Antoinette Bourignon - Het Getuigenis der Waarheit, 1680

Page 1

Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com


Het G E TUIG EN IS der

VV A A R H E IT, D O O R

Juff.

ANTHoINETTE BoURIGNoN.

Tot Vernietiging der Leugensen valsche Beschuldingen, dewelke

:

uitgestrooyt zijn onder den naam van HAN BER cK EN DAEL, tegens de gemelde Juffrou en hare Schriften, door twee Laster-boecken, Geintituleert

Ware Afbeelding Anthoinette Bourignons. Gedrukt tot Altona, by Hamburg.

Welke de voornoemde Juffrou wederleytdoor levendigegrondige -

Waarheden, veel schoone Christelijke Leeringen, en verscheyde hooge Mysterien, of Goddelijke Geheymniffen, die noch toe niemand gekent noch oyt gehoort heeft. Noch bygevoegt

Vele krachtige Getuigniffen, doorgrootgetal geloofwaardige en aanfienlijke Perfoonen, wegens het Leven : den Wandel,

::

en, en feer heylfame

Schriften van de meergenoemde Juffrouw. Allesfeer Wonderbaar en nuttelijk voor alle Godfoeckende en Waarheit-lievende zielen, HET WAPEN VAN C$S st:--za -

NS:H: ?

-

Kaas- "

Jië) :

::2.

j

: :

l

puur

-

GISS XT GICI RIGIAI 8. HGI t”A M S TE R D A M ,

- By JAN

-*-*-*-T

A N No 1 68 o.

R1euw ER Tsz, Boekverkooper in de Beurs-straat, in 't Martelaars


Alle defe hare Wercken in verscheide Talen zijn ook te vinden tot

's Gravenhage by Johannes Tongerloo, tot Rotterdam by I/aacq Neranus, en Barent van Santbergen, tot Dordrecht by Pieter van Loon, tot Vliffingen by Jacob Lambrechtfe, tot Lieuwaarden by Ritske Jacobs Moffelman, tot Harlingen by Simon Pieters Bonck en Hubert van Immerfeel by de blaauwe trap, en in ver fcheyde andere Stedenmeer.

-

* :-)

-

")

B E-


B E RICHT aan den

L E S E R. gďźŒ EM 1 N DE LE s E R, my dunkt dat ik berispelijk : zijn fou voor God ende menschen, indien ik niet

j aan den dag bracht den Brief die Jonkvrouw AN t T Ho 1 N E T T B Bo U R 1 G No N my toegeschre

ven heeft, over de Lasteringen die haar aangedaan

A-

, zijn door Johan Berkendal, Sieken-trooster in de Cal 3 vijnfche gereformeerde Kerk tot A L T o NA dicht $%; by HA M E UR G. Denwelke tegens haar een laf :: terlijk Boek gemaakt heeft, ten einde om hare Per foon en gedrukte Schriften in verachting te brengen,

dewelke met fchoone waarheden vervult zijn, en van de Ware Deugt en van de navolging Jefu Christi handelen; van de Verachting des Weerelds; de Liefde Gods, en van d'Eeuwige faken. Alle welke dingen feer heylfaam en nuttelijk zijn, voor alle de gene die Zalig willen worden. Daar ondertuf fchen defen Berkendal met fijn Mede-gefellen, defelve wel fouden willen in

kleinachting brengen, en afkeerig maken by d'onwetende en die van kleyn verstand zijn, voornamentlijk in de gemelde stad Hamburg, in d'omliggende plaatsen, en door geheel Duitsland. In welke steden en plaatsen de voor fchreve Jonkvrouw Bourignongants niet bekend is, alfoo fy daar nimmer geweest is, noch met eenige menschen van die plaatsen omgang gehad. Al waar noch tans dit bovengemelde Lafter-boek, gepubliceert en bekent gemaakt is onder den Titel van: Ware Abbildung Anthoinette Bourignons, gedrukt tot Altona voor fchreve, in hoogduitfche fpraak, en op de Couranten gesteld in September Anno 1672. Waar door men fien kan, d'Onvoorsichtigheit, Onwetendheit,

en de weinig liefde die defen Berkendal en fijn Medgefellen hebben tot de ware Deugt en de zaligheit der zielen. Want in plaats van hun de middelen te ver krygen, om daartoe te geraken door foo heylfame leringen, gelijk als zijnde Schriften defer Jonkvrouw A. Bourgnon, foo gaan de Predikanten felfs, de menfchen van goeden wille, daar van afkeeren.

Het geneik door mijn eigen

ervarentheit weet, want federt dat ik de middelen mijner Zaligheit gefocht heb, en de volmaaktheit mijnerziel betracht, door de Schriften van Thomas d

Kempis, Thaulerus, Jacob BĂśhme, en andere Heilige Perfonagies. En einder ANT not NFr'rg lijk ben ik by geval geraakt aan de Schriften van

::

,

----

--

*2

BouRI


4-

B -E

R

I

C

H

T

BouR1GNoN, dewelke meer als alle d'andere, mijn ziel en verstand verlicht hebben, om d'ydelheit des werelds te kennen, de misbruiken en dolingen der

huidensdaagsche Christenen, en den Geest des waren Christendoms. Welke faken door my ontdekt zijnde, foo heb ik besloten die t'omhelfen en na te vol gen, foekkende de middelen om mijn ziel tot volmaaktheit te brengen; dewel ke my genoegfaam wierden, in de Schriften der voornoemde Juffr. A. B. Maar foo haast als de Predikanten tot Altona gewaar wierden, dat ik defe Boekken las, en defelve in achting hield, foo hebben de gemelde Predi kanten getracht, my fulx te beletten, alfoo ik een Lidmaat van die gerefor meerde Kerk tot Altona was. Het gene my in den aanvang deed verwonderen,

::

niet gedacht hebbende, dat delelve Predikanten fouden konnen quaat vinden, dat hare onderdanen goede dingen lafen, denkende veel eer, dat fy hun be hoorden aan te voeren tot fulx te doen. Maar ik heb gants het tegendeel be vonden ; nadien fy met al hun macht getracht hebben, my daar van af te trek ken; my vele redenen bybrengende, om my t'ontraden, foodanige boekken telefen. En na vele reden voeringen van d'een en d'ander kant, foo wilden fy

met geweld, my doen afstaan van de goede meening en achting die ik tot foo heylfame dingen had, dewelke foo voordeelig tot de volmaaktheit mijner ziel waren. Sy wilden my doen gelooven, dat de Schriften defer Jonkvrouw A. Bourignon, quaat, gevaarlijk, en vol dolingen waren. Het geneik niet ver

merken kost, biddende defelve Predikanten, my in 't byfonder te willen feg gen, wat die dolingen of welk het quaat in defe Schriften was; hun verseke rende dat fy my grooten dienst bewijfen fouden, met my defelve op fchrift te geven, tot verfekering mijner confcientie, en ook om daar over voldoening van d'Autheurefelfs te bekomen. Waar toe de gefeyde Predikanten nooyt heb ben willen bewilligen; maar voortvarende met in 't algemeen te feggen, dat

defelve Schriften quaat waren, en dat ik die niet moest lefen. En na hun ge vraagt te hebben, of fy die gelefen hadden, foo antwoorden fy my: neen. Het gene my verwonderde, hun aanbiedende, haar defelve Boekken te ver fchaffen, op dat fy die fouden lefen, gelijk als ik deed: hun ter hand stellende de drie eerste deelen van het Lichtfchijnende in de Duifterniffe, en de drie eerste deelen

van het Grafder Valfche Theologie. Op dat fy die naaukeurigfouden onderfoekken, en my daarna, hun gevoelens daar van feggen. Maar dewijlfyreeds al voor

ingenomen waren met tegenheit van defefooheylfame Schriften, foo hebben fy met root-aard, de aldervaste waarheden aangeteykent, voor dolingen; en d'alder volmaakste deugden, voor gebreken; en fy hebben begonnen de Per

foon te lasteren, en de Leering van de gemelde Juffr: A. B. te verachten, my ontrent de felve quaden feggende, die den gemelden Berkendalbeschreven heeft en doen drukken in fijn lalterlijk Boek. Maar die lasteringen hadden op my geen macht om defe Schriften by my verachtelijk te maken, integendeel foo

groeyde de begeerte om die te - 4 -,

: meer in my aan, -

om te weten of ik byge W.


aan den L E S E R.

5

val iets quaats of het gene tegens de H. Schrift strijdig was, daar in vinden mocht, volgens het feggen van die Predikers. Maar het gebeurde gantscon trary; want hoe meer dat ik die Schriften las en herlas, hoe veel te meer ik in mijn confcientie bevestigt wierd, dat defe Schriften door den H. Geest gedicteert waren, om dat ik daar foo veel fchoone Christelijke waarheden in vond, en

foo veelGoddelijke lichten dewelke allenxkens in mijn ziele de Verachting des werelds, en de Liefde der Eeuwige Goederen uytwerkten. En foo haast als defe gefeyde Predikanten vermerkten, dat ik volstandig bleef in de heylfame Lefing, foo hebben fy my verboden aan de Tafel des Heeren te komen, my houdende voor een hardnekkige, en als een die ontrouw is aan de ware Kerk, die fy achten hare Reformatie te weten. En hoewel ik hun meenigmaal verfocht heb, dat fy my doch mochten door gefchrift opge ven, de dingen die fy te feggen vonden tegens de Schriften der veelgemelde Jonkvrouw, dewelke felfs begerig was, om fulx van hun te verstaan, op dat fy hun fou mogen voldoening geven. Soo hebben fy nochtans dat nooyt willen doen, niet meer op haar verfoek, dan op het mijne, maar fy versterkten hun nog meerder, om defelve Schriften in verachting te brengen, foo in Hamburg als over al op andere plaatsen foo veel als fy konden, sprekende verachtelijk daar van, als ofde felvefeer quaat waren, en vol dolingen staken. En om foo veel te beter het Volk in te drukken, den Afkeer tegens defe Juffr: A. B. en hare Schriften, foo hebben fy het voorverhaalde Boek doen drukken, ten einde om fulx, overal openbaar te maken. Welk Boek uit de Pers gekomen zijnde,

wierd my toe gefonden om het aan de veel gemelde Juffrouw te leveren, gelijk ik ook getrouwelijk gedaan heb. En na dat ik het gelefen had, en ook den

Brief die denfelven Berkendaal daarby gevoegt hadde, om my te vermanen dat ik my niet fou laten vervoeren door de Leering van defe Jonkvrouw, foo fag ik wel dat alle die schriften nergens anders toe strekten, dan om defefooheylige en Zalige Leering te lafteren en in verachting te brengen. Het gene myin't herte weé deed, overwegende dat die gene die my behoorden tot God te voeren,

my daarvan fochten af te trekken, tot nadeel van de Zaligheit harer zielen. Nadien ik nu feer zekerlijk weet, dat hare bybrengingen valfch en leugenach tig zijn, en dat het felve Boek uit een hatige paffie voortgekomen is. Waar

in ikfoo veel te meer ben bevestigt geworden, als ik het Antwoordfag, dat my de gefeyde Juffrou A. B. deed op het felve Boek; door den Brief die fy my gefchreven heeft (de welke dit tegenwoordig Boek Getuigenis der Waarheit is.) Dat ik met hare bewilliging en toestemming heb doen drukken, als fulxfeer nootfakelijk oordeelende, om t'ontlasten van hun bedrog alle de genen die ge

loof gegeven hadden aan de lasteringen en leugens van dien Berkendaal. ,,Waar aan vele fouden gehoor gegeven hebben, indien men niet het tegendeel verno

men had.

Te meer, om dat hy van fijne Predikanten geholpen word, aan

dewelke veleeenvoudige liedenfich refereren, als zijnde de Leyders des Volks, »f. T 3

En


B E R I C H T En om te verhinderen dat foo grooten getal menschen fich niet fouden laten vervoeren onderden dekmantel van Godvruchtigheit en Relige , foo heb ik alle mijne Vrienden wel willen deelachtig maken van het GE T U x G EN 1 s D e R WAAR HE Y T dat ik van defe A. Bourignon ontfangen heb. 6

f:

Dewelke my overtuygt heeft, door hare allegatien en grondige bybrengingen in defelven Brief. Dit idereen falkonnen fien, foo wel alsik; verfeld zijnde met vele Atteflatie die fy my toegefonden of ter hand gesteld heeft, om door foo

vele verscheyde geloofwaardige Perfonen, haar feggen te bekrachtigen, we gens hare Perfoon en haren Handel en Wandel. Dewelke Berkendaal niet heeft konnen lafteren, maar heeft by idereen door

fijn boek willen doen verdacht maken, alsof defe Jonkvrouw A. Bourignon felfs een Quaatdoenfter was, of dat fy in hare jonge jaren rukeloosfou geleeft hebben met jonge lieden; logenachtig bybrengende, dat Sy fulx felfs fou verklaard hebben, door hare gedrukte Schriften. Hierom heb ik goet gevonden, neffens haren Briefby te voegen, de Atteflatien die hier voortijtsgemaakt zijn, om an der oorfaak en lafteringen, haar aangedaan door eenige quaatwillige in het jaar 1662. Welke lafteringen Sy genootfaakt was te verdedigen voor de Magi ftraat der stad Rijffel, hare Geboorte plaats. Defwegen fy van nooden had, door levendige Getuigen, alle haren Handel en Wandelfedert hare jonkheit aan, te bewijfen. Ten einde om te doen verdwijnen de quade achterdocht die men van haar had willen geven, aan menschen die haar niet wel lenden. En alfoo heeft fy onder Eeden doen afhooren meer dan Vijftig Perfonen die haar kende, en langen tijt met haar verkeert hadden, foo dat defelve met redenen van we tenschap konden getuigen wegens alle den Handel en Wandel van haar Leven en Zeden, en ook wegens hare Ouders. Welke getuigenis in 't Gericht van de gemelde Magistraat voortgebracht zijnde, foo is defelve verplicht geweest te verklaren, dat Sy niets tot hare befava -

ring vonden; nademaal in der daat een iegelijk van die Getuigenis, warachtigen Lof van de felve Juffrou gefproken had. Dewelke verwonderens-waardig zijn;

want ik geloof niet, datter een Perfoon in de wereld is, van dewelke men met waarheit foukonnen feggen, het gene men wettelijk van haar verklaarde. Sy heeft bewefen, nooyt in haar geheel Leven iets berispens-waardigs gedaan te hebben,maar altoos lofbare en deugdelijke dingen. Gelijk men kan fien, door de weinig hierbygevoegde Attetatien, waar van de overige gebleven zijn, in handen der voornoemde Magistraat.Hebbende Sy geen andere Getuige niffen konnen behouden, dan die voor Notariffen gepafeert waren; dewijl dat

:

degene die wettelijk door den Gerichts schrijver van de stad geschieden, altoos op het Raadhuis blijven. Al waar men defelve fou hebben konnen wederkry gen, indien het van nooden was: het welk niet nootfakelijk fchijnt te wefen

tot defe tegenwoordige Saak. Nademaal men maar al te overvloedig falkon nen fien, wat die geloofwaardige menschen, voor Notaris uitgesproken : -

-

en ,


-

aan den L E SE R. ben, wegens de Perfoon, Zeden en Bedrijven van defe Jonkvrouw A. Bouri om, om de lasteringen en valfche beschuldingen van Berkendaal te vernietigen. Dewelke foo fchandelijk zijn, dat ik beschaamt en verdrietig geweest ben van die te lefen: en mijn misnoeging heeft noch foo veel te meer toegenomen, als ik fag dat foo veel eerlijke Perfoonen, waar van vele noch tegenwoordig in 't leven zijn, fweren en bekrachtigen, dat defe veelgemelde Jonkvrouw ten allen

tijden van feer goede faam en loffelijken roem geweest is; Zedig, Kuyfch en feer deugtfaam. Daar ondertuffchen defen Berkendaal haar in fijn Conterfeyt wil afschilderen, als een rukeloos-levende en quaatdoende Perfoon ; ja hy vraagt wel in fijn Pasquil, of $p geen tobcrreffe fou3ijn? En hy bevestigt defe vraag, met te feggen: Dat inbien Den 25cit! jaar op ben @loren gestcib

babbe / bat fn fullr oan mcl beter beltemmen fou/ en men alg ban b'ctba rentijcitbaar oan beb0cn fou; ombat fptjobcn-natuurlijfte bingen tucet en

beberbo?ge gebattjtenbct menfchenftenb/ offcboon bieubijb ban jaar 3ijn. Willende daar uit besluiten, batfp cenige bertjanbcling met ben@uibelfou bcbben / bie jaar alle bugbanige bingen nlogt fcggen.

Het gene onverdraagelijk is, voor een mensch die defe Jonkvrou A. Bourignon kend, en hare Deugden gefien en gekend heeft, en de groote Genadens die God haar heeft mede-gedeelt in foo grooten overvloed dat men nooyt diergelijken gehoort heeft. Welke Genaden en Lichten van God, dien Onwetenden Ber kendaal, aan de werken des Duivels toeschrijven wil; feggende even-eens gelijk de Pharifeen van Jesus Christusfeyden, als hy fijn Wonderen uitwerkte, dat hy die dingen door de macht des Duivel deed. -

Hoe veel erger is defen Berkendaal, dan die Pharifeens , dewelke Jefus Christus foo veel boven-natuurlijke werken fagen doen (die fy niet konden be grijpen; en fy ook dachten, dat de Wet Gods quam vernielen); en dat hy in vele dingen, de Pharifeen bestrafte, en haar opentlijk veel verachtelijke

:

namen gaf, als Geveynfden, gefchilderdegraven, adderen-gebroetfels, over hun foo meenigmaal het weĂŤ en Onheyl uitsprekende. Daar defe Jonkvrou uitwendig lijk niets doet, dat boven-natuurlijk is, 't gene men niet foukonnen begrijpen; en Sy komt ook de Wet niet tegenspreken, maar bevestigt alleenlijk de Leering

Jesu Christi en fijner Apostelen; alle Christenen aanvoerende om die in 't werk te stellen. Sy geeft ook niemand geen lasteringen of quade wenfingen na, ende en fteld haar tegen geenige relige, feggende dat fyniet gekomen is, om de

:;

maar om hun het Licht mede te deelen, dat God haarge geven heeft, voor de gene die dat wel willen aannemen. En fy heeft nooyt wereld te

defen Berkendaal of fijne Med-gefellen aangetast , noch felfs niet van hun hooren spreken, eer dat fy tegens haar mishandelt en fy hun lasterlijk Tractaat afgeveerdigt hadden. Soo dat men waarlijk van hun feggen kan, dat hare boosheden, die der Pharifeen wijt te boven gaan; nademaal fy foodanig lafte ren een Persoon die fynooyt gefien nog gekend hebben, en waarin niets

":

Il.


B

8

E

R

I

C

H

T

dan alles goetsen eerbaarheit is, zijnde : met allerhande Deugden en goede Zeden; van Vrome Ouders geboren, en die een exemplaar Leven gevoert heeft al dentijt hares levens, haar bestedende tot den dienst Gods, en tot den bystand

hares Naaften. Gelijkydereenfal konnen fien, door de bygevoegde Atteflatien, dewelke spreken van hare Deugden en haren goeden Handel en Wandel, op alle

plaatsen daar fy haar opgehouden heeft. Soo dat men met waarheit feggen kan, dat fy een Spiegel der Deugden is, en den waren Tempel van den Heyligen Geest: dewelke in haar Zielegeplant heeft, alle fijne Vruchten en fijne Gaven, in fulken overvloed, dat ik nooyt diergelijks gehoort hebt. En ik wenfchte wel, dat defen

Berkendaal met fijn Predikanten, en alle die van haar gevolg zijn, my een fooda nig Getuignis, wegens haar geheel leven, deden fien; gelijk als defeJonkvrouw fchijnt van hare Kindsheit aan, van God uitver koren te zijn om de Mo E DER DER WARE GE Lo ov 1 G EN te wefen. Waarmede die menschen met groot onrecht spotten; Nadien warachtelijk defe my heeft doen fien

Dewelke

Godvruchtige ziele, het ware Afbeeldfelis van het warachtige Christendom, en dat fy befeten is met den Geest der Christenen van d'Eerste Kerk, in alle Christe lijke volmaakheit. Want fy is vol Liefdadigheit en Liefde Gods, verachtende de veranderlijkegoederen, ende en foekt niet anders dan de Eeuwige. Waartoe alle

hare woorden en bedrijven fich heen strekken, en derwaarts haar oogwit hebben. Sy is wel-doendeaan een iegelijk, en tegen niemand partijdig. Eindelijk, haar Leven is een geduerig Ex EMPEL van de ilBacc Deugt/ of een levenbig

ÂŤEmangelium. Waar in een iegelijk in oefening kan fien, alles dat Jesus Christus onderwefen heeft, toen hyopaarden was. Want Sy leeft foodanig als fy spreekt, en fy stelt felfs in 't werk het gene fy aan anderen onderwijst. Waarvan ikoog

fiende getuige geweest ben, federt dat ik het geluk gehad heb, van met haar om te 9 aan.

-

: ik heb ook defe Getuigenis verfocht, van vele mijner Vrienden die haar ken nen, en met haar omgegaan hebben. Door een Briefdie ik hun toegeschreven heb, den eersten February 1673. die hier ook bygevoegt gaat, om fooveel te meer de waarheit van mijn feggen te bevestigen. Nadien dat alles wat ik van defe Persoon bybreng, feer warachtig is, ende en kan fulx niet in twijfel trekken, fiende foo vele eerlijke Personen daar Lof van spreken, en roemen van hare Deugden. In

voegen dat indien eenige twijfeling my in den geeft nagebleven was, het zy door de discoursen van onse Predikanten, ofdoor het Boek van Berkendaal gemaakt, of andere quaatfprekers of eeren-fchenders, ik fou nu volkomentlijk bevredigt zijn. Gelijk ik in der daat ben, wegens het goede Leven en Comportement van defelve Juffr: A. B. Nademaal de voornaamste Pastoren van hare Stad, en d'omleggende

Plaatsen, too wijtloopig en overvloedig getuigen van hare Deugt en goede werken, dat men niets meer foukonnen feggen van een Persoon die nu tegenwoordig leeft, ofvoorheen geleeft heeft. Het geneik bevreeft fou zijn, van mijn felfste feggen, indien niet loo veel eerwaardige en geloofbare Lieden, daar van fooveel verze kering gaven. Waar -


-

aan den L E s E

R.

9

Waar van ik mijne Bloetverwanten en Vrienden wel heb willen mede-deelen,

ten einde fy niet fouden gelooven, dat ik bevangen ben met een qualijk gegronde affectie ofachting van dePerfoon en Leering deferJuffrou A.B.Want mijne gefeyde Bloedverwanten hebben my willen verdacht maken, vandolingen, lichtveerdigheit ofkrankhoofdigheit, als ik heb willen de koophandelingendes werelds verlaten, om

haar na te volgen,en hebben felfs gedreigt,my te doen vast fluiten,als een fot mensch, die fich wil ombrengen en verdoen. En dat om d'eenige oorsaak, dat ik eitimeerde en wilde naarvolgen de Leering defer Jonkvrouw. En fy meenden dat ik alleen defe voorin-neming des geeft hadde, dat defelve Leering uit den H. Geest voort

uam; of datter niet dan melancolische of mismoedige menschen waren, die daar geloof in stelden. Hierom heb ik uit de verscheide Attestatien uitgekofen degene die van verscheyde Personen waren, foo welVrouwen als Mannen, op dat men

aan niemand achterdocht veroorsaaken fou, van inbeelde dingen; en dat idereen klaarlijk fou konnen de Waarheit fien, wedersprekende de Leugens van Berken- . daal. Dewelke defe Juffrouw wil doen pafferen, voor een reutteloog menftij/

een HIeuqenaarftrr / een boolfter of ucrboerfter beg âDolfig / al hoewel Sy waarlijk Kuyfch, Eerbaar, en zekerlijk in den rechten weg der ware Deugt is, trekkende idereen ook daar toe naar al haar vermogen. Gelijk men fiet door de

volgende Attestatien, dat fy haar daartoe begeven heeft alle de dagen hares Levens. Want de Dochters die haar gekent hebben, en sedert haar kindsheit aan met haar

omgegaan, fweeren dat alle de kinderlijke spelingen van defe Juffrou A. B. niets anders dan Godvruchtige dingen waren, van devotie, bouwende Kerkskens, en richtende kloosterkens op van kinderen, in plaats van haar tot wulpfe spelingen te begeven, gelijk het meestendeel der kinderen in harejonkheit doen, aan dewelke de vryigheit gemeen is, en de lichthertigheit een gewoonte. Maar defePerfoon,

waar van d'onwetende foo veel laster spreken willen, is een warachtig Afbeeldfel van de Deugt geweest alle de dagen hares levens, gelijk men door de volgende As

teffatten kan fien. Byfonderlijk door die van Juffr. Anthoinette en Anna dele Becq, twee Gefusters, d'eene oudt 61. en d'andere 51. jaren, dewelke de Nabueren

waren van Juffr. A. B. en dagelijks met haar omgingen. Gelijk ook d'Attesta-. -

tie van Jenne du Thoye, en die van Meester Jan Baptifte de Villemot, Priester en

Capellaan van de Mevrouwen in de Nieuwe Abdye binnen de felve Stad Rijffel. Alle welke persoonen, onder Eede verklaren, dat de veelgemelde Juffr. altoos

fich begeven heeft tot de Godvruchtigheit en Deugd, en tot verachting derge makken, rijkdommen, vermaken en eeren defer wereld, om te volgen d'Oot moedigheit van Jesus Christus.

-

-

Want die Getuigen bekrachtigen, dat federt haren ouderdom van 18 Ă 19 jaren fy haar Vaders Huys verlaren heeft, en fich in vreemde kleeding verandert, ten

einde om onbekent te leven, of eenige Wildernis te vinden,daar fy Boetefou mogen doen. Het gene niet gemeen is voor de menschelijke natuur, die altoos rijkdom men, eeren en verlmaakelijkheden foekt, wanneer fy die verkrijgen kan. Maar :: +-

defe


B E R I C H T

IO

-

defe Jonkvroudoor een boven natuurlijke Deugt, heeft in den Fleur harerjeugt hare eigen Goederen en gerieflijkheden verlaten, die fy in overvloed befat; om d'Evangelische Armoede t'omhelsen. En daar fy gepresen en geacht was by hare

Ouders, heeft fy alle defe dingen veracht, om verfmaad en ongeacht te weten by de vreemdelingen. Dewelke gemeenlijk verachten en verwerpen, alle de gene die fy niet kennen. Men kan ook door de 7.8 en 9. Atteflatie fien, hoe dat defelve Jonkvrouw A. B. op eenen Paafchdag, in het Dorp BLATT o N aangelangt is in het Land Hene gouwe in een vreemde kleeding, en aldaar door den Pastoor van dat Dorp Blatton is opgehouden geworden, dat een Man van Heilig Leven was. Die defe Jonkvrou hte als eenen Engel van den Hemel gekomen, door oorfaak van haar geheel -

Engels Leven. En hy met alle d'Inwoonders van dat Dorp, hebben haar altoos

foodanig ge-acht; gelijk fy ook getuigen door hare Atteflatten, gepafeert voor het Gericht van dat Dorp, voor den Majoor en Schepenen.

Dewelke is beve

ftigt geworden door d'Atteflatie van den wereldlijken Pastoor van dat felve Dorp, en andere Pastoren die voor defen daar Cappellaanen geweest zijn in dat felve Blatton. Alle welke Personen door Eeden bekrachtigen, dat fy defe Jonkvrouw Bourignon gekent hebben federt haren ouderdom van 18 Ă 19 jaren, als fy eerst maal in dit dorp Blatton aanguam.

En fy hebben haar een Exemplaar en feer

deugdfaam Leven fien voeren, afgetrocken van de menschelijken omgang, op dat fy ingetogen in God mocht blijven. En dat in den fleur harerjonkheit. Het gene wel wijd is, ban in bare jonfibcit een reultcloog HIemen gcboert te hebben; gelijk als defen Berkendaal in fijn Pasquil wil doen gelooven. Want d'Inwoonders van dat felve Blattom, wenschen noch op defen huidigen dag, dat de veelgemelde Jonkvrouw, mogt komen wonen in dat Dorp. En fy Houden

'r voor een groote Gunst van God achten, dat een foo Deugdfaam Perfoon fich by haar ophield. Want alle d'Inwoonders van dat Dorp, die haar gekend heb ben, spreken van haar met alle Godvruchtigheit en eftime, foodanigh als men ooyt foukonnen doen van een Heyligen volmaakt mensch. Het gene Monfieur Pierre Salmon, Pastoor van St. Salvatoris binnen Rijffel vermerkende, die fich

in dat gemelde Blatton begeven had, om de voorgemelde Attestatien te beko men; Hoo rapporteerden hyop fijn wederkomst tot Rijffel, dat hy feer wel was gesticht geweest over het gevoelen dat defelve Inwoonders befaten wegens defe Juffrouw; foodanig, dat hun Difcours hem dikwils de tranen uyt de oogen had getrokken , en dusdanig fijn hert met teedere Godvruchtigheit bewogen, dat hy fich van weenen niet kon onthouden.

En hy schreef aan Heer de CoRT , die

doenmaals tot Mechelen was, een Brief, die ik ook gevoegt heb by d'Atteflatten van Blatton, om te doen fien hoe veel getuigniffen datter gegeven zijn tot Lofen voordeel van defe Jonkvrou: wedersprekende tegensalle de lasteringen die d'on wetende uitwerpen tegens een Persoon die fy nooyt gefien hebben, noch gewe

ten wie fy is, wat fy gedaan heeft, noch wat hare vereyfing is. Soo dat fy -

-

:

doende,


aan den

L E S E R.

II

doende, al blindelings qualijk spreken van de Deugd felfs, fonder te gedenken dat God gefeyd heeft van fijn Vrienden: Die u aanraakt, die raakt den Appel mij ner Ooge aan. :

-

* . *

-

En ik fou niet willen zijn in de plaats van defe qualijk-sprekers, om alle de

goederen van de wereld, vreefende dat ik niet foukonnen aan God voldoen voor een foodanige Zonde, dewelke schijnt een zonde tegens den H. Geest te weten; nadien God fegt: Dat fijne Vrienden hem foo lief zijn, als den Appel fijner ooge; en

dat hy houd aan fig felf gedaan, het gememen aaneen van fijne kleyntjes doet. Waar by men afmeten kan, dat God gevoelen fal de lasteringen en verachtingen die men tegens defe Juffrouw begaat, dewelke zekerlijk een Vriendinne Gods, en een van fijne kleintjes is, dewelke hem lief zijn. Gelijk het ons feer naaugevoe lijk is, dat men eenig quaat aan den appelonferooge doet. Want wie fou nen twijfelen, dat defe Jonkvrouw een ware Vriendinne Gods is; dewijl dat : van hare teedere jeuget aan, hem gevreeft en fijne Liefde befeten heeft: en dat om defe oorsaak, de goederen, rijkdommen, en vermakelijkheden van defe we

:

reld veracht heeft. Gelijk fulcx foovele geloofwaardige Personen betuigen, de

welke defe Jonkvrouw tot allen tijden gekent hebben, federt dat fy een kind was

tot nu toe. Ende fy verklaren ophare conscientie, dat fy een Vat van God uit verkooren is, dat fy altoos tot allerhande goetdoen en tot de ware Deugd is gene gen geweest, dat fy wel geschikt is, en met de Genade Gods voorfien, foo wel in natuurlijke als geestelijke faken: dat fy van vrome Ouders is voortgekomen, dewelke ook Godvruchtige en deugdfame menschen geweest zijn, gelijk als d'eer fte, 2, 5 en 6. Atteflatie getuigen, als ook de Handwerks-meesters, dewelke de

veelgefeyde Jonkvrouw en hare Ouders lange jaren gekend en gedient hebben,

yder in hun Ambacht: bekrachtigende dat hare Ouders foo wel als de Jonkvrouw felfs, alle, oprechtelieden en van goed leven zijn. Het welk fy ervaren hebben, in met hun feer gemeenfaam om te gaan, en dat fy meenigmaal met hun hebben te verrichten gehad, en door dusdanige middelen, met ervarentheit leeren ken nen, dat defe Jonkvrouwen hare Ouders, van goeden roem waren, die goede

rekenschap deden, getrouw en finceer waren in alle hare bedrijven. Het gene defe Jonkvrouw Achtbaar maken moet; foowel van de quade als goede menschen,

dewijl dat een Deugd die fich felfs uiterlijk vertoont, altoos beminnelijk is, en van geen verstandig mensch kan veracht worden. •

.

.

Waaruit men fien kan, dat dien Berkendaal een groot Onwetende en boosaar

dige is, dat hy een foo vrome en lofbare Perfoon gaat lasteren fonder haar teken nen, en eer dat hy ondersocht heeft offy goed of quaad is, of dat d'inbeelding die hy van haar had, op de waarheit of op de Leugen is gegrond geweest, aanhoo rende alleenlijk de Vyanden deser Jonkvrouw, die haar niet meer kenden als hy; en zijn alfoo bevangen geweest met een quaatwillige hertstocht, felfs eer dat fy ee nige van hare Schriften gelefen hebben: gelijk defelve Predikanten my verklaart

hebben, dat fygants geen van de Jonkv:"hare Schriften gelelen hadden : % 2.

-

tij


B - E

12

R

I

C

H

T

tijd als fy hun begaven, my veel quaat te feggenfoo van hare Persoon, als ook van hare Leering.

Het welk niet anders voortkomen kan dan van hunne

eygen liefde, en het foekken van haar eigen-baat; konnende niet verdragen dat iemand anders dan fy, de Deugt onderwijst, door vreefe dat fy niet ge noeg fouden gevolgt of geacht zijn. Het gene wel een slechte oorfaak is, om de Deugt en waarheit van een ander in verachting te brengen. Dat niet geschie den kan fonder grootelijks God te vertoornen; die alfoo wel verbied, d'eere

fijns Naaften te stelen als fijne goederen: door dit Gebod, dat fegt, Steelt niet. Nu, de eere is veel waardiger dan de goederen. En indien men alleenlijk niet

moet begeeren de dienstknecht, het Paard of iets anders dat fijn Naaften toebe hoort, hoe kan dan dien Berkendaal met geruste Confcientie, foo fchandelijk

bestelen de goede Reputatie en Eer van een Deugtfanie Perfoon, die een heilig Leven voert; om haar te willen doen pafleren, als offy een onbekenbclanb

loopfiet en lichtbeerbige 49erfoon mag/ bie in barejonftijrit cen cultcloog leuenfou geboertjebben/ of boog een fot bcrbupbclb menfcij uitmaakt /

bie in jaar alle b'eigenftijappen beg SUPuibclg bebben fou/ boo? jaar felfg

befchicben in bare gebguitte 25oeliften/ gelijk defen Berkendaal leugenach tig fegt. Verfierende fulke groufame leugens, om een Pienstmaagt Gods in verachting te , die nooyt eenig quaat in haar leven gedaan heeft,

:

gelijk als getuygen alle degene waar mede fy omgegaan heeft. Soo dat indien ik van alle defemenfchen getuygnis nemen moest, men fou een groot Boek daar van volmaken. Daarom heb ik my vernoegt om uyt vele Atteflatien maar te

kiefen de foodanige, die de meeste reden van wetenschap hadden, gelijk als zijn de Huisgenoten en Arbeyders van haar Huis, en de Pastoren en Regeerders waar onder fy alle de dagen hares levensgewoont heeft. Ten einde dat de foodanige

konnen zekere getuigeniffe geven van de dingen die fy felfs gefien en gehoort hebben, en daarvan byfondere kenniffe genomen, op dat de Waarheit mag aan

den dag komen. Nademaal defen Berkendaal in fijn Pafquilfegt, dat defe Jonk vrou haar niet derft bekent maken: alsof hy wildefeggen,dat fy het Ligt haat,op dat hare werken niet fouden bekent worden. Daar er ondertuffchen niets bedekts

in al haar Leven is, gelijk men genoegfaam kan fien door fooveel verscheideAt

teftatien, op diverse tijden en plaatsen geschied, daar fy haar opgehouden heeft. Want fy is een Persoon van groote en kleine bekent; en fy heeft nooyt bedekt of verborgen geleeft, dan om te beter met God te handelen ineenige Eenfaamheit, die fy altoos bemind en gefocht heeft naar al haar vermogen: dewijl men fiet, dat fy van jongs op het Huys hares Vaders verlaten heeft, om een Wildernis te gaan foekken daar fy eenfaam leven mogt. En alhoe

welGod toeliet, dat fydien felven dag van haar vertrek, een H. Pastooront moete, genaamt GE o R G E de L 1 LL E, die haar ophield en haren aanslag verhinderde,foo heeft fynochtans nooit daarom afgelaten,d'eenfame plaatsen te foeken,om haar te beter met God te onderhouden buiten het geraas des weerelds.

Want fy heeft naderhand noch gaan wonen in dat felve Dorp BLATToN, :: C1Ik


-

aan den

L E S E R.

13

klein huisje, dat de gefeyde Pastoor tot dieneynde had laten bouwen, dicht by de Kerk van fijn Parochie. Alwaar fy alleen opgefloten gewoont heeft, fonder daar uit te gaan, tottertijd toe dat hare Vyanden haar daaruit : En daar na deed fy allerhande dienst aan haar Vader, die toen Weduwenaar was, totter tijd dat hy weder hertroude. Als doen vertrock fy haar in een kleyn huiske dicht aan de Kerck van St. Andrae, naby Rijffel gebouwd; daar te vooren

een Kluifeniffe gewoont had, die genaamt was, Suster Jeanne Cambrie. Alwaar defe veelgenoemde Jonckvrouw vele jaren heeft gewoont in Eenfaamheit en In getogentheit des Geest, voerende een exemplaar Leven, en geheel deugdfaam;

gelijk daar van getuygt hebben twee Priesters en een oude Dochter, in de elf de Atteflatie, ook hier nevens gaande. En fy heeft haar in dat Huisken opge houden in aller Godvruchtigheit en Deugd, totter tijd dat het Fransche Leger

quam om de Stad Rijffel te beletten, en dat huis innamen daar fy foogaarne woonde buytenden omgang der menschen. Het gene een boven-natuurlijke faak is, dewijl dat de menschelijke natuur al toos gefellig is, en geen vermaak neemt dan onder haars gelijke. Maar uit oor

faak dat defe Jonkvrouw vermaak schepte in haar met God t'onderhouden, foo beminde fy de afgescheydene plaatsen, ten einde fy haar uit dat Onderhoud niet . verstrooyen fou. Alhoewelfy nochtans altoos de Eere Gods, en de Zaligheit des Naaften hooger ge-acht heeft dan haar eigen voldoening.

Want door het verfoek van een Burger in defe Stad Rijffel, genaamt Jean Sta art; foo heeft fy een Armhuis aanveerd met arme Dochterkens. Welk Arm

uys fy met haar eygen goederen vermeerderde. . Aldaar deed fy blijken de groo

Z:

teLiefde die fy de der zielen van defe kinderen toedroeg, hun onder wijsende in de vreefe Gods, tot een goed leven, en leerden deserve arbeyden in allerhande eerbaarheit en goede zeden. Gelijk menfien kan door de 12. 13. 14 en 15. Atteflatien van de 4 Pastoors, en die van veel andere menschen die met haar verkeert en met haar gewoont hebben in dat genoemde Armhuis, het welk men noemde Het Hofpitaal van Onfe-Lievevrou haarfeven Smerten. Alwaar fy onder hield en opvoede met haar eigen middelen, fomtijts 30.40 Ă 5o. arme Dochterkens.

Het welk een Liefdadigheit van groote confideratie is. Want bovendien dat fyde felve haar eigen goederen gaf, foonam fy noch de moeyte, hun felfste leeren le fen, schrijven, en haar regeren, dragende forgover hetgeestelijke en tijdelijke, gelijk een ware Moeder moet doen over haar eigen kinderen; en dat fonder eenige gagie of belooning,ofeenige wedervergelding, maar alleen door haar eigen liefdadige be weging, fonder eenigsints daartoe verplicht te weten. En of schoon defen Ber kendaal wil doen achterdocht geven, dat fy quade dingen in dat Hofpitaal fou begaan hebben, foo behoorden de getuygeniffen van foo veel verscheyde men fchen, hem het aangeficht schaamroot te maken. Want ik geloof niet, dat men een mensch in de wereldfoukonnen vinden, die fich fou willen begeven en gedue rig besig houden in een foofmertelijke Liefdadigheit, gelijk als is, het Gouverne ren der arme kinderen van verscheyde humeuren, dewijl den Wijfeman fegt: WeĂŠ ** 3 de?? -

-


B E R I C H T

I4

den genen die veler Moederskinderen moet beforgen. En men acht het, een groote liefdadigheit tegens den Armen gedaan te zijn, als men hun eenig lijwaat en kleederen geeft, of fomtijts wat te eten: hoe veel te meer behoort men dan te

achten, de Liefdadigheit die defe Jonkvrouw gedaan heeft in dat Hofpitaal? Nadien dat boven alle die dingen, fy alle defe Arme kinderen noch volko

mentlijk opvoede en onderhield met alle nootfakelijkheden des levens : en

fy fpijfigde ook hare zielen, door haar. Exempel en goede Onderwijsingen. Hebbende wel volherd in defe Godvruchtige oefeningen den tijd van 9 Ă 1o

jaren: geduerende defelve, heeft fy wel geholpen en onderwefen, het getal van ontrent vierhondert diergelijke arme kinderen, en tot foodanigebequaam heit gebracht, dat fy haar Zaligheyt konden bewerken, en hare lichame lijken nootdruft winnen, om eerlijk daar van te leven. Het welk geen quaat achterdocht aan dien Berkendaal of andere behoorde te

geven, van te gelooven, dat de veelgemelde Jonkvrou, quade dingen in dat Hofpitaalfoubegaan hebben; gelijk hy in twijfel trekt. Nadien fy aldaar gesticht heeft, alle degene die haar Gouvernement en harebedrijven fagen en kenden. Gelijk men byna door alle d'Atteflatien kan fien, die van Rijffel ko

men; dewelke bevestigen, dat fy niet alleen de gefeyde Armen getracteert heeft naar hunne conditie, maar foodanig als of fy alle hare eigene kinderen geweest waren, foo wel in krankheden als gefondheit; gelijk als Meester Am brofius Brigot, Chirugijn, in fijn Atteflatie bekrachtigt: denwelken fy op jaarlijk

fche gafie aangenomen had, om de gefeyde kinderen te Cureren in hare fwak heden. Waarom fy ook jaarlijx Pensioen gaf aan een Doctor, ten einde dat hun niets mocht ontbreken in den noot.

Soo dat men op geenderleye wijfe twijfelen kan, dat defe Jonkvrouw eenig

quaat in dat Hospitalfou begaan hebben; maar ter contrary wel verfekert zijn, dat fy daar veel goets gedaan heeft; dat het Getuignis vanfooveel geloofwaar dige menschen, waar van het meestendeel noch tegenwoordig in leven zijn, en fulx weder opnieuw betuygen konnen: in geval dat iemand curieus was, om hun daar over aan te spreken, of de waarheyt verder t'onderfoekken. Want

het zijn geen opgefochte praatjes, maar bestandige waarheden, door foo groot

getalmenschen bevestigt. En indien de Jonkvrouw alleen sprak, foo foumen mogen twijfelen, dat fyhare eigen loffeggingen wilde verbreyden. Maar het getuignis van foo vele geloofwaardige personen, konnen niet in twijfel ge trokken worden ; en idereen moet die aanneemen als onfeylbare waarheden;

dewijl dat Jesus Christus fegt, dat in het getuignis van twee of drie, alle voor geloovigen geen uytvlucht oftegenwerpingen meer vinden fouden, of oorfaak om iets van defe Juffrou Bourignon in twijfel te trekken. Dewelke sekerlijk een Spiegel der Deugt is voor allerley Natien en Religien: nadien dat de Genadens die Ă–od haar mede gedeelt heeft, niet alleenlijk in hare ziele geprent zijn, *** -4,3-3 is nlaaf den beftandig zijn. En hier zijnder in overvloet en fonder maat, op dat d'on

& Guy


aan den

L E S E R.

15

maar defelve hebben foodanige vruchten voortgebracht, dat alle de gene die

haar gekent hebben, daar van oogfiende Getuygenis zijn, en hebben door ha reuyterlijke werken gefien, dat de Liefdadigheyt en Liefde Gods in hare ziel woonde. Welke Liefdadigheyt, de Liefde tot den Naasten gebaart heeft, en de werken der Barmhertigheyt voortgebracht, daar in fy fich ge-oeftent heeft alle de dagen hares levens; en fy oefent die nu noch tegenwoordig. Waarvan ik een oogfiende getuygen ben, neffens vele andere die ook byfonde re verklaringen (hierna volgende) daar over geven. Maar alfoo defen Berkendael noch voorder in fijn Pafquil vraagt, wat defe -

-

- -

-

-

genoemde Juffroufou mogen in dat Hofpitaal gedaan hebben, om dat men haar heeft doen daar uytgaan: foo moet ik hem antwoorden: dat niemand

haar expres daar heeft doen uitgaan, maar fy heeft dat gewillig verlaten, uit oorfaak dat vele van die arme Dochters verklaarden met Tooveryen besmet te wefen; en fy trachte de door diergelijke boosheden, defe Jonkvrouw te ver

geven. Het welk aan de Magistraat van die stad Rijffel bekent gemaakt zijnde, hebben geen remedie willen stellen in foo groote quaatheden: ja fy wilden de boosdoenders veeleer verschoonen, dan straffen. Het gene defe Jonkvrouw heeft doen resolveren het gemelde Hofpitaal te verlaten, veel liever dan daar te blijven met menschen die felfs verklaarden, dat fy dagelijx gemeenfamen omgang met den Duivel hadden. Siet daar d'eenige oorsaak waarom dat fy uit dat Hospitaal is uitgegaan, en niet om hare quade daden: gelijk defen Ber kendaal met fommige fijns gelijken voorgeven, die de gront der fake niet we tende, oordeelen alfoo qualijk van d'aldergrootste Weldaden. Want indien fy op eenigerley wijfe fchuldig geweest was, foo foufy geen Recht hebben gaan verfoekken over die Dochters, noch een foo groot verborgen quaat, aan den dag gebracht hebben: fy fou veel eer fulx bedekt en ontveynst hebben voor idereen; dewijl de Schriftuur fegt, dat hy die onbetamelijke dingen doet, niet aan het licht komt, door vreefe dat fijne werken bekent en openbaar mogten worden. Maar foo haast als de gemelde Jonkvrouw de felve Dochterkens hoordefpre ken van Tooveryen, foo heeft fy de drie Pastoren tot haar geroepen, om haar te verklaren, wat doch die Meysjes tegens hun feyden van dien handel. En fy heeft alles gedaan wat in haar magt was, met ook die genoemden Pastoren, om de gefeyde Meysjes te bekeeren, ten einde om hun te doen den Duivel verla

ten, aan dewelke fyfeyden, hare zielen overgegeven te hebben, en God ver loochend. ,,Maar alles was te vergeefs, nadien dat na alle den arbeyd en ver maningen der felver Jonkvrouw en die Pastoren, defelve Dochterkens hard

nekkig bleven, feggende opentlijk, dat fy den Duivel wilden getrouw blij ven, en hem niet verlaten. Het welk defeJonkvrouw Bourignon deed refolve

ren, fich van een foo quaat gefelfchap afte begeven, gelijk het meestendeel van die Meysjes waren. Diegants opentlijk verklaarden, dat fy de genoem de Jonkvrouw hare Weldoenster wilden ter doot brengen, wanneer het maar in . .

. . .

hun

. e


16

.

B

E

R

I

C

H

T

hun magt was. En fy hadden tot dien einde al veel boosheden of Tooveryen bereyd, om haar te vergeven (gelijk men breeder kan fien in de 2o. 2 1. en 22 getuignis.) Welke quaatdoeniters met hun veertienen in handen van de Ma gistraat wierden gelevert, -

Soo dat ik wel met veel meer waarheit kan verklaren, waarom dat defe

Jonkvrouw uit dat Hofpitael gegaan is, dan Berkendaal reden heeft om fulx te vragen. Want ik weet door ervarentheit, dat fy daar uit gegaan is, om te komen mijn Ziel verlichten met het Licht der Waarheit: gelijk fy ook aan veel andere van mijne Vrienden gedaan heeft. In voege dat wy dikwils d'een te gen d'ander feggen, dat het d'alder grootste genade is die God ons ooyt gedaan heeft, van dat wy tot kennifle van defe Jonkvrouw geraakt zijn, die ons foo vele Christelijke waarheden heeft doen fien, dat fonder dat wy die ontdekt had den, het ons byna fou onmogelijk geweest zijn, zalig te worden. Nadien wy alle in duisternisten des doots waren, en niet fagen waar dat wy moesten gaan. En al was het fake dat God maar toegelaten had, dat defe Jonkvrouw uit het gemelde Hofpitaal trok, om onfe zielen t'ontbinden van de stricken waar aan de Duyvel die verwert had, foo is het nochtans een groot Geluk voor vele. Want indien fy in Rijffel binnen dat Hofpitaal gebleven had, het is te vreefen, dat nooyt de menschen in Holland, Vriesland, Holsteyn, Duyts land en op andere plaatsen, de waarheden fouden gekent hebben die fy ons o penbaart, ten minsten, de oefening van hare Deugden. Maar hebbende om vele redenen goet gevonden, uyt dat Hofpitaal te gaan, fooisfy in Holland en op andere plaatsen gekomen tot Zaligheit van vele. En of fchoon wel verfcheyde menfchen fouden hebben konnen tot kennis van hare Schriften geraken, al was haar Perfoon wijt afgeweest, foo fouden nochtans de menschen niet foodanig

hebben konnen overtuygt zijn door hare Schriften als door hare Persoonlijke Tegenwoordigheit, uit oorfaak dat de werken meer kracht hebben om de men fchen t'overtuygen, dan de woorden doen.

En ik kan voor my in 't byfonder van de Jonkvrouw feggen, het gene de Koninginne van SE B A over SA 1 o M o N feyde, toen fy felfs fijn Wijsheit gehoorden efien had. Te weten dat alles wat ik in de Schriften defer Jonk vrouw gelefen had, niets met al te vergelijken is by het gene dat ik geleerd heb, federt dat ik haar Perfoon heb gefien, en haren Omgang genoten, en uit haar Mond de Goddelijke en wonderbaarlijke Waarheden felfs gehoord, en de oeffe

ningen en heylfame onderwijsingen bemerkt: waar van ik oogfiende en oor hoorende getuige geweest ben. Want fy leeft fooals fy spreekt, en onderwijst meer door werken, dan door gefchrift. Sy befit waarlijk in haar Ziele, de

Deugden die in hare Boekken beschreven zijn. Nooytheb ik een menfch gefien die Ă–otmoediger was, en minder werk van haar felfs maakte, want fy behoud altoos het minste voor haar, deelende het beste uit aan andere. Sy isfeer So

ber en Kuyfch; altoos fich felfs gelijk in allerhande ontmoetingen. Wel ge regleert


aan den L E SE R. 17 regeleert in al hare bedrijven: gemeenfaam en welgemaniert. Eindelijk fy voert een geheel boven-natuurlijk Leven, nergens involgende de finlijkheden der verdorve natuur. Het gene wel doet fien, dat fy door den H. Geeft bestierd word, die fich in haar, fienlijk en taftelijk maakt door de woorden, bedrij

ven en Leering van defe Jonkvrouw. En het is wonderbaarlijk om te fien, de manier foo als fy hare Boekken maakt en beschrijft, fonder studie of eenige fpeculatie. Het is gelijk een Rivier die uit haar hand vlied, veel gefwinder dan eenig Schrijver fou konnen doen. Ik heb haar meenigmaalfien schrijven en in mijne tegenwoordigheit fien opstellen de dingen daarom ik haar verfocht,

op het felve oogenblick als ik haar die voorstelde. En fy heeft my meenig maal gefegt, dat fy fich verwonderde, hoe dat ik fookonfpeculeren om eenig Brief te verveerdigen, nademaal dat de fpeculatien haar tot beletfels dienden.

Sy is ongeveynft, openhertig en cinfeer van Gemoed, gemeenfaam en beminnelijk voor ydereen. Het gene haar aangenaam maakt, by goede en quade. En ik fou niet konnen gelooven, dat iemand haar foukonnen kennen en omgang met haar hebben; fonder haar te beminnen. Soo dat alle de gene die quaat van haar feggen, dat niet anders dan door onwetendheit doen kon

nen, of door een boosaardigen geeft van afgunst, van dat fy niet konnen of niet willen geraken tot de deugden die fy vermerken in defe Jonkvrouw te wefen, Over welke Deugden ik my hier niet voorder uitbreyden fal; my refererende aan het gene daar van door Brieven en Atteflatien verklaart is.

Het welk ik den

Leferbidde, aandachtelijk te willen ondersoekken by de Vrienden die ik gebe den hebfulx te doen. Uit oorfaak dat ik ge oordeelt heb nootfakelijk te zijn ve lerhande getuygenis te hebben over een taak die foo betwist en tegengestreeft is,

niet alleen door woorden of mondelijken achterklap, maar door geschriften lasterlijke gedrukte Boekken, tegens de veelgemelde Jonkvouw. Gelijk ge daan heeft, een feker Benjamin Furly, onder de Secte der Quakers; dewelke een Boek heeft doen drukken, vol van verachtingen, valsche beschuldingen

en lafteringen tegens de gefeyde Jonkvrouw. Welk Boek hy intituleerde: 3lntboinette 25ourignon ontbclit/ cn baren geeft beltent gemaakt / ge drukt binnen Amsterdam Anno 1671.

Welk Boek niets anders behelst dan

fcheldingen en lasteringen tegens de Schriften en Perfoon defer felve Jonk vrouw. En nu komen op nieuws de Predikanten van Altena onder de reforma

tie van Calvin fich opmaken. Dewelke, na dat fy veel quaats van hare Persoon en Schriften gesproken hebben, eindelijk by geschrift en door den druck gaan opstellen de felfde lasteringen die fy my te vooren mondeling gefeyt hadden. Te weten dat de Schriften defer Jonkvrouw verfoeyelijk waren, en dat ik die niet behoorde telefen, en noch veel minder na te volgen. Het gene my be

gon achterdocht te geven van hunne bestieringe ontrent de zaligheit der zielen. Want ik fag dat de Schriften deler Jonkvrouw feer goet en Heylfaam waren, en overeenkomende met d'onderwijsingen van*Jefus Christus en fijne Apostelen Daar x

4-

-

-

,

-


18

B

E

R

I

C

H

T

Daar ondertuffchen die gene die de Zaligheit en volmaaktheit mijner zielbe hoorden te verwerven, my de middelen wilden berooven van daar toe te gera ken: my willende beletten te lefen de dingen die foo veel nuttigheit aan mijn zieltoebrachten; die ik dagelijks gevoelde met yver aan te wakkeren tot ver achting deswerelds, en in de liefde der eeuwige faken, door het lefen der waar

heden begrepen in de Schriften van dito Jonkvrouw. Maaruit oorfaak dat ik defe mijne Predikers feer respecteerde, en meende dat fy niet wel onderricht waren van de schriften noch wegens de Leering defer Jonkvrouw, foo wilde ik trachten hun die bekend te maken, denkerde dat na

dat fyfouden kennis genomen hebben van een foo Zalige Leering als die gemel de Boekken inhielden, dat fy dan wel blijde fouden geweest zijn om hun daar van te bedienen, en my aan te voeren tot defelve noch meerder te lefen. Het gene ik noch te meer hoopten, als ik hun vroeg, of fy defe Jonkvrouw wel

kenden, en of fy hare Schriften gelefen hadden ? Waar op fy my, 32cen 1 antwoorde, en dat fy haar niet kende, en geen van hare Schriften ooyt gelelen hadden. Daar ondertuffchen fy inderdaat foo veel quaats daarvan spraken, en bevestigden feer quaat te zijn die dingen die fy nooyt gefien noch gekent had den. Het gene in hun, uitermaten schandelijk is. Want indien fy met rede nen van wetenschap gefeyd hadden, fommige dingen quaat te wefen, na de

felve wel onderfocht te hebben, en daar over met malkander raat gepleegt om fulx te veroordeelen, als dan hadden fy fulx naar de menschelijke reden wel konnen verachten,offchoon hare redenen meenigmaal dolende zijn. Maar te

gaan veroordeelen, fchriften die fy nimmer gelefen hadden, volgens haar eigen belijdenis, dat is wel een boosaardig bedrijf; nademaal niemand in de wereld een recht oordeel doen kan van iets dat hy niet kend. Gelijk nochtans die Predikanten gedaan hebben, vellende een vonnis over de Schriften en Per foon van defe Jonkvrouw, eer dat fy ooyt d'een of d'ander gekent of gefien hadden.

En offchoon ik nu mijn best dede en met al mijn vermogen trachtede, om

hun haren onbedachtfamen handel aan te wijfen en tot betere gedachten te

brengen, foo was nochtans fulx alles te vergeefs, want fy bleven hardnekkig vaft

Ă‹: op haar voor ingenomen oordeel, en fy voeren alfoo blindelings voort

met fmaden en lasteren tegens de gemelde Jonkvrou en hare Schriften,en fy wil den hebben dat ik aanstonts defe Schriften fou verwerpen en niet meer lefen; dat

ik ook andere daarvan afraden fou, en mijn Conversatie en omgang met vro me Luyden fou afschaffen. En fulx, feyden fy, mag ilt berplicht te boen; en fp matenfcijulbig mp batboog te blagen: ilt moefte baremoo:ben geloo ben en jarenboil geboogfamen/ alfoo iltbcfalte niet berftonb; fp upiften beter / mat tot nuttigjcit mijner 3icle bienbc banilt fclfg: en unanneer ik hun niet geboo:faambcn/ foo fou g:5ob mp in ben b-eliter neber upcrptn/ en boo: alle menftijen te ftijanbe maften &c. M et


aan den

L E SE R.

19

Met fulke en diergelijke dreygementen meenden defe Predikers my te bewe gen, dat ik fulke heylfame dingen foude verlaten, gelijk als is het lefen van foo feer goede en zalige Boekken, en den omgang met vrome Godfoekkende menfchen. Maar mijn confcientie kan niet toestemmen dat ik fulx doen fou;

dewijl God my het verstand gegeven heeft om het goet uit het quaat t'onder

fcheyden. Waarover ik hem danke. ,,Want alles wat die gemelde Predikan ten myfeyden van de Schriften en de Persoon van defelve Jonkvrouw , stiet tegens mijn verstand, dat klaarlijk fag, dat defe dingen feer goet en heylfaam waren, en dat die Predikers niet anders dan met paffie daar van fpraken, wil

lende qualijk spreken van dingen die fy beleden nooyt gefien te hebben. ,,Het gene my een afkeer van fulken handel gaf. Te meer, alfoo een van haar, genaamt Manfr. Fonteyn, in mijn huis gekomen zijnde, my in tegenwoordig heit van alle die daar waren, feyde, batih een bunaal-geeft bolgbe/ en batift

een Retter gemo:bcntpagfcbert batili Jacob Bohme, en be&cijgiften dan be fe jonko outu gclefcn bao; en bat ik daar boog in een geeftelijhen hoog moet getrtbcn ujag. En alfooik hem bad, dat hy doch foubygefchrift op ftellen't gene hy tegens die Leering had; voorstellende dat d'Autheure wel haar felfs fou verdedigen tegens alle de beschuldingen die men haar aandeed. Waar

op den felven Monfr. Fonteyn met groote toornigheit antwoorde, bat úp met bugbanige ïtctters niet uitbc te Doen jebben/ en bat fm maar een taton

jcupag/ met veel meer andere fcheldwoorden tegens de gefeyde Jonkvrouwen hare Schriften. En hyfeyde my, batik gelooben mot;tijet geneijp mp fepe be/ en fulfte tetterachtige menftijen berlaten; ijp foumptuelmonbcling feggen jet : bp te fcggen bab: en bracht daar op een hoop gepraatste voor, om fijne meening staande te houden: maar hy wilde niet aanhooren het

gene ik daar tegen te feggen had, vallende my altoos in de reden, op dat ik van mijn stuk afraken fou, en hy d'overhand behouden. En om te beter tot fulk voornemen te geraken, fooftelde hy my onderscheydelijke vragen voor, dewelke hy begeerde dat ik met ja of neen beantwoorden fou, op dat hy my al foo in mijne woorden fou mogen vangen. Maar dewijl ik vermerkte, waar

dat hy heen wilde, foo weigerde ik dusdanige vragen te beantwoorden, en feyde dat ik hem in defefaak verdacht hield, en dat my dachte, dat hy met my wilde handelen, gelijk als de Pharifeen met Jefum Ckriftum gedaan hadden. Hier over vergramden hy fichfeer tegens my; en nadat hy fijne ongeregleerde hartstochten met vele woorden en gebaren getoont hadde, foodreygde hymy, bat fjp boo? ben iicrften-raaü mp fou boen Ijcgroepen allegboat itt baar ge

fcpbfab. Waar opik verwachte, dat hy my voor het Confiftoriumfou heb ben doen ontbieden, maar fulks is nooyt gefchied: ende waarom, fal Monfr. Fonteyn wel best bekent zijn, en verstandige menschen konnen dat wel denken. En offchoon nu die felve Predikanten foo veel vlijt aanwende, om my te decn defe Jonkvrouw en hare Schriften verlaten, foo heb ik nochtans nooyt *** 2

daar


B E R I C H T

18

daartoekonnen gehoor geven, federt dat God my de kenniffe der Waarheit ge geven heeft, dewelke ik geleert heb door foodanige Boekken, gemaakt van menfchen die door den H. Geeft onderwefen wierden.

Gelijk als is Thomas à

Kempis, Thaulerus, de veelgenoemde Jonkvrouw, en andere die van de warach tige Deugt fpreken, van de Verzaking fijns felfs, en de Naarvolging Jefu Christi. Het gene onfe Predikers verachten en verwerpen, gelijk als offülks ketteryen waren. Dat my wel doet fien, dat ik in mijn jonkheit ben vervoert

geweest, wanneer ik die perfonen hield als Afgefanten Gods om my den Weg der Zaligheit aan te wijfem. Maar nu fien ik wel, dat fy die felfs niet kennen, en dat fyfeer wijtaf zijn van een waarlijk Christelijk Leven te voeren: nade maal fy niet konnen verdragen, dat ik felfs tracht een waar Chriften te worden; my willende ontrooven van Boekken en menschen die daartoe aanleyding ge Ven,

-

Nooyt had ik gelooft, dat defe Predikers van foodanigen aard waren, of fchoon men my fulx met tien Eeden toegefworen had, foodanig goet vertrou

wen had ik tot hun; maar mijn eigen ervarentheit heeft my nu genoegfaam ge leerd, wat fy in haar fchild voeren. Want foo lang als ik met hun, God en de Wereld te gelijk heb willen dienen, foo zijn fy mijne beste vrienden geweest, en hebben my ook veel gunften en vriendschap bewefen. Maar foo haast als ik

my begaf, om God alleen te dienen, en de wereld met alle hareydelheden te verlaten, toen zijn fy mijne ergste Wyanden geworden, en hebben met alle ha re bedrijven overvloedig betoont, door wat voor een geeft dat fy gedreven worden. Toen hebben alle mijne woorden en werken te misduy den en in een verkeerden fin te drayen. Als ik fprak van het Verval des Chri

::

ftendoms en dat het in onse Gemeente niet toeging foo als het behoorde, foo hielden fy my voor een lichtbeerbigen ®o bcciber/ biepbcreenbuilbe oo:bcc len/ enficijin 65obg 25ebiening unifbe ftellen. Als ik het algemeen verval

dergantfche wereldfchen stand beklaagde, en verluydenliet, dat ik denhan deldes werelds verlaten wilde, om een waar Chriften te worden, foo feyde

Monfr. Fonteyn, batift ban & Bob en banfijn alpoolbafmcelt; batifttegensbe «Bobbclijfté onbeming opftonb/ en mijn 25croep berlaten milbe. (Daar nochtans het Beroep eens Chriftens niets anders is, dan Jefus Christus na te

volgen.) . En als ik feyde, bat cen Christen fich aan geen byfondere Kerk moest binden, maar een Lidmaat aan de heilige algemeene Christelijke Kerk

moest zijn; en dat de veelvoudige fcheydingen en verdeeldheden der Chrifte nen niet van God konde komen, foo feyde den voornoemden Fonteyn, Dat ift

De 2g-nfetting bet elpostelen mcruwierp / vragende, of niet b?lpoftelen fclfg bpfonbere tiercken gebab jabben/ alg tot Epheffen, Corin ien, Smirna, Pergamo, Philadelphia &c. Even gelijck als of defe Apostolische Kercken in onderscheydentlijke Secten hadden bestaan : : gelij *


aan den L E SE R.

19

gelijk alsof ik had willen vast stellen, dat de ware Kerk maar op een plaats van de wereld moest zijn : of ook gelijk als of hy alle mijne redenen met

een voor-ingenomen tegenheyt aanhoorde. Het welk mogelijk fijn krachtigste oorfaak was, waarom hy fich foo hevig tegens my aankante; dewijl hy ge

meenlijk mijne redenen beantwoorde, eer ik defelve recht uytgesproken had. En als ik mijn gemoed van allerley besmettingen focht te reynigen, en liever den omgang der menschen wilde fchuwen, dan dat ik my van hare zonden deelachtig maken fou, foo feyde hy, Dat ilt banbic gene unag bnaar

ban be p?opnetcn fp?aften/ algfpfepben: wijkt van my, want ik ben Heylig. Wanneer ik my niet aan alle de willens deler Predikanten wilde onder

werpen , foo feyden fy, bat ik in geeftelijken hoogmoet en laatbunitent beptuerballen urag. Toen ik hun betoonde, dat ik niets anders focht, dan

Jefum Christum naar te volgen in verloochening mijns felfs, en dat ik daar toe gebruyken wilde die middelen dewelke my aldermeeft daar toe aanvoerden, dan feyden fy, batik ergernig aanrichte/ en bat @job mp baar ober foube ftraffen en te ftijanbe masten. Als ik hare redenen we derfprak, en defelve niet aanstonts wilde toestemmen; foo feyden fy, bat ilt

baronchitig upag. En wanneer ik feyde, dat ik in mijn gemoed niet kon de bevinden, dat fy recht hadden ; foo feyden fy , Dat mijn gemocb bubaalbe. Als ik my by vrome Godfoekkende menschen vervoegde, die juyft

onfe gereformeerde Kerk niet toegedaan waren; foo feyden fy, bat ift be o;bc ning stijgiftibcrachtcbe/ en foo voorts; op fulke en diergelijke wijfen fpeel den die Predikanten met mijne woorden en werken, draayende alles in een verkeerden fin. En eens ontrent drie maanden na den tijt dat Monfr.

Fonteyn mjn gedreygt hadde, my voor het Confiftorium te willen doen voorderen , foo riep riep hy my in het Huys van Docter Saxen in fijn tegenwoordigheit. Want alfoo den tijt voorhanden was, dat her Nacht maal fou gehouden worden , foo had ik hem een geschrift toegezonden, waar in ik de gesteltenis mijns gemoeds tegens hem ontdekte, en hem te

verstaan gaf, dat offchoon hy my feer onbehoorlijk bejegent hadde, ik nochtans geen haat tegens hem droeg, maar alles gaarne vergat en ver gaf, wenfchende dat God hem ook mochte vergeven alle de hardigheit die hy

tegens Jonkvrouw Bourignon, haar Perfoon en hare fchriften gesproken en

: had: biddende daar nevens, dat indien hy

ook iets tegens my

adde, dat hy myfulks doch foude aanwijfen, op dat ik my ook Christelijk daar in gedragen mocht. Op dit fchrijven, beriep hymy, gelijk hier voor gefegt,

in Doctor Saxenshuis: alwaar ik gehoorsaamlijk compareerde, met meening dat Monfr. Fonteyn my aldaar feggen foude wat hy tegens my had. Maar wanneer defe beyde Predikers , my alleen onder hun in een besloten plaats bekomen hadden, foo begon Doctor Saxen my te vragen; of ilt nocĂ­j cen #libmaat banbare G5cmcente mag ? Maar alfoo ik defefprake haast verstond,

fo9 wilde ik niet recht op fulken vraag antwoorden; want ik fagwel, dat hy --

-

* ** 3

-

JVlaat,


22

B

E

R

I

C

H

T

maar aanleyde, om my in mijne woorden te vangen; daarom gaf ik hem een on

verwacht antwoord, waar op fy geen vat konden hebben. En als fy nufa dat haren aanslag mislukte, foo gebaarden : alsof fy my met een kort

€I1 »

:

wilden afveerdigen , maar fy bedachten fich weder anders, en begoften wat te

praten van Juffrouw A. Bourignon en hareSchriften, vragende, boc bat ik baar mcbe foo ingenomen bbag / en fjoe bat ilt bie faalt foobanig fton boog fiaan &c. En na vele over en weder redenen, eyfchten yder van my een Boek,

door de gemelde Juffrouw beschreven, op dat fy eens mochten fien wat daar al in stond (nadien fy bereyds alfoo veel : fonder defelve gelefen te hebben,

daar tegens gesproken hadden) En fy feyden, Dat fy tot licfocmijner zalig heit / alle bolingen baat in begrepen/ builbcn aantepáenen. Het gene ik hun bewilligde, en aanstonds daar op, hunyder een van de voorschreve Boekken ter hand stelde. Dit beruste weder ontrent drie maanden, dat fy defe Boekken in handen hadden, en : niets feyden. Alfoo nu de Paafchtijd naderde, dat

men weder het Nachtmaal uitdeelenfou, foo ging ik tot hun, en vraagde, of fy die Boekken gelesen hadden, en hoe fy defelve bevonden ? Toen hoorden ik niets anders van defe twee Predikanten, dan loutere lasteringen en scheldwoorden tegens defe foo Edele Schriften. Doctor Saxen telde my op de vingers heen, de

feifde puncten die in Berkendaals eerste Pafquil gedruktzijn: en als ik hem weder fprak, en fijn feggen niet konde toestemmen, foo begon hy hevig tegens my te donderen, en bejegendemy foogrof en onbescheyden, als of ik denergsten Boef van de wereld geweest was, en hy verbood my ook aan de Tafel des Heeren te komen, gelijk men d'openbare Hoerreerders, Echtbrekers, Dieven en andere boosdoenders doet, bloot en alleen om dat ik die middel, die ikfoonuten voor

deelig tot bevordering mijnerZaligheit bevond, niet wilde verlaten, en my aan hare heerschappy onderwerpen. Desgelijks deed ook Heer Fontein, die fich noch tanStOen. Wat :: aanstelde, dewijl dat Doctor Saxen . den quaden man ge worden was, want defe Predikers hebben 't op allerhande wijfe versocht, op dat fy my tot hare wil mochten bekomen, en mijne Heeren blijven. Maar ik ken geen anderen Heer, dan Jefum Christum: en heb ook Doctor Saxen ronduit ge fegt, dat ik van fijn oordeel appelleerde, aan het oordeelGods, die mijn en ook fijn hert kende, en ons beyder gedachten aan 't licht brengen fou. Oordeelt nu, Beminde Lezer, of defe Predikanten met my gehandelt hebben als vroome Christelijke Predikers en Harders der zielen betaamt? Waarlijk haar

bedrijven betoonen gants het tegendeel. Het schijnt gelijk als of defe Meffieurs met P1 LA To de handen wiefichen, en fy in defen handel wilden onwetende

zijn, want fy stellen haar aan gelijk als of fy geen water ontroert hadden, en dat fy niet wisten wat tuffchen hun en my voorgevallen was. Nadien Berkendaal tot besluit van fijn eerste Pafquil, feer aandachtelijk bid, dat ik hem en andere vrome luyden onfer gemeinte doch feggen fou, uit udat oo?faalt ift my ban hun af gefonbert ijcú; en hy fegt, bu: bp tot notij tce ftiliig niet ijccft tonnen bere llenleil


a

aan den

L E S E R.

23

nemen. Waaruit genoeg te bespeuren is, dat fy de fake een gants anderen schijn even, dan de felveinder waarheit is. Dieshalven hebbe ik feer noodig gevon

den, defen handel een weinig t'ontdekken, en het onchristelijk bedrijf van die twee Predikanten, ydereen voor oogen te ftellen, opdat fy de menschen niet ver

der in duisternis vervoeren fouden. ,, Soo dat men uit het bovenstaande, dengant fchen handel bemerken mag; dewijl het hier te lang vallen fou, om alle omstan digheden te verhalen.

Maar op dat ik niet vergete, onfen Berkendaal op fijn vrage te antwoorden, foo fegge ik alle vrome menschen, niet alleen die, in de gereformeerde Gemeente tot Altona , maar ook die daar buyten zijn : dat, na dat God my , door het lesen van goede Boekken, en byfonderlijk door de Schriften van de veelge melde Jonkvrouw A. BouR 1GN oN, de oogen ge-opent heeft, dat ik klaar lijk fie het jammerlijk Verval van alle geschapene dingen, en de bedroefde

Verdeeltheit in allen standen der Christenheit, en het groot gevaarder zielen dat men in den handel des werelds onderworpen is, daar by aanmerkende de fware Pla

: en straffen Gods die voor handen zijn,

en den Ondergang aan de werelden al aargodloos wefen dreygen, als ook infiende de groote Gelukfaligheit die God

dengenentoefeyt, die fich waarlijk tot hem bekeeren. Na dat ik nu alle defe dingen behertigde, foo resolveerde ik, van den wereldfchen koophandel uit te fcheyden; en my ergens op het land te begeven, om my aldaar met mijnerhan den arbeyd te generen, trachtende een waar Chriften te worden, en na de ver

maningonfes Zaligmakers Jesu Christi, Luc. 21. myte wachten, dat mijn hert niet mocht befvaard worden, met eten, drinken, en forgvuldigheden defes levens, en dat den Dag des Heeren niet alfoo, fmelijk als een valftrik over myfou komen, maar dat ik doorgeduerig waken en bidden, waardig mocht bevonden worden, t'ontvlieden alle de aanstaande Onheylen; en dat ik fou mogen konnen bestaan voor den Sone des Mensche wanneer hy in fijne Heerlijkheit komen fal. Als ik nu, in dusdanige gedachten en besluyt stond, foogebeurden 't dat onfe Predikanten my aanboort quamen, en my gelijk hier voor verhaalt, wilden dwin gen, dat ik de Schriften van Jonkvrouw A. Bourignon, niet meer foulefen, en mijngemeenschap met Godvreefende menschen, buyten onfe Religie, fouvaren laten. En alfoo ik hun volgens mijn Confcientie, daar in niet konde gehoor

famen, foo wilden defe Predikers my niet meer voor een Lidmaat van haar Ge meente erkennen, en floten my uyt van het Avondmaal des Heeren. Maar na

dienmy docht, dat fulken gemoeds-Tiranny van defe Predikanten onverdraag lijk was, en dat het hun ook niet toestond, fich in diervoege de Heerschappy over de gantfche Gemeente aan te matigen, dat fy uit eigen Authoriteit iemand van het Nachtmaal fouden uitsluyten, foo ging ik by fommige Lidmaten van

het Confiftorium, en bevraagde my wegens defe faken. Toen bevond ik, dat defe Predikanten, geenfints de Heeren van 't Confiftorium iets van dit bedrijf hadden bekent gemaakt, tot ettelijke dagen nadat fy my al hadden van het N: - in


24.

B

E

R

I

C

H

T

maal uitgefloten: als doen had Docter Saxen gaan feggen, bat ik met een boe Ienbc mccning ingenomen toag/. Daar ift barbrich Hig bp bleef; burgbaĂŻben ip gort gebombcn bab/ mp bct J2atijtmaalt'ontfcggen. En fulx wierdaan

stonds in het Confiftorium vooreen besluyt aangenomen: offchoon de Ouderlingen van dien, tertijt als ik hun eerst daar over aansprak, het bedrijf van defe genoemde Predikanten, niet voor goet keuren konden, foo moeft nochtans fulks daar by blijven, en het gene den Heer Praeses vast gesteld had, moest alfoo fijn voortgang

hebben: en ik moest fonder gehoort te worden; op het aanbrengen van die Predi kanten, gecondemneert blijven, en ik durfde my niet aan de Tafel des Heeren

vervoegen. Sulks nu, dreef my te meer aan, om de Leering en het Leven van Jonkvrou Bourignon verder te beproeven, met intentie dat indien ik iets tegens mijn

vermoeden daarin vond, waarby defe Predikers recht hadden, dat ik my als dan gaarne aan hun onderwerpen foude en haren wille gehoorsamen: maar indien ik het tegendeel bevond, foo wilde ik de Predikers in hare verkeertheitlaten, trachtende mijne Zaligheit uit te werken, naar de kenniffe die my God verleenen fou. En aldus fcheyde ik my van Hamburg, en ook van de Gemeente tot Altona, nadat de felve Predicanten, my niet meer voor een Lidmaat van de Gemeente wilden erken

nen, en my van haar Nachtmaal verstoten hadden. Oordeelt nu hier uit, gy vrome luyden in de Gereformeerde Gemeente tot Altona, wat voor redelijke oorfaken dat ik gehad heb, om my van u en uwe Ge meente aftefonderen, ende gelooft niet meer het loos gefwets van uwen Sieken trooster, die u met fijne valsche difcoursen, den geeft tracht te verblinden, en hy gebaardfich, alsofhy van de voorgefeyde dingen niet met al wist. Het geneik my nochtans niet wel inbeelden kan, of het moest zijn, dat de Predikanten hun -

ook voor hem foo verburgen gehouden hadden, in defer fake, als voorandere

goede lieden, die alles voor waarheit aannemen, wat defe Predikers hun feggen; offchoon fy meenigmaal met haar bericht, feer wijt van de Waarheit vervreemd zijn. Het gene klaarlijk blijkt, uit het bericht dat fy aan het Confiftorium gedaan hebben, als fy feyden, bat ilt een bolenbe meening bab; Daar ilt nochtans focht de Leering Jesu Christi te volgen. En ook als fy noch dagelijks voorgeven, Dat ift beruccrtijen/ cn cen &Pucaalgeeft nabolg; als ik in

: deswe

relds en verloochening mijns felfs, onfen Heere Jesum tracht naar te wandelen: en als fy Jonkvrouw Bourignonfooveel quaatsnafeggen, waarvan fy het geringste niet konnen waar maken. Waar door fy hun felfs verraden, en klaarlijk betoo

men, dat fy niet door den Geest der Waarheit gedreven worden, want anders fou den fy fich wel wachten, de Waarheit dusdanig te verdonkeren, en de Deugt foo affchouwelijk te maken. En indien fy hun door den Geeft Jesu Christi bestieren lieten, foo fouden fy fich wel wachten, my van haar Nachtmaal te verstoten, en voor een Ketter uit te roepen, om dat ik foodanige Boekken lees, en fulke menschen bemin die my tot de Navolging Christi, en tot een waarlijk Christelijk Leven aanvoerden en

: waren. -

In tegendeel behoorden fy my daar -

toe


aan den

L E SE R.

25

toe aan te dringen. en ook felfs my daar in voor te gaan. Maar neen, dewijlfy naar hunne eigen paffien en volgens haar eigen baat, over de Gemeente, en over de conscientien der menschen willen heerschen, foo verwerpen fy de Christelijke Leeringen, als Ketterfche; en verstooten van hare Gemeente, die menschen die

een Christelijk Leven willen leyden. En op dat fulksfijnkensfou mogen verbor

gen blijven, dewijl fy wel weten dat fy onverantwoordelijke dingen gedaan heb ben, foo vragen fy dan, wat doch voor oorfaak de menschen gehad hebben, dat

fyhun van hare Gemeente afgefondert hebben? Waar in dele Predikers fich als rechte huichelaars betoonen, dewijl fyfeer wel weten, dat fy felfs, my van het Nachtmaal verwefen en uit hare Gemeente verstooten hebben, en dat soofeerfon

der eenige oorsaak, tegens alle recht en billijkheit,, Want indien fy als redelijke menschen en oprechte Dienaren der Gemeynte hadden willen handelen; foo fou

denfy, indien fy al iets doolends of onchriftelijks aan my gespeurt hadden, waar van ik hare byfondere vermaning niet had willen afstand doen, fulks aan het Confiftorie ordentelijk voorgedragen, en my daarover uit gehoort hebben: en indien ik dan was schuldig bevonden, en herdnekkig gebleven, foo had het geheele Conflftorium over de faak moeten oordeelen. En als dan hadden defePredikers ten minsten voor hare Gemeente t'ontschuldigen geweest; daar fy nu voor God en de menschen met schanden moeten bestaan, en fich nimmer van hare boosheit en on

gerechtigheit fullen fuyveren konnen, nadat de waarheit der zake aanydereen be kent falzijn. En ofschoon nu defe Predikers het qualijk met my voor hadden, foo wilde God

het doch goet met my maken; nademaal ik door defe gelegentheit, hun fooveel te beter heb leeren kennen. Want na dat ik Jonkvrouw A. Bourignon heb gevonden,

en hare Leering en Leven, alsook de Leer en het levender Predikers naaukeuriger ondersocht, en tegens malkander overwogen, foo heb ik klaarlijk bevonden, dat

de genoemde Predikanten niet alleen groot onrecht hadden in alle het gene dat fyte gens my, en tegens de gefeyde Jonkvrou en hare Schriften ge-oeffent hadden; maar ook dat defe Predikers feer gevaarlijk doolden, niet alleen in haar leven, maar ook in hare Leering. Maar de veelgenoemde Jonkvrouw heb ik op den rechten Wegter Zaligheit bevonden, en haar Leven en Leering grondig over een komende met het Leven en de Leering van Jesus Christus: waarin ik dage lijks noch meer en meer bevestigt worde. Soo dat ik gants geen oorfaak heb,

om my aan defe Predikers voorder t'onderwerpen, en tot hare Gemeente weder te keeren; nadien fy my fooonbillijk daar van verstooten hebben. Maar ik heb veel meer oorsaak, Godhooglijk te loven en te danken voor dat hy my door dit middel,

in de kennifefijner WAARHEYT heeft willen bevestigen. Soo dat ik dienvol gens besloten heb, nu voortaan, door Gods Genade, fijne Waarheit naar te vol gen; dewelke ik ontdekt heb, door de gemelde Jonkvrouw hare Schriften. De

welke ik achten mag, voor d'oorsaak van de Zaligheit mijnerziel. En ik sou geen grooter Geluk voor het Eeuwig Leven konnen vermerken, dan dit, van dat ik -


26

B

E

R

I

C

H

T

kennife aan de Schriften van defe Jonkvrou en haar Perfoon bekomen heb. Want hare dagelijksche discourfen dienen tot voedsel aan mijn ziel, gelijk het MAN NA tot voedselder lichamen van de kinderen Israels diende.

Hierom is 't dat ik haar

wel behoor te beminnen en na te volgen, veel eer dan defe Predikers, die my met geweld willen aan hun trekken, in plaats van my tot God te fenden: gelijk defe veelmaal gefeyde Jonkvrou doet, die niemand foekt, en alleen maar arbeyd, om de zielen tot God te geleyden. Want ik ken verscheyde menschen die de wereld hebben willen verlaten om by haar te komen; die fy verworpen of afgeweten heeft, en die nog dagelijks verwerpt, hun radende te trachten God te vinden in het binnenste harer zielen, fonder die aan haar te binden, ofaan eenig ander Schepfel.

Het gene wel strijdig is tegens den handel van die Predikers,die fooveel geruchtma ken en foofeer hun vlijt aanwenden,uit oorsaak dat ik uit hare Gemeente gegaan ben met mijn Moeder. Het gene wel een geringe faak is. En ik geloof, dat indien wy ons uit den omgang defer Jonkvrouw wilden begeven, dat fy daar over niet een woord feggen fou. Dat ons wel doet fien, dat fy niemand aan haar trekt, en fy isfeer wel te vreden, dat een iegelijk fich van haar begeeft, mits dat men als ware Christenen leeft, foo wel wijt van haar, als naby. Aangefien dat alle menschen haar tot beletsel dienen, en fy wel fou willen Eenfaam leven, indien

hare woorden en haren Omgang, niet nuttelijk was tot de Zaligheit onfer ziel. Het gene welwijt van den Geest defer Predikers is, die met foo veel geweldfoek

ken, de menschen by hun te houden. Het welk ook wel strijdig is tegens de oeffe ningen van Jesus Christus, die aan fijne Apostelen felfs feyde, dewelke hem ver klaarde, hoe dat fommige hem verlaten hadden, en van hem afgegaan waren,

foo feyde hy tegens hun: Wilt gymy ook verlaten? Het gene wel wijt is vanuit de Gemeente te verstooten, te lasteren en te vervolgen de menschen die fig van hem begaven: maar in tegendeel fou hy wel te vreden geweest zijn, dat fy hem alte maal verlaten hadden, indien fy fich maar aan fijnen. Vader hadden vastgehouden, en fijn Leeren exempel naargevolgt. Maar defe Predikanten spreken veel quaats van mijn Moeder en my, federt dat wy hun verlaten hebben; feggende, dat ik #ctterft je 25ocltitcn ijcb gcirfcu / en baat boa: in gecftelijke laatbull hentijcnt geballen ben; om dat ik my aan hare heerschappy niet heb willen on derwerpen. Ook feggen fy, Dat iit een naconeltäigen bunaal gecft geuo;Den 1Dag; om dat ik hare ongegronde redens niet blindelings wilde gelooven. Dan

feyden fy weder, bat its mocíj cen aarts itetict muo:ben fou7 om dat fy ver merkten, dat ik hare dolingen niet meer wilde volgen. Nu wilden fy de men fchen wijs maken, dat wy flechthoofdig of tot verwaantheit vervallen waren; ge lijk alsof het Leven Jesu Christi, hun een ergernis en dwaasheit was. Berkendaal noemt ons; onocr[Ianbigcgocbc Lupöcti/ feggende, bat mop betobert 3ijn.

Maar O! geluzalige betoovering. En indien het met mijnen wenfch geschieden konde, foo wilde ik wenfchen dat Berkendaal, neffens defe Predikanten en

hare gantsche Gemeente, dusdanig betovert waren, dat fy den Breeden w: 1C

»


aan den

L E S E R.

27

die ter Verdoemenis leyd, lieten varen, en den Engen Weg die ter Eeuwige . Gelukzaligheit voert, aanveerden. Gelijk als wy gedaan hebben, verlaten de alle doolingen, en vastelijk voornemende, nu voortaan de wereld met alle hare ydelheden te mijden; in ware Boetveerdigheit te leven; onfen Heere Jefum

chriftum in verloochening onfes felfs en verfmading aller aardfche dingen vlijtig naar te volgen, op dat onfe oude natuur mocht gedoodet worden , en wy in een nieuw Leven verrijten, om alfoo het genadige Aanschijn onfes Gods te mogen vinden, uit allen elend gereddet te worden, en eindelijk de eeuwige vrolijke Gelukzaligheit deelachtig te zijn. Siet daar ghy vrome Luyden in de Gereformeerde Gemeente tot Altena, dit zijn de redelijke oorfaken die wy hebben, waarom wy niet weder tot uwe Ge

meente keeren konnen.

Dit voornemen heb ik uwe Predikers overvloedig

ontdekt, en hun ernftelijk te kennen gegeven, dat ik geen andere intentie had de, dan een recht Christelijk Leven aan te nemen; en dat ik my tot dien einde

van Jonkvrouw Bourignons Schriften, en gemeenschap met :: InCIlan fchen, buyten onfe Gemeente, wilde bedienen.

