Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com
Het Licht Schijnende
In de Duiſterniſſen, Dat alle de menſchen van goeden wille aen drijft de
oogen
hares verſtands te openen
om dit te kennen.
Het is ons mede-gedeelt in verſcheide B R I E V E N, Geſchreven door AN T H. o I N E T T E B o U R 1 G N o N,
Geboren binnen Rijſſel in Vlaenderen, den 13. #anuary, 1616. E E R S T E
D E E
L.
HET W A P EN VAN DE
| a ss RT a GI I a 1 A 1 YI
R
tº AMSTERDAM - 1669.
----
-----
----
…
----
·|
----
| |
*----
·
… * *
·
º
·
,
*«·
·|
Aen de Edele, Groot-achtbare
Heeren, de Heeren Schepenen
der Stad Amſterdam. MY N HE ER E N.
Elijk ik in uwe Stad Amſter dam ben gekomen nu over
# anderhalf jaer, met en per *svº ſoon die ongemeene gena den van Godt heeft ontfangen, van ha
re kindſchejaren overvloedig fijne god delijke lichten gehad hebbende, niet al leen tot beſtiering en volmaektheit van hare ziel in 't byſonder, maer ook om
die acn andere mede te deelen, en aen
al de wereld te doen ſien de Chriſte lijke waerheden, ſoo klaer en ſoo bon dig , dat er noit iemand ſoodanig ge weeſt is, noch diergelijke ſaken ge
hoort zijn geworden. Sy had beſloten eenige van hare ſchriften, tot bevorde ring van de ſaligheyt der zielen, in 't licht te geven , en wierd door eenen ſonderlingen drift aengeſet om deſe
einden te bereikken in de Stad Amſter * 2
.
dam,
dam, om daer eenige geeſtelijke boek jes te doen drukken tot trooſt en ver
lichting der gener die de waerheit be minnen, maer is daer in verhindert ge worden door verſcheyde toevallen die
haer wederhouden hebben van dat lof felijk voornemen, 't welk ſy tot nu toe niet heeft konnen uytvoeren.
Ik heb my dan verplicht gevoelt eenige brieven te doen drukker door
deſe perſoon aen verſcheide lieden van aenſien en geleertheit geſchreven, die my ter hand gekomen zijnde , na dat ick de felve wel doorleſen en onder
ſocht had, ſoo vele goddelijke lichten en trooſt aen mijne ziel hebben gege
ven, dat ik moeſt oordeelen deſe keers niet te moeten ontſteken zijn om onder
een koorn-maet maer op den kande laer geſtelt te worden, op dat ſy mogt
verlichten alle de gene die daer toe wil len naderen in den huiſe Godts zijnde.
En gelijck het een eygenſchap is van 't
ware goet ſich mede te deelen, ſoo heb ick een klein ſtraeltje willen gemeen maken van het heil dat my ontmoet -
- - - -
is door het leſen van ſoo vele waerhc - - - --
--
d
den
den, die ſoo klaer en ſoo vaſt zijn, dat my dunckt geen geſonde geeſt haer te
konnen verſtaen, ſonder met eenen in wendig overtuigt te weſen , door de krachtige ſtelling, en d'overwinnen de redenen, by de welke alle menſche
jke, wijsheit verſtomt en beſchaemt moet ſtaen.
,
- . .
..
..
. .)
Het is een perſoon die noit geſtudeert of iets hier ontrent van de menſchen
geleert heeft , daer ondertuſſchen hare ſchriften ſoo wel van wijsheyt als godt vruchtigheit vervult zijn.
Hierom heb ik geoirdeelt, het uwe Ed. Groot-achtbaerheden niet onaen genaem te ſullen weſen, dat ick die in *,
uwe tael heb over doen ſetten, tot nut
tigheit van uwe onderdanen , en oock om te wederſpreken ſoo vele ſchriften die men ſtaeg ſiet aen den dach ko men, als laſterlijke, quade en ſchande lijke boekken, welke uwe Ed. Groot acht-baerheden wijſſelijk verboden heb ben gedrukt of verkocht te worden.
Ik wil bidden, dat door de ſelfde wijs heit deſe geeſtelijcke brieven beſchut ting en verlof mogen hebben van * 3
vrije v
*
vrijelijck gedruckt en verkocht te zijn, dewijl ſy nergens anders toe ſtrekken
als om het volk tot gerechtigheyt,god vruchtigheit en goede zeden op te wekken, 't welck alle wenſchelijke ſa
ken zijn voor een goede regering, die uwe Ed. Groot-achtbaerheden byſon derlijk hanthaven , waer in Godt de
Heere haer lang voorſpoedig wil be waren, terwijl ik blijf, MYN HE ER EN Ovve Edele Groot-achtbaerhedens
Alder ootmoedigſte Dienaer,
CHRISTI.AEN de CORT, Directeur van 't Eiland Nordſtrand in 't Hertogdom Holſtein. ſ.
-
Bericht
|
L E S E R. 2. Iet,waerde Leſer,hoe getrouw God is in ſijne beloften, en hoe ſijn # woord altijt te ſijnertijt word ver
W% vult. Hy heeft ons belooft, dat het licht ſou voortkomen in de duiſter
niſſen, en dat de duiſterniſſen ſouden zijn als de middach.
Niemand kan onwetende zijn, dat wy nule
ven in een ſeer duiſtere eeuw, wat de eeuwige ſaken belangt, want men ſiet de menſchenſeer
verblind in de begeerlijkheden deſes werelts, ſoo dat ſy nergens anders als daerom ſchijnen te denkken of te arbeiden; waer uit het klaer blijkt door hare bedrijven, dat ſy ſich inbeelden alleen daer toe geboren te zijn, en anders niet als om de tijdelijke ſaken en bedrijven in de wereld ekomen te weſen, verblindeninſeer dikke dui
terniſſen blijvende voor 't geen hare ſaligheyt
en de eeuwige goederen aengaet. Sy hebben groote kennis in de menſchelijke wetenſchap pen, en zijn ſeer onwetende in 't geen haermeeſt raekt en tot hare eeuwige welſtant behoort:
hier in wandelen ſy al taſtende, en weten niet * 4
WaCI
B E
R I C H T
waerſygaen, niet meer dan d'Egyptenaers de den geduurende de duiſterheden van Egypten, die de ware uitwendige beelteniſſe geweeſt zijn van d'inwendige blindheit der huidenſdaegſche menſchen. Sy hebben 't geloove verloren, en kennen de waerheyt niet meer die van Godt af komt; in hare verſtanden ſich voorgeſtelt heb bende ydele beelteniſſen van valſche ſchijn
waerheden, de ſelve blindelings volgende, alsof het rechte waerheden waren, ſonder hare blind
heden gewaer te worden, en door dit middelbe driegen ſy ſichſelven, en verblinden malkander.
Hoe vele verſcheidegevoelens vind men hui denſdaegs in de Chriſtelijkheit over 't geloof en de Chriſtelijke leer. Yder een geeft verklaring en uitlegging over de H. Schriften tot ſijn voor
deel, om te bekrachtigen't geneſy ſich voorge ſtelt hebben te gelooven. Daer zijn bynaſoo vele verſcheide gevoelens als perſoonen die ſich bemoeien met andere te leeren; ſoo dat een perſoon die Godt ſoekt, niet -
meer weet tot wien ſich te begeven, om de rech te waerheit te vinden, daer hy na ſoekt, omdat alles in dit ſtuk alleſins in verwerringh, ſtrijden geſchil is. Men kan ſeggen van den ſtaet, waer in tegenwoordigde Chriſtenheitſteekt, dat het niet anders is, als een Babel van verwerringen van geſchillen: Doch Godt, altijt getrouw in ſijne beloften, wilt haer niet laten omkomen die inder waerheit hem ſoekken; maer om haer te -
Ver
aen den Leſer.
verlichten, en het ware van het valſche te doen
onderkennen, ſoo verwekt hy tegenwoordig perſoonen om de waerheit van alle ſaken't open baren, niet door leeringen menſchelijker wijſe
verkregen, maer onderweſen en verlicht door den Heiligen Geeſt, die het waerachtige goet van het waerachtige quaet onderſcheid, en dat bekent maekt aen de zielen die getrouwelijk ſich
aen hem over geven,en ſich laten beſtieren door den geeſt der gerechtigheit en waerheit. Deſe perſoonen zijn de werktuigen door welke Godt ſijn licht laet voort komen midden in deſe ſoo dikke duiſterniſſe.
-
\
Hy heeft ſijn licht in de wereld geſonden door de geboorte Jeſu Chriſti, maer hy heeft noch ſijne Heiligen Geeſt niet geſonden, die ons alle ſaken moet onderwijſen;aengefien d'A
poſtels ons ſchrijven, dat ſy maer ten deele ver ſtaen, en dat ſy, maer ten deele propheteren, tot den Corint. 13. 9. maer wanneer de volheit des tijts ſal komen, dat ſy dan ſullen verſtaen en pro pheteren in volle volkomentheit. Dit is't, dat
alles verdorven is, dat wy moeten hopen op de beloften Godts, die noit tekort komt aen die
hem getrouw blijft.
*
Dienvolgens heeft hy door een ſonderlinge genade uit een vremd land binnen Amſterdam
een Maget geſonden, die beſtiert word door ſij nen Heiligen Geeſt , en geduurige invloeden
ontfangt van fijne Goddelijke lichten, niet al * 5 '
leen
B E R I C H T
leen tot beſtiering hares levens, of volmaektheit harer ziel in 't byſonder; maer ook om te ver
lichten alle degene die met ootmoedigheit des herten hareſchriften aendachtig ſullen leſen. Syſpreekt niet van droomen of geſichten, ge lijck vele te deſertijt doen, maerſy verklaert ons ſoo vaſte waerheden, dat alle de menſchen des werelds ſtom en verbaeſt moeten zijn in die te verſtaen. Hare ſtijl is niet om door geſag te be riſpen of te verbeteren, maer alleenlijck om de waerheit te vertoonen van t goede en van 't quade door ſoodanig overtuigende redenen, dat niemand de ſelvige kan wederſpreken, dan alleen
de gene die hardnekkig in hare dwalingen bly yen willen.
. . ..
Sy beſit den waerachtigen ſin der Heilige Schriften fonder die geleſen te hebben, en ſy heeft eenige kapittelen daer van uytgeleit,op een
wyſe ſooklaer en licht te verſtaen, dat noit eeni
ge Schryvers die in de wereld geweeſt zijn dier gelijke ſaken oit konnen geſeit hebben; ſoo dat men waerlijk mag ſeggen, dat het licht is ver ſchenen midden in de duiſterniſſen, en dat het
gantſch helder ſchijnt als de Son aen de mid dach; dewijl God niet meer tot ons ſpreekt door droomen en alleen door gelijkkeniſſen, maer door middelen ſolicht om verſtaen, dat een yge lijk die kan begrijpen. De geleerde en d'onwe tende konnen daer door verlicht zijn, indien ſy de moeite nemen van ſonder voor-oirdeel te le
ſen wat deſe perſoon ſchrijft.
Wy
aen den Leſer.
Wy hebben noch het geluk niet van die onder de pers te konnen geven om de ſelve door de we reld te verbreiden, het ſchijnt de menſchen die niet weerdig zijn,maer om haer een kleynſtrael tie mede te deelen van deſe door Godt verlichte
ziel, ſoo heb ik beſloten eenige brieven myter hand gekomen te doen drukken, welke ſy aen verſcheide perſoonen van aenſien geſchreven
heeft haer doende ſien,dat wy nu zijn in de laeſte tijden, dat de wereldgeoirdeelt is, dat de laeſte roeden hebben begonnen, dat er geen ware Chriſtenen meer zijn, noch geen levendig ge loof in de huidenſdaegſche menſchen, dat alles verdorven is, dat de ondeugden den naem van deugden dragen, en de ware deugt niet meer word gekent, dat men die verachten vervolgt,
met veel andere ongemeene leſſen van 't waer achtige Chriſtendom,ſoo datyder een daer door moet aengeraekt zijn, ſijne dwaling bekennen,
en de waerachtige middelen aenvatten om we der tot Godt te keeren, en hem in den geeſt CIl waerheit te dienen.
Dit is het, waerde Leſer dat ik u acnbiede, als een fakkelom uwe ziel te verlichten, en haer de waerheit Godts in vele ſaken te doen kennen,
verwachtende dat hy ons ſal begunſtigen hier van u meerder te konnen mededeelen, waer op
ik verblijf.
Waerde Leſer
Uwe ſeer ootmoedige Dienaer CHTISTI.AEN de CO RT,
Directeur des Eilands van Noordſtrand in 't Hertogdom Holſtein.
I N H O U T Deſes eerſten Deels, 5) Elk begrijpt vijftien Geeſtelijke (7 Brieven geſchreven aen verſchei
de Perſoonen inſtaet en vvaerdig heit,vvaer in vervat vvorden vele
ongemeene leeringen en ſchoone vvaerheden van de rechte Deugt en Chriſtelijke
volmaektheit, bequaem om de verſtanden te verlich ten van degene die vvaerljk Godt ſoeken. De eerſte is aen een groot Rechts geleerde die tot de men niet kon begrijpen op vvat vviſſe ſchen kon ſpreken, doende naeuvv urige vragen, te vveten of Godt Frans, Duits, of een andere onder
#odt
ſcheidetaelſprak; vvaer op hemſeer Goddelijk ge antvvoord vvord, en te kennen gegeven hoe Godt pag. 1 tot de ziel en de Kiel tot Godt ſpreekt. 'De tvveede Brief, is aen denſelfden Perſoon, die ook groote moeielijkheden vond in 't onderſchei den der
## , om te vveten of ſy van Sjodt zijn,
of van de Duivel, of van de Natuur, vragende door vvat blijken of gevviſſemerk tekenen men kon
ontdecken dengoeden Geeſt om dien te volgen, en den booſengeeſt om daer door niet bedrogen te zijn; aengeſien vele tegenvvoordig ſeggen den Gee
# te hebben, # ſchoon # daer #
geen genoegſamegetuigenisgeven;ja vele groote en geleer
I N H O U T
geleerde perſonen daardoor zijn bedrogen gevveeſt; vvaer op hem ſeer net vvord geantvvoord, en de bondige en vaſte gronden vertoont tot het onder ſcheiden der geesten. e
De derde, aen een Leeraer des volks, dieſijne
volmaektheit ſtelde in de uitterlijke vverken, de li
chamelijke byſtant aenſijnen even naeſten, geeſtelijke vermaningen, ofuitvvendige oefeningen enplich ten van Godtſdienſt, en niet genoeg kon doorgron
den, noch begrijpen hoe de volmaektheit beſtaet in iet anders als altijt te vverken ten goeden einde tot de
eere Godts, of de ſaligheit der Kielen; vvaer op hem eantvvoord vvorden getoont, dat al te groote be
Jigheit belet d'invvendige ſtemme Godts te verſtaen, metſeer vaſte vvaerheden. p. 13 De vierde, aen een Verſorger der Kielen , geeft hem te kennen hoe het onnut beſoeken en onderhoud der menſchen, verhindert ſich met Godt t'onderhou
den;dat het onderhoud der menſchen meest tijt-ver
lies,enydele beſigheit de geeſtes is,often minſtengro verachtering in de ſuivere volmaektheit. p. 2o De vijfde, aen denſelfden,vvanneer hyverſmaed en vervolgt vvierd van fijne vrienden, doet hemſen dat het ſmaden der menſchen voordeeliger is tot de Jaligheitſijner Xiel, dan haerprijſen en eeren. p.22 te
De ſeſden, aen de ſelfden, vvanneer hy 't een
roote volmaektheit geloofde allerhande ongelijk
# hoon, en ſchadente verdragen die de menſchen dikvvils ons aendoen, ſonder vvederſpreken ofſch
te ſtellen tegen hare boosheit; hem klaerlijk betoonen de,
deſes eerſten Deels.
de, dat het is mede te vverkken tot hare ſonden, die te verdragenſonderſich met alſijn macht daer tegente ſetten, vvanneer men die kan beletten, of haer doen afſtaen van quaet omtrent ons perſoon of andere hare even naeſtens te bedrijven. P-24 De ſevende brief is geſchreven aen een geleert Prediker, die geloofde de Keden te konnen doen ver -
\
beteren, en de deugt in andere Kielen in te planten,
#
door de vvetenſchap men vvijſe verkre gen, door ſtudien, of menſchelijke vvijsheyt, hem
laerlijk doende verſtaen, dat de Geleerde en vvijſe deſes tijts moeten kinderen vvorden,indien ſy vvilten ingaen in 't Koninkrijk der Hemelen. p. 25
De achtſte is aen een Godts-geleerde,die niet in ders kon begrijpen van de lichten die Godt nu ſend in
de vwereld, dan't gene hygeleſen had in de Outva deren van den voordeden tijt , ſonder dat er tegen vwoordig noch eenige verandering is, gevoelende in ijnen geeft brooten ſtrijd om andere gevoelens t'om hierom vvort
# hy # beſeten #
hem aengevveſen, vvat men vaſt moet ſtellen om de ſaken te verſtaen die God tegen vvoordig vvil open
baren, hem verſekerende, dat hy ſonder die geſeide vaſt-ſ?ellingen , de groote verborgentheden Godts niet kan verſtaen, noch fijne nieuvve lichten ontfan
gen, die hy doorſijne groote barmhertigheyt op aer den ſend.
P. 3 I.
De negende is aan een Licenciuet in de Godts-ge leertheit, hem ontdekkende hoe de Heilige # voorheengeen volkomen verſtand gehad hebben van -
Y
I
N
H
O
U. T
de Heilige Schriften, om dat ſy niet hebben geleeft in de volheit destijts, waer in Godt volkomen verſtandſalge ven van alle ſaken, en den volmaekten ſin tot de minſte ſyllabe, 't welk noch niet in de volheit verſtaen is gewor den, maer alleen ten deele door de zielen van Godt ver
licht, die t'aller tijt goddelijke verſtanden gehad hebben, yder na hare bequaemheit en het talent dat ſy van Godt hebben ontfangen, en niet meer.
