Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com
*
-
* .
E E N
Ongemeene Geeſtelijke
UYT LEGGINGH, 'over het 24 Capitteldes Euangeliums Matthei. Geſchreven door
ANT H o IN ETTE
Bo U R1 GN oN,
En geſonden aenſeker Preluet , die niet kon geloven,
dat vvy nu de laetſte tijden beleven.
(
t'A M ST ER DA M,
In't Jaer onſes Heeren, 1669.
i
*
4. -.
·|-|-| ·|
, ***
+→ -+ +
|-|
- -
|-|
|-|-|-|
·|
|-/|
|-|-| |-|-----
·|-|
|-|
|--
-|
·----|
·
|-·
·|-|
· *
|
|-|-|
·
|-|-|
, -| ·.*
----
Pag: 'g: 3
E E N
Ongemeene Geeſtelijke
UYT LEGGINGH, Over het 24. Capittel Matthei.
E E N - B R I E F
Van Anthoinette Bourignon, geſchreven 4672 een Prelaet, die niet kon gelooven, dat vvy nu
zijn gekomen in de laetſte tijden, met een uytleg
gingh over het 24. Capittel des Euangeliums ZMatthei,ſprekende van de laetſte roeden,de ver
blindtheydt der menſchen, en het laetſte oordeel, MY N H E E R., ggs E. Et valt my moeyelijck te verſtaen,
# #A dat ghy niet kondt ghelooven dat de
# # wereldtaenhaer eynde ſou zijn, en | Rij dat wy nu zijn gekomen in de laetſte Rºek- tijden, waer het laetſte oordeel voor
de deur ſtaet. Ghy verwacht de ſtof felijcke teeckenen te ſien, dat de Son ſou verduy ſtert worden, dat de Maen niet meer haer licht ſou
geven, dat de Sterren van den Hemel ſouden afval len. Gelooft, mijn Heer, dat dit al geſchiedt is, en dagelijcks geſchiet in den rechten ſin van de Schrif tuur, die niet alleen ſpreekt van de ſtoffelijcke Son, Maen en Sterren, die niet dan ſchepſelen aen de A 2
InCn
Uytlegginge over bet menſchen onderworpen, en voor hare lichamen gheſchapen zijn, en die geen Goddelijcke zielen
-4
-
hebben, aen welcke Godt ſich wilt mede deelen,
ghelijck hyaen de menſchen doet, voor welcke de heylige Schrift alleen ingeſteldt is: Want deſe ge ſternten hebben niets ghem een noch ghelijckende met Godt, om te ſchrijven of te voorſeggen,'t gene haer moet ghebeuren. Indien de Son verduyttert wordt, de Maen haer licht verlieſt, en de Sterren
van den Hemel afvallen, dat doet geen ſchade aen de ziel der menſchen, die met Godt vereenigt zijn
de, deſe ſchepſelen niet noodigh heeft, om in alle heyl en geduurige vreughde te leven, want Godt . verheldert en verlicht die meerder dan duyſent Sonnen, duyſent Manen, en hondert duyſent Ster ren, haer met allerhande goederen vervullende al leen door ſijn weſen, ſonder dat ſy eenighe andere
ſaken van nooden heeft: en wanneer Jeſus Chriſtus in de Schriftuur van ſtoffelijcke geſternten geſpro ken heeft, dat is niet dan om de uytwendige teeke nen af te beelden, waer in de menſchen ſich ſullen
bevinden ontrent het eynde der wereldt, dat de
Sonne der Gerechtigheydt en Waerheydt in hare zielen verduyſtert ſal worden, en dat de Maen ſelfs in 't midden van hare duyſterheden geen licht meer ſalgheven, door het welcke de menſchenſouden moghen ſien, waer ſy moeten gaen, om den wegh der ſaligheydt te vinden, ſoo verduyſtert ſal haer verſtandt hier ontrent weſen: dat de Sterren, dat zijn de verlichte geeſten, van den Hemel ſullen af vallen; dat is te ſeggen, van de Gerechtigheydt en de Waerheydt Godts; of ſchoon ſy vervult moch ten zijn met ſchoone ſpeculatien en Goddelijcke
lichten, ſoo ſullen ſy vervallen van het weſen der ware deught, om de ghevoelens der menſchen aen
te hangen, ſonderuyt te wercken't gene ſy *# --
Godt
24. Capittel Matthei. 5 Godt aengenaem te zijn. Dunkt u niet, mijn Heer, dat deſe inwendighe roeden meer zijn te vreeſen, dan die wy aen de natuurlijcke geſternten ſouden mogen ſien, dewijl de ſtoffelijcke beſtraffinghen onſe ſinnen en onſe lichamen maer konnen ſmer
ten, en dat deſe geeſtelijcke roeden nu al ſoo vele zielen gedoot en vernielt hebben. Het is wel wey nigh, dat deſe teeckenen ſchrickelijck voor uw ge ſicht verſchijnen; maer het is wel veel, in onſe zie
len te gevoelen de werckinghen van dit afvallen en deſe grouwelijcke duyſterniſſen, in welcke de men ſchen tegenwoordigh leven, en dat algemeen door gheheel de wereldt, waer de Gerechtigheydt geen
heerſchappy, de Waerheydt geen gheloof, en de ware Deught geen aenſien meer heeft. Leeſt, mijn Heer, met aendacht de heylighe Schriften, en ghy ſult daer ſekerlijck vinden alle de dinghen die ghe ſchieden moeten ontrent het eynde des werelts, en let oock op de wijſe van leven derhuydenſdaegh ſche menſchen, ghy ſult in alle hare driften en oef feninghen vinden, de vervullingh van alle 't gene in de ſelfde Schriften voorſeydt is: Waer aen ghy ſeekerlijck ſult konnen kennen, dat wy tegenwoor digh leven in den tijdt Chriſtus voorſeyd, ſprekende tot fijne Apoſtelen, wanneer ſy hem den Tempel van Jeruſalem toonden, ghelijck ons by Mattheum in 't vier en twintighſte Capittel ver
#
haelt wordt, leeſt dat aen dachtelijck, en het ſal u
de oogen des verſtandts openen, om te ſien dat wy nu leven in den gevaerlijken tijdt door Jeſum Chri ſtum voorſeydt; en dat men niet moet verwach ten te ſien, dat de Sonne en de Maen verduyſtert
ſouden worden, noch dat de Sterren ſtoffelijck van den Hemel ſouden vallen, om voor de oordeelen
Godts te ſchricken, nadien deſe uytwendige teeke nen de minſte roeden zijn die over de menſchen A 3
moe
Een Brief geſchreven,
6
- moeten komen, om alleen tot figuuren te dienen, en uytwendighlijck te doen ſien in hoe rampſaligen ſtandt ſy hare zielen gelaten hebben, die wel ſaligh hadden konnen weſen, of ſchoon de Son, de Maen, en de Sterren aen den Hemel niet meer mochten
lichten: maer ſy ſullen noyt tot de ſaligheydt ko men, ſonder in haer de Gerechtigheydt, de Goedt heydt, en de Waerheydt Godts te hebben, waer van yeder teghenwoordigh ſeer wijd vervremt is; en men vleytdeſe rampen, door het gheloof dat men noch ſeer verre van den jonghſten dagh af is, denckende dat de gene die te deſertijdt leven, de dingen niet ſullen ſien die dan moeten geſchieden; 't welck een groote bedriegery is, waer mede de Duyvelde menſchen af treckt van te dencken aen hare ſaligheydt, en t'erkennen in hoe gevaerlijcken tijdt dat ſy leven, ſich inbeeldende, de oordeelen
Godts noch wel verre te zijn, wanneer ſy nu over hare miſdadighe hoofden hangen. Indien er geen eeſtelijke betooveringh in het verſtandt der men chen was, het ſou onmoghelijck weſen, dat ſy niet ſouden ſien dat het oordeel naby is; om dat alle de teeckenen nu al verſchenen zijn in den volmaekten
ſin: en dat men ſiet, dat het ſelfde by niemandt ge looft wordt; maer dat men drinckt, en eet, en
trouwt, gelijck men deed ten tijden van Noach, dat is een teken van d'ongeloovigheydt der menſchen, 't welck het ſelfde meer beveſtight dan alle de an
dere. Voor myick ſie, dat alle de teeckenen van de dingen die voorſeydt waren te moeten gheſchieden in de laetſte tijden, nu al gheſchiedt zijn in den vol
maeckten ſin inwendighlijck in de zielen der men ſchen; en dat men niets meer te wachten heeft,
dan alleen de uytwendige teekenen, van oorlogen, peſten, hongersnooden,branden,en duyſterniſſen, om dat alle deſe dingen overvloedigh zijn in de # **- .
.
-
len
van A. B. aen een Prelaet.
7
len der menſchen, die leven inborgerlijcke en in wendighe oorlogen, in de peſten der ſonde, in den hongers-noodt der waerheyt, in het vyer van toorn en wraeckgierigheydt, in de duyſterniſſen van den geeſtelijcken doodt,en in alle de andere rampen die de zielen konnen over komen; nae de mael hare
boosheden tot den hooghſten top zijn geſteygert, niet hoogher voor Godt opwaſſen konnende, om dat allerhande qualen en ſonden met deughden en heyligheden bedeckt en vermomt zijn. Indien deſe qualen uytwendigh bekent en geoefent waren, ge lijck ſy eyndelijck alle ſullen zijn; my dunckt dat ſy veel minder quaedt voor Godt ſouden weſen : WaI)t Chriſtus heeft noyt d'openbare ſon daers ſooſeer beſtraft als hy de geveynſden gedaen heeft. Hoe vele verſcheyde namen gaf hy wel aen de Prieſteren, Schrift-geleerden en Pharizeen, haer noemende gewitte graven, adderen gebroed ſel, en voorſeyde haer ſoo menighmael den vloek? Integhendeel roept hy eenen Paulum, eenen Mat theum tot ſijne Apoſtelen, hoewel ſy openbare ſon daren waren: ja een ſondareſſe Magdaleene kuſt hem de voeten, en Jeſus Chriſtus verdedight haere faeck tegen de gene die haer beriſpten. Waer door hy betoont heeft, ſoo grooten afkeerigheydt voor d'openbare ſondaers niet te hebben, als voor de gene die ſich bedecken met ſchijn van deught en Godtvruchtigheydt. Hierom houde ick ſtaende, dat de boosheydt derteghenwoordighe menſchen niet grooter ſou konnen weſen voor Godt. Want als ſy opentlijck doodt-ſloeghen, ſteelden, en hoe reerden, dan ſouden ſy ſoo veel valsheydt en ghe veynſtheydt niet hebben, ghelijck ſy nu doen, met de ſelfde ſaecken bedecktelijckte bedrijven,en niet
#
te min den naem van vrome lieden te draghen,
't welck de beſt geſinde verblindt, die ſich niet kon A 4
10CIA
Uytleggingh over het
3
nen inbeelden, dat de wereldtaen haer eynde, de boosheydt tot den hooghſten top geſteygert, en het vonnis van 't laetſte oordeel gevelt is, wanneer
# den ſchijn) noch ſoo veel vrome lieden ſien, ie een gedaente hebben van een onberiſpelijck, ja
deughtſaem leven te leyden: 't welck haer doet twijfelen aen de uytterſte boosheyt der menſchen,
#e hier noch vele te weſen die recht van erten zijn. Maer indien men het licht der waer
heydt had, men ſou wel klaer ſien, dat alle haere deughden niet dan geveynſtheden voor Godt zijn, en dat de werelt nootſakelijckaen haer eynde moet weſen,om dat men alle de voorſeyde teeckenen ſiet volkomentlijckgheſchiedt te zijn: Want de men ſchen beminnen haer ſelven, de liefde is ſoo gewel digh verkouwt, dat men in plaets van Godt met al ſijn hert te beminnen, niets meer als ſich ſelven met
al ſijn hert bemint, en in plaets van onſen naeſten lief te hebben als ons ſelven, ſoo haet men dienden meeſten tijdt, of ten minſten doet men hem niet
goedts, om yeder fijne eygene voordeelen te beoo gen, ſonder op ſijn even naeſten te ſien. Men ſoekt de dinghen die op aerden zijn, in plaets van de din ghen te ſoecken die eeuwigh duuren, en men ver
gadert ſchatten, welcke den roeſt en de wormen verſlinden, of de dieven ſteelen; en eyndelijck in van te arbeyden om het Koninckrijck des emels en om de gerechtigheyt, ſoo arbeydt men tegenwoordigh anders niet, dan om alle het overi ge, verkeerende alſoo de order die Jeſus Chriſtus ons heeft ghegheven, belovende aen de gene die 't Koninckrijck der Hemelen ſoecken, dat alle het andere haer toegheworpen ſal worden, en men wilt teghenwoordigh het Koninckrijck der Heme len hebben, alsof dat het overighe ware, en de tij delijcke dingen, de gene die men voor al moet