Indien fy nu de Eere Gods

en welstand mijner ziele beoogden, foo fouden fy my niet hinderlijk, maar veel eer bevorderlijk op defen Weg geweest zijn. Maar nadien fy niet anders als haar

eigen eer en hun eygenbaat be-oogden, foo hebben fy fich met liftigheit naar al hun vermogen tegens my opgemaakt; mijn goet voornemen en alles wat my daartoe bevoorderlijk was, hebben fy verkettert en verdoemt, en my,het zy door

goetheit of met geweld, aan haren eigen wille hebben willen onderwerpen. Én als hun fulks mislukten, foo hebben fy uyt eygen Authoriteyt, my van het H. Avondmaal verstooten, en niet meer voor een Lidmaat harer Gemeente

willen erkennen. En nademaal fy in dusdanige boosheit noch vastelijk vol

herden, en my en mijn Moeder veel quaats, ten onrecht, nafeggen; en fy u

::

willen wijsmaken, dat wy fonder oorfaak uwe Gemeente verlaten hebben; dat wy door een ketterfche Perfoon fouden vervoert zijn, en alfoo

op een gevaarlijken doolweg wandelen,en dat fy boven dit alles noch twee schan delijke Smaadfchriften hebben laten drukken, en door de gantfche wereld doen uitstrooyen, tegens het Leven ende Leering van Jonkvrouw A. Bourignon, en dat fy dit dierbaar Werktuig Gods, foo trachten in verach ting te brengen; foo zijn wy uit al hun bedrijf genoegfaam overtuygt geworden,

::

dat fy Predikanten geen rechtschapene zielen-herders zijn, en dat fy het Rijk Je fuChristi niet trachten te bevoorderen.Soo dat wy wel groote oorsaak hebben,ons

voor foodanige Leeraars te wachten,en onfer zielen zaligheit niet verder op hun te vertrouwen. ,,Veel fekerder fullen wy gaan, met ons aan onfen zaligma ker Jefum Chriftum te houden,en fijn Leer en Leven naar te volgen. Waar toe de gefeyde Jonkvrouw ons foo ernftelijk aanvoert, en met haar exempel voor aat

En indien de voorfeyde Predikers, het eeuwig Heylharer toehoorders foch ** * * 2

ten ,


B

28

E

R

I

C

H

T

ten, foo fouden fy ookydereen van haar af, tot Christum wijfen. Maar de- wijlfy niets anders dan haar eigen baat be-oogen, foo willen fy dat al de wereld hun : navolgen, en haar voor de Meesters in Israel houden. Hierom heeft het hun foo feer verdroten, dat fy my niet naar hare wil hebben konnen over

meesteren, en onder hunne Heerschappy hebben behouden konnen. En na dat fy nu genoegfaam vermerkt hebben, dat my en mijn Moeder de oogen ge opend zijn, door het Licht der Waarheit; dat wy hare dolingen kennen, en dienvolgens niet weder tot hun keeren willen, maar het Goddelijk Licht voor

der navolgen, foo foekken fy naar hun uyterfte vermogen, dat felve Licht te bedekken en te verduyfteren, uit vreefe dat meer menschen daar door moch ten verlicht en hare aanfienlijkheit vermindert worden. Daarom spreken fy my en mijn Moeder foo veel quaats na, en alle menfchen die dit Licht der Godde lijke Waarheit erkennen, beminnen en naar volgen; op dat alfoo, de Waar heit Gods, voor leugen; het Licht voor duisternis, en den waren weg ter Zaligheit, voor een gevaarlijken dwaalweg fou gehouden worden; en fy dus doende hare toehoorders onder hare heerschppy behouden. Siet men daar door niet wel klaarlijk, hoedanig dat de Christenheit van de Waarheit Gods

afgevallen is; dewijl men niet alleenlijk defelve veracht, maar ook met al fijn macht belet, dat een ander defelve navolgt. En wanneer men door fchoone difcourfen niets gewinnen kan, of door valfche voorgevingen, foo

begeeft men fich tot het verachtcn en lasteren met fcheldwoorden, en men doet Faamroovende Boekken drukken, tegens de Goddelijke Waarheit.

Ge

lijk als defen Berkendaal en fijne Med-gefellen gedaan hebben: dewelke voor Leyders der zielen willen pafferen, en voor Troosters der kranken. Aan dewel ke defe Schriftuurplaats wel mag toe-ge-eigent worden, daar Jefus Chriftns vraagt: waar mede dat men het Vleesfouten zal, als het Sout bedorven is.

Ik heb altoos in mijn Jonkheit gedacht, dat de Predikanten de ftede Gods befaten, en dat men geen quaat kon doen, met hun nate volgen. Maar ik fie nu wel, dat ik feer qualijk fou gedaan hebben, met haren raat na te volgen, verlatende foo goede Boekken te lefen, en my affcheydende van de Leering defer Jonkvrouw, die door den H. Geeft bestierd word: om my te gaan ver wikkelen in de bedrijven en handelingen defes werelds, volgens hare aanradin

gen, en die van mijn Bloetverwanten. Maar als ik liever den Raat Jefu Chri

iti heb willen volgen, die op het Eeuwige fiet, dan haren raat, die maar alleen den tijdt be-oogt; foo begon den strijdt tuffchen haar en my aan te vangen. Waarin ik ook de waarheit volbracht fie, van het gene Jesus Christus heeft ge feyd, dat hy niet gekomen is om vrede te brengen op der aarde, maar om den oorlog te brengen tuffchen Vader en Kinderen &c.. . Want indien ik defe Leyders den Oorlog niet aangefegt had, en aan mijn aldernaaste bloedverwanten, ik lou niet ge raakt zijn tot het Geluk dat ik nu dagelijks geniet tot voedsel van mijn ziel, door de nieuwe geheel Goddelijke Lichten, die God nu toefend, d:

:

-

â‚ŹIK

-

w,


aan den

L E S E R.

29

Werktuig van defe veelgenoemde Jonkvrouw. Waar van menfeggen kan, dat een Fonteyn des Levendigen Waters uyt haar vloeyt: om te verwekken en te doen herleven, de zielen die in de Liefde Gods verkout zijn.

Gelijk men ten dee

len fien kan, door dit GE Tu Y G EN 1 s , der WAAR HE Y T, voortgeko men van God en de menfchen: nadien dat in dit Tractaat, de Getuigenis van ontrent hondert Perfonen begrepen is; dewelke getuigen wegens de Waarheit der Schriften en Perfoon van defelve Jonkvrouw : en ook dat foo veel nieuwe en ongehoorde Wonderen uit God voortgekomen zijn; en dat foo wonder baarlijk, dat nooyt iemand fulks gehoort heeft. Gelijk den Lefer byfonder lijk falkonnen vermerken.

Want fy spreekt feer verwonderens-waardig, van de Schepping, dermenschen, in wat voor heerlijken stand hem God eerst gesteld, had, als Heer, om te heerschen over de vier Elementen ofHooft-,

ftoffen, over alle de Beesten, Planten, Kruyden, en over alles,

dat God in de Wereld geschapen had. En hoe dat den Mensch, debeyde naturen in fig had, te weten van Man en Vrouw, om al-, foo fijns gelijke voort te brengen, door een beweging van fijn en-, kele wil. Het welk nooyt van iemand gehoortis, ofschoon ikfom-,

mige diergelijke dingen in Jacob BĂśhmegelefen heb, maar nochtans, nooyt den volmaakten fin daarvan begrepen, gelijk de gefeyde Juf-, frouw Bourignon die nu foo opentlijk verklaart, dat niemand van, goet oordeel daar over twijfelen kan. Want fy doet met den vin-, ger tasten, door foodanige levende redenen, dat de Confcientien,

dergenen die defelve hooren fullen fonder voorinneming des geeft, verplicht fullen zijn te bekennen, dat fulks warachtig is. Boven, dien heeft de genoemde Jonkvrouw ook getoont, hoeveel Onheyl, dat de zonde den mensch toegebracht heeft, en hoe dat hy hem de, hitte, de koude, de fmerten, fiekten en de doot aan fijn lichaam, veroorsaakt heeft, en d'onwetendheit en krankheit in fijn geeft, met, ook alle d'andere quaden die wy fien in 't gesternte, in d'Elemen-, ten, in de Beesten, Planten en in alle andere foort van Creaturen. ,,

Defe Jonkvrouw verklaart ons ook wat van het Lichaam Jefu, Christizy: hoe het felve fijn oorspronk genomen heeft uit ADAM, den eersten menfch, foo haast als die geschapen was. En dat hyde, felfde natuur, de felfde gesteltenifle, en de felfde genadens had,,

die Adam voor fijne sonde gehad heeft. Dat hy een volmaakt Mensch, was, van de tweederley spetien, Mannelijke en Vrouwelijke. Gelijk Âť *, *

3

ook


30

B

E

R

I

C

H

T

» ook alle de menschen fouden geweest hebben, indien fy niet gefon

:

» digt hadden. En fy dat God dit Lichaam Jesu Christi, uit » ADAM getrokken heeft, om oorsaak dat hy fijne welluften nemen » wilde met de menschen, in volkomene volmaaktheit.

En dat

» hy een fuivere Geeft zijnde, den menfch geen volkome vernoe » ging lichamelijk konde hebben met een onfienlijken Geeft. Hier

» om is't dat God dit Lichaam van Jesus Christus schiep, ten einde » het hem fou dienen tot Werktuig om taftelijk en fiendelijk fijne » Genadens en fijn Vriendschap mede te deelen aan den menfch. » Daar men ondertuffchen foo vele disputen hoort en fiet, over het

» Voorwerp, om te weten, wat Jesus Christus is, en waar hy van » daan gesproten is.

D’eene feggen, dat hy God is, d'andere

» feggen, dat hy maar alleenlijk Mensch is.

D’eene fegt, dat

» hy van den Hemel gekomen is, en andere van fijn Moeder M.A » R1 A. En felfs zijn alle de Joden verloren gegaan, uit oorsaak » dat fy niet hebben konnen begrijpen , dit Mifterie,

Ë:

» noch Jesus Christus erkennen. Daar ondertuffchen defe Jonk » vrouw, alle die felve dingen verklaart, met foo vele by » fonderheden, dat d'alder godloofte menschen fullen kennen, » datter iets diergelijks aan is, door haar natuurlijk oordeel. En het gene het alder nuttelijkste en noorfakelijkste tot onte Zaligheydt is , dat is , dat defelve Jonkvrouw klaarlijk aanwijst, door het gege vene GE Tu Y G EN 1 s der WAAR H E Y T , dat de huidensdaagsche Christenen wyder van God afgeweken zijn dan de Heydenen doen. En dat

d'oorlaak van defe afwijking is voortgekomen, door de Gestudeerde en geefte lijke Bestierders des Volks. Dewelke hebbende uitleggingen en nieuwe Lee ringen versiert, hebben het Volk vervoert onder schijn van Godvruchtigheit. En fy hebben foo vele uitwendige Dienstplegingen opgericht, dat het Volk ge heelijk de Wet Gods en de Evangelische Raadgevingen vergeten hebben, door hunne uitwendige Formaliteyten of omstandigheden. Hebbende fich inge beeld, dat de Geboden Gods niet nootfakelijk waren om Zalig te worden, te meer om dat defe Leyders opentlijk onderwefen, dat men de Geboden Gods niet on

derhouden kon, en noch minder d'Evangelische Raatgevingen. , Het Volk aandringende te gelooven defe onmogelijkheit te weten, uit oorfaak van de

fwakheit des menschen. Het gene ik ook felfs gelooft heb, in het volgen mij ner Predikanten, die dat dagelijks leeren: al hoewel ik nu wel klaar kan fien; dat fulks niet warachtig is, en dat den menfch alle defe dingen vermag te doen door de Genade Gods.

Def C1s:


aan den

L E S E R.

31

Defe Jonkvrouw verklaart die felve dingen niet slechtelijk om den Christen Flaauhertig te maken, door de kenniffe fijner ellenden, of fijner wijt-ver vreemding van God, maar fy geeft ook de raatgevingen, om daarvan ontsla gen te worden, en om weder tot God te keeren. Want fy heeft foobyfonder lijk gesproken in dit Getuygnis der Waarheit, van de ware Deugt, en de middelen die wy moeten aanveerden, om ware Christenen te worden, dat niemand fou

konnen door onwetendheit omkomen, na dat hy aandachtig dit Getuigenis der Waarheit, fal gelefen hebben. Het welk den zekeren weg der Zaligheit aan wijft voor de gene die defelve willen aanveerden en daar op wandelen. Syfegt

ons, dat het Evangelium den Regel aller Christenen is, en dat het Leven Jesu Christi, het Voorbeeld is dat fy moeten naar volgen. En na dat fyfeer wijtloopig gesproken heeft, van de ruine en Verwoesting der Kerke Gods, foo fpreekt fy ook, van hare Wederoprechting, niet op dusdanige wijfe als fommige geficht-fienders of Hipochondriaalkfche menfchen doen , die haar hersenen breken met fig in te beelden dat fy Propheten Gods zijn, en aan hun felfs toe aflen, de dingen die d'oude Propheten van God ontfangen hebben, om Israel te

herstellen, en fijn Volk te vergaderen. Gelijk fy aan een iegelijk willen doen gelooven, door boekken die fy tot dien einde hebben doen drukken: waar van onlangs my een ter hand gekomen is. Het welk ik de veelgemelde Jonkvrou deelachtig maakte, om haar gevoelen daar over te verstaan. Waar op fy my

feyde, dat fekerlijk dien Perfoon, dewelke fich defer dingen beroemde, niet van God was, en dat alle het gene dat hy daar wilde doen gelooven, niet an ders dan enkele imaginatien van fijne Fantasien waren, waar over den Duivel

groote magt had, en hitste hem aan door hoogmoedige gedachten, om fich in te beelden, dat hy een Propheet Gods was, om hem in die Hoovaardy op te voeden. En fy rade my, dat ik niets voor warachtig aannemen fou, van alle het gene dat foodanige menfchen voortbrengen. Om dat, feyde fy, den Geeft Gods,nooyt op foodanige wijfe werkt,en dat de gene die Israel moetenherstellen, felfs eerst moeten herstelt wefen, en ware Christenen geworden zijn. ,,Waar

van fyfeer wijt af zijn, levende noch naar de bewegingen der verdorvenatuur. Maar defe Jonkvrouw fegt ons dat de Kerke Gods falherstelt zijn, foo haast als de Christenen het Evangelisch Leven weder aannemen, levende gelijk als de Christenen in d'eerste Kerk gedaan hebben; en dat hare zielen fullen beleten zijn met dien felfden Geest, als Jefus Christus had. Als fy Ootmoedig, Sober en Kuyfch zijn, beminnende de armoede en ongemakken, en dat fyfullen ver

vult zijn met Christelijke Liefdadigheit. Als dan fegt de Jonkvrouw, fal de Kerke Godsherstelt zijn, en alle zijne Kinderen fullen fich in haar verfamelen,

om fijnen Lofte fingen, en hem in alle Eeuwigheit te danken. Het is tot defe gesteltenis, waar toe fy de menschen foekt te geleyden, maar niet om hun te doen. Banieren voeren en stoffelijke standaarden oprichten Gelijk men my gefegt heeft, dat feker Vrouws-persoon die fig ook een Prophe

teffe noemt, doet, en dat fy 12, standaarden van zijde bereyt heeft die wel geborduert Z1jn ,


B E R I C H T

32

aan den

L E S E R.

zijn, en afgeveerdigt om de 12. geflachten Ifraelste geleyden. Nadien dat fulx maar dwaasheit en idelheit is. Maar dat men van leven verandert; fijn verdorve natuur af

sterft, om in den Evangelischen Geeft te herleven: J. Christus navolgen, en fich met

fijnen Geeft bekleden,gelijkJonkvrou Bourignon ons onderwijst dat zijn vaste Deug den,waar door de menschen noyt konnen bedrogen worden. Gelijk menfeer ligtelik zijn fou, wanneer men de standaarden van die ingebeelde Propheten navolgden: die fig naar alle winden draayen,volgens het begeeren van den quaden Geest,die hun be fierd.

Waarin men onfentijt wel gevaarlijk noemen mag; daar foo vele valsche

Propheten opgestaan zijn,diefoogrooten gerucht van Christus maken,om het Volk hier en daar te trekken tot hun gevolg, door enkele eerfucht van hare eigenliefde. Maar defe Jonkvrouw, foekt noch trekt niemand aan haar, geleidfe alle tot God, en vlied de menschen, verachtende hareeeren oflofprijfingen. Eindelijk fy onderwijst door hare werken en hare Leering, het waarachtig Christen-leven, in allerootmoe

digheit des herten.Het welk nootfakelik van haar leeren moeten alle degene die met haar omgaan, offy moeten beschaamt en confuys worden in hare tegenwoordigheit.

” Sy fegt, dat men Jesus Christus moet navolgen in de Stal van Betlehem, in d'Armoe ” de enin fijne lijdens, vooraleer men hem volgen kan in fijn Heerlijkheit. En dat » het dwaasheit is, eenige standaarden na te volgen, voordat men de Fictorie verkre

” gen heeft over alleonfehartstochten ende genegentheden van onfebedorven natuur. ” Want anders, fegt fy, is het de Fictory fingen, eer dat men d'overwinning verkre Het gene niet anders keeren kan, dan tot schande van alle degene die dus ” danige Banieren en Standaarden nagevolgt fullen hebben, wegens de Nieuwe inge ” gen heeft.

” beeldeKerk, Aangefien dat defe Jonkvrouw ons verzekert, datd'Evangelische

Wet, d'alder laatste is, die God aan de menschen geven zal, en dat Jesus Christus om. defe oorsaak fegt, dat hyterlaatfter Uur gekomen is. Soo moet men dan geen ander

Leyder des Volks van God verwachten, dan hem, noch geen andere herstelling If raels, dan de Wederoprechting van een Evangelisch Leven; dat de menschen in fijn volle kracht wederfullen aanveerden, felfs met meerder volmaaktheit dan de Chri

ftenen in d'eerste Kerk gedaan hebben. Het genedefeveelgenoemde Juffrouw Bou

rignon in haar Leven hoopt te fien: en ik bidde God, dat hy my de genade doet, om een van die ware Christenen te worden, en ik wenfch dat ook aan

: menfchen van

goeden wille. Waartoe feer krachtig helpen kan, het lesen van dit tegenwoordig Tractaat GETUYGENIs der WAARHEYT. Het welk iku aanbiede, als den verborgen

Schat, ofden de bangeliftbcn39eercl; dewelke men meer achten moet dan alle de fchatten der Aarde. En niemand falfich beklagen de waarde daarvoor betaalt te heb

ben, indien hy begeerig is zijn ziel tot Zaligheit te brengen. Nadien het vervult is met Godvruchtige Leeringen, met Christelijke Liefdadigheit, en warachtige mid delen om tot het Eeuwig Leven te geraken. Leeft het felve wel aandachtelijk, en

gyfalt daarin de heylfame Vruchten vinden. Die ik u toewensch in het verblijven, Beminde Lefer.

U. E.feerOotmoedigen Dienaar in Jesu Christo

J. CoN RAAD Has E,


openbare Belijdenis des Geloofsen Religie, Gedaan door

ANT HoIN E T TE

Juffr.

BO UIR IGN ON.

Geboren binnen de Stad Rijffelin Vlaanderen.

Over de twijfelingen die men fou mogen hebben wegens haar

G E L O O F en R E L I G E. Hier nevens ook bygevoegt een CA TA Lo GE van al hare Boeken die tot noch toegedrukt zijn.

Bericht over de Belijdenis des Geloofs, en wegens de Ca

taloge der gedrukte Boecken van Juffr. A. B. Mijn lieve Lefer:

z: Weederleyaart van menfchen verplichten my, om te/tellen aan het hooft va" D

$

alle de Boecken van juffr. A. Bourignon, d'openbare Belijdenis van haar Geloofen dewelke aan hetAnno Vorftelijke in Holstein,Relige, ingedient heeft fydenopentlijk 11. Maart 1675.Hoftot ' En Gottorp daar ook by

te voegen de CATAL oG E van hare Schriften die tot nu toe gedrukt zijn. Want nadien men byna over al vele difcourfen tot haar nadeel uyt/trooyt, Joogeven vele menfchen lichtelijk geloof daar aan, en dat fonder de waarheit der fake

:

2)

:

oonen, die in Ker voornamentlijk wanneer fulke verkeerde redenen voortkomen van kelijken Staat en bediening zijn. Op wiens woorden de Lieden fich betrouwen, denken

de dat fulke Godvruchtige en foo geeftelijke Perfoonen niet fouden willen liegen. Aldus wil men de moeyte niet nemen, om voorder t'onderfoeken, of het geene dat fulke aanfienlijke Mannen tegens Juffr. Bourignon voorgeven, ook waarachtig is: noch ook niet om de

daartoe be noodigdeftukken intefien, om te kommen een recht oordeel vellen van foo groot gewicht, dat men fich meenigmaal daar door laat vervoeren totfoodanige bedrijven, die welfouden komen oorfaak zijn, van een eeuwig leedhvefente moeten dragen. Teneinde dan, dat die menfchen, dewelke de moeyte niet willen nemen, om van ftuk totftuk de Waarheit t'onderfoecken, door het herlefen der Boeken van defe Juffr. iets fouden hebben, waar doorf een zeker oordeel mochten vellen, foo konnenfy hier door vijfdfesregels van hare BE 1 x D EN 1 s ften, het geheel begrijp en fondement van al hare Leering en Le

ven, en daar door leeren, niet meer foo lichtelijk te gelooven aan openbare Leugens, de *** **

welke


welke uitgevonden zijnfelf door Lutersche en andere Priefters, en uytgeflrooyt foo door gefchrift en gedrukte Boecken , als ook door hare voorden en Predikatien, waar door fy defè Perfoon, hare Leering, en ook hare Vrienden trachten in verachting te brengen, en aan het gemeene Volk te doen gelooven, als off, een ongoddelijk leven leyden, en een nieuw doolende Relige aanvingen; ten einde dat defe Predikers het Volkeen afkeer daarvan moch ten indrucken. Dat fich door fulken middel laat afvoeren vah de kenniffè der Zaligma kende Waarheit, tot nadeel van haar eygen zielen dewelke fyfeer queffen door onbedacht fame en valfche oordeelingen, en door quaataardige driften, waar toe de/e Lafferaars de menjchen aanvoeren, tafoo vijt, dat fy meenigmaal algemeenemen chelijkeplichten ovey geren ontrent de Vroome Lieden, die niets anders foeken dan God te behagen.

Maar gelijk als er noch menfchen gevonden worden, die meer bedaarder en omfchtiger zijn, de volke hunne oordeelen en haar belfiering trachten te reguleeren naar de byfºndere kenniffè der Waarheit, wanneerf maar weten door wat middelen f; daarvan onderricht

konnen worden; foo heb ik tot haren voordeel bygevoegt de CA : A 1 o G E dergedrukte Boeken van defe juffrouw: alwaar ik in weinig woºrden aangeven heb, de voornaam fte Materien waar van hare Boecken handelen. Ik en fegge niets van hare Hand-fehrif ten, die noch omgedrukt zijn, dan alleen dat men defèlve ook door den Drukfälgemeen maken, fûo haaft als de gelegentheit fulks toelaat; en dat defelve niet minder in 't getal mochgeringer in vaardigheit zijnde, dan degene die tot nu toe aan den dag gekomen zijn, fookonnenfjalte famen niet anders, dan het Herte van den welgestelden Lefer, krachtig ontroeren, om hen te doen tot Godkeeren.

/

Ondertuffchen, Lefèr, mijn goeden Vriend, vilt in dank aannemen de WaarfChou 2)ving of Vermaning die ik u doe, om defe gemelde Boeken niet te lefen door een hoogmoedi genofMeefierljken noch beriftelijken geeft. God heeft geen Meefters noch Wijffen van noo den. Hy begeert niet anders dan Kinderen en ootmoedige Leerlingen. Verwerpt niet de dingen (en voornamentlijk diegene, dewelke de grootheyt der Verdorvendheyt en Verblind heden der menfchen aangaan) hetzy hoe vreemt en wonderlijk dat fy in den aanvang moch tenfchijnen. Offchoon de felvefantjts ongelooflijk fchijnen, het en is daarom nochtans voor God fûo niet. Voor vien de faken wel gants anders zijn dan fyfich voor onfé dujfte

ze oogen vertoomen. De Waarheit is geheel anders voor de ogen van den Nieuwen A o AM, dan fy voor de ogen van den Ouden fchijnt te wef@n: en men is alfowij: huyten de kenniffe en befitting der Waarheit, als men wijt is buyten de Naarvolging Jefè Chrifti.

Tracht te oefenen het gene waar over men niet twijfelen kan, dat het goed en warachtig is. Het genegy niet kondverftaan, laat dat beruften: Godfal't u wel doen kennen, wanneer het uZalig falzijn, foo gy maar getrouw blijft aan het genegy alreeds weet. Laat de toevallige dingen daar, en komt tot het eenige en voornaamfle oogwit, het welk is, uwe Verdorventheit te kennen, defelve af te sterven, en door het

Lijden Jesu Christi te herleven in de Liefde Godsen d'Oeffening fij ner Goddelijke Wetten, dewelke in defe heylige Schriften ingegraveert zijn met fo vele klaarheit, als ware wefentlijkheit in defer Chriftelijkeziele. Maar van Godfch bedient, om ons fijne Waarheyt weder opnieuw voor te/tellen, die Hj ook Barmhertiglijk

wilindrucken in onfe zielen, Amen,

0

-

Open


Openbare Belijdenis des Geloofs en Religie, gedaan door Juffr.

ANT HoIN ETTE BoUR 1G NO N. Over de twijffelingen die men fยบu mogen hebben, wegens haar

GE Loo F en RELIGIE. I

1 K ben een Christene,

en geloofalles wat een waar Christen moet

gelooven.

f II.

Ik ben gedoopt in de Catholijke Kerk, in den Name des Vaders, in den Name des Soons, en in den Name des H. Geeft. III.

Ik geloof de Twaalf Articulen des Geloofs, of het Symbolum der Apostelen, ende en twijfel niet in een eenig punct van dien. Ik loofdat Jesus Christus is waarachtig Godt, en dat hy ook waar

achtigMensch is: en dat hy den Zaligmaker en Verloffer der we reld is.

-

V

Ik geloof in het Evangelium, in de H. Propheten, en in de geheele H. Schriftuur, foo wel het Oude als Nieuwe Testament. En ik willeven en ferven in alle de Puncten van dit Geloof Het welk ik betuige voor

God en alle menfchen die het aangaan mag.

7at beteftiging van dien, foo heb ik defe mijne waarachtige Belijdenis met mijn eigen hand ondertekent, en met mijn Signet verzegelt in Sleeswijk den 11 Maart 1675. Was onderteykent.

Anthoinette Bourignon,

(LS.) *, *, * 2

C ATA


C A T A L O GE

Boekken,

Gedrukte

Beschreven door

ANT HoINET TE

Juffr.

BoUR 1GNoN.

I.

# Et Licht fchijnende in de Duifterniffe : afgedeelt in Vier

## deelen: dewelke volheilfame Leeringen en Zalige onder : wijfingen zijn, foo wel in 't algemeen als ook in 't byfon der, ten aanfien van Goddelijke faken als ook van Bor

gerlijke Zedigheden, die in overdenkking, en ook in daadelijke oefening Ă‹ Bequaam om de oogen te openen, en de herten der menschen van goeden willet ontroeren, om hun te

bereiden tot God en fijn Waarheit op te foeken, en haar quaat leven te veranderen, om een Nieu Leven naar God t'omhelsen. In Frans

en Nederduyts, ook haaft in Hoogduyts. II.

Het graf der valfche Theologie, uitgegroeit door de waarachtige die van den H. Geeft afkomt:

afgedeelt in Vier deelen. Waarin verhandelt worden, velerley leerfame Materien, die men meeftendeelaan Juffr. A. B. voorgesteld had door manier van tegen werpingen om haar te wederfpreken. Men fiet daar door, hoe dat de wijs geleerden door hare studien afgeweken zijn, van d'eenvou dige vaste, levende en krachtige waarheit Gods, en van de ware Christelijke Deugt: en dat fy het warachtige Christendom, in een twiftachtigedifputeerend, geveynfde en quaataardige Christenheit verandert hebben, en in foodanigen stand als die van Laodiceen ge bracht, feer ongelukkig, rampzalig, verblind en naakt: daar ondertuffchen fy hun inbeelden rijk, en deugdig te zijn, en van

geen kennisfegebrek te hebben.

In Frans en Nederduyts. III.

v


III.

TDe bekende Onnofelheit en Ondekte Waarheit. Het eerste Deel.

Alwaar men door een levendig Voorbeeld fiet, den Haat en Wreedheyt die de Priesters felfs, nu tegens haar eygen Gebroeders oeffenen die fich niet willen naar hunne bestieringen voegen: maar fich van het verderfdes werelds onttrekken.

Doende hun daarom

verraden, gevangen fetten, en totter doot toe lijden. In Frans. Nevens noch een Brief aan een Pater van het College der Oratoren over de felfde zaak: In Frans en Nederduyts.

-

IV.

Het Licht des Werelds.

Afgedeelt in drie Deelen, waarvan tot nu het eerste maar gedrukt is. Hier wert in verhandelt, onder manier van Samenspraak met een

Pellegrimme die na het Eeuwig Vaderland reyft, hoe dat de Chriftelijke Kerk en ware Godsdienst, t'eenemaal vervallen is, en

geheel uitwendig, aards en vleefchlijk geworden: en dat fulks de Laatsteplagen Gods over ons heeft behaalt, En hoe dat het ook alfo mogelijk als noodzakelijk is, God te lieven, en hem in geeft en Waarheit aan te bidden, hem te foeken, te vinden, en te befitten. voor de tweede maal herdrukt. In Frans en Nederduyts, nu

etag

u Advertiffement tegens de Quakers. Waardoor wederlegt word een lasterlijk boekje, dat defe gemel defecte tegensJuffr. A. B. gemaakt hadden. En fy nu klaarlijk be toont dat defelve Secte geenfins het Licht des H. Geest hebben, ge lijk fy hun laten voorstaan: en maakt al hun doolingen en fantasien volkomentlijk teniet. Hierin werd ook krachtelijk bewefen, dat men volgens de Wille Gods, aan de Magistraaten en allerley Over

heden moet gehoorsamen, en dat men ordentelijke Regelen moet onderhouden in het Politijke en Burgerlijke Leven.

Men ondekt

hier ook de hoedanigheden die een waarlijk Wedergeboren en van God verlicht Menfche hebben moet. In Nederduyts. VI.

Het Getuigenis aer Waarheit. Waarin verhandelt worden de openbare Getuygeniffe van veel

geloofwaardige Personen, wegens het leven en de Zeden defer *, * * *

3

voorge


voorgemelde Juffr. AB. dewelke meteeden bevestigen,dat fyvanha rejeuget aan, een ongemeen Deugdfaam en exemplaar Leven ge leyd heeft.

Men heeft daar nevens ook noch veel andere Getuyge

niffen bygevoegt, om tot fchande te maken de Leugens en Lasterin gen, die men tegens haar Perfoon en Schriften opentlijk uitstrooyde. Daar word ook in verhandelt, hoe qualijk de Christenen gedaan hebben, met Verdeeltheden onder hen te maken, onder pretext van eenige onbetamelijke Ceremonie of byfondere opinien, de wefent lijkheit des Geloofs of Liefde Gods niet rakende. Daar ondertuflchen fy hebben gaan veronachtfamen haar eigen wedergeboorte en ver zakingharesfelfs. Item, wegens de waarachtige en valfche toepaf fing der Verdiensten Jefu Christi: dat de Geboden Gods, geen lasten, maar ware Begunstigingen fijner Liefde, en Vaderlijke Sorgvuldig heden zijn: en dat het noodzakelijk, gemakkelijk en aangenaam is defelvet'onderhouden om Zalig te worden. Tegens de Persoonlijke

Verkiefing of Predestinatie. Van de Heerlijke Schepping ADAMs, en fijnen Val: alsmede dat God, Jesus Christus in een verheerlijkt Lichaam, uit dat van Adam, voor fijn Val heeft doen geboren wor den. En ook noch veel andere Goddelijke Mysterien meer die tot

noch toe den menschen onbekent geweest zijn. In Hoogduyts en haaft in Nederduyts en Frans. V II.

Verwonderens-waardige verhandeling der Ware Deugt: Het eerste Deel.

Waarin men fiet, dat men defelfde leeren moet door de Soetheit,

Goetaardigheit, en nedrige Ootmoedigheit Jesu Christi: dewelke aanwijfendeonfe nietigheit,om te doen onfe verdorvenatuur verster ven, om in de Liefde Gods te herleven.

Men ontdekt hier ook alle

d'arglistige streken des Duyvels, waar door hy ons tracht te verhin deren op den weg der Ware Deugt voort te gaan.

In Frans, Ne

derduyts, in Latijn en ook in Hoogduyts. -

VIII.

‘De Toets-fleen:

Dewelke vertoont hoe dat men d'onwaardigheit der Geleerden en Leiders der zielen leert kennen, door den Toets-fteen der Liefdadig heit of Liefde Gods. Men fiet daar een krachtige Wederlegging, der groufame Leugens en Lafteringen, die men verfiert en OpgC


opgefocht heeft, om een dekmantel te hebben, defe Vrome Jonkvrouw te mogen lasteren en totter door toe te vervolgen: als offy de H. Drie-eenigheitlo: chende, en d'eeuwige Godiheitjefa Chrijli: en fijne H. Verdienften ontkende, en als offy

degeheele Chriftelijke Relige wou om verreftooten, met noch andere diergelijke grou fame Valsheden meer. Men fiet ook in dit Tractaat, hoedanig en waarom dat God den Menfch heeft gefchapen: wat voor forg hy over den felve gedra

gen heeft, om hem van fijn Afval weder te recht te helpen. Hoedanig dat de Menschen Zalig geworden zijn, door de Verdienften van Jefits Chriftus, met fijn Geboden t'onderhouden. Item wegens het groot verval der Chriftelijke Kerk;en dat God defelve weder herstellen wil, voor dat de Wereld eindigt, en dat hy dit fijn Werk nu al begint &c. In Latijn, in 't Frans, en ook in Nederduyts.

*:

Verwonderenswaardige verhandeling der Ware Deugt: Het Tweede Deel.

Waarin getoont is, dat men om tot de Ware Deugt te geraken, Eerstelijk de Wereld moet verlaten, fich defelve niet meer gelijk stellen, noch foeken te be hagen. Ten 2. Allerley begeerlijkheit verzaken, door een volkome verster ving der Verdorve Natuur, fich vernoegende met d'enkele noodfakelijkheit,

en het minste van alle dingen tot zijn gebruik verkiefende. Ten 3. Sijn eigen wil geheel verlaten en afsterven,foo wel in kleine als groote dingen,defelve aldus bestrijdende tot er doot: gelijk ook Jesus Christus 1elfs gedaan heeft komende hy ons felfs ineygen Perfoon onderwijfen, hoe dat wy hem naarvolgende, ook fouden doen gelijk als hy gedaan heeft: waar door wy vinden denWeg om uit onferellenden te geraken, en met God vereenigt te leven. In Frans, in Neder

duyts, en ook in Hoogduyts.

X.

‘De Verblindheit der menfchen van defentijt. Eerfte Deel.

-

Zijnde een Apologie of wederlegging, veroorsaakt door de quaatfprekingen die men tegens den Handel en Wandel van Juffr.A. B.uytgestrooyt heeft. Waar in men door levendige exempelen fiet, hoe feer dat de Verdorven Natuur haar felfs verblind, en hoe arglistig dat fy is, om hare fouten voor haar felfs, en ook

voor anderen te ontveynten, die te verfchoonen en te verdedigen door allerley voorgevingen, felfs foodanige die heilig fchijnen: willende geenfins over hare gebreken berifpt zijn, maar die veel eer aan een ander wijten en ook andere

daarover beschuldigen. Daar ondertuffchen fy felfs alles ten quaden doet, en dat fyfich wil ontlasten van de fchuldige plicht om haar felfs te verzaken, en haar leven te veranderen.

Alle defe voorwendfelen en Dekmantels der Verdor

veneNatuur, werden hier in krachtig wederleyt, en voornamentlijk die gene dewelke fytrekt uit defe Voorgeving, van dat Jesus Christus alles voor de men

fchen foude uitgewerkt en voldaan hebben, en dat fy al te fwak zijn om de Gebo den Godste konnen onderhouden; en diergelijke redenen meer. In Frans en Ne derduyts, XI -


XI,

‘De Vernieuwing van den Evangelifchen Geeft. Eerfte Deel.

Waar in voorgestelt zijn, door Goddelijke overtuigende en gantfch onge meene Lichten de groote grondige Waarheden van de ware Christelijke Reli

gie, van d'Alwefentheit Gods, van de Nietigheit des menschen: van des felfs Vryheit: van het Oogwit fijner Schepping: van den Heerlijken stand waarin hy is geschapen geweest: van d'Ellenden waar in hy vervallen is: van fijne Ver dorventheit, en van fijn Herstelling: ook wegens de groote Liefdadigheit Jefu Christi, en fijne Verdiensten, waardoor hyden menfch tot drie malen toewe

der vry gekocht heeft van drie groote Afvalligheden en algemeene Wederfpan nigheit, komende ons nu tegenwoordig aanbieden een derde en laatste Verlof fing; door de Vernieuwing van fijnen Evangelifchen Geeft. En tot dien einde word in dit T R Ac T AA T getoont,hoe feer groot dat d'ongeloofelijke Verdorvent heit onfer Natuur is, en van ons boosaardig hert: hoe feer noodzakelijk het is,

defe Verdorventheit te bestrijden en t'overwinnen, indien men fich niet eeuwig lijk wil ter Verdoemenis brengen. In 't : Nederduits, Latijn en Hoogduits. X 1 I.

‘Den Nieuwen Hemel en de Nieuwe Aarde. Eerfte Deel.

Waarin ontdekt worden de Wonderheden van den Heerlijken ftant, waar

in de Wereld, en voornamentlijk den eersten Menfch van God is geschapen ge weeft; hoedanigden felven van den Duivel is bekoort geworden; van fijnen Afval, en hoe hy aanstonds daar door den doodt gestorven is. Item van het Oordeel en de Laatste Plagen, foo wel geestelijke als lichamelijke. Van den ftandt der Zielen na de doot: van d'eerste en tweede Verrijffeniffe: van de Helle,

van het Paradijs, en feer byfonderlijk van de fchoonheit der verheerlijkte Li chamen. Hoedanige gestelteniffen de Menschen moeten hebben, ten einde dat God wederom alle Schepfelen hersteld en vernieuwd: en hoedanigde Dui

vel, om de Menfchen van dit groot heil te berooven, hun nu bekoort op even foodanigenwijfe als hy voortijts onfe eerste Voor ouders bekoorden, om hun te te doen omkomen.

In 't Frans en Nederduyts.

Johan. 3. vers 19 tot 21. ‘Dit is het Oordeel dat het LICHT in de Wereld gekomen is, en de

menfchen hebben de Duifterniffe liever gehad dan het Licht, want hare Werken waren boos. Want een iegelijk die quaat doet, haat het Licht, en hy komt niet tot het Licht, op dat fijne werken niet be

ftraft worden. Maar die de Waarheit doet, komt tot het Licht, op dat fijne werken openbaar worden, dat fy in Gode gedaan zijn.


Vervolg der CAT A L. o G E Van Boekken die noch ftaan aan den dachte komen. XIII.

Het Licht des Werelds. Tweede Deel.

" Waar in gehandelt word wegens het Misbruik der Sacramenten en denge heelen uiterlijken Gods-dienst der Christenheit; van desfelfs Verderf, en van

't gevaar der Menschen, de welke in plaats van hun aan God over te geven, tegens den H. Geeft zondigen, en fijne Lichten verwerpen: En ook wegens de Bekeering der Joden, die wederom het Volk Gods zullen worden, tot uitstooting van 't verdorvene Christendom. In 't Frans, Hoogduyts en Ne derduits.

XIV.

2De Vernieuwing van den Evangelifchen Geeft. -

Tweede Deel.

Al waar voorgesteld worden de bequame en feer krachtige beweeg-redenen om aan te vaarden de betrachting der Ootmoedigheit, Nedrigheit, Armoe

de desgeeft, de Verzaking fijns felfs, en den Haat tegen fijn Verdorvend heit; de Boete, de Liefde Gods, en in een woort, het Evangelifch Leven.

Alle welke bewegende Oorfaken getrokken zijn uit d'Aanmerking en Over weging van de Heerlijkheit waar in God den Mensch geschapen heeft; het Einde of Oogwit fijner Schepping; d'Ellenden waar in den Mensch naar Ziel en Lichaam gevallen is in dit leven; en de Myferien der Verdoemden na dit leven. Van de Gerechtigheit Gods, het Exempel van Jefus Christus, en dat der Heiligen.

Van de Vreugde en Heerlijkheit des Gelukzaligen Le

vens in de toekomende Eeuwigheit; felfs van d'Innerlijke Vernoeging en Vreugde die men in dit tegenwoordig leven geniet, met fich in alle dingen van Godt te laten bestieren, gelijk als een Kindeken van fijn Voedster doet :

waarvan een omstandige Gelijkeniffe feerfraay en stichtelijk verklaart word. In 't Frans, en Nederduits, en ook haaft in Hoogduits. XV.

‘Den Antichrift Ontdeckt. Eerfte Deel.

Waar door vertoont word wat den Antichrist zy; hoe dat hy overal regeert en de heerschappy voert, niet alleenlijk wegens dat het meeftendeel der men

fchen aan hem door gewillig Verdrach verbonden zijn,maar ook door dien dat hy de overige, en felfs de best-meenenste onder fijne macht houd, de welke fich overal uitbreit onder den schijn van Christus, in het Heiligdom of de Kerken; in de Gods-dienstigheden, in de Verstanden, in de Herten, Oeffe * ** ** *

ningen Âť


ningen, Speculatien en Leering: door welke dingen hyJefus Chriftus en fijne Hulpmiddelen doet verwerpen. God laat denfelven aan A. B. vertoonen, en fy maakt hem van Gods wegen aan andere bekenr: God, de Wereld die vol Euivelfche Verdragmakers is, geoordeelt he:de, wil eenige Godvruch tige in afgefcheidenheit buiten e Heerschappy'des Antichrist leiden. mº

ook heeft in Hoogluit:

Frans en Nederduits, r-

- - **

-

. . . *

.

roºi: toe

'' , 'Ja Z12 4,-

XVI,

-

-

‘Den Antichrift Ontdeckt.

in

- k*

*

*

* in

- Tweede Deel.

**

' t

Alwaar men fiet hoe dat den Antichrist, onder de Menschen, den Geeft en het Leven van Jesus Christus vernietigt en weg-gejaagt heeft, door de Dui fterniffen waarin hy de Christenen, aangaande de Leering, de Oeffening, en den Gods-dienst, vervoert heeft, namentlijk, wegens de Heilige Drie eenigheit, d'Eeuwige Godheit Jefu Christi, fijne Verdiensten, fijn Voldoe ning, fijn Bediening en alle Goddelijken Dienst, het Oogwit fijner Toekom fte; de gemakkelijkheit en moeyelijkheit fijner Naarvolging, hoe men fich

vleid met d'Inbeeldingen van Kinderen Gods te wefen, en Wedergeboorne, Vrygekochte &c. te zijn. Waardoor hy de Bestmeenenfte bedriegt en regeert met alle d'andere menschen die onder fijne Heerschappye zijn.'' In 't Frans en Nederduits, ook haaft in Hoogduits. , -.

*r, ie

t

- - -

-

TDen Antichrift Ontdeckt, " " 1ebeureuted - , 2

-

e .

: '

Derde en Laatste Deel.

-

leo eilegeg

en

XVII:

' 16,

- of el A en -

-

-

*,

. rivinfº. Hier, 12:

"

n . . . . . . . . . *** * * * *

Alwaar men de Middelen fiet waar door den Antichrift fijne algemeene

Heerschappy heeft voortgefet in alle foorten van Staten, Conditien en Profef fien over alle de Christenen, felfs tot in den Throon Gods? fich bedient heb bende van de Letter (en niet van den Geest) der Schriftuur en der Heilige din gen; van de befondere Voorwendsels der Verdiensten Jefu Khrifti; van fijne Voldoening, van de Swakheit der Menfchen, en andere fchoone VerWen en

Dekmantels om het geloof, de Liefdadigheit, de Vrede; den Geeft Jefu Christi, fijner Naarvolging, en de Boete te vernietigen, door hare Twiften, Secten, Scheidingen, Oneenigheden, Doolingen, Wyandschappen, Laatdun

kendheden, Geveynstheden, en diergelijke bedrijven meer, over-een-ko mende met haar principium of bewegende oorfaak, 't welk defen algemeenen Geeft des Duivels en des Antichrift is. In 't Frans en Nederduits, en ook haaft in Hoogduits. ------- -x VIri. -

*

-

De Laatfe Barmhertigheit Godse, * Eerste Deel. d van d

lf

:::::::::::::::::::::::::::::::::::: : ::::::::::::::::::::::::::: Gen2

nu-

-

-

-

-


Genaden en Waarheden Gods: en dat de Menschen, door hare Studien, al

le het goede vernietigt hebben; het levende Geloof en d'afhankelijkheit van God uitgeroeit, het welk men noodwendig weder aanveerden moet, fonder fich te vleyen •

gelijk men gemeenlijk doet, noch blindelings met een door geloof te gelooven:,, Hoe dat men de H. Schriftuur uitleggen moet, en d'O

pinien en gevaarlijke Leeringen der Meufchen ontgaan. Hierna volgen drie Capittelen, waar in gesproken werd van de Wefentlijkheit Gods, van fijne Hoedanigheden of Eygenschappen 3 van de Schepping der Wereld en die des

Mensche: van d'Onsterflijkheit der Ziele, en felfs die van het Lichaam des Menfche; en dat alle de Wercken Gods, eeuwigduren zullen, In 't Frans en Nederduits, en ook in Hoogduits. ) , ji: 111211; IA - bood eit nam tºe tºf ,,G -0 -tº-

-

ne', heeft z'n " , - --

. .

, " XIX.

2: "

d'Academie der Geleerde Theologanten: Eerste Deel. " .- . . . L - '

2.

* *

-d

, - ns •

••

: ---

. . -. "

-in Alwaar tot in dengront toe, door Nieuwe en levendige Lichten uitgeleyd

: : ::::::::::::::: , foo in :: : ftaande, als van de Genade, van desfelfs Algemeenheit , Werkdadigheit,

Genoeglaamheit, en Wederftant: van de Predestinatie, Verkiefing, &c. Vryheit des Menfche &c- Soo in Moralen of Zeden bestaande, als wegens het Berouw, de Liefde Gods, en de verdorvene Leeringen der Cafuiften, &c. Defgelijks ook wegens den Uiterlijken Gods-dienst of Kerk plichten; en de Bettiering der Menschen. Item wegens den Stant der Kerk der Religieu fen, der Pastoren, en der hristenen, foodanig als fy voor God zijn. In 't Frans en Nederduits, ook haaft in Hoogduits. -

*. * - is o. 13

XX.

*

* *

*

* * * d'Academie der Geleerde Theologanten. -aad :: dat ze Tweede Deel. * **

-

al-,

- ovo nog

:: word van het Onderscheyt der geesten, dat men oefe hen moet in den stant van een geestelijke Kindfchap, waar toe men fich be :: et, om van God bestierd en geleid te worden; fonder 't welke onfe en bestiering, en de verkiefing die wy doen het zytot welk foort van leven :t het zijn mag, als Geestelijk, Borgerlijk, of Huyslijk;

niets dan Ydelheit, .

::ïde voor d'Eeuwigheit :::::::::::::::::: den uiter lijken God: dien: in de Devotie, en Kerkelijke ceremonien; van het wa tijr-ve

re en oprechte gebruyk dat men in alle defe dingen behoord te doen: en van den gevaarlijken Stant waar in de alder-godvruchtigste van delen tijt leven

fonderfulks te weten. In't Fransen Nederduits, ook haaft in Hoogduits. XXI.

*

- -- -

-

-

-

-

, vººr

daad: Geleerde Theologanten: Derde en Laatste Deel: .

.

.

Alwaar ontdekt worden de zonden die innerlijk, verborgen, en tegens." den H. Geeft begaan worden; 't welk byna in alle de Godvruchtige van delen -

-

****** 2.

-

tijt :


Hoe d'Afhankelijkheit van God foohoognoodig ter Zaligheit is: dat alle de Wetten Gods en de gantfche Leering Jefu Christi daar op uitko men. En wegens het groote Misbruik dat er gefchied in het veelvoudig bieg tijt geschied.

ten en Nachtmaal gaan, waar van men fich bediend tot vermeerdering fijner

Zonden en Verdoemenis. In't Frans en Nederduits, ook haaft in Hoogduits. XXII.

TDe Heylige Verrekyker. Waar door men ontdekt dat de Menschen het gesicht en het Licht des Geloofs

om d'Eeuwige dingen te kennen verloren hebben, en door welke oorfaken: En hoe dat fy, niets anders dan een dierfch en natuurlijk licht hebbende, haar felfs foo verkeerdelijk bestieren in faken van Religie, Leering, en 't gene ha re Zaligheit aangaat. Wat het zy, dat de Verwoesting van 't Christendom veroorzaakt, 't welk geheel blind is, niet meer wetende wat het Geloof is. Hier werd ook verklaard wat het ware Goddelijk Geloove zy, en dat God daar in de Kerk herstellen zal, door de volkomene en laatste Lichten van den be loofden H. Geeft, die hy nu tegenwoordig op der Aarden fend. In 't Frans en Nederduits, ook haaft in Hoogduits. -

XXI II.

Het Licht des Werelds. Derde en Laatste Deel.

Het welk vervuld is met klaarfchijnende en feer overtuigende Waarheden ; de welke feer heilfaam, en vele van dien noch noyt, tot heden toe, zijn be kent geweest, als wegens de Lybere Vryheit of Vrye-wil des Menfche; de Predestinatie, d'Overgeving aan God, en d'Afhankelijkheit van hem. We gens het Verderf, de Verblindheit, en de Verwoesting van 't Christendom. De Heerlijke Toekomste Jefu Christi: de Sending van fijn Licht; de Geluk

zaligheit, het Geloof, de Wedergeboorte, de Kerk, en veel meer andere dingen die hier verhandelt worden, door een geheel goddelijke en baarblij kelijke overtuiging. In 't Frans, Nederduits en Hoogduits. -

XXI V.

“De Vernieuwing van den Evangelifchen Geeft. Derde en Laatste Deel.

Waar in feer krachtdadig verhandelt word wegens de Noodzakelijkheit en Manier om de Verdorvendheit t'overwinnen; van de Middelen om een Evan

gelisch Leven te oefenen wegens de daartoe behoorende gestelteniffen, en deffelfs beletfelen: van de Vernieuwing aller dingen, door de Heerlijke Toe komfte Jesu Christi, na de schroomelijke uitstorting der laatste Plagen; en we gens de Rampzaligheit der Godloofen, en de Suivering der Vroomen, &c. In 't Frans, Nederduits en Hoogduits. BLAD


B L A D W Y S E R - -

. .

--

--

-

- -

. . . a-,

W-N

. -

het

Van

- --

. .

. . .

p"-n en

.

-

.

-

.

.. 'Y T 0

---- --

- -

-

. .

-

-

-

GE T U I G E NIS

-

DE R

-

-

- -

-

VV A A R HE Y T. -

n

-1

-

-

- de ::

-

Braham, op wat wijfehy een Geestelijke A: of Hooge Schoolen, wat onheyl die gebaart hebben 48o 491 499 Adam verkeerde gemeenfaemlijk met God, foo langhy niet zondigde - 273 Vader is

vers 99

Hyzondigde in fijn : van beproeving

277

God gaf : gantfch geen gebooden, ter tijd als hy hem schiep

3 14. 3 1 5

3 23

338. 355. 36o

-

Hy had al gezondigt eer God hem verbood van den Boom der Wetenschap te eten 323.327

Als hy door fijn zonde van God afweek, doe was het niet meer goed dat hy alleen bleef * *

*

- --

**

--

3 24.

-

- Hy kreeg om fijner zonde wil een Vrouw

326

324.327

Hy was voorfijnzonde een volmaeckt mensch, hebbendebeyde de naturen van man en vrouw in fich

325. 3 26.461.462.467

-

Waerom hem de Boete opgeleydt is: die hy ook naerkomt en onderhoud 159.329. tot -3 31 332

-

Hem geschiede een groote gunft, als God hem uyt het Paradijs deed drijven

343 344 418.419.422

Waerom hyden ommegang met God verloor, en dat hy het : lichaem Christi 382 tot 384.

niet meer fien kon

Sijn flaep wierd door fijn fonde veroorfaeckt Waerom dat God hem geen geboden, maer alleenlijk verbooden gaf Sijn lichaem is geschapen uyt de wefentlijcke kracht der vier Elementen Afgeftorvene zalige Zielen, die fien alles in God

Alle waerheydtfalnu verftaen worden, en dit is noch noyt geschiedt

3 27

418 461 235

73.74.163. 164. 195.382.484

Al wat foffelijk is, blijft eeuwig in de wereld

235

Alle Gerechtigheyd moet men vervullen. DefeSpreuck wordt toegepast 44z Alles is volbracht. DefeSpreuk Christi wordt verklaert Q 2. Anthoinette Bourignon, Autheure van dit Tractaat. Sy is een Maegd, en een eenvoudige dochter - 3.124-17o. 176. 181. zoo. 2o3, 226, 307, 399. 'Sy is binnen de Stadt Rijffelgebooren - - - - - - - - - - ze 3 * ** * * Sy -

-

-

-


B

L

A

D

W

Y

S

E

R

Sy heefthaer geheel Leven door, na de Christelijke volmaektheyd getracht Sy heeft is gebooren om Gods te verklaren geen hope, dan waerheyd op een beter Leven na defetijdt

4, 197

2O4,2o 5 13, 192, 193, 3 17o,» I92» I93, 198, 195, 438

':

:

Gevoelens fijn even alleens alsdie van het Nieuwe Testament Sy onderwijst de ware wedergeboorte Sy de huydendaegse doolingen: en ook de middelen om weder

:

P.O

23

daer uytté

geraken

2.

Hare onderwijsing, schriften, spreeken, hare bewegingen, en dat fy de schrift: uytleyd, geschied alleen door den Geeft Gods

26. 27

Men kan geen quaet in hare Schriften bewijsen

27. 4o

Sy acht de Verdiensten Christi waerdiger dan iemand 4O et Woord Gods is in haer Schriften begreepen 48, 307 Waerom fy der waerheyd getuygenis geeft, en dat van haer gantfche leven aen den dagh brenght

49, 7o tot 72, 225, 226, 397

Hare Schriften zijn het goede Zaed 56 Sy wil geen nieuwe Leering inbrengen, noch eenige Secte oprechten, maer fiet al leen op het Evangelisch leven

59

Sy handelt gemeenfamer met God, als Mofes in fijn tijdt

72.

Sy schrijft door invloed van den H.Geeft

75

Sy acht de Schriftuur meer dan iemand

76

is onder de Roomsche Kerck: en waerom

88

Sy foekt niemand, en is niet eenzijdigh d'Evangelische Peerel is in hare Schriften

96, 173 97

Sy is de Moeder der ware Christenen: en op wat manier fulcks te verstaen is, 98,99 tot 1o 1, 317

Wat kracht hare pen heeft

I 2.1

-

God heeft haer veel lichts in de Godgeleertheyd gegeven.

78, 198

Haer bediening is de waerheyd voor te dragen.

12 3

Sy heeft de Geest Gods. Sy brengt geen ander Leering, dan die van Christus

174

. Sy schrijft niets anders dan tgene in de H. Schrift begrepen is are Schriften zijn van een klaarder verstandelijkheyt, dan de Schriftuur,

Sy is warelijk de Bruyt Christi,

178 . 192 192

De Doot is haer foo lief als het Leven.

Sy verkondigt de Oordelen Godts

176

-

193

God leert haer alle waerheyd, foo wel in Godsgeleertheyd, alsook in de natuur: en dat fonder eenige Studie J 95,448 Sywenscht te weten, wat men tegens hare Schriften heeft in te brengen, op dat fy de menschen voldoening fou mogen geven

2Oo

Waerom fy meer Mannen dan Vrouwen by haer heeft 2O3, 2o 5 Haere Schriften fijn onmiddelijk van God, en fy spreekt van fijnent wegen 393 Sy worden van God gestraft, alle die fig tegen haer aenkanten 218, &c. 219 Symaekt geen onderscheyd tufichen de namen van Religie, als men maer waerach tige Christenen wil worden 2.2.1

Sy is een Bodinne Gods: fiet wat Bootschap sy doet Siet voorder van haer

29 1 tot 294

224, 125, 23? Anti


van het Getuigenis der Waerheydt.

-

13,41, 138,216 tot 217,245,246,262, 19o,

Antichrift, en Antichristische Leering

374, 37 1

:

Apoftelen befaten d'Evangelische Leer. Waerom fy die in de letter beenre: : 1 28

ben

-

37 Apofteten, en alle de Heyligen hebben Boete gedaen 73, 194 Sy verstonden maer ten deele 15 3 Sy doen meer mirakelen dan Christus Armen, en alle Christenen mogen d'eerste plaets niet kiefen, nog in den dienst Godts -

I5 5.442, 443 geen delicate spijfe foeken Armen van defentijt, vertoornen God , door de goederen waer mede men haer by 441

ftant doet

Arbeyd, is Adam en fijne naerkomelingen opgelegt tot Boete Advertiffement tegens de 9uakers, is een Boek door defeJonkvrouw gemaekt Avontmael, daer toe gedoogt men nu de Zondaren -

418 22 3

65,8o

B. B Abel, dat is nu de Kerk en de Christenheyt

-

Barmhertigheydt, ontrent Adam

183, 294 329, 33o

-

Men verkrijgt barmhertigheyt, door het onderhouden van Gods gebooden

3 37

Sietlaetste Barmhertigheydt Godts Beelden en Schilderyen die Godvrugtig zijn, bewegen tot Godvrugtigheyt: gelijk oneer 91 lijke beelteniffen tot onkuyfcheyt bewegen

Het is geen Afgodery, dat men fijn Gebed voor een Beeld, Pylaer, of voor fijn bed ftede doet

Sy worden van de Roomse Kerk niet aengebeeden

1 o7

89, 227

-

De Roomsch gefinden willen hare beelden wel verbranden als men hun de waerde 93

betaelt

345 Beeften, waerom fyquaet, en verdorven geworden zijn 275, 304, 386 Haer heerlijk lichaem is Eeuwigduerend 404 Begeerlijkheyd, waer in die bestaet Bekeeringaen de Doot, daer verlaet de Zonde den mensch; maer de mensch verlaet als 442 45 dan de zonde niet: en wat d'oprechte bekeering zy 85 Belijdenis der Zonde, of de biecht 5o, 74, 1 19 Benjamin Furly, is door A. B. wederleyd 1 tot 6 Berkendaelverdrayt de Goddelijke Waerheyd, in spotterny

Hymaekteen pasquiltegensA. B. met hulp der Predikanten van Altona -,

Hylastert den Geeft Christi, en is als een fenijnige Spinnekop Sijn Pasquil vervoert het volk van de Waerheyd

9 tot 11

119, 199,21o tot 214

25, 26 29

41 Hyfecht Leugenachtig, dat A, B, de verdiensten Jesu Christi verwerpt Hyfecht dat het een Duyvelse Leering is, als fy onderwijst het gene Jesus Christus

felfs onderwefen heeft

Hy wil A B. afschilderen Hy geeft te verstaen offy wel een Toveres fouzijn * * * * * * 2.

43 5o

5 1, 2 16

Hy


B L A D w Y s E R Hy noemt haer een fot Wijf 77 Hy spot met d'Openbaringen Godts 77,78 Hy dwingt de menschen tot fijn religie 97 Siet vorder van Berkendael 1o 1, 119, 121, 125, 134, 138, 143, 152, 161, 187 tot 19o, -

197, 206, 2o7, 209, 2 1o, 372, 5oo.

Befnijdenis, wat die betekent

385

Befchrijving van den Antichrift, is een Boek door A. B gemaekt

278 Bidden, Christus wil voor de Wereldt niet bidden: hoe fulks in den rechten fin te ver ftaen is

248

Blinden, wat diebetekenen in het Evangelio Blindelings moet men de Predikanten niet gelooven Boete is in Adam aen alle menschen opgeleydt Men moet Boete doen of verloorengaen

1e 1, 185, z82,

: II 1

19

36, 37

De Lijdfaemheydt, het Kruys, en de Kastijdinge des lichaems, is in de Boete be repen

c: en fijne Apostelen onderwijsen de Boete met woorden en werken

::

Wy zijn in defe Wereld gekomen om Boete te doen

111, 128, 129 Adams, Davids en Petri Boete, te gelijck met de reden waerom dat Adam Boete deed 1 59, 162, 196, 307, 329 tot 332, 494 Boete doen bestaet niet in fijn Swackheydt t'erkennen , maer in defelve te verbe

16o, 161

teren

Men moet noodwendig Boete doen, hierin den tijdt, of hier naer in d'Eeuwigheydt 161, 307,43 1 Door Boetekeert men tot Godt

-

Dat Adam Vergiffenis kreegh, was op conditie van Boete

254

329, 33O, 33 1 2 343 Âť

363, 412, 41 3

De hooge noodfakelijkheyd der Boete word voorgestelt 345.346 Siet voorder van Boete , 261, 267, 268 286, 3oo, 337, 364,456, 488,49e TBoom, dier hy valt blijft hy leggen: defe Spreuck verklaert en toegepast 298 tot 3o1 Boom des Wetenfchaps

-

Het Verbod om daer van niet te eten, was Adams voordeel

3 7

318, 323, 328, 342,

343,41 1, 312, 418.

Hy is voor het gebruyk van den mensch geschapen 327, 328 Boom des Levens: dat Adam belet wierdt daer van te eten, is een goedheydt Godts, 318, 331, 332 361, 412, 418,419

Kracht defes Booms

Boosheydt, neemt van de Vaders tot de kinderen gedurig toe 493 Breeden Weg leert A. B. te fchuwen 41 tot 44.65. 68.443 445 Broeders zijn wy op driederley wijfe of drie dubbelt 87 Broeders haten, is doodslag Bruyd Gods, daer toe is de mensch geschapen Bruyd Chrifti te wefen, is met fijnen Geest befeeten te zijn -

Bruffels vuyligheyt heeft een klare openbaring gegeven

2 14

323

65, 66 202

Calvin,

:


van het Getuigenis der Waarheydt. C.

C Alvin,

en die van fijne reformatie, met hare dolingen

44.46.81.82.83.87.

88.89; 95. 1o2 tot 116. 129 tot 135. 14o. 153. 158. 159. 16o. 173. 227.228.

233 238. 243 2.44: 2-54- 257. 262. 268, 27o. 284 288 289.319 tot 322.333. 365. 409 494

Catechifmus der Calvinisten belooft de Zaligheyt, of schoon de menschen in hare zon den blijven

35 tot 44 152, 227, 269 38o

Catulle, Vicarius Generael, betuygt dat A. B. onschuldig is Catharina van Genua haer treffelijck exempel Ceremonien der Joden, wat nuttigheydt die behelsen

2 18

289

377.378

chriften te weten, is in den GeestJesu Christi herboren te zijn

I o4.

chriftenen, die het Evangelisch leven nu opnieuw beginnen te volgen Chriftenen, waer toe die alle geroepen zijn,

,

479 482 137

oe onvolmaakt de beste der felve zijn

z96.479

Sy zijn nu hardnekkiger dan de Joden Sy fullen geen tijdt meer van Bekeering hebben chriftjan de Cort, een vroom Catholijk Priester Crucifix, dat helpt de memorie tot Godvrugtigen aendacht Het verfamelt de gedachten tot God Het vertoont in een oogenblik, daer men anders lang over moet lefen .

179'

-

392

61. 281

85

-

9I

-

92,

D.

D AnielGoddelijke Saxen, Predikant tot Altona, weygert het Nachtmael aen die gene die de Waarheyt volgen

12Gb

Dagen Noach, daer in leven wy nu Deugd word nu om voordeel geleert

63 428

z79 tot 282

DoĂŠtooren in Medicin die doolen

Dooling, daaraan is de Christenheit nu overgegeven

Doop van jonge en bejaerde persoonen, wat dacrontrent aen te merken is Dood fcheyd niemand van 't Geloof

-

Na de Dood is de mensch aenstonds zalig of verdoemt De Dood vernietigt het heerlijck lichaem des menschen niet Dood, vermoeytheyt, vaak en slaap, is door de sonde veroorsaakt Doodfonde; die daer in fterft, is verdoemt Drie-eenigheydt Godts, word vertoont in de drie ftanden Christi.

115 186 228

231. 297

208. 275. 276 327.328 23 1.297

1. God Vader den

Schepper. 2.God den Soon, in de Heerlijke menscheyt Christi. En ten 3. God den H. Geeft, in fijn sterfelijke menfcheyt 38o. 381. 382

Duyvel, kan foo veel quaad niet doen, als is de vaststelling, dat men Gods Gebooden niet 36e. 361

kan onderhouden

* ** * ** 3

Eeuwig


B L A D W Y s E R E.

E Euwig Gelukzalig leven, en eeuwig rampzalig leven,

waeruyt dat fijn oorspronk

neemt

2.7

Egyptifche duysternis, beteekent de verblindheyt der menschen in defen tijdt 193. : Engen Weg onderwijst A. B.

41 tot 44

Engelen, zijn minder dan de menschen

3 14

Het zijn Engelen die de wille Gods doen

38o

Daer zijn Engelen Gods, en Engelen des Duyvels De Engelen teelen haers gelijk voort Evangelie is den regelder Christenen

491

467 -

Euangelifche Wet is noodig ter Zaligheydt, en des felfs Raadgevingen moet men in 't werk ftellen

403. 404

Syverbetert de quade genegentheden der menschen Sy heeft geen nuttigheyt wanneer defelve niet in 't werk gestelt wort

468.469 47o

Evangelifche Geeft, verwacht d'Autheure dat nu weder herleven fal Eva is uyt Adam naer fijn fonde getrocken Eva, is Adam gegeven, als een hulpmiddel, nadat hy gefondigt hadde

196 27 1 3 24

Eva baerde in fmerten, tot Boete van hare zonde

329

Evenbeeldt Godts bestaet in d'onbepaeltheydt van onse Vrye wil :

-.

258. 272. 315. 24 7

@

-

Eygenliefde belet de volmaektheydt, en fy verdoemt den mensch Eygenwil baart niet anders dan Verderf

384.

:

459

Eygenfchappen der Liefde Gods, en dat de Zaligheydt bestaet in defelve te besitten, 426,436

-

Eygenfchappen der Eygenliefde, worden beschreven

-

427

:::::::::::::::::::::::::::::::::: Zaligheyd, en oock de LiefdetorGod, 263 tot 265.384.45o. 451

-

-

-

G.

*

G Eeft Chrifi word nu gehandelt, gelijck als eertijds de Joden fijn Lichaem deden -

Geeft Gods is op den Pinxterdag niet in alle volheyt gekomen Geeft Gods leert meer als alle menschen of alle Boeken te famen Geeftelijke, waerom fy de waerheydt vervolgen Gebed voor de Dooden, is profijtelijk voor de Zielen

2. SN. 3 I

15: 75.76

393 tot 4oo 238

Geboorte, daer is een geestelijke en een natuerlijke geboorte 9 Gebooden Gods, zijn door fijn Goddelijke Wijsheydt en Vaderlijcke forghvuldigheydt gegeven, op dat men die onderhouden fou 19.2o. 32 v. 323.35 5-4 te Sy zijn niet onmogelijk t'onderhouden

1 39 tot 14 2.

Wanneer, en waer door dat het de menschen onmogelijck is, de Gebooden Godts t'onderhouden

-

Het is redelijk en billijk, dat men de Geboden Gods onderhoud

143 tot 147

143, 144.416.4s7 y


van het Getuigenis der Waarheydt. ' Symaken ons hier, en hierna in Eeuwigheyd Geluckig

145 146

Christus heeft de Geboden nader uytgeleydt en toegepast

146. 147.342

Sy zijn een verlichting voor de menschen van goeden wille, en ook goed en zalig 148. 149, 156.32o. 339 349 De Geboden gebieden de Liefde, en fy zijn uyt liefde gegeven

148. 342

Sy zijn een Gunft Godts, en een vermaning fijner barmhertigheydt,

149, 354, 3, 5.

o8. 4.1 1.

De

z:n hebben de Geboden voortgebracht

15o. 3 23 334.254 255.407

De Zonden brengen ook de Burgerlijke en Politijke Wetten voort

1 5o. 151. 3 35

De Geboden moet men onderhouden, om onse swakheyds wil; en om tot de zalig heydt te geraken

1 56. 258

Het Gebod is niet voor die gene die in de Liefde Godts zijn 3 I2 De mensch heeft in 't begin fijner Scheppinggantschgeen Geboden gehad 314. ; 15. . 320 tot 323. 338.355. 36o.

-

Het Gebodt om niet te eten van den Boom der Wetenschap; en het gebodt dat Adam uyt het Paradijs moest gaen, dat is een goedheydt en barmhertigheydt Godts, 18. 32

me: : 3 32o. 335.3 38 Die tefwack is om het geneesmiddel van Gods Gebooden te gebruycken, die :: Het Gebodt Gods t'onderhouden, dat is alleen tot voordeel van den

-

een krancke dewelcke het Medicament niet wil inneemen, om dat hy fiek is. Of

hy is als een fiecke, dewelke begeert, dat den Geneesmeester het Medicament felfs fou inneemen

-

322. 3 33 337.341. 356

-

De Gebooden Gods zijn als een stok die men ons toereykt, om in de Zee der zon den niet te verdrenken ,

333

-

De Geboden doen ons de zonden en onfe onwetentheyd kennen 977. 33 5.3 54 God geeft altijdt kracht en genade by fijne Gebooden, om die te konnen onderhou den, en het zijn plaefters tot onfe wonden '2o. 339 Zegeningen en Vloecken heeft God voor d'onderhouders en verbreekers fijner Ge *

* *

booden toebereyd De Gebooden Gods zijn als de Vruchten van den Boom des Levens

35 3.3 54

361

Men moet d'onderhouding der Gebooden kiefen, of de Eeuwige verdoemenis ver wachten

-

De Gebooden Gods, en d'Evangelische Wet, is een felfde faak

Siet vorder van de Gebooden, op vers

364 359 tot 406

357 tot 362. 376.377. 393.407 tot 4o9.

414 tot 4 22. 447.

Geleerde nemen de Waarheyd niet aen

175. 176. 282.361. 363. 372.453.472.48o

tot 49 1.499.

't Geloof in Jefum chriftum, is in fijne Leere te gelooven, om hem naer te volgen, 26o. 476.477.

Geloof en Liefde, is een felve faek 45 3 Het Geloof is een Goddelijk licht, om d'eeuwige faken te kennen 45 3.454 Het Geloof baert de Zaligheydt 454 Het Geloof in de Historie van Christi lijden, geeft geen zaligheyt, al kon men ber gen verfetten Het Geloof in Chriftum, doet de wercken die Christus deed

454

456

c:

Het Geloof van Abraham, Isaac en Jacob was het ware Geloof, en waerom 't

-


B L A D W Y S E R 't Geloof der Gereformeerde, van dat Christus alles voor ons voldaan heeft, dat geeft geen Zaligheyd, fonder dat de Boete daer by komt. 36. fiet voorder Boete.

Het Geloof van de voldoening Christi, fonder Boete, en hem niet na te volgen, dat is maer een aengename en speculative faak, en niet anders dan een overdenkende geloovigheyd

37.38. 247

Siet voorder van defe verkeerde gevoelens, van zalig te werden fonder Boete of na volging Christi, maer alleen door fijn Verdiensten 246. 247. 26o tot 262.284 tot 289. 308. 3oo. 341 tot 35 3.364 365.492 tot 494. Genade Goas heeft Christus ons verworven

267

Genade en Barmhertigheyt Godts, drijft boven alle fijne andere eygenschappen, ge lijk een Olye boven alle andere vochtigheden

3 R3. 3 19

Genade, wanneer dat God die wederhoud

474. 29

-

De Goedheit en Genade Gods, die riep: Adam, waar zijt gy

Genegentheit. Sijn genegentheit van God af te trekken, verdient de eeuwige Verdoe menis

384 tot 387

-

Gemeenfchap Godts, vereyfcht een welgestelde of gereynigde ziel

72

Gemeenfchap der Goederen moet onder de Christenen zijn

442

Als de gemeenschap der goederen onder de Christenen heeft begonnen op te houden, doen is de Kerk vervallen

37 3.374

Gefcheurde Bakken, die haer water niet konnen houden. Dit wordt uytgeleyt en toegepast 82

Goede Wercken voldoen de Gerechtigheydt Gods De Zaligheyd word niet verdient door de goede Werken God beloont de goede Werken

m I

::

I Ip. 1 1 1

I72. 1 3

-

De goede Werken zijn middelen om de barmhertigheyd Godts te verwekken

249

De goede Werken dienen om weder tot God tekeeren 254. Wy hebben vele Oorsaken om goede Werken te moeten doen 26 z Om wat reden wy eygentlijk goede Werken moeten doen, daer wel op te letten is 26

De goede Werken Pauli die dienden, om fich te verootmoedigen, en fijn te kaftijden

Y

Goede Werken en Boete doen, houd de verdorvenatuur in haerplicht Goederen. Men mag met fijn Goederen niet doen dat men wil

lief: 489 49o

491.492 495 tot 497 -

Goederen, wanneer men die in Zeefou mogen werpen 443 Goed. Waarom het niet goed was, dat Adam alleen bleef, en wanneer het goed fouge weest zijn, dat hy alleen gebleven had 324 tot 326 Goede Gedachten, die konnen niet dan van God komen

388. 389

God wil Barmhertigheyt , en geen Offerhanae. Dat word verklaert 362 Gods welluften zijn met de kinderen der menfchen te wefen. Defe Spreuk word deftigh ver klaert

God, wil geen medgefel in fijn vriendschap lijden God heeft fijn Wet noyt verandert

-

462 tot 466 384

376

God is geen aanneemer der persoonen 473.494.495 God heeft voor heen niet willen weten, of de mensch zondigen fou 3 17.497.498 Godaelijke Geheymeniffen te verstaen, is niet nodigh terzaligheyt 469 Goddeloofen, moest men veeleer de goederen afnemen, als haer die mededeelen 441 g

V

v

*

Heerlijke


van het Getuigenis der Waerheydt. H.

JH Eerlijke lichamen der menfchen,

die fy onder hare sterfelijke lichamen verborgen

:: ,

die fullen noyt sterven Heerlijke lichamen der Gelukzalige, die konnen niet lijden Sterffelijke menschen konnen geen heerlijke lichamen aenschouwen

-

274

-

379

382 tot 384

Heyligen, die Zalig geltorven zijn, mag men tot Voorbidders aanroepen, en waarom 2 33 tot 335-2 37

De Heyligen mag men niet aenbidden 23 3.234. De Heyligen in het lijdende en fuyverend leven, die hebben noch bystand van noo den, als zijnde onfe Leden 233 234 De Heyligen, en hare lichamen, zijn niet wijd van ons 2 35 Heydenen, die fullen minder gestraft worden dan de Christenen 127.226.475.476.477

: verachten dit leven, en beminnen d'armoede

475. 477.478

are schatten werpen fy in de Zee, en fy willen hier geen huysen bouwen 477 Sy onderhouden de Wet Gods volmaeckter dan de Christenen, hoewel fy die niet 476 tot 478

kennen

Sy zijn beter te bekeeren dan de Christenen; om dat die verder van God afgeweken , zijn ., 478.479.485,493 Heydens of Landloopers. Dit is een Historie die op de Calvinisten toegepast wordt Hel en Hemel is in de wereld

268. 26 235.

::

-

Hel, is de berooving van alle goed 276 De Hel is de berooving , diealle goed infich befluyt 231.237. 241 De Helfche pijnen hoe die verdubbelen 4o 3 Herders der Zielen, die vreemt en wild zijn, worden beschreven 64. 349 Hieronimus gedenkt gedurig aen het Oordeel 17. 18 Hiftorien die tot onkuysheyt voeren, laten de Predikers nu toe dat mense leeft 34.35 Hoere, die is nu de Christenheyt 294 Hoereerders fullen in het Koninkrijke Gods ingaan, en de kinderen daar buytengeftooten worden. Dit word verklaert en toegepast 478 Holland proeft het OordeelGodts 61 -

:ĂŤ: genade

-

w

-

Hollanders zijn afgodendienaars van hare huysen en meubelen Siet voorder van Holland op vers

:: daer is A. B. door Gods bevel heen getrokken Honden van 't Evangelium, wat die betekenen

-

92

1 19. 2) 9. 184

53. 119 22o. 221 5 5. 2 14.

Heftital van onfe Lieve Vrouw haar feven WeĂŤn tot Rijffel. Wat d'Autheure daer ont moet is

5 1.52. 2o1.41 1.412

Hooft/toffen, of d'Elementen zijn door de zonde quaad geworden Huurlingen in het Euangelium, wat die beduyden *, *, *, *

345 3O. 35

Jacob


B

A - D

L

Y

W

S

E

R

I, 300 tot 302.368 Acob en Efau, wat die in den waren fin beteykenen 369.37o. 380 Jefus Christus is God van eeuwigheit, en mensch in dertijdt y is God, en Gods welbeminden Soon. Wat ontrent onfe Verloffing, daerfeer 261.262.266 tot 271.387 tot 392 opmerkelijk in is

rd Gods WooHeerl is het een Hy niet2. ijk Lichaem uyt Adam aengenomen, tertijdt als Adam noch 46 Hy heeft

efondigt had, en dat hy nog in fijn stand der onnoofelheyden heerlijkheyd was, oo als God hem in den beginne geschapen heeft. En waarom hy dat gedaan heeft

27o tot 273. 37o.462

-

II 2.272 Jefus chriftus wandelde in het Paradijs 272 eren en genoemt. En David fegt, dat hy aen Gods rech s fagden achtHeer vanl des hemEnge Mofe Hy word

37o. 38o

terhand fit

2o. 5 5. Jefus Chriftus is den tweeden Adam: en hoedanig hy uyt Adam gebooren is 161.72.205.214. 380 462 Hy heeft de beyde naturen in fich, als een waren Soon van Adam 62 chen is mens des Soon den hy Hoe ed. ekle , eytb : 7 j: c::::::::::::::::::::::::Lichaem metonsenakdersterfelijkh 379. 38o waerom hy dat gedaen heeft 38o Waardoor hy een heerlijken en sterfelijken Engel Godts is ft aller Propheten 25 3.254 Hy is het Opperhooer, 4O. 34 I. den Saligmak onsen Middelaar, Leermeester, en Medicij Hyis 386. 357. -

*r

4o. I 55.379 Hy is ons Voorbeeld Sijn Genoegdoening is niet anders dan voor diegene, die het Evangelisch Leven om 42.

helfen

Hy is de Weg ten eeuwigen leven Siet voorder op Verdiensten Christi Jooden vergeleken met de Christenen

44

23. 25. 3o. 31. 139. 147. 181. 358.359.409

Sy fullen bekeert worden

I 59, 392

Hare doling ontrent de Heerlijke toekomste Christi Hare Ceremonien, wat goed en nut die in fich hadden Sy zijn rechtveerdelijk van Godt verlaten

2. 15

377. 378. 385 378. 379

K.

K

185

Erk is nu foo kleen als een moftart zadeken

183. 294 2956 De Kerk is nu het verwerde Babel geworden 19 De Ware Kerk fal God nu weder oprechten e, rend nde, ande mphe en strijdende lijde Ă‹ Triu De Kerke Gods heeft driederh -

228 tot 23 3

De Ware Kerk bestaat uyt de zielen die met Christi Geeft befeten zijn

65. 66.86 Kinderen


van het Getuigenis der Waarheydt. Kinderen des Werelds, hare voorfichtigheyt; ditword toegepast

13 1.485

A leyne Kinderen moet men worden, om in 't Koninkrijk der Hemelen in te gaen, 163. 1 & 2

Koophandel prijfen de huydige Predikers, en fy maken een Koopmanschap van het volk 28.42.66, 394

-

Siet voorder van Koophandel en Kooplieden, hoe die van God afwijken

44. 137

145. 168. 169

Koninkrijk der Hemelen, op wat manier het geweld lijd 2.54. 2 55 Koningen der Aarde, dat zijn de Grootsheden, rijkdommen en de vermaken defer we reld

295

::

Komfte Chrifti in Komfte chrifti in ons sterfelijk vleesch Kuysheyt bestaat in allerley onthoudingen

2 I4. * 15 253 294

L.

L Aetfte Barmhertigheyt Gods, die oefent hy nu 24.62. 174. 175.194. 292. 307.3** - Labadie, waarom hy meer vrouwen dan mannen by fich heeft.

8o. 58.2o1, 397

Lackey. Hoe men een Lackey van Christus maakt 25 5.284 Lafteringen en vervolgingen fuyveren de ziel 1 37 Leere. De volmaektste Leereis, om ons van alleaerdfche genegentheden aftefcheyden I 95

\.

Leven. Dit leven is een gedurigen strijd. 195 Leyders des volks, dat zijn nu Verleyders 333. 361, 41 3.456.45 9.46o. 487 Lichamen der zalige afgestorvene zielen, die zijn en blijven altijd in de Wereld 235 Het bederf van 't lichaam, dat wy nu hebben, heeft God niet geschapen 278 Het lichaam van den mensch, wanneer dat stinkend is geworden 34-5 Liefde Godts, daar toe alleen is de mensch geschapen 384. 388. 389 De Liefde Godts, begrijpt alle de Wetten Gods in haar 156. 34 z Die God lief heeft, kan niet zondigen, en hy heeft geen wet van nooden - 156 3 12.425

Hoe, en op wat manier dat Adam de Liefde Gods heeft verlooren

277. 382. tot 385

De Liefde Gods begrijpt alle deugd, en fy ontvlied alle ondeugden

312. 31 3 31 3

De Liefde Gods tracht altoos Godts wil te volbrengen

De Weldaden Gods verplichten den menfeh veel meer tot de Goddelijke Liefde, en om hem hertelijk te beminnen , als alle de Wetten en Gebooden Gods te fa men 314. 3 15.416.417

Toen Adam in de Liefde Gods befweek, toen kreeg hy een Vrouw, als een hulp middel tegen defeverfwakking 323 tot 328 God lief te hebben, dat is het alderbeminnelijkste voorwerp te beminnen 416 De Liefde des naeften is in de Liefde Gods begrepen 43 2.

Siet wat Paulus van de Liefde Gods en de Liefdadigheyt feght Liefdadigheyt, betracht de zaligheyt desnaeften

4 26

48

Sonder Eiefdadigheit word men niet zalig 448 tot 45 t. 469 De Liefdadigheyt denkt geen quaed, noch fy en foekt haereygen baet ze: 45% 43 1.436

*, *, *, * 2

Dt


B L A D W Y S E R De Liefdadigheyt isnu vervrofen, en men vind die nu niet meer Liefde onfes felf, die heeft de G:den Gods voortgebracht Sy is een feer groote dwaesheyt

8. 4. 43

“,87: :: tot

Men kan de rechte liefde fijns felfs niet oefenen, dan alleen in den stand: :

felheyt, fooals God Adam in 't begin geschapen heeft, want na de zonde is het On lijk jven In moge alle de bedri der huydendaeghsche menschen ontdekt men geduurig d'ey391 gen

, liefde. ,, .

429 tot 434.443.444

Licht des Werelds is een Boek door A. B. gemaekt Het Lichtfchijnt nu in de Duyfterniffe , Lucht, wanneer defelve den mensch begon te beschadigen Lucifer wilde fich God gelijk stellen

1 19 18

-

345 27 r

Luterfe, en andere Secte, onderhouden d'Evangelische Raadgevingen niet 11 5.

1 16. 372

M.

M Enfchen moet men liefhebben, om dat fy het Evenbeeld Godszijn. Den Mensch is tot een vrywillige Bruyd Gods geschapen. Den Mensch is niet geschapen voor dit tegenwoordig leven

87 3 17

387

De Menschen fouden ieder in 't byfonder hebben konnen zondigen, of schoon Adam niet gefondight had Den Mensch mach het goetof het quaet verkiesen. Den Mensch is nu veel ellendiger dan de beesten

42 3

497.498 387.388

Men kan nu onder de Menschen niet meer verkeeren, fonder te zondigen 440.441 De Menschen, die in d'ongenade Gods sterven, lijden onuytsprekelijke ellenden 276 Merkteken van een Chriften, is de Liefde

1 13. 227

Miffe: haer beduydenis, en haer recht gebruyk, is feer goet 132. 133 Moyfes, waerom die van God tot de menschen gefonden wierd 424 Monnicken en Religieufen, wat fy doen moeten, wanneer fy dat worden 1o3 De Monnicken der Roomsche Kerk zijn van den Evangelischen Geeft afgeweken 115. 1 16.

N. Oord/trand Siet wat Berkendael daer van fegt NNavol 61.371 ginge Chrifti, islicht en gemakkelijk 153. 157.245. 26o. 310 tot 312. 347.

Nieuwe Hemelen Nieuwe Aarde, is een Boek door A. B. gemaeckt d

37 2. 278

Onderhou met God, dat word niet genooten, voordat de ziel daar toe bereid is 72 73. -

195. 204

onvolmaaktheden, en eygen liefde, dewelke nu in de menschen van goeden wille ge vonden worden 429 tot 446 onwetenheit verschoont de zonde niet, wanneer men het noodige kan te weten beko men

214.Oor 363


Van het Getuigenis der Waarheydt. 16.61 tot 63. 179.196.292

Oordeel Gods is nu gekomen

opftanding. De eerste Opstanding is de Wedergeboorte

22.

Overheden en Ouders, waerom men die eeren moet

429 479.

Overgeving aan God, hoedanig die zijn moet

P.

P 'Aradijs is de Vriendschap met God'

237 419.

De schoonheden van't Paradijs worden beschreven

Het Paradijs is voor Adam gemaakt 323. 32 Het was een Goetheyt, en een Gunst van God, dat Adam uit het Paradijswierdt

gestelt, en waerom dat fulksgeschiede 318 319. 332. 343.344, 388. 389.40 1.402 18,

9: 99

Paulus: op wat wijfe dathy Christenen baerde Waerom hy fijn lichaem kaftijde

307

Pauli spreuke: Ik doe dat ik niet en wil; dit word verklaert

3 o7

Petrus den Apostel doet Boete 159.321 57 Philofophie, wat quaat die doet Predikanten tot Altena, en andere Predikers, ftaen tegen de Waerheyt op 6. 12. 101. 366. 367.438.439. byfonderlijk in de Voor-reden. Wanneer de Predicanten niet meer noodig fullen zijn 23.307 De Predikers fluyten de poort van 't Paradijs, en fygaen felfs daer niet in 92 -

-

De Predikanten fullen verstrooyt worden

38.

Sy zijn onwetender, dan de Pharifeen geweest zijn Predeftinatie, daer men fijn verdorve natuur in volgt, is een bedriegery. De Predestinatie strijd tegensGods Goetheyt, Waerheyt en Gerechtigheyt

99 94

95 .

158 25 5 tot 258

Daer is geen Predestinatie

De Predestinatie, fonder de navolging Christi, is een leugenDe Predestinatie is een ingebeelde

::

25 5 tot 258

Sy heeft geen plaetsin Jacob en Efau ,

296 tot 3 oz.

Siet voorder van de Predestinatie 302.tot 307, 368.494 tot 499 Proeftijt of Probeertjt, is dit Leven 276.277.422.423 Prophetenzend t'aller tijd: en waarom hy die gefonden heeft 72 tot 75.424 De Propheten zijn het middel, waar door God tot de menschen spreekt 251 tot 253 De Oude Prophetien fullen nu vervult worden. 18o. 193 ,

Q: Uakers daer heeft A. B. haer Advertiffement tegen geschreven:

115.116. 164.2o1

2uaet, als dat in Adam gevonden wierd, toen was het niet meer goet dat hy alleen bleef

3 24

Het quaetkan van God niet voort komen, en hy heeft dat niet gemaekt

256. 277. 3 17. 327. 345

*, *, *, * 3 .

Raedt


B

L

Y , S

W

D

A

E - R

R. R Aedgevingen chrifti, daer is genade en kracht bygevoegt, om diet onderhouden tot zaligheyd Raadgevingen des Euangeliums, moet men in 't werk stellen

3 39 tot 35o. 475 1 39

Reformateurs hebben haer licht uyt de Roomsche Kerk Waarom fy uyt de Roomsche Kerk gescheyden zijn

IO 2.

