is de Beſitting van alle ſoorten van quaat. En dewijl dat die Genade ons alle ſoorten van goet veroorſaakt; Soo werpt ons de Berooving van dieſelve Genade, door een nootſakelijk gevolch, in alle ſoorten van quaat. Nu, alles watter in de Natuur leeft, dat Teelt
eduurig voort, uit oorſaak datter in de ſelve een
# en een neiginge is,
om ſijnsgelijken voort
te brengen. De Boomen en planten, die ſchieten van ſelver haare ranken of ſcheuten uit en geeven haare zaaden. En nietsblijft er onvruchtbaar van alles watter leeft in de Natuur., Ider aarten geſtalte van ſchepſelen, brenght altijt ſijns gelijken voort
naa ſijn vermogen. De Dieren van de ſelve aardt -
- -
-
K 5
teelen
1 54
Dat den duivel altijt vyant is,
teelen diergelijke Beeſten. De menſchen baaren menſchelijke ſchepſelen, en de Geeſten brengen Geeſten voort, een yder naa dat ſy van aart ſijn. De goede Geeſten dat de Engelen Gods ſijn, die brengen altoosgoede Geeſten voort, en de quade
Geeſten, dat de Duyvelen ſijn, die brengen altijt quade Geeſten voort. En ſoo wel den een als den anderen, van deſe goede en quade Geeſten, die doen haar uiterſte beſt, om in de zielen der men
ſchen, haare Geeſten voort te queeken. En gelijk de menſ hen de Edelſte ſijn, van alle de Schepſelen , ſoo is daar noch Engel noch Dui
vel, die Maght of vermogen op haar heeft, dan alleen voor ſoo veel, als de menſchen, haar die
Macht geeven.
De goede Engelen, die wekken den menſchen altoos tot het goede op, en de quade Engelen dat de Duivelen ſijn, die verwekken haar altijt tot het
quaade: Door de begeerte die een yder van deſe geeſten heeft, om de menſchen tot haars gelijken te maaken. En een ygentlijk van deeſe Engelen die tracht om de menſchen, voor ſich ſelfs of in ſijn eigen aart voort te teelen. Den Duivel die poocht om de zielen der men ſchen, tot Duivelen te maaken. En de goede Engelen die trachten, om de zielen der menſchen,
tot een Engelſchenaart te brengen. En den menſch blijft vry om ſichten goede, often quade te laaten baaren.
Want geene van deeſe Geeſten, en kunnen de menſchen dwingen, maar yder van haar die kanſe
alleenelijk opwekken of aanporren , op *#ſy ai'
van de Waare Deught. r 55 haar onder hunne Benden of Troepen ſouden be eeVeſ),
-
Maar, alſoo den Duivel de natuur des menſchen bedurven heeft, ſoo heeft hy daar meerder macht op, dan dengoeden Engel, alſoo de ſelve hem het
goet niet toegebrocht heeft, gelijk den Duivel hem het Quaat heeft toegebrocht. Al het goet van den menſch komt alleenelijk van Godt, en niet van den Engel, dewelke een puure of Suivere Geeſt ſijnde, geen vermogen ontrent den menſch heeft als op ſijnen Geeſt, om hem de goede dingen aan te bieden. Maar den Duivel als een ſubtiele of
archliſtige geeſt ſijnde, die heeft ſich in den geeſt des menſchen ingedrongen, door het middel van de menſchelijke natuur.
En gelijk de Vitale of de Levens geeſten des men ſchen, doorſijn gantſche lichaam in ſijn bloet ver ſpreit ſijn: ſoo van gelijken verſpreit en vermengt ſich den Geeſt des Duivels, met de Levens geeſten
des menſchen; en hy doet in ſijn natuur veel meer der werkingen, als dengoeden Engel niet en doet. Dewelke ſich niet vermengen kan met de verdur ventheid van deeſe natuur; doorreeden dat hy een reyne Geeſt is. En om dat den Duivel onrein is, de welke wel overeenkomt met de onreinigheid van de verdurve natuur des menſchen; ſoo is 't dat hy daar altijt meerder mede vereenicht is, als den
goeden Engel : dewelke alleenelijk ſijn behagen neemt, in de Suivere Geeſt des menſchen, door
dien hy daar niets gelijk-formich vind aan ſijn En gelſche natuur, als deſe geeſt: dewijl dat de men ſchelijke natuur, al te grof en te aartſch is, om Inet) -
156
Dat den duivel altijt vyant is,
met die Engelſche natuur vereenicht te weeſen. Maar den duivel, als een ſtinkenden Bok die wen
telt ſich wel in het vleeſch en in het bloet, op dat hy de ziel des menſchen, daar door aan ſich ſou moogen gewinnen : en hy vermengt ſijnſelve ſoo danich met het bloet des menſchen, dat hy lichtelik alle de deelen fijns lichaamsbeweegt om quaat te doen. En den menſch die en weet het niet, dat
het den Duivel is , dewelke ſoodanich met deſe verdurve natuur is verbonden: ſoo dat den menſch
ſelfs, dewelke deſe bewegingen des duivels gevoelt, meent of gelooft, dat die alleenelijk van ſijn eige natuur af komen.
Want den menſch kan niet begrypen, dat den Duivel ſich ſoo met ſijn vleeſch en met ſijnbloet kan vermengen; dewijl dat hy maar een Geeſt is ſonder lichaam : gelijk ſulkx ook waarachtich is. Maar het komt daar van daan, dat den Duivel die ſub
tiele-arch liſtigheid heeft, om ſich t'ſamente voe gen met de Leevens-geeſten des menſchen; om ſijn
vleeſch tot onkuiſheid te beweegen, als ook tot toornigheid, of tot andere quade driften en herts tochten,
De waarheid deeſer dingen, mijn Kint, die kunt gy ſien door u eigen ondervinding. Want indien gywellet, op de geſtelteniſſen der dingen waar aan gy gevoelich ſijt, gy ſult bevinden, dat gy mee
nichmaals tot quaade driften vervoert ſijt geweeſt tegens uwen wil, en dat gy die met miſhaagen ge
voelt hebt. Het geen van u eigen ſelfs niet en kan koomen: om dat uwen wil haar nimmermeer kan
aankanten tegens haar eige ſelſ. En ſoogy natuu -
-
"-
relijker
van de Waare Deugt. 15y relijker wijs tot de luſten des vleeſch de wil hebt, deſelveſal u niet miſhaagen, maar in tegendeel gy ſoudt daar vermaak in neemen, en gy ſout verblijt ſijn die te moogen uitvoeren.
. Maar wanneer deeſe gedachte of deeſe vleeſche lijke begeerte u miſhaaght, en dat gy die tegens uwen dank of met leetweeſen hebt ; dat is een
Teeken, Dat ſulkx komt van een geeſt buitenu, en die nochtans in u is, ſonder dat gy weet hoe
dat hy aldaar is. Als alleen dat gy wel liet, door de werkingen die hy aldaarin u doet, Dat ſulkx niet van uwen willekomt, Dewelke niet begeeren
of willen kan, het geen dat haar miſhaacht » En waar van ſy haar beklaacht met den Apoſtel, de welke met verdriet ſeide, Ik doe het quaat, dat ik niet doen wil ; en het goede dat ik wil doen, dat en doe ik niet.
Om ons te doen verſtaan, datter een quaden Geeſt (ſijnde den Duivel) in ons is, dewelke dik maals in ons werkt tegens onſen wil : 't geen maar al te waarachtich is. En een ygentlijk kan dat in ſijn
ſelven ondervinden, indien hy ſich van naaby, of heel nauw wil onderſoeken.
Want al is 't dat den Duivel een onſichtbaa
re geeſt is , ſoo maakt hy ſich ſelfs nochtans
fichtbaar, door ſijne uitwerkingen. En nademaal dat 'er geen ander Quaat is, als den Duivel, ſoo moet men beſluiten, Dat alle de quade of booſe . ſtukken, dewelke wy tegens onſe Wil doen, van hem alleen afkomen.
Want hy tracht altijt om ons te doen ſondigen,
en om ons de Gendtseditsdoenvaliden. Er -
3
158
'Dat den duivel altijt vyant is,
dat hy ons tot een metgeſel van ſijne ellenden ſou hebben; door ons Alle het goet te doen quijt wor den; het welk inde genade Gods beſtaat. En om ons aldus te doen vallen, in alderhande ſoorten
van Quaaden, het welk de Berovingh is van Alle het Goet, waar in den Duivel eeuwichlijk moet
blyven. En daarom ſootracht hy, om rampſali gen te baaren gelijk hyſelver is, en dat met ſoo vee le ſorch, arbeit en begeerte, gelijk als de menſchen doen, om haars-gelijken voort te teelen. Siet daar dat ongelukſalige werktuich, dat ge duurich in den menſche werkt, op dat hy hem de genade Gods ſou doen verlieſen. Het welk gy dient te weeten mijn Kint, indien gy tot de waare deucht wilt geraaken. Want ſoo u den Duivel onbekent blijft, hy ſal u door den ee nen ofden anderen van ſijneweegen gewinnen. En het is hem al even veel, door wat middel dat hy den menſch vangt. Hy heeft veelderhande ſoorten van netten, die liſtich geſpannen ſijn, naa de ſtant van een ygentlijk. En hy ſiet wat voor Genegent heeden, dat de menſchen in haare natuuren heb
ben en draagen: op dat hyſe aan die kant bekoren mach, daar ſy het Swakſte ſijn. En wanneer als hy een menſch ſiet, dewelke geneicht is tot de begeerlijkheid vande rijkdommen deſes werelts, hy ſal hem doen voorſpoedich ſijn, op dat hy ſijn hert aan ſijne rijkdommen ſou Hech ten, en als dan ſoo heeft hy dien menſch voor ſich gewonnen ; dewijl dat fijne Genegentheeden in Godt niet kunnen ſijn, ſoolangen tijt als de ſelve aan ſijn gelt gekleeft ſijn. -
-
Dit
van de Waare Deugt.
159
Dit is niet te ſeggen, dat den Duivel Rijkdom men aan de menſchen kan geeven, dewijl dat h een armen Bedelaar is, die niet als ellenden beſit;
maar hy heeft vermogen en macht op het verſtant van veele menſchen, en die beweeght hy om te handelen, en om winſt aan die perſoonen te gee ven, de welke hy hoopt te gewinnen door de Ge negentheid tot de Rijkdommen.
Invoegen dat den Duivel de geleegentheeden doet voorkomen, om de ſoodanige voorſpoedich te maaken, door ſijne meedeſtanders. En de men ſchen de welke ſyn archliftigheeden niet en kennen, die denken dat het een zeegen Gods is, wanneer als ſy haar ſelven ſoo voorſpoedich ſien. En ſoodanich verblint haar den Duivel het verſtant,datſe niet ont
dekken, dat deeſe voorſpoeden haar in veele an dere ſonden doen vallen.
Want gemeenelijk ſiet men een menſch hooveer dich worden, dewelke rijk wort, en men ſiet hem
uitſteeken in pracht, in ydelheid, in lekkere ſpy ſen, in luiheid, in onkuisheid, en in verſcheide
andere overdadigheeden: die hy niet ſou hebben kunnen bedryven, vooraleer dat hy rijk was. . . Soo dat het lichtelijk te bedenken is, dat het geen
zeegening Gods geweeſt is, als men Rijkdommen verkreegen heeft.
Maar de menſchen ſyn tegenswoordich ſoover blint in dat ſtuk, dat ſy de dingen aan Godt toe
ſchrijven, dewelke den Duivel doet, om haar in de Hel te ſleepen; deeſe op een manier, en die op een andere, want den Duivel is ſeer ſcherpſinnig:
waarom hy geen menſch door die dingen bekoor Ten
'16o
Dat den duivel altijt vyant is,
renſal, dewelke met ſyneGeneegentheedenſtry dich ſyn. Wanneer hy een Mildadigh menſch ſiet, die niet begeerich of Genegen is tot de Rijkdommen der werelt, hy ſal hem in deeſe miltheid doen uit ſpatten: waar door hy ſyne middelen overdadich ſal wechgeeven; en verquiſten en veronachtſaamen het geen dat hy ſelfs van doen heeft. En aldus ſal hy het aan die geene laaten, de welke Godt ver toornen met de gaven die men haar mildelijk geeft. En als den Duivelymant ſiet, dewelke ſich tot -
-
de onkuysheid heeft overgegeeven, of die gehecht is aan het laſteren of het dronke-drinken, ſoover
genoeght hy ſich dikmaals met een van deeſe ſon den; en ontrent andere dingen ſoo laat hy haar toe, datſe wel doen.
-
Want het is hem genoegh, dat hy den menſch door een eenige ſonde gebonden houdt, waar op hy ſy ne genegentheid geſtelt heeft : want hy behoeft
niets meerder te doen, om in de ongenade Godste ſyn, van wien dat hy ſyn hert heeft afgetrokken, om dat op andere dingen als op Godt Alleen te leg
gen; gelijk hy hem geboden hadt om dat te doen. Nochtans ſoo verwekt den Duivel altijt den
menſch, om ſoo veel quaat te doen als hy kan. Maar veele menſchen die ſouden haar niet Willen begee ven tot veele ſonden, al is't dat ſy aan eenige der ſelve gehecht en daar toe geneegen ſijn. En dier gelijke menſchen, die worden van den Duivel niet gequelt door veele bekooringen. Maar hy laatſe
Soetelijk ruſten inde ſonde, tot de welke hy ſiet datſe het meeſtgeneegen ſijn. En hy bekoort haar Inet
van de Waare Deught:
16r
met geen andere dingen, wanneer als hy geen hoop ſiet, om haar tot veel grooter quaden te gewin nen. Het is hem genoech dat hy haare zielen aan een eenigen kettinggebonden hout tot er doot toe, om haar als dan met hem naa de Hel te ſleepen, ſon der dat die menſchen het ſelve gewaar worden. Want die geen de welke niet tot veele ſonden
begeeven ſijn, die hoopen altijt de Saligheid, Den een ſal ſeggen, het is waar dat ik onkuis ben, maar ik ben mildadich ontrent den armen, en ik wil niemant ongelijk doen. Den anderen ſalſeggen, ik beken tot den dronk geneegen te ſijn, maar ik ben trou en openhartig, en ik doe mijn naaſten vermaak aan. Een derde ſalſeggen, Het is waar, dat ik tot de Rijkdommen en Eeren Geneegen ben, maar ik ben ook den Gods-dienſt toe-gedaan, en ik gaa
dikmaals ter Kerken, daar ik de hooge feeſten en Gods-dienſtige oefeningen bywoon. Noch een ander ſal ſeggen, het is waar dat ik tot den over daat, en aan de lekkernijen ben over-gegeeven, maar ik draag niemant eenige vyantſchap of haat toe. En ſoo denkt men, onder duiſent uitvluch
ten, de Verdoemenis te ontgaan, en de Saligheid te verkrygen: wanneer men maar niet is begeeven ofgeneegen, tot veele gebreeken of ſonden. Maar den Duivel die ſpot met alle die uitvluch ten, en hy wil wel alderhande ſlach van menſchen inde Hel hebben, namentlijk van de ſulke die veel
derley ſoorten van ſonden begaan hebben, als ook van die geenen die niet als een of twee ſoorten van misdaaden hebben bedreeven. Om dat 'er alderley
ſtaten, ſtanden of trappen in de Hel zyn; even al L CCIOS
Dat den duivel altijt vyant à, eens gelijk als in de werelt. Alwaar de eene van een grooter gelegentheid, als den anderen is. Soo ook zyn die geene veel ſwaarder en dieper in de Hel E 62.
verdoemt, die de meeſte ſonden begaan hebben,
als wel de andere. Waarvan ik Godt bidde dat hy u bewaare, blyvende 'Oave avel-
togenetgenein
Jeſus Chriſtus, In Holſtein, by't Kaſteel Gottorp.
den', #"
1672.
Anthoinette Bourignon,
Dertiende Brief Dat den Duivel altijt vyant is, van de Waare Deught.
« Aan den ſelfden, over de ſelve ſaak. Mijn Geliefde Kint.
I K heb u noch niet genoechſaam ontdekt de liſtige ſtreeken van den Satan, al hoewel ik u
geſchreeven heb, hoe dat hy de menſchen verſoekt
door de dingen tot de welke ſy het meeſte geneegen zyn. Het geen gy genoch ult verſtaan hebben.
Maar gy weet noch niet, hoe dat hy ook de
Geeſtelijke menſchen bekoort, en die geenen, de wel
ke de waare deught ſoeken. Hy doet meer neer ſtig
van de Waare Deught.
163
ſtigheid om de ſoodanige te winnen, als hy niet doet ontrent de wereltſche menſchen. Want deſe laat hy geworden, ſoo als ſy dat ſelfs willen, wel wetende, als ſy maar haar verdurve natuur invol gen, dat ſy daar door haar eige ſelfs genoechſaam verdoemen ſullen, ſonder dat haar den Duivel veel bekoort. Want de verdurventheid van de natuur komt -
van den Duivel, en men behoeft niet als deſe ver
durventheid te volgen, om kleene Duivelen te zyn. En van gelijken ſoo behoeft men maar, het licht Gods te volgen, om kleene Goden te zyn. Dewijl dat den goeden Geeſt, en den qua den Geeſt, altijt ſijns gelijken voortteelt, wanneer hy verbonden en vereenicht is met de ziel des menſchen.
Als dan brengen ſy altijdt vruchten voort van haaren aart. Wanneer dan de Wil des menſchen,
ſich te ſaamen voeght, met de verdurventheid van ſijn natuur: ſoo behoeft ſy geen anderen Duivel te hebben, die van buyten tot haar komt, om er te bekooren. Dewijl dat ſy desſen kleynon duivel van bedurventheid in haar heeft, de welke den grooten
duivel daar in voortgeteelt heeft.
-
-
En wanneer de Wil aan deſe verdurventheid ge
#", ſoo gehoorſaamt ſy, aan den duivel ſelfs.
-
Dewijl, dat de Verdurventheid van de natuur, en de booſheid van den Duivel, een en de ſelve ſaak is; gelijk het kint van een menſch, meede een menſch is.
De menſchen zyn ten hoochſten onwetent in L 2
deſe
-
164 Dat den duivel altijt vyant is,' deſe ſaak: en ſy denken dat ſy van den Duivel niet bekoort of aangevochten zyn, wanneer ſy binnen in haar, geen boven-natuurelijke quaden gevoelen, En ſy noemen de Booſheid van haar natuur, al leenelijk SWAKHEID: ſonder oit eens ern ſtich overwoogen te hebben, van waar deeſe Na tuurelijke Booſheid van daan komt.
Want Godt die heeft de Booſheid noit geſchaa pen, maar hy heeft den menſch geheel volkoomen gemaakt, met een genegentheid tot het goede, ſon der dat den menſch eenich quaat kende. . Daarom ſoo volcht hier nootſakelijk uit, dat de Booſheid en de Geneichtheid tot het Quaade, de
welke den menſch in ſijn natuur gevoelt; ſekerlijk van den Duivel af komt. En de ſelfde Booſheid mach ſelfs ook wel Dui
vel genaamt worden : dewijl dat 'er geen ander quaat is, dan Hy. Gelijk daar ook geen ander goet is, dan Godt.
Soo dat die geenen de welke de Geneegentheeden van haare verdurve natuuren volgen, die wandelen al ſachtkens naa de eeuwige Verdoemenis. En den
Duivel die en jaagtſe niet, door de ſlaagen der Aan vechtingen, maar hy let alleenelijk van verre op haar wandelen. Als wel wetende, dat ſy geduurich
ſlimmer ſullen worden, indien ſy maar alleenelijk de beweegingen van haare verdurve natuuren volgen.
-
Op het welke veele perſoonen geen acht geeven; maar ſy ſullen haar bedroogen vinden in den doot.
Want geduurende dit leeven ſoo en meent men niet qualijk te doen, dat men ſijne natuurelijke ge In €e
#
van de Waare Deught. 165 neegentheeden in-volght. Jaa, eenige ſeggen,
yk
Dat Godt de Natuur geſchaapen heeft, en dat
tWº
hy en kan vertoornt zijn, DatV men de ſel ºye niet volght. w
JUI, 'tiſ'
##
Maar dit is de aldergrootſte van alle de Aan vechtingen, aangeſien dat dit gevoelen de deur opent, voor alle ſoorten van quaaden. Het is wel waar, dat Godt de natuur geſchaapen
heeft, en ook wil dat den menſch ſich daar van be dient: maar den Duivel die heeft deſe natuur ver durven : Invoegen dat zeedert die bedurventheid,
den menſch ſich daar niet meer van kan dienen ſon der te ſondigen. En den menſch die kan tegenswoordich niet een
natuurelijk werk of verrichting doen, ſonder tegens Godt teſondigen; ſoo langen tijt als hy de bedur ventheid ſijner natuur, niet overwonnen heeft. Want ſooden natuurelijken menſch eet en drinkt, ſoo doet hy dat met Toegenegentheid. En deeſe ſijne Toegemeegentheid die moet ſich alleen tot
Godt draagen; van de welke als den menſch die afkeert,ſoo valt hy in de ſonde. En ſooden menſch ſijne Genegentheid ſtelt, om te ſien, te hooren, te
ruyken, te ſmaaken, en te voelen, ſoo bemint hy heele andere dingen, dan Godt, die hy uit ſijn ge heele herte liefhebben moet, ſonder een gedeelte
ſijner Genegentheeden, op andere dingen te leg gen, dan op Hem. En ſoo langen tijdt, als den menſch met Genegentheid hangen blijft, aan ſijn eten, ſijn drinken of aan fijn ſlapen en nederleggen,
ſoo is hy van het Goet, 't geen L 3Godtis, afgeſchei den; -- --
--
-w
-- - -
- - - -- -
*,-
Dat den duivel altijt vyant is, den, en hy is verbonden met al het Quaat, dat de 166
Berooving van al het goet is. En ſoo wanneer den menſch, ſijn rijkdommen, ſijn ser, en fijne verma kingen met genegentheid aankleeft; ſoo is hy van ſijn Godt afgekeert, en hy is tot de liefde ſijns ſelfs toegekeert, om de vermaakelijkheeden des Vleeſchs te beminnen, in de plaats van die des Geeſts. En
deſe Verwiſſeling die hy van ſijne Geneegenthee den doet, de ſelve die doet hem neder-ſtorten, in alle ſoorten van quaaden, die hem berooven van alle ſoorten van goeden. Maar ſoo men ſich uit alle de ſoorten van het
quaat wil onttrekken, en dat men alle de ſoorten
van het goet beſitten wil ; ſoo moet men nootfa kelijk de genegentheeden van de bedurve natuur beſtrijden, en die overwinnen, of anders ſal men ongevoelich in alle ſoorten van ſonden vallen. Want men behoeft niet als ſijn verdurve natuur
in te volgen, om ter Helle te gaan.
En daarom mijn Kint, indien gy tot de waarach tige Deugt begeert te komen, ſoo moet gy eerſt en vooral, u eige ſelven gantſchelijk afſterven: om dat ſolangen tijt,als gy aan u verdurven natuur niet verſturven zijt; gy in den Geeſt van Jeſus Chriſtus niet leeven kunt. Door dien men om ſulks te doen,
een nieuw ſchepſel moet worden, en een grouwel
hebben voor deſe oude verdurventheid, de welke den duivel in de werken Gods gevoert heeft: de wijl dat ſy onſe vyandinre is, en ons alle ſoorten van quaden veroorſaakt.
-
Daar ondertuſſchen de menſchen ſich gelukkigh
achten, dat ſy haare natuurelijke Genegentheeden IIIO
van de Waare Deught. 167 mogen volgen. Alsof dat wat goets was, hoewel het inderdaat, de Spring-ader van alle quaat is:
Het geen dat gy genoechſaam uit de booven-ver haalde redenen ſien kunt.
Want ofwel Godt de Natuur geſchaapen heeft, en dat hy het ſoo geordineert en geſtelt heeft, dat ſy door ingenoome voetſelſou onderhouden wor den, en door de voortteelinge haar ſou vermeerde ren: ſoo heeft hy nochtans altijt het Hert en de Ge negentheeden der menſchen geheel voor hem be geert te hebben, ſonder eenige Verdeelinge. Hy wil wel toe laaten, dat den menſch eet, drinkt en teelt, en dat hy ſijn vijf natuurelijke ſinnen gebruikt, wanneer als dat nootſakelijk is : maar het en is ſijn wil niet, dat wy onſe Herten en onſe Genegentheeden daar aan hangen ſullen, de welke hy voor hem alleen en onverdeelt behouden wil. Men vermach wel alle die dingen te gebrui ken, maar ons hert vermogen wy niet daaraan vaſt te kleeven. Want in den beginne als den menſch in Gratie of inde Genade was, ſoo heeft hy gegee -
#
ten, gedronken en ook geteelt, en hy vermocht
ſijn vijf natuurelijke ſinnen te gebruiken, om dat
hy alle deſe dingen doen konde, met Dankſeggin ge aan Godt.
En wanneer hy de goede dingen ſmaakten, ſoo loofden hy Godt daar voor, om dat hy de ſelve vol geur of ſmaakelijk voor hem geſchaapen hadt. En als hy de ſchoone dingen ſach, ſoo prees hy den Schepper der ſelver, ſich verwonderende over deeſe ſchoonheeden. En als hy de dingen van een -
-
L 4
lieffe
I68
Dat den duivel altijt vyant is,
liefelijke reuk quam te ruyken, of dat hy de aan gename klanken of geſangen hoorde, en de ſoete faftigheid der dingen quam te gevoelens ſoo ver blijden hy ſich in Godt, de ſelve gebenedydende en zegenende, voor dat Hy hem niet alleen die dingen gegeeven had, die nootſakelijk tot het on derhoudt van ſijn leeven waren, maar ook de ver makelijke en de welluſtige ſaaken. Alle welke dingen de menſchen maar dienden, om haaren Schepper te zeegenen en te looven, en om hem te verheerelijken in ſijne ſchepſelen. En ſelfs ſoo begeerde den menſch tot geen ander Einde voort-te-teelen, als op dat hy de lof-ſangen en de
dankſeggingen die hyaan Godtſchuldich was, ſou vermenichvuldigen. Siet daar de manier, hoe dat den menſch alle
dingen wel gebruikte, vooraleer dat den Duivel ſijn natuur Bedurven hadt, doende de ſelve van Godt Afkeeren, om haare Geneegentheeden tot de lief de van haar eigen ſelve over te draagen. Gelijk
men ſiet dat den menſch nu noch tegenswoordich doet. Want inde plaats van ſijne voortplantinge te wenſchen, tot vermeerdering vande Eere Gods; ſoo begeert hy die tot ſijn eige voldoeningh, en om ſijn vleeſchelijke luſt te verſa.digen, hebbende
meer Geneegentheid om de welluſtigheeden van het vleeſch te genieten, dan kinderen voort te brengen om Godt te verheerlijken. En wanneer
ſy de vermakelijkheeden van haar vijf natuurelijke Jinnen ontfangen, of dat ſy ſchoone en goede ſchep felen gebruiken, dat geſchiet meer om haar ei
geſelven vernoeging te geeven, als om Godt te loo
van de Waare Deught.
169
looven en te danken, die de ſelve haar gegeeven heeft.
Waar door ſy haar vaſter aan de Gaaven kleeven; als aan den Geever van alle dingen. 't Geen ons doet ſien, dat alles wat den menſch
tot een zeegen gedient heeft, wanneer hy noch in de ſtant der Genaade was, dat hem het ſelve
nu tegenswoordich, tot een middel om te ſondigen verſtrekt, en om de Genade van ſijn Godt te ver liefen.
En noch te deſertijt ſoo vindt men menſchen,
die ſooſeer verblint ſijn, inde liefde van haar eige ſelve, dat ſy haar ſelfs over-redende wijs maaken, van al wat goet en ſchoon is, te kunnen Sien, te
hooren, te ruyken, te Smaaken en te gevoelen, als ſy Godt maar looven. Het welk valſch is. ,,
Want zedert dat de natuur van den menſch ver- durven is geweeſt, ſoo draacht ſy niets op aan Gods, en ſy vermaakt haar met alle die dingen in haar ei geſelven, en ſy gebruikt die eeven al eens als of ſy deſelve waardich was, en op de felve manier gelijk
alsſy deedt, voordatſe geſondicht hadt. Het welk een groote dooling is.
.
. .
Want de verdurve natuur, die kan de eereGods niet
ſoeken, maar wel haar eigen eer : en ſy heeft geen voorneemen om Godt te looven en te danken, van
het geene ſy beſit; gelijk als ſy wel begeerte heeft, om aan haar vijf natuurelijke ſinnen te voldoen, En alle menſchen dewelke noch in haar bedurve natuur leeven, die ſijn in deeſe geſteltenis; nie mant uitgeſondert.
-
Daarom vleien deeſe menſchen haar ſelven, de Tº
L ,
"
,
welke
Dat denduivelahjt vyantie, welke ſeggen. Dat ſy alles wat ſchoonengoet is, tot de lofGods kunnengebruyken. Want om dat 17o
te kunnen doen, ſoo ſou men Boven deſe verdur
venaart moeten gekomen ſijn. Waar Boven deſe perſoonen niet en ſijn. Dewijl men haar de ſchoo
ne en goede dingen noch ſiet ſoeken, tot haar eige voldoening. En indien ſy de verdurve natuur te Boovenge komen waren; ſoo ſouden ſy de ſelve niet meer willen vergenoegen. Dewijl dat die verdurvent heid noit ſoo wel gedoot is in dit leeven, ofſy ſou licht herleeven kunnen; wanneer men aan de na
tuur haar gemak en vermaak gaf. En de ziel, de
welke in den Geeſt van Jeſus Chriſtus wederge booren is, die weet ſeer wel. Dat ſy deeſe natuur in den Toom moet houden ; geduurende den tijt van dit korte leeven. Het welk niet als een plaats van Boete is, daar men moet lyden; indien men hier naa ſich wil verblyden. Waar door men ſiet
dat deſe perſoonen wel ſeer onwetende ſijn, en door
den Duivel bedroogen, de welke ſeggen, Dat ſy alleſchoone, en goede dingen alhier kunnen ge
nieten, in den lofGods. Door reeden dat ſy den ken herbooren te weeſen in den Geeſt van Jeſus Chriſtus, maar, het geen onwaarachtich is.
want den Geeſt van Jeſus Chriſtus die leert niet, dat men de vermaakelijkheeden van dit lee
ven ſmaaken moet, noch dat men alles gebruiken ſou, wat ſchoon en goet is. • Weaer Hy onderwijſt Boete te doen: ſijn ſelven te verſaaken en te verlo
chenen: Arm van Geeſt te weeſen: van
"# af ant
van de Waare Deught.
171
ſtant te doen wat men beſit: en om ſober te ſijn en te waaken. Dat en is niet om alles te genieten
wat ſchoon en goet is, dewijl Jeſus Chriſtus on derwijſt het geringſte te neemen, en de laaghſte plaats te verkieſen. In dien deſe menſchen hoe weinig dat het ook
weeſen mocht, van den Geeſt van Jeſus Chriſtus aangenomen of ontfangen hadden; ſy ſouden haar wel wachten, van teſeggen dat ſy de verdurvent heid der natuur te Boven gekomen waaren, en in ſijn Geeſt herbooren; doende dingen die t'eene maal ſtrydich ſijn, met die geene dewelke hyge daan en onder weſen heeft.
Want in dien het aan de wedergeboornemen ſchen geoorloft was, om hier en daar haar vermaak te gaan neemen, en om alles te genieten en te ge
bruiken wat ſchoon en goet inde natuur is: ſonder
twyfel, ſooſou Jeſus Chriſtus deſe dingen verkooren hebben, nademaal datter noit een menſch weeſen
ſal, ſoo hooch weder-gebooren , ofymant die de verdurve natuur, ſoo te Boven gekomen is, gelijk als hy: Daar hy ondertuſſchen niet en ſpreekt
als van lyden, fijn kruiste draagen, en ſijnſelven te verſaaken.
*
*
Het moet ſijn , dat deeſe quaalijk bedachte menſchen gelooven, dat ſy veel volmaakter ſijn als Jeſus Chriſtus, wanneer als ſyſeggen, Dat het
haar geoorloft is, om alles in de natuur te ſmaa ken , dat Goet en ſchoon is, loovende Godt. Daar Jeſus Chriſtus nochtans, ſich ſelven van alle el heeft, om ons een ExempSiet onthouden die dingenelt tegeeven.
en Voorbe
-
172
Dat den duivel altijt vyant is,
Siet gy wel mijn Kint, dat dit een arch-liſtige ſtreek van den Satan is, om die geen te bedriegen dewelke naa de deucht trachten en ſtreeven ? want
hy vervult haar den Geeſt met laatdunkentheid, ſoo raſch hy haar eenige ſchoone bevattingen van het
geeſtelijke leeven heeft doen inſlurpen of innee men. Want ſy beelden haar dan in, dat ſy alreede
wedergebooren ſijn in den Geeſt van Jeſus Chri ſtus. Niet tegenſtaande, dat ſy nocht'eenemaal leeven, naa den verdurven aart van den Ouden Adam.
Soodanige menſchen, die ſijn wel verre vande waarachtige Deucht, en het is te vreeſen dat ſy daar noit toe geraaken ſullen: door dien dat ſy haar inbeelden, daar alreede toe gekoomen te ſijn: wanneer ſy noch ſoo wijt daar van af ſijn. Het was beeter dat deeſe perſoonen, het noit ondernoomen hadden om deugdelijk te willen weeſen: om dat haare valſche deugden erger ſijn, dan de ſonden van anderen, van weegens haare geveinſtheeden.
Geloovende dat ſy deugden hebben, wanneer als ſy noch met gebreeken en ſonden vervult ſijn. Ik
wanhoop veel meer van deſe Godsdienſtige in ſchijn, als ik niet en doe vande wereltſche men
ſchen die de vreeſe Gods hebben. Door dien dat de ſulke het begintſel des deuchs beſitten: en die anderen en kunnen Godt niet vreeſen, wanneer als
ſy haar in beelden dat ſy wedergebooren menſchen ſijn, in den Geeſt van Jeſus Chriſtus. Om dat ſy haar gelooven in ſekerheid te ſijn, in het midden vande Perijkulen en gevaaren, om haare zielen te
verlieſen door de laatdunkentheid, en door de ’
-
- -
valſche
e
van de Waare Deught,
173
valſche over-reedingen en wijsmakingen des Dui vels. Dewelke geduurich tracht, om die geene van de waarachtige deucht af te keeren, de welke de begeerte hebben, om de ſelve te volgen. Eerſtelijk ſoo geeft den duivel aan de ſoodanige, eenige Soetigheid en inwendige trooſt, op dat hy haar aan die ſoetigheeden door eigeliefde ſou doen vaſt kleeven. Want de verdurve natuur die is geern ge trooſt. En ſbo haaſt als een beginnende ziele ver maak neemt, in deeſe Gevoelige of ſinnelijke ſoe tigheeden en vertrooſtingen, ſoo is ſy verloren. Want blijvende vaſt hangen aan deſe gevoelig heeden, ſoo ſal ſy geen neerſtigheid doen, om de verdurventheid van haar natuur te beoorlogen; maar ſy ſal meenen die alreede overwonnen te heb ben : dewijl dat ſy in de geeſtelijke dingen, haar ſmaak en trooſt vindt, die ſy niet en placht tege nieten, dan als in de natuurelijke dingen. Dit ſal haar doen gelooven, dat ſy tot den top vande volmaaktheid alreede gekomen is, al hoe
wel dat ſy den eerſten trap daarvan, noch niet is op geklommen; de welke dat de tranen van Boe te en berouw ſijn, om dat ſy Godt vertoorent
heeft; En op dat ſy nu voortaan in fijne vreeſe wandelen ſou: De welke het Begintſel van alle de Deught is. Maar den Duivel die keert deeſe Vreeſe af, en ſt #
ſ # |
#•
hy doet haar gelooven dat ſy alreede deuchdelijk ſijn, om dat ſy de wil hebben ſulkxte worden. En op die manier, ſoo doet hy de nieuwelingen in de deucht, te vergeefs haar tijtverquiſten, en
hy ſalſe wel alle de dagen van haar leeven er: ClCI) ?
174
Dat den duivel altijt vyant is,
den, door de inwendige ſoetigheeden en vertroo ſtingen, de welke den Duivel kan geeven: En ook de verdurve Natuur des menſchen.
Want ſoo haaſt als den menſch ſich van deydel heeden des werelts aftrekt, ſoo vindt hy een groote
Ruſt: Om dat den Dienſt des werelts een slaverny is, die het verſtant des menſchen plaacht en py nicht, door de ſorchvuldigheeden om ſich in eer en aanſien wel ſtaande te houden, om wel gekleet en gierelijk opgeſchikt te ſijn; en om wel gevolcht en geacht te weeſen.
Wat een vlytige opmerking des geeſts moet een werelts menſch niet hebben, om aan de menſchen
te voldoen ? wat vreeſe om in haar ongunſt niet te vallen? Hoeveel moet hy niet veynſen en verdra gen , om de goede gunſt der menſchen te hebben,
of om in haare vrientſchap te blyven? Hoeveel moet hy niet arbeyden, om te gewinnen, waar door hy eerlijk ſijn ſtaat onderhouden mach? wat
ſcherp-ſinnige uytvindingen moet hy niet in het werk ſtellen, om ſich van de menſchen te doen ach
ten, en om haare verſmaadingen niet te lyden? Eindelijk, daar is niet dan arbeyt en ongeruſt heid, voor die geen dewelke de werelt dient. Maar ſoo haaſt als een menſch het voorneemen heeft vaſt
geſtelt, om de werelt te verlaaten, op dat hy Godt
ſou dienen, ſoo begint hy verloſt te worden, van de ſwaare ſorgh die er is om de werelt te willen be haagen: en hy bevint ſich in meerder Ruſt en Ver genoegen: het geen ſoet voor de natuur is. Maar indienden menſch daar in ſijn Behaagen
neemt, en dat hy ſich aan deſeSoetigheeden hechten vaſt
van de Waare Deugt.
175
vaſtkleeft, ſooſal hy in de deugt niet verder voor waarts gaan, en hy ſal in ſijn eige liefde levendich blyven; in de plaats dat hy inde liefde Gods ſou leeven.
En den Duivel die helpt de Natuur daar heel veel in, en hy vermeerdert deſe inwendige ſoe tigheeden en vertrooſtingen, ten einde op dat den menſch, ſich noch meerder daar aan hech ten ſou.