#
#
-
CIl,
24. Capittel Matthei. ken. Voelt ghy niet wel, mijn Heer, dat dit waer achtigh is, en dat dit quaedt algemeen wort gevon den onder groote en kleyne, rijcke en arme, geleer de en onwetende; ſoo wel onder de perſoonen die haer werck maken van deughden, als onder de han delaren des wereldts: en het grootſte van alle deſe
uaden is, dat men in ſoo dicke duyſterniſſen leeft,
# niemandt
kan mercken, dat de menſchen van
het geloove zijn afghevallen, en dat er van dente genwoordigen tijdt is gevraeght,of er wel geloove in Iſrael ſal te vinden zijn, wanneer de Heere ſal komen. Indien deſe vrage my wierdt ghedaen, ick ſou verplicht zijn te antwoorden, neen: want in der waerheydt, in ken geen perſoon meer in wien het ware geloove Godts leeft, of ſchoon ſoo groo
ten ghetal my feydt het gheloove te hebben. My dunckt dat Jeſus Chriſtus vandehuydenſdaeghſche
menſchen geſeydt heeft, indien ſy blindt waren, ſy ſouden klaer ſien; maer om dat ſy ſeggen, wy ſien klaer, ſoo zijn ſy blindt. Indien Godt my niet had verplicht tot in verſcheyde plaetſen te gaen, en met verſcheyde perſoonen te verkeeren, om haer te hooren, en haren ommeganck te ghebruycken,
ick ſou noyt gelooft hebben, dat de huydenſdaegh ſche duyſterniſſen ſoo groot waren. Maer d'erva rentheydt heeft my dat al te veel doen ſien, en ick ſie dat noch dagelijcks meer, 't welck my ſoo veel deernis doet hebben, dat ick wel wenſchte machtig te zijn aen de vier hoecken des wereldts te roepen, Menſchen keert weder tot Godt, want de Duyvel heeft u
op denwegh der verdoemenis gebracht, voornamelijck tot degene, die daer op door onwetentheydt wan
delen. Het is waer dat deſe onwetentheydt geene Chriſtenen ſalkonnen verſchoonen, die de heylige Schriften hebben, door welke ſy mogen leeren hoe ſy moeten leven, en oock wat dingen haer moeten A 5
OWCT
IO Uytleggingh over het overkomen, en wat teeckenen gaen ſuilen voor 't laetſte oordeel. Indien ſy haer verſtandt wilden oeffenen in deſe ſaken t'overlegghen, met ſoovele gheneghentheden en ſorghvuldigheden, als ſy wel aenlegghen tot de ſaken deſes levens, ſy ſouden ſoo klaer als de Son ſien, hoe de menſchen huydens daeghs alles doen,'t geen voorſeydt is dat de lieden van de laetſte tijdenſouden bedrijven, en ſy ſouden daer geenſinsaen twijfelen, maer vaſtelijck ghe looven dat het eynde nu komt, dat de teeckenen verſchenen zijn, en dat het vonnis onwederroepe lijck gevelt is. Ick begeer niet, mijn Heer, dat ghy dit blindelinghsſoud ghelooven, of alleenigh om dat ick het ſegh; maer om dat het volkomen waer achtigh is, 't welck de heyligheSchriſten u ſullen
beveſtighen, wanneer ghy die maer wilt leſen met nederigheydt des herten, ſonder eenen voor-inge nomen geeſt. Houdt u niet meer vaſt aen de uyt leggingen die de menſchen daer van ghedaen heb ben, om dat ſy tot nu toe geen volkomen verſtandt van de ſelfde Schriften hebben gehad. Leeſt alleen lijck den text, en bid Godt om ſijn Goddelijck licht
te mogen ontfangen, want de tijdt is gekomen om ons ſijnen H. Geeſt te ſenden, die ons alle waerhe
den leeren ſal. Ontledight uw verſtandt van alle
de leeringen der menſchen, om dat ſy daer aen ſou den tot beletſelen dienen, aengheſien de Heylige Geeſt van ons niet vereyſcht, dan een ſuyvere con ſcientie, en een verſtandt dat gants vry is; om dat te vervullen met fijne Goddelijcke lichten, die alle
de wetenſchappen der menſchen en Engelen verre te boven gaen. Ick geloof wel, dat het u een wey nigh moeyelijck ſal zijn, de leeringen menſchelijc. ker wijſe, verkregen, waer inghy nuoudt zijt ghe worden, gants af te legghen; en dat ghy niet wel andere uytlegginghen van de Schriften ſult konnen 3CIl
24. Capittel Matthei. II aennemen, dan die ghy ontfangen mooght hebben van de Schrijvers die ghy voor vrome of heylighe perſoonen houdt: maerghelooft dat de H. Geeſt nerghens aen is ghebonden, en dat hy ſijne lichten uytdeelt aen yeder een volgens de ſuyverheydt ſij ner ziel, en de vryheydt ſijnes geeſtes. Indien uwe zielſuyver is; maeckt oock dat uwen geeſt ont ſlaghen zy van de beelteniſſen, waer nºede ſy voor # vervult is geweeſt, of andersſoudt ghy geen nieuwe lichten konnen ontfangen: want wanneer een vat vol is, ſo kan men niet meer daer in gieten.
Indien ghy wenſcht om de lichten des H. Geeſtes, ſoo moet ghy die der menſchen laten varen, of an ders ſult ghy niet vinden dan twijfelinghen, vree ſen, en moeyelijckheden, die ſich ſonder voordeel in uw verſtandt ſullen opdoen. Want de vermen gingh van het menſchelijck licht, met het gene van Godt komt, verweckt onweders en donderſlagen in den geeſt der menſchen; ghelijck in de natuur de hitte en de koude doen, wanneer ſy malkander ont
moeten. lck weet wel dat ghy u ſeer veel hebt ge oeffent in d'uytleggingen der Schriftuur, maerick kan u wel verſeeckeren, dat noch ghy, noch de uyt leggers der ſelfde, noyt den volmaeckten ſin, noch de rechte beteeckeningh hebben verſtaen, door dien de tijdt noch niet vervult was om alles te ver
ſtaen, ghelijck die teghenwoordigh verſtaen ſullen worden, dewijl de morgenſtondt van dien ſchoo nen dagh ſich boven onſe hoofden verheft, en tot
aen haren vollen middaghſal voortgaen, en dan ſullen alle de Schriften verſtaen worden in haeren
volmaeckten ſin, tot op de minſte ſyllabe. Ick ſend u een kleyn begin van de verklaringh des 24 Capit tels Matthei,volgens de lichten die Godt my geeft: ghy kondt die overwegen met de uytleggingen die andere perſoonen voor heen daer van hebben ghe daen,
Uytleggingh over het daen, om te ſien of de tegenwoordighe niet klaer I2
der, voordeeligher en nutter aen de menſchen ſal
weſen, en in't byſonder aen u perſoon, die de waer heyt ſoeckt; en of ghy door dit verſtandt van het ſelfde Capittel, u niet verplicht ſult vinden te be kennen, dat wy nu zijn ghekomen en leven in de laetſte tijden. Het is niet als een kleyn begin van het begrijp dat Godt my geeft over deſe Schriftu ren, want ick ſie daer in noch veel grooter won deren: alle de Parabelen zijn niet dan voor onſe tijdt, waer in alle de Prophetien vervult ſullen wor
den, en wy ſullen de dadelijckheydt ghenieten van alle de dingen die ons te voren alleen verbeelt zijn geworden. Ofſchoon ick geen Propheten geleſen heb, ſoo verſtae ick onderwijl noch de beteecke
ningh van hare Prophetien, en een groot deel van dat daer meer by is, 't welck ick u in't toekomende ſal mede deelen, ſoo veel als Godt my ſal toelaten. Ondertuſſchen verblijf ick, -
Uyt Rijſſel, op Palm ſondagh, 1665.
Mijn Heer 9
Uwe ſeer ootmoedige Dienareſſe A. B.
U Y T
UYTLEGGING" Over het 24 Capittel des Euangeliums Matthei, na 't verſtandt dat de
H. Geeſt my geeft. 'Apoſtelen aen Jeſus Chriſtus vertoo nende de gebouwen des Tempels, en
Jeſus antwoordende , ſeyde haer, y Siet ghy niet alle deſe dinghen, voorwaer % ſeghick u, hier ſal niet eene ſteen op den anderen ghelaten zijn, die niet afghe ken ſal worden. Jeſus ſpreeckt niet alleen van de ſtoffen, waer uyt deſe ſtoffelijke Tempel gebouwt was, maer hy hy ſpreekt ook in de volmaektheit en de vervulling van ſijnen waren Tempel,'t welck alle de zielen der gelovige Chriſtenen zijn, die het geeſtelijk lichaem der Gemeynte maken; als de Paus, de Cardinalen,
de Biſſchoppen, de Leeraren, de Abten, de Geeſte lijcke, en alle de ſtaten van de geloovighe Chriſte nen, die als ſoo vele verſcheyde ſtoffen zijn, waer uyt de waerachtige Tempel Godts beſtaet, en hy feyt van alle deſe door eenen prophetiſchen geeſt, dat 'er een tijdt ſal komen, dat alle deſe dingen ghe ſcheyden en verbroken ſullen worden, en dat 'er
geen twee zielen, volmaecktelijck vereenigt in den Euangeliſchen geeſt, ſullen overigh blijven; dat alles van ſijn plaetsſal geruckt worden,yeder over vloedigh zijnde inſijnen eyghenen ſin, buyten de wijsheydt des H. Geeſtes, en de naeckte waerheydt Jeſu Chriſti. Hy ſeydt alle deſe dingen, in een veel voudigh getal, om te betoonen hoe ſeer het
g# CT
14 Uytleggingh over het der Kerck-vooghden, Geeſtelijcke, en Gemeene Ordens vermenighvuldight moeten worden, onder
voorgeven dat yeder ſal willen dienen tot ſteenen
aen het gebouw van den Tempel Godts; en dat in derdaedt niemandt van alle ſulcks waerdigh ſal zijn, dewijl alle deſe inghen afghebroken moeten worden door de laetſte kaſtijdinghen Godts. Jeſus Chriſtus ſweert dat, voorwaer, op dat niemant daer aen ſoutwijffelen.
Wanneer d'Apoſtelen in 't byſonder tot hem quamen, ſegghende; Seght ons, wanneer ſullen deſe dinghen geſchieden, en wat ſal het teecken zijn van uwe toekomſte en van het eynde des werelts. Jeſus antwoor dende, ſeyde haer; Siet wel toe dat u niemandt Yer leyde: want daer ſtellen vele komen in mijnen Naem, , ick ben Chriſtus, en ſy ſullen vele verley
#" t/2.
Jeſpis Chriſtus waerſchouwt ons daer door, dat
# niet moet vertrouwen op alle de gene die komen in Chriſtinaem, en die met nederighe een ITOUCIO
voudighe woorden en uytterlijcke beſtieringh en belijdenis ſich gelaten d'Euangeliſche Raed-gevin ghen nae te komen, want ſy ſullen vele verleyden onderden ſchijn van deught, die ſy maeruytterlick ſullen vertoonen, waer mede fy ondertuſſchen vele
haer achternae ſullen trecken, gheloovende dat ſy komen in den name Chriſti, dewijl ſy daer van de teeckenen dragen. Het zijn bedriegers en verley ders der zielen, die niet van Chriſto zijn, noch tot
Chriſtum leyden, voor welcke men ſich meer moet wachten, dan voor d'openbare godtlooſen. Jeſus Chriſtus vervolght, ſegghende; Ghy ſult hooren van oorlogen, en geruchten van oorlogen: wacht u van niet ontroert te worden; want alle deſe dinghen moeten geſchieden: maer noch en ſal het geen eynde we ſen. Ons te verſtaenghevende, dat de eerſte
#
-
w
ing
15 24. Capittel Matthei. dingh die voor het oordeel gaet, ſullen zijn de oor loghen die wy onder ons hebben, en die wy van el ders hooren, om dat men de ſelve over al hebben
ſal. Hy waerſchouwt fijne vrienden, van ſich daer over geenſins t'ontroeren, om dat wy wel andere ſaken ſullen ſien, de oorlogen niet dan een voorbe reydingh zijnde voor d'andere roeden die volghen moeten, en alles moet gheſchieden ghelijck Godt het geſchickt heeft, men moet ſich nerghens over ontroeren, maer aen hem vaſt ghehecht blijven, want alle het andere ſal wel haeſtelijck omko mcn.