6o.89. 9o 1 13. 129 Roomfche Kerk, die heeft meer goeds in haar, dan alle de Kerken die van haar uytgegaan 89-1o5.109. 112 tot 116 zijn, hoewel dat fy felfs mede vervallen is -

Rijkdommen moet men verzaken, door d'armoede t'omhelfen

468

Waer toe een hoveerdige, een gulfige, en een onkuyfche de rijkdommen besteed 440 168 Roovers en Dieven, wat die in het Evangelie beteykenen -

e

- -- --

-

1, -

-

S. ,

'

*

S Aligh te worden door het Geloof,

en niet door de werken der Wet, dat wort verklaert 45 2. Daer is geen Zaligheyt te verkrijgen, fonder God van gantscher herten lief te heb 393.435- 468

ben en te beminnen

1 28 Sonder Boete is er geen Zaligheyt te verkrijgen De Zaligheyt is niet te verdienen 110.1 11.263 tot 265.489 Siet voorder Verdiensten. 157. 158 schapen chrifti die volgen hem na --

serpent of Slang, waerom die vervloekt is

32O

Serrarius, aan hem word verklaert het woord Moeder der Geloovigen

371

Sonde, is niet dan een afkeering onfergenegentheden van God De fonden worden ook in d'andere wereld, of na de dood vergeven Men kan niet fondigen fonder de toestemming van onfe wil De fonde verblind altoos de ziel

-

:

405.406.416 246.247 257

-

295. 356.41o

Sondaren die in hare fonden blijven, hopen te vergeefs op de Verdiensten Christi 16o Suyvering ; na de dood is een fuyvering van de overblijvende fonden en onvolmaakthe 238 tot 241. 246.298.299 12 3.181. zo2, 203 Savacke fal het stercke te schande maken: dit word toegepast Swakheyt der menfchen kan de fonden niet verschoonen, dewijl God defelve beter kend 19 dan wy Diete fwak is om Jefum Christum na te volgen, die is van fijn Schapen niet zo. 157. 139

1 58

Hoe wy fwacker zijn, hoe wy meer verplicht zijn Gods gebooden eonderhou: 1 56.333 tot 34o Wat Adam, David, en Petrus deden tegen haer fwakheyt

159 tot 162 3 zo. 3 22

Sijnfwakheyt en zonde maer enkelijk te kennen, dat is onnut, ja verdoemelijk 16o 4 I 3.41

:

Te fwak te zijn om goed te doen, en sterkte wefen om quaed te doen, dat is : 265. 321 heyt die tot de verdoemenis voert Christus quam in de Wereld, om ons van de fwakheyt te verloffen door fijne navolging -

3 Io. 3 II,

5:

1C

|


Van het Getuigenis der Waarheydt. Die waarlijk fijn fwakheyt erkent, die onderhoud de Gebooden Gods door ootmoe digheit " 361.447. Die van d'Eerste Kerk, wierden geenfints door haar fwakheydt verhindert tot d'É -

-

vangelische volmaaktheyt te komen.

-

472 tot 474.

-

T.

'ap

*

T Aulerus wierd bekeert door een ongeleert persoon

176

Tand om tand, en Oog om oog, strijd geenfins met de woorden Christi: bemind uw ,

Vyanden

Theologanten verschoonen nu allerhande fonden Sy doolenfeer grovelijk

376.377 29

279 tot 282,

Tienden geven wat daer op aan te merken is

147

Turken, noch Duyvelen felfs, beveelen geen onmogelijke dingen

14o. 173. 26o

Wat men de Turken behoorde te leeren

388

Tovereffen in 't Hofpitaal tot Rijfel, worden van de Magistraat aldaar verschoont - 1 21 14o. 173.26o -

-

-

*

V. -

V Arkens in 't Euangelium, wat die betekenen

55.61.72. 205. 214

-

Valfche Propheten zijn nu gekomen

4OO

Vaften moet men God heyligen, en watkracht dat fulks in heeft

262

Verdorven of Eygen wil alleen verdoemt den mensch 384 Verdienften Chrifti daardoor worden alle menschen zaligh 4o. 46. 154.252. 27o Christi armoede, fijn verachting en geringheydt, fijn ongemakken en lijden, wat , voordeel ons dat geeft 1 55 Christi Leere onderwijft of verdient ons de middelen ter faligheyt 25 1 Christi Verdiensten geeft ons de Genade tot de bekeering, en de kracht om de recht veerdigheyt Gods te voldoen door Boete 267.288. 289 De Verdiensten Christi, zijn voor fijne navolgers 3 o9. 31o Christi exempel verdient ons, dat wy daar door tot God getrocken worden 461 -

-

-

Siet voorder Jesus Christus.

Verdienften Chrifi worden niemand toegepast, fonder bekeeringen boete 45 128. 162 Hoe men een valschen Dekmantel van Christi Verdiensten maakt, en hoeden groot ften zondaar daar op welfou willen steunen 15 5 tot 16o Siet voorder van defe verkeerde en ingebeelde toepaffing der Verdiensten Christi, 243. 244.248 tot 25 5.266 tot 269. 285 tot 291. 309. 348 tot 354.492.493. Vereeniging en Liefde, maakt het ware Christendom 1 18. 1 52

Vermakelijkheden van dit Leven: waarom die moeten verzaakt worden

33 1.332

Verfaking onfes: , hoe noodig die is, en wat defelve beteekent

4o 5. 459

Vervolging fonder oorsaak, moet ons verheugen Vervulling des tijds, fiet op den tegenwoordigen tijdt Vier Uyterften moet men gedenken

28. 1 71.223 1 5.7 2.73. 17 3.484

Vincent Ferrier bekeert veel menschen, als hy van 't laetste Oordeel predikt

17. 16

Vlees :


Bladwyzer van het Getuygenis der Waerheydt. 390.391 vlees. fijn vlees haten, dat worduytgeleyd Volmaakt zijn, als onfen Hemelfchen Vader volmaakt is, dat word deftig uytgeleyt. 456. tOt 461

Voldoening naar den dood

-2 37.

-

: 38

Dat men fegt, de volmaektheyt hier niet te konnen bekomen, is een vleyery. 447. tOt 4g r

::7 Voorfenigheyt heeft God niet willen gebruyken ontrent denval des menfche. zo6.429. tot 434 Vriefen, haar bedrijf en onvolmaaktheden. 12.4.

Vrouw, vertoont de Kerk. In een Vrouw kan de Geeft Godsfoo wel woonen, als in een Man.

181

Een Vrouw, die Geestelijke Kinderen baart, is een volmaakter Moeder, dan een 99 die natuurlijke kinderen voortbrengt

Uur. Ter laatster Uur is Christus gekomen: dit worduytgeleyd

375.47-1

VV.

V J Are Chriftenen heersehen overhare hertstochten.

'87 tot 94

De Ware Christenen maken de ware Kerk: fy zijn Navolgers Christi, en met 66.84. 153. 222

fijnen geeft bezeten Ware Christenen zijn nu niet meer op Aerden

85.86. 17:: 196.222.22;

Wedergeboorte, bestaat in de verdorve natuur te verzaken, en aen den wille Gods onder 22. 2 J.

worpen te zijn.

zo. 21.22.86.94. 1o4.404

Siet voorder van de Wedergeboorte

Wereld, noch alle de werken Gods fullen noiteyndigen, maer eeuwigduuren. 274.3o4. De verderfelyke Wereld is aan haar eynde. Werken der Wet maken niemand zalig; dit word uitgeleyd. Wefender zonde, waar in dat bestaat.

15

406.&c. 489

Wat der Natuur. De Wet Moisis, en de Wet des Evangeliums is een felvefaek

376

418.42o.tot 423 281.282. nagevolgt Christum hebben Vrijfen. Seerweynigh Wijsen ofGeleerden 236 Wolken. Boven de Wolken is Aerde, gelijck als hier beneden. De Wet der Natuur behelft drie Geboden

Z

Z, Iel.

De Ziel is een fchepfel, waer in het Beeld Gods niet bestaet, maer het bestaet 3 15 alleen in hare Vrye Wil 217 tot 273 De Ziel kan fich met God verlustigen, maer niet het Lichaem

De Ziel als fy van dit Lichaem gescheyden is, dan fiet fy hare ellenden veel klaerder, 241

als in dit leven

124. 185

Zions Klachte en Trooft, wat die betekent.

Ecclef. cap. 12. vf 13, 14 Van alles dat gehoort is, is het eynde der zaken: Vreeft God, en onderhoud fijne Geboden, want dit betaamt alle menfchen. Want God falyders werk in het Gerichte brengen, met al dat verborgen is, het zygoet of quaat. E

N

D

E.

H E T


Fol. 1 Het

:

G E T U Y G E N I S Der

W A A R H E I T. Aan een Jongman van de Gereformeerde Kerck tot Altena, dicht by Hamburg.

‘Dewelke men vervolgde, om dat hy, tot bevordering van de Zaligheit fijner Ziele, gerefolveert was te volgen de Chriftelijke Leering en Heyl fame Onderwijfingen van

ANTHOINETTE BoURIGNON. Hoe dat men de beste dingen ten quaden duidet, om de Waarheit en degene die de felve ver kondigen, in verachting te brengen. Het welk oorsaak verschaft om defelve noch krachti

ger te verklaren, en door openbare Getuigniffen van Vrome Luiden te bevestigen.

Mijn Kindt, RSM K heb den uwen van 6. October 1672. ontfangen, neffens het boek dat Joan Berkendal tegens my gemaakt heeft, en in Altena

doen drukken, onder den Titel der alèare ?lfbecibing van An thoinette Bourignon. Welk boek my dunkt een 49agquil te zijn, dat door een haatig menfch gemaakt is, dewelke de vreefe Gods

verlooren heeft, nadien hy fig niet schaamt te liegen, noch de Waarheit felfs te lafteren. Hybrengt vele plaatsen uit mijne Schriften by, als uit het 1. 2. 3. en 4-deel van het L1 c HT Sc H Y N EN DE 1 N DE Du Y s T ER N 1 s sË: uit het 1. 2. en 3. deel van het GR AF DE R v A L sc H E TH E o L. o G 1 E ; uit het L 1c HT D E. s WE R E L Ds, en uit het AD v E R T 1 ss E M E NT

TE G EN DE On A K E R s. Van welke stellingen vele feer waarachtig zijn, gelijk die gene konnen fien, die de moeyte nemen om telefen de plaatsen

die hyinfijn Pasquil aangetrokken heeft. Maar hy verdraayt de waarheden die ik bybreng, in verachting en Spottery, op dat d'eenvoudige menschen , : A

e


2.

Het Getuigenis der WAA'RHEY r.

degene die mijne Schriften niet gelesen hebben, een afkeer daar van fouden hebben, al eer dat fy defelve kennen.

2. En het gene dat noch in veel fwarter boosheit bestaat, is, dat hy in fijn voornoemde Pasquil, vele leugens by brengt, feggende vele dingen, die ik fou geschreven hebben, dewelke ik nochtans nooyt gefeit noch gedacht heb;, nadien de felve niet waarachtig zijn. Want hy fegt, Dat ilt in bet Advertiffe

ment tegen de Qgakers op Fol. 262 en 263 fou gefeyt hebben, Dat ift in mijne jeugt met jonge ficbcn buitenbe étabt/ mg fouberloopcnbcbbcn/ naar boo: ift 95ob cn b ceutuige bingen bergeten bab; en na dat ift ueber in De #étabt geltomen mag 1 blijtig tct #tcrite en ter 32atjtmaal ging &c. Soo besluit hy daar door, batift gebaan 5eb alg De jonge Ipocrcn/ beuclfte na bat fp ban fjocrcrg moebe gemo:ben 3ijn/ in De tiercit gaan en ooo? eers barca):ouulen ujillen geacht 3ijn/ 5un bicijt Üp ben?iutaat bocgenbc. 3. Waar door dien. Onwetende genoeg betoont, dat hy de vreefe Gods ver (a)Sap.1.

looren heeft, want de Schriftuur fegt, (a) dat de Mond die liegt, fijn ziele doos.

V. II.

Wie fou dan konnen hopen, dat de ziel van defen Berkendal, noch in de Gena

de leeft, wanneer men defelve foo fchandelijk liegen fiet, en hoort feggen, dat ik felfs, in het Advertiffement op de bovengenoemde plaatsen fou gefeyt hebben, batift mp boogtijtg met jongcliebcn foubcrloopen hebben: wan neer ik alleenlijk gefeyt heb, dat ik my verstrooyt had door het omgaan met jongeluiden van mijnerjaren, in ydelheit en vergeting Gods en d'eeuwige din gen: gelijk wel d'alder heyligste menschen gedaan hebben. Dewelke mee nigmaal met tranen hebben beklaagt, dat fy niet geduriglijk konden blijven in tegenwoordigheit Gods en bedenking der eeuwige dingen: om dat de men de ft Eccl. fchelijke geeft de macht niet over fig heeft, van (b) altoos fijne gedachten te 8.v,8. konnen wederhouden. Soodanige verstrooytheit of afdwaling des geefts,

werd nu van dien Berkendaal opgevat, voor mijn eigen belijdenis, van dat ik een rukelofe of Hoerefou geweest zijn. Dewijl hy fegt, fulks te bewijfen door

mijn eigen Schriften. Het gene valfch en logenachtig is; gelijk men door mijn Schriften felfs fien kan, in de welke ik op foo vele plaatsen bevestige met verfekering dat God my tot noch toe in fuiverheit heeft willen bewaren. En dat ik nooyt in mijn leven begeerte gehad heb om mijn Maagdom te verlie fen, al hoewel mijn Ouders en vele gelegentheden my tot den Huwelijken

Staat hebben willen brengen. Indien defen Berkendalfelfs geen quade ziel had, hy fou van een ander geen quaat konnen denken. Maar een Dief meent dat yder een fijn Broeder is. Ik vrees feer, dat dien Berkendal in fijn jonkheit een Dronkaart geweest is, dewijl men fegt, hy foowel heeft leeren drinken, dat hy fig nu beroemt, een goeden teug te konnen doen, fonder daar van dronken te worden. En hy my naar fijnel merende, foomeent hy dat ik in mijn jonkheit ook rukeloos fou geleeft hebben. 4. Het is goet dat ik een openbare Persoon (c)Joh. 3. ben, die van groote v. 1 O,

en kleine bekent is; nadien de Schriftuur fegt, (c) dat hy ie


Vleefchelijke menfchen, verftaan geeftelijke dingen niet.

3

die onbetamelijke dingen doet, het Licht haat, en niet aan den dag komt, vreefende dat fijne werken bekent en openbaar worden mochten: maar die goede dingen doet, komt aan

het Licht, op dat fijne werken mogen bekent en openbaar worden. En om nu te betoo nen, dat ik goede dingen gedaan heb, foo fend ik u dele Atteflatien, ten einde om u te versterken tegen het quaat-fpreken van dien loogen-verfierder. G fult door die felve Getuigeniffen fien, hoedanig dat mijnen handel en wandel

geweest is, en denweg die ik van mijn teedere jeugt aan gewandelt heb. Waar van vele vrome, Eerbare, en feer geloofwaardige Lieden, getuigenis dragen konnen, als dewelke noch in 't leven zijn, en byfondere kennifle van my en

mijne Ouders gehad hebben, en fy weten dat ik altoos naar de Christelijke volmaaktheit getracht heb, vlijtig in den Dienst Gods en tot de bystant des Naaften geweest ben. Waarin ik alle de dagen mijns levens bestedigt heb. Het gene wel wijt is, van die in rukeloosheit of lichtveerdigheit doorgebracht

te hebben, gelijk als dien leugen-verfierder lasterlijk wil doen gelooven. En om fijn leugens een fchijn te geven, foo fegt hy in fijn Pasquil, bat ilt het feifg ben/ bie fulltg boog mijn &chriftenfeg. In de welke een iegelijk fien kan,

dat Berkendaleen Leugenaar is, en dat hy valfche en logenachtige dingen by brengt.

::Maar dewijl de boosheit der menschen fooverre gekomen is, dat fy onbe fchaamdelijk liegen fonder God te vreefen,noch voor de menschen beschaamt te worden, foo wil ik wel getuignis der Waarheit geven tegen de leugens van defen

Berkendal. En al hoewel hy omwaardig is, dat ik aan hem schrijven fou, foolaat ik u nochtans toe, dat gy defe getuigeniflen openbaar maakt, op dat de menschen van goeden wille, fig niet meer laten verleyden en bedriegen, door dien Berkendal, noch eenige andere fijns gelijks, dewelke Wyanden der Waarheit zijnde, trachten de felve in verachting te brengen, met die af keerig te maken voor de menschen die haar niet kennen.

©at men lieber íjeeft beibaatbeit onbebatjtfaamlijk in beratíjting te brengen boog ibele quaatfpgettingen/ ban Defeïue etnftelijk t'onbetfottlien; tuiïtnot baat brftijabigenüool al ter fn jaar kennen/ fottätnbt bitnuolgengnamib 5tïen om junne quabe toilleng uit te bottlien.

6. Ik weet wel mijn Kindt, dat de Predikanten der Reformatie van Calvin tot Altena, u gehaat en veracht hebben, uit oorfaak dat gy mijne Schriften in waarde houd. En fy hebben menigmaal aangedrongen, die niet te gelooven,

feggende dat fy vol doolingen zijn. Het welk ik door uwen Brief verstaan -

de, heb u gebeden, hun te feggen, dat ik wel wenfchte, fy my aanwijfen fouden, welk die dolingen waren; en dat fy my grootelijks verplichten fou den, met die op het papier te stellen. Op dat ik defelve mocht verklaren en

rechtveerdigen, of wel, wederroepen, indienfe mochten bevonden worden quaat te zijn, of foodanig als die Predikanten defelve oordeelen te weten. Het

gene fy niet wilden ondernemen, hebbende liever met haar ": A 2 wil


4.

Het Getuigenis der WAARHEYT.

.

willen voortvaren, en in hare verblindheden verloren gaan, dan t'ontdecken

de waarheit der dingen die fy onwetende wel of, om beter te feggen, boosaar

diglijk willen gelooven. Want het is een groote boosheit, dat men wil open baar maken en staande houden, batterbolingen in mijne écijgiften 3ijn/fon der my te willen feggen, waarin defelve bestaan. Dewijl ik aanbiede, die te

wederroepen, in geval fy my defelve willen doen kennen. Ofwel, ik beloof haar mijne gevoelens te verklaren, wegens de dingen die fy voor dolingen n©InCIle

7. En fulks fou een Christelijke Liefdadigheyt geweest zijn, ook een geluk voor haar, voor my, en voor alle het Volk. Want indien er dolingen in mij ne Schriften waren, het fou hun feer wel gevoegt hebben, die t'ontdekken. En als Herders der zielen wefende, foo zijn fy verplicht, te beletten, foo veel in haar macht is, dat hare Schapen geen wilde kruyden eten. En om hare ei gen conscienties wil, behoorden fyte wenfchen, de Waarheit altoos meer en meer te leeren; nademaal fynooyt foo veel konnen weten, of konnen altoos

noch meerder leeren. . En my aangaande, ik fou mijn dolingen verbeteren konnen (indien er eenige waren) foolang als ik noch in defe wereld ben.

En

daarom fou het my feer goet wefen, indien iemand foodanige liefdadigheit had, van my defelve dolingen aan te wijfen. Gelijk ik gewenfcht heb, dat die Predikers doen fouden. Dewelke met fulks te doen, eenige warachtige Lichten aan het Volk fouden toegebracht hebben. Het gene, by gevolg van hare en mijne bybrengingen, had mogen de Waarheit uyt de Leugen onder fcheiden, en konnen fien, of mijn Schriften alfooheylfaam,alsd'onderwijsin gen harer Predikers waren, 8. Maar die quaatwillige Herders, hebben op defen Toets-steen niet willen

gestelt zijn, vreefende dat d'Allooy harer onderwijsingen, valfch mocht be vonden worden. Sy hebben liever blindelings willen voortvaren, in de laste

ringen die fy tegens my aangevangen hadden; en alfoo het volk te vervoeren, door valfche beschuldingen. En om hare verleydingen een fchijn te geven,

foofeggen fy, Dat ilt het ben/ bie het abolftuerboer/ met mijne #cijgiften teboenbguïtften. Gelijk als mijn Heer Andries de la Fonteine u onbescheydent lijk heeft verklaart. Aangefien dat als gy hem vroeg, of hy my kende, foo ant

woorde hy, van 32een : en ook of hy mijne Schriften gelefen had, foo feyde hy ook, g?een. Waar door hy genoeg te ver.taan gaf, dat hy niet anders focht dan te lafteren, en niet om de waarheit der fake t'ontdekken. Menen de door foodanige lasteringen u te vervoeren tot fijne leugens t'ontfangen, en u aftekeeren van de Waarheit, die gy in mijne Schriften bespeurt hebt. Ge

lijk als hy getracht heeft, en nu noch tracht om vele menschen daar van af te trekken.

9. En niet stoffe genoeg konnende vinden, om foo feer qualijk te fpreken van mijn Perfoon, fonder die te kennen; noch ook van mijne Schriften voor -

al


Vleefchelijke menfchen, verftaan geeftelijke dingen niet.

5

al eer die gelefen te hebben. Hy heeft daar na wel begeerig geweest om de felve te fien, maar met hope van in defelve iets te mogen vinden, dat berifpe

lijk was, waar op hy fijne lasteringen fou hebben mogen gronden. Maar na dat hyfe gelesen, en met de Heer DanielSaxen wel onderfocht heeft, foo heb ben fy te famen, de Waarheit niet foo opentlijk derven tegenspreken, vree fende hare aanfienlijkheden te verminderen, onder foo vele vrome Liede, dien kenniffe van mijn Schriften hebhen. Soo dat fy hun eindelijk bedient hebben van defen Berkendaal, om alfoo met des Kats klaauwen, de Kaftanie uyt het vier te halen. En dien Onwetende is foo stout geweest, van t'ondernemen fulken Pafquilte maken, met de hulp en bystant van die Predikers, aan de welke hy onderworpen en verplicht is, als zijnde haren onderdaan en Sieken trooster om de krancken van hare Gemeente te befoeken.

Meenende door dat

middel,in verachting te brengen de waarheden Gods, die ik voortgebracht heb, en noch door Gods bevel voortbrengenfal. 1o. Maar de Godvruchtige en verstandige menschen, fullen geen noot heb ben, hun van foo goede dingen af te wenden, om foodanige bedriegerijen en -

logens aan te nemen, gelijk als dien Berkendaal voort gebracht heeft, door fijn Pafquil. Het welke niet op eenige reden, leering, noch bescheidentheit ge gront is; welwijt van dat het nuttelijk of heylfaam wefen fou. Dewijl het 1elve niets goets onderwijft, niet meer voor het tijdelijke, dan voor het gee ftelijke. Maar het dient alleenlijk, om te toonen de bitterheit die defe Predi

"kers in het hert hebben, tegens de menschen die waarlijk God en de Christelij ke Volmaaktheit foeken.

Het gene een iegelijk

wel bespeuren kan, door de

fcheldingen en lasteringen, die defen Berkendaalmy aandoet, in de naam van fijn Meesters. Dewelke niet willende bekent zijn in een foo Godloos werck,

hebben fig bedient van Berkendaal om defelve ten deelen op te stellen. Want

ik geloof, dat het begin desboeks, fijn werk niet is, maar dat een van uwer Pre dikers, die gemeent hebben eenige berispens-waardige dingen in mijne Schrif ten te vinden. Waar toe fy niet hebbende konnen geraken, zijn fe moede geworden van :: my te schrijven, en hebben aan dien Berkendaal overge

geven,'tgene fy begonnen hadden, op dat hy't in fijnen naam volbrengen fou. 1 1: Dit is de gedachte die ik gehad heb, als ik een gedeelte van dat Pafquil

hoordelesen. Want ik en heb de patientie nier gehad, om het felve geheelijk te hooren, omdat het fulx niet waardig was, en om dat ik de Hoogduytsche fpraak niet wel versta. Nochtans heb ik wel vermerkt, dat de Voor-rede van

dat Pafquil, een andere stijl heeft, dan het boek: en defelve spreekt ook meer aan de geleerde Lieden, dan aanmy. *Patbell?agistraat betesoebe niet beboogbe te berbieben/ maar be faam touttgttfraffen: oft'en3nbat beĂŻBaatijzit tampfaligentijbt, 31 fj niet meer gearijtuuo;nintje gcatijt u00: efen 12. Want hybeklaagt fig,

dat de Magistraat of Overheden, de Predikanten A 3

.

niet


&6

Het Getuigenis der WAARHEY r.

niet te hulp komen, om fich op te stellen tegen die gene die nieuwe Leeringen voortbrengen. Het welk my geenfints raakt; dewijl dat ik niets nieuws voort breng, en alleenlijk verklaren wil die dingen, die Jesus Christus aan de Christe

nen onderwefen heeft: en haar doen fien, hoe wijt fy nu daar van afgeweken zijn, en verdwaalt van den Weg die de Christenen in d'eerste Kerck gevolgt hebben. Welke dingen door de Magistraat niet behoorden verboden te worden; maar defelve moeften bemind, gevolgt, en ondersteunt worden, door alle de Christenen in 't gemeen. En indien de Magistraat tot Altena, of andere Over

heden, goede Justitien wilde doen, foofoud ik hun bidden, foodanige Faam roovers, als Berkendaal, te straffen en te kaltijden, om dat hy fulken Pasquil heeft doen drukken, waar door hy my opentlijk foekt infchande te brengen, hebbende felfs dat doen stellen in de Couranten van Altena, op dat een iegelijk het fou konnen fien, tot mijn groote oneer. My dunkt, dat de Magistraat en Overheden van de Kerck, een foodanig werk niet behoorden ongestraft te la ten, en dat fymoeften fuike boosdoenders uit haar Gebiedt en Gemeente ver bannen, als dewelke beguaam zijn, om de Wrake Gods op de hoofden van alle d'Inwoonders te halen. Bovendien, foo verbieden ook noch de Wetten

en Costumen, foodanige faamroovende Pafquillen uit te geven, om wat reden het ook fou mogen zijn. Want als iemand over eenig misdaat strafbaar

is, daar voor is de Justitie ingestelt om die te straffen. En wanneer iemand ee nige quade Leeringen inbrengt, foo moeten de verstandige Theologanten (ge lijk als die Predikers willen zijn) defelve overtuigen door vaste redenen en wa

rachtige leeringen, fonder met verraderyen om te gaan, willende weg stelen den goeden Roem en grootachting die foo heylfame Schriften toekomen.

13. Maar wat falikfeggen, mijn Kind, van den ellendigen Tijt, daar in wy nu tegenwoordig leven. Waar het schijnt dat het quaat voor de wind heerst, en meer van d'Overheden onderstut word, dan de Deugt en Goddelijke Waar heit. Ik hoop dat de kans fal keeren, en het Rijk van den Anti-Chrift wel

haast eindigen, en dat God in geeft en waarheit fal aangebeden worden. Daarom raad ik u, dat gy u niet laat verleyden door valfchen fchijn,

(a), Tem noch geloof: hun niet, die ufeggen dat de Waarheit, Leugen is. Maar (d) onder , v., I." foekt ernftelijk alle dingen. Houd dat gy hebt. De Waarheit die gy in mijne Schriften vind,komt van God, en gy fult u noyt beklagen, van defelve nagevolgt te hebben, maar hem daar over in alle Eeuwigheit loven, van dat hyu waardig

gemaakt heeft, fijn Licht der Waarheit t'ontfangen. Om het welke aan de de menschen te kennen te geven, God my in defe wereld heeft doen geboren worden. En wanneer de Quaatwillige, dit Licht der Waarheit willen lafte ren, foo moet men fich daar over niet verwonderen, dewijl fulltsten allen tij

den gefchiet is. Want byna alle d'Oude Propheten, zijn ter doot gebracht ge ':) Matt weelt. Men leeft, (e) dat de Priesters defelve wel gedoot hebben tufchenden

*3 " 35 Tempelen Autaar: en de Priesters en Hooge-Priesters, hebben Jefus Christus -

CR

-


'Vleefchelijke menfchen verftaan geeftelijke dingen niet. en fijne Apostelen ter doot gebracht, om dat fy getuignis der Waarheit droe- gen. Nu, de menfchen zijn federt die tijt niet beter geworden, maar feer veel verergert. Daarom moet het u niet vreemd dunken, indien uwe Predikers of andere hares gelijken, my vervolgen om dat ik Waarheit fpreek.

14. Syfouden welfeggen, dat het niet om de Waarheit is, gelijk als fy

tegen Jesus Christus feiden,f da:e hem niet wilden feenigen om fijne goede werken, (f)Joh. maar om fijne lafteringen, van dat hygefeyt hadde, dat hy eens was met fijnen Vader. : V. 33' En die Priesters namen defe Waarheit, voor een Laftering, om dat hy een Manfch

zijnde, fich God gelijk telde. Die Onwetende verftonden

de waarheden niet die

Jesus Christus hun feyde, en daarom noemden fy die Lafteringen. En defe Pre

dikers die my wel fouden willen steeningen (indien het in haar macht waer) wil len ook niet bekennen, dat het om de waarheden wefen fou, die ik voort

breng. Maar fy feggen, bat 5ct om mijne laftcringcnig/ van dat ik gefeyt heb, dat d'Apostelen de laatste Dingen niet anders dan maar ten deele gekent heb ben. En Jefus Christus felfs fegt, (g dat hy die doenmaals niet kende. Hieruit be- (g) Marc. fluit Berkendaalbat ilt mn verbcfboben jicftig CJ:iftug en fijnc?lpoftelen.

::

b'@oxfaalt het 19eruoïgingen ig/ batmlen bellBaatjeit het bier Hpterften ber

mcnftijen niet mi! ijooren / 1maat fit) blepen.

De nooûboenbigfjegt onu

baat aan te gebenfitn.

15. Befiet mijn Kindt, bid ik u, het fchoon gevolg dat dien Onwetende trekt, uit de waarheden die ik voortbreng. Ik heb willen toonen, dat wy aan

het Einde der wereld zijn, (b) waar alle dingen in den volmaakten fin fullen ver- (*) A:". ftaan worden, veel klaarder dan d'Oude Propheten, ja d' Apostelen die ver- ::

ftaan hebben: om dat wy gekomen zijn in de vervulling destijts, waar alles in y: ” Q,

volle volmaaktheit vervullen zal. En om oorfaak dat ik begin te spreken, van die vervulling destijts, en van de Wonderheden Gods, of van die dingen die in de laatste tijden moeten geschieden ; foo wil een iegelijk my vervolgen. ,, A&t. Even der al eens gelijkfprack. men denDaar H. Paulus vervolgde, om dat hybehoort van d'Opstanding dooden fulks alle menschen(i)grootelijks te ver- :3 V.v: heugen; want (k) het waar beter, nooyt gebooren te zijn, dan niet weder te ver- (k), Cor. rijfen. Nadien dat dit Leven, niet anders dan ellenden in heeft; dewelke my 15" 'Pr onverdraaglijk fouden zijn, indien ik niet de hope van een beter leven na de

doot had. En gelijk ergefeit is, (l) dat alle menfchen fullen ferven, foois het dan (*) Heb ook nootfakelijk, dat fy verrijfen, om na de doot te leven.

9. V.27 •

16. Maar (m) de vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. En om (m) die felfde oorfaak waarom fy d'Apostelen vervolgt hebben, vervolgt men my 1 Cor. ** nu ook. Want ik doe aan niemand quaat, en hou my geheele jaren opgeflo-v: '4'

ten in een Kamer, fonder daar uit te gaan; en ik foek geen rijkdommen, ee ren, noch vermakelijkheden in defe wereld, maar bevlijtig my, om wel tele ven, door het volbrengen van de wille Gods. Daar men ondertuffchen figte

gens my opmaakt, alsof ik een Qgaatdoenfter was, om dat ik-feg, dat wy:£g--

**

-


Het Getuigenis der WAARHEY T.

8

het Oordeel Godsgekomen zijn, en dat de Laatste Plagen begin nemen door Het welk geen

(n) Dan. d'Oorlogen; (n) gelijk de Propheten fulks ook voorfeyt hebben. I I.

berifpelijke faak is, maar feer nuttelijk en voordeelig tot de Zaligheit der men

4 Efd. 16.

fchen. Want ik heb voor defen noch geschreven, dat feker Predikant (Vinfent Ferrier genaamt) van het laatste Oordeel gepredikt had, verfekerende dat het in 24. fijn tijt geschieden fou. Het welk een foodanige schrik aan al het Volk gaf, dat yder een fig tot God bekeerde en hun ter doot bereyde, verlatende alle de ge

v. 1 8. &c,

Matt. W. 6.

, negentheden der aarde, en leefden in Christelijke Liefde. En door het gant , fche Land daar hy gepredikt had, beminden de Christenen malkander fooda

, nig, dat wanneer een Winkelier van een felfde koopmanschap, iets ver , kocht hadde, en datter dan noch andere koopluiden quamen om te koopen,

, foo feyden fy daar tegen: gaat by mijn Buerman, die verkoopt defelfde dingen, en , hy heeft defen dag noch niets verkocht, en ik heb alreede wat verkocht. En alfoo deed ,,een iegelijk aan fijnen Naaften, gelijk hy begeerde dat hem felfs gedaan , wierd. Soodanig was de Liefdadigheit verrefen in de herten der Christenen, , door de predicatien die defe Predikant gedaan had, van het Laatste Oordeel. Indien d'indachtigmaking van hem , foo veel macht over de herten der menfchen gehad heeft, dat de felve een foodanige verandering des le vens veroorsaakt, doen ter tijt wanneer de Laatste Tijden noch wijt af wa ren (aangefien dat defen Vincent Ferrier al meer dan drie hondert jaren doot ge weeft is) hoe veel te meer behoort dan nu defe Indachtigmaking, in de herten

derhuidenfdaagfche menschen te werken, daar wy nu foo veel nader aan het Einde gekomen zijn? 17. Maar het fchijnt dat de menschen nu foo verhard zijn, dat fy niet wil len hooren spreken, van hare Laatste tijden. Daar ondertuffchen de Schriftuur (o) Eccl. precifelijk fegt: 7. v. 37.

(p)

(o) denkt aan het Einde, foo fult gy nooytzondigen. De menschen zijn

foofeer (p) in de liefde tot haar felven vervallen, dat fy niets anders verstaan

2 Tim. 3. willen, We 2.

(q)

dan't gene (q) dat vermakelijk aan hare finnen is, en hare ooren vleyt. Dit is de oorsaak dat fy foo lichtelijk in zonden vallen, om dat fy niet willen denken aan de Do o T, aan het O o R DE E L, aan de HB L L E, en aan het

2 Tim. 3. PA

R AD Ys, dat de vier Uiterfte van den menfch zijn. En in plaats van dat

W. 4.

de Predikanten her Volk behoorden aan te voeren tot Boete, door het middel

van de laatste Oordeelen in acht te nemen, foo vleyen fy hun metydele hope

harer Zaligheit. En fy vervolgen die gene die eenige dingen van defe laatste Einden voort brengen, of van het groot Heyl dat de menschen overkomen moet op de Laatste tijt. Willende fulks houden voor fabelen, versieringen en

leugens, houdende die gene voor hoovaardige menschen, die van Gods we gen foodanige waarheden voortbrengen, die volgens hare meeningen onge

hoort zijn. Het welk in der daat geen ongehoorde dingen zijn: nadien alle (r) 2 Tim. 4.

de Propheten overvloedig gesproken hebben, van die Laatste dingen die ik voortbreng. En God heeft bevolen, (r) dat men die aan het Volk toeroepen:

V, 1.

pĂŠ:

$


Vleefchelijke menfchen, verftaan geeftelijke dingen niet.

9

het ff tijdig of ontijdig en dat men (*)nooyt aflaten fou, altijtfijneOordeelente verkond- 58.v, ; Jef" 1. gen; Het gene St. Jeronimusfich altoos indachtig maakte, want hyfeide: het ff : [.

-

-

-

la >

e

dat ik ete, drinke, offlape, foodunkt myaltoos, dat ik de Bafuinen hoor blafen: Ko M T ::,,,, T EN O o R D + E L.

-

-

18. En nu dat wy in dat Oordeel leven, foo willen defe Predikers niet, dat men daar van spreekt, hebbende liever het Volk te laten omkomen, in de ver geting harer laatste Einden, dan te verdragen, dat men tegen de menschen daar van spreekt. Maar indien fy het Volks Zaligheit beminden, fy felfs fou den van die Laatste dingen prediken, en van alles wat ik in mijne Schriften

voortbreng, wel blijde zijnde dat God noch fijn Lichtfend, in het midden der roove duisterniffen, waar in wy nu tegenwoordig leven. Want dit is het grootste Geluk dat de menschen ooyt overkomen kan. En indien dat Licht niet gekomen was, ik geloof dat niemand Zalig fou geworden zijn; dewijl fy alle in dolingen leven, en het meestendeel, fonder dat te weten. En het is in dit M eval dat de Schriftuur fegt: (t) wanneer een Blinde den anderen leyt, foo fullen fy : i : in de Gracht vallen. Want die Predikers in blindheit gevallen zijnde, foo moet nootzakelijk volgen, dat fy het Volk ook doen vallen in den Put der Ver doemenis, wanneer fy hun weg nemen de middelen om ter Zaligheit te gera ken. Van welke middelen, een der krachtigste is, dat men gedenkt aan de Do o T, aan het O o RD E E L, aan de HE LL E, en aan het PA R A D Y s: het welk de vier Einden des menschen zijn, en waar toe een ieder geraken moet, het fy dat hy wil of niet. Want alle menschen in 't gemeen, moeten

::

fterven, foo wel de goeden als de quaden; en alle moeten fy van een felve Rechter geoordeelt worden. En niemand kan dit Oordeel ontgaan. Datyder een leeft foo hy wil, hy moet nochtans fijn rekenschap afleggen voor defen grooten Richter, die niemand vleyt noch fpaart. En het fy dat men wel of

qualijk leeft, foo fal nochtans een iegelijk naar fijne werken geloont worden. En dewijl men dit Gericht niet kan ontgaan, waarom dan, wil men de men

fchen vleyen, en beletten dat men tegens hun, van hare laatste Einden spreekt, waartoe fy nootfakelijk alle komen moeten, en dat fonder uitfondering, (u)een (u) Prov.

iegelijk volgens fijne werken moet geoordeelt en ook veroordeelt worden. *

*4 vººr

3tan be bootfulltn onfe19ïeperptn ong nergens toe bienen/ not 5 onft btrftijoo ningen / ban niet te jebben iionnen beïlèille gijobg botn.

19. Ach! wat fal het baten aan de doot, en aan 't Oordeel, dat men feggen fal: onfe492ebifantenijebben ong gefept/ bat topfouben zalig fuo;ben/ mits gelooucnbc bat2g.cfug €5:iftugalíeg boog onguolbaan heeft: ofwel, batbcnicnftijen te3tuaft 3ijn/ om be 95cÜoben (5cbg te ûelnaren/ of om

25oete te boen: wanneer Godfeggen fal, dat hy de fwakheit der menschen •, beter gekend heeft dan iemand, en niet te min bevolen heeft, hem te bemin

»men met ons geheelhert? En ook dat de Boete,B ons in Adam opgelegt, van (*) (ogen. ijn 1 • N. * 9 -

-


[ O

Het Getuigenis der WAAR HEY T.

,,fijn brood te winnen in 't fiveet fijns aangefichts, gegeven geweest is, naar mate , van de fwakheit der menschen, en niet voorder, Want God kan nooytbui , tenfporigheit begaan hebben, nog onwetende geweest zijn , wegens de fwakheit der menschen : en hy kan geen Geboden aan de menschen gegeven hebben, omdat die door de Beesten fouden onderhouden worden, nadien dat

fijne Wijsheit, alle dingen doorgront. Hy kon niet onwetende zijn, wegens de fwakheit der menfchen, dewelke defe Predikers nu voorstellen, om het Volk te VerVOeren.

2o. Sy onderwijfen, om hare bedriegeryen staande te houden, dat de men fehen niets goets konnen doen, fonder de Genade Gods. Het gene feer waar achtig is. Maar fy vergeten daar byte voegen, (y) dat God fekerlijk altoos

(y)Jefa, die Genade geeft. En indien hy aan de menschen niet geven wilde, de Ge 5; v. 1. nade om fijne Geboden t'onderhouden , foo fou hy hun die Geboden ook

*7" niet gegeven hebben. , Soo dat hy aan de menschen niets bevolen heeft, fon fonder dat hy ook op die felvetijt de Genade geeft om die Bevelen te konnen naarkomen, aan diegene diefe wel wilden naarkomen. Maar de godloofen, dewelke feggen, dat fulks onmogelijk is, uit oorfaak dat fy hun daar aan niet willen onderwerpen, die schijnt het onmogelijk. Gelijk het (z)ook waarlijk

7-

(*):" onmogelijk is voor de verdorve natuur. Maar Jefus Christus, den Nieuwen * Vรณ e" Adam, , heeft ons komen onderwijfen, die (a) verdorve natuur te verfaken, ( ) Matt en den Nieuwen menfch aan te doen; dat fijnen Geest is. Door welkers mid

i6 v.24 del, alle die dingen ons feer licht gemaakt worden. Nadien dat hy die in den Rom. 13. Geeft Jefu Christi vernieuwt is, (b) een met hem is: en hyeen zijnde met fij

':al

men Vader, foo zijnfe (c) alle drie in een tot een geworden.

(:

die tot defe wedergeboorte gekomen is heeft niets strijdig tegen de Geboden

En den menfch

(*) Joh. Gods, noch tegen d'Evangelische raadgevingen : en hy heeft geen nood te 17 v.2.1. feggen, dat die dingen onmogelijk t'onderhouden zijn. Dewijl hy in een en *3 felfde gevoelen met Jesus Christus is. En indien hy Wetten geven moest, hy fou die even al eens geven, als Jesus Christus in fijn Evangelie die gegeven heeft, fonder eenig onderfcheyt. Want indien het u gedenkt, mijn kindt, ik beb hier voortijts geschreven, dat deerftemaal als ik het Nieuwe Testament las, ik het Boek weder toesloot, na feer weinig daar in gelefen te hebben, denkende in my felfs, dat ik niet noodig had, meerder te lefen, om dat mijne gevoelens geheel overeen quamen, met het gene dat ik daar in las. In voegen dat indien ik mijne gevoelens had moeten beschrijven, ik even foo een boek als het Nieuwe Testament, fou gemaakt hebben. Daarom is't, Christus

:

(d)Joh. fegt, (d) dat hy den goede Herder is, die fijn Schapen kend, en dat defelve hem kennen, ::34 fijne Stem aanhooren, en hem navolgen. Maar defe Predikers konnen van het getal

"" fijner Schapen niet zijn, wanneer fyfeggen, dat men die dingen niet kan vol gen, noch wandelen als Jesus Christus gewandelt heeft, omdat de menschen al te fwak zijn. KPr


Vleefchelijke menfchen, verftaan geeftelijke dingen niet.

11

i ©e 12ebergtboont onberfjouben bt «btboben «Bobg. ©e menfeijenbebgitgen fit b/geïoobtube fulfig te boefen.

k

21. Indien fy fulks van de vleefchelijke menschen feyden, of van die gene die in hare verdorven natuur leven; ik fou haar dat toegeven. Maar te feggen, dat fy wedergeborene menfchen zijn, en dan daar by te voegen, dat fy de Ge boden Gods noch d'Euangelische Raatgevingen niet konnen onderhonden;

dat is gants ongerijmt, en het kan van geen goede. Verstanden aangenomen worden. Maar ik geloof, dat de foodanige nooyt begrepen hebben, wat een wedergeboren menfch is; en dat fy geoordeelt hebben, dat de Wedergeboorte alleenlijk bestaat, in fchoone

: , of in begeertens van te willen

wedergeboren zijn. Doch fy bedriegen fig : want alle goede begeertens en fchoone speculatien, doen niets tot de Zaligheit onfer zielen, fonder dat de

felve in 't werk gestelt worden. Nadien men fegt, dat de Helle met goede begeer tens geplaveyt is, en de Duivelen met fchoone overdenkingen vervult zijn. 22. Ik gedenk, mijn kind, dan Monfr. Fontein u gefeyt heeft, dat ik niet wift, waarin de Wedergeboorte bestond, sprekende van my met verachting. En ik feg fulks van hem met waarheit. Want indien hy wift, wat een weder ebooren menfch is, hy fou my aanhooren, en mijne Schriften achten, als : van God. Dewijl het vleesch noch bloet my defe dingen niet konnen

openbaren: gelijk Jefus Christus (e) tegen den H. Petrus feyde, als hy hem (e)Max. vroeg, wie hy was; en dat Petrus hem Antwoorde, dat hy was, de Soon des le- 15:5'

vendigen God. En indien by voorval, de felve Monff. Fontein unoch dieselfde ""? dingen feyde, foo fegt hem , dat ik weet, dat de Wedergeboorte bestaat, 1N DAT DEN MENSCH IN DER DAAT, DE BEGEERTENS DER vERDo RvEN NA

Tuur VETSAAKT, EN DAT HY S1G GANT SCHE LYK AAN DE w1 LL E GoDs IN

ALLE DINGEN oNEERwE: PT : en dat fulks (f) d'eerfte Opftandig is, waar over (f)Arce de tweede dootgeen macht hebben zal. En fegt hem ook, dat ik wel fie, dat hy 2ov.&. geen wedergeboren menfch is; dewijl hy met fijne quaataardige en verdorve , herts-tochten, fig foodanig aankant tegens Schriften die niet anders dan goe de, en met de H. Schrift overeenkomende dingen behelfen. En fulks om oor faak dat die Schriften strijden tegens de manieren van Religie die hy belijd.

Want indien hy in den Geeft Jesu Christi wedergeboren was, hyfou'fijne Goet aardigheit en Ootmoedigheit hebben, fonder gramschap, verbittering of een zijdigheit. Dewijl Jesus Christus een iegelijk tot fig roept, en niemand ver

werpt, feggende (g) komt alle tot my, gy die belaft en beladen zijt, en ik faluver- @ Mart quikken. Nu, indien ik met dolingen of onwetendheden was beladen geweest, #: foo hoorden die Predikers, my ontlast te hebben door goede reden en vaste waarheden. In plaats van hare ftoutigheden en ongeschikte Paffien te toonen; dewelke nergens toe goet zijn, dan om hare onvolmaaktheden te doen blijken,

en te betuigen dat fy wel wijt zijn van de hoedanigheden der wedergeborene B 2.

menfchen.


Het Getuigenis der WAAR HE Y T. menschen. Dewelke de bewegingen der verdorven natuur afgestorven zijn,en die nooyt meer volgen, wel wetende dat alles wat van die Verdorventheit voort 1 2.

komt, quaat is. (b) Rom. 1 3-v. I4

23. Maar de Calvinisten hebben nooyt begrepen (h) dat men de verdorve natuur moet ontfeggen, alles wat fy begeert; om herboren te worden in den

Geeft Jesu Christi: die nochtans dat felve onderwefen heeft door woorden en werken. En hy heeft niets gevolgt, waar in de natuur fig verlustigen kon.

Want hy is Arm geweest, ootmoedig en veracht: het gene gants strijdig is te gen de verdorven natuur. Maar die menfchen die nu gelooven wedergeboren te zijn, leven in welluft, eeren en rijkdom, ftellende de daad van hare weder geboorte in fchoone woorden, of gierlijke Predikatien ; en fy konnen niet

verdragen, dat men daar van anders spreekt: dewijl fy hun opstellen tegens mijne Schriften, die den waren weg onderwijfen, om tot de warachtige Wo dergeboorte te geraken. En om dat de Predikers felfs defen weg niet willen inflaan, foo ontraden fy ook een iegelijk die na te volgen. En fulks niet kon nende te wege brengen, foo trachten fy nochtans foovele daar van af te wen den, als haar mogelijk is. En tot dien einde hebben fy dat Pafquil doen druk ken; het welk tot haar eigen fchande dienen fal, gelijk als de Verrijfeniffe van Jefus Christus aan de Joden tot haar fchande gedient heeft, na dat fy hem foo feer gelastert hadden, en doen uitroepen voor een Dronkaart, een Samari taan, Vervoerder des Volks, en een verduiveld Mensch. De felfde fouten, waar mede defe Predikers my ook hebben willen beschuldigen. Maar ik hoop, dat den Geeft die my bestiert, wel haast verrijfen fal, in de zielen veler men fchen: dewelke goede getuignis van mijne Wedergeboorte geven fullen , en met my de Wonderheden Gods vertellen, die wel haast geschieden moeten. Alwaar de Leugenfal bekent, en de Waarheit openbaar worden. Als dan fal (i) Jer. men die Predikers niet meer noodig hebben; nadien dat (i) een iegelijk den Herre 3 r.v. 34. kennen fal. En zijnde alle bestiert, door een felven Geeft, foo fullen fy alle van

een felfde gevoelen wefen: en men fal niet meer behoeven te difputeren om fijne dolingen staande te houden; want een iegelijk falfe kennen. 'DealPaarñtituerfc5ijnt/ enfalíjet@uaat en bt?Leugen te uon?ftijijnU?engen.

@Peg?uaatmilligt ftellenficijbaar tegen en lasteren 5efclut; maat be bºomen 3ijnbaar boog geftitijt/ en gtben goeüe getuigenigban bellèaatjeit.

24. Maar die Predikanten willen ook niet van defen Gelukfaligen Tijt hoo renfpreken, niet meer dan van het laatste Oordeel. Om oorfaak dat defe dingen, alle hare gebouwen om-verre werpen. Want fy hebben voorge nomen, over het Volk te heerschen, en dat te geleyden na hare begeertens, houdende de menfchen tot Slaven onder haar joek, ten einde defelve hun fou

den eeren en onderhouden. Maar indien Jesus Christus felfs fijn Volck quam

regeren, dan fouden defe Predikers niet meer geacht zijn. Maar in tegendeel -

fou


Vleefchelijke menfchen verftaan geeftelijke dingen niet.

I3

fouden fy, om hare quade leeringen, verworpen en veracht worden; ende en fouden hare Kerkelijke inkomsten niet meer konnen genieten. Daarom

is't dat fy hun foo versterken, om fig met macht op te stellen tegen alle de ge ne die van foodanige dingen fpreken. En hebbende gewaar geworden, dat mijne fchriften het oogwit hadden om de dolingen te doen fien, waar in de menschen gevallen zijn; datfe de middelen aanwijfen, om daar weder uit

*

te geraken, dat fy de menschen aandringen om hun te doen in acht nemen den Rampzaligen en Gelukfaligentijt,waar in wy nu tegenwoordig leven, en te too nen de Oordeelen Gods, fijne Plagen, en fijne laatste Barmhertigheit. Soo heb ben alle die dingen defe Predikers mishaagt, en fy willen die lasteren, vooraleer dat fy wyder onderfocht hebben, uit wat voor een geeft dat die dingen voortge komen zijn. Dewijl het genoeg was, te weten dat defelve haar geen voordeel toebrengen, om die te verachten; vooraleer fy onderfochten, of foodanige din gen van den Geest Gods komen of niet. Hebbende slechts voorgenomen die te vernielen, eer dat fy defelve kennen, willende in dit stuck, niets aan God toe-eigenen.

-

25. Want als fy in mijne Schriften gelefen hadden, dat God my eeni ge byfondere Lichten gegeven heeft, foohebben fy die aan den Duivel willen toe-eigenen: gelijk als de Joden (l) de Wonder-werken van Jefus Christus (!) Matt: deden, wanneer hy boven-natuurlijke werken deed. En ik fou niet een eenige faak *** **** konnen bespeuren, die de Pharifeen aan de Perfoon van Jefus Christus gedaan hebben, of defe huidensdaagfche Predikers doen dat nu ook aan fijnen Geeft: dewijl ik daarin veel gelijkheit en over-eenkoming vind. Want men behoeft

niet dan het Pasquil van Berkendaltelefen, om alle defelve lasteringen tegens my te vinden, die men tegens Jefum Christum begaan heeft; en ook om die felfde reden. Want alle den afgunst die de Pharifefche Priesters tegen Jesus Christus hadden, quam voort, van dat fy geloofden, dat hy hun van hare Staten affetten fou, indien het Volk geloof aan fijne Leering gaf, dewelke on derwees d'Ootmoedigheit, d'Armoede, en Liefdadigheit. Van welke din

gen die Pharifeen niet voorfien waren, ende en wilden die Leering niet navol gen, maar in hare staten en grootsheden blijven. Daarom hebben fy Jefus Christus vervolgt en meteenfchandelijken doot doen sterven, als een Vervoer der des Volks. En indien defe Predikers my naar hun wenfch konden hebben, fy fouden my niet minder doen, indien 't in hare macht was. Maar ik en vrees hun niet, want den HE E R die ik dien, is machtig.

Hy fou hun veel eer

uitroeyen, dan toe te laten, dat my eenig quaat overkomen fou, als ik fijnen wille doe.

26. Want ik doe niets van mijn felve, en ik onderwijs alleenlijk't gene God

, my onderwefen heeft. En indien hy my niet deed schrijven, ik fou niet . , fchrijven. En indien hy my niet deed spreken, ik en fou niet fpreken.

En

, indien hy my niet van d'eene plaats tot d'andere deed gaan, ik en fou niet B 3

 OP


Het Getuigenis der WAARHEY T.

E 4.

, opstaan. En indien hy my fijne wonderen niet openbaarde, ik en fou die , niet verklaren. En indien hy my de H. Schriften niet uitleide, ik en fou die

, niet verstaan. Maar om oorfaak dat ik feg, dat men nu daarvan veel klaarder verstandelijkheden hebben fal, dan voortijts ; foo trekt Berkendaal dit ge

volg daar uit, Dat ift mp meer acijt banbe 392opljeten/ 2lpoffelen / en 2jefug tijgiftug. Hy is als een Fenijnige Spinnekop, die Vergiftrekt uit alle mijne Bloemen. Want de dingen die hy niet bequamelijk, leugens noemen kan in mijne Schriften, hoewel hy defelve volgens de waarheit van de Text

bybrengt, daar trekt hy een geheel verdraayden fin uit, ofwel hy maakt daar een besluit van maar fijne wijfe, op dat hy Vergiffou mogen trekken uit alles wat hy in mijne Schriften heeft gelefen; dewelke hy tot geen ander einde on derfoekt. En hy had besloten, voor al eer hy die fag, daar niets goedts uit te trekken; door dien hy ten boofen geneygt is. . Gelijk de Spinnekop fijn fe nijntrekt, uit die felve foetigheden, waar uit de Byen den Honingfuygen. 27. Dit is niet, dat een felfde faak, te::k goed en quaat zijn kan, of dat den Honing der Bloemen, fenijn wefen fou. Maar dit geschied door oorfaak der gesteltenissen van de onderscheidene naturen defer tweebeloften; dewelke

die felfde stoffe herformen of veranderen doen in foetigheit of fuerigheit, vol gens hare hoedanigheden. Nu, mijne Schriften zijn door den Druk gemeen gemaakt: de goede en quade menschen hebbenfe gefien: en den eene heeft daar uit goede, en den andere quade dingen getrocken. Nochtans is het daarom niet, datter goede en quade dingen tegelijk in zijn. Want ik tart een iegelijk, dat men my in de felve, een eenige quade faak aanwijfen fou: en ik kan kloek moediglijk staande houden, dat het alles goed is, dewijl het van den H. Geeft,

en niet van mijn felfs komt. Maar het komt daar vandaan, van dat eenige der felver zielen, die mijne Schriften gelefen hebben, quaat, en eenige goed zijn. De quade zielen trekken daar ergernis uit, gelijk defe Berkendaal en fijne Pre dikers gedaan hebben. Maar de goede Zielen hebben Goddelijke Lichten daar uit getrokken, die tot stichting harer eeuwige Zaligheit dienen. En indien gy curieus zijt, mijn Kind, om t'ontdekken hoe vele goede werkingen dat

mijne Schriften in vele zielen gedaan hebben; foo behoeft gy maar te schrijven aan de gene die de felve met aandacht, enfondervoor-inneming des geeft gelefen hebben. En foo fy oprecht van herten zijn, fullen fy u openhertig belijden, dat die waarheden Gods, die fy in mijne Schriften vinden, hun hebben doen de be geerlijkheden der aarde verlaten, tot God bekeeren, en d'ydelheit van dit le ven doen kennen.

Jllen wil niet gebongen b't Gan alleen oprechteïlt millen beïgen: maar be gent Die tunet II)reftera uniffen bientn/ tu be bettinuolgen/ uuctben gt ügogt/ en [jaat boen bou: gottjehtuttUalibt Duitsige 3gt Cilterg.

28. En die getuigeniffen van vele, fullen u in de waarheit bevestigen, en kracht


Vleefchelijke menfchen, verftaan geeftelijke dingen niet. 1, kracht geven om te wederstaande aanvallen, die u dele Predikers doen, feg gende, bat gp nrcnoert 3ijt/ boo? bet Iefen mijner #tijgiften, en bat gn boolt/ met te bolgen De Heering bie fp inijouben. En gy fult niet bedroeft wefen, dat fyu van haar Gemeente afgesneden hebben, om oorfaak dat gy de

Leering navolgen wild die ik onderwijs: dewelke niet anders is, dan die Jefus Christus onderwefen heeft, als hy in defe wereld was. Maar gy fult blijde zijn, van vervolging te lijden, voor de Gerechtigheit. En of fchoon eenige uwer Vrienden u dreygen te willen doen gevangenfetten, of opsluiten, om die oorfaak, foo behoeft gy niet te fchrikken. En alwaar 't fake dat gy in der daad

in gevankenis mocht gestelt worden, foo moest gy daar Godeloffingen, en hem Dankbaarheit bewijfen, om waardig gevonden te worden, uwen Capi teyn Iefum Christum na te volgen: dewelke gevangen, geslagen, gegeeffelt, en ter dood gebracht wierd, om uwent wil. Want voor foo lang als men fon der oorfaak u vervolgt, foo hebt gy gelegentheit u te verheugen; en noch veel meer, als men u vervolgt om de Gerechtigheit en Waarheit Gods. Gy zijt dan een van de Gelukzalige, die Iesus Christus geheiligt heeft, toen hy (m) d'acht Zaligheden predikten. Want hy fegt precifelijk: (m) Gelukzalig zijn die Matt. 5.r,

gene, die vervolging lijden om de Gerechtigheit: en fegt voorder, dat de foodanige, IO. het Koninkrijk der Hemelen toebehoort. Nu, indien gy uw Maagfchap of Landt verlaten had, om in wulpsheit te leven, of om rijkdommen te vergaderen; dan foud ik u Ongeluk beklagen En ik geloof, dat als dan uwe Vrienden uniet

dreygen fouden te willen opfluiten. Want defe Predikersfouden uwe Vrien den prijfen, foo wanneer gy eenige koophandel aangevangen had, om veel gelt te winnen; en dat gy, om fulks te doen, in een vreemt Land ging. Die winningfouhun alle vertrooften: nadien dat foo wel d'een als d'ander, geld, eer, en vermaak beminnen. Daarom fouden fy 't niet vreemd achten, al waar 't fchoon dat gy een reukeloos leven voerde, mits dat het niet fchandelijk voor de menschen was.

29. Want de huidenfdaagfche Theologanten, vinden verschooningen tot allerleyfoorten van zonden, voornamentlijk tot zonden die voor de menschen niet berispelijk zijn. En indien fyu tot Vroulieden of tot den dronk geneygt fagen, fyfouden feggen, dat de jonkheit fig ergens in vermaken moelt, en dat men wel wat veel drinken mag, wanneer men fig maar niet dronken drinkt. Want Berkendaal houdfulks voor een der deugden die in hem zijn. En indien gy tot onkuyfcheit genegen waard, fyfouden feggen, dat fulks een faak na tuurlijk aan alle menschen was, omdat fy felfs daar niet vry van zijn. En fy fouden dat noch meer verfchoonen, in u, die in het krachtigste uwerjeugt zijt. Maar fy willen niet verfchoonen, dat gy hun verlaten hebt om een Discipel Jefu Christi te worden. Dat is haar onverdraaglijk. En fy vernoegen fignoch niet, met u geraden te hebben, dat gy fulken aanflag verlaten foud, maar fy hebben

u noch daarenboven van haar Nachtmaal afgesneden. En uwe Vrienden drey -

gen


Het Getuigenis der WAARHEY T.

16

genu nu te doen gevangen fetten. En boven dien hebben fy een Faamroo vend Pasquiltegens my geschreven, op dat fyu een tegenheit van mijne Lee

ring geven fouden, en ook aan alle uwe andere Vrienden, als ook aan alle de gene die dat felvefien of lefen. Want dit Pasquil is tot geen ander einde ge maakt, dan om aan het Volk een afkeer te geven, van de waarheden die God

nu aan de menschen verklaren wil, in defe laatste tijden, waarin wy nu leven. 30. En indien defe Predikanten oprechte Herders waren, fy fouden die

waarheden foekken, die felfs navolgen, en aan het Volk verkondigen, op dat een iegelijk defelve fou mogen kennen. Maar fy zijn van die Huerlingen, waar van het Euangelie spreekt, (n) dat ff niet in de Schaapftal gegaan zijn, door :: de Deur, dat Jefus Chriftus is: en ook felft van fijne Schapen niet zijn, om dat fy fijne Stem niet aanhooren om hem na te volgen. Maar fy blaffen tegen de Leering van Jesus Christus, gelijk de honden tegen de menschen doen, die fy niet kennen. Ik onderwijs geen andere dingen, dan die Jesus Christus onderwefen heeft: daar ondertuffchen defe Predikers roepen, gelijk doenmaals de Joden over Jesus (*) Joh. Christus

deden, te weten: (0) Cruyfigt hem, Cruyfigt hem. En indien men

I 9. Y. 6.

vraagde, mijn Kindt, aan defe Paftoren: Wat quaat doet die Dochter? gelijk als Pilatus aan het Volk vraagde: wat quaat heeft defen Menfchgedaan ? fyfouden u dat niet konnen feggen, maar roepen in 't algemeen, dat ik het Volk vervoer. Gelijk fy in der daat, voortijts gefeyt hebben. Alfoofpraken ook de Joden van Jesus Christus: uit oorfaak dat fy fijne Leering niet konden begrijpen, noch fijne waarheden en Gerechtigheit verdragen: Om dat alle die dingen, hun tot berifping strekte, dewijl haar leven geheel strijdig was, tegen de Leering van Jefus Christus. En fy wilden dat niet verbeteren, maar blijven in eeren, in rijk dommen en vermakelijkheden. ©m hat bemenftijen millen blijben in bt genegentijeit tot bt &#tten / fjtt gtIn en beurt tmaäen Defeg Itueng / fulfig maakt jun tot 13pambtu ban Utn g5tsft :ïtfu stijgifti/ en fijnet & BiftigeItn.

31. Daarem wilden die Pharifeen niet gedulden, dat er iemand komen foude, die andere dingen onderwees, dan fy; ten einde fy hare aanfienlijkhe den bewaren fouden. Dunkt u niet, mijn Kindt, dat de Predikanten van de

fen tijd, even het felve doen, ontrent de Leering Jefu Christi, gelijk de Jo den gedaan hebben aan fijn Perfoon: en dat fy wel fouden willen fijn Geeft dooden, gelijk de Joden fijn Lichaam gedaan hebben. Maar dat fal niet ge fchieden; nadien een geeft de dood niet ontfankelijk is: hy moet altoos leven. De Geeft Jesu Christi, is geeft en leven, ende hy fal nooyt sterven. De Pre dikers konnen de Waarheit wel lasteren, maar fykonnen defelve niet veran deren Sy heeft altoos warachtig geweest, en fal dat ook altoos zijn: dewijl de Waarheit, God felfs is; dewelke is onveranderlijk. En het zy wat ook de

Prodikers van mijne Schriften feggen, foo fullen nochtans, deval: die -

y be


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 17 fy behelfen, nooyt veranderen: en fyfullen alfoobestandig en warachtig blij ven, na harelasteringen, gelijk als fy voor defelve waren. En alle harePas quillen en leugens, fullen omkeeren tot harer fchande, wanneer fy door foo vele Getuigniffen fien fullen, dat fylogenachtig en onwetende in defe faak ge weest zijn. Niet hebbende gekent mijne fchriften, noch mijn Perfoon: daar fy ondertuffchen, foo wel van d'een als d'ander, boosaardiglijk hebben willen quaat feggen. Dit is den loon, die dengodloofen te verwachten heeft, dat einde lijkfijn boosheit, tot fijn eigen fchandekeeren fal. En al offchoon, het voor een tijt schijnt, dat fy't voor de wind hebben: gelijk Berkendaal het nu meent te hebben, door fijn Pasquil; aan dewelke fommigeeenvoudige luiden gehoor

geven: foo falhy nochtans maar te meerder infchande komen, na dat fijne by brengingen, voor leugens fullen verklaart zijn, en beweten dat de felve uit een hatige drift voorgekomen zijn. 32. Want wat voor quaat heb ik aan die Predikers gedaan, om my alfooten -

onrecht te willen fwart maken? En wat voor quaden hebben fy in mijne Schrif ten gevonden; nadien fy my niet by geschrift hebben willen laten toekomen, de aanteikening die ik hun foo rechtmatig door u afgevordert heb: op dat ik

het quade fou mogen verbeteren, indien er iets was? Verplicht hun de Chri ftelijke Liefdadigheit niet, om my in vertrouwe te waarfchouwen, van het ge ne dat fy berispelijk in mijne Schriften vonden, fonder dat fy behoefden fulke

Faamroovende schriften te laten drukken? gelijk fy gedaan hebben tot harer fchande, en tot quetfing harer eigen confcientie. Ik vrees, dat fy hun daar over te laat fullen beklagen, en dat de doot haar verraffenfal, eerfy Boete

fullen gedaan hebben. Want (p) God wil niet befpot zijn, en (4)faleen iegelijk vergel- (?)Gal. den naarfijn werken. Indien mijne Schriften van God zijn, foo behooren fy de- ::

felve in waarde te houden en na te volgen. En indienfe niet van God zijn, foo :ĂŤ: behoorden fy my dat te doen fien; dewijl ik hun daarom gebeden heb. Maar

:

indien fy het een noch het ander niet wiften, foo behoorden te laten, voor foodanig alfe zijn. Want alle die defelve fullen lefen, fullen bequaam zijn om daar van te oordeelen; nadien fy voor eenvoudige en ook voor Geleer

de bequaam zijn. Maar het schijnt dat defe Predikers doen, (r) gelijk als Jan-(r), Tim mis en Jambris, die de waarheit wederftonden: en fulks mogelijk door vreefe 3v.8.

dat defelve hare dolingen ontdekken fouden, of maken dat eenige harer Scha pen, fig van hun begeven mogten. 33. En ik geloof, dat alle de bitterheit die fytegens my en mijne Schriften aangevangen hebben, voortkomt van dat gy met uwe Moeder , haar verlaten hebt. Want fy zijn foo grootshertig, dat fy wel fouden willen van yder een gevolgt zijn. En fykonnen niet beminnen, die gene die haar niet

navolgen. Sy zijn daar in welwijt vervreemt, van d'oeffening van Jefus Christus, want als fijne Difcipelen hem quamen feggen, (s)dat'erfommige wa- (*) Lue. ren die infijnen naam leerden, en hem nochtans niet na volgden, foo feyde hy haar: ':� Laat 59


t8

Het Getuigenis der WAAR HEY T.

-

Laat hun geworden, want die niet tegen ons zijn, die zijn met ons. En indien die Predikers ware Christenen waren, fy fouden het felve van mijne Schriften ge

feyt hebben, feggende tegens malkander: laatfe geworden; fy zijn niet tegens ons. Dewijl ik in der daat geen Tegen-strijdingen beschrijf, om hare Religie nog niemands anders te betwisten. Ik breng alleenlijk voor, de waarheden die God my te kennen geeft; fonder eenige partyfchap. 34. Want ik bemin het goede, overal waar ik dat gewaar word. Maar ik kom niet, om iemand te berispen. Want die wel doet, wel vinden fal. Een ider voor fich. En d'een Religie, fal voor d'ander niet verantwoorden. Daar

em vervloek ik de Disputen, om een iegelijk overvloedig te laten in fijnen fin. Ook en trek ik niemand aan my, waardoor die Predikers oorfaak konden heb ben, om my te vervolgen, indien ik hare Schapen uit hare kudde voerde. Maar ik foek niemand: om dat ik meer de eenfaamheit, dan den ommegang

der menschenbemin. Ik tracht alleenlijk een iegelijk tot Christum te trekken, door mijn leven en mijne Leering: waar heen alle mijne Schriften ftrekken.

Dewelke defe Predikers foo feer verachten, en feggen dat men die niet lefen mag: alhoewel fy wel toestaan, dat men wereldfche Historien leeft, die mee nigmaal tot onkuyfcheit of andere buitensporighedenverwecken. 35. Waarin fy betuigen, meer forg voor het Lichaam, dan voor de ziel van haren Naaften te hebben. Nademaal fy wel gedoogen, om de geest van ha re kinderen te vermaken, dat fy fnoode en beufelachtige dingen leeren. Daar fy

ondertuffchen hun beletten mijne Godvruchtige Schriften te lefen, die tot voedsel harer zielen dienen konden. En indien fy oprechte Herders waren, fy fouden door de ware Deur ingaan; die Jesus Christus is: welkers leering ik voorstel. Maar om oorfaak dat fy huerlingen zijn, foo klimmen fy door de Vengftersin, vleyende de menfchen, om haar te doen omkomen. Doende hun gelooven, dat fy fullen Zalig worden, door d'enkele Verdiensten van

Jesus Christus, al is 't fake dat fy in hare zonden blijven. En fyftellen in hare Catechismus, batal boaat bet/ bat men grootelijftg tegen allcbe 95eboben g:5obg ge3onbigt ijab / enbat men noopt cen ber fclue gctjouben bab 1 en fclfg noch ffeebg tot alle boogijeit genepgt buag/ nien nocijtang gebuifclijft ::alig / of boog G50b gerechtbccrbigt tuo;ben fou; banneer men maar al

lcenlijft gelooft / Dat jefug Šij:iftuig boog ongbolbaanijeeft. fietig een 19erfenbing/ t'onbettuijfen battle 19erbienften ban Jefug fijniffug ongfouben zalig malten / boogb'inbeeïbing bie uun baat ban jebben / fon het fijn H#cilig?feuen in het baat na te bolgen. -

36. Het welk groufaam en fchadelijk voor de Zaligheit der menfchen is. Want indien God alleenlijk aan foodanige de Zaligheit gaf, om dat fy een fchoonefpeculatie in haar geeft hebben, van dat Jesus Christus alles voor hare zonden voldaan heeft; Godfou onrechtveerdig of een leugenaar zijn; dewijl hy


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

19

hy door Jesus Christus aan de menfchen fegt: (i) Indien gy geen Boete doet, foo (*) Lu, fultgy alle omkomen. Hoe kan het waarachtig zijn, dat defe Calviniften onder- '3"3" wijlen in hare Catechismus, bat men zalig hoogbenfal/ mitg geloobcnbe/ bat 2g.cfug tij;ifug allegooo? ong bolbaan beeft / al udag betfaltc bat men alle be zonben ber uberclb begaan bab ? Nadien dat Jefus Christus fegt, dat men Boete doen moet, of alle omkomen: fonder iemand uit te fonderen, niet

meer defe Calvinisten, dan andere: dewijl de Schriftuurfegt (u) dat een iegelijk (u) Rom maar fijne werken fal geoordeelt worden: en niet, naar een iegelijks fpeculatien. 2.y.6. Want indien God de menfchen oordeelde, volgens hare fchoone overdenkin

gen, foo fouden de godloofen welwoordeel hebben; dewijl fy veel scherpfinni ger zijn, om wel te speculeren, dan de vrome menschen. 37. En het schijnt in der daat, dat die verdoemelijke Leering, niet anders uitgevonden is, dan om de godloofen in hare boosheden t'onderstutten, en op dat fy in hare Zonden fouden volherden mogen, alle de dagen hares levens, mits aan de dootte gelooven, dat Jefus Christus alles voor hun voldaan heeft.

Sulksbeliegt de Gerechtigheit en Waarheit Gods. En indien (*) men alle Gerech-(*) Matt.

tigheit moet, gelijk Jefusfou, Christus fegt, footekan hetdewelke niet waar 3:155. V.. dat denvolbrengen Godloofen Zalig worden fonder Boete doen; aanzijn, alle : menfchen opgeleyt is, op gevaar van alle verloren te gaan. En daar en kan geen Boete zijn, in te gelooven, dat Jefus Christus alles voor ons voldaan heeft, aangesien dat fulks foeten vermakelijk in fijn Geest te gelooven is, na dat men alle fijne vermakelijkheden in defe wereld genoten, en gedaan alles wat God verboden heeft: en dan noch te fullen Zalig worden, mits gelooven

de dat Jefus Christus alles voor ons voldaan heeft. Dat is gants niet pijnlijk, ende het kan geen Boete genoemt worden; nadien men vermakelijk leeft en fterft, geloovende dat men Zalig worden fal, door het middel van een fchoo ne overdenking. Het welke welwijt van nootfakelijke Boete is, die Iefus Chri ftus aan alle de menschen onderwefen heeft, met werken en woorden: ende

ook gefeyt heeft (w) Zijt mijne navolgers. Het moet wefen dat defen Berkendaal (*)Joh.

het Euangelieloochend, om aan desfelfs waarheden niet te gelooven, en dat ***** hy de zielen vervoeren wil, die hy aan haar doot vertrooften gaat, hun doen de gelooven, dat fy Zalig worden fullen, mits te gelooven, dat Iefus Chri- (*) Matt.

ftus alles voor hun voldaan heeft. Want indien hy geen Dief was, om hare zie- ': len te rooven, hy founiet inklimmen door de vengsters van godloofe leerin- : : V.

gen; maar ingaan door de ware Deure: die Iefus Christus is: dewelke onder- (x) Cap.

wijft, Boetetete doen, te verzaken, fijn Cruys te dragen, (z) ootmoe-1, 7 9. dig van(x)herten wefen,(y)fgfelfs (a) Liefdadig, lijdfaam, te zijn ĂŠrc. En den (a) Cap. Apoftelraat, (b) dat menfober zijnfou en waken: feggende van hem felven, (e) ::" dat hy fijn lichaam kaftijde, om het felve dienftbaar te maken. (b) 1.Pet. 38. Waar toe , bid ik u mijn kind, fouden alle defe onderwijsingen ::co dienen, indien het genoeg was, om Zalig te worden, dat men aan de doot : :

:

C 2

gelooft,


2O

Het Getuigenis der WAARHEY T.

gelooft, dat Jesus Christus alles voor ons veldaan heeft? Soumen niet moe ten feggen, dat alle d'Apostelen en Difcipelen van Jesus Chrristus, groote dwaasheden begaan hebben, met foo veel te waken, fig fmerten aan te doen, en te arbeyden, om het eeuwig Leven te verkrijgen, en hun ter doot over te

geven, om het Koninkrijk der Hemelen te genieten: met foo vele heilige menschen die hun gevolgt en nagegaan hebben? Nademaal fy alle konden za lig worden (naar het feggen van defen . Berkendaal) met een overdenkelijk geloof, van dat Jesus Christus alles voor hun voldaan heeft? Sou defen onwe tende wel een nieuwen weg uitgevonden hebben, die ter Zaligheit g: 3T1

ders dan die Jesus Christus en fijne Apostelen gewandelt hebben? Ik en wil nochtans defe fout aan hem alleen niet toe schrijven; nadien hy die Leering in fijn Catechismus vind, en fijn Meesters defelve dagelijks onderwijsen. Maar ik wenfchte wel, dat foodanige Catechismiffen verbrandt wierden, op dat die niemand meer verleyden :: of ten minsten, dat de gene die Zalig worden willen, defelve niet meer lafen.

Ik wenfch fulks niet, door een ha

tige paffie, gelijk hy wenfcht, dat men mijne Schriften niet meer lefenfou, maar door een Christelijke Liefdadigheit, die ik toedraag aan de zielen de

(*)Luc. 19.V.4 I• tot 45.

welke fig rusten op die leering, en op die blinde Leyders. Over dewelke ik wel fpreken mag, de Vervloeking die Jesus Christus sprak over de Stadt Jerufa lem, als fy de Propheten gedoot hadden, en gesteenigt die tot hun gefonden waren: (*) dat indienf; het Ongeluk wiften dat hunftond over te komen, dat fj wee menfouden, in plaats van blijde zijn, in hare Staten en Bedieningen. Want de da genfullen komen, dat fyfullen verstrooyt, vernielt en van het Volk gehaat en vervolgt worden, meer danfy nu bemind en ge-eert zijn. Want als de Waar heit fal bekent en ontdekt zijn, foo fal fy hare leugens openbaar maken; en

(d)Jefa.8. die Verleyders dooden

(d) vervloekkende dendag, in dewelke fy hun gelooft

v. 2 I.

en aangehoort hebben,

(*) Jer.

maar men neemt die niet in acht door de verblindheit des geeft, die nu over

39. Ik denk dat de Oude Propheten (e) alle defe dingen voorfeyt hebben: 23.V.9. tOt 2 l.

den gantfchen Aartboden verfpreyt is. Alwaar de leugen meer gevolgt word,

Ezec. 24

dan de Waarheit, uit oorfaak dat de Waarheit niet meer bekent is.

Want fy

is nu (f) voor ydereen verborgen. Het is daarom dat dien Berkendaalen fijne Zach. 13. Predikersfig wapenen tegens mijne Schriften, om dat defelve getuignis der V. 2. tot 7, f, Ho Waarheit dragen, dewelke fy niet willen erkennen, omdat haar die geen tij Y-7, 8. S&g.

Zca. 4-7, 1.

delijke voordeelen toebrengt, en fy spreken niet anders dan van de rijkdom

men, vermaken en eeren defer wereld te verachten, en fig felfs te verzaken. Het welk al te hart om te verdouwen is, voor menfchen die tot de gemakken en vermakelijkheden des lichaams gewend zijn: dewelke fy niet verlaten wil

len. Daar ondertuffchen fy wel willen blijven, in achting van vroome en eerbare menschen te zijn. Hierom willen fy niet gedogen, dat iemand an ders dan fy, de waarheden Gods onderwijft of verklaart: dewijldefelve,

: AT6:

i


f Vleefchelijke menfchen verftaan de geeftelijke dingen niet.

21

hare bedrijven berispt. En indien het niet om die eenige reden was, defe Pre dikers fouden mijne Schriften niet willen in verachting brengen, noch aan een

yegelijk ontraden, die te lefen: maar fy fouden wel blijde zijn, van dat ik hun te hulp kom, met te onderwijfen het gene Jesus Christus onderwefen heeft, toen hy op aarden was. JH3en taggü boc25'ectlige Oerbienftenban: j. «I. 5alig / traanmeer men zijn boog Leefb naarUolgt. &#n 3. G. tjeeft niet uofbaan om onguan beft f2aatuot ging te Üeb:ij JEIt/ inâär Onl Gng Uaat tûttt bleugelt.

40. En al is't fake dat fy in haar Confcientie weten dat defe onderwijsingen goet zijn, foo willen fy die nochtans quaat maken, door hare uitgevondene leugens. Gelijk als die gene die Berkendaal in fijn Pasquilbybrengt, dat ik de

Verdiensten Jesu Christi verwerp. En hy maakt daar wee-klagten over, feg gende: ô! fchrikkelijke Leering: met meening om d'onwetende vervaart te maken, gelijk men de kinderen vervaart maakt, met een Mom-aanfigt te toonen. Indien gy, mijn Kindt, de moeyte, neemt, om mijne Schriften te

lesen, foo fult gy bevinden, dat ik de Verdiensten Jefu Christi meer acht dan iemand. En ik geloof, noyt te hebben konnen Zalig worden, noch ook geen andere menschen, dan door de Verdiensten Jefu Christi:dewijl dat alle menschen

in 't gemeen, verloren geworden zijn, (g) door den eersten Adam: en ook weder (g) Rom. zalig worden door den tweeden Adam: dat Jesus Christus is. Want indien hy 5:"" den Weg der Zaligheit niet had komen onderwijfen, nooyt fou iemand de felve gevonden hebben, federt dat de menschen uit haar felfs in de vergetendheit van God gevallen waren, en alle hare genegentheden gestelt op de liefde hares -

felfs. Soo dat fy noodfakelijk dien Leer-meester (die Jesus Christus is) van nooden hadden, om hun den Weg der Zaligheit aan te wijfen, waarvan fy afgedwaalt waren. En het was ook hoog noodig, dat hy onfen Middelaar by God wierd, op dat wy weder in fijne Genade mochten geraken, en dat hy eerst den Weg voorwandelde, (h) om ons een Voorbeeld te toonen. ,,Welk (5)Joh.

Voorbeeld, de Poort des Hemels geopent heeft, (i) voor alle die gene die hem :3". 14'

fullen navolgen. Maar niet voor die gene die in allerley foorten der zonden ;et ,,v. leven: gelijk die Predikers leeren, in haar Catechismus. Waar tegen men met 2: waarheit feggen mag: fchrickelijke Leering! veel eer dan van de mijne, die (i)Heb 5.

in al hare puncten, op d'Evangelische Leering gegrond is: gelijk als fien kon- "9 nen alle de gene die mijne Schriften aandachtelijk lefen.

41. En fy fullen daar door genoegfaam oordeelen, dat Berkendaal een Leu genaar is, wanneer hy fegt,bat ik beïDerbicnften 23 cfu @bniffibertmerp,Dewijl

inder waarheit, ik de felve meer acht, dan hy en alle fijn Secte,dewelke ontgaan willenden engen Weg, die Jefus Christus onderwefen heeft. Sy hebben noodig . gehad, eenig Godvruchtig dekmantel op te foeken, om hare Zaligheit te begee ren, niet den breeden Wegte volgen; van dewelke Jesus Christus gefeyt(

:

-

C 2

d

:


2,2

(l)Matt. 7. v. I 3.

Het Getuigenis der WAARHEY T.

-

(l) dat die ter Verdoemenis leydt. En fy hebben foo vele redenen uitgevonden, om die Anti chriftelijke Leering te verlterken, dat vele defelve gelooft en na gevolgt hebben; en dat met reden.

Want het is wel veel gemackelijker voor

(m) Pfa. de

natuur , (m, dat men volgens fijn eigen-wil leeft, en fonder vreefe der 73.V.3,4. Verdoemenis sterft ; dan Boete te doen, of fijn lichaam te kaftijden (gelijk (n) 1 Cor. 9. V. 2 7.

(o) Pfa. I J 9. V.

den (n) H. Paulus deed) en ook voor (o) de Oordeelen Gods te fidderen: wan

neer defe twee onderscheidentlijke wegen, beyde ter Zaligheit voerden, en dat men niet anders behoefden, dan vastelijk in fijn hert een leugen te geloo

12 O.

ven, om Zalig te worden. Want indien het niet warachtig was, dat men (p)Phil. Boete doen moet, om Zalig te worden, en (p) defelve Zaligheit met vreefen en be 2. W. I 2,

ven te bewerken, waarom fou Iefus Christus en fijne Apostelen, fulks dan met

42.

woorden en werken onderwefen hebben ? 42. Maar defe nieuwe Gods-geleer den, hebben nu een gantfch strijdigen weg uitgevonden, tegen die gene welke Iefus Christus en fijne Apostelen onderwefen hebben. En fyzijn noch niet ver

noegt, met felfsden breeden Weg te bewandelen; maar fy willen ook met al hare krachten, het Volk daar op trecken: en fy zijn misnoegt, van te hooren,

dat een ander den Engen Weg verkiest, die Iesus Christus gevolgt en aange

::

wefen heeft. Sy willen dat yder een hun met te gelooven, dat fy zali worden fullen, mits vaftelijk in haar hert te gelooven, dat Iefus Christus alles voor hun voldaan heeft. Het welk een leugen is, dewijl Iefus Christus voor (q) Joh. geen andere voldaan heeft, (a) dan voor diegene die een Evangelisch Leven IO. W, IO, I I.

Heb. 5.

omhelfen. Dat wel wijd van den wille defer Predikers is, aan dewelke d'Ar moede feer mishaagt, en d'Ootmoedigheit een verachting is, en de Liefda digheit verre van hare herten blijft, niets beminnende dan haar felven, hare

v. 9.

(r) 2 Pet. eeren 2. V. 3.

en voordeelen. Daarom is't dat den Apostel fegt, (r) dat fy met opge pronkte woorden, een koopmanfchap van het volk maken fulen: met de menschen te willen aan hun hebben, om haar eigen baat; en niet om de Eere Gods. Want

indien fy dat fochten, fy fouden niet misnoegt zijn, over dat fommige men fchen een Evangelisch Leven omhelsen willen: en noch veel minder, over dat ik Schriften doe drucken, die tot dat Gelukzalig leven aanvoeren.

43.Syfouden geen nood hebben, van die in verachting te brengen, tot nadeel van de zaligheit harer zielen, door foo vele leugens, waar van het Pafquildefer Berkendaal vol is. Dewelke niet konnende beletten,dat de Waarheit,door mijne Schriften aan den dag komt , foo tracht hy die in fchande en verachting te

brengen, ten einde om te beletten, dat de Waarheit van vele fou bekent wor den. En om dat hy in mijne Schriften, geen berifpens-waardige dingen vin : hyvalsche en logenachtige dingen; en hy derft die wel doen drucken, om defelve openbaar te maken, meenende daar door, het Volk

den kan, foo

aan hem te trecken, om meerder gewin te hebben. Maar indien hy wegens fijn eer was beforgt geweest, hy fou de moeyte wel hebben fparen konnen, van foo grove leugensbyte brengen, dat een iegelijk die met de vinger tasten kan, Wall


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 23 wanneer men alleenlijk leeft de plaatsen mijner Schriften, die hy felfs in fijn Pafquil bygebracht heeft. ln het welke hy een Duivelfche Leering noemt, het gene Ielus Chriftus felfs onderwefen heeft. Jl2en moet be2 zaligĂťtit fijner gitle niet betroutuen op jet feggen bermenftijen/ maat op batuan: efug [I):ifug. De beheering aan De Doobig berbatjt. gefug tijgiftug jetft De Zaligtjtit u00: allen utrbient/ mit3 bat men fijn ‘jittving nauolgt.

-

44. Daarom foobid ik u, mijn Kind, fijne bedriegeryen niet meer te vol gen. En al is 't dat gy in de Leering van Calvin opgetrokken zijt, foo en moet gy nochtans daarom nooyt gelooven, dat gy Zalig worden fult, mits in uw hert te gelooven, dat Jesus Christus alles voor u voldaan heeft. Nademaal fulks een leugen is, op die wijfefoo als uwe Catechismus leert. Maar gelooft in Iefum Christum, die voor u

:: is: en niet Calvinus, die den bree

den Weg verkoren heeft: van dewelke Iesus Christus fegt, (s) dat fy ter Ver- (*)Matt. doemenisleyt. Daar hy mogelijk nu in is. Volgt hem dan doch daarin niet na: 7". 13. want hy heeft gedoolt. Maar neemt den Engen Weg, die wel veel zekerder is. Houd u aan mijne Schriften: fyfullen u tot het eeuwig Leven geleyden, het fy wat uwe Predikers daarvan ook mogen feggen. Want fy zijn (t) ver- (*)Matt. blind, en willen de blindenleyden, om beyde in de gracht te vallen. Houd u 15 v. 14.

naby het Licht, op dat gy fien kond, waar gy gaat. Iefus Christus fegt, (u) (u)Joh. dat hy de Weg is: gaat door hem in. Hy leert u, (x) Ootmoedig van herten, en Arm :4; vg. van geeft te zijn. En defe Wijfen der wereld willen, dat gy groots zijt, en dat : ::

gy koophandel drijft, om geld te winnen. Volgt die raatgevingen niet na, :: want fyfouden u niet heylfaam zijn. Soekt het Koninckrijck der Hemelen, en de reft falu gegeven worden. ,,En indien uwe Bloetverwanten, hare Zaligheit steu nen willen, op de praatjes defer Predikanten, gy en kond hun fulks niet be letten, nadien fy vry zijn. Bid alleenlijk God, dat hy hun, uit hare ver blindheden trekt: want fy fouden verlooren gaan, indien fy daarin blijven: en gy kond hun niet helpen, foo wanneer fy aan de Waarheit niet gelooven willen. Het gene fy aan de doot beklagen fullen, als het te laat zijn fal. 45. Ik en hou niets van (y) de bekeeringen die aan de doot geschieden. Want (y)Prov. wanneer zonden haar verlaten, fooleven verlaten fy de om Zonden niet:meer en fytezijn :g. alleenlijkdebedroeft, dat fy niet langer konnen, er noch be- : 28. en - -

-

p. 11,V.

-

gaan; dewijl men hun in der daat, niet beter leven fiet na hare fiekten, dan fy 7. voor defelve gedaan hebben; maar nemen hare oude gewoontens weder aan, en menigmaal met meerder genegentheit dan te voren.

Daarom fooraad ik u,

mijn Kindt, dat gyu tot God bekeert, terwijl gy gefond en frisch zijt; de wijl het veel te laat is, als men fig aan de doot bekeert: en dat den ouderdom,

of de fwakheit der fiekte, den bequamen (z)tijt niet is om te leeren God be- (z)Eccl. minnen. Wanneer men fulks niet heeft konnen leeren , geduerende fijn i; v. 34. jonk-

-


24

Het Getuigenis der WAARHEY T.

jonkheit en gefondheit, foo is het feer te vreefen, dat men het felve nooyt lee ren fal; en dat de tranen en het berouw die de menfchen aan de doot hebben, (a) Pfa. (a) niet anders dan van hare eigen-liefde voortkomt, hebbende vreefe voor 78. v. 34.

de fmerten die hare Zonden verdient hebben. En al offchoon dien Berkendaal

tot 37.

u aan de doodt feggen fou, dat gy Zaligfoud zijn, door de Verdiensten van

Iesus Christus, alwaar 't fake dat hy vele zonden begaan had ; foo ge looft hem niet, want hyu bedriegen fou, gelijk hy ook bedriegt alle de gene die hy fulks belooft. Maar gelooft my: want ik heb nooyt iemand bedro

, gen. Ik verzeker u met hem, dat hoewel gy alle de zonden der wereld begaan ,,had, mits dat gy daar over een waar berouw hebt, en d'Evangelifthe Raatgevin ,,gen omhelft, om in Boetveerdigheit te leven, en dat gy daar infterft; gy als dan fult Za : zijn, door de Verdienften Jefu Christi. Maar dat fonder die bekeuring en Boete, ,, ik u ook wel verfekeren kan, dat de Verdienften van Jefus Chriftus u niet fullentoe Âť gepaft worden.