Het gebeurt wel dat Godtſelf, ſoetigheedenen vertrooſtingen komt te geeven, aan die de Deucht beginnen te beleven, om de ſelve ſoo veel te lichter van de Genegentheeden der aarde af te trekken, en om haar tot ſijne liefde aan te trekken, door de
gevoeligen vertrooſtingen, dewelke de ziele ont fangt in den dienſt Gods. Maar wat hier van zy, en waar vandaan die ver trooſtingen ſouden moogen koomen; men moet daar noit opblyven ruſten, noch in yets vermaak. neemen, het geen dat GOD T niet is. w
Door dien dat alle de Sonden in de werelt ge koomen zyn , uyt oorſaek, dat den menſch de ſchepſelen lief gehadt of bemint heeft, en om dat hy ſijn vermaek in de ſelve heeft genoomen. En ſoo haeſt als den menſch ſijne vermakingen neemt, in die inwendige vertrooſtingen, ſoo Keert hy ſich af van Godt, om deſe Sinnelijke-gevoelig heid te beminnen: De welke men wel mach gewaar
worden of gevoelen, dewijl dat Godtſelfs die ſom tijts geeft, maer men kan ſich daer noit aan vaſt kleeven, ſonder te ſondigen: niet meer dan aan de andere dingen die Godt niet zijn. D Cen
176 Dat den duivelaltijt vyant is, van circ. Dewijl dat ons Geheele herte, ſich moet neigen en tot Godt overdraagen, om hem alleen te be minnen of lief te hebben.
Maar den Duivel, die tracht ons door alle ſoor
ten van geleegentheeden, van die Liefde af te wenden. En wanneer hy ſiet, dat den menſch ſich van de liefde des weerelts aftrekt, of ook
van het beminnen haarer rijkdommen, eeren en
vermaakelijkheeden: ſoo komt hy door de Genee gentheid tot de Deught, en door die van de in wendige vertrooſtingen, ten einde dat hy door dat middel, onſe herten ſou moogen aftrekken, van die puure of ſuyvere Liefde Gods. Waar op gy wel acht neemen moet, mijn Kint, op dat den Duivel u niet en komt te betrappen of te vangen, onder het kleet en den ſchijn van Deugt. Het welk u wenſt, Sy, de welke blijft -
-
Opve
wel toegenegent in
Heſus Chriſtus In Holſteyn, by't Kaſteel Gottorp.
din ,, Mey. 1672. Anthoinette Bourignon,
Veer
177
Veertiende (Brief Dat den Duivel ſich verandert, in
een Engel des Lichts.
«-Aan den ſelven : hem onderrechtende,
Dat den Duyvel de menſchen van Goeden wil. le meerder aanvecht, als de Godtlooſen, en
dat hy ſich met het kleet des deughts bedekt, om de Geeſtelijke zielen, ſoo veel beeter te be driegen.
-
Mijn geliefde kint.
-
K heb u noch niet ontdekt, alle de looſebedrie geryen en de ſubtiele archliſtigheeden van den Satan, en het ſou my ook onmogelijk zyn, om die alle aan te wyſen: maar ik ſal'er u noch wel ver ſcheyde van beſchrijven, die ik ſelfs ondervonden heb, en ook die ik ontrent andere heb aangemerkt. Want ſoo gy niet kent op wat voor een manier hy met de geeſtelijke Perſoonen te werk gaat, hy ſou u kunnen verleyden, ſonder dat gy het gewaar ſoudt worden. En gy ſoud dikmaals denken, Dat het werkingen Gods waaren; daar het ondertuſ ſchen de werkingen des Duyvels weeſen ſouden. Door dien hy ſich in de geſtalte van een Engel des
lichtsverandert: en hy doet by naa de ſelve dingen in ons, gelijk de Geeſt Gods in ons doet. Want hy geeft Lichten aan ons verſtant; 't geen
hy de heylige-verborge dingen, en de hooge God M
delijke
Dat den duyvel ſich verandert,
178
delijke geheymeniſſen bevatten en begrijpen doet: om dat hy een Engel Gods is geweeſt, die ſijnen wil geweeten heeft, maar de ſelve niet in het werk heeft geſtelt: En hy tracht de menſchen daar toe
te brengen, dat ſy het ſelve meede ſoo doen ſouden.
Hy belet niet, dat de menſchen de Goddelijke
geheymeniſſen leeſen, en dat ſy daar vermaak in nee men, aangeſien dat deſe dingen ſchoon en aange naam in haar natuur zijn: en den Duivel geeft wel de curieuſheid om de ſelve te willen verſtaan, op dat men daar wel van ſou kunnen ſpreeken en re den voeren.
Maar hy belet, met al ſijn macht, om de ſelve in het werk te ſtellen, door dien dat er geſchreeven ſtaat: Dat die geene die de Wille des Vaders geweeten
en niet gedaan heeft, met veele ſlaagen ſal geſlaagen worden.
En gelijk ſijn Booſheid ſeer groot is, ſoo ſchept hy ſijn vergenoegen, van de menſchen in de alder
grootſte ellenden te ſien: en ſoo veel dieper als hy die vermach te ſien verdoemen, ſoo veel te meer der verheught hy hem. Het komt hier vandaan, dat hy den menſch ge duurich aanport om noch meerder quaat te doen. En hy weet wel, dat het een grooter quaat is, dat men de heilige dingen, die men weet, niet in oeffe ning ſtelt, als dat men daar onweetent in is, of dat men de ſelve niet heeft kunnen weeten.
Daarom brengt hy lighten in het verſtant des menſchen, op dat ſy # Goddelijke dingen wel
verſtaan en bevatten ſouden; dewijl dat Hy ſijne -
“Z/007 -
in een Engel des Lichts.
179
voordeelen daaruit trekt. Om dat een menſch die
van deſe dingen niet en verſtaat, altijt veel ootmoe diger ſal ſijn, als die geen dewelke de ſelve wel ver ſtaan heeft: want, de ſoodanige die beroemt en die verheft ſich daar in ſonder reeden. Alwaar een
ander Godtſal vreeſen,teroorſaake van ſijne onwe tentheid; en hy ſal denken de Genade Gods niet waardich te ſijn, om dat hy van de Goddelijke
dingen niet en kan ſpreeken. Daarden anderen ſich laat voorſtaan heilich te ſijn, om dat hy weet te ſpreeken van de heilige dingen. Ik heb verſcheide menſchen gekent,die in deeſen ſtant waaren, die ik niet heb kunnen helpen, uit oorſaak dat ſy haar ſelfs veel wyſer in de verborge geheimen Gods achten, dan my. En ik heb klaa relijk geſien, dat den Duivel ſelfs, de heilige din gen aan de menſchen onderwijſt. Want veele Tovereſſen hebben my geſecht, dat den Duivel haar de Goddelijke dingen leerde, en haar Catechiſeeerde, gelijk ymant doet die daar toe uit geſonden wort, En ik ſach inderdaat dat ſy ſoo veel in de Gods geleertheid verſtonden, als eenige Gods-geleerden, dewelke al haar leeven daar ingeſtudeert hadden. En beſonderlijk heb ik een Man gekent, dewel ke ſoo Goddelijk ſprak als een Engel des Hemels ſou mogen doen. En wanneer ik hem in het begin hoorde, ſoo meenden ik een ander Eyge-ſelfs ge vonden te hebben. En eenige jaaren lang ben ik in
dat geloofgebleeven: Door dien ik noit mijn lee ven een menſch ſoo diep-grondich had hooren
ſpreeken, van het inwendich en verborgen God, delijk M1 2.
18o
Dat den duyvel ſich verandert,
delijkleeven als hem. Tot'er tijt toe, dat hy my ſelfs ondekte, dat het alles niet dan geveinſtheid was. 't Welk lk ſwaarelijk gelooven kon, om het goet gevoelen dat ik van hem opgevat hadt, als ook van ſijn inwendigen ſtant. En ik vraachden
hem, op wat manier hy die diepe verborgenthee. den van het inwendich en heilich leeven geleert hadt; dewijl hy niet was geſtudeert noch ook de latijnſche taal kon ſpreeken ?
En hyantwoorden my: Dat hy de eerſugt gehadt had , om ſich van de menſchen hooch te doen ach
ten; maar daartoe hadt hy ſtaat nochgelt, dewijl dat hy de ſoon van een armen huis-man was. Doch gemerkt hebbende dat de deucht wel geacht was, onder goede en eerelijke lieden, ſoo hadt hy ſich ingebeelt, dat als hy die deucht leerde, hy dan wel van de goede en eerelijke lieden ſou kunnen ge acht worden: gelijk hem dat gelukt is, ten ſijnen aanſien. Want eenyder die hielt hem in waarden,
als of hy een Heilich perſoon geweeſt was. En in ſijn reedenen en uitwendige daden had hy dema nieren van leeven gelijk een Heilige. Want hy was zeedich, gaande onder de men *
ſchen om ſonder haar aan te ſien. Altijt was hy het eerſte inde kerken en inde Godtvruchtige hooch tyden. De armen gaf hy mildadichlijk, en ſom
tijts gaf hy haar ſijn eigen kleedinge, wanneer hy een arm menſch ſach die naakt was. Soo dat hy ſich ſelven ontkleede, om den naakten te bedekken;
want hy hadt geen middelen, om haar gelt te geeven. Hy at en dronk ſoberlijk; hy was oprecht
en waarachtich in ſijn woorden, en hy vertoonde --
ſich
in een Engel des Lichts18r ſich te weeſen in een geſtadige ingetoogentheid met Godt,
En met alle deſe ſchoone ſchijn-deuchden, ſoo was hy door Verdrach aan den Duivel verbonden; gelijk hy ſelfs verſcheide maal geſeght heeft aan het
einde van fijn leeven. En hy is geſturven als een raſent-dolmenſch, verloochenende Godt, en roe
pende de Duivelen tot ſich, ſich beklaagende van de pijnigingen, die ſy hem deeden lyden. Siet daar hoe de menſchen ſich bedriegen, in het gelooven dat ſy deuchdelijk zyn, wanneer ſy van
de deurht wel weeten te ſpreeken; dewijl dat den Duivel ſelfs, ſijne aanhangers leert, om daar def tich van te redeneeren. Want deſen menſch ver
haalden my, dat den Duivel hem verweckt hadt, veele goede Boeken te koopen, als van Taulerus,
Cansvelt, fan de la Croix, en van andere, de welke van het inwendich leeven ſchrijven. Op dat hy de ſelve leſende en in ſijn memorie behoudende; hy daar van ſou kunnen ſpreeken, gelijk als die Schry vers geſprooken hadden, en op dat hy dan door deeſe redenen ſich voor een perſoon ſou doen ach ten, dewelke van Godt verlicht was: daar onder
tuſſchen deſe lichten van den Duivel afquamen. En dit gebeurt ook dikmaals aan die menſchen
die in de deucht beginnen; ſelfs tegens haar weten of willen, en dat ten einde van haar te doen ſtil
ſtaan op die Lichten, en ſchoone overdenkingen van Goddelijke ſaaken. Daarom mijn Kint, weeſt noit curieus of ſeer -
geneegen om veel te weeten, noch wenſt ook niet om Fray van de Deucht te kunnen ſpreeken: maar M 3
ſijt
182
Dat den duyvelſch verandert,
ſijt begeerig, om wel in oefening te ſtellen, hetgeen
dat gy weet; nadien dat Godt u daar rekenſchap van eiſſchen ſal. Want van den geenen die veel gegee ven is, ſal ook veel afgeeſt worden: Weeſt getrou
aan de eerſte lichten die God u geeft, en hyſal der u daar naa noch meerder geeven.
En gaat ook niet buyten uſelven, om die lichten aan andere meede te deelen, vooraleer dat gy die ſelfs geoefent en in het werk geſtelt hebt, Want dit is noch een andere liſtigheid des Dui -
vels, door dewelke dat hy veele perſonen van den voortgank inde waare deucht, heeft afgekeert Alſoo hy aan de Beginnende een ſeekere Hitte van yver geeft, om alle de werelt te willen bekeeren, ſoo haaſt als ſy in haar ſelven, eenige ſinnelijke of
gevoelige ſoetigheeden geſmaakt hebben, of dat ſy eenige beſondere lichten van Godt ontfangen heb ben, of ook om dat ſy het voorneemen hebben ver kreegen, om de werelt te verlaaten, op datſe Godt ſouden dienen. Dit ſouden ſy aan andere wel willen meede deelen, eer dat ſy voor haar ſelfs, daar ge
nochſaam van ontfangen hadden. En door dit mid del trekt haar den Duivelaf,en hy doet het weinige datſe hebben verdwynen, ſonder eenich voordeel aan anderen te doen. Het is van ſulke menſchen,
dat de ſchriftuur ſeght, dat ſi te vroegh op fijn Want ſonder twyfel kunnen ſy aan een ander
de waare deucht niet geeven, die ſy ſelfs noch niet verkreegen hebben. Alles gaat voorby in een ſa
menſpraak van woorden en verſtroyingen; en ſy blyven met de ziel leedich, in de welke alle de voch
tigheid allenxkens uitdroocht, die ſy vande deucht 4.
ge
in een
Engel des Lichts.
183
geſmaakt hebben. Sy meenen aan andere goet te doen, en ſy geeven aan niemant eenich voordeel; en ſoo brengen ſy haar tijt onnuttelijk deur. Wacht u mijn Kint van deeſe liſtige loosheid, noch en gaat niet uit uwe inwendigheid, vooral
eer dat gy geſonden ſijt. Daar ſijn dergenoch die een Ambacht maaken van andere te onderwyſen, maar weinich ſijnder onder die perſoonen, die haar ſelven wel onderwyſen.
En indien hetu gebeurt, dat gy eenige Genade of licht van Godt ontfangt, hout dat verborgen, tot dat Godt wil, dat gy het openbaart: of ander ſins gy ſtelt u in het gevaar, van in veele ſonden te vallen, ſonder dat te merken.
Want daar kan lichtelijk eenydele eer en glorie
in u hert inſluipen, om dat gy eenige beſondere Genade ontſangen hebt. En ſelfs al ſoud gy niet hebben dan de begeerte om de werelt te verlaaten, op dat gy Godt te beeter dienen ſoudt, dat alleen is bequaam om terſtont uſelven meerder als een an der te doen achten: indien gy dat gaat openbaaren,
voor al eer dat gy het ſelve in het werk hebt geſtelt. Het is veel beeter, Dat men doet en ſwijcht. Want van die dingen te ſpreeken, dat geeft vergenoegen
aan uwe natuur, en ſy verluſticht haar ſeer, in het ſpreeken van de goede dingen. Het is beeter haar geen ſtoffe van eenydele behaaginge te geeven, en
heimelijk dit goede saat te laten uitſchieten,het geen Godt in uwe ziel gewurpen heeft, tot 'ertijt toe dat het fijne takken ſalbuiten uwe ziel uit geſchoten hebben, dewelke uit den wortel van binnen voort
komen, en dat die vruchten ſullen gedraagen heb M 4
ben;
184
Dat den duyvelſich verandert,
ben; die een ygentlijk dan plukken mach, ſonder uwe ſchade.
Dit ſal geſchieden, wanneer gy alle menſchelijke inſighten, ſult overwonnen hebben, als ook deydele eer en glorie, als dan ſal de waare deuchtgenoch ſaam te voorſchijn komen in alle uwe werken: ſon der dat het ſal noodich ſijn, dat gy een Ambacht maakt van andere te onderwyſen. Door dien uwe
oefeningen waarin gy de deucht beleeft, haar ge nochſaam onderwijſen ſullen.
En om dat de werken, veel krachtiger predika tien ſijn, dan de woorden.
Want het gebeurt dikmaal, ontrent die geen de welke Wel ſpreeken, Dat ſy ſelver quaalijk doen. En daarom, alſijn de woorden goet, ſy doen geen werking in de zielen van anderen: Ten ſy de men ſchen ondervinden, dat deeſe woorden uit het hert
van die geene voortkomen, die de ſelve uitſpree ken: en als dan hebben ſy meerder kracht, om op het hert van andere te werken,
Maar van de Goddelijke dingen, en de Deucht te ſpreeken, ſonder deſelve in 't werk te ſtellen,
dat is Gelijk klinkent Kooper, of gelijk een Papegay dewelke ſonderreeden of verſtant ſpreekt. En bo ven de onnuttigheid deſer redenen die men ontrent andere voert, ſooſtelt men ſijn eige ziel in perijkel van ydele eer.
Door reeden dat de onwetende, de woorden die
men van de deucht ſpreekt, voor de Deugtſelver houden ; en ſy prijſen de ſelve gelijk of het weſent lijke ſaaken waaren; hoewel nochtans dat ſy niets
te achten ſijn. Dewijl dat den Duivel ſelfsſeer wel Weet
185 in een Engel des Lichts. weet te ſpreeken van de Goddelijke dingen, gelijk
ik dat eenige maalen verſtaan heb, door de menſchen wiens lichaamen van hem beſeeten waaren.
Ik heb een Hiſtorie of geſchiedenis hooren ver haalen, Dat den Duivel eens de gedaante van een menſchelijk lichaam aan nam ; en gekleet ſijnde
als een Religieus of Godsdienſtige, ſoo quam hy ſich in een Klooſter aanbieden, daar een groote en openbaare Hoochtijt gehouden wiert, en alwaar een grooten toeloop van volk was vergadert. Maar den Predikant dewelke de predikatie aldaar doen moſt, die was ſchielijk ſiek geworden: Het geen
den Overſte van die vergadering ſeer moeide, en hy kon niemant vinden,om op die uur te prediken, daar het volk nu naa wachte. Maar op dat oogen blik ſoo komt deſen Duivel, in de gedaante van een
Religieus, aan de poort kloppen, vragende om aldaar ſijn verblijf te mogen neemen. En als hy ſich voor den Overſte vertoonde, om ſijn zeegen te ontfangen, gelijk de vreemde Religieuſen gewoon
ſijn te doen; ſoo vraachden hy aan de ſelve, wat de oorſaak van ſijn droefheid was. Waar op hem
de Overſte het ongeval verhaalde, 't geen den Pre dikant die op deſelve uur prediken moſt was over gekomen, en datter een groote murmureeringe en ergernis onder het volk uit ontſtaan ſou; uit oor
ſaak dat hy geen Prediker hadt om in de plaats van den ſieken, het Predik-ampt waar te nemen. Waar op den Duivel terſtont antwoorde, dat hy die Pre dikatie wel dadelijk doen ſoude; hetgeen de Over
ſte grootelijkx verblyde, denkende dat Godt hem deſen vreemden Predikant, ter rechter tijt in de De M 5 noot toegeſonden hadt.
186
Dat den duyvelſch verandert,
Deſen duivel klom dan op den predikſtoel, en hy Predikte ſoo Krachtichlijken met ſulk een wijs heid van het oordeel Gods, en van den ſtaat der
gelukſalige zielen, als ook van den ſtant der ver doemde, dat alle de toehoorders van droefheid weenden; en ſy waaren al te ſamen als verrukt, om dat ſy de uitbreiding van alle die dingen ſoo klaar verſlaan hadden.
Maar een eenvoudigen Religieus van het ſelve Convent of vergaderingh, die wiert van Godt geopenbaart, dat het den Duivel was, en hy maakte het fijn Overſte bekent, dewelke naa dat hy alle
ſijne dienſten gedaan hadt, den geſeiden Prediker voor hem deedt komen; en hybefwoor hem inde naame Gods, om te ſeggen. Wie dat hy was? Daar op dien Predikant antwoorde, Ik ben den Duivel. De Overſte ondervraachde hem vorder hoe het mogelijk kon weeſen, Dat den Duivel ſulke ſchoo ne waarheeden ſou hebben kunnen Prediken, en
ſoo profijtelijk voor de ſaligheid der menſchen ?
jaa doch, ſprak den Duivel, Dat is het daar ik mijn voordeel uit trek. Want deſe menſchen die van my de waarheid gehoort hebben, die kunnen geen meer on ſchult voor haare onwetentheid by brengen; nadien ik
haar klaarelijk heb voorgeſtelt, de ſtaat dergelukſa lige en der rampſalige zielen, als ook de reghtveerdige oordeelen Gods. En ſy ſijn alle beweeght geweeſt van ſulkx te hooren, maar ſyſijnſoo gekleeft aan de liefde van haar eygeſelven, en aan die der aartſcheſaaken :
dat ſy niet in het werk ſtellen ſtellen de dingen die ik. haar onderweeſen heb, maarſy ſullen haar oude ge woonte volgen, vergetende de waarheeden die ik haar gepre
187 in een Engel des Lichts. ver van dit eindigen met het gepreedikt hebbe. En
haal, ſoo verdween hy als een rook in de tegens woordicheit van de Overſte en van eenige andere Religieuſen, achterlatende een grooten ſtank. Deeſe geſchiedenis mijn Kint, die toont genoch dat den Duivel de waarheid wel ſeggen kan, en goede dingen ſpreeken, wanneer als hy daar uit fijn voordeel kan trekken. En daarom ſoo moet gy het geen Deucht achten te ſijn, dat men van goede
dingen wel ſpreken kan. Nadien dat de Deucht alleen geleegen is, in het beleeven ofhet oefenen der ſelve; ſonder u te laa ten voorſtaan, Dat gy wel ſoudt doen met te Stu deren, om van de Deugt heel wel te kunnen ſpree ken: dewijl dat ſulkx niet dan een ydelheid ſonder profijt ſou weeſen. Maar tracht om wel te ſtuderen, dat gy meucht leeren kennen, Wat de Waarachtige Deucht is,
op dat gy die ſelfs in het werk ſtellen meucht. En die werk-dadige-oefening , ſal een genochſaam
onderwijs aan die geenen geeven, die de ſelven van u ſullen ſien beleeven.
.
Leeſt noit yets op dat gy wel ſoudt leeren ſpree ken,maar alleenelijk die boeken,dewelke deDeucht
in haar oefeninge onderwyſen; gelijk daar is het boek van de Navolginge van Jeſus Chriſtus door Thomas à Kempis, of andere diergelijke. Want de hooge en verheeve queſtien of vraachſtukken, die kunnen u niet heilich maaken, maar ſy kun
nen u het hert wel doen opſwellen door ydelheid en hooveerdigheid.
-7
En,gelijk wy verplicht ſijn, de ſchaduwe ſelfs #e
188 'Dat den duyvelſich verandert, de ſonde te ontvlieden, ſoo moet men bygevolch
ook vermyden de onnutte dingen te leeſen, en die ſtoffe tot laatdunkentheid geeven, gelijk ook die
twiſt geſchillen en verborge geheimeniſſen verhan delen. Dewijl alle deſe dingen niet anders doen, als onſen Geeſt met wint vervullen : ſonder eenige nuttigheid aan uwe ziel toe te brengen; maar in te
gendeel groote ſchaade. Want gelijk een vat dat met eenige vochticheit w
opgevult is, niet wat anders in ſich kan ontfangen,
ſonder dat het vermengelt wort met het geene dat daar in is, of ſonder dat men komt te ſtc;ten, het
geene dat men daarin gieten wil: even al eens is het met ons verſtant geleegen, wanneer het met Cu rieuſe ſtudien vervult is, van wat ſlach die ſouden
moogen weeſen; als dan ſoo kan het licht van den H. Geeſt, daar niet ſuyverlijk in gegooten wor
den, of het vermengt ſich met onſe eige gedachten, en het brengt daar niet dan verwerringe in : Waar in den Duivel dan viſcht, gelijk in troubel en ge
roert water, ofwel hy doet dat licht daar gantſche lijk buiten ſtorten.
-
Daar komt het van daan, datter ſoo weinich
zielen ſijn, die het licht van den H. Geeſt ſuiverlijk
ontfangen, om dat de ſelve niet Geleedight ſijn. Eenige daar van fijn met ſchoone beſpiegelingen en overdenkingen van de verborge Goddelijke din gen vervult : Andere met de kenniſſe der Medicy ne en genees-kunſt, of met de Rechten, de Sterre
kunſt, of met andere wetenſchappen, en ſy kun nen niet begrypen, waarom dat ſy het licht van den Heiligen Geeſt ſoo wel nietſouden hebben, als
in een Engel des Lichts.
189
als eenige andere Beſondere zielen, die men dat Licht ſiet en hoort te hebben. Waar van ſy haar niet moeten verwonderen.
Nadien dat den H. Geeſt ſijn ingank niet kan neemen, in een ziel dewelke met andere dingen ver
vult is; het is nootſaakelijk dat ſy geheel ontlee dicht zy van eige naukeurige-verkieſingen , eer dat ſy bequaam of geſchikt is, om de wijsheid van den H. Geeſt te ontfangen. En ſy moet geen be geerte hebben om yetste weeten, dan alleen dat geen, 't welk Godt wil, dat ſy weeten ſal. En derhalven moet ſy haar niet begeeven, tot het leeſen van eenige boeken, ten zy het ſooda nige ſijn, die haar verſtant verlichten, om de waarachtige deucht te kennen. En ſelfs, ſoo moet
men deſe boeken terloops niet leeſen, noch veel tegelijk: maar men moet ſtilſtaan, om de dingen
te overweegen, die men nut of profytelijk voor fijn ziel bevint te weeſen.
Ik wil de Nieus gierigheid niet ganſchelijk belet ten, die gy hebt in het leeſen van mijne ſchriften,
of in die van eenige anderen, dewelke vande vaſte deucht handelen, want deſe nieus-gierigheid is in
het begin nootſakelijk; dewijlſoo men niet nieus gierich is om te weeten, men ſal niet kunnen leeren. Want, men moet kennen, eer men kan beminnen. En ſoo gy de waarheid der dingen niet kende
de ik ſchrijf, ſooſoudt gy die ook niet kunnen in het werk ſtellen. Daarom mach men wel plaats
geeven aan deſe begeerte van Nieus gierigheid, om de goede dingen te kennen.
Doch men moet ganſch niet leeſen ten einde# eſe -
-
-
-
-
- -
-
-
- -
-
Dat den duyvelſchverandert, deſe nauw-keurige begeerte te verſadigen of om die te voldoen, maar alleenelijk, om door die geſeide nieus gierigheid, de waarhied te kennen. 19o
En deſe waarheid kan men niet te veel ondek
ken. En al was het ſchoon, dat ſich eenige natuu relijke voldoening, onder deſe nieus-gierigheid vermengde, ſoo kan ſy u niet ſchaaden; by aldien dat gy niet vaſt en komt te kleeven, aan die natuu relijke voldoeningh. Want menſecht, dat Maria Magdalena by Je ſus Chriſtus gink, om dat men haar geſeit hadt, Dat hy een ſchoon man was, en wel-ſpreekende
Ondertuſſchen heeft deſeydele nieus gierigheid, haar tot de kenniſſe der waarheid gebracht. En haar eerſte nauwkeurigheid vergaan ſijnde, ſoo
heeft ſy haar blijven vaſthouden, aan het oefenen en beleeven der waarheeden, die ſy uit Jeſus Chri ſtus gehoort hadt. Doet ook alſoo, mijn Kint. Onderſoekt neer ſtelijk de boeken dewelke vande waare deucht han
delen, ende verſuimt geene geleegentheeden, om die te mogen vinden; dewijlſy tot middelen dienen om de ville Gods te kennen. En om dat Godt dik
maals tot de ziele ſpreekt, door het middel van Goe de dingen te leeſen, welkers herte hy beweegt tot de geneegentheid der eeuwich duurende goederen, en tot verſmadinge vande tydelijke. Men behoeft niet andersals ſulkx te onderſchei -
den; te weeten of gy de Heilige dingen alleen tot u eyge voldoening leeſt, dan of gy die alleenelijk leeſt,
om uwe ziel te verlighten in de waarachtige kenniſſe
der waarheid Gods. En als dan ſult gy niet te veel OVCI
in een Engel des Lichts. 191 overhoop leeſen, maar gy ſult op die dingen bly ven ſtil ſtaan, dewelke u ziel tot de liefde Godsbe
weegen, ſonder vorder te gaan, tot er tijt toe dat
gy de middelen wel begreepen ſult hebben, om die liefde Gods in oeffening te beleeven.
Ik heb ſelfs in mijn Jonkheidſoo gedaan, doen ik eerſt het Nieuwe Teſtament geſien heb, en dat
ik verſtont wat het Euangeliſch leven was. Soo ſloegh ik het Boek toe wel twintigh jaaren langh, en ik oeffende my, om den inhout der ſaaken in het werk te ſtellen, die daar in vervat ſtaan. En ſoo
doende heb ik het licht des H. Geeſts gevonden, ſonder my meer van eenich leeſen te bedienen, tot mijne onderwyſinge. -
In het welke gy my naavolgen moocht, wanneer gy genochſaam ſult geleeſen hebben, tot de vol maaktheid van uwe ziel. Het welk u toewenſcht, ſy, die blijft Owe wel-toegenegene in Ieſus Chriſtus In Holſteyn, by't Kaſteel Gottorp.
den # Mey. 167 2. Anthoinette Bourignon,
Vyf
192
Vyftiende Brief Dat den Duivel ſich verandert, in een Engel des Lichts.
UAan den ſelven, over de ſelve reeden. Mijn Geliefde Kint.
I K moet u noch een andere liſtige ſtreek des Sa tans ondekken, door de welke hy veelezielen van Goeden Wille tot ſich trekt, die niet alleen
voorgenoomen hebben om naa de kenniſſe van de waare Deucht te trachten, maar die ook het beſluit
hebben gemaakt, om de ſelve metterdaadt door oeffening te beleeven. Want wanneer hy haar den tijt niet meer kan doen verquiſten om haar ſelfs te verſuimen door ſchoone ſpeculatien of aangenaame overdenkingen, of wel door naukeurige onderſoekingen, en om geeſtelijk wel te ſpreeken, en dat den menſch ont dekt heeft, dat het niet dan ydelheid is, dewaare deucht wel te verſtaan en daar van te praaten, ſon der die in 't werk te ſtellen, en ook dat den menſch
ten vollen vaſtgeſtelt heeft, om de oefening en de uitwerking der goede werken te beginnen: Als dan komt den duivel hem verſoeken en be kooren door de deucht ſelve, en door de uitvoe
ring der goede daaden, in die waare deucht; in
welke beide hy deydele eer tracht in te voeren. Soo dat hy bedektelijk, een eigen-achtingeſijns ſelfs, van wegens de waarachtige Deucht, in het herte doet
in een Engel des Lichts. 193 doet inſluypen, alsook een verachtinge van ande ren. En niemant is van deſeydelheid bevrijt, wan
neer hy noch in het beginſelſijner bekeeringh is. Om dat alle menſchen die in de werelt komen,
deſe Genegentheid tot de Hooveerdigheid met haar brengen: Die een ygentlijk verplicht is te beſtryden
en te overwinnen, in dien hy tot de ſaligheid wil geraaken.
- - -
-
Maar deſe Hooch-hertige-laatdunkentheid die is veel ſwaarder te ondekken, wanneer ſy haar tot de Deucht in-dringt, dewijl dat ſy ſich in het hert des menſchen verberght, en haar van buiten niet Cn VertOOnt,
'
!
.
. '
"-
Gelijkerwijs de hoovaardy doet, die uit den overvloet der rijkdommen voortkomt , of uit de eer-geevingen die men vande menſchen ontfangt. Dewijl dat deeſe hoovaardighed, ſich altijtgenoch ſaam blyken laat, in het uitwendige. Om dat die geen, dewelke ſich op fijne rijkdommen verhoo veerdicht, ſijnſelve rijken mildadich vertoont, of ook overdaadich in veele ſaaken; als in huis-raat en
inboel, gelijk ook in kleederen, en in ſpijs en drank, waarin hy altijt 't ſchoonſte en 't beſte wil hebben,
om aan fijn eer-gierigheid te voldoen; begeerende geëert en gedient te ſijn, van knechten en dienſt maaghden. Invoegen dat men genochſaam door de uitwendige daden en bedryven der menſchen ondekt, dat ſijn hert hoovaardich oflaatdunkent is.
Maar de Geeſtelijke hoovaardy, die houdt haar bedekt ſelfs onder de mantel van Ootmoedigheid: want die haar in de deucht beginnen te oefenen,
deſelveſiet men gemenelijk, dat haar nauw ve: w
-
Clen,
Dat den Duyvelſich verandert, 194 den, aan het vaſten, het bidden en waaken, als
ook aan het draagen van ſlechte kleederen en op harde en ſtraffe bedden te ſlaapen, of aan andere middelen tot de vermagering van het lichaam die nende 5 jaa, men ſiet haar ſelven ook oefenen in de werken der barmhertigheid, ſoo wel die geeſte lijk als die lichamelik ſijn.
In al het welke den Duivel lichtelijk kan inſluy pen. En indien hy niets gewinnen kan, door ydele eer uit de goede werken te doen trekken, om dat den menſch die overwonnen heeft door de Genade
Gods. Soo komt hyals dan door de over-maat van
deſe goede werken, en hy ſal den menſch aandrin gen, om al te veel te vaſten, op dat hy fijn geſont heid ſou bederven, of ſich onbequaam maaken, tot dennootſakelijken arbeit, om daarnaa ſich ver plicht te vinden, om ſeer voetſaame of ſmakelijke dingen te moeten nuttigen: ten einde dat hy hem daar door, weer ſou doen vallen in de lekkerheid.
Siet daar de manier, op welke den duivel den menſch tracht te doen vallen, van de eene boven
maatigheid in de andere, en dat beſonderlijk ſoo danige deuchtſame perſonen, dewelke de liſtige bedriegerijen des Satans, noch niet genoch gekent noch ondervonden hebben. Soo dat hy wel eeni
ge menſchen heeft doen ſterven, door de overdaat van het overmatich vaſten en vermageren des lic haams. Hoe wel ſulkx in deſen tegenswoordigen tijt ſeer ſelden gebeurt. Dewijl dat ſoo weinich menſchen het Boetveerdich leeven omhelſen, en
dat ſulken menichte haare ſinnelijkegevoelighee den beminnen. Nochtans ſoo onder kruipt den -
duivel
in een Engel des Lichts. 195 duivel die weinige die er noch ſijn, en ſoo wanneer hy haar niet meer kan doen vallen, door de gemak ken en de gevoelige vermaaken haarer lichaamen, ſoo brengt hy dat te weegh, door de overdadigheid van goede werken.
En gelijk het Gebedt het beſte is van alle de goe de werken, ſooſal hy maaken dat den menſch fich ſal begeeven, om een menichvuldigheid van ſtem
melijke of woordelijke gebeeden op te ſeggen; op dat hy hem overladen en ontruſten ſou, wanneer als hy den tijt niet heeft, om ſich tot ſijn gewoo nelijk bidden te begeeven. 't Geen hem droevich en misnoecht maaken ſal , denkende Godt niet
voldaan te hebben, wanneer hy alle ſijne gewoo
nelijke gebeeden, niet op een rije heeft uitgeſproo ken. En deſe gedachten maaken hem moeyelijk
en droevich, waar door hy ongeneught veroor ſaakt, aan die geen dewelke met hem omgaan. Alle deſe voordeelen, die trekt den Duivel uit
het over-matich bidden, dewelke den menſch ook de herſenen krenken, wanneer ſy te driftich en te
geweldich gedaan worden, en dikmaals brengen ſy ook verwarringe in de noodige ſaaken en in de
huishoudinge. Want ik heb vrouwen gekent die aan haare gebeeden en kerk-plichten ſoo gehecht en gekleeft waaren, dat ſy de ſorch van haare huis geſinnen vaaren lieten, om op alle Feeſtdaagen en Godtvruchtige hoochtijden in de kerk te verſchy nen, meenende daar meede wel te doen.
"-
Sonder dat ſy de liſtige bedriegery van den Satan daar in bemerkten, dewelke haar deed ſondigen in de plaats van de genade Gods te verdienen of deug delijker te worden, N 2 Want
196
Dat den duyvel ſich verandert,
Want Godt is een Godt van order en niet van
verwerringh ; en hy ſecht in nette uitgedrukte woorden Dat onſe gebeeden niet moeten ſijn als die van de Pharizeen, beſtaande in veele woorden: de
wijl hy weet wat wy van nooden hebben, eer wy daar om bidden.
-
-
En indien wy den tijt meenen uit te winnen .
door waaken, op dat men ſich tot het gebedt ſou begeeven, ſooſal den Duivelonsden geeſt ontſtel len, door het gebrek van genochſaam te ſlaapen: op dat hy ons ſouverſwakken, en ons doen ver gaan in wcinich tijts. . Ik heb alle deſe dingen ſelfs ondervonden, en ik ben eenige maalen in ſulke groote en uitſtekende ſwarigheden gevallen, dat ſoo Godt my niet boven
natuurelijk hadt bygeſtaan, ik ſou al lang door den doodt fijn wech gerukt geweeſt, door den overmaat van waaken en vaſten, en op een harde
leger-plaats te ſlapen. Het welk Godt ſelfs, my naderhant heeft doen ſien, dat het een buiten-ſpoo rigen ongeregelden yver was, die niet lang kan onderhouden worden, en waar in den Duivelſijn voordeel vint, doende daar lichtelijk eenige ge
dachten, van ydele eer en glorie inſluipen , op dat wy ons ſelfs beeter als een ander ſouden achten, van weegens deſe vermageringen des lichaams. Daar nochtans deſe ſtrengigheeden niet anders als de middelen ſijn, om onſe ongematichtheeden of onkuisheeden te doen verſterven. Dewelke on
matigheeden in dien ſy wel gematicht of geregelt waaren, geen vaſten, waken of andere vermagerin gen des lichaams van nooden hadden, -
-
Want
in een Engel des Lichts.