P. 35
De tiende brief is aenden ſelfden Godts geleerden hem doende ſten, dat er noit eenig tegenſpreken kan zijn in alle de ſaken die voortkomen van den Heiligen Geeſt, maer
dat een perſoon wel meerdergoddelijk licht ontfangen kan
hebben als een ander, volgens de grootſte # Ypang yders ziel; nochtans noit d'een tegen in ſubſtantie, om dat Godt noit verandert, en de Heylige Geeſt kan ſich niet wederſpreken in de zielen die hyvoor
##
heen heeft verlicht, en die hy noch tegenwoordig ver licht.
p, 42
De elfde brief is geſonden aen een groot Prelaet, hem verklarende hoe de Heilige Geeſt onſchtbaer is inſijn we ſen; maer# ſichtbaer maekt doorſijne werkken in de zielen die hy doet leven, met de vruchten en gaven die hy daer in voortbrengt. P. 44 -
De twaelfde brief is aen een trouwen vriend, die altijt
wenſchte ſich te bevelen in de gebeden van degene die hy kende eenige gemeenſchap met Godt te hebben, waer door hem word vertoont, dat een ziel met Godt vereenigt niet wel kan beloven voor iemand te bidden, aengeſien ſy uit haer verſtand en memorie allerhande beelteniſſen en ge heugens verdrijven moet van 't geen Godt niet is, tenein de ſy alleen de beelteniſſen des Heiligen Geeſtes moge ont fangen.
p. 47
De dertiende is aen den ſelflen, hem verklarende op wat wijſe de ziel niet kan ſondigen, en hoe grooten ſong de geloovige ziel moet hebben om ſich altijt met Godt ver eenigt te houden, om dat ſoohaeſt ſy daer van afwijkt, ſon
deſes eerſten Deels.
w
ſondigen en vallen kan in afgronden van qualen, of
#ſy noch groote voortgank in de* deugt mogt gehad Ebb870.
-
De veertiende brief is aen eenperſoon van sa: # een weinig ge-ergert was, in een perſoon de waerheit te hooren ſeggen, in 'tgene deed tot hare lof, oirdeelende dat ſy weinig nederigheit had, ſprekende loffelijck van haer eygen ſelven, waer door hem word vertoont wat de ware nederigheit is, en dat ſy niet beſtaet in nederige woorden, noch in geringe kleederen te dragen, noch in geringe daden te bedrijven, maer in de kennis van fijne nietigheit. p. 51 De vijftiende is geſchreven aen een Overſte van een | kerk, hem verklarende hoe ſeer de menſchen verplicht zijn om Godt te beminnen, voor# vele weldaden en betui
gingen van liefde die ſy van hem ontfangen hebben, noch alle oogenblik ontfangen, en eeuwiglijk ontfangen ſullen, indien ſy hem weder beminnen willen, kortelijk de ſaken verhaelende die Godt voor den menſch heeft gedaen, ten einde hy ſich verlicht mogt erkennen tot liefde te geven voor liefde of ſchoon hy noit ander bevel als de weldaden
van Godt had ontfangen.
P. 53
Hier is voorts noch byvoeght, (
Een Briefaenſeker Prelaet, die niet kon geloven, dat vvy tegenvvoordig zijn in de laeste met een ongemeene geestelijke uitlegging over het 24.
#
Capittel Matthei. E
Y
N
D
E.
'Pag: t #
E E R S T E
B R I E F.
Aen ſeker Rechts-geleerde in hooge waerdigheydt. Hoe de Xiel met Godt freeckt. MY N HE E R, 7 M u vernoegen te geven op de vraeg, die ghy my ſoo dickwils gedaen hebt, )? namelick, hoe ick verſtae dat ick met
57A Godt ſpreeck, ſoo ſalick eenvoudigh 24,3 lick fegghen, wat ick daer van teken nen kan geven.
Godt is een geeſt, de ziel is een geeſt,Godt maekt
ſich deelachtig in den geeſt: dit zijn geen uytſpreke licke woorden, maer geeſtelicke verſtandelikheden, die nochtans beter verſtaen konnen worden, dan de
vernuftighſte welſprekentheden des werelts. Godt geeft ſich te verſtaen aen de ziel door in wendige bewegingen, welcke de ziel verſtaet en be # na de mate dat ſy ledigh is van aerdtſche ver eeldingen, en hoe meer de krachten der ziel ſtil ſtaen, hoe lichter ſy de Goddelicke bewegingen kan Vatten.
De verſtandelickheden Godts zijn onfeylbaer, wanneer de ziel gants vry is van alle beelteniſſen, en
in 't vergeten van alle gheſchapene ſaken; maer ſy zijn twijfelachtigh, wanneer die werckt door in beeldingen, en ſoeckt de gevoeligheden, of yetan ders dat niet eygentlick Godt is. De Heyligen ſelfs in dit ſtuck geeſtelicke -
"
-
t ſplig
Hoe de Zielmet Godtſpreeckt.
2
misſlagen gehad, door geſichten,woorden van ſtem men, verruckingen, of andere ghevoeligheden, tot welcke d'inbeeldingh helpt. Godt is een geeſt, de
geſuyverde ziel hervormt ſich in hem, en heeft geen woorden, noch gheſicht van nooden om hem te ver ſtaen,niet meer dan wy oogh en tongh noodigh heb ben tot het kennen van onſe eygene invallende ghe dachten.
Het is moeyelick te verklaren hoe dit geſchiedt, en daerom is het oock niet licht te gelooven , en het is inderdaedt bedriegeryen en vervoeringhen des
Duyvels of der inbeeldingh onderworpen, tenzy deſe verſtandelikheden en inwendige kenniſſen ver klaert worden door een perſoon, wiens leven en
woorden met den Euangelio over een komende zijn, mede ingevingen hebbende van den ſelfden geeſt, Houdt dierhalven voor verdacht alles wat ick u van
Godtswegen ſegh, in geval ghy bemerckt, dat mijn leven, mijne zeden en bedrijven niet alle over een
komen met die van Jeſus Chriſtus,en dat mijne leere niet volkomen ghelijck is met de heylige Schrift. Want indien het Godt is die tot my ſpreeckt, hy is onbeweeghlick, hy verandert noyt; 'tgene hyaen ſijne Apoſtelen en fijne Diſcipelen gheſeydt heeft, is de ſelfde ſaeck welcke hy nu inwendigh aen de ziel verklaert, daer kan in Godt geen veranderingh we ſen.
Boven dit ſoo is het woordt Godts levendigh en
werckſaem: de werckingen die ghyinwendigh van mijne woorden gevoelt, moeten u een verſeeckerde
ghetuygenis weſen, dat het Godt is. Want het ſou eene ſoort van afgoden dienſt zijn aen het ſchepſel
toe te eygenen,'t geneaen den Schepper toekomt. , Ick ben een enckele nietigheydt; maer Godt is -,
alles in my: hy onderwijſt my, hy werkt, hy ſpreekt in my; ſonder dat de natuur daer yets dan het enkel werck
Hoe de Zielmet Godtſpreeckt. 3 werck-tuyghtoe doet, gelijck het pingeel doet tot de konſt van een ſchoone ſchilderye. Uw natuur licke geeft, alleen, is bequaem om hiervan te oor deelen. Want waer ſou een geringe Dochter geheel de Wet Godts geleert hebben, die in 't mergh van mijn gebeente ingedruckt is, ſonder boecken,en ſtu dien, en alle andere menſchelicke wetenſchappen die haer ſooby de handt zijn. Sy had wel moeten verſcheyde Schrijvers met groote naeuwkeurigheyt doorloopen hebben; 't welck wel verre van my is, die in alles onwetende wil zijn, en niets ſoecken, noch onderſoecken. Zijt niet meer ongeloovigh, hier is niets menſchelicks. Maeckt uwen geeft fuy
ver en eenvoudigh,en de tijdt mºet de oefeningh ſul len u verlichten. Indienick de geheymſte gedachten weet van uw hert, waer kan dat vandaen komen, als van Godt alleen? Indien ghy daer over noch twijf
felt, ſooaenmerckt altijdt wat eyghenſchappen de eeſt Godts, en wat eygenſchappen de geeſt dés uyvels in ſich heeft. Geeft alle geeſten oock geen geloof, want d'Antichriſt is in fijn rijck, en hy heeft groote heerſchappye over de gee
#
ſten der huydenſdaeghſche menſchen, haer bedrie gende door valſche ſchijnbaerheden,onderden dek mantel van goedt en van deught: hy hervormt ſich in een Engel des lichts, om de beſt geneyghde te ver
leyden; waer op ick u bid wel acht te nemen; en veel eer aen te mercken, het leven en de bedrijven
des perſoons, die ſich ſeght gemeenſaemheydt met Godt te hebben, dan ſijne woorden. Want de Duy
vel weet wel hoogh te ſpreecken van de goddelicke verborgentheden, ook ſoo veel als hy deed, wanneer hynoch Engel was. Hy heeft niets verloren van fijne lichten, maer ſy zijn hem bygebleven, om hem voor
een Helſe te verſtrecken. Hierom verſoeckt hy de vroomſte lieden door goddelicke lichten, maer hy A 2
kan
Eygenſchappen des Duyvels.
4.
kan haer in der daedt de eyghenſchappen niet ghe ven, welcke de geeſt Godts altijdt met ſich brenght: overſiet die met aendachtigheden. Ondertuſſchen verblijf ick, Mijn Heer ,
Uwe ſeer ootmoedige Dienareſſe A. B. w
Uyt Gent, den 3. January, 1 664.
Eygenſchappen des Duyvels.
ſ
HY Ze
is de Vader der leugenen, meeſter van on ſtantvaſtigheydt, vinder van geveinſtheyt. Die uyt de Duyvel is, handelt met leugenen. Dieuyt de Duyvel is, blijft onſtantvaſtigh en ver
ſchuylende. Die uyt de Duyvel is, is heymelick, bedeckt en -
geveynſt. Die yet onbehoorlicks doet, haet het licht, uyt vrees dat ſijnewercken bekent mochten zijn. Die uyt de Duyvel is, ſoeckt de duyſterniſſen, uyt vrees van ontdeckt te worden.
Die uyt de Duyvel is, is hoovaerdigh, verwaent, en tracht na eeren.
Die uyt de Duyvel is, wilt aen niemandt yet toe geven.
Exen. ſ
- V
&genſcharen Godts. l
l
H# is de waerheyt.
| A
Hy is de wegh. Hy is het leven.
- --
-
Die in Godt leeft, wandelt altijdt in waerheyt, Die in Godt leeft, is Jeſu Chriſto gelijkformigh. Die in Godt leeft, wandelt in oprechtigheydt des geeſtes, en eenvoudigheyt des herten. Die in Godt leeft, vreeſt niets. Die in Godt leeft, ſoeckt niets.
Die in Godt leeft, hoopt niets buyten Godt, om dat hy alles in hem vind. T WE E D E
I3 R I E F.
Aen den ſelven.
Van het onderſcheyden der Geeſten, en van de
vvaerachtige Liefde.
D# ſeydt, dat ick grootergeeſt heb, als eenighe vrouw; d'anderſeydt, dat ick ſelfs dien van alle mannen te boven gae; enick lach met alle deſeghe voelens, wel wetende, dat de Geeſt die in my is, den mijnen niet is, en dat hy niet werckt op een natuur licke wijſe, of ſchoon door de natuurlicke werck tuygen.
-
Het is een andere geeſt, die haer leven doet; om dat de natuurlicke geeſt.ſijne eynden en bepalingen heeft, alleenigin ſekere wetenſchappen of konſten. Hy moet oock nieuwſgierigh en
# zijn,
om te ſien, te weten, en te verſtaen al wat hem kan
verlichten, en tot meerder volmaecktheyt kan bren gen, gelijck het leſen, en de ſtudien. Hy is oock groot gevoeligh van ſich ſelven, ver ſmadende alles wat hy minder als ſich gelooft. A 3
Alle
Van het onderſcheyden der Geeſten,
6.
Alle deſe ſaecken zijn onafſcheydelick van een goeden enckel natuurlicken geeſt: maer de geeſt
Godts is niet bepaelt in wijsheydt; hy is in alle din genboven alle de menſchelicke wetenſchappen. In dien eene ziel die daer van beſeten is, alle de konſten en wetenſchappen der menſchen niet heeft, dat is ſeeckerlick om dat haer de ſelvige niet noodigh zijn, tot de voornemens die Godt over haer heeft beſlo ten, andersſoude ſy inderdaet alle de wetenſchap pen beſitten, tijdelicke, lichamelicke en geeſtelicke, dewijl alles afkomt van deſen goddelicken geeſt, dien ſy ten vollen beſit. moet niet ſien, noch weten buyten deſen geeſt,
#
het leſen en de ſtudien ſtrecken haer tot verhinde
ringh, om dat ſy het eenvoudighſien verduyſteren van deſe eenige wijsheydt, die haer volkomen ver licht, of ſchoon het Éuangelium ſelfs mocht ver gaen. Sy kent altijdt genoegh in haer inwendigh, om ſich te beſtieren, ſonder andere wetenſchappen. De werckingh van deſe geeſt doet de ziel haere
## kennen, en ſien al
ſooklaer als de Son,
dat ſy't niet is die eenighgoedt doet, en dierhalven geenſins ſich dat toe eygenen, en in plaets van de ene te verachten, welcke ſy minder goedt ſiet werc en, ſoo is ſy veeleer bevreeſt, dat haer niet meer als
die andere mocht afge-eyſcht worden; en dit doet haer fich te meer vernederen, ſich onderwerpende aen de minſte perſoon die het ſou mogen weſen. Ghy ſult miſſchien verwondert zijn, hoe ick van mijn ſelven ſpreeck met uytdruckelicke redenen, ſonder te ſpreken onder een derde perſoon, ghelijck de huydenſdaeghſche Wijſenſouden doen; ja ſelfs oock eenige heylige Perſonagien, die niet durvende ſtellen, 't geen tot haren lof mochte ſtrecken, onder een derde perſoon ſouden ſpreken, om hare deugh
den te verbergen. Gelooft dat dit noch een aad:is, 1C
en van de vvaerachtige Liefde.
7
die de ziel afwend; en terwijl ſy ſoude dencken, of het gene ſy te ſeggen heeft, tot haren lof of verach tingh ſou dienen, ſootreckt ſy ſich af van Godt, en ſiet alleen op haer ſelven, en terwijl ſy bequamere denen maeckt uyt te vinden, om bedecktelick, of tot welgevallen van hare toehoorders te ſpreken, ſoo verlieſt ſy haren tijdt, en ſtelt ſich in ghevaer van de waerheydt niet te ſpreken in ſoodanigen eenvoudig heydt, als Godt dat vereyſche, door dat middel het licht des Heyligen Geeſtesuytdoovende, dat altijdt is in de rechte waerheydt, ſonder daer eenighſins af te wijcken, niet meer om den lof als om de verach
tingh van de ziel, welcke het inghenomen heeft, de ſelvige vernietigende onderden regel van de ghe rechtigheydt, en ſuyvere waerheydt. De Heyligen die deſe omwegen hebben gebruyckt, hadden ſeker lick noch te ſtrijden met de hoovaerdy; en de Wijſe, die dat doen, ſoecken ſoo aen de werelt te behagen: want eenvoudighlick de waerheydt ſprekende, ſou den ſy van d'onverſtandige gehouden worden voor hoovaerdighe of ſnorkers, wanneer ſy tot haren lof ſpraken, of voor dwaſe, als ſy tot haer verachtingh ſpraken: maer de Wet Godts is heel anders, als die der menſchen. Daer is niet moeyelicker voor het
verſtandt des menſchen, als de geeſten t'onderſchey den, of ſy van Godt, of van de Duyvel, of natuurlick zijn. Men moet een goddelick licht hebben,om deſe onderſcheydingh te maken, vermits de ſelfde ſaec ken, die de geeſt Godts werckt, den Duyvel, of onſer natuur mede konnen doen. Indien de geeſt Gods de ziel doet ſeggen 'tgene tot haren lof ſtrekt,
door den geeſt van deenvoudighe waerheydt, den Duyvel ſalden ſelfden lof doen en, door enkele
#
hoovaerdy, die der natuur, om ſich te prijſen, ſoo doortrapte vleyeryen in ſich hebbende, dat ſy ſom tijdtshare verachtingh ſalſ#en, omſich ootmoe 4 digh
8 . Van het endoſcholen der Geeſten, digh te vertoonen by de gene die dat verſtaen: en ſoo ook van alle andere onderwerpſelen. Een ſelfde ſaeck, kan heyligh, duyvels, of ſwack zijn, nae het voornemen en inwendighe bewegingh van de ziel, die haer werkt, 't welck Godt alleen opentlick kent. Waer in vele perſoonen ſich ſeer bedriegen, die haer inbeelden deſe onderſcheydingh der geeſten, en be ſtieringen der zielen te hebben door haereygen na
tuurlick licht. Sy bedriegen ſich, en zijn bedrogen. Dit zijn blinde, die de blinde leyden, en t'ſaem inden put vallen: om dat ſy lichtelick het valſche voor het waerachtige nemen, en hare mede-geſellen ophou den, met een ſotte inbeeldingh van ſaligheydt, om dat ſy niet weten t'onderſcheyden, de waerachtighe conditien die ter ſaligheyt vereyſcht zijn. Hoe vele beſtierders, ſelfs van de vroomſte, beloven de ſekere
ſaligheydt aen alle de gene die uytwendigh de plich ten van d'openbare Godtſdienſten voldoen, gelijck ter Kerck of ter Predicatie te gaen, ſekere menigh te van dagelickſche ghebeden te , de Sacra menten te ghebruycken, en ſich t'onderwerpen aen hare beſtieringhen. Dit is een groote bedriegerye, die ontallijcke menighte onghevoelighter Hellen brenght, om dat de Beſtierders ſich bedriegen, ghe loovende dat alle deſe ſaken genoeghſaem zijn om ſaligh te worden; wanneer ſy maer niemant veron gelijken,ja ſomtijts eenige aelmoeſſen aen de armen geven, om dat dit al niet dan eenige uytwendige ge
#
# zijn, om de godtvruchtigheyt en liefde te beveſtigen die van binnen is,en indien deſe getuy geniſſen valſch zijn, ſoo moet de ziel verloren gaen. De H. Paulus heeft de waerachtige kentekenen van de liefde gegeven, ſonder welke men niet faligh kan worden, ofſchoon men de gave van Prophetie had,
en dat men bergen verſetten konde, en 'tgene daer volgtsjaal gaf men alle fijngoetaen de armen,en fijn lichaem
en van de vvaerachtige Liefde,
9
lichaem om gebrant te worden: zijn dit geen groter deugden als die van te kerk te gaen, en diergelijcke? Ondertuſſen verſekert deſe grote Apoſtel, dat dit al les ons niet ſal helpen ſonder de liefde. Konnen de
huidenſdaegſe beſtierders klaerder ſien als hy;ofwel
heeft Godt fijne wetten verandert? Heeft hy niet be volen, dat men hem moet beminnen van gantſcher zielen, van gantſcher herten, en uit alle onſe krach ten?Moet men dit nootſakelijk niet nakomen,om ſa
lig te worden? Is het genoeg ter kerk te gaen,en an ders,ſoals hier voren? Geenſins't Is een groote dwa
ling dat te gelooven, en aen andere ſulks te doen ge loven verdient dobbele verdoemenis,om dat ſy die 't ſelfde doen, oorſaek zijn van een anders verdoeme
nis. Eerſt zijn ſy bedrogen,en dan bedriegen ſyande re, want vele goede zielen ſouden trachten deſe lief de te vinden, indien de Beſtierders haer niet in ruſt
hielden, door velerhande beuſelingen, die haer ver
blinden. Ik twijfele niet,of deſe Beſtierders en Wijſe deſes werelts, ſullen ſluyt-redenen, verklaringen, en uytbreidingen genoegh vinden, om den rechten ſin van deſe liefde te verbloemen, maer alle de boosheit der menſchen, en der Duivelen t'ſaem, konnen de
waerheit noit doen veranderen: of ſchoon ſy haer verwen en tegenſpreken, ſooſal ſy toch altijt waer achtig blyven,in ſpijt van al het woelen dat men daer tegen ſal doen, alle de uitleggingen en verbreydin gen,ſullen die noit hare gerechtigheit ontnemen. De ſelfde Apoſtel verklaert alles naukeurig in't byſonder wat de liefde is, op dat niemant verſchooning vinde inſijne bedriegerien, en dat ider ſijn gewiſſe ſoukon nen onderſoeken,of hy ook inde ſelvige de kenteke nen en getuigeniſſen vande ſonootſakelijke liefde ſal vinden, en de vereiſchte ſchuldige plichten aenwen den, om haer te verkrygen, door de barmhertigheyt Godts, die niet ſal tekort blyven voor de gene die hem bid, ſonder ſich op te houden aen de gevo: A CI
Van het onderſcheyden der Geeſten, der menſchen, die bedrogen zijn, en bedriegen. Ick ſpreeck van de voornaemſte van onſentijdt, want e andere zijn in veel grooter grouwelen, wanneer IO
ſy de zielen trecken tot de liefde hares ſelfs, die be
# volgens hare eygene herts tochten en ghe negentheden,tot groot nadeel harer ſaligheyt;meer der onderwerpinghen en onderdanigheden haer doende bewijſen, als aen Godt ſelfs. Deſe komen om door hare boosheden, en de eerſte door hare onwe
tentheden, en quade gewoonten, welcke de Duyvel op aerden heeft uytgevonden, waer mede hy de vol maecktſte betovert, haer vertoonende door huyche
leryen, dat het ghenoegh isden naem van een Chri ſten te draghen, en uytterlick te doen de ſichtbaere plichten, als door verſchuldigingh, ſonder te door gronden dat men de liefde weſentlick moet beſitten, om ſaligh te worden, ſich latende voorſtaen, dat men liefdadigh is, wanneer men een weynigh aen de armen geeft, ſonder de eygenſchappen van de ſelfde liefde te kennen, welcke ons d'Apoſtel verklaert
heeft, ſegghende: De Liefde is lijdſaem, ſy is goedertie ren, niemandt ongelijck doende; ſy is niet moedwilligh, ſy verheft ſich niet, ſy is niet eerſuchtigh; ſy ſoeckt hare voor
deelen niet, ſy is niet bitter, ſy denckt geen quaedt; ſy ver heught ſich niet in ongerechtigheydt, maer ſy verheugt ſch in de waerheydt; ſy verdraeght alles, ſy gelooft alles, ſy
hoopt alles, ſy lijdt alles. De Liefde vervalt niet ofſchoon Prophetien vernietight wierden, en de tongen ſtilſweghen, en dat de wetenſchap tot niet quam. Wie is er huydenſ daeghs op aerden, die weſentlick alle deſe eyghen ſchappen beſit, welcke de Liefde onfeylbaerlick met ſich ſleept? Wie gevoelt ſich lijdſaem en goedertie ren ontrent ſijnen naeſten? Wie is niet veel eer quaet en verongelijckend? Wie is ſonder eerſucht ? Wie
ſoeckt ſijn eyghen voordeel niet? Wie wordt niet bitter door tegenſpreken? Wie denckt geen quaed, Wat iſ
Zº
en van de vvaerachtige Liefde.