-
Jeſus Chriſtus feydt, dat het een volck ſal opſtaen teghen het ander, Koninckrijck teghen Koninckrijck, en daer ſullen peſtilentien, hongersnooten, en aertbevingen zijn in verſcheyde plaetſen; maer alle deſe dinghen zijn
alleen beginſelen van ſmerten. Wanneer Jeſus Chri ſtus van oorlogen in't gemeen heeft geſproken, ſoo voeght hy daer noch by de binnen landtſche oor logen, als van nabuurighe Koninckrijcken, Steden tegen Steden, Staten tegen Staten, Richteren tegen Richteren, Ordens tegen Ordens, Overſtenteghen Overſten, Broeder teghen Broeder, Kindt teghen Vader, Dienſtknecht teghenſijn Meeſter, jae het lichaem tegen de ziel, in 't kort alles ſal in oorlogh en tweedracht weſen: 't welck wy ſien tegenwoor dighgheſchiedt te zijn, daer men naeuwlijcks een eenigh huyſgeſin in vrede kan vinden, ſonder ſtrij
digheden; ja geen eene ziel alleen vreedſaem en in ruſt, alles in oorlogh ſtaende. Daer ſaloock peſtilentie weſen, ghelijck die nae den lichame in vele plaetſen gevonden woft, maer de peſt der ziel is tegenwoordighalghemeen over heel de wereldt; en 'tgene het erghſte is, dat men de ſelfde niet kent: want vele leven in de ſonde
onderdaer aen te dencken, het gebruyck de ſel# OO
16
Uytleggingh over het
ſoo gemeen gemaekt hebbende, dat men daer geen afſchrick meerder van heeft, de ziel is ſoo doode
lijck als van peſt ingenomen, en men leeft alſooge ruſt of men ſtondt in de ghenade Godts; het is een
vergif dat de Duyvel door de lucht heeft verſpreit, 't welck wy nu daghelijcks met den adem inhaelen, en yedereen wordt ongevoelighlijck daer van ver vult, fonder dat eens gewaer te worden. Dit is wel
een ghevaerlijcker peſt als die des lichaems, waer door niet dan het tijdelijck leven benomen wordt, ten aenſien van de ſonde, die de ziel van het geeſte lijcke en eeuwige leven berooft.
De tweede roede is de hongers-noot. Deſe hon gers noodt ſiet ten deele daer op, dat er ghebreck van lichamelijcke leeftocht ſal weſen; maer in vol komentheydt voorſeydt die den geeſtelijcken hon gers noodt, 't welck het gebreck is van het Woordt Godts, dat de ziel moet voeden, die tegenwoordigh ſoo ſchrael en vervallen is, dat men haer niet meer
kent, en de zielen zijn in ſoo grooten noodt en van de waerachtighe waerheydt, om dat y ſoo ſelden gevonden wordt. Wie durft huydenſ daeghs openhertigh de waerheydt ſegghen? Nie mant: want de godtlooſe verbergen die door booſ. heydt, en de goede door menſchelijcke inſichten;
#
ſoo dat het Woordt Godts niet meer wordt ver
kondight ghelijck het is. Dit doet de zielen der Chriſtenen verdorren en ſterven, dewijl ſy niet meer dan ſchijn-beelden tot voedſel hebben, in
plaets van broodt van het Woordt Godts, 't welck volkomen noodtſakelijck is voor het leven der ziel.
Is dit niet een veel wreeder hongers-noodt, dan die het lichaemaengaet, 't welck ſookorten tijdt leven
en gewiſſelijck ſterven moet ? De derde roede is, dat eraerdtbevinghen ſullen zijn in verſcheyde plaetſen. Het is ſeecker, dat
#
aCITCG
24. Capittel Matthei. 17 aerde ſtoffelijcker wyſe in verſcheyde plaetſen beeft, maer het ſchrikkelijckſte beven is, dat ſelfs
de ſtantvaſtighſte menſchen huydenſdaeghs wag gelen en beven om de Gerechtigheydt te handha ven, en voornamelijck wanneer er te doen is om
yemandt tegen te gaen die in aenſien ſit. Men beeft, en men ſchroomt d'ongerechtigheydt te beriſpen; en of ſchoon men haer ontdeckt, ſo durft men haer
niet aen taſten; men waggelt in fijne conſcientie
over de vreeſe Godts; en aen d'ander zyde beeft men van de menſchen te ſullen verſtooren; en dit
geſchied door de alder vaſt ghegrond-veſteaerden, te weten door de vroomſte menſchen, die haer le
ven ſelfs moeſten in ghevaer ſtellen om de Gerech tigheyt en de waerheyt te handhaven.
Maer alle deſe dingen zijn alleen beginſelen van ſmer
ten. Dit is geſeyt om te betoonen dat het geen tijdt meer is om de Wereldt te willen verbeteren, om dat
ſy moet verergeren, en ofſchoon hare qualen ſoo groot,ſoo ſullen ſy noch aenwaſſen tot den tijt door Ieſus Chriſtus bepaelt, die het quade tot ſijn uytter ſtelatende heerſchen, wraeck ſal komen nemen van
alle deſe quaden door alghemeene roeden, die de menſchen op aerden ſullen doen verdorren van ſchrick, en deſe ſullen beginnen door de ſaken hier boven verhaelt, die de voorloopers ſullen weſen van 'tgene dat volgen moet.
-
Hygaet voort met te ſeggen; Dan ſullen ſy u over leveren om gepijnight te worden, en u dooden, en ghy ſult gehaet zijn van alle de lieden om mijnen Naem. Hy ſpreeckt niet alleen tot fijne Apoſtelen, die natuurlijcker wyſe niet konden leven tot op deſe laeſte tijden, maer hy ſpreekt in haer tot de perſoo nen die dan ſullen overigh zijn in de genade Godts, en hy ſeyt haer, indien ſy ware Chriſtenen blijven -
willen, dat de Wereldt #
# ſal quellen, en vervol gen,
18 Uytleggingh over het gen, en ſelfs dat eenighe daer het leven ſullen laten,
om de twiſt-ſaeck der Gerechtigheyt en der Waer
heyt, die vanyder gehaet ſuile worden ; Wy zijn huyderſdaeghsfeer na by aen deſe rampen; Want de recht vrome lieden worden vervolght, en ſy die de Gerechtigheyt en Waerheyt willen handhaven,
zijn van een yder gehaet; om dat de Gerechtigheyt een ſtilſwijghende beriſpſter is van het # en de quade gewoonte. De Waerheyt is gehaet, om
dat ſy de leughen ontdeckt, waer mede huydenſ daeghsalle de booſheyt bedeckt wort. Indien men alle de recht vrome lieden niet doodt,het is niet dan
een kleyndeckſel van menſchelijck inſicht dat de booſe wederhoudt, dewijl fy voor ſoodanige noch niet getelt willen worden,ſooſlangentijt hare booſ
heydt noch niet bekent en aen yder openbaer is; maerſo haeſt als de booſheyt alleſinsklaer aen den dach ſal weſenſoo fullen er geen recht vrome lie den in 't leven meer blijven die in hare macht zijn,
# fullen ghedoodt Wille.
worden om de waerheydts
Dan ſullen oockvele ghe-ergert worden, en ſy ſullen d'een den anderen verraden, en malkanderen haten.
Is het niet huidenſdaegs dat men ſich ergert over het waerachtighegoet? Want indien men de waer heyt feyt, men wordt voor een laſteraergehouden: indien men de Gerechtigheyt bewaert, men wordt
beriſpt van heyliger als een ander te willen weſen: indien men denſwier van de Wereldt niet volght, men word voor onwetent en onverſtandighghere kent: niets is tegenwoordigh ghemeender als mal kander te haten, yghelijck niets beminnende dan 't
gene hem voordeel kan doen: men kan alleen den lof van een ander niet hooren, ſonder in ſijn hert terſtont een heymelijcke vyandtſchap op te nemen teghen de eetſtant van een ander: d'een d'ander te Vcr
24. Capittel Matthei.
I9
verraden gaet nu voor ſnedigheyt door: men mag ſich langer op niemandt vertrouwen: men verraedt ſijn eygen broeder, wanneer men daer eenigh voor deel in heeft.
* *
Daer ſullen mede valſche Propheten opſtaen, en ſy ſullen vele verleyden. Sy die propheten genoemt worden, zijn gemee- . melijckheylighe. Ieſus Chriſtus geeft geen verma ningh om ſich te wachten voor de booſe, die ons
ſouden konnen verleyden , maer voor de valſche Propheten, dat is te ſeggen, voor de gene die maer een heylighen ſchijn hebben, dat ſoodanighe vele ſullen bedriegen onder den deckmantel van deught en van heyligheydt: want fy ſullen ſich verheffen door wetenſchappen en leeringen die alleen valſch voor Godt zijn, goet in den ſchijn, en by de men ſchenaenghenomen, die de ſelfde ſullen achten, als taſtelijcke voor hare ſinnen; maer bedriechelijcke inder daed, waer mede ſy vele ſullen verleyden. º
En om dat d'ongherechtigheydt vermenighvuldightſal worden, ſoo ſal de liefde van vele verkouwen. Bevinden wy niet huidenſdaegs dat d'ongerech tigheyt vermenighvuldight, en de liefde verkouwt is? Sy kan niet grooter weſen voor Godt? Men ſiet
anders niet dan booſheyt, leughen en bedrogh; en dat is ſooghemeen, dat men niets met de menſchen te verrichten kan hebben, of men ondervind dat al
leſins met 'er daet. Wat de liefde belanght, die is onder de Chriſtenen niet meer bekent: ſy is niet al leen verkouwt, maer gantſchelijck bevrofen,en uyt de herten uytgewiſcht; ſo dat 'er niets meer gedaen wort doorinſicht. liefde, maer alles door belangh, of men ſchelijck w
Maer die volſtandigh ſal blyven tot deneynde, die ſal ſaligh worden.
Dat is te ſeggen, dat men nerghens in ſich moet B 2
ſchik
Uytleggingh over het ſchikken na de Wereldt; maer volſtandigh blyven
262
in de leere Iefu Chriſti, en dat alleen deſe volſtan dige ſaligh ſullen worden, en alle de overighe ver gaen. Want Ieſus Chriſtus verandert de Wet niet, A
om de veranderingh der menſchen, oock maeckt hy geen nieuwe, maer behoudt die welcke hy een
mael vaſtgeſtelt heeft in ſijn Evangely. Men moet volſtandigh blijven tot deneynde, anders ſal men niet ſaligh worden. En dit Evangely des Koninkrijcks ſal gepredickt wor den doorgheheel de Werelt, tot overtuygingh van alle de volckeren, en dan ſalde voleyndingh komen. Dat is te ſeggen, dat het Evangely des Koninck rijcks leſu Chriſti overal door heel de Werelt ver kondight fal worden, en dat hy in heerlijckheyt en Majeſteyt op aerden ſal komen heerſchen, omdaer alle Gerechtigheyt weder te herſtellen, en gheheel de Wereldt in billijckheyt te oirdeelen,'t welck van
alle volckeren gekent ſal worden: Want ſijne eerſte komſte op aerden niet geweeſt zijnde, als in ſmaet heden en verachtinghen, ſoo moet alles herſtelt, en met een recht oirdeel gheoirdeelt worden, voor de
voleyndingh der booſen, die hy door ſijn woort ſal VerW1nnen.
Wanneer ghy dan den grouwel der verwoeſtingh ſult
ſien, die door den Propheet Danielgeſeyt is in de Heylighe plaetste weſen, die leeſt, dat die het verſtae. Dat is te ſeggen, wanneer ghy de ſonde ſult ſien, die alleen grouwelijck voor Godt is, onder de per ſoonen te zijn die heylighe behoorden te weſen, als daer zijn de Prelaten en de hoofden der Kercken,
de Prieſteren en de Geeſtelijcke, en alle degene die de deught belijden. Hy voeght daer by, die leeſt, dat die het verſtae: om dat vele dit Evangely ſullen leſſen, die dat niet ſullen verſtaen, nemende dengrouwel voor iets anders dan de ſonde, die nochtans de -
eenigh
24. Capittel Matthei. 2I eenighſte grouwel is; om dat alle andere ſaken, van Godt afkomende, niet quaet, noch grouwelijck weſen konnen: Want hy heeft alle dingen goet ge maeckt, daer is niet dan het quade ghebruyck dat
haer quaet doet worden, alleen de ſonde, die Godt niet gemaeckt heeft, is grouwelijck. Wanneer men dan de ſonde ſal ſien heerſchen in de gene die Godts plaets op aerden bewaren, dan is het, ſeyt hy , dat degene die in 't Ioodſchc landt zijn, op de gebergten moe ten vluchten; dat, wanneer men deſe ſonden ſal ſien
in de gheheylighde plaetſen, men dan de Wereldt moet verlaten, geen ſaligheydt meer in de ſelfde zijnde. Dit is niet dat men dan eygentlijck de woe
ſte plaetſen of ſtoffelijcke geberghten moet bewo nen; om dat die plaetſen niet meer bevrijdt ſullen zijn van d'alghemeene roeden, dan alle de andere: Maer het is, dat men dan moet verlaten het Iood
ſche landt van rijckdommen, van ſtaten, van eeren, en van de handelinghen deraerden, om te wijcken
op de gheberghten van de hooge en hemelſche ſa ken, en nergens anders ſich toe te begeven, als om Godt lief te hebben, en ſijn ſaligheydt uyt te werc
ken, aengeſien alle andere faken ſoo haeſt moeten vergaen. Hy ſeydt niet, dat men ſoetelijck na de bergen moet wijcken, maer dat men daer op moet
vluchten, ſonder ſich op te houden met ordre over de aertſche ſaken te ſtellen, vreeſende te ſullen ver
raſt worden, en dat men moet loopen, wanneer -
men ſiet dat deſen tijdt is gekomen. Wie kan twijf felen dat het ſelfde niet teghenwoordigh ſou zijn? Want wat onderſcheydt vindt men tuſſchen het
leven van een Kerckelijck perſoon, en dat van een Wereldts menſch? Zijn ſy vry van hoovaerdigheyt,
gierigheyt,en wat daer meer is, meerder dan de lie den des Wereldts? Alle de verſtandige geeſten, die ſlechs wat naeuw met haer omgaen, konnen wel v
#
B 3
InCC
Uytleggingh over het met den vinger taſten, wat ſy mogen in de ziel heb ben, door hare uytwendige vlijtigheden, aen alles
22
dat op deraerden is.