197
Want het is ons lichaem niet, het welk ſondi
en kan, maar het is alleenelijk onſe wil ; en dee
# wil die moet men meer bedwingen om wel te doen, dan ons vleeſch. Het welk vleeſch niet an
ders dan een Peert is, 't geen niet geſlaagen moet worden, wanneer als het vrywillich arbeit, en dat het dit ſelve alſooneerſtich doet, wanneer het
een zaal van Leer draaght, of dat het met een Flu weelen zadel aangegordt is. Soo van gelijken kan ons hert alſoo deuchtſaam -
ſijn, wanneer ons lichaam met Fluweelbehangen is, alsof het met Leer bekleet was, dewijl dat het uitwendich kleet niets toebrengt aan de ziel. En om dat dit Draagen van een Sleght kleet, dikmaals de hooveerdigheid en de geveinſtheid in het hert brengt. w
Daarom moet men ſich noit aan die uitwendige dingen vaſt hechten, alwaar den Duivel ſijn vatten op hebben kan, maar men moet ſich alleen aan Goet kleeven, waar op den Duivel in 't minſt geen
macht heeft, maar wel op onſe alderbeſte uitwen dige daaden. Want hy dringht en ſluipt ook in de Geeſtelijke
werken der barmhertigheid, makende ons wijs dat het ſeer wel gedaan is, de onwetende te onderwy ſen, en die quaalijk doen te vermaanen; het welk nochtans geen voordeel inderdaat doet, in deeſen ellendigen tijt. Alwaar men door onwetentheit niet verlooren gaat, maar door enkele Boosheid. Door dien dat een ygentlijk ſich het ampt wil aan matigen om andere te onderwyſen , maar ſeer
weinige menſchen vintmen, dewelke haar ſchik N 3
ken,
198 Dat den duyvel ſich verandert, ken, om de deucht in oefening te beleeven. Ik heb my ontrent neegen jaaren geoefent in het
onderwyſen der onwetende, ſonder nochtans yets te vorderen, tot de ſaligheid van de zielen deſer menſchen, die ik onderweeſen heb. In tegendeel heb ik die ongeneuchte gehadt, dat ik eenige der ſelve, die ik ſeer wel in de Chriſtelijke leer en deucht
geoefent hadt; tot my heb hooren ſeggen, Dat
ſy veel grooter quaaden ſouden doen, naa dat ſy de kennis van deeſe dingen hadden verkree gen, dan ſyoit te voerenſouden hebben kunnen doen, door dien ſy haare boosheeden beeter met ſchijn-deugden ſouden bedekken, dan ſy niet konden doen, eer dat ſy van die deugt wiſten te ſpreeken. -
Siet daar de reeden, waar om het niet raatſaam is, om ſich te verſtroyen omtrent het waarneemen ſyns ſelfs, op dat men de onwetende ſou gaan on derwyſen : ten zy, wanneer men ſekerlijk ſiet, Dat die onderwyſingen voordeelich ſullen ſijn, tot
de ſaligheid van die geenen, die wy begeeren te onderrechten. En hier in moetmengroote beſchey dentheid gebruiken, of den Duivel die ſou ons alle de daagen onſes levens, met tijt verquiſtende.be ſigheeden op houden, om de onweetende te on derwyſen; meenende een geeſtelijk werk van barm hertigheid te doen: En ondertuſſchen, ſooſou dat geſchieden ſonder eenich voordeel voor ande re, en met ſchade voor ons eige ſelven.
Want al is 't dat men de Chriſtelijke Liefdadig beid moet hebben, om den naaſten te onderrich tCſ),
in een Engel des Lichts. 199 ten, ſoo moet men ſich noit daar in te buyten gaan door overmaat, noch men moet geen onbeſcheyden ver hebben, ontrent ſoodanige menſchen die ſelfs haar eigeſaligheid noch de volmaaktheid van haare zielen niet ſoeken.
-
Want den Duivelſelfs, die ſouſich wel veinſen
onwetende te weſen, en de begeerte vertoonen om onder-weeſen te worden, op dat hy ons ſou of aftrekken van onſe eige volmaakt
#ºren €1CI.
*
*
Gelijk ik menſchen gekent heb, dewelke vanden Duivel beſeeten waaren, en die geſtadichlijk naa Godtvruchtige zielen gingen ſoeken, om van de ſelve in de Chriſtelijke volmaaktheid onderweeſen
te worden. Het ſijn diergelijke dewelke de ſchrif tuur komt te noemen; Vroukens die altijt leeren,
en noit tot de kenniſſe der waarheid komen. Door dien dat ſy die niet ſoeken in het werk te ſtellen, al was
het dat ſy de ſelvekenden: maar ſy ſoeken de deug
delijke menſchen door 't een of 't ander, beſigheid tegeeven, en haar daardoor ophoudende,dentijt te
doen verlieſen; op dat ſy haar eigen bevordering inde deucht niet ſouden waar neemen, terwijl ſy
die tevergeefs voor een ander trachten te beſorgen. En dit is het voordeel het welk den duivel trekt
uit deſe werken der geeſtelijke barmhertigheeden,
alſoo wel in het onderwyſen der onwetende, als in het vermaanen van die qualijk leeven. Want den
tijt is ſoo quaat geworden, dat men de Boosheid niet meer wederſtaan kan; het is genoch dat men
die verdraachten tegen onſen danklijt. Want mijn Kint, indienN gy meenen ſoudthe de 4
Dat den duyvelſchverandert, hedendaaghſche menſchen te vermanen en waar te 2,OO
ſchouwen, van wegens haar vloeken en ſweeren, haare hoereryen,leugenen, ongetrouwigheeden, en van andere groove ſonden; ſy ſouden u in't aanſicht
vliegen,u laſteren en ſchelden, u verachten, u naam en faamrooven, en u haaten. Soo dat in de plaats
gy meenen ſoudt eenich werk van bermhertigheid ontrent haar te doen, gy ſoudt haar verwekken om veel grooter fonden te begaan, en u ſelven ſtelt gy in het gevaar om quaalijk van haargehan
delt en vervolcht te worden, ſonder eenich voor deel te doen.
- -
--
-
Gelijk ik menſchen gekent heb, die om de eere
Godsyverden, en die geen quaatdoenders in haar tegenswoordigheid verdraagen konden , ſonder die in dat voorval te beriſpen en te vermanen: de welke perſoonen daar verſcheide maal door in het
perijkelquaamen, om van die Godtlooſe menſchen gedoot te worden, die ſy ten goede vermaant hadden. En, ſoo trachte den Duivel haar om den hals te brengen, door dat middel. Gelijk het aan een van myne vrienden gebeurt
is, dewelke men door vergift heeft om gebrocht, door dien hy te ſeeryverde voor de eere Gods, en om dat hyal te vierich en brandende was, om ſich tegens het quaat aan te ſtellen.
Hierom is 't dat men in alle dingen Beſcheydent heid moet gebruiken, indien men de Netten des Duivels ontgaan wil, dewelke hy op alle plaatſen uitſpant, om de ſielen daar in te betrappen en te vangen.
Men moet nochtans daarom niet naalaten, om de
in een Engel des Lichts, 2O E de Onwetende te onderwyſen, en om dengenen die quaalijk doet te vermanen; wanneer als men men ſchen ontmoet, die daar toe een goede geſtelteniſſe hebben. Jaa men moet ſelfsin ſijn hert de Lief-da digheid of de dadelijkheid der liefde van den Apo ſtel Paulus hebben; de welke ſeide, dat hy wel wilde een Anathema, dat is een verbanninge en ver vloekingeweſen, op dat ſijne Broederen mochten behouden ſijn. Dit ſchijnt ook wel een boven matigenyver te -
ſijn, maar het quam voort uit de Lief daaigheid ſijns herten tot ſijn naaſten, en uit de vergeetinge
ſijns eygen ſelf, waar door hy meer op de eere Gods ſach, door de ſaligheid van veele menſchen, dan
op ſijn eige ſaligheid en voordeel ; dewijl dat hy maar een eenich menſch was, om Godt te verheer
lijken, en dat ſijne Broederen in een groot getal waaren.
En daarom ſookon deeſe overmatigheid niet van den Duivel afkomen, uit oorſaak dat hy daar niet een eenich belang of voordeel in hebben kon. En dewijl den Duivel wel weet, dat Godt de wille doet, van die geen die hy bemint, ſoo kon hy wel voorſien, Dat Paulus het gebedt verkry
gen ſou, het geen hy deedt voor fijne Broederen; en ook dat Godt Paulus niet verdoemen ſou , om
de groote liefde die hy tot ſijne Broeders hadt; aan biedende ſijn eige ſaligheid, om ſijne Broederen de ſaligheid te verwerven; Op het welke den Dui vel geen vatten kon hebben: Dewijl de liefde, Godt ſelfs is, waar op den Duivel geen macht heeft, *
-
-
N 5
Ge
Dat den duyvelſch verandert, Gelijkerwijs dien Satan wel heeft, op alle onſe uitwendige daden, wanneer de ſelve ſonder Be ſcheydentheit geſchieden. 2O2,
-
-
Dit was de oorſaak dat den H. Antonius den He
remiet, ſeide; Dat de Beſcheydentheid de aldergroot ſte, van alle de Deugden was. Door reeden, dat de felve onordentlijk of ongeregelt ſijn, wanneer ſy niet vergeſelſchapt ſijn, met Beſcheidentheid: Want het Vaſten, het Waken, het Bidden, de
werken van Barmhertigheid, en de andere Deug den, die ſijn niet goetſonder de Beſcheidentheid. Men moet den naaſten wel onderwyſen en ver maanen ter bequaamer tijt, en als dan wanneer de menſchen wel begeeren onderrecht en beriſpt te weſen: maar als ſy dat niet ſoeken noch verdraagen willen, ſoo moet men ſich alleenelijk van haar af ſcheiden, met debetuiginge, dat haare ſonden en onvolmaaktheeden, ons mishaagen; ſonder de ſelve door Gezach te willen verbeeteren of be ſtraffen.
Dewijl Godt ons niet geſtelt heeft over onſen Broeder, maar dat hy hem alſoo Vrygelaaten heeft als ons ſelven: En ſoo moet men hem alleenelijk door Liefde helpen, voor ſooveel hy dat begeert en van nooden heeft, en meerder niet. Want Godt ſelve, die handelt alſoo met alle
menſchen, dewelke hy gewilt heeft, dat geheel
vryſouden ſijn, en hy dwingt haar nergens toe. Nu dan, ſoo behoorden wy ons ſelfs niet te laa ten voorſtaan, van rechtveerdiger en liefdadiger als
Godt te ſijn, om onſe naaſten door gewelt te willen dwingen, om het goede te doen, of om hem ſijne ſon
in een Engel des Lichts.
2o 3
ſonden of gebreeken te doen verlaaten: ten zy dat hy ons ſelfs vrywillich bidt, op dat men hem ſou
onderwyſen of vermaanen, wanneer als hy quaa lijk doet.
-
Want den eenen menſch moet den anderen noit
dwingen tot ſijn eige volmaaktheid, dewijl Godt hem vrygeſchapen heeft.
Godt die heeft de menſchen tot ſijne Slaaven niet willen hebben, maar hy heeft haare zielen ge ſchaapen, om ſijne Bruyden te weeſen, op dat ſy haar Vrywillichlijk aan ſijne liefde hechten en klee venſouden.
-
En alle ſoorten van Bedwingingen, dat ſijn Slavernyen. Daarom moet men noit die verwaantheid heb
ben, om den menſch door dwangh te perſen, dat hy wel doen ſou, of om hem te dwingen dat hy ſijne ſonden ſou verlaaten. Dewijl dat het de wille
Gods is, dat ſy alle vry ſijn, geduurende den tijt haar'er Proeve; het welk deſe korte levenstijt is.
En het is een ſoort van hoovaardy en verwaant-,
heidſijns ſelfs, dat men ſijn naaſten doorgeſagh wil onderwyſen of verbeeteren. Dewelke dikmaals beeter voor Godtſtaat, als wy ſelfs niet doen: hoe wel onſe naaftenſoo veele zeedelijke-burger deug
den of ſoo veel uiterlijke ſchijn van Goet niet en heeft als wy; 't geen dat wy geleert en ons daarin geoefent hebben, om by de menſchen aangenaam te ſijn, de welke altijt verachten het geen voor haar beriſpelijk is.
e
En daarom ſooonthouden haar de menſchen die
Politijkſijn of die een burgerlijk leeven leiden:
204
Dat den duyvelſch verandert
p
lichtelijk van groveen uitwendige ſonden,om voor eerelijke luiden geacht te worden: het geen dik maals een geringer deucht is, dan die geen heb ben, die ruw en onbeſchaaft ſpreeken, of die on
gemaniert ſijn. Het alderbeſte dat men doen kan, dat is, Sijn t
,
-
eige ſelfs te onderwyſen en te vermaanen, en dat men medelyden en liefdadigheid ontrent anderen heeft, wanneer ons dunkt dat ſy qualijk doen, en dat wy het niet beletten kunnen. Want het komt alleen de Rechters toe en die
over andere geſtelt ſijn, dat ſy de uitwendige mis daaden beſtraffen, om een goede burgerlijke regee ring te onderhouden. Doch Gy die een Vry menſch ſijt, belaſt u met niemant, maar arbeit om de waarachtige deucht wel te leeren, om die uit te werken in haare oeffe ninge : want daar in ſal den Duivel u niet kunnen bedriegen. -
Gelijk hy wel doen ſou, wanneer gy de uit
wendige werken, der geeſtelijke barmhertigheid, ſoud willen hanthavenen. Dewijl den Satan, ſich lichtelijker in de lichamelijke daaden kan indrin
gen, als in de geeſtelijke: om dat deſe lichamelij ke dingen veel gevoeliger en ſichtbaarder ſijn, en ook meer gepreeſen worden door de loftuitingen der menſchen, dewelke niets meerder achten, als
de ruimhandige Mildadigheid.
En als ſy ſouden ſien, dat iemant de hongerige ſpijſden, den dorſtigen laafden, den maakten bekleeden, de vreemdelingen herberghden, de ſteken beſocht, of de
dooden begraafden; men ſou ſoodanich een menſch VOOIT
-
in een Engel des Lichts.
2o5
voor heilich houden. Gelijk het in der daat ſeer
raar en ongemeen in deeſen tijdt is, ſoodanige
perſoonen te vinden, in ſulk een ongelukkigen en verdurven eeuw. Daar by naa alle de menſchen in het gemeen, vervult zyn, met gierigheid en be geerlijkheid, niets ſoekende dan haar eige voordeel, ſonder haar de noot van hun even naaſten aan te trekken.
-
En om dat de liefde ſoo verkout is, in de herten *der menſchen, ſoo acht men de foodanige heel deughtſaam te weeſen, dewelke een weinich van haaren overvloet aan de armen geeven; gelijk men de ſoodanige ook ſoo houdt, die eenich werk van lichamelijke barmhertigheid omtrent haar naaſten doen.
Hoe wel den Duivel ſeer lichtelijk in alle die dingen inſluypt. En indien men ſijne Streeken niet ondekten, -
men ſou lichtelijk veele lichaamelijke werken van
Barmhertigheid doen, die tot ſijn eer en roem
, ſtrekken ſouden.
s
-
Want die geen dewelke deeſe dingen ſouhant havenen, om van de menſchen geacht en aangeſien
te worden, die ſou een geveynſt menſch zyn, ge lijk de Pharizeen waaren, dewelke Jeſus Chriſtus
dikmaals beriſpt heeft. En hoewel ſy in der daat vele geeſtelijke en lichamelijke werken der Barm hertigheid deeden, ſoo zyn ſy daarom nochtans
niet ſalich geweeſt, maar in tegendeel zyn ſy ver acht geworden van Jeſus Chriſtus, de welke haar veel maal geveinſde noemt, in het midden van haare goede werken, Ert1 -
-
*-
206
Dat den duyvel/ich verandert,
En of het ſchoon waar, dat men geen goede
werken deedt, om gepreeſen en geſien te worden van de menſchen, ſoo ſou den Duivel nochtans
wel fijn voordeel daarin weten te vinden, doorde
ydèle Behaginge die hy aan ons ſelven ſou geeven. Want het is altijt eerelijker dat men giften geeft, als dat men gaaven ontfangt.
En daar zyn ook eenige menſchen, dewelke uyt haar aart en natuur, ſoo geneegen zyn tot milda
digheid, dat ſy wel wechſouden geeven, het geen ſy ſelfs noodich hadden, om te Voldoen aan de
natuurelijke geneichtheid die ſy daar toe hebben, En daar zyn ook diergelijke menſchen , die van ſulk een werkelijk of woelent en beſich leven zyn, dat ſy haar ſelfs wel ontrieven en beſwaren
ſouden, om de hongerigen eeten en drinken te geeven, de vreemdelingen te herbergen, de naak ten te kleeden, de kranken te beſoeken, en de doo den te begraaven; wanneer als ſy de natuurelijke
genegentheid hebben, om dit te doen.
-
Daarom mijn Kint, ſoo moet gy wel onder ſcheiden, wat voor een geeſt het is, de welkeube weeght, om de werken der Barmhertigheid te doen, het zy dat die geeſtelijk of lichamelijk zyn. Dewijl den duivel dikmaals de herten der men ſchen beweeght, om deſe daden te vermeenichvul digen en die boven-matich uit te doen werken: op dat hy ons verſtroyen en aftrekken ſou, van het inwendich onderhoudt, en ons alſoo beletten dat
wy tot de waarachtige deucht noit geraaken ſou den : en dat wy ons met die deuchden ſouden ver
genoegen, die by de menſchen wel geacht zyn. Ge
in een Engel des Lichts2o7 Gelijkerwijs de uitwendige werken der Barmher
tigheid zijn, dewelke een ieder prijſt en looft ſon der die te onderſcheiden: al is't dat die wel (onden
ſouden kunnen weſen, in de plaats van deuchden. Waar op gy, wel letten moet mijn Kint, op dat u den Duivel niet en komt te bedriegen. 't Welk u waarſchouwt
A
Owe wel-toegenegene in Ieſus Chriſtus
-
In Holſteyn, by 't Kaſteel Gettorp. den
# Mey.
I 67 2.
Anthoinette Bourignon.
Seſtiende
-
Brijf
Dat den Duivel onſe goede werken bederft,
UAan den ſelven: om hem te doen verſtaan,
dat den Duivel ſich vermengt met onſ goede werken, en dat hy de werken Gods ſelfs, ver durven heeft. Mijn geliefde kint
,
I K geloof dat gy verwondert zijt, over het geen ik in mijn laatſten geſeght heb; als, Dat de
werken der Barmhertigheid veel-maal tot # en glorie
Dat den duyvel onſe goede
2o8
glorie van den Duivel gedaan worden. Ondertuſ ſchen is dat ſeer waarachtich, maar door gebrek van die ſaak niet wel te deurgronden, ſoo ſchijnt het hart te zyn om te hooren, voor de menſchen die teedere Conſcientien hebben, en die alle dingen ten beſten willen keeren, door de ſlaphertigheid van haar natuur.
-
-
Sy willen blindelings gelooven, Dat het al goet is, wat men goet noemt, en dat alle ſoorten van goede werken Godt aangenaam zyn, het welk niet waarachtich is; uit oorſaak dat den Duivel, ſich met de beſte dingen vermengt, om die quaat te maaken. En ſulks heeft hy gedaan van het begin des werelts af, brengende het quaat in alle de wer ken Gods, de welke Hy alle goet geſchapen hadt. Dit kunnen wy in ons ſelfs bevinden, want hoe wel Godt den menſch geheel Goet en Volmaakt geſchaapen heeft, ſoo bevinden wy nochtans, dat
hy tegenswoordich Quaat en Onvolmaakt is. En al waar hy geſchaapen was om Godt te eeren, daar
eeren de grootſte meenichte der menſchen noch tans den Duivel, die ſy in alle dingen onderdanich zyn, in de plaats van Godt haaren Schepper te ge hoorſamen.
.
- -
Alle menſchen van een goet oordeel, die ſien wel uit den handel en wandel der huydendaach ſche menſchen, dat het ſelve waarachtich is. Daar
ſy ondertuſſchen niet gelooven willen, Dat de goede werken der menſchen, tot de eer des Duivels ſtrekken kunnen. Waardoor ſy te verſtaan geeven, dat ſy de werken der menſchen meerder achten, als
de Goede Werken Gods: door dien ſy wel geloo V
WCI) »
werken bederft.
2o9
ven, Dat denmenſch ſelfs tot de eerdes Duivels dient, hoewel hy een Goet Werk is, dat Godt gemaakt heeft; geheel heilich en volmaakt. En ſy willen niet gelooven, dat de goede werken der menſchen, tot de eer des Duivels gedaan worden: en alſoo kan ſulkx van geen goet oordeel afkomen. Want wat ſchijn van waarheid heeft het, dat de
Goede werken die Godt gemaakt heeft, tot de eere
des duivelsſouden kunnen dienen, en dat de goede werken die de menſchen ſoo onvolmaakt en bedur ven in haar ſelven ſynde doen, niet ſouden tot de eer des Duivels dienen kunnen? gelijk deſeſwakke verſtanden, haar ſonder fondament of gront in beelden, door een betovering des geeſts, waar door den Duivel haar het gemoet verblint, op dat ſy de waarheid der dingen niet ſouden kennen, maar deſelve opvatten naahaare Geneegentheeden en lafhertigheid. Want het is veel behagelijker en aangenaamer voor de natuur, dat men gelooft wel te doen, als te gelooven dat wy qualijk doen, en ook dat onſe goede werken ter eeren Gods dienen, als te geloo ven, Dat deſelve tot eer van den Duivel ſtrekken
ſouden. Door dien dat den menſch een Voldoening in ſich vindt, wanneer hy weldoet, als ook een Eergierigheid, om dat geen te willen uitwerken, 't welk het meeſt geacht is. En gelijk het eerelijker is God te dienen, dan den Duivel, ſoo kan men
ſich altijt wijs maaken, dat men Godt dient; voor namentlijk als men ſich oeffent, in het doen van de werken der Barmhertigheid: daar ondertuſſchen den Duivel, meerder eer uittrekt, als Godt. O
Van
2 IO
Dat den duyvel onſe goede
Van gelijken, wanneer den Duivel ſiet, dat een menſch ſich van de ſonde ontrekt, en dat hy ſich wacht van quaat te doen, waar toe de Satan
hem niet meer kan aanleiden noch opwekken, ſoo voert hy den menſch aan, om een groot getalgoe de werken te doen, op dat hy hem een Achting en Voldoening ſijn ſelfs ſou in geeven. En daar mee de maakt hy het Goede werk , tot een Quaat werk. Of anderſins, hy brengt te weegh, dat de menſchen, deſe Barmhertige perſoonen groote lijkx achten en eeren; op dat hy de ſelve in deydele eer of de eigen laatdunkentheid, ſou doen vallen. Den Duivel die tracht ook, om den geeſt des menſchen t'ontruſten, door de ſorgen van de gee ſtelijke en lichamelijke werken der Barmhertig heid. En ik ben ſelfs door ſoodanich een bekoo
ringe verſocht geweeſt: Want in mijn Jonkheid nam ik de ſorch van arme ſieke menſchen op my ,
en ik beſocht haar dikmaals, de ſelve helpende en dienende naa mijn vermoogen. Ik was ook, alder hande ſoorten van behoeftige en noodruftige men
ſchen,behulpſaam. Die twiſtig waaren, poogden ik te bevreedigen, en die luy of traag waaren, trachten ik wel te doen leven. En deſe dingen nam ik ſooter herten, dat ik de ſaaken van alderley ſoorten van bedrukte menichen onderſteunde, die my tot hulp verſochten : En ik was bedroeft, als ik maar ymant
moſt weer om ſenden, ſonder hem te kunnen hel pen. Maar ik bevond my eindelijk ſooſeer met beſigheeden overlaaden, dat ik geen ingetogent heid desgeeſts meer hadt: en ik wiert vandeſe arme
ſoo overlaſt, dat ik my genootſaakt vont, om af ſtant
werken bederft. 2 II ſtant te doen, van haar meerder te helpen. Eens deels om mijn onderhoudt met Godt weder te be komen, 't welk ik verlooren hadt, door dien ik
my vrywillich daar van hadt ontrokken, om die noodruftige menſchen : als ten anderen, om dat ik dagelijkx haar boosheid en bedroch ondekte. Want veele der ſelven die ſochten mijn byſtant, om gemakkelijker te mogen leeven, en om meer ſonden te begaan. Gelijk ſy in der daat deeden door mijn hulp en onderſtant. Want ik heb dik maals e-Aalmoeſſen gegeeven, en naderhant heb ik ſekerlijk geweeten, dat de arme haar tot de dron
kenſchap met de ſelvebegaaven, als ook tot de lek kernyen en de onkuisheid , wordende luy en lee dich, wanneer ſy ſaagen datſe ſco ſeer niet tot den arbeit genootſaakt waaren. En daarom lieten ſy naa om eenich werk by der hant te neemen, op dat ſy haar koſt ſouden gewinnen, om dat de aalmoeſ ſen haar de ſelve, met minder ſorch en moeyte gaaven.
-
*
Ik heb haar ook leugenaars en bedriegers te zyn bevonden, veinſende ſomtijtsgebrek, ſiektens of ſwakheeden te hebben, wanneer ſulks niet waar
achtich was. En ik ſach, dat mijn onderſtant, haar alleenelijk hadt geleegentheid gegeeven, om meer der te ſondigen; ſoo dat ſy ſtudeerden om wel te liegen, op dat ſy die dingen mochten genieten, om daar van inluyheid te leeven. En gelijk mijn voorneemen was, om alles wat ik in mijn vermogen had, tot de eere Gods te doen :
ſoo bevond ik in tegendeel, dat de werken der Barmhertigheid, de welke ik tot dien einde onder O 2
n3 ſn,
-
2 I2
Dat den duyvel onſe goede
nam, Tot de eere des duyvels keerden, door de in wendige ongeſteltheid der geenen, die ik wilde
byſtant doen. En ik heb dit ſoo klaarelijk on dekt, dat het my tegenswoordich onmogelijk is, om eenige werken van geeſtelijke of lichame lijke Barmhertigheid te doen; 't en zy ik van te vooren weet, of het tot de eere Gods ſal dienen, of niet.
Want ik heb veel liever ſtil te ſtaan, als quaat te doen. 't En is niet dat ik van mijn zyde ſouvreeſen quaat te doen, door mijn naaſten by te ſtaan, in alle
ſlagh van voorvallen in het algemeen, en ſonder uitneeming van perſoonen : Want ik weet dat Godt altijt onſe voorneemens inſiet, en dat hyaan merkt of die oprecht zyn, ofdat de ſelve tot Sij ne, of tot onſe eere ſtrekken.
Maar aan de kant der geenen, die onſe byſtant onweerdigh ontfangen, daar dienen onſe weldaaden tot ſtoffe om den Duivel te eeren. En op die ma nier is 't dat ik verſtaa, Dat de werken der Barm
hertigheid tot de eer des Duivels geſchieden. Het
geen u vreemt gedocht heeft mijn Kint, door ge brek dat gy niet wel overwoogen hebt, op wat manier dat ſulks geſchiet.
Want indien gy den ſtant der tegenswoordige menſchen, wilt van naaby onderſoeken, gy ſultſe
ſoo verdurven bevinden, Dat het onmogelijk is, de werken der Barmhertigheid meerder ontrent de ſelve te oefenen, ſonder in haare perſoonen te
zondigen. Dewijl dat de grootſte menichte gieri gaarts, onrechtveerdige en bedriegers zyn, en met alle andere ſoorten van ſonden vervult. En als men - -
haar
2werken bederft.
213
haar byſtant doet, of onderhoudt geeft; ſoo werkt men meede aan haare ſonden.
't Geen dat men op negenderley wijſe doen kan, gelijkikt anderen tijde beſchreeven heb, Dat men op ſoo veelderhande manieren in anderen ſon dicht, als in het quaat aan te raaden; dat te on derſteunen, het ſelve voor te ſpreeken; daar iets toe te geeven of by te brengen, het ſelve niet te
beletten, dat niet aan te klaagen aan die het ſou kunnen voorkomen; daar deelachtich aan te zyns en in dat te pryſen, als ook in het te verſchoonen. Nu, alle deſe ſoorten van ſonden worden in 't
geheel of ten deele begaan, wanneer menaan Godt
Iooſe perſoonen ſijne goederen geeft of haar hulp
# , namelijk, als men weet dat de ſelve ſoo danigh Rijn. t
*
Want als het u bekent is, dat een menſch tot de
aartſche goederen begeerigh is, en dat gy hem de ſelve dan geeft; ſoo werkt gy meede aan fijne ſon de van begeerlijkheid of gierigheid; het zy dat die menſch rijk of arm is, waaraan gy dat doet. De ſonde ſteekt niet in de veelheid der Rijk
dommen, maar ſy wort in het hert begaan, wan neer ſich dat hecht aan de goederen van deſe we relt, in de plaats dat het ſich aan Godt ſou hech ten of kleeven.
Deſe afkeering van Godt maakt de ſonde : en of men ſich van hem aftrekt om veel of om wei
nich gelt, dat vermindert de ſonde van de begeer
lijkheid en gierigheid des herten niet. En wanneer een menſch hoovaardigh is, en dat gy hem goederen of voordeelen geeft, ſoo wort -
-
-
-
-
O 3
-
ſijne
2f4
Dat den duyvel onſ goede
ſijne hoovaardy van u onderſteunt, en dus doen de ſoo zijt gy deelachtigh aan fijne ſonde: en het ſalu te laſt geleyt worden. Van gelijken, ſoogy aan een ſlokkert ofvraatach -
tigh en luy menſch, de tydelijke goederen deeſer werelt geeft, ſoo deelt gy hem de middelen tot alle die ſonden meede, de welke hy doen ſal met uwe gaven.
En by al dien gy een menſch kent, die een leu genaar, een dief of een ongetrouw perſoon is, en dat gy hem prijſt, niet durvende fijne booſheid aan andere bekent maaken; ſoo ſult gy aan al het quaat
ſchuldich zyn, dat hy aan andere doen ſal; door gebrek datſe van fijne booſheid niet gewaarſchout zyn.
s
-
Want indien de ſelve booſheid niet bedekt of
verſchoont wiert, ſoo ſou ſy geen ſchade kunnen doen, aan ſoo veele andere menſchen, dewelcke
haar door onwetentheid, daar van laaten verley den , en die volgen in veele ſaaken, ſonder ſelfs te kennen dat ſy quaat doen. Om deſe reeden, mijn Kint, ſoo heb ik u wel willen waarſchouwen, op dat gy u door onwetent heid niet ſoudt laaten bedriegen, of door het ge brek van de looſe archliſtigheeden des Duivels niet te kennen: waar door hy ſich van de menſchen doet eeren, en uyt haare beſte werken, ſijne glorie trekt, wanneer hy de ſelve uyt haare quaade be dryven, niet meer trekken kan.
Het is hem al even alleens, of hy ons betrapt en vangt, door de dingen die in haar ſelven goet zijn; of wel door de ſaken die in haar ſelven 4uaat zijn. Den
werken bederft. 2 15 Den Satan die doet gelijk yemant die een ander uyt het water wil trekken: kan hy hem vatten by de hant of by den arm, dat is het gemakkelijkſte; maar wanneer hy hem ſoo niet krijgen kan, ſoo grijpt hy hem by de voeten, by het hooft, of by het hayr: en ſonder veel te overleggen, hy vat hem daar hy hem het bequaamſt kan krijgen. -
w
Even het ſelve doet den Duivel met onſe zielen,
dewelke in perijkel ſijn , om inde ongeſtuimige zee deſer werelt te verdrinken. Godt die wil haar
behouden door de waarachtige Deucht ; en den
Duyvel trekt daar tegen aan met alle fijn macht. En wanneer hy ſiet dat hy de ſelve niet tot ſich kan haa len door openbaare ſonden, ſoo trekt hy haar door de deucht ſelve, en door de werken der Barmher
tigheid, die voor het meeſte gedeelte tot ſijn eer en glorie geſchieden. Tenzy dat den menſch ſeer
yverich op/ijn hoede is, en dat hy ſijne bedriegeryen ondekt, om de ſelve te ontgaan, door het middel van ſijne voorneemingen te ſuiveren, en om niet anders in alle ſijne goede daaden te ſoeken, als de eenige eer en glorie Gods: beſtrydende alle de aan vechtingen geduurich, dewelke den Duivel hem daar in ſou mogen aandoen: betuigende en we derſpreekende de ydele glorie en het aanſien der menſchen: vermydende alle ſoorten van overdaat en verwarringen : en in alles Beſcheydentheid ge bruikende, om ſijne goede werken wel te ſchikken en te reguleeren. Siet daar, dat ſijn de AMiddelen, om onſe goe de werken niet ter eeren van den Duivel te doen.
Want ik wil niet ſeggen, dat men het doen dergoe O 4
de
216
Dat den duyvel onſe goede
de werken behoorde naa te laaten; dewijl dat men die niet te veel doen kan, wanneer de ſelve maar met
Beſcheidentheid gedaan worden. Dan men moet wel ſcherp toeſien, dat den Duivel noch de ſonde, ſich daar onder niet vermengt ; gelijk het mee ſtentijt gebeurt. Uit oorſaak dat de menſchen niet vlytich genoch bemerken, dat den Duivel ſich vermengen kan, in de dingen die in haar ſelven goet ende heilich ſijn: Het welk hy nochtans ge meenelijk doet. Want hy heeft Jeſus Chriſtus wel bekoort of
aangevochten, tertijt als hy vaſten in de woeſtyne. En nochtans konder niets heiliger noch vol
maakter weeſen, als deeſe afgeſcheydentheid van Je ſus Chriſtus in de Wilderniſſe, alwaar hem de Geeſt
Gods geleit hadt, om buiten alle beletſelen, hem met ſijn Hemelſchen Vader te onderhouden. En
noit was daar yets ſuiverder, als de oochmerken Onſes SA LIG MAKER S, de welke ſecht ,
Dat hy in deeſe werelt niet gekomen is, omſijnen wille te volbrengen, maar den wille des geenen, die hem
geſonden hadt. Daar ondertuſſchen den Duivel de ſtoutheid wel
nam, om hem verſcheide maalen te gaan bekoo ren, als door de ydele glorie of eer: Hem aanbie dende de Koninkrijken des werelts. Soo verſocht hy hem ook door de ſteenen, Op dat hy die in broot ſou veranderen, van weegens fijn honger. Van gelijken ſoo quam den Duivel, Hem door de Schriftuur aanvechten, ſeggende ; dat hy ſich,
van het bovenſte des Tempelsſan nederwaarts ſtorten, dewijl
averken bederft.
217
dewijl dat 'er geſchreeven is, dat de Engelen ons be 2vaaren ſullen.
Sijn dat niet liſtige bedriegeryen des Duivels, die ſich van de alderheilichſte dingen bedient, om
Jeſus Chriſtus te bekooren? Want hy taſt hem aan in ſijn Vaſten, in ſijn Vertrouwen op Godt, en in ſijn Heerlickheid, biedende hem aan, alle de Ko ninkrijken des werelts. Hoe , ſou den Duivel dan die ſchepſelen niet aanvechten, dewelke ſwak en onvolmaakt ſyn, ge
lijk als wy menſchen dat ſyn, weſende ſoo wijt af geſcheiden van de minſte volmaaktheid van Jeſus Chriſtus.
Want wie is die perſoon, dewelke ſich in een
2woeſte plaat ze vertrekt, om ſich alleen in het on derhoudt met Godt beſich te houden, buiten de
perijkelen en de tijt-ſpillende verſtroyingen des werelts ?
En wie is die geene de welke de Koninkrijken of de Rijkdommen deſes werelts, weygert ? En wie is het, onder de geeſtelijke menſchen, de welke Godt niet verſoekt, door ſyn onbedachtſa me-lichtveerdigheid en ſyn waanwiſe-laatdunkent heid? Want ſoo haaſt als ſy eenige Genade of ee nich beſonder licht van Godt ontfangen hebben,
ſoo verheffen ſy haar eigeſelven en achten ſich meer als andere. En ſoo draa alsſy de ſonde verlaaten, om haar tot de werken der Barmhertigheid te be
geeven, ſoo beelden ſy'er in dat Godt haar ver plicht is, en dat alle menſchen haar moeten hooch achten.
-
En dat valt inde gedachten van alle de menſchen O 5 die -
-
"
218
«
Dat den duyvel onſe goede
die Godt eerſt beginnen te dienen, en die de waa
redeucht ſoeken, ſonder dat daarymant van uytge ſondert is , en dat door de verdurventheid van onſe aai U en IMaCUUlf.
Dewelke het tegendeelſeggen en gelooven, die ſyn bedroogen, en ſy wandelen buiten de waar heid en de kenniſſe van haar eige ſelven. Want alle de menſchen in het algemeen, enyder van haar in het beſonder, die brengen deſe na tuurelijke geneegentheeden met haar, als ſy inde we relt komen. Sy ſyn alle hooveerdich en laatdun kent, begeerende Eeren, Rijkdommen en Ver makelijkheeden, en altijt willende voor andere ge acht ſyn; ſoo dat ſy haar inbeelden allegoederen en heerelijkheeden waardich te weeſen 3 jaa ſelfs ſoo dunkt haar, dat er Godt verplicht is, om de minſte weldaadt die ſy doen. Uit oorſaak dat den Duivel, deſe hooveerdigheit des leevens, in de men ſchelijke natuur gevoert heeft, dewelke het hert des menſchen op blaaſt, 't geen noit wil vernee
dert ſyn, noch ſyn gebreken mangel erkennen of bekennen.
'A' e
Want Adam ſelfs die verootmoedigde ſich niet, naaſijne ſonde, maar hy trachte om ontſchuldiging daar in te vinden, ſeggende tot Godt: 'De vrouw
die gy my gegeeven hebt, die heeft my beweeght, om van den Appel te eeten. En de vrouwe ſeide: De ſlange heeft my bedroogen. Sulkx nam ſyn oorſpronk uit de Hoogmoedig
heid, dewelke den Duivel alreede geplant hadt, in het hert van onſe eerſte ouderen, en door haar,
in het hert van alle de menſchen, die uit haar voort ſpruy
werken bederft. 2 19 ſpruyten ſouden, dewelke alle bevlekt en bevuylt ſyn, met deſe ſonde van hoovaardigheid: en daar om willen ſy haare gebreeken niet bekennen, maar ſy verdeedigen of ontſchuldigen die, naa haar vermogen, en dat blijft haar by tot den doodt toe. Ten minſtenſoo lang, totſe de verdurventheid
van haar aart en natuur, door de waarachtige deugt te boven gekomen zyn: tot de welke, als ſy geko men ſijn, ſoo heeft den menſch den Duivel over
wonnen, dewelke geen macht heeft, als overſijne eyge 2werken, of over de verdurventheid, die hy inden menſch veroorſaakt heeft. En als de ſelve eenmaal overwonnen is, ſoo HER LE E FT den menſch
in de Kracht der Genade, waar in Adam geſchaa pen is geweeſt. En hy beſpot den Duivel, wanneer als hy ſich met Godt vereenicht bevindt, door de Liefde die hy Hem toedraacht. Als dan wort den menſch een NIEUW-SCHE PSE L, dewel
ke voortaan geen Gemeenſchap meer hebben wil, met deſe verdurventheid, waar in hy gebooren is. Maar evenwel ſoo moet den menſch op ſijn Hoe de ſijn, want gelijk den Duivel onſe eerſte ouderen
wel verleit heeft, wanneer ſy in den ſtant der Ge naade waaren; ſoo ſou hy ook een menſch wel verleiden kunnen, die in deſe Genaade weer her
booren is, ſoo lang als die in ſijn Beproeftijt leeft, het welk den tijt van dit ellendich leeven is.