11
waer fijne natuur toeneyght? Hoe vele zijn er wel, die ſich verheugen in ongerechtigheyt, en moeyelik worden over de waerheydt, voornamelick wanneer , ſygeraeckt zijn? Wie verdraeght alles, wie gelooft en hoopt,'tgene hy behoort? Wie lijdt gewilligh? Wie houdt ſich vaſt, aen het goede? Wie valt niet
door de tegenſtrevingen, of de verachting der men ſchen? En eyndelick, wie heeft deſe Liefde? Ik ken noch niemandt. Dit doet my ontfetten, en klaghen' met deernis over de blintheydt der menſchen, die hare verdoemenis ſooſeeker verſtaende, noch by de , inbeeldingh blijven van hare ſaligheydt, en dat om dat de menſchen deſelvighed'een aen d'ander belo
ven. Is d'inbeeldingh der menſchen niet een ſwack ſteunſel, ten aenſien van de leere Jeſu Chriſti, die ons alle onfeylbare en waerachtighe ſaecken leert? Moet men de uur niet beklagen,dat de menſchelicke wetenſchapſooſeer toegenomen en vermenighvul dight is, dat ſy de Wet Godts heeft vernietight door hare traditien, en dat het opnemen van de beſtie ringh der zielen hen de
# heeft ontnomen,
om haer te doen dwalen in hare eygene vonden? My dunkt, dat ſoo vele geleerden door hare ſtudien den
Hemel geſloten hebben. Want teghelooven, dat men daer in komen ſal, door den wegh diende mee
ſte ons leeren, is miſverſtandt. Jeſus Chriſtus is de eenige wegh: ſy die ons door een en anderen geley den, dan door fijne leer, zijn bedrogen,en bedriegen. Men moet haer niet gelooven, ofſchoon fy mirake len deden. Wie kan ſich den Hemel beloven, als hy in ſijne ziel ſtrijdige werckingen tegen de liefde ge 1 voelt; om dat de menſchen ons ſullen ſegghen, dat Godt barmhertigh is, en door hare uytſinnigheghe ' voelens den wegh breedt ſullen Chriſtusſeyt,dat hy ſmal is? Het zijn Antichriſtens, 8 dewijl ſy tegen hem ſtrijden, en om voor ſoodanige
#
-
niet
12
. Van het onderſcheyden Geeſten :
niet bekent te weſen, ſoo ſteken ſy ons in de handen ſchijn-heilige Godts-dienſtigheden, boecken, en an dere plichten, waer door ſy de zielen afkeeren van het weſender ware deught, en van de rechte Godts dienſtigheydt, die beſtaet in de liefde Godts en des
naeſtens, en in 't geloof, 'twelck ſy beſworen hebben, in den Doop; en in 't onderhouden van de ghebo den Godts: want waer leert men huydenſdaegs dat men afſtandt moet doen van de Duyvel, van de we relt, en van hare pracht? Yeder een verbreeckt ſijne belofte ontrent Godt, de wereldt en hare prachten volgende, en met dit al wordt men dagelijcks toe gelaten het Sacrament t'ontfanghen, ſonder in ſijn ewiſſe te ſchricken, en deſe oneere Godt aenghe
aen, wordt gehouden voor deught en Godts-dien ſtigheyt. Wie is er die ſich niet bevlijtigt om de we relt te behagen, en wel met de ſelfde te ſtaen, ſonder inſicht te nemen, dat men die in den Doop heeft ver loochent, met alle hare pracht; daer de volmaekſte die ſorghvuldighlick volgen? Wie verloochent den Duyvel, alle fijne verſoeckingen volghende, ſonder kracht te doen om die te wederſtaen, en met dit al
noemt men ſich Chriſtenen, en men hoopt het Para
dijs te ſullen genieten. Indien Godt ons het ſelfde in den Doop heeft belooft, is hy verplicht ons fijne be lofte te houden, wanneer wy ſoo moedtwilligh onſe trouw ontrent hem verbreken? Hy ſou niet recht veerdigh zijn, indien hy dat ſelvige deed, ſonder dat wy ons van gantſcher herten tot hem bekeeren, om helſende den geeſt der Penitency, voor het voorle dene, en diender liefde voor het toekomende, an
ders ſal alles ſekerlick omkomen. Ofſchoon wy de Bruydt Chriſti geworden waren door den Doop,wy zijn naderhandt, overſpelighe geworden, met den Duyvel, de werelt, en het vlees, waer door onſe zie
len verdient hebben afgheſcheyden te worde: Van arCn
k ik
en van de vvaerachtige Liefde.
r;
haren wettigen Bruydegom Jeſus Chriſtus. Siet hier het gevoelen,'t welckſy heeft, die blijft, Mijn Heer ,
U we ootmoedige Dienareſſe A,
B,
Uyt Mechelen, den* 1. January, 1666. ++.
DE R DE
B R I E F.
Aen een Leeraer des Volcks.
Dat te groote bevvegingen beletten de ſtemme Godts te verſtaen. Mijn Heer,
IK
-
geloof ſekerlick,dat God u deſe wonde aen het
been ſend, om uwen geeſt te perſſen aendachtiger voor hem te weſen:want het veel gaen en komen, en andere bewegingen des lichaems, verſtroyen gewis het inwendighoverdencken,en 't is onmogelick ſich ſuiver met Godt t'onderhouden in d'uitwendige be weginghen: want de geeſt des menſchen is niet be quaem om volmaektelijk aendachtig te zijn op twee verſcheideſaken in een ſelfde tijt.Yder van die moet haer beurt hebben, om een ſaek wel te doen. Uwe
# is altijt beſig met verſcheide en verſchillige ſa en in een ſelfdetijt:uwenaertſeer werkſaem zijnde helpt deſe # en het bedienen van uw ampt verſchaft geduurig ſtof, om verſcheideſaken t'faem te werpen, en te verwerren : ſoo dat noch het gee ſtelicke, noch het tijdelicke fijne volkomene vol
maecktheydt kan hebben : en uwe ziel
W!
-
ſt w
# VOI
14
Dattegroote bevvegingen beletten de
volmaecktelick de ſtemme Godts kan verſtaen. Het is wel waer, dat men ſomwijken eenige waerachtighe ingevingen ontfanght onder verſcheyde andere uyt wendighe-beſigheden, maer fy zijn nimmer ſuyver, vermenght zijnde met onſe eygene gedachten en in beeldinghen; en derhalven mogen ſy als verdacht worden ghehouden: want ſoolangen tijdt, als een perſoon niet is gheſuyvert van alle fijne verkeerde herts-tochten, ſoo ſullen ſy hem beelteniſſen, over
een komende met- ſijne driften, voorbrenghen; en lichtelickonſe natuurlicke bewegingen doen nemen voorgoddelicke ingevingen, welcke wy niet ſeker konnen onderſcheyden, ſoolangen tijdt als alle de
krachten van onfe ziel niet ten vollen zijn toege-ey gent en onderworpen aen Godt, door een volkome newille, van niets meer te willen, te beminnen,noch te wenſchen, dan't gene hy wilt,bemint en wenſcht; hebbende vernietight in't vyer van deſe offerande,
alleonſe genegentheden, wenſchen en vermakelick heden, en denloop geſteuit van allerhande natuur licke begeerlickheden, die niet meer konnen heer ſchen, in de ziel die de ſtemme Godts wil verſtaen, em dat fy het licht fouden uytdooven, 't welck hy gheduurigh voortbrenght in de ziel die hy beſit; en maken dat ſy dit licht niet fiet, dan alleen by toeval, of op de wijſe van een blixem-ſtrael die lichtelick voorby gaet, of wel, ſy ſiet het licht Godts, ſoover wert onderhaer natuurlick licht, dat het haer on
mogelick is, het een uyt het ander t'onderſcheyden, en gheduurigh taſt te wande len, in eenen ſoo ſchoonen dagh. Want het licht Godts isſoo helder, als de Sondes middaghs; maer onſe herts-tochten zijn ſoo vele wolckendaer voor verſpreyt, die maken dat de ziel het ſelfde niet ghe
#
waer worden kan. De liefde, de haet, de vreeſe, de
hoop, de droefheydt, de blyſchap, en and:
#
CCTGIC
Stemme Godts te verſtaen.
15
keerde herts-tochten onſe ziel vervullende, verblin
w
den die ſoodanigh, dat ſy geen andere ſaken ſiet,dan 't gene haer gevoeligh en behaeghlick is, niet geern aennemende, 't geneteghen hare driften ſtrijdt, en dus van ſich ſelven vervult, is ſy niet machtigh het licht Godts tºontfangen,even gelijck een vat vol wa ter, niet machtig is de wijn t'ontfangen, ſonder eerſt van fijn water geledight te weſen, anderſins verderft de wijn, of wordt vernielt ſonder voordeel. Inſghe lijcks kan eene ziel het woort Godts niet ontfangen, ſonder te voren gheledight te weſen van alle haere hertstochten,en eygene begeerlickheden. Ick weet wel, dat Godt ſomtijdts ſpreeckt tot onvolmaeckte zielen, in hare gebeden,ja ſelfs in andere beſigheden, maer dat woort brenght fijne werckingh niet voort,
ſoolangen tijdt men voor ſich ſelven niet is gheſtor ven. Het is gelijck het zaedt op de ſteenachtige aer de, of onder de doornen gheworpen, het eene ver drooght van vochtigheydt, en 't ander wordt verſtickt onder ſorghen en aftreckingen der beſlachelickheden des werelts. Ickſie u aen, als een
#
ſoodanigh geſtelt perſoon, die ſomtijdts het woordt Godts hebt ontfanghen, ſonder dat wel te verſtaen, noch oock te volgen, uyt oorſaek van de beſigheden en ongedoode herts-tochten, van welcke uwe ziel noyt genoeghſaem is geſuyvert geweeſt, om die in gevingen welteverſtaen, en de ſelfde te volgen. Ick gheloof dat de tijdt is ghekomen, dat hy uwe ziet
gantſch ledigh begeert, op dat hy die ſoude moghen vervullen. Daerom, leghthy u vaſt in't bedde? ſooft hem daer over, want het is een treck van fijne liefde.
8
:
# # # geweeſt van uwe eygene genegentheytofme #
Ghy ſoudt gelooven, ghelijck het waer is, dat alle uwe voorige • nootſakelicke of godtvruchtige zijn geweeſt, maer ghelooft my, dat er altijdt wat onder verg is -
-
-
-
1CKC
-
16
Dat te groote bevvegingen belettende
licke inſicht. Indien Godt u nu wiltſuyveren en daer van ledighen, belet hem niet: uwe bedrijven die voorheen voorgoedt ghegaen hadden, ſouden nu quaedt weſen: en dewijl ghy meer licht hebt gekregen, ſoo wandelt in het ſelvige. Gelooft dat er niet dan een eenighe ſaeck noodigh is, als Godt te hooren, en hem te volghen, alle de andere zijn niet dan onnutte belemmeringhen. Men kan in deſe we relt niet leven ſonder te
ſpreecken
en te wercken :
maer nerghens moet men ſich aen verbinden, dan al
leen aen die eenighe noodighe ſaeck, alle het andere doende om tot de ſelfde te geraken, of by wijſe van voldoeningh, ſooghelijck de meeſte ſaken geen an dere vlijt vereyſſchen als de voldoeningh van fijne plicht. Voor my ick ſie, dat er ſeer weynige ſaken op aerden zijn, welkers derving niet al ſoo veel eere aen Godt brenght, als hare genietingh. De Godts
dienſtige bedrijven en kerckelicke plichten worden dickwils voldaen, ſoodanigh dat de menſchen en de Duyveldaer uyt meer eeren ontfanghen, dan Godt wel ſelfs doet. Indien ghy op deſen Kerſdagh niet uytgaen kond, daer is Weynighaengheleghen,Godt ſal alſoo wel geboren worden in uwe ziel wanneer ghy te beddelicht, als of ghy in uwe kerk waert. Godt is een geeſt, en maeckt ſich deelachtigh in den geeſt. Men moet alleen ſtille zijn en Godt laten
#
wercken. De binnenſten der herten zijn ſijne waer
achtige tempelen, laet ons hem daer in den geeſt en
waerheydt aenbidden; alle het andere is niet dan ydelheydt, en tijdt-verlies, dewijl wy nergens an ders toe zijn geboren, als om hem te beminnen. La
ten wy nerghens anders aen vaſt blijven: want al dat Godt niet is, is nietigh, en Godt alleen is het
ware goedt. Woelt onder de beſigheden, als in onverſchillige ſaken, maer houdt altijdt uw hertaen
Godt geveſt, niets beoogende dan alleen fijne “#
Van het onderſcheyden der Geeſſen l |
17
Al of het ſchoon ſchijnt dat onſe beſigheden ſtrek kenter eeren Godts,ſoo heeft hy ondertuſſchen dik wils het minſte deel daer in: het zijn niet dan ſchijn
baerheden die ſich ſoo vertoonen aen ons kort ghe ſicht, en voor Godt zijn het in der waerheit niet dan
menſchelijke vernoegens, die geenerhande goedt in onſe zielen indrukken. Let eens naeuw van naby, hoevele godtvruchtighe werkken gy hebt voor de Kerk, voor de armen, of andere evennae ſten, eer dat gy my kendet, die in uwe ziel veel minder liefde Godts, en oprechte deugden voort - gebragt hebben, dan uwe oefeningen hebben ghe daen in 't onderſoekken der Heilighe Schriften, nu drie of vier jaren geleden. Zijt gy niet een gheheel ander menſch geworden, in minder te werkken? En , indien gy noch meer ſtille waert, gy ſoud geduurig noch meerder vorderen. Ik hael dit uit mijn eigen
#
, ervarentheit, dat in den weg der volmaektheit, ly den beter is als werkken. Nochtans is het goet voor een tijt te werkken in goede ſaken, tot dat onſe wil lens geheel aen Godt opgeoffert # zijn, maer
ſoo haeſt als men gant engaer aen hem is overghe, Het is genoeg dat onſe eighene wille hem niet ver geven, ſoolaet ons ſtille zijn, en hy ſal alles doen,
hindert, nochtans moet men ſijn verſtant geen ghe weldt aen doen of moeielijck vallen om dus ſtillete
zijn: het is genoegh alle de werkſaemheden ſoete lijck heen te werpen, in de gheleghentheit die ons : voorkomt. Indien het bedrijf 't welk wy moeten doen enkelijk is tereeren Godts, ſoo moet men ſeg
1.