Jeſus Chriſtus dringht dit gevolgh ſoo geweldig hart aen, dat hy ſeyt; Dat hy die boven op ſijn huys ſoude weſen, niet neder ſou komen, om iets uyt het huys met ſich te nemen; en dat hy die in 't velt is, niet weder
naer huys ſoukeeren, om ſijne kleederen te halen. Dit is te ſeggen, dat men niet weder moet keeren uytaen ſien van fijne bloedtverwanten of vrienden, of van
iet dat men op aerden bemint moght hebben, men moet alleen ſich verheffen tot Godt; en ſoo men is
uytgegaen van de ghenegentheden deraerden, dat men niet weder moet keeren, om te beſorgen waer
mede wy gekleedt en onderhouden moghten wor den, om dat wanneer wy enckelijck Godt volgen, ons niets ſal ontbreken.
Hy ſeyt oock, Weeden vrouwen die bevrucht zijn, en die ſooghen ſullen in die daghen. Kan Godt wel ver vloecken't ghene hy ingheſtelt heeft? Moeten de vrouwen die natuurlijck bevrucht zijn meerder rampen hebben dan andere perſoonen? Geenſins.
Maerdeſe vrouwen zijn alle de perſoonen, die ver vult zijn met ſwangere begeerten en vermakelijck heden deraerden, en de ſoogende zijn degene die inder daet de ſelfde goederen en vermakelijckhe
den beſitten. Over deſe wort het wee gheſproken, om te betoonen, dat beyde deſe ſoort van perſoo nen ſullen omkomen met hare begeerten; ſoo wel
degene die alleenigh rijck zijn van begeerlijckhe den,als degene die de ſelfde inderdaet oock genie ten : Want noch d'eene, noch d'andere ſullen wel
geſchikt zijn om te vluchten en alles te verlaten,ge lijck Jeſus Chriſtus haerraet; noch om te klimmen op de geberghten van genegentheydt en liefde tot
de hemelſche ſaken; dewijl haer hert ſoovet is ge WOr
24. Capittel Matthei. *
worden,en vaſt aen de aertſche ſaken, 't welck haer
wel rampſaligh ſal maken in die daghen, ſiende alle hare ghenegentheden en gronden daer ſy op ghe bouwt hadden omkomen en vergaen in een onghe val dat niet te herſtellen is. Hygaet noch voort, ſeggende; bidtoch dat uwe vlucht niet geſchiede in den winter, noch op den Sabbath. -
De Winter is de tijdt van vervolgingh, en van
d'algemeene roeden, die Godt ſal ſeeden door fijn rechtveerdighe wraeck: danſal het een rechte win
ter zijn, wel hard en ſtrengh om uyt te ſtaen. De Sabbath is de dach des Heeren, wanneer hy ſal ko men op aerden om de goede en de quade te oirdee
len. Hy raet ons, toch wel te bidden, om de gena de te verkrijghen van tot dientijdt niet te wachten om het gemeen bedrijf des wereldtste verlaten, en
heen te wijcken in het betrachten der eeuwigheſa ken; om dat'er, ſeydt hy, dan groote vervolgingh ſal zijn, ſodanighe als'er van den beginne des Wereldts tot nu toe noyt is gheweeſt, noch oockweſen ſal, om te be toonen dat het geen tijt ſal zijn, van fich te verhef fen tot het overleggen der eeuwighe dingen, wan neer men ſich ſookrachtigh door te gevoelige ſtraf fen ſalaengheraeckt ſien, tenzy men van te voren wel vaſt alleen aen Godt was ghehecht met al fijn hert en genegentheyt, alle deghenegentheden tot
de aerdtſche ſaken gants uytghefchudt hebbende, het ſal anders onmogelijck zijn, ſtaende te blyven onder ſoo vele lydens en ſwarigheden, ſoodanighe als er noch noyt op aerden geſien zijn, en men noyt meer ſal ſien; omdat het ſal zijn het lacſte oirdeel,'
de laeſte Iuſtitie, en de laeſte barmhertigheyt. In dien men wacht met ſich te bekeeren tot op des
Heeren laeſten dach, met wat aengheſicht ſal men durven verſchijnen in fijne teghenwoordigheydt, door hem noch gevonden zijne ſoovaſtaend'aerde B 4
ge
Uytleggingh van het geveſt? Dierhalven moet men wel bidden volgens fijnen raet, om kracht te hebben van tegenwoordig te vluchten, want de tijdt nadert, en is voor de deu -
re, het ſal te laet zijn, wanneer het trompet gheſte
ken ſal weſen, te ſeggen gelijck de Heylige Paulus, teghen den ſchipper die hem over zee voerde; Ick 77/06
# , en daer niet vertrecken: Want indien
ghy dan feyt, ick moeſt ghelooven en alles te goe der uuren verlaten, dat ſalgants niet helpen, het ſal te laet zijn, wanneer de Bruydegom aen de poort
ſal kloppen evenals met de dwaſe Maeghden, men moet in tijtsgaen.
-
Hy vervolght noch ſeggende: Indien die daghen niet verkort waren, daer ſou niemandt behouden blyven: maer om d'uytverkorene wille, ſullen die daghen verkort worden. Willende te kennen gheven dat de ſonden der menſchen en hare booſheyt ſooſeer vermenig vuldigen ſal, dat eyndelijck niemant ſouſalig wor den; en het quade geduurigh tot erger voortgaen de, ſou d'uytverkorene ſelfs verderven,indien Godt den tijdt voordeſe booſheydt niet afſneed, om dat t'aller ſtondt het quade vermeerdert, en de goede quaet worden, door het naderen van d'algemeene verdorventheydt der menſchen, even eens ghelijck
een gaven appel verrot wort door het aenraken der gener die nu verrot zijn. Hierom is het dat hy deſe
dagen ſal verkorten, op dat d'uytverkorene mogh ten behouden blijven, en dat ſal veel eer komen
dan men wel denckt, door de barmhertigheydt Godts, om het Rijck des Satans te verkorten. En om te betoonen dat deſe booſheydt met deught is
bedeckt, ſooſeyt hy tot waerſchouwing: Wanneer yemant tot uſeyt,ſſet Chriſtus is hier,Chriſtus is daer, ge looft het niet, omdat alle de ghene die van Chriſtus
ſpreecken niet waerachtigh zijn. Hierom waer ſchouwt hy ons, ſeggende, -
Want
24. Capittel Matthei. 25 Want daer ſullen valſche Chriſtensen valſche Prophe ten opſtaen,en# ſullen groote tekenen en mirakelen doen: ja om d'uytverkorene ſelfs, indien het mogelijck was, te verleyden. Willende betoonen dat de valſheyt en de
booſheydt ſullen zijn in de perſoonen die de plaets Chriſti beſitten, en die ſlechs een heylighen ſchijn hebben, om door deſe geveynſde middelen, de goe de en d'uytverkorene te verleyden, die lichtelijck verleyt ſullen worden ſiende de tekenen en mirake len in den ſchijn, vermits ſy ſouden vreeſen Godt te verſtooren, indien ſy quaet geloofden van perſoo nen, die ſoo wonderbaerlijck ſchijnen in vroom
heyt en deughden. Indien Jeſus Chriſtus ſoo menig mael haer niet had gewaerſchouwt, hare vreeſe ſou eenige oirſaeck van onwetentheydt hebben; maer ſoo menigmael herhalende, valſche Chriſtensen val ſche Propheten, geeft hy genoeghſaem te kennen,dat het geen booſe heden in 't aenſien moeten weſen,
voor welcke booſe de goede ghenoeghſaem ſich wachten, in geen ghevaer zijnde van door haer ver leyt te ſullen worden; maer door deſe valſche Chri ſtens ſullen vele verleyt worden. Het zijn geen uyt verkorene die Godt heeft uytverkoren, want die konnen geenſins vergaen, om dat het een vaſte ver kieſingh is, maer d'uytverkorene, die uytverkoren hebben Godt door middel van fijne ghenade te vol ghen, deſe vallen dagelijcks en vergaen: voor deſe is't dat de dagen verkort ſullen worden, aengeſien d'andere verſekert zijn, ofſchoon de Wereldton
eyndighlijck moght duuren ; maer ſulcke zijn er weynige.
Deſe Goddelijcke goedtheydt dringht dit noch aen ſeggende; Siet, ick heb 't u voorſeyt: om te betoo nen dat niemant oirſaek van onwetentheyt nemen
moet; Want het is Jeſus Chriſtus ſelfs die dat ver klaert. Indien hy ſlechs eenigh verlicht perſoon B 5
WaS,
Uytleggingh van het was, yder een ſou willen onderſoecken of het van Godt of van de Duyvel moght zijn: maer wie kan twijfelen aen de woorden Chriſti, die uyt ſijn ey ghen mont zijn gekomen? Hy volhert noch al, ſeggende: Indien men u dan ſeyt, ſiet hy is in de Woeſtijn, gaet niet uyt uw buys; ſiet hy is in de vertreck-kameren, gelooft dat niet. Als of hy ſeyde, daer ſullen perſoonen komen met een heyli gen en godtvruchtigen ſchijn, die u ſullen ſeggen, doet dit of doet dat, en ghy ſult ſaligh worden, ge looft haer niet, de ſaligheydt is nergens anders dan
26
in de leeringen leſu Chriſti, die hy in ſijn Euangeli
heeft nagelaten; daer is niets meer als dat 't welck geſont is op aerden, alle het overige is verdorven: yder een treckt na ſich, een Order ſal ſegghen,
koomt tot ons om ſaligh te worden; ſoooock een ander, en geen van alle ſullenden weg van de waer achtighe ſaligheydt leeren, om dat buyten d'Evangeliſche Raedt-gevingen, weicke huydens daeghs niemandt in werck ſtelt, maeryder een ver klaert en leght die uyt na fijne wijſe. Want indien men de ſelfde waerachtelijck leerde gelijck fy zijn,
#
yderſoude ſich ſelven verdoemen: want wat Ordre
is er nu ſoo ſtrengh op de werelt, die afſtant doet van hare eygene wille, en de ghemackelijckheden en voordeelen deraerden verſmaet? Niemant doet
dat, dan alleening met woorden en voor 't uitterlij ke,'t welck niets doet voor God,die de nieren door
gront,en de herten onderſoeckt:dierhalven gelooft niemant dan Jeſu Chriſto,want vele zijn leugenaers dieſeggen,|Chriſtus is hier, Chriſtus is daer gelooft haer niet, maer volght het Euangeli, dat niemandt bedriegen kan. Wanneer Jeſus Chriſtus ſal komen, ſoo ſal hy geen Tempelen, noch heerlijcke gebou wen ſtichten, ghelijck tegenwoordigh de Chriſte nen doen, maer hy ſal onvoorſiens komen ghelijck ge
4
W
24. Capittel Matthei. 27 geſeyt is; dat, ghelijck een blixem uyt het Ooſten voort komt en ſich in 't Weſten vertoont, ſoooock de toekomſte van de Sone des menſchen ſal weſen: dat is te ſeggen, dat hy niets te doen heeft met alle de glanſſen en eeren, noch met deſe prachten en heerlijckheden
die men teghenwoordighſiet in de Kercken; maer hy ſal komen op 't onvoorſienſte, wanneer men minſt daer om ſal dencken,en dat ſnellelijck,gelijck
een blixem voort komt uyt het Ooſten, en gaet naer het Weſten, om te ſeggen, dat men ſich altijdt bereyt moet houden, vermidts men niet weet wan neer dat ſal weſen, noch op den avont, noch op den morgben: men moet altijt waecken, dewijl hy ſoo
ſnellelijck moet komen, ghelijck een blixem van d'een plaets na d'ander gaet in ſeer weynig oogen blicken.