Want God wilde getrouwigheid des menſchen, ontrent hem Beproeven. Hy hadt hem Vry geſchaa pen, en ſoo was het nootſakelijk, dat deeſe vry
heid van den menſch geprobeert en verſocht wiert: anders ſou het een dwang geweeſt ſijn. En # O -
-
--
- -
-
Dat den duyvel onſe goede Godt den menſch ganſchelijk hadt willen dwingen om hem te beminnen, de menſch ſou wel gelukkig geweeſt ſijn, nadien hy een Slaaf van Godt ſou geweeſt hebben. 22O
Maar God heeft den menſch veel meerder willen
verheerelijken, wanneer hy hem tot een vryſchep ſel maakte, op dat hy met den menſch ſijn Onder houdt ſou neemen, waartoe Godt ſijn ziel, tot ſijn Bruyt heeft willen verkieſen, en niet tot fijn Slaaf.
Dit is de oorſaak, dat den menſch een Proef-tijt heeft moeten hebben, of een tijt om ſich te be denken, op dat hy ſou beſluyten, of hy ſich gewil lichlijk tot ſijn Godt begeerde te voegen, en ſich
met hem te vereenigen, of, dat hy dat niet doen wilde.
En deſetijt om ſich te bedenken, of andersdeſe tijt van proeve, is dit tegenswoordich leeven ge weeſt, in het welk Adam getuygenis moeſt geeven, van de getrouwheid die hy ſijnen Godt toedroech. Daar hy ondertuſſchen ſoo qualijk is bedacht ge weeſt, dat hy de Trouw vervalſt of gebrooken
heeft, die hy aan Godt, den Bruydegom ſijner ziele, ſchuldich was; op dat hy ſich met de ſchepſelen te ſamen ſou voegen, de welke ſijne liefde niet waardich waaren. En door dit middel heeft hy verachtert of uit doen ſtellen, deſe Verbintenis die Godt met ſijn ziele maaken wilde : tot er tijt toe,
dat ſijn ſonde en ongetrouwigheid, door Boete ſou de geſuyvert zijn.
. Waarom fijn Proeftijt, in een tijt van penitentie
of Boete is verandert geworden; de welke hy alle den tijtſijns levens getrouwelijk gedraagen heeft. -
-
Maar
werken verderft.
22t
. Maar de Eerſucht, die ſijne eerſte ſonde in onſe herten geplant heeft, de ſelve doet ons Adam dik
maals verachten, en qualijk te vreeden tegens hem zijn, van wegens het quaat dat hy ons veroorſaakt heeft. Even al eens, of hy de oorſaak van onſe ver doemenis was; 't geen een groote dooling is.
Want of ſchoon Adam nimmermeer geſondighe hadt, ſooſouden de andere menſchen daarom niet
naagelaaten hebben, ſich ſelven te verdoemen door
haare eige ſonden, geduurende dentijt haarer Pro bering. Alwaar een yder in ſijn beſonder, het Ge tuygenis moeſt geven, van de Getrouwheid, die hy ſijnen Godt toedroegh.
Dewijl dat alle de menſchen in 't gemeen, en een ygentlijk van haar in 't beſonder, van de ſelve natuur waaren, en van de ſelve conditie of ſtant, gelijk Adam voor ſijne ſonde was. En daar is noch tegenswoordich geen ander on derſcheit, tuſſchen den ſtaat des menſchen, en den ſtaat Adams; dan alleenelijk dat tzeedert de ſon
de, alle de menſchen met een Geneegentheid tot het Quaat gebooren worden: daar Adam in ſijne ſchepping, niet anders dan een Geneegentheid tot het Goede hadt.
Buyten dat, ſoo zyn wy van de ſelve conditie of ſtant als Adam, en tot het ſelve einde geſchaapen;
te weeten, Dat onſe zielen de Bruyden Godsſouden weeſen : in middels dat wy hem getrouw bleeven, alle den tijt van Proef en Boete, onder de welke
wy blijven moeten, in dit tegenswoordich leeven, het welke ſeer kort is, by dat van Adam.
En indien wy de waarheid deſer dingen v# er'-
en
222. Dat den duyvel onſe goede werken bederft. kennen of begrijpen konden, en de looſe ſtreeken des Duivels ontdekken, om die ſelfs in onſe beſte
werken te vermijden : Soo ſou men moeten ho pen, om tot de eeuwige vereeniging met Godt, we derom te geraaken. Want de ſonde Adams kan ons niet verdoemen, indien onſe eige ſonden ons niet verdoemen; door dien Godr de ſonde Adams vergeeven heeft, mits
dat hy de Boete vervullen ſou. En Godt heeft ook
aan alle de andere menſchen de ſonde vergeeven, op dieſelve conditie of voorwaarde.
Maar het ongeluk der tegenswoordige men ſchen, is, dat ſy deeſe dingen niet kennen, en dat ſy haar alhier willen Verblijden, in de plaats van hier te Lijden. Het welk een valſche overredinge of wijsmakinge des Duivels is, die ſich met de al
derheilichſte dingen vermengt, ſonder dat wy het gewaar worden. 't Welk u bidt te gelooven, Sy, die ſorch over uwe ziel heeft,
Owe wel toegenegene in Ieſus Chriſtus In Holſteyn, by't Kaſteel Gottorp. 8 den ,, Mey. 167 2. Anthoinette Bourignon,
223
Seventiende Brief Dat de Sonde alleen, alderley ſoorten van Quaat veroorſaakt.
-Aan den ſelven, om hem te doen ſten, dat
alle de ellenden, de welke den menſch in ſijn
lichaam en in ſijn geeſt gevoolt, uyt de ſonde alleen voortkomen. Mijn Geliefde Kint.
IE mijn voorgaande Brieven heb ik u beſchree ven, Hoe dat den Duivel op verſcheide manie
ren de menſchen bekoort, en dat hy in de Deucht ſelveſich inſteekt, op dat hy onſe goede werken,
tot fijne glorie en eer ſou doen ſtrekken: 't geen maar al te veel gebeurt.
-
-
-
Maar ik vrees dat hyu noch wel ſou achterhaa len, door een andere manier van verſoeking, die gy niet ſoudt kunnen ondekken, indien gy daar van niet gewaarſchout waart. Dit is, Dat als gy alle de liſtigheeden en den macht des Duivels wel ſult ingeſien hebben, en door u eigen ervarentheid on
dervonden, Dat hy het is die u verwekt om quaat te doen:
Het dan te vreeſen is, dat gy ſult denken, Om
de ſchult van alle uwe ſonden, op den Duivelte leggen: dewijl dat de ſelve, ſomtijts tegens uwen wil, van Hem afkoomen. ,,
-
Want het hert des menſchen, is ſoo he: -
-
1CIl,
224.
Dat de Sonde alleen,
dich, Dat het ſijn gebrek of feilinge niet beken nen wil, en het ſoekt buiten ſich ſelven, naa de oorſaak fijner ſonden. Het welk gy ſoo veel te
meer doen ſult, door dien ik u in het lang uit gebreit heb, Dat alle de Quaaden van den Dui vel afkomen, en alle de Goede dingen van Godt. Maar hoewel ſulkx ſeer waarachtich is, ſoo
moet men daarom niet gelooven, dat den Duivel van ſich ſelfs, ons oit kan dwingen, Om quaat te doen. Want hy is een ellendige onmacht, die
ganſch geen vermoogen heeft, noch oponſe zie len, noch op onſe herten, noch ook op onſen wille :
-
Dan alleenelijk, dat hy daar ſoo veel macht op heeft, als den menſch ſelfs, Hem die macht komt te geeven.
Hy kan het quaat aan onſen Geeſt wel voorſtellen, en onſe wil beroeren om dat quaat te volgen, en ſelfs kan hy onſe verdurve natuur wel aanporren of opwekken, om het geſeide quaat te doen: maar noit kan hy ons DWINGEN ; ſoo lang als on ſen wil in het vaſte voorneemen blijft, om aan het quaat haare bewilliging of toeſtemminge niet te geeven.
W
Den Duivel is gelijk een gebonden hont, die niet verder loopen en gaan kan, dan ſijn ketting langh is; en Godtſal hem geen meer macht geven, dan den Wil van den menſch dat begeeren ſal. n
Want al is het ſchoon, dat God den Duivel heeft
toegelaaten , om JOB te verſoeken, door het verlies van goederen, van kinderen, van vrienden
en van fijn geſontheid; ſoo heeft Hyden ſelven -
In Olt
allerley ſoorten van Quaat veroorſaakt. 225 noit toegeſtaan, om Iobinſonden te doen vallen. En
al is't dat jobden dach van fijn geboorte vervloekt heeft, om de ellenden waar in hy ſich bevondt;
ſoo heeft hy ſijnen Godt nochtans daar door niet vertoorent, noch hy is in eenige ſonde gevallen. Door dien dat hy alleenelijk de vervloektheid ver maledeide of quaat toe wenſte, dewelke de ſonde in de menſchelijke natuur gebracht heeft. En alle menſchen hebben gelegentheid om de ſonde te ver vloeken, gevoelende de pynen en het lyden, de welke deſe ſonde aan den menſch veroorſaakt heeft.
Want voor de ſonde was den menſch aan geender ley quaaden onderwurpen , maar hy genoot alle goet, ſonder vermenging van eenich quaat. Hy kon geen honger noch dorſt hebben, noch te heet of te kout ſijn. Hy hadt geen arbeit noch vermoeit heid, noch ſlaperigheid of ontſtelteniſſen in ſijn lichaam, of in ſijn Geeſt. Noch hy hadt ook eenige ſiekten, en aan de doot was hy niet onderwurpen.
Invoegen dat den menſch alle de ſoorten van wel luſten in deſe werelt ſou genoten en gebruikt heb ben: En naa dat ſijn proeftijt ſou verby gegaan ſijn geweeſt; ſooſouhy in Genade beveſticht ſijn geworden, om eeuwich wel gelukſalichte leeven. Maar de ſonde alleen, heeft den menſch berooft
van alle deſe gelukſaligheeden, en heeft hem in alle ſoorten van lydens en ongelukken geſtelt. Het welk als job, in het midden ſijner ellenden ſijnde, in ſach : ſoo vermaledyde of vervloekte hy met reeden, den Dach ſijner geboorte, om dat hy doen tertijt gekomen was, in ſoo veele onvermy delijke ellenden. P
Maar
226
Dat de Sonde alleen,
Maar hy vervloekte den Dach niet in welkehem
Godt geſchaapen hadt: in tegendeel hygebene dyde of zeegende Hem van Alles, dewijl dat hy ſijn getrouwen Knecht was, de welke wel wenſch
te, om voor fijne ſonden aan de Goddelijke gerech tigheid te voldoen. Enteroorſaak van ſynen Wenſch, ſoo liet Godt aan den Duivel toe, om hem op verſcheide wyſen te plaagen, om van ſyne Getrouheid, aan alle men ſchen Getuigenis te geeven, en ook aan den Dui vel ſelfs.
Maar de menſchen, die de weegen Gods niet verſtaan, die oordeelen dat job ongeduldigh is ge weeſt; het geen niet waarachtich is. Want ſijn ziele verheuchde haar, dat Godt ſich van hem wilde
bedienen, tot een Spiegel van Geduldigheid, en om den Duivel tot ſchande te maaken, de welke hem noit in ſonde kon doen vallen, al was het
ſchoon, dat hy het ſelve op ſoo veelderley manie ren, quam te beproeven. Godt die wiſten kende, dat het herte jobs in alles aan ſijn heilige wil onder wurpen was, en dat hy ſich geſtaadich aan Godt op-offerde, om op ſoodaanich een manier beproeft te worden, als het Hem ſou behaagen. En om deſen Wenſch, ſoo liet Godt aan den Dui
vel toe, om Jobte moogen verſoeken. En ſoo den Duivel eenige macht op den menſch had, ſoo ſou het hem niet noodigh geweeſt hebben, om aan Godt te vraagen, dat hy verlof mocht heb ben, Om job te beproeven, of door ſijne plaagen te verſoeken : want hy ſou het dan van ſich ſelfs -
gedaan hebben, ſonder eenich verlof, -
Maar
allerleyſoorten van Quaat veroorſaakt.
227
Maar hy heeft gantſch geen macht over den menſch, dan alleenelijk die macht, de welke den menſch uit ſijn eige vrye wil, aan den Satan geeft. En Godt die kan of wilden menſch noit eenich
# doen, noch hem dat laten overkomen, ſon er de toeſtemming van fijne vrye wil. En als den menſch ſondicht, ſulks geſchiet door
ſijn vrye wil: jaa ſelfs ook als hy ſich verdoemt. Uit oorſaak dat Godt noit eenich menſch kan
verdoemen, ſonder het aldergrootſte Quaat te Be
gaan, dat oit geſchieden kan: 't geen van Godt niet afkoomen kan, alſoo hy nimmermeer het Quaat kan doen,
De Sonde des menſchen alleen, die verdoemt den menſch, maar Godt verdoemt hem niet: want
indien daar geen ſonde was, daer ſou geen verdoe
menis zyn. En nadien de ſonde een vrywillige daad des menſchen is, ſoo kan hy fijne verdoemenis, noch aan Godt, noch aan den Duivel toeſchrijven. Door reeden dat Godt den menſch, altijt over
vloedige genaden geeft, om ſich daar door te be houden en ſalichte maaken: En om dat den Dui
vel het vermogen niet heeft, dat hy den menſch ſou verdoemen.
Soo dat den menſch, in waarheid ſich ſelfs alleen
de ſchult kan geeven, van de ſonden die hy begaat; en hy mach de ſchult daar van noit op den Duivel
leggen. Door dien dat hy ons niet beſchaadigen kan, wanneer als wy dat niet willen weeſen. Hy kan den
menſch wel aanblaffen, gelijk een gebonden hont doet, maar hy kan ons niet bijten, 't en zy dat wy tot hem naaderen -
-
-
-
P 2
Daar
228
Dat de Sonde alleen,
Daarom mijn Kint,ſoo moet gy noit gelooven, dat den Duivel de oorſaak is, van het quaat dat gy doet, en al hoewel alle Quaaden van hem afko
men, ſoo kan hy die aan ons niet geeven, ſonder onſe bewilliging. Hy kan ons lichaam of onſen geeſt wel quellen, namentlijk,als wy wenſchen, Datonſe zielen door het lijden mochten geſuivert worden. Als dan ſoo laat hem Godt wel toe, om ons
door die dingen te verſoeken, die ons het heilſaam ſte zijn. Gelijk hy den Duivel wel toeſtaan ſal, dat hy een deugtſaam man komt arm te maaken; wan meer als Godt ſiet, dat de ſelve ſich vergeeten ſou, door de goederen des werelts. Want Godt ſijn ziel
beminnende, die neemt hem ſijne rijkdommen af, als een oorſaak van ſijne verdoemenis.
Somtijts berooft hy de ſoodanige ook van ſijn eer of geſontheid, uit de vrees of voorſorge, dat die dingen de volmaaktheid van ſijn ziel verhinderen mochten.
En het is niet altijt de eygentlijke wil des men ſchen, dat hem de geſeyde dingen ontnomen wor den : want hy beklaaght ſich daar ſomtijts over. Maar als Godt die wech-neemt, ſoo is dat altijt
over een komende, met de oneygentlijke wil van den menſch.
By voorbeelt, den menſch wenſt niet arm, noch gequelt, of ſiek te zijn, maar hy begeert wel, Dat hem God alle die dingen ſou toeſenden, die noodig
tot fijne ſaligheid zijn. En God ſijn opſicht nemen de op die Goede Wil, die ontbloot den menſch
van al het geen, dat hem hinderlijk ſoude kunnen
weeſen in de ſaligheid, die hy wenſcht. En dat is eept
allerley ſoorten van Quaat veroorſaakt. 229 een vaderlijke liefde de welke Godt den menſch
toedraaght , en geenſins een Kaſtijdinge, gelijk de ſinnelijke gevoeligheeden van de natuur die ont fangen, haar daar over beklagende. Maar het is in der daat dat geene, waarom den menſch in de gront ſijner ziele gewenſt heeft : namentlijk, de heilſame dingen noodich tot ſijn zaligheid. En den Propheet ſelfs, die bidt Godt, Dat hy
ſijn weerſpannige wil bedwingen ſou. Waaruit men zien kan, Dat Godt den menſch nimmermeer quel lingaandoet, 't en zy dat het ſijn eigentlijke of on eigentlijke wil is. En door reeden, dat Godt den menſch geheel vry heeft geſchaapen, ſoo vermach hy niet ge dwongen te worden, noch tot het goet noch tot het quaat, niet meer van de zijde Gods, als van de zijde des Duivels, dewelke den menſch noit tegens ſijn wil kan doen ſondigen, noch eigentlijk noch ook oneigentlijk. - 7
Maar de menſchen die kennen niet altijt, de on eigentlijke wil, de welke ſy hebben om quaat te
doen, en daarom ſoo ſeggen of gelooven ſy, Dat het den Duivel is, dewelke haar doet ſondigen te gens haaren wil: dan het ſelve is niet, als een ver ſchooning van weegens haare ſonden. Het is waarachtich dat den Duivel den menſch
wel kan verſoeken of bekooren tegens ſijn wil,
maar hy kan hem niet doen ſondigen teegens ſijn wil.
Den Duyvel ontroert den geeſt des menſchen wel, en hy doet hem her-denken, de dingen die hy
behoorde te vergeeten, en ook te vergeeten het -
- - --
--
--
-
P 3
geen
-
23o Dat de Sonde alleen, een hy hoorde te bedenken. Maar indien den menſch wel op ſijn hoede is, en dat hy het quaat *.
niet doen Wil, ſoo ſal hy wel ondekken, dat ſulks
van den Duivel komt, dewijl dat hem die dingen geſchieden tegens ſijn wil. En hy ſal ſich door het Geduurigh Gebedt tot Godt begeeven, het welk
Jeſus Chriſtus ons ſoo ſeer aanbevoolen heeft, als een ſaak ten alderhoochſten noodich ter ſaligheid zynde. Want dewijl wy een vyant hebben, de welke wy Geduurich moeten beſtrijden, ſoo hebben wy Geduurige wapenen van nooden om ons te ver weeren: en het is noodich, dat wy daar alle de da gen van ons leeven in beſteeden. Dit is het dat den Apoſtel ons aanraat, nament lijk, Om altijt te bidden, ſonder oit op te houden. Door dien wy de goddelijke byſtant geſtaadich noodich hebben, om de geduurige aanvallen, de welke den Duivel op ons doet, te wederſtaan: want het is ſijn handeling en ſijn hantwerk, om het meeſte quaat te doen dat hy kan. En gelijk een Koopman ſich gelukkich acht wan neer hy door ſijn handel veel gelt kan winnen; ge lijk ook een Ambachts-man doet, wanneer hy dat ſelve door ſijn arbeit kan verkrijgen: alſoo acht ſich den Duivel ook gelukkich, Dat hy veele zielen tot ſich gewinnen mach ; ten einde dat hy over de ſelve, ſijne Wreetheid ende Booſheid ſou vermo gen te oefenen. -
e
Daar vandaan komt het, dat den Duivel van
ſijn kant nimmermeer in fijn arbeit ophoudt, om eenige nieuwe archliſticheeden uit te vinden, op -
-
dat
allerleyſoorten van Quaat veroorſaakt. 231 dat hy de zielen der menſchen ſou achterhaalen. En wanneer men hem de deur van ons hert aan de
eene zyde toeſluit, ſoo tracht hy daar in te komen, door een venſter van de andere zyde.
Invoegen, dat alle de menſchelijke wijſheyt te ſaa men, niet machtich is, om alle de looſe ſtreeken des Duivels te ontdekken : want alſoo hy een ſeer ſcherpſinnige geeſt is, ſoo overtreft hy door ſijne liſtigheid, de bequaamheid des verſtants, van de geeſt des menſchen. Om deeſe reeden, ſoo heeft den menſch door een dringende nootſakelijkheid, het GE DUU RIGH GE BE DT, nootſakelijk van nooden; op dat hy de bekooringen des Duivels ſou ontdek ken, dewelke hy ſonder een Goddelijk licht niet kennen kan: en noch minder heeft den menſch
de Kracht om die aanvechtingen tegens te ſtaan, ſonder den BYSTANT Gods, die hy Ge duurich moet aanroepen, en ſonder ophouden tot Hem om hulpe uitſchreeuwen. Door dienden Duivel nimmermeer ſlaapt, maar op ons loert en waakt, wanneer als wy ruſten. Maar de kracht des
Geloof ende Hoop op Godt, die kan ons de overhant over den Duivel doen verkrygen, en hem doen verachten, als zynde een ellendige Onmacht of onvermogentheid. Door dien dat hy ons noit in een eenige ſonde kan doen vallen, ſonder de toe ſtemmende bewilliging van onſe eige Wil ; de
welke als wy aan den Duivel niet geeven, ſoo kan hy den menſch in geenderley manier beſchadigen: hoewel dat hy hem met alle fijne krachten verſoe ken en bekooren mocht, alle dentijt die hy leefden. -
--
-
-
-
-
P 4 '
'
Deſe
232
Dat de Sonde alleen,
Deſe bekooringen, die dienen alleenelijk dan
den menſch, tot grooter en waarachtiger deugden; naadien dat hy ſijn Proef tijdt deur gaat, in het
bewijs van fijn getrouwigheid aan Godt, als hy niet bewillicht in de verſoekinge, de welke den Duivel hem aandoet.
En ik acht den ſtaat van een menſch veel geluk: kiger, dewelke bekoort wort, als dienſtant waar in hy niet bekoort wort : te weten, wanneer hy die verſoekinge wil tegenſtaan. Door reeden dat deſe verſoekende-bekoringen, onſe zielen zuive ren, en aan de Gerechtigheid Gods voldoen: de welke ons met Rechtveerdigheid de Boete voor onſe ſonden opgeleit heeft. Dewelke Boetemen nootſakelijk voldoen moet, geduurende den tijt onſer Beproevinge, dewelke Godt bepaalt heeft, van de ſcheppinge der menſchen aan. En in dien wy de bekoringen des Duivels, niet
gewillich in den tegenswoordigen tijt begeeren uit te ſtaan, ſoo fullen wy naa de tut des doots veele ge voeliger pynen lyden moeten. Alwaar de ziele van dit iterfelijk lichaam afgeſcheiden ſijnde, de ſchei dinge van haaren Godt, veel leevendiger gevoelt, als ſy niet en doet, terwijl ſy noch in dit ſterfelijk lichaam is opgeſlooten: 't geen het gevoelen van die afgeſcheidentheid diverteert ofafwent, door fijn vijf natuurelijke ſinnen. De welke ſiende, hoorende, riekende, ſmakende en degroove aart
achtige dingen gevoelende: ſooisden menſch ge lijk als opgetoogen en ſijn tijt vergapende; op dat hy de afgeſcheidentheid fijner ziele van Godt, ſoo
lgevendich niet gevoelen ſou. En ſoo maakt hy ſijn -
--
alder
allerleyſoorten van Quaat veroorſaakt. 233 aldergrootſte ongeluk , ſich als ongevoelbaar, door de ophoudinge der aartſche dingen of goe deren.
-
Dewelke niet anders zyn, dan waarachtige Ver lokkingen en Toveryen: want,al is't dat men door Ervarentheid ſiet, dat noit eenich menſch in deſe
werelt, volkomentlijk verſadight, of vergenoeght is geweeſt met de aartſche dingen, hoewel hy die naa fijn wenſch genoot; ſoo bemint men die noch tans. En deſe liefde, die trekt ons af van de liefde Gods, ſonder dat wy daar pijn van gevoelen. Maar naa de doot ; wanneer deſe grove en aart ſche dingen voor ons geyndicht ſijn, ſoo brengt dat te weegh, dat wy de afweſentheid Gods, als dan le vendich gevoelen : dewijl wy dan niet meer door eenige andere dingen, gediverteert of opgehou den worden. En dit ſal duuren tot dat onſe Proef
tijt ſal voorby gegaan ſijn, dewelke Godt alleen weet, hoe lang dat die duurenſal. Maar het is over-waarachtich, dat die geen de welke in dit ſterflijk leeven, de bekoringen des
Duivels niet gewillig verdraagen wil; dat hy de ſel ve ſeekerlijk, veel gevoeliger naaden doot ſally
den. Nadien dat geen quaden ongeſtraft ſullen blyven, en geene goede daaden, ſullen ongeloont gelaaten worden.
-
En die geen dewelke dit Goet uit werkt, van dat hy den Duivel wederſtaat, en ſijne bekoringen niet
involgt, die moet een eeuwige vergeldinge ver wachten.
En daarom ſoo dunkt het my, dat, als men in dit ſterfelijk leeven niet bekoort is, Het ſelve de grootſte P 5
Dat de Sonde alleen, 234 grootſte bekoringe allerbekooringen is, dewijl het ons berooft, om aan de Gerechtigheid Gods te voldoen, en om dat het ons verbint, om naa
maals veeleſwaarderpynigingen uit te ſtaan.' Hierom mijn Kint, ſijt niet bedroeft, dat gy de Bekoringe des Duivels gevoelt, maar wederſtaat die kloekmoedichlijk. Want den Eeren-prijs leit in den ſtrijt, en niet in de traagheid of in de ruſt. Dewijl, als wy de Bekooring niet gevoelen, het een Teeken is, Dat den Duivel ons in een verge
telijke ſlaap-ſiekte houdt, op dat hy ons ongevoe lich en ſonder pijn of ſorge, den eeuwigen doot ſou doen ſterven.
Maar wanneer hy ons met alſijn macht beſtrijt, ſoo is dat een Teeken dat hy ons niet vaſt hout, en dat hy vreeſt om ons te verlieſen. En daarom grijpt wederom een goeden moet, en Bidt Godt in ootmoedigheid des herten, dat hy u de krachten geeft, om deeſe vyant te boven te komen. Maar ſecht noit dat het den Duivel is, die u het
quaat doet begaan. Maar ſlaat op u borſt, en be kent u ſchult. Dewijl den duivel u niet kan dwin
gen om quaat te doen: maar alleenelijk u verkeer de wil, wanneer als de ſelve aan ſijnebekooringen haare toeſtemminge geeft.
Want indien den Duivel ſpreeken mocht, wan neer als gyſeght, dat hy het is geweeſt, die u heeft doen ſondigen; hy ſou u ſeggen, Dat het een leu gen was, en dat hy het niet geweeſt is, die u de
ſonde heeft doen begaan, maar dat het u eige wil : ſonder welkers bewilligingh gy niet isſondigen geweeſtkunt, TTT'
- -
- -
--
Gy
allerlei ſoorten van Quaat veroorſaakt. 235 Gy kond welſondigen ſonderden Duivel: Want ſijn boosheid is in ons gekoomen, door de eerſte ſonde Adams.
Maar den Duivel die kan in ons niet ſondigen, ſonderonſe toeſtemming. Gy zijt altijt Vry om quaat te doen, al was het dat den Duivel u niet bekoorde of daartoe aendrong, door dien dat uwen aart of natuur door de eerſte
ſonde bedurven is geworden. Daarom ſoo bren gen alle de menſchen, dewelke van Adam af in de werelt koomen; deſe verdurventheid en gene gentheid tot het Quaat met haar. Maar wanneer den menſch tot het gebruik van ſijn reeden gekomen is, ſoo moet hy het quaat uit goet, door de ſelve onderſcheiden : en hy moet verkieſen welk vanbeiden dat hy volgen wil. Ja ſelfs heeft hy een natuurelijke aanleyding of ingeving, die hem het goet, uit het quaat doet on derſcheiden,
Want men ſiet ſomtijts, een kint het geen noch ſonder oordeel is, beſchaamt te ſijn van quaat te doen, en het betuicht genochſaam door ſijn ge laat, dat het wel weet wanneer het Quaat doet.
Daar om moet men noit gelooven, dat wy het goet uit het quaat niet onderſcheiden kunnen, op
dat wy het goet ſouden verkieſen: want dan ſou den wy ons ſelven vleyen.
Dewijl dat den ondeugenſten menſch ter werelt, hoe verblint dat hy ook in fijne ſonden mach wee ſen, wel ſekerlijk weet dat hy quaat doet, maar hy heeft de wil niet om ſijn booſheid in goet te veranderen; of hy heeft geen kracht genoech # -
- -
-
-
e
236
Dat de Somde alleen,
den Duivel te wederſtaan, om dat hy die al te veel macht op ſijn geeſt gegeeven heeft. Anderſins, ſoo heeft den menſch een goet oor
deel in ſich, boven alle andere ſchepſelen: door 't welk hy ſekerlijk het quaat uit het goet, kan on
derſcheiden en kennen. En het ſtaat hem vry om het goet te kieſen, en het quaat te haaten, door een Daat van fijn onbepaalde wil ; ſonder dat den Duivel het kan beletten. En den menſch heeft ook
de kracht en ſterkte, om den duivelte wederſtaan, door het Geloof en de Hoop in Godt. Want nimmermeerlaet Godt naa, om tot hulp van den menſch te komen, die dat verſoekt en wenſcht.
Overſulks ſoo moet gy noit ſeggen, mijn Kint, Dat den Duivel u eenich quaat heeft doen begaan: want anderſinsſoudt gyu tot ſijn ſlaaf maaken, en gy ſoudt betuigen dat gy aan hem onderworpen waart. Gelijk de Toovenaars zyn, die haare zielen aan den Duivel gegeeven hebben, en hem belooft te gehoorſaamen. De ſoodanige hebben haar vrywil
lich verbonden, om al het quaat te doen, 't geen den Duivel wil en begeert. En als ſy dat niet doen,
ſoo worden ſy van hem geſlaagen en qualijk ge handelt.
Maar gy een kint Gods zijnde, en die vrywillich aan hem onderwurpen zijt, gy moet niet vreeſen dat den Duivel u ſou kunnen doen ſondigen tegens uwen wil. En daarom ſchrijft hem noit het quaat
toe, het geen gy ſelfs begaat. Het is wel waar dat het den Duivel is, dewelke
de goede menſchen eerſtelijk aanport om # te O€In :
allerley ſoorten van Quaat veroorſaakt. 237 doen : dan, ſy moeten hem verachten, en niet in volgen, ſpottende met fijne bekooringen. En men moet altijt waaken tegens ſijne verraſſchingen, en
noit ſlaapen op de weg van de waare deucht, geloo vende den Raat des Apoſtels, dewelke ſeit, A4ijne broeders, weeſt ſober en waakt. En om die ſelve
reeden, ſpreekt hy; Oyt oorſaak dat den Duyvel als een brieſſchende Leeuw altijt om ons gaat, ſoekende ons te verſlinden. Den welken men dan kloek-moedich
lijk moet wederſtaan, en niet ſeggen, ik dacht op den Duivel niet, als ik quaat deedt. Door dien hy wel wil, Dat wy quaat doen, ſon der daar op te denken, alſoo ſulks fijn grootſte ver maak is. Want het kan niet weſen dat vroome men
ſchen quaat ſouden doen, 't en zy dan wanneer ſy ſluimeren, en op geen quaat denken. Als dan ſoo werkt den Duivel het meeſt in ons, en hy maakt dat wy op het quaat niet denken, tot 'ertijt toe als het begaan is. Maar onſe onachtſaamheid of ſlaperigheid, ſal voor Godt geen onſchult vinden, om dat wy ver -
plicht zijn altijt te waaken, indien wy tot de waar achtige deught geraaken willen. Het geen u ver
maant Sydieſorge over uwe ziele heeft Owe wel-toegenegene in Ieſus Chriſtus
,'
En Holſteyn, by't Kaſteel Gottorp. den
# M9 1672. Anthoinette Bourignon. -
--
Acht
238 Dat den H. Geeſt, altjt ſijne vruchten
Achtiende Brief Dat den Heyligen Geeſt, altijt ſijne vruchten voortbrengt, in de zielen die hy beſit.
CAan den ſelven, om hem te onderwijſen,
hoe hy in alle dingen, den goeden uyt den quaa den geeſt, ſal kunnen onderſcheyden, door de vruchten, die den een en den anderen voort
brengen. Mijn Geliefde Kint.
I Kſie noch een ſwarigheit, die haar in u geeſt vertoont, dewelke is, om te weeten, hoe dat gy ondekken ſult, Opwelken tijt den Duivel ſich in u goede daden vermengt; en Hoe gy kennen ſult, dat hy het is, dewelke u aandringt om Goet te doen, op dat hy u daar in ſou betrappen, of te
weegh brengen, dat het geen 't welk gy met een goet voorneemen ſout doen, tot ſijn eer en glorie keert. Want gybetuigt ernſtlijk, dat gy hem niet gehoorſaam ſijn wilt, noch ſijne bekooring in #
ding volgen, ſoo wanneer gy die klaarelijk kont ontdekken en kennen.
-
Gelooft dat ſulkx ſeer makkelijk is te onder
ſcheiden, indien gy de volkomen Wil hebt, om den Duivel tegen te ſtaan. Seergoet is dat tºondek ken, en heel licht om te weeten, Of het dengoe
den of den quaden geeſt is, dewelke ons beweegt in alle onſe woorden en daaden, om yets te doen -
of
voortbrengt, in de zielen die hy beſit. -
239
of te ſeggen, het zy kleene of groote dingen: om
dat deſe twee geeſten, een verſchillige hoedanig heid en aart hebben, als ook om datſe in den menſch
een tegenſtrydige geſteltenis te weeg brengen, waar van den eenen geheel verſchilt van den ande ren. Soo dat gy als met den vinger in uſelven ſult kunnen taſten, of het een goeden of een quaaden geeſt is, dewelke u aanvoert om eenich ding te doen of te ſeggen; Door de geſtelteniſſen ofde be reydingen die gy in u ziel gewaar worden ſult. Want den Goeden Geeſt, brengt in onſe zielen
voort, de Liefde, de Vreugde, de Vreede, de Lijt ſaamheid, de Langmoedigheid, de Goetheid, de Goe dertierentheid, de Goetaardigheid, het geloove, de xe
digheid, de Onthoudingh, en de Kuysheid. In tegendeel den Ouaden geeſt die voert in onſe
ziel, de Eyge Liefde, de Droefheid, de Onſtelteniſſe, de Onlijtſaamheid, de Haaſtigheid, de Quaatheid, de Korſelheid, de Vermetelheid, de Wanhoop, de Onma tigheid, de Lightveerdigheid, de Onſtantvaſtigheid, en de Onſuyverheid. Alle welke dingen ſtrydich ſijn tegen de Vruch
ten des H. Geeſts : En gelijk men de boom aan fijne vruchten kent, ſoo van gelijken kan men den quaaden geeſt ondekken, uit de vruchten, die hy doorſijne werkingen, in onſe zielen voortbrenght. Daarom moet men altijt onderſoeken, of de din gen die wy voorneemen en doen willen, om eeni
ge ſaak uit te werken of te laaten, in onſe zielen voortbrengen, de Liefde, de Vreugde, de Vreede, en de vordere deeſer deugden : en als dan moeten
wy verſeekert ſijn, dat onſe voorneemens of # €11S
24o Dat den H. Geeſt, altijt ſijne vruchten lens van Godt komen ; dewijl dat de ſelve ons de Vrugten van ſijn H. Geeſt toe brengen. Maar ſoo wy integendeel in onſe zielen gevoe
len, De Eygeliefde, de Droefheid, de Ongeduldigheid, en de vordere deſer ondeuchden, ſoo mogen wy wel verſeekert ſijn, dat onſe begeertens en voor neemens, door den Duivel verwekt ſijn: en dit is een vaſte en een ſeekeren regel. Men moet ſich alhier niet ophouden door ſchoo ne overdenkingen, om te ondekken of wy door den Duivel beweegt worden, om eenige dingen te
doen of te laaten, wanneer wy in onsſelven gewaar worden, de uitwerkingen van een Goeden of van
een Quaaden geeſt. Want den Duivelſalnoit een menſch tot de Lief de opwekken, om dat het een Goddelijke eigen ſchap is, dewelke den Duivel in ſijn macht niet heeft, om dat ſy de ziel met Godt vereenigt.
Maar uit de Eyge Liefde, daar trekt den Duivel alderleiſoorten van voordeel uit, en ſy keert de ziel af van de Liefde Gods.
Want die geen die ſijn ſelfs bemint, die is be
geerich naa Vermakelijkheeden, Eeren ende Rijk dommen, en naa al het geen, wat Godt niet is.
En die Droevighis, die is niet geſtelt om de waarachtige deucht te verkrygen, want hy heeft geen moet, om de bekooringe des Duivels te be ſtryden, maar laat ſich veeleer van de ſelve over winnen, door de donkere gedachten der ſwaar moedigheid:
-- -
Dewelke den Goeden Geeſt verdrijft door de Blijdſchap, die hy in de ziele voortbrengt. En al
voortbrengt, inde zielen die hy beſit, , 24t al was het dat ſoo een menſch, alderlei uitwendige oorſaaken van droefheid ſou hebben , ſelfs van
weegens ſijne ſonden; ſoovertrooſt en verblijt den
goeden Geeſt, de gront der ziele die hybeſit, in het midden der droefheeden en pynen, die het al dergevoelijkſt ſijn.
Dit is een verſekerde getuygenis, dat den H. Geeſt in ons woont, wanneer wy een inwendige blijdſchap in ons hebben, midden onder het lij den. Dit heeft my dikmaals verheugt in 't midden der ſwaarigheeden en vervolgingen. En ſomtijts heb ik een groote blijdſchap in de grontmijner ziel gevoelt, als ik mijne ſonden beweende: danken de Godt om dat hy my deeſe Tranen der Boetveer digheid gaf. Maar den Duivel die geeft niet als uytwendige ſchijn-vreugden, die het hart quellen en bedroeven, ſoo haaſt als die blijdſchapgeeindicht is. Om deeſe reedenen, ſoo ſoeken de wereltſche menſchen,
geduurich nieuwe Tijt-kortingen. Door dien dat
den eenen niet ſoo haaſt voorbygegaan is: of de ſwaarmoedigheid neemt het hert van die geen in, dewelke ſich wilde vermaaken. En om die reeden
ſoo ſoekt hy onverſadelijk naa nieuwe tijt verdrij ven, ſonder nochtans oit een waarachtich verge noegen te vinden. Het welk men niet bekoomen kan, als door de
Vreugde des Heiligen Geeſts, die men niet vind, onder de verluſtende-uitſpanningen van de werelt. Waarom ik verwondert ben geweeſt, wanneer ik eens hoorde verhaalen, dat een ſeeker perſoon, die Iſraël of de vervalle Chriſten-kerk herſtellen wilde, cen Q-
242 Dat den H. Geeſt, altijt fijne vruchten een groot huis met een thuin ſocht, om ſich daar in te kunnen vermaaken en te wandelen: en dat hy ook van nooden hadt, om ſomtijts op het velt ſich met wandelen te verluſtigen, of op het water te varen, op dat hy hem wat ſou vermaaken. Het geen my wel deedt ſien, dat den H. Geeſt ſyne vruchten in de ziel van die perſoon, dewelke men voor heilich achte, noch niet hadt voortgebracht: dewijl hy dan geen menſchelijke Tijt-kortingen ſbu van nooden gehadt hebben, om vrolijk te we 'ſen.