gen, Heere; ik verſtae noch vermag niets werkt
#andeſe daad in ny, ik # eenvoudig en los, ge #Tijk een kindt dat het welbehagen ſijnes Vaders ver #acht, en als de #ek wel gelijkt,ſoo moet men hem #daer voor bedankken, en als ſy niet volgt, ºoo moet men hem loven, datBhyſijnen heilighen wil in ons Al-, volbrengt
18
Van het onderſcheiden der Geeſten.
volbrenght, teghen ons wenſchen, 't welk dikwils quaet, of onbeſcheiden is. En dus ſal onſe ziel altijt vernoegt en vroolijk blijven, en Godt ſal ſijnenluſt in haer nemen, haer met zegheningen vervullende: want hy ſchept ſijnen luſt in met de kinderen der menſchen te zijn, die hare levens aen Godt hebben
opgeoffert , en hare willens aen de fijne onderwor pen: deſe zijn de rechte kinderen der menſchen met welke Godt ſijnen luſt neemt; hy vericht haer, en
vervult haer met blijſchap en volmaekt vernoeghen. Want de ziel die haren Godt beſit, ſou niets meer
konnen wenſchen : ſy bemint en begeert niets meer, dan't gene ſy gevonden heeft. Hier van koont het, dat ſy geen eighene wille noch begeerte meer heeft, om iet anders te weten of te leeren, dan't gene Godt haer mededeelt in 't binnenſte van haer:ſy is nergens om verleghen, ruſtende alleen op haren wel gemin den, die haren eenighſten leids-man, verlichter, en vertrooſter is, die nimmermeer verandert, en noit
kan vergaen. Ofſchoon heel de weereld het onderſt
opperſt keerde, hy blijft beſtendigh, altijt getrouw, en vereenigt met de ziel die hem in der waerheit be mint. Ghy gevoelt noch alle deſe werkkingen niet, om dat gy niet volkomentlijk kinderen der menſchen zijt: maer ik hoop, dat gy in korten ſoodanigh ſult worden. Daer is niemand waerachtigh menſch, als Godt. Jeſus Chriſtus noemt ſich een Soon des men ſchen, omdat hy is geteelt in de wijsheit des Vaders, en in fijne eenigheit blijft. Deſe Jeſus Chriſtus heeft oock kinderen geteelt uit fijne wijsheit ( welke niet anders in als die des Vaders)ghelijk fijnes Apoſtelen en Diſcipulen, die ook vele kinderen geteelt hebben
in de ſelfde wijsheit, waer uit noch andere voort ge teelt moeten worden tot aen het einde des weerelds
Maer helaes! daer zijn huidenſdaeghs ſoo weinighe
kinderen der menſchen, dat men niet weet waer diet6 --
---
VWat men vast moet ſtellen 19 te gaen ſoekken. Yder een wilt den naem draghen van kinderen der menſchen, om dat ſy van haer door het vleeſch zijn geteelt, ſonder te begrijpen, dat er geene kinderen der menſchen zijn in den volmaeck
ten ſin, dan degene, die beſitten en oefenen de leere Jeſu Chriſti? Want indien het anders was, ſoo ſou Jeſus Chriſtus leugenachtigh bevonden worden, als hy ſeit, dat hy ſijnen luſt neemt in met de kinderen der menſchen te zijn; dewijl ſoo groote menichte
v
ondervinden, dat ſy geen vernoeging gewaer wor den in hare zielen, maer integendeel geduurige ont ringen van droefheit en tegenheden, 't welk veel eer te kennen geeft dat ſy van Godt verlaten zijn, dan dat ſy ſouden onder de welluſtigheit weſen, welcke, hy ſeit met den kinderen der menſchen te hebben. Door hoe vele verſcheide ontroeringhen word de menſchen bewogen geduurende ſijn leven?'
#
het is niet dan een geduurige ſtrijd ſonder ruſt, on
ſtantvaſtig gelijk de Maen, ſonder vaſt en ſeker ver noegen. Indien Godtſijnen luſt daer in nam, daer in, ſou niet anders konnen weſen, als volmaeckte bly ſchap: indien hy daer ſijnen luſt niet in neemt , heft is een teecken dat wy geen kinderen der menſchen, zijn. Word dat toch heden. Ondertuſſchen blijf ik, te -
-
' •
-
, MY N HE E R.,
, »w
-
. -
nu - ''
Vwe ſeer ootmoedige Dienareſſ: , *
,
3 ºrt . * A. B, ,
,
Vyt Mechelen, dan 27. December, 1666. H: f,
,
,
.
,,'
2:
,
'
't '
't
s
,,f .
#
*
. .
,
- -D
»
»
- 11-9
B2 -- -
tº ' - ;
- - - , (*. ..
'' , 'V "'- ; f.
VIER
Pag,zo
V 1 E R DE B R 1 E F. Aen een Verſorger der Zielen. -
º
Dat het onnut beſoekken,en 't onderhouden der menſchen, verhindert ſich met Godt t'on derhouden. Mijn Heer,
--
-
L Aet het u niet verdrieten, dat ik u niet koom be- ;
-
ſoekken; dewijl mijn beſoek u niet lichamelijk
kan ghenefen, noch ook aen uwe Ziel eenighe vol maektheit toebrengen. Soo langhentijt wy de vry heit niet hebben om van Godt openhertig te ſpre
ken, ſoo zijn onfe onderhoudingen ydel, gebrek kig, of ten minſten onnut. Voor my ik acht maer tijt verlies, al het gene niet ter eeren Godts word | ghedaen, en wat eereſou Godt hebben van een me-t nigte onnutte woorden, die noch aen het lichaem, noch aen de ziel geen voordeel konnen brengen? In-f
dien men reekening moet gheven van yder ydeki woord, met meerder reden van de ydele bedrijven. : De beſoekken die gedaen worden , uit beleeftheit, betamelijkheit of ghevoeghelijkheit, gaen in mijn verſtand ten minſten voor ydele bedrijven: Want meeſt dienen ſy ſlechs tot beletwan mijn inwendig onderhoud, 't welk ergher is danydele bedrijven te zijn; aengheſien ſy benemen het licht en de liefde, welke men gevoeliglijk t'allerſtond in de eenſaen heit kan ontfangen: en dit brengt groote ſchade aen de Ziel, die ſonder voordeel ſich laet verrukken in
diergelijkke onderhoudingen. Ik ſeg ſonder voor
deel, om dat wanneer deſe verrukking geſchied, tot meerder volmaektheit van onſe Ziel, of van die # CS
|
Het beſoekken kan ſchade brengen.
* 2I
ſes naeftens; ſoo word Godt daer door meer ge-eert, en onſe Ziel krijgt grooter vergelding, om fijne ee regeſtelt te hebben voor haer eighen ruſt en byſon der vernoegen: maer wanneer dit daer niet bykomt, ſoo zijn de Converſatien of quade, of onverſchilli
ge, of onnute; en voor de perſoonen die het on
derhoud met Godt hebben gevonden, zijn d'onver ſchillige of onnutte gewiſſelijk quade, om dat een oogenblik van dit onderhoud meer te achten is, dan
alle de ſchatten des Hemels en deraerden. Dierhal ven neemt het niet qualijk, dat ik daghelijks u niet koom beſoekken in uwe Siekelijkheit, omdat d'Er varentheit my heeft geleert, dat de perſoonen, die rontom u verkeeren, niet geſtelt zijn, om voordeel uit mijne woordenſe trekken, maer dat ſy in tegen deel daer door wel eerſouden verbittert en verer
gert worden. Wat uwe perſoon belangt , ſy kan geen voordeel doen met onverſchillige praet te hoq
ren, om dat ſy verplicht is den heelen dach lang die overtolligte hooren van ſoo vele onderſcheideper ſoonen. En indien men ſocht iets in 't byſonder te ſpreken, dat ſou de driſten opwekken van de gen; die noch niet gedoodet zijn, die de geeſtelijke ſa ken voor natuurlijke ſouden nemen: Want het licht
der Sonne, mishaegt altijt de # die ſwakke oo gen hebben. Dierhalven blijft ſtil en geduldig, tot dat Godt u de gheſontheit geeft, en vryheit om ons vryborſtigt'onderhouden van de w# ſijne liefde. De wonde van u been, dunkt my een midde
te weſen, om u meer ruſt en ingetoogentheyt te ge ven; maer de Duyvel verwekt verrukkingen # door vroome lieden, op dat hy de voornemensvan
Godt mogt verbreken. Indien ik in uwe plaets was, ik ſou my met het lichaem geruſt en met de Ziel aen Godt vereenigt houden, hem t'aller uur een offe:
rande van mijnſelvenBopdragende, om te lyden, of 3 " " " tever -
/
--
22.
Dat de verſmaedheden der menſchen
te verblijden, ja te leven of te ſterven na ſijn welbe hagen, latende alle het overige in fijne beſtieringen wille; en dan ſal alles nauwen wenſch uitvallen:want
indien onſe wille met Godt vereenight is, ſoo ſullen ſelfs de tegenſpoedige ſaken ons voorſpoedigh zijn, en niets ſal ons komen ontbreken ; 't welk ik u toe
wenſch uit de grond van mijn ziel, verblyvende,
MYN HEEE, Vwe Seer ootmoedige Dienareſſe, A. B. 1
Uyt Mechelen, den 6. December, 1666. W Y F DE
-
- -
B R 1 E F,
Aen den ſelfden.
''
Dat het ſchmaken dermenſchen voordeeliger is om met -
Godt te vereenigen,dan haerpryſen en eeren. Mijn Heer,
I# verwonder my,hoe gy gedachten kond hebben om te miſtrouwen van myne vriendſchap;nadatgy kent, dat ik niet anders in u beminne, dan
Godt , die
niet minder beminnens waerdig is in de ſmaetheyt, als in de eeren, om dat hy altijt even veel te achten blijft:deſe toevallen van eere en ſmaedheit, konnen
de achting, die ik hem ſchuldig ben, in 't minſt niet veranderen.Sij is altijt in haer ſelven gelijk, ſoo op denberg van Kalvarien, als op den berg Thabor. In dien gy in verſmaedheit zijt,ſoo bemin ik u toevalli ger wyſe meer, dan in de eere,en in de voorſpoed,om dat ik door ervarentheit weet, dat de Ziel meer ver
eenigt is met haren Godt,in lijden, dan in verblijden, wat dit leven belangt.Alonſe blijſchap,eere en ruſt, moet beſtaen in de hoop van 't toekomende, ſonder ſelfs voor het tegenwoordighe eenig heil te wen ſchen,dan alleen van gantſchelijk opgeoffert te zijn met lichaem en ziel aen ſijnen heiligen wille. Ik heb meer vernoegen,in aen te merkken uwe tegenwoor
dige verſmaedheit,dan uwe vorige achtingen om dat de weg van verfmaedheidt altijt vaſter en ſekerder is
tegen onſe vyanden,dan die deslofs, om de ſwakheit -
Van
:
voordeelig Kjn, om met Gods te vereenigen. 23 van onſe verdorvene natuur, die altijt ſich neigt tot ſaken die hare ſinnen behagen, veel eer als tot die
Godt behagen. Derhalven is het fijn groot verdragen van onſeſwakheit, wanneer hy ons verloſt van de
achting der menſchen, die als altijt veranderende Manen zijn ſonder vaſtigheit,d'een tijt beminnende, en d'andertijt hatende. De ſelfde ſaek die een jaer
goetwas,ſal het ander jaer quaet genoemt worden, ofſchoon ſy geenſins verandert is,dan alleen ſomtijts tot beter.Waer uit men kent, hoe ſwakken ſteunſel
men op de ſchepſelen heeft,en waer door beveſtigt word,dat alles wat Godt niet is, niets is. Deſe grond doet my alle uwe en mijne wederpartijders verach ten, die met al haer quaetwillig woelen, ons niet be ſchadigen konnen. Wanneer wy hem maer getrouw blijven,ſoo is het weinig dat ſy onskonnen ontnemé, al was het ook het leven, dewijl ſy onſe zielen niet
konnen aenraken, die alleen te achten zijn, om dat ſy de beelteniſſen Godts dragen , die haer beſchermt.
Laet ons met een vaſtentret voortgaen in dit geloof, alle deſe Manen onder onſe voeten vertredende,en
deſe Godt des vredesſalonſen twiſt betwiſſen te ſij ner tijt.lk ſou ondertuſſchen geen ſchuldighe plich ten willen verſuimen, om my te
# tegen
deſe Vyanden, met het Gericht en de reden, om dat onſe volmaektheit wel verkreghen ſal worden door
de genade Godts, ſonder dat die uitghewroght word door den prijs van de verdoemenisonſer Broederen, die dikwils door onſe lijdſaemheit ſouden vererghe ren: maer deſe verdedeging moet geſchiedeniſonder
verkeerde herts-tocht. Daer moet ergernis komen, maer vervloekt is hij door wien ſy koomt. Indien nie mand de deugt beſteed,ſy ſou niet beproeft noch be kent worden. Hierom is het, ſeg ik u te goeder uur, # de menſchen u verſmaedheden aendoen. aer mede ik blijf,
MYN HEER,
Vwe ſeer ootmoedige Dienareſſe
A. B.'
Uyt CMechelen,den 13 jan. 1667.
B 4
Seſte
Pag, 24
-
-
S E S D E
B R I E F.
Aenden ſelfden.
Hoe men het ongelijk, en den hoon moet ver dragen. Myn Heer,
M Ydunkt dat er ſtrijdigheit is in
verſcheide ſa
-V1 ken, ontrent uw bedrijf en het mijne.
Voor eerſt acht gy 't lijdſaemheit, 't ghene ick wreedheit tegen onſen naeſten acht, by Exempel; yemand ſal qualijk ſpreken van u, of u eenig onge lijk doen in eer of goederen, gy ſoud dat willen ver dragen, ſonder acht te ſlaen, of dit niet koomt
quetſen de eere Godts, of niet eenige
#
brengt aen ergens eenig godvruchtig inſicht: of we indien het ſclfde de Conſcientie niet queſt van die
dat bedrijft, ſoo denkt gy alleen den loon van ghe duldigheit te ſullen genieten, met dat te lijden. Enick doe heel anders: Eerſt ſie ick, hoe quaet
die ſaeck zy, ofſy wel ſou verhinderen de voorne mens van Godt, of de volmaecktheidt mijnes even
Naeſtens, of wel, of hy die dat doet Godt niet verſtoort met het ſelfde bedrijf: En wanneer ik een
vandeſe dingen gewaer word, ſoo bevlijtige ik my met al mijn vermogen, om eenigh hulpmiddel daer tegen te brengen, of te beletten dat het ſelfde quaet,
niet volherde of aenwaſſe; en indien er eenig hulp middel tegen te ſtellen is, ſoo ſpaer ik noch goede ren, noch moeyten, om dat te verbeteren, ghe
loovende Godt te dienen, en ontrent mijnen nae
ſtenliefde te oefenen ,
met hem ſijne miſdaedt te
doen ſien: maer indien het quaet dat men “# my . . ... • ' - zº *-* * * *
t
er
--
--
*
doet.»
-
Van het ongelyk te verdragen,
29
2
doet, ofteghen mijnen naeſten, of teghen de eere Godts ſelfs, niet is te helpen, en het my gants on moghelijk zy, door wat middel het ſou mogen we ſen, eenig hulpmiddel daer ontrent te brengen,dan is het myeerſt geoorloft de vrucht der lijdſaemheidt te ghenieten ; maer eerickdeſe voornoemde plich
ten aenghewendt heb, ſoo dunkt my deſe lijdſaem heyt, ſonde voor mijne ziel, en wreedheit teghen mijnen naeſten te zijn, wiens Saligheidt ons alſoo waerdig moet zijn als de onſe, om de Wet Godts te vernoegen, die ons niet toelaet, onſe eigene vol
maektheit te ſoekken met gevaer van de verdoeme niseenes anders. Het lijden van onverbeterlijcke
qualen ſal ons altijt ſtof genoeg verſchaffen, om on ſe deugt van lijdſaemheit te oefenen, ſonder ons te verrijcken door het verlies eenes anders. Siet hier
mijn gevoelen, 't welk gy noch niet genoegh hebt doorgrond. Daer is ergens geſchreven, dat de ſon den van andere, onste laſte geleght ſullen worden, op veelderley wijſen: Waer van de eene is; het qua
de niet verhindert te hebben, wanneer wy dat kon den verhinderen, 't zy met ſich daer tegen te ſtellen, of met het ſelfde te wederſtaen : ja menſondigt wel
ſelfs met dat te verbergen voor den genen die 't ſou de beletten. Dit ſoo zijnde, hoe denckt ghy wel te doen, met het ſelfde te lijden, ſonder eenige moei
ten van wederſtant by der hand te nemen? Dit is een verblindheit des geeſtes. Want of wel Jeſus Chriſtus geſeyt heeft, dat men oock ſijnen Rok moet geven aen die onſe Mantel neemt ; ſulks moet niet verſtaen
worden, dat men den diefſou behulpig en gunſtigh zijn, met hem ſijnedievery toe te ſtemmen; maer het is te leggen, dat men het quade niet moet weder
ſtaen door een ander quaet; als ſoude zijn doorſlaen, door beleedigen, of door het dooden van den Dief, die ons den Rok wilt ontnemen. Integendeel moet B 5
II, CIl
26
Van het ongelijk te verdragen,
mengoet voor quaet vergelden, om dat een weldaed veel eer het hert van een booſdoender raekt dan het
ongheval dat men hem toebrenghen kan, doch dit moet altijt vaſt gheſteldt zijn, wanneer het ons niet
mogelijk is het quade te beletten. Dan moet men van de nood een deught maken, met te geven aen hem, die ons het onſe ontneemt. Maer wanneer men dit
deed, als men het wel kon beletten, dan ſou men de
ſelfde diefte begaen, gelijck hy die den Rok ſteelt, als mede helpende tot de diepte, 't welk ſoo veel is, als die ſelfs te doen. En hy die een ſlag ontfangende op de wang, d'andere ſou bieden, ſou mede de ſelf-. de ſoude begaen, in geval hy wel kon beletten niet geſlagen te worden. Men moet altijt deſe onmacht
vaſt ſtellen, van het quade niet te konnen beletten, eer men dat ſou willen lijden: 't welk genoegh ver
ſtaen kan worden, om dat er geſeyt is, indien ghy gedrongen word een mijl met yemand te gaen, gaet tweemijlen met hem. Deſe vaſtſtelling van dwank, verplicht ons tot liefdadigheydt, om altijt het hert
des quaet-doenders door goedt doen te verfachten, wanneer wy hem door andere middelen van het qua de niet konnen doen afſtaen. Even eens is het, als
Jeſus Chriſtusſeydt, dat men moet gheven aen die eiſcht: dit is niet te ſeggen, dat men alles ſou geven 't geen van ons ge-eiſcht word, of onſe goederen te leenen, ſonder te wijkken van de ghene die te leen
verſoecken, om dat dit de deftigſte lieden ellendig ſou maken, niet genoeg konnende behouden voor hare noodſakelijkheit. Indien men moeſt leenen aen alle die 't ſelfde eiſſchen, ſoo ſou deſe liefdadigheit
ſeer qualijk geſchikt zijn; de Rechtveerdighe ſou in armoede, en de godlooſe in overvloed ſitten. Godt de volmaeckſte Rechtveerdigheit zijnde, kan geen onrechtveerdighe wetten maken, noch ons ſooda
nigeraed-gevingen mededeelen. Men moet w# Ver aCIl
|
Van het ongelijk te verdragen.