-

46. Het is waar, dat Iesus Christus de Zaligheit voor alle menschen in 't ge (5) 2 Pet. meen verdient heeft; dewijl het de wille Gods is, (b) dat niemand verloren gaat, 3 v.9. (e) 1 Tim. maar (c) dat fy alle Zelig worden en leven. Maar diegene die de Raadgevingen van Iefus Christus verwerpen, konnen fijne Verdiensten niet genieten ; om 2. v. 4. dat fy defelve niet in waarde houden, gelijk het behoort. Als by exempel: de Predikanten der reformatie van Calvin feggen, dat fy de y: Van Ie fus Christus in waarde houden, en op defelve alle het vertrouwen harer Zalig heit steunen. Hoewel fulks niet waarachtig kan zijn, foo lang als fy verach ten d'Armoede des geeft, d'Ootmoedigheit des herten, en de Chriftelijke Lief

dadigheit, dewelke verplicht, fijnen Naaften lief te hebben alsfig felf. Het zijn niet dan gestudeerde woorden, die geen nuttigheit aan hare zielen toebrengen fullen, wanneer fyfeggen, hare Zaligheit te verhopen, door de Verdiensten van Iefus Christus: dewijl fyin der daat, gamtfch geen vlijt aanwenden, om

hun waardig te maken, fijne Verdiensten te mogen genieten. 47. Ik hoor alreets, dat fy ontkennen dat fy d'Armoede, Ootmoedigheit,en de Christelijke Liefdadigheit niet fouden beminnen: en feggen (al liegende) dat fy defelve beminnen. Want de gene die begeerig zijn, om te weten of fy daarin,

leugen of waarheit fpreken, behoeven maar haar Pasquilt'onderfoecken, dat fy tegens my gemaakt hebben. Menfal dat vervult vinden met hoogmoet, en achting hares felfs. Geloovende dat het haar alleen toebehoord t'onderwijsen: en niet aan een oud Wijf. Gelijk fy my in haar Pasquil door verachting noemen: want mijn Ouderdom , heeft my noch niet onbequaam gemaakt om wel

tekonnenredenkavelen, noch mijnejaren hebben my ook noch geen rimpelen in 't Aansicht gebracht. Maar defe quaatwillige, weten niet wat fy uitvinden fullen, om de Waarheit Gods te versmaden. Syfpringen van mijn Schriften tot mijn Perfoon, om daar van met verachtelijke redenen te fpreken voor de

menfchen, op dat ik fouveracht; en fy ge-eert blijven: om dat d'Ootmoedig heit


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 25 heit haar mishaagt, en noch meer d'Armoede; waar van fy een afkeer hebben, en haken na de beste inkomsten, op dat fy noch meerder rijkdommen verkrij

gen fouden. Soo dat het feer waar is, dat fy d'Evangelische Raatgevingen niet beminnen, al is 't fake dat fy feggen, defelve te beminnen. Het zijn niet

dan opgepronkte woorden. 48. En indien fy de Liefdadigheit in 't hert hadden; gelijk God bevolen -

-

-

-

--

heeft, fijnen Naaften te beminnen als figjelfs; fy fouden geen noot gehad hebben, om een loodanig Faamroovende Pasquil tegens my uit te werpen, om mijne Schriften hatelijk te maken, die nochtans foo nootzakelijk en heylfaam zijn, in defe verduisterde Eeuw, en bereyts al gedient hebben, tot middelen der Be

keering voor vele zielen. De Christelijke Liefdadigheit verplicht haar, om allerhande middelen voor het Volk te verkrijgen, op dat fy daar door tot hare

zaligheit geraken fouden, alfoo wel door het tuflchenkomen van anderen, als door hun felfs. Maar fy doen gants het tegendeel, willende het Volk uit de handen trecken, het Woord Gods, dat in mijne Schriften begreepen is: het welk dienen moet, tot Broot om de zielen te voeden. En defe Geleerden, willen haar in handen stellen, beelden van fchoone overdenkingen, hun too

nende, dat Jefus Christus alles voor hun voldaan heeft: om door foodanige middelen, hare zielen met wind te vervullen, in plaats van met vaste waarhe

den, die uit de Schifturen en ingeving des H. Geeft getrocken zijn: gelijk als mijne Schriften. -

$cljantelijkĂťeit bet muaetfpacitingen tegen A. B. ‘Die bon? De IDaarijeit te ::" uuo:ben/ felfg UGo: ll)tttelijke 3ttuigniffen ban jaar gantfcijt ilt= til.

49. Men behoeft niet dan het Pasquil te lefen dat fy tegens my geschreven hebben; om te bemerken, dat fy geen Christelijke Liefdadigheit hebben: nadien dat Pasquil niet anders in heeft, dan fcheldingen en lasteringen, uit geworpen tegens een Perfoon die fy niet kennen, ten einde om defelve met vele

misdaden te beschuldigen, waar van fygants onnofelis. Het welk regelrecht tegen de Christelijke Liefdadigheit gedaan is. Want gelijk als fy felfs niet

willen, dat men hare gebreken aanwijst, alhoewel die feer waarachtig zijn, hoe veel te minder fouden fy die hooren willen, als die niet waarachtig waren?

Alfoo ook behoorden fy dan de gebreken van anderen niet t'openbaren. En

met wat voor confcientie, konnen fy dan foovele leugenachtige dingen van my gefproken hebben, volbrengende dit Gebod, van fjnen Naallen te beminnen als fig felf: * Het fchijnt, mijn Kind, dat defe Predikers de Tien Geboden Gods niet wel begrepen hebben, of wel dat fy defelve in vergeting gestelt hebben, om haar geeft t'onderhouden met uitleggingen en fchoone overdenkingen, waar mede

fy de wereld ophouden. En fy doen ook tegens de Chriftelijke Liefdadigheit met foodanig mijn gebreken openbaar te maken. Indien er eenige in my D

Warell


26

Het Getuigenis der WAARHEY T.

waren (gelijk het niet zijn) foo behoorden fy nochtans defelve te verschoonen, in plaats van vele leugenachtige dingen te verfieren: gelijk fy gedaan hebben, foo wel tegens mijn Schriften als tegen mijn perfoon. -

\

50. Het gene my nu verplicht, getuignis van de Waarheit te geven, tegen foo vele leugens die feer schadelijk aan veler menschen Zaligheit zijn. En de wijl Berkendaalmy heeft willen uitschilderen, foo heeft hyde Titel van fijn Pas

quil genoemt : ?lfbecibing ban Anthoinette Bourignon. Dan hy heeft fulks maar geschildert met water verwen; en daarom hoop ik, dat die 2lfbcclbing welhaast fal uitgewifcht zijn, en verdreven worden uit de geeft der menschen, wanneer fy de Waarheit fullen fien te voorfchijn komen. Dewelke gants geen overeenkoming hebben fal, met d'Aftekening die defen Berkendaal heeft mee nen te doen. Hyfal wel mogen fijn valsche Schildery weder te rugnemen, om

daar mede fijn Aangesicht met fchaamte te bedecken, van dat hy foo vele din-, gen tegens de waarheit geopenbaart heeft. Het welk ik in mijne Schriften felfs,

wel fou doen fien, door de plaatsen die hy felf aaangehaalt heeft. Maar mijn tijt is al te kostelijk, om die tot dingen van foo weinig nut te besteden : te meer,

om dat hy fou konnen feggen, dat ik mijn felfs wil rechtveerdigen. Gelijk hy fegt, dat ik tegens dien Quaker Benjamin Furly gedaan heb, het gene hymy in: fijn Pafquil verwijt. 5 1. En om defen Berkendaal geen stoffe van murmurering meer tegen myte

geven, foo fal ik u de Getuigniffen van andere menfchen toefenden, die ken-. niffe van mijn Leven en van mijnen Handel en Wandel gehad hebben, voor namentlijk gedurende den tijt dat ik mijn Armhuis geregeert heb, dat genaamt was, Het Hospital van onfe Lievevrouw met feven Ween, tot Rijffel. Waar door defen Berkendaalmy voor een Toovereffe wil verdacht maken. En alhoewel hy aan Pasquin vraagt, door gekkernie, of men niet fou mogen oordeelen, dat ik

een Tooverelfe ben; foo geeft hy nochtans genoeg te verstaan, dat hy fulks meent waar te weten. En gelijk als boosdoendersfig gemeenlijk op d'ontken

ning gronden, om hare misslagen te verfchoonen, of om de straffe t'ontgaan; foo fal defen Berkendaal meemen, dat ik ook foo doen wil, indien ik feide, dat ik

geen Tovereffe ben; ofwel dat hy my met leugens fou konnen beschuldigen, gelijk hy my op foo veele plaatsen in fijn Pasquil beschuldigt. Want hy laat niet een misdaat achter, waar mede hy my bedektelijk beschuldigen kan, op dat hy tot fijne voornemens geraken fon, van in verachting te brengen de waarheden Gods die ik voorstel. Dit doet hem Vergiftrecken uit alle Bloemen. Want daar ik heb willen aanwijfen, dat alle de Genadens die ik heb, van God komen, daar door erkennende, dat ik niets van mijn felven heb, dan de Zonde:

gelijk ook alle d'andere menfchen hebben, die uit Adam gesproten zijn. Hierom heb ik in een van mijn Brieven aan feker Juffrou geschreven, in Het derde deel van het GRAF DER VA LscHE THEoLo G1 E : dat indien God my fijne Genadens ontrok die hy my gegeven heeft, ik noch wel de grootste Hoere : Brulde. --


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

27

Bruffelfoukonnen worden. Het welk aan de kenniffe mijns felfs, moet toe-ge eigent worden, en aan de Ootmoedigheit die God in mijn hert geplant heeft,toe fchrijvende al het goede, aan de Genade Gods, en alle het quaden, aan de Verdorventheit der menfchen. En nochtans trekt defen Berkendaal hier ook een

godloos gevolg uit, en wil verdachtig maken, dat ik noch wel een Hoere wor den fou. Eindelijk al fijne beschuldingen zijn foofchandelijk, dat ik beschaamt wefen fou, die in 't byfonder te wederleggen.

52. Maar ik oordeelfeer nootfakelijk, dat gy met alle die van uwe kennis fien mogen, wat de menschen van my feggen die my byfonderlijk gekent, en met my omgang gehad hebben.

Ook heb ik noch onder mijn Papieren vele Atte

statien gevonden, die gemaakt zijn wegens de Bestiering van het voornoemde Hofpitaal, alwaar ik vervolgt en valfchelijk beschuldigt geweest ben, van verscheide misdaden; gelijk delen Berkendaal nu ook doet. Maar nochtans niet

van fulke groufame misdaden, gelijk als die gene zijn, waar mede Berkendaal

my wil verdacht maken. Als van Onkuyfcheit of Toovery, maar van vele an dere faken die de Bestiering van het Gouvernement des felfs Hospitaal aangin

gen, en wegens de Dochterkens die daar in waren. Men deed doenmaals,

wegens die oorsaak, eenige klagten over my, aan het Gericht: het welke, om van de faak wel onderricht te wefen, beval een wettelijk Onderfoek te doen over mijn geheel leven, en alle mijn Handel en wandel. In welk onderfoek door den Griffier Criminel, wel ontrent hondert menfchen tot getuignis gehoort wierden, foo wel tot mijn belasting als ontlasting, foo van defelve ftadt Rijf fel, als d'omleggende Steden, Dorpen, en plaatsen daar ik wel bekent was.

En na dat dit onderfoek was volbracht, foo verklaarden de Magistraat, datter niets tot mijne laft waar: en dat felve Onderfoek is in haar Stadshuis geble

ven, waar men altoos fien kan hoedanig mijnen handel en wandel geweest is door de getuigeniffen van foo vele verscheidene menschen, die door wettelijken Eede bevestigt hebben, wat van mijn Perfoon en Wandel te feggen was. En indien die Informatie eens gedrukt wierd, fyfou het Aanfigt van defen Berken daaldoor fchande wel fchaamroot maken: en al of fchoon hy de vreefe Gods

mocht verloren hebben, foo fouhy nochtans de verachting der menschen niet ontgaan, wegens fijn foo fchandelijke Leugens, en foofwarte lafteringen. 53. Ik wenfch hem dit quaat niet toe, maar ik wilde wel, dat alle de gene

die fijn leugens gelooft hebben,weder daarvan ontlast wierden, door de waarheit der Saken.

En dewijl ik noch eenige Notariale Attestatien behouden heb, en

andere van geloofwaardige Luiden, over die saak;foo wil ik wel,dat gy die aan uwe Vrienden laat fien, op dat fy door de waarheit der Sake mogen oordeelen, of defen Berkendaal reden gehad heeft, my met foovele quaden, door fijn Pas quil te beschuldigen, my die hem nooyt misdaan heb, en al mijn leven geen berifpens waardige dingen heb begaan. Het welk , als dien voornoemden Griffier door de voornoemde Informatie gewaar wierd; foofprak hy met traa D 2

-

nein


e

2S

..

Het Getuigenis der WAAR HEYT.

hen in d'oogen, en verfekerde, datindien men een informatie over fijn gantfche le ven deed, gelijk men over het mijne gedaan had hj het fijne foodanig niet fou rechtveerdi

33 32

, gen konnen, gelijk als ik mijn leven gerechtveerdigt had. En voorder gelooofden hy;

dat niemand in de wereldfulksfou komnen doen. Want, feyde hy, niemand heeft fco

3)

oprecht gewandelt, fonder eenige fauten in fijn Jonkheit of Ouderdom begaan te hebben: en uxve Vyandenfelf, zijn gedwongen goet van u tefpreken. Siet daar, met getuignis

22 2x

foodien Griffier gaf, na dat hy foo grooten getal getuigens uitgehoort had,

3x

foowel tot mijn belasting als ontlastig. 54. En indien defen Berkendaal geweten had, dat mijn Leven en mijn han

del en wandel, foo wel onderfocht waar geweest, door kracht van Justitie,

:

hy fou fijn Pasquil niet hebben derven maken, om my te faam-roo ven. Doch fulks kan hem niet verfchoonen, maar beschuldigt hem noch meer, met grooter quaat: omdat hy ondernomen heeft, te gaan lasteren een Perfoon die hy nooyt gefien noch gekend heeft, noch van defelve hooren fpreken, dan mogelijk alleen door fijne Predikers, dewelke in dit stuk, in die felfde onwe tendheit zijn gelijk als hy , en ook met een haatdragende patlie befeten, mo gelijk meer dan hy felfs. Dewijl Monfr. Fontein u eens feyde, dat ik niet an ders dan een karonje was ( en dat op die felfde tijt als hy beleed,my niet te ken nen, noch mijne Schriften niet gefien te hebben. Waardoor fy genoeg doen blijken, van wat geeft fy bestierd worden, en hoe weinig dat fy bequaam zijn

om andere tot den weg der zaligheit te geleyden, wanneer fy felfs, die de Herders willen wefen, daar foo wijt af zijn. ©t gobu?tttijtige 5iefen befjon:ben eenboubeïijft fjun 1?'on:beeïuitbs ilbaarfjeit.

te trefilten, en laten afteten/ Uifputeren en fcljetûboeclien of Setten maken Dit luiliet1.

(d) Matt.

55. Ik kan van haar niet anders feggen, dan dat fy als de Honden en Var

7. v., 6 en

kens doen, aan dewelke, Jefus Christus in fijn Evangely fegt, (d) men de Ro

Cap. 15.

fen noch het Broot der kinderen niet geven moet. Mijn Schriften zijn Rofen en Bloe

v. 26.

men van den Hemel gekomen, die van goeden reuk zijn voor alle oprechte her tcn. En fy zijn ook het Broot van de zielen der Kinderen Gods: maar het is.

feer schadelijk, dat men fulx in 't byfonder niet geven kan, aan de ware ge loovigen en kinderen Gods, op dat de Honden en Varkens het felve niet op eten, om daar van een misthoop te maken, of om te verfcheuren de gene die hun dat geven. Doch het is my onmogelijk, de kinderen Gods afgefcheiden te kunnen vinden uit de godloofen. En veeleer, dan hun in gebrek van gee

ftelijk voedsel te laten, foo geefik defe Schriften in 't openbaar uyt, en maak (e) Matt. die gemeen aan goeden en 13 V, 3o.

quaden, om te doen gelijk den goeden Vader des

Huysgefins leert, die tot fijn Dienaren feyde: (e) Laat het Onkrujt met het goede Graan opvallen, tot den tijt des Oegft, en als dan falik tot d'Arbeyders feggen; verga

dert eerft dat Onkrujt, om in het vier te werpen, maar het goede Graan vergadert in mijn Korenfchuer.

56. En


*Âť

-

Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

29

56. En ik feg u ook het felfde, mijn Kindt, want ik en kan niet maken, dat de boofe menfchen geen quaat van mijne Schriften feggen, dewelke het

goede Graan zijn, dat van den Hemel gekomen is: Gelijk gy met vele ande ren fulks wel kond kennen. Maar den Wyandigen mensch (gelijk die Predi kanten en andere zijn) heeft onkruyt van quaatfpreking en lasteringen gefaayt,

onder het goede Graan van mijne fooheylfame Schriften: en ik kan fulks niet beletten, maar feg u alleenlijk slaat de godloofen opwaffen met de Godvruch tige zielen, tot den tijt van God bestemt; en als dan falhy hare boosheyt ver nielen, en fijn Kinderen in fijn Koninkrijk vergaderen. ,,Want het fou u gants

geen nuttigheit toebrengen, met tegen die Wijfen te fpreken; dewijl dat fy meerder valfche redenen tegen u fouden te feggen hebben, dan gy waarheit hebben foud, om hun te beantwoorden. En dewijl dat fy quade gevolgen uyt

mijn Schriften trekken, foo fouden fy die noch meerder trekken uyt uwe woor den.

57. Wantfy gebruyken al haar verstant, en besteden al den tijt hares le

vens, om (f) fchoone woorden uit te vinden, die allerley foorten van zon- (f, Jer. den bedekken, en allerhande quaat verfchoonen. Al hare Philofophie ftrekt 23 v. 27. tot geen ander einde, dan om wel te leeren liegen en om hare gebreken t'ont veynfen, neffens die van hare aanhangeren. En foo haast als fy een reden kon nen vinden, om hare fouten te bedekken en al liegende te verfchoonen; dan zijn fy de beste Orateuren en wijste Mannen van d'Academie. Hierom is 't dat fy foodanig de Waarheit verachten, die ik voortbreng: om dat die al te een voudig is, voor hare wijsheden. En mijn Rechtveerdigheyt is hun onver draaglijk; om dat die, hare valsheden berifpt, en hare Leugens openbaart. Soo dat ik niet overeen komen kan, met die School-geleerde, dan alleenlijk met eenige van hun, dewelke gelooven, dat den H. Geeft veel wijfer is, dan alle hare studien. De foodanige onderwerpen fig gaarne, aan de Wijsheit van den H. Geeft, en zijn begeerig om van haar te leeren. Maar de werelds wijfe, willen niet anders dan aan hare wetenschappen toegeven: en fy kennen

geen andere wijsheyt, dan die fy in de Scholen geleert hebben. En foo haast als fy van andere wetenschappen hooren, foo verwerpen fy die blindelings, en verachten defelve absolutelijk, vreefende dat door de Goddelijke Wijsheyt,

hare leeringen mochten vernietigt, en hare inkomsten vermindert worden. 58. Daarom kanten fy fig foo krachtiglijk daar tegen op, en fouden wel

willen, dat idereen defelve ook verachte, op dat fy altoos den naam mogten hebben van d'alderwijfte te weten. En om fulks te beter in den geeft der men fchen in te drukken, foo hebben die voornoemde Predikers, door Berkendaal, dat

Pafguil doen opstellen, en het felve met couranten doen openbaar maken, ten einde fy het Volk mogten af keeren, van te gelooven aan de Schriften van een Wijf, gelijk fy my met verachting noemen. En fy doen daar over ver fcheyde vragen en antwoorden aan Palquin, om te weten of men wel doen fou, D 3

-

Inet


-

-

•O,

Het Getuigenis der WAARHEYT.

3o

met die telefen of niet: en fy befluyten eyndelijk, dat het feer qualijk gedaan is, die te lefen, en dat defelve vervult zijn met dolingen, met leugens, en tegenstrijdigheden. Bybrengende om haar feggen te bewijfen, dat fulks alles bewefen is door mijn Schriften felfs. Dit is wel een teyken, dat fy geen ande re bewijfen hebben, en dat fy niets beters te feggen weten, dan 't gene ik by gebracht heb. Daarom hebben fy hare Pafquil, met mijn eigen Schriften ver vult, en roemen alfoo met het werk van een ander, dat haar niets kost. Ge

lijk als een Dieffig bekleed, met het kleed dat hy van een ander gestolen heeft. Waar door fy hare ongetrouwigheden en onwetenheden doen blijken. Want om getrouwelijk een boek te maken, foo behoorden fy alleenlijk hare Leering

te belchrijven, en toonen hoe dat die tegens mijn Leering strijt. En als dan foud ik hun promtelijk geantwoord hebben. Maar het mag wefen, dat hare Leeringen niet foo wel gegront zijn, dat fy opentlijk mogen verklaart worden; of dat er vele onbehoorlijke dingen in zijn, die fy niet willen aan het Licht brengen, vreefende of die mogten bekent en Openbaar worden. (g) Joh. 3. V. l 1.

59. Maar mijn Leering (g) komt aan den dag, om dat defelve niets onbe

tamelijks in heeft, en fy mag wel aan 't Licht komen, en openbaar worden. Dit is wel een teyken, dat ik geen nieuwe Secte maken wil, noch geen nieuwe Lee

ring inbrengen, gelijk defen Berkendaal leugenachtig wil te kennen geven, na dien ik niets anders dan het Evangelisch Leven onderwijs, en dat ik alle de Christenen aanvoer om den Geeft der Christenen van d'eerfte Kerk weder aan

te nemen.

Siet daar den inhoud van alle mijn Schriften in fubstantie, en het

oogwit waarna ik mikke; fonder eenige nieuwe Secte te willen aanvangen; want ik die alle verfoey.

6o. En ik geloof fekerlijk dat den Duivel d'Autheur offtichter van alle die verdeeltheden is in de Kerk, en dat al die Reformateurs meer zijn bewogen ge

weeft,door de welluftigheit van haar vleys,om figuit deRoomfcheKerk te fchey - den; dan door een yver tot de Zaligheit der zielen. En al is 't dat fy hare affchey

dingen bedekt hebben, met de Mantel van Relige; foo is dat maar een val fchen fchijn geweest, om hare Zonden te bedekken. En ik geloof niet, dat een eenige van alle die Reformateurs, eenig licht van den H. Geeft gehad . hebben: maar ik vrees, dat fy alle ter hellen gevaren zijn. Soo dat ik geen

noot heb van een nieuwe Secte of Relige te beginnen, gelijk defen Berkendaal feggen wil, batih in J200;oftrant boeufou/ulaat jefug &5;ifttig met fijne Hiinbercntiomcunloct. zèe 1eleefthelijke menftijen toiffen niet booren ban het ttoninkrijkt Jefu Cijgi fti; oan bt #aatste j: lagen notij banljet 90;betI.

61. Ik wilde wel, dat defe fpotterye, een ware Prooherie was, en dat Je fus Christusfijn Rijk op aarden oprichten mogt, het zy in Noordstrant of elders.

Het geeft weinig, waar de plaats zijn fal, wanneer hy maar in onfe ,

-

: heerft;


r *

Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

3t

heerft; dat fal beter zijn, dan in Noordstrant. Maar die lafter-monden, zijn

niet waardig van defe Goddelijke geheymeniffen te hooren spreken. Sy fouden veel meer werk maken, van een welgedekte Tafel, dan van het Koninkrijk Jesu Christi, het welk fy niet begrijpen konnen, hoewel alle d'oude Prophe ten (h) daar van feer opentlijk fpreken. Maar dat men de heilige Schriften, aan (h)pfilm. vleefchelijke menschen wilde geven, dat fougants geen nuttigheit baren; dewijl 7 en 96. fy naar den aart der Varkens zijn, dewelke meer beminnen een bak vol draf, Ă‹ II

dan een geestelijk Boek, dat fy onder de voeten treden om te verscheuren. Ge- 5: lijk die Predikanten mijne Schriften gedaan hebben , fcheurende daar uit, de Cap.ĂŞ6.

dingen die ik van de Toekomfte Jesu Christi in Heerlijkheit gesproken heb, ge- le: #3. lijk alsof dat een doling of een fabel was, alhoewel het d'alderkostelijkste Saak :

-

van de geheele H. Schrift is. Maar uit oorfaak. (i) dat de vleefchelijke m enfchen, ::"3 degeeftelijke dingen niet verftaan, foo moet men hun daar van niet spreken ; na- Dan 7.v. dien fy quaat uit het alderbeste goet trekken. Want defen Berkendaal verwijt my #7. ook om dat ik voorfeyt heb, dat het Oordeel binnen drie jaren moest komen:

::ers.

dewelke al voorby zijnde, foo houd hy dat voor een leugen en valsche Amos 9. Prophetie, al hoewel defelvefeer warachtig geweest is, en al vervult eer de v. 11. &c.

driejaren ge-eindigt waren. Want ik had doenmaals aan de Co R T geschre- :7" ven, dat het geen drie jaren aanloopen fou, fonder het Oordeel te fen. En : tertijt als de Koning van Vrankrijk quam oorlogen in de Landen van Artois, zach: 14. Vlaanderen en Henegouwe in 't jaar 1667. toen heb ik gefeit, dat die oorlogen, v 9 &c. (l) de beginfelen der fmerten varen, en dat defelve tot erger voortgaan fouden. : Maar uit oorfaak dat de menschen, de wegen Gods niet verstaan, foo trek- ::

ken fy ergernis uit alle fijne Wonderen. Eenige Predikers in Holland, heb- 2 v.14. ben my ook het felfde tegen geworpen, dat my nu defen Berkendaal doet, we- (!)Matt. gens dat fy gelooft hebben, dat de drie jaren voorby gegaan zijn, fonder het * * Oordeel te fien, en dat de Fransman met den Spanjaert weder bevredigt wa

ren; en alfoo d'oorlogen niet tot erger voortgegaan zijn ; en in gevolg van dien, mijne voorfeggingen niet waarachtig geweest zijnde , willen fy die voor een groote leugen aanmerken. Maar die wereld-wijfe van Holland, be

: nu wel te proeven, dat mijn Prophetie warachtig is, en dat defe oor ogen de beginfefen der fmerten zijn, die allenxkens tot erger fullen voort gaan, want fy zijn noch niet ten einde: en offchoon den Oorlog in Holland mocht eindigen, fy fal op andere plaatsen doch weder beginnen: nadien dat defelve een van de laatste Plagen is, die God de menschen toefenden fal. En daar nafal (m) de Pest en Hongersnood volgen. (m)Matt. . 62. Maar uit oorfaak dat d'onwetende menschen, fich ingebeeld hebben , 24. v. 7. dat het Oordeel Gods op eenen dag, of in een uur geschieden fou, foo en kon

nen fy niet begrijpen, dat wy nu in 't algemeen Oordeel leven, dat de wereld geoordeelt, en dat hare Sententie onwederroepelijk is. Maar ik weet niet, binnen hoeveel tijd die fententie fal volvoert worden. Wy behooren o: tull---


Het Getuigenis der WAARHEYT.

32

tufchen God te danken, voor dat hy die foolangfamelijk uitwerkt. Want in dien hy de menschen in eenen dag verrafchte, fy fouden alle in hare fonden (n) 2.Pet. 3 v.9.

sterven, en niemand fou zalig worden. Het is een ftraal van Gods groote Barmhertigheit, dat hy (n)foo veel tijd aan de menschen geeft, om haar tot hem te bekeeren, geduerende de Plagen. Maar defe fpotters (o) keeren fijne

(o)Ibid.v.

Genade in gekkernyen , en fpotten met hetgene dat ik gefeyd heb; gelijk als

32 4

men met NoAch fpotte tertijd des Zondvloeds.

63. Dit is ook noch een merkteyken dat Jefus Christus gegeven heeft om te weten wanneer den tijt van 't Oordeel zijn fal, feggende: p) het falovefeneven

(p) Luc.

als in de dagen Noachs, wanneer men at, dronken trouwde, tot dat ff alle verdroncken.

I 7. V. 26.

(!)Jefa,6. En de Y-9.

menschen van defentijt, (7) hebben oogen, en fien niet, fy hebben

ooren, en hooren niet.

Want indien fy alleenlijk de fpreuken der Schriftuur

overwogen, fyfouden wel fien, dat het Oordeel niet opeenendag geschieden kan, dewijl die foo byfonderlijk fpreekt van de laatste Plagen, en verdeelt (r)Ha die in drien, (r) te weten, in Oorlog, Peft, en Hongersnoot. Alle defe bac. 16.v. dingen moeten tijt hebben, eer dat fy alle de menschen uitgeroeyt hebben. 5 tot 18. Hierin heb ik oorsaak gehad, om aan Heer de Cort te fchrijven, dat geen drie &c. Matt -24. jaren ten eindefouden gaan,

voor het Oordeeltefien. . Maar ik heb niet gefegt, dat

men binnen drie jaren de laaften dag van 't Oordeel foufien: want indien ik het Apoc.6.v. foo verstaan had, ik fou niet na Holland gereyft, noch na Holstein getrocken 8. hebben, om in Noordstrant te gaan: maar ik fou in mijn kamerke gebleven heb ben, om mijn ziel te bereyden tot wel te sterven, fonder my meer met iemand te bekommeren; wanneer ik verfekert was, foo weinig tijts te fullen leven. v.7.

-

Dat men ban belbaarsjent oo:beelen moet / bolgens beffelfstucrchingen bie men inficijfcIfd gtuoelt en in aubeve Uefpeutt/ fonÜet fit!j te laten betûoeren Loo: undo:ben fonútt tutfen.

64. Ik meen, mijn Kindt, dat ik defe dingen noch meer uitgeleyt hebbe in mijn voorgaande Schriften: maar op dat u geen twijfelingen meer over blij ven fouden, foo heb ik u dat hier weder willen indachtig maken, vreefende of

de leugens en spotteryen van Berkendaal, u ergens in mochten verflaauwen, of iemand anders van uwe Vrienden, die fijn faamrovend boek gefien hebben.

Waaraan menfegt, dat fommige geloof geven, te meer, omdat hy een Be dienaar van de Kerk is, en dat hy van uwe Predikanten geholpen word, die

de achting hebben willen van vrome Luyden te wefen, waaraan men gelooven moet. Soodanige redenen zijn bequaam, om te doen waggelen d'eenvou -o dige verstanden, en diegene die defe Predikanten voor Gefanten Gods aanne -

men.

-

-

-

Gelijk als alle de gene zijn moeten , die belijdenis doen, van het,

Volk t'onderwijfen. Maar dat heeft altijt geen gevolg: want vele treden in (s)Joh.

dit Ampt, fonder daar toe geroepen te zijn; (s) en fy dringen haar felfs door

Jo V. 1 -

de vengfter, in de Schaapital Jefu Christi. Defe zijn vreemde Herders, die, de


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

33

,,,, de Schapen om loon hoeden , en niet om dienst te doen aan haar Meester, (t)Ibid. v. dat jefus Christus, den waren Herder is, die (t) fijn Leven voor fijne Schaniet dat fy hebben, het minste pen gegeven heeft. Daar defe vreemde Herders I

geven fouden voor de Zaligheit harer Schapen, maar in tegendeelfouden fy wel van den weg der zaligheid aftrecken, alle de gene die hun niet eenig voordeel toebrengen.

65. Het gene gy wel vermerken kond, mijn kind, in u eigen perfoon. Want foohaaft als fy gewaar fijn geworden, dat gy van fin waart, den bree den weg te verlaten, die fy onderwijfen; op dat gy foud mogen wandelen op den engen weg, die Jesus Christus onderwefen heeft. Soo hebben fy begonnen u te vervolgen, te verachten, en te feggen, dat gy een dwaal geeft zijt , en hebben u ontfeyd en verboden aan haar Tafel en Nacht maal te komen: waar van fy nochtans niet verbannen de Dronckaarts, Hoc reerders, en Dieven. Of ten minsten gedoogen fy daar wel , de woecke raars, gierigaars, en geylfuchtige. Want als die Zonden niet berispelijk voor de menschen zijn, foo bedecken en verfchoonen fy die in hare Schapen, op dat de

felve haar niet fouden verlaten. Maar om dat gy de volmaaktheit uwerziel ge focht hebt, en de middelen om een Difcipel Jesu Christi te worden; Daarom hebben die Herders, u van hare Gemeinte afgesneden, en verboden in haar Nachtmaal te komen. Het welk u verheugen moet in plaats van te bedroeven,

Dewijl dat in die gemeinfchap, uwe Zaligheit niet bestaat, en dat delen byfon dere band aan een Gemeinten, een groot beletfel is, om den H. Geeft t'ont fangen, nadien dat nu, geen der felve, Heylig zijn. Alhoewel Jefus Chri stus niet fonder Bruyt is op aarden, foo en bestaat die nochtans niet, in alle die (u) R verfcheydene Secten en Religes, maar fy bestaat alleenlijk, in de zielen (u) die : : befeten zijn met den felfden Geest, waar mede Jesus Christus is befeten geweest.

66. Defe gefamentlijk maken de warachtige Kerk, (x) waar van Jefus

Christus het Hooft is, en alle die zielen, de Leden. En te gelooven, dat (x) Cap. uwe Kerck heylig, en d'aldervolmaakste is, om dat de Predikanten haar ::" daar voor houden, en feggen dat mijne gevoelens strijdig zijn, tegens de wa

re Kerck. Dat is een groot bedrog: en het is niet genoeg, dat men fegt: (3) Matt of men in te en fien, het bestaat alles; maar daar:die is hier, Chriftus (y)der Chriftus de :: 3:9. feggen noemen, fig Christenen dat dieisgene in daar bevind,

IIl,

ware Kerck te hebben; beleten (z) zijn met den Geeft Jesu Christi, offy (a)(a) Act 4. vol van Liefdadigheit en (b) klein in ootmoedigheit zijn, en offy (c) d'Armoede :: beminnen. Want fonder alle die deugden te hebben, kan men geen ware Chri- :: : ftenen zijn. Dewijl Jefus Christus niet verdeelt is, en dat waar zijn Lichaam ( ) : is, ook bygevolgfijn Geest is; nadien dat fijn Lichaam verrefen zijnde, foo v 3.

is het felve met fijn Geest vereenigt. En dit Lichaam (d) is fijn ware Kerck, S::::: waar van fijn Geeft niet kan gefcheyden zijn. En alhoewel een iegelijk van ::5 : die Religes fegt, dat fy de ware Kerck zijn, foo en kan dat nochtans niet war- i.v.: 4. achtig


'34

l

Het Getuigenis der WAARHEYT.

achtig wefen; dewijl een ieder van hun, feer wijt is van den Geest der Liefda digheit, Ootmoedigheit, en d'Armoede die Jesus Christus gehad heeft. En het moet weten, dat de Bruyt gelijk den Bruydegom is, om een wel-geschikt Houwelijk te maken. Want te feggen: ik ben de Bruyt Gods, of de ware Kerk, ondertuffchen dat men nog foekt de rijkdommen, eeren en vermake--lijkheden van dele wereld; dat is een bedriegerie. En de gene die dat feggen, bedriegen d'andere. De wijl de faak niet warachtig is, en dat het niet anders (e) - Pet. dan opgefochte woorden

zijn, waar mede die Predikers, (e) een koopmanfchap

van het Volk maken; ten einde om idereen aan hun te trekken, foo veel haar mo

2 โ ข V. 3.

gelijk is, gelijk als de Koopluyden hare winningen trekken, van hare Koop manschappen , maar al hun vermogen. 67. Daarom is't, mijn Kind, dat gyu behoord Gelukkig te achten, om a dat gy verworpen word van die Gemeinte, dewelke geen voordeel aan uw ziel toebrengen kon ; maar wel groote schade aan des felfs volmaaktheit veroorfa ken. Nadien die luyden alleenlijk trachten de menschen aan hun te trekken, en niet tot Christum te geleyden. En dat fy hare Schapen willen beletten, foo heylfame Schriften te lefen, makende die verachtelijk, door de lasteringen die fy tegens mijn Perfoon doen, en ook met u te verachten en uyt hare Gemeinte te werpen, om dat gy fegt in mijne Schriften gevonden te hebben, vele fchoo

ne waarheden. Dewelke fy verduyfteren willen door haar quaat fpreken. Maar gy weet nu veel beter dan fy, dat mijne Schriften van God komen, fon

- dertuilchen-koming van menschen. Om dat gy my meenigmaal hebt fien fchrijven, en wonderlijke dingen opstellen, in foo weinig tijts; dewelke gy fomtijts in een andere Taal overgedragen hebt; en om dat gy door ervarentheit , weet, dat mijn leven en mijne bedrijven, gant!chelijk met mijn Leering over een komen. -

68. Het gene gy niet getuygen kond; van die Predikanten, dewelke felfs niet in 't werk ftelien, het weinig goede, dat fy anderen onderwijfen: daar fy ondertuffchen u van een foo Zaligen weg willen aftrekken, die gy aangenomen hebt te bewandelen: op dat gy hun navolgen foud, in plaats van Jelus Chri

stus. En alhoewel fy u in haar Pafquil feggen; dat gy vervoert zijt, door mijne Leering, foo fegt nochtans de getuignis van uw confcientie, u wel ge heel anders. Want gy fiet dagelijks het tegendeel, ende hebt verftands ge- noeg, om t'ontdekken, dat fy het zijn, die u bedriegen willen; u aandrin gende om te verlaten den Engen weg , die Jesus Christus onderwelen ยบf) Matt. heeft, 7. V. I4.

en gefegt ; (f) dat defelve ter Zaligheyt gelegd. Op dat fy u fouden doen den breeden weg ingaan, die fy Predikers onderwijsen, Wekken weg veel vermakelijker is aan de verdorven natuur, maar wel veel gevaarlijker, voor de zaligheit van uw ziel. En het is altoos beter het gewifle, dan het on gewille te nemen. -

69. Want die Predikanten fullen u niet uyt de Verdoemenis trekken, ยบn dien


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 3 s dien gy daarin valt, met hare dolingen na te volgen. Want fy fullen 't quaat genoeg hebben, met hun felfs te beschermen, fonder voor Godt, de faak van een ander te bepleyten. Dewijl dat voor defengrooten Richter, geen Procu reur noch Advocaat geldenfal. Een iegelijk moet voor fig felfs fpreken, en fijn

eigen faak verdedigen. En het fal gants niet baten, aan die arme Blinden, die de Leeringen der menfchen fullen nagevolgt hebben; dat fy hun hare be driegerijen verwijten, en feggen, dat fy haar gelooft hebben, om dat fyhare Herders en Leyders waren. Nadien een iegelijk verplicht is, de Waarheit te

foekken, en fijn Bed te maken, foo als hy wil slapen. Het Evangelie (g) is (g) Gal. den Regel der Christenen. Omhelft dien Regel, mijn Kind, fonder u met de 6. v. rs, praatjes van die Predikers te bekommeren. Haar quaat, fal voor hun zijn. 16. En die wel doet, fal wel vinden. Ik beklaag alleenlijk die eenvoudige Luy den, die defe Predikers blindelings volgen, meenende dat fy van God gefon

den zijn; daar fy nochtans maar onvolmaakte menschen zijn, alfoo feer aan d'aarde gekleeft, als alle het andere Volk, ja fomtijts noch meer. Ik wilde wel, dat idereen hun kende, gelijk ik doe; en dat ik hun naar het leven af fchilderen kon met haar Momaansicht af te trekken, op dat een iegelijk hun mogt kennen, en dat fy ook haar felven kende, ten einde fy het Paradijs mog

ten ingaan, en de (h) deur voor anderen niet toefluyten.

(h) Matt.

Hyetig noobig bat'er Crgernig tomt/ om bt ilBaatljept te boo:ftijĂ­jn te U2eite 33 V 13 Jell.

7o. Dit is d'oorfaak, waarom ik wel een goet fchilder wefen wilde, om hun af te schilderen: en niet om hun infchande te brengen; gelijk fy gemeent

hebben, my te doen, door haar Pafquil, het welke ik fonder padie gefien heb, om dat Jesus Christus gefeit heeft, (i) Datter ergernis komen moet, maar (i) Matt. ovĂŠe dengenen, waar door dergerniffe komt. Het heeft ook moeten zijn, dat de-18 v. 7. fe ergernis my over quam, door die Predikers, indien het noodig was, dat de getuygnis van mijn leven en van mijn Handel en Wandel bekent wierden.

Want indien niemand my aanviel, ik fou de getuygnis van foo veel verfchey de menschen niet noodig hebben; dewijl ik my genoeg te vreden hou, met de enkele getuignis van mijn confcientie, ende en heb er ook gants geen meer noo dig. Maar die menfchen aan wien ik onbekent ben, zijn mogelijk noch in

twijfel tegens mijn Leering, om te weten of die fekerlijk van God komt: en men moet hun, daarin voldoening geven, door getuygnis van andere men fchen, dan van my felfs. Hierom is't dat ik defe gelegentheit neem, als ko mende van God, geloovende dat het fijn wil is, dat ik bekend worde, ten einde

hy in my volbrengen mag, 't gene hy daar begonnen heeft. En alfoo moogt gy fonder vreefe, mijn Kind, openbaar maken de getuigniffen, die de menschen van my geven fullen, die met my omgang gehad hebben. 71. Want ik falgants geen gevoel hebben, van hare Loffeggingen, niet -

E 2

inneel'


36 Het Getuigenis der WAARH EY T. meer dan ik van hare verachtingen heb. Want ik heb de wereld overwonnen,

ende en wil niet meer behagen of mishagen aan iemand. Ik heb geen andere forg, dan om de wille van mijnen God t'ontdekken, om die na te volgen. Alle het andere raakt my niet. Ik kan mijne Leffeggingen wel aanhooren fonderidele glorie, gelijk als ik mijne verachtingen aanhoor fonder ongenoeg te. Het welk ik geloof, dat gy wel bespeurt hebt in de gelegentheden. Want ik heb vele verscheide ontmoetingen gehad, federt dat gy my gekent hebt: waarvan gy felfs kond getuigen, fonder dat aan andere te vragen. Doet hier in alles wat u belieft, mits dat een iegelijk onder u, enkelijk de waarheit

fpreekt, van de dingen die hy in fijn confcientie weet warachtig te zijn. Werpt dat goede Saat in de wind, en Godfal dat te fijnertijt wel doen opwaffen. In dien iemand noch ergernis trekt uit alle die getuigeniffen, foo is d'ergernis in haar, en niet in de Waarheit. ÂŤBob maaktfitjbeelatijtig/enfalficijnocijmternet bretatfjtig malicn aan bt ge reinigbe 3itlen/ Dan ijn u00:tijtg gebaan ijttft,

72 Het is feer goet, dat men van de byfondere Genadens spreekt, die God. my gedaan heeft; om dat die Predikanten niet gelooven, dat God fig nu aan de menschen mededeelt. Sy feggen, dat het tertijt van het Oude Testament geweest is, dat God Propheten had, en dat hy'er nu geen mee heeft, en dat

het nu ook niet noodig is, Propheten te hebben. Dit komt, van dat fy een iegelijk na hareel meten, en meenen dat God fig nu aan niemand mededeelt, om dat hy fig aan haar niet deelachtig maakt. Sonderaan te merken, dat het (i) Jefa (l) d'ongesteltenis harer zielen is, die hun onwaardig maakt, de Gemeenschap :::: me: God te genieten, en niet anders. Want (m) God is gifteren en heden altoos :: defelfde. Hy deelt fig (n) nu alfoo veel mede aan de menschen, als hy in 't ou

::: joh. de Testament dede. ja, noch op een volmaakter wijfe: (o) om oorfaak dat 14. v. 21, wy de Volheit destijts naderen, (p) waar alle dingen hare volle volmaaktheit 2 3- Joel hebben fullen, en de menschen veel nader by God genaken, dan MÂťyfes : en d'andere Propheten nooyt gedaan hebben. Maar ik en fou dat aan die hard

(p) Cor.nekkige menschen niet konnen doen gelooven; dewelke haar liever willen in 13 v. 10. beelden, dat God fig nu niet meer aan de menschen gemeen maakt, dan te ar

beyden om die gemeenschap te genieten. Sy fouden beschaamt zijn, van t'er kennen, dat God met fommige menfchen gemeenschap houd; wanneer fy in

haar niets diergelijks gewaar worden. En daarom Prediken fy opentlijk, dat ter tegenwoordig geen Propheten meer zijn, en dat God fig niet meer aan de menfchen mededeelt. Het welk valfch en leugenachtig is. Want ik kan met

waarheit feggen, dat ik dagelyx veel byfonderlijker met God handel, dan

g) cor. Moses in fijntijt gedaan heeft. Maar (a) de vleefcheljke menfchen, vertaan de 2:%. 14. geeftelijke dingen niet. Het fchijnt haar een Taal van d'andere wereld te zijn, waar van fygants geen kennis hebben. En doen gelijk de Varkens, die: : ftelijke


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 37' ftelijke Gesteenten onder de voeten treden, om dat fy den Drek meer achten: het welk een voedsel is, dat meer met hare natuur overeen komt, dan de Dia

manten van grooten prijs doen. Daarom is't dat fy die vuyligheden meer ach ten, dan dedel-Gesteenten. Even al eens gaat het met de vleefchelijke men fchen, dewelke veel meer beminnen de welluften des vleefch, de vermakelijk heden der fmaak, en de rijkdommen en eeren van de wereld, dan het Onder houd harer zielen met God. En daarom foeken fy alle mogelijke middelen, ou, die aardfche vernoegingen te hebben, arbeydende met het lichaam en den

geeft, om daar toe te geraken. Maar fy fouden't een dwaasheit achten, te

arbeyden om her Onderhoud met God te bekomen, te meer om dat fyfeggen, dat full-s nu niet meer gevonden word. Gelijk of God gestorven was, of van

voornemen verandert. Alhoewel fulks nooyt gebeuren fal; dewijl (r) God 3.(r) Mal. V. 6.

onveranderlijk is, alfoo wel als onfterflijk.

Jac. 1.v.

73. In voegen, dat indien de menschen van defentijt, Prophetische zielen

I 7.

hadden, fy fouden ook den Prophetifchen Geeft hebben. Nadien het defelfde God is, die ter tijt van d'oude Propheten was, en dat hy nu alfoo mildadig is, om fijne Genadens en Lichten te geven, als hy doen ter tijt was, ja noch meerder. Want indien die Onwetende maar alleenlijk de Text der Schrift ver

stonden, fy fouden daar genoeg vinden, dat God in foo vele plaatfen, fijne Genadens in grooter overvloet belooft, (3) aan die gene die aan het einde der (*) Jere wereldleven fullen, dan hy belooft heeftfelfs aan feggen: die van 't(t)oude Testament; ja :: 3:3':P.3 ook aan die van der Apostelen tijt: dewelke Wy verftaan maar ten deee, en mypropheteeren ten deelen; maar wanneer de volheit destijts komen fal, dan (5 icor.

fullen wy in volle volmaaktheit verftaan en propheteren. En Jefus Christus heeft haar i3 v 9 tot

ook belooft, (n) den H. Geeft tefenden die hun alle waarhetleerenfou. Het gene noch :) je: nooyt vervult geweest is, dewijl d'Apostelen felfs, (x) in vele dingen onwe-

::

tende geweest zijn, en niet alle waarheit gekent hebben. Nadien fy met mal- &) Aä. kander verfchil gehad hebben (y) ontrent de besnijdenis: en in veel andere fa- 1 y z.

ken (z) zijn fyin twijfelingen en in verschillende gevoelens, d'een tegen d'an-,92:" der geweest. Soo dat fy niet in alle waarheit onderwefen waren, volgens de ';a

beloften van Jesus Christus En als God aan de Propheten sprak, foo feyde hy 1: haar, (a) Dat hyfijnen. Geeft uitftorten fou, over alle vleefch, en dat de Somen en Doch- Cap. 11. ters propheteren fouden, en de Oude, droomen droomen. V. 3. 74. Ik wilde wel, dat de Predikers my toonden, in wat tijt het gefchied is, : 15.

dat de Geest Gods uitgestort is, over alle vleesch, en dat idereen geprophe- @jjoel. teert heeft. En foo fy my fulks niet konnen aanwijfen; dat fy my dan feg- Ă v.: 8. gen, wanneer dat geschieden fal. Want indien fulks niet geschied, men

fou mogen feggen, dat God gelogen heeft, doen hy aan fijn Propheten fprak, dat hyfijnen. Geeft uitforten fou, over alle vleefch. Of dat de Propheten gelogen hebben, met te feggen, dat God foodanige beloften volbrengen fou.

Doch defen Berkendaal is stout genoeg, om te feggen, dat de Propheten Gods E 2. 3-

gelo


38

Het Getuigenis der WAARHEYT.

gelogen hebben. Dewijl hy wel derft feggen, dat ik lieg, als ik de waarhe den Godsvortbreng; en dat ik ook gelogen heb, toen ik van mijn felfs sprak.

Nademaal hy in fijn Pasquil stelt, dat ik verscheide leugens in mijne Schriften gestelt heb: gelijk als daar ik gefeyt heb, de H. Schriftuur niet gelelen te heb ben. Willende foo in mijn feggen, tegenstrijdigheden vinden, om dat ik op een

ander plaats gefeyt heb, fomtijts het Nieuwe Testament te hebben gelefen, toen ik in het Armen-huis was. Willende my alfoo, overal vangen in mijne

woorden, in plaats van t'onderfoeken, of ik de waarheit gesproken heb. De welke fy niet begeren te weten. Maar wel, dat fyftoffe mogen vinden, om te lafteren, terecht of ten onrecht. H3ge bat ben i3 5eeft in fijn grootste Gesenaccng / ban be menfcben gelaffert uuo?ü; alg in bat íjn Den fin bet Scij?iftuut geeft / aan De gene big befeïue lliet Itfen ; Dat Ijn Ollmièüclüaat onúttbuijft / en Üf at Datijttn Ürg ijerten Openbaart it.

75. En om oorfaak, dat ik eenvoudelijk de waarheit der dingen fchrijf, foo trekken fyftrijdigheden, uit de waarheden. Celijk hier voortijts Benjamin, Furly den Quaker gedaan heeft , dewelke ook feyde, dat hy vele ftrij digheden in mijne Schriften vond. En als ik hem klaarlijk toonde, datter

meer fchijnbare strijdigheden in de H. Schrift zijn, dan in mijne Schriften; foo is hygants beschaamt gebleven, niet meer wetende wat hy feggen fou. Het gene Berkendaal ook ontmoeten fal, wanneer ik hem toon, dat ik de Schriftuur, noch eenig ander Boek niet lees, tot mijn onderwijs: doch dat ik nochtans

fomtijts het nieuwe Testament gelefen heb , tot onderrichting van andere, wanneer ik hun onderwijfen moeft. Want alle die omgang met my gehad heb ben, weten wel felzerlijk, dat ik my nooyt van eenig boek bedien, en dat al les wat ik fchrijf, van den invloed des H. Geest komt. Maar de natuurlijke menfchen, konnen niet begrijpen, dat men eenige Leering verkrijgen kan door den Invloer van den H. Geeft. Daarom is't dat Monfr. Fontein u eens feide,

dat ik eenige Geleerde Mannen by my had, waarvan ik mijne wetenfchappen leerde. En defen Berkendaal stelt in fijn Pasquil, defelfde reden, voegende daarby; offn!yccft niet gelccroc3)rtfoncm cmgegaalt 1 en 5atc p?rbitaticn

gcijoogt/ uiaat van fp :are upctcnftijappen geleert geeft. Befiet, mijn Kind, bid ik u, of die menschen niet onwetende zijn in de wegen Gods, of in geefte lijke faken, wanneer fy niet konnen gelooven , dat ik mijne wetenschappen kan geleert hebben, van den H. Geeft, daar fy nochtans wel lichtelijk geloo

ven, dat ik die van menschen, of uit boecken geleert heb, Gelijk als of de menfchen , of het papier meer kracht en deugt hadden, om de goddelijke Wijsheit te geven, dan den H. Geeft. Al hoewel fulks niet warachtig zijn kan, en voornamentlijk in het tegenwoordig geval. Nadien nooyt eenige men fchen begrepen hebben, de waarheden die ik voortbreng; noch geene : KCIl » r


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. • 39 ken, hebben van defe geeftelijke faken, foo klaarlijk gesproken. Daarom kan ik defelve, noch van menfchen, noch uit beecken geleert hebben.

76. Doch het is ook warachtig, dat ik fomtijts eenige verfen in het Nieuwe Testament gelefen heb , ter tijt als ik de Chriftelijke Leering onderwijfen moest. Ik had liever , hun verfekering te doen, door de H. Schrift, dan haar eenige boecken te toonen, van menfchen gemaakt. En fulks word nu,

door defen Berkendaal genomen, voor een leugen en een tegenstrijdigheid; al hoewel het twee, feer fekere waarheden zijn: Want ik bedien my van geen le fen, en ik heb nooyt in mijn leven, de Propheten noch Historien van 't oude

Testament gelefen. Maar daarom verwerp ik de H. Schrift niet, maar acht die meer dan iemand: want ik heb my in de noot daar van bedient, als ik ver

plicht was, andere t'onderwijten. En ik fou my, voor mijn felfs, daar ook van bedienen, als het noodig was. Het gene welwijt van de manieren der Quakers is, met wien defen Berkendaal, my vergelijken wil; dewelke de Schriftuur ver achten. Want indien ik defelve verachte , ik en fou my daar van niet bedient

hebben in de noot; gelijk ik verklaar gedaan te hebben als ik in 't Armhuis was. Soo dat de dingen die Berkendaal tegens my bybrengt, om my met leugens en

ftrijdigheden te beschuldigen, tot mijn rechtveerdiging dienen, in defelfde faak. 77. En als hy fegt, bat it be gebachten bcr mcnftijen buget / fclfgfom tijtg ban bic gene / bic fect upijt af 3ijn ; foo verklaart hy de waarheit Gods. Maar hy wil die aan den Duivel toeschrijven, door een geheel ver draayden fin, bybrengende om fijn feggen waar te maken, dat ik d'eigenschap pen des Duivels in my befit, die ik beschreven heb, in het Licht fchijnende in de Dui jternuffè, het eerste Deel, aan het einde van d'eerste brief. Men fou aan defen 1eugen-verfierder wel vragen mogen, waar mede hy bewijst, dat ik de eigen fchappen des Duivels heb die door mijn beschreven zijn. En al is 't fake dat hy fegt, alle fijne bewijfen, uit mijne Schriften felfs te trekken, foo en fou hy noch tans daar in niet vinden konnen, dat ik gefchreven heb, de eigenschappen des boofen geeft te hebben. Maar ik fou hem wel bewijfen, door levende en ge loofwaardige getuigen, dat ik de kenteikenen des H. Geest heb , en dat den H. Geelt in mijn ziel voortgebracht heeft, fijn twaalf Vruchten, fijn feven

Gaven , en d'acht Zaligheden, die Jefus Christus gepredikt heeft. Dit is wel wijdt van dat ik alle d'eigenschappen des boofen geeft in my hebben

fou: gelijk dien Berkendaal in fijn Pafquil bybrengt. En alhoewel hy my den titel van een Sot Wijf geeft ; daarom heb ik nochtans foo weynigh verftant niet, dat ik de eigenschappen des Duivels aan den dagh bren

gen fou; indien ik eenige der felve, in my had ; dewijl ik mijn eigen fchan de voortbrengen fou, en mijn verborgen quaat openbaren. Maar indien ik

eenige van die quaden had, ik fou veel eer doen, als vele van de Gereformeer den die den

Duyvel verfchoonen, en feggen dat men geen Toovenaars vind, of

dat alle hare boosheden,fcherpfinnigheden of inbeeldingen zijn op dat ik in my bedek


Het Getuigenis der WAAR HEY T.

zi-o

bedekken mogt, die eigenschappen des Duyvels, die Berkendaalfegt, in mijne fchriften te vinden.

78. Hy moet mijn fijn feggen waarmaken, dewijl het bewijs altoos den Be fchuldiger toekomt, wanneer de Befchuldigde ontkent. En ik ontken niet al leenlijk, de beschuldingen die my defen Berkendaal doet, maar ik bewijs ook, dat hy een vinnigen fpotter is door fijn Faamroovend Tractaat, dat hy tegens my gemaakt heeft: en ik bewijs, dat alle fijne vragen en antWoorden, die hy daarin door fpotterny doet, nergens toe strecken, dan om de Wercken Gods in klein-achting te brengen, en de heilige dingen in gekkerny tekeeren. Want indien hy een oprechte ziel, en ernstige geest had, hy foufich wel wachten van te spotten met d'Openbaringen die God my doet van andere haar gedachten: maar hy fou curiens zijn, om t'onderfoecken of dat waarachtig was, om God daar over te loven, die alleen denkenderder herten is; gelijk Berkendaal by brengt.

Doch, God heeft ook wel de macht, om fijne wonderen bekent te

maken, aan diegene daar hy 't goet vind, fonder daar over aan iemand ver lof te vragen. En indien het hem belieft, my eenige verborgentheden, of iemants geheime gedachten t'openbaren; foo en staat het daarom dien Berken daal niet toe, daar mede te fpotten, of die openbaringen, voor wercken des

Duivels te houden: gelijk hy door fijn Pasquil doet, feggende, bat ift toch be gebachten bermenfcljen fou tonnen boeten/ boog ubcriting ban ben Duie bel/ dewijl die in een oogenblick, van 't een land in 't ander komen kan, en my alfoo bekent maken, het gene hy aan andere menschen ingegeven heeft, die in vreemde landen zijn; feggende, dat ik fulks niet weten kan, fonder felfs aan hem verbonden te zijn. '

79. Befiet, mijn Kind, het fchoon gevolg dat dien quaatwillige trekt, uit de Lichten die God my gegeven heeft, om de werken des Duivels t'ontdecken. Hy wil daar door te kennen geven,dat de gene die defe Goddelijke Lichten heb

ben, uit denDuivel zijn. , Hy fou dan om die felve oorfaak moeten feggen, (b) Luc. dat Jefus Christus ook aan den Duivel verbonden was, wanneer hy feyde: (b) 10 v. 18. Ik fag de Satan van den Hemel vallen als een Blixem: en ook als den H. Paulus fegt: (c): Cor. (c) : de Satan hem met vuyftenfloeg. Buiten twijfel dat Berkendaal ook beslui 12 v. 18. ten fou van hem, dat hy een Toovenaar was, en aan den Duivel behoorde.

En dat is geen wonder, dewijl de Pharifeen van Jefus Christus felfs, wel gefeit (d) Matt hebben (d) Dat hy fijne Wonderwercken deed door Belfebub, denOverfte der Duivelen, :::::::: door welkers middel, hyde kleine Duivelen uitdreef. De wijfen, tertijt Jefu Chri fti, hebben van fijne Wonderwerken , fulke flingfe oordeelen gedaan, in

::"

x

plaats van God, daar voor te looven. Gelijk ook de Pharifeen van onfentijt doen, die niet konnen verdragen, dat God fijne Wonderen uitwerkt, door het middel van een Dochter. Het welk fy nochtans niet konnende beletten, foo fpottenfy daar mede, ten einde om defelve in verachting te brengen, by degene

die gants geen kennis daar van hebben, op dat de werken Gods niet

o:be â‚ŹIlt


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet. 41 kent noch openbaar worden; beminnende meer daar in hare eigen eere, dan d'eereGods.

&De menftijen tabcn tat men fitij íjetijten foubt aanljun en aan jare onbºutjt bare p!totcupatien en inbeeldingen; en 3tfug tij!fflug raan/ bat menftij

banù onrenne ontslaan fou/ tn be goefening ban fijn 13eplig?Iturnnauot gen.

Een unaat stijgiftenig onpattijbig.

8o. Want alle de bitterheit die de Predikanten tegens my hebben, is ont staan, van dat gy met uw Moeder, haar verlaten hebt, mijn Kindt, om by

my te komen. Is dat niet een groote oorfaak, tot boeken te gaan maken, om my te Faamrooven; en foodanig hare confcientien te quetfen, door leugens en lasteringen; en dat fy hun foofeer wapenen en vergrammen, om dat alleen lijk een eenvoudig Jongman met fijn Moeder, uit haar Gemeinte gegaan is om een Evangelisch Leven t'omhelfen? Zijn dat niet schoone oorfaken, om foo opentlijk fulke quaataardige driften en boosheden te bewijfen? Dewelke fy noch willen bedecken, met een mantel van Relige. Nadien fy u raden te blijven in de ware Kerck, gelijk fy hare Relige noemen: En ook willen fy hare ge breken verfchoonen, met te feggen, dat indien gy begeert, dat in de ware

Kerck, geen Dronckaarts, Hoereerders of Dieven &c. mogen zijn, dat fy fulks ook begeeren, alfoo wel als gy: en dat fy ook alle de quaden fien, die gy in hare Kerckfiet, maar fy wenfchen daar in alle het goede te fien, dat gy daarin wenfcht. En besluiten daar door, dat gy verplicht zijt, daar in te blij ven, en daar een goet leven te leyden, op dat uw Licht, over andere fchijnen

mogt, verkeerende met de godloofen. Maar dien raat, gaat regelrecht tegens de raatgevingen des Apostels, dewelke fegt: (e) Eetnoch drinkt niet met de Zonda- (*)1 Cor. ren, die fig Broeders noemen. Nu, aan een Kerck of Gemeente verbonden te zijn, 5 v.11: is wel veel meer, dan met iemand te eten of te drinken; dewijl men het Broot breken en den Kelck drinken moet, met hoereerders, dronkaarts, en dieven

en aan een felfde Tafel des Heeren fitten, doende defelfde belijdenis des geloofs. 81. Het ftaat nu aan u, mijn Kind, om aan te nemen de raatgevingen van Jesus Christus, of wel, de raatgevingen van uwe Predikers, dewelke ube

geeren by haar te hebben, op dat gy d'andere verlichten foud. En indien gy oordeelt dat uw licht foo groot is, dat het hare dicke duisterniffen verlichten

kan, gy moogt dat doen. Maar ik vrees, dat het weinig licht, foo gy nu hebt, wel gantfchelijk uitdooven mogt, indien gyu wagen ging te blijven in 't midden harer duifterniffen, dewelke foo donker zijn, dat het onmogelijk is,

dat een Perfoon, het zy dat hy veel of weinig van God mogt verlicht zijn, daar in fou konnen blijven.

Niet meer dan een Ë Kaars, foukonnen lich

ten, in het midden van een fwarte rook. Welke kaars uitgaan fou, door die donkere wolken. Ik weet wel dat die van de Reformatie van Calvin, niet ge

looven, in de duisterniste wefen; nadien fy feggen, in de ware Kerck te : F

2

Ulll


42

Het Getuigenis der WAARHEYT.

hun verheffende boven d'andere: en ook feggen fy u, feer wel te weten, waar om dat hare Voorfaten, de Roomfche Kerck verlaten hebben, en de ware

Leering Jefu Christi, weder aangenomen. Daar men ondertuffchen fiet dat alle haar bedrijven en leeringen gants het tegendeel getuigen. Nadien men in alle hare oefeningen niet fiet, dat fy eenige Evangelische raatgeving volgen. En al is't dat fy fig roemen, die opentlijk t'onderwijfen, foo zijn dat niet an

ders dan woorden fonder daat, die de menschen ophouden. (b1: Tit. 82. Want indien fy d'Evangelische Wet onderwijsen, foo (f) beliegen ha *"" re werken, hare leering, dewijl fy gants het tegendeel oefenen, en de goede (*) Matt werken verachten die Jesus Christusfoo feer aanbevolen heeft,feggende (g) Door "? uwe werken fult geoordeelt worden , en door uwe werken fult gy veroordeelt worden. Daar ik ondertuffchen in Hollant verstaan heb van een Calvinus gereformeerde

't gene een geleert man was; Dat onfe gocben tocrite / #9?iementoaren bie ijet IIichaam jefu Çinifti boogftaften. Bedekkende defe leugen, met een andere bybrenging, van dat hy, die goede werken doet, fich felfs recht veerdigen wil. Dat zijn fchoone dekmantels, om de Zonden daar onder te verbergen : en foedanige Predikatien zijn feer aangenaam voor het vlees en bloet, dewijl het felvefeer lichtelijk aflaat, Boete te doen; nadien het niets anders bemind, dan fijne gemakken en vermakelijkheden, fonder fich over het toekomende te bekommeren. .

83. Ik weet wel dat die Calvinus-gereformeerde feggen fullen, dat het niet warachtig is dat fy de goede werken verwerpen, en dat fy ook niet leeren, die te verachten; maar dat fy in tegendeelfeggen, dat diegene, goede werken doen, (*) Jae, die in Jefum Christum gelooven; om dat fy lefen, dat den Apostel fegt, (h)

**'

dat het geloof, fonderde werken doot is. Sy konnen defe Schriftuurplaats niet loo chenen, omdat die al te feer aan een iegelijk bekent is. Daarom is't dat fyfeg gen, dat hy die in Jesus Christus gelooft, fekerlijk goede werken doet, of anders foufijn geloof niet levendig zijn. Maar dit zijn niet dan gestudeerde woorden, em den Text van 't Evangelienate volgen, gelijk de Papegaayen wel deen fou den als men haar fulks leerde.

n

Nadien men door ervarentheit fiet, dat niet

een van alle die menschen dewelke dit geloof hebben, van dat Jesus Christus alles voor hun voldaan heeft; de Boete of de verfaking hares felfs omhelfen, noch

Q: *et hun bevlijtigen tot Soberheit en waken, gelijk den(i) H. Petrus beveelt, of

:3:, fish benaarstigen (l)tot d'Ootmoedigheit der herten en noch minder trachten fy na d'Armoede des geeft. Want niemand van alle die in dat gevoelen van Calvinus zijn, beelt fig in, dat alle die dingen nootfakelijk zijn. En wanneer men hun van die Leeringfpreekt (alhoewel die uit Jefus Christus en fijne Apostelen voort gekomen is)foonemen fy die als een Fabel, om dat fy nooyt die dingen in oefeningen hebben fien onderwijsen, en altoos vermerkt hebben, dat degene die met schoone woorden daar van fpraken, defelve niet in 't werk stelden.

Maar blijven rusten op het geloof,van dat Jesus Christus alles voor hun v: heeft,


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

43

heeft, en dat bygevolg, fy niet noodig hebben voor een gedeelte te voldoen. 84. Siet daar, hoedanig men het Volk verblind, door woorden en daden. En wanneer die Predikanten overwonnen zijn door de waarheit der faken, foo

loochenen fy dat, ende en willen niet belyden, dat hare wercken noch hare Leeringen foodanig zijn, alhoewel dat feer waarachtig is. Gelijk als doorer varentheit alle de genefien konnen die met defe Gereformeerde omgaan. De welke, indien fy d'Evangelische Leering aangenomen hadden, (gelijk fy fig beroemen) foo fouden (m) hare bedrijven ook Evangelisch wefen, over- (")Tit: een komende met die der Christenen van d'eerste Kerck. En indien fy ware "4 Christenen waren (n) fyfouden met den Geeft Jesu Christi bekleet zijn, en niet met den geeft die Calvinus gehad heeft, dewelke de Zaligheit aan fijne :: Difcipelen belooft, door het middel van de Predestinatie. Daarom is't dat 14. hy hun niet onderwefen heeft, Boete te doen: en aangefien dat hy wel begeer de , fijne vermaken in defe wereld te nemen, foo en wilde hy geen vok maakter Difcipelen hebben, dan hy felfs was. Want indien fijn Predestinatie

warachtig was, een iegelijk fou mogen leven, foo als hy begeerde, en hy fouZalig, of Verdoemt worden naar dat hy gedeftineert of geschikt was. 85. Ik vrees dat uwe Predikers ook loochenen fullen, dat fy defe Pre destinatie leeren; nadien fy alles loochenen, waar van fy overwonnen zijn.

Ik heb in mijne voorgaande Schriften genoeg gesproken, van dit verdoemelijk gevoelen, dat de menschen verdoemt, eer dat fy geboren zijn: en al waar 't fchoon dat fy alle goede werken der wereld deden, dat fy nochtans fouden ver doemt weten,indien fytot de verdoemenis geschikt zijn. Ik geloof dat defen Ber kendaal, tegens my dit stuck niet heeft derven aanroeren in fijn Pasquil,vreefende

of ik hem te veel waarheden verklaren mogt,over dat punct: waar van hy een ge deelte in mijne voorgaande Schriften kan gefien hebben, die hy gelefen heeft. Daarom is't dat hy fulks niet heeft derven voortbrengen, noch my feggen, dat

het een verdoemelijke Leering is, te spreken tegen die Predestinatie. Gelijk hy verdoemelijk noemt, de andere waarheden die ik in mijne Schriften voortbreng: gelijk als die waarheit is, datter geen ware Chriftenen meeropaarden zijn. 86. Hier over maakt hy groot geschreeuw, om te kennen te geven, den

grouwel dien hy van dit gevoelen heeft, gelijk alsof dat schromelijk in fig felfs waar. Het gene niet weten kan, dewijl dat dit gevoelen aan niemand fcha de toebrengen kan, al waar 't fake dat het niet waarachtig was: en het felve

bereyts aan vele nut geweest is. Want de gene die erkennen, geen ware Chri ftenen te zijn, trachten dat te worden.

En indien daar menfchen waren, dat

warachtige Christenen zijn, mijn feggen fou haar gants geen Deugt ontne men, noch het minste van hare Volmaaktheit verminderen.

In voegen dat

dien Berkendaal geen oorfaak hebben kan, van foo hart te schreeuwen en feg gen: ô berboemelijlicïIccring! ©atter gern u are stijgiftenen meer 3ijn. Doch men moet het hem vergeven, dewijl hy niet weet, wat het in heeft, 2

een


Het Getuigenis der WAARHEY T.

44

een waat Christen te zijn, en dat hy'er een gelooft te weten, en dat ook alle fijne Predikers, neffens fijn geheel Gemeinte dat zijn, nadien hy fijne Kerk, de ware Kerk noemt. Maar hy bedriegt fig grootelijks, dewijl er niet meer (o) Ephe. dan een eenige ware Kerk kan zijn, dat de (o) Gemeinschap der Heiligen is: 2.V.2 I Âť 2 2-

gelijk als alle de Christenen dat belijden in d'Artijkelen van haar Geloof. datter geen andere ware Christenen zijn konnen , dan die gene (p) die

(p) Rom. En 3. v.9.

(r) Gal. 5-V-24

met den Geeft Jefu Christi bekleed zijn, en het kleed (r) des verdorven vleefch afgelegt hebben , waar mede onfen ouden Vader Adam ons bekleed heeft. De foodanige zijn ware Christenen, en wedergeborene menfchen in den Geeft Jefu Christi: waar van ik er noch geen ken; maar wel fulke, die naar defe Chriftelijke Volmaaktheit haken. Indien Berkendaal my foodani ge ware Christenen deed kennen, ik fou hem wel verplicht zijn. Maar ik

geloof, dat hy geen andere Christenen kend, dan gelijk als hy is, die noch leven naar het verderf des vleefch. En om oorfaak dat fy gedoopt zijn, foo dragen fy de naam van Christenen, al is't dat fy in der daat, door hare wer

ken, ware Anti-christenen zijn, doende regel recht tegen het gene dat Jefus Christus hun onderwefen heeft.

87. Maer defen Onwetende onderscheyd geen waar Chriften, uyt een naam Christen.

En hy fegt in fijn Pafquil, niet te weten, of ik het met de Room

fche Kerk, of met de Reformatie van Calvin hou, of met Monf*. de Labadie;

dewelke hy fegt, dat ik mijn Broeder in Jefu Christo noem, en dat ik my, fijn Sufter onderschreven heb, aan 't einde desbriefs, die ik hem toeschrijf. Waar

door men fiet, wat voor haar-klievery dat dien Berkendaal opfoekt, om myte lasteren, wanneer hy om dat te doen, geen recht noch reden heeft. Want wat voor noodfakelijkheit is'er, dat ik onder de reformatie van Calvin fou moe

ten weten, om dat ik Monf', de Labadie mijn Broeder noem. Dewijl hy my in derdaad, drievoudiglijk een Broeder is, gelijk als my alle de genaamde Christenen zijn. Want alle de menschen hebben eenen algemeen en Vader, die haar geschapen heeft: en fy hebben ook een felfde Vader, dat Adam is :

van wiens Zaad dat alle Mannen en Vrouwen voortgekomen zijn, en alfoo zijn fy waarlijk, naar het vleefch , ook alle Broeders en Sufters : en naar den geeft, zijnfe alle Broeders en Sufters in Jefu Christo, door den Doop. En

al is 't fake datter goede en quade in de Christenheit zijn , foo noemen fy nochtans malkander Chriftelijke Broeders, wanneer fy door een felfde Doop gedoopt, en onder de felfde leering en geloof zijn. Invoege dat ik niet be hoorde berispt te worden , over dat ik Monf. de Labadie mijn Broederge noemt heb ; nademaal hy waarlijk mijn Broeder is, door die voornoemde

drie Hooft-puncten: gelijk ook zijn alle die gene die belijdenis van het Chri ftelijk Geloof en religie doen. Maar uit oorfaak dat gemeenlijk, die van Cal vins reformatie, alle die van andere religies zijn, haten, foo heeft dien Ber kendaal gedacht, dat ik Labadie ook haten moest, in geval ik onder fijn religie CiCl


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

45

der Calvinisten niet was. Maar hybedriegt fig; want ik haat niet anders, dan de zonde. Alle menschen zijn my even lief, als zijnde alle naar het evenbeeld

Gods geschapen en in die hoedanigheit bemin ik hun. Maar niet om dat fy de naam van Calvins, of Rooms dragen; dewijl dat defe namen niets doen

tot hare zaligheit. Het is my genoeg, om hun een byfondere genegentheid toe te dragen, als ik weet dat fy haken naar de Chriftelijke Volmaaktheit: dit is het, dat ik hooger achte, dan alle de eeren en rijkdommen defer we reld. Want een waar Chriften te wefen, dat is te heerschen over fig felfs, en over alle dingen: en hy die alle fijn herts-tochten onderdanig gemaakt heeft, is machtiger dan een Koning 88. Maar nochtans wil ik mijn Relige niet loochenen, en defen Berkendaal

in twijfel laten, of ik onder de Roomsche Kerk of onder die van Calvinue ben, in dewelke Labadie is: al of fchoon het maar twijfelingen zijn, gefmeed in d'inbeelding van Berkendaal. En dewijl hy fegt, dat hy byna alle mijn Schrif

ten gelefen heeft, foo kan hy genoeg gemerkt hebben, dat ik onder de Room fche Kerckben; nadien ik in verscheide plaatsen verklaar, dat ik geboren ben in de Roomsche Kerck; en die niet veranderen wil, om een andere Relige aan te nemen. Want ik houde haar, voor d'Oude Moeder, waar uit alle d'andere

Religes gesproten zijn, die men nu in de Christenheit fiet. Niemand kan my dat ontkennen. --

ope stijgiftenen beïjoo:benficijniet te berbtelen/ om be btrftijeibenijeit bet opi' nien of uptuutnúigt Jl?tbûtlen.

89. Maar de scheuringen en verdeeltheden, hebben den haat onder de Chri ftenen foo groot gemaakt, dat fy d'een d'ander niet meer verdragen kon nen. En foo haalt als een Calvin, van een Rooms-gefinde spreken hoort, foo verwerpt hy die, als een Afgoden-dienaar: en wanneer een Rooms-gefin de spreken hoord, van een Calvin, foo verwerpt hy die, als een verdoemde ziel. Want de Rooms-gefinden houden 't voor een artijkel des geloofs, dat buyten de Roomfche Kerk geen Zaligheit is. Siet daar, hoedanig denhaat fich in de Christenheit ingedrongen heeft, door middel van die verdeelthe den, en verschillende namen der Christenen. Het welk al ten tijde der Apo

stelen begon: waarover den H. Paulus haar bestrafte, hun feggende: (5) Chri- () 1cor. ftus, is die verdeelt onder u, dat den eenenfegt: ik ben van Apollo, en d'ander; van i.v. 13. Sephas, of van Paulus : is Paulus voor u geforven &c. Hoe veel te meer be hoorden nu de Predikers, de Christenen te bestraffen, over dat fy in foo ve lerley Secten verdeelt zijn, en dat den eene fig noemt, Calvinifch, Lutherifch &c. Maar het fou, om fulks te doen, moeten weten, dat defe Herders nu denfel

ven geeft hadden, die d'Apostelen gehad hebben: het welk hun ontbreken de, foo koesteren fy die verdeeltheden, in plaats van die te bestraffen; en F 3

VCR


46

Het Getuigenis der WAARHEY T.

versterken het Volk in hare affcheidingen, in plaats dat fy trachten fonden, hun te vereenigen. Van de jeugt op, planten fy den Haat in de herten der (t) 1.Cor. 5-V. I 2,

Kinderen, tegen de gene die niet van hare Gemeente zijn, hun byfonderlijk voor predikende, de gebreken van andere, (*) in plaats van hun hare eigen Zonden te doen fien. Dit is het gene dat defen Berkendaal ook tracht te doen, tenuwen aanfien, mijn Kind. Hy weet, dat men u, van der Wiegh aan, in den geeft gedrukt heeft, dat de Rooms- gefinden , Afgodendienaren zijn. Daarom maakt hy nu, door fijn Pasquil, u weder indachtig; bat men mcl uwcet/ maarom men beïoomfcbeiterh berlaten beeft. Gelijk als of hy feg

gen wilde, om bat fp 2tfgobcnbienaars zijn. Vreefende of gy by : door my mogt vervoert worden, om u te begeven tot de Roomfche Kerk. Het welk in de herten van alle die Predikers een groote fmert baren fou; dewelke lie

ver haar eigen Heyl verliefenfouden, dan een menfch uit haar gehoorfaamheit te misten. En fy fouden noch meer bedroeft zijn, wanneer gy de Roomfche kerk volgde, dan eenig ander Religie. Om dat fy de Roomfche Kerk, meer

dan eenige andere haten ; nadien dat fy absolutelijk de Rooms-gefinden, voor Afgodendienaars houden. Seggende, dat fy de Beelden aanbidden: Het gene valfch is. fºtt (g ge-oo:looft / fitfj ban alle foffelijltzmibbelen te Utbienen bie omg aan €50b en aan bt nlibûtltn onftt 19ttlOffing UUtn Utntlitn. ààan een onbtra mettliclijftt 3tfgoÜerp,

90. Want daar is niemendfoo fimpel van verstant, in de geheele Roomfche kerk, die steenen of houten , Gout, Silver, of andere fteffen fou willen -aanbidden waar van die Beelden gemaakt zijn. Een iegelijk weet feer wel, dat het niet dan vertooningen der gepasseerde dingen zijn; dewelke uitgeschil dert of afgebeelt zijn, om de gedachtenis daar van te behouden: gelijk als

men bewaart de Conterfeytfels van fijn afgestorven Vrienden,

w: ge

dachtenis men eert.

91. “Ik weet wel, dat defen Berkendaalmy feggenfal, dat de Roomsgefin den, de Beelden eere aandoen, en voor defelve nederknielen, om hare Ge

beden te spreeken. Het gene warachtig is: Doch het zijn geenfins de Beelden, die fy aanbidden of eeren; maar alleenlijk, het gene die Beelden vertoonen.

By exempel: als men eerbiedigheit bewijst, of neder knielt om God te bid

den, voor een Cruyfefix: dat helpt de memorie, om fich indachtig te ma ken, dat Godfijnen Soon op aarden gefonden heeft, dewelke om onfent wil

le, aan een Kruys is opgehangen. Defe gedachtenis verwekt in ons, Liefde tot God, en een bewijs van dankbaarheit, voor dat hy ons foo feer bemind. heeft. Want wat voor quaat, mijn kind, kan daar in zijn ? Is het niet goet, fich indagtig te maken, het gene God voor ons gedaan heeft? En aangefien

dat onfe geeft foo dikwils verstrooyt en afgedwaait is, van die gedachtenis, -

onder


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

47

onderd'aardfche bekommerniffen; is het dan niet goet, dat wy eenig figuur of Afbeeldfel voor onfe oogen hebben, om ons de goede dingen indachtig te ma ken, byfonderlijk als wy God willen bidden? Dat is een feer goet middel, om onfe gedachten by-een te verfamelen, die foo verfpreyt zijn in de wereldfche befigheden? Want de voorwerpen, bewegen de finnen en de krachten der zie

le; dewijl de oogen, de vengsters van ons hert zijn ; waar door de goede of quade gedachten inkomen. Want wanneer men aandachtig op een oneerlijke Schildery fiet, feer lichtelijk falmen fich tot geylheit bewogen vinden. Waar om fou men fig dan niet mogen bedienen, met Beelden om onfe herten tot de

Liefde Godste bewegen, als middelen om onfe fwakheyt te hulp te komen; op dat men de Goddelijke geheymniffen gedenkenfou? 92. Dit is een feer quade opvatting, van die Calviniften, dewelke niet willen, dat men fig van Beelden bedient in de Kerken, om God aan te bidden. Daar ondertuffchen fy hare Bybels wel in de Kerck dragen, die meenigmaal de Vrouwen met goude offilvere kettingen om den arm hebben hangen, of die met fijde bekleeden, om de felve te verรงieren. Het welk een veel grooter Af godery is, dan dat men eenig Godvruchtig beeld in de Kerck hangen heeft: het welk Bybels zijn, die beter de Goddelijke Geschiedeniffen vertoonen,

dan de gedrukte Boeken doen, die een iegelijk niet lefen kan, gelijk alle men fchen een Beelt konnen aanschouwen, dat voor hare oogen is. Welke Beel den veel beter van Goddelijke Mifterijen te verstaan geven, dan men die in de Bybel leeft. . En men fal veel eer verstaan, hoedanig Jesus Christus voor ons gestorven is, wanneer men een Crufifix fiet, dan men dat begrijpen fal, als

men in de Bybel leest, dat hy aan een Kruys is opgehangen geweest, tuffchen twee Moordenaars. Uit oorsaak dat men vele omstandigheden moet beschrij

ven, vooraleer men foe veel weten kan, als men in een oogenblik fiet, in een wel-afgebeelde Schildery, van alles wat gefchied is. Invoegen dat het geen

Afgodery weten kan, dat men Beelden voor fijn oogen heeft. . Maar in tegen deel is dat een feer goet en heylfaam middel, om God met aandacht wel te bid den. En het is ook geoorlooft, de Beelden eere aan te doen, om de geheuge nis der dingen die fy vertoonen: gelijk als een Minnaar kust en eert het afbeeld fel van fijn Beminde, wanneer hy dat in fijn kamer heeft, of elders daar hy dat fien kan. Hy bewijst aan dat uitwendig afbeeldfel, de Liefde en achting die hytoedraagt, aan 't gene dat dit afbeeldfel vertoont. En men houdfulks niet

voor een Afgodery, gelijkdese Calviniften voor Afgoderywillen houden, d'eer biedigheit foodie van de Roomfche Kerck toedragen, aan het afbeeldfel van Jefus Christus, of andere gelijkeniffen van fommige Godvruchtige dingen. 93. Waar in fy groot ongelijk hebben.

En noch meer, in dat fy hare

Christelijke Broeders haten, om foodanige beufelingen: achterlatende de be velen van Jesus Christus, die gefeyt heeft: (u) Bemind g) malkander; daar aan (a)Joh.

falnenkamm, datgy mijne Difcipelen zijt, Enfy volgen valscheen ingebeelde din- :v.342 gen 53


Het Getuigenis der WAAR HEY r.

48

gen na: gelijk als zijn, te geloven dat men en Afgodendienaar is, om dat men Afbeeldfels aan de Muuren der Kercken, of in fijn huis hangen heeft.

Het

gene niet waarachtig is. Want foomen eenige Afgoden fou willen vinden, men moest die veel eer gaan foecken in de huifen der Calviniften, dan in der Catholike Kerken. Dewijl ik in Holland vele menschen heb gefien, meerder haren Huisraat en huifen aanbidden, dan die gene die Afgodendienaars zijn,

hare Afgoden aanbidden, en meerder hare Rijkdommen en vermakelijkheden; dan de Heydenen hare gouden of filvere goden, doen. In voegen dat fy niet behooren, die van de Roomfche Kerck, voor Afgodendienaren te achten; de

wijl dat fy Calvinisten het meer zijn, dan fy. Want ik heb in de Stadt Am fterdam gefien, dat de dienstmaagden, de vloerfteenen eerst met Speck, en daarna met witte doecken vreven, kruipende op hare beide knien: daar onder tuffchen die felve Luiden feyden, dat de Rooms-gefinden, Afgodendienaars van hare Kerken waren. En fy fagen niet in, dat fyfulks felfs waren van ha ren Huisraat en huyfen, die fy foo waardig achtede, dat fy hun, geduerende den wintertijt, fig daarvan niet derfden bedienen, : die vuyltema

ken. En om defe oorsaak, foo verlaten aldaar vele eerbare huisgefinden, ha re huifen des winters, en nemen haar woonplaats, in des felfs kelders, op dat

fy het geheele huis, geduerende de winter, wel net fouden bewaren. En die arme Schepfels fien niet, dat fulks een Afgodery is; alhoewel die felve veel grooter is, dan alle de gene die men hun heeft doen gelooven dat die van de Roomfche Kerckbegaan. Dewijl dat in haar, gants geen fchijn van Afgodery is: want een iegelijk van haar, foufijne Beelden wel stukken breken of verbran den, wanneer men haar de waarde der Schilderijen of Beelden die fy eeren, wilde betalen, mits dat men fulks niet begeerde, tot verachting van 't gene die Beelden vertoonen.

&Dat beĂŻjupbengbaagftije Ieeting het j:)gebeftinatic fcĂ?jabelijft ig.

94. Siet daar, hoedanig die gereformeerde, ten onrecht, quade indruk kingen aan het Volk geven, van hare Christelijke Broeders; ten einde fy mal kander haten fouden, en het Volk aan hun trekken. Seggende, dat fy d'Uit verkoornen, en de ware Kerk zijn. Het gene niet warachtig zijn kan, foo

lang als fy niet omhelsen, d'Evangelische Leering, en defelve in 't werk stellen. Want alle die fchoone woorden die fy fpreken, van ware Christenen, ge

reformeerde en wederboornemenfchen te zijn, fonder dat in der daat te wefen; zijn niet den geveynstheden, die Jesus Christus foo feer bestraft heeft, in de Pharifeen van fijnen tijt: en hyfou die noch meerder bestraffen, indien hy nu onder defe Predikers quam. Hy fou met reden, haar mogen noemen, (x) gewitte van binnen voldootsbeenderenzijn. Dewijl dat hy,

(x) Matt. Graven, die 23 v. 27.

::

die het gelooffonder deffelfs werken heeft,een doot lichaam is. Want tefeggen: 1

w


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 49 ik ben een waar Christen, en nergens in te volgen, de leering en de werken van

Jefus Christus, die begaat een leugen. En te feggen: ik geloof, dat Jefus Chri Jtus alles voor ons voldaan heeft, fonder dat men hem navolgt ; dat is niet dan een doot geloof. En te feggen ik ben gepredestineert, daar men ondertuffchen fijn verdorven natuur volgt, die tot allerley quaatneygt; dat is een bedriegery,waar voor een iegelijk fig wel moet wagten. . En indien ik met Pafquin spreken wou, (gelijk Berkendaal gedaan heeft) ik fou hem vragen, of foodanige Calvinisten, ter zaligheit gepredestineert zijn? Hy fou my fekerlijk antwoorden: Neen: en fulksbewijfen, door alle hare bedrijven.

-

95. Maar ik wil geen Pafquillantin zijn; doch ik feg, volgens de Lichten die God my geeft, dat foodaanige Leeringen, gelijk als defe Calvinisten voort brengen, feer godloos zijn, en de deur openen tot allerley foorten van zonden. Want den genen die Zalig worden fou, die mag fig welden vrijen toom geven; dewijl dat, wat hy ook doet, hy eindelijk Zalig worden zal. En den genen die Verdoemt moet zijn, mag ook wel allerhande Zonden begaan; nadien of hy fchoon, allerley goet deed, hynochtans niet Zalig worden kan. Het welk

grouwelijk is voor goeden en quaden. En ik weet niet hoe het mogelijk is, dat een eenig mensch van verstand, een diergelijk gevoelen aannemen kan, ge lijk als de Calvinisten bybrengen. Nadien men door een natuurlijke reden fien kan, dat het felve ftoot tegen de Goetheit, Waarheit, en Rechtveerdig

heyt Gods.