Want ik gevoel door mijn eigen ervarentheid, dat ik meer vreucht en vergenoegen in mijn ziel heb, wanneer ik inde eenſaamheid ben, en buiten
de menſchelijke Tijt-kortingen, als ik niet heb in den ommegang der menſchen, of in 't midden van de aldervermaakelijkſte voorwerpen. Het welk my de verſekering geeft, dat mijn blijdſchap van den H. Geeſt voortkomt, dewijl dat de ſelve, door geen menſchelijk middel te weech gebracht wort; en het ſou my een trooſt zyn, wanneer ik nimmer meer iets ſach behalven mijn kamerken, en dat ik noit iets hoorde, buiten mijn inwendigheid. Maar de Blijdſchap die van den quaden geeſt af komt, die isbepaalt, en ſy eindicht altijt in Droef
heid en Swaarmoedigheid, zynde verſelt met een begeerte die Verandering ſoekt, om nieuwe Tijt kortingen te hebben, om deſe droefheid te verdrij ven. Sulks dat het ſeer licht is om te ondekken, of
het den goeden of den quaden Geeſt is, die in
onſe zielen woont, door de geſtelteniſſen en de
werkingen, die wy daar binnen in gewaar worden. En
voortbrengt, in de zielen die hy beſt. 243 En wanneer wy geneegen zijn, om eenige ſaak te doen of te ſeggen, ſoo moet men ſoo ſeer niet blijven ſtaan om in te ſien, of die naden uitwendi
gen ſchijn, goet of onverſchilligh is, om daar uit te kennen of die van Godt komt: gelijk als wy wel moeten ondertaſten, wat geſteltenis deſe begeerte in onſe zielen brengt. Gelijk of zy in Vreeden is, en datſe de uitwerking van haar begeerte, met Ge
duldigheid en Lankmoedigheid verwacht; dat is een teeken dat de Geeſt Gods, ons deeſe begeerte ge
geeven heeft, en dat het zijn wil is, dat wy de ſelve in het werk ſtellen.
Maar ſoo wy gevoelen, dat deeſe Begeerte ont iets te doen en te ſpreken, ons de Vreede weeh neemt, of onſen geeſt ontſtelt, en de Ongeduldigheid veroorſaakt, of dat men ſich verhaaſten wil, voor
dat den tijt daar is, dat onſe begeertensſouden ko men: het ſelve is een teeken, dat ſulks van een qua den geeſt voortkomt. En ſoo nochtans de ſaak of de begeerte in ſich ſelven goet is : ſoo is dat een kenteeken, dat den Duivel ſich in dit goede werk wil vermengen, om ſyn eer of roem daar uit te trekken.
Men moet daarom nochtans niet naalaaten om de begeerte te volbrengen, dewelke wy hebben om eenige ſaak te ſeggen of uit te werken; wanneer
als die in ſich ſelfs goet is. Maar men moet op ſijn Hoede zijn, om den Duivel niet toe te laaten, dat
hy ſich daar meede vermengt ; en wy moeten het Geduurigh Gebedt gebruyken, om de byſtant Gods te verkrijgen, en de kracht om de bekooringe te
overmeeſteren, die den Duivel ons komt te leveren, wanneer wy weldoen.
Q 2
Want
244
Dat den H. Geeſt, altijt ſijne vruchten
Want men moet noit aflaaten om goede werken te doen, van weegens de verſoekingen des duivels, die deſelve wel altijt ſou willen beletten, indien het
in ſijn macht was. Maar men moet wel onderſoe ken de inwendige geſtelteniſſen onſer zielen, om te verneemen of den Duivel ſich daar niet onder ver
mengt: op dat wy onſe voorneemens geduurich ſuyverenſouden, en daar door beletten, op dat er den Duivel geen voordeel uit trekt. En indien gy wilt weeten, mijn Kint, of het Godt is die u eenige faak ingeeft; ſoo let altijt
daar op, of de ſelve vergeſelſchap is, met Goetheid en Goedertierentheid, met het Geloof, de Zedig heid, de Onthouding, en de Kuiſheid. Want Godt geeft noit geen inſpraak, die met deeſen aart van hoedanigheeden niet vergeſelſchapt is.
Maar den Duivel, die geeft wel dikmaals de wil om goet te doen, met Korſelheid,Quaatheid,Spijt, Wanhoop, Ontſtantvaſtigheid, Lichtveerdigheid en Onreinigheid. En ik hebſomtijts geſien, dat de menſchen haare goederen aan de arme gaven met Spijt en Korſelheid, haar beknorrende of verſmaat heidaandoende, ſonder eenich vertrouwen van een
eeuwige vergelding. e Andere menſchen heb ik de openbaare Godsdienſtigheeden ſien bywoonen, met Moetwilligheid en Lichtveerdigheid. En nu
trouwt bynaa een ygentlijk, door Onkuiſheid en Onſuiverheid. Alle deeſe dingen, hoewel die in haar ſelvengoet zijn, ſoo beweegt en port nochtans den quaden Geeſt de menſchen daartoe aan; aan
geſien dat hyſe doet ſtrekken tot een quaat einde,
alist dat ſy uitwendich een ſchijn van goet hebben. Hierom
voortbrengt, in de zielen die hy beſt.
245
Hierom moet men altijt op ſijn Hoede weeſen, en teegens ſoo een machtigen Vyant waaken, die ons tracht te achterhaalen in alle onſe bedrijven,
het zy die goet of onverſchillich zijn, op dat hy die alle quaat ſou maaken. En daarom ſoo moet
men ſich beneerſtigen, om den goeden Geeſt uit den quaden te onderſcheiden, dewijl dat er ſeer vaſte kenteekenen zijn, onſe te kennen. Daarom,
mijn Kint, ſegt doch noit, dat gy niet weet of het Godt of den Duivel is, dewelke u aanvoert, om ee nigen ſaak te doen of te laaten. Maar bekent veel eer met Ootmoedigheid des herten, dat gy niet wa kende noch genochſame neerſtigheid zijt bybren
gende, om deeſen booſen geeſt te ondekken, die u het verſtant verblint: op dat gy hem niet kennen ſoudt.
... .
Want gy doet noit een daat noch gy ſpreekt oit een voort, waar van gy niet ſoudt kunnen ondek
ken, of het van Godt of van den Duyvel komt, mits dat gy opuſelven ernſtlijk komt te letten. Maar het ongeluk leit hier in, dat wy verſtroit en afgedwaalt
zijn, en dat den Duivel ons doet vergeeten, het geen dat wy behoorden te gedenken, en dat hy ons in dachtich doet worden, het geen dat wy behoorden te vergeeten: op dat hy verwarring in alle onſe
bedrijven ſou brengen. Neemt wel acht op deſe waarſchouwing, en gy ſult door ervarentheid bevinden, dat het maar al te waarachtich is. Want naa dat den Duivel u niet
meer in openbaare ſonden kan doen vallen; ſoo ſal hy geſtadich trachten om u den Geeſt Gods ge
duurich te doen tegenſpreeken:3 dewelke gy # In 16 -
- -
--
-
V
246 Dat den H. Geeſt, altijt fijne vruchten niet genochſaam kent. Gy hebt wel in 't algemeen voorgenoomen hem gehoorſaam te zijn en te vol
gen: gelijk als gy doet in de werelt te verlaaten, makende uwe geneegentheeden los van de goede ren der aarde; en willende Jeſus Chriſtus in fijnne drigheid en ootmoedigheid volgen: het welk alles van den Geeſt Gods komt, die u beſtiert en geleit heeft, in de aldergewichtichſte dingen : het geen den Duivel niet heeft kunnen beletten: Maar tegenswoordich komt hyu beletſel bybren gen, in kleine dingen en die van weinich gewicht zijn, op dat gy de wille Gods, in alle dingen niet doen ſoudt; en dikmaals verwint hy dat op uwen wil, om de ſelve tegenſtrijdich tegens de wille Gods te maaken, in gemeene en gewoone dingen. Want -
indien gy daar wel op let, gy ſult in u ſelven een ſeekere Teegenſtant vinden, ontrent al het geen wat ik u voorſtel, en ſelfs, dat u dit dikmaals tegens uwen wil gebeurt; en gy zijt 'er daar naa bedroeft over, om dat gy u daar tegens aan gekant hebt, en het ſelve tegen-geſprooken. Daar gy ondertuſſchen ſulks op een nieuw doet, ſoo haaſt maar de eerſte gelegentheid u weer voorkomt, om ſulks te doen. Het geen van u ſelfs niet voortkomen kan, dewijl dat gy daar een onluſt in hebt: Want het is een vaſte en waarachtige Regel, dat al het quaat het welk wy tegens onſe wil doen, van de zijde des Duivels afkomt, en niet van ons eige ,
felven.
-
.
Nu, deſen geeſt van tegenſpreekinge, dewelke
gy hebt ontrent de dingen dieik begeer, die komt van uwen Wil niet, dewelke my wel in alle dingen ..."
ſou
voortbrengt, in de zielen die hy beſit.
-
247
ſou willen gehoorſaam zijn, dewijl gy kent dat ik noit iets quaats begeer; maar gy weet my in der daat niet te gehoorſaamen in goede en heilſamedin gen. Het welk dan ſekerlijk van den Duivel voort komt, dewelke een geheel tegenſtrydigen Geeſt is, ontrent de Geeſt Gods, die my regeert. En deſe tegenſtrydige Geeſt, die beweecht ſich in u, ſoo haaſt als ik maar ſpreek, voorbrengende
haare wederſtant ende tegenwerpinge ontrent de dingen die ik voorſtel; jaa ſy ontſtelt u en maakt u moeyelijk, en ſy ſou tuſſchen ons beiden wel don deren en blikſemen veroorſaaken, gelijk de herte ende koude doen, wanneer die malkanderen in de
lucht ontmoeten. En dit doet gy dikmaals, ſonder dat gy het ſelve kunt verbeeteren, door gebrek dat gy niet genoechſaam ontdekt hebt, dat het den Duivel is, die tegensuwe wil, dat in u doet.
Want gy brengt my veelmaals, ſulke reedenen by, als of gy de twiſtſaake van dien Geeſt wilde voorſpreeken; en als of gy wou doen verſtaan, dat
gy oorſaak hebt; om my tegens te ſpreeken. Het geen gy niet ſoudt kunnen doen, indien gy geloof de, Dat ik den Geeſt Gods heb, van de welke niets
quaats kan voortkoomen. Maar den Duivel doet u dat vergeeten, en hy
verwekt een wederſpreekende Geeſt in u; waartoe uwenaart ook geneigt is: en daarom ontdekt gy niet genoch, dat Hy het is, maar gy ſchrijft het al te ſaamen, aan uwe natuurelijke geneichtheid toe. Het geen niet waarachtich is, hoewel haar de ſelve
vermengt met de booſheid van den Duivel: de welke de gewoonte heeft, dat hy de natuurelijke -
-
-
-
Q 4
ge
248 Dat den H.Geeſt, altijt ſjnevruchten genegentheid van ieder een involgt; op dat hy ſich te beter ſou bedekken, en ſoo veel te minder be kent worden.
Enſoo doende blijft hy onbekent. En een ygent
lijk die ſchuift het gebrek op ſijn eigen aart en ge
ſteltenis. Den een wil verdraagen zijn in ſijne Toornigheid. Den anderen in ſijn Droevigheid of korſelachtige-moeyelijkheid. Een derde in ſijn Onkayſheid: en ſy ſeggen ſomtijts, wy kunnen die dingen niet gebeteren, want ſy zijn ons natuurelijk. Het geen den Duivel ſeer geern hoort, uit oor
ſaak dat hy door dat middel verborgen blijft, en van quaat tot erger voortgaat; 't geen duurt tot
den doot deſer perſoonen, de welke de booſheeden des Duivels, voor ſwakheeden achten, of voor na tuurelijke gebreeken. Maar ſy ſullen aan den doot wel gewaar worden, dat het duivelſe booſheeden zijn, dewelke ſich vermengt hebben, met de gene gentheeden van ieder menſch : Welke geneigthee den den Duivel altijt opſpeurt, op dat hy te beter ſijn perſonagie of booſheid daar in ſpeelen ſou, en daar binnen in onbekent aan haar blijven, te wee ten onder deſen dekmantel van natuurelijke ſwak heeden.
Op deeſe manier houdt den Duivel veele men ſchen op, dewelke nimmermeer denken dat het den Duivel is, door dien hy ſoo nauw verbonden en
vereenicht is, met de genegentheid van haare na tuuren. En dit doet hy door ſijne liſtigheid, als wel wetende dat hy ſoo veel niet ſou gehoorſaamt worden, indien dat hy de menſchen bekoorden,
door de dingen, de welke met haare serse
E den,
voortbrengt, in de zielen die hy beſit,
249
den, ſtrijdich waaren. Daarom ſoo volcht hyaltijt denaart van een ygentlijk, en hy vermenigvuldicht de genegentheid die hy in de natuur vint.
En wanneer hy een haaſtig of oploopent menſch ontmoet, ſooſal hy hem noch meerder in die toor
nigheid verhitten. Gelijk hy ook een Geyl onkuys menſch, of iemant die droevich is, doen ſal, waar in hydeſe droevigheid ſal vermeerderen, om haar alle te gewinnen, door de dingen daar ſy het ſwak ſte in zijn.
Hy doet gelijk een vyant,die een ſtadt beklimmen wil, dewelke dat niet ſal beſtaan, aan de kant daar
ſy verſterkt is, maar aan die zijde, daarſe het ſwakſte is. En ſoo wanneer hy een hoek muurs vint die gebrooken is, ſoo tracht hy die noch meer te breeken, om door die Breuk in de ſtadt te ko
men, dewijl dat hem het ſelve voordeelich is. Even het ſelve doet den Duivel onſen geſwooren vyant ; hy kan ons niet verraſſchen, in de dingen waar in wy op onſe hoedeſijn, maar hy komt door
die ſaaken, waar op wy geen acht ſlaan, en waar op wy niet denken, dat hy ons aldaar beſpringen ſal. En door deſen middel ſoo gewint hy lichtelijk onſe wil, om hem te gehoorſaamen, in het geen
daar wy ſelfs genegentheid toe hebben. Maar men moet altijt een ernſtige opmerking over alle onſe woorden en daaden neemen, en dan ſullen wy hem lichtelijk ondekken: om dat het
geen 't welk van den Duivel komt, altijtſijne eigen ſchappen heeft, en het brengt in ons inwendige ook voort, de vrugten van Nijt, van Onruſt, van Ongedult, van Droefheid en van andere deſeron
T.
o5
deuch
25o Dat den H. Geeſt, altijt ſijne vruchten deuchden, die ik u hier boven uitgebreit of ver klaart heb. En aldus ſijn de Hoedanigheeden der
dingen genochſaam te kennen, dewelke den duivel de menſch bedrijven doet.
En by aldien dat gy daar wel op letten wilt, gy ſult altijt in uwe woorden iets vinden het geen on waarachtich is, of geveinſt, of het geen uit een ydele vleijery ontrent de menſchen is geſprooten, waar aan dat gy behaagen wilt. En dit brengtte weegh dat de , niet altijt in uwe ree
#
denen is.
Maar die geen dewelke door den goeden Geeſt ſpreekt, die is waarachtich in ſijn gront, en hyſeght
noit iets om aan de menſchen te behaagen, of om haar te vleijen : maar hy verklaart de waarheid der dingen, met een natuurelijke eenvoudigheid, en dat ſoo wel of hem die tegen ſijn of datſe voor hem ſijn, en hy ſoekt niets als aan Godt alleen te behaagen. En om te weten of uwe daaden door den duyvel
beweegt ſijn of niet, ſoo behoeft men maar te letten,
of die tot de eere Gods geſchieden, of tot u eigen eer, en om u ſelven daar in te ſoeken. Want den
Duivel die ſal ons altijt beweegen, om ons eige ſel veteſoeken, in alles wat wy doen. Want hy weet wel dat het de eigeliefde is, dewelke de liefde Gods beletſel geeft. En daarom verwekt hy ons verſtant, op dat wy wel ſouden waarneemen, of daar ook
in het geen dat wy doen en ſeggen, een voordee lige ſaak voor ons in is, en ofſy ons vermaak ſal geeven, of eer, of profijt: En wanneer wy het een of het andere van deſevoordeelen daar in niet
bemerken , ſoo verſlaauwt hy den moedt van de -
-
-
--
menſch,
voortbrengt, in de zielen die hy beſt.
251
menſch; op dat hy ſijn voorneemen niet volbren
gen ſou, ofſijn begonnen werk niet vervolgen. Maar in tegendeel den goeden Geeſt, die wekt ons altijt op, om tot de eere Gods te arbeiden, en tot den byſtant des naaſten. En een menſch dewelke van dien geeſt beſtiert wort, de ſelve doet niets tot ſijn eige voordeel, maar hy ſoekt ſijn naaſten ſoo veel te helpen in den noot als hem mogelijk is.
Door reeden dat de Liefdadigheid dewelke deeſen goeden Geeſt in ſich draaght, meerder tot het ge meene beſt waakt , als tot ſijn eigen beſonder voordeel.
-
Waar naa gy alle uwe Woorden en Daden, kunt onderſoeken mijn Kint, om te weeten, of die door
den goeden of door den quaden Geeſt beweegt ſijn: dewijl dat het onfeilbaare teekenen ſijn, om de Geeſten te onderkennen, of die van Godt of
van den Duivel komen. Sonder u tijt te verqui ſten met ſpeculatien, of den Duivel te willen on
derſoeken in ſijn eigen ſelven: dewijl dat hy een onſichtbaaren Geeſt is, en onbegrypelijk voor u verſtant. Maar gy ſult hem gewiſſelijk altijt on dekken,uit ſijne hoedanigheeden en uit fijne vruch ten, die hy in u ziel voortbrengen ſal, en in uwe inwendige geſtelteniſſe verwekken. Het welk u verſekert, Sy, die blijft Owe wel-toegenegene in Ieſus Chriſtus -
In Holſteyn, by't Kaſteel Gottorp.
den is Mey. 167 z. .
t
. -
Anthoinette Bourignon. Ne
Dat de Onwetentheid,
25z
Negentiende Brief Dat de Onwetentheid, de Sonde niet verſchoont.
CAan de ſelve, om hem te toonen, dat de
2Neerſtigheid geduurigh moet zijn, de welke men hebben moet, om de looſe ſtreeken van den Duyvel te ontdekken, door dien dat hy noit op
houdt, noch nimmermeer ruſt om ons te be kooren. --
Mijn Geliefde Kint.
-
I:verſtaa beſpeur dat gy droevich zijt, van wegen gy t, dat den Duivel de macht heeft, om de
menſchen op ſoo veelderhande manieren te bekoo ren; daar het u behoorde te verheugen, om dat gy de waarheid aller dingen komt te verſtaan. Want
indien gy de ſelve niet kende, den Duivel ſou u
door onwetentheid verleiden: gelijk hy ſoo veele duiſenden van andere menſchen gedaan heeft. De welke hem gehoorſaamt hebben, door het gebrek dat ſy hem niet hebben gekent: en ſy meenden de wille Gods te volgen, wanneer ſy ſekerlijk den wil des Duivels volbrochten; en aldus ſijn ſyongevoe lich verlooren gegaan. Want de Onwetentheid die verſchoont de ſonde
voor Godt niet; naa dien dat een ygentlijk ver
plicht is te weeten, wat hy doen en laaten moet,
om tot de ſaligheid te geraaken. Want ſoowy# G -
de Sonde niet verſchoont. 253 de Doot tot Godt meenen te ſeggen, Ik heb dit of dat niet geweeten, en ik docht niet dat ik daar uaalijk aan deedt. Alle deſe Ontſchuldingen, ## ſullen als het gelt van een valſche munt fijn,
die van Godt niet ontfangen noch aangenomen ſullen worden :
Nadien dat wy het Middel hebben om te vin den, indien wy de waarachtige begeerte hadden om te ſoeken.
Want wat ſou men ſeggen indien men een menſch arm en ellendich ſach, of beſprongen van ſijne vyanden ; wanneer hy de moeite niet wil nee men om te arbeiden, of eenich ander middel ſoe
ken om teleeven: of dat hy op ſijn gemak wil ſlaa pen en ruſten, hoewel hy weet, dat hy van fijne
vyanden omringt is? Men ſou ſekerlijk ſeggen, dat ſoodanich een menſch, de oorſaak van ſijn on
geluk was, en van alle de quaaden die hem over komen,
Waarom dan, kunt gy ook niet oordeelen, dat een menſch die verſuimelijk is, om de middelen van ſijn ſaligheid te ſoeken, en om de archliſtig heeden van ſijn vyant den Duivel te ondekken; dat
die de oorſaak is van ſijn eige verdoemenis, dewel ke hy aan niemant anders, als aan ſijn ſelvetoe ſchrijven kan ?
Dewijl dat hy de middel wel heeft om te vinden, indien hy de waare begeerte hadt om te ſoeken. Want wat voor reeden van verſchooning kan een Chriſten hebben, de welke het Euangelium leeſt en hoort, als ook de onderwyſinge van Jeſus Chri
ſtus en ſijner Apoſtelen, waaraan hy gelooft, # at
Dat de Onwetentheid, dat hem daar geleert wort, datter een Duyvel is,
234
de welke onſe vyant ſijnde, ons tracht te verſlinden; als ook Dat ons leeven een geduurtgenſtrijt is, en dat
men moet vaſten en waaken, om niet inde bekoringe te vallen ? Daar ondertuſſchen de menſchen noch het
een noch het ander doen willen: maar ſy begeeren in luyigheid te leeven, ſonder te willen ſtryden,
en ſoo blijven ſy in deſe geruſtheid, onder de pe rijkelen van haare vyanden. En dan fijn ſy noch bedroeft, en quaalijk te vree den, wanneer men haar wil opwekken uit deſe ver geetelijke ſlaap-ſiekte, die haar ſekerlijk den eeu wigen veroorſaakenſal, in dienſy niet ontwaaken, om haare vyanden te bevechten. Want ſy kunnen niet te weeg brengen, dat deeſe vyanden haar niet overal beſpieden, dewelke ſeer verblijt ſijn, datſe niet ondekt worden; Om dat een vyant die men ontdekt heeft, half -
-
overwonnen is.
Daarom moet gyu verblijden mijn Kint, in de plaats van u te bedroeven, van wegens dat Godt toe laat, dat ik u de looſheeden des Duivels, in ſulk een grooten getal ontdek: dewijl dat gy niet
te weeg brengen kunt, dat hy niet quaat is en dat alderhande booſheid niet uit hem voortkomt. En
gy kunt ook niet maaken, dat hy de menſchen niet verſoekt: nadien onſe eerſte voor-ouderen hem
dat vermogen gegeeven hebben. En ofſy hem die
macht niet gegeeven hadden, ſoo geeven wy hem dagelijks dat ſelve vermogen over ons, 't geen dat hy
over haar gehadt heeft; het geen wy doen door de toeſtemming dewelke onſe wil aan ſijne bekoorin ger
ſt.
En
de Sonde niet verſchoont.
255
En dat ſoo ſijnde, ſoo ſijn wy onderworpen aan het ſtrijden, of om ons aan hem over te ge ven; 't geen beweenelijk ſou zijn. Want wy zijn tot waarachtige kinderen Gods geſchapen, Na
ſijn beelt, en na ſijne gelijkeniſſe: en wy ſouden door onſe traagheid of moetwillige onwetentheid, kin deren des duyvels worden. Het welk gy noit toeſtaen moet, maer gy moet hem trachten te ontdekken en te beſtrijden, nae u vermogen. En dankt Godt, dat hy uſijn licht ſendt, om den Dui vel te kunnen onderkennen, op dat gy'er u voor hoeden moocht , ſonder u te bedroeven over de
macht, dewelke hy heeft, om de menſchen te be kooren.
-
Want ſijne Tentatien of Bekoringen die ſuive ren de ziele, en ſy maaken die aangenaam aan Godt;
en hy neemt ſijn vermaak in ons te ſien ſtryden, tegensſijne en onſevyanden, en hy geeft ons kracht en hulpe, als wy ſtantvaſtelijk volherden: jaa dat meer is, hybereit ons den eeuwigen Laurier-krans en Beren-kroon, van de Overwinninge. Daarom moet gy geen plaats geeven aan deſe weeke-ſlaphertigheid des Geeſts, om u te bedroe ven dat den Duivel de macht heeft de menſchen te
bekooren; dewijl dat gy geen vermogen hebt, om hem die macht af te neemen: want het is al te lang geleeden, dat hy die verkreegen heeft.
Want zedert dat hy ſich tot een vyant Gods ge ſtelt heeft, ſoo heeft hy de macht gehadt, om in ſijn eigen ſelfs, al het quaat te doen dat hy wil, hoe wel dat fijne quaatheeden, geen ſchaade aan den
menſch kunnen teweeghbrengen, ſonder dat de ſelve het toeſtempt.
Want
256
- Dat de Onwetentheid,
Want den menſch heeft ſijn volkome Vryheid, om den Duivel tegenste ſtaan : gelijk den Duivel ook ſijn volle Vryheid heeft, om den menſch te bekooren.
En indien ſulks niet waarachtich was, den Dui
velſou noit het vermogen gehadt hebben, om on ſen eerſten vader Adam te verſoeken, dewelke in
ſijne ſchepping geheel heilich en geheel volmaakt was: en hy hadt in ſijn begin geenderhande oorſaak aan den Duivel gegeeven, om hem te bekooren. Maar den Duivel ſijnde ſoowel Vry geſchaapen als den menſch, die was machtich om al het quaat in ſijn eige ſelven te doen, 't geen dat hy wilde. Want hy heeft ſich wel willen gelijk maaken, met Godt ſelfs:
Het welk een veel grooter quaat is, als dat hy Adam bekoorde in de ſtaat ſijner onnooſelheid.
En ſijn quaat is noch veel minder, dat hy de huidige menſchen aanvecht, de welke door die eerſte ſonde alreede verdurven ſijn. En noch veel geringer is het quaat van den Dui vel, wanneer hy de menſchen bekoort, naa dat de ſelve hem ſoo dikmaals haare toeſtemming, met een bedachte wil, gegeeven hebben, Daarom hebt gy geen oorſaak van Droefheid mijn kint, dat den Duivel de macht heeft om u te be
kooren: maar gy hebt wel reeden om berouw te hebben, dat gy hem ſoo veel macht op uwe ziel gegeeven hebt, door uwe voorgaande ſonden. Be ſluit dan tegenswoordich, om hem met een manne lijke moedt den oorloch aan te doen, en belet hem,
door de wederſtant aan fijne verſoekingen; dat hy geen
de Sonde niet verſchoont.
257
geen vermogen meer, op uwe ziel heeft: want dat is een heylich en een ſalich voorneemen. Maar de droefheid die gy maakt, over de macht die den Duivel heeft, om u en ook de andere men
ſchen te bekooren; die komt van den Duivel ſel
ve, die ons altoos onmogelijke dingen doet begee ren en wenſchen, en ſoodanige die buyten onſe macht zijn: op dat hy ons ſou bedroeven en de moedt doen ontvallen.
Want den Duivel weet
wel, dat een droevich menſch ſonder moedt is, weſende niet wel bequaam, om ſijne verſoekingen
wederſtant te bieden, en dat hy hem lichtelijk, van weegens deſe geſteltenis, van het eene quaat tot het andere ſal leiden. Daarom geeft hy veeltijts ydele droefheeden, daar deeſe een van is, Dat den Duivel ſoo veel vermoogen heeft om de menſchen aan te vechten. Of hy brengt ook wel een droef heid in ons, van weegen de verleede ſonden, die niet meer in onſe macht zijn.
Dit zijn boven matige ſaaken, waar in den Dui vel ons geduurich tracht te doen vallen. Het is waarachtich, dat wy een groot leetweeſen behoor
den te hebben, om dat wy vrywillichlijk ſulk een macht aan den Duivel hebben gegeeven, om ons
aan te vechten: en noch veel meerder moeſten wy onſe voorgaande ſonden beweenen. Maar men moet nochtans op die droefheeden niet ſtil blijven
ſtaan, om dat ſy de Genade Gods in ons verhin deren ſouden.
Daarom is het beeter dat men in liefde tot Godt gaat, en door een verbeetering van ſijn leeven, als
dat wy het ſelve door ſwaarmoedigheeden
# OU -
258
Dat de Onwetentheid,
ſouden, die uit den Duivel voortſpruiten. Om datter, voor hy de menſch bekoort hadt, niet dan vreuchde in de werelt was, als ook in het
herte des menſchen.
-
-
Invoegen dat de droefheid een rechte eigenſchap des Duivels is, dewelke den menſch moet verwer
pen, indien hy de waarachtige Deucht ſoekt. Hy moet een waarelijk Berou in ſijn hert hebben, van
wegens dat hy Godt vertoorent heeft, en hy moet Hem daar vergiffenis van verſoeken, op alle derey ſen als hy fijne ſonden herdenkt. Maar hy moet ſich van de droefheid niet laaten over-heeren: om dat het geen voorby gegaan is, niet meer in ſijn vermoogen ſtaat. En hoewel hy ſijn ſelve ver
mocht te vernielen, hy kan noit te weegh brengen, dat het geen gedaan is, weer ongedaan ſou weeſen.
Hy moet dan, om een waarachtige Boete van ſijn voorleede ſonden te doen, een oprechte Be keeringe tot Godt by der hant neemen; verlatende het quaat en doende het goet. En van de ſonde moet hy een afgrijſen hebben, om de waare deucht
te om-armen. En dat is het oprechteHarten-leet, het welk veel vaſter is, als de ongematichde Tranen van Droefheid, dewelke den Duivel gemeenelijk
geeft, aan die geene de welke noch eerſt beginnen. Daar van moet gy u wachten, mijn Kint, want
Godt wil met een vroolijk hert gedient zijn, ſeg
gende: Dat hy met den bekeerden ſondaar handelt gelijk als of die noit tegens hem miſdaan hadt. Daar
om moet gyu verblijden, van wegens de Genade die Godt u gedaan heeft, van de werelt te verlaa
ten, en u van de ydelheid te bekeeren, tot de waar *
*
heid
#
de Sonde niet verſchoont.
259
heid der dingen, die gy tegenswoordich ondervint. En gy moet u niet bedroeven, over de macht die den Duivel heeft, om de menſchen aan te vechten.
Dewijl hy dit vermogen niet en kan oefenen, als over die perſoonen, die hem haare volkome toe ſtemming geeven, of die hem dat gegeeven heb ben. Om dat het alles ten goede keert, voor die
geen, dewelke Godt vreeſt. En indien den Duivel u verſoekt, gedenkt dat hyu niet kan beleedigen, ſonder uwe Bewilliging: en uwe wederſtant tegens ſijne bekooring, die ſal u Godt aangenaam maaken. Want uwe ziel, die moet door de aanvechtingen beproeft worden, gelijk als het Gout in den ſmelt-oven, het geen ſich ſo veel te meerder reinicht, hoe het geduuriger in 't vuur blijft. Even alleens ſuivert ſich een ziel, door de lang duurigheid van de bekooringe, indien dat ſy die met volſtandigheid wederſtaat. En niets kan haar
beſchaadigen als de Sonde, waarvan als ſy haar ont houdt, ſoo draachtſy de overwinninge wech, over haare vyanden. En alles wat de ſelve haar kunnen doen, dat zijn niet anders als valſche alarmen of wapen-roepingen, om de getrouwheid en de wak
kerheid van de ziel te beproeven. Hierom moet men niet wenſchen, dat de macht des Duivels hem ſou ontnoomen worden: maar men moet Godt wel bidden om krachten te heb
ben, op dat men hem mach wederſtaan: ten einde om kloekmoedichlijk te ſtryden, tot er doot toe. Want Jeſus Chriſtus, die heeft ons niet leeren
bidden, in het Onſe Vader, 't geen dat hy de Chri T
R 2
|
| |
ſtenen
Dat de Onwetentheid,
26o
ſtenen naagelaaten heeft; Om van de Bekooringe verloſt te zijn, maar alleenelijk, Dat wy niet aan geleit ſouden worden, om die Verſoekinge in te volgen, en op dat wy van het Quaat verloſt ſou den zijn.
En alſoo daar geen ander waarachtich Quaat is, als de Sonde, ſoobidden wy alleen, om van de ſon de verloſt te zijn, en niet van de Bekooring; de welke ons dikmaals nut en ſalich is, en ſomtijts nootſakelijk tegens onſe ſwakheid. Want onſenaart en natuur, is ſoo broos en bedur ven, dat ſy niet lang getrou aan Godt ſou kunnen blijven, buyten den angſt der verdrukkingen ; want ſy verſuymt haar gemeenelijk in groote voor ſpoedigheeden. Men ſiet dit dagelijks onder de menſchen, dat die geen dewelke voorſpoet heeft, groots en hooch moedich wort; en hy maakt ſich ſoo vaſt in deeſe werelt, als of hy in een altijt blyvende plaats was. En in tegendeel ſiet men, die geen de welke in te genſpeet en benauwtheid is, dat hy ootmoedich wort, en fijn toevlucht tot Godt neemt.
Ik ſegh dit van Deughtſame menſchen, want wat de Goddelooſen aangaat, die keert alles ten quaaden;
als ſy voorſpoedich zijn, ſoobeſondigen ſy haar te meer tegens Godt en als ſy inde tegenſpoeden haar bevinden, ſoo laſteren en wanhopen zy. En gelijk deſe dingen, de menſchen over komen,
in tydelijke voorſpoeden en tegenſpoeden: alſoo gebeuren ook de ſelve aan die geenen, die de Waare Deught ſoeken. De welke als ſy door de
bekooringen en het lijden niet beproeft zyn, ſoo -
ſouden
de Sonde niet verſchoont. 26 I ſouden ſy niet volſtandich in de deugt blijven: al was het dat ſy gekoomen mochten weeſen, tot de hoochſte kenniſſe van de Goddelijke verborgent heeden; dat ſy de gave van te propheteeren had den, en van mirakulen of wonderwerken te doen.
Dit alles, ſal in rook verdwijnen, indien ſy niet door den oven der bekooringen, en der angſtige
verdrukkingen, zijn gegaan. Want een menſch ſou in dit tegenswoordich
leeven, nu niet kunnen geraaken, Tot den trap der Volmaaktheid, alwaar Adam in ſtont als hy ge ſchaapen wiert, dewelke ondertuſſc', en wel grof
felijk in de ſonde, tegensſijnen Godt, gevallen is; om dat hy allerley ſoorten van voorſpoeden, blijd ſchappen, vergenoegingen, ende vermaken genoot. Dit deed hem Godt vergeeten, om ſich tot de Schepſelen te keeren; en uit oorſaak dat hy geen
Quaat kende, ſoo kon hy ſich niet inbeelden, dat deſen Afkeer van Godt, hem ſoo ellendich maaken
ſou; alſoo hy nimmermeer eenige ellendigheeden beproeft hadt.
-
Maar zedert dat Adam van den Duivel bekoort
is geweeſt, en door ervarentheid heeft geſien, dat de aartſche vermakelijkheeden en vergenoegingen,
hem ſoo ellendich gemaakt hadden, ſoo heeft hy ſich wel gewacht om hem daar verder aan vaſt te kleeven, en hy heeft liever het lijden en de Boete willen omhelſen, gelijk hy alle den tijt ſijns
levens gedaan heeft, als dat hy in tegendeel, ſou gebleeven hebben, in de vermaakelijkheeden van het aartſche Paradys : Welke vermaken
hem ſijn Godt hadden doen vergeeten, van wc R 3
gens
Dat de Onwetentheid, gens haare ſinnelijke en gevoelige Soetigheeden: Soo dan Adam dat Edele Schepſel, 't geen Godt 262
ſoo Heilich en ſoo Volmaakt geſchaapen hadt, niet heeft geweeten om in de getrouwigheid, die hy Godt ſijn Schepper ſchuldich was, volſtandich te blijven, voor den tijt ſyner beproevinge door de
bekooringen, naa de welke hy gewiſſelijk ſyn Godt is getrou gebleeven:
Hoe ſouden wy, arm-ſalige en broos-ſwakke ſchepſelen, die met de neigende hellinge tot het quaat gebooren zyn; dan aan Godt getrou kunnen blijven, ſorder door de aanvechtingen of bekoo ringen beproeft te weeſen ? Onſe zielen ſouden maar een ſchijn van wat goets en ſchoons hebben, en het hout gelijk zyn, dat met ſilver over-blaaſen is, 't geen door een kleene te genſpoet van regen, ſijn ſchoonheid verlieſt en root wort: maar men moet trachten om onſe zielen in
derdaat tot een rein ſilver of goutte maaken,'t geen door het vuur van de bekooringen en verdrukkin gen geloutert is: of anderſins kan men noit tot de
waarachtige deught geraaken, waar naa dat gy tracht mijn Kint.
Daarom moeſt gy u veel eer verblijden als u be
droeven, van weegens dat den Duivel de macht heeft om u te bekooren, dewijl dat ſijne aanvech tingen dienen,om u ziel tot volkomentheid te bren gen, en om de Waare Deugt te verkrijgen, tot
dewelke gy noit geraaken kunt, ſonder door den oven deslydens en der bekooringen van den Duivel
te gaan: de welke het nootſaakelijkſte werk-tuych is, tot de volmaaktheid van uwe ziel.
w
Daar
de Sonde niet verſchoont. 263 Daarom doet u beſt om die te omhelſen, gelijk den H. Andreas ſijn Kruis omarmde, ſprekende s
O mijn goet Kruys! En ſeght gy ook; Ogelukki ge bekooringe, om dat ik my door de ſelve, by Godt aangenaam maaken ſal! Gy hebt mogelijk, doe gy inde werelt waart, de couleuren bemint dewelkeuwe meeſterſſe quam te draagen; toont dan tegenswoordich dat gy J E SUS CHRISTUS nu voor u minnaar en be
minde hebt uitverkooren: en hebt ſijne couleuren
lief en draacht die gewillich. Hout voor Faveuren of gunſt-bewyſingen, alle de aanvechtingen of de
Bekoringen dewelke den Duivelu aandoet; dewijl Ieſus Chriſtus alle de dagen ſijnsleevens, met de ly dens en de bekoringen is bekleedt geweeſt,dewelke hem ſoo door de Duivelen als door de menſchen,
ſijn veroorſaakt geworden. Gy moet dan nu ſijn livrei dragen, indien gy ſijn Dienaar weeſen wilt. Gevoelt gy niet mijn Kint, dat den Duivelu geduurich bekoort, jaa alle uuren en oogenblik ken van den dach, en dat het daarom noodich is,
om hem onophoudelijk te beſtryden, indien gy ſalich weeſen wilt ?