-
Hy ſeyt, dat waer het lichaem ſal zijn, daeroock de Arenden ſullen vergaderen: dat is te ſeggen, dat de verhevene zielen, die alle de aerdtſche dingen ſul
len verlaten hebben, en geſteygert zijn op # ghe berghten van Hemelſche overdenckingen , ſullen zijn daer Jeſus Chriſtus met ſijn verheerlijckt lichaemſaſweſen, alle die verhevene zielen by ſich verſamelende, die op de wijſe van Arenden haren toevlucht ſullen nemen tot Jeſum Chriſtum, het eenigh oogwit van hare zielen.
Hygaet voort, met te ſegghen; Na terſtondt na de angſten van deſe dagen, ſal de Sonne verduyſtert wor
den, en de Maen ſal haer licht niet meer gheven, en de Sterren ſullen van den Hemel afvallen, en de Machten
der Hemelen ſtillen ontroert worden. Hy ſpreekt niet alleen van de Son,en de Maen,en
van de Sterren die ſtoffelijck zijn; maer in een gee ſtelijcken ſin, van de Son der waerheydt die al de Weereld moet verlichten, van de Maen dat alle de
verganckelijcke dingen zijn, als de rijckdommen Cn
28
Uytleggingh over het
en de eeren des Weerelds. De Sterren zijn de lich tende zielen; als de Goddelijcke Leeraers,die door
hare wetenſchappen en lichten de wereldt verlicht hebben: de machten der Hemelen zijn de Hemel
ſche zielen in ſpeculatien, en de beſtierders om an dere ten Hemelte geleyden,alle deſe ſullen tot niet ghebracht zijn, want de waerheyt, die de Son is, ſal verduiſtert worden, ſoo dat men die niet meer ſalkonnen kennen, noch ontdecken, ſooſeer miſ
maeckt ſal zy zijn door menſchelijcke wetenſchap pen. De Maen, dat de los voorby-gaende goederen
zijn, ſal tot niet komen; ſo dat er geen glans meer
ſal weſen by de Kerck of den Staet, De Sterren die van den Hemel ſullen afvallen,dat is,dat het meeſte
deel der Geleerden van de deught vervallen ſullen tot de ondeugt en de wanhoop, en eyndelijck alle 't geene noch Hemels en Geeſtelijck ſchijnt, ſal gants ontroert worden door deſe ellenden: die al
derſekerſt en vaſt ſtaen,ſullen waggelen,ſiende deſe ſchrickelijcke ſtraffen. En dan ſal aen den Hemel het teecken van de Sonne des menſchen verſchijnen. » Dat is te feggen, dat in deſe rampen en verwoe
ſtingen, Jeſus Chriſtus ſal komen van den Hemel ſichtbaerlijck verſchijnende tot trooſt fijner vrien den, en verbaeſtheyt der Godlooſen : want hy ſeyt dat dan alle degheſlachten der aerden ſich ſullen bekla gen, en ſien den Sone des menſchen komen in de wolcken des Hemels met macht en heerlijckheyt: te kennen gevende, dat midden in 't algemeen ker men en klaghen van alle de gheſlachten der aerden Jeſus Chriſtus ſal komen, en ſich te ſien geven aen alle de menſchen, die hem ſiende op een wolck ne
der dalen met macht en heerlijckheydt, ſidderen ſullen van vreeſe.
-
Hy vervolgt noch,ſeggende, die ſijne
ener,ſal tºn
ºf
24. Capittel Matthei.
29
ſenden met groot geklanckderbaſuynen, die d'uyt verko rene ſullen verſamelen van de vier winden, van d'eenen hoeck des Hemels aen d'anderen.
De Enghelen zijn de geene die den wille Godts doen. Het is niet noodig dat dit de hemelſche gee ſten ſouden zijn; maer de zielen die dan op aerden
mogen weſen, doende den wille Gods, ſullen door heel de Weereld geſonden worden, die met klinc
kende ſtemmen als baſuinen, alle deuytverkorene van d'eenen hoeck deraerden tot aen den anderen
verſamelen ſullen, om t'ſaem te komen ter plaets
waer het lichaem Jeſu Chriſti ſalweſen, die gedoo det is tot onſer aller verloſſingh. En om niet opent lijck te verklaren den tijdt van deſe toekomſte, ſoo
ſeyt hy een gelijckenis, te weten; Nu leert van de gelijckenis des Vijghebooms: wanneer fijne tacken heb ben begonnen uit te botten, en dat hy bladeren voort brenght, Joo weet gy dat de Somer na by is: dat is te ſeggen, zijt voorlichtigh, ofſchoon gy den rech ten tijt naeuwkeurigh niet en weet,ſoo maekt uwe giſſingh door de ſaecken die gy op aerden ſult ſien, en de bedrijven der menſchen, die ſich ſuilen ſchic ken ſoo als ick u voorſeyt heb, oirdeelt dan,gelijck gy doet van den Somer door den Vijgeboom, want wanneer gy alle deſe dingen ſult ſien, ſo weet dan dat die naby en voor de deur is: Dat is te ſegghen, dat men ſich niet in ſlaep moet laten wiegen, noch laten bedriegen, want wy ſjen huydenſdaeghs alle
deſe voorſeyde dingen na de volheydt te zijn in de bedrijven der menſchen, daer anders niet zijnde als
bedriegeryen, valſheden en leugenen, ſonder eeni geliefde. Indien de teeckenen noch niet ſoo open baer zijn aen de ſtoffelijcke Son, aen de Maen, en
aen de Sterren, dat doet niets tot de wrake Godts, die geen inſicht heeft dan op de miſdadige zielen, deſe ſtoffelijcke teeckenen geen meerder ren
#
w
3o
Uytlegginge over het
brengende dan de ſteenen gedaen hebben,dieghe ſcheurt en geborſten zijn op de doot Jeſus Chriſti,
hoewel dat veele van die geſeyde ſtoffelijcke teke nen alreede verſcheenen zijn in verſcheyde plaet ſen; men heeft wonder vreemde teekenen gheſien aen de Son, en oock in de Maen,en in de Sterren,het welck ons tot waerſchouwingh moeſt dienen, dat wy den toorn Godts over onſe hoofden hebben hangen, en ondertuſſchen ſlaet niemant daer acht op; d'een maeckt den anderen blindt door men ſchelijcke redenkavelingen, gegrond op het ydel inbeelden vantegen de barmhertigheydt Godts, 't welc een ſonde is den Heyligen Geeſt. w
Hy vervolgt noch, ſeggende; Ick ſeg u voorwaer, dat dit gheſlacht niet ſal voorbygaen, voor dat alle deſe dingen gheſchiedt zijn. Dit is te ſeggen, dat dit ver keert geſlacht niet ſaluytgheroeyt worden, voor dat alle dingen geſchied zijn, want de booſe, die
de zijde des Duyvels houden,ſullen ſich niet bekee ren, maer in hare booſheydt toenemen, tot dat de
roeden Godts daer over wraeck ghenomen ſullen hebben,en dat Jeſus Chriſtus ſelver kome om door ſijn woord die te verdoemen tot het eeuwige vier: Het is ſeer recht dat alle deſe dinghen ſouden ghe ſchieden. Waerom ſou de Son die de Waerheyt is, niet verduyſtert worden, dewijl d'eerzuchtigheydt der menſchen haer ſoodeerlijck miſmaeckt heeft?
Yder heeft fijn gevoelen, hoe vele verſcheyde opi nien vind men tegenwoordigh onder de Godts ge
leerde; men ſou'er veeltijdts wel tienderhande hebben over een ſelfde geval: daer is geen onder werping meer aen d'Evangelyſche eenvoudigheyt ygelijck tracht haer een andere ghedaente te ge ven door ſcherpfinnige ſluytredenen, verdient dit niet dat Godt het verſtandt der menſche verduy ſtere? dewijl ſy ſwart komen maecken een ſoo# *
.
-
CIC
:
*24. Capittel Matthei. 31 dere waerheyt, die Godt in fijn Evangely heeft na gelaten, op dat al de weereldt verlicht ſou worden, en ſy maecken de ſelfde ſoo duyſter, dat men by na haer niet meer weet te vinden, ſo weelderhande ver
klaringen en uytleggingen zijn'er. Moet de Maen oock niet ophouden haer licht te geven, dewijl de rijckdommen en het aenſien des weerelds, die de Maen gelijck zijn, huydendaeghs . als de eenighe ſtut van de Kerck zijn gheworden; want wie ſou de Kerck willen dienen of het ampt eenes Leeraers daer in op ſich nemen, indien hy geen inkomſten genoegh vond, om ſich inſtaet en in eeren t'onderhouwen, ſoo veel fijneydelheydt hem begeeren doet: En ſchijnt het niet, in het aen ſien van de gebouwen en vercierſelen der Kapellen en Kercken aen Godt toegeeygent, ſoo als ſy huy denſdaeghs zijn, dat er niet is dan de glans ende rijckdommen die eere aen Godt, of Godt vruchtig heydt aen de herten toebrenghen moeten ? Dienen alle deſe goederen noodtſakelijck niet wech geno men te worden, en deſe Manen op te houden haren glans te geven, eer Godt waerlijckaengebeden ſou zijn; dewijl men tegenwoordig het gouden ſilver,
den glans en ſchoonheydt des weereldts aenbidt, ſonderſich ondertuſſchen afgodiſch te oirdeelen, door verblindtheyt des geeſtes? Moeten oock de Sterren noodſakelijck niet van den Hemel vallen?
dewijl deſe geeſten die ſich oefenen in Goddelijke wetenſchappen om die aen andere weder te leeren, ſelfs van het licht des Heylighen Geeſtes berooft zijn, om dat ſy de wetenſchappen door haren ar beydt en moeyte verkreghen haer ſelven toeſchrij vende, ſich ongevoeligh afgodendienaers maken van haereygene wetenſchap; ſoo dat ſy wel moe jelijckheydt ſullen hebben om een ander gevoelen
tºontfangen dan't geenſy door hare eyghene erva TOnt /
32 Uytleggingh over het rentheden verkreghen hebben, en ſy maecken ſich .
•
lichtelijck wijs, dat er niets volmaeckter is dan 't
geene ſy door hare ſtudien hebben bekomen, ſoo dat, indien onſe Heer Jeſus Chriſtus noch op aer den de ſelfdeſaken in d'oeffening quam leeren, die hy ſelfs hier inderdaet heeft gewrocht, deſe goede Godts geleerden noch ſouden ſeggen , ghelijck te dier tijdt de Leeraren der wet deden, dat hy de wet quam ontbinden, omdat men leert, dat het niet meer in de tijt is, dat men alles moet verlaten en af
ſtandt doen van alles dat men beſit, om Diſcipelen Jeſu Chriſti te zijn, alsof de tijt de wet en denraed Jeſu Chriſti verandert had Siet hier hoe noodſake lijck de Sterren van den Hemel op aerden moeten
vallen,dat is te ſeggen, van de leere Jeſu Chriſti tot die der menſchen; 't welk God verplicht alle men ſchelijke wetenſchappen te niet te doen, ten eynde hy alleen magh ghekent worden voor de ware wijſ heyt, gelijck hy is,en dat hy geſocht en gevolgt ſou worden in plaets van de huidenſdaeghſche men ſchen. De machten des Hemels ſullen waerlijck ontroert worden, om d'opgeſmuckte en gemaeckte ſchijndeught der huydenſdaeghſche menſchen te veroirdeelen, die de deught ſtellen in voddige beu ſelingen, als aen ſijnen Bieght-vader te ghehoorſa men, ſlecht en eenvoudige kleedingen te draghen, dickwils ter bieghte en ter Communie te gaen, en duyſent andere vodderien, ſonder te gelooven of te leeren dat de ware deught beſtaet in ſich ſelven te verloochenen, en ſijnen wille volkomen na die van
Jeſus Chriſtus te ſchicken, en fijne ziel te beſitten in volmaeckte lijdſaemheyt, 't welck de hemelſche deughden zijn, die ſich ſullen ontroeren om deſe
onnutte beſigheden en valſche deugden te veroor deelen, dit moet geſchieden, om dat d'eenvoudige huidenſdaegs niet langer ſouden-bedrogen worden. - in Jeſus w
:
:
24. Capittel Matthei. 33 Jeſus Chriſtus vervolght, ſeggende; De Hemelen de Aerde ſullen voorbygaen, maer mijne woorden ſullen niet vergaen, om te betoonen, dat er noyt geen ver anderingh in Godt ſal weſen; dat de woorden die hy eens heeft gheſproken, eeuwigh ſullen vaſt blij ven, ofſchoon de menſchen veranderen in die te
volgen: de hemel en aerde ſullen veel eer vergaen, als dat de beloften Godts niet naergekomen ſouden
worden: want hy ſal inderdaedt de hemelen en de aerde doen vergaen, maer ſijn woordt ſal vaſt blij ven in de zielen fijner uytverkorene, die ſtantvaſtig daer aen ſullen vaſt blijven of ſchoon heel de We
relt 't onderſt opperſt keerde. Hygaet noch voort, ſ ggende; Doch deſen dach en de uure weet niemant, ſelfs niet de Engelen in den He mel, maer de Vader alleen: om te toonen, dat het niet
noodigh was, dat yemandt de ſaken ſou weten, die in de laeſte tijden ghebeuren moeten, want het ſou niet nut gheweeſt hebben, maer ſelfs noch ſchade lijck voor degene die voor de ſelve ſouden gheleeft hebben; van dat ſy wetende, die ſaken ſoo wijt van haer af te zijn, het ſelfde haer meerder vryheyt ge