Want door fijn Goetheit (y) roept hy alle menfchen ter Zaligheit; en

) 1T:

door fijn Waarheit, (z) belooft hy, dat foo wanneer den Zondaarfig bekeert, hyhem & : :

in Barmhartigheyt aanneemt, en door fijn Rechtveerdigheit, (a) (ookamby, het een (*) Ezee deelder menfchen niet Zaligmaken, en d'andere Verdoemen, die alle even gelijk in Adam 33 v; 14 ezondigt hebben. Defe Regels gaan foo vast, dat niemand die in twijfel trek- : :

: kan, fonder God te lafteren.

Hierom is 't dat ik met meerder fondement :: feggen kan, dan defe Calvinisten van mijne Schriften feggen: dat men hare 12.

Schriften niet lefen mag; om dat defelve niet nuttelijk, noch warachtig zijn, maar vervult met feer :: leeringen: waar voor ik idereen rade, fig te wagten; nadien dat defelve met Heilige woorden bedekt zijnde, fy haar fe nij: verborgen dragen, om daarmede de zielen te vergiftigen die defelve fullen volgen.

J!Utreem moet op zijn om bemibbelen aan te baarden biefjem tot Got boeren/ of niet. 25ep20euing Uan geeftelijke 13aberg of J|12ozberg.

96. Gy zijt altoos vry, mijn kind, om daar in te doen 't gene u belieft.

Maar om den beste keur te doen, foo moet men de geesten onderfoecken, ge lijk de Schriftuurfegt, (b) om te weten of die van God, of van den Duivelzijn. En (b) Joh gy hebt nu omgang met uwe Predikers gehad, en ook met my. Befiet nu, 4: "" door uw ervarentheit, wat geeft de beste is: die gene die de Predikers bestierd; of wel die mygestierd; ende en zijt niet wreed aan ufelfs: verkiest het : G


. Het Getuigenis der WAARHEYT.

5o

dewijl gytuffchen de twee partyen gestelt zijt. Nochtans altijdt met dit on - derscheid , van dat die Predikers u willen hebben door geweld en drey gingen: en ik wil u niet anders hebben, dan met volle toestemming van uw wil. Want ik foek niemand, verwachtende alleenlijk te helpen, die gene

die fig gewilliglijk fullen aanbieden. En wanneer fy begeeren fig van mytebe geven, ik laat hun alfoo vrijelijk weggaan, als ik haar heb laten komen, Op (*) Eccl.

dat een iegelijk altoos blijft in de vryheit, daar in hem God geschapen heeft.

1 5. V. I4. tot 17.

Dewelke geen Tiran is, om de menschen te willen dwingen, na dat hy haar (c) vry heeft geschapen. :

97. Maar het schijnt, dat Berkendaal defe Regel, die van God ingestelt is; door geweld dwingen wil, dat gy wederkeeren foud in uwe Kerk tot Altena, nadat hy u daar uitgejaagt heeft, om dat gy mijne Schriften leeft en acht. Het

is te vreefen; dat fyu fulks nu noch wel meerder beletten fouden, indien gy wederby haar keerde: en fyfouden u ook wel dwingen, tot een nieuwe belij denis des geloofs van hare Relige. Het genegy nu met een goede confcientie

niet doen kond, nadat gy de Waarheit en ook de doolingen foo veler dingen ge kend hebt. En het kan u ook niet heylfaam zijn, dat gy weder keert, by menschen die u de middelen uwer Zaligheit ontnemen willen; met u te beï. rooven van Schriften, die foofeer uw ziel verlicht hebben. Door welke Lich ten gy gewaar geworden zijt noch geen waar Chriften te wefen, u hebbende de

begeerte gegeven, om er een te worden. Dat is veel gewonnen, voor den

kleinen rijt dat gy mijne Schriften gekend hebt. Houd dien verborgen schat in waarde: hy is aan al de wereld niet ontdekt. Dit is dien ( d) Parel van, grooten prijs; om dewelke te koopen, men alles moet verkoopen dat men 73. V. 44. heeft, want daar en is niet foo kostelijk, dat by hare waarde kan vergeleken.

(d) Matt.

worden.

-

-

HDat jet is 1 taber of II?oeber bet gij?iftencn tt 5ijn, en batb Hutwething. Up geboïg falùJenfien luie fulltgig of niet.

-

98. Maar uwe Predikers hebben defelve noch niet ontdekt: daarom is 't dat fy die onder de voeten treden, fonder dat te kennen. En fyfpotten, met dat ik gefeyt heb : Mo E D E R der CH R 1 s T EN EN te vefen : nemende fulks voor een laatdunkentheit, of grootachting mijns felfs. Gelijk als de (e) Joh. 5.

:

Pharifeen (e) tegen Christus leiden, dat hy fig groot achte, met te feggen, de So o N Go D s te zijn: alhoewel hy nochtans de waarheit fprak, Cap. 8.v. 5 3 gelijk hy hun antwoorde, feggende: (f) Ik draag getuigmis van mijn felven, maar

v. 1 8. en

(f)Joh.8 V. 14.

nochtans is mijn getuignis waarachtig. Ik heb hier voortijts foo vele redenen ge fchreven, om uit te leggen het word, van Moeder der ware Chriftenen, dat het my overtollig fchijnen fou, hier meer daar van te feggen. Want gy felfs kond

wel getuigen, of ik Moeder der Chriften ben, wanneer gy, door het middel mij ner Leering, een waar Chriften fult geworden zijn. En als dan fal ik u -

IIlQ


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

51

mogen feggen, dat ik u gebaard heb ; gelijk (g) den H. Paulus van fijn (g)! Cor Discipelen feyde. De fpotteryen van uwe Predikers , fullen u als dan niet*" *** ontrooven de voordeelen die gy in uw zielfult bekomen hebben, door het

middel mijner Leering. De welke (h) de mijne niet is, maar die God my (h)Joh. onderwefen heeft. Maar als ik defe Predikers de waarheit feg, foo gelooven 7.v. 16. fy my niet: gelijk ook Jefus Christus (i) tegen de Pharifeen sprak. ,,Dit komt, (i)Joh. uit oorfaak dat fy gants geen kennifle van geestelijke dingen hebben , ende io v. 25. en verstaan felfs de natuurlijke dingen niet; nademaal Jesus Christus feyde te- ***

gens N 1 c o D E Mus. . (l) Ik fpreek u van natuurlijke dingen, en gy verftaat (!)Joh. 3. my niet; hoe foudgy my dan komen verftaan, als ik u van geeftelijke dingen fprack? , "" 99. En ik fie dat nu defe Predikers noch veel onwetender zijn , in

geestelijke dingen , dan doenmaals de Pharifeen waren : dewijl fy niet verstaan , datter een geeftelijke, alfoo wel als een natuurlijke voort-tee ling is , dewelcke door het middel der menfchen voortgebracht word.

En gelijk de natuurlijke menschen , haars gelijke baren, alfoo ook bren gen de geestelijke menschen haars gelijk voort. Hierom is 't dat God,

AB RA HA M , den (m) Vader der geloovigen noemde : om dat fijn geloof (")Ro". en rechtveerdigheit, d'oorfaak geweest was, dat vele in't geloof geleeft, en : rechtveerdigheit geoefent hebben. In voegen dat het exempel van Abraham, " ware geloovigen gebaart heeft, en hy tot een rechte Titel, haar Vader mogt genoemt worden, door Godfelfs. En ook den H. Apostel Paulus, een we dergeboren menfch in den geeft Jefu Christi zijnde, heeft door fijn werken en Leering , vele zielen tot God gebaart : dewelke naar fijn voorbeeld, het

kleed van den Ouden Adam, of dat van het verdorven vleefch afgeleyt heb ben, om dat van den Nieuwen Adam, die Jefus Christus is, aan te doen. En om die oorfaak mocht den H. Paulus met waarheit feggen, dat hy die men fchen gebaard had. Nu, indien tegenwoordig, door de Lichten die God my geeft, ik eenige zielen van d'idelheit der wereld, tot de Waarheit Gods be keerde: fou ik dan ook niet mogengenoemt worden, haar Moeder, met meer der volmaaktheyt, dan of ik hun naar het vleefch gebaard had: nadien ik haar

fou voortgebracht hebben tot het Eeuwig gelukfalig Leven. Waar de natuur lijke voort-teeling, niet anders dan voor den ellendigen tijt van dit korte leven is : daar ondertuffchen niemand een Vrouw bestraffen fal, die fig Moeder noemt, over de kinderen die fy gebaart heeft, naar den vleefche. En men fou't voor een misdaat houden, indien foodanige kinders, niet voor Moeder

wilden erkennen, die hun voortgebracht heeft. Alhoewel fy foo veel niet kan gedaan hebben, tot de formering van het lichaam harer kinderen, als een

geeftelijke Moeder doet, tot de volmaaktheit der zielen van hare geestelijke kinderen. En alfoo behoort een geestelijke Vrouw veel eer Moeder genoemt te worden, dan een natuurlijke Vrouw.

-

1oo. Maar die geleerde willen defe Taal niet verstaan ; om dat fy wil G 2

-

len,


52 .

. . . . Het Getuigenis der WAARHEY r.

't

len, dat niemand geeftelijke kinderen voortbrengt, dan fy. Daarom hebben my verscheide Predikanten over dit woord van Moeder der ware Geloovigen

.. -

berifpt: my vragende (gelijk men aan Jefus Christus deed) wat ik van mijn felfs maak ; meenende dat ik my defe naam toe-eigen, door idele eer, of

*. .

grootachting mijns felfs. Nademaal fy een foodanige Titel niet dragen kon nen, fonder laatdunkendheit en hoogmoet: en alfoo denken fy, dat ik hun gelijk ben in dit stuk. Waar in fy fig grootelijk bedriegen. Want indien ik de Ge - nadens van God, aan mijn felfs toeschreef, ik fou die terstont verliefen, en

;

€ als een onvruchtbare Moeder fekerlijk sterven, fonder eenige Vrucht voort te “ brengen. Maar wanneer men de Boomen uitfpruiten fiet, foo fegt men ,

dat de Somer naby is. Alfoo ook kan men nu met waarheit feggen, dat de Tijt mijner vruchtbaarheit nadert, dewijl men tegenwoordig foo vele menschen fiet waarin de knoppen van begeerte uitfpruyten om ware Christenen te wor

den. Defe fullen hier na, bloemen der Deugden dragen, en eindelijk vruch ten der ware Chriftelijke Volmaaktheit voortbrengen. En als dan fullen fy vol

gens haar beurte, ook fpotten met die geleerde Predikers, die fig het hooft, door studeren, gebroken hebben; en hare keel, door hard fchreeuwen ge

quetst, op dat fy geeftelijke kindersfoude hebben mogen baren, fonder dat fy ooyt een eenig aan den dag gebracht hebben. Om dat alle hare wetenschap,

menfchelijk is, en alle hare woorden ydel zijn, foo moet alles in de wind weg vliegen, ende het kan gants geen werkingen in de zielen doen: om dat fy aan

andere niet geven konnen, 'tgene fy felfs niet besitten. De Vruchten van den H. Geeft, zijn haar niet bekend, en noch veel minder hebben fy het gebruyk der felve. Hoe dan, fouden fy die in de herten van andere konnen planten. En om de waarheit aan te hooren, foo moeten fy lijden, dat men haar on vruchtbare Vaders; en my, Moeder der Chriftenen noemt.

©e cijiifenen 5ebben qualijk gebaan/ batín beronachtfamenbetenpaatijeit noob5aftelijk tot jarell)cbetgeboogte / fitfj tot strijdige berbeettijchen jella ben begcuen / utriatenne be gocbe liegelg en uitbuentigt 9;nonnantien:

:

maar met efp jet gotUt tucg genomen jeüben / baat b'eenboubige ban goeben unillen lignüente tecijt getalten/ al ig 't Jat be @uaatunillige fullig nuigU:uiktlt,

101. Maar indien fy de ooren toestoppen voor de waarheit, foo moeten fy in blijven: dewijl fy van defe zijn, die Jefus Christus fegt, (n) :v.: dat fy oogen hebben, ende en fien niet; en ooren hebben, en niet hooren. En meenende (*) Joh klaarfiende te weten, zijn fygants blind. En indien fy bekenden, (o) dat fy

(n) Matt. hare dolingen

::" blind zijn: foo fouden 5 klaar fien: maar om dat fy feggen, my fen, daarom zijn fy blind. Het gene Jefiis Christus klaarlijk gefproken heeft, van de huidenfdaag

fche geleerden, die hare verblindheden niet kennen willen; maar versterken fig, om te bewijfen, dat fy klaatsiende zijn, ende willen geenfins ": -

-

IIl Cl--


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

5;

blindheden bekennen. En al hoewel God fijn (p) Lichtfend, in het mid- @Joh' den der duisternisten, foobeminnen fy nochtans meer hare duisternillen, dan *" dat Licht: het welk fy verwerpen en verachten, om te mogen gekleeft blij ven aan hare Secten of Religes: dewelke uitgevonden zijn van menschen, al foo blind als fy felfs: daar ondertuffchen fy die meer achten, dan het Licht van den H. Geest; het welke fy alleenlijk niet willen aanschouwen. Want foo

het u gedenkt, mijn Kind, dat Monfr. Fontein, Predikant tot Altena, u gefeyt heeft, eer hy mijne Schriften gelefen had, dat defelve vol dolingen wa ren, en dat gy foud vervoert worden , met mijne Leering te volgen, met noch veel andere lasteringen en verachtingen meer die hy tegen my deed , voor al eer dat hy wift , wat mijne Leering inhield. Soo betoont dat ge

noeg , dat fy volkomentlijk gerefolveert zijn, in hare Duisterniffen te blijven : en dat fy die meer achten, dan het Licht; nademaal dat fy, fonder het felve te willen aanschouwen, roepen: doet het weg, doet het weg van onfe oogen, wy willen dat niet fien. En alhoewel fy naderhand gevraagt hebben, om mijne Schriften te mogen fien; foo hebben fy dat niet gedaan, om het Licht der Waatheit Gods daar in te foecken; maar om eenige quade dingen te mogen vinden. Ten einde om ook door dat middel, te mogen ver nielen al het goede dat fy in mijn fchriften vinden fouden. En hebbende niets ge vonden, om wat tegen te feggen, foo hebben fy aan dien Berkendaal last gege ven, my te schelden door gekkernyen, op dat de ernstige Schriften niet foo feerfouden keeren tot harer fchande. Want fy zijn volkomentlijk gerefolveert, in hare duisterniffen te blijven, en daar in een iegelijk tot haar gevolg te trec-. ken. Gelijk ook alle d'andere Religes doen: ider een tracht maar tot fig te ha len. En indien ik my in de kerk defer Calvinisten begeven wilde, en hare do

lingen toestemmen, buiten twijfel dat fy my alfoofeerfouden prijfen, als fy my nu verachten; om dat ikhet Licht Gods volgen wil. Uit oorfaak dat fy hare

Duiftermiffen meer achten, dan dit Licht: gelijk als Jesus Christus ons voorfeyt heeft.

-

102. Syfeggen, dat het de Papiften zijn, die in Duisternis wandelen, en dat fy in het Licht gaan. Het gene wel ongerijmt is; dewijl dat al het ware Licht dat fy hebben, getrocken is uit de Roomfche Kerk; aangefien fy de Moe der-kerk is, afkomstig van JefusChristus en fijn Apostelen. Defe Moeder heeft

hun geleert, de twaalf Artikelen des Geloofs, de Tien Geboden Gods, het Vader-Ons, het oude en nieuwe Testament. Alle die dingen zijn uit de Room

fche kerk voortgekomen; dewijl fy d'eenige algemeene Christen-kerk geweest is; en dat alle die Inftelders der verscheide Religes, uit haar voort gesproten zijn, en dat fy Pastoors en Priesters van die oude Moeder zijn geweest. En in dien defelve hun geen goede dingen onderwefen had, fyfouden niet meer in faken van Religie geweten hebben, dan de Heydenen. Soo dat het niet wa

rachtig zijn kan, dat de Calvinisten klaarfiender weten fouden, dan da G 3

Roomfch

ĂŠ


54.

Het Getuigenis der WAARHEY T.

Roomsch-gefinden, in de grontftucken des Christendoms. Nadien dat al de Christenen in 't gemeen, uit de Roomfche Kerk voorgekomen zijn, en van haar de Puncten der Chriftelijke Religie geleert hebben. Het welk niemand

loochenen kan. Maar fommige fouden my wel feggen , dat de kinderen van die Moeder-Kerk, klaarfiender dan haar Moeder geweest zijn: gelijk het fomtijts gebeurt, dat een Difcipel wijfer word, dan fijn Meester. Maar dat heeft gants geen fchijn van waarheit, ten aanfien van de Moeder-kerk en hare kinderen, noch ook niet ten aanfien van de Discipel ende fijn Meester. Men vind wel discipelen die fcherpfinniger van geeft zijn, dan haar Meester, en die wel eenige behendige gedaanteniflen of toevallen uitvinden, in het werk

dat fy leeren; dewelke haar Meester juist niet geweten heeft. Maar het ge beurt nooyt in de wefentheit van het werk, dat den Difcipel wijfer is, dan de Meester: of andersfouden difcipel, Meester geworden zijn; en de Meester, Difcipel van den geenen die hy onderwefen heeft, ende en fou fijn Meester niet meer zijn. My dunkt, dat defe Calvinisten even defgelijks feggen willen, en dat, na dat fy toegestemt hebben, dat haren Herstelder of Inftelder Cal vin, in de Roomfche Kerck geleert had , het Geloof, het Vader-ons, de Geboden Gods , en de Bybel met veel meer andere goede dingen. Hy daar

en boven ook vele quade dingen in fijn Moeder-Kerk ontdekt heeft: en dat hy om die oorsaak haar verlaten heeft, om hare misbruyken en dolingen te her ftellen. Het gene wel geredenkavelt is, van die Gereformeerden: maar men moet ondertaften, of haar redenen warachtig zijn. (4) Matt. 7. W. I 6.

103. En dewijl men altoosden (q) Werkman, aan fijne werken kend; foo moet men infien, ofCalvin beter werken gedaan heeft, nadat hy fijn Moeder kerk verlaten had, dan tertijt als hy by haar was. Het staat aan te merken, dat

hy in de Roomsche Kerk een Priester of Monnik was: welke Priesters en Mo niken, gantfchelijk tot den Dienst Gods opgeofferde-menfchen zijn, en het meeftendeel van den nacht doorbrengen, met bidden en Pfalm-fingen.

Het

welk Calvin fekerlijk ook gedaan heeft, foo lang als hy onder de Roomsche Kerk was. En alle de Priesters en Religeufen van : oude Moeder, doen

gewilliglijk openbare beloften aan God, van Kuyfcheyt en Gehoorfaamheyt. Het gene Calvin verplicht geweest is, naar te komen alle den tijt dat hy onder fijn Moeder-Kerk was. Want indien hy anders had, hy fou gestraft en gekaftijd geworden zijn; dewijl hy ergernis fou veroorfaakt hebben, aan

:

foo grooten getal menschen, die daar tegenwoordig waren, toen hy vrijwil (r)Num. O. V. 2.

lig fijne beloften aan Godfwoer. Welke beloften (r) men altoos verplicht is naar te komen. Want nadien men wel gehouden is, naar te komen de belof

:: 5.v. ten die men aan de menschen doet; foodanig dat indien men aan fijns gelij 4,5. en 6. ke, niet geeft het gene men hem belooft heeft ; hy een Dief is: hoe veel

te meer moet men dan aan God geven, 't gene men hem vrywillig belooft heeft ? Ik feg, vrywillig , om dat niemand in de Roomfche Kerk gedwongen is, fig


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 55 fig Priester of Religieus te doen maken; idereen is vry, om te trouwen, of om foodanigen staat of Ordre aan te nemen, als hy verkiefen wil. Maar na dat men eenig eerbare Staat verkoren heeft, met rijpe overweging, en dat men daar van een Solemneele kenbare belijdt... eedaan heeft, foo is men als dan

verplicht, die te houden; dewijl het vrywillige beloften zijn. Byfonderlijk die de Priesters en Religieufen of Monnikken doen.

Aan dewelke men altoos

openbaarlijk vraagt, vooraleer men haar tot de geestelijke staat onder belof ten van haren Eed, aanneemt.

Of niemand hun, om fulks te doen, aan

getrokken of bewoogen heeft: en offulx door haar vrije wil geschied. Daar op moeten fy, ja, antwoorden, indien fy Religeus worden willen; of anders fal men haar tot Eedfwering niet toelaten. En met foo veel te meer omstandig

heden, als die beloften gedaan worden, foo veel te meer is men genootfaakt die te houden. En een Priester mag minder fijn beloften, die hy aan God ge daan heeft, veranderen, dan een Man, een andere Vrouw mag nemen, dewel

ke hy belooft heeft al fijn leven getroute blijven. Want de Houwelijken ge fchieden fomtijts met weinig overleg, of in foo jonge jaren en onwetendheit, dat men niet begrijpt, wat men doet, zijnde fomtijts daar van verrast en in gewikkelt, voor al eerdat men onderfocht heeft, wat men aanveerden gaat.

Maar de Priesters en Religieufen, hebben lange tijt om fig te bedenken: want fy moeten tot drie verscheide reifen heen en weer gaan om hare Orders te halen, en om onderfocht te worden. En de Religieufen hebben ten minsten een ge heel jaar tot beproeving, om fig wel te bedenken, en t'onderfoeken of fy be

quaam zijn, een foodanig manier van leven t'omhelfen, daar fy toe begeerig zijn, om hun door openbare Eede daar aan te verbinden. Welke Eeden of kenbare beloften, altoos in behoorlijken ouderdom gedaan worden. Want in

dien iemand foodanige belofte mecht gedaan hebben, fonder het volkomen gebruik fijner reden gehad te hebben; die beloften fouden verklaart worden van geender waarde te zijn. Soo dat dien Calvin fekerlijk verplicht geweest is, te houden de beloften van Kuysheit en onderdanigheyt, die hy aan God edaan heeft. En het is te gelooven, dat hy veel beter geleeft heeft voor

: perfoon,

eer hy fijn Moeder-Kerk verlaten had, dan naderhand. Aan

gefien dat hy toen den vollen toom aan al fijn finlijkheden gegeven heeft; ne mende een Vrouw, om de vermakelijkheden des vlees te genieten; na dat hy

opentlijk voor God en menschen, belooft heeft, te fullen leven in Onthou

ding en Kuyfcheit, alle de dagen fijns levens. En ook dat hy het jock der Ge hoorfaamheyt , 't geen hy mede belooft had, van fijn fchouders geworpen heeft, om in vryheit te leven en fijn vermakelijkheden te volgen. Gy kond, mijn kind, door alle die dingen afmeten en oordeelen, of Calvin in fijn per foon, beter geleeft heeft, na fijn Moeder de Kerk verlaten te hebben, dan h

gedaan heeft, als hy noch onder hare gehoorfaamheyt leefde. En ook fien, of den uytvinder van uwe Relige, de Roomfche Kerk verlaten heeft, om be


56

Het Getuigenis der WAARHEY r.

beter te gaan leven, dan hy gedaan heeft , by haar zijnde, 104. Gyfult my mogelijk feggen, dat offchoon hy voor fig felfs, geen voordeel mogt gedaan hebben, dat hy ten minste, voordeel aan het Volk ge daan heeft, hun toebrengende vele kennifle der dolingen en verslapping der Roomfche Kerck. Want gy zijt noch in dit geloof, dat Calvin veel licht ge had heeft, om de misslagen van anderen t'ontdekken. Het gene ik ook ge loof; nadien hy een goet natuurlijk oordeel, en een goede memory had; maar ik geloof niet, veel deugt had. En ik denk, dat hy veel beter

:

fou gedaan hebben, met fijn verstand en memorie te besteden, om fijn eigen gebreken t'ontdekken, die in groot getal waren. Want fulks fou hem veel heylfamer geweest zijn, dan aan andere t'openbaren, de misslagen der Room

fche Kerk: nadien men in der daat fiet, dat hy niet meer aan andere, dan aan fig felfs, voordeel gedaan heeft, door fijn Herstelling of nieuwe inftelling. Na demaal men defe Calvinis-gereformeerde, niet beter leven fiet, dan de Rooms catholijken; dewijl dat d'een foo wel als d'ander, van den Evangelischen Geeft

afgeweken zijn, en fy alle gemeenlijk naar het vlees en bloet leven, of vol gens de genegentheden der verdorven natuur. Het welk geen (5) Christenen mogen doen; dewijl dat een Chriften te weten, niets anders is, dan weder (:) Gal. 5. geboren te zijn in den Geeft Jefu Christi. Dit is het gene dat (t) een Chriften V. 24. (t) Rom. maakt; en niets anders. Want al offchoon Calvin veel boekken gefchreven 8.V. 9. heeft, en vele redens bygebracht, om de gebreken der Roomfche te bewijfen;

foo en heeft hy nochtans geen ware Christenen voortgebracht. En de gene die fijn leer en herstelling nagevolgt hebben, zijn alfoo onvolmaakt bevonden, na die Reformatie of herstelling, dan fy voorheen waren , ja noch meerder. Dewijl men in der daat fiet, dat fy neffens het quade, ook alle de goede din

gen in de Roomsche Kerk verlaten hebben, en niets behouden van de Chrifte lijke Godvruchtigheyt; niet meer voor het uytwendige, dan inwendige. 105. Want fyhouden gants niet van Waken, Vatten, Bidden, noch van

eenige andere goede werken; dewelke fy niet willen doen, vreefende hun felfs. te rechtveerdigen. En fy derven wel leven, fonder godvruchtigheyt, Gods dienst, of eenige Boete, gelijk de beesten en Heydens doen, die gants geen bekommernis van geeftelijke dingen hebben. Daar in tegendeel de Rooms catholiken, noch hare uytwendige Gods-dienstigheden behouden hebben, en verfamelen fig alle dagen in de Kerken, om God op hare knien aan te bidden; het gene de Godvruchtigheyt in 't hert verwekt; dewijl de voorwerpen, de fin nen bewegen. Men moet tot het Gebed bewogen worden, wanneer men foo

grooten getal menfchen in de Kerken vergadert fiet, alwaar een iegelijk in komt met eerbiedigheyt, om God aldaar te bidden, en idereen fig op de knien nederbuygt met de handen te famen, om alfoo een iegelijk in 't byfonder fijne gebeden te doen. Het welk nu bespot en veracht word, door defe Calvini

ften, die meer hare gemakken en tijtkorting achten, dan d'eere die men God adll


Vleefchelijke menfchen, verftaandegeeftelijke dingen niet. 57 aandoet; nadien fy gelooven beter te doen, met in haar kerken te komen,

fonder eerbiedigheit: gelijk als offy op een markt quamen, om te schreeuwen en te kijven om de beste plaats, gelijk men gemeenlijk in Holland doet. Dit gefchiet, op dat fy naar hun gemak fitten fouden, waar voor fy jaarlijks gelt betalen, een iegelijk naar denrang die hy houden wil: en daar fingen fy dan alle tegelijk met malkander, door vermaak, idereen om de beste item. Het

gene wel wijt is, van d'ingetogentheit die een iegelijk hebben kan, in 't ge bruik der Roomfche kerk: alwaar de godvruchtigste fig in d'alderverborgenste hoekskens begeven, om God in 't geheim te bidden : gelijk Jefus Christus

gefeyt heeft, (u) Dat men niet moet bidden als de Pharifeen, dewelke meende verhoort te worden, om de veelheit harer woorden: maar dat men God in 't verbergen bidden moet, en dat Godt in 't verborgen hun verhooren zal. 1o6. Ik heb my, in mijn jonkheit veel ter kerk begeven, om God aldaar te bidden; dewijl ik daar meer ingetogentheit vond, dan in mijn huis: alwaar men meenigmaal verstrooyt is, door het huisgefin en tijdelijke besigheden, of andere toevallende faken. En ik boog my neder op de knien, voor een Pilaar van de kerk; van waar ik weder na huis keerde, na dat ik 2 รก 3 uren daar ge weest was, fonder gefien te hebben die in de kerk waren, noch wat daar om

gegaan was. En wanneer iemand daarna fprak, van de kostelijke versierselen die hy daar had gefien, of de fchoone mufjk die hy daar had gehoord, foo kon ik daar niets van feggen,om geen acht geslagen te hebben,op die uiterlijke dingen, maar was in mijn inwendigheit ingetogen, om te weten, wat God my beval.

107. Maar defen Calvin heeft die byfondere gebeden die men in de kerken doet, veracht , byfonderlijk van op de knien te leggen voor een Beeld. Sulks houdende voor een Afgodery, al hoewel dat een eerbiedigheit aan God is, en een getuignis van groote Godvruchtigheit: aangefien dat God, aller eere waardig is, en daarom moet men hem bidden, op d'alder-eerbiedigfte manier dat wy konnen. En het gebruik van die landen is, dat men fig daar op de knien neder buigt, wanneer men d'aldergrootste eerbiedigheit bewijfen wil,

voor de Koningen der aarde. Waarom fou het dan niet geoorloft zijn, fig in de felfde poftuer te voegen, wanneer men God bidden wil; aan wien men meer eere fchuldig is, dan aan iets anders. Nu, wanneer men voor een beeld neder knielt, voor een fteen, of voor een hout, dat is al even het felve, wanneer

men van meening is, fig voor God neder te buygen. Want ik heb meenigmaal tot God gesproken, als ik voor een pylaar van de kerk neder geknielt lag. En ik heb een man gekend, die altoos nederknielde tegen den opgang der Sonne, En een ander, die fijnyverigfte gebeden deed, des avonds als hyvoor fijn Bed neder-knielde, Soumen daarom moeten feggen, dat alle die menfchen, Af godendienaars waren, of dat fy de Son, de pylaar van de kerk, of het Bed

aanbaden, waarop fy gingen ruften? Geenfins; Maar fy aanbaden den eeni

gen waren God, in geeft en waarheit. En om dat te doen, focht een iegelijk H

de


58 Het Getuigenis der WAAR HE Y T. de middelen die hy daar toe bequaamft oordeelden, om hare herten tot Cod

op te heffen. En den genen die fig meeft ingetogen vond voor een pilaar, hield fig daar dicht by: en hy die fig in meerder Godvruchtigheit bevond, tegen der Sonnen opgang; keerde fig daar heen : gelijk ook deed, den genen die fijn meeste aandacht vond, in voor fijn slaapplaats neder te bidden. Soumen daarom moeten feggen, dat alle die dingen verachtelijk zijn? Gelijk Calvin

gedaan heeft die het Gebed felfs verwierp, om de misbruik van desfelfs om ftandigheden, om te blijven fonder gebeden, offonder eerbiedigheit aan God in fijn gebeden ? Hy had wel mogen verachten , de misslagen der gene die gekleeft bleven aan defeuitwendige omstandigheden omtrent de gebeden, fon der dat fy het hert tot God opgeheven hadden. Maar niet het Gebed felfs; het welkfchijnt verbannen te wefen, uit de herten van defe Calvinisten, federt dat Calvin , met foo veel verachting daar van gesproken heeft, en dat foo

weinig aan fijn Discipelen bevolen heeft, als of het een faak was die niet juist nootzakelijk is dan in tijt van grooten noot. (x)Luc. 18.v. I. 1.Theff. 5.v. 17.

Daar ondertufchen den Apostel

ons fegt; (x) Dat men altoos bidden moet, en nooyt ophouden. 108. Maar mogelijk mag het zijn, dat Calvin moede was, van fijn dage lijksche Getijen te lefen, gelijk alle Priesters verplicht zijn geduerig te doen: dat het geduerig Gebed moet zijn 't gene Jefus Christus bevolen heeft. Het welk ook die voornoemde Getijen zijn fouden, indien defelve met aandacht

en Godvruchtigheit gefchiede. Maar het fchijnt dat Calvin fig liever van alles heeft willen ontlasten dan te leeren leren met godvruchtigheit. Nademaal fijn geeft nootfakelijk van de godvruchtigheit moest verstrooyt zijn als hy ftudeeren moest, om foo vele redenen uit te vinden, op dat hy fijne lengens

voor waarheden, mogt doen toestemmen. Ik geloof, dat hy wel nacht e dag gestudeert heeft, eer hy kon tewege brengen, dat foo veel menfchen hem blindelings navolgden. Want de dingen die hybybracht, waren niet geg ont

op de waarheit, noch ook niet op de reden felfs. Daarom moest hy fijn val fche Philosophie wel naau door pluyfen, om redenen uit te vinden die de ver ftanden der menfchen bedwelmden, hun doende gelooven, dat hy alle de

dolingen derRoomfche Kerck ontdekt had, en dat hy hun de rechte waatheit der faken aanwees.

Het welk hy niet gedaan heeft.

109. Want al offchoon hy de dolingen der Roomfche Kerck mogt gekend hebben, foo en heeft hy nochtans daarom den rechten weg der waarheit niet aan

gewefen; maar is van de eene doling, tot een veel grooter overgaan. En in dien hy mogt getoont hebben, dat de Roomfche Kerk, die de wettige Bruyt Gods was, in overlpel gevallen is, door het verlaten der Leering van haren

Bruydegom, dat Jefus Christus is. Soo heeft hy door fijn afwijking, een veel grooter Hoere gemaakt: begaande door fijn Reformatie of Herstelling, veel grover buitensporigheden van ongetrouwheit aan God , dan nooyt de Roomfche Kerk gedaan heeft. Dewelke noch nooyt van d'uitwendige God


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

59

Godvruchtigheden afgeweken heeft 5 gelijk als gedaan hebben, die van Calvins herstelling.

Dewelcke allerley foorten der goede wercken verachten;

en gelooven Zalig te fullen worden, door een enkel geloof, van dat Jefus Christus alles voor hun voldaan heeft. En fy fpotten met al het overige, willende goede Cler maken, en geld vergaderen om op haar gemak te leven, geloovende dat Jesus Christus haar knecht is, om alleen de fmerten harer Zonden te dragen: daar ondertuffehen fy hare welluften en vermaken ne finCin.

app motten bolborn aan olife fcljuïbigl)ent ban gotbt tuercken te boeit / bie “bon omgretijtueertiglijtst opstpt beo: fijn &#erechtigjept/ en niet om te berbfenen/ maar om bt 13rtbienften 3efu «Tij:4fti te genieten,

1 10. En noch bedekkenfy dit, met een godvruchtigen dekmantel,van dat fy niets fouden konnen verdienen: en daarom willen fy alles afwachten, door de verdiensten van Jefus Christus. Het welk, een vertrouwen in God, schijnt te weten, alhoewel het in der daat, een bedrog van den Duivel is. Dewelke

nooyt beter middel fou konnen uitvinden, om de menschen te doen leven in onachtfaamheyt van hare Zaligheit, dan hun defelve te doen verhopen, door d'eenige Verdiensten van Jelus Christus, nadien fulks eenigen fchijn van waarheit heeft. Want het isfeer waarachtig, dat nooyt iemand de zaligheit verdienen kan, alwaar 't fake dat Adam nimmer gefondigt had, noch ook niemand anders na hem. De Zaligheit, of het Eeuwig Leven, was van

al te grooten waarde, om met verdiensten der menfchen te konnen gekocht worden, al waar 't schoon dat fy in den staat der Onnoofelheit gebleven hadden. Alle hare verdiensten te famen, konden nimmermeer een eenig aasken van het Eeuwig Leven gewinnen: nadien dat alle de goede wercken die de menschen doen konnen, niet dan tijdelijk zijn, en gants geen over eenkoming hebben, met de Eeuwige Goederen. En daarom moet nie

mandfoo onwetende zijn, van te gelooven, dat hy den Hemel verdienen fou, door fijn tijdelijke goede wercken. Dat fou een onverdraaglijcke woec kery zijn. Want indien het niet geoorloft is, iets te koopen onder de waar de, fonder woecker of dievery te begaan; hoe fou het dan kennen geoor loft wefen, het eeuwige wel geluckfalig Leven te koopen, met eenige tij delijke goede wercken, foo onvolmaakt als de huydensdaagfche menschen

die nu doen ? dewelcke vervult zijn met onwetendheden en eygen liefde, niet konnende iets doen fonder dat het met een van die gebreken of met Zonde befmet is. Gelijk als die Calvinisten ook feggen. - 2 -

-

- -

1 11. Maar fy onderscheiden niet, om wat reden dat men goede werken doen moet.

Want het is niet, om het Paradijs te winnen ; nadien

God ons dat gunstiglijk gegeven heeft , ty) eer dat wy geschapen waren. En alfookonnen wy dat niet verdient hebben. Want God schiep den mensch H 2

OIrl


Het Getuigenis der WAARHEY T. (z) prov, om met hem fijne wellusten te nemen, gelijk men leeft dat God fegt: (z) Mijne 6o

3.y,34. welluften zijn, met de kinderen der men/chen te weffen. En indien God, den mensch

geschapen heeft om fijne welluften met hem te nemen , foo mag men niet twijfelen, dat hy hem tot het Eeuwig welgelukfalig Leven geschapen heeft. En dat fonder de verdiensten der menschen, aangelien den menfch niets ver dienen kon, eer hy in weten was. Soo dat het niet is, om de Zaligheit te ver (*)Jef dienen, dat men goede werken doen moet, maar om te voldoen (a) aan de *: Rechtveerdigheit Gods : dewelke door ons vertoornt zijnde, in de perfoon

(*)S" van Adam, heeft ons die misdaat willen vergeven (b) met conditie, van Boe

j:: v. te te doen. Dat is d'oorfaak, waarom dat wy in defefterflijke wereld gekomen HI.

zijn, op dat wy de rechtveerdige Boete dragen fouden die onfe Zonden ver dient hebben. Dat is wel wijt, van te gelooven, den Hemel te verdienen,

door onfe goede werken, die niet anders dan voldoeningen zijn; en gants geen verdiensten. Gelijk de Calvinisten willen aandringen te gelooven, dat die van de Roomfche Kerk, hare goede werken doen, met defe laatdunkendheit, van door defelve, de Zaligheit te konnen verdienen.

112. Het welk een valfch voorgeven is gelijk ook zijn,vele andere dingen die de Gereformeerde aan het Volk doen gelooven, ten einde om die van de Room fche Kerk te doen haten,Dewelke ook desgelijks doen haten en verachten alle die

gene die niet onder haar gebied zijn. Soo krachtiglijk dat ik felfs in mijn jonk heit gemeent heb, dat de Ketters (gelijk men daar foonoemt, alle degene die buiten de Roomfche Kerk zijn) beesten waren, of eenig ander gestalte hadden,

dan de gemeene menfchen: om dat men my van der wiege aan, ingeprent had, dat fyWolven met Schaapsvellen bekleed waren. Met dewelke, het precifelijk verboden is, omgang te houden, te eten of te drinken, ook felfs

in hare Vergaderingen of Predicatien te komen, op gevaar van dootzonde te begaan. Q2e bagelijftfcijt utrbetïbijeben bet fijgiftenen/ [jebben onttrÖelpelijke muta

::emalaa"/ onbettuftijen. Dat fn al ttmaal

ben betoogfaaltt / bellBaartjtit berIaten jebben,

1 13. Siet daar, hoedanig de Christenen fig bevlijtigen, om middelen uit te vinden, op dat fy d'een d'ander mogen doen haten, tegen den raat die Je fus Christus gegeven heeft, van malkander te beminnen, feggende, (c) dat

fulks het merk eiken is, om tekennen of wy fijne Difcipelen zijn, wanneer »y malkander to) Joh3 beminnen. Het moet wel weten, dat defe Reformateurs een geheel andere mee ::” ning gehad hebben, recht strijdig tegen die van Jesus Christus, dewijl fy foo veel geschreven en gearbeyd hebben, om in de herten der Christenen te plan ten,den Haat en de verachting van hare Christelijke Broeders,d'een tegen d'an der. En het schijnt dat fy die Reformatien of Herstellingen tot geen ander einde konnen gedaan hebben. Want indienfy alleenlijk waren bewogen geweest htOt ddr


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 61 haar Moeder-kerk tegenste spreken, wegens hare gebreken, foo hadden fy die alleenlijk in hun felven behooren te verbeteren, en getracht door hare voor

beelden en leeringen, die ook in andere te doen verbeteren: fonder dat het van nooden was, fig van malkander te fcheiden, te verachten, en te haten fon der eenig fondement. Nadien dat in der daat die verdeeltheden gants geen

goet aan de Christenheit gebracht hebben, maar in tegendeel groote quaden, die onverhelpelijk zijn. Om datter nu al foo veel menfchen gestorven zijn, in den Haat tegen haar Chriftelijke Broeders; en andere die haar leven gewaagt hebben, om hare dolingen staande te houden; of hebben andere daar van be rooft, om dat die hun niet wilde nagaen en volgen. Hoe veel menfchen van de Roomfche Kerk, zijn gedoot geworden door de Calvinisten, wanneer die alle

hare Beelden wilden verbreken. En hoe veel Calvinisten zijn gedoot geworden, door de Rooms-gefinden, als fy meenden dat die Vyanden Gods waren.

2 14.Invoegen dat men waarlijk feggen kan,(d)dat den Grounvelder Verwoefting in (d) Mats deH. Plaats is;dewijl dat onderden dekmantel van Religie en heyligheit,de Chri- 24 ftenen malkander dooden en haten. En al of fchoon men het bloet der Chrifte

nen niet meer vergiet, om de puncten van Religie; foois het nochtans warach

tig, dat men nu noch tegenwoordig in de gront van fijn hert draagt, tegen diegene, die van een ander Religie zijn. En dat men die wel gaarne fou ter

doot brengen, indien fulks bedektelijk of fonder menschelijke berisping ge fchieden kon. Want ik weet door eigen ervarentheit, dat indien eenige Prie fters van de Roomfche kerk, myter doot brengen konden, dat fy't feer gaar

ne doenfouden, (e)denkende God een dienst te doen, met om 't leven te bren- (c) John gen, een menfch die tegen de misbruiken van haar Religie spreekt. En ik ge- 16.v. loof, dat nu de Calvinisten wel het felfde doenfouden, om dat ik begin hare dolingen t'ontdekken. En dat defetwee partyen wel Vrienden worden fouden in dit stuk, om te famen my te kruyfigen. Gelijk als Pilatus en Herodes te famen vrienden wierden, om Jesus : ter doot te veroordeelen; alhoe

wel fy te voorenmalkanders vyand waren. Het gene wel beklaaglijk is. Nadien dat foo wel d'een als d'ander,my behoorden te beminnen,en myte danken, voor

dat ik hun het ware Licht Gods breng, waar door een iegelijk fijn dolingen ont dekken kan, en dat ik tracht,een Chriften fijn chriftelijke Broeder te doen bemin

nen, gelijk Jefus Christus hun aanbevolen heeft te doen.

2 15.Maar ik fie wel dat dientijt gekomen is, waarin God door deProphetenge dreygt heeft,feggende:(b) Ikfalhaar overgeven aan den Geeft der dolingen. En ik hou

n

het voor een groote straf van God, dat de Christenen figfoodanig van de Roomfe : : kerk afgescheiden hebben. Haar Zonden, en hare verslapping, hebben die plagen :ĂŻef op onfemifdadige hoofden getrokken. En Jefusfegt feer wel, (i) Dat de: die 2 v.10, verdeelt is, woeft worden zal. Want wat voor grooter Verwoesting foumen konnen 11 vinden, dan te fien de Kerke Gods (dat de Christenheit is)infooveel verdeelt- (i)Matt. den, dat men niet meer weet, waar men de waarheit vinden fal. Gelijk ook dePro- 1* "3" 2.

H 3

pheet


Het Getuigenis der WAARHEY T. pheet met waarheid van onfentijt gefeyt heeft, (l) dat de Waarheit verborgen v. 16, 17. 62

(l)JefÄ .8.

is; al is't dat een iegelijk fegt, die gevonden te hebben. Want in wat voor een

plaats, falmen nu vinden daar men de Evangelische Raadtgevingen onderhoud, waar mede de ware Christenen t'famengevoegt zijn ? Worden defelve onder

houden, van de Rooms-gefinden, van de Calvinisten, Luterianen, Mennoni ften,Armyanen,Quakers of andere Secten en Religes? Men kan met waarheit,dat

van geen onder allen feggen, alhoewel inderdaat, een iegelijk van die Religes fegt de ware Kerk te weten, en aan de Waarheit te gelooven: daar fy nochtans in derdaat alle d'een tegen d'ander strijden.

116. Kan God verdeelt zijn, en kan hy fig felfs wederfpreken? Kan fijn Kerk foo veel tegen-eenstrijdige Leeringen hebben? Want het gene den eenen goed acht, dat acht den anderen quaat: en het gene den eene voor de Chri itelijke Leering houd, dat noemt den anderen, Kettery: en fy oordeelen en veroordeelen malkander. Welke faak niet warachtig kan zijn. Want de Waar heit kan nooyt veranderen; het gene goet is, dat kan niet quaat zijn. Maar

idereen fegt, het beste te hebben, en dat hy fig aan de Waarheit vast houd. Want indien ik aan die van de Roomfche Kerk vraagde, of fy de ware Kerk

zijn, en de Waarheit volgen; fy fouden my fekerlijk; Ja, feggen. En fooik de felfde vraag deed, aan die van Calvins Reformatie, fy fouden my verfeke ren, de ware kerk te wefen buiten alle dolingen. En wanneer ik dat vraagde, aan die van Lutheris Reformatie, die fouden my feggen, dat fy in de ware Kerk zijn, en d'Euangelische Leering hebben. En indien ik het vraagde, aan die van Menno, offy in de Waarheit en in de H. Kerk zijn; fy fouden my fekerlijk, ja, antwoorden, en dat fy meer dan d'andere, in den Geeft Jefu Christi we dergeboren zijn. En indien ik de Quakers vraagden, wat die zijn; fy fouden

my feggen, dat fy de verlichte menschen zijn, en in alle dingen door het Licht van den H. Geeft bestiert worden. Siet daar, hoe dat een iegelijk fig vleyt, en hem felfs gelooven doet, in de Waarheit Gods te zijn, alhoewel fy (m) Jer, In voegen 2, W. I 3' alle indolingen leven, en in de Duyfterniffen des doots wandelen. dat het van : tegenwoor : tijt is, dat God feyt: (m) Mijn volk heeft my (n) Joh. verlaten, my ik die de Fontein des Levenden Watersben, om te gaan putten uytgefcheurde 14. v. 6.

Bakken die haar water niet houden komen. De Waarheit (n, is God; en (o) alle

(o) Pfi. menfchen zijn Leugenaars. II 0. V, I I.

Sy hebben de Waarheit verlaten, om het gevoelen der menfchen te volgen, dewelke alle leugenaars zijnde, hebben fyhare leugens doen navolgen, in plaats van de Waarheit Gods, Die nu foo verlaten is, dat men defelve niet meer kennen wil.

1 17. En om dat ik het felve kom aanwijfen,foo word ikgelastert en vervolgt van idereen. Soo dat ik my moet verborgen en onbekent houden, in alle plaat fen daar ik kom, dewijl een iegelijk op my loert. Die van de Roomsche Kerk vervolgen my, alsof ik een Ketterin was. En nu komen die van Calvins Re formatie my aanvallen, dooreeren-fchenders boekken, die fy overal bekent maken,


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet. maken, en in de couranten stellen.

63

En fulx fonder ander oorfaak, dan al

leen om het Getuignis der Waarheit dat ik draag, die God my kennen doet. En indien de Waarheit over al foodanig vervolgt is; hoe foufy dan in een der huidensdaagfche Kerken konnen blijven? En indien fy al schoon daar was,

foo foufy moeten van daar wijken; dewijl dat de Waarheit nu onverdraaglijk is voor de menschen. En in alle plaatsen daar ik geweest ben, heb ik overal eendrag tig bevonden, dat de menschen in Duisternis wandelen, ende niet weten waar fy gaan, wegens de donckerheit harer Duysterniffen. En het aldergrootste van hare quaden is, dat fy hare Duyfternis niet kennen, of die meer beminnen dan het Licht der Waarheit; dat God is.

1 18. Het is wel wenfchelijk dat die Secten en Religes de Waarheyt Gods we der aannamen: en als dan fou daar geen Rooms noch Calvins meer wefen; maar

een iegelijk fou Christen weten. En zijnde alle ware Christenen, (p) foo fou- (p)Gal. 5. den fy alle de eenige ware Leering van Jefus Christus volgen: en als dan fou V.44. daar geen verdeeltheit, geen haat of twiften, noch tegenstrijdigheden meer

zijn. Alle de Christenen fouden een wesen, gelijk als jesus Christus (a) dat (!) J: aan fijn Vader gebeden heeft, te weten, Dat ff alle mogten een zijn, gelijk als Je-: ::" fus Chriftus en is met fijn Vader. En defe Vereeniging (r) fou het ware Christen- (r);h. dom maken, dat foo feer wenfchelijk en beminnelijk is.

Daar ondertufchen 4 v. 2.

mijne tegenstanders, vreefe hebben, dat fulx geschieden fou: en fy befleden tot ** al haar krachten en neerstigheden, om hun blindelings daar tegen op te stellen. ?IIIe berbolgen fn A. B. om bat g:5ob fitfjban fjaat Ăœebienen tof! / om be Zielen in ben 5ceft:jcfu stij?ffti te bereenigen.

1 19. Want niemand heeft noch wel begrepen, wat ik door mijn Schriften feggen wil: daar ondertuffchen fy die haten fonder oorfaak; nadien ik aan een

iegelijk gefeyt heb, en nu noch feg; dat indien ik iets quaats mocht geschreven hebben, dat ik gereet ben, fulks te wederroepen, mits dat men my het felve doet kennen. En niemand heeft fig vertoont, om my die vriendschap aan te doen. Ik weet, dat mijn Boek, Het L 1 c H T des W E R. E 1. D s gefonden

is geweest, door de post na Roomen foo haast als dat gedrukt was: en nie mand van daar, heeft iets daartegen geschreven.

Ook in Holland en hier in

Holstein, heeft men niet een verstandig menfch gevonden, die fig heeft willen onderstaan tegen my te schrijven. Een van de Quakers, genaamt Benjamin Furly, heeft my wel gelastert door een boek, dat hy geintituleert heeft, An thoinette Bourignon ontbcht &c. Maar alles wat hy heeft konnen feggen, zijn niet dan leugens en Lafteringen geweest: gelijk ik feer klaar getoont heb, door het Advertiffement dat ik tegen die Secte uytgegeven heb. En nu komt uwen vriend Berkendaal een Pafquiltegens my uitwerpen, dat noch veel lasterlijker is, dan het Tractaat van defen Quaker; aangefien dat het felve Pafquil veel

grover leugens in heeft, dan het Boek van Furly. Ik fie d'een en d'ander met deernis


(s)Luc. 2. R“V. 34

64 Het Getuigenis der WAARHEY T. deernis aan, en fou wel over haar doen, het gebed dat Jesus Christus deed over de gene die hem kruyfigden, feggende: (3) Heere vergevet haar, want fy en weten niet wat fy doen.

Verwerpende alfoo de Waarheit Gods, waar voor een iegelijk

de oogen en ooren behoorden t'openen, om defelve wel te fien en te verstaan. In plaats dat die geleerde, haar verwerpen en verachten in haar hert, fonder dat fy die in 't openbaar derven aanvallen, vreefende of hun fulks in eenige

fchande voor de menschen brengen mogt. Gelijk de Calvijnfche Predikanten gedaan hebben,die fig bediend hebben van defen onwetenden Berkendaal,om den haat uyt te drukken, die fy dragen tegens de waarheden die ik voortbreng. 12o. Ik twijfel niet, of fy fullen haar bedrijf loochenen (want alle quade daaden staan t'ontkennen) en willen feggen, dat Berkendaal dat Pasquil alleen

uit fig felfs gemaakt heeft. Het gene niet waarschijnelijk is, nadien hy haren onderdaan is, en dien volgens fig wel wachten fou, een foodanig werk aan te vangen, fonder aanporring en toestemming van fijn Meesters. Want al waar 't fake dat hy fulks van felfs had willen aanveerden, foo fouden fy dat hebben konnen beletten. Maar die fivijgt, die confenteert. En hy die een quaat toe

stemt, begaat defelve zonde, als die het quaat doet. Soo dat die Predikan <

ten gants geen reden hebben, om hun daar in te konnen verfchoonen : nadien " fy fekerkerlijk de Autheurs zijn, die dat Pasquil eerst aangevangen hebben, en dat willen uitstrooyen, om mijne Schriften in verachting te brengen, en

haar Relige te bevestigen. Want foo het u gedenkt, mijn Kind, de Heer Predikant Fonteyn, heeft u defelfde dingen in fubstantie gefeyt, die het Pafquil van Berkendaalinhouden, met noch veel meer andere lasteringen tegens my: en dat op die felfde tijt, als hy felfs feide, mijne Schriften niet gefien te heb ben. En hy heeft ook tot hem gewonnen den Predikant Doctor Saxen; die u beschuldigt heeft, om dat gy mijne Schriften laaft. En om die oorsaak, heeft hy u het Nachtmaal verboden, felfs voor al eer, dat d'Ouderlingen daar van wiften. En ook heeft den Predikant Pieter Keffèl openbaar gepredikt, in de Kerk van 't Pesthof, dicht by Hamburg, dat men fig voor mijne Schriften wachten moest, om dat de Duyvel daar in stak. En by een ander geval, heeft den Prediker Licentiaat Haccius in Maria Magdalene Kerk tot Hamburg gefeyt, dat A. B. erger was dan Labadie en de Quakers. 12 1. In voegen dat alle de Wijs geleerden in 't gemeen, fchuldig zijn aan het quaat van defen Berkendaal, fonder dat fy verfchooningen voor hare Zon den vinden konnen. Hierom is 't dat ik oorfaalt gehad heb, om na haare namen te vragen, op dat men die gene fou mogen kennen die figfoodanigte gen de Waarheit aankanten. En of fchoon hare Namen bekent zijn, foo fou den fy nochtans wel ontkennen, dat de dingen die ik van haar voortbreng, waarachtig zijn. Want het is een gemeen gebruik, in de boosdoenders, dat

fy haar quaat loochenen, wannneer men dat niet opentlijk bewijst. Maar die dingen die defe Predikanten openbaarlijk gefeydt hebben, in de tegenwoor digheit


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

65

digheit van foo veel menschen, of in de Kercken gepredikt: dat is genoeg be wefen, en fy konnen fulks geenfins loochenen. Maar fy fouden wel konnen

haar woorden verdraayen, of der felverfinnen veranderen. Gelijk als Berken daalden fin en woorden mijner schriften verdraayt heeft: en leugenagtig fegt,dat hy fijn feggen bewijst door mijn Schriften felfs. In dewelke gantsniets diergelijks te vinden is, van vele dingen die hy bybrengt. . Het welkfeer boosaardig is, en niet ongestraft blijven kan, in defe wereld noch in de toekomende. Ik be- s' klaag fijn Ongeluk! en ik wil hopen dat hy in 't toekomende , wijfer zijn fal. Hy beroemt fig ook tegens de Quakers geschreven te hebben: maar hy heeft niet gekend, dat mijn Pen veel vaster dan de hare was, en dat mijn

hand niet fchud of beeft gelijk de hare, om getuygnis der Waarheit te geven. En indien hy daar van niet meer wil geslagen worden, foo moet hy die niet meer 23ll IOCTâ‚ŹIn,

122. Ik val niemand aan, en laat idereen in rust, foo lang alsniemand my eerst aan boort komt. Maar wanneer men de Waarheit Gods aanrand,foo moet ik

haar recht uit, of door omwegen verdedigen. Maar indien ik aangeroerd wierd, van vroome menschen, die begeerig waren te weten de Waarheden die ik van

God leer, het fy in fake van Relige of stoffe der Deugt; ik fou haar recht uit in oprechtigheit antwoorden, op al haar vragen en voorstellingen. Want God heeft my in vele dingen, veel Lichts gegeven. En d'alderwijste Gods-ge leerden fouden my best verstaan indien fy aan de Waarheyt Gods onderworpen

zijn. Maar wegens de partijdige en hatige menschen, die de Waarheit niet foecken, maar na nieusgierige twistingen trachten, of geschillen die tot de Zaligheit der zielen weinig nut zijn, aan foodanige heb ik niets te feggen. De wijl ik tegen niemand iets te difputeeren of te twisten heb: ik en wil door dier

gelijke middelen, niets staande houden, latende iedereen overvloedig zijn in fijn eigen fin, nademaal ik niet gekomen ben, om iemand te oordeelen noch te

veroordeelen; maar wel om getuigenis der Waarheit voor te dragen, aan degene die dat willen aannemen.

123. Siet daar mijn Bediening en het oogwit waar na ik mikke. Daar om behoord niemand my tot Wyand tewefen; maar een iegelijk moest my aan hooren. En foo de Waarheit iemand behaagt, hy kan die navolgen. En in

dien defelve aan fommige andere mishaagt, foo kunnen fy die daar laten rusten, voor de menschen die defelve beminnen. Sonder te doen gelijk defe Predikan

ten, die niet gerust slapen konnen, foo haast als fy vernemen, dat iemand iets onderwijtt, 't gene fy felfs niet willen onderwijten. En noch meer zijn fy t'onvreden, van in : tijt te fien, een Vrouw die geestelijke dingen schrijft.

Sulx komt van dat fy defe Schriftuurplaats vergeten hebben, daar God fegt: (i) 1Cor

(*) Ik bedienmy van fivakke dingen, om het ftarkete befehamen. ,,Het fou goet zijn, ... :: te weten wanneer defe plaats stant hebben fou, indien defelve nu tegenwoor dig niet volbracht word; daar men fiet, dat God fijn Licht aan de menschen fend, door mijne Pen.

I

124. Soo


66

Het Getuigenis der WAAR HE Y r.

124. Soofy willenfeggen, dat fulks niet behoord te geschieden, of wel, gelijk laatst dien Preceptor feide, te weten; bat men noopt geboont beeft/ bat een apgoug-perfoon moet stomen be alperclb reformeren. Sulx komt van dat die wijs-geleerde, de H. Schriften niet verstaan; want indien fy die wella (*)Gen. fen, fyfouden daar fekerlijk vinden, dat (t) een Vrouw de Kerk vertoont, en

#:. dat defelve Kinderen voortbrengen zal, die ware Christenen fullen zijn. En v: * dit is de moechlage en de Eyooft Stoss. Maar de hoogmoedige Philosophen prov. 31. willen niet hebben, dat God fijn Wonderen uytwerkt, door het middel van v:1o &c een Dochter. Sy fouden God wel willen verplichten, dat hy die uitvoeren fou, : door de groote Theologanten; fonder eens te denken, dat God gefeyt heeft, : (u) Dat by de Magtige van haar gefoelte affetten fal, en d'ootmoedige daar op ftellen. 15. En eldersfegt hy ook (x) Dat hy die fig verheft, vernedert zal worden, en dat de Gap,31, gene diefig verootmoedigen verhoogt fullen worden. ::e. 125. Sou het dan wel wonder zijn, dat God fig nu bediende van een een v;: &

voudige Dochter, gelijk ik ben, om fijn Licht der Waarheit in de wereld

Jer:31. v. te fenden ? Nadien hy altoos fijn grootste Geheimniffen uitgewerkt heeft, :: door het middel der Vrouwen en geringe personen. Sou hy nu fijn gewoonte :: 5- “” moeten veranderen, om aan defe wijs-geleerde te behagen ? Of fou God foo

i: 13 veel Schriftuur plaatsen moeten leugenachtig maken, om defe Theologanten v,33. ' te behagen, die niet willen, dat een Dochter, de Waarheit Gods beschrijft.

::” En fy die Waarheit niet konnen tegen fpreken, foo verach :: tingals brengen, door lasteringen en fcheldwoorden, tenwillen einde fyomdiedeinWaarheit tot

(n)Luc. verdagt te maken. Gelijk : Berkendaal door fijn Pasquil doet. Waar in hy 5 v.5: geen quaat vergeet, om my te beschuldigen, willende van mijn doen denken, ::, alg of ik een ipoere mag een hoogmocoige/ccn leugenaarster / ren Dool

(:) : fter/ een 5otting jacen toonereg/Die begocbr nucritcn boctboo: benubbc. :v: lingbeg&Pupbels. Alle defe quaden zijn bedektelijk in fijn Pasquil begre

pen. Want indien ik feide dat hy die opentlijk beschrijft, foo fouden de Pre dikanten noch feggen, dat ik de waarheit niet fprak. Want fytrachten altoos myte vangen in mijn woorden, en te feggen, dat ik geen waarheit fou gefpro ken hebben , wanneer ik in eenige der felver omstandigheden te kort blijf Het is de scherpfinnigheit hares geeft, die hun alfoo doet haarklieven over mijn (y) Matt. woorden,

latende de kracht derfelve achter. En uit oorfaak (y) dat hare oogen

3: fchalk zijn, fooi, haargeheel Lichaam duifter: gelijk de Schriftfegt. Maar om dat 23-

mijn oog eenvoudig is, foo is mijn geheel Lichaam verlicht. 126. Siet daar hoe grootelijks dat de menschen fig bedriegen, met te geloo ven, dat hare arglistigheden veel wijfer zijn dan mijne Eenvoudigheit. Want indien ik arglistigheden van nooden had, God fou'er my meer in een oogen

ze)Man blik geven, dan alle defe Doctoren te samen hebben. Maar God leert my(z) ie; 3. eenvoudig wefen; en dat ik niets doen fou, (a) om de menschen te behagen. (*)Gal. Soodanig, dat, wanneer het gebeurt, my in 't schrijven eenig welfprekend M. Y. 1 Qwoord


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

67

woord voorkomt, en dat ik een eenvoudiger woord ken, 'tgene foo wel kan uitdrucken,dat ik feggen moet,als het wel-luidende,foo fal ik altoos het eenvou

dige verkieten, in plaats van het welsprekende: om dat d eenvoudigheit, God behaaglijk is. En niet de fcherpfinnigheden of opgepronckte redenen, die niet anders doen, dan het hert van den fpreker opblaten, en het oor van den aan hoorder vleyen. «Bob fict niet op jet gene bat bt monbtfugeetht/ maat op jet gene batjetle ben in fitij tjeeft en upttoijft. , jefug «Tijgiftug jezft niet berûfentnotij bof baan om Omg t'outlaften ban bt 250tte teUOlbotn.

127. Daarom is't dat ik my nooyt bevlijtigen wil,om schoon te spreken, noch om de dingen die ik feggen wil, door foo Precife termen te verklaren. Ik heb liever, dat de werelds-wijfe my vangen, in d'omstandigheden mijner woorden, dan in de kracht van der felver waarheden. Mogelijk fullen de Calvinisten feggen, dat fy die dingen, die ik hier boven van hun bygebracht heb, niet foodanig leeren, gelijk als ik die met woorden uitgedrukt heb. Maar wat

geeft dat, wanneer fy, waarachtig die felve dingen in kracht onderwijsen, en de felve in 't werk stellen? Het gene wel veel meer is, dan dat fy fulks fou den willen verfchoonen, door fommige manieren van uitspreking. Als by exempel: fy fouden wel konnen feggen bat fp 5un tegen De ilbaarljept niet aanltanten, alhoewel fyin der daat met al haar krachten fig daar tegen

opmaken. Ofwel, fy fouden konnen feggen, batfp bare 2aligbcpt niet merijopen millen/fomber goebe meritenteboen: daar men ondertuffchen door haar leven fiet, dat fyhun nergens anders dan met tijdelijke dingen bekomme ren, veronachtfamende de dingen der Zaligheyt, of de werken die tot de

zaligheyt aanvoeren. Hierin zijn fy als de Heydenen (b)ja noch erger. Het (5)Ezech gene fy ook niet recht uit willen bekennen; (c) maar wel door omwegen in 't igv 48. werk stellen. Want alhoewel fy niet feggen, gants geen goede werken te :::::: willen doen, foodoen fy'er nochtans in derdaat geen, en leven op haar gemak, ::er"

en naar het vermaak, fonder te willen waken, vaften, of bidden. Al is 't fake, (*) Tit.1, dat alle menschen in defe wereld geboren worden,om Boete te doen,en niemand v. 16. Zalig worden kan, voor al eer hy die volbracht heeft. En al waar 't schoon dat wy geen andere Zonde, dan die van Adam, begaan hadden, foo fouden nochtans alle menschen verplicht zijn, de Boete te omhelfen die Adam voor

fijn Zonden opgeleyt is. Nademaal alle menschen in fijn lendenen waren toen hy zondigden,en fy alfoo allebymet gevolg, nootzakelijk dievoor zonden in hem be (d) : gingen: en moesten rechtook onderworpen zijn,(d)daar Boete te doen.

Klwaar't schoon dat fy nooyt andere zonde gedaan hadden, dan die fyin" Adam hebben begaan. 128. Hoe veel te meer dan, moet nu den menfch aan die Boete onderwor

pen zijn, nadat hyfelfsfoo veel verfcheyde zonden, uit fijn vrije wil begaan -

I 2

heeft,


Het Getuigenis der WAARHE Y T.

68

heeft. En alhoewel defe Calvinisten, fig vleyende, feggen, dat Jesus Chri stus alles voor hun voldaan heeft; fybedriegen fig grootelijks. Nadien God nooyt over eenige dingen kan berouw hebben. . En hy de Boete in Adam, aan

alle menschen opgelegt hebbende, foo kan hy hun naderhand niet zaligma-. ken, fonder dat fy die Boete volbrengen. Noch ook de Verdiensten van fijn Soon Jesus Christustoepaflen, aan die gene die haar niet willen onderwerpen aan fijn Bevelen, en omhelfen de Boete, die hy haar foo rechtmatig opgeleyt heeft, in de perfoon van Adam. Want het fou ongerechtig zijn, de Boete onfer Zonden te willen doen dragen, door Jefus Christus den Soon Gods. Daar ondertuffchen wy willen blijven foekken, onfe gemakken en gerieflijk heden. En indien Jefus Christusfulks al wilde doen, door de Liefde die hy

onsteedraagt, foo behoorden wy dat niet te willen verdragen. Dat is wel wijt, van fig te willen steunen op fijn Verdiensten, fonder iets van onfe kant te wil len doen. Sulx fou een ongerechtigheyt zijn, die in God niet kan gevonden, (e)Pfa,4, worden: dewelke nimmer iets kan doen, fonder dat het verfelt is, (e) met fijn

: ':

V

Gerechtigheit, Goetheyt, en Waarheyt tegelijk: dewijl dat dit de Drie-ee

:: " nigheit is, die in God gevonden word. En neoyt fal hy iets doen, of het #a. 119. heeft defe drie eigenschappen volkomentlijk in fig. Nu, indien God de men-v, 75,76. fchen zalig maakte, fonder dat fy Boete doen; foo fouhy wel fijn Goetheyt

gebruyken; maar niet fijn Gerechtigheit. Aangesien het rechtveerdig is, (f) (f) pf dat hy die het quaat begaan heeft, ook desfelfs straffe draagt. En Godfou ook 119.75 fijn Waarheit niet oefenen, als hy de menschen Zalig maakte, door d'enkele

Verdiensten van Jesus Christus., Nadien hyin't algemeen, en ook in 't by (g) Luc.fonder tegen de menschen gefeyt heeft: (g) foogy geen Boete doet, gy fult alle ver 13 v.3 looren gaan. Befiet mijn Kind, hoe dat defe Calvinistenfich bedriegen, in haar geloof, en wat voor lasteringen fy tegens God begaan, met te willen, dat hy hun Zalig maken fou, door de enkele Vetdiensten van Jesus Christus. Want het is een lastering, wanneer men fegt, dat God iets doenfou, fonder fijn Gerech tigheit of Waarheit. Gelijk als zijn fou, foo wanneer hy aan eenige ziel, de 3 zaligheit gaf, deerd enkele Verdiensten van Jefus Christus. Het is een arg-.

"

liftige uitvinding des Duyvels, te denken dat men de Verdiensten Jefu Christi eerd, met daar door fijn Zaligheit te verhopen , fonder de Boete te volbren

gen, die de Rechtveerdigheit Gods ons opgeleyt heeft. Offonder fich te wil

len buygen onder de Waarheit Gods, dewelke gefeyt heeft, Dat indien wy geen Boete doen, wy alle fullen verloren gaan,

-

-

Jl?rn moet niet bertmerpen begoebe uitmenbigt Utb:ijden /bit ong aan begbob

belijรปt uingen doen gebrucfitn; maar alltenlijk Deg felfs migbยบugft ont

" ' -

gaan,

-

-

129. Sou men niet moeten gelooven, mijn Kind, dat die menschen met haar geloof, in dolingen zijn; en dat fy noch meer dwalen in hare bedrij -

*. * *

-

-

-

ven;


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

69

ven; dewelke felfs voor de menschen niet goed zijn. Want fyfchamen fich, van op haar knien neder te buigen, om God aan te bidden; of van te vasten,

om haar lichaam te kaftijden, of om hare zonden in 't byfonder te belijden; of om d'uiterlijke Gods-dienstigheden in den Dienst Gods t'onderhouden;

ja felfs om het teiken des Kruys te maken. Alle welke dingen, die van de

Roomfche Kerk, noch tegenwoordig onderhouden. En al is 't dat fy afge weken zijn, van den Geest der Christenen in d'eerste Kerk, foo hebben fy nochtans veel dingen behouden , die in fig felfs feer goed en heylfaam zijn, dewijl defelve het geheugnis doen vernieuwen, om te gedenken aan God, en aan de verplichting die wy hem schuldig zijn, voor al fijn Weldaden aan

ons gedaan. Want wanneer men Feeft-tijd houd wegens eenig mistery van onfe Verloffing; gelijk van de Geboorte onfes Saligmakers Jesu Christi; van fijn Lijden; van

: Dood ,

en Verrijfenis. Sulks gefchied , om aan ons

verstand te vertoonen, wat 'er gefchied is , en hoĂŠdanig Jefus Christus voor ons geleden heeft. Het welk een feer goede gedachtenis is. En ik

geloof, dat indien de Kerk, defe Solemniteyten of Feest-tijden niet ingestelt had, dat alle de Mysterien, of van ons Geloof, uit de ge- dachtenis fouden verdreeven zijn, en dat de Christenen, gelijk de Heydenen,

3:

alleenlijk denken fouden aan de aardfche dingen. Daarom is 't , dat d'in

ftelling van die openbare Feest-tijden, feer nut is voor de menschen van goe den wille. . Het welke Calvinus niet had behooren te verwerpen, niet meer

dan het Vasten, dat Jefus Christus felfs, door d'oeffening geheiligt heeft. . Noch ook de ceremonien of kerkelijke oefeningen in den Dienst Gods. Want

Jesus Christus heeft die felfs in verscheide voorvallen naargekomen : gelijk

als toen hy den blindgeboornen genas; dewijl het Evangely fegt, (h) Dat (h) Joh. . hy op d'aardefpoog, en maakte flijk uit dat fpeekfel, ende ftreek dat flijk op de oogen de 9 v. 7. blinden, en hyfeyde tot hem, gaat henen en wafcht u. Sonder twijffel, dat defe Calvinisten meer oorfaak fouden gehad hebben, te fpotten met alle de cere

monien en uiterlijke omstandigheden, die Jefus Christus gebruikte, om het gesicht van dien Blinden te openen, dan fy hebben, om te spotten met de Kerklijke oefeningen, die in de Roomsche Kerk onderhouden worden. Nadien defelve veel meer godvruchtigheit en gods-dienst vertoonen, dan d'omstandig heden die Jesus Christus gebruikte, in het genefen van dien blindgeboornen. 130. En alles wat goed en godvruchtig is, behoort van niemand ver worpen te worden, en noch minder van foodanige die daar feggen, dat fy de Kerk Gods willen herstellen. Daar men nochtans fiet, dat defen Calvin de manieren van doen der Roomfche Kerk verworpen heeft; en dat felfs fooda

nige die in haar felven feer goed zijn, ja d'alderbeste. Gelijk ook is, de Belij denis der zonden, van een iegelijk in 't byfonder. Het welk een feer goede faak is, dat de herten der menschen doet verootmoedigen, en gedenken aan hare begane misdaden, op dat fy die fouden verbeteren, en de fchande daar -

I3

VOO: 4


7o

Het Getuigenis der WAARHEY T.

voor dragen , tot boete van de vermaken die fy in het zondigen genoten hebben. Het welk ten deele, de voldoening daar voor is. Want het is een

groote verootmoediging des menfche, wanneer hyaan een ander in 't byfon der, fijn zonden verklaart, die hy begaan heeft. Daarom had Calvin alle

die dingen niet behooren te verwerpen, door fijn herstelling, maar wel al leenlijk de misbruiken, die hy daar in fag. Want anders is hy geen Herstel der, maar een Inftelder van nieuwe dingen. Nademael het federt het begin Kerk, een goede faak geweest is, (i) fijn zonden te belijden: want den Ape stel beveelt precifelijk aan fijn Discipelen, dat fy hare zonden aan malkander

(i) Jac. 5. der V.

fouden belijden. Maar het mag zijn, dat defen Calvin de wil had, om foo danige zonden te begaan, die hy aan een ander niet wilde bekent maken. Daarom heeft hy gespot, met de Belijdenis der fonden, en met veel andere dingen, die hy niet begeerde t'onderhouden. Gelijk als zijn, het Vaften, de Kuyfcheit en Gehoorfaamheit, En hy willende een Libertijns, of het leven van

een vry-geeft aanvangen, foo moest hy nootwendig een foodanige Refor matie aannemen, die met fijn meeningen overeen quam; dewelke vryheit aan de menschen geeft, om te doen alles wat fy willen, fonder van iemand daar over berispt te worden. Gelijk als in 't werk gestelt word, door de menschen die defelve Reformatie gevolgt hebben; dewelke leven naar de finnen van

haar verdorven natuur, en fy bekommeren fich nergens over, dan wegens die dingen die berispelijk voor de menschen zijn. En aangaande het overige, dat het inwendige, of de zaligheit harer ziele raakt, dat willen fy betrouwen op de Verdiensten Jefu Christi, op dat fy door dit middel leven fouden op haar gemak, en sterven in ruft. 131. Het welkfeer gewaagt is, het kostelijkste pant dat den menfch heeft; en een Eeuwig Leven in groot gevaar gestelt, om voor foo korten tijt, de verma -

(l) Luc. 16. V. 8.

kelijkheden van dit ellendig leven te genieten. Welke vreugden niet te verge lijken zijn, by d'alderminite vermaken van 't eeuwig Leven. Daar men on dertuffchen foo veel menschen, een fchadelijke wifteling fiet doen. En ik geloof, dat men een fomme geld, foodanig niet fou willen wagen, als men de Zaligheit van fijn ziel waagt. Want indien men ergens fekere winst wist, men fou dat veel eer aannemen, dan fijngelt in gevaar te stellen. Daar men nochtans de fe voorfichtigheit niet gebruikt ontrent de Zaligheyt fijner ziel. Daarom fegt de Schrift feer wel (l) Dat de Kinderen des werelds veelvoorfichtiger zijn, dan de Kinderen van het Hemelrijk. Gelijk men in der daat fiet, in de faken daar de Zaligheit aan hangt, daar maar een menfch als Calvin, behoeft te komen, om van foo veel menschen nagevolgt te worden. Om dat hy hun te ver

staan geeft, dat fy zalig worden fullen, mits hem geloovende, als hy

::

foo veel quade dingen in de Roomfche Kerk gevonden te hebben: alhoewel het

in fig felfs waarlijk goede dingen zijn. Wel is waar, dat men fommige derfelve misbruikt: maar daarom behoefde Calvinus fig uit de Gehoorfaemheit van Romen


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 71 Romen niet te begeven, om hare misbruiken t'ontdekken. Dewijl dat alle verstandige menschen dewelke onder die gehoorfaamheit zijn, defelve beter kennen dan hy. Maar hy had die misbruiken, in hem felfs behooren te verbe teren, en in andere, door fijn voorbeeld. Sonder in de Christenheit een foo

danige verdeeltheit te brengen, en te maken dat de Christenen malkander ha

ten; verachtende alle het goede, om een weinig quaat dat daar in geslopen is, etigfeer gott batmtn boog :: &Iettmonie btrtoont of aan @ob 0 *:::::::::: bie Tefug fijgiftug eenmaal aan jet firung ::::::::::::: &n het 5g met boat boog naaul Dat men befe dierenmonieofiltertitelijke goebg Ct

Dienst noemt/alg.be Miffe,Sacraficie,oftenGeheyligdezaak&c. 3g al gelijk/ mité batifulfig alIetnlijk biedt om fijnbert tot ten offertjanbe aan Goûop te offeren/egelijk men gebeukt bat:efug «tijgiftugficijfelfgop-geoffett heeft.

: aïIttn jet Jºlaigb

/ en niet jetgocUtfclfg ban ten faalt bate

ttptil.

132. Indien Calvin, ten tijde Jesu Christi geleeft had, het foute vreesen zijn, dat hy fijn Perfoon fou veracht en verworpen hebben, om datter een udas onder het getal fijner Apostelen was. Maar foo Calvin voorgenomen d, een ongebonden leven te voeren , foo moest hy veel quaat van de Roomfche Kerckfeggen; om dat anders een iegelijk hem fouge vraagt hebben, waarom hy haar wilde verlaten. En het fou niet welgevoegt

:

hebben, dat hy verklaard had, dat het was, om een onbefnoeyt leven te voe ren, en de vermakelijkheden des vleefch te volgen. Daarom is't dat hyfig bevlijtigt heeft, om vele dingen uit te vinden, die hy tegen de Roomfche

Kerck feggen kon, op dat het volk daar van een tegenheit krijgen fou, en den afval van defen Calvin verfchoonen. Dewelke groot ongelijk heeft, met foo veel heylige dingen te verachten. Gelijk ook is, d'offerhande der Miffe, die in fig, niet anders is, dan een Op-offering aan God, van fijn Soon Jesus Christus , tot een Offerhande. En gelijk als d'oude Priesters aan de felfde God op-offerden, de Beesten die het Volk tot een Offerhande aan God, qua men aanbieden: Alfoo ook nu offeren de Priesters een offerhande, vooral het

Volk, dat fich met den Priester in 't gebed te famen voegt, om hare herten tot een offerhande aan God op te offeren; gelijk als Jesus Christusfig eenmaal,

voor haar, opgeoffert heeft, aan den Boom des Kruyce. Het welk indachtig gemaakt word, door de ceremoniender Miffe ; dewelke geschied tot gedach tenis van het lijden Jefu Christi, om te denken aan alle die H. Mysterien, en

alfoo alle dagen onfeherten aan God op te offeren, gelijk als Jesus Christus,fig eenmaal voor ons, aan den Boom des Kruices opgeoffert heeft. Het welk alle ware Christenen behooren te doen: want het is nu niet, als in d'oude Wet, waar men aan God, tot een offerhande, Beesten op-offerde; nadien hy nu wil,

dat wy ons hert en onfe gebeden aan hem op-offeren, door de Priesters, ge lijk als die van d'oude Wet, op•offerden de tijdelijke goederen, die eenie : 1)


Het Getuigenis der WAARHEYT.

-72.

kijk tot offerhande aan God quamen aan te bieden. En indien de Miffe wel verstaan wierd, in al hare beduidingen, idereen fou moeten oordeelen, dat het een feer goede, heilige en zalige zaak is. -

123. Maar degene die niet anders infien, dan de misbruiken, die door de Mifle begaan worden, verachten defelve. Gelijk Calvin gedaan heeft, ver werpende alfoo, al het goede met het quade, fonder het goede Graan in de Korenfchuur van den HEER te bewaren ; maar fy binden 't al te famen aan bundels, om met het onkruyt in 't vyer geworpen te worden. Het welk strijd

tegen het bevel des Evangeliums, van den Meester, aan de Oegft-arbeyders, (n:) Matt.

te weten (m) Dat fy eerft het Onkruyt te famen binden fouden, om het te verbranden:

1 3. V. 30

en dat fy het goede Graan , in fijn Korenfchuer verfamelen fouden. Maar Calvin heeft niet goeds van de Roomfche Kerk willen behouden, hebbende hy felfs nieuwe wetten en regels naar fijn fantasije gaan inftellen. Waar mede hy een herstelder, maar een inftelder van een nieuwe Religie is. Maar indien : den geeft Gods gehad hadde, foo fou hy alleenlijk de misbruiken verbe tert hebben, die hy in de Roomfche Kerk fag. Doch niet de felve verlaten, gelijk hy gedaan heeft, tot nadeel van fijn Zaligheit, en die van foo veel an dere die hem gevolgt hebben. Gelijk gy gedaan hebt, mijn Kind, met al uw:

flacht, zijnde aangelokt door de difcoursen van Calvin; dewelke feyde, ontdekt te hebben de misbruiken van de Roomfche Kerk, en dat hy die wilde verbeteren.

©e menftijen jerftellen maar hoo! mop ben, matt Got bott herstellen hoog haben / : manitten en hingen befet il?erelb betlaten/ om:3efum «IIjgt: ºftum te bolgen.

-

134. Waar in hyleugen en ook waarheit gesproken heeft: hyloog in dat hy feyde, de misbruiken te willen verbeteren; daar hy'er felfs veel grooter beging

-

door fijn Reformatie, dan die hy in de Roomfche kerk vermerkt had. Ik kan niet

ontkennen dat hy ook de waarheit gefeyt heeft, infommige dingen: om dat de Roomfche Kerk,zekerlijk afgeweken is van den geeft der Apostelen,en der eerste

Christenen, en fy volgt ook niet meer d'Armoede en Ootmoedigheit van Je-, fus Christus. Maar defen Calvin, heeft noch minder die Evangelische Raat

gevingen gevolgt: want hy is groots en hoogmoedig geweest alle den tijt fijns' levens, en heeft geestelijke Kinderen, als haar Vader, voortgebracht; dewelke fig verheffen boven alle andere Religes, gelijk als of fy alleen de klaarfienste waren, en dat d'andere in duisternis of in doling zijn. Gelijk defen Berkendaal genoeg te verstaan geeft in fijn Pasquil, als hy ufoofeer vermaant van nooyt de ware Relige te verlaten, om dolingen na te volgen: gelijk hy mijne Schriften en mijn Relige noemt. Hy fou reden hebben, om u fulks te raden, in geval dat fijn Relige de ware Kerk was, ( gelijk hyvast stelt) of dat mijne Schriften, dolingen waren. Want dan fou dien raat u heylfaam zijn, verlatende de do

lingen, om de ware Kerk te volgen.

135. Maar


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet. 75 135. Maar gelooft my, mijn Kind, dat noch het een, noch het ander war achtig zijn kan: want fijn Relige kan de ware Kerk niet zijn, dewijl fy niet bestierd word, door den Geeft Jelu Christi, aangefien datter niets diergelijks in defelve is. Want indien 't anders was, ik fou het u gefeyt hebben. Maar

Calvin heeft een nieuwe Kerk opgericht, met een nieuw geloof, felfs geheel anders als het gene dat Jesus Christus en fijn Apostelen ingestelt hebben. En indien hy door fijn Herstelling, het Evangelisch Leven weder aangenomen

had, ik fou defen huidigen dag, Calvin!ch weten willen, fonder tot morgen te wachten: nadien het al eens is, wat voor een naam dat men draagt, wan

neer men in der daat een waar Chriften is, en dat men door oefening d'Evan gelische Raatgevingen volgt. Maar defe naam-gereformeerde, doen gants het tegendeel, gevende aan hare aanhangers, gants andere wetten en raatge vingen, dan die gene die Jefus Christus gegeven heeft. Daarom foo moet gyu voor die bedriegeryen wel wachten, en u niet ophouden met het gene defe Calvi

niften feggen, van dat fy in de ware Kerk zijn: dewijl het valsch is; en feer warachtig dat fy in dolingen zijn, in vele dingen. Gelijk ik wel klaarlijk aanwijfen fou, indien fy my de puncten van haargeloof verklaart hadden, of het

gene dat Calvin haar onderwefen heeft. ,,Maar fy willen niet dat haar leerin gen aan den dag komen, wel wetende dat fy die niet fouden konnen ftaande houden tegen de Waarheit Gods. Daarom is 't dat fy die niet voortgebracht hebben in haar Pasquil, vreefende of ik defelve wederleggen fou, of op een an der manier verklaren, als fy denken. ,,En daarom fwijgen fy van die dingen

ftil, ende brengen niets in 't byfonder , van haar geloof aan den dagh. Dan alleen dat fy in 't algemeen feggen, dat fy in de ware Kerk zijn, en ik niet: daar by voegende, dat mijn Schriften vol dolingen zijn, fonder dat

fy'er waarlijk een aanwijfen konnen, maar fpreken logenachtig en lasterlijk van alle de dingen in mijne Schriften, meenende dat men hun blindelings gelooven moet, gelijk men een Orakel of Gods-spraak aanhooren fou. Waar in fy hun bedriegen: want foo haast als de Waarheyt aan den dag komenfal, tegens hare leugens, foo moeten die versmelten, gelijk de Sneeuw voor het vier verfmelt: om dat de Waarheit een tweesnijdend Swaart is, en alles afkapt, wat fy leugenachtig ontmoet. Daarom foo doen de Calvinisten wel, met haar geloof en leering niet voor te stellen, in geval dat fy niet begeeren, daar over de waarheit t'ontdekken.

-

136. Doch indien fy die fochten, fy fouden defelve fekerlijk vinden in mijn Schriften. Want indien daardolingen in waren, gelijk defe Calvinisten

bybrengen, ik fou geen noot hebben, die foo t'openbaaren en bekent te ma ken aan goeden en quaden. En indien ik een nieuwe Secte wilde oprechten, het fy in Noordstrant of elders, gelijk die Calvinisten feggen; ik foumy wel. wachten, foodanig mijn Schriften aan al de wereld bekent te maken, en te doen drucken de Brieven die ik aan mijn vertrouwde Vrienden fchrijf. K

Want, God


Het Getuigenis der WAARHEY T.

74-

God heeft my verstand genoeg gegeven, om mijn faken te konnen geheym. houden; dewijl ik meenigmaal, dit spreekwoord gehoort heb, dat fegt: Hy die niet kan veynfen, is onwaardig te heerfchen.

Maar ik wil al die menfchelij

ke infichten overstappen, en aan idereen te kennen geven de meeningen die ik heb , en wat voor gevoelens dat ik draag. Want ik vereyfch geen andere dingen, door mijn fchriften, dan aan de Christenen te doen fien, dat fy van den Evangelischen Geeft afgeweken zijn; en om de middelen aan te wijfen, van

defelve te konnen wederkrijgen, voor die daartoe begeerig zijn. &Pt?Itering gefu stijgiftituerb boog :: geĂŻjouben; botfjgjet U00; ben booglcĂźzmentijt/ maat ontnogtlijth u00: ben tegentuoogbigen.

137. En defe middelen behagen Berkendaal niet: want hy noemt het een fchrikkelijke Leering, dat men de Christenen raat, den handel en koopman fchap der wereld te verlaten, om ware Christenen te worden. Ik fou gaarne

aan defen Berkendaal vragen, of Jesus Christus een afschuwelijke Leering on

(m)Matt derwefen heeft, als hy aan fijn Apostelen feyde: (m) Verlaat uwe Netten en garen,, 4". 19' om mynate volgen? Defe Apostelen waren niet in de gierigheit, gelijk de hui denfdaagfche koopluiden zijn, onverzadelijk om geld te winnen; maar fy waren arme Viffchers, die met hare Netten, haar huisgefin onderhouden,

moesten, door hun handen arbeyd. Daar ondertuffchen Jesus Christus hun. beveelt, hare Netten te verlaten, om hem na te volgen. Maar ik verneem,

dat defe gereformeerde my feggen fullen, dat alle Christenen niet geroepen,

zijn, om Apostelen te wefen; ten einde om te mogen ontgaan, het gene fy foo onvoeglijk gefeyt hebben,namentlijk;dat het een gevaarlijke Leering is,aan de Christenen te onderwijfen , dat fy haren koophandel verlaten fouden, om , ware Christenen te worden. Maar ik vraag hun, ofdat niet een Evangelische

raatgeving is, door Jefus Christus aan alle Christenen gegeven, als hy hun (a) Matt.feyde: (n) Soogy wild volmaakt zijn, verkoopt alles wat gy hebt, en geeft het den Ar-19V: * men. Dat is noch meer, dan alleenlijk fijn tijdelijke koophandel te verlaten; ,

buiten dewelke men noch veel goederen behouden kan, als landeryen, Meu belen en huifen. Alle welke dingen gefamentlijk fchijnen begrepen te worden, ,

in dit woord Alles, 't geen Jesus Christus feyde, dat men verlaten moeft, om vol maakt te worden. En dit is door foo veel fchriftuurplaatsen bevestigt, dat het

evertollig zijn fou, die alle aan te halen. Dewijl Jesus Christusgants klaarlijk

(a) Luc.fegt, (o). Dat hy, die niet A LL E s verlaat wat hy heeft, fijn Difcipel niet wefen , 14 v.33 kan.