En het is een ſeer goet teeken, dat gy ſijne be koring ſiet en gevoelt, want veele menſchen die worden deſelve niet gewaar; en ſoo volgen ſy on gevoelich de aanvechting van den Duivel in alle ſaaken.
Soud gy wel willen bevangen weeſen, van die alles verwarelooſende ſlaapfiekte, en wenſchen dat den Duivel u niet bekoorden ? Dat ſou een ge
wis teeken ſijn, dat gy hem Rtoebehoorde. Want 4 de
'Dat de Onwetentheid, 264 menſc hen die al ſachtkens ſijn wil doen, die de
verſoekt hy gemeenelijk heel weinich. Hy laat de ſelve in haar geruſtheid, en ſy ſijn wel te vreeden, datſe door geene bekooringen gequelt zijn. En ſy gelooven in een goeden ſtaat te weeſen, daar ſy on dertuſſchen metter daat ſijn, in de aldergrootſte
bekooring, die er onder alle de bekooringen wee ſen kan.
Maar Godt heeft u van dat gevaar verloſt, u doende de Bekoringe kennen en gevoelen, van de welke gy nu niet meer onwetende kunt ſijn: want ik heb u deſelve geheel naaktelijk doen kennen, en gy gevoelt die ook in de voorvallende geleegent heeden.
En ik ſie met de oogen des Geeſts, dat den Dui veluwe hertstochten of driſten beweeght, ſoo draa ik mijn mont maar open doe, om met u te ſpree ken. Ik gevoel dat uwe inwendige beweegingen ſich roeren, om haar tegens de mijne aan te kan ten, en die tegen te ſpreeken.
Dit kan van u eigen ſelfs niet komen, want gy hebt ſekerlijk beſlooten, om my aan te hooren en naa te volgen. Om dat gy in uwe conſcientie over tuicht ſijt, Dat den Geeſt Gods my regeert. Daar
gy ondertuſſchen dat in der daat niet weet te doen, in de voorvallen: en gy gevoelt veele ſtryds in u, ontrent al het geen, wat ik bybreng of voorſtel.
En indien gy dit niet wilt tegenſtaan, gy ſult de wil des Duivels geduurich volgen, 't welk gy nochtans niet doen wilt.
Daarom moet gy geduurich op de wacht ſijn, en noit meer vermoeit weeſen om tegens den Dui vel
de Sonde niet verſchoont. 265 vel te ſtryden, gelijk als hy noit vermoeit wort, om u te bekooren. En denſwaarſten aanval, de
welke u den Duivel nu tegenswoordich doet, die beſtaat, In my te wederſtreven, en, In u aan te kan
ten, tegens mijn willen. Door reeden dat hy wel ſiet, als gy mijn willen involcht, Dat gydanſe kerlijk, het Willen Gods volgenſult. Dewijl ik geen anderen wil heb, dan de ſijne. Hierom is 't dat den Duivel onophoudelijk in u werkt, om mytegens te ſpreeken : en uwen geeſt
twiſt tegens de mijnen, gelijk Lucifer tegens Ga briël. Het ſtaat aan u, om te beſluiten aan wien
van beide, dat gy de overwinninge Laaten wilt. Indien gy wilt dat den Geeſt die in u is, de Over hant ſal behouden, dat ſal de wil des Duivels heel
wel weeſen: maar indien gy wilt, dat den Geeſt
die in my werkt, de Overwinning behaalt; ſoo moet gyuwen Geeſt beſtryden, en hem in alle din gen verdacht houden: dewijl dat uit een quaaden Geeſt niets Goets kan voortkoomen.
En gy kunt niet twijfelen, dat den Geeſt die in u is, niet quaat ſouſijn; dewijl dat hy ſich tegens
myaan kant, en om dat gy de dingen doet, die gy uit u eigen wil, niet doen wilt; en ook, omdat gy in de gront uwer ziel een onluſt hebt, van we
gens dat gy my tegen ſpreekt, ofwel, om dat gy met mijn willen niet over een ſtemt. Want het is ſeeker, dat u eigen wil, niet ſtrydich weeſen kan, te gens haar eige ſelfs: en ſy kan niet willen, het geen dat ſy niet wil.
Daarom moet men beſluiten, Dat het de quaa
de Geeſt is, die in u werkt,R Tegens uwen wil.nade En 5 4
266
Dat de Onwetentheid,
-
nademaal, dat gy hem niet wilt gehoorſaamen, ſoo moet gy wel verheucht weeſen, dat ik hem in de voorvallen teegens ſtaa. Want ik houde hem voor mijn vyant, en ik wil my tegens hem aankanten, met alle myne krachten; en ook in alle de men ſchen, in de welke ik hem ſal gevoelen, gelijk ik hem gewaar worde in u Perſoon. En ik ben verſeekert, Dat het den Duivel is
dien quaaden Geeſt, de welke u ſoodanigen Te genſtant ingeeft, tegens alles wat ik wil : Want
indien Hy het niet was, die ſich daar tegen-aan kante, gy ſoudt met blijdſchap volgen, alles wat ik begeerde en wenſchte. Derhalven wederſtaat uwe eige genegentheeden kloekmoedighlijk, en houdt alle de beweegingen van uwen aart of natuur voor verdacht, met de welke den duivel is vereenicht, en waar door dat
hy in u werkt. Maar neemt myne gevoelens en volcht het geene waar toe ik bewoogen
#,
en :
En gy ſult ſekerlijk den Geeſt Gods volgen, en aan hem de Overwinninge geeven, tegens dien quaaden Geeſt, die u nu ontruſt. Plooyt of buyght u verſtant , onder de wijſheid van den Heiligen Geeſt, en gelooft moit dat gy ergens in, wyſer zijt als de ſelve, waar in dat het ook weeſen mach. Want de menſchen die zyn tegenswoor dich overgegeeven aan den Geeſt der dwaaling,
en haare beſte wetenſchappen, dat zyn onwe
tentheeden, en haare wijſheeden zyn dwaaſhee den. En al hoewel het u ſomtijts dunkt, dat gy
reeden hebt, om my tegens te ſpreeken, en doet het --
T
- ,
de Sonde niet verſchoont. 267 het niet : en gy ſult daar naa wel ſien, dat uwe reeden niet beter weeſen kan als de myne. Het welk gy ſult mogen beproeven : ondertuſſchen dat ik blijf
Uwe wel-toegenegene in Ieſus Chriſtus In Holſteyn, by 't Kaſteel Gettorp. den 19 Mey. 1 67 2.
Anthoinette Bourignon.
Twintighſte Brief Dat de Geeſtelijke Neerſtigheid, noot ſakelijk ter Zaligheid is.
CAan den ſelven, om hem op te wekken tot de Geeſtelijke Neerſtigheid, die ſoo nootſakelijk is, en ſonder de welke dat den Duyvel ons al le oogenblikken verraſt, eer dat wy daar op denken. t
Mijn Geliefde Kint.
I Kſie wel, dat het u wat moeijelijk dunkt, om op alle uwe daden en woorden, altijt ſoo nauw
te waken, maar gelooft ſekerlijk, indien gy het niet doet, Dat den Duivel in alle dingen vat op u
ſal hebben, en gy ſult hem gehoorſaamen, -- -- -,---
-- -
-"
ſer: et
268 Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, het te weten. Want hy is een ſeer diep-ſinnige Geeſt, die altijt waakt, om dat hy nimmermeer ſijn ruſt neemt. Daarom is het nootſakelijk, dat gy alle ſwaarigheeden overſtapt, en dat gy een vol koomen beſluit maakt, om u tot den ſtrijt te be reiden, indien gy de zaligheid verkrijgen wilt, en naa de waarachtige deucht trachten. Want ſonder ſtrijt, ſoo is er geen overwinnin ge. En ſoogy uwen geeſt niet beſteet om neerſte lijk te waaken op alle uwe daaden en woorden, ſoo ſult gy tot alle ſoorten van quaat vervallen. Om
deſerceden noemt men de Traagheid of de Luiheid, een Doot of een Hooft-ſonde. Dit wort niet ver
ſtaan, dat de traagheid een doodelijke ſonde ſou weeſen, om dat men niet genochſaam met ſijn lic haam gearbeit heeft, alſoo veele menſchen tot den lichaamelijken arbeit niet verplicht ſijn, als heb bende andere beſigheeden, daar het lichaam en den geeſt in gebruikt wort; en die ſomtijts nutter en nootſakelijker ſijn, als den arbeit van het lichaem.
En wanneer ſy haar tot deſe goede en profytelijke ſaaken begeeven, ſoo vallen ſy in deſe ſonde van
Luiheid niet, dewelke men een doodelijke, of hooft-ſonde noemt. Dewijl dat eenyder ſich moet beſich houden in verſcheideſaaken, volgens de ſtaat en de geſteltenis van een ygentlijk. Eenſiek menſch die kan naa het lichaam niet wer
ken, en ſomtijts ook niet naaden geeſt, door ree den van fijn ſwakheid. Maar daarom ſoo valt hy nochtans niet in die doodelijke ſonde van traag
heid. Want hy kan door de werk-dadigheid van ſich ſelven en fijne ſaaken in de• wille Godsgeeven; over te
nootſakelijk ter zaligheid is. 269 geeven, veel neerſtiger ſijn, als een menſch, de welke met lichaam en geeſt, beide te ſamen arbeit.
Een goeden vader des Huys geſins, die werkt veelmaal meerder, als hy ſijr, oogh laat gaan over die hem onderworpen ſijn, en dat hy daar over waakt; als een arbeitsman niet doet, dewelke de
aarde om ſpit.
Een Boumeeſter die werkt veel meer, als hy het getimmer van een huis wel in ſijn order voor ſtelt, dan den Timmerman doet, die het opmaakt. En aldus is het met de andere menſchen ook gelee gen, die volgens hun plicht haar ſelven wel draa gen; eenyder naaſijn ſtaat en naaſijn beroep. Soo dat men niet verſtaan moet, dat deeſe ſonde van luiheid, door die geene begaan wor den , die niet met het lichaam arbeiden. Maar
deſe ſonde van Traagheid of luiheid, die wort altijdt door die geen gepleeght, de welke naalaa te" ,
# haare zielen te waaken, en die de bekorin
ringe des Duivels verſuimen te ondekken; dewijl dat de ſodanige haar eeuwich heil veronachtſaa men, en de Bekoringe van den Duivel ſtilſwygent toeſtaan.
Het welk gewiſſelijk een doodelijke ſonde is, die de verdoemenis te weegh brengt: en daarom wortſe gerekent onder de Hooftſonden, en ſy moet een Doodelijke ſonde genoemt worden, om dat ſy de ziel den doot veroorſaakt.
Want die geen, dewelke door Naalatigheid of Onachtſaamheid, den Duivel niet wederſtaat, die
laat hem ſijn ziel tot een Buiten Roof.
En die geen dewelke niet neerſtelijkalderlei ſlach Van
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, van middelen ſoekt, om de waarachtige deucht 27o
te vinden, die ſal de ſelvenoit bekoomen: en ſoo
ſal hy nimmer tot de eeuwige gelukſaligheid ge raaken.
Daarom mijn Kint, ſoo moet gy nootſaakelijk de geeſtelijke Neerſtigheid hebben, indien dat gy wilt ſalich ſijn.Want gy ſoud uſelver vleyen,indien
gy docht, dat Godt uwe ontſchuldingen ſou aan neemen, wanneer gy hem ſoudt willen ſeggen, niet te hebben geweeten, Dat den Duivelſoo veel liſtige ſtreeken hadt, ofſoo veele macht, om u te bekooren : of ook, dat gy ſoudt meenen, om aan
Godt te doen gelooven, Dat gy door u Swakheid of broosheid, u niet hebt kunnen onthouden van
teſondigen, noch dat gy tot de waarachtige deucht niet hebt kunnen komen, Om dat gy niet genoch ſaam den wech wiſt te ontdekken, dewelke daar toeleit.
-
Want Godtſal niet vergenoegt ſijn, met alle die uitvluchten en valſche redenen, dewijl dat hy de nieren deurgront en de conſcientien onderſoekt, om de alderminſte beweegingen van onſe wil naa te ſpeuren. En ſonder dat hy getuigen van nooden
heeft, ſoo weet hy wat Neerſtigheid wy gedaan hebben, om op onſe zielen te waaken, en wat voor
ſchuldige plichten wy betracht hebben, om de ſon den te vermijden, en de waare deucht te volgen. Want Godt is niet gelijk de menſchen, waar van den eenen den anderen komt op te houden,
door een valſche philoſophie of wijsgierigheid, die
ſy inde ſchoolen geleert hebben, en die nergens toe nut is, als om de leugen ſtaande te houden, en de
nootſakelijk ter zaligheid is.
271
de boosheid van haars gelijken te verſchoonen !
Soo dat ſy daar ſchoone woorden uitvinden, om de leugen een ſchijn van waarheid te geeven: en daar meede vernoegen ſich de menſchen, latende haar wijs maaken, dat het valſche waarachtich is; wanneer als maar die valſcheid met de ſchoone
woorden van haare bedriegelijke wijsgierigheid, isverçiert.
Maar Godtſiet op het merch en het weeſen der ſaaken, en hy doorſiet tot in de gront onſer zielen, of wy waarelijk alle Neerſtigheid gedaan hebben, om de diep-ſinnige looſheeden des Duivels te
ontdekken, en om de middelen te vinden waar door wy tot de waarachtige deucht konden ge raaken.
-
En ſoo hy bevindt, dat wy door onſe Onaght ſame-nalatentheid, noch het een noch het ander ge daan hebben; ſoo veroordeelt hy ons, ſonder aan onſe verſchooningen plaats te geeven. Derhalven mijn Kint, ſoo moet gy u niet laaten bedriegen,
denkende in geeſtelijke luyigheid teleeven, en ont ſchuldigingen voor Godt te vinden, want hy ſal die uitvluchten niet aanneemen. En indien hy u het lichaam en den Geeſt gegeeven heeft, dat is,
op dat gy die beide tot de geeſtelijke Neerſtigheid ſoudt aanleggen, en om het Quaat te vlieden, en het Goet te doen.
Maar het ongeluk is, dat de huidige menſchen,
ſoo diep in blintheid verſonken ſijn, dat ſy haar lichaam en geeſt beſteeden, in de ſorgen en neer ſtigheeden, om de aartſche goederen te verkrijgen :
en doordeſe middelen maaken ſy haaronbequaam, OIII
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, om de geeſtelijke Neerſtigheid te beſitten. Door 272
reeden als een vat met vuiligheid gevult is, ſoo kan men daar niets goetsin leggen, om het ſelve mid den ondet die vuiligheid, in ſijn ſuiverheid te be WaafCI1 •
Eilaas mijn Kint! wat is doch, bid ik u, al de ſorchvuldigheid van de handelingen en beſigheeden des werelts, anders dan vuiligheid, die uwen geeſt vervult heeft ? gy ſijt een neerſtich Koopman ge weeſt, en uwe ſorgen en vlijtigheeden, die hebben ugelt doen vergaderen: en wat ſult gy tegenswoor dich doen met dat gelt? Gyvermeucht het niet te verteeren in eeten, drinken en kleederen, en gy kunt het ook niet met u neemen, in de uure des
doods. En indien gy het wilt laaten aan uwe Bloet verwanten, ſoo ſullen ſy daar door te hoovaardi ger en te ſondiger worden. Soo dat, van wat zijde gy het neemt, gy moet bekennen, dat uwen geeſt altijt vervult is geweeſt,
met de vuyligheid der ſorgen en neerſtigheeden, om de goederen der aarde te verkrijgen. En het is geen wonder, dat gy door dit middel, de manier niet hebt kunnen weeten, om de liſtigheeden des Duivels te ontdekken, noch ook de middelen uit
te vinden, die tot de waare Deucht geleiden : uit oorſaak dat uwe Neerſtigheid tot andere dingen aangeleit wiert.
Maar tegenswoordich, nu Godt de goetheidge hadt heeft, om u de waarheid deſer dingen bekent te maaken, ſoo moet gy trachten Dieſelve Neer
ſtigheid aan te wenden, om de bekooringen des Duivels te ontdekken, en om de middelen op te ſpeu v
E-m-man-meer
nootſakelijk terzaligheid is. 273 ſpeuren, op dat gy tot de Waare Deugt geraa ken moocht ; en de ſelve vlijtigheid doen, ge
lijk gy gedaan hebt in 't verkrijgen van uwe tydelij ke ſaaken. Ik geloof niet dat gy u een eenige gelee
gentheid hebt laaten ontglippen, in welke gy voor deel kondt doen, ſonder die kanſſe waar te neemen;
en dat gy u ook niet hebt laaten Bedriegen, wan neergy het bedroch ontdekt hadt, 't geen men u ſocht aan te doen.
En indien gy die neerſtige wakkerheid wel ge hadt hebt, om die goederen te verkrijgen, die ſoo haaſt voorby gaan, en de welke nergens toe dienen kunnen in den doodt: hoe ſou het u dan tegens woordich ſvaar kunnen vallen, die eigenſte Neer ſtigheid te gebruyken, Om den Duivel te ontdek ken, en den ſekeren wech tot de Waare Deucht;
ten einde dat gy daar door ſoodanige goederen ſoudt kunnen overwinnen, Die nimmer meer ein
digen ſullen. Behoort gy niet veel eer uwe Neerſtigheid, uwe
Sorchvuldigheeden, en uwe Vlijtige-oefeningen' te verdubbelen, Om deeſe eeuwige Goederen te verkrygen, dan daar een ſwaarigheid in te maaken, die gy niet en maakt in het verkrijgen van de din gen deſes weerelts? Of dunkt u, dat deeſe tijdelijke dingen, uwe Neerſtigheid meerder waardich zyn, dan de eeuwige goederen? Hoewel nochtans de ſelve in der daat, daar geenſins by te Vergelijken
zijn: want die tydelijke goederen, brengen niet dan ſorgen aan onſe ziel, omſe te bewaaren, en hertzeer omſe te verlaaten.
-
Daar in tegendeel de Wakkerheid en Neerſtig S
heid,
274
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid,
heid, om de eeuwich-duurende Goederen te be koomen, een Ruſt in de ziel brengt, een Hoop op Godt, en een Vreede in het gemoet: en dat ſoo veel te meer, om dat men in geen geeſtelijke Na
latigheid of Onachtſaamheid leeven kan, ſonder deeſe Doot. ſonde van luyheid te begaan. Ik weet wel dat gy niet in de ſonde leeven wilt,
maar gy hebt niet genochſaam ontdekt, wat deeſe ſonde van Traagheid of luyheid is , en het dunkt u een Ruſt te zijn, dat gy ſonder bekooring ſoudt leeven, of ſonder ſoo ſcherpelijk te waaken, op uwe daaden en woorden: maar deeſe geringe ge ruſtheid die gy in dit leeven ſoudt meenen te ge nieten, die ſou u wel de eeuwich-duurende on ruſten kunnen veroorſaaken.
Want wy zijn in deeſe werelt niet gekoomen om te Ruſten, maar om te ſorgen, te waaken en te
arbeiden, naaonſe Saaligheid, tot dat wy die ver kreegen hebben. Men moet de Order Gods niet veranderen wil
hen, dewelke ons in deſe werelt geſonden heeft, als in een plaats van Ballinghſchap of in een Gevan
kenis van penitentie of Boete, om aan ſyne godde lyke Gerechtigheid te Voldoen.
En wy ſouden daar wel willen op ons gemakle ven, ſonder ſorg en neerſtigheid, en ſonder op onſe vyanden de oogen open te houden: daar on dertuſſchen de wereltſche menſchen, dikmaals
dach en nacht waaken, om een weynig gelt over te winnen, of om eenige ydele eer te verkrijgen,
en ſomtijts ook om wat vuyl vermaakte
genieten,
Gelooft vryelijk mijn Kint, dat deſe wereltſche In en
nootſakelijk ter zaligheid is.
275
menſchen, in den laatſten dach des Oordeels »
aegens ons opſtaan ſullen, en ons verwyten dat ſy meerder gewaakt, gearbeyt en haar in den Dienſt der werelt meer beneerſticht hebben : dan als wy in den Dienſt Gods, niet en hebben gedaan. En dit ſullen ſy gewiſſelyk doen, in geval dat wy die noodige Neerſtigheid niet willen by der hant ne men, om de loosheden des Duyvels te ontdek
ken, dewelke onſen geſwooren vyant is. En hy ſal noit ophouden om u te bekooren, noch afſtant doen om u te trachten te achterhalen,
ſoo lang gy in deſe werelt leven ſult. Daarom ſoo moet gy ook niet aflaaten om geduurich over alle uwe Woorden en Daden te waaken; op dat gy hem een geſtadigen wederſtant ſoud aandoen , tot
welken eynde de Schrift ſeght, Dat ons leeven een geduurigen ſtrijt is.
-
Derhalven, ſoo moet gy deſe geeſtelijke Neer ſtigheid niet als een moeyelijke ſaak op neemen; dewijl dat ſy haar licht en gemakkelijk, door de ge woonte ſal maaken. En ſy ſal u een veel grooter , Voordeel toebrengen, als de Neerſtigheid in de tydelijke en lichamelijke ſaaken, niet doen en kan; het welk voordeel de eeuwige en de altijdt-duu
rende goederen ſijn, die veel hooger ſijn te ach ten, dan de verbygaande en vergankelijke dingen Ondertuſſchen ſiet men dat de wereltſche men
ſchen, ſoo veel ſorgh voor dit tegenwoordige en kortſtondige leeven nemen. Want een Edelman ſal op alle ſijn woorden en daaden een geduurige agt neemen, op dat hy niets ſou komen te ſeg
gen of te doen, 't geen tegens ſijne Achtbaarheid
276
was.
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, En altijt ſal hy ſijn Geeſt geſpannen hou
den, om ontrent andere te ſien en te hooren, of -
ſy hem de eer en achting geeven, dewelke hy wenſt. En alle fijne ſorgen die ſtrekken daer toe, om ſijn Aanſien in deſe werelt te bewaaren, waar toe hy geen geleegentheeden laat voorby gaan, om die ſtaande te houden. En ſomtijts ſal hy om een puntken van eer, ſijn leeven in de waag-ſchaal ſtellen, of hy ſal aan een ander het leeven benee men, van dewelke hy gelooft, dat hy eenige hoon of quetſing van fijn eer, ontfangen heeft. Wat voor forgen, wat voor ſtudien en wat
voor moeyelijke nachtwakingen, neemen die menſchen niet op haar, die hun in eenige weten ſchappen willen volkomen maken, het ſy in de Gods geleertheid, in de Rechten, of in de Genees kunſt? Hoe veele Schoolen moeten ſy niet deur
gaan en beſoeken? Wat een getal boeken moeten ſy niet koopen? Wat al Leermeeſters moeten ſy niet opſoeken? En wat al ſorgvuldigheeden moe
ten ſy niet op haar neemen, om op alles wel te letten, op dat ſy tot de achting van een gelettert en veel weetent man ſouden geraaken.
Daar nochtans alle die eeren idel en verbygaan de ſijn. Gy weet mijn Kint, hoe veele ſorgen dat een Koopman hebben moet, om fijne handelingen wel te beſtieren; daar ſijnder veel die dikmaals haar ſlaapen of ook haar eeten en drinken laaten, om
altijt de wagt te houden op haare voordeelen.
En wat alſorch en arbeyt neemt een Ambagts man niet op ſich, om ſijn gering voetſel te heb ben;
nootſakelijk ter Zaligheid is.
277
ben, daar Godt u het ſelve ſoo mildelik geeſt, ſonder uwen ſorch en ſonder uwen arbeit; op dat gy te beter ſoud kunnen ſorchdraagen en meerder arbeiden, om uwe ſaligheid, en de volmaaktheid van uwe ziel te verkrijgen.
Behoort gy dan wel te klaagen, over een wei nich moeyelijkheid, van op alle uwe woorden en daden te waaken, om de liſtigheden des duivels te ontdekken, en de middelen uit te vinden om
tot de waarachtige deucht te komen? My dunkt
dat dit de geringhſte ſaak is, die een Chriſten behoort te doen, om tot het eeuwig gelukſalich leeven te komen. Dewijl den menſch tot geen an
der einde is geſchaapen, als voor de eeuwigheid. En nadien den menſch wel bequaam is, om neerſtich, waakent en arbeidtſaam te zijn, om de tijdelicke en voorbygaande goederen te verkry gen: hoe veel te bequaamer moet hy dan weeſen,
om die ſelve dingen te doen, op dat hy het eeu wigduurent leeven ſou genieten? Men ſiet de Kooplieden over lant en zee reyſen,
en haar leven in gevaar ſtellen, om een weynich gelt te winnen.
De hant-werks-lieden ſiet men
haar pijnigen en ſweeten door den geweldigen
arbeit, en dat ſy geringe en verachte werken doen, om haar voedtſel te bekomen. De Dienſtboden en
Huurlingen ſiet men onderworpen zijn, en aan de wil van haare meeſters gehoorſaam weſen, en men beſpeurt haar neerſtich en ſorchvuldich te waaken,
in de dienſten die ſy haar ſchuldich ſijn te doen, en dat alleenelijk om een kleene huur-winſt of werk loon.
S 3
Daat
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, Daar ondertuſſchen, een Chriſten alle deſe din
278
gen niet wil doen, op dat hy ſich van de liſtige aanſlaagen ſijns vyants ſou wachten, of om de waarachtige Deucht te bekomen , dewelke ſijn ziel tot het eeuwich leeven geleit.
Sou het niet een groote ſwakheid weſen, dat men het moeielijk noemde,om altijt op ſijne Woor den en Daden te waken, op dat men ſich by Godt ſou aangenaam maaken : wanneer men alle men ſchen, deſe ſelve ſaak ſiet doen, om de voorwerpen of goederen die het geenſins waardich ſijn. -
Hoe veel ſorg neemt een getrou knegt niet, om ſijn meeſter wel te dienen, hy overlegt haaſt dach
en nacht, om het geen te doen, dat hy weet hem aangenaam te ſijn. Hy volbrengt met neerſtigheid, wat hy kent ſijn wil te weeſen. En wanneer hy wel gedient heeft, en de vrientſchap van fijn Heerge wonnen, ſoo heeft hy niet dan een een gering tyde lijk loon verkreegen. Ik heb een geſchiedenis van een Dienaar hooren verhaalen, die een Prins getrouwelijk en naaſijn
genoegen gedient hadr. Voor het welke deſen Prins hem hadt belooft al het geen dat hy van hem ſou eiſſchen. Het gebeurden langen tijt naadeſe Belofte, dat den Dienaar in een gevaarelijke krank heid verviel, die hem in 'r perijkel van ſijn leeven brocht. En als hy ſich in het uiterſte van ſijn ſiekte gevoelde,ſoo hielt hy door veel bidden aan,om van ſijn Prins beſocht te worden. De welke voor ſijn
ſiek-bedde gekomen ſijnde, aan ſijn Dienaar vroeg, Wat fijn begeerte op hem was. En ſijn Dienaar die verſocht van hem, Dat hy noch eenige jaaren mocht
nootſakelijk ter zaligheid is.
279
mocht leeven, en van deſe ſiekte niet ſterven. Waar
op ſijn Heer antwoorden, Dat ſulks in ſijn macht niet was, en dat hy iets anders aan hem moſt begee ren. Den Dienaar verſocht hy dan ten minſten, een jaar of een maant noch mocht leeven, en eindelijk dat hy maar een dach noch in 't leven blyven mocht. Op al het welke de Prins hem tot antwoort gaf, Dat dit al te ſamen buiten ſijn vermogen en macht was, en hy ſeide tot ſijn Dienaar, Dat hy dingen van hem moſt eiſſchen, dewelke hem mogelijk wa ren om te geven: Gelijk als gelt, Bedieningen, Ge nees-middelen,ofandre dingen, die hy in ſijn macht
hadt. Maar ſijn Knecht die antwoorden daarop, Dat hy geen gelt, bedieningen, noch geneesmid delen noodich hadt, alſoo deeſe dingen ſijn leeven niet verlangen konden voor eenen Dach: en dat hy
daarom op ſijn Prins verſocht, Dat hy hem van ſijn ſaligheid beliefde te verſeekeren, dewijl dat hy
fijn leeven niet langer kon doen uitſtrekken, op dat hy ten minſten geruſt mocht ſterven, in de verſekering van ſalichte ſullen ſijn, en daar in den geeſt te geven. Hetgeen de Prinsſeer bedroefde:
en hy ſprak tot ſijn Dienaar, Dat ſijne ſaligheid aan de Genade Gods ſtont, en dat die geenſins in fijn vermogen was, om hem dieſelve te belooven, en
noch minder, om hem die te geeven. Den Knecht dit ſeer bedroevende, die keerden ſich van ſijn Heer af, met het aangeſicht naa de zij
de des muurs: ſeggende, O ellendige als ick ben ! heb ik alle den tijt mijns leevens verſleten, om een Heer te dienen en te behaagen, de welke den macht niet heeft, om my by te ſtaan, in mijn aldergrootſten noot, "# S 4
te
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, die ook het vermogen niet heeft om my een uur leevens
28o
te geeven ? Ik wil van nu voortaan ſulk een onmachti gea Heer niet meer dienen. En hy deed een Belofte aan
Godt; Dat, ſoo hy hem ſijne geſontheid wilde weeder geeven, hy de menſchen ſou verlaaten, en dat hy ſich in een eenſame plaats ſou vertrekken, om Godt alleene lijk te dienen, en ſijn tijt te beſteeden, tot de volmaakt held van fijn ziel: dienende dien Heer, die hem het leeven en de zaligheid kon geeven. Het welk deeſen Dienaar in der daat ook deedt;
want naa dat hem Godt fijne geſontheid hadt we der gegeeven,ſoo vertrok hy ſich in een woeſte een
ſame plaatſe, daar hy eenige jaaren een goet leeven leide, ſtervende heilichlijk.
Mijn Kint, opent u deeſe geſchiedenis het ver ſtant niet, om de blintheid der menſchen te ver
ſtaan, de welke in den dienſt des werelts niets be
ſpaaren, en die alle haar ſorch en arbeit, daar ſonder moeyelijkheid in beſteeden; alleenelijk om aan baars gelijken te behaagen, of om een weinich aart ſche goederen te verſaonelen ? Want hoewel deeſe geſchiedenis niet waarach tich was, gelijk ik ſekerlijk geloof datſe is: ſoo ſiet
men dagelijks voor fijn oogen, Dat een yder ſorght
#
en arbeyt, om een weinich gelt of ; 't geen ſy van de menſchen verhopen. Daar het ondertuſ ſchen ſeer waarachtich is, dat ſy ons niet geeven kunnen, Dat vaſt of beſtendich is: en ſy verlaaten ons in de doot, ſonder dat ſy het vermoogen heb en ons een uur leevens-tijt te geeven. Behoorde men dan niet beſchaamt te zijn, van
tegelooven, dat het ſwaar en mogelijk is, om over -
-
alle
*- - -
nootſakelijk ter zaligheid is. 281 alle ſijn daaden en woorden de wacht te houden, om de liſtigheeden des Duivels uit te vinden, en
ook om de middelen op te ſpeuren, op dat wy tot de waarachtige deucht ſouden komen; dewijl dat ons eeuwich heil daar aan vaſt is, en om dat 'er
niets is, 't geen ons meer behoorde ter herten te
gaan, als alleen dat ſelve.
-
Want den Duivel verſpiet of beloert, alle de ſoorten van voorvallen, om ons te verraſſchen, en
indien wy niet wel op onſe Hoede willen zijn,ſoſul len wy niet een Woort ſpreeken, noch een eenige
daat doen, of hy ſalons in de ſonde doen vallen; ſonder dat wy het gewaar worden. Want hy ſal ons doen ſpreeken, 't geen wy be hoorden te ſwijgen, en hy ſal ons doen ſwijgen, 't geen wy behoorden te ſpreeken, om daar fijne voordeelen uit te trekken, en om in alle dingen verwarring en wan-order te brengen, op dat hy ons ſou doen ſondigen, of andere door ons.
Daarom bid ik u, dat gy wilt Neerſtigh zijn, en de Wacht houden, overal u doen en laten, op dat gy den Duivel overwinnen moocht, en de Waare Deugt bekoomen. 't Geen dat Sy u wenſcht, die uwe zaligheid bemint. Het welk doende ſoo blijf ik voor altijt 'Uwe wel toegenegene in -
Ieſus Chriſtus In Holſteyn, by 't Kaſteel Gettorp. *
den 1, Inny. 167 z, .
Anthoinette Bourignon.
- - -
S 5
Een
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid,
282
Een-en-twintighſte Brief Dat de Geeſtelijke Neerſtigheid, noot ſakelijk ter Zaligheid is.
CAan den ſelven, over de ſelve ſaak. Mijn Geliefde Kint.
weten dat de geeſtelijke Neerſtigheid, G# moet nootſakelijkſ de
te is van alle deuchden, ſon
der de welke gy in geene deuchden ſult kunnen
volſtandich blijven. En den Duivel die ſal altoos trachten, om u van langſamer hant, de andere deuchden te doen verlieſen, indien gy in die deugt van geeſtelijke Neerſtigheid, niet ſtantvaſtich komt te volherden.
Want als den Duivel ſal ſien, dat gy de deugt van Ootmoedigheid verkreegen hebt; ſoo ſal hy de gelegentheeden doen voorkoomen tot Hoogmoe digheid, gelijk als de lof-ſeggingen der menſchen, de voorſpoet in tijdelijke goederen, of diergelijke
ſaaken: ten einde dat hy u die ootmoedigheid ſou doen verlieſen, die gy alreede door de Genade Gods verkreegen hebt. En ſoogy niet geduurich lijk, met de geeſtelijke Neerſtigheid op u hoede zijt; ſoo ſult gy buiten alle twijfel, deeſe Ootmoe digheid ongevoelijk, en ſonder het gewaar te worden, quijt raaken. Dit is, aan mijn eige ſelven gebeurt, want zedert *
*
*
dat Godt my deeſe deucht van Ootmoedigheidge geeven hadt, ſoo heb ik de hoochmoedigheid noch ge
nootſakelijk ter zaligheid is. 283 gevoelt in my te komen, wanneer de menſchen my geen Eer-tytels gaaven; en my alleenelijk by mijn enkele naam noemden. Als dan ſoo gevoelden ik in die ſaak, gelijk als een ongeneucht in my ſelve, en ik wiert daar in ongeduldich, van wegens de onbe leeftheid deſer menſchen : en hoewel ik uiterlijk
daar geen blijken van vertoonden, ſoo verſwakte
nochtans, mijn Ootmoedigheid van binnen. En by aldien my Godt de geeſtelijke Neerſtig
heid niet gegeeven hadt, om geſtadichlijk over mijn ziel te waaken, ik ſou ſekerlijk die ſchoone
deucht van Ootmoedigheid verlooren hebben; ge lijk ook die van de gewillige Armoede. Want, naa dat ik geheelijk ontſlaagen was, van - de begeerte der goederen deſer werelt, en dat ik die in der daat alle verlaaten hadt; ſoo heb ik noch
lange jaaren daar naa, de gedachten gevoelt, van haare begeerlijkheid. Want zeekere Godtvruch tige menſchen my voorgeſtelt hebbende, om nef
fens haar in geſelſchap, eenichgelt in de Koophan deling aan te leggen, ſoo deedt ik dat, met voor neemen om aan den armen alle de winſt te geeven,
die van dat gelt ſoude komen: maar naa dat voor neemen, ſoo begon ik in mijn ſelven te overwee
gen, of het niet genoch ſou zyn, om alleenelijk de helft van die winſt, de armen te laaten genieten, of wel een gedeelte, en dan het overſchot voor my ſelfs te bewaaren.
-
-
-
Maar onderſoekende mijn Conſcientie, door de
geeſtelijke Neerſtigheid, ſoo ondervondt ik wel naaktelijk, dat den Duivel my daar door wederom
wilde doen vallen, in de begeerlijkheid der goede ICIT 2
284
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid,
ren, die ik, door de Deucht, alreede verlaaten hadt.
Het welk my lange jaaren daar naa noch eens ge beurt is, op een tijt, dat ik om eenige ſaaken tot Mechelen was, alwaar overvloet is van dingen die geſpelde werkt zyn. Ik kreech een begeerte om er een deel van te koopen, alſoo dietot Ryſſeldierder waren; op dat ik daar door de onkoſten van mijn reis ſou moogen goet maaken. En naa dat ik die gekocht had, en datter waarſchynelijkheid was van goede winning; ſoo docht my dat ik die winſt wel voor mijn eige ſelfs behouden mocht: niet tegen ſtaande dat ik op die tijdt in een huis met Arme menſchen woonden, 't welk ik door liefdadigheid en vrywillichlijk hadt aangenoomen om te regee ren of te beſtieren, en ook om al mijn arbeit en de ſcherpſinnigheid van myn verſtant aan te leggen, tot Voordeel van die Armen; ſonder mijn beſon der profijt daar in te ſoeken. Maar den duivel met ſyne netten die liſtigh ge
ſpannen zyn, die tracht altijt de menſchen van goe den wille te achterhaalen, ſoo wanneer de ſelve niet
vaſtgekleeft blyven, aan de geeſtelyke Neerſtigheid, en dat ſy niet en waaken, over alle haare daaden en woorden.
-
Want hoewel het dikmaals ſchijnt dat onſe daa dengoet zyn, en weloverlegt, of dat ſy tot een goet einde ſtrekken; den Duivel niet te min die ver
mengt ſich daar onder, en hy tracht daar fijne voor deelen uit te trekken. En by aldien hy niet veel winnen kan, ſoo wint hy ten minſten een weynigh,
en hy brengt altoos eenige ſchade toe, aan de vol -- --
maakt
nootſakelijk ter zaligheid is, 285 maaktheid van onſe zielen, of aan de zielen van andere.