# ſou hebben tot quaet te doen.
Hierom is 't
at deſe oneyndige wijsheyt, niets tot de boosheyt der menſchen toebrengen willende, begeert dat het ſelfde tot nu toe verborgen ghebleven ſou hebben, die het ſelfde nu openbaert aen de kleynſte der aer den, waer om hy in fijn laeſte ghebedt ſijnen Vader ebeden heeft, waer in hy hem danckt, voor dat hy et ſelfde aen de wijſe en verſtandighe verborghen heeft: hybrenght de vergelijckingh van den voor leden tijdt by, om te verſtaen te geven hoe men te
genwoordigh leeft, ſeggende; Engelijck het was in de dagen van Noë, ſooſal het oock zijn met de toekomſte van den Sone des menſchen: om te toonen,dat hy op 't onverſienſte ſal komen, #wanneer men het
# lcIn
Uytleg gingh over het hem verwacht, op dat men gheduurigh op fijn wacht ſou ſtaen, ſonder ſich op te houden als raven aen het vlees, of als ſlangen aen de aerde, maer dat wy, op de wijſe van de Arenden, ſouden vliegen tot de gedachten van de hooge en hemelſche ſaecken, vergeten hebbende alle deſorgen der aerden,en der faken die daer op zijn, om ſich altijt gereet en vaer dig te houden; om dat ten tijden van Noë de Sund vloedt quam wanneer ſy minſt daer aen dachten; inſgelijcks ſal het oockweſen, het oordeel ſal ko
34
men, wanneer men minſt dat verwacht; want,
vervolght hy; ghelijck het was voor de daghen van de Stuntvloedt, etende, drinckende, trouwende en ten hou
welijckghevende, tot op den dagh dat Noë in de Arck gingh. Is het teghenwoordigh niet het ſefde? Men ſiet alle de teeckenen geſchiet te zijn, dat het quaet vermenighvuldight, en de liefde verkouwt is, en de andere voorſeyde dingen; ſoo dat de verſtandigſte ſeggen, ſiende de beſtieringh der menſchen, dat het is, als het eynde der werelt, of de tijt des Antechri ſtes; Ondertuſſchen is men in der daet niet eens be vreeſt, men eet en drinckt, men trouwt, men neemt
ſijn luſt en vermaeckyder omſ'eerſt, tot den dach dat men de roede op den rug ſal gevoelen. Hy voleyndight fijne gelijckenis: En ſy kenden de Sundvloet niet, tot dat dieghekomen was, en haer alle wech nam: om te toonen, dat, ofſchoon men waer ſchouwt, en dat men tekenen aen den hemel ſiet,en
men verſekert dat Godt geopenbaert heeft den tijt
na by te zijn, men ſulcks niet gelooft, en die als ver- ' bondt met den Duyvel hebben, trachten redenen uyt te vinden om dit geloof af te keeren, vreeſende dat miſſchien yemandt het geloovende ſich moght bekeeren, en weder tot Godt komen om ſaligh te worden, 't welck haer meeſter mishagen ſou. Hier
om heeft Jeſus Chriſtus ſoo dickwilsherhaelt;
# looft
24. Capittel Matthei.
-
35
looft haer niet, noch laet u niet verleyden: indien er geen groot gevaer was, Jeſus Chriſtus ſou deſe herhalin gen te vergeefs gheſeyt hebben. Het zijn deſe val ſche Propheten die roepen vrede en verſekertheyt, tot dat wy ons in den afgront gevallen ſien, gelijck
die geweeſt hebben ten tyden van Noë in den Sunt vloet der wateren. Ey om de liefde Godts gelooft haer niet, dewijl ſy u bedrieghen, en het ghelooven van deſe oordeelen kan u niet bedrieghen: want of
ſchoon dit in onſe tijden niet geſchiede (ghelijck het geſchieden ſal)ſoo kan dit geloof niet dan groot goet doen aen onſe zielen, met haer te ſchicken tot
grooter bedachtſaenheydt en vreeſe Godts, waer, het niet gelooven, haer ſtelt in meerder vryheyt en onachtſaemheyt: Wie ſal ſich ſelven ſoovyandigh zijn, van dit niet te willen ghelooven ? want Jeſus Chriſtus ſelfs heeft gheſeydt, dat het oock ſooſal zijn met de toekomſte van de Sone des menſchen. Het is niet
ſlechs een Propheet die dat ſeydt, aen wien men nochtans de ooren moeſt leenen: maer niet te ghe looven den Sone Gods, tot ſchade onſer zielen, wat
is dat ſchrickelijck, en te beklagen ! Hy gaet noch al vorder, en ſeydt; te dier tijt ſullen
twee op het velt zijn, d'een ſalaenghenomen, en d'ander daer gelaten worden: Om te ſeggen, dat Godt geen aennemer is van perſoonen, en dat er van allerhan
de ſoorten gelegentheytaengenomene en verwor pene ſullen zijn, na dat hare zielen voor Godt dan ſullen gevonden worden, ſonder inſicht op eenighe ſtaten, rijckdommen of omſtandigheden te hebben; want van twee werck-lieden,ſal d'een behouden, en
d'ander verlaten zijn; van twee die op den molenſul len malen, ſal d'een aengenomen en d'ander daer gelaten worden. Vertoonende dat Godt onſen arbeydt of handelingh niet ſalaenſien, om ons ſaligh te maken of te verdoemen; maer hoe en met wat hert wy ge C 2 arbeyt
36
Uytlegginge over het
arbeydt en gehandelt hebben, want van twee per ſoonen uytterlijcker wijſe de felve beſigheden be vorderende, ſal d'een aengenomen en d'ander ver worpen worden; om te kennen te geven dat Godt
onſe wercken niet noodig heeft, ofſchoon die goet
moghten weſen, indien fy niet ſuyverlijck tot fijner liefde ghedaen zijn, en of wyoock de ſelfde daden deden die de heyligen gedaen hebben, ſoo ſullen ſy ons niet heyligh maken, noch eenige volmaeckthe den geven, indien ſy niet zijn ghedaen met het ſelf de voornemen en oprechtighevt. Hyſeyt ſelfs, dat twee op een bed ſullen liggen, en dat
d'een aenghenomen en d'ander daerghelaten jal worden. Om te toonen, dat of wy ſchoon met het lichaem enden gemeen en ommeganck vereenight zijn, in
dien wy niet waerlijck met den geeſt in Jeſu Chri ſto zijn, dat dit gants niet ſal baten; yder moet in 't
byſonder fijne faligheydt uytwercken, en de verga dering of het geſelſchap der Heyligen ſalons door
haerſelven niet heyligh maken: en dat er in aller ley ſtaten en ghelegentheden uytverkorene en ver doemde ſullen weſen, ſelfs in de gheſtrenghſte en yverighſte Klooſters: dat Godt niet is ghebonden aen eenige plaets,aen eenige bedrijven, of aen eeni ge byſondere godtsdienſtigheden, maer alleen aen het ſuyver voornemen en ooghmerck dat ons be weeght,alle het andere zijn niet dan middelen, waer
vanyder kan verkieſen ſonder ſich te vleyen, welc kehydenckt dat hem meer tot Godt ſullen leyden en vaſtaen hem hechten.
-
Hy voeght daer noch by; waeckt dan, want# weet niet op wat uur de Heer komen moet. Om te ſeg gen, dat men t'aller tijdt waecken moet, den Heere
verwachtende. Ondertuſſchen dat hy ſoo langh is verwacht geweeſt, en dat yder gelooft dat wy in de
laeſte tijden ghekomen zijn, ſoo wilt nochtans nie Inant
24. Capittel Matthei. 37 mant krachtelijck gelooven dat die tijt ſoo naby is, en ſy die dat ſeggen worden verworpen als uyt vin ders van nieuwigheden. Wat ſou men doen indien
Jeſus Chriſtus niet alles ſoobyſonderlijck voorſeyt hadt? Men ſougheſteenight worden, ghelijck den Propheten voor heen is gheſchiet. Is dit ſelfs geen klaerblijckent teken dat hy na by is? Want wanneer hy noch wel verre was, en dat de heylige perſonae gien daer van hebben geſproken als of hy in haren tijdt moeſt komen, ſoogheloofde dat yder, en vele bekeerden haer, en zijn ſaligh geworden door dat geloof, en nu het waerachtigh is, ſooghelooft dat niemandt, als of men wilde ſijn hert verharden, en
ſijne ooren ſtºppen voor de bekeeringh, en ſterven van Godt verlaten, niet wetende op wat uur hy ons uyt deſe wereldt ſal nemen, in gevaer blyvende van met verhardingh te ſterven. Want indien het niet
waerachtigh was, waerom ſou men dat ſeggen ? In dien men de wereldt wilde verwondert maken met
nieuwigheden voort te brenghen, men ſou ſaecken voor den dach halen die vermakelijk en aengenaem voor de ſinnen ſouden weſen, die te beter van yder een aenghenomen ſouden worden, veeleer als te
ſpreken van ſchrick en vervaerlijckheyt, en van de kaſtydinghen Godts! en men ſou ſoo opentlijck de waerheydt van het quade niet verklaren, om dat de
huydenſdaeghſche Conſcientien geen kracht meer hebben om die te verdouwen, yder een willende gevleyt en nergens in beriſpt zijn. Men fou dan wel moeten van ſinnen berooft weſen, om valſche ſaken
van diergelijcken ſtofby te brengen, en ſich (onder voordeel een ygelijck tot vyant te maken. Gelooft, indien het niet was de ſuyvere liefde tot den even
naeſten, en de wille Godts die ons verplicht dit te ſeggen,men ſou alle de dagen onſes levens welkon nen ſwijgen, ofſchoon men al de wereldt ter hellen ſagh nederdalen, om dat ſy duſdanigh den Heyli C 3
gen
38 Uytleggingh over het ghen Geeſt wederſtaen, willende heyligher en vol maeckter weſen als hy, niet durvende gelooven het quade 't welck hy wel durft ons verklaren, om ons daer voor te behoeden.
Jeſus Chriſtus vervolgt noch,ſeggende; En weet, dat, indien de Vader des buyſgheſins wiſt op wat uur de diefkomen moeſt, hy ſoude waken, en ſijnhuys niet laten door graven. Om te toonen dat in de ſaken des we reltds, en die het tijdelijckaengaen, de menſchen veel meerder vlijdt hebben, als voor de ſaligheydt harer zielen die eeuwigh is, en indien men 't gevaer kende van eenighe ſchade te ſullen lyden, men ſou dat verhinderen, ſoo dat het ons niet over ſou ko
men; en wetende 't gevaer't welk men tegenwoor digh loopt van fijne ziel te verlieſen, onder ſoo vele
perſoonen die den Duyvelaenhangen, en niets be drijven dan na ſijn wel gevallen, om onſe zielen aen Godt t'ontrooven, ſooſouden wy naeuwlijcks eens durven dencken dat het waerachtigh moght zijn,
en wy blijven geruſt onder vele ſoo groote gevaer lijckheden, meerder onachtſame leuyheyt voor het
eeuwighe, als voor het tydelijcke leven hebbende, niet tegenſtaende dat Jeſus Chriſtus ons ſooſoete lijck vermaent, ſeggende; Dierhalven zijt oock alſoo bereyt, want de Sone des menſchen ſal komen ter uur als
ghy dat niet weet. Wie heeft u geſeyt dat hy ſo haeſt noch niet komen ſal ? dewijl de waerheydt ſelfs ver
klaert dat hy ſal komen op 't onvoorſienſt, en ter uur als ghy dat niet weet. Het is een ſchrickelijcke ſtoutigheyt des menſchen, te willen wijſer als Godt zijn, en aen andere te doen ghelooven't gene men
ſelver niet weet. Het was beter Jeſu Chriſto te ge looven, als in den raet der godtlooſen te gaen 5 en ſich altijt bereyt te houden, t'aller uur verwachten
de de ſoo wenſchelijcke en heylſame toekoomſte voor de gheloovigen, om dat hy niet komt dan om
haer geluck ſaligh te maken. 2 w
.