138. Men moet wel feggen, dat dien Berkendaal een bedwelmden geeft is; ,

nadien hy fegt, te verfchricken, van te hooren, dat ik de Christenen ontra de, koophandel te drijven. Soo doende moest hy veel meer verschrikken, van fus Christus in fijn Evangely te hooren feggen, Dat men fijn Difcipel niet wefen:

l- , fonderteverfaken ALLEs wat men befit.

Behoord defen Berkendaal : CIl TAK-


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 73 fchrikken, van foodanige waarheden uit Jefus Christus te hooren, als dewel ke hy dagelijks in 't Evangely leeft? En indien hy waarlijk fig daar van ver fchrikt, foois het geen wonder, dat hy ook vervaard word, van dat ik aan

de Christenen rade, haren koophandel te verlaten, om discipelen Jesu Christi

te worden; Aangesien hy van een geest befeten is, die recht tegen den geeft Jefu Christiftrijd. Soo dat hy nootwendig tegenspreken moet, alles wat uit den. Geeft Christi voorkomt; nadien den Anti chrift, niets anders beteikent, dan iets dat tegen Chriftus strijd. Hierom is't dat Berkendaal, God, Duivei noemt; en ook wil te kennen geven, dat de werken die ik doe, door ingeving van Gods Geest; werkingen des Duivels fouden zijn, volgens het gene hyin fijn Pafquil schrijft. Waar door hy genoeg betoont, dat hy met een geeft van

doling en leugens befeten is, gelijk als die gene is, waarmede hy my fonder reden beschuldigen wil, en als hy de waarheden Gods, die ik bybreng, voor

dolingen en leugens neemt. Om oorsaak dat hy die Goddelijke waarheden nooyt gekend heeft, en altoos in dolingen heeft gewandelt, die Calvin hem by geschrift heeft nagelaten, meenende datter niets beters was. En nu hy in die doolingen gewoon en veroudet is, foo verschrikt hy, van te hooren de rechte Waarheit spreken, die ter Zaligheit geleidt. Om dat hy nimmer gelooft heeft, dat men d'Evangelische Raatgevingen moet naarkomen en in 't werk

::

ftellen, om een waar Chriften te zijn. Maar hy heeft dat men de felve alleenlijk behoorden te lefen en te prediken, gelijk men een feltfame History van voorleden tijden verhaalt.

139. En mogelijk fou defen Berkendaalmy wel feggen, dat het nu tegen woordig niet is, dat de Christenen, d'Evangelische Raatgevingen moeten in 't werk stellen, maar dat fulks alleenlijk in d'eerste Kerk moest zijn: Na dien dat byna alle de gene die in Calvijns reformatie zijn, in dit gevoelen fte ken ; dat het onmogelijk is, d'Evangelische Raatgevingen naar te komen. En felfsfegghen fy, dat het onmogelijk is, de Geboden Gods te onderhou

den. Waar in hare Predikers hun versterken, feggende dat fulks warachtig is, en dat de menschen al te fwak zijn, om de Geboden Gods te bewaren. Gelijk of God die den mensch geschapen heeft, hare fwakheden niet kende: ef wel, dat

: een Tiran wefen fou, haar foodanige wetten gevende, die onmo

gelijk t'onderhouden waren. Dit is ook het gevoelen van fommige Joden, die ik voortijts gesproken heb, dewelke my feyden, dat het feker lijk voor den menfch onmogelijk was, de Geboden Gods naar te komen. En het is

noch verdraaglijker, fulk gevoelen onder de Joden te vinden, dan onder de Christenen; dewijl de Joden den H. Geeft niet hebben ontfangen, noch ook Christus niet, gelijk de Christenen gedaan hebben, die

de

::

fig roemen Difcipelen van Jesus Christus, en het Volk Gods te zijn. Daar ondertuffchen fy niet gelooven willen, dat fy fijne Geboden wel konnen on derhouden, noch Jefum Christum navolgen, om fijne Difcipelen te wefen. K 2

Befiet,


r,6

Het Getuigenis der WAARHEY r.

142. Befiet, mijn Kind, bid ik u, wat voor buitensporige gevoelens dat die Reformeerden hebben, met te gelooven, dat God hun foodanige Gebo den fou gegeven hebben, die haar onmogelijk t'onderhouden fouden zijn. Soumen daar door niet mogen besluiten, dat God dan veel wreeder tegen de menfchen zijn fou, dan denaldergodloofte die onder hun is ? Want men hoord

nooyt dat een menfch den anderen foodanige dingen opleyt, die hem te doen onmogelijk zijn. En alhoewel men fegt, dat de Turcken, de Christenen qualijk handelen, wanneer fy die tot Slaven maken, foo en hoort men noch

tans nimmermeer, dat fy hun onmogelijke dingen bevelen; nadien fy defel we niet fouden konnen volbrengen: en fyfouden hare Slaven doen omkomen, waar van fy noch eenigen Dienst verwachten. En indien de Calvinisten staan de willen houden, dat het onmogelijk is, de Geboden naar te komen, die

God ons gegeven heeft, foo achten fy God, wreeder te zijn dan de Turken en Barbaren, dewelke geen onmogelijke dingen aan haar onderdanen bevelen.

Gelijk defe qualijk-bedachte feggen, dat God aan fijn Volk gebied: waar van

(e) hy in fijn Evangely fegt,(p) Dat het fijn wil niet is, dat een derfelvefou verloren gaan. Matt. 13. Moet men dan niet gelooven, dat hy aan de menschen geen Geboden gegeven

" ::y

heeft, (q) die haar onmogelijk te houden zijn? Want anders fouden fy alle 1. in 't gemeen verloren gaan, met onderworpen te zijn aan een en de felfde Wet, v, 33, die haar onmogelijk t onderhouden was. Dit gevoelen fou wel overeenko 1 Joh. 5.men met hetgene dat de Calvinisten gelooven,dat God de menfchen tot de ver

Âť:

"3

doemenis geschikt heeft, al eer!y geboren waren: Want hy fou tot de Ver

doemenis verordent hebben, alie die gene aan dewelke hy foodanige Geboden gegeven had, die onmogelijk t'onderhouden waren. -

141. Want wy gelooven zekerlijk, dat alle de gene die de Geboden Gods niet onderhouden, verdoemt fullen zijn. Het gene waarschijnelijker is, dan te gelooven, dat God ons Geboden fou gegeven hebben, die men onmogelijk niet naarkomen kan. Dewijl het een rechtveerdige faak is, dat de knecht gestraft word, omdat hy de bevelen fijns Meesters niet gehoorfaamt heeft. En het fou een feer onrechtveerdige faak zijn, dat den Meester on

mogelijke dingen aan fijn knecht beval. Soo dat 'er gants geen fchijn is, van dat defe Calvinisten eenige reden hebben fouden, om te gelooven, dat het

onmogelijk is, de Geboden Gods naar te komen. En ik geloof, dat Cal vijn haar dien indruk gegeven heeft, om dat hy de wil niet had, de Geboden Gods t'onderhouden, en dienvolgens moest hy dat als een onmogelijke faak doen aannemen, ten aanfien fijner Iwakheit. Want anders fou niemand hem

gevolgt hebben in fijn Reformatie; nadien het Evangelie verhaalt,

het Ant

w: • woord dat Jesus Christus den Jongeling gaf, die hem vraagde ,

(r) Wat hy doen ::, 14. moeft, om Zalig te worden: waarop Jesus Christus antwoorde; Dat hy de Gebo

den onderhouden moei. En om getuigenis te brengen tegen het gevoelen der Calvinisten, foo gafden Jongeling Jefus Christus tot antwoord, Dat hy fulks "U,77,

f


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

77

van fijn jonkheit afgedaan had. Sou men dan nu willen feggen, dat dien Jon geling onmogelijke dingen gedaan heeft, met de Geboden Gods te onder houden ?

-

142. Ik maak absolut leugenachtig, alle die gene die foodanige leugens bybrengen. En ik kan met waarheit feggen, dat ik de Geboden Gods onder hou door fijne genade : en dat ik liever sterven fou, dan het minste tegens de Geboden Gods te doen; foo dat ik geen nood heb, van te feggen, dat het on

mogelijk is fulks te doen; dewijl ik in der daad de onderhouding feer licht, feer goet, en feer zalig bevinde, voor de gene die d'ydelheden des Werelds verachten.

Want ik heb in d'onderhouding der Geboden Gods, (s) een licht

(s)

Jok om te dragen gevoelt. Daar in tegendeel, de wereldfche wetten, my M: *** wel een veel fwaarder last geweest zijn. En ook heb ik in d'onderhouding der ::al Geboden Gods, (t) een vreedfamigheit der ziel, en een gerustheit der Confcien- à 19 v. tie gevonden. Het welk de beste faak is, die men in defe wereld foukonnen 165. -

verkiefen: en ook d'alderfekerfte weg, om tot d'eeuwige Zaligheit te gera ken. Hierom is't, dat het niet warachtig zijn kan, dat de Geboden Gods

onmogelijk fouden t'onderhouden wefen; dewijl ik in my een gantscontrarie ervarentheit heb.

fyot hat fjet mogelijf ig Uc G5tboben (3Güg t'onbtrijoutpn/ en onmogelijft ona bie niet t'onberijouben. Ilbaarom hat Got ong befcluc gegcuen tjeeft/ en omfe UErpfitijting boo? Tcfug om brftlutte moeten ouberfjouÜen.

143. Maar de wereldfche menschen, die gewoon zijn de (u) welluften hares (u) vleefchs te volgen, en de begeerlijkheit der oogen, met den hoogmoet des 1 Joh. 2.

levens, de foodanige fouden wel lichtelijk oordeelen, dat het onmogelijk is, " *5, 1° die dingen te verlaten, om de Geboden Gods te onderhouden. Mogelijk is Berkendaal met fijn gevolg in dien ftant, en dat fy nergens om hare oude ge woontens fouden willen afstaan.

Dit is het gene dat in haren geeft die onmo

gelijkheit baart, van de Geboden Gods te onderhouden; en dat gaan fy d'een d'ander leeren, als of het een waarheit was. Alhoewel het niet anders is, dan een dwafe inbeelding, om hare ongelukken te vleyen, en malkander te hel

pen vermakelijk in der Hellen varen. Want het is feer feker, dat niemand zalig worden fal, dan diegene, (x) die de Geboden Gods fullen bewaart heb- (x) ben: en dat heeft geweest, (y) federt het begin des werelds. Bovendien, dat Matt 7. het ook een feer redelijke faak is, felfs naar de menschelijke finnen te spreken. :: :5Want wat voor een menfch fou foo finloos zijn, die een geringe knecht om : : loon fou houden, dewelke niet wilde gehoorfaam zijn, aan de bevelen die fijn tot zo. Meester hem gaf. Buiten twijfel, dat hy hem uit fijn huis fou jagen; het welkhy noch foo veel te meer fou doen, wanneer de knecht tegen fijn Meester feide, Dat jp al te 3Daft bbag / om fijn bcbclen uit te boeren/ en tc macij t

teïoog / ontcb.0ell t genefjp jcm gcboob. Den Meefter fou aanstonds te K3

gen


Het Getuigenis der WAAR HE Y T

76

gen dien knecht feggen: Gaat uit mijn huis, dewijl gy geen moed hebt, om my te dienen; ik heb met uniet te doen. Hoe veel te meer fal God uit fijn Koninkrijk jagen, die menfchen dewelke feggen, dat fy de Geboden Gods niet konnen waarnemen, wegens hare fwakheden, die fy hun felfs veroorfaken.

144. By voorbeeld: een menfch mogt feggen, dat hy God met fijn ge heel hert niet beminnen kan; gelijk hybevolen heeft.

Sulkskomt uit oorfaak

dat de herten van foodanige menschen, gekleeft zijn aan d'aarde, aan haar ge makken of vermakelijkheden, en aan alles wat hun aangaat. Welke gene

gentheden fy niet willen verlaten. Dunkt u niet, mijn Kind, dat fulke men fchen, hun defe onmogelijkheit felfs aandoen; om oorfaak dat het waarlijk (z) onmogelijk is, dat hare herten (z) op een felve tijd, beminners van twee foo

::::::: strijdige faken fouden konnen zijn, en dat van gantfcher herten? Want de V• 2 I , 24 vermaken van dit leven , zijn aardfche dingen, die niets Goddelijks in fig hebben, en in een oogenblik voorby gaan. En God , een fuivere Geeft, en Eeuwig zijnde, heeft gantfch geen over-eenkoming met die tijde lijke dingen. Soo dat een menfch defe twee faken niet te gelijk beminnen kan , noodfakelijk moet een van die liefdens, voor d'ander wijken. En alfoo (a)

lang als (a) onfe genegentheden op aardfche dingen gestelt zijn, foo is het :V.Jeh: * ons onmogelijk dit eerste Gebod te volbrengen, van God met gamtfcher herten 15 • te beminnen.

145. Maar indien onfe herten, fig door Liefde, aan God kleefden ; wy

(*) F: fouden de felfde (b) onmogelijkheit vinden, om de vermaken van dit leven 73. v. 25 26.

' te beminnen, die defe Calvinisten vinden , om God te beminnen, of fijne

Pfal. 119. Geboden te volbrengen. Aangefien dat wy ons felfs , die onmogelijkheid v. 172.

fmeden, door de bedrijven van onfe wil.

En om de waarheit te fpreken, foo

::" :: fouden die menschen veel eer moeten feggen: tup willen be @cboben (Bobg v. 34- tot 38.

niet onberijouben / in plaats van te feggen : hup ftonnen bat nict boen.

joh. 3. Nademaal dit een leugen is, uitgevonden door finnelijke menschen, die W. 9.

haar felfs beminnen, met meerder genegentheit, dan fyGod beminnen wil

len. Want indien men aan een gierig koopman feide, dat hy fijn koophan del verlaten moest, om de Geboden Godst'onderhouden; hy fou daar niets in doen, om dat fijn hert aan de winst gekleeft is, en hy defelve in plaats van God bemint, dewelke geen plaats kan vinden, in een gierig hert. Nadien het felve vervult is met begeerlijkheden, die hy daar niet uitjagen wil, maar wel voedsel verschaffen door fijn koophandel. En daarom is het hem onmo

gelijk, dit Gebod Gods te bewaren, dat verbied, te begeeren: en fulks uit oor faak dat hy niet verlaten wil de genegentheit die hy tot de rijkdommen heeft. Daar door maakt hy fig onmagtig, om de Geboden Gods t'onderhouden, al hoewel hy dat feer machtig is, buiten die beletselen, die de menschen fich felfs aan doen, tegens die voornoemde onderhouding der Geboden. Want

men fiet, dat hare herten en hare gedachten, fig geduerig begeven in

*: CIRC


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.'

777

fche dingen : den eenen tot de vermaken des vleefch , den anderen tot de vermaken der fmaak, een ander bevlijtigt fich om tot eenig Staat of Bedie-, ning te geraken; gene begeeft fig gantfchelijk in den koophandel om geld te winnen. Invoegen dat het gantfche hert en den geeft des menfche geheel be fig is met de forgen der aardfche dingen... En als dan moet men fig niet ver wonderen, dat men onbequaam is, om de Geboden Gods naar te komen;

dewijl men fig dan felfs, tot fulks te doen, onbequaam maakt, en het gebrek aan God toeschrijven wil, alsof die haar onmogelijke dingen te doen opley de, of met een ondraaglijke last belade... Het welk tegens God gelastert is, dewelke onfe diensten geenfins van nooden heeft, om ons te doen fware la

ften dragen. Maar hyinheeft fijnwereld. Geboden gegeven, (c) om ons 19(*)enPfa. Gelukkig te maken, defeons enalleenlijk in d'andere 146.Want onsware dit,als hy fegt:(d mijnjok u,het v.': asfoet; en mijnJesus laft isChristus licht. Enversekert de gene die Difcipelen JefuNeemt Christi willenopwor:

I 2, e

den, die fullen dat felfs ondervinden: want fyfullen vergenoegt wefen in defe Apoc. wereld,en fekerlijk het eeuwig Leven hebben. En indien gy, mijn Kind,u felfs 2: vr 14

ondersoekt, gyfult bevinden, dat gy veelmeer vernoeg geweest zijt, federt gy: de wereld verlaten hebt, dan gy geweest zijt, doen gy defelve diende. En in- """ dien het begin, u fulken troost geeft, hoe veel te meer fult gy in 't vervolg getrooft weten, nademaal dat God te dienen, heerfchen is, en de wereld te dienen, is een flave zijn. En daarom begeeft u nooyt tot dat gevoele, van te gelooven, dat het onmogelijk foude zijn de Geboden Gods t'onderhouden, nadien dat

fulks valfchkomen en leugenachtig Jesus Christus heeft ons degedaan Gebo- (e) den Gods uitleggen, is. veel Want byfonderlijker, dan de Wet(e)Moses :..Matt

att,

heeft. En het schijnt dat de Wet des Evangeliums, noch veel strenger is, dan í7. &c, die van Mofes.

147. Want een Jode feyde my eens, bat beâlbet beg géuangcliumg/ban : bcelfugaarber onberhoubing mag / banbe il)et bie JInofeg bun gegeben

bab, Nadien God door Moses geboden had, alleenlijk het tiendendeel te be talen, van de goederen die men befat; en dat Jesus Christus beval, dat men alles verkoopen fou wat men had, fonder iets te behouden. En fulks docht hem ook onmogelijk; gelijk het ook de Calvinisten doet... Maar dit komt,

van dat die Joden foo feer gekleeft zijn, aan de dingen der aarde, gelijk als de Calvinisten : en daarom vinden fy d'een als d'ander, de felfde onmoge lijkheit, in d'onderhouding der Geboden Gods, fonder t'ontdekken, dat fy

-

hun felfs die onmogelijkheit veroorsaken, door de genegentheden die fy heb- [f: ben tot daardfche dingen. Want in der daat, de Geboden Gods (f) zijn :” foet en aangenaam ; ende zijn aan de menschen niet gegeven, dan om ha- Pfa, 119.

re Zonden te doen kennen. Daarom is 't dat den Apostel fegt, (g) Dat in- v 7: 7,

dien de Wet hem niet geleerd had, dat de Begeerlijkheit zonde is, hy fulks nooyt geweten : foude hebben.

(:

148. Soo 7


8o

-

'Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

148. Soo dat de Wet, geen laft kan zijn, maar het is een warachtige ver lichting, voor de menschen van goeden wille: aangefien de felve niet anders

a) Matt. doet, dan hun indachtig te maken hoe fy verplicht zijn, (b) om God van gant - v.57. fcher herte te beminnen, en Vader en Moeder te eeren. Dit zijn de twee dingen die God gebied. En alles wat de Wet meer beveeld, zijn niet dan Verboden, van geen

quaat te doen; gelijk als is, niet te vloekken, niet te stelen, geen hoerery te begaan, of eenige andere fonden te bedrijven, die in de tien Geboden Gods

begrepen zijn, dewelke God aan Mafes gegeven heeft. Alle welke dingen feer goet zijn, om van den Mensch onderhouden te worden, die niets natuurlij kers heeft,dan de L1 Er DE ; en hy kan ook geen beminnens-waardiger. Voorwerp vinden, dan God. Waarom dan,fou het hem onmogelijk zijn,God te beminnen, die foo volmaakt, goet, en volkomen is, en dat des menfchen natuurneygt, om de fchoone, goede, en volmaakte dingen te beminnen? En waarom fou het den

menfch onmogelijk wefen, fig t'onthouden van quaat te doen,en t'onderhouden 't gene de Wet beveelt in de tien Geboden; fig onthoudende van dooden, fte len, hoereren, of andere Zonden door de tien Geboden Gods verboden? En

hoe fouden menfch niet konnen eeren fijn Vader en fijn Moeder, van dewel ke hyfoo veel weldaden en byftant genoten heeft? Kan men met waarheit feg gen, dat die dingen onmogelijk t'onderhouden zijn; nadien defelve alle feer goet en zalig zijn, en dat die Wetten ons van God gegeven zijn, door een

Liefdens straal van fijn groote Barmhertigheit? 149. Want hy hadden menfch niet van nooden: en al waar 't fchoon, dat fy alle eeuwiglijk hadden verloren gegaan, dat fou niets verminderen van fijn -

Eer. Want hyis machtig, na dat fy alle waren verloren gegaan, om weder

hondert duifent werelden op nieuw te scheppen, en groote meenigte Schep telen, veel volmaakter dan de menfchen. Waarom dan fou hy ons willen

dwingen, tot ondraaglijke lasten te dragen, door fijne Wetten? Indien hy een aards Koning was, foo fouhy den dienst der menfchen kunnen van doen hebben, en in fullt geval fou het van nooden zijn, dat fy gedwongen wierden,

om fijne Bevelen naar te komen, en hem gedwonge diensten te doen. Maar • (i) Aao. God (*) onafhankelijk van alle dingen zijnde, heeft niets van nooden. En #v . dat hy Wetten aan de menschen gegeven heeft, dat is om hun (l) te begunfti ') 1'fa gen; en niet om haar t'overlasten, gelijk defe Calvinisten meenen, met te *** feggen, bat bc G5cbobcn Goög / uoo? De menfcíjen onmogelijit emt olie

bccijouben zijn / boo: oo:faaft jarcr3ujaltijeben. Al hoewel het in der daat een groote Gunst is, dat God, Wetten aan de menschen gegeven heeft, na dat fy naargelaten hadden, God aan te bidden, en fig begeven hadden tot alle de Zonden, door de tien Geboden, verboden.

-

,,T, fouden 150. ook Want er doenmaals geenzijn. zonden daar ty, geenindien Wetten noodig geweest Degeweest zondenwaren, alleen, (m) baren de Wetten ; dewijl het in den beginne foo niet geweest is. Want doen God,

:

TimCil[Cir


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

81

menfch schiep, liet hy hem gants VR Y, ende gaf hem geenige Wetten: maar de Zonden hebben de Wetten voortgebracht, en niets anders. Gelijk die zon-, den noch in der daat, geduerig allerhande borgerlijke, politike of Staats-re

gerende Wetten baren: want foo haast als een wel-wakend Magistraat fiet, dat hare onderdanen eenige quade dingen doen , foo maakt defelve aan ftonts een contrary Bevel, en verbied ablolutelijk, onder boete of pijn van ge ftraft te worden, die quaden niet meer te begaan. Sou'er wel iemand foo qua

lijk bedacht zijn, dat hy feggen fou, onmogelijk te wefen, die bevelen det Magistraat naar te komen, wanneer fy alleenlijk verbied, quaat te doen; en gebied goedt te doen. En dit is 't wat God gedaan heeft door fijne Geboden, dewelke dele Calvinisten feggen dat onmogelijk zijn te onderhouden. Want God heeft niet anders verboden als quaat te doen en niet anders geboden, als welte doen.'

Siet daar alles wat de Geboden Godsin houden, en niets anders, te weten; fig te onthouden van quaat doen, en hem te begeven tot goed doen. Is het dan wel ver

draaglijk, defe Gereformeerde te hoeren feggen, Dat bet onmogelijft ig/bc ®e boben (Bobg naar te komen? Gelijk als offy wilden doen verstaan, dat het

hun onmogelijk is, af te laten, quaat te doen; en dat fy ook die felfde onmo gelijkheit vinden, om God te beminnen; dat nochtans altijt het beste Am bacht der wereld is. Moeten die menschen niet absolutelijk verloren gaan? Want hoe fouden fy konnen Zalig worden, met door omwegen te feggen, dat fy hun niet fouden konnen onthouden, van quaat doen, uyt oorsaak harer fwakheit; en dat fy ook, wegens hare fwakheyt, God niet fouden konnen beminnen ?

15 1. Ik fou gaarne vragen, of er meer kracht of courage behoeft, om goet te doen, dan om quaat te doen? En waarom dat fy Ineeryver hebben, om gout, filver, of vuyle lusten te beminnen, dan om God lief te hebben ? Siet men niet,

dat die menschen gants verdraayde finnen hebben, en dat fy dolen in de voor naamste stukken van 't geloof ? Ach hoe fouden fy Christenen konnen zijn!

dewijl fy gelooven te fwak te weten, om de Geboden Gods t'onderhouden? Hoe fouden fy fig dan sterk genoeg konnen vinden, om d'Evangelische Wet

t'onderhouden, dewelke in der daat meer ongemak aan de natuur brengt, dan de tien Geboden Gods in 't algemeen doen ? Daar ondertuffchen defe men- .

fchen fig boven d'andere willen doen achten, en feggen, bat fp be uJare

#terft 3ijn/ en batfp 3 cfum C5:iftum en fijn 2lpoftelen nauolgen; be mijlfp bcmigbºuplicnber fioomfcije tterft oerlaten bebben/ en batfp bun aan jet &uangclpchouben. Het gene hun felfs, regel recht tegenspreekt, want foo wanneer fy de Geboden Gods niet onderhouden konnen, hoe fouden

fy dan altoos konnen bidden, vasten, de tegenheden en vervolgingen lijden, : s dragen, gelijk Jefus Christus n) in fijn Evangelye onderwijft ? (n) Matt.

en haar

Want men fiet in der daat, dat alle die dingen veel wijder van haar af zijn, dan i6, v. 4.

d'onderhouding der Geboden Gods; waar toe fy feggen, te fwak te wefen. : L

152. In- ” “ “”


Het Getuigenis der WAARHEY T.

82

152. Indien fyfulx in den grontharer zielen geloofden, foo fouden fy beter doen, met te feggen, dat fy te fwak zijn om Zalig te worden. Daar in fou den fy de waarheyt spreken, en geen geveynfde wefen. Gelijk fy zijn, met te feggen, dat fy ware Christenen zijn, of in de ware Kerck, wanneer fy niets van d'Evangelische Wet onderhouden, en dat fy feggen, te fwak te we fen, om de Geboden Gods naar te komen. Siet gy niet, mijn kind, dat de

geheele Leering van dien Berkendaalen fijn aanhangers, gegront is op dolingen

en leugens, en dat defelve maar in opgepronckte woorden bestaat? Gelijk ik u welfou doen fien, by alle de puncten van haar Catechismus, indien het noo

dig was, die te wederleggen. Uit oorfaak dat fy op dolingen gegront zijn, en ik op de Waarheyt. Sy fouden my niet eene faak konnen voortbrengen, of ik fou die betoonen onwarachtig te zijn. Maar ik heb niet van nooden,

meerder daar van te spreken, indien fy my geen nieuwe oorfaken geven. ,,Ik bid alleenlijk God, dat hy hun de oogen opend, om het Licht der Waarheit

te fien, teneinde om hare eyge dolingen beter te kennen, dan die fy feggen, ontdekt te hebben in de Roomsche Kerk. Want het was wel wenfchelijk, dat de Christenen met malkander vereenigt waren, d'een d'ander beminnende, (*) Joh. gelijk Jesus Christus 1 3. V. 34

(0) hun bevolen heeft, in plaats van malkander te haten, gelijk fy doen, tot nadeel harer Zaligheit. En dat een iegelijk trachte, fijn dolingen t'ontdecken, om die te verbeteren. Als dan fou daar geen verdeelt heit meer in de Christenheit zijn: om dat alle ware gevoelens van God ko men, en dat 'er geen ftrijdige gevoelens konnen zijn, onder de gene die in de ware Kerk zijn ; nadien de felve gantfchelijk van een felve Geeft bestiert word.

(9) Ephe.

153. Want (p) daar is niet meer dan een G5obt/ ccne ilbaarheit / en ec 1

4. W. 4Âť 6.

foare iterlt/waar in alle de Heiligen zijn,en al de gene die daar buiten zijn, kon

nen niet Zalig worden. Hoe fouden dan konnen Zalig worden, alle die fooda

nige dolende gevoelens hebben, als te gelooven, dat fy in de ware Kerk zijn, wanneer fyfeggen, te fwakte wefen, om een Evangelisch leven te leyden? Dit is een teiken, dat fy fig te fwak bekennen, om Christenen te wefen; nadien er geen ware Christenen zijn, dan die gene die Jefum Christum navolgen. Want alles (4)Joh.

wat hy gedaan heeft, is om ons een Voorbeeld te geven; dewijl hy fegt: (q) Zijt

1 2. v. 26.

mijneNavolgers. Daar ondertusschen defe Calvinisten feggen, dat men hem niet

en cap. 7 3. V. 15 •

navolgen kan, noch doen dat hy gedaan heeft. Al is't dat fulks niet warach tig kan zijn, aangesien dat het gene wat een menfch doet, een ander ook wel doen kan, indien hy dat geleert had. Maar indien defe Naam-chrifte nen niet willen doen, 't gene Jefus Christus heeft gedaan, foo fal het hun altoos onmogelijk weten de Geboden Gods te onderhouden; gelijk de Calvi

niften feggen. ,,Maar foo wanneer fy haren geeft, en de krachten van haar lichaam gebruykten, om Jesus Christus te leeren na volgen, fy fouden lich

telijk doen, 't genehy gedaan heeft. Nademaal, voor foo veel fijn Menscheit aat -


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 83 aangaat, Jefus Christus (r) niet meer dan een ander menfch geweest is. En (r) Heb. voor foo veel de Godheit belangt, foo kan hy foo veel wonderen uitwerken * V. 14. (5) in een ander menfch, dan in het Lichaam Jefu Christi. Want men fiet % Joh

in der daat, dat d'Apostelen meer mirakelen gedaan hebben, dan Jefus Chri- & : ftus felfs.

©eriomflesjefu fijzifti: fijn Heben/en bt berft jooningen ber

:: fclfg/

utrpfitijten ong Üe gBeboten g?obg t'onberfjoubtn/ om 250ttttt Doen.

154. Soo dat men nimmer feggen mag, dat het onmogelijk is, d'Evan gelische Wett'onderhouden; dewijl Jesus Christus ons defelve gebracht heeft, als het ware middel, bequaam om de Geboden Gods te konnen onderhou den. Want de menschen, voor de Komfte Jefu Christi, hadden afgelaten, God te beminnen, hebbende alle haar Liefde en genegentheden gestelt, op de -

dingen der aarde, en in de liefde tot hun felfs. Soo dat fy alle de Geboden Gods hadden overtreden, en gingen van quaad tot erger voort, op den weg der Verdoemnis. Het welk God infiende (t) ( die niet wil dat den Zondaar ver- (*)Ezech.

loren gaat, maar dat hy fig bekcere, en leve) foo fond hy Jefus Christus op aar- 18 v. *3 den, ten einde om hun den rechten weg te toonen, die na de Zaligheyd ieyd. En hy moest nootwendig hun doen fien, door welke middelen fy afgeweken waren van de Genade Gods, of hoedanig fy fijn Geboden te buiten gegaan waren; en dat hy hun ook de middelen aanwees, waar door fy konden we der keeren tot de L1EFDE GoDs , en tot d'onderhouding fijner Geboden. Daarom is 't dat hy felfs die middelen heeft omhelft, ten einde om de men fchen beter met daden t'onderwijfen, als met woorden; nadien het exempel

altoos krachtdadiger is, dan de woorden. 155. En hy wift, dat de menschen hare liefde van God afgetrokken hadden, om die te stellen op goud, filver, of op de rijkdommen defer wereld. Daarom verkoos Jesus Christus d'Armoede, als het ware Middel waar door

• ?

de menschen konden wederkeeren tot de LIEFDE GoDs, waar van fy, door

de rijkdommen afgetrokken waren. En fy konden (u) defe Liefde Gods nooyt (u) Matt. weder erlangen , fonder te verlaten de Liefde die fy hadden tot de rijk- 3. v. 21, dommen.Want den menfch is veel te fwak, orn rijkdommen te konnen befit- *4

ten, fonder fijn genegentheden,daar op te stellen. En om oorfaak dat Jefus Chri stus fag, dat de menschen de Liefde Gods verlaten hadden, om de Prachten en

eeren der wereld te beminnen, foo verkoos hy de Nedrigheit, de Verachting,

en de Kleinheit, om aan de menschen te onderwijsen, dat hun defe dingen nootfakelijk waren, foo fy wilden wederkeeren tot de Liefde Gods, en het onderhouden fijner Geboden. Nadien de menfchen al te fwak zijn, om eeren

en grootsheden defer wereld te genieten, fonder hare genegentheden daaro te stellen, en niet hoogmoedig te worden. En nademaal Jesus Christus fag, dat de menschen fig van de Lie FDe GoDs afgewend hadden, om haar felfs •

L 2

te


84

Het Getuigenis der WAARHEY T.

te beminnen, en hare eigen willens in te volgen, foo quam hy in defe we reld, om d'ongemakken en tegenheden te lijden, doorbrengende fijn geheel leven in fmerten, fonder fich felfs ergens in te foeken. Want hy fegt gantfch (*)loh,6 uytdrukkelijk: (x) 1k ben niet gekomen, om mijn wil te doen, maar den wildes genen

"*

diemy gefenden heeft. En dat, om de menschente onderwijsen, dat fy hun felfs fouden verfaken, gaarne lijden, en geduldig zijn in de tegenspoeden, dewijl fy al te fwak zijn, om te konnen blijven in de Liefde Gods, in het midden

der gemakken en vermakelijkheden van defe wereld, of in het volbrengen van hare eigen willens, dewelke door de Zonde Adams verdorven zijnde,

altoos quaat zijn, ende willen fich aan de Wille Gods niet onderwerpen, om fijn Geboden te volbrengen. 156. Befiet, mijn Kind, door defe waarheden, of de Calvinisten reden hebben, om te feggen, dat fyte fwak zijn, om de Geboden Gods te volbren gen; en noch meer, om een Evangelisch Leven t'omhelfen? dewijl dat die

telfde fwakheit, waar mede fy hun verfchoonen willen, haar verplicht maakt, om d'Evangelische Raadgevingen na te volgen, als d'eenige Middelen harer

Zaligheit ; fonder welke middelen, fy de Liefde Gods niet weder erlangen konnen. Want indien fy niet fwak waren (gelijk fyfeggen te wefen)fy fouden geen Evangelische raadgevingen van nooden hebben ; nadien fyandets in de Liefde Gods fouden gebleven zijn; waar in alle foorten der Deugden bestaan.

Want als den H. Au G us T 1 Nus van defe Liefde Gods sprak, foo feyde hy: Bemind, en doet alles wat gy wilt. Om te toonen, dat hy die de Liefde Gods behouden heeft, geen andere Wetten noodig heeft; nademaal dat defe Lief de fich felfs een Wet is, en nooyt quaat doen fal; aengefien dat de Liefde Gods, geheel fuyver zijnde, niets besmettelijks verdragen kan , Soo dat men

(7) Joh. met waarheit feggen mag, dat hy die God bemind, ( y) niet fondigen kan, 3: "2" foo lang als hy in die Liefde blijft. En alfoo heeft hy geen Evangelische raadgevingen van nooden; dewijl hy defelve alle in kracht, in hem felfs be fit, alwaar't schoon dat hy 'er niet een in 't byfonder noemen kon. Maar den mensch die fijn fwalcheit gevoelt, en fijne ellenden kend (gelijk defe

Calvinisten met de mond feggen, dat fy al te fwak en ellendig zijn, om de boden Gods te konnen onderhouden ) de foodanige heeft noodig, alle

#Evangelische raadgevingen t'omhelfen. . Sonder dat , fal men nooyt ge zaken tot het naarkomen van dit eerste Gebod, Dat men God uit gantfcher her ten beminnen moet.

En niet bewarende de geboden Gods, foo kan men niet

Zalig worden. En fy bedriegen fich tot haar Verderf, dewelke gelooven, dat de Verdiensten Jesu Christi hun fullen toegepast worden, wanneer f d'Evangelische Raatgevingen niet willen in 't werk stellen. Dewijl dat fy als dan geen Difcipelen van Jesus Christus zijn, maar fy zijn Wereld-vrien den , dewelke meer de gemakken hares lichaamsbeminnen, dan de Za

ligheyt harerziele. 157.

En


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet:

85

157. En hoe fouden fykonnen Zalig zijn, nadien Jesus Christus in 't Gebed

dat hy tot fijn Vader deed, fegt, (z) dat hy niet bid, voor de wereld, maar voor die (‌) Joh. gene die hy hem uit de wereldgegeven had? De Calvinisten fouden fig defe Schriftuur- 57 v. 9. plaats ook wel toe-eigenen, feggende dat fy van die gene zijn, die God aan fijn Soon gegeven heeft: want fy noemen fig, b &lptuerttoo?nen/ofgepredeftineerde. Ghriftus felfs, behoord haar defen indruk te konnen wegnemen, als hy fegt; (a) Dat fijne Schapen fijn femme aanhooren, en hem na volgen. Het is wel te Maar

:

a) Joh.

bespeuren, of defe Calvinisten, Jesus Christus navolgen. En offy wandelen 10 %; 27. door dien weg, waar door hy gewandelt heeft. Offy de arme woningen ver kiefen, gelijk als hy een Stal verkoren heeft, om in geboren te worden. Of fy de rijkdommen en ceren des werelds verachten, gelijk Jefus Christus gedaan heeft; dewelke aan den Richter, die hem ondervraagde, feyde; (b) Dat fijn (b) Joh

Koninkrijk van defe wereld niet is. En of fy ook de (c) laagste plaats of de gerin- 13 %:37: ge diensten verkiefen, gelijk als Jefus Christus dede, feggende tegens fijn Dif- (c) Luc. cipelen: (d) Gy noemt my Meefter, en gyfegt wel, want ik ben het, maar alhoewel '; : ik de Meefter ben, foo heb ik nochtans uwe voeten gewaffchen; doet gy-lieden ook alfab :

::"

malkander.

158. Soud gy wel, mijn kind, een van alle defe hoedanigheden, die Jefus Christus had, konnen vinden onder al de menschen die gy in Calvijns Refor matie kend? En indien er niet een is, hoe kond gy dan gelooven, dat fy de

Schapen Jefu Christi zijn, en dat fy fijne Stern gehoort, en hem fouden nage volgt hebben ? Gy moet veel eer toestaan, dat fy wereldfche menschen zijn, waar voor Jesus Christus niet bidden wil. Want fy dragen alle hare eygen fchappen. Soekkende de eeren, rijkdommen en vermakelijkheden defer we reld; en fyleven naar de welluften des vleesch en der finnen; beminnende haar felven, en volgen hare eigen willens. Soo dat, indien men een rechte afbeel ding naar het leven, van een werelds mensch maken wilde; foo behoefde men niet anders te doen, dan een perfoon van Calvijns reformatie te nemen. En al offchoon fy feggen, van het getal der gepredestineerde of Uitverkoorne

te wefen; fulx komt van dat fyfeggen, dat God een getal menschen, tot de Zaligheyt verordent heeft; en fommige andere verworpen. En in fulken ge val, hebben fy hun ingebeeld, van dit getal der gepredestineerde, of uitver koorne te zijn. Maar dat is niet anders dan een fotte inbeelding, gegront op een valsche stelling... Dewijl dat God niemand gepredestineert heeft, want hy

(e) alle menschen in 't gemeen, zalig maken wil. Maar (f) hy geeft aan fijn (s),Tim. Soon, alle die gene die hem willen volgen en nagaan; en geen andere. Voor E. v. 4. de foodanige is't dat Jefus Christusfijn Vader bid, maar niet voor die gene die (f)Joh. van de wereld zijn, gelijk defe Calvinisten, die Zalig zijn willen, met te : "**

feggen, bathct bun onmogelijst is/ 23efilm C5:iftum na te uolgen. Al-� hoewel dat alles wat hy gedaan heeft, niet anders gefchied is, dan om ons -

de middelen aan te wijfen, (g) die wy by der hand nemen moeten, om : L 3

-

es


86

Het Getuigenis der WAARHEY r.

der tot God te keeren. En defe qualijk-bedachte menschen, verwerpen de middelen alfoo wel als 't einde, feggende dat het onmogelijk is, Jefum Chri ftum na te volgen, als ook de Geboden Gods te onderhouden. En fy ver fterken fig daar in, door bedrieglijke redenen. Gelijk fommige der felvemy

gefeyd hebben, bat fy bie onmogelijlatjept mel komen bemijfen/ boogbe 3onben ban ADAM, nabien fijn perfoon in een ftanb ber bolmaalttijeit ges ftijapen 3ijnbe/ boben alle anbere; en notijtang be “beboben 45oög mel

obcrtreben beeft : &n ooit bat DAVID , bie een man naer 45obg berte mag/ tuclouerfpclijeeft begaan/tegeligfijn 65eboben; jabat ben i3.3lpo ftcl PETRus , fijn Jilheeftet incl berlootbenb jab / tegeng be “Beboben &Bobg, 23inboegen/ bat nabien bet onmogelijk boog biei). Jºhannen ges meeft ig/ De 45eboben Göobg te betuaren/ joebat ban be finaliste en ons inctenbc menftijen biefouben âonnen onberijouben; gelijft bie Calviniften fcggen te boefen?

159. Alle defe bybrengingen en besluiten, meenen fy, feer wel op rede nen gegront te wefen; maar inderdaat, zijn het niet anders, dan ophoudin gen des geeft, om de menschen te verblinden. Want wat voor overeenko ming is daar onder de Calvinisten, by die Heilige Mannen, dewelke een ee mige reys, in zonde gevallen zijnde, hebben daar over groot leetwefen ge had, en al de dagen hares levens daar voor Boete gedaan. Want ADAM on fen eersten Vader heeft nooyt geen vreugde meer na fijn Zonde gehad, en hy heeft daar voor een Boete gedaan van 9oo. jaren of meer. En DAVID heeft voor een overspel, de Plagen Gods geleden, die hy vrywillig verkofen had, en hy heeft foo Zonde beweent, dat hy felfs fegt, (h)fijn Broot met affche (b) Matt. 2 6. v. 75. te eeten, en (i) dat hy fijn Bed met tranen vies. Defgelijks ook den H. Petrus, om dat

::

(i) Pfa. hyJesus Christus door fwakheit verlochent had,

dewijlhy de vervolging vrees

6 v.7.

de, als zijnde fijn Difcipel, (l heeft daar over foo menigmaal geweent als hy een (l) Matt. 26. V. 75. haan hoorde kraayen. Indien defe Calvinisten harefwakheden kende, om daar

voor foodanige Boetens te doen, dat fou een Zalige kenniffe wefen. Maar alleenlijk te bekennen, dat fy te fwak zijn, om de Geboden Gods t'onder houden of d'Evangelische raatgevingen naar te komen, dat is gant niet op eenige reden gegront.

16o. Het is wel waar, dat Godfegt; Hy den Sondaar aanneemt als hy Boete doet enfig bekeert. Maar defe Calvinisten willen fig nooyt bekeeren, maar blij ven volherden in hare onwetendheden en Zonden; en willen daar mede Zalig worden, door de Verdiensten van een ander. Sy prediken wel de Boete;

maar willen die nooyt in 't werk stellen. En fy houden voor Boete, dat fy »x

hare fwakheden bekennen; de begeerte hebben om fig te beteren, en te ho

23

pen op de Verdiensten van Jesus Christus. Befiet eens, mijn kind, bid ik

29

u, hoe weinig overeenkoming dat fulks heeft met de Boete, dewelke betei kent, fmertelijke dingen te doen. Nu, wat voor fmerte is er in te feggen, -

Delt


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

87

bat menfijn 3toaftijeithenb; nadien een iegelijk dat genoeg kend en in fig felfs gevoeld fonder eenige moeyelijkheit ? En men fou veel meer arbeyd moeten doen, om onfe fwakheit niet te kennen, dan om die te kennen: om

dat de felve ons al te gemeenfaam is. En wat voor moeyelijkheit konnen wy gevoelen, in begeerte te hebben tot ons te beteren? Aangefien dat fulks ver makelijk en aangenaam is, voor den aldergrootsten Zondaar van de wereld. Dewelke fijn confcientie met Zonden beladen vindende, die hem in vreefe fij

ner Verdoemenis houden; fig fomtijts vertroost, met te denken, dat hy fig in 't toekomende bekeerenfal. Soo dat die begeerte, van fig te willen beteren, voor geen Boete mag geacht worden; dewijl dat fulks , vertroosting, in plaats van fmerten, bybrengt. En noch veel minder fmertelijk is het, te hopen, dat men Zalig worden fal, door de Verdiensten van Jesus Christus, nadien er niets aangenamers is, dan dat. Den aldergrootsten Zondaar van de

wereld, fouin fijn hert, dat geloof wel dragen willen, op dat hy met meerder gemak in fijn Zonden voortvaren fou. Want het is gants niet pijnlijk, dat men op fijn gemak en fonder forg leeft, mits in fijn hert te gelooven, dat Jefus Christus alles voor hem voldaan heeft, en dat hy niet met al te doen heeft, voor foo meenigte Zonden die hybedreven heeft.

-

16 1. Sou ik niet mogen feggen, mijn kind, 't gene defen Berkendaal van mijne Schriften fegt, dat de Calvinisten een fchadelijke leering hebben, wan neer fy foodanig de woorden van Jefus Christus omver stooten , daar h

fegt, (m) Soo gygeen Boete doet, foo fuls gy alle omkomen. En dat fy voor defe (m) Luc. Boete, aangename en felfs voor de natuur gemakkelijke dingen nemen ? Sou 3 3 ik aan al dit Volk niet feggen mogen, het gene de Propheten daar van voor feyt hebben, te weten: (n)Uwe Leyders, zijn Verleyders: dewijl fyuleyden op (n)Jef I

•V,

den breeden weg, die na de Verdoemnis voert, in plaats van u te geleyden op 3:" den Engen weg, dewelke Jesus Christus fegt, (o) dat ter Zaligheit voert ? O (°) Matt. Calvinisten! hoe zijt gy te beklagen, van foodanig de dolingen omhelft te 7:":"3'

hebben, in plaats van de Waarheit ! Ik mag wel overu de Wée-klagten doen, *

:atgydied'Ongelukken Jesus Christus over de Stad Jerusalem deed, en feggen tegen u.: Och, Lu. kende, die uftaant overkomen na de doot, gyfoudweenen. Want : v: het fchijnt, dat uwen Reformateur, ulieden heeft willen in Karoffen na de

Hel voeren. Het is wel waar dat fijn leer gemakkelijk en vermakelijk is voor de verdorven natuur: maar dit leven isfookort, dat het de moeyte niet waar

dig is, om het felve door te brengen, in gemakken en vermakelijkheden die foo haast eindigen, om daar voor onderworpen te worden aan een eeuwige Boete. Het welk fekerlijk doen fullen, alle die gene die hier geen tijdelijke Boete willen doen. En gy moet u niet vleyen door het exempel van ADAM, DavID, en den H. PETrus: nadien defelve u veroordeelen, wanneer fy, om een eenige zonde begaan te hebben, daar voor een foolange Boete ge daan hebben. En dat gylieden foo grooten getal zonden bedreven hebt, : IC


88

'Het Getuigenis der WAARHEYT.

die noch dagelijks begaat, fonder eenige Boete te willen aanveerden. En de wijl gy die H. Mannen, in haar Zonden nagevolgt hebt, foo volgt hun ook na, in hare Boete, fonder te feggen, dat gyal te fwak zijt, om Boete te doen, wanneer gy kracht genoeg hebt, om God te vertoornen.

Dewelke uwe ver

fchooningen niet aannemenfal, noch fig vernoegen met fchoone praatjes, die uwe leytslieden gefmeed hebben, om hare en uwe Zonden te verschoonen. 162. Want indien men defe van God opgeleyde Boete, niet moest uytwer ken, foo fouAdam en al die andere H. Mannen, daar in niet volherd hebben, alle de dagen hares levens.

En fy hadden wel veel meer licht, dan defen Cal

vin, om te fien, of fy wel konden Zalig worden, fonder Boete, of wel met alleenlijk in den gronthares herten te gelooven, dat Jefus Christus alles voor , hun voldaan had. Zijnderooyt menschen beter gestelt geweest, om de Ver , diensten van Jefus Christus te genieten, dan den rouw-dragenden Adam, en , den boetveerdigen David, waar van God fegt, (q) dat hy een Man naar fijn hert (1) Act was, of den bedroefden Petrus, die fig in de Wildernis begaf, om fijn ongetrou '3 "3" wigheit te beweenen; en hy deed daar voor foo veel Boete, felfs nadat hy den '' H. Geeft ontfangen had ? Soumen niet moeten feggen, dat alle die H. Man

” nen, groote dwaasheden begaan hadden, met figfulke fmerten aan te doen, ” en foote weenen over hare zonden; dewijl fy hadden konnen Zalig worden, ” met te gelooven, Christus alles voor hun voldaan had? Alle hare Tra

:

nen en boetveerdigheden, fouden, in fulk geval, overtollig of onnut ge weest zijn. Wie nu, dunkt u, mijn kind, dat gedwaalt hebben; die H.

Mannen die de Boete gepredikt hebben, met woorden en werken ; of wel defen Calvijn, dewelke door omwegen geleert heeft, dat men goede dagen

houden mag, en fijn vermaken volgen in defe wereld? foud gy noch konnen twijfelen, of Calvijn gedoolt heeft of niet, na foo veel getuygniffender waar heit, en dat gy noch defen huydigen dag fiet, dat fijn Discipelen haar regelregt kanten tegens de gene die van Boete te doen fpreken, en de waarheden Gods voortbrengen, gelijk ik door mijne Schriften gedaen heb?

p: urt titligte tegens malhanter/ en ook tegeng AB en bate oer BII! J-

163. Wat voor reden hebben die Predikers gehad, om te beletten, dat het Volk mijn Schriften niet lefen fou, door schandelijke lasteringen, die fy daar

tegen hebben doen drukken. Dan alleen, om aan al de wereld te doen fien, dat fy Vyanden van de WAAR H E 1 T zijn, en vrees gehad hebben, dat de felve aan den dag komende, hare dolingen foude ontdekt worden: gelijk de (r) Joh. felve fekerlijk worden fullen, door hare weinig voorfichtigheit. Maar moge " " '3 lijk is't, dat Gods uur is gekomen, dat defen H. Geeft op de menschen neder

dalen fal, (r) die hun alle waarheit fül doen kennen, gelijk als Jefus Christus aan fijn Difcipelen belooft heeft, die te fenden, Nootfakelijk moet fulx -

g: Cll :


-

-

Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 89 den: en ik geloof, dat het in onfen tijd zijn tal. Indien dele Calvinisten, of andere, delelve niet willen ontfangen, fy mogen in hare dolingen blijven, het lal voor hun zijn. Want God dwingt niemand, maar laat al de menschen

in't gemeen en in 't byfonder genieten de vryheit waar in hy haar alle gescha pen heeft. Indien defe Calvinisten, den H. Geeft verwachtende waren, ge lijk fy meenigmaal met de mond bidden, foo fouden fy hem niet tegenstaan, wanneer hy fig aan hun vertoont 3 gelijk hy door mijne Schriften doet. Maar fy fouden delelve met groote genegentheit omhelfen, en het Volk aanvoe ren, om ook foo te doen. Doch het fchijnt, dat haar eigenbaat hun meer raakt, dan de Zaligheit der zielen: en fy hebben liever dat een groot getal door onwetenheid verloren gaat, dan dat twee of drie menschen hare Gemeinte verlaten.

-

164. Dit is een doling die tegenwoordig door de geheele Christenheit in gekropen is: (!) want in yder Religie, trekt eenyegelijk de menschen tot fich, (s) , Pet. ionder hun te bekommeren wegens het voordeel of fchade der zielen. Het 2. v. 3.

is genoeg, dat yder een fijn eigen baat foekt. Men fiet dat felfs in de ver fcheydene Orders van de Roomsche Kerk, waar meenigmaal d'een Order d'an der veracht, en een iegelijk trekt het Volk aan fig, benijdende fulks aan fijn

broeder. En dat gefchied noch meer buiten de Roomfche Kerk, waar ik noch niet een Religie, den anderen heb hooren foo goet achten als de fijne; maar een ygelijk der felve, acht fijn Religie voor de beste. Soo dat men niet weten kan, wie de waarheit fpreekt. Voor my, my dunkt dat de beste niet deugt, en dat een iegelijk van die religies behoorden te haken om den H.

Geeft t'ontfangen, op dat fy in alle waarheit mogten onderwefen worden. Want foo lang als er dolingen met de waarheit vermengt zijn , foo fal de Kerke Gods in verdeeltheit blijven. Maar indien men alle waarheit kende, de Kerke Gods fou herleven. Want alle die verdeeltheden, zijn niet dan

straffen van God, om de zonden fijns volks te straffen. En hy kan hun geen

grooter Plage overfenden, dan haar over te geven aan den geeft der doling, en te laten leven in een tijt, daar de Waarheit verborgen is, en men niet meer weet, waar men die vinden fal. De Calvinisten feggen my, dat ik in dolin gen ben, ontradende het volk mijne Schriften te leren. De Quakersfeggen, dat fy ontdekt hebben, dat mijn Geest van God niet is. Vele van de Room fche Kerk feggen, dat ik ketterfche gevoelens heb. En groot getal andere feggen, dat ik de Geelt Gods heke: het welk ik felfs ook feg. 1 65. Want het fou een groote onbedachtfaamheit zijn, te gelooven, dat ik alle die dingen van mijn lelfs feg, die ik voortbreng; indien de geeft Gods my die niet ingaf. Aangefien ik wel weet, gelijk Berkendaal fegt, dat het de Vrouwen niet betaamt t'onderwijfen : en ik heb ook die genegentheyt niet. Ik heb my liever in ftilheit te houden, dan dingen te fchrijven die my foo veel vervolg ng aanbrengen, dat felfs eenige van mijn Religie, my totter M

-

dood

-

-


9o

Het Getuigenis der WAARHEY r:

dood vervolgen. Waar door fy my dwingen, my altoos verborgen te hou 'den, in alle plaatsen daar ik kom. Maar nadien God fijne waarheden begint t'ontdekken, door mijne Schriften, foo moet ik die voortbrengen, en het be fluyt nemen om te lijden alles wat hy my fal gelieven te laten overkomen.

Want ik ben alfoo gereed om te sterven, als om te leven, naar fijn heylige willens. Maar aangaande de verachtingen en vervolgingen, daar van heb ik bereyds alfoo veel geleden, dat defelve my in gewoonte verandert zijn. En of fchoon ik vele levens had, foo geloof ik nochtans, dat ik ook gewoon we fen fou die te verliefen; om foo meenigmaal in gevaar geweest te hebben. En dit alles, om dat ik waarheid spreek, en dat niemand defelve aannemen wil

wanneer fy berispt. Uit oorfaak dat de natuur altoos wil gevleyd zijn, en niet begeert dat men hare gebreken ontdekt.

166. Daar vandaan komt het, dat die verscheide Religies my haten; om

dat ik een yder fijne fouten aanwijs, en dat een iegelijk niet anders dan de fouten van anderen aanhooren wil... En als ik gesproken heb van de gebreken der Roemfche Kerk, foo hebben alle Religies die daar buiten zijn, my toe gestemt en gepresen. Alfoo ook wanneer ik tegens iemand sprak wegens de fouten van een ander religie, foo waren die ook verheugt. En foo gaat het met allerley Secten en Religies. Niemand wil fijneygen fouten bekennen: om datydereen noch leeft, naar fijn verdorve natuur, besmet met den hoogmoed des levens, waarin wy alle gebooren worden. Maar indien wy nieuwe Crea

turen wierden, dan fou een iegelijk met blijdschap fijn misslagen bekennen, en die verbeteren. Als dan fouyder een my beminnen, om dat ik hun het

Licht der Waarheid breng, dat uit God komt, en niet uit leugenachtige men fchen, die met valfche waarheden het Volk vervoert hebben.

Welk Volk nu

weder kan wedergebragt worden, in de ware Schaapftal Jefu Christi; doer fijn Waarheit. 167. En als dan faldaar geen verdeeltheit meer zijn; defe plage Gods fal (t)Ezech. 34. V. 12. 3 I.

voorby gegaan wefen, en alles fal tot een Schaapskooy verfamelt worden: waar van Jesus Christus (t) dengoeden Herder zijn fal,dewelke fijn Schapenfal

beschermen van den Helfchen Wolf. Aan dewelke, defewilde of vreemde Her JohĂŻov.ders, alreets veel zielen overgelevert hebben : en fy fullen daar aan noch 1 6. meer overleveren , indien men de Goddelijke Waarheit niet aannemen wil, tOt

(u)Jon. die alle waarheit leeren moet: dat is te feggen, (u) de waarheit van alle din 16.v. 13.

(*)2fa' 14-V. 1. •

gen. En indien defen H. Geeft niet afdaalt ep de menschen; foo weet ik niet, wie dat zalig worden kan. Want my dunkt dat het van onten tijd is, als de Propheet fegt , (x) Dat God fag over de gantfche aarde ; en hy vond niet een die goed deed: en hy herhaalde; tot nieteen eenige toe. En ik fie, door het Licht dat God my gegeven heeft, dat dien tijd nu gekomen is, en dat nu niet een

(y)Gen.

menfch goet doet, en (y) een tegelijk fijn weg verdorven heeft. En dit quaad

6. W. 12.

kan niet verbetert worden, foo men de middelen niet opfoekt, om

va:: O


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

91

God te keeren : dat d'Evangelische raadgevingen zijn. Want Jesus Christus

fegt aan alle Christenen, sprekende tegens fijn Discipelen: Dat (z) indien gy (:) Matt. niet bekeert zijt, en geworden als een klein kind, gy geenfin, fult ingaan, in het Ko- "3. ninkrijk der Hemelen. 168. En defe bekeering is niets anders, dan dat wyonfe dolingen verla ten, en de Waarheit, die uit God komt, wederaannemen. En om fijn Kind te worden, foo moet men noodfakelijk wederkeeren, in het Lichaam van onfe Moeder de eerste Kerk, die God nu herstellen wil, verlatende allerley

foorten van verschillende gevoelens, die in de H. Kerk ingeslopen zijn. Waar van men nu aan de menschen feggen mag, het gene Jesus Christus tegen de

Joden feide, te weten : (a) Mijn Huis, is een Huis der Gebeds, en grlieden hebt (-)Luc. dat gemaakt, tot een Vertrek van dieven

en roovers. Nademaal men in der daad 19 v.46.

fiet, dat een iegelijk van die verscheidene religies, fommige puncten uit de H. Schrift fcheuren, om hare dolingen staande te houden. Waar in fy waar

lijk Dieven zijn, bestelende de Waarheit, om hare leugens staande te houden. En fy zijn ook Roovers, dewijl fy de Kerkelijke Staten en Bedieningen roo ven, om hun daar door te doen eeren, fonder t'onderfoeken of fy van God in dien Graad en Staten gestelt zijn, om die wel te bedienen tot fijnder eere,

en de Zaligheit der zielen. Of dat fy waarlijk God beminnen, en dat fy met den H. Petrus in der waarheit feggen konnen. (b) fa, Heere, gy weet dat ik u (b)Joh.z. bemin. Daarom is't dat ik klaarlijk fie, dat de Kerke Gods nu gemaakt is, tot 7,15 • 17. een vertrek der Dieven en Roovers; gelijk Jefus Christusfulksvoorfeyt heeft, als hy de Koophandelaars uit den Tempel dreef. Het welk het ware Voor beeld van de Kerke Gods was. En die afgebeelde dingen, zijn nu in haar wefen in fijn Kerk: alwaar men niet anders spreekt, dan van koopen en ver koopen.

-

: En om dat ik feg, dat de ware Christenen haar leven niet mogen doorbrengen, noch al hare forgen stellen in den koophandel der wereld; foo fegt onfen Berkendaal, dat ik een schadelijke Leering onderwijs. Om dewel ke in verachting te brengen, foofpreekt hy van mijn persoon foo veel quaat als hy kan; op dat niemand my volgen fou. . En ik wil ook, wegens mijn

persoon, niet gevolgt zijn; nadien ik niets in defe wereldfoek: want ik heb geen gefelfchap noodig, dewijl ik d'eenfaamheit bemin, en dat ik ondervon den heb, dat allerley menschen, wegens mijn inwendig onderhoud, my tot beletsels dienen. Ook heb ik niemand van nooden, om my te helpen den tijt pafferen, of vermaak aan te doen: aangefien ik geen ander vermaak heb, dan my met God t'onderhouden. Ik foek ook geen rijkdommen van de wereld; nadien ik er genoeg tot mijn onderhoud heb, en dat het gene daar boven is, my tot een laft fou zijn. Daarom weigere ik het geld dat men my geven wil ; alfoo wel als de eer die men my wil aandoen. Om dat mijn Rijk niet van defe wereld is, en dat ik hier niet anders foeken wil, dan de wille Gods te volbren M 2

gen ,.


Het Getuigenis der WAAR HEY r.

92

gen ; nadien dat al het andere, van my, voor ydelheden, en dingen van klei ne waarde, aangesien word. Want ik ken niets bestandigs in defe wereld. Daarom veracht ik het, uit al mijn hert. -

17o. Maar ik kan niet beletten, dat God fig van my bedienen wil, om fijn

Waarheid te verkondigen, aan de gene die defelve foeken en begeren. En indien hy my daar van wilde ontlasten, ik heb hem meenigmaal daarom gebe den. Dewijl dat het een fware last om te dragen is, voor een fwakke Dochter, als ik ben, dewelke van goede en quade vervolgt word: het meestendeel der quade menschen, door haar eigen boosheden; en de goeden, door enkele on wetendheyd. Want indien fy het Geluk kenden , dat hun staat t'overko

men, door de kenniffe der Waarheit, fy fouden my beminnen, als het Werk tuig, waar door defelve in de wereld komt.

Maar aangaande de Godloo

fen, daar mede wil ik myniet bekommeren, wel wetende dat fy Jefum Chri ftum ook foo vervolgt hebben, om dat hy waarheit fprak, en dat hy my in

(*) Joh fijn Evangelie fegt, (c) Datfe my ook vervolgen fullen, gelijkfe hem vervolgt heb

&#$: ben:

en hy raad my, (d dat ik my verheugenfou, wanneer men liegende quaad van

::" mijn fegt, om fijns Naamswil. 17 1. En ik weet nu, dat dit Geluk my overkomen is; nadien foo veel men

fchen, liegende quaad van my feggen, om oorfaak dat ik in Christi naam feg : datter geen ware Chriftenen meer op aarden zijn. Dit is een waarheit die God my leert, dewelke nochtans de menschen niet willen aanhooren. In dien ik defelve verborgen hield, wanneer God wil, dat ik die verklaar; foo foud ik hem, door ongehoorfaamheit vertoornen. En indien ik defelve ver klaarde, aan de gene die defe Goddelijke waarheit niet hooren willen; ik fou,

vyanden veroorfaken. Aan wie moet ik my nu overgeven; aan God, of aan

( )Aa, de menschen? (e) Is het niet beter God te gehoorfamen, dan de menschen , en S.49: " denraad Jesu Christi te volgen; my verheugende, als de menfchen liegende qualijk van myfpreken, naamswil veel ? Ikliever ben gerefolveert, defen tefoowillen goeden en heylfamen raad om aanfijns te veerden, dan de menschen beha gen, om d'ongenade Gods over my te trekken. Hierom foo wil ik my ver heugen, over de verachtingen en lafteringen, die my defen Berkendaal, de Quakers, de Roomsgefinden, en alle die my verachten willen , aandoen; (f) Matt wel wetende dat Jesus Christus my in fijn Evangelie fegt: (f) Uwen loon fal * ” “ groot zijn in de Hemelen.

-

«5ob geeft Hoonmatr beïbtrhen/ mannect bieboo: b'intmenbige Liefbabig:

:: uoogtÏtomen. ?lIg men De m: Jtfu Uijgifti onmogelijft joub/bat i3

: ij uuijûet uan ijcm berugtemben Dan be 13tijbenen. 172. Defe Calvinisten willen ook niet hooren fpreken, van belooningen of

verdiensten, om dat fy niet doen willen, om den Hemel te verdienen of te gewin


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

93

gewinnen. Daar ondertuffchen Jesus Christus in fijn Evangelie belooft; (g Dat den loon groot zijn zal, in de Hemelen, voor degene die vervolging lijden (g) Ma:t.

om de Gerechtigheyt. En de Gelijkenis fegt, (h) Dat den Vader des Huugefins, :%. :: loon aan , pn Arbeyders geeft , en dat hy die op 't eynde van den dag gekomen was, (h) Matt. alfoo veel ontfing, als die geene die in den morgen/tond gekomen was. Dit is een zo v.8 9. teiken , datter belooningen by God t'ontfangen zijn, voor de goede wer ken, of de fult diensten die menworden: hem doet; nadien de Schrift feght : : i) Naar Rom. uwe werken gy ge-oordeelt en naar uwe werken fult gy veroordeelt wor- (i) 2. v.6.&c

den. En (l elders fegt fy; Dat in het Huys Gods , veel woningen zijn. Ge- (l) Joh. lijk daar ook verscheide Staten in de Heerlijkheyt der Engelen zijn. Want *" hy die meeft in de Liefde Gods is, werd SE RA PH Y N genaamt. Des

gelijks fullen ook de menschen in waardigheden by God zijn, naar mate dat fy hem meest fullen bemind hebben: want een iegelijk , fal loon naar fijne »werken ontfangen: gelijk daar geschreven staat, Dat God een yegelijk geven fal, ten dage des Oordeels. Waar door God betuigt, dat hy de Zaligheyt niet aan de nienfchen geeft, dan om de goede werken die ydereen fal gedaan heb ben. Nademaal den Richter fegt : (m) Komt gy gezegende mijns Vaders, be- (m)Matt, fit Koninckrijk Hemelen, dat en u gy bereyd de grondlegging dergeweeft, Wereld: aan,het om dat ik benderhongerig geweeft, hebtis myvan gefpjjl ; ik ben dorftig &C. " 34 en gy hebt my te drinken gegeven, ik was maakt, en gy hebt my gekleed, een Vreem : , en gy hebt my geherbergt; of krank, en gy hebt my befocht drc. 173. Waar door genoeg te verstaan gegeven word; dat God acht neemt op

onfe goede werken. En dat men defelve niet moet verachten. Gelijk de Calvi niften doen, die niets willen doen, om den Hemel: en begeren dat die, haar als een reft, fou toegeworpen worden, na dat fy de goederen en vermaken van defe wereld gefocht hebben. Het welk een quaat begrijp is: want God ons

fijn Paradijs niet geven fal, alleenlijk om dat wy lichamelijke goede werken fullen gedaan hebben. Maar wanneer wy de Liefde Gods, en de Liefdadig heit des Naaften fullen in ons hert gehad hebben, en dat wy door die Chrifte- -

lijke Liefdadigheit, onfen Naaften fullen by gestaan hebben, in alle fijnen noot.

Want indien den Opperften Richter alleenlijk fprak, van de lichame

lijke werken der Barmhertigheit ; foo fouden veel godloofen Zalig worden. Om dat het een goedaardig menfch natuurlijk is, dat hy de naakte kleed,of eten en drinken, aan de hongerige of dorstige geeft. Soo dat fulke werken, hun niet

konnen waardig maken, om de Gefegende fijns Vaders genoemt te worden. Aan gefien men al defe uitwendige goede werken, wel fou doen konnen, fonder de Liefde Gods en de Liefdadigheit in 't hert te hebben.

Sonder dewelke, den

Apoftelfekerlijk fegt, (n) datdat menmen nietdegave Zalig worden kan, alwaar fchoongoet dat men door geloof, de bergen verfette, der Prophetien had; en'talfijn aan (n)1Cor. : W 2.•

den Armengaf. Het gene wel veel meer is, dan een broot of een kleed aan den “ Armen te geven. Maar defe Calvijns gefinde, nemen alles grovelijk naar de M 3

letter,


94,

-

Het Getuigenis der WAARHEYT.

letter; om dat fy de geestelijke dingen niet willen verstaan, en aan de letter willen vast blijven, gelijk de Alhoewel fy die verachten, en haar vyandig zijn. Nochtans zijn fy veel verder, van jefum Christum na te vol gen, dan de Joden felfs. Waar onder vele zijn, die geen quaad van Jefus

:

Christus feggen willen, en belijden wel, dat hare Voorfaten qualijk gedaan hebben, met hem ter dood te brengen. Daar defe Gereformeerde feggen, dat

God foodanige Wetten gegeven heeft, die onmogelijk t'onderhouden zijn. Het welk wreed wefen fou. De Turken zijn noch veel nader, om Jefum Chri ftum te volgen, dan defe Calvinisten, wanneer fyfeggen; dat fijn Evange lifche Wet onmogelijk t'onderhouden is. Want de Turcken houden Jesus Christus voor een groot Propheet van God, dewelke vele wenfchen na te vol

--

-

gen. Maar defe Calvijns-gefinden, zijn niet alleenlijk vyanden van die na volging, maar ook van diegene dewelke staande houden, dat alle Chrifte nen verplicht zijn, om die naarvolging te betrachten en Jefus Christus foonaby te volgen als het hun mogelijk is. Want dat is d'eenige oorfaak die fy hebben om my te vervolgen, nadien ik hun nergens in misdaan heb, dan in dat ik feer goede en rechtveerdige dingen fchrijf, om de menschen aan te

voeren, dat fy het Evangelisch Leven fouden aannemen. Het welk een feer goede faak fouwefen, voor al de Christenen: want ik ben niet eenzijdig, en

wilde dat de Christenen in 't gemeen, met malkander in den Geeft Jesu Chri fti vereenigt waren, en dat er in het Christendom geen Lutherfche , geen Calvinfche, noch geen Rooms-gefinden meer waren; maar dat fy alle, ware

Christenen mogten zijn. Dat fou goed, vermakelijk, en heylfaam zijn. «Bobt boet notij eenmaal fijn titút te boomfcljíjn tomtn. JDaartoeinig ilàijfen bie fitb baat aan onbertmerpen/ getfeïne met beï3. §tijgiftober

:

een Homt / ja met notijmeetart lilaartjtit. 32otjtang crgtrtnfnficijbatt aan / ueel Icelijfitt Dan Be3 oûen boeit.

174. Waarom dan, zijn die menschen quaat, omdat God goed is,fenden de fijn Licht der Waarheit, aan al degene, die het willen ontfangen. En dit is de laatste Barmhertigheit die God aan de menschen doen fal. ,,En die gene die defelve niet aannemen willen, doen als de Pharifeen ten tijde Jefu Christi, dewelke hoorende feggen, dat Jesus Christus andere dingen onderwees, dan

fy, foo wapenden fyhun alle tegens hem; defelve vervolgende, en eindelijk ter dood brengende. En nu staan byna alle de Geleerden tegens myop, om de felfde oorsaak. Alhoewel fy veel minder oorfaak hebben, om my te ver

volgen, dan de Pharifeen hadden, om Jefum Christum te vervolgen. Nade maal hy hun nieuwe Leeringen aanbracht, en dingen die recht fchenen te strij den tegen de Wet diefy van God hadden ontfangen. Maar ik breng hun al leenlijk, die felfde Leering, die Jefus Christus hun gebracht heeft; fonder daar in iets te veranderen. Willende alleenlijk, door al mijn Schriften : 1ell , -


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 95 fien, dat de menschen nu van die Leering afgeweken zijn: aangefien fy die niet meer in 't werk stellen; gelijk de Christenen in d'eerste Kerk gedaan heb ben.

En ik dring de noodzakelijkheyt aan, die daar is, om dat Evangelisch

Leven weder aan te nemen: omdat God my kennen doet, dat hy fijn Gena dens geven fal, aan de gene die dat in 't werk ftellen willen; gelijk hy die aan d'eerste Christenen gegeven heeft.- . 175. En my dunkt, dat alle de Geleerden, aandachtig en opmerkende tot foo goede dingen behoorden te wefen, ten einde om de Voornemens van God voort te helpen foo veel als 't in haar magt is: in plaats van die te verhinderen, indien fy konden. Maar het zy wat fy ook doen, foo fal nochtans God, deer mis met fijn Volk hebben, en haar vertroosten door fijn laatste Barmhertigheit. Waar aan het schijnt, dat weinig wijfen, deel hebben fullen. Dewijl fy fijn Licht der Waarheit niet willen aannemen, ten einde om hare zielen te berey -

den tot defe Laatste Barmhertigheit.

Daar zijn al veel menschen, die het fel

ve aangenomen hebben, onder dewelke weinig wijfe of Geleerde zijn: gelijker ook feer weinig wijfen geweest zijn, die Jefum Christum gevolgt hebben. Daarom behoeftmen fig niet te verwonderen, datter nu ook foo weinig zijn. Soo dat men feggen mag, de woorden van St. Auguftin, dewelke tegen fijn

Meede-Broeder feide: d'Omwetende en Leken nemen den Hemel in, en wy met alonfe Wetenfchappen, varen ter Hellen, door omfen Hoogmoet. 176. Vele wyfe keuren het leven en de Leering van TARLERus wel voor goet, maar feerweinig willen hem in fijn Bekeering navolgen: om dat die door een

Leke geschiede, dewelke nooyt gestudeert had, en nochtans ondertuffchen veel wijfer was, dan defen grooten Doctor Taulerus. Dewelke al fijn wijs heit neder wierp voor de voeten van de Wijsheit des H. Geeft; dewelke woonde in de ziel van defen eenvoudigen Man. En Taulerus begeerdevan hem te leeren het A. B. C. der Deugt, nadat hy felfs het Volk foo vele jaren in

de Deugt onderwefen had. En niet te min nam hy voor, om een Difcipel van een ongestudeerd Man te worden; en hy verklaarde ootmoedelijk, fijn Leer ling te wefen, willende hem gehoorsamen in alle dingen. Maar indien die felfde man, nu in de wereld quam, hy foufeer weinig Tauleri vinden, of wij fen die fig aan de Leering van den H. Geeft willen onderwerpen. Sy fouden hem veel eer willen leeren, dan van hem geleert worden: om dat den heog moed, hare herten befit, en fy niet willen verstaan, (o) dat God fich van het (°) 1 Cor. "

fivakke bedient, om hetfterkete niet te maken. En fy (p) vergaderen fig Geleerde, ...," volgens hare begeerten, op dat defelve haar fouden opmaken, tegens de waarhe- , (p) den Gods, omdat die door een Dochter voortgebracht worden. Sulx schijnt * T" 4

hare Reputatien te quetfen; dewelke God wil vernederen: nadien hy ge-' *

feyt heeft, (1) Dat hj, diefig verheft, vernedert worden fal: en die fig vernedert, (? : verhoogt worden zal. Ik wilde wel, dat defe menschen de H. Schriften verston- """"""

den, op dat fy daar door fien mogten, de Waarheit der dingen die ik feg: : at


96

Het Getuigenis der WA A RH E Y r.

dat fy het Nieuwe Testament volgden, waar van fy fig beroemen Bedienaars te weten.

En ly leggen op alle voorvallen, dat ly hun daar aan houden wil

len, fonder de Schriften van een Dochter te willen aannemen. Maar in dien

fulx warachtig was, dat ly fig aan de H. Schrift hielden, fy fouden geen noot hebben, my te haten; dewijl wy als dan, alle van een felfde gevoelen zijn fouden. Want ik protesteer of betuig, dat ik geen andere dingen, door al mijn Schriften feggen wil, dan hetgene dat in de H. Schriftuur begrepen is. En de gene die delelve navolgen, volgen ook my na.

178. Mogelijk fullen fy my vragen, waarom fy mijn Schriften lefen fou den; wanneer men desfelfs inhoud, in de H. Schrift vind? Waar op ik ant woorde, dat mijne Schriften veel verstandelijker zijn; uit oorfaak dat ik de felfde dingen, die de Schriftuur inhoud, op een foodanige wijfe verhaal die

de huidenfdaagfche menschen beter verstaan, dan die oude stijl, waarin fy ge fchreven is. Want na dat God my de verstandelijkheyt van eenige der fel

ver Schriftuur-plaatsen gegeven heeft, foogeeft hy my ook foo krachtige re denen en klare gelijkenislen, om my te doen verstaan; dat idereen mijn Schrif ten begrijpen kan, alfoo wel d'onwetende als Geleerde. En dat met een foo bequame en gemeenfame stijl, datter gants geen duisterheit na blijft in de fa ken die ik verklaren wil. En indien men noch eenige fchaduw daar in vond, ik fou die doen verdwijnen, foohaaft men my fulx ondekte. Soo dat men van

mijne Schriften feggen mag, dat het een Nieuwe Schriftuur is. Gelijk menfegt, van een Boek dat wel doorfien, verbetert, en weder op nieu gedrukt is; dat fulx een nieuwen Druck is, veel perfecter en veel klaarder dan het eerste: al

hoewel dat het felfde boek is, en de felfde Matery die in den gantfchen in houd verhandelt word.

-

179. Iksbelijde, niets nieuws van den Heer ontfangen te hebben, buiten het gene dat hy door d'oude, en nieuwe Propheten gefeyd heeft: nadien dat alles gepropheteert is, wat de menschen overkomen moet, tot aan het einde (r) ler. der wereld. Maar (r) de menschen, noch de Propheten felfs, hebben geen 3O. v. * 4. Dan. 12. verstandelijkheit gehad, van alle de dingen die fy voorfeyd hebben. Maar nu dat wy komen aan de Volheyt des tijds, foo begint God de volle verstan v. 8, 9. delijkheit der Schrifturen te geven ; en hy doet my veele dingen fchrijven, die men noch nooyt foodanig verltaan heeft. En het fchijnt, dat nu de Chri ftenen hardnekkiger zijn, dan de Joden; dewelke niet hebben willen aanne men, het Licht der Waarheit, dat Jefus Christus haar bracht. En daarom zijn fy van God verlaten geweest, en zijn nu tegenwoordig noch verworpen en veracht van alle tot Boete voor haar Ongeloovigheit. Alhoe (s) Jefa. wel ik hope, dat fy noch fullen weder-keeren in de Genade Gods, (t) na dat 49, Y, 2 • fy haar Boete fullen volbracht hebben. Het welk ik van de huiden!daagfche Christenen niet hopen kan ; dewelke verwerpen het Licht dat God hun foo

::

barmhertiglijk toelend. Sulks falden Christenen wedervaren : dewelke veel -

onge


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 97 ongelukkiger dan de Joden fullen zijn. Om oorfaak dat fy geen tijd meer ever hebben, om boete te doen: aangefien de wereld aan haar Einde is, en

dat fy haar laatste Vonnis van Veroordeeling ontfangen heeft: dat onweder roepelijk en fonder uitstel is. Daar is niet meer dan noch een kleine tijt over

om fig tot God te bekeeren. En foo die voorby gaat, wyfullen defelve nooyt meer weder vinden.

18o. Want het Einde is gekomen. En wy moeten afwachten die dingen te fien, dewelke d'oude Propheten gefegt hebben, dat in de laatste tijd ge fchieden moeten. En het argfte van allen is, dat de Waarheit verborgen is;

::

en dat de huidenfdaagfche menschen de felve tegenstaan, gelijk als en JAMBREs ten tijde Moyfes deden: dewelke bestiert wierden door den geeft des Duivels. Gelijk ook de tegenwoordige menschen zijn: doch fommige fonder dat te weten. Want indien men hun precifelijk vraagde: Wiltgy tegen de Waarheit opfaan? fyfouden meen feggen. Daar ondertufchen fy in der daad

met kracht daartegen opstaan, om dat fy defelve niet willen kennen, al of fchoon fy fig foo klaar voor hare oogen vertoont als de Son. Sy fluiten hare oogen toe, ende willen alleenlijk defelve niet befien : voornamentlijk de wijfen defer wereld. Aan de welke men wel fou mogen feggen, dat de Waar heit haar een ergernis is, en de Nedrigheit Jefu Christi, een verachting. ©e bupbige Belterben ergeren fitijl ban bat “Bob fitjboog finalikt tuerktuia gen beÜient. Jl2ibbeltn om De H3. &tijgift te betftaan. 1èetboetting beg: «Iijgiftenboung.

131. Want gelijk de Joden van Jesus Christusfeyden, als hy in den Tem pel leerde: (u) Waar fou defen de H. Schriften geleert hebben, om die by te brengen: (*) Joh: isook hy nu nietdedeGeleerden: Soon van Maria, zijn Ouders ons? geleert Even hebben, alfoo feggen : Waar fou eenfijne Dochter deniet H.onder Schriften fonder : . 6, V dat f; defelvegeleffen heeft? En wat voor Wijsheit kan een Vrouw hebben; fy heeft al toos haar Vrouwelijke fivakheden by haar ? En fy fpreken alfoo blindelings van de Wercken Gods, fonder die te kennen, of om beter te feggen, fonder die te wil

len kennen. Want foo fy wilden, fy konden. Maar de verwaantheit hares herten is al te groot, om de Verborgentheden en Bevelen Gods aan te bidden; en om te belijden, dat den H. Geeft wel woonen kan, in de ziel eener Vrouw, alfoo wel als in die van een Man. Uit oorfaak dat fy Meesters in Israel wil

len blijven; en die stand aan niemand toelaten. Want daar en is geen onder fcheyd voor God, (x) tuffchen de ziel van een man, en die van een vrouw : (*) Gal.

fulks raakt niet anders dan de natuur des lichaams, en niet de geest noch de 3 v.28: wil. Maar uit oorfaak dat de mannen boven de vrouwen geacht worden, en dat fy ook veel grooter en fterker zijn; foolaat God hun achter, om het klein

fte en minst-geachtste te verkiefen. En dewijl een Vrouw minder geacht is, dan een Man; en een nog Dochter minder dan een Vrouw, foo neemt hy nu : N

Doch


98 Het Getuigenis der WAARHEY r. Dochter, om fijn Licht in de wereld te brengen, ten einde om te voltrekken

(3): Cor defe Schriftuurplaats, daar hy fegt: (y) Ik bedien my van fivakke dingen, om I. V. 27. -

-

-

-

-

-

-

-

2 Cor. 12.

het fterke te fchanden te maken.

En indien iemand daar over qualijk vernoegt 1s,

V• 9.

hy mag aan God vragen, waarom hy fulks doet; en wachten fijn antwoord af. Het is my genoeg, dat ik het weet. En die gene die daar in onkundig zijn, mogen het naaukeurig onderfoekken, en : of niet alle de H. Schrif ten fpreken, gelijk als ik doe.

(za) Pfa. 182. Maar aleermen (z) die wel kan verstaan, foo moet het hert geheel tot 2: God bekeert zijn: en hebbende al hun vermogen daar toe aangewend, foo I 4.

moeten fy willen worden als (a) kleine kinderen , hebbende volkomentlijk

Jefa. * V: de wil, om weder te keeren in het Lichaam van haar Moeder: dat de eerste

: Matt Kerk is,

die Godt nu weder vernieuwen wil. Waar in alle Christenen niet

:::: dan (b) van een hert, en een wille waren, alle hakende na groote Heyligheit, (b) Ačto. in aller Ootmoedigheyt. Als dan fouden alle wijfen en onwijfen, de verstan

4 v 3* delijkheit der H. Schriften hebben : en alle fouden fy in een felve Spiegel, haar eigen gebreken en dolingen fien: en de gene die de felve wilden verlaten, fouden den H. Geeft ontfangen, die hun alle waarheit leeren fou. mand fou meer feggen :

En nie

ik ben Luthers, Calvins of anders; maar alle fouden

fy met waarheit feggen: ik ben een Chriften. Het welk men nu niet feggen mag.

183. Want Christus is niet verdeelt, ende en kan niets foo strijdigs in fig hebben, gelijk men hoort foo veel verscheidene gevoelens, van foovelerhan de Religies, in het felfde Christendom. Waarvan men waarlijk feggen mag, (e) Ger dat het geworden is, de Kerk van verwerring: daar van (c) den Babylonischen **** Toren, een voorbeeld geweest is. Dewelke vernietigt wierd, toen de ver fcheidentheit der fpraken onder des felfs Werklieden wierd gevonden: uit oor

faak dat fy malkander niet meer verstonden. En ik geloof, dat het Christen dom even het felve gebeuren fal; nadien dat nu de Priesters daar van, die de Werklieden des Heeren vertoonen ; malkander niet meer verstaan, en alle

verscheidene talen spreken; en d'een tegen d'ander vergrammen , fonder te weten waarom, dan om oorfaak dat fy de H. Schriften niet verstaan, en een ie

gelijk die naarfijn wijfeuytleid, en volgens fijne meeningen draayt, ten einde om den indruk harer inbeeldingen te versterken. ilèennigl) bolgen bellBaatljept. Il?en boetficijfelfs omftonnen met baat over te bifputeren fontier Defeïue in 't unerft te fteffen. ?IIIe menftijen bol.cn. A. B. boogb ban b'tene en ban b'anticre gepgefcn. Hi?ot f: ban & 53û ig geliofen / om ber Waarheit getuignig te geuen.

::(

184. Siet daar het gene dat de geheele Christenheit vernielt, en defelve on machtig maakt, van te konnen staande blijven. En inwendig is fy alreeds af gevallen; dewijl men daar de Waarheid Gods niet meer aannemen wil, en -

dat


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 99 dat ydereen fig daar van wil ontlasten, als van een ondraaglijk pak. Ik heb defe Waarheit in de Roomfche Kerk begonnen voort te brengen: alwaar vele die wel bekent hebben; maar alleenlijk een, heeft haar gevolgt: en dat heeft

hem het leven gekost. Ik ben in Holland gekomen, daar groot getal men fchen overtuigt geweest zijn, dat ik waarheit fprak: en alleenlijk drie of vier

perfoonen hebben dat willen navolgen. En in Holstein gekomen zijnde, fe dert ontrent twee jaren, foo heb ik noch niet een menfch in dat Land gevon

den, die besloten heeft, het Evangelisch Leven t'omhelfen, alhoewel alle dit Volk, de naam van Evangelische dragen.

185. Soo dat de Kerke Gods, voor mijn oogen, foo klein als (d) een Mo-, (d) ftaart zaalken is. Waar by Jefus Christus het Koninkrijk der Hemelen verge-Matt 13 leken heeft. Alhoewel, naar het uitwendige, fy nu in grooter getal is dan ooyt," *** en ook in veel grooter aanfienlijkheyt. En ik geloof, dat defe prachten en ko ftelijkheden, den Geeft Gods daar uit gejaagt hebben, die haar in den begin ne befat. H n dien Geeft daar uitgegaan zijnde, foois fy verlaten als een dood

Lichaam dat geen leven meer heeft, na dat den geeft het felve verlaten heeft, Hier over is het, dat Z 1 o N (e) weend en klaagt, totter tijd dat fy getrooft (*) Kla. is. Want hare ellenden zijn groot, en hare Weeklagten billijk , maar hare Jer" v. " Tranen fullen niet te vergeefs zijn voor haren HE E & : want (f) hy falhaar (f)Jefa. vertrooften, en haar verheugen, gelijk hy ten tijde harer jeugd gedaan heeft. “6: V: 1°. En dat zijn mijne hopeningen. En dit is de Verwachting die my doet in vreug- : :: de leven, midden onder foo veel ellenden. De eenige fmert die my in 't hert v. :

overblijft, is, dat foo weinig menfchen defe dingen verstaan, en fig berey den om die na te volgen: (g) Sy hebben oogen, ende fien niet, ooren, ende hooren (g)Jef 6, W. 9. niet; alhoewel de felve foo klaarlijk in de H. Schriften gefeyt zijn. 186. Men ondersoekt niet genoeg de H. Propheten, en men houd fig op met d'een tegen d'ander te twisten, over gevoelens en puncten van Religie, die weinig tot onfe Zaligheit nut zijn. Den eene fegt, dat het Nachtmaal op foodanige wijfe moet gehouden worden : en een ander wil het op een andere manier verstaan. Den eene feght, dat men de kinderen doopen moet. Den anderen fegt, dat fy eerst het gebruik der reden hebben moe

ten. Den eenen fegt, dat men in de Roomsche Kerk moet zijn, om Zalig te worden. En den anderen fegt, dat men in allerley religes fijn Zaligheit be komen kan. En alfoo met duifent andere twistingen, die een iegelijk op de Schriftuur grond. De Christenen brengen haar leven door met overdenkin

gen, fonder ooyt in der daad tot de Christelijke volmaaktheit te geraken. Want waar toe fal het dienen, mijn Kind, dat men met het verstand weet

alle d'omstandigheden des H. Nachtmaals; wanneer uw ziel niet wel bereyd is om dat t'ontfangen. Want het Nachtmaal vereifcht een fuivere confcien

tie, naar het gevoelen van allerhande Religes. En men vergeet aan dit voor naamste stuk te arbeiden, om te twisten over d'omstandigheden van dit Sacra N 2

nlent, h


MOO

Het Getuigenis der WAARHEY T.

ment; dewelke wel veeltijds weinig nuttigheit aan de Zaligheit onfer zie len toebrengen. Gelijk ook doet, het weten, van of men kinders, of vol

waffchen menfchen doopen moet. Aangefien dat d'een en d'ander Doop goet is, wanneer die wel naargekomen word, en dat de perfoon leeft volgens de

beloften die hy in den Doop gedaan heeft, het zy in fijnjonkheit, of hooge jaren. En wat fal het baten tot de Zaligheit onfer ziele, dat men in de Roomfche of andere Kerken geweest is, wanneer men d'Evangelische Raadgevingen niet nagevolgt heeft ? Men fal dan alfoo wel verdoemt worden in de Roomfche

Kerk, als in andere; nadien onfe Zaligheit hangt, aan ware Christenen te we fen: dewelke nu alfoo feltfaam in d'een religie als in d'ander zijn. En nemende het leven der menschen, van alle de religes die ik tot nu toe gekent heb; ik en fou niet konnen feggen, op wat plaats, Jesus Christus meest gevolgt word: alhoewel alle die menschen in 't gemeen, belijdenis doen, van Christenen te wefen. Ik fou niet konnen onderscheyden, waar het quaat minst is.