27
ſtaen, 't genemen te doen of te laten heeft, of an dersſouden wy groote miſlagen begaen, ſonder dat te weten: En hierom is de voorſigtigheit de groot ſte van alle deugden, om dat ſonder de ſelvige onſe beſte daden quade ſouden worden. Het is geen deugt goet te weſen, indien onſe goerheyt niet met gereg heyt verſelt is, die blind moet zijn, ſonderyemand aen te ſien, werkkende altijt gherechtelijk en wae rachtiglijk, ſoo aengaende ſich ſelfs, als aengaende ſijnen naeſten in ſoodaniger wyſe en gelegentheit als het ſou mogen weſen, ſonder het onrecht te verdra gen van Groote, noch van kleyne. Deſe blinde Ge rechtigheydt raet niet alleen de Richteren der Richt bankken, of de Overigheden der Volkeren;
maer ſyraekt oock alle perſoonen in haer byſonder: Want Jeſus Chriſtus heeft tot een ydergefeyt, dat men alle gherechtigheydt moet voldoen, waer uyt men verſtaet, dat men gheen onghelijckaen andere moet doen, en ook niets ongerechtigs van haer verdragen, wanneer het in onſe macht is haer te be letten. Maer wanneer de laeſte tyden ſullen gheko men weſen (die nu naby zijn) dan ſal het goedt zijn
: :
deſeraed ghevinghen Jeſu Chriſtina de lettertene men, en den Rok te gheven aen die ons den mantel ontneemt, en alle andere diergelijcke; om dat men
dan niet meer te pleyten ſal hebben teghen de godt looſen, vermits ſy de macht en Heerſchappye over de goede ſullen hebben, die hen niet meer ſullen konnen wederſtaen dan met het gevaer hares levens: Want de Duyvelſal dan doen door geweld, het ge nehy nu door liſtigheden doet , en of ſchoon het booſe nu alleſins de overhand heeft, ſoo is het noch
ſonderſijne uytwendige wreedheyt van de lichamen te dooden, 't welk het binnen korte tyden ſal doen. Derhalven moet men opentlijck het quade weder ſtaen, ſoolang men eenig het geringſte aCT
hulp",
-
in
-
-
-
-
23
Van het ongeljk te verdragen.
daertegen kan brengen, om ten minſten te beletten,' dat het niet ſoo groot ſoude zijn, indien wy dat niet konnen vernietigen, ſonder, door een ſwakke na tuurlijcke goetheyt, de ſonden van andere te lijden en te verdragen, welcke wy door Chriſtelijke lief de gehouden zijn te beletten, ſoo veel in onſe magt is. En indien wy zijn ghehouden te gheven of telee nen onſe goederen aen die ons de ſelfde eyſcht in ſij - nen nood, ſoo dat hy van honger ſoude vergaen by gebrek van onſe byſtant, om dat hy die nergens an ders bekomen kan, wy doot ſlaeghersſouden voor Godt zijn, als of wy hem met een mes gedoot had den: met meerder reden zijn wy gehouden, de ziel van onſen naeſten te hulp te komen , die verlooren ſougaen, indien wy ſonder een woord te ſpreken, ſijne boosheden en verachtingen, of het ongelijck,
dat hyaen ons lichaem of onſe ziel doet,wilden lij
den. Denkkende de deugt van lijdſaemheyt te oefe nen, ſouden wy een gróote miſdaed begaen, en me de-werkken tot fijne verdoemenis ſonder dat te we ten: Want dikwils ſou ſich de Sondaer bekeeren, in
dien fijne ſonden aen den dach quamen, door het verweeren desgenen die daer door beleedigt is. De ſchaemte voor de menſchen heeft dickwils meerder
kracht op de godlooſe, dan de vreeſe Godts; en de Sondaer is gemeenelijk ſooſeer verblind in fijne ſon
de, dat hy ſich inbeeld wel ghedaen te hebben, tot dat een ander daer overgevoelig is, en hem ſijn on gelijk doetſien: hier door moet men noodſakelijck het quade wederſtaen, om aen Godt te voldoen die de gerechtigheyt is, aen fijne Conſcientie, en aen de welvaert van ſijnennaeſten. Indien wynaeuwkeu rig willen aenmerkken de redenen die ons ſomtijdts
wederhouden van ons te verdedigen tegen onſe Vy anden, wy ſullen bevinden, dat het de deught niet
is die wy ons inbeelden, maer veel een
aire CT
-
Van het ongelijk te verdragen, 25 herten, een leuye loomheydt uyt vrees van ſich te vermoeyen, ofwel een kleinmoedigheydt van ſich niet te durven ſtellen teghen een die kloekker is dan
wy. Dit alkoomt uyt de verdorvene natuur, en niet uyt de geeſt Godts, die altijdt de gaeve van kracht heeft, om ſich tegen het quade te ſtellen , en geen ongerechtigheyt lijden kan, niet meer in de perſoon die men bemint, dan in andere van ons even naeſten.
Deſe gave van kragt doet het goede beminnen,waer men dat vind, en het quade haten, in wat perſoon
men dat mag ontmoeten. Hier op bid ick u wel naeu te willen letten, op dat gy in alle ſaken aengenaem by den Godt der gerechtigheit weſen moogt; 't welk u wenſcht die verblijven wilt,
--
Min Heer, Uwe ootmoedige Dienareſſe
-
Vyt Mechelen,
A. B.
den 15 January, 1667. .
..
tra w
s Ev EN DE B R 1 E F. Aen een Prediker. - 2
1.
.
e -
.
Hoe de Geleerde en VVijſe deſes tyts moeten kinderen vvorden,
v: 2 x
7 3 ki,
-Myn Heer,
'
ſ
t .
... ..
. - -
.. -
-
| | ||
W#neer Chriſtusgeſtil heeft indien gynierbe % keert zijt, en geworden alsdeſe kleine kinde ren, ſooſult gy in 't Koninkrijke der Hemelen niet , ingaen
3o Van het ongelijk te verdragen, ingaen, ſoo ſprak hy ten deele tot ſijne Apoſtelen, die de Kinderen beletten wilde tot hem te komen,
maer in volkomentheit en volmaektheit ſprak hy tot de huidenſdaegſche Geleerden: Want d'Apoſte
len waren eenvoudige, en niet ſeer wijd van kinde ren gelijk te zijn, hebbende meeſt noch letteren noch ſtudien, ſeer na komende by de kinderlijke eenvoudigheit ; maer de menſchen huidenſdaegs noemen vele ſich Apoſtelen, hebbende den dienſt Jeſu Chriſti in hare macht. Doch ſy zijn ſoo vervult van hare eigene wijsheit, dat ſy geenen anderen God kennen,dan de wetenſchap die ſy door hare leer-oef feningen en moeiten verkreghen hebben. Tot deſe is het dat Jeſus Chriſtus ſich wend, haer ſeggende door eenenprophetiſchen geeſt ; indien gy niet be keert zijt, en geworden als kleine Kinderen, ſoo ſult gy in 't Koninkrijke der Hemelen niet ingaen.Ik heb groote verborgentheden te verklaren van dit Ko ninkrijke der Hemelen, maer de Hoovaerdigheit van het verſtand der menſchen verhindert my het minſte daer van t'ontdekken. Want indien men haer
wilt doen ſien in de H. Schrift , ſy ſullen terſtond denkken, dat ſy het beter weten, dan ſy die de ſelfde noit hebben geleert: en indien men haer ſeit,
het ſelve te hebben door byſonderlijke openbaring, ſy ſullen terſtond ſich ſtellen om dat t'onderſoek ken; en daer is geen ſoo kleinen Domine, die ſich niet ſal gelooven donderſcheiding der geeſten te hebben, en duiſent bewijſen begheeren, of deſe
geeſt van Godt, of van de Duivel zy, ſonder dat ſy de bequaemheit hebben van oit d'een of d'ander te onderkennen. Dus ſou dit anders niet zijn dan tijt verlies, en onnutte beſigheden der vernuften, waer door de menſchen ſich berooven van de wonderen
Godts te kennen, welke men moet verbergen, tot
dat men de Menſchen bekeert ſal vinden, en als klei InG
VWat men vaſt moet ſtellen om de vvaerheyt,&c. 3 t Pekinderen geworden, om den Evangeliſchen geeſt tºontfangen, die eenvoudig is, en niet met men ſchen wijsheden verſelt. Dit ſal ik verwachten, blij vende , Mijn Heer,
U we ootmoedige Dienareſſe A, B,
Vyt Mechelen, den 15. April 1664. A CH T S TE
*
B R I E F,
Aen een Godts gheleerde.
VWat men vaſt moet ſtellen, om de tegenvvor dighe vvaerheydt te ghelooven.
,
Mijn Heer,
G Hy ſu't altijt moeyelijkheit ſchriften, ſoo
in mijne # tijtgy nietvinden ſult bouwen op
de gronden hier na geſeit; die ſeer waerachtigh zijn de voor Godt, ook moeten dienen tot grond-leggin # voor alle de wonderen, welke hy aen de men chen wilt mede deelen; namelijk; Dat het nu den tijt is, in welken Godt het
volle verſtand van geheel de heylige Schrift ſal geven; 'tgene tot noch toe niet is geſchied,als alleen ten deele. ,
Dat hy de wijsheit der wijſen te ſchande ſal maken, en de voorſichtigheit der voorſichtigen vernietigen, ſoo wel in het goddelijke, als in het borgerlijke, 't welk tot noch toe niet is vervult geworden: want de wijsheyt der menſchen in allerhande wetenſchap pen is vermeerdert tot op deſen dach. !
Dat hy tegenwoordig fijne verborgentheden ſal openbaren aen de kleine, en die verbergen aen de groote en huidendaegſche Wyſen.
'
-f
Dat menfich moet bekeeren en worden als *# - - -- ---
- ; /
-
IIl
32 . .
WWat men vaſt moet ſtellen,
kinderkens, om in het Koninkrijk der Hemelen in te gaen.
-
Dat dit Koninkrijke naby is, en dat niemand daer in kan komen, als alleen de ghene die, ghelijk kleine ſuighende kinderen, deſe leere van het Koninkrijk des Hemels ſullen ortfanghen, Dat de H. Geeſt nu koomt de aerde vernieuwen, en dat hy alle waerheit en allegherechtigheit ſal lee ren. De verborgenſte geheimeniſſen ſullen ontdekt worden, en ghekent van alle ware geloovigen. Dat de Wet Godts, in allen ſin, hare volle vol
maektheit ſal hebben. Dat wy zijn in de volheit des tijts, waer in alles vervult ſal worden, en dat de H.
Geeſt ſich ſal verſpreiden over alle vleeſch. Dat d'A poſtelen niet dan een ghedeelte daer van ontfangen
hebben; ghelijck op den Bergh Thabor, ſlechs een ſprankel vertoont is geworden van de heerlijkheit eſu Chriſti in den vleeſche.
-
Alle deſe dinghen vaſt gheſtelt zijnde, # de waerheit ſoodanig is) wat moeielijkheit ſult gy vin den in ſaken te hooren, welke d'Outwaderen, ja d'A
poſtelen ſelfs niet hebben verſtaen; dewijl Jeſus Chriſtus hen dikwils geſproken heeft in gelijkkeniſ ſen, op dat ſy de dingen nietſouden verſtaen, die al Ieen moeſten geſchieden in de laeſte tijden, waer in wij tegenwoordig nu leven?
-
Wat moeielijkheit ſoud ghy konnen hebben, in alle de wetenſchappen af te leggen, welke gy men ſchelijker wyſe tot nu toe verkreghen hebt, dewijl deſe, die de H.Geeſt tegenwoordig opaerde brengt, de vervulling van alle wetenſchappen is? Soudghy niet geern een deel verlaten om de volle volkoment heit daer van te verkrijgen? _. . . .. . . .
: Wat ongelijkſoudgy den H. Geeſt doen met fijn
# ſpan keltie, dathy voorheen aen de # # ge
volkomen licht te verghelijken b
r
C
t
"
--
/
/
om de vvaerheit tegelooven.
33
gedeelt; of te verwerpen 't gene hy nu tegenwoor dig meerder wilt geven? Soudet niet beter zijn, van alle ſtudien of ſpecu latien af te ſtaen, en met ootmoedigheit des herten
te bidden, 'tgeen de Kerk voor deſen ſoo langen tijt bid t te weten; Koom H. Geeſt onſe herten
vervullen, en d'aerde vernieuwen?
Weet gy niet, wanneer Jeſus Chriſtus menſch geworden met de Prieſteren en Geleerden van die tijt verkeerde, dat ſy hem gebaet en vervolgt heb ben; ſeggende, dat hy de Wet Godts quam ont , binden, Daer hy ondertuſſchen die quam vervullen, en geenſins veranderen, gelijk ſy geloofden? En dat ſy om die reden hem hebben doen ſterven, e aen een Kruis gehangen, als een verleider des volks, en die nieuwe leeringen quam leeren ?
Sy ſcheenen eenige waerſchijnelijke redenen te hebben, om dat ſy de waerachtige Wet Godts had den, met de Offerhanden en Ceremonien ſeer wel
eſchikt in haren tijt, welke ſy wilden onverbreke
# ſtaende houden, en ſichyveraers voor hare Wet vertoonen; noit verſtaen hebbende, dat Jeſus Chri ſtus die moeſt komen volmaken, ofſchoon dat ſtont
in de H. Schriftuur die ſy in handen hadden. D'onwetentheit van dit verſtand heeft haer doen
komen tot ſoodanige ſpooreloosheden, dat ſy den Autheur des levens hebben ter doot gebragt, omdat ſy hem niet kenden, en niet wiſten wat ſy deden,
alleenigaenmerkkende, dat men eenige verandering bragt in de wijſen van hare Wet t'onderhouden, of in de Traditien by haer bewaert. Dit deed haer de volmaekſte middelen verwerpen, welke Godt wilde invoeren, om die te vernietigen, welke ſy ſoogroo telijks misbruikt hadden.
quam geenſins de Wet veranderen# omJeſus dat ſyChriſtus noit verandert ſal #rden Het is de # e
k
h
€9
.
ſtellen ,
€9'c. de; die daer geweeſt is van aenbeginne des werelds;
34
VVat men vaſt moet
en ſy ſal tot den einde toe duuren: maer de rºdde len om de Wet t'onderhouden, zijn op verſcheide
wijſen van Godt in verſcheide tijden gheſchikt ghe worden. Men heeft altijt Godt moeten beminnen;. maer niet altijt de ſelfde uitterlijke teekenen doen,
om deſe liefde te betuyghen. Men heeft niet altijt moeten beſneden zijn, noch ook altijt gedoopt, ge lijk met alle andere uitterlijke teekenen der Wet.De ſe middelen zijn dikwils verandert geworden; maer
altijt in volmaekter middelen, gelijck d'offeranden der beeſten, in de levendige offerande deslichaems Jeſu Chriſti, en d'andere godts dienſtelijke plich ten Jeſus Chriſtus heeft alles volmaektelijck her ſtelt, maer noch niet alles vervult.
-
Dierhalven moet de H. Gheeſt nootſakelijck ko men, die alle dingen ſal volmaken in de vervulling.
Deſen verwacht ik t'aller ſtond. Hy ſal over alle de nederige herten komen, die weten ſullen haer ver ſtandaen Godt t'onderwerpen, ſich eenvoudig aen ſtellende, als kleine kinderen.
Enghelijk Jeſus Chriſtus de Wet Moſes tot vol maektheit gebraght heeft, ſooſal ook de H. Geeſt
d'Evangeliſche Wet tot volmaektheit brengen, die volkomen en van yder te verſtaen maken, tot op den ſin van de letter, ſonder dat er een eenige ſylla be in duiſterheyt of onbegrijpelijkheydt overigh ſal
blijven. Dit verwachten trooſt my ten hoogſten, en doet my met blijſchap lijden alle de moeielijkheden deſes levens, onder de hoop van ſooghelukſaligen
leven, waer ik u lieden wenſch te ſien, in dit ver wachten blijvende, Mijn Heer,
-
e
-
Pwe ſter ootmoedige Dienareſſe, , Vyt Mechelen, din25 December, 1666. -
‘s
NEGEN
r
Pag:33
-
N E G EN DE B R I E F. Aen een Licentiaet in de Godtsgeleertheit.
Dat de Heilige Vaders geen volkomen verſtant van de Heilige Schriftengehad hebben,
-
Myn Heer, w-
U We ſtrijd ſmert my,
om dat ik geloof dat u de
Duivel die aendoet; dewijl hy u door geenen anderen weg kan verwinnen, dan onder godtvruch
#
tige dekmantels. meent u te trekken van d'een voudigheit des Geeſtes, door vreeſen van Godt te verſtooren, met andere lichten aen te nemen dan
die gy in de Schoolen geleert hebt. Dit is een door ##e argliſtigheit, waer mede hy de vroomſte ver Cld. A
Gy moet bekennen, dat Godt het verſtant noch niet heeft gegeven van alle fijne verborgentheden, welke hy de menſchen wilt openbaren, maer dat hy noch meer en meer fijne wonderheden ontdekt, en
dat hy't ſelfde ſal doen tot op het einde des werelds, en dat hy in de laeſte tijden een volmaekt verſtant van geheel de heilige Schrift ſal geven, 't welk ge propheteert is geworden van 't aenbegin des we relds,dat alles eindelik volkomen vervult ſal worden.