Daarom moet men Neerſtighzyn, ten einde men te weegh brengen mach, dat hy niets met allen, komt te winnen. En hy kan ons geen quaat doen, wanneer wy hem gewaar worden, en ſoo lang als
onſe wil aan Godt vaſtgehecht is, en dat wy vaſte lijk hebben voorgenoomen, om naa de Waare Deugt te trachten.
Want ſoo wy de liſtigheeden des Duivels ont dekken, ſoo ſullen wy hem daar ingewiſſelijk we derſtaan.
-
Maar indien wy in de geeſtelijke Onachtſaam heid of Nalaatigheid vallen, ſoo ſal hy ons over al in betrappen en vangen. En ikgeloof dat wy niet een Woort ſullen ſpree ken, daar den Duivel niet eenich voordeel uit trek
ken ſal: het zy op onſe zielen, of op de zielen van anderen. Want hy ſal ons doen ſwygen, daar het noodich is te ſpreeken tot onſe geeſtelijke oftyde lijke bevordering, of wel tot de nuttigheid en de
ſtigting van onſen naaſten.
-
In alle die voorvallen ſal den Duivelden ſtom
men maaken, doende ons ſwygen wanneer wybe hoorden te ſpreeken. En op een anderen tijt, ſoo ſal hy den Orateur of den Reden-voerder maaken, doende ons ſpreeken en uitſeggen, 't geen wy wel
mochten ſwygen : en ſooſal hy groote ſonden uit onſe woorden trekken.
Want beide goede en quaade menſchen, die vertoornen ſich dikmaals over onſe woorden. En
als wy de Waarheid ſpreeken, ſoo ſullen ſy # e
Dat de geeſtelijke Neerſtigheia, bequaam ſijn, om die te hooren; dewijl deſe waar heit, gelijk als een tweeſnydent ſwaart is, 't welk ſelfs de godtvruchtige menſchen, niet kunnen ver
2.86
draagen, wanneer als die waarheid haar beriſpt. Want de Beſtraffinge is noit aangenaam, ter tijt als ſy gedaan wort. Maar indien wy Leugenen ſpreeken, of eenige dingen ſeggen, om aan de menſchen te behaagen of die te voldoen, ſooſullen de goede en de quaade menſchen, daar tegelijk quaalijk deur geſticht ſijn. Want de Godtlooſe menſchen die ſullen door ons
exempel en voorbeelt in haare boosheeden en leu genen geſterkt weſen : en de vroome menſchen ſullen haar ergeren, ſiende dat wy, die belydeniſſe van de Deugt doen, niet in alle dingen waarachtich ſijn, of dat wy noch aan de werelt willen behaagen, en voldoening geven aan de wereltſche menſchen. Invoegen dat aan welke kant men ſich keert, ſoo ſal men altijt aan den Duivel voordeel geeven,
't zy datwe ſwygen of dat wy ſpreeken; 't geen wy
ſoolangentijt ſullen doen, als wy de deucht van gee ſtelijke Neerſtigheid niet verkreegen hebben, om de Wacht te houden, over alle onſe Daaden en Woorden.
En byaldien, dat gy mijn Kint, op uſelve wilt acht geeven, gy ſult door Ervarentheid bevinden, Dat gy by naa niet en ſegt of niet en doet ſonder te ſondigen. Maar alſoo den Duivel u noch gevan gen houdt in de geeſtelijke Onachtſaamheid of Na
latigheid, toeval.
ſoo wort gy dat niet gewaar, als by -
e
Door reeden dat den Duivel u de geheugeniſſe VCT
nootſakelijk ter zaligheid is.
287 verdonkert, op dat gy de nootſakelijke dingen niet indaghtig worden ſoud ; en hy vertoont aan u ver ſtant die dingen, die men wel behoorde te ver
geeten. En aldus doet hyu werken volgens ſijn wil len, ſoo wel in het geeſtelijke als in het tydelijke. En het is hem even al eens, door wat middel, dat
hy de menſchen betrapt. Want hy ſal de menſchen, dewelke Navolgers
van Jeſus Chriſtus trachten te weeſen, niet door quaade bedryven bekooren; maar alleenelijk door
nalatigheeden of verſuimeniſſen, dewijl hy wel weet dat de ſelve menſchen ſijne ingevingen noit volgen ſouden, om quaade daaden te doen: Maar wel dat ſy ſijne aanporringen, door nalatigheeden ſullen volgen. Door het middel van haar de dingen te doen vergeeten of achter te laaten, die tot de eere Gods ſtrekken, of tot de ſaligheid van haare zielen, en de zielen van anderen.
En den duivel, wint veel meer op de vroome menſchen, door deſe verſuimeniſſen, als hy niet ſou kunnen doen, door haare quaade bedryven; door reeden dat de quaade daaden, aan de vroome
zielen miſhaagen, als ook om dat ſy by de men ſchen beriſpelijk fijn. En daarom ſoo ſouden geen
vroome menſchen die willen begaan, hoewel het gebeurde dat den Duivel hun daar meede bekoor de; al ſou het maar weeſen om geen quaat exem pel of ergernis, aan den naaſten te geeven. Maar de ſonden van verſuimenis of nalatigheid, die ſijn meer verborgen en veelſwaarder te ontdek
ken, en daarom ſijn ſy ook veel gevaarelijker, voor de zielen, de welke de geeſtelijke Natalgie: CD
288
Dat de geeſtelijke Weerſtigheid,
hebben. Want ſy vallen ongevoeligh in de geeſtelij ke Onachtſaamheid, ſonder dat gewaar te wor den. En ſelfs wanneer ſy al gevallen ſijn, in die
geeſtelijke Nalatentheid, ſoo weten ſy dikmaals niet dat ſy geſondicht hebben; en ſy ſchryven de ſe Onachtſaamheid toe, aan de kortheid van haare
memorie of geheugeniſſe, of aan de ſwakheid van haar verſtant.
Sonder te bemerken, dat het den Duyvel is, die het vergeeten der goede dingen veroorſaakt, die nootſakelijk ſijn, voor het lichaam en de zielen der menſchen. Het welk een fijn geſleepen bedroch des Duivels is, tegens het welke gy wel waaken moet mijn Kint, vreeſende of hy u niet onverſiens mocht achterhaalen.
Want het ſal u niet genochſyn, om voor Godt te ſeggen, Ik heb daar niet omgedacht, of Ik heb dat vergeeten, Dewijl dat wy altijt verplicht ſyn, om die dingen te gedenken en te onthouden, die noo
dich en ſalich ſyn. Om deeſe reeden ſeit het ſpreek woort. Die onwetende ſondicht, vaart onwetende ter hellen. En daar is ergens geſegt, Dat de onwetent heid de ſondeniet verſchoont.
Om te toonen, Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, geheel en alnootſakelijk is, voor die geen dewelke ſyn ſaligheid wil uitwerken. En Godt neemt geen verſchooningen aan, in het geen dat den menſch verplicht is te doen.
Ik geloof wel dat een ygentlijk ſich verſchoonen en rechtveerdigen wil onder de menſchen. En om
dat ſy alle ſwak en onvolmaakt ſyn, ſoovleyen en ontſchuldigen ſy ook haars gelijken, wanneer ſy die be
nooi/akelijk rer zaligheid is.
289
beminnen. En ſy ſchrijven het deſwakheid of de broosheid toe, 't geen daar niet van afkomt, maar 't welk alleen uit de geeſtelijke Onachtſaamheid, ſyn oorſpronk neemt,
Maar Godt, die de Nieren beproeft, en de Conſcientien onderſoekt, die geeft een heel ander Vonnis over onſe daaden en verſuimeniſſen: en hy ſal het alles voor ſonde veroordeelen, hetgeen dat wy verſuimt hebben, om tot ſijn eer en onſe fa ligheid te doen, als ook ontrent die van onſe naa
ſten; te weeten, als die dingen in ons vermogen ſijn geweeſt. Want het is niet genoch tot Godt teſeggen, Ik heb het niet gevonden, wanneer wy de behoorelijke Neerſtigheid niet gedaan hebben om het te ſoeken.
En daar fijn menſchen, die ſoo quaalijk bedacht
ſijn, dat ſy gelooven, Dat Godt haar geen reken ſchapſalaf-eiſſchen, van het geen ſy nietgeweeten
hebben: in het welkſy haar aan de doot welbedroo gen ſullen vinden.
Want wy fijn altijt verplicht om dat ſoeken, het geen wy van nooden hebben om te vinden. En wy moeten volkomentliik weeten
door wat middelen wy tot de ſaligheid ſulletig raaken: gelijk als daar ſyn de Gebooden Gods, en de Euangeliſche Wet. En die geen dewelke niet volbrengt wat aldaar geordonneert of bevoolen is, die ſal niet kunnen ſalich worden. Want het ſal hem niet genoch weeſënte ſeggen,
Dat hy die gebooden of deſe Euangeliſche wet niet ge weeten heeft; dewijl dat hy gehouden is die te wee ten, en alle mogelijke Neerſtigheid te doen, om die T
29o
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid,
die te leeren, ten einde dat hy de ſelve ſouin het werk ſtellen.
En by aldien dat men de geeſtelyke Neerſtigheid tot ſyne ſaligheid niet heeft, ſooſalmen tot de ſa ligheid noit koomen; om dat wy verbonden zyn te weeten, wat ons tot die ſelveſaligheid nootſake lijk is: aangeſien dat de onwetentheid van die din
gen, de ſonde niet verſchoont. Te meer dewijl Je ſus Chriſtus geſegt heeft: Soekt, en gy ſult vinden;
bidt, en gr ſult verkrijgen, klopt, en uſal opengedaan 2vorden.
-
-
-
Dit geeft ons niet te verſtaan, gelijk veele on wetende bybrengen, Dat Jeſus Chriſtus, UAan
Alles voor ons voldaan heeft, dewijl dat hy ons aanport, Om het Koninkrijk der Hemelen te Soe ken, om te Bidden, om te Kloppen, en om Alles te doen dat ons mogelijk is, om het Koninkrijk der hemelen te verkrygen. Waar door hy onderwijſt dat deſe geeſtelijke Neerſtigheid, Nootſakelijk ter zaligheid is: ſonder dat men ſich moet wijsmaaken, dat men de zaligheid wel verkrygen ſal, door de Neerſtigheid van iemant anders. Het welk niet dan een pluimſtrijkende-vleyerie is, om ons te doen verlooren gaan, dewijl den A poſtel ons ſoo veel maal vermaant, Om te vaaken en te bidden, op dat men niet in bekooringe ſou vallen.
Want indien de Verdienſten van Jeſus Chriſtus, aan Alles voldaan hadden; Wat nootſakelijkheid ſouden wy dan hebben, om te waaken, en te bid
den ? Men behoorde maar alleenelijk op fijn ge mak, en in ſijn geruſtheid te blyven, wachtende en ſteunende daar op, dat Jeſus Chriſtus aan alles voor
voldaan hadt.
Want
nootſakelijk ter zaligheid is.
29I
Want als dan, ſoo ſou het ons onnoodich zyn,
om iets te doen, en het Kloppen, het Bidden, en het Soeken ſou te vergeefs weeſen, wanneer als al les gevonden en verkreegen was, door de Verdien ſten van Jeſus Chriſtus. Waar uit gy wel ſien kunt, mijn Kint, Dat de menſchen nu overgegeeven zyn, aan den geeſt der dwalingen, en dat ſy de waarheid der dingen niet meer kennen. Want den een doet aan den anderen
de leugen voor de waarheid gelooven: en ſy willen de leeringe van Jeſus Chriſtus, en fijner Apoſtelen, vernietigen, door haare valſche uitleggingen, over de ſelve. Want deeſe haare leeringe wekt ons ge
duurichlijk tot de geeſtelijke Neerſtigheid op, door dien Jeſus Chriſtus ſeght, Dat men geduurich moet bidden, en nimmermeer ophouden: * Dat is te ſeggen, Dat men altijt Neerſtich moet weeſen, om over alle onſe woorden en daaden te Waaken.
-
Het welk niet geſchiedende, ſoo ſullen wy niet een woort ſpreeken, ſonder ſonde te begaan, of wy ſullen geen daad doen, die met de ſelve ſonde niet
beſmet ſal zyn, ſoo lang als wyleeven in de verdur ve natuur, in de welke wy gebooren zyn. Uit oor ſaak dat die verdurventheid haar eige ſelfs bemint, en om dat ſy alles tot haar eigen eer en profijt keert, wat den menſch ſpreekt of doet: Het welk een geduurige ſonde is, die men niet vermijden kan, dan door de geeſtelijke Neerſtig
heid, of door het Onophoudelijk Gebedt, het welk de ſelve ſaak is.
Want, terwijl ons de ſonde geduurig aanvalt, # »
T
-, é
fIIOS
292
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid,
moet men deſelve geduurigh beſtryden, of ſich tot een Dienſt-knecht aan de ſelve overgeeven. En alſou daar geen anderen Duivel weeſen, dan de Verdurventheid van de menſchelijke natuur, ſoo ſou men die nochtans geduurich moeten beſtry den; dewijl dat die Verdurventheid, ſoo wel de
vyant onſer zaligheid is, als den Duivel ſelve. En by aldien gy daar nauwe opmerking ontrent wilt neemen, mijn Kint, gy ſult door ervarentheid bevinden, Dat gy niet een eenige daat ſult doen,
ſchoon dat ſy in haar ſelve goet was, die niet met Eige Liefde ſal bevlekt zyn, of met Eigen Baatſoe
kentheid : En gy ſult niet een eenigh woort ſpree ken, 't geen niet weſen ſal tot u eigen voordeel, en tot u lof, of om u te verſchoonen en te rechtveer digen.
Want de eige liefde, die doet altijt haar Gemak en Woldoening ſoeken, en ſy wil nergens Ongelijk in hebben: altijt wil ſy de Onſchult van haarege
breeken doen blyken, ſelfs van de aldergrootſte: ſy brengt reedenen by om haare Gevoelens ſtaande te houden, of dat geen 't welk ſy opgevat, en voor
genoomen heeft om te verdedigen : En ſy beſteet alle de krachten van haar lichaam, en van haar
geeſt, om haare miſdaaden niet te belijden. Soo hoovaardich is deeſe bedurven aart of natuur, dat ſy ſich in geen ding wil ſchuldich bekennen, wan neer ſy dat ontgaan kan.
. En alle deeſe dingen, zyn baarblijkelicke ſonden, die ons hert van de liefde en eere Gods ontſteelen, om ons eige ſelve te beminnen en te achten. En
alles wort het Gebodt gebrooken, om Godt met 0?tſ
nootſakelijk ter zaligheid is.
293
ons geheele herte lief te hebben. Waar door wy, in een veranderde, of in een omgekeerden ſin, onſe
eige heerlijkheid en achting, van gantſcher her ten beminnen.
En gelijk ik dikmaals verklaart heb, dat de weſentlijkheid van de ſonde beſtaat , In dat den menſch ſijne Genegentheeden van Godt Aftrekt.
om die op eenige andere dingen te Verleggen als op Godt: Soo moet men beſluiten;
Dat den menſch, ſoo dik-maals in de ſonde valt;
ſoo veel-maal als hy ſich keert tot de liefde ſijns ſelfs En hy vervalt ſoo veel-maal tot de liefde ſijns ſelfs; ſoo dik-maals als hy fich wil ontſchuldigen of rechtveerdigen. -
Aangeſien, dat hy niets Rechtveerdichs, en niets Verſchoonelijks, in ſyn verdurven natuur heeft, die geheel quaat door de ſonde geworden is: en ſy kan uit haar ſelve geen goet doen, noch dat geeſtelijk noch dat tydelijk is. Om dat ſy vervult is met al derhande ſoorten van quaden, uit de welke niets Goets voortkoomen kan.
Het welk een ieder menſch ſou toe-ſtemmen,
by aldien hy van ſijn eige liefde vry en ontſlaagen was. Want als danſoud' een menſch ſien, Dat hy Traagh is tot alle ſoorten van Goet, en bequaam tot alle ſoorten van Quaat: dat hy onwetende en onmachtich is: en dat al het geen wat hy, geduu rende dit leeven, Doet en Spreekt, niet en dient dan om ſich ſelven te doen Achten, en om de Ver
achtingen en de Verkleiningen te ontgaan, die hem ſouden mogen overkoomen.
Het welke ontſtaat uit die Hoovaardigheid des -
-- -
-
T 3
leevens,
29 4.
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid,
leevens, dewelke de ſonde in de gront des herten van alle de menſchen geplant heeft, die als ſy gebooren worden, Deeſe Hoovaardigheid met haar brengen. Die haar in een geduurigheid van ſonde doet lee ven, indien ſy de ſelve niet ſonder ophouden be ſtryden door een Geeſtelijke Neerſtigheid, wa kende op alle haare daden en woorden, ende dat ſy die een Perk ſtellen, en een Toom aan doen, naa
het behaagen van de Wet en de Wille Gods. Het welk men niet doen ſal, ſonder deeſe
Geeſtelijke Neerſtigheid, die alle onſe woorden en daden beſtieren moet, indien wy tot de zalig heid willen komen: het welke u wenſcht, Sy, die
uwe ziel bemint.
*
*
In Huſum, den 27 Februar. 1674. Anthoinette Bourignon.
Twee-en-twintighſte 'Brief Dat de Geeſtelijke Neerſtigheid, noot
ſakelijk ter Zaligheid is.
• Aan denſelven, over de ſºlve ſaak. Mijn Geliefde Kint. *
.
I# ſou u niet genoch kunnen ſpreeken, van de Algoetheid en de naotſakelijkheid der Geeſtelijke Neerſtigheid, dewijl de ſelvé u de eeuwige Zalig -
-
heid
295 nootſakelijk ter zaligheid is. heid moet doen verkrijgen, en ook om dat het de ſelve is, die ons alle het goet veroorſaakt, dat wy in dit tegenswoordige leven, en in het toekomende genieten. Overweegt te recht deſe Nootſakelijkheid, op dat gy die begrypen en in 't werk ſtellen moocht, dewijlſe ſoohoogh-wichtighis, dat uwe eeuwige za
ligheid van de ſelve afhangt. Want, al was het dat gy veele andere deuchden ſoudt bekomen hebben, ſoo ſouden Duivelu noch wel kunnen achterhaalen, door de Geeſtelijke Onachtſaamheid of Naalatigheid, u latende voor
een tijt wel-doen, op dat hy u op een ander tijt ſou betrappen. . Hy kan niet beletten dat gy voorgenomen hebt -
de werelt te verlaaten, om u tot den dienſt Gods
te begeeven, door dien dat ſulks u volkomen beſluyt
is geweeſt, en om dat gy een grouwel voor de fon de hebt gehadt, en ondernomen hebt de Waare Deugt te volgen. Maar hy verwacht u op den wegh deſtsdeughts, om uden pas of de voortgang af te ſnijden, en u de Volherdentheid op de ſelve, door verſcheyde be kooringen, en voorvallen, te beletten, die hy ſal
doen voorkoomen, op dat hy u ſou aftrekken van u goet Voorneemen. Ja Hy ſal menſchen van goe den willeverwekken, om u goet beſluit aan u ver
dacht te maken, ſelfs onder een Godtvruchtigen ſchijn.
-
Somtijts ſal hyu doen twyfelen, ofgy niet be ter ſoud doen in de werelt te blijven, om u licht al daar over andere menſchen te doen ſchijnen, ten T. 4
einde
296 Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, einde om die te verlichten. Op een ander tijt, of
gy niet beter daar aan doen ſoudt, met in de hande ling der koopmanſchappen te blijven, om den naa
ſten met u overvloet by te ſtaan, of door u goet exempel. Want den Duivel die bekoort door allerlei ſlach
van Middelen. En wanneer hy ons door quade da den niet in ſonde kan doen vallen, ſoo dringt hy
ſich in onſe goede werken, jaa in onſe goede voor neemens; en hy vermengt onder de ſelve een wei
nich van fijn ſenijn, wanneer hy daar niet veel on der vermengen kan.
By wijlen geeft hy een Vermoeytheid op de wegh des deuchts, en hy doet de dingen die licht ſijn ſwaar ſchijnen. Soo dat hy de ziel het weldoen, of ſich ſelfs te overwinnen, gelijk als een ſwaare laſt doet opneemen. Hy neemt ook de Hoop wech om onſe onvolmaaktheeden te booven te koomen, en tot de vaſte Deught te geraaken, op dat hy onſe zielen ſlaphertich en traach maaken ſou, om de middelen niet te ſien, om tot deeſe vaſte deucht te
komen. Soo dat hy de Geeſten verwert, op dat die de waarheid der dingen niet ontdekken ſouden, ge lijk die voor Godt ſijn , waar door hy ons geduu
rich met ſchijn-deugden en ſchoone overdenkingen ophoudt.
Daarom is het, dat wy het geduurig Gebedt of deeſe geeſtelijke Weerſtigheid van nooden hebben, indien wy volherdent willen blijven in den dienſt
Gods. Want anderſins ſal den Duivel ons gewin men door den eenen of door den anderen wegh.
En by aldien wy niet altijt Waaken, ſooſal hy -
*-
-
onſen
nootſakelijk ter zaligheid is,
297
onſen eerſten yver,ſoo voor als naa,allenxkens doen verſwakken, als ook het goet voorneemen om de
waare Deugt te omhelſen: jaa ſelfs naa dat wy die al verkreegen ſullen hebben, En dus doende, ſal hy ons tot de geeſtelijke Naalatigheid trachten te geleiden; ons wijs maken kende dat wy wel moogen ruſten, wanneer wy tot -
de vaſte deuchtgekomen ſijn, en ook dat wy daar in niet meerder vorderen kunnen.
Gelijk ik menſchen gekent heb, die my ſeiden
Tot den hooghſten trap des Deughts gekomen te weeſen, daar men toe ſou kunnen geraaken, hebbende daar van geleeſen, alles wat men lee
ſenſou kunnen, ſco dat als ſy meer laſen, het maar een herhaling van diedingen weeſenſou,
die ſy alreede geleeſen en verſtaan hadden. Hetgeen my dunkt een groote Hoovaardigheid en een geeſtelijke Onachtſaamheid te weeſen, dewel
ke den Duivel in haare herten geplant hadt; om haar te doen verlooren gaan, door de geeſtelijke
Naalatigheid. Dewijl in der daat, dat, niet voort te gaan in de Deucht, is achterwaarts te gaan in de ſelve.
Dewijl den menſch noit tot die volmaaktheid komt, waartoe hy behoorde te koomen. Want daar is geſchreeven, Weeſt volmaakt ge lijk unven hemelſchen Vader volmaakt is. Om de
menſchen te onderwijſen, dat ſy naa de volmaakt heid Gods ſelfs moeten trachten; en dat men op de weg des Deugts nimmermeer ruſten of ſtilſtaan
moet: maar altijt naa een meerder of hooger vol .T
T 5
maakt
298
Dat de geeſtelijke Neerſtigheia,
maaktheid trachten, tot den laatſten oogenblik van ons leeven : Om de volmaaktheidonſes he
melſchen Vaders, altijt meerderen meerder naa te volgen. Maar den Duivel die ons eeuwich geluk benijt, die doet ſijn uiterſte beſt om ons daar vanafte trek ken, door de geeſtelijke Onachtſaamheid, wanneer hy ſulks niet kan te weeg brengen door begeerten ofquaade daaden. En het is hem al even veel waar door hy onſe zielen verſtrikt, als hyſe ten laatſten, -
maar voor hem behouden mach.
En daarom, mijn Kint, weeſt op u Hoede, en
om-armt voor alle dingen, de geeſtelijke Neerſtig heid, gelijk als een ſaak die 't hooghſte nootſake
lijk is, tot de volherdinge in de Deugt. Want al was er geen anderen Duivel om ons te bekooren, als de verdurventheid van onſe natuur, die is ge
nochſaam, ons in een geduurige beſigheid te houden, om haar te bevechten en tegens te ſtaan: want ſy
is door de ſonde ſoodanich verdurven geworden, dat ſy onophoudelijk quaade werkingen, in onſe zielen, voortbrengt, om die eeuwich te doen ver looren gaan. En men behoeft niet anders te doen, als maar dien bedurven aart in te volgen, om ver doemt te worden, gelijk ik elders noch meer ge ſeght heb.
Door reeden, om dat Al het geen dat ſy wil en
wenſt quaat is, en nergens anders toe ſtrekt, als tot haar eige Liefde.
. Hierom moet men deſe geeſtelijke Neerſtig
heid hebben, om op alle onſe woorden en daaden te waaken, indien wy in geen geduurige ſonde wil -
len
nootſakelijk ter zaligheid is.
299
len leeven. Want als den menſch eet of drinkt, dat
geſchiet gemeenelijk om aan ſijn ſmaak te voldoen, of om dat hy daar een eige zinnelijkheid of luſt in heeft: in de plaats dat hy die noodige dingen, met dankbaarheid tot den Heere ſou genieten, die de ſelve heeft geſchaapen. En wanneer den menſch ſich kleet, ſulx ſal al meede tot ſijn eige voldoening ſijn, en tot ſijn gemak en verheerelijking: in plaats
dat hy ſich door ootmoedigheitſoukleeden, van wegens dat hem ſijne ſonde die beſchaamtheid toegebracht heeft, en hem genootſaakt om ſijn lichaam te be dekken, op dat hy het ſelve tegens de ongemakken of ſtrengigheeden des luchts ſou beſchermen, die door die ſelve ſonde met kouw en hitte is onge matigt geworden, en ongeſtuimig gemaakt. Daarden menſch geheel naakt was voor fijne ſon de,ſonder beſchaamtheid te hebben,ofeenige noot ſakelijkheid om fich te bekleeden; ſijnde alleene
lijk bedekt met heerlijkheid en lichtende glantzen, want hy was Heer en Gebieder over alle Elemen ten of Hooft-ſtoffen, die hem onderwurpen en gehoorſaam waaren, hem omringende alleenelijk tot fijne vergenoegingen vermaak,
Maar tegenswoordich, na dat nu de ſonde deſe menſchelijke natuur verdurven heeft, Soo kan den
menſch ſijn vermaak niet neemen, om op de aarde te wandelen, op dat hy van het water ſou beſproeit ſijn, en van de winden omvangen worden, ſonder dat hy komt te ſondigen; uit oorſaak dat hy alle
die dingen tot ſijn eigen vergenoeging doet: in de
plaats dat hy die alleenelijk doen ſou om aan Godt te voldoen,
"
"
E n
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, En indienden menſch arbeyt, ſtudeert, of dat hy
3oo
eenige andere dingen onderhanden neemt, dat ge
ſchiet altijt tot ſijn eige verheerelijking en voordeel, oftot ſijn eigen vergenoeging: in de plaats van alle deeſe dingen, alleenelijk tot de verheerelijking
Gods te doen, en op dat hy alle de krachten ſijns lichaams, en al het vermogen ſijns geeſts, alleen tot de grootmakinge Gods ſou aanleggen, dewelke ons die gegeeven heeft. Dikmaals trekt den menſch eenydele eer, uit
de Gaaven en de Talenten of wetenſchappen, die
hy van ſijn Godt ontfangen heeft, dewelke hyſich ſelven toe-eygent: gelijk alsof hy den Eigenaar daar van was, en even aleens of hy niet afhankelijk was van den voortbrenger en maaker allesgoets. Waar door hy vergeet dat er geſchreeven ſtaat, Dat alle goede gaven van den Vader der lichten afkoomen; en
geenſins van het vermoogen des menſchen, 't welk niets dan quaat kan voortbrengen. En by aldienden menſch kan arbeiden, ſtude
ren,ofeenige andere dingen doen, die goeten noot ſakelijk fijn, dat ſijn gratien of genadegaven, die Godt hem gegeeven heeft, en die hy hem in een oogenblik weer kan af-neemen. Daarom is 't dat den menſch geen oorſaak heeft, om ſich daar over te verheffen, of om ſijn eige ſelve de minſte goede ſaak toe te ſchrijven.
.
Het geen hy nochtans doorſijn onwetentheid of
boosheid doet, waar over het hem nootſakelijk is ge duuriglijk te waken, indien hy ſich onthouden wil van teſondigen, of anderſins ſal hy alle oogenblik
indieſondevallen, ſonder het gewaar te worden. --
-
Want
nootſakelijk ter zaligheid is. -
331
Want zedert dat den menſch door de ſonde be
durven is, ſoo kan hy niet een goede gedachte meer hebben, noch niet een woort ſpreeken, ſon
der dat die beſmet of vermengelt ſijn, met de eyge liefde of de achting ſijns ſelſs. 't Geen ik u, mijn Kint, wel door u eigen ondervinding ſou doen ſien, by aldien gy daar bequaam toe waart. " Want alle uwe gedachten en woorden, ſijn met
onſwyverheid vermengelt, al is't dat gy in de gront uwer ziel in het algemeen hebt voorgenomen, om Godt te behaagen en niet meer te ſondigen. Dit niet tegenſtaande ſoo ſondicht gy inderdaatyder reis, alsgy u eigen voldoening ſoekt. . Dit geſchiet in u door onwetentheid, door reden dat gy noch niet genochſaam ontdekt hebt, hoe ſeer dat de menſchelijke natuur, door de ſonde is
verdurven geweeſt, en om dat gy het voor geen quaat gehouden hebt, de ſelve in te volgen: inte gendeel gy en alle andere menſchen, die naa haare bedurventheeden leeven, die hebben het voor een
goede ſaak gehouden, Dat ſy haare eige willens volgden; ſoo ver als haar de ſelve niet beweegden, om quaade dingen te doen, of ſaken die beriſpelijk voor de menſchen waaren.
Een ygentlijk deſer menſchen, wandelt in die Duiſterniſſen, en ſy hebben geen licht om haare ellenden te kennen, en den ſtant waar in haar de ſonde gebracht heeft. En deeſe onwetentheid doet haar geruſtelijk leeven in haare eige liefdens, ſonder die voor ſonde te houden. Hoewel in der daat;
Dat deeſe eige liefde, het weeſen is van alle de ſoorten der ſonden.
-
*
.
Want
3oz
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid,
Want als den menſch, doot ſlaat, ſteelt, hoe reert, of andere dingen doet, de welke Godt in ſijne Wetten verbooden heeft; ſoo geſchiet dat al
leen, om aan ſijneygeliefde vergenoeging te geeven. Indien den menſch ſijn gemak en vermaak ſoekt, dat is maar om aan ſijn eyge liefde te voldoen. Indien hy ſich hoog-acht en opblaaſt in vermetelheid, dat
beoogt niet als de vergenoeging aan fijn eyge liefde, Soo wanneer hy de eeren of de rijkdommen deſer werelt ſoekt; alles ſtrekt maar, om aan ſijn eige liefde te voldoen. Tot een eindelijk beſluit, Dee ſe eige liefde is de Baarmoeder, waar in alle ſoorten van ſonden aangefokt of aangeteelt worden. En deſe eige liefde, die ſteelt de Liefde Gods t'eene maal wech uit ons hert: want alſoo deeſe Goddelij ke liefde ſuiver is, ſoo kan ſy met de onfuivere liefde onſesſelfs, niet te ſamen blyven. Daarom moet het niemant vreemt dunken, dat
de menſchen deſe Liefde Gods niet verkrygen kun nen, hoewel ſy die begeeren, ſoo lang als ſynoch in de liefde haars ſelfs leven: maar ſy moeten haar
veeleer de liefde Gods onwaaraig achten, wanneer ſy in de liefde van haar ſelven, blyven. Sonder Godt lichtveerdiglijk te willen verbinden, om ſijn
woonplaats in een conſcientie te neemen, die met eige liefde vervult is, en beſoetelt of beſmet door de ſonden.
Gelijk veele quaalijk bedachte menſchen doen,
dewelke de Liefde Gods genieten willen, ſonder
dat ſy de liefde van haar eige ſelven, willen afleg gen. En aldus willen fy een heel ongeſchikt Huave lijk maaken, van de Liefde Gods, daaar alle ſoor (Cſi -
nootſakelijk ter zaligheid is. 303 ten van goet in beſtaat, , met de eigeliefde daar alle ſoorten van quaat ingeleegen leit: het welk
onverdragelijk is en onwaardich voor een goet ver ſtant, 't geen deſeredenloosheid aanmerkt. Want het is even alleens, of men de koude met de hitte, in de ſelve plaats wilde te ſamen doen blyven; het welk tegens de natuur is, die dat noit lyden ſal. Want die twee tegenſtrydige ſaaken, die ſullen haar ſookragtiglijk tegens malkanderen aankanten, dat de ſterkſte de plaats alleen behouden ſal. Want ſoo
men het vyer in het water werpt, ſoowort het uit gebluſt, wanneer dat het ſelve het water niet kan overwinnen, maar als het vuur ſoo groot is, dat al het water daar van kan ingetrokken worden, ſoo
behoudt dat de overwinninge, en de vochtigheid wort uitgedroogt of wechgedampt. Even al eens gaat het met een ziel, die de liefde Gods begeert; Sy is in een plaats waarin de Koude
van de eige liefde, en de Hitte der Liefde Gods, ſich bevinden: en wanneer die eige liefde ſterker is, dan de liefde Gods, ſoo bluſt ſy het vuur van de
Goddelijke Liefde t'eenemaal uit: maar by aldien de Liefde Gods, ſich meerder ontfonkte en ontſtak
inde ziele, ſooſouſy de eige liefde geheel doen uyt droogen en verdwynen.
-
Dit geſchiet in de geſuyverde zielen, dewelke haare eigeliefde nauwelijks meer gevoelen, wanneer de liefde Gods de Overhant in haare herten genoo men heeft : ſy leeven en ſterven dan in die liefde, en de eige liefde die verachten zy.
Maar die in ſijn eigeliefde leeft, die is een dienſt knecht der ſonde, en hy begaat die ſelve inſoor alle -
-
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, ſoorten van gelegentheeden. Den menſch nu die
304
deeſe perijkulen wil ontgaan, die moet de Geeſte
lijke Neerſtigheid hebben om altijt over alle ſijn woorden en daaden te waaken; op dat hy de ver durventheid, dewelke de ſonde in de menſchelij ke natuur gebracht heeft, ſou wederſtaan. Want
ſijn natuur is ſoodanich door de ſelve bedurven ge worden, dat ſy niet een eenigh goet ſou kunnen voortbrengen, het zy tydelijk of geeſtelijk. De wijl dat ſy van de liefde Gods afgeweeken zynde, daar alle goet in is, is gevallen in de liefde haars ſelfs, daar alle quaat in is beſlooten. En welke qua den, altijt haars gelijken, voortbrengen. Soo dat het alles quaat en ſonde is, 't geen den menſch door fijne natuurelijke genegentheeden of bewegingen doet. En indien den menſch deſe Waarheid wel wiſt
te begrypen, gelijk ſy is; hy ſou ſich ſelfsaltijt mis vertrouwen, en hy ſou noit iets durven onder neemen, ſoo hy geen quaat wilde doen, en in de ſonde niet vallen.
Maar de lichtveerdige-onbedagtheid en de on wetentheid van den menſch, die maakt hem ſtout en vermeetel, om de tydelijke en de geeſtelijke ſaa
ken by der hantte neemen, gelijk als of hy wijs en ſonder bedurventheid was: het welk hem dikmaals
in groote miſlaagen en ſonden doet neederſtorten. Die hy niet eer gewaar wordt, als naa datſe begaan ſijn, en niet meer herſtelt kunnen worden.
Het welk ik geloof mijn Kint, dat gy veel maal
ondervonden hebt , ſonder dat gy hebt geweeten, waar vandaan die feilen en gebreeken quamen: om dat
3 o5 nootzakelijk ter zaligheid is. dat gy de wil hadt om alles wel te doen. Gelooft my, dat alle deeſe misſlaagen, uit de Geeſtelijke Onachtſaamheid haar oorſpronkneemens en uit dat
gy de verdurvenheid van de natuur noch niet ge nochſaam kent, dewelke Gy hebt ingevolcht, als gy noch in de werelt waart, denkende dat ſy ſeer wijs was: dewijl dat gy uwe tijdelijke ſaaken, wel kont ſchikken, tot u voordeel.
Sondergewaar te worden, dat den Duivel u daar in, wel kan gehulpen hebben, op dat als hy u voor ſpoet toebrocht, hy u altijt in de genegentheid van de aartſche goederen ſou houden , gelijk nu noch
veele kooplieden van u hantering doen: dewelke in de plaats datſeſouden werken. Om den Euangeliſchen Perel te vinden, nu arbeiden om den wille des Dui
vels te volgen, dewelke den vyant van haare zielen is, ſonder datſe het ſelve gewaar worden. En ſelfs ſoo gelooven ſy, als ſy in de tydelijke handelingen voorſpoedich fijn, dat het ſelve een
zeegen Gods is, daar het dikmaals een vervloeking is, Dewijl dat Godt aan ſyne Vrienden Tydelijke
Tegenſpoeden geeft, om de Eeuwig duurende Vreug den voor haar weg te leggen. Maar aan die geen, die eenich tydelijk goet in deſe werelt gedaan hebben, en die echter over de
verdurventheid van haare natuuren, de over-hant niet genoomen hebben : aan de ſelve geeft Godt de tydelijke voorſpoeden tot een vergelding, van wee gens het weinich tydelijk goet, datſe in deeſe we º! x relt gedaan hebben. -
Om dat Godt geen goede daat,onvergolden laat, en geen quaat laat hy ongeſtraft. e
V
Hier
366 Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, Hierom bidt ik u mijn Kint, om door een gee ſtelijke Neerſtigheid, de Wacht op uwe ziel te hou den, op dat gy u niet een Woort noch eene Daat,
laat ontſlippen, 't welk van u verdurven aart of natuur afkomt, naadien dat de ſelve alle ſoorten van ſonden voortbrengt, die u eindelijk in de ver doemenis ſouden geleiden. Maar tracht door een geeſtelijke Neerſtigheid, de verdurventheid van u natuur, mannelijk te wederſtaan, altijt wakende over alle uwe daaden en woorden, op dat den Duivel u niet wint, door de Geeſtelijke Naalatigheid. Het welk Sy u wenſcht, die uwe ziel bemint. In Huſum, den 1 Februar. 1674.
Anthoinette Bourignon.
Drie-en-twintighſte Brief Dat de Geeſtelijke Neerſtigheid, noot ſakelijk ter Zaligheid is.