Want fooden eenen doolt, in eene faak; den andere doolt even foodanig in een andere.

. .

-

187. Maar ik kan wel met waarheit feggen, dat ik overal menschen van goeden wille gevonden heb: waarvan ik hope, dat vele, ware Christenen ful

len worden. En fulx vertroost my veel meer, dan de lasteringen van onfen Berkendaal my bedroeven. Als dewelke mijn ziel niet besmetten konnen, maar

wel defelve, door lijden, noch meer fuiveren. Ik fie dat hy fulks door on wetendheit doet: als ook fijn Predikers. Want indien fy my kenden, gelijk alsgy doet, mijn kind; fyfouden geen nood hebben, de Wonderheden Gods, aan de werkingen des Duivels toe te schrijven, gelijk fy in haar Pafquil doen. Want ik kan hun waarlijk antwoorden, gelijk als Jesus Christus aan de Phari

(:)!:h feen dede, die hem beschuldigde met te feggen, (h) dat hy den Duivel had. v.48, En hy gaf alleenlijk tot antwoord: Ik en heb geen Duivel. Ik wil ook niet meer &Math. der feggen, op defe oorfaak; dewijl de Schriftuur fegt, (i) Dat men den Boom

7.vzo aan fijn Vruchten kemen fal. 138. Ik weet wel, dat Berkendaal in fijn Pafquilfegt, batalle bebgucijten

ban ben quaben geeft/ in mp3ijn, gelijk ilt bie 5efcbneuen heb/ in ben terften brief ban Het Lichtfchijnende in de Duifternis, het eerfte Deel. Maar dat is niet dan een harige paffie, die hem foodanig fpreken doet: nadien hy my noyt gefien nog gekent heeft, niet meer dan ook fijn Predikers. Maar gy, mijn Kind, die my kend, en foolang met my verkeert hebt, onderfoekt een wei

nig in u felve, om te fien of gy in uwe confcientie niet vinden fult, dat den H. Geest in mijn ziel voortgebracht heeft, fijn twaalf Vruchten. En of gy geen getuignis draagt, dat mijn Wercken met mijn Leering overeen komen. En dat ik felfs doe, 't gene ik aan anderen onderwijs: en ook fult gy'er nog wel andere vinden, die defe getuignis geven fullen; nadien dat fulx de waarheit is.

Want ik fou wel leetwefen hebben, van iets aan andere t'onderwijsen, voor aleer ik dat felfs uitgewerkt heb. 189. En -


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 1o 1 189. En ik geloof niet, dat Berkendaal, foodanige getuignis van fijn ge heel leven, fou konnen bybrengen, gelijk als ik wel van mijn leven doen fal. Want ik ben, van mijn jeugt aan, van God verkoren. De gene die dat niet gelooven willen, mogen het laten. Want ik wil my voor de menschen niet rechtveerdigen; maar alleenlijk getuignis der Waarheit geven, wanneer ik daar toe verplicht ben. Gelijk als ik verplicht geweest ben, udefen brief te fchrijven, tot ontlasting van mijn confcientie: God biddende, dat het felve voordeel mag doen, aan u, en alle uwe Vrienden.

V E R V O L G van het

GETUIGENISderwAARHEIT, Veroorfaakt door een tweede

L A S TE R - B O E K JE, Uitgegeven tegens

Juff. A. B O U R I G NO N. 19o,

: g?uaattuitlige baten boogt met jatt bettjolgingen op benuitiftt geĂŻge

gentjept.

Mijn KIND. K heb niet geweten, waarom dat den Brief, die ik u laatst geschreven heb, niet ge-eindigt is geworden, vooraleer ik u die toefond. Maar nu fie

ik wel, dat God fulx toegelaten heeft, op dat ik oorfaak hebben fou, noch meerder de boosheit van Joan Berkendaal te kennen, en ook fijn on wetendheit of quaatwilligheit. Door het vervolg dat hy naderhand gedaan heeft, van weder op nieu te doen drukken, een lasterlijk Boek tegens my. Het welk hy noemt : @uperbe 2lfbeelding van Anthoinette Bourignon. Ten

:,

ja te vermeerderen de lafteringen en fcheldingen, die hy my , door fijn eerste boek gegeven heeft, dat hy ook noemde, einde om te

de 3lf betlbing ban Anthoinette Bourignon. En in plaats van leetwefen te dragen, wegens foo veel leugens , die hy daar in van my verhaalt N 3

heeft:


g'

Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

[O 2

heeft: en bedroeft te weten, van oorfaak tot misnoeging gegeven te hebben, aan een Dienstmaagt Gods, gelijk ik ben , door fijn genade. Soo vermeer dert hy fijn driftige dolheit door dit tweede boek, ende heeft het gedult niet konnen hebben, om te wachten tot dat mijn Antwoord, op fijn eerste boek uit

quam. Hebbende het tweede, met verraffing voortgebracht, door nieuwe lasteringen, voor al eer dat hy wift, wat ik hem te feggen had. Hebbende alfoo blindelings geantwoord, op een Brief die gy felfs aan een van uwe Vrien den gefchreven hebt.

191. Waar in hy fijn onvoorfichtigheit betoont, en het klein verstand en weinig nadacht dat hy heeft. Want gy zijt vry geweest, aan uw Vriend te fchrijven, 't geneu beliefde. En dien Berkendaal behoefde my niet voorder te lafteren , over het aanbrengen dat een ander doet. Nademaal dat alle menfchen feylbaar zijn; en gy en ook uw vriend konnen mijne woorden en

mijne begrijpens, in een anderen fin opgevat hebben, dan ik die meen. En alfoo was daar geen oorfaak voor defen Berkendaal, om te laten drukken een

nieufaamroovend boek tegens my, op een brief die gy felfs aan uw Vriend ge Dewelke verkeerdelijk kan verhaalt, of door een mifnoegen

fchreven hebt.

de herts-tocht geschreven zijn, die gytegens hem draagt. Waar over hy fig niet tegens my behoeft te wreeken; maar hy behoorde af te wachten wat ik hem felfs fou geantwoord hebben, op fijn eerste Tractaat, of 2lfbcclbing die hy, fegt, van my gemaakt te hebben. Op dat hy alfoo, met goede redenen en vaste waarheit, bedaardelijk op fijntijt, my had mogen antwoorden. Maar Het schijnt, dat de gramschap en boosaardigheit die hy tegens my heeft, al te groot is, om fijn zielfoo lang in rust te laten. En altoos is het warachtig, dat een quade confcientie niet in ruft kan blijven: hoe meer dat fy voortvaart in

quaat te doen, hoe meer fy haar ontroert en onvredig maakt. Daar van daan komt het, (a) dat dengodloofen fig verargerenfal, gelijk de Schrift fegt: en hy die vroom is, falnoch beter worden. Ik heb met geduld hooren lefen, dit twee de Boek van Berkendaal. Waaruit ik niets gehoort heb, dat aandacht waar

dig is, noch ook niets dat nuttigheit of voordeel toebrengen kan, voor de ziel of het lichaam van den Lefer. En is alleenlijk op redenen niet gegront; maar vervult met gekkernyen, om aan d'onwetende oorfaak van lachen te geven.

Maar alle welgestelde verstanden, fullen genoeg fien, dat hy niet anders dan een Gek is, die met spottery omgaat, en defe spreuk vergeten heeft, dewelke

(b)Apoc. fegt; (b) Dat defpotters fullen befpot zijn. En, elders is geleyt, dat de fpotters ful 21. v. 8. lengaan, met de vergif-gevers en andere grove Zondaren. A. B. Jarenfant: bart $enbing: jatt (Genabeng: jare?Ictring: jare25te ftiering: jare25ebiening: tjart 12panUen: bate g?precijtigijeit. D'Çtgere

nië utiftjaft haar oogfaalt/ om üeil2aarijeitte boogfcijfjn te brengen. Heart Q5tfteltenig; jatt Liupfcljept: jaar g:5tfclftijap : jatt?Lafittaatget5.

192. Doch


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 1 o; 192. Doch het schijnt dat defen Berkendaal van de Schriftuur gantfch on kundig is, en dat hy de vreefe Gods verlooren heeft, om niet aan fijne Oor deelen te gedenken. Nadien hy Gods Dienares wel derft aanranden, haar foo dikwils noemende : een SDuiuclg ilbijf. Gelijk hy noch verfcheide maal

herhaalt in fijn tweede Tractaat. Alhoewel ik waarlijk de Bruyd Jefu Chrifti ben. Hebbende hem, voor altoos, mijn ziel en lichaam opgeoffert en toege eigent, met alles wat ik heb, of fou mogen hebben in Hemel en op aarden. En ik ben van God geschapen, om fijne Waarheden te verkondigen, aan die

gene die defelve willen aannemen. En al is 't dat Berkendaal en fijns gelijken daar tegen opstaan, foo en falik nochtans niet nalaten mijn Sending te vol trekken, en mijn Boodschap uit te voeren... Ik fal waarheit spreken, foo lang als God my het leven gunt.

En indien mijn Vyanden my dooden, foo falde

dood my alfoo lief als het leven zijn, volbracht hebbende de Wil des ge nen die my gefonden heeft.

Want leven en sterven in God, is een en defelf

de faak; dewijl den dood (d) der Heiligen kostelijk voor hem is, en hun felfs (d) Pfal. aangenaam. My aangaande, ik heb de dood in wenfch, en befit het leven met 116 v. 15

geduld; ende ik vrees niet meer het een dan het ander. Maar ik heb deernis met die Arme Blinden, die wel fouden willen haar Geluk vernielen, en tegens haar Heyl opstaan. -

193. Ik ben van God gefonden, om fijn Oordeelen te verkondigen. Niet gelijk d'oude Propheten, die de toekomende Plagen voorfeyden, en Onge- 99 Iukken en Dreygementen van Gods wegen aan de menschen voorstelden, fchel-”

dende tegen de Zondaren, hun bestraffende en fomtijds doodslaande, gelijk?? Elias de valfche Priesters deed, en David foo veel menschen door wapenen »

dood floeg. Neen, ik ben van God niet gefonden, om foodanige bedrijven, uit te voeren; dewijl dat nu den tijt gekomen is, daar die Plagen, door d'ou-,

de Propheten voorfegt, fullen uitgevoert worden. En de menschen die nu, leven, fullen defelve fien en gevoelen, ende fullen geen Prophetische woor den meer noodig hebben, om daar voor te verschrikken; nadien dat desfelfs 29

daad, haar fulks op den halsfal doen gevoelen. Ik en fpreek ook van geen ” Ongelukken of Dreygementen aan de menschen, dewijl dat fy die felfs wel.” beginnen te gevoelen, en hare Onheylen tot erger fien aangroeyen. Maar ik 22 heb medogentheit, van hun te fien voortgaan in foodiepe duisterniffen , we

gens het stuk harer Zaligheit, daar d'uitwendige duisterniffen die in Egipten waren, maar een voorbeeld van geweest zijn. Ik stel my ook niet in gram fchap tegen den Zondaar, om hem te bestraffen , te slaan, of te dooden: aan

gefien dat God nu de Wraak alleen voor hem behoud. En hy heeft my niet gefonden om de menschen te bekijven of te straffen, maar om haar fijn Licht der Waarheitte fenden: Nademaal nu den tijd gekomen is om te spreken, en niet meer te fwijgen; om de menschen op te wekken van den flaap des doods,

waar in fy nu gevallen zijn, niet gevoelende de fmerten des eeuwigen doots; 1I.


IO4.

Het Getuigenis der WAAR HEY r.

waarin fy nu gevallen zijn, niet gevoelende de fmerten des eeuwigen doots; in welkers gevaar fy zijn , fonder dat gewaar te worden. 194. En dit is de laatste Barmhertigheit die God aan de menschen doen fal, van hun fijn Licht der Waarheit te fenden; dat haar alle waarheit leeren fal,

(!):" gelijk d'oude Propheten (e) voorfeyt hebben, en Jefus Christus aan fijn Apo

:': fielen belooft heeft. Maar de menschen in hare blindheit, hebben gemeent 2. tot 3. dat defen beloofden H. Geest, door d'Apostelen op den Pinxsterdag is ontfangen en Cap geweest. Het welk niet warachtig kan zijn, nadien dat d'Apostelen felfs,

::"9 fprekende in het veelvoudig getal, feggen: (f) Wy verftaan en Propheteren ten

; g, deelen, maar wanneer de volheyt destijts falgekomen zijn, dan fullen wy in volle vol v:13.

maaktheit propheteren. Dit betuygt genoeg, dat fy als doen delen H. Geeft

(f)(Cor niet ontfangen hadden die hun alle waarheit onderwijfen moest, dewijl fy toe

::"* stemmen, dat fy doenmaals niet dan ten deelen verstonden: maar dat fy een tijt verwachte, om in volle volmaaktheit te verstaan.

-

195. Welken tijt nu gekomen is, en God onderwijst my alle waarheit door defen beloofden H. Geeft. Want ik heb nooyt iets van menschen geleert, of door menfchelijke wegen gestudeert. Alhoewel ik meer weet dan alles wat in de

Scholen geleerd word, foo wel in het geestelijke als in het tijdelijke, en ook foo ” wel't gene de natuur, als dat de Genade aangaat. ,, Allemijn Boeken en Bi ”bliotheek, bestaat in het Onderhoud van mijn geeft met God. En mijn School ” is, dat ik leer mijn ziel van Zonden reyn houden, en haar t'ontrekken en t'ont

»blooten van alle genegentheden der aardfche dingen, om d'Eeuwige goederen » te beminnen. En defe leer-oefeningen verschaffen my dag en nacht befigheit, ,,fonder dat ik noodig heb, andere tijtkortingen te foekken.

Want mijn geeft

, heeft een genoegfaam onderhoud met God. En mijn dagelijkfche bedrijven, brengen my besigheit genoeg by, met te beforgen dat ik mijn ziel reinige, en

die in hare fuiverheit bescherme, en vry houde van alle aardfche genegenthe ”den. Want ik doe niet eene daat, offpreek niet een woord, fonder dat het ” felve verfelt is met de forge om mijn ziel van zonden en aardfche genegenthe

” den rein te houden: Om welke te beminnen, geduerig gelegentheit voorvalt:

: ::

dat ik altoos wederstaan moet. Hierom is't dat den Apostel fegt; (g) Dat dit :ï: 1. leven, een geduerigen/trijt is. Welken strijd, de School is, daarin ik alle mij

v. 3.

ne Wetenschappen leer. En ik heb niet noodig, iets elders te foekken. Want , foo lang als mijn ziel in defe fuiverheit is, maakt God fich daar aan deelachtig 33

: : haar fien,

de waarheden die hy wil, dat ik aan de menschen mede

CCl 2,

(*)4 Efd

196. Siet daar alle de Boekken en Bibliotheek die ik van noodenheb ,

om te

::" leeren alles wat ik moet doen of laten. Nu, in defe School, en in die Boek ken heb ik geleert, dat de Wereldgeoordeelt, en hare Sententie on

&c.

::* wederroepelijk is. Dat de tegenwoordige Oorlogen, (h) de be ginselen


-

Vleefchelijke menfchen,verftaan de geeftelijke dingen niet. 1 of felen der fmcrten zijn: en dat defelve niet ophouden fullen, voor dat alle quaat uytgeroeyt is. Ik heb ook geleert, dat de Christenen van 't Geloofafgeweken zijn, en niet anders dan een Pharifces ge loof hebben.

Ook heb ik geleert,

dat God

fijn

:: Volk verlaten

(i) Jefa.

heeft aan den geeft der doling, om dat de menschen defelve meer- :::::::: derbemindedan God. En dat hy haar nu (l) fijn Licht der Waar- : v. ie, hcitfend, en dat de menschen meer hare Duifterniffen beminnen, '',

h

dan dat Licht. Ik heb ook geleert, dat God fijn Kerk weder oprich- : : ten fal, en dat fy nu fal (m) fingen, gelijk in de tijt harerjeugt, (") Ho -

volgens de voorsegging der (n) oude Propheten. Dit is te feggen, dat den :" Geeft Jesu Christi herleven fal, in de zielen der menschen, gelijk als die leef- : de tertijt van het begin fijner Kerk.

En dat in veel meerdervolmaaktheit; de- (n)Jefa.

wijl wy gekomen zijn in de Volheit destijts, al waar alles fijn volle volmaakt- 4e:

j: ::

heit hebben zal.

ot

197. En om dat ik die dingen verkondig, foo haten en vervolgen my de cap: 33 menfchen. Gelijk als Berkendaal en fijns gelijken doet, my noemende: een QPuibclg alDijf. Om dat ik de Bruyt Christi ben, en hy my fijnen Geeft ge

geven heeft. Want gelijk den Apostel fegt, (o) den Man die fig by een Vrouw (*) 1cor. vervoegt, wort een vleefch met haar. Alfoo ook is het met de ziel des menfche, é: v. 16. die fich met Jesus Christus vereenigt, defelve word een Geeft met hem. " Daarom is't dat den H. Paulusfegt: (p) Ickenleefniet meer ik, maar Jefus Chri- ; (p) Gal. ftus leeft in my. Om te toonen, dat naar mate, dat d'eygen-wille des men- * * * fche in hem sterft, dat op de felfde tijd de wille Gods in hem komt. Het is

hier in , dat Jesus Christus fegt, (q). Dat hy een was met fijnen Vader, en ook (d)!oh. »venfchte dat fijn Difcipelen een mochten ovefen met malkander, gelijk als hy een is met fjn 17 v. zz, Vader. Uit oorfaak dat defe onderwerping des wils, een vereening met Je- 3: fus Christus maakt., Soo dat ik waarlijk met den Apostel feggen kan, dat “ ik niet meer mijn felfs leef; maar Jefus Christus leeft in my, hyfpreekt in my, “ Daar ondertuffchen defe arme verblinde feggen, dat ik een “ en werkt in my. RDuiuclfclje à??oubu ben. C

198. En het fou goet zijn, dat men van haar wift, wat voor oorfaak ik hun

geef, om een fooonbedachtfaam oordeel te vellen. Want indien mijn leven, wel naaukeurig onderfocht wierd, men fou daar in niets vinden, dat met de Leering Jefu Christiniet overeen komt. En foomen mijn Leering doorgront,

men falbevinden, dat die nergens anders na tracht noch be oogt, dan om de zielen tot de Christelijke volmaaktheit te geleyden. Want ik foek niets in de fe wereld.

En ik wil daar geen rijkdommen, eeren noch vermaken hebben.

Ik hou my altoos opgesloten in een kamerke, fonder met iemand omgang te hebben, noch hare genegentheden te wenfchen. In voegen dat ik niemand OOT


Het Getuigenis der WAARHEY T. oorfaak geef, om qualijk van myte konnen spreken, dewijl ik geenig quaat 1o6

doe, en al het eeuwig Heyl verwerf, voor allerhande menschen, fonder on derfcheyd, foo veel ik kan, fonder iemand uitte fonderen. Ik betwift ook

die velerley religies niet, latende een iegelijk overvloedig in fijn eigen fin, hun alle aan het Oordeel Gods bevelende. Maar ik breng alleenlijk aan den dag, de waarheden die God my in 't byfonder doet kennen, over de puncten

die my afgevraagt worden. En indien men my niets vraagde, ik fou nooyt van die strijdige materien fpreken: nadien defelve my grootelijks mishagen. Maar ik fou geduerig van de ware Deugd handelen, en van de middelen om

daar toe te geraken. Waar in God my groote Lichten gegeven heeft: en dit tot dien einde, om de menschen daar toe te helpen, tot haar eeuwig welvaren. 199. Het gene een iegelijk behoorde te foeken, en defemiddelen,om haar einde, te beminnen. In plaats van my te vervolgen en te lafteren door eeren

fchenders boekken: gelijk defen Berkendaal en andere onwetende gedaan heb ben. Dewelke de Waarheit Gods niet konnende begrijpen , foo lafteren fy

defelve, haar noemende : Leugenachtig, of Duivelfch : om dat fy die niet kennen. Want indien Berkendaal de ware Deugt kende, hy fou in fijn Pafquil niet bygebracht hebben: “Dat ift alle b eigenschappen beg QPuiuclg in mp heb / Uic ilt fclf in mijn gebgulite boclificm bcftij:ebcn ijc5. Nadien hy in der daad, my niet een eenige daar van fou konnen bewijfen in den gantfchen loop mijn levens. Gelijk genoegfaam kan gefien worden door foo veel Atte

flatien van menfchen die ten allen tijden omgang met my gehad hebben. Maar fijn onwetendheit falfijn zonden niet verfchoonen: want hy my wel had kon nen kennen, indien hy maar had gewild, voor al eer blindelings foo veel leugens te fpreken. En of hy al fchoon door fijn eerste Pafquil gemist had, foo had hy door fijn tweede, de misslag behooren te verbeteren, maar hy heeft gants het tegendeel gedaan, bekrachtigende fijn eerste lasteringen, door nieuwe fcheldingen in dat tweede Tractaat: het welk, om fijn onbescheiden heit, geen antwoordens waardig is. En my dunkt, dat defen Berkendaal beter doenfou, met op fijn Aanbeeld te smeden, dewijlhy een mellemaker is, dan het Papier te bekladden met dingen die fooonchriftelijk zijn. Hy behoord

meer bequaamheit te hebben, om fijn Hamer te handelen, dan fijn Pen; na dien hy van fijn jonkheit aan, met den Hamer geslagen heeft; en dat hy nu te laat aanvangt, om fodanig tegen de Waarheit te schrijven; dewelke hem

overwinnen fal, tot fijn groote schande: aangefien defelve nu al van foo veel menfchen bekent is. Hyfal wel doen, niet meer tegens my te schrijven: ge lijk hyin fijn tweede tractaat voorstelt. Om oorfaak, foo hyfegt, dat hem den Druk te veel koften fou. Maar ik geloof, dat die Drukken tegens my, hem niets gekost hebben, en dat fijn Predikers, d'onkosten daar van, gaarne

betaalt hebben, mits dat die boekken, op hare naam niet uitgegeven wierden. 2co. Waar door fy genoegfaam betoonen, dat fy het Licht haten, : Cll


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

107

fende of hare werken mochten bekend en openbaar worden. Maar indien fy betamelijke dingen deden, met loodanig mijn Perfoon en mijne Schriften te verachten, foo fouden fy felfs beschreven hebben de dingen die fy te feggen - hadden, ten einde om felfs my die toe te fenden, op dat fy daar over antwoord

of verklaring hadden mogen bekomen. Gelijk ik u geschreven heb, dat ik doen fou, als gy noch in Hamburg by hun waart. Want ik heb altoos ge

wenfcht, dat men my leggen fou, 't gene op mijn Schriften mogt te feggen zijn; en ik fou gaarne aan ider een voldoening gegeven hebben, die myfulx

met goede meening hadden afgevraagt. Maar die menschen van een toorni

gen geeft zijnde, hooren niet anders dan hare hertstochten aan, en spreken fonder grond of reden tegen de Waarheit Gods, die ik tot heyl van hare, en veel anderens ziele voortbreng.

En ik ben wel wijd, van het Licht te haten;

gelijk fy my door haar Pafquil feggen: bat ift niet fou burocn aan bcn bag itomen; dewijl ik mijne Leering laat drukken, en door dat middel, die aan

allen gemeen maak. Ik schrijf mijn Naam en toenaam in alle mijn brieven; en heb in mijn eerste Tractaat, Het LichT sc HYNENDE IN Du1sTERN1s,

geschreven wie ik ben, waar ik geboren zy, en wat ouderdom ik heb. Soo dat ik genoeg aan den dag kom, ftellende fomtijds mijn naam, meer dan vijf tigmaal in een boek. Invoegen, dat indien 'er, defes aangaande, iets te be rifpen was, het fouwefen, dat ik al te finceer en openhertig ben. Want fom mige Politijken, of Werelds-wijfe, hebben my eertijds bestraft, van dat ik mijn geheimniffen altefeer openbaarden, met mijn Brieven te doen drukken, voornamentlijk als die noch nieulijks geschreven waren. Waar op ik geant

woord heb, (r) Dat by, die in Waarheit wandelt, aan het Licht komt, op datJijn (*) Joh. »werken mochten bekent en openbaar worden: daar by voegende, dat ik niets in 't , v.: 1. verborgen deed, en wel wilde, dat mijn geheimniffen aan den dag quamen voor d'Oprechte Herten.

En wanneer ik die niet uitfonderen kan uit d'Ontrou

we, foo maak ik mijne Brieven foo wel aan d'eene als d'andere deelachtig. En als dengodloofe fig ergert over mijn eenvoudigheit, foois d'ergernis voor hem,

en geenfins voor my: om dat Jesus Christus gefeyd heeft, (5) Dat er ergernis (s)

Matt.

komen moet, maar wée dengenen, door wien d'ergernis komt. išv,7. 2o1. Nu, foo fal dan dit Wée den genen overkomen, die d'ergernis ver oorsaakt. Gelijk als Berkendaal gedaan heeft, dewelke foodanige boeken ge drukt heeft, die door leugens verfiert zijn: en hy spreekt vele lasteringen om my in fchanden te brengen, en om te doen verachten mijne Leering die ik van den H. Geeft geleert heb. Maer het schijnt dat foodanige dingen geschie den moeten, om my meerder te doen schrijven, want ik fou geen nood gehad hebben, van eenige Religie in 't byfonder te berispen, in geval fommige van dien, my niet aangerand hadden. En het schoone AdvERTiss EMENT tegen de Quakers, fou niet aan den dag gekemen zijn, indien Benjamin Furly van die Secte, my niet had aangevallen, door fijn eeren-schenders boek, dat hy in O 2 .. .

. .. . . . . . . . .

tituleert


1 o8

Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

tituleert Anthoinette Bourignon ontbeltt / &c. Want ik fou geen oor aak ge had hebben, om die Quakers t'ontdekken, vooraleer dat fy my wilden ont dekken. En ik fou ook geen oorfaak gehad hebben, om van Calvins refor matie te fpreken, indien defen Berkendaal my niet had willen faam rooven . door fijn schandelijke ?lfbeelbing / die hy van my heeft willen maken. Het

is hier in dat ik volbracht fie , het feggen van Jesus Christus, Datter ergernis komen moet. Want fonder defe ergernis, fou ik mogelijk nooyt foo veel schoo ne waarheden aan den dag gebracht hebben, als in dat ADvERT 1ss EMENT zijn, dat met heylfame onderwijsingen vervult is. Gelijk er ook foodanig

zijn fullen in dit Boek tegen Berkendaal. Daarom is het goed geweest voor vele, dat hy tegens my gefchreven heeft, om my te verplichten, hem te ant

woorden op fijne valfche beschuldingen ; en foo veel Getuigniffen voort te brengen, ten einde om my te doen kennen, foo als ik ben, en niet foo als hy my

heeft willen afschilderen. Want mogelijk dat ook nog vele anderen, aan wien ik onbekent ben,fommige twijfelingen hebben, die fy niet derven voorstellen. Want onlangs feyde my een geloofwaardig Perfoon, dat hy van goedmeenende menschen, die in aanfien waren, had hooren feggen; bat inbien fp babben tonnen geloouen / ilt be gocbe bbcritcn aan het i30fpitaal ball onfe Lieve vrouw met feven Smerten genaamt, gebaan ijab' gelijltift fcpbe Datfp aanftontg mijn?Leering fouben omljelft tjebbcn/ alg Jan G5ob Romcnbc. Ordeelerde, dat een menfch naar fijn natuur levende, niet foo mildadig fijn goederen aan den Armen geven kan, noch door enkele liefdadigheit een foo fmertelijke en

verdrietige oefening aannemen, gelijk als is, het onderwijfen en bestieren van arme kinderen die qualijk opgevoed zijn. En gelijk foodanige menschen,in hare twijffelingen, wegens defe waarheden fouden gebleven hebben, indien ik defel ve niet bekrachtigt had, door de getuigeniffen van andere menschen, dan door

my felfs; foo heeft God geleden, dat defen Berkendaal my verdacht gemaakt, en opentlijk beschuldigt heeft, met leugens, fotternien, dolingen, ja allerhande foorten van quaden, en felfs met Tooveryen; feggende, batift mijne geboc Ieng uit ben?[fgronb bcripcllen getrochten heb. Op dat ik fou verplicht zijn,

het tegendeel te verklaren, en getuignis der Waarheit te geven, tegen foo veel leugens en lasteringen.

zo2. Waar toe ik my begeven heb, door de wille Gods; mogelijk tot bevre diging van vele twijfelingen die den Duivel in den geeft van vele menschen ingevoert heeft, aan welke ik onbekent ben. En hier in heb ik de wille Gods wil len gehoorsamen, nadien ik fulks feer nuttelijk en heylfaam geoordeelt heb. Want wie kan twijfelen, dat de kenniffe der waarheit altoos goet is, en nuttelijk tot vele faken. En men behoeft fig niet te verwonderen, datter foo veel goe de dingen fullen voortkomen, door het middel van foo veel quaat, als dien

Berkendaal en fijns gelijken doen, strooyende door geheel de wereld, vuyle lafteringen en fchandelijke fcheldwoorden tegens my. Nademaal God my

eens feyde, ter tijd als ik tot Bruffel was; Dat de Meft het goede Graan fou doen uit fprujten, -


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftcijke dingen niet. 109 uyten. Ik verstond doenmaals niet, wat fulxte feggen was, want ik bleef foo lang niet in Bruffel, dat ik het goede graan kon tien uitspruiten. Ik had

een groote tegenheit van die Stadt, wegens de vuylheit harer straten, en de veelheit harer Zonden. Maar nu fien ik wel, dat het de Meft of vuyligheit de fer lafteraars is, waar van den Heer gesproken heeft; dewijl ik in der daat fie, dat de verantwoordingen die ik hun gedaan heb, goede Vruchten voort gebracht hebben in veler menschen zielen. En ik geloof, dat dit Antwocrd tegen Berkendaal, noch meerder Vruchten vcortbrengen fal, dan het ADvER

Tiss EMENT tegen de 9 gkers gedaan heeft. Om oorfaak dat den Wyand der Gereformeerde, veel sterker en machtiger is, dan die van de Secte der Qua

kers, die maar in klein getal bestaan. Want defe Calvins-gereformeerde, zijn als den grooten Goliath onder d'onroomfche Kerken, en nochtans fou hy mo

gelijk welkonnen te gronde geslagen worden,

door het middel van den Steen

der Waarheit, geworpen met de slinger van den kleinen DaviD, dat een Een

voudige Dochter is, gelijk ik ben. En men fou fig daarover niet behoeven te verwonderen, dewijlte Jesus om defterke te fchanden maken.Christus fegt: (i) Ik bedien my van fivakke dingen, :: . V. 27.

2o3. Maar de Wijten defer eeuw, willen defe waarheden niet verstaan, en elooven dat God fijne Verborgentheden aan niemand dan door haars gelij ken bekent maakt. Het welk een groote doling is, nadien Jefus Christus fegt: (n) 1Pet.

(u) Ik wederfta denhoovaardigen, maar den Ootmoedigen geefik mijn hert. En niemand mag twijfelen, of die geleerden zijn gemeenlijk hoogmoedig in hare weten fchappen, en in hare graden van eere. - Daarom is't dat God nu een Eenvou dige Dochter fonder studie verkieft, om fijne waarheden aan de menschen te verklaren. Waar door volbracht word, het gene God door woorden uit

gesproken heeft: Dat hy: van fivakke dingen bediend, om de fterke te vernieti gen. Want hy kon onder het menfchelijk geslacht, niets fwakkers ver kiefen , dan een Dochter.

Dewelke Berkendaal, door verachting noemt,

een @ub âl)ijf; geen fnoode namen genoeg konnende vinden, om my te verachten. Al hoewel dat naar de wereld , een Vrouw meer geacht is dan een Dochter, uit oorfaak dat een Vrouw kinderen baart; en ik, naar de natuur, maar een onvruchtbare Maget ben. Maar naar de Genade,

hoop ik een Moeder van velen te werden. Waar mede Berkendaal ook

fpot, als met andere dingen: vragende door fijn tweede Tractaat; of ilt fulr nocij in mijn ipooft jc5 / ban Moeder der ware Geloovigen te zijn? Gelijk alsof ik my die dingen, door phantasijen of droomerijen ingebeeld had. Maar

indien hyfelfs een waar geloovige was, hy fou fijn Moeder wel kennen, en

geen noot hebben tegen haar te baffen doorfooveellasteringen,gelijk de honden tegen de menschen doen die fy niet kennen. Want ik ben geen inbeelster noch droomfter, om my diergelijke dingen in te beelden, ook ben ik niet in

koortsen, om te rafen, noch ook door ouderdom niet kindfch geworden,

:

• V. 5.


1 IO

Het Getuigenis der WAARHEY T.

lijk defen Onwetende welfou willen doen verstaan, my foo meenigmaal noe mende, Šub ll)ijf / door fijne lasterlijke boekken. Maar ik ben fooals God

my gemaakt heeft, met een bedaarden geeft, en goet verstand, naar de natuur foo volkomen en gefond, gelijk als ik in mijn ouderdom van twintig jaren was. By welk goet Verstand, noch bygevoegt is, vele ervarentheden die mijn oordeel noch veel vaster maken. En daar zijn geen goede noch qua de lieden die my gekend hebben , of fullen oordeelen, dit alles warach tig te wefen. Gelijk fulx ook vele navolgende Atteflatien getuygen. Want ik ben van een Vader voortgekomen, die foo goeden Verstand hadde, als een binnen de Stad Rijffel gevonden wierd, en is ook voor foodanig van

yder een bekent geweest : foo dat ik van fijn natuur, een feer goed oordeel verkregen heb, dat niet aan eenige inbeeldingen of phantafien onderworpen is. Gelijk gemeenlijk het meestendeel der Vrouwen in hare natuur, daar aan onderworpen zijn. Het welk ik genoeg in andere vermerke. Hierom is't dat ik veel liever handel met Mannen dan met Vrouwen.

Waar over dien Ber

kendaal my ook bestraft in fijn Pafquil, feggende, bat ift meer mannen. Dan

m?outucn bp mp beb: en bat Labadie meer b?oltunen bp jem jeeft. Het gene warachtig is; door dien ik gemeenlijk meer beltandigheit in den geeft der mannen, dan in die der vrouwen bevinde; dewelke gemeenlijk verander lijk en onstantvaftig zijn, en weinig vastigheid hebben om de fwarigheden uit te staan, die de natuurlijden en verdragen moet, om warachtige Christenen te worden. Het welk ik in hun menigmaal ervaren heb. Maar ik weet niet, waarom dat Monfr. de Labadie meer vrouwen dan mannen by hem heeft: bui ten twijfel heeft hy ook fijn reden ; dewelke de nieuwsgierige hem vragen mogen. Ik fou welkonnen oordeelen, dat het is, om dat de vrouwen veel ge voegfamer dan de mannen zijn, om hun te laten bestieren; dewijl de mannen veeltijts al te wijs in haar eigen oogen zijn, om aan andere te gehoorfamen.

Maar fulks raakt my in 't minste niet, (x) Alle geeften loven den HE E R. Maar den godloofen, trekt quade gevolgen uit alle dingen. 204. Indien defen Berkendaal de Schrifturen verstond, hy fou daar lefen, (y) 1 Cor. dat den H. Paulusfegt, (y) Dat de Liefdadigheit geen quaat denkt: en hy fou fig x) Pfal.

15o. v.6.

13 v. 5.

wel wachten, van iets quaats te oordeelen, om dat ik meer Mannen, dan

Vrouwen by my heb. Maar hy fou de oorsaak onderfoekken, indien de faak hem aanging. En dewijl hem fulx op geenderley wijfe aangaat, foo behoor den hy een iegelijk te laten geworden, foodanig als hy't verstond; nadien hy

aan God geen ander rekenfchap, dan van fijn eigen confcientie, en het bedrijf fijner Bediening behoeft te doen. Sonder fig op te houden met te bespeuren of ik meer Mannen by my, en een ander meer Vrouwen by fig heeft. Aangefien dat alle Mannen en Vrouwen even gelijk zijn voor God, die de Nieren door

grond, en de confcientien onderfoekt, fonder acht te geven op het onderscheyd van 't Vrouwlijk of Manlijk geslacht; dewijl fulx niet dan de natuur, en :: lintS


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 11 1 fints de Genade aangaat. Maar gelijk als de Liefdadigheit geen quaat denkt, foo denken de gene, die defelve niet besitten, quaat van alles: gelijk door de fen Berkendaal blijkt, dewelke aan het quaat denkt, foo haast als hy verneemt Dit gefchiet uit oorsaak dat hy in fijn confcientie gevoeld, dat hyfulx niet doenfoukonnen,

dat een Vrou met mannen verkeert, of een Man met vrouwen.

fonder te zondigen: en alfoo meet hy een ander naar fijne El, en oordeelt fulx ook van my. Waar in hyfig grootelijxbedriegt. Want indien ik een man noo dig gehad hadde, ik fou'er een in mijn jonkheit getrouwt hebben, of dat nu noch doen; nadien ik nog niet foo onaangenaam ben, of fou wel een gelijke Portuer bekomen, indien ik er een begeerde. Het welk ik noch nooyt in mijn leven begeert heb. Want God heeft my een geest van Onthouding en Kuy fcheit gegeven, om dat hy my wilde vry hebben, tot volbrenging van fijn Wil, fondertuffchen-komen van mannen. Het welk my veel liever is, dan alle de

vernoegingen die men in de vermaken des vleefch : konnen vinden. En ik fougaarne verlaten, alle de vermakelijkheden die men fig fou konnen inbeel den; om my in den geeft met God t'onderhouden; dewijl dit alleen mijn ziel vervult, en alle finlijke begeertens verzadigt. Dewelke men als drek veracht, wanneer men het Onderhoud met God gevonden heeft. 205. Maar ik vrees, dat het zijn fou, de Paarlen voor de Swijnen werpen, indien men van foodanige faken aan Berkendaal fprak; dewelke beter kennis heeft, een goede teug te drinken fonder dronken te worden, als fijn Ziel met God t'onderhouden. Maar ik kan, fonder van die dingen te spreken, de dwa

fe inbeeldingen van Berkendaal niet overwinnen; dewelke foo krachtig aan fijn natuur gekleeft is, dat hy daarvan geen afstant fou willen doen, fonder te ver nemen datter menschen zijn, die boven-natuurlijk leven, door de Genade en het Onderhoud met God. Daarom is't dat de Schrift fegt, (z) dat de Vleefche

lijke menfchen, degeeftelijke dingen niet verftaan: en noch elders: (a) uwe gedachten (3):S?" zijn gans anders dan mijnegedachten. Het welk genoeg bewaarheit is, door de (5 ::. gedachten die defen Berkendaal van my heeft, om dat ik mannen by my heb. ;, v 8, Want ik gedenk haar, door mijn omgang, tot ware Christenen te maken. En Berkendaal denkt, dat ik de mannen meer bemin dan de vrouwen.

Het welk

feer natuurlijk is; nademaal de vrou om de man geschapen is: en niet een man om een ander man. Hy had alleenlijk behooren aan te merken, of ik leef vol

gens de gevoeligheden der natuur, of niet, vooraleer hy foo boofe gedach ten van my ging fmeeden. Dewelke fooik geloof, aanstonts verdwijnen ful len, foohaaft als hy foomeenigte getuigniffen leeft, dewelke bevestigen dat ik tot allen tijden Kuyfch geweest ben, en dat Godmy, van mijn teedere jeuget aan, ontlast heeft van de vleefchelijke begeerlijkheden, om my geestelijke in de plaats te geven; dewelke noch tegenwoordig in mijn ziel woonen. Want dat ik mannen of vrouwen by my heb, dat is niet anders dan om hun tot God te

voeren, en haar te doen verachten alle de vermaken van dit leven. Maar geen -

fins


w

Het Getuigenis der WAARHEY T.

I I2

fins om hun aan te hitfen tot het volgen van hare finlijke vermaken; noch veel

minder tot de vleefchelijke. En ik weet wel, dat indien defen Berkendaal by my was, dat hy niet foukonnen een foo kuyfch en onthoudent leven voeren, als wel doen alle die by my zijn. Daarom fouhy beter doen, de deugt te ee ren, die in een ander is, dan defelve te bespotten of qualijk daar van te spreken tot nadeel van fijn ziels Zaligheit. En indien hy felfs niet deugdig worden wil, foo behoord hy daarom niet te willen beletten dat een ander fulx word, door

fijn verachtingen en boofe gedachten. 206. Ook fal hy tot dat oogwit niet geraken, want mijne Kinderen wel ken

nen het heyl dat fy gevonden hebben, van my te kennen: en fyfullen dat niet verlaten om de verachtingen en spotternijen van Berkendal.

Dewelke valsche

lijk in fijn tweede Tractaat fegt, bat biebanâ??ieflanb mijne bolingen fouben ontbekt jcbben/ en mp baarom oerlaten; dewijl fulx gelogen is, aange fien dat niemand van haar, my verlaten heeft. ,,Maar ik heb goet gevonden aan eenige van dien te feggen, dat fy moesten in hare byfondere huishoudingen gaan wonen, uit oorfaak dat fy noch niet genoeg ontslagen waren, om in 't

gemeente leven, fonder hare byfondere gemakkelijkheden en gerieflijkheit te foekken.

Het gene hun droevig maakt, is, dat fy fig van my gefcheyden

vinden, en niet om dat fy myn dolingen ontdekt hebben: want fy achten fig nu nog gelukkig, om dat ik forg over hun draag, en haar mijnen raat in de noot mededeel. Waardoor blijkt, dat dien Berkendaal vol leugens is, en

dat byna alles wat hy voortbrengt, valfch is. Noch kan men fulx fien, door d'Atteflatien dewelke die Vriefen felfs gegeven hebben; die betuigen het groot Heyl, dat mijn omgang en mijn Schriften, aan hare zielen toegebracht heeft. In voegen dat defen Berkendal fig over-al in fchande brengt, en dat men (b) Pfa. hem wel toe-eigenen mag, dit vers van den Pfalm het welke legt; (b) haar ei ÂŤ4 v9.

en Tongfalfete nedervelen; en fy die het aanfien, fullen daar mede fpotten. Gelijk

: dat aan my toe-eigent op den Titel van fijn tweede boek. 2o7. Maar dit is het bedrijf van den godloofen, dat hy fijnen Vyand belast

met de felfde misdaden waaraan hy fig felfs fchuldig bevind. Gelijk als Ber kendaal op veel plaatsen in fijn eeren-fchenders boekken doet, want hy noemt my leugenachtig/ om dat hy een Leugenaar is: en hy fegt, Dat ilt bolingen ijcb / om dat hy daar van vol is: hy fegt, bat ift bem later, om dat hy my fulx doet. Dewijl ik nooyt in mijn leven van hem heb hooren spreken voor al eer hy my in fijn faam-roovend boek gelastert had. Soo dat hy met waarheit niet kan feggen , dat ik hem lafter; gelijk ik dat wel van hem

feggen kan. Maar dat heen en weder loopen, en die verdraayde fin-toe pailingen behooren alleen den boosaardigen, en geenfints de Godvruchtige lieden, dewelke nooit hare eigene misdaden aan andere fouden willen toeschrij ven; maar foude fig daarover verootmoedigen voor God en de menschen, de

felve ftantvaftig belijdende, en de deugt in andere prijfende die hun -

":

Ont

reekt.


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 1 13 breekt. Het welk Berkendaal ook doen fou indien hy wijs was: want hy ge noegfaam weet, dat hy geen Evangelisch Leven voert, gelijk als de Christe nen in d'eerste Kerk deden.

En wanneer hy hoord, dat ik een voorstel dee,

van dat t'omhelfen en na te volgen, gelijk hy in mijn Schriften lefen kan, foo behoorden hy foodanige goede Voornemens in anderen te prijfen, alwaar 't fchoon dat hy felfs al t'onvolmaakt was, om een foo volmaakt leven te leyden. Maar in plaats van dat te doen, foo fegt hy, dat de Waarheden die ik voortbreng, dolingen zijn; en dat de gevoelens die God my geeft, uit den afgrond der Hellen geput zijn. Hy ontraad idereen, mijne Leering te vol gen; en dat openbaarlijk door fijn eer-fchenders Boekken, die hy op de Cou

ranten heeft doen stellen, ten einde al de wereld fien fon, fijn lafteringen en verachtingen die hy tegens de Goddelijke Waarheden doet, die in mijne Schrif ten begrepen zijn. 208. Van waar fou fulks konnen komen, als van een hatige paffe tegen het goede, dat hy in fijn geboorte wel fou willen verfmachten. Want hy de patientie niet heeft, om te konnen afwachten, tot dat ik mijne gevoelens op

alle dingen mogt beschreven hebben. Maar aanstonds in den beginne, foo haaft als de Predikanten vernomen hebben dat mijne Schriften hare Leeringen

niet bevestigden, foo hebben fy aangevangen die als quaad te verachten en te verwerpen, vooraleer fy die gelefen hebben, of geweten wat defelve inhiel den. Dit is een teyken dat de huydige menschen foo vol liefde hares felfs zijn, dat fy niets voor goed willen aannemen, dan het gene dat haar eer of

voordeel toebrengt; en al het andere verwerpen en verachten fy, alwaar 't dat fulks van Godfelfs quam.

Gelijk als men kan fien, ten aanfien mijner Schrif

ten, dewelke onmiddelijk van God gedicteert of ingegeven zijn; dewijl ik die nooyt van menfchen geleert, noch uit eenige boeken getrokken heb: en ook dat ik fulks felfs verfeker. Waar toe men het oor behoorden te leenen,

en tot de grond in te fien of mijn feggen warachtig is. Maar fonder wijder onderfoek te doen, verwerpt men dat met onbefcheydenheit, uit oorfaak dat mijne Schriften aan die Predikers geen tijdelijke eer noch voordeel toebren gen; nadien fy liever willen blijven in hare eeren en voordeelen, dan een

Evangelisch Leven omhelfen. Waar toe ik niemand dwingen wil, om dat fy vry zijn daar in te doen wat hun belieft. Maer ik wenfchte wel, dat die Predi kers ten minsten andere daar niet van afhielden ; nadien het hare fchuldige plicht is, dat fy met al hun macht de geheele wereld daar toe aanvoeren. Want anders fouden al hare Predikatien niet anders dienen, dan om de menschen te

vleyen, of hun met nieuwsgierigheden en schoone fpeculatien te vervullen. Het welk d'Apostelen niet gedaan hebben, maar hebben onderwefen, (*) het (*) Matt.

Evangelisch Leven in 't werk te stellen, dat Jesus Christus hun geleert had. 209. En indien alle Predikers maar de rechtveerdigheit der Pharifeen be

houden hadden, het fou goed voor het Volk zijn: aan het welke men dan P

foude

28 v. 2 c


Het Getuigenis der WA AR HE Y T. foude mogen feggen, het gene Jefus Christus van de Pharifeen feyde, te we 1 I 4.

::

(*) Matt, ten: (c) Doet het gene fy u maar niet het gene fy doen. Maar het ongeluk is, *3 V'3' dat vele nu van die Pharifeefche rechtveerdigheit afgeweken zijn, en dat men niet meer doen mag het gene fy feggen, om dat men nu de H. Schriften foo

danig uitbreyt en verdraayt, dat men dikwils aan het Volk de Zonden in plaats van de Deugd onderwijst. Het welk ik felfs met mijn ooren aangehoort heb ; maar ik heb dat niet konnen verbeteren. En nu dat ik schrijf, om den Afval

van Gods Kerk te doen fien , foo vervolgt men my, en men wil my ter dood brengen. Het welk ik nochtans niet behoorde verdient te hebben, met aan

God te gehoorfamen, die my fijne waarheden beschrijven en uitspreken doet,

(**3 foo als hy my die heeft doen,, Daar kennen. Want (d) het altoos beter aanoorfaak God, dan aan de menfchen te gehoorfamen. ondertuffchen omis foodanigen defen

Y.

Berkendaal my lalteren wil, en roept door fijn tweede Tractaat tot hulp, de

Vorsten van dit Land, neffens de Predikanten van andere Religes dan de fijne, op dat hy die tegens my ophitfen fou.

(*) A: 21o. En hy doet daar in even al eens als de Goudsmit van Ephefen, (e) *** die gewoon was geld te winnen met kleine Afgoden van Diana te maken. En als den H. Paulus op die plaats de waarheit van den waarachtigen God quam rediken, foo maakten hy tegen den H. Paulus, oproerig alle de gene die van : Ambacht waren, haar feggende; Dat, indien fy hem noch voorder toelieten, dat hy, noch ff geen winften meer trekken fouden, en dat Paulus dengrooten Tempel van DIANA vernietigen fou. Het welk hun alle in oproer tegens den H. Paulus ftelde. Maar ik wil nochtans niet gelooven, dat Berkendaal foo veel macht fal hebben over de Vorsten en Predikanten van andere religes, als dien Goud

fmit gehad heeft. Nademaal dat d'Overheden van dit landt, die hy tot fijn hulp roept, als te wijs zijn, om te gelooven aan de praatjes van een fot; ge lijk hy in defen handel is. Waar in hy de Leugen voor waarheit wil doen ge looven, en door fijn gekfcheerderyen toonen, dat de werken Gods, door den

Duivel uitgevoert worden: gelijk hy fegt van de Genadens die God in mijn ziel bewerkt. En naar ik verstaan heb, foo heeft hy (of fijne Predikers) om fulks uit te voeren, de Luterfche Pastoors willen aantrekken, om van hun

hulp te hebben om quaat te doen. Maar hy moet weten, dat defe Paftoren

meerder voorfichtigheit hebben, dan fulken onwetenden Berkendaal, en dat fy wegens hare Reputatie beforgt zijn. Sy hebben hun niet blindelings in die

: fteken willen,

fonder voorheen te weten, of defelve wel gelukken fou.

Ook hebben fy door het ADvERT1ssEMENT dat ik tegen de Quakers gemaakt heb, wel konnen fien, dat ik vryborstig de waarheit van alle dingen verklaar den. Het welk hun heeft doen vreefen, dat ik ook beschrijven fou't gene hun

raakt, en dat mogelijk veel klaarder dan fy begeeren fouden; en daarom heb ben fy voorgenomen te fwijgen, en dien onwetenden Berkendaal alleen te la ten voortvaren, op dat fy mogten fien, wat voordeel hy door fijn verachtin gen


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 1 15 gen en quaat-spreken opdoen fou. Waar in fyfeer wijflijk gedaan hebben, en getoont dat fy noch eere in 't hert hebben. Maar hy die geen eere heeft, vreest niet defelve te verliefen , maar doet en fegt ftoutelijk alles wat fijn quade driften opwerpen, gooyende het felve in de wind, gelijk men een kaatsbal

om hoog werpt, feggende; 5orbis: tfoo't mel gaat: cninoien', gualijst geluht/ ik verliegbotbmict. &n offcijoon men mp al uwat fcljerpclijft ant, moo;n en fcbelb/ iltfal trachtenbat met een teug mijn of bier te merfetten/

om bet te bergeten. Siet daar hoedanig fulke menschen als Berkendaal doen, dewelke niet vreefen haar eer te verliefen, alfoo fy geen eer hebben. Maar de wel-bedachte menschen fien altoos op het einde, eer fy een werk aan

vangen. Het gene Berkendaal niet gedaan heeft ; die fig nu in den strik ge vangen vind, fiende door den brief die gy aan uwen Vriend Schmeufer geschre ven hebt, dat ik op fijn bybrengingen antwoorden fal, en door levendige

getuigen fijne leugens doen blijken. Hy heeft fulks willen voorkomen, eer mijn Antwoord aan den dag quam, latende een tweede lafter-boek drukken, ten einde om my vervaart te maken, of fulken fchrik aan te jagen, dat ik niet fou derven aan den dag brengen 't gene ik geschreven heb ; en ook op dat hy fijn Predikers fou mogen vryfpreken, feggende, dat fygantfch niet ge holpen hebben tot fijn eerste Tractaat. 2 11. Maar hy komt te laat om fulks te doen gelooven, nadat die Predi

kanten felfs aan foo veel verfcheide menschen mondelings gefegt hebben, batift een IPoolfier ben en bat men fig poo? mijne?Ieering machten moet/ met veel meer andere lasteringen en verachtingen, die fy tegensmijn Perfoon en Schriften gedaan hebben; en byna de felfde dingen : Berkendaal in fijne

Pafquillen tegens my beschrijft. Ik wilde wel, dat hy by fijn Aanbeeld had gebleven, om het yfer te fmeden, in plaats van foo veel leugens tegens my te verfieren: dewelke my nu arbeyd en misnoeging verschaffen van die te we

derleggen. Maar ik kan niet gelooven, dat hy defe stoutigheit van hem felfs

gehad heeft, maar dat die felve Predikanten hem vervoert hebben, om te doen 't gene fy felfs niet hebben willen doen. En het is geen wonder, indien fy dat nu loochenen; daar fy beginnen in te fien, dat het hun niet wel gelukken fal. Want alle fchelm-stukken en boofe daden staan t'ontkennen : en het eerste

punct in Rechten, is, dat men de Quaatdoenders hare misdaden leert ont kennen. Want indien fy dat beleden, foo fouden fy aanstonds door hare be

lijdenis geoordeelt zijn , fonder andere Procedueren. Het gene buiten twijfel defe Predikers wel weten, en fy bedienen fig nu daar van, om t'ontkennen dat fy haar opstellen tegens de Waarheit die ik voortbreng; alsook, dat fy Ber kendaal fouden geholpen hebben, om fijne faamroovende boeken tegens my te verveerdigen.

Het welk fy nu aan geenige goede Verstanden fouden kon

nen doen gelooven, als de welke wel weten konnen, dat Berkendaal haren on derdaan zijnde, geen foo openbare faak fouderven ondernemen, als boeken P 2

te


1 16

Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

-

te doen drukken, en die in de Couranten te laten stellen, om aan ydereen be kent gemaakt te worden, fonder toestemmen fijner Oversten, dat die Predi kanten zijn. Soo dat al hare verfchooningen nergens toe dienen fouden, voor menfchen van verstand; dewelke alle wel weten, dat volgens Recht en reden, hy die fwijgt, ook confenteert. En al waar het fake dat die Predikers geen ander fchuld tot het maken van die boeken hadden, dan dat fy daar over stil fwijgen en fulks gedoogen, hebbende nagelaten te verhinderen, dat defen Berkendaal foo fchandelijke dingen fchrijft tegens een Perfoon die hy niet kend; foo zijn fy nochtans genoeg fchuldig aan alle de quaden die Berkendaal

begaan heeft door fijn eeren-fchenders discours.

2 12. En al of fchoon hy in fijn tweede boek fegt, batift niet in ben geeft “Bobg ben/ in gcbal batiftfcggen huil/ bat fijn392ebilterg mcbe-geunerfit hebben tot jet maltett ban fijne 250chiften. Ik heb fijn oordeel niet van noo

den, om te weten of ik de geeft Gods heb ; aangefien ik dat felfs beter be

hoorde te weten dan iemand: en het is niet noodig, dat iemand my dit fegt; dewijl dit een faak is die my felfs aangaat, waarvan ik geen toestemming of approbatie van menfchen begeer; om dat ik my vernoeg met de getuignis mijner confcientie. En ookfiet men daar door, dat Berkendaal fig felfs ver nietigt door fijn eigen discourfen; want hy heeft foo meenigmaal gefeyd en herhaalt, batift fciterlijft boo: ben Dniuel 5efticrb too:b. En nu komt hy feggen door fijn tweede Tractaat, bat iftbe G5eeft 95obg niet beb/ in gebal ilt fcggen buil/ bat fijn 39 cbiftcrg mcbe-gebueritt ijebben aan 5ct maken fijnct 25ocliften. Het gene wel te bespeuren is, want indien ik,fekerlijk van den Duivel ben (gelijk hy fegt) foo en kan ik van God niet zijn , al of fchoon ik niet feyde, dat fijn Predikers mede-gewerkt hebben tot het maken fijner boeken. Want foo ik van den Duivel was, ik fou dat in alle foorten

van gevallen wefen: en men fou dit byfonder geval niet moeten stellen, om te beproeven, of ik van God ben. Want al waar 't fake dat ik nooyt gefeyt hadde, dat die Predikanten geholpen hebben tot het maken van die boeken; ik fou daarom niet laten van den Duivel te wefen, om dat ik juist die inbeel

ding niet had. Waarom dan wil defen Berkendaal nu komen bewijfen in fijn boek, dat ik van den Duivelfou zijn, ingeval ik feyde, dat fijn Predikanten

mede-gewerkt hebben tot het maken fijner boecken. Wil hy my daar door doen verstaan, dat ik van God wefen fou, wanneer ik niets fprak dat hun onaan

genaam is? En dat ik van den Duivel zijn fou, als ik iets feg dat hun mis haagt ?

-

:

Ik wil wel dat hy weet, dat ik aan niemand behagen noch mishagen wil, maar altijt waarheit fpreken, voor foo veel ik die kennen fal, fonder acht te geven of defelve behaagt of mishaagt aan de gene die ikfe toepas. En ik heb geen noot van iets te doen of te spreken, om te doen gelooven, dat ik

de Geeft Gods heb: het is my genoeg dat God het weet, en ik dat ken. De men


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 117 menfchen aangaande, die mogen daar van gelooven 't gene hun belieft, want haar geloof fal my geen voordeel noch fchade toebrengen. Alle het goeten quaat dat hun wegens dit geloof overkomen fal, is voor een iegelijk van hun in 't byfonder. En foo wanneer iemand met fulks te gelooven, voordeel in fijn ziel geniet, foo moet hy dat nooyt in twijfel trekken. ,,Maar indien een ander geen voordeel tot fijn volmaaktheit trekt, van te gelooven, dat ik de Geeft Gods heb, hy mag daar over in twijfel blijven foo lang als 't hem be lieven fal ; en fullts fal niet verminderen het Heyl dat ik geniet met den H. Geeft ontfangen te hebben. Soo dat het my niet kreunt, of Berkendaal oordeelt dat ik de Geeft Gods, of die des Duivels heb: het ftaat alleen aan hem, om te bedenken, dat hy niets tegen de Liefdadigheit doet. Gelijk hy zekerlijk

fonder eenige gront doet, met te gelooven, dat ik den geeft des Duivels heb ; aangefien ik nooyt iets in mijn leven gedaan heb, dat foo een quade achter docht van my fou konnen veroorfaken: gelijk genoegfaam betuygen d'Atte ftatien die ik u toegefonden heb, en ook de gene die gy wegens den tegenwoor digen tijd kunt hebben van de gene die my kennen, en mijne oeffenin gen fien. Welke Atteflatien gy alle moogt doen drukken met de Brieven die ik u toe

fchrijf; want ik oordeel noodig te wefen, dat die dingen aan den dag komen, tot het eeuwig Heyl van vele. Nademaal de menschen nu in de fchaduwe des doots wandelen, fonder dat gewaar te worden, en dat de Waarheit verbor gen en onbekent is, en men de leugen voor waarheit aanneemt: het welk d'alder grootste plaag is die de menfchen ooyt overkomen kan. Want fonder de Waarheit te kennen, kan men niet Zalig worden. En foo defelve nu ver

borgen is, men moet haar foeken waar fy is, als in de H. Schriften, en by de zielen aan de welke God defelve bekent maakt. Dat zijn de plaatsen daar de Waarheit fig onthoud, en elders niet. ©e &potterâ bit bt noob3ahtlijke úingen onbekent3ijn/ ftellen Questien boog aangaanbt Üe jongste Jl?pfttrien/ gelijk algië bt dWochomftt :jefu«tijgifti

:

in t© j]& JJell,

--

il?aat boogfp te fitnnen geuen / be geeft ban ?tnti-tij?ift

2 14. My gedenkt dat dien Berkendaal door fijn tweede Tractaat fegt, dat ik door de H. Schrift moest bewijfen, de 22. Punčten, die hy voor dolingen en leugens verklaart; al hoewel het d'aldervaste waarheden Gods zijn, die men in mijne Schriften vind, en ook meeft over-een-komende met de H. Schrif

ten. Maar dien Onwetende is niet waardig dat ik hem op die oorsaak een eeni ge plaats van die Schrifturen aanwijs; dewijl hy niets van de H. Schriften ver ftaat, en dat hy noch leeren moet de dingen die hy tot fijn Zaligheit ver plicht is te weten, vooraleer te willen, dat ik hem veel hooger Geheymnif fen uitleggen fou: gelijk als van de Toekomste Jesu Christi in Heerlijkheit op Aarden , daar over hy my aanspreekt. Ik heb daar van niets aan hem te feg P 3

gen,


118 Het Getuigenis der WAAR HEY T. gen, vreefende de Roofen voor de Verkens te werpen, of het Broot der kin (g) deren aan de honden te geven, dat (g) Jesus Christus ontraden heeft. Maar Matt. 7. ik wil hem wel uitleggen defe Schriftuur-plaats, die daar fegt; (h) Dat hy die ': . fijn Broeder haat, een Dooiflager is; nadien hem dit in 't byfonder aangaat; de

: ""wijl(i)hy my fonder oortaak haat, en met fulks te begaan,

noch gelooft wel

(b)1 Joh. te doen: hĂŠt welk een onwetendheit is, feer fchadelijk aan fijn Zaligheit, 3 v. 15; Nademaal d'onwetendheit, de zonde niet verfchoonen fal; dewijl yder een (!) :J: verplicht is, te weten de dingen die tot fijn Zaligheit noodig zijn. En indien *** *** men dat niet doet, foo falmen daarom wegens fijn onwetendheit niet nalaten Verdoemt te weten. In tegendeel fal fijn veroordeeling foo veel te grooter zijn, omdat hy heeft willen onwetende blijven, van dingen die hyverplicht is te weten: gelijk als die gene zijn, die wy moeten doen en laten om Zalig

te worden. Want hy die onwetende zondigt, vaart onwetende ter Hellen. 2 15. Daarom nochtans is het niet noodig, dat men om Zalig te worden,

alle de hooge Verborgentheden der Schriftuur weten fou, noch ook hoedanig Jefus Christus in Heerlijkheit op Aarden komen fal. Dewijl de Joden daar in grootelijks gemist hebben, als fy door de Schriften fagen, dat den Mesfias in Heerlijkheit moest op Aarden komen, foo hebben fy hem niet willen in Ver fmaadheit erkennen. Daarom zijn fy van God verlaten, en van de menschen verworpen. En nu door een verkeerdenfin, wil defen Berkendaal niet erken

nen, de Toekomste Jesu Christi in Heerlijkheit, maar alleenlijk fijne Toe komst in Verfmaadheit, die in de Stal van Bethlehem geschied is. Waar in hy alfoo feer doolt als de Joden, ja noch veel meer, want de Joden hebben veel meer reden gehad, om Jefus Christus in Heerlijkheit te verwachten, dan wy gehad hebben, om hem in Verfmaadheit te verwachten. Dewijl de H. Schriften wel tienmaal fpreken van fijn komfte in Heerlijkheit, tegen een maal van fijn komfte in Verfmaadheit in de Stal Bethlehems, waar van al leenlijk duisterlijk gesproken is, en van fijn komst in Heerlijkheit , gants

opentlijk en verstandelijk. Het gene ik gaarne betoonen fou, indien ik met een Perfoon van goet oordeel te doen had. Maar met defen onwetenden Berken daal wil ik geen redenen voeren wegens foo heilige zaken. Nadien hy geen kennis, dan van godloofe dingen en fpotternyen heeft: waar mede hy moge lijk God meent te vernoegen, gelijk hy de wereldfche en rukeloos-levende menschen vernoegt; als dewelke vermaak fcheppen, met boerte-makers en goochel-fpeelders in haar gefelfchap te hebben, om haar te doen lachen, ter wijl fy een pintje op de bierbank fitten drinken. Maar, ach lacy! fulke din gen konnen nooyt aan God behagen, van wat voor menschen die ook mogen gedaan worden. 2 16. En al offchoon defen Berkendaal, een bediender van de Kerk is, om de Sieken te befoekken; foois't hem daarom niet geoorloft, foodanig mijne -

Schriften en mijn persoon te bespotten en te verachten, feggende bat ift 39de pift


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

1 19

pift Ăťen/ en bat mogelijft ben ?linti-glijmift ban mp fou gebogen mo:ben, Want indien hy gelooft, dat den Anti-chrift in 't Vlees moet geboren worden, ik ben buitenjarig om kinderen te konnen baren. En indien hy gelooft, dat den Anti-chrift alleenlijk in den geeft moet komen, tegensprekende den Geeft Jefu Christi, dat is alreets gefchied in volle volmaaktheit, in de perfoon van Berkendaal, dewelke openbaarlijk heeft bekent gemaakt, door fijne Smaat fchriften, dat hy van een Anti-chriftifchen Geeft beleten is, en dat die felve fijn Pen en verstand bestiert heeft, om boeken te maken, die de Leering Jesu Christi tegenspreken. Welke leering volkomentlijk uitgebreyd is in mijne Schriften, die niets anders behellen dan de middelen om tot Christum te geleyden, en idereen aan te moedigen om fijne voetstappen en Leering na te volgen. Daar ondertuffchen defen Berkendaal, fulx bolingen en fcijgikitclijfte HIceringen noemt, gelijk als of den Duivel, die fig tegen Christus wil opstellen, hem aangedreven had om fulx te doen. Want indien defen onreynen geeft, de : gehad hadde, om eenmenfchelijk lichaam aan te nemen, hy fou dat niet beter hebben konnen bestedigen, dam om de Leering van Jefus Christus tegen te fpreken en allerley foorten van redenen voort te brengen, om de menschen te doen gelooven, dat God een Duivel is, en dat de werkingen en Lichten Gods, werken des Duivels en dwaal-lichten zijn: gelijk Berkendaal in fijn tweede boek, van mijne Schriften fegt. Want hy noemt de Lichten die God my geeft, dwaal-lichten; en de werkingen die God in my doet, bedrijven des Duyvels. 19erbatjt making / en ber-tetijtbeerbiging het @Iooberp. Jl?en beroert Hjel en

2tartetegens A. B. iD:aalte Gougouerbeecruolgers. 19opageuan A B. 2 17. En om fijn feggen te bevestigen, foo wil hy doen verstaan, bat ik een @Loobercg bcn/ en hy twijfelt, of ik niet uit het ijofpitaal of â‚Ź5afta buig] om foobanige faltcn gejaagt ben. Hierin wil ik hem voldoening :: ven; want de menschen die gants : kennis van die faak hebben, fouden

door onwetenheit, in eenige twijfeling blijven konnen. Daarom heeft het my feer goet gedacht, om u noch tot overvloed toe te fenden, d'Atteflatien der

drie Pastoren, dewelke fekerlijk getuygen, datter in het Armhuys, menschen van die misdaat befmeth, geweest zijn; maar dat ik daar van gants onnoofel geweest ben, gelijk het de waarheit is, Want ik heb nimmer geweten, dat terfoo veel Toovenaars in de wereld waren, dan federt dat foo veel verscheide perfonen van dien aard, my dat verfekert hebben. En ik felfs daar van de uit

werkingen gefien heb, dewelke my buiten twijffeling gebracht hebben. Na dien ik dingen boven de menschelijke natuur, van hun gefien heb. En noch heb ik fulks meer dan drie maanden verdacht gehouden, fonder het te willen gelooven, na dat de Toovereffen felfs, my fulks verklaart en bevestigt hadden. Ik kon doenmaals niet gelooven, datter menschen in de wereld waren, die een


I 2O

Het Getuigenis der WAAR HEY T.

een foodanige gemeenfaamheit met den Duivel hadden; gelijk als die perfonen my meenigmaal uit haar eige beweging verklaart hebben, fonder van iemand daar toe aangedrongen te zijn. Maar ik dacht, dat de Toovereffen foo wei nig te vinden waren, datter byna geen in de wereld was. Ik wist wel, dat de

Schriftuurfprak, van een Simon Toovenaar, maar ik heb van hem gemeent, als of hy alleen op aarden was, en geloofde, datter nu ontrent twee of drie in de wereld waren; foodanig onwetende ben ik wegens dien handel geweest. En

als de Dochterkens die ik door Liefdadigheit in het Armhuis aangenomen had, my begoften te feggen, dat fy hare zielen aan den Duivel overgegeven hadden, en foo gemeenfaamlijk met hem verkeerden, foo meende ik dat fy droomden,

of dat fybuitensporige inbeeldingen en phantasijen hadden. Hierom riep ik die drie voornoemde Pastoren tot mijn hulp, op dat fy, als gestudeerde Man men zijnde, beter mogten verstaan wat die Dochterkens feggen wilden. En na dat fy die alle wel onderfocht hadden, bevonden fy alle drie, dat die Doch terkens Toovereffen waren; en dat fy fig niet wilden bekeeren, noch hare boofe manieren van doen veranderen; en dat

: liever wilden blijven den Duivel aan

hangen, dan hem te verlaten. En al of fchoon ik allerley foorten van vlijt aanwende, om te trachten hun tot bekeering of afstand te brengen, foo heb ik nochtans tot mijn voornemens niet konnen geraken. Want de meyskens waren wel blijde, van dat fy door Verdrag met den Duivel verbonden waren.

En de Magistraat wilde niet aanhooren dat fy hare misdaden bekenden, maar fy vervolgde my, om dat ik fulks ontdekken wilde. Soo dat ik gedwongen

geweest ben uit te gaan, om hare vervolgingen t'ontvluchten, aangesien fy. in macht zijnde, my ten onrecht hadden konnen aanvallen. Want fy namen die faak ter herten, te meer om dat defelve dochterkensgantfch opentlijk fey den, dat fommige van die Magistraat, ook met de felfde misdaden besmet wa ren. Het welk ik foo voort niet wilde gelooven, wel wetende dat de Duivel

een Leugenaar is. Maar als ik naderhand gefien heb, alle de vlijtigheden die defe Magistraat aanwende, om de gefeyde Meysjes te verschoonen en te recht veerdigen, foo ben ik niet fonder achterdocht geweest, van dat fommige van die Magistraat, eenig eigen-belang in die Tooveryen hadden; dewijl fy trach tede fulke quaden te bedekken, in plaats van die te bestraffen. 218. En indien ik een med-gefel van foodanige quaden geweest was, ik fou geen nood gehad hebben, my foo machtige Wyanden te verwekken, om fulke quaden aan den dag te brengen: want ik fou die veel eer verborgen en bedekt gehouden hebben, vreefende dat het openbaar worden mogt. Maar in tegen deel heb ik allerley vlijt aangewend, om dat quaad aan den dag te brengen, en om het felve te mogen verbeteren. Daar ondertufchen dien onwetenden Ber kendaal wil twijfelen, of ik ook niet met diergelijke misdaden van Tooveryen ben beschuldigt geweest, feggende in fijn Pafquil, dat ik van dien handel niet fpreken derf. Het gene ik nochtans wel wil, dat het ook aan den dag komt: Wallt


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

12 1

want (l) hy die goede dingen doet, komt aan het licht, op dat fijne werken bekent en (l) Joan. openbaar worden mogen. Ik wil wel, dat al de wereld onderfoek van alles doet 3,v - 1. wat tot Rijffel in het voormelde Arm-huis omgegaan is, op dat men weten

mag, datter nooyt iets tot mijnen last gevonden is geworden. Want als den Bifchop van Doornik vernam, dat men my tot Rijfel vervolgde ; en hy my onder fijn bescherming had, foo fond hy aanstonds fijn Vicarius Generaal, de Heer CAT u L 1. E , op dat hy aan die felve Magistraat tot Rijffel vragen fou, of er iets tot mijn laft waar, het zy van Tooveryen of anderfins? Maar defe

Magistraat antwoorde, datter niets met al tot mijn laft was, gelijk men door d'Atteflatie van den voornoemden Heer Catulle kan doen fien. Invoegen dat fulks genoeg bewaarheit is, want die Heeren hadden doenmaals, wel hondert perfo men tot getuignis uitgehoort, foo tot mijne belasting als ontlasting. En na alle dien handel, zijn fy gehouden geweest, absolutelijk te verklaren, batter niet.g tot mijnen laft ujag. Het gene fy wel contrary begeert hadden, dewijl fy in die faak, mijne Vyanden waren: want ik wilde dat ontdekken, en fy wilden dat be dekken. Waaruit men besluiten kan,wie van defe twee partyen, d'onschuldigste was wegens die misdaat; en of Berkendaal eenige reden heeft, om my ver dacht te houden, gelijk hy doet door fijne twee lasterlijke Tractaten, dewel ke ik met fondement feggen mag , datfe uit den Afgrond der Helle geput zijn: gelijk hy, fonder redenfegt, dat mijne Leering uit die helfchen afgrond komt: foo dat hy my daar in, in de voorbaat is, met aan my te feggen,'t ge ne ik aan hem feggen moest. Want wat voor vaster kenteiken fou men kon

nen hebben, om iemands boosheit t'ontdekken, dan dit, van dat hy een an der beschuldigt met het quaat daar aan hy fig felfs fchuldig bevind. Nadien dat fullts fekerlijk een Duivelfche boosheit is, die de menfchelijke verre te bo ven gaat, als de welke maar alleenlijk liegt, om hare fouten te verschoonen:

daar ter contrary de Duivel die gene beschuldigt, die onnoofel zijn, ten einde om foodanige fchuldig te maken, en te vervolgen die hem willen beschuldi en. Ik heb fulks fien uitwerken door menschen die aan den Duivel verbon

: waren. ,,Sy beschuldigden met hare boosheden,

die gene waar van fy

vreefden beschuldigt te worden. En als ik hun vraagde, waarom dat fylie gende een ander beschuldigden; foo antwoorde fy my, datter geen bequamer

middel was, om hare Vyanden t'overwinnen, dan die eerst te beschuldigen met de felfde misdaden waar over fy vreefden van hun beschuldigt te worden; dewijl fulks hare Vyanden ontstelde en stom maakte. En het fchijnt dat Ber

kendaal die les ook wel kent, als hyfegt, batmijnc1Iccring upt bcm gronb ber ipclfc grput ig; mogelijk om dat hy weet, dat de fijne uit foodanigen plaats vandaan komt ; waar aan niemand twijfelen kan. Want indien de Duivel

hem niet in den geeft gestoken had alle de lasteringen die hy tegen my doet in fijn twee Tractaten, het fou onmogelijk zijn dat hy die menfchelijkerwijs kon uitvinden; aangeffen dat de natuur altoos eenige vrees of menfchelijke inficht O-

in n


Het Getuigenis der WA A RH EY T.

1 2 2.

in haar heeft, felfs na dat fy de vreefe Gods verloren heeft. Maar dien Afval lige, heeft vreese en inficht op een zijde gestelt, om vryborstig alle e de quaden uit te feggen die hem in den geeft gevallen zijn, fonder in te fien, dat hem fulks wel het aanficht fchaam-root maken kon , wanneer fijne be

:

fchuldingen fullen wederleyd wefen: gelijk die in der daad zijn fullen. En ik geloof, dat die beyde Tractaten, die hy tegens my gemaakt heeft, hem vele

ellenden veroorfaken fullen, en dat hy daar door, de nagels tot fijn Doodkist gefmeed heeft.

219. Want ik heb nooyt iemand gekent, die fig tegen myopgekant heeft, dat hy ongestraft gebleven is. Mijn eigen Vader, is om die oorsaak, van fmer

ten uitgedroogt op aarde. Mijn Sufter is ellendig van fwaarmoedigheit ge storven. En vele andere meer die my vervolgt en overlast hebben aangedaan, hebben alle haar loon bekomen , en zijn in defe wereld gestraft geworden, door de dood of andere ellendigheden. - Uit oorfaak dat God altoos wraak neemt over de quaden die men de fijne aendoet. Het is nochtans daarom niet, dat ik fulks aan mijn aldergrootste Wyanden toewenfch: waar mede ik altoos deernis heb. Maar God, fonder dat ik het weet, neemt altoos wraak daar over op d'een of d'ander wijs. Het gene ik klaarlijk fie. Want na dat ik uit Rijffel getrokken was, om de vervolgingen die men my daar aandeed;

foo is kort daarna, den @o:ldig in alle die gewesten gekomen; na de welke de 39eft en veel meer andere Ellenden gevolgt zijn. En naderhand in Am fterdam gekomen zijnde, daar ik ook nagetracht en vervolgt wierd van mijne

Vyanden: om welke vervolgingen ik de Magistraat gebeden heb, my onder haar Protexie te nemen. Het gene fy door menfchelijke inficht niet hebben willen doen. Soo dat ik gedwongen was, om mijns rufts halven, my van daar

te begeven. Maar na mijn vertrek hebben alle d'Inwoonderen, de Plagen en Kastijdingen Gods wel voelen op haar komen, tegens hare meeningen. En om dat ik foo meenigmaal diergelijke dingen gefien heb , foo fchrik ik

over de perfoon, of wegens de plaats daar ik vervolgt word, vreefende of hun quaat overkomen mogt, gelijk het aen de voorgenoemde gebeurt is. Daar om foud ik wel wenfchen, dat defen Berkendaal berouw kreeg, wegens de misslagen die hy : my begaan heeft, eer dat het te laat word; want die

gene die hem tot fullt bedrijf aangevoert hebben , fullen hem niet konnen verloffen van d'onheylen die hem fullen overkomen om defe oorfaak. Want (m) Luc.

God (m) wreekt altijd den Twift der gene die nacht en dag tot hem roepen,

R8. v. 7.

gelijk ik door fijn genade doe. 22o. En ik heb niet noodig om hulp en bystand onder de menschen te gaan roepen, om wraak over mijn Vyanden te nemen: gelijk als Berkendaal door fijn tweede boek,tot de Predikanten van andere religes dan de fijne, en ook tot de Vorsten en Princen hier en hier ontrent roept, om hun tot Toornigheit

op te hitsen, haar feggende: i300:b ceng! tjoc bat befc Anthoinette uitcocn -

bcroog n

f


Vleefchelijke menfchen, verftaandegeeftelijke dingen niet 1 23 berooibeelt/ feggenbc l batter nu geen mare stijgiftenen meer 3ijn! Gelijk als of hy alle demagten der wereld tot fijn hulp wilde roepen, om my meer der te vervolgen. Maar dienarmen qualijk-bedachten, weet niet, datter niets is dat de Macht Gods wederftaan kan. Hy behoorde veel eer te feggen, als den wijfen Richter Gamaliel, ten tijde Jefu Christi, doen d'andere Richters fijne Apostelen wilden veroordeelen: foofprak hytegens haar: (*) Indien defe (*) Acto. menfchen van God zijn , foo kennen wy haar niet beletten ; en foo fy niet van God 5. v. 37.

zijn, fy fullen wel haarfelf vernietigen; gelijk die andere voortijds gedaan hebben, tot 35. die hun met foo grooten getal opmaakten, en eindelijk alle te niet gekomen zijn. Maar defen Berkendaal wil absolutelijk, dat de Vorsten, de Predikanten, en alle de

Christenen my veroordeelen fonder ander onderfoeking dan de fijne. Het welk fy geenfins doen fullen; want de Vorsten en Prinfen zijn niet fonder reden. En al waar 't fchoon dat fy onder hare Raadslieden , menfchen fonder vreefe Gods hadden, foo hebben fy'er nochtans ook wel onder die van goed oordeel

zijn, om het quaad nit het goed t'onderscheiden, ende my niet blindelings fullen veroordeelen, gelijk Berkendal begeert, maar fullen vooral, eerst ken mis van fake nemen, om t'overwegen of defelve op gerechtigheit, reden, of

goede Politie gegrond is, voor al eer fy mijne Voorstellingen verwerpen of veroordeelen. Want ik ben van God, in Holsteyn gefonden; alwaar ik gun

ftiglijk van den Hertog ben ontfangen geworden. Maar indien hy fig be klaagt, van my in fijn Land te hebben, ik fal my aanstonts van daar begeven,

volgende denraad Jesu Christi, als hy fegt: (n) Soo men u in d'een plaats ver-(n) Matt. 10. V, 23 volgt, vlied in d'ander. 22 1. Tot het welke te doen, ik noch geen oorfaak gehad heb, om hier niet vervolgt geweest te zijn, en dat fijn Vorstelijke Doorluchtigheit wel genoeg

bewust is, dat ik genig quaad doe, alwaar 't dat men hem fulks wilde doen ge looven. Want ik hou my opgefloten in een kamer, in alle plaatsen daar ik kom. En ook kan hy genoegfame kennis hebben, dat al de perfomen die mijne Lee ring volgen, Vrome en Godvreefende lieden zijn, in wat plaats die ook mo gen weten; en dat ik niet eenzijdig ben om iemand te veroordeelen, latende

een iegelijk vry in fijne gevoelens; dewijl ik overal goede en quade vindfon der onderscheyd. En ik kan met waarheit feggen, noch meer menfchen ge vonden te hebben, die gefchikt zijn om het Licht Gods t'ontfangen, onder

d'afgescheidene van de Roomfche Kerk, dan onder de gene die daar in zijn; gelijk ik ben. Daarom is't dat ik geen onderscheyd meer maak onder de na men der verfcheidene Religies. Het is my even gelijk, hoe fy fig noemen, om haar, mijne Kinderen te noemen, mits dat fyware Christenen willen worden. Ik vraag niet, van wat Religie dat fy zijn; dewijl dat die verfcheyden namen

van Religies niets tot de Zaligheyt doen, mits dat fy maar ware Christenen zijn. Daarom foo fullen defe Vorsten en Princen geen nood hebben, om Berkendaal te komen helpen tot my te haten en te vervolgen. Maar ik geloof 2

veel


Het Getuigenis der WAAR HE Y T. veel eer, dat fy wel blijde zijn fullen, van my in haar Land te mogen heb :: ":" ben, om de zegen Gods daarover te trekken. Dewelke (o) aan ABRAHAM "?� wegens de vijf Steden van SodoMA, GoMoRRA en andere beloofde, Datin I24.

2

dien daar tien Rechtveerdige in gevonden wierden, dat God daarom alle d'andere fpa

ren fou, en ff alle Vergiffenis fouden verkrijgen. Bovendien, is het ookfeerfeker, dat indien God my niet in Holstein gefonden had, ik daar nimmer fou geko men hebben. En ik nu hier zijnde om hem te gehoorfamen, kan niet geloo ven, dat my daar quaad wedervaren fal, al is't dat Berkendaal fulks wenfcht. H#ne batter geen ware Christenen zijn. @Bob Uefcijermtijet gene bat bemenftijen herbolgen. De getuigniffen bet menftijen dienen maar uoog bt mcmftije lijke funaltljept.

222. Hy meent my met een groote misdaad te beschuldigen, van dat ik efeyd heb, DATTER GEEN wARE CHR1sTENEN MEER op AARDEN zYN, alhoewel fulks een waarheyd is van God gekomen. Dit is niet, dat ik in 't algemeen feggen wil, datter nu geen Christenen meer op aarden fouden zijn; dewijl ik weet, datter die nu meer zijn dan ooyt, en dat de wereld nimmer

foo vol Christenen geweest is, gelijk die nu tegenwoordig doet. Maar ik wil alleenlijk feggen , datter nu niet meer foodanige ware Christenen zijn, als die van d'eerste Kerk waren ; en dat den geeft der Ootmoedigheit, Liefda

digheit, en der Armoede, dewelke Jesus Christus gehad heeft, niet meer leeft in de herten der huidenfdaagsche Christenen. Dit is het, dat my doet feggen en fchrijven, datter nu geen ware Christenen meer op aarden zijn; ge lijk fulks de waarheit is, in den fin foo als ik het verfta. Want om ware Christenen te wefen, foo moet men befeten zijn, met dien felfden geeft als

Jesus Christus was, anders mag men met recht geen waar Christen genoemt worden. En indien Berkendaal alle de naam-chriftenen in oproer tegens my verwekken wil, om dat ik de waarheit feg, hy mag dat doen. Het staat aan haar, om wel t'overwegen of fy aan dien Onwetende willen gehoorfamen, of wel een waarheit omhelfen die hun feer heylfaam fal zijn. Want indien fy

fterven in 't geloof van ware Christenen te wefen, fy fullen fig aan de dood bedrogen vinden. En foo fy in haar leven niet gelooven willen, dat fy geen ware Christenen zijn, fy fullen dat nooyt konnen worden. Soo dat het een

yder in 't byfonder raakt, om te besluiten wat hy doen wil: want ik wil nie mand dwingen, dewijl God alle menschen vry gefchapen heeft. De gene die my willen gelooven, en aannemen dat fy geen ware Christenen zijn, fullen gelukkig wefen, met te trachten dat te worden. -

223. En de gene die my willen vervolgen, om dat ik de waarheit gefeyd heb (gelijk defen Berkendaal my vervolgt) mogen het doen. In fulken geval (p) vatt, fal ik denraad Jesu Christi volgen, als hy fegt: (p) Verheugt u, wanneer de *** menfchen liegende qualijk vanuffreken, om mijns Naams wil. Dewijl het quaad alleen


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 125 alleenlijk op hun keeren zal, en haar quaat-spreken en vervolgingen fullen keeren tot de volmaaktheit mijner ziel, dewelke vergiert fal zijn met defe za kigheit die Jefus Christus aan den Oever der Zee gepredikt heeft, als hy onder (4) Matt.

anderen feyde : Welgelukzalig zijn fy, die vervolging lijden, om der Gerechtigheit: s.v. 19. hun toevoegende tot belooning; Dat het Koninkrijk der Hemelen haar toebehoort.

Het gene my kracht en meed geeft, om te verdragen alle de vervolgingen en verachtingen die my defen Berkendaal aandoet, en ook fouden aandoen alle degene die hy tot fijn hulp roept: gelijk als zijn de Luterfche Vorsten en Predikers, neffens alle die de naam van Christenen dragen. Want ik heb be

floten, alles te lijden, om de verdeding der Waarheit; en ik falmy gelukkig achten, daar voor te sterven. Daarom verschrik ik gantfch niet, wegens dat Berkendaal, de Vorsten, Princen, Pastoren, en alle de Christenen tot fijn hulp

roept, ommy te vervolgen, of niet te gedogen dat ik de Waarheit spreek, die hem mishaagt. Nadien (r) dat degene diefijn vertrouwen in God ftelt, in eeuwigheit (r) Pâ. niet fal te fchande worden. 2 5. V. 3. 224. Het welk ik door ervarentheit weet, om dat ik nooyt door mijn vyan

den te fchande geworden ben; en dat ik alle mijne wegen, in vertrouwen tot God bewandel, verhopende in hem alles dat ik noodig heb: dat hy my ook fekerlijk geeft. En noch nooyt heeft my iets van nootfakelijke dingen ont broken. En hoewel meenigmaal de menschen, wegens haar hulp, my in ge brek gelaten hebben, foo heeft God nochtans my altijdt te hulp gekomen, en hare gebreken verbetert. En wanneer ik geen noodfakelijke hulp of voed

fel bequam, foo heeft hy my wonderbaarlijker wijfe beschermt, en boven natuurlijk in 't leven gehouden. God heeft my meenigmaal door byfondere openbaringen doen kennen, de gevaren en perijkelen daar in ik was, op dat ik van d'overvallen mijner Vyanden mogt bevrijd worden. Hierom is't dat

ik geen oorfaak heb, om mijn vertrouwen op menfchen te stellen, noch my te bekommeren over dat fy feggen, dat ik de geeft Gods, of die des Duivels heb; gelijk Berkendaal fegt. Want indien het niet was, om getuignis der Waarheit te geven, aan de gene die de leugens gelooven, ik fou my niet ver dedigt hebben tegen Berkendaal, noch andere die my willen lafteren.