Gy kond ook niet twijfelen, dat alle de grootſte g werken Gods uitgewrocht zijn door kleine en ſwak ke ſaken, en dat hy ſwakke ſaken gebruikt om de machtige te beſchamen: niet konnende langer ont kennen, dat hy ſijne geheimeniſſen verbergt voor de Groote en de Wijſe deraerden, en dat hy die
openbaert aen de kleine, en dat het ſijn welbeha gen ſoodanig is. . -. WT . . . C 2 Wie -
W
..."
»
36 Dat de H. Vaders geen volkomen verſtant Wie kan nu nieuwe Wetten aen Godt, geven? is hy geen Souverein over alle dingen? Moet ſich het ſchepſel niet buigen onder fijne inſettingen, en ſich
onderwerpen aen fijne willens? Sou het geen groo te verwaentheit des geeſtes zijn, ſich te ſtellen te gen alle het gene van de Wijſe en Groote deſes wee relds niet is geleert geworden , en de lichten des Heiligen Geeſtes te bepalen, alleen aen het gene de Outvaderen van hem ontfangen, of met haer ver ſtand begrepen hebben? Seker dat ſou zijn de gena den Godts verkorten, en die binden aen ons eigen
verſtant en begrijp. Wie moet in deſe gelegentheit buigen, de menſch of Godt? Moet de Heilige Geeſt alleen fijne lichten en genaden mede deelen, ſoo veel, en op de wijſe als de menſchen die willen ont
fangen? Hy ſoude geen Godt zijn, indien hy dat deed, omdat 'er geen waerachtig goet is, dan't ge ne mede-gedeelt word.. Kan het oneindig goet wel ophouden? en indien het bepaelt was door 't gene het aen de Outvaders vergunt heeft, ſoo ſoud'et geen Godt zijn, die nimmer bepaelt kan weſen, alle menſchelijk begrijp te boven gaende, een on eindig gever van nieuwe genaden, die door eenvou dige en nederige herten worden ontfangen, tegen welke de wijſheit der menſchen geſtelt is - en de boeken te willen doorbladen, en de Schrijvers t'on
derſoekken, of ook de Heilige Geeſt waerachtig is, dat ſouweſen Godt aen de menſchen onderwerpen, en hare wijſheit voor d'eeuwige wijſheit doen gaen. De Kerk kan niet verbieden het licht des H. Gee
ſtes t'ontfangen, of ſy ſou de ware Kerk niet zijn: want geen Chriſtenen moeten ſich ſtellen tegen ſijne lichten, inſonderheit de Prieſteren en Godtsgeleer de; alle moeten ſyſtaen en trachten nadeſe Godde
lijke begunſtingen. Het is ſeer bequaem, dat ſy verbied de Heilige Schrift
van de H. Schriftengehad hebben,
37
Schrift niet uit te leggen naer ons eigen oordeel, dat dwalen kan; maer de H. Geeſt nimmermeer, die
blaeſt waer hy wil, ſonder aen de Wetten der men ſchen onderworpen te zijn, en het is ſeer licht te we ten waer hy ſijn woonplaets heeft, omdat hy in alle ſijne plaetſen ſijne vruchten voortbrenghts en ſijne gaven daer uitdeelt. Ik prys geweldig, de geeſten wel t'onderſoekken, om te weten, of ſy van Godt, of van den Duivel zijn, maer na dat men dengoeden gheeſt van den quaden wel heeft onderſcheiden, ſoo moet men hem vol
ghen, ofſchoon fijne leere heel de wereld 't onderſt opperſt mogt werpen, dewijl die tegenwoordig ſoo ſeer is verdorven , dat ſeer weinigh menſchen de waerheit kennen, en de meeſte de wederſtaen;
#
ſoo dat de gene die nu van Godt is aengenomen, ver worpen word van de Geleerde menſchen, die geen andere wijſheydt willen ontfangen, dan die ſy, of wel eenige andere haers gelijkken, ſich laten voor ſtaen te hebben, 't Geen wel te beklagen is, dat de weereld beſtiert en onderhouden moet worden door
-
wetenſchappen menſchelijker wijſe verkregen, en niet door den Heiligen Gheeſt; ghelijk het was ten tyde der Apoſtelen, en andere harer Diſcipulen. Ik geloof dat het grootſte quaet over de wereld ghe komen is, wanneer men daer ſchoolen heeft inghe voert, om dat ſy de lichten des Heilighen Geeſtes hebben verdooft ; ſoo dat hy, die daer mede be gaeft mogt zijn, van de geleerſte wederſtaenſoude worden, dewijl ſy doordronken zijnde van de we
tenſchappen der ſcholen, niet ſouden willen voor de goddelijke wijkken , inſonderheit wanneer die voort-geſtelt wierden door iemand ſonder letteren. Indien de Wijſe den ſelfden tijt, yver en moeite be ſteet hadden om Godt te dienen, gelijk ſy in hare eer-oefeningen gedaen , ſy ſouden re: in
ieten
OO
iſ.
38
Dat de H. Vaders geen volkomen verſtant
ſoodanigen verwaentheit des geeſtesgevallen zijn, van hare wetenſchappen te ſtellen voor die des Hei ligen Geeſtes; ſoo dat ſy die niet ſouden aennemen, dan voor ſoo veel fy over een mogten komen met hare boekken en hare ſtudien; hoewel ſy niét onwe tende zijn dat Godt geduurig nieuwe invloeden van fijne Goddelijke lichten op aerden ſend, 't Welk hy noch doen ſal tot aen't einde der weereld. Het is een teeken, dat men de duiſterniſſen liever heeft als het
licht, wanneer men ſich hardnekkig wilt ſtellen, om geen andere lichten t'ontfangen, dan die by de
menſchen gekent en aengenomen zijn, aengeſien men ſelfs in de natuur dagelijks nieuwe verborgent heden ontdekt, die van te voren by niemand ont dekt waren. Sou Godt voortreffelijker zijn in de na
tuur als in de ghenade, met de Goddelijke weten ſchappen niet te vermenighvuldigen, ghelijk als de menſchelijke en de natuurlijke, die niet dan onder
worpene dienſtmaegden, jagants en gaer ydele zijn,
#eer ſy niet dienen als middelen tot de Godde ijke.
-
,
*
-
Wat misverſtant is het, te gelooven, dat Godt geen meerder kennis ſalgheven van fijne Goddelijke verborgentheden, dan hy aen de Heilige Outvade
ren gedaen heeft, aengeſien ſy ſelfs ſoolang ſy leef den altijt nieuwe hebben ontfangen; hare levens en leeren veel meerder volmaektheden en lichten ghe had hebbende ontrent haer einde, dan in haer be gin, en indien ſy tot nu toe geleeft hadden (blyven de aen Godt getrouw) hoe vele wonderenſoudenſ ontdekt hebben, die haer onbekent zijn gebleven? Godt ſijne lichten allenxkens uitgedeelt hebbende, na de mate dat hy ſich aen den menſch heeft willen
vertoonen, en fijne verborghentheden hem mede deelen. ' . . . . . .. . . Niemand kan onbekent zijn, dat geheel de # -
.
.
*
--
-
/ e
ige
van de H. Schriften gehad hebben. J’
32
lige Schrift noch haer volkomen verſtant niet gehad heeft, en Godt ſou het waerachtige goet niet zijn,
indien hyt'eeniger tijt dat niet gaf : want gelijk d* ſpijſe niet waerlijk goet kan geſeit zijn, ten zy Giº voor foodanig geſmaekt word, ſoo ſou ook Godt de waerachtige goetheidt niet zijn, indien hy die niet volmaektelijk mede-deelde aen den menſch, voor
wien ſy toebereid is geweeſt. Dierhalven is het noot ſakelijk dat Godt alle de verborghentheden van de Heilige Schrift openbaert in een volmaekt verſtant; en dat de H. Geeſt ſoodanig den Geeſt des menſchen
verlichte, dat hy daer door mag verſtaen en begrij pen al wat Godt van den aenbeginne des weerelds voor hem toebereid heeft, en dat in een volkomene
vervulling: niet ten deele, gelijk dat tot nu toe be kent is gheweeſt, maer in volkomentheit, ſonder eenige ſtof van twijfeling of geſchillen. w
De woorden zijn al te klaer, om te willen twijf
felen of hy deſe lichten niet gheven ſal, dan aen de kleine deraerden, dewijl hy daer byvoegt, ſeggen de, dat hy ſijne gheheimeniſſen verberght voor de Groote en voor de Wijſe, welke hy, volghens fijn woord, te ſchande ſal maken.
,
ºf
Waerom neemt gy deſe eeuwighe waerheden niet aen, ſonder uwen gheeſt door ſoo veele redenkave lingen te beſtrijden? Indien de menſchen u hebben doen ſweeren, de Heilige Schrift niet anders uit te
leggen als de H. Outvaderen; Godt heeft aen ſoo danige Wet u niet onderworpen. De Kerk kan hier in geen voornemen hebben, dat ghy de lichten des Heiligen Geeſtes niet meerder dan die Vaders ſoud ontfangen, in geval hy ſich aen u wilde bekent ma ken door hem ſelven, of door andere, andersſoud'
zet de ware Kerk niet zijn, die niets anders doet, noch
denkt, noch bid, dan om de invloeden des Heiligen Geeſtes over haer, en hare ledematen te trekken. C 4 ' Hoe
4o Dat de H. Vaders geen volkomen verſtane Hoe ſouſy hem wel konnen verbinden tot ſonde, die ſich mogt begunſtigt ſien met eenige nieuwe lichten, veel helderder dan die der Vaderen. Deſe twijfelin
gen ſchijnen my ſoo
# , dat ſy niet konnen
verwekt zijn dan door de Duivel, die alle de booſe
beſittende door openbaerlijk booſe dingen, ook de
goede wel ſou willen inſlikken door godtvruchtige deckmantels. Hy ſou goedt geluk in deſen aenſlagh hebben, indien de menſchen de macht hadden om
menſchen door eeden te verbinden den H. Geeſt te wederſtaen, en niet meer van hem t'ontfangen, dan 'tgene de Outvaderen voorheen ontfangen hebben.
Dit ſou een verfoeielijke dwijngelandy zijn, die de vryheit aen de kinderen Godts ſou ontnemen, die tot
hem roepen, ſenduwen Heiligen Geeſt om d'aerde te vernieuwen; wanneer ſy anders verbonden wa
ren door eedt niet nieuws meer t'ontfangen. My dunkt dat ghy ſult toeſtaen, dat alle deſe dinghen waerachtigh zijn, want d'alderbooſte konnen die niet loochenen; niemandt konnende de waerheidt
veranderen. Nu is alleen overig te weten, of de H. Geeſt in my woont, of niet. Vraeght dat aen uwe Conſcientie, ſy ſal u daer van ghetuigenis gheven. Heeft ſy geen werkkingen ontfangen, welke noch de natuur, noch de Duyvel konnen toebrenghen? Hebt gy niet dikwils geſeit, dat alle menſchen mce ſten ſtom en overtuight zijn door mijne ſchriften, die van de deugt handelen? Waerom doet ghy niet eerſt, 't ghene ghy oordeelt van alle de menſchen te moeten gedaen zijn, uwe wijſheyt doende ſtilſtaen, en die van onwetentheit veroirdeelende, by de wijſ heit door den Heilighen Geeſt ingegeven? waerom wordt ghy niet ſtom, om verwondert te zijn over 'tgene ## niet kond begrijpen? Indien uw oog een voudigh was, uw lichaemſou helder weſen. De ſa
ken die ghy minſtkondbegrijpen, zijn dalderver WOIR -
van de H. Schriften gehad hebben.
41
wonderlijkſte. Indien de Seraphynen hare aenghe ſichten bedekken voor de wonderheden Godts; hoe ſou een kleinen aerd-worm met verheven hoofde
die willen wederſtaen? Ik ſpreeck van wederſtaen; want indien gy die eenvoudiglijk ſonder wederſtre ven ontſinght, het ſou onmogelijk zijn door de ſel vige nu al geene lichten ontfangen te hebben, van ſaken welke gy niet kond vinden in de Boekken, om dat ſy noit bekent zijn gheweeſt: het is een ſchat in den akker verborgen, waer van Jeſus Chriſtus ſeit, dat hy die den ſelven wilt vinden, alles verkoopen moet wat hy heeft, om deſen akker te koopen. In dien ghyuwe wijſheden door menſchelijke wegen verkregen afleggen wildet, en uw oirdeel aen Godt onderwerpen, ghy ſoud deſen verborgen ſchat vin den, die uwe ziel in allereeuwigheit ſou verrijkken.
Verwerpt de gaven Godts niet, die u ſoo mildelijk worden aengeboden, of ſchoon in een gheringh en veracht vat: Siet op 't ghene daer in is, ſonder het vat aen te merkken, anders ſoud gy vyand zijn van u eigen goet. Gaet niet te rade met menſchen om te weten of het den Heiligen Geeſt is, maer vraegt dat aen Godt in 't binnenſte van uwe ziel, en gy ſult daer onfeilbare getuigeniſſen gevoelen, gelijk d'ervarent heit u dat ſomtijts betuight heeft, en dat noch meer ſal doen in 't volherden; ſoo dat ick u wel ſou kon
nen ſeggen, 't ghene Jeſus Chriſtus tot Nathanaël ſeyde, dien hy onderden Vygeboom gheſien had, namelijk; Dat hy noch wel andere dingen ſou ſien. Ins gelijksaen Godt getrouw blyvende, ſoo hebt ghy u verwondert over de ſaken des deugts, maer gy ſult noch wel andere meer verwonderens ken ſien.
# ſa
Niets van dit al wierd u voorgeſtelt, eerghy ver ſekert had, dat de Heilige Gheeſt daer in woonde;
waerom twijfelt gy noch
g: over? Kan er wel 5 ict
Az
Dat de H. Geeſtſich niet vvederſproken
iet quaets voortkomen uit ſoo goeden ſprijnkbron? \ Noit. Het zijn eenige ydele vreeſen die ſich ſtellen tegen uw heil, 't welk u bid wel t'overdenkken, ſy die blijft,
-
MYN HEER,
Vwe ſeer ootmoedige Dienareſſe Vyt Mechelen, den 24. April, I 66 6.
T 1 EN DE B R 1 E F. Aenden ſelven.
Dat de Heilige Geeſt ſich niet vvederſproken kan hebben in de Outvaderen, niet meer dan in de
Xielen die hy tegenvvoordig verlicht, of in het toekomende verlichten ſal. Mijn Hecr,
-
-
-
G Elooft niet dat 'er oit eenige tegen-ſtrijdigheit kan weſen in den Geeſt Godts, om dat hy ſich ſelven noit wederſpreken kan. Indien hy de Heilige aderen voorheen heeft verlicht, hy verlicht tegen Woordigh noch de ghene die 't hem belieft, d'eene meerder d'andere minder, wanneer, en ſoo als hy
dat ſchikt, en gedreven door een ſelfden Geeſt, ſoo konnen ſy d'een d'ander niet teghen ſpreken, maer d'een kan wel meerder licht en verlichtingh hebben als d'ander, ſonder weder ſpreking, om dat Godt ſijne Verborghentheden niet t'effens openbaert.
#
-
-
IIlaCKt
kan hebben in de Outvaderen, dºe.
43
maeckt eenighe daer van op ſekeren tijt bekent, en bewaert de andere tot een ander tijt, na ſijn welbe hagen.
Het is wel ſeker, dat er te deſertijt noch verſchei de ſaken zijn in de Heylige Schrift, van welcke hy noch't verſtant niet gegeven heeft, maer wanneer
hy die ſal openbaren, ſoo moet men die niet ver werpen, om dat de Outvaderen die niet gekent heb ben; ja men moet die met dankſegging aennemen; en met die wel t'overwegen, ſalmen bevinden, dat 'er gheen ſtrijdigheit is met het gene de Heilige Va deren van den Heiligen Geeſt hebben ontfanghen; maer alleen grooter verklaringh en verſtant, waer aen men ſijnen gheeſt moet onderwerpen, ſonder hardnekkig daer tegen te ſtreven. Indien d'Outvade ren den Heiligen Geeſt hebben gehad, ſoo hebben ſy die tegenwoordig leven, Godt beminnende, den # oock, en ſy die in het toekomende hem noch ſullen beminnen.
-
Dit al kan niet in fich felven verſchillen, voort komende van den ſelfden Geeſt. De waerheit kan -
geen leugen zijn, dan in de ſteke-blinde oogen der menſchen, die niet verlicht zijnde doorden ſelfden
Heiligen Geeſt, ſoo vele ſtrijdigheden vinden, als hare verſcheide opinien verwekken, en wanneer ſy eens door eenighe vaſte inbeelding zijn ingenomen, ſookonnen ſy ſeer qualijk haer oirdeel aeniet anders
onderwerpen. 't Welk een verwaentheit van gheeft is, die groote afleiding geeft van de werkken Godts te kennen, die werkt het gene de menſchen niet kon nen begrijpen ; 't welck men met nederigheit des
geeſtes moet aenbidden, en dat wel onderſoekken
de, ſooſalmen vinden, dat alles dat de Heilige Va deren voorheen, ſy die tegenwoordigh zijn, en ſy die hier na ſullen konnen, geſeit hebben, ofſeggen ſullen, door ingeving des Heiligen Geeſtes, in# dIn -
44 Dat de H. Geeſtſich niet vvederſproken, etc. ſtantie de ſelfde ſaeck is; maer ſy hebben de ſelfde kennis niet ghehad, omdat Godtaenyder ſoodani en deel verſchaft als 't hem behaegt: maer noit met rijdigheit, wat de ſubſtantie belangt. By exempel; ik heb duiſent dingen geſeit, waer van ik inderdaed geen geheuchenis heb, ondertuſſchen ſal ik hier na noit iets ſeggen, dat mijne eerſte redenen ſouwe derſpreken, in geval ik den Heiligen Geeſt heb. Daer is niet dan d'onwetentheit van onſen gheeſt, die ons deſe ſaken ſtrijdigh doet ſchijnen: hierom moet men veel eer aenbidden de werkken Godts die
#
ons onbekent zijn, dan die doorgronden of C en ſpreken; want het is verwaentheit voor de menſch de werkken des Heiligen Geeſtes te willen ſchikken of beſtieren, Ik bidde Godt u daer van te verhoeden,
blijvende,
... -
-
Min Heer, Uye ootmoedige Dienareſſe s -
*
-
-
A. B. -
Vyt Mechelen, den I. Mey. 1664.