Hy
24. Capittel Matthei.
Hy voeght hier noch by: Wie is dan de getrouwe en voorſchtige dienſtknecht, diende Meeſter over fijn huys heeft gheſtelt, om daer aen het voetſel te bequamer tijd te geven. Dit is gheſeydt tot de verſorgers der zielen, die de dienſtknechten zijn, geſtelt, om aen de gene die onder haer hooren het voetſel ter bequamer tijt te gheven; dat is te ſeggen, haer te waerſchouwen
over deſelaeſtedingen, eerſy noch gekomen zijn, volgens dat ſy ſoo dikwils in de Heylige Schriftuur ſtaen herhaelt; 't welk het voetſel der zielen is. Het
is noodigh dat ſy getrouw ſouden weſen in 't waken over hare kudden, met haer niet te laten in 't gewelt
deshelſchen wolfs, die tegenwoordig ſoo grooten macht over de geeſten der menſchen heeft: dat ſy oock voorſichtige dienaersſouden zijn om te voor
ſien en vlijtig voor te komen de dreygende qualen: en gelijck de herders van 't vee, die Waeckten over hare kudden, onderricht zijn geworden van de ge ringhe toekomſt Jeſu Chriſti op aerden, ſoo ſullen oock deſe herders der zielen, onderricht zijn van des ſelfs toekomſt in heerlijkheit ten oirdeel,indien
ſy ſich willen begeven tot het leſen en onderſoeken t
der Heylige Schriften, die opentlijck daer van han
delen, ſelfs van aenbeginne des werelts. Jeſus Chri ſtusſeyt; Welgelukſalig is de dienaer, welkcn de Heere duſdanig doende ſal vinden, wanneer hy ſal komen. Wat grooter heil kan er zijn als ſalig genoemt te worden van Jeſus Chriſtus ſelfs! Met wat vreugde moet hy deſe toekomſt verwachten, indien hy foo heeft ge v
daen, als hem was bevolen.
Hy ſweert noch, ſeggende; Ickſegh u voorwaer, dat hy hem over alle ſijne goederen ſal ſetten. Wat be lofte kan deſe overtreffen? Wat zijn de goederen onſes Heeren ? Niet anders als ſijn ſelven, want al g J
'tgene dat onder hem is, is niet, en die dingen moe ten noyt waerachtige goederen genoemt worden. Hy belooft dan ſich ſelven te geven aenden die C 4
%
Inac IT
4O
Uytleggingh van het
naerdien hy duſdanigh doende ſal vinden in fijne toekomſt op aerden, maer nochtans, indien deſebooſe
dienſtknecht ſeyt inſijn hert mijn Heer vertoeft te komen:
en wat zijn er huydens daeghs vele die dat ſeggen? Wanneer men van 't laeſte oordeel ſpreekt, ſo voert men terſtont ons tegen ; wy hebben al langen tijdt dat ghehoort, het zijn nu ſoo vele jaren dat ſooda nig een Heylig of ſoodanige Heyligen gepredickt hebben, alsof het in haren tijt had moeten geſchie
den, en ondertuſſchen heeft men tot nu toe daer niets van geſien: Siet dit zijn booſe dienſtknechten, die ſich ſtellen teghen de beſluyten by Godt geno men, om de herten te bekeeren, door de vreeſe van ſijne oordeelen , en als medewerckers des Duyvels
trachten de ghedachten daer van te verdrijven. In dien hy langh vertoeft, is dat te ſeggen, dat hy niet komen ſal? En wie weet wanneer dat ſal zijn ? De
wijl de waerheyt ſelverſeyt, dat niemant dien tijdt weet, ſelfs niet de Engelen des Hemels : en of hy noch tegenwoordigh verſcheen, ſouhy niet langh genoegh hebben gewacht? Sijne Barmhertigheydt ſal die onſetraegheydt moeten ontſchuldigen? Hy voorſeyt de boosheydt van vele herders in deſetijt, wanneer hy daer by voeght, en dat hy fijne mede dienſt knechten begint te ſlaen, en te eten en te drincken met de gulſgaerts. Indien men de waerheydt magh ſeggen, zijn er niet vele die in plaets van ſich ghe duurig te oefenen in de Heylige Schriften, om het voedtſel te geven aen de zielen haer toevertrouwt,
en haer in den tegenwoordigen tijt t'onderhouden met de dreygingen Godts, en dat hy bereydt is om over onſe hoofden de blixemen uyt te ſchieten, in dien ſy ſich ophouden in de koopmanſchappen en bedrijven des wereldts, en ſoo ſnedigh zijn in haer eyghen belangh, dat ſy ſomtijdts hare onderdanen verongelijcken, en om te eten en te drincken met
de gulſigaers; doch dit is haer dagelijks werk. Wat onbe
24. Capittel Matthei. 4I onbetamelijcke dingen zijn dit voor perſoonen van Gods wegen geſonden en geſtelt om te waken over ſijn huyſgeſin? Dikwils d'een den anderen te ſlaen, door twiſtighe rechts geſchillen en ſtryden over de tijdelijcke goederen; daer ondertuſſchen het arm huyſgeſin Jeſu Chriſti onderrichtingh van nooden heeft,en door onwetentheyt droevig verloren gaet. Hy voegt daer by; De Heer deſes dienſt knechts ſal komen op eenen dach als hy hem niet verwacht, en op de uur die hy niet weet. Om te ſeggen, dat gheduurende deſe onnuttte beſigheden, en wanneer men daer
minſt om ſal dencken, de Heere komen ſaf rekening eyſſchen van alle 't gene hy hem bevolen en toever trouwt hadt, om een naeuwe rekeningh te hebben, niet alleen van de ſonden in onſe perſoonen be
gaen,maer oock van die by onſe onderdanen bedre ven, bygebreck van dat haer niet genoeght onder richt en beſtraft, of in tijts gewaeckt te hebben. In dien men wel bevreeſt was voor deſe toekomſte des
Heeren, ſeer weynige perſoonen ſouden hen bege ven om na bedieningen of Staten te trachten, waer men den laſt over zielen heeft,en fouden veel liever
willen herders der beeſten worden, als de dreygin ghen te verwachten die Jeſus Chriſtus uytblixemt, ſeggende; en hy ſal haer van ſich verſtooten en ſtellen onder de geveynſde, waer weenen en knerſling der tanden ſalweſen. Van Godt verſtooten te zijn, is dat niet het grootſte quaet des werelts? Niets is te vergelijc ken by deſe ramp, ondertuſſchen ſal het ſeer recht zijn, dat hy, die gheduurende fijn leven van hem is afgeweken, en fijne memorie en verſtant niet heeft aengeleght als aen de ſorgh en bekommeringh der aerde, oock in ſijne doot van Godt en de hemelſche
ſaken zy afgeſcheyden, dien hy niet heeft gheſocht wanneer hy daer tijdt en gelegentheydt toe had, al ons bedrijf en beooging niet als daer toe moeten de
ſtrecken, alle het overige niet danydele en onnutte "C
-
beſig
42 Uytleggingh over het beſigheden zijnde. Jeſus Chriſtus dreygt deſen die
naer, dat hy oock ſal geſtelt zijn onder de geveynſ de, en dat met reden, want indien hy, die eenighen
ſtaet, ampt, of bedieningh, in haer ſelvenheylig en goddelijk,beſit,fijne zeden en fijn inwendigſte niet anders beſtiert als cenigh ander perſoon, ſoohy is waerlijk een geveynſde, noyt eenigen anderen rang
ontrent Godt konnende hebben, om dat hy voor hem foodanigh niet is geweeſt, als hy voor de men ſchen geſchenen heeft. Hyvoeght daer by, dat daer weenen en knerſingh -
der tanden ſal weſen: Om te kennen te geven,dat be halven van Godt verſtooten te zijn, daer noch ſoo
ſchrickelijcke pijnen en ſmerten ſullen ghevonden worden, door de rechtveerdigheyt Godts, die niets onvolmaeckt laet blijven, ghevende aen allerhande
goeden hare belooningh, en aen allerhande quaden hare ſtraffen,als voor het lacchen het weenen, voor
d'overdadige gulſigheyt den honger, en ſoo met al les dat daer nevens mag zijn, 't welk begrepen wort onder het weenen en knerſſen dertanden, dat niet
wort veroorſaeckt dan door d'alderhooghſt gevoe lige ſmerten. -
Siet hier de vergeldingh voor defe booſe dienſt knechten; laet ons God bidden om niet van dat ge tal te zijn: en laet ons veel eer goede en getrouwe dienſtknechten weſen, altijt wakende na de uur dat
onſe goede Heer komen moet, 't welk welhaeſt ſal zijn: Want hoe langer tijdt men hem al heeft ver
wacht,hoe hy nu nader is,dewijl niemant kan twijf felen of hy ſal komen, vermits hy dat heeft belooft, en dat alle de Chriſtenen het ſelfde vaſt vertrouwen
als een gront-ſtuck van haer geloof in de twaelfar tijckelen begrepen, namelijck, dat Jeſus Chriſtus is opghevaren ten hemel, ſittende terrechter handt
Godts fijnes Vaders, van waer hy komen ſal te oor deelen de goede en de quade, 't welck zijn de leven de en de doode in de genade, Men
24. Capittel Matthei. 43 Men wilt onwetende redenkavelen over dit ſtuk, eer men eens weet wat men wilt ſeggen, daer men t'ſaem over-een komt met geheel de Gemeynte,dat
Jeſus Chriſtus met lichaem en ziel ſal komen tot het laeſte oordeel, om aen ygelijk te vergelden volgens fijne wercken, en dat er een wederopſtanding van 't vlees ſal weſen; maer indien er erghens in de Schrif
tuur uytgedruckt was, hoe vele uuren, dagen, ofja ren hy dan op aerden ſal verblijven, ick ſou wel be geerigh zijn dat te verſtaen, om te ſien of er oock
eenige tegenſprekingh in Godt kan weſen, 't welck ick niet kan gelooven, als noyt dat ghevonden heb bende, behalven dat het niet weſen kan. Hierin is nu een ſoo
grooten en nieuwen licht,
dat het machtigh is de oogen van alle de ſcherpſien ſte te doen ſchemeren,en de geleerſte als te verblin
den; even of God wilde vertoonen, dat de tijt is ge komen waer van Jeſus Chriſtus gheſeydt heeft dat men ſich moet bekeeren, en worden als kleyne kin deren, indien men tot het Koninckrijck der Heme
len wilt ingaen. Hy ſeyde dit ten deele tot fijne Apoſtelen, maer in de volheyt en den volmaeckten
ſin ſeyt hy dat tot de huydenſdaeghſche wijſen, die met wijs in haer ſeven te blijven in 't Koninckrijck der Hemelen niet ſulien komen. d'Apoſtelen had
den ſoo grooten wederſtrevingh niet om kinderen te worden, aengheſien hare wetenſchap haer niet wijdt had verſcheyden van d'eenvoudighe onnoſel
heyt der kinderen, maer de huydenſdaegſche men ſchen ſoo ſeer ſteunende op hare verkregheneghe leertheden, zijn niet dan ſeer weynigh bequaem en geſtelt om den Heyligen Geeſt te ontfangen: hier om worden ſy ſelfs van Jeſus Chriſtus ghewaer ſchouwt dat ſy ſich moeten bekeeren, en als kleyne kinderen geworden zijn. Indien ſy kinderen waren, hy ſou dit haer niet moeten doen. Hoe ſal hy dat
dan doen? Haer ſijne groote verborgentheden en hooge
44 Uytleggingh van het hooghe wonderen verbergende, om die te openba ren aen de kleyne en onwetende, op dat hy daer door haer mogt verplichten alle hare menſchelijke
#die dan in 't H
wijsheyt te verbrijſelen voor de voeten van deGod
#Wiebevlijtight
delijcke wijsheyt des Heyligen Geeſtes, en dit ſoo krachtelijck, dat hy haer dreyght die dat niet ſullen doen geenen ingank tot ſijn Koninckrijck te ſullen hebben. Dit ſoo zijnde, hoe ſeer weynige wyſe ſul len daer wel ſaligh worden? Want huydenſdaeghs acht een yder fijne eygene wetenſchap, ſoo dat het
de Werelt vergifti
24.
hoetſekerindeh
n: Seker het st
#hteſullen we
vºlgen, en met ſc "chap, ſonder
#tkomtuyter #gsfyen verbij
wel moeyclijck ſou zijn aen andere te doen geloo
ven, dat yemandt die de Schriftuur noyt ſou geleert hebben, de ſelfde beter ſoude weten dan ſy: dit is al
vitalitnoch?
te hart om te verdouwen voor de aertſche zielen,
# ºlmaken en
maer indien ſy ſlechts een weynigh in de oefening Jeſu Chriſti waren, ſy ſouden genoegh ſien dat het
We wil deel rin
#geschriften
100gen# W erck wel ver
fijne ghewoonte is ſich van ſwacke te dienen om de machtige tot ſchande te maken, en dat hy noyt ſijne
"Hemelstof,
#engel:
beſluyten veranderen fal om ſich na den hoogmoet der menſchen te ſchicken. Hy heeft van aenbegin nedes wereldts altijt ſoogedaen, en ſal daer by tot deneynde volherden: ofwel de menſchen hem wil len wederſtaen, het is te vergeefs, want hy kan al les wat hy wil, ſonder wederſpreken van fijne gants onbepaelde wille. Men moet noyt verbaeſt ſtaen over de beſchickinghen Godts, hy weet de redenen
“gelooven , ſcho #ºnsuytte leg,
#ijdig: #hen VVer, r chtdes He: W "tinde volheyt
# hetſte een ") en Waer i
en het waerom, ſonder dat de menſchen eenig recht
hebben om hem eene de minſte daer van te vragen. Indien ſy ſich aen fijne willens niet willen onder werpen, hy heeft ſijn helle om hen daer in te ver bannen; en dat moet haer niet onverwacht over
komen, want hy voorſeythet haer genoegh lang te voren, indien men ſich niet wilt bekeeren, en even
als kleyne kinderen worden, dat men niet in 't Ko ninckrijck der Hemelen ſal ingaen, ſoo moet men nootſakelijck dan in de hel komen: Want naer het
oordeel ſal'er niets meer zijn dan Hemel en hel, en hy
# t
# ſlechtste "hdoor gêWelt
24.
Capittel
Matthei.
45
hy die dan in 't Koninckrijck Jeſu Chriſti niet is, moet ſeker in de hel zijn. Wien gaet dit ter herten, En wie bevlijtight ſich om een kint te konnen wor
den? Seker het is een fenynige doodt-ſlaep, die heel de werelt vergiftight heeft, want yder een gelooft ſalighte ſullen worden met ſijnen eygenen wille te
volgen, en met ſich te gronden op fijne eygene we tenſchap, ſonder iets anders aen te nemen dat gene voortkomt uyt eygene wijsheyt, ſchrickelijcke be driegery en verblindtheydt ! want wie weet niet dat
Godt altijt noch grooter lichten geeft, en dat hy de Heylige Schriften met veel klaerder verſtanden be kent ſal maken,en dat tot aen den dach desoirdeels.
Wie wil deſe ſprinckader der wijsheydt gants uyt droogen door? Wie wilt ſijne eynden bepalen ? kan de Kerck wel verbieden overvloediger invloeden des Hemels t'ontfangen, dan de Heylige Outvaders
voorheen gehad hebben? Het is een miſverſtant dat te gelooven, ſchoon of ſy verbiet geenerhande be grijpensuyt te leggen,yder na fijne wijſe, of in ee nen ſin ſtrijdigh met de Outvaderen, die met haren vlijtighen yver, moeyten en penitencien het ware licht des Hemels verkreghen konnen hebben, maer noyt in de volheyt, om dat Godt het bewaert heeft voor de laetſte eeuwen, waer in wy tegenwoordig zijn, en waer in hy ſchijnt met overvloedigheydt mildadighuyt te ſtorten, 't ghene die voor ons zijn
geweeſt ſlechts ten deele verkregen hebben, en dat noch door gewelt, kracht en moeyelijckheyt. On dertuſſchen wilt men deſe nieuwe lichten niet aen
nemen, yder met ſtilſwijgen ſich latende voorſtaen wijſer te zijn dan de Heylighe Geeſt. Indien wy kinderen waren, wy ſouden ſoo ſnedig niet zijn om het vonnis te vellen van veroordeelde kettery over 't ghene men niet kan begrijpen; maer men ſou dat eenvoudiglijckaennemen als komende van den Geeſt Godts,en menſou hem bidden om ſijn licht te voºr
46
Uytleggingh over het
verkrijghen; daer men in tegendeel ſich hart ſtelt om hem te wederſtreven. Is dit niet den Heyligen Geeſt te wederſtaen, met te gelooven aen de Kerck te gehoorſamen ? Wat zijn wy in een gevaerlijcken tijt, waer het valſche voor het waerachtige gekent wort, en het waerachtige voor het valſche gaet; en geloovende wel te doen, ſoo doen wy qualijck, en ſtellen ons op tegen Godt. Indien deſe voorſtelling quam van een onbekent perſoon, of die bedrieghe lijcke verleydinghen onderworpen was, men kon
eenige twijfelingh daer over hebben, en die naeuw onderſoecken, maer van die, waer van ſy die haer
kennen inwendige getuygeniſſen in hare Conſcien tien hebben, en niet andersſouden durven ſeggen, dan dat de Heylige Geeſt in haer is, vreeſenſy noch
met dit al dat het Ketteryen moghten weſen. Hoe ſou dat konnen over een komen, Godt met de Ket
terie? Zijn dat niet wel twee ſtrijdigheden die niet t'ſamen konnen beſtaen? Want indien Godt in een
ziel was, en de Duyvel met eenen, de ſterckſte ſou den anderen verdrijven, geenen langen tijt konnen de t'ſamen blijven. Hoe kan men gelooven dat men dit hier ſou ontmoeten, dies te meer daer men ſich
verſekert dat er nietsuyt ons ſelven geſeyt wort, en dat alles over een komende is met de Heylighe Schriftuur? Verdient deſe ſaeck niet een ernſtigh onderſoeck daer na te doen, om te ſien of de waer
heyt ſoodanigh is, ſonder lichtveerdelijck te oor deelen over een ſoo gewichtigen ſaeck, eer dat men die in de gront heeft verſtaen, en alle d'omſtandig heden daer van onderſocht? Okleynenaertworm,
wat verheft u tegen Godt? Wie heeft u geleert ſoo wijste weſen, ten zyde vyandt uwer ziel, die ſich ſtelt tegen al wat van Godt is? Hy isſoo machtigh, dat hy dagelijks de helderſte ſterren van den hemel doet vallen, en men kent hem niet, door dien hy ſoo wel is vermomt onder goetheyt en deught om
#
CT
s -v
24. Capittel Matthei.
47
derheylighſte te bedriegen, en onder dit mom-aenſight ſleept hy vele ſich achter na. Ick ſegh dit ſlechs ſonder gehoort te worden; om dat yder ſich gelooft meerder conſciency te hebben, als die dit verklaert, willen de blijven in een goet gevoelen van ſijnen nae ſten, en ſich ongevoelighlijck door de Duyvel na de hel laten ſle pen, die daer weynigh na vrºeght hoe dat hy ons ſleept, of door ſware ketenen of door ſyde koorden, al was het oock met den draet van een ſpinne webbe, het is hem genoeg als wy daer ſlechs maer vaſt aen blijven. Is dat niet droevigh (ick ſpreeck met ver trouwen, als een moeder tot hare kinderen) dat de onderdanen des
Duyvels dagelijcks met de kinderen Godts verkeeren , ſonder dat men haer kent, en die in ſoo grooteghevaerlijckheden brenghen van bedroghen en beleedight te zijn aen ziel en aen lichaem, dat men niet weet door wat middel hen daer uyt te verloſſen, ver midts het een onſichtbaer vergif is, 't welck men onſichtbaerlijck na ſich haelt als de peſt. Wat herte-pijnen zijn dat voor een Moe der, ſiende hare kinderen de lucht inhalen die ſy weet dat vergif ticht is,ſonder hen te konnen daer uyt trecken ? Soo dat ſy ſouden
vreeſen quaet te doen, geloovende het quaet ſoodanigh te zijn als het is. Geheel de wereldt is ſoodanigh vervult met toovenaers en
toovenareſſen, dat men ſich ghelooft te verkeeren met eerlijcke lieden, daer ſy ondertuſſchen vaſt zijn aen de Duyvel. Wie ſou dit willen ſeggen en voorſtellen indien 't niet waerachtigh was? men ſou wel een booſe ziel moeten hebben. En indien dat niet
van Godt quam, wie ſou ſoo hatelijcke dingen willen ſpreecken ? De Duyvel is ghewent te vleyen , en noyt de verborgene ſonden tºontdecken, indien 't hem mogelijck is. Hy leght al ſijn vlijtaen om aengename dinghen voor de ſinnen uyt te vinden, en belooft ons altijt ſchoone tijden en goede hopen, om te bedriegen. Godt in tegendeel ontdekt ons door ſijnen Heyligen Geeſt de waerheyt van 't quade, om dat te ſchuuwen, en fijne dreyging hen om die te vreeſen: maeckt een weynigh dit onderſcheyt, en ghy ſult ſien of de Duyvel of d'ondeugende herts-tochten deſe berichtingen kon nen geven, en volght de ſelvige, want daer is u aen gelegen. Gelooft niet dat 1ck dit aldus aendringh om yemandt tot my te trecken , want ick ſoeck geen menſchen, en niets op aerden, om dat Godt my alleenighghenoegh is, en als ick u alle maer in den geeſt met Godt vereenight moght ſien, dan ſou ick noyt wenſchen yemandt van u lichamelijck aen te ſchouwen Ick heb oock geen luſt om u te trecken ter plaets waer 1ck wenſch , wel wetende dat
Godt over al is, ſonder vaſt te zijn aen eenige plaets, maerick ſou alleen wel willen, tot ſaligheyt uwer ziel, dat ghy kont begrijpen
#
in wat ſtaet tegenwoordigh het Chriſtendom is, en hoedanigh het moeſte weſen, met de ſaken die wel haeſt moeten geſchieden, ten
eynde ghy deſe ſaken begrepen hebbende, de middelen fout kon nen uytkieſen die u bequaemſt ſullen weſen om u by Godt aenge naem te maken, en met verſeeckerde geruſtheydt deſe aenſtaande oordeelen te verwachten , ſiet hier alles wat ick beoogh, 't
w:
-
1C
48
Uytleggingh over 't 24 Capittel Matthei.
ick bekent maeck, op dat de Duyvel noyt kans moght hebben om u wijs te maken, dat de eere, het voordeel, of de bevordering van mijne ſaken my de minſte reden ſouden gheven om u te ſoecken, ten ware voor ſoo veel my Godt daer toe verplicht, niets my ſoo
rakende als fijne heerlijckheydt en fijne eere, 't welck ghenoegh kan gekent en aengemerckt geweeſt zijn door d'overſchilligheyt, en gelijckmatigheyt, waer mede men de goede en quade toevallen heeft aangenomen. Ick ſegh dit al om uw verſtandt te verlichten, in de duyſterheyt waer in de Duyvel dat heeft ghedompelt, want geduurende mijn afweſen is onkruyt onder het goede ſaer, en het heeft niet geſchort aen de liſtigheyt des vyandts, dat dit goede ſaet niet gants is verſtickt , maerick hoop dat Godt het bewaren ſal tot den tijt des Oeſtes, en dat hy eerſt dit onkruyt ſal doen verbranden, en het goede ſet verſamelen op ſijn koren ſolder 't welck ſijn Koninckrijck is. Dit is de wenſch mijnes her ten, en niet een dach gaet er voor by of ick bidt Godt laer om, aen u ghedenckende ; En ick wenſch mede, dat men ernſtelijck den text der Schriftuur moght leſen met nederigheyt des her ten; men ſou dan ſekerlijck het licht van den Hemel ontfanghen, om de grootſte wonderheden te verſtaen die Godt oyt op aerden gewrocht heeft, want ſijnen tijt is gekomen om die nu rijckelijck uyt te deelen. Alle de Propheten hebben daer van geſproken van aenbeginne des werelts, ghelijck oock d', poſtelen en d'Euange liſten ; d'Openbaringh ſelfs ſpreeckt niet ernſtelijck als van deſe laeſte dingen. Wat vrolijcke en heylſame beſigheyt, ſijnen tijt te beſteden in het vlijtigh betrachten van deſe nieuwe lichten, om door de ſelvige den melck te ſuygen der goddelijcke wijsheyt, die ons alles ſal doen begrijpen, wat Godt voor de menſchen bewaert heeft. Het is een verborgen ſchat, die niet ghevonden ſal worden dan door de gene die verlaten ſullen en verkoopen alles wat ſy op aerden beſitten, nevenshare de wijsheden menſchelijcker wijſe verkregen, teneynde ſy deſen ſchat mogen bekomen : wenſchen de dat ghy een van de eerſte mooght zijn, ſoo noem ick mys Mijn Heer
#
#
Uyt Ryſſel op Palm-Sondach, 1 66 5.
Uwe ſeer ootmoedige Dienareſſe A. B.
E Y N D E.
ſ
|-·-,
|-|-
,
,
, ·
~~~~, , , , , …, ()
|-*
|--|-|-·
…-- ~~~~
·*
º.----
·|
|
----|
|-·----|
|
J|-|-| -
|-•
!|
:|-· |-|
|-|-|--
|-|×
,|-|
-|
* * *: --|
|-|-|
•|-· *
|-·|-|
|-,
|-|
-|
-→| ----
|-----
|--
|-!|
|-|--
-* |-'-|-|
·
|
|
· |
|-|-·
-
|--"
|-|
-·-
|-|
|
|-·
-|-----
·
·+
|-|-|
\·
|-|
--
-----|
* * --~~~~ ·
· ··
· · · · ----