225. Maar fiende dat foo veele goetmeenende berooft fouden zijn van het Licht der Waarheit

t'ontfangen, dat God hun door mijn Schriften toefend,

wanneer fy door die Predikanten hooren feggen, dat de felve quaad zijn; foo vind ik my verplicht, getuignis der waarheit te geven, op dat die goedmee nende menschen de leugens niet meer fouden aannemen, die men haar wil doen gelooven. Want dewijl God my dat beveelt, dat ik mijn naaften bemin men fal als mijn felven, foo moet ik hare Zaligheit en de volmaaktheid van hare ziel beminnen, gelijk ik de mijne doe, en haar de waarheyt aller dingen ont dekken foo wijd als ik die ken, en ook haar toevoegen de getuigniffen van an- (s)Joh. 8.

dere menschen. Nadien de Schriftuur fegt, (s) Dat in de getuignis van twee of v.47. O-3

drie,

e


Het Getuigenis der WAAR HE Y T. . drie, alle woorden befaan. Waar mede Berkendaal ook fpot, feggende dat ik als de Quakfalvers doe, die van stad tot stad gaan, met hun dragende de ge tuigniffen van de Kuren die fy elders gedaan hebben. Het welkfeer goed is voor haar en voor de kranke menschen, wanneer die getuygniffen warachtig 126

zijn. Waarop ik wegens die Quakfalvers niet te antwoorden heb, dewijl nu

de menschen foodanigh met bedriegeryen vervult zijn, dat men niet weet wie men gelooven zal. Maar ik kan wel antwoorden, wegens de getuigniffender menlchen die my kennen, omdat ik feer fekerlijk weet, dat alles wat fy ge

ftelt hebben, feer warachtig is, en dat God my noch veel meer Genadens ge daan heeft, dewelke aan die getuygen noch onbekent zijn. Daarom wil ik defelve wel laten aan den dag brengen, dewijl de menschelijke geesten niets anders dan menfchelijke dingen begrijpen konnen: men moet haar nootfake lijk menfchelijke getuygeniffen geven, om hun te doen de Waarheit geloo ven die haar onbekent is. Welke waarheit fy niet konnen kennen, dan door

het verhaal der gene die haar gekent hebben. En de menschen verstaan niets beters, dan het gene haar door menschen van haars gelijk gefeyd word. De wijl fy geen verstandelijkheit van geestelijke dingen hebben, om de Godde lijke waarheden te konnen begrijpen, fonder het tuffchenkomen van woorden of gefchriften der menfchen. -

226. Daarom is't, mijn kind, dat ik u verscheide getuigeniffen van geloof waardige menfchen toegefonden heb, die my gekend en met my omgegaan hebben. Ten einde om u, en alle die in twijffelingen zijn, zekerheit te geven, dat ik door den H. Geeft bestierd word, en dat ik van mijn teedere jonkheit aan, allerhande quaat ontvloden, en allerley goet nagevolgt heb. Het gene regel recht strijt tegen de bybrengingen van Berkendaal, dewelke fegt, Dat ift in mijn jonitíjcitrochcloog fout geleeftijc6üen/ en nabetijanb gebaan alg be oube ipoeren/ beboelftenabat fp upt gehoereert hebben / fig bepnfcn te boillen beheeren/ bocgenbe haar bicijtft bp ben 2lutaar: gelijk hy in fijn eerste Tractaat bybrengt, en fulx door fijn tweede fchijnt te willen bevestigen. En om fijn feggen waar te maken, foo voegt hy daarby, dat ik felfs door mijn Schriften fou gefegt hebben, dat ik in mijn jeugt rukeloos buiten der stadt ge leeft heb. Het welk feer valfch is dewijl ik foodanige dingen, fonder liegen,

niet foukonnen gefegt of gefchreven hebben. Aangefien het de waarheit is, gelijk ik noch meermaals gefeyt heb, dat God my altoos in reynheid bewaart

heeft; en ik heb mijn gamtfche leven doorgebracht, fonder ooyt begeerte ge had te hebben om mijn Maagdom te willen verliefen. Dit is wel wijt, van dat ik my in dit stuk fou verloopen hebben; gelijk Berkendaal in fijn Paíquil bybrengt. En indien men daar in, uyt verscheide dingen fijn boosheit niet fach, men fou mogen denken, hy fulx gedaan had, om dat hy niet genoeg de nederlandsche fpraak verstaat, waar in mijn fchriften gedrukt zijn. In de welke hy het woord Verjirooytheit, voor filthclooggept; en het woord ftaat, -

VOOIT


Vleefchelijke menfchen,verftaan de geeftelijke dingen niet. 127 voor $tabt fou konnen genomen hebben. Maar men fiet wel in alle fijne Paf

quillen, dat hy my boosaardiglijk heeft willen faamrooven, fonder eenige re de; nadien ik hem nooyt een stroyin de weg geleyt heb, dat hem kan belgen, en dat ik nimmer tegens hem, noch fijne Predikers, noch tegen fijne Kerk ge fproken heb; al offchoon Berkendaal myten onrecht verwijt dat ik Calvin niet laat rusten. Nadien ik de levende en doode in rust laat, foo lang als fy my niet aanranden, of dat fy tegens de Waarheit Gods, die ik ken, niet geschre

ven noch gesproken hebben. Maar anders ben ik door Christelijke Liefdadig heit verplicht, defelve te verdedigen, en te feggen alles wat God my tegens hare bybrengingen te kennen geeft. QDe Tijziftenen altemaal Üelijûenig boenbe ban be Wefentlijkheyt, gaan notij tang fithuerbeeïen/ malfiantier 5aten en gebutiglijft Iafttten/ om bufonbe- . te geboefeng Utt Omstandigheden.

ilDegeng jet 5tüeb uon: be UGoûen.

227. Ik heb nooyt in 't byfonder de Leer van Calvin ondersocht, maar ik ben daar van in verscheide puncten onderricht geworden : het gene my dacht

groote dolingen te zijn. Waar in my bevestigt heeft, de Cathechismus van dewelke die van fijn reformatie haar nu tegenwoordig bedienen om het volk t'onderrichten. Welke Cathechismus my dunkt precifelijk gemaakt te zijn, om in de herten harer gereformeerden in te drukken, den haat tegens de gene die niet van haar Religie zijn, byfonderlijk tegens die van de Roomfche Kerk. Het welk gants strijdig is tegens d'onderwijsingen van Christus, die uit

k:

drukkelijk aan alle Christenen fegt: (t) Bemindgy malkander, daar aan fal men (*) Joh. kennen dat gy mijne Difcipelen zijt. Nu, alle defe verscheidene religes, zijn Chri- 13 v. s4, ftenen genaamt, en doen alle eenparig belijdenis van de leering Christi na 35 te volgen, al is 't dat fy fulx niet volbrengen. Sy zijn alle gedoopt, en noe

::

:: eendrachtig Difcipelen van Jefus Christus: en al is 't dat fy van verschillende gevoelens en verfcheide religes zijn, foo doenfy nochtans van een felfde Christelijke Religie belijdenis. Sy hebben de felfde twaalf Articulen des Geloofs, het felfde Onfe Vader dat Jefus Christus onderwefen heeft, en ook de felfde Geboden Gods. Soo datter niets verfchilligs in de Christelijke Be lijdenis is, dan alleenlijk fommige gevoelens die eenige menfchen uitgevon den hebben, of van de Schriftuur door fcherpfinnigheit verfiert. In voegen, dat fy fig alle, wel Christenen mogen noemen, ten aanfien harer Religie: daar ondertuffchen defe Calvinisten aan de kinderen van hare relige leeren, dat fy die van alle andere religes fouden haten, ten einde om alfoo : jonkheit aan,

den haat tegens haar Naaften in te drukken, en voornamentlijk tegens die van de roomfche Kerk. Het welk vele foodiepin 't hert gegraveert dragen, dat men hun die hatige paffie niet foukonnen wegnemen, al offchoon fy wel weten, dat J. Christus gefeyt heeft, Dat men malkander beminnen moet, om te toomen dat wy fijne Difcipelen zijn. Sy volherden in te feggen, dat de Roomf-gefinden, Afgodendie 1]aal S


1 28

Het Getuigenis der WAARHEv T.

naars zijn, en dat fy Beelden aanbidden. Dat nochtans valsch is,dewijl dat geen menschen van verstand, de Beelden in deRoomfche Kerk aanbidden. Het gene ik wel weten kan, om dat ik van die Belijdenis ben, en de Christelijke Leering aan anderen onderwefen heb. Soo dat het fondergront is, dat de Calvinisten of anderen, hare Christelijke Broeders haten, als of die Afgodendienaars wa

ren. Want indien Calvin foodanige dingen onderwefen heeft, foo heeft hy de waarheit niet gefproken: en de gene die het gelooven, nemen de leugens aan. Waar in ik hun oploffing geven moet, foo veel als 't in mijn macht is, in ge val ik de Zaligheit harer zielenbemin. 228. Men moet daarom nochtans niet meenen, dat ik Calvin fijn ruft be

nemen wil; gelijk Berkendaal voorgeeft, my noemende, door verachting: ccn out àlDijf/ bat «Talbinuig nict unil laten ruften. Het welk tegens de waarheit is: Want indien hy in 't Geloof gestorven is, ik fou God bidden, dat hyfijn Ziel in d'Eeuwige rult mogt nemen. Maar ik kan fulx niet doen, wan

neer ik geloof, dat hy in foodanige opinien gestorven is, als daar in hy geleeft heeft ; dewijl hy met defelve gefpot heeft over het bidden voor de doe (u)Job. 4. v. 18

(x) 2Ma

den, al offchoonhy door de Schriftuurfag, (u) Dat Tobias fijn Soon beval, fjn broot te leggen op degraven der afgeftorvene. . Waar mede defen Calvin noch wel meerder kon gefpot hebben; dewijl de dooden geen broot noch andere licha melijke fpijs noodig hebben, maar wel meenigmaal hebben fy geeftelijke fpij fen van nooden. Gelijk (x) als zijn, de Gebeden en goede werken, die de

chab. 12.

Godvruchtige voor d'overledenen doen. Want foo fy in de Genade Gods ge

v. 42 tot 45

storven zijn, foo zijn fy niet afgefcheyden van het Lichaam der Kerk. Aan gefien de Kerke Gods vereenigt is, en niet kan gefcheiden zijn. En fy is van

alle oprechte Geloovige te famen gevoegt, gelijk als ons natuurlijk lichaam met alle fijn leden te samengevoegt is, en dat nochtans in der daat maar een lic haam maakt. Het welke niet volkomen foukonnen zijn, wanneer daar in ee

nige leden verdeelt, of van het lichaam afgescheiden waren. Even alfoo is het ook met het geestelijk Lichaam van de Kerk: het welke altoos in al fijne lede maten vereenigt is, dat alle d'oprecht-Geloovige zijn, alfoo wel die gene die (y) Eph. (y) in den Hemel, als die op der Aarden zijn; en alfoo wel de gene die gestor I. V. l O.

ven zijn, als dewelke die noch leven. Dewijl dat de doot, den menfch niet

Coll. 1.v. - O.

Heb.

van het Geloof affcheyd: want foo hy altoos in 't Geloof leeft, foo sterft hy En hy die in 't Geloof leeft, (z) sterft nooyt, maar 12. ook zekerlijk in 't Geloof.

leeft in alle eeuwigheit. 2 O. V. 38. ©at beïierthe gobg/ Die cenig/ban buit-erfenfoogt 3feben en $taten te fa

v. 2 ? , 2 3

(K) Luc.

Joh. 1 1.v.

men geuorgt ig/ Detmeffft in De HLiefÜe uereenigt 5ijnbt / Utminnen / unen

'2 6.

fcijen en botnuoog 3obt/maïItander alle goet.

Eitigtefeggen/batfp D'ten

boo: D'anútt Gibben en maffianbct trooften met al jum betmogen.

229. En gelijk als er verfcheide leden aan ons lichaam zijn, alfoo ook zijn er

verscheideledematen aan het Lichaam van de geestelijke Kerck. Te weten, van die


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

129

diegene die in den Hemel, voor alle eeuwigheit met God vereenigt zijn. De fe zijn als het Hooft van het Lichaam; dat het alder edelfte van alle de leden is. En alle de menschen die in de Genade Gods gestorven zijn,fonder volkomentlijk

van hare misdaden gefuivert te wefen; die zijn als de Armen van dit Lichaam. Maar d'overige menschen, die noch in defe wereld leven; zijn gelijk als alle d'andere leden van dit geeftelijk Lichaam, in verscheide staten en conditien der Chriftelijke menschen bestaande. Alle welke ledematen gefamentlijk een felf de Lichaam maken, het gene men de Kerk, of de Bruyt Gods noemt. Nu, gelijk de leden van ons natuurlijk lichaam, d'een d'ander helpen en byftaan in

den noot (want foo wanneer eenig deel van ons lichaam gequetst is, onfe oogen fien daarna, de tonge lickt dat, de ooren luisteren om te vernemen na midde len of medecinen tot genefing, onfe handen betasten het, ons verstand bevlij tigt fig, om dat te konnen verbeteren, en onfe voeten dragen het gantfche lichaam ter plaatse daar men verlichting van de pijn hoopt te vinden.) Even aldus moeten ook de ledematen van het Lichaam der Miftike of Goddelijke Kerk doen.

230. Die van de Triumpherende Kerk, dat de wel-gelukfalige zielen zijn, die hebben onfe bystant niet van nooden, uit oorfaak dat fy geen fwakheden noch gebrek konnen hebben; om dat defelve gantfchelijk geheyligt, en in d'eeuwige Gelukfaligheit verzadigt zijn. Daarom foo helpen fy d'andere, in plaats van door hun geholpen te worden. Maar de ledematen van de Lijden de Kerk, hebben noch hulp van nooden. Ja meer dan die van de strijdende Kerk, dewelke noch haar felven helpen konnen. Want foo lang als wy noch

in dit sterflijk leven zijn, fookonnen wy genefing onfer zielen bekomen, door traanen van Boete en warachtig berouw. Maar na de doot is geen vergiffenis meer voor de zonden daar wy in sterven.

231. En degene die in doot-zonden sterven, zijn fekerlijk verdoemt met een eeuwige Verdoemenis; uyt oorfaak dat fy buiten de Genade Gods gestorven zijn, dewelke fy na de doot niet weder erlangen konnen. Dewijl de tijt van

Vergiffenis voorby gegaan is, dat den tijt van dit sterflijk leven is. Gedueren de het felve, is er altoos vergiffenis, felfs voor d'aldergrootsten Zondaar, (a) Ezec.

mits dat (a) hy fig bekeert endeleeft, om in de genade Godste sterven. Want 3 3• V. I2. de berooving defer Genade, is de Hel; dewelke (b) altoos dueren fal, voor (b) Pfa. de gene die buiten defeGenade gestorven zijn; dewijl de foodanige niet kon- 49 v9. 2O. nen verrijfen, om dat fytot d'eeuwige doot gekomen zijn; al waar geen leven Marc. 9.

zijn kan, het fy wat men ook doet. Nademaal den tijt der Barmhertigheit v. 43, 44 voorby gegaan zijnde, foo blijft de ziel als een doot lichaam, waar aan niets meer te herstellen of te genefenis, maar wel foo lang als dat noch krankis. Ge lijk als alle de zielen der levende menschen zijn, dewelke altoos besmet zijn met eenige geestelijke krankheit geduerende dit sterflijk leven, daar altijt noch

middelen tot genefing zijn. Maar foo haast als de doot, de ziel van ons

": 1]


Het Getuigenis der WAARHEYT.

13o

lijk leven, daar altijt noch middelen tot genefing zijn. Maar foo haast als de doot, deziel van ons sterflijk leven afgesneden heeft, foo is het te laat om be

rouw te hebben offig te bekeeren. Men is aanstonts geoordeelt tot het eeuwig

Gelukfalig leven, wanneer men sterft in de Genade Gods: of tot het eeuwig Rampfalig Ieven, wanneer men buiten die Genade sterft. En aan die verdoem den kan niemand meer verlichting toebrengen, om dat fy van het Mifterieus, óf geeftelijk Lichaam der Goddelijke Kerk afgesneden zijn; en doot zijnde buytenfijn Genade, fookonnen fy daar van geen ledematen meer zijn, noch tot eenige hulp of bystant der anderen ledematen dienen: met dewelke fygants geen gemeenschap meer hebben. 23z. Maar de zielen die in d'eeuwige Gelukfaligheit zijn, blijven altoos ver eenigt en in gemeenschap met alle de zielen die in de Genade Gods zijn, al foo wel degene die uyt dit leven overgegaan zijn in de Lijdende Kerk, dan die gene die noch strijdende zijn in dit doodelijk leven. Dewijl dat de lede 'maten van de Mysterieufe of Goddelijke Kerk, nooyt konnen gescheyden noch verdeelt zijn, fonder dat het felve Lichaam mismaakt is. Gelijk als ons natuurlijk lichaam mifmaakt zijn fou, wanneer eenige leden daar van afge 'fondert, bedorven of verrot waren: waar door het feer mismaakt worden fou.

Maar foodanige mismaaktheit kan de Goddelijke Kerk niet overkomen; na

(e) cant. dien de Schriftuur ons verfekert, (c) Dat fy geheel fuyver, geheel fchoon, en gamtfch 2. v. 7. volmaakt is. Het welk niet waarachtig fou konnen zijn, wanneer eenige van Eph.5. v. desfelfs leden verdeelt of afgefondert waren. Gelijk als hare Armen van het 2 7, Lichaam afgefcheyden zijn, indien de zielen die in de Genade gestorven zijn, níet vereenigt waren met alle d'eeuwig-gelukfalige zielen, die het Hooft van defe Goddelijke Kerk zijn. Of wel wanneer de zielen, levende in dit sterf

lijk leven in de Genade Gods, afgefondert waren van d'eeuwige Gelukfalige zielen, of van diegene die in de Genade Godsgestorven zijn. Alle welke de drie'erley'foorten van leden zijn, die gefamentlijk de Kercke Godsuytmaken.

"Welke fedematen ik met drie verscheidene namen noem: te weten, de Erium

:

Hëtit/ de lijdende tttttt/ en #ttijdenbeïtertit. Defe drie-der fey leden zijn maar een Lichaam; gelijk als mijn Hooft, mijne Armen, en mijne'Beenen, een eenig Lichaam maken. En het is geen wonder, dat defe

: dêelen van de Kerk, met drie'erley verscheidene namen genoemt, voor niälkänder bidden, malkander helpen , en d'een d'ander byftaan-konnen. "Aangefien dat fy malkanders finerten en lijdens gevoelen moeten; dewijl dat *alle defefeden in Liefdadigheit en in de felfde Liefde Gods zijn, dienvolgens

wenden fy buiten twijfel alle vlijt aan, om hare leden daar fymedeveree 'night zijn, in die felfde Liefdadigheit te helpen en byte ftaan.

&::::ebenuantrfetieri: bemethe in moet zijn/:ïetinent een boe: trainer e: binnen en eerlitijgen

:::::::::::::::::::::::::::: ":

ugo: jun bibbtn/ om jaat be&Benabe 3Gbgtt uctuuttuên/ºfítij

Z

:


Vleefchelijke menfchen,verftaan de geeftelijke dingen niet. 13 t

bare ootmoedigheit ontwaardigbruinntant/ ambit felfs onminnelijk van &50b te epftijen.

-

-

233. En alhoewel Calvin veracht het aanroepen der Heilgen in onsen nood,

:

om hare hulp t'erlangen; foo heeft hy nochtans groot gehad. Nade maal defelve Vrienden Gods zijn, foo konnen fy middelaars wefen voor ons die noch leven in de Strijdende Kerk. En ook voor die noch leven in de Lij dende Kerk, nadien d'een en d'ander byftand van nooden hebben , en dat die Heilige en gants

: zielen, veel by God konnen verkrijgen, tot

verlichting van hare lijdende en strijdende Broeders, noch in dit leven zijnde, of na haar dood. Want wie kan twijfelen, dat een Vriend of lief Kind des

Konings, meer vermogen by fijn Koning hebben fou, dan een Vreemdeling, die hem iets mogt komen verfoekken. Nu, de Heiligen die in d'eeuwige Ge

lukfaligheit zijn, dat zijn de Begunstigde en Hovelingen des grooten eeuwi gen Konings, waar van wyons tot Vreemdelingen of Vyanden gemaakt heb ben, door onfe Zonden. En wanneer wy daarvoor vergiffenis begeeren, waar

om fouden wy dan niet mogen tot middelaars nemen, die gene die wy weten dat de Begunstigde Gods zijn; gelijk als d'Engelen en gelukfalige Zielen zijn ? Nadien men wel blijde is in dele wereld, wegens dat men eenig goed Vriend aan het Hof des Konings heeft, van wien wy eenige Gunst verwachten, al was het maar een flechte Lakkey; hy kan nochtans ons verder aanwijfing geven

by iemand die vermogen heeft, om de Gunften te verkrijgen die wy van den Koning wenfchen; om dat defen Lakkey meer kennis van de middelen heeft,

die men gebruiken moet, om Voordeel van fijn Koning te bekomen, dan de vreemdelingen doen. Nu, wy zijn meenigmaal Vyanden Gods geworden, door onfe zonden, en willen nochtans zalig worden. En het fou een groote lichtveerdigheyt zijn , (d) dat wy ons by God felfs wilden begeven, wiens (d) Luc. Vyanden wy zijn. ,,Daarom gaan wy tot de Moeder Jesu Christi, of andere 2: 7 tot Heyligen, om hare voorspraak te hebben, en op dat fy God voor ons bidden 9 &c. fouden. Dit is niet, dat wy die Maget of de Heyligen aanbidden als het uiter- Cap. 5. v.

fte eynde; gelijk de Calvinisten feggen, dat de Roomsgefinden Afgodendie-" naars zijn, om dat fy de Heyligen aanroepen: aangefien datter niemand in

de gantfche Roomfche Kerk foo slecht van verstand is, die de Heyligen als God aanbidden: maar fy bidden en eerenfe alleenlijk als Middelaars of Voor fpraken, om onfe faak by God te bemiddelen, teneinde om fijne Barmhertig heyt te verkrijgen.

234. Men kan in alle de Littanyen der Heyligen fien, hoe dat men haar alleenlijk aanroept , dat fy voor ons bidden fouden , en dat men nim

mer tegens de Maget, of eenig ander Heylige fegt: Weeft ons Barmhertig, maar altoos: bid voor ons: om reden dat men weet, dat (e) de gebeden der Recht-(.) Jac., veerdigen, veel by God vermogen. Nu, alle de gene die in d'eeuwige Ge-v. 16. lukfaligheit zijn, dat zijn rechtveerdige zielen, die vermogen by God heb R 2

ben,


132

Het Getuigenis der WAAR HE Y r.

:

ben, en gemeenlijk van hem verkrijgen, 't gene fy voor hare Broeders bidden. Dewelke fy liefdadigheit toedragen, als zijnde alle ledematen van een felfde

Lichaam. Daarom moet men haar bidden en aanroepen in onfennoot, ja felfs die gene die in de Genade Gods gestorven zijn, en noch niet tot d'eeuwige Ge lukfaligheit gekomen. Nadien dat defe ook Vrienden Gods zijn, alhoewel in een minder graat, dan de Heiligen in 't eeuwig Leven: nochtans zijn fy Vrien den Gods, gestorven zijnde in fijn Genade, en verlost van de doot-zonden. En al is't dat defe ook bystand van nooden hebben, gelijk als die gene die in het

fterflijk leven zijn, foo hebben fy nochtans meer vermogen by God, dan de zielen die op aarde leven, dewelke noch weder Gods Wyanden worden konnen.

Daar in tegendeel,de zielen die in fijnGenade gestorven zijn, buiten perikel zijn. QDat bt triumpherende Leden betitertfi/boog jare bereeniging met 3ob/uurten

ben ftanbt bet strijdende Leden met bt tot liefp beo: Mfcfbabigfjeit bettenigt 3ijn; en bat bit Gelul:5aligt:iclenber5tIt 3ijnbt met utrijterlijftte en bergin ûtüt 1titijamen Uit Utijentuig en fuÜtijl5ijn/ ongfien en tegentuoogbig Ün ong 3ijn unanntet 't jun Juft of jaat guet Dunlit.

235. Maar het zy foo als 't is; het is altoos wel gedaan, dat men aanroept alle degene die in de Genade Gods zijn, ten einde fy voor ons bidden fouden: te meer, dewijl de Schriftuur gants uitdrukkelijk fegt: (*) Bid gylieden voor (*) Jaco. malkander. Ik weet wel, dat er fommige onder d'onroomfche zijn, die fig 5. V. 16. recommanderen in de gebeden der godvruchtige menschen; nadien fulx ver fcheydemaal aan my felfs gebeurt is. Maar nochtans willen fy niet verstaan, dat men fig moet bevelen in de gebeden der gene die al gestorven zijn, al is 't in de genade Gods. Uit oorfaak, feggen fy, dat de dooden ons niet hooren, en niet weten wat in defe wereld omgaat. Het welk een groote onwetendheit is; dewijl dat de Wel-gelukzalige zielen, alle dingen in God fien; en fy verstaaan

door hem, alles wat wy van hun afeyfchen. Want zijnde in de felfde Genade Gods, foo fien fy in hem alles watter omgaat, onder de gene die ledematen van haar Lichaam zijn. Gelijk als ik met mijn oogen fien kan,watter omgaat aan d'andere leden van mijn lichaam. En wanneer een ziel in de tegenwoordigheit Gods is,foo verstaat fy alles wat haar aangaan mag. Men kan fomtijts defe erva

rentheit in dit sterflijk leven bebben, want het is my menigmaal gebeurt, dat ik eten ftant der zielen fag, die naar den lichame wijt van my waren. Sulx gefchiet wanneer men wel met God vereenigt is: men fiet en hoord als dan, alles wat men van nooden heeft te fien en te weten. En indien God my defe genade niet gedaan had, ik fou meenigmaal door onbekende menschen vermoort zijn ge weeft, die tot dat einde my quamen verfpieden. Het welk ik fomtijts aanstonts, en fomtijts weinig tijt daarna ontdekte. En dewijl God defe kenniffe wel geeft, aan menschen die noch in defe wereld leven, waarom fouhy fulx niet geven, aan zielen die in fijn genade gestorven en veel nader met hem vereenigt zijn? Maar de

vleyfchelijke of onwetende menschen konnen defe dingen niet verstaan, en mee I1€In


Vleefchelijke menfchen, verftaandegeeftelijke dingen niet.

133

nen dat het fotternywefenfou, dat men de zielen aanroept die in de Genade,

Gods gestorven zijn, geloovende dat de felve ons niet hooren konnen, gelijk alsof die wijt van ons waren: Alhoewel geen afgestorvene zielen, buiten defe.

wereld zijn. Nadien dat alles wat stoffelijk is, een stoffelijke plaats noodig. heeft, waarin het fijn verblijf hebben moet. En daar is geen andere stoffelijke

plaats van God geschapen, dan de wereld. Daarom is den Hemel en de Hel, in de wereld, alhoewel onfienlijk voor d'oogen der levende. En de zielen die in Gods Genade zijn gestorven, zijn niet foo wijt van ons, als men fig inbeelden

wil. Want fy behendig en fnel zijnde, begeven fig in een oogenblik daarfy zijn, willen. En indien wy van onfefterflijkheit ontslagen waren,wyfouden de Wel gelukfalige zielen door de locht heen fien vliegen, gelijk als wy de kleine ftof kens in de straalen der Sonnefweven fien. Alfoo vliegen de Wel-gelukfalige zielen, in de Straalen van de Sonne der Gerechtigheit, dat God is: en fy kon nen onswelfien, al offchoon wy haar niet fien, door oorfaak der verduistering, onfer natuur. Dewelke bedekt zijnde met den fak onfer Sterflijkheit , niet meer bequaam is om geeften noch vergodede lichamen tefien , in dien ftant foo als God haar in den beginne geschapen heeft. En al hoewel dat defe Ge lukfalige lichamen en zielen by ons zijn, foo fien wy haar nochtans niet, uit oor

faak harer behendigheit en fubtijlheit, en ook wegens de grovigheit enfwaar te van onfe natuur. Dit is het, dat ons oordeelen doet, dat de gelukfalige zielen' wijt van ons fouden zijn, en ons niet fouden konnen hooren, als wy haar aanroe pen. Oordeelende alfoo lichtveerdelijk, door onwetendheit en laatdunkentheit

des geeft, dewelke met fijn natuurlijke finnen, de geestelijke dingen begrijpen wil. En oordeelt daar door, dat d'afgestorvene zielen wijd van ons zijn,en geen fins onfe gebeden konnen hooren, noch ons niet konnen helpen: en fulks fegt men, om dat men niet weet, waar fy zijn. Hart onbetftijeib ban ben Hemel en bt Helle Üeftaat niet in bt betfcijenbentleit

b: laat: ou::::::::::::::5ijn:uaat in:ïenuitlapen:inf:niet « 50U. Dt Ijtifigt afgeffo?uene: ielen 5ijn tomtom ong. I?are gebeden biefs boo: ong boen/ 3ijn utcIfiratljtigtt Dan b'onft, boog bitu hat fjart 19:ienb= ftijap met 850ü/ jate Micfûe t'ongunaatüg/ en fjart fuiuttljtit in juni/ Uttl atoottu5ijn ban û'onft,

236. Maar ik fou gaarne vragen aan die spotters, en de gene die wijs in haar felven zijn ; in wat plaats of oort dat die Gelukfalige zielen zijn? En foo men my antwoord, dat fy in den Hemel zijn ; ik fou hun vragen, waar

den Hemel is? Maar fy fouden my noch het een noch 't ander konnen feg gen: daar ondertuffchen fy wel leugenachtig derven feggen, dat die zielen wijt van ons zijn, en ons niet hooren konnen als wy haar tot onfe hulp aan roepen. Het welk een groote stoutigheit en ligtveerdigheit is,fo absoluit te spre ken van faken die men niet kent, en te fpotten met de gene die defelve wel ken

nen. Want ik weet wel, waar dat den Hemel is,en waar deGelukfalige zielen zijn, of diegene die in de genade Gods zijn gestorven. En ook waar die gene zijn, die R 3

buiten


1 34-

Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

buiten de genade Gods zijn gestorven. Nademaal God my defe dingen, on der anderen openbaart. Daar ondertuffchen onfen Berkendaal in fijne Pasquil len fegt, batift mijne IIcering uit ben?"fgronb beri:)ellen put. Men fou dan moeten besluiten, datter groote Geheimeniffen en fchoone wetenschap pen in de Helle zijn. En hem vragen, waarom hy dan foo feer vreeft, van

in de Helle te komen; dewijl men daar foo veel wetenschappen en deugden leert, die men in den gantfchen loop mijns levens, en in mijne Schriften be

fpeuren kan? Om welke te verkrijgen, behoorde een iegelijkte wenfchen, in dien Afgrond der Helle te mogen gaan; daar hy fegt, dat ik mijne wetenschap pen fou geput hebben. Sonder dat hy fich behoefde het hooft te breken, met

foo veel te studeren gelijk Calvin gedaan heeft: en dan noch na alle fijn ar beyd, niet te konnen leeren, waar dat de Gelukfalige of Rampfalige zielen zijn. Sprekende alleenlijk van d'eenen d'ander, als offy op ingebeelde plaat

fen waren: fig in hare phantafyen gedachten fmedende, alsof den Hemelbo ven de wolken was, op de manier van een Paleys, daar God wonen fou. En als of de Hei een diepe Kuyl onder d'aarde was. Daar nochtans het een noch 't ander niet warachtig kan zijn, dewijl God alles in fig begrijpt, en van niets kan begrepen worden, en dat hy tot fijn woonplaats, geen Paleys boven de

wolken noodig heeft. Aangefien hy niets stoffelijks in fig heeft, zijnde een fuyvere Geest, die niets stoffelijks van nooden heeft om fijn verblijf te moe ten houden. En ook om dat het middelpunct van ons hert, fijn woonplaats is. En indien defen wijfen Calvin boven de wolken opgeklommen was, hy fou daar geen Goddelijk Paleys gevonden hebben: maar aarde, gelijk als die, de welke hy verlaten fou hebben, om boven de wolken te varen. Want de ge heele Wereld is van vier Elementen of Hooft-stoffen te famen gevoegt: de welke men overal vinden fal door geheel de wereld waar men gaat. En daar

is niets kostelijkers boven de wolken, dan 'tgene wy hier beneden fien; daar men fig inbeeld de Hel te wefen. Ook is er geen Boven noch Onder. Want de Wereld is ront, en beweegt altoos. Het gene op d'een tijd boven is, dat is op d'ander tijd onder. -

237. Daarom is't dat die arme onwetende fig grootelijks bedriegen met te feggen, dat de zielen der Wel-geluckfalige menschen ons niet konnen hooren wanneer men haar aanroept. En dewijl fy niet weten, waar dat die zielen zijn, fookonnen fy dan ook niet weten, of die niet by ons zijn. Dat noch tans beter vast te stellen is, felfs door de menfchelijke rede; dan fig een onfien

lijken en onbegrijpelijken Hemel in te beelden, waar van ons verstand niets bevatten kan. En indien men wel begrijpen kon, dat het 49arabijg / de Vriendschap met God is, en de 13 cl/ fijne Ongenade, men fou nooyt derven oordeelen, dat die dingen in byfondere plaatsen zijn. Nadien men over al in de Vriendschap Gods leven kan, die fig in alle plaatsen bevindt. En alfoo kan men overal in de Hel weten, buiten de Vriendschap zijnde. Het is -

d: at


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet. 135 dat die gelukfalige zielen, ontrent ons zijn, en ons konnen hooren als wy haar om hulp aanroepen: ook befitten fy een volmaakte Liefdadigheit, om God voor ons te bidden. Veel meer dan eenige noch levende menschen hebben

konnen, dewelke meenigmaal in groote onvolmaaktheden zijn, en God mishagen, al is 't fake dat fy liefdadigheit tot den Naaften hebben. Soo dat hare gebeden by God foo aangenaam niet zijn konnen, als van de menschen die alreets in fijn Genade gestorven zijn: dewelke niet meer konnen zondigen; maar fykonnen wel aan God voldoen voor hare voorledene Zonden in defe we reld, en ook na haar doot. -

«De 3iele bieban hier schept in De Genabe “botg/ fonber bolbaan te hebben aan be utrfteruinguan alle jare onuolmaalttijchen/ befciut geniet niet aan ftonbg be @Itgenuuoogbigjept “bobg; maat fu baat uan Berooft 3ijnbe/ foo funbertbefmerten 1 hit De Hennife (jaretg:IIemben en jrt @nijenfotfct 25croobiug haten/ al jet ouergeblebent jarrt zonben en onuolumâalitfje ben/ en Utrepbenbeuolle &ugustíjepten kºel lig jegt om 950b te genieten.

238. Het welk Calvin niet heeft willen gelooven; dewijl hy gespot heeft, met dat men God voor d'overledene bid: als of fulcks een dwaasheit was.

Het gene hem onwaardig maakt, van de gebeden der Godvruchtige te ge nieten. En mogelijk heeft hy die niet noodig gehad, als zijnde aan fijn doot, recht in het Paradijs, of recht in der Helle gegaan: dewijl fijn leven

niet middelmatig, maar in finnelijke en vrygeeftige buytenfpoorigheit geweest is. En indien hy in dufdanigen ftant gestorven is, foo is hyrecht ter Hellenge varen: nadien God bevolen heeft, niemand dan hem alleen aan te bidden;

en dat hy die fijnfmlijkheden volgt, zijn eygen vlees, in plaats van God aan bid. Maar de zielen die fig felfs trachten te verfaken, volgens denraat Jefu Christi, omhelfen de Boeten, op dat fy niet alle foude omkomen, gelijk de Schriftuur fegt: (g) Datfovgy geen Boete doet, gy fult alle vergaan. Soodanige (g) Luc. zielen feg ik, sterven in de Genade Geds, in dien ftant der goede wercken 13 v 3 en goede befluyten. Maar fy zijn noch niet foodanig gefuyvert.van.hare oude zonden, noch in fulker voege van al hare onvolmaaktheden ontslagen,

dat fyaanstonts na haar afsterven, (h) God kennen aanschouwen, dewijl er (b) Hebr. geschreven staat (t)' Datter niets befmetlijks in het Koninkrijk der Hemelen ingaan 1 3. v. zal.

14

Matt. 5.

139. Wie kan dan twijfelen, datter na de dood noch eenigstijd van Boere v.@8Apoc. is? Want waar fouden defe zielen van goeden wille, en be gerig om God te 2. I• W. 2 7-behagen, heen gaan, dewelke veel vlijt aanwenden, om Godvruchtig te le ven, maar nochtans eenige gebreken hebben, die fy door fwakheit niet over winnen konnen? Indien fy in foodanigen ftandsterven, fouden die met foo.

vele goede gestelteniffen in der hellegaan ? Dat fou een wreede zaak zijn." Ook kan het niet waar wefen, dat fy in den Hemel gaan om God te genieten; de wijl fy noch met hare dagelijksche zonden of onvolmaaktheden besmet zijn : Waint


136

Het Getuigenis der WAAR HEY r.

want men moet de Schriftuur gelooven, dewelke fegt, Datter niets cnreyns cs het Koninkrijk der Hemelen ingaan zal: en dat ook in der daat, alles wat onvol maakt is, geen volkome vernoeging aan den menfch geven kan. En indien

'er in den Hemel eenige misnoeging was , foo en fou den Hemel het eeuwig Gelukfalig Leven niet konnen zijn, noch ook niet vol Welluft wefen, in geval dat de zielen met hare onvolmaaktheden daar in qtsamen, gelijk men in defe ” wereld fiet, dat er geen staten volmaaktelijk gelukkig zijn; uit oorfaak dat defel ”ve altijt met eenige quaden vermengt zijn. Want daar zijn genige vermaken die ” niet met eenige onvermaken verfeltof gevolgt zijn.Geen fonder Nijt.

W:

”,Geen eere fonder fchande. Geen vreugde fonder drocfheit: nochgants geen goet ”-fonder eenig quaat, Maar in den Hemel moet alles volmaakt en volkomen we

fen, of anders foude Welluft derGelukzelige niet volmaakt nog volkomen zijn. En daarom moet men met waarheit feggen, datter niets hefmettelijx in het Konink

rijk der Hemelen ingaan zal. Hierom wilde ik wel, dat Calvin en alle de gene die daar fpotten met een lijdend leven na de doot, my feyden: waar dat die zie Jen belangen fullen, dewelke in de Genade Gods sterven, en niet geheel voor hare Zonden voldaan hebben; of de gene die aan haar afsterven noch vele on -volmaaktheden besitten? Sy fouden my met al hare Philofophie niet konnen

doen gelooven, dat defelve in den Hemel gaan; dewijl dat daar niets befnettelijx inkomt. Noch ook niet dat fy in der Helle gaan; nadien dat fy in de Genade «Gods zijn: want de Helle niets anders is, dan de berooving defer Genade. 24o. Moet men dan de oogen niet op doen, om te fien de dolingen waar in

alle die Gods-geleerden gevallen zijn; dewelke feggen, dat er geen fuivering is, daar de zielen der menfchen na de doot gefuivert worden? Want indien dit niet warachtig was, my dunkt datter als dan niemand van het gantfche men fchelijke geslacht foukonnen Zalig worden: dewijl ik niemand ken die foo volmaakt in defe wereld leeft, dat hy niet met eenige onvolmaaktheden fou be fmet zijn. Hierom is't dat het fpreekwoordfegt: De Volmaakte zijn in den He mel. Uit oorfaak dat het byna onmogelijk is, foodanig in defe wereld te le ven, dat men fonder eenige besmetting of onvolmaaktheit sterven fou. Men fou dan moeten besluiten, dat alle menschen verdoemt fouden zijn, indien dit

gevoelewarachtig was, van datter geen fuivering na de doot wefen fou; vast ellende, gelijk het warachtig is, datter niets onreyns in het Koninkrijk der Hemelen ingaat: En ook datter niemand uit dit leven fcheydfonder dat hy eenige onvol maaktheden of besmettingen in fijn ziel heeft. 24 1. Heb ik hier in, niet meerder oorfaak, dan Berkendaal gehad heeft, om tot hulp te roepen alle de Koningen, Princen, Predikanten en alle de Chri

ftenen, teneinde fy wederstaan mogten dit gevoele, van datter geen fuivering na de doot fou zijn? Nadien dat alle foorten van staten en conditien der men fchen, fekerlijk verdoemt fouden zijn, indien fulx warachtig was: aangefien

een iegelijk door ervarentheit in fijn eigen Conscientie gevoelen kan, datInhy 1et


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet. i37 niet fonder eenige onreynigheit, in fijn ziel is, om recht by God te gaan, die de Suiverheit felfs is. En foo Berkendaal my laftert, van dat ik gefeyt heb, datter geen ware Christenen meer op aarden zijn; en dat hy daar door befluy ten wil, dat ik al de wereld veroordeel. Soo heb ik wel meer oorfaak, dan hy; om fulx te feggen, van alle de gene die feggen, datter geen Suivering na de doot is: dewijl het quaat veel grooter is, van de menschen te verdoemen, na dat fy doot en onbequaam zijn om hare fouten te konnen verbeteren, dan hun te oordeelen, met het feggen, dat fy geen ware Christenen zijn, terwijl fy noch leven, en door de genade Gods noch ware Christenen worden konnen

eer fy sterven. Want het Vonnis dat ik geef (foohymeent) met te feggen dat ter geen ware Christenen meer op aarden zijn, staat te wederroepen of te ver helpen: en hy die fig geoordeeld vind, van geen waar Christen te zijn die mag dat mettertijt worden. Maar den genen die veroordeelt is, door dit gevoele, van dat er geen fuivering of Voldoening na de doot is, die heeft fijn onweder

roepelijk Vonnis ontfangen dat fonder Appel is, en hy kan niet anders dan een disperate of wanhopige boete in der Helle doen. Dewijl fy voor altoos moe ten blijven in dien ftant waarin fy gestorven zijn, met de felfde onvolmaakt heden foo als fy geleeft hebben. Het gene een ware Hel is: om dat de ziel van het aanschouwen Gods berooft is, foolang als fy noch in eenige onvolmaakt heit is. En defe berooving is veel gevoelijker, dan eenige lichamelijke fmer ten hoe groot die ook mogen zijn. Voornamentlijk wanneer de ziel van haar

lichaam gescheiden is. Syfiet als dan veel klaarder hare Elend en Ongeluk van defe berooving, dan fy dat in haar leven gekend heeft, doen fy met de fchaduwe harer sterflijkheit bedekt was: in welken ftant de Goddelijke en eeu

wige dingen haar als onbekenten ongevoelijk zijn. Maar na de door fiet en ge voelt de ziel klaarlijk en gevoelijk, dat defe berooving van de Tegenwoordig heit Gods, de i9elle is, die haar pijnigt en tormenteert. 242. En indien d'onvolmaaktheden niet konden gefuivert worden na de

-

doot, foo fouden die zielen in alle eeuwigheit ellendig blijven. Het gene niet kan gevonden worden in de Barmhertigheit Gods, dewelke de Verdoemnis van

een eenige Ziel niet lijden kan, omdat die fou gestorven zijn met eenige on volmaaktheden offmetten van menfchelijke fwakheit.

En ook kan God de

felve in fijn Tegenwoordigheid niet hebben, voor dat fy gefuivert (l) en fon- (!) cant. der fmetten gevonden worden.

4. V. 7•

©at Jefug tij);ifug niet berbient [jeeft om ongt'ontlasten bangehaftijt te mog ben/ ongfelfg te betfterben/ en ong ban onfe fmetten te rennigen boog de fiabolging ban fijn Iijbenb en boeturct big Jeuen. Hået uneIft niet betaalt onn

ongt'ontlasten banonfeïBolnotningin befefcijuftige jolitijt/ mitg aIIccnlijk maar tenfpeculerend gelooftc hebben; baat het onuermijdelijk retijtuett Digig/ Dat up biefelfs uituuttchen/omfijnt 19erbiensten te mogen genieten.

243. Ik geloof, mijn Kind, dat men u heeft doen gelooven, gelijk als die S

Wall


138

Het Getuigenis der WAARHEY r.

van uwe reformatie aan al haar onderdanen gelooven doen, dat Jesus Christus alles voor hun voldaan heeft, en dat, mits dit geloof te hebben, fy zekerlijk

fullen Zalig zijn. Want fyfeggen, dat alle de gene die in dat geloof en hope der Verdiensten Jefu Chriftoleven, zekerlijk tot het eeuwig Gelukfalig leven gepredestineert zijn. En om dat ik niet in fulk gevoele ben, foo fegt onfen Berkendaal in fijn Pafquil, Dat ift be āDerbienften 2jicfu Cijgifti ocrunerp. En ik geloof, dat hy aldus een valfche rust geeft aan de zielen der krancken die

hy befoekken gaat, of in de doot bystaat. Want het is een gemeene leering in die reformatie, dat niemand zalig worden fal, dan die gene die geloo ven dat Jesus Christus alles voor hun voldaan heeft.

Ja felfs feggen fommi

e, bat begocbe merken bie tup boen/ be âDerbienjlen Sjefu fijziffi bc En een wijfe van dit gevoele, feyde my eens, batonfc gocbe mere ften fcljerpe priemen bie jet licjaani 3iefu Cijgifti boogftelten. Het gene hy naderhand beschreven en doen drukken heeft in een Brief aan de Bagi nen tot Amsterdam en andere menschen die in Maagdelijken staat leven. Het welk my d'aldergrootste doling dunkt te wefen die in de geheele Christenheit is, en ook d'alderfchadelijkste voor de zaligheit der zielen, die men ooyt vond. mettell.

:

Want de Duivel fou geen gemakkelijker middel hebben konnen uitvinden, om de zielen der menfchen met hem in der Helle te trekken, dan hun te doen

voor een artikel des geloofs aannemen, dat fyZalig worden fullen, door d'ee nige Verdiensten van Jefus Christus. Dewijl dat fulx foeten aangenaam voor de natuur felfsis, dewelke wel haar gemak en rust, hare vermaken en gerief lijkheden bemind; en dan daar mede noch verfekert te zijn, aan het einde, om door eens anders. Verdiensten te fullen Zalig worden. Want in de tijdelij ke faken felfs, fou het wel wenfchelijk wefen, dat men leven konde fonder forg en arbeyd, ondertuffchen dat een ander onfe faken verrichtede, fonder

dat het ons iets kosten fou; en dat terwijl wy ons vermaak gingen fcheppen, een ander de forg van onfehuyshouding op fig nam, en het fwaar pak der affai ren of handel droeg

244. Buiten twijfel datter geen menfch in de wereld is, of hy fou dat wel wenfchen met al fijn hert. Hoe veel te meer fou men fulks wenfchen ten aan fien van de Zaligheit fijner ziel, indien dat gefchieden kon : En ook dat de Leer van die Calvinisten warachtig mogt zijn, dat men Zalig worden fou, .

mits alleenlijk in fijn hert te gelooven, Dat jºcfits stijgiftugalleg boog ong bolbaan 5ccft? Men fou dat wel twee en driedobbelt gelooven, mits dat men een foodanig voordeel in fulk geloof vond. d'Alder godloofte menschen fouden fig wel bevlijtigen om dat vastelijk te gelooven, wanneer fy daar mede

in hare Zonden en aardfche genegentheden mogten blijven: aangefien datter gants geen moeyelijkheit in is noch voor het lichaam noch voor de geest, dat men fulk een fpeculatijf of overdenckend geloof heeft. Want men behoeft maar aan een speculatie te gelooven, die men in fijn inbeelding smeed. Het gene


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 139 gene wel foet en vermakelijk is. Ook fiet men de menschen die dat geloof hebben, een ongetoomt leven voeren, hare gemakken en voordeelen foek ken, en hare vermaken in defe wereld nemen, fonderfig wegens d'Eeuwig heit te bekommeren. Uyt oorfaak dat fy gelooven, daar toe te fullen ge

raken, mits geloovende dat Jefus Christus alles voor hun voldaan heeft, en dat fy dieshalven niets te voldoen hebben voor hare eigen zonden, noch in dit, noch in het toekomende leven. Want fy willen gants geen Boe te doen in defe wereld, ende gelooven niet, dattertijt van Boete na de doot is.

24 . Waar in fy ware Atheisten zijn, wederfpreekende recht tegen het Leven

en Leering van Jesus Christus; (m) dewelke fegt: Soogy geen Boete doet, foo falt (m) Lue. y alle omkomen. En ik heb veel meer oorsaak, te gelooven, dat den Anti- 13:"3 chrift door de Calvinisten geboren is; dan Berkendaal heeft, om te gelooven, dat die van my fougeboren worden, gelijckhy in fijn tweede tractaat voorgeeft, dat hy tegens my gemaakt heeft. Dewijl dat alles wat tegen Christum is, dat is fekerlijck Anti-chrifts. ,,En de Leering defer Calvinisten, strijt recht (*)Joh.

tegen de Leering van Jesus Christus, dewelke fegt, (n) Dat menfijn Navol. ': gers moet zijn: en dat (o) by die niet alles verzaakt wat men befit, fijn Diftipel niet :: :

wefen kan. Nu, defe Calvinisten volgen Jesus Christus nergens in na: want : daar hy d'Armoede gekofen heeft, foekkenfy de rijkdommen. ,,En daar Je- (°)Luc fus Christus de lijdens omhelft heeft, foekken fy alle hare gemacken en gerief- 14:"33' lijkheden. En waar Jesus Christus de Nedrigheit en Ootmoedigheit gefocht » heeft, daar foecken zy de eeren en grootsheden van defe wereld. Het welk,

regelrecht strijt tegen het gene dat Jefus Christus gedaan heeft, als hy op aarden, was, en dat hy aan alle Christenen feyde: zijtmijn Navolgers. Maar defe Cal vinisten voeren niet alleenlijk een leve, dat regel recht strijt tegen het gene dat Jefus Christus gevoert heeft, maar ook recht strijdig tegen fijn Leering. Want 99 hy onderwijst aan alle Christenen, (p) dat fy arm van geeft fouden zijn. En de-%, ) Matt

fe menschen leven en sterven in de begeerlijkheit der goederen van defewereld; '::: waarin fy dikwils onverzadelijk zijn: hoe meer dat fy hebben, hoe meer dat "tsj Joh. fy hebben willen. Ook heeft Jefus Christus onderwefen, (q) Dat men niet fou sv.

arbeyden om definife die vergaat en defemenschenfouden nergens anders om ar- (r):" beyden willen, dan om de vergankelijke goederen. Jesus Christus heeft ge- **" feyt, (r) Dat menfig felf verzaken moet, en verlaten alles wat men befit: en defe” menschen beminnen haar felven en 't gene fy besitten, op dat fy met haregerief-» lijkheden fouden mogen al hare eigen willens volbrengen; waar van fy als Af-3, godendienaars zijn, willende delelvenergens inyts weygeren.,, Alle welke,

dingen tegen Christum strijden; en daarom waarlijk Anti-christisch mogen ge noemt worden. Daarom behoeft dien Berkendaal niet te twijfelen,of ben 2ïne

ti-cbgift ban mpfou geboren boogben/ ombat ik onberbe fioomfcije tterft ben: gelijk hy in fijn tweede Pafquilfegt. Nadien den Anti-chrift alreets ge boren is, en dat hy in den geeft der Calvins gereformeerden heerscht; dewelke S 2

€€I.


14O

Het Getuigenis der WAARHEY T.

een foodanigleven en leering hebben, dat gants strijdig tegen Christum is. En nochtans willen fy doen gelooven, dat fy fullen Zalig worden, fonder Boete te doen, noch in dit noch in het toekomende leven, mits dat fy maar vastelijk ge looven, dat Jefus Christus alles voor hun voldaan heeft.' 246. Is dit niet een groote dwaasheit, van defe blinden; fighare Zaligheit alfoo te willen inbeelden, fondergoede werken te doen? Het welke een Zon

(oMatt de tegen den H. Geest is, onder andere (5) in het Evangelie verhaalt: welke 5 v. zo... zonde met verfcheide anderen, door die menschen gevolgt worden. Gelijk (*) Heb ook een der felve is,(i) beÜeltenbe maarljept tegen te staan. Dewijl defe Cal

"" * vinisten de leering Jefu Christi kennen, en dat fy gedueriglijk het Evangelyle fen, waarin Jesus Christushun verzekert: Dat indien fy niet alles verzaken wat fy befitten, fijn Difcipelen niet ovefenkonnen: met foo vele andere onderwijsingen, die door hun feer wel voor heilige waarheden bekent zijn. Daar ondertuf

fchen fy van defelve willen onwetend zijn, op dat fy die niet fouden in 't werk (*) Matt stellen; alhoewel de Schrift fegt, (u) Dat defe zonden tegens den H. Geeft, niet **"3" fullen vergeven worden, in defenoch in de toekomende wereld. Het welk ook beve ftigt, datter noch vergiffenis voor eenige Zonden in d'andere wereld is: om altoos meer te fchanden te maken, de dolingen diergene dewelke feggen, dat

ter geen fuivering na de doot is. En het is feer feker, datter waarlijk geen is voor defe Calvinisten, die geen Boete doen willen; maar alleenlijk willen ge looven, om Zalig te worden, dat Jesus Christus alles voor haar voldaan heeft, en dat fy niets hebben te voldoen. Al hoewel de Schriftuur op foo veel plaat fen betuygt, Dat men Boete moet doen, fig felf verzaken, en fijn Kruys dragen, om

(*) Matt Jefum Chriftum te volgen. En fy verhaalt precifelijk, (*) van een

::" diege-oordeelt wierd, om in de Gevangenis te blijven, č:"is. 4uadrantpenning aan fijn Heerfal betaalt hebben. v. #3 tot 35-

Schuldenaar,

totter tijt dat hy den laatsten -

247. Maar dewijl dat defe gereformeerde niets willen voldoen in defe noch

in d'andere Wereld, foo moeten fy nootfakelijk in d'eeuwige Gevankenis der ,, Helle verbannen worden: want fy zijn fekerlijk veel meer fchuldig aan de

Goddelijke Gerechtigheit, voor hare Zonden. En nochtans willen fy hem niets betalen, dan met de goederen van een ander. Het welk een groote on trouwheit wefen fou, indien een menfch in defe wereld, fijn eigen fchulden fou willen betaalen, met het geld van andere. Gelijk als defe Calvinisten betalen willen, de pijnen die fy wegens hare Zonden fchuldig zijn, door de lijdensvan Jesus Christus. En felfsfeggen sommige van haar, dat onfe goe

,,oven ( ): i :" de werken Ériemen zijn, die het Lichaam Jesu Christi doorsteken. Het welk

& Matt. een groufame Leering is , uit den Afgront der Hellen geput , ten einde o\. 20. om de menschen te doen omkomen. Want Jefus Christus en fijn Apostelen, (*): Pet vermanen alle de Christenen, (y) Boete te doen, en te arbeyden (z) om de Goe 5: deren die onvergankelijk zijn. En den H. Paulusfegt hun byfonderlijk, (a) Dat

, 7: fyfokerfouden wefen, waken en bidden, en dat hy felf (b) fijn Lichaam kaftjde, om het


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 141 het dien/tbaar te maken. Defen Hi Apostel en foo veel andere Discipelen van Jesus Christus, hebben die dan het Lichaam Jesu Christi met hare goede wer ken doorsteken ? En waren fy niet meer bereyt, om de Verdiensten van Jefus Christus te genieten, fender goede werken te doen ; dan defe Calvinisten nu zijn, dewelke defelve Verdiensten hun foo fekerlijk willen toepaffen, fon

der iets voor het eeuwig Wel-gelukzalig Leven te willen doen? Sou men niet veeleer mogen feggen, dat fy verblind zijn', en op den weg der eeuwige Verdoemenis wandelen; dewijl haar geloofdeot is, en dat fy met de naam van geloof noemen , een menfchelijk geloof dat fommige fcherpfinnige uitgevonden hebben, om de menschen te bedriegen, en die gemakke

:

ijk in der Hellen te voeren ?

)

--

--

-

-

-

-

-

248. Want men moet nooyt gelooven, dat de Verdiensten van Jefus Christus fullen toegepast worden aan die gene die fijne Navolgers niet zijn, en fijn Leer niet in 't werk stellen. Dewijl Iefus Christus niets verdient heeft voor de fin lijke en wereldfche menschen, gelijk als zijn die gene die niets aan God wil len voldoen voor hare Zonden, maar willen goede gier maken, en alfoo af wachten dat Iesus Christus alles voor hun voldoen fal, fonder hun indach (c) Joh. 17.V.9.

tig te maken, dat hy felfs in het gebed tot fijn Vader fegt: (c) Ik bid niet voor de wereld, maar voor diegene diegymy uit de wereld gegeven hebt. En foo hy al leenlijk niet bidden wil voor de wereld, hoe fouhy dan willen fijne Verdien ften toepaffen aan wereldfche menfchen, voor dewelke hy alleenlijk niet bid

den wil? Ik weet wel, dat die Calvinisten dwaaflijk willen gelooven, dat fy van het getal zijn die de Vader aan fijn Soon Iefus Christus gegeven heeft;, en dat hy daarom veor haar bid, en hun fijne Verdiensten toe-eigenen fal: , Maar fulx is niet dan een laatdunkentheit des geeft, die haar de herifenen ge quetst heeft, dewijl fy waarlijk meer werelds zijn (mogelijk) dan een eenig ander relige, beminnende haar felven van ganfcher herten, in de plaats van Godt, foekkende alle hare gemakken en vermaken, en trachten na rijkdommen

en eeren foo veel als hun mogelijk is. En fy noemen fig Difcipelen van Iefus Christus, terwijl fy in haar, fijne werken en leering vernietigen, dewelke fy in der daat verachten. Daar ondertuffchen fyfeggen in hem te gelooven, en te willen door fijne Verdiensten Zalig worden.

-

- -

249: Het gene wel buitensporig is. Want men fag nooyt Difcipel, die niet wilde fijn Meester nagaan en volgen. Of anders fou hy geen Difcipel meer mogen genoemt worden, indien hy niet wilde leeren in 't werk stellen, de

felfde dingen die fijn. Meester deed. En hoe fouden die Calvinisten konnen leeren de wille Gods te doen,

:: te verfaken,

en de Boete te doen, die Je

fus Chriftus heeftgedaan? Dewijl fyfeggen dat hare goede werken Priemen zijn, die het Lichaam Jesu Christi doorsteken. Alhoewel het waarlijk middelen zijn, om fijne Barmhertigheit te verwekken, en om deel aan fijn Verdiensten

te hebben. Het welke niemand verkrijgen fal, dan die Jesus Christus : -

-

volgt.


Het Getuigenis der WAAR HEY T.

1 4.2

-

(d) Act volgt. Want fijn Vader heeft hem Jan of Pieter niet gegeven; dewijl (d) by "34: geen uytnemer der perfomen is. Maar de Vader heeft aan :: Jefus Chri (*)Joh-Itus gegeven, (e) die gene die fijne Leeringfouden omhelfen en in 't werck ftellen.

:"” En niet foodanige, die in luyheit leven, en met hare finlijkheden te volgen, *

willen dat fijne Verdiensten haar fouden toegepast worden,daar fy de begeerlijk

(f) 1 Cor. heden hares vlees voldoen. Nadien'er gefchreven is, (f) Dathet vleefchnochbloet

13 v. 5° in het Koninckrijck der Hemelen niet komen zal. Maar het schijnt, dat de Calvi niften niets van de Schrifturen verstaan, en dat fy alleenlijk vervult zijn met de Dolingen van Calvin, dewelke fy blindelings navolgen, om dat defelve hare finnen vleyen, en hun in hare zonden doen volherden, fonder de Verdoemnis te vreefen, die fy alle dag nader komen. :

250. Want alhoewel het fchijnt dat sy geluckig in defe wereld leven, foo fullen fy nochtans aan de doot ongeluckig zijn, en alsdan te laat fien, dat de

Verdiensten van Jefus Christus, haar geenfins fullen toegepast worden; om dat fy hem geenfins hebben willen volgen noch nagaan den gantfchen tijt haresle vens. En daar is voor hun gants niet te verbeteren na de doot; dewijl fy in haar leven niet hebben willen leeren het Ambacht van haar Meester Jefus Chri

ftus. Sy konnen in d'Eeuwigheit fijn Difcipel niet weten, noch hem in den Hemel navolgen, wanneer fy hem op aarden niet hebben willen volgen. Daar om is het goet, Calvinisch te leven, maar feer quaat foodanig te sterven: de -

wijl God niemand in fijn Koninkrijk aannemen fal, dan de gene die met den

@Rom (g) Geeft Jesu Christibekleet fullen zijn. Defealleen fullen hem volgen in fijn & v. 9. Heerlijkheit, die hem in defe wereld nagevolgt hebben in fijn lijden en ver

fmaadheit, en hun Kruys gedragen hebben om hem na te volgen. In voegen dat alle de bybrengingen der Calvinisten, dewelke feggen, dat fy d'eenige oorsaak harerZaligheit, aan de Verdiensten Jefu Christi willen toeschrijven,

niet anders dan bedrieglijkheden zijn, in denfin fooals fy dat nemen. “Jefug «Tijgiftug beeft boog fijne 19erbiemften/ ong br JI)ibbelen urttmutten/ -

-

&

toâat ûoog top onfe & afígíjeit Honnen betuertften; ong berñfarenbe/bat onfequabe geuooonteug te gebguplitti/ Dat top baat t0t g va • *.** .

: :getmelbttgen -

-

25 1. Het is wel waar, dat alle degene die Zalig worden, fulx zijn fullen door de Verdiensten van Jesus Christus. Want indien Jefus Christus niet in defe wereld gekomen was, om ons fijn Leering t'onderwijfen, niemand fou ooyt de middelen hebben konnen vinden, om weder tot God te keeren: dewijl alle menschen God hadden verlaten, en fijne Genade verlooren; waar door fy alle omquamen. Want den alder rechtveerdigste onder haar, had niet dan een Pharifees geloof, dat goet voor de menschen fcheen, maar voor God niet kon bestaan. Soo dat al de menschen hadden moeten omkomen, indien God

fijne rechtveerdigheit tegens haar uitgevoett had. Maar dewijl God de : 1Chen n

-

- -

-

-

-

-


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 143 chenbeminde, en haar door enkele liefde geschapen had, (b) om fijneWelluften dypte, met hun te nemen, foo wilde hyfe niet laten verloren gaan. Uit oorsaak harer 8 %;:" onwetendheit, in dewelke fy niet begrepen, (i) Dat God niet wilde den doot des (i)Ezech. Zondaars, maar dat byfig bekeeren en leven fou. En dewijl God felfs fig aan de 33. v. 11. natuurlijke menschen niet kon doen verstaan, om dat hy een fuiver Geest is,

foo heeft hy fig altoos van menfchen bedient, (l) om fijne willens aan de men fchen te kennen te geven. Gelijk hy in d'oude Wet, door de H. Propheten ge I .(l)Hbc. V, I . daan heeft. Dewelke foodanig hare zielen gefuivert hadden, dat fyinwendig de Stemme Gods verstonden, fig altoos gereet houdende om fijn H. wil te vol

brengen, foo haast als fy die witten, al fou 't hun het leven gekost hebben, dat fy gaarne om die oorsaak wilden ten besten geven. En foodanig ontsla gen en fonder eigen-baatfoecking zijnde, foo verstonden fy de Stemme Gods in het binnenste harer zielen om aan de menfchen te verklaren, hoedanig fijne willens waren, en wat fy doen en laten moesten om God te behagen. Al hoewel fy meenigmaal felfs, de verstandelijkheit niet hadden van de dingen

die God haar aan de menschen deed feggen. 252. Alfoo sprak God tot de menschen, door het middel fijner Propheten, op dat fygants niet onwetende mochten zijn wegens de dingen die hun tot het einde des werelds moesten overkomen: en ook om hun te waarfchouwen we

gens de Kastijdingen die fy te verwachten hadden, indien fy God quamen te vergeten: en wat voor heyl en vernoeging fy genieten fouden, wanneer fy God getroubleven. Maar de menschen, door hare fwakheden en boosheit, hebben het quaat, in plaats van 't goet gekofen, niet tegenstaande alle de Wer maningen die God haar door fijn H. Propheten gedaan had. Ja fy hebben de felve vervolgt, in plaats van hare woorden te gehoorfamen. En hebben alfoo in hare boosheden toegenomen; tot foo verre, dat fy byna (m) alle de Pro

pheten omgebracht hadden; ten einde om te beter in hare boosheden te kon- (m)Act. nen voortvaren fonder daar over berifpt te worden. Want de Leering der Pro- 7" * pheten die fyuyt de wijsheit Gods geput hadden, berispte de leeringen werken der menschen.

Het welk fy niet wilden verdragen; daarom was 't dat fytrach

tede alle de Propheten ter doot te brengen, gelijk fy ook vele gedaan hebben. , En door full bedrijf zijn de menschen tot erger voortgegaan,en tot den hoog-Âť ften top aller quaden geklommen, in vergeting Gods, en achting hares felfs., Soo dat fy alle, in wanhopige quaden gevallen waren. 253. Het welk God fiende, foo heeft hy voor het laatst een krachtig hulp middel gebruyckt. Dit was, (n) dat hy fijn Soon Jesus Christus op aarden' (n) Luc. fond, om een sterflijk Lichaam, als wy hebben, aan te nemen, ten einde :, om de menschen fienlijk en taftelijk aan te wijfenden rampzaligen stant waar in tot 13. fy gevallen waren, fonder dat te kennen. Want hare quaden waren in ge-, woonte verandert, en hun ongevoelijk geworden., En noch minder wiften fy, , door wat middel fy haar beteren konden; dewijl haar verstant verduystert WaS,


I4-4-

Het Getuigenis der WAAR HEY T.

was, en haar geheugenis niet anders dacht dan aan natuurlijke en tijdelijke

dingen, hebbende de Eeuwige t'eenemaal vergeten. En om dat fyalhare ge (*): Joh negentheden, op d'aardfche en fienlijke Schepfelen gestelt hadden, (o)loo " " '3' konden fy niet meer, een onfienlijken God beminnen, die fy niet fagen. En al waar 't fake dat God hun noch veel andere Propheten gefonden had, foe fouden fy die nochtans niet hebben willen gelooven, maar fouden haar ook qualijk gehandelt, en ter doot gebracht hebben, gelijk fy de Voorfat en had

den gedaan. Uit oorsaak dat hare herten in aardfche wellusten verharten vet geworden waren. Welke welluften fy niet wilden afstaan, om alle de verma ningen en dreygementen die de Propheten hun voorstelden, dewelke fy wijt van haar wierpen, op dat fy Meesters in Israel mochten blijven, fonder hun aan den waren God t'onderwerpen. Het gene wel gebleken heeft aan de Phairfeen

ontrent Jefus Christus, die fy veracht en verworpen hebben, al hoewelhy van Gods wege quam, als Opperhooft van alle de Propheten. Nochtans hebben fy hem ter doot gebracht, gelijk als of hy een Quaatdoender geweest was. 254. Waar by men afmeten kan, tot hoe hoogen top hate boosheden ge klommen waren, en dat fy niet meer fochten na de middelen, om weder tot God te keeren; maar fy verwierpen die als quade dingen. Het welk ook de gereformeerde van onfen tijt doen, dewelke de goede werken verwerpen en verachten, defelve noemende; priemen die het Lichaam Jefu Christi door fteken. Daar nochtans de Boetens en goede werken, de warachtige midde len zijn om weder tot God te keeren, fonder dewelke men nooyt tot hem geraken kan. En uit oorfaak dat de gemakken en vermaken van dit leven, on te genegentheden van God hebben afgetrocken, foo moet men nootwendig die felfde genegentheden weder aftrekken van alles wat onfe finnen verlustigt, om de Liefde Gods weder te bekomen, die wy door de liefde onfesfelfs verlo ren hadden. En het gene een weinig pijnlijk is, dat is, het veranderen van de gewoonte die wy tot het quaat-doen hebben; waar tegens men ftrijt, en Boete moet doen. Hierom fegt de Schrift; (p) Dat het Koninkrijk der

::

(?) Matt. Hemelen geweld lijd, en de gewelddoenders dat in nemen. ,,Maar defe Calvinisten **" ** willen fulks niet aanhooren, en hebben liever de verdorven natuur te volgen,

dan die tegen te staan; meer beminnende, dat fy fich mogen verlustigen in hare finlijke begeerlijkheden, dan defelve te bestrijden, en goede sier te ma ken, in plaats van Boete te doen. Soo dat fy geen noot hebben, van het Ko

ninkrijk der Hemelen met gewelt in te nemen, wanner fy gelooven willen, dat fy dit Koninkrijk fonder eenig geweld of lijden fullen verkrijgen, haar inbeeldende dat Jefus Christus alles voor hun voldaan heeft. (q) 2. Tim. 4. V

255. Waar in fy hun bedriegen , en de H. Schriften verachten , de welcke vol van defe waarheden zijn , van dat men ftrijden moet, om het

7.

jobzv.1. Eeuwig Leven te bekomen. Want den H. Paulus fegt, precifelijk; (q) Dat dit :: : leven een geduerigenfrijt is. En Iefus Christus fegt (r) Dat men altoos bidden moet, €72 • W. Is

-

-


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 6n minnymer

145

ophouden: en (s) Dat wy naar onfe verken fullen ge oordeelt en veroordeelt (*) Joh,

2vorden. Maar hy fegt niet, dat wy fullen ge-oordeelt worden naar onfe 5"-2.

imaginatien of de fchoone overdenkingen onfer inbeelding, dat meenigmaal dolingen of leugens zijn. Want indien defe Calvinisten hun inbeelden, dat

fy zalig worden fullen door de Verdiensten van Iefus Christus, of dat hy alles voor haar geleden en voldaan heeft, of wel, dat fy tot de Zaligheit gepre deftineert zijn; foo fullen fy nochtans, om dit alles, niet zalig worden.

In tegendeel, fal haar fulks tot grooter veroordeelingftrekken, om dat fy fich foodanig de Zaligheit ingebeelt hebben fonder goede werken te doen, en hun felfs de Verdiensten van Iefus Christus toegepast, om aan hare zonden vol

doening te geven. Want de foodanige dewelke feggen, van God te wefen;. en dat nochtans niet zijn, moeten verwachten de Kastijdingen die God door

fijn Propheten verkondigt heeft. Om datter geen grooter bedriegeryen en leugens zijn, dan te feggen, dat men tot het Eeuwig Gelukfalig Leven foude gepredestineert zijn, wanneer men inderdaat de werken en Leering Iefu Chri iti niet navolgen wil, en dat men fig vernoegen wil met dat hy geleden heeft, fonder volgens fijn voorbeeld, iets felfs te willen lijden. Makende alfoo (ge lijk ik meermaals gefeyt heb) Iefus Christus tot haar Lakkey of Knecht om ha re lasten te dragen. En fulx is foo wel met een Mantel van Godvruchtigheit bedekt, dat d'eenvoudige lieden fig daar door hebben laten vangen, als men hun deed gelooven, dat men Iefus Christus eerde, wanneer men fonder iets tot fijn zaligheit te doen, defelve verwachte door d'eenige Verdiensten van Iefus Christus. En ook alfoo gelooven dat men in het ware Geloof is, wan

neer men vastelijk staande houd, dat God eenig deel der menschen tot de zaligheit geschikt heeft, en de rest tot de Verdoemenis. ‘Dat Gob miïentie &tijepfelen naar fijn Cuen-breïb jebben/ jreft jarebcbgij ben notij toeballen niet unillen Ueftemmen moclj Uepalen boog etnige boogbe= fcíjilifting of Predestinatie.

256. Het welk geen geloof, maar een ingebeelde geloovigheit is. Want God kan niemand tot de Verdoemenis geschikt hebben, fonder het aldergroot

fte quaat der wereld te begaan. Welk quaat in God niet kan gevonden worden ; van wien nooyt anders dan alles goets voortkomen kan; en nimmer eenig

quaat, hoe klein het ook fou mogen zijn, of anders fou hy nalaten, God te (*)Hofca. wefen. ,,Want alle de quaden die wy fien en gevoelen, komen (t) van de ': Schepfels voort, (u) die God vry geschapen heeft, gelijk als d'Engelen en v. :s Menschen zijn. En indien defelve niet VRY van God waren geschapen ge- (u) Eccl. weeft, fy fouden nooyt hebben konnen zondigen noch quaat doen, dewijl 13 v. 14. -

dat alles wat God doet, (*) volmaaktelijk goet is, fonder eenige vermenging":, van quaat. En hy kan niet willen (y) dat eenige fijner Schepselen fouden : quaat doen. Maar wanneer fy fulx doen, dat geschiet sekerlijk door (y)ëfäl. haar eigen vrye wil; en niet door die van God. En indien den Engel en 3 v. 5 T

-

Menfch


1ďźŒ46

Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

Mensch verdoemt is; foo hebben fy haar felfs, door hare zonden verdoemt, en geenfints om dat God haar tot de Verdoemenis fou gepredestineert hebben:

$z) Eccl. of dat hy fulx gewild of toegestemt heeft. Aangesien dat God (z) nooyt ee * 5.v. 2o. quaat confenteert of toelaat: maar alle quaat, en de Verdoemenis komt den g: Jefa nig menfch en den Engel over, (a) door

fijn eigen volkomen vryen wil; nadien fy geheel VRY en onder eenig bedwang zijn geschapen geweest. 57. 257. God laat hun b) die Vryheit genieten, die hy haar gegeven heeft. (b) Deu. Welke vryheit ophoudende, foo fouden fynooyt meer konnen zondigen, want 3O.V. I9, V.

Efd. 3. v.

O.

Godfou haar de macht niet geven, om quaat te doen, indien fijn Schepfels fig aan hem onderwierpen. Maar hy wil haar de vrije wil niet afnemen, die hy

- hun eenmaal gegeven heeft; maar hyfal haar die laten genieten in alle eeu (*) Jac 1 wigheit: Want God is niet (c) onstantvaftig noch veranderlijk in fijn voor v. 17. (äy Rom nemens: gelijk de menschen zijn. Nademaal alle fijn werken eeuwig zijn, ::; en (d) hy fig nergens over berouwen kan. Hy heeft eenmaal den Engel en (e) Pfa. Mensch (e) tot D2ije Schepfels willen hebben; en hy fal haar nooyt die vryheit to.v. 3. weder afnemen, die hy hun in hare Schepping gegeven heeft. Daarom is't dat fy defelve konnen besteden (f) tot goet ofquaat te doen, fonder dat God hun tot 2o-v. 15. het een of't ander verplicht. Maar in geval fy goet doen,foo beloont hy haar rij

I

(f) Deut UIT.

kelijk: en indien fyquaat doen, footrekkenfy haar eigen Onheyl over fig, ende hebben gants geen oorfaak om te gelooven, dat die straffen van God komen; maar wel om naauwkeurig t'onderfoekken , dat die (g) van hun felfs komen, (g) Jerz, fonder de fout aan iemand anders toe te schrijven. Dewijl waarlijk geenigmenfch noch Duyvel, ons kan doen zondigen, (h) foo wanneer onfe wil daar aan geen (h) Gen. toestemming geeft. En God kan ons nooyt verdoemen, fonder zonden.Dit is 4.V. 7.

v, I 9

welwijt, van ons tot de Verdoemenis geschikt te hebben: gelijk die blinde Cal

vinisten willen doen gelooven. Dewelke dolen in de voornaamste stukken van haar geloof, feggende dat Godfommige zielen tot de Zaligheit gepredestineert heeft, en fommige andere tot de Verdoemenis. Dewijl waarlijk God alle men

(9Gen fchen V R Y geschapen heeft, makende (i) hun naar fijn Evenbeeld en gelijkenis. 2 v.26.

(l)Prov 8,V. 3 I.

258. Nu, God Souvereyn en onafhankelijk van alle dingen zijnde, moft ook fouvereyne en onafhankelijke Evenbeelden hebben. Of anders konden fy naar fijn gelijkenis niet gemaakt geweest zijn, wanneer fy bepaalde Schep fels waren geweest, of gedwongen tot goet of quaat te doen, naar hare veror dening. En indien God bepaalde en onvrye Schepfels had willen hebben, buiten twijfel dat hy haar alle tot de Zaligheit en tot het eeuwig Gelukfalig Leven fou gepredestineert hebben; dewijl hy fegt; (l) dat het fijne Welluften zijn, met de Kinderen der menfchente wefen. Hy kon geen welluften met de Verworpene nemen; en daarom kon hy ook geen wellusten hebben, met de gene die hy

felfs fou verworpen hebben: nadien dat fulksfijn eerste voornemens verbreken fou, die God gehad heeft tertijt als hy den Mensch fchiep, waar mede hy fijn ovelluften nemen wilde. En indien men my feide, dat hy fijn wellusten nemen wilde -

ill & C


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 147 met fommige menfchen , en met fommige andere niet; foo fou de Schriftuur valfch moeten zijn, dewelke fegt, dat God geen (m) Uitnemer der perfconen is. (*) Aét Waar door men fien kan, dat die Predestinatie een leugen is, al of fchoon ""3"

Berkendaal dat, be gotöt 492tbefiinatie noemt, daar byvoegende in fijn Pas

quil, dat fy veel te lijden heeft. En ik wenfch, dat fy geheel mocht uitgeroeyt zijn, tot Zaligheit veler zielen, die door dat geloof verloren gaan. Want

de gene die gelooven, dat fy tot de Zaligheit gepredestineert zijn, doen niets met al om defelve te verkrijgen, hoewel Jesus Christus tegen de Jongeling van 't Evangelie feide (n) Onderhout de Geboden: als hy vroeg, wat hy doen moft, om : : Zalig te worden. Maar dele Calvinisten vragen noch en toekken niet te weten, : wat fy doen moeten om zalig te vºefen; om dat fy fich dwaaslijk ingebeelt hebben, dat fy tot de Zaligheit gepredestineert zijn, en dat fy fullen Zalig worden door de Verdiensten Jefu Christi. En wegens die fotte inbeelding, foo vragen fy niet, wat fy doen moeten om Zalig te worden; gelijk den Jongeling »

van 't Evangelie deed. Dat Jesus Christus upon foobtelijn (Gobië / aflegbermag/ en niet: ban non ben jeeft:en boo: foo becIIjn Jil)enfcij.3ijnbt /ig nictgftíjulbig/tnuermag ge= noeg boog fijne ®ebtben, begulegen jeeft Ijn niet betuient motij Uolbaan/

om als boo: manier ban ontlasting / te gaan bofnoen boogb'ontbgeliing en nalatigijtituan be mettlieube en lijbembt Geboogfaamíjeit bit top fcbulbig 3ijn/uolgengijtt1900gbeeld ban fijn [jeplig en lijbcmb IItben.

259. Maar fy blijven rusten op een bedriechelijke geloovigheid, fonder fig te bekommeren met het Onderhouden der Geboden Gods. Maar indien fy de

felve onderhouden hadden, gelijk denjongeling van 't Evangelie feide gedaan te hebben, fy fouden geen noot hebben haar onvoorfichtelijk te bedroeven, ge

lijkhy deed, als Jefus Christus hem feyde; (o) Dat indien hy wilde volmaakt we fen, hy alles verkoopen fou»vat hy had, en het aan den Armen geven. Maar die Cal (e) Matt. vinisten hebben groote oorfaak, om hun noch veel meer te bedroeven, wegens I9. W. 2. I• dat fynooyt de Geboden Gods onderhouden hebben; en fy feggen, dat het hun onmogelijk is, die t'onderhouden. Het welk my doet fidderen ; de wijl er niets fekerder is, dan dat men (p) de Goboden Gods onderhouden moet,

om zalig te weten. Het gene die menschen feggen, niet te konnen doen. Waar door fy het vonnis Verdoemniskonnen, tegens haar felfs vellen. Want (?) : fy de Geboden Gods nietvan onderhouden fookonnen fy door hetindien felfde ::

[. p

gevolg, niet zalig worden. Nadien Jefus Christus absolutelijk fegt, tegen

den Jongeling die hem vraagde, wat hy doen moeft, om Zalig te worden: (q) Bewaart de Geboden. En het eerste van dien is, (r) Dat men God moet beminnen : :: metfijn geheelhert, met allefijne krachten, en met alle cofe geaachten. Daar onder 17. tuflchen die Calvinisten hun felfs beminnen met al hare krachten, met al haar(r) Matt:

hert, en met alle hare gedachten, en daar mede meenen fy noch zalig te wor-** "3" T 2

den.


I48

Het Getuigenis der WAAR HEY T.

den.Om dat volgens haar feggen,fy in J.Christum gelooven. Het welk valfch is. 260. Want indien fyin Jefum Christum geloofden, foo fouden fy ook ge looven in fijn Leering, en naar al hun vermogen hem trachten na te volgen,

om dat hy tot haar en aan alle Christenen, gefeyt heeft: (s) Zijt mijne Navo

(: ]:"gers. Daar ondertufchen fyfeggen, dat Jesus Christus overvloedig voor hun **"” voldaan heeft, en dat fy niet noodig hebben voor eenig deel te voldoen. En ik fou haar wel willen vragen, waarom Jefus Christus dan gefeyt heeft: Zijt mijn Navolgers ? Of dat geweest is voor de Turken, Heydenen, of voor de Christenen ? Aangefien datter gants geen fchijn is, dat fulks voor de Turken

fou gefeyt zijn, dewelke geen belijdenis doen, van Jefus Christus na te vol gen, achtende Mahometh meerder dan Hem. En men kan ook niet geloo ven, dat Jesus Christus fulks tegen de Heydenen gefeyt heeft, Dat fy fijne Navolgers zijn fouden; dewijl dat de Heydenen nooyt in de Leering Jefu Christi zijn onderwefen geweest, en dien volgens niet weten konnen, wat fy doen moeten om Jefus Christus na te volgen. Daarom foo moet men nootfa kelijk gelooven, dat het aan de Christenen is, dat Iesus Christus sprak, wan neer hy feyde: zijt mijne Navolgers en niet aan andere. Nu, defe Calvinisten noe men fig Christenen, aan wien Iefus Christus gesproken heeft: daar ondertuf fchen fy hem niet willen navolgen, achtende het genoeg te wefen, dat fy ge looven, Iefus Christus alles voor hun voldaan heeft, om Zalig te worden. 261. Maar ik foude hun wel gaarne willen vragen, waarom dat Iefus Chri ftus foo veel heylfameraatgevingen gegeven heeft, foo veel bevelen gedaan,

foo veel gepredikt, foo feer gefweet, foo veel gevast, en foo veel verfmaatheit en verachting geleden heeft; en dat hy is gevangen, geslagen, gegeeffelt, en aan en aan een Cruys is genagelt geworden om foo een fchandelijke doot te fter

ven? Want indien er niets dan fijne Verdiensten noodig waren, om de menschen zalig te maken,foo fouhyal die dingen niet behoeft hebben. Nademaal,voor foo veel hy God was, hy haar de Zaligheit geven kon door een enkele beweging fij ner wil. En voor foo veel hy menfch was, behoefde hy maar fijn Vader voor haar te bidden, dewelke de begeerte van fijn wel beminde Soon niet weigeren kon. Het

gene God,door een verstaanlijke stem op den Berg Thabor getuigde, dat hy fulx

te start was,als hyfeyde (i) Dit is mijn Welbeminden Soon;hoort hem.

En wat fou het noodig

; y: geweest zijn, hem te hooren, wanneer men fijne Onderwijsingen niet behoefde , na te volgen,om zalig te worden?Men fou wel konnen gelooven,gelijk defe Cal

, vinisten doen,dat hyalles voor ons voldaan heeft,fonder fijn leering aan te hoo ren, voornamentlijk wanneer het niet van nooden fou geweest zijn, defelve in 't ” werk te stellen,om zalig te worden. Want wat hebben wy van nooden,overtolli ” ge dingen te weten, die ons niet aangaan,maar alleenlijk aan hem die defelve ver » kondigde. En indien Jesus Christus alleenlijk voor hem felfs sprak van Boete te » doen, Ootmoedig en arm van geeft te ovefen, en de Liefdadigheit te hebben, foo hadden , wy niet noodig hem aan te hooren; nadien hy felfs dan weten moest, wat hem tG


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

149

te doen stond, fonder dat hy ons alle defe dingen behoefdete leeren,die wy niet noodig hadden in 't werk te stellen,

32

262. Gevoelt gy niet, mijn kind, door alle die redenen , dat de Calvi

niften dolen, en in doodelijke duysterniffen zijn; dat fy leven fonder geloof, en fonder ware hope ter Zaligheit? Dewijl dat het gene het welk fy geloof noe men; alleenlijk niet op de minste menfchelijke reden gegront is. Want wat

voor goet Verstand fou konnen begrijpen, dat die menfchen de zaligheit ver hopen konnen, door het lijden van Jefus Christus, die haar niets fchuldig is, en geen mensch noodig heeft? Want voor foo veel hy God is, is hy aan nie mand verplicht, (u) maar heerfcht over alle dingen. En voor foo veel hy (u) Act. Menfch was, foo heeft hy niets misdaan, om daar voor te moeten lijden of 17 v. *5 Boete doen. Nademaal hy Rechtveerdig is, en wy ftrafbaar zijn. In voegen

datter alleenlijk geen eenige menschelijke reden is, dewelke oorsaak geeft, om te denken dat Jesus Christus alles voor ons fou voldaan hebben. Maar wy heb ben vele oorfaken die ons verplichten Boete en allerhande goede werken te doen,

ten einde om van God, vergiffenisonfer Zonden te verkrijgen. Aangefien Je fus Christus fegt, als hy van den Duivel fprak, die een menfchelijk lichaam befat, dewelke fijn Apostelen niet konden uitdrijven: (x). Defen aart van on- (x) Matt.

reine Geeften varen niet uit, dan door het middel van Vaften en Bidden. Ik heb u ge- 17.v.2.1. noeg doen fien, mijn kind, dat die gepredestineerde befeten zijn met den wa ren Anti-christifchen geeft, om dat al hare Leeringen en gevoelens recht strij

dig zijn tegens de Leering van Jefus Christus. . En hoe fou men dien aart van onreine geesten uit haar konnen jagen, daar fy het middel van Vasten en Bid den niet gebruiken willen, hoewel nochtans Jefus Christus fegt, dat men die

door foodanige middelen uitjagen moet : Ook fegt de Schriftuur; (y) Heyligt V.(y)Jer.2. 15.

upv vaften. Daar ondertuffchen defe Calvinisten het felve verachten, in plaats van te Heiligen. Gelijk fy ook met de andere goede werken doen, feggende; bat het fou3ijn/ fig fclfg te millen rechtueerbigen/ buanneer men goebe lucrften bccb om zalig te boefen / boo! onfc cigen berbienficn.

&Dnfeilberften bíentn maat om te voldoen aan onfefcijuïbige pïicijt ban te boen en te fijben/ om te mogen boeüetuinben jetttutuige [euen alg ten gunftige & 5abt en genadige gêrffcljapuan ($50ü/ Dat ump Uctforgn fjcÜben; en niet onu fjet feïbt te uerbienen.

263. Ik weet niet, waar vandaan fy dat argument of die fluitreden trek ken konnen, om te leggen, dat wy denken door onfe eigen berbicnffen Za lig te worden. Dewijl de menschen nooyt iets verdienen konnen, dan straf fen en de Helle, door hare Zonden; gelijk alle menschen van goet oordeel we ten. Want wat fou een foo ellendig Schepfel, als wy alle zijn, verdienen konnen, die na de Zonde van Adam, onvolmaakt, onwetend,en onmachtig tot eenig goet te doen, geworden zijn, maar geneygt tot allerhande quaat, en onderworpen aan allerley foorten van ellenden, foo naar het Lichaam als T 3

Ilddï


15 Q

Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

naar den geeft? Soo datter niemand is die waarlijk feggen kan, dat hy de Zaligheit, door fijn goede werken fou verdienen konnen; als dewelke nim (K) Luc. mer uctbienftig (z) maar wel bolboenenbe/ konnen genoemt worden.

De wijl er niets te verdienen is, om den Hemel of het Eeuwig Leven te verkrijgen, (a) Gen. Want het einde onfer Schep I. V. 16, nadien God ons dat gunftelijk gegeven heeft. En dewijl God ons geschapen heeft om ( p) Sab. 1. v. ping (a) is d'eeuwige Zaligheit. I 7. V. IO.

14 -

fijne Welluften met ons te nemen, foo heeft hy buiten twijffel (c) het Eeuwig Le voor ons bereyd, eer dat wy gefchapen waren. En hy heeft ons dat Eeu Gelukzalig Leven toegevoegt, eer dat wy het Wefen hadden: en byge

(b) Prov. ven 8 v. 3 1 (c) Matt. wig 2 5. V. 34.

volg, eer dat wy iets verdienen konden. 264. Daarom is't, dat hy ons dit eeuwig Leven, voor onse verdiensten niet

(d) Eph.

geeft; (d) maar door fijne groote Barmhertigheit, en om de Liefde die hy ons

2. v. 8, 9.

-

toedraagt. Want den Hemel behoort hem toe: hy kan daar van difponeren naar

fijn H. wil. Dewelke foo goedertieren geweest is, dat hy den menfch daar mede Gelukfalig begunstigt heeft, eer dat hy geschapen was. Want God heeft met onte goede werken, noch met onfe verdiensten niet te doen. Sonder de

welke hy ons foo veel Gelukfaligheden bereyd heeft, dat de menschelijke geeft onbequaam is om fulks te : Dit is het gene dat den H. Paulus in fijne Verrukking gefien heeft, als hy feyde: Ik heb die dingen gefien, die God voor de menfchen