E LF DE B R 1 E F. Hoe de Heilige Geeſtſich teſten geeft doorſijne
"
vverkken. Heer, Kbidu wel aen te merkken, I Myn
dat de H. Geeſt,
niet ſichtbaer is, om te ſien, met de ooghen des lichaems, waer hy ſijn ſit-plaets heeft, maer hy -
-
open
,
Hoe de H. Geeſtſichteſten geeft door cyc. 45 openbaert ſich genoeg, door de werkkingen die hy voortbrengt, in de zielen die hem beſitten. Sy zijn verciert, met alle fijne gaven, en alle fijne vruch ten; welke alle ſekere teekenen van ſijne werkkin
# zijn:
om dat noch de Duivel, noch de natuur,
ierghelijkke werkkinghen konnen voortbrengen, even gelijk de natuurlijke vruchten, niet voortghe bracht worden ſonder de boomen, door welcke vruchten men de boomen onderſcheid, daer ſy an- ders by de menſchen dickwils onbekent ſouden we ſen. Op de ſelfde wijſe moet men de zielen onder ſcheiden, die vervult zijn van den H. Geeſt: want met alleenigh te ſien op de ſchorts, dat onſe uytter lijke daden en woorden zijn, is er reden om groote lijks ſich te bedrieghen, vermits de Duyvel nu ſoo machtigh is, dat hy ſich bedeckt met het kleed van waerſchijnelijke deugt en heyligheit, en onder dit kleed de vroomſteen voorſichtigſte, ja de wijſte de ſes weerelds bedriegt, en terwijl ſy trachten wijs te zijn in haer ſelven, ſoo zijn ſy # voor Godt, niets ſiende, dan't geen vleeſchelijk en ſtoffelijk is. Hierom ſtrijden ſy lichtelijk teghen den H. Geeſt, dien ſy niet kennen door hare menſchelijke wijſheit, wel moeite hebbende, om toe te ſtaen, dat een per ſoonſonder letteren, haer in wijſheit ſou overtref
fen : 't welckhaer ontneemt deelachtig te zijn, van de ſelfde wijſheidt des H. Geeſtes, die ſich niet uit breid, dan over d'ootmoedige en nederige van her
ten: want hy die gelooft alles te weten, weet niets, en die alleſins onwetende wilt zijn, weet alle dingen, Godt dus de ordre der menſchen veranderende, om
haer te toonen, dat alle wijſheydt alleen van hem koomt. Die dit niet toeſtaet, is onverſtandigh, en onwaerdigh een kindt Godts te zijn. Daerom moet men wel aenmerkken, waer inderdaed de vruchten
en gaven des H. Geeſtes gevonden worden, en hem #
-
-
3CD
46
Hoe de H. Geeſtſch teſten geeft
*enbidden en volgen waer hy is, ſonder hem te ver ſmaden, door de geringheit van de ſtoffe, daer hy in woont : anders is het den Geeſt Godts weder-ſtre
ven, en ſich onwaerdig maken, hem t'ontfangen en
te beſitten, om dat alle knien voor Godt buigen, en alle goedt oirdeel ſich aen hem onderwerpt, ſijne verborgentheden ondoorgrondelijk zijnde. Het is moeielijk voor het menſchelijk vernuft, de godde
lijke wijſheit t'ontfanghen door het werk-tuigh van een kind, maer wie kan fijne beſluiten veranderen, of fijne inſettingen herſtellen? Indien hy ſprak door het middel van een ſteen, ſou men hem niet moeten
hooren, ſoo wel alsof hy ſprak door een beeld van gout of van een diamant? Hierin is het, dat hy de wijſheit der wijſen wilt verderven, en de voorſich
tigheit der voorſichtigen tot niet brengen. Hy heeft altijt ſwakke ſaken gebruikt, om de machtige be ſchaemt te maken. Hy neemt een gheringe dochter ter ſijne Moeder, een armen Timmerman tot ſijn
Voeſter-heer; Viſſchers tot fijne Apoſtelen; een ſtal tot ſijn Paleis. Hy heeft liever beſocht te worden
van Herderen, als van Koningen. Hy trekt het ge meene volck om hem te volgen, de groote en wijſe
daerlatende. Ofſchoon hare wijſheit tot den huidi gen dach niet is te ſchandeghemaeckt, ſoo moet ſy noch ondertuſſchen ſoodanigh worden , om ſijn
woordt te vervullen. Soude ſy dat zijn, indien hy ſijne wonderheden openbaerde aen de Wijſen en grooten deſes weerelds? Neen, want ſy ſouden ſich te meerder verheffen. Hy bedekt aen haer fijne ver borgentheden om die bekent te maken aen de kleine deraerden. Waerom wilt de menſch ſich daer tegen ſtellen? Kan hyaen Godt eenighe Wet voorſchrij
ven; of wilt hy fijne beſluiten doen veranderen? De wijſheit der menſchen maekt, dat Godt niet gekent
word; ſooſeer heeft ſy altijt toegenomen, dat men op
4.
doorſijne vverken. 47 ophaermeer vertrouwt, als op Godt. De tijt is ge komen, dat ſy vernietight ſal worden, op dat Godt mogt gekent en gedient zijn in den geeſt en der waerheit, 't welk de Wijſe noit ſullen doen, indien ſy hen niet bekeeren, en worden ghelijk kleine kin
derkens, want Godt wederſtaet den hoovaerdigen, maer aen de nederighe geeft hy ſijn hert. Men be driegt ſich, wanneer men den H. Geeſt verwacht,
ſoo langh: men ſich voed met wijſheit der menſchen, waer van ik Godt bidde dat ghy u mooght wachten, 't welk doende, verblijf ik, M Y N HE E R.,
uwe ſeer ootmoedige Dienareſſe, A. B.
-
Vyt Mechelen, den 23 December, 1667.
TW AE L F DE *
-
Hoe de
BRIE F.
Aen een trouwen Vriend,
-
Kiel met Godt vereenigt niet beloven vvil voor iemand te bidden.
Mijn Heer,
-
G# wenſcht te weten, waerom ick niet begheer dat men ſich in mijne ghebeden beveelt: en de reden is; Dat de ziel, die ſich met Godt wilt veree
nigen, alle geſchapene dingen vergheten moet, en
# gedenkken of beeltenis van de vergankkelijke ingen behouden, maer ſich ontledigen en ſuiveren -
VaIn
48
Hoe de Kielmet Godt vereenigt, cyc.
van allerhande gevoelijke en ſichtbare voorwerpſe
len, teneinde de zielnaekt en ſuiver de beelteniſſen of indrukſelen eighentlijk ſoukonnen ontfanghen, welcke de Heilighe Gheeſt haer wilt mededeelen en
openbaren ſonder eenighe hare werkkingen, want indien de memorie haer de perſoonen voortbrenght voor de welcke ſy bidden wilt, ſoo is ſy niet ledigh om de heilige invloeden tºontfanghen, deſebeelte miſſen en dit gedenkken brengen haer verhinderingh en belet. Ondertuſſchen kan ſy niet blijven ſonder
liefdadigheit ontrent haren even naeſten, in tegen-, deel hoe ſy meerder tot Godt'naerdert, hoe ſy meer der goetwilligheidt voor haren even naeſten heeft, maerſoodanigh dat haer ſulks niet verſtoort in hare vereeniging met Godt, want ſy heeft inficheenge negentheidt tot haren naeſten, en Godt daer in ko mende vinddeſe genegentheit, hy helpt de ſelvige, en ſchikt alles na hare wenſchen; om dat hy niets
kan weigeren aen de ziel die hy lief heeft , hare wenſchen zijn de wenſchen Godts, ſonder andere ebeden, dan de bewegingen die hyſiet in de ziel:
#
ſtemt alle hare begeerten toe, die ſelfs beroeren
de. Ik weet niet of ghy my wel verſtaet, omdat dit ſeer innerlijk is: Ik ſalu daer van d'overdenkkingen laten, terwijl ik blijf, Mijn Heer, Vwe ſeer onderdanige Dienareſſe, -
A. B.
Vyt Mechelenden2o November, 1664. DE R
.
-
1
wº. tº: " . . . .
,. . .'/e. . . . .2 . . . - - - - - -
o 49. r
DERTIENDE BRIEF. ; '
gºed
i,
5
Aenden ſelfden. op vvatvvijſ, de ziel niet kanſondigen. e
-
k-
r,
*
- --- -
-- - -
-
Myn Heer, 2422-b o . . -G# moet niet denkken, dat dat de 'zielen, die in de eenigheit met Godtſtaen, uit haerſelven onſondig ſouden weſen: Sy konnen ſon hare lichamen zijn: maer toe valliger wijſe konnen ſy niet ſondigen geduurende t
#
## deſe eenigheit, omdat ſy dan niet voor haer ſelven leven, ## kan leeft in
haer, die de ſelvige ſoodanig in ſich hervormt, dat die zielen hare krachten en vermogens niet meer hebben, even als een druppel Wijns in de Zeege worpen, die terſtont hare kracht en ſubſtantie ver Hieſt, en het weſen des Wijns quyt word, niet dan
water geworden door den grooten Oceaen die den ſelven omrijngt en in hare eigene ſubſtantie veran dert: Soo kan ook de ziel in Godt als verſonkken, niet ſondigen, noch het minſte ydel vernoegen ſcheppen, ten wareſy uit die eenigheitweek omaen haer ſelven ghelaten te zijn; 't welk alſoo grooten wonder ſoude weſen, als of deſe druppel Wijns in hare ſubſtantie mocht blijven midden in deſe veelvoudige wateren. Niet te min wil ik niet ont
kennen, dat de rechtveerdige ſevenmael des daegs valt, doch niet in de ſonden, noch groote noch kleine; want anders ſou hy nalaten rechtveerdigh te weſen in de ſonde ghevallen zijnde ; maer dit vallen is van een grooten yver tot eenen min deren , of van het aenſien Godts tot het aenſien
van ſich ſelven, waer in men ſich ophoudende,
in ſonden ſou konnen va":", geduurende deſe ver
5o. Opvvat vvijſe de Kielmiet kan ſondigen. verſtroitheit , maer men kan daer in niet blijven: ſoo haeſt als men ſijn geſicht weder tot Godt keert, dan vereenight ſich de ziel weder door hare liefde; en het ſou haer een hel ſchijnen, indien deſe veree niging uitgeſtelt wierd. --
Šiet hier den ghelukſaligen ſtaet van de vereeni ging met Godt, die de eenigſte ſekere vryplaets is, van ſonden bevryd, waerna ik u noodige te trach ten. Want een byſondere deugt tot grond te nemen,
alsd'ootmoedigheitſou zijn, dat is wel een ſckere weg, maer daer zijn ſoo vele omwegen, dat men in den wegh ſou verdwalen: te meer om dat uweja
ren hooghloopen, en van vrees dat gy geen leven genoeg mogt hebben om alle uwe gebreken t'over winnen, of alle de deugdente bekomen, ſoo neemt nu denkortſten wegh van de liefde Godts, in fijne vereeniging; het is een vyer dat
# lijk al
ughden ſullen # ver branden, welcker afſchens al ſoetelijk de deughden les verteert, alle uwe ond
ſullen voortbrengen. De liefde is het eenigſte goed, bemint, bemint, en alles ſal verteert worden in deſe oneindige diepten der liefde, in de welke iku wenſch, ver vende, -- |i | | | | | « (! , i. ; 23:, - - - *
-
- - - -
ſ
-- --
-
-
*
's
ſf, '
-
-
t
-
zº,
-
-
-
- - -
'
-
-
n ',
-
-- -
-
-
-
-
ſf-J
- is
e
4.
-
-
-
-
-
r: ;
Mr N HE E R,
--
- -
,,T
-
.. -
-
€ , zº is -
t
-
-
... ...
* **
,
-
' . .. . .. e
. .
.
- --
• --
-
!
---
. ,, 3 :#, '
. ..
.
oºk
- .
-
- -
-
- --
--
- --
-
. .
e
. Uwe ootmoedige Dienareſſe rº,:
J- - - - - - -
"
»
-
" , 2, 3 :
-
- 5 tºt 6 -
3
tº
-
- --
-
--
-
er -
rº, *
:- : :
* * :-
r
- - - --
. . . . . . . . A.B. i zº, 3- ºf 4. * D -
-
v - te
--
-
-
- 2:
Vyt Bruſſel denlastſten April, 1664. -
: 1
-
'-
- -
-
-
- - -
-4 -
2 - - - -*
-
'r
- ;
-
- -
-
-
- - 2
e'
-
-
----- --
-,
- - - r
r!
-
ſ;ſ
; «- - - - - -ET. - # - - - - -
- %
ſ-
-
na t. " -'LI -
r -
-- -'. ' -- - - -
-
-
's
- - w-
,
-
l-- -- - - - - --
, -
2
-
- -- - i
- -- -
* -- f. I.
- - - -- -- -
--
1,5T, --
r
, -
-- - 's-
-
-
-
:- :----: : : : -- -ſ! - 7:
-
- Zo : .
(1* . * ! -
k
1.
-,
: :-.." / - - zº - --! :- - :- :- ſº-
- 2 -
f. 2 - -
r -
-
| El|
VEERTIENDE BRIEF, Aeneen Perſoon van Staet.
-
Van de vvare en ſ , .
volmaekte ootmoedigheit.
Mijn Heer, E ware ootmoedigheit beſtaet in d'inwendige kennis van fijne nietigheyt, welcke men ver
krijght in ſich te vereenigen met Godt, die 't vol maeckte licht is: hoe men meer daer toe nadert,
hoe men meer de geringheit onſer nietigheit ont dekt; 't welkºmen niet gewaer word, ſoo lang men op de aerdſche voorwerpſelen ſien blijft: maer wan neer men hiertoe koomt, van niet als Godt te beoo
gen, dan is het onmogelijk de minſte glory ſich toe te ſchrijven, om dat men in hem ſiet, dat men niets
is, en dat alle deſchepſelen ook nietig zijn. Waer
uit ſou men eenige verwaentheit konnen op nemen? menſiet in Godt, dat alle de Staten, de eeren en de
rijkdommen niet dan ingebeelde ſaken, en enckele
nietigheden zijn, ſou men wel luft konnen ſchep n in van alle deſe nietigheden begunſtight te we en? Dat ſouden groote ſwakheden desgeeſtes zijn,
die noit konnen ghevonden worden in een ziel met Godt vereenigt, maer ſeer lichtelijk in die van hem is afgeweken: want deſeydelheden van Staet, van
eere, en vergankkelijke dingen, als ware weſent lijkheden aenſiende , ſoo worden onſe ſinnen ge kittelt door een verkeert vernoegen; en onſe nies eigheden ontfangen eere van d'andere nietigheden, 'e welk de grootſte dwaesheit van den geeft des men fehenis, die niet gevolgt kan worden door de gene
die Godt kennen; aengheſien deſe kennis in de ziel sen heilige eerſucht voor: , die alles
van E
'-'-
-
- -
-
28
w
Y-
-
52 Van de vvare en volmaekte ootmoedigheit. wat Godt niet is, en het pryſen of ſmaden der men ſchen zijn evenveel by haer geacht. Soo haeſt als ſy haer verſtant keert tot dit haer voorwerp dat al leen is te achten; ſookan alles wat onder hem is, b
haer ſlechs veracht worden. Soodanige ziel heeft geen ootmoedige woorden noodigh, noch geringe of nederighe bedrijven, die niet dan middelen zijn om tot d'ootmoedigheit te geraken, en niet het we ſen der ſelve; nadien ſy nergens anders in beſtaet dan in d'inwendige kennis van onſe nietigheit. Het volmaekſte in deſe ſtof is, altijt de rechte waerheit te ſpreken, ſonder aen te ſien, of het gene wy ſeg gen, tot onſer lofofſmaedheit mag ſtrekken, niets
beoogende als Godt die de waerheit ſelfs is; want dikwils willende van ſich ſelven nederigh ſpreken, ſoo vermenght men daer leugen en geveinſtheit on der, niet recht de waerheit ſeggende, ſoo als Godt die kent; ſoekkende door diergelijke woorden de van ootmoedigh geacht te worden, 't welck e hooghſte hovaerdigheit is. Dit ſluipt ongevoe liglijk in de zielen die d'aldervolmaekſte zijn in den
#
ſchijn, en baert daer ſoetelijk een verachtingh der gener die ſoodanige middelen niet gebruiken. Dit is een liſtige bedriegerie, gelijk als duiſent andere, waerdoor byna heel de weereld tegenwoordighbe ſmet is, nemende meeſt in alle de deugden de mid delen voor het einde, tot
# men noit kan
geraken met aen de gheſeide middele b vaſt te blij- . »
VCn.
ri
*
»
ºf'.
* *
,
, ..." '''
rºl . Tj
, Daer is niets dat ons eenige waerachtige en vaſte deugt geven kan, als de vereeniging met Godt; alle het andere is alleen om daer toe te komen: yder een moet dit vlytigh betrachten, ſoodanige middelen verkieſende die hem noodigh zijn, ſonder aen eeni geſichte verbinden, #y hem mochten
dienen tot verhindering inplaets van bevorderingh -
OII
Van de Liefde Godts.
53
om dit einde te bekomen; het welk ik u toewenſch, verblijvende, r
ſ
Mx » He ex, V'weſteronderdanige Dienareſſe, -
13
A. B.
Uit Mechelen den3 JAuguſti, 1663.
v Y F TIEN DE BRIEF, Aen een Overſte van een Kerk.