Aan den ſelve, over het ſelveonderwerp. Mijn Geliefde Kint. -
I K heb u wijtloopich geſprooken, van de noot ſakelijkheid der geeſtelyke Neerſtigheid, in dit gevaarelijk leeven; u toonende hoe noodich datſe ter zaligheid is, en dat ſonder de ſelve niemant kan
Glich worden: van weegens het groot getal der vyan
307 nootſakelijk ter zaligheid is. vyanden, waar teegens wy ſtrijden moeten. Nu ſal het van noden ſijn, dat ik u alle de quaa den doe ſien, de welke de menſchen veroorſaakt
worden, door de geeſtelyke Onachtſaamheid of Nalatentheid; door dien Sy een Peſt is, die inde lucht
van de Deugt ſich uytſpreyt. Want al waſt ſchoon, dat gy een groot getal deugden verkreegen hadt,
die ſouden niet ſtaande kunnen blijven, in uwe ziel, ſonder de geeſtelijke Neerſtigheid, om dat wy in deeſe werelt vandevyanden niet verloſt kun men weeſen, die ons onophoudelijk aanvallen. Het ſou wel kunnen gebeuren dat wy eenigen tijt de ruſt in de Deugt genooten , maar deſe ruſt ſouden aldergevaarelijkſten ſtrijt onſer ziele zyn, de welke meenende te ruſten, ſoo ſou ſy kunnen verraſt worden: gelijk den Rijken-man des Euan geliums gebeurde, tot de welke geſeght wiert,
Dwaas als gy zijt, deeſe nacht ſult gy ſterven, en aan wien ſullen dan de goederen toebehooren, die gy verga dert hebt ?
Aldus ſalder ook geſeght worden, teegens die geenen, die gedacht hebben ſoo veele goederen van deuchden te hebben verkreegen; wanneer ſy daar
by de geeſtelyke Neerſtigheid niet hebben. Want ſy ſullen ſich in den doot bedroogen vinden, om dat ſy op haare deuchden ſelfs, niet genochſaam gewaakt hebben: hebbende de verdurventheid der natuur, daar onder laaten heerſchen.
Want ſoogy niet vlytich in de deucht zijt, mijn Kint, om te waaken en te beletten, dat de ydele eer daar niet inſluipt, ſoo ſal ſy al de kracht en de n. Dewijl wech-draage van verdienſte Godt V 2 T de deucht f,
308 Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, Godtſegt, Dat hy den hoovaardigen wederſtaat, en
dat hy geen offerhanden noch brant-offeren begeert. Soo van gelijken heeft hy onſe deuchden niet van doen, wanneer die met de achting van ons eige ſel
ve, of met de ydele eer vergeſelſchapt zijn, en dat wy ons ſelven eenich goet toeſchryven, daar wy waarelijk met alle quaden vervult zijn, die geen goet in haar hebben. ' Want de menſchelijke natuur, is ſoodanich door
de ſonde verdurven geworden, dat haar niet een
eenigh goet overgebleeven is, het zy tijdelijk of geeſtelijk. Invoegen dat men met waarheid ſeggen mach, dat er niets in den menſch, naaſijne ſonde, is over -
gebleeven, als de Booſheid, de Onwetentheid, en de Macht om quaat te doen. Ik verwacht, mijn Kint, dat gy my een tegen werping, in dit voorſtel ſult bybrengen, ſeggende,
Dat den menſch uit ſijn natuur wel eenigh tij delijk goet kan doen. Gelijkerwijs men ſiet, dat de Goddelooſe menſchen, wel eenige dingen doen, die, ten aanſien van het tydelijke, goet zijn. Want ſy winnen gelt, met het welke ſy den naaſten by ant doen. Den eenen kan wel ſchrijven: den an deren wel reekenen: deeſe wel ſchilderen: die wel
timmeren, of eenich anderhantwerk of kunſt-ſtuk oeffenen; dat goet en nootſakelijk is, voor dit tee
genswoordich leeven. Hoe kan men dan met waar
heid ſeggen, Dat den meuſch niets goets kan dºen, ſlfs in de tijdelijke ſtaken? waarop het ſchijnt ditgYernoploſſingebegeert te hebben # --
dien
nootſakelijk ter zaligheid is. 309 dien ik niet van leugens wil verdacht gehouden zijn : dewijl dat alle de menſchen in 't gemeen, en
ieder in 't beſonder gelooven, dat ſy eenige dingen in haar hebben die goet zijn, en dat ſy na haare kenniſſe wel doen.
-
-
Het geen ook waarachtich is, ten aanſien van eenige menſchen, en die ſelfs onvolmaakt voor Godt zijn, de welke ondertuſſchen de wijſheid wel hebben, om eenich hantwerk of kunſt, die ſy geleert hebben, wel te oefenen. Het welk ik on dervonden heb, ontrent de Dochterkens die ik in mijn Gods huis of Arme-kinderen-huis, tot Rijſſel
hadt. De ſelve deeden ſeer wel het geen ik haar onderweeſen hadt, hoewel ſy anderſins bekenden,
dat ſy haare zielen aan den Duivel gegeeven had den, en dat ſy door een uitdrukkelijk verdrach aan
hem verbonden waaren. En ſy leerden niet te min wel Nayen, Breyen; Spinnen, Leeſen, Schrijven en wel Huis-houden, met veele andere dingen, die
ſyſeer wel deeden. Soo dat het daar door ſchijnt,
dat het niet waarachtich is, dat den menſch niets goets in ſich hebben ſou, noch ook niets goets ſou kunnen doen, dewijl dat hy verſcheide goede din gen doet, naa het oordeel des menſchen. .
Maar men moet weeten, dat al het geen 't welk den menſch goet doet, niet uit ſijn eige ſelven komt: maar dat hy ſulks door een beſondere genade van Godt heeft verkreegen, of hy heeft het # geleert van andere menſchen Dewijl dat het een vaſte waarheid is, dat den menſch van ſijn eige ſelven,
nietsdan de ſonde heeft, en dat hy geenderley tijde ijk noch geeſtelijk goet doen kan, naadien dat alle -
-
V 3
-
het
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, het goet van Godt afkomt, en al het quaat dat komt 31er
van den menſch, en van den Duyvel. En wanneer iemant eenich goet van Godt ge leert heeft, ſoo kan hy ſulks aan ſijns gelijken wel wederom leeren, maar hy kan dat goet niet uit ſich ſelven hebben. Nadien dat hy door ſijne ſonde, met alle quaat vervult is, en van alle ſoorten van -
goet berooft. En men kan uit geen ſaak of iets wat doen voortkomen, hetgeen daar niet in is. Want indien het vuur niet in de ſteen was, het ſou daar niet uit komen wanneer men die ſlaat. En
indien de Deugt niet in de ziel was, ſy ſou haar in de voorvallen niet vertoonen: gelijk die in Job te
voorſchijn quam, in het midden van ſoo veele be kooringen, in de welke hy Godt loofde, ſeggende op het verlies van ſijn goet en van ſijne kinderen:
Godt die hadiſe my gegeeven, Godt die heeftſe my ge. noomen; gezeegent zij de Naam des Heeren. En dit was een Gratie of Genaaden-gifte, die hy van Godt ontfangen hadt, dewelke inſijn ziel geplant zijn de, Vruchten voortbracht in ſijnen tijt. Maar den menſch die noch in de verdurventheid
van ſijn natuur leeft, die kan niets dan ſonden en uaaden voortbrengen, dewijl dat hy niets anders in ich ſelven heeft: en alſoo kan geenderley goet uit ſijn ziel voortkomen, om dat er niets van in is. Soo
dat den menſch ſinneloos is, wanneer hy gelooft, dat hy in tydelijke of geeſtelijke ſaaken, uit ſijn ſel vengoet kan doen; dewijl hy in der daat alles be derft wat hy aanroert:
En hy kan niet een eenich goet doen, 't en zy door een beſondere Genaade Gods. Maar
nootſakelijk ter zaligheid is, 311 Maar om dat den menſch niet genoch ſtudeert, of ſich bevlyticht in de geeſtelijke Neerſtigheid, om tot de Kenniſſeſijns ſelf te komen : ſoo beelt hy ſich lichtelijk in dat hy wijs is, en dat hy in alle dingen wel doet, het zy tydelyke of geeſtelyke. Sonder wel in te ſien, dat ſyn natuur gantſchelijk of volkomentlijk door de ſonde bedurven is. En ſoo ſpreekt hy;ſoo handelt hy; ſoo werkt hy; en ſoo koopmanſchapt hy, van ſijn eige ſelven, gelijk of hy iets goets konde doen, hoewel het alles quaat is, 't geen uit de Verdurventheid van ſijn natuur voort vliet.
En den menſch behoorden altijt ſijn ſelven te misvertrouwen om nimmermeer ſijn eige wil te volgen. Want het is alles quaat, wat uit deſelve
voortkomt. En die deſe waarheid niet gelooft, die ſal in veel overdaat en ſonden vallen.
Om deſe oorſaak heeft Jeſus Chriſtus aan de Chriſtenen geleert, O M HAAR SEL VEN TE VER SAKEN, en hy geeft ook fijn eige ſelve tot een voorbeelt van deſe V ER LOCH E
N ING, ſeggende: Ik ben niet gekoomen om Mij
nen wille te doen, maar de wille des Geenen die my ge ſonden heeft. En by aldien datter in de gantſche menſchelyke
natuur, een Wilſou weeſen die goet was, dat moeſt gewiſſelijk de Wil van Jeſus Chriſtus weeſen : daar wy ondertuſſchen in het Euangelium leeſen DAT HY SYN EY GE WIL GAN T SC HE LYK V E R SA A KT HEEFT,
ſeggende in't Olijf-hofken tot ſijnen Vader, Owen
wille geſchiede en niet de Mijne : als wel weetende V 4 dat -
312
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid,
dat Alle de Willen der menſchen, door de ſonde Adams verdurven zyn geweeſt, en dat de ſelve niet meer gevolcht kunnen worden, 't enzy om quaat te doen.
-
Om die reeden is't, dat Jeſus Chriſtus ſelfs, ſijn eige Wil niet wilde volgen, als wel weeten
de, * Dat ſijn eige Wil quaat was, volgens ſijn ſterfelyke natuur, gelijk als de Willen van alle de andere menſchen quaat zyn, aan de welke hy ſich heeft willen gelijk maaken, wanneer hy ſich be kleede met onſe ſterfelijkheid.
En indien Jeſus Chriſtus ſijn Vader bidt dat fijn eige Wil niet ſou geſchieden, hoe veel te meer moet den menſch dat bidden, die door ſyn eige ſonden bedurven is, behalven de verdurventheid
die hy heeft door de ſonde Adams, dewelke alle de menſchen in 't gemeen, en ten ſynen aanfien, van hem zyn deelachtich geworden. Daardoor is deſe verdurventheid in de wil van alle menſchen ge komen, en zy zyn alle daar door quaat geworden, baarende alderley ſoorten van ſonden, de welke wy niet kunnen ontgaan, als door een geeſtelyke Neenſtigheid, wakende ſonder ophouden, over
de beweegingen van onſe eige wil, om de ſelve te wederſtaan.
Want indien wy inde geeſtelyke Onachtſaam heid vallen, ſooſal onſe eige wil altijt de overhant hebben, en ſy ſal alle onſe woorden en daaden be
ſtieren, die alle quaat ſullen zyn, en wy ſullen ge duurige * Deſe plaats wort in het Tweede Deel van de Waare Deugt, Joo krachtigh verklaart: dat alle menſchen zomgeteº ſ ºn enduydelijk die het leeſen. 'ſ verbaaſt >
-
nootſakelijk ter zaligheid is.
3 13
duurige ſonden begaan, ſonder het gewaar te wor den. En aldus gaan de zielen ongevoelich verloo
ren, door deſe eenige geeſtelyke Naalatigheid, van de welke alle ſoorten van quaaden afkomen. Men kan deſe waarheid, in de tydelijke en lic hamelijke dingen ſien; de welke veronachtſaamt
of verſuimt ſijnde, veele ſchaden by brengen. Want ſoo een Kint dat in de werelt komt , niet
waargenoomen wort, ſooſal het ſekerlijk moeten ſterven, door gebrek van op het ſelve achtte gee ven. En by aldien dat men geen ſorgby brengt, om een Kint te leeren ſpreeken, te gaan en te wer ken, ſooſal het als een beeſt opwaſſen. En wanneer
den menſch tot ſijn Redens gebruike gekomen is,in dien hy dan niet handelt, arbeit ofſtudeert, foo kan hy niet ſtaande blyven, noch ſijn nodich voet
ſel hebben. Soo dat alle ſoorten van quaden hem overkomen ſullen, door deeſe Onagtſaamheid, on trent de Lichamelijke dingen, Jaa den menſch ſou verrotten, of van ſchadelijke dierkens opgegee ten worden, indien hy onachtſaam is, om ſich te reinigen.
-
Wat quaat geſchiet daar niet in de Burgerlijke ſaa ken, door de Onachtſaamheid? De Landen en
Steeden gaan verlooren, door gebrek van die te
voorſien. Want indien een HeerofRegeerder van een lant, niet neerſtich is om te waaken, over het gee ne dat hy in ſijn bewaaring heeft, ſooſullen ſijne
vyanden hem verraſſchen, en al ſluimerende ſal hy ſijn eer en goet verlieſen. En by aldien de Overig heid van een ſtadt, niet neerſtich is om over haare
inwoonders te waaken, ſooſullen die haar ſchuldige V 5
plicht
314 Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, plicht vergeeten, en dingen onder het volk in voe ren, die ſy ſelve daar naa niet ſullen kunnen wech nemen, om datſe door onachtſaamheid die al te lang verdragen hebben. En ſoo wanneer de Overſte van een huis of gemeente, onachtſaam is, om een wa kent oog over die onder hem ſtaan te houden, hy ſal ſich van ſulk een verwarring overvallen vinden, die hy daar naa niet ſal kunnen terecht brengen. En de Onachtſaamheid in de Koop handelingen, doet veele menſchen tot armoe vervallen, en haar
eer door ſchandelijke Bankerotten verlieſen. De ſelve Onachtſaamheid, doet ons het Koorn
en de vrugten der aarde verlieſen, wanneer die niet in den behoorelijken tijt geſaeit en ingeoogſt wor den. Sy doet de voorraat van de Huyshouding be
derven, ſy brengt de roeſt in 't yſer, de motten in de kleederen, en de verrotting in het lijnwaat. Ein delijk, de Onachtſaamheid heeft veel Rijke lieden doen arm worden, en ſy heeft ook in ongenade of verachting gebracht die in eer en aanſien waa ren: want ſy brengt quaat en ſchade in alle din
gen, tot in de alderminſte. En ſoo maar een ſteek in u gebreyde kouws is los gegaan, en dat gy verſuimt die te verhelpen, deſelve ſal in korten tijt een groot gat worden,en eindelijk de ganſche kouws ſchenden en breeken, die door uwe Naarſtigheid, veele jaaren ſou hebben mogen behouden worden. Soo leit het ook met alle andere dingen geleegen,
dewelke de Vlytigheid bewaart en in goede order hout: daar de Onachtſaamheid deſelve doet ver
gaan, en in verwarring komen: jaa dikmaals den
doot aan de menſchen veroorſaakt, Want
p
nootſakelijk ter zaligheid is.
3 15
Want indien een Sieke in het begin neerſtich be
ſorcht wiert, hy ſouveelmaal lichtelijk kunnen ge neeſen worden, daar de verſuimenis die ſwaarder
maakt, en dikwils ongeneeſelijk. Want indien
iemant die de Pleuris of zijt-pyn heeft, te lang wacht met ader-laaten, ſoo moet dien menſch daar
afſterven. En ſooymant ſijn natuurelijke geſtel tenis niet kent, om terſtont het geneesmiddel, tegensfijne onſteltheid te gebruiken, ſoo moet den menſch dat met de doot beſuuren. Daar komt het
van daan, dat de menſchen nu ſulk een korten tijt leeven, ten aanſien van Adam en ſijne nakomelin gen, die veele hondert jaaren geleeft hebben, om dat ſy beeter de gematigtheid van de natuur ken
den: een ygentlijk wiſt wat hem goet en nootſake lijk was, in alderlei voorvallen.
Maar tegenswoordich, nu de menſchen onkun diger ſijn, in de ſaaken en geſteltenis van de na
tuur, ſoo neemen ſy dikmaals ſoodanige dingen tot geneesmiddelen, die tegens haare quaalen of
krankheeden ſtryden, verſuimende de noodige hulpmiddelen in haar rechten tijt,
Maar hoewel deſe lichamelijke of burgerlijke Onachtſaamheid veele quaaden veroorſaakt, ſoo is ſynochtans niets te achten, by de geeſtelijke On achtſaamheid; Dewijl dat die eerſte niet als tyde lijke en verbygaande qualen veroorſaakt: daar deſe tweede de eeuwige quaden voortbrengt, beroven deden menſch van alle ſoorten van goet, en hem on
derwerpende, aan alderleyſoorten van quaat: het welk de eeuwige verdoemeniſſe is.
Want die geen dewelke de geeſtelijke -
-
ne: > C1
Dat de geeſtelijke Neerſtigheid, heid niet heeft, om tegens de vyanden ſijner ziele te Waaken, en om op de middelen te letten, die hy tot ſijn ſaligheid gebruiken moet : die ſal ſeker lijk door deeſe eenige Onachtſaamheid verlooren 316.
gaan. Al was het ſchoon dat hy geen andere ſon den beging, Want het is van onſe zielen, dat de Schriftuur in den volmaakten fin ſpreekt, ſeggende, Dat de aarde die niet bearbeyt wort, diſtelen en doornenſal
dragen. Uit oorſaak dat de aarde onſer ziele, door de ſonde vervloekt is geweeſt, en ſijnde in deſe vervloeking gevallen, ſoo kan ſy geen heilſaame vruchten meer draagen, ſonder een groote Neer ſtigheid. . Men moet deaarde onſer ziele omſpitten en om
keeren, met het yſer der Boete, om het onkruit te doen vergaan, en de quaade kruiden der verdur ventheid te doen ſterven, die in die aarde onſer
zielen uitgeſprooten ſijn. Want by aldien die niet uitgeroeit ſijn; ſooſul -
len ſy altijt het goede zaat van de Waare Deught verſtikken; 't welk verwelken of verdorren ſal, al was het ſchoon in overvloet in onſe zielen gezaeit; Het ſalnochtans geen vruchten dragen, indien men deeſe deucht verſuimt te hanthavenen, door een
geſtaadige Neerſtigheid. Men moet waaken tegens onſe vyanden, en ge
duuriglijk de geneegentheeden van deſe verdurve natuur beſtryden. En op die wyſe moet men on ophoudelijk ſtudeeren, in de kenniſſe van ons ſel
ven: Want die ſich ſelfs niet kent, die is in alle
dingen onwetende, en hy kan noit tot deeſe deugt geraa
nootſakelijk ter zaligheid is.
317
geraaken , om van Jeſus Chriſtus te leeren, Oot moedigh en ſachtmoedigh van herten te weeſen. En die geen die d'Ellenden, d'Onwetentheid, en de Vervloeking niet kent, waar in de ſonde hem
gebracht heeft, die ſou niet Soet kunnen weeſen, maar Straf en vermeetel, ſich latende voorſtaan eer en achting, waardich te ſijn. Het welk ook de
Goetaardigheid tegens den Naaſten, van hem wech neemen ſal, en de Ootmoedigheid des herten. Uit oorſaak dat die ſich ſelven niet kent, die gelooft dat hy niemant van nooden heeft, en daarom ſal
hy niet ſaghtmoedig noch vrindelijk tegens ſijn Naa ſten ſijn, en noch minder ſal hy nederig van herten weeſen. Door dien dat by gebrek van ſijn ellende te kennen, en den ongelukſaligen ſtant te ſien, waar toe de ſonde den menſch gebracht heeft; men ſich niet verootmoedigen kan, volgens de leeringe van
Jeſus Chriſtus, die ſoo goet en ſoo heilſaam is. Tot navolginge van de welke ik u opwekke of aanporre mijn Kint, op dat gy eeuwich-duurent welvaart. Terwijl ik verblijf *
Uwe wel toegeneegene in
*
-
.
Uyt Huſum, den 3 Febiuar. 1674, 4.
jeſus Chriſtus, .
.
.
-
Anthoinette Bourignon.
318 Dat de menſchen vÃfgoden-dienaars zijn,
Vier-en-twintighſte Brief Dat de menſchen Afgoden-dienaars zijn, van haare verdurventheeden.
Aan denſelven, om hem te waarſchouwen, dat de huydendaaghſche Wyſen, vyanden van de waare Deugt ſijn, en van de Doodinge der vijf natuurelijkeſinnen. Mijn Geliefde Kint.
I# heb u noch veele dingen van de vaſte of gron delijke Deugt te ſeggen, maar dentijt ontbreekt my tegenswoordich, nu alle mijne vyanden haar beſt doen, om my te verhinderen, dat te volbren gen: het welk buiten twyfel door de ingevinge van den Duivel onſen algemeenen vyant, geſchiet, dewelke niet verdraagen kan, dat men van de waar achtige Deugt ſpreekt. -
-
Door dien dat hy nu de menſchen in de geeſte lijke Onachtſaamheid op hout, door het middel van de ſchijndeugden, die ſy voor vaſt-gegronde en waarachtige deugden houden. Daarom wil hy
haar in de geruſtheid van 'er eyge liefde doen blijven, ſonder dat ſy tot de waarachtige deugt overgaan. En gelijk hy my niet kan beletten, dat ik die deugt naaktelijk ontdek, dewijl Godt my de ſelve doet
kennen, op dat ik die aan andere ſou onderwyſen; ſoo tracht den Duivel naaal ſyn vermoogen ſulks
te verhinderen, opdat ſy niet ſou bekent worden. Hy
van haare verdurventheeden.
319
Hy dringt veele menſchen aan om tegens my te ſchrijven, op dat ik myn tyt ſou verſlyten in haar te beantwoorden, en om my in beſigheid te hou den met twiſtreedenen, in de plaats van de waare
deugt te verklaaren. Het welk my den tyt berooft en onluſt veroorſaakt, om deſe verhandeling van de waare Deugt te moeten ſtaaken, op dat ik de laſteringen en leugenen ſou wederleggen, die ſy aan veele plaatſen tegens my uitwerpen. Gelijk gy geſien hebt, dat de Quaakers van Engelant, ge daan hebben.
Waar tegens ik genootſaakt geweeſt ben, dat wijtloopich Advertiſſement of boek tot beantwoor dinge der Quaakers, in te ſtellen. Want indien ik geen getuigenis der waarheid gaf, tegensſoo veele leugens en valſche beſchuldigingen, die men tegens my gedaan heeft , ik ſou my ſchuldig bevinden aan de ſonde, dewelke deeſe valſche beſchuldigers ſelfs begaan, en ik ſou beletten, dat de goede menſchen, de waarheeden niet volgen ſouden, die ik van Gods weegen voort-brenge. Alſoo men de ſelve verdagt
ſou houden, door de valſche aanbrengingen van ſoo veele menſchen, die men geloof weerdich acht te weeſen. Na dien ik niet aangetaſt worde, door het gemeene volk dat onwetende is, maar van Prie ſters of Predikers en Geleerden.
Dewelke tegenswoordich, evenals ten tyde van Jeſus Chriſtus, ook nu haare kragten inſpannen, om ſijn Geeſt te dooden; gelijkerwijs, de Geleerden
van dien tijt, ſijn Lichaam gedoot hebben. Gy hebt geſien wat een laſterlijk Boek, dat jo
han Berkendaaltegens my gemaakt heeft, door de aâI1*
32o Dat de menſchen Afgoden-dienaars zijn, aandryving der Predikanten van de Reformatie der Calviniſten tot eAltena: op het welke ik verplicht ben geweeſt, tegens ſoo veel leugenen, een getui genis der waarheid uit tegeeven, door ſulken groo ten Boek, waar bygevoegt ſijn de Getuigeniſſen, van ſoo veele geloofwaardige Lieden, die noch in 't leeven fijn. 't Welk Werk my verhindert heeft, om u verder van de waare Deugt te ſchrijven, hoe wel ik weet dat het ſelve uſeer nut en nootſakelijk is, gelijk ook aan al die geenen, die waare Chri ſtenen trachten te worden, gelijk als gy doet. Door dien dat nu ter tijt ſoo veele menſchen door ſchijndeuchden bedroogen ſijn, die altijt lee ren en noit tot de kenniſſe van de waarheid Komen:
denkende inde waarachtige deucht te weſen, daar ſy noch ganſchelijk in haar eige liefde ſteeken. Daar komt het van daan, dat den Duivelſoo jalours ofnydich is, als ik vande waarachtige Deugt ſchrijf, vreeſende dat het bedroch van ſijn valſche
deucht, door de kenniſſe van de waaragtige Deugt ontdekt ſal worden: Die hy my niet beletten kan dat ik ken, door dien Godt my de ſelve open-, baart. Maar hy tracht my den tijt te ontſteelen, om deeſe grondige deucht te beſchrijven, op dat gy, noch andere zielen, dewelke naa de ſelvetragten, die niet kennen ſout.
-
Door die reeden verwekt hy veele menſchen om tegens my te ſchryven, ten einde ik de tijt niet ſou
hebben, om van de vaſte deugt te handelen, en om myaltijt beeſich te houden, om de quaat ſpree kende te weder-leggen. Daar den Duivel ſich
nochtans in bedroegen vindt: dewijl ik altyt, on der
321 van haare verdurventheeden. derde wederlegginge der laſteringen myner tegen partijen, ook de onderwyſinge tot de waare deugt,
kom in te voegen: dewelke u dienen moeten myn Kiat, tot een Beſtiering om u leeven wel naa te ſchikken, en om een waarachtich diſcipel vanJeſus Chriſtus te worden.
Hier om ſoo moet gy dan Alles wel onderſoe ken, dat uit myn Pen voort vloeit, en gy ſult daar altijt meerder klaarheid, en heilſamer onderwy
ſingen in vinden. Beſonderlijk in myn tegenswoor dige Drie-en-twintig laatſte brieven, die ik u over de woorden van Jeſus Chriſtus geſchreeven heb, daar hy ſeit: Leert van my dat ik Soet, Goetaardig, en Ootmoedig ben van herten. Alle de ſaaken die ik in die brieven verhandelt heb, die ſullen genoch ſaam ſijn, om u ziel een langen tyt te voeden, tot er
tyt toe, dat ik u overvloediger van de waarachtige deucht, ſal moogen ſchryven. Naa dat ik ſal ge antwoort hebben, op de twee Boeken, die de Diſ cipelen van Labadie tegens my hebben uit gegee ven, dewelke ik tot noch toe niet geſien heb, om haar in-houdt te kunnen weeten, door gebrek van tyt: maar ik beeld my in, dat ſy gelijk de andere,
met doolingen en laſteringen, ſullen vervult ſijn. Door reeden dat alle de menſchen, die de be
zweegingen van de verdurve natuur volgen, in de
doolingen en in de leugenen ſijn, waar door ſy niet in ruſt, by de waarheid kunnen weeſen: om
dat het twee tegenſtrydige ſaaken ſijn, waar van den eenen altyt den anderen verdryft. Dit is de reeden waarom alle de Geleerden, haar tegens
de leering aankanten, die ik voorſtelle; om # € -
322. Dat de menſchen Afgoden-dienaars zijn, deſelve met de Leer-oefeningen niet over een
komt, die ſy in de ſchoolengeleert hebben: en om dat ſy niet kunnen toeſtaan als het geen, dat haar in de eer, het profijt, de gemakken, en de
gerieffelijkheeden van dit leeven, ſtaande houd. Daar de leeringe van Jeſus Chriſtusganiſahelijk tegens aan loopt, alſoo die niet ſpreekt, als van Ar moede, van Verſmaatheid, van Lyden, en om Vervolging te verdragen voor de Gerechtigheid. In voegen dat de Leerder huidendaachſche Ge leerden, geheel en al een Antichriſtenſe leeringe
is; dat is te ſeggen, geheel ſtrydig tegensde leerin ge van Jeſus Chriſtus. Niet,dat haare woorden ſoo veel daar van verſchillen, want ſy leeſen het ſelve
Euangelium, dat Jeſus Chriſtus en ſijne Apoſtelen onderweeſen hebben : maar ſy verklaaren en leg gen de woorden des Euangeliums ſoodanich uit, dat ſy daar een heel verdrayden ſin uytgetrokken heb ben. Het welk haar ingeruſtheid doet leeven, niet tegenſtaande dat alle haare Daaden , zeeden en Be geerten t'eenemaal ſtrydich ſijn, met de leere des Euangeliums. Want een ygentlijk is nu een Afgodendienaar
van ſijn Eige wil, dewelke Jeſus Chriſtus ſeght, dat men VE R SA KEN of VERL O CHE NE N moet.
En my dunkt, dat de gantſche Chriſtenheid, nu als het volk van Athenen geworden is, die de groote Diana aanbaaden: met dit onderſcheit, dat de Chri
ſtenheid nu tegenswoordich de Verdurvantheiddes vleeſchs aanbidt: daar die vorige Afgodendienaars,
een Beelt van Gout ofSilver aanbaaden. Wan
van haare verdurvenehoeden. "
323
Want men ſiet dat deeſe Geſtudeerde Wyſen, haar elk on't meeſt bevlytigen, om ſcherp-liſti gevonden uit te vinden, waar door ſy de men ſchen in haare ſonden vleyenſouden, of om haar te overreeden: Dat ſy de beweegingen van haar
bedurven natuur welmoogen volgen, en dat ſy niet temin faligh ſollen worden. Soo dat een lygentlijk deeſe leeringe na volcht, ſondergewaar te worden, dat ſy quaat is.
En aldus ,ſos bideen ygentlijk deeſe Diana der ver durve natuur aan, gelijk als een Goddinne, en men beſteet al ſijn tijt en rijkdommen,om ſijn verdurven aart ofnatuur, te voeden, teeeren, en te voldoen ; gelovende dat daar nietsquaats in geleegen is. De wijl de Prieſters of Predikers en de Geleerde luy
den, desgelijks doen. In de plaats dat ſy het volk inderdaat ſouden leeren,de Doodinge of Verſtervinge van haar ſinnen, debedurventheid van haare natuuren te beoorloogen; en hoeſeerdeſelve door de ſonde ſijn verdurven,ge worden; neffens ook de nootſakelijkheid om die natuur te verſaaken, om ſalich te weeſen: Gelijk JESUS CHRISTUS dat met ſij ne D ADEN en met fijne WO OR DEN geleert heeft. Het welk deſe verwilderde Schaapherderen, aan -
haare kudden niet leeren willen: en noch minder
willen Syaatſelve in een werk-daadige oefening be leeven: jaa ſy willen geenſins toelaaten noch lyden,
dat een ander deſe Chriſtelijke waarheeden ſou on derwyſen. '
ik vervolgenmy in alle plaatſen, om datVan ſy En X 2 . . .
V
324 Dat de menſchenvAfgoden-dienaars zijn, van deſe waarachtige Deught ſchryve, en ſy ſou den my wel willen dooden, gelijk die van Athenen den H. Paulus dooden wilden, wanneer hy de
waarheid quam te onder-wyſen; ſeggende het A theenſch volk den een tegens den anderen, Datſj haare winninge ſouden verlieſen,
indien Paulus in
ſijne Predikinge van jeſus Chriſtus quam volherden; en dat hy den Gods-dienſt vandegroote Diana vernieti gen ſou, en te weeg brengen : Dat de Gouts-ſmeeden niets meer ſouden winnen, om kleene Dianaes van
Gout of Silver te maaken. En het gaat tegenswoordig nu op deſelve manier ten aanſien vande Geleerden, dewelke als de Werk meeſters ſijn, van de groote Diana der verdurve na tuur, die een yder in ſijn beſonder aanbidt. Maar de Wyſen die ſijnder de Meeſters van, op dat ſy
gelt winnen moogen, door den Godsdienſt en Aanbiddinge van de verdurve natuur, ſoo dat ſy
die dingen tot het volk ſpreeken, en haar dat gee ne onderwyſen, 't welk aan haare bedurventheid aangenaam is. Trachtende aldus aan de menſchen
te behaagen, om haare voordeelen te genieten, die ſy niet miſſchen willen. En ſoo raſch als ik vande waare Deugt hebbe ginnen te ſpreeken, ſoo hebben ſy haar alt'ſamen w
tegens my gewapent, gelijk die van Athenen haar teegens den H. Paulus aankanten, om de wereltſche
overigheid tot haar byſtant te neemen, op dat ſy
my ſouden vervolgen of bannen, of, op dat het my verbooden mocht worden, om van de waare
Deugt te ſchrijven of te ſpreeken. Eenige wenſchen my de doot toe, anderedat ik mocht verbrant wor den, -
•
-
van haare verdurventheeden.
325
den, of in het midden van de zeegeworpen: op dat ik van de waarachtige Deugt niet meer ſpreeken ſou. En op dat haar Ambacht niet in winſt ſou ver
mindert worden, en haar winkel van gewoonelijke
koopers ontbloot, wanneer ſy haareydelereede men, niet meer ſouden kunnen verkoopen, om de menſchen te behagen. Dit heeft haar laatſt-maal ſooſeer beroert, in de
ſtadt van Flensburg, daar ik om eenige ſaak gegaan was, dat ſoo haaſt als de Predikanten het vermoeden
hadden, dat ik daar ter plaatſe was, ſy in verſcheide Kerken hebben beginnen te Prediken, Dat ik een
Dwaal-geeſt was, en dat ik een Duyvelſchelee
ring beſat, en dat my niemant moſt herbergen, alſoo ik te ſchadelijk was. Soo dat ik genootſaakt ben geweeſt heimelijk uit die ſtadt te vertrekken, vreeſende van het volk of
de jongens doot geſlaagen of vermoort te worden; ſooſeer waaren ſy tegensmy ontſteeken, om dat ſy dikmaals haare Predikers, met veele verachtingen en afſchrik, daar van hadden hooren ſpreeken.
Schreeuwende openbaarelijk, dat myne leering erger als die der Joden was. Soo dat ſy nochtgens woordich ſeggen, dat mijn leer een verſameling is, van alle de oude Ketterijen, die der in de werelt ſijn geweeſt.
Daar ik nochtansin waarheid, niet anders door alle mijne ſchriften en woorden wil onderwyſen: Dan alleenelijk het geen jeſus Chriſtus onderweeſen heeft. En indien # yets in mijne leering is, het
geen tegens de Leeringe van Jeſus Chriſtus kon X 3
ſtry
326 Dat de menſchen Aſgoden-dienaars zijn, ſtryden; ſoovervloek ik dat en ik herroep het ſelve: gelijk ik dikmaals aangebooden heb, om alle het geene te weder-roepen, hetgeen men my ſou doen ſien, dat ſtrydich met de H. Schrift was. Maar ſy vervolgen my niet om eenige dwalin gen,of om eenige quadedingen, die in mijne ſchrif ten ſijn, dewijl ſy my nietsdiergelijks kunnen aan wyſen.
Maar waarelijk ſy vervolgen my, om dat ik ver klaar wat de waarachtige Deugt is, en hoe een waar
Chriſten of een Diſcipel van Jeſus Chriſtus, leeven moet: Al is't dat ſy die vervolging met een quade naam bedekken, Seggende: Datter Dwalingen in mijne ſchriften ſijn, ſonder dat myymant de ſelve
ſien doet: noch ook iets tegens de waarheeden weet te ſeggen, die ik voortbrengh. Want eerſt hebben de Geleerden geſecht, dat ik niet nieuws bybracht, en dat ſy wel twintich jaar geleeden, deſelve dingen geleert en gepreedikt had
den. Maar naa dat ſy in mijn Boek Het getuigenis der waarheid genaamt, eenige beſondere dingen hebben geſien, en veele klaarder waarheeden on trent de Goddelijke geheyme- verborgenthee
den, als die ſy in haare Hooge-ſchoolen geleert hebben:
-
Soo hebben ſyterſtont geſecht, Dat het doolin gen waaren, en dat niemant oit diergelijke dingen geſchreeven hadt. Invoegen dat het wel ſou behoe ven, Dat Godt ſich naa haare Studien of Leer-oef
feningen ſou ſchikken, en dat hy geen nieuwe Gra tien of Genade gaven, aan de menſchen verleenen
ſou; dat fijne Lichten bepaalt en beperkt ſouden WCC E.
327 weeſen, aan het Pas-loot haarer School-geleerthee den van deſen tijt; en dat hy deeſen H. Geeſt niet van haare verdurventheeden:
ſenden ſou, die Jeſus Chriſtus belooft heeft : De welke A LL E waarheid keren moet. Dewijl dat de
menſchen tegens deeſen Geeſt op ſtaan, en van
geen andere waarheeden willen hooren ſpreeken,als dieſy inde Schoolen geleert hebben, Het welk wel te beklaagen is, Dat men ſooda
nich de menſchen ſiet vyanden te weeſen, van haar eeuwig-duurent welvaren; en 't licht der waarheid verwerpen, hetgeen in deeſe laatſte tyden te voor ſchijn komt, gelijk de Propheeten Gods voorſeit
hebben. Dat Godtſin geeſt over alle vleeſchuytgieten ſal, en dat de Sonen en de Dochteren prophetseren ſul len, en de Oude droomen dromen.
-
En om dat ik dieſelve dingen met noch veele anderen van Gods weegen verklaar; ſoo wil men my dooden, gelijk men de oude Propheten gedaan
heeft : Geloovende daar door te beletten en te weeg te brengen, dat de waare Deucht niet bekent ſou worden, en noch minder in het werk geſtelt. Maar hoewel men my doode, ſooſalden Geeſt Gods daarom nochtans niet ſterven, en de Waar
heid ſal altijt de Waarheid blyven. En byaldien
dat ik die niet uitſprak, de dooden of de ſteenen ſouden ſpreeken, om die aan de menſchen bekent te maaken. -
En al was het dat deſe Prieſters of Predikers, my ſouden doen ſterven, Godt heeft meer als hondert
Millioenen van menſchen, van de welke hy ſich kan bedienen, om deſe ſelve waarheeden aan den
dachte brengen, die ik voorſtelle,
D 33E
328 Dat de menſchen Afgoden-dienaars zijn, & cº . Daarom ſoo wek ik u op, mijn Kint, om de ſel ve wel te onthouden, en in oefening te beleeven. Want al was't dat ik niet meer in het leeven waar, ſoo moet gy u ziel nochtans zaligh maaken, wat het ook koſten ſou; indien dat gy Godt in alle de
eeuwigheeden genieten wilt. Het welk u van ge heelder herten toe-wenſcht -
Sy die u heyl bemint. In Huſum, den 5 Februar. 1674 -
Anthoinette Bourignon.
Eynde, van het eerſte Deelder waarachtige en grondige Deught, *
.
t”A M ST ER DAM,
By tacob van Velſen, op d'Uytrechtſe-ſtraet , by de Botter-marckt, in de State Bybel,
gedrukt. 1 677.