Van de Liefde Godts. Mijn Heer,
I K weet niet hoe een goet oirdeel iets anders kan beminnen dan Godt, aengeſien daer niets is ghe ſchapen, dat onſe liefde waerdigh is als hy, zijnde de Sprijnkader van alle goet, de Wijsheit, gever yan alle wijſheit; de Schoonheyt, die alle ſchoon heit ſchept; de Gerechtigheit der rechtveerdigen; de Goetheit allergoetheden, de vervulling van alle volmaektheit, en eindelijk het eenig voorwerp onſe liefde waerdig, buiten wien niets minnens-waerdig in Hemel noch op aerden is. Niets buiten hem kan onſe ziel verſadighen, niets kan haer vernoeghen, niets kan haer volmaekte vrolijkheit geven, niets kan haer gelukſaligen noch voor het tegenwoordi ge, noch voor het toekomende : Hy heeft ons ge ſchapen , hy onderhoud ons, hy ſal ons oirdeelen. Indien het goede uit ſijn aert altijt minnens-waer
dig is, hoe leght dan de ziel alle hare krachten niet D 3
aen
54 Van de Liefde Godts. aen, omdenoirſpronk, de volmaektheit en de ver: vulling van alle goet, 'twelk God is, te beminnen? Indien de gelijkheit liefdebaert, hoe kan uwe ziel na Godts gelijkkenis geſchapen,
leven ſonder hem
te beminnen? Wat voorwerp kan ſy minnens-waer
dig vinden buiten Godt, hare eenigſte gelijkkenis? Wat uitſtekendpuyk-juweel onder alle de vergank kelijke ſaken kon er komen by deſe goddelijke en onſterfelijke ziel, die haers gelijk niet kan vinden dan in Godtſelfs?
-
Indien de weldaden de natuurſelfs verplichten tot hare weldoenders te beminnen, hoe ſeer moet de
ziel haren Godtbeminnen, die haar alles heeft ge geven wat ſy beſit, en noch oneindige en eeuwigh
#durende goederen belooft, die,,Hy onvergelijkkelijk zijn, in het toekomende leven. heeft ons de zielgegeven, welcke hy uit niet heeft gheſchapen: hy heeft die niet alleen gemaekt na degelijkkenis van de Engelen des Heimels, mºet na de gelijkkenis van de Godtheit ſelfs; ſoo dat alle de zielen door de
ſcheppingh kleine Goden ghemaekt zijn. Kon deſe Godt der geven, liefde aen menſch welſelven grootergoeden en gaven omdehem van den te doen be minnen, als deſe Goddelijke ſchepping ſijner ziel, onſterfelijk gelijk als hy? Het lichaem, dat hy tot bewaerder en beſluiter van deſe ziel heeft ## x
kon dat wel meerdervolmaektheit hebben? Is er in de natuur wel een wonderlijker ding, dan het men
#helijk lichaem, levendigh door alle de krachten van de ziel, dan een verſtant om te begrijpen, dan een memorie om te gedenkken, dan een wille om te werkken, ſoo dat het lichaem ſelfs eenigermaten een beeltenis of gelijkkenis is van de Heilige Drie 'eenigheit? Kon Godt aen den menſch meerder of 'ooter gaven geven, om dien te verplichten tot
fenſief te hebben? Want nahem het weſen en het le -
''
Van de Liefde Godts. 55 leven ghegeven te hebben, ſoo onderhouden ver ſorgt hy hem met alle noodſakelijke dingen, welke hy noch heeft geſchapen tot nut van dien menſch, onder wiens macht hy ſoo vele andere ſchepſelen heeft dienſtbaerghemaekt, hem tot Opper-Heer geſtelt hebbende boven alle de dieren, en geſach ge # als opper-werkſtuk over de werkken Godts, e aerde om met fijne voeten daer over te gaen, den Hemel om hem te lichten, de Lucht om ſijnen adem
te halen, het Vyer om hem te verwarmen, het wa ter om hem te verkoelen, de vruchten om hem te
voeden, de bloemen om hem te verquikken en fijn vermaek te nemen, eindelijk alles wat Godt heeft geſchapen, ſienlijk en ſtoffelijk, is alleen geweeſt voor het lichaem des menſchen. Wat moet hy noch bewaren voor ſijne ziel, die ſonder vergelijkkingh meer te achten is, als Goddelijk zijnde, geſchapen naer het evenbeeld Godts? Indien hy ſoovele won derlijke ſaken gemaekt heeft, om t'onderhoud van een lichaem dat ſterven, en ſoo korten tijt op aer
den verblijven moet, verplichten dan alle deſe ga ven, en alle deſe weldaden den menſch niet, om
ſoodanighen goetdoender te beminnen, dewijl hy noit eenighe waerachtige goeden ontfangen heeft, noch oit kan ontfangen, buiten deſengever van alle goeden? Hoe kan hy zijn ſonder hem te beminnen, wanneer hy ſijne liefde overdenkt ? Die ſich Inoch niet heeft willen vernoegen, met ons uit enkele ge nade ſoovele gaven te hebben medeghedeelt, maer na dat deſe ondankbare menſch ſoo veele genaden misbruikt had, afwijkkende van ſijnen Schepper
om ſich tot het ſchepſel te vervoegen, de gave meer der dan den gever achtende, ſich latende voorſtaen noch meer te verdienen, en wederſpannig tegen ſijne
inſettingen geworden is, ſijnen geeſtverwaent ma kende, om meer te willen weten dan aen ſijnen -
D 4 . . .
Schep
56 . . Van de Liefde Godts. Schepper behaeghde, ſijne geboden verbrekende, op dat hy den ſelfden gelijk worden ſou, ſoo heeft deſe verliefde Godt, die teener ſtond alle deſe on dankbaerheden ſtraffen kon, met een eeuwige ver doemenis, tot welke hyſijne wederſpannige Enge len geſchikt had, den menſch meerder bemint dan de Engelen, en meerder aenſiende de liefde die hy hem toedroeg, dan fijne ongehoorſaemheit, ſoo vergeeft hy hem ſijne ſonde, en herſtelt hem buiten ſijne ſchult door middel van penitentie eenes kleinen
eijts. Deſe betuigingh van liefde Godts ontrent fijn ſchepſel, verdient die niet dat men hem ſou bemin nen? Hy verplicht hem noch door krachtiger mid delen, want om hem te doen ſien, dat hy ſijnen luſt ſchept, in met de kinderen der menſchen te zijn, ſoo maekt hy ſich tot een ſichtbaer en taſtelijk menſch gelijk zy, ſich niet vernoegende in den menſch na ſijn beeld en gelijkkeniſſe ghemaekt te hebben, maer hy maekt ook Godt na het beeld en de gelijkkenis des menſchen; ja hy is waerlijk menſch geworden, om haer te leeren hem te bemin nen met woorden en werkken, lichamelijke en ſtof
felijke volgens hare menſchelijke begrijpens. Kon Godt grooter liefde betoonen tot de menſch, dan ſich te vernederen, ja te vernietigen (om naer onſe tael te ſpreken) en de menſchelijke natuur aen te doen? Wat verſtant ſou grooter betuigingen van ſijne liefde konnen bedenkken? Of wat middelen
ſouden'er konnen gevonden worden, om krachti gerden menſch te verplichten tot hem te beminnen, als ſich te maken met hem gelijck in natuur, van de ſelfde conditie, en ſich niet ſtellende boven den min
ſten onder de menſchen, verkeerende en ghemeen ſaem omgaende met haer, als broeder, of metge ſel; ja hy onderwerpt ſich en ghehoorſaemt den menſch, om ſijne liefde te gewinnen; hy dient hem, ſelfs tot hem de voeten te waſſchen; en ofſchoon de '
menſch
Van de Liefde Godts:
57
menſchhem qualijck bejegent, ſoo voorkoomt hy hem altijt met vriendſchap; hylaet ſich kuſſen van eenen Judas, die fijne doot betracht, en ter uur dat hykoomt om hem aen fijne vyanden te leveren, ſoo noemt hy hem noch ſijnen vriend, en tot bewijs dat hy de menſchen als fijne vrienden houd, ſoover klaert hy haer ſijne verborgentheden, en alles wat
hy van fijnen Vader geleert heeft, en dit al, om de menſchen weder tot fijne liefde te trekken: hy eet en drinkt met haer, en trekt haer doorſijnen ſoeten ommeganck, hy onderwijſt haerghemeenſaemlijk alle de middelen noodigh om hem te beminnen; hy geeft haer een Wetgants van liefde, geheel beſtaen de in de liefde Godts en desnaeſtens. Geheel ſijn Evangelium behelſt niet dan de rechte middelen om deſe Wet der liefde te vervullen; hy dringht deſe liefde ſoodanigh aen, dat hy ons met de eeuwighe verdoemenis dreigt, indien wy hem niet beminnen van gantſcher herten, van gantſcher zielen, en alle onſe krachten. Soude hy wel krachtiger de begeer te die hy heeft konnen uitdrukken, van dat hem de menſch ſou beminnen, dan ſelfs met geweld hem tot ſijne liefde te trekken? en om dit geweld gants liefdadig te betoonen, ſoo neemt hy ſelfs den laſt onſer ſonden op ſich, willende door de ſuivere lief de die hy tot den menſch draeght, in ſijn lichaem de ſtraffe lijden, welke ſy door de ſonden verdient hebben. Hy lijd hongher, dorſt, vermoeitheit, wandelende door ſoo vele plaetſen, om den menſch te ſoekken, en hem te verlichten van ſijne peniten
tie, op dat hy geen andere ſorgh meer ſou hebben, als om hem te beminnen. Soudet wel mogelijk zijn dat de menſch ſoodanigen liefde niet ſoude erken nen? Soude hy ſooontaert weſen, tot ſoodanigen goetdoender niet lief te hebben, die hem verplicht door ſoomenichte ſooſeer ſmertelijke bewijſen van D
' s ſijne
-
•
-
38
•Aan
en
-
Vande Liefde Godts.
ſijne liefde, dat het depalen van de reden ſchijnt te buiten te gaen? Wie heeft dit de liefde ſien komen
tot diergelijke bovenmatigheden van goetwilligheit voor het geminde onderwerp? Sich te vernederen, ſich onderdanig te ſtellen, en te lijden; een Gode
voor fijn ſchepſel, 't welk niemand ſou doen voor ſijns gelijk. En het ſou wel een groote liefde weſen, ſijn leven te geven voor ſijnen vriend, 't welk Jeſus Chriſtus voor de menſchen, die fijne vyanden wa
ren, gedaen heeft, hebbende der ſelviger booſheit overwonnen door de bovenmatigheit van fijne lief de: en hoe de menſch ſich meerder ſchikt om hem te mishandelen, hoe hy meerder ſich ſchikt om hem ſijne liefde te bewijſen, gewilligh fijn leven geven de, om hem meer te verplichten door d'overdenk kingen van ſoodanigen liefde die al het verſtand ver rukt; daer in een Godtſich begeeft, om een klei nen aerdworm te beminnen ; dien hy geenſins van nooden heeft; maer die ſelfs ſich ſtelt om hem te
misnoegen en te verſtooren, in plaets van ſich te ſchikken tot hem te beminnen. Ondankbaer ſchep ſel, waerom gheeft ghy u niet over in deſe liefde? Wreed voor uſelven, vyand van uw heil, waerom buigt gy u niet onder dit ſoet en liefelijk jok? Sijne
gevankenis is vryheit, fijne ſlaverny een Konink rijk, fijne ſmerten, zijn weelden; fijne moeiten, ruſt; ſijne droefheden, vernoegens. Deſe liefde
verſadigt de ziel, vervult haer met alle heil, ver trooſt en verheldert haer; ſy behoud haer altijdt in vreughden by haren wel beminden , ſoo dat haer niets tegen kan zijn. Wat heil, wat blijſchap, wat vrede, wat weelden heeft de ziel die deſe liefde be
ſit! Sy vreeſt niets, ſy hoopt niets, en ſoekt noch vind niets minnens waerdigs buiten deſe liefde. Hoe blind en onwetende is hy, die de rijkdommen, de eeren, en de vermakelijkheden deſes weerelds be -
-
mint !
Van de Liefde Godts,
59
mint! Hy is noit vernoegt noch verſadigt, want de
rijkdommen ſlepen achternaſich duiſent bekomme ringen en
# , met een onverzadelij
ke ontroering, die de zielaen de aerde en de meta len vaſtbind, en van de Godtheit afleid. De eeren zijn noch veel ydeler dan de rijkdommen, vermits ſy niet dan in de fantaiſie en inbeelding beſtaen, die niets brengen in de ziel die haer bemint, dan ſlechs een Wind-blaes van hoogmoed, die haerden moed doet barſten op de minſte tegenheit van de Fortuin, haer geduurigh en plaegtendoor vreesenbe kommering vanpijnight die te verlieſen; of men die noch
al wettigh en met verſekertheit mocht beſitten, ſoo zijn fytoch noit iet anders dan een rook vanydel heit, dewijl wy niets zijn, en alle die ons eeren zijn
evengelijk niets. Wat dwaesheit is het na de glory van alle deſenieten te trachten, en de eeren te be
minnen, die ſooydel zijn, en ſoo korten tijt duu ren? De vermakelijkheden, ſoodanighals die mo gen weſen, geven ſcer weinigh vernoegens aenden #nenſchin't gemeen, om dat ſyyder in't byſonder
ſoo weinigh duuren, dewijlſygeringenaerde zijn, onwaerdighde edelheit onſer ziel, die goddelijken geeſtelijk is. Want vermaek te ſcheppen in 't eten en in't drinkken, is hier in ſich den beeſten gelijck te maken, en dikwils ſijn zielen fijn lichaem te quet ſen, dewijl deſe vermakelijkheden dikwils onma
tigheden baren, ſchadelijk voor degeſontheit, het lichaem en dengheeſt ontſtellende, die de weelden weldier betalen welke ſy meenen ghenoten te heb ben met eten of drinkken. Alle de andere vermake
lijkheden des lichaems zijn altijtonverſadelijk voor die fijne vijfſinnen vernoegen wilt: noit is de ooge verſadight van ſien, de oore van hooren, en ſoo met de andere: indien de reden niet alles beſtiere,
ſyſullen ons moeielijk vallen, ja moedwilligen # er -
-
z6
Van de Liefde Godts.
der vernoegingh. Het ſpelen te beminnen, is tijt verlies, de jacht te beminnen, is vermoeitheit ſoek ken; de wereld te beminnen, is vol ongeruſtheit; .
noit is die verzadight, en hoe meer wy haer willen vernoegen, hoe ſy meerder miſnoeght is. En wat ſullen wy hebben, na alle onſeſinnen vernoegt, en aen ons lichaem alle de weelden die het wenſcht ge
gheven te hebben; anders dan vermoeitheden en quellingen des geeſtes die onſe ziel ſullen pijnigen, voornamentlijk in de doot? Wykonnen wel wettig lijk alle deſe dingen gebruiken, maer niet de ſelfde beminnen, omdat ſy geenſins onſe liefde waerdigh zijn. Daer is niet dan Godt dat minnens-waerdig is,
en onſe ziel kan verſadigen: ook ſoo is ſy tot geen ander einde geſchapen als om haren Godt te bemin nen, en hem alleen aen te hangen; alle andere goe den zijn bedriechelijke. Nadien wy niet konnen le venſonder liefde, waerom deſen Godt niet bemint,
die alleen minnens-waerdigh is? Te meer door dien hy dat begeert, en ons daer toe verplicht heeft door ſoovele gaven, en geduurigh noch daer in volherd, en volherden ſal tot in onſe doot. Van wien ver
wachten wy al ons heil, dan van Godt die ons oir deelen ſal? Indien wy de wereld gedient hebben, ſy ſalons met ondankbaerheitbetalen; indien ons ſel
ven, wy hebben niet dan onmacht en ellenden. Ik kan geen ander goetſien als Godt te beminnen, alle het andere is en vergankkelijk. De Rijkdom
#
men, de wijs eit, de vermakelijkheden, de eeren
zijn niet anders dan rook, wanneer ſy eenigh ander einde dan deſe liefde beoogen: alle het ander is niet dan geringheit, vuilheit en onſtantvaſtigheit, on waerdig bemint te worden van een ſoo edele en god delijke ziel, de wettige Bruid Godts, en mede-erf genaem Jeſu Chriſti. Is het niet droevig, ja verfoe jelijk, dat ſy ſich gaet vervoegen en overſpel doen S In€t -
v,
w -
/
w
Van de Liefde Godts.
6r
met de gerigheden der aerden, verlatende haren ghetrouwen Bruidegom die haer ſoo volmaektelijk emint, en ſoovele wonderlijke ſaken ghewrocht heeft, om haer te verplichten tot fijne liefde, ja al leen tot het toeſtemmen van ſich door hem te laten
beminnen na ſijnen wenſch; en dat ſy ſich van hem afrukt, om ſich met ghenegentheit te binden aen d'aerde, aen de winden, aen de metalen, aen vleeſch
en bloed? Hoe verkeerdenoirdeel! 't welk my dik wils doet ſuchten, ſiende deſe ondankbaerheit der
ſchepſelen ontrent haren Schepper , dien ik bid, haer de oogen der ziel te willen openen, om de waer achtige middelen harer ſaligheit te ſien. Ondertuſ ſchen blijf ik, MYN HE ER,
V we ſeer ootmoedige Dienareſſe
A . B:
Uit Mechelen, den 17 Maert, I 667.
De Les E R gelieve deſe Druk-fouten dus te verbeteren.
anders#, in, leeſt, 3 lin. ibid,31.fijnes, #e. anders zijn, Pag22. 3 lin. 12. ## ſmaden. Pag. 18.
lin. 6. komen, leeſt, konnen.
Pag23. lin. 33. beſteed, leeſt, beſtreed.
|-|-|
| - -
|
·
|
|
|
·
----
| | |
-----
|
|-|
|
----
| |-·
- -| ·|
·
-- - ---
----
|-|
·
•
-, º
·...
- *
----
|
• •
·
-|
*** |-| -------
---tº, . -
|
-
-
|-|
|-|
»|
·
----·
----
.
|-|
|ו
|
|-----.
----
|
·
----
…
----·
|
|
-|
·|
*
r er r, + -- -'
+-
n
|----→|-|
·|
-
----
|
|-·
·· * … · ----
|
----
- ",
*
|
- -
--.
· |--|-|
·|
-
-
-
…
… -*| : |--
*----
|
|
••|-*
,|
r
-
-
r e -
*
, -- - *-
- -
wº "-s-w, -
-- - -
- -
k
- --
·
|
-
|
|
·
|
-----
·
"… ·
-
~| -- ----
~~
~~
|-|-·
-- "----
* --> «… * *
|
--------
----
-
v · ··
----
+----
!!!
~~
ſ +
----
------
- ----
--------
-
«…
№.
~~
- ----
-
· · ·
|-----
,
-
|
|
!»
--------|
---+
···
|
, ! ***
•,,G
· -
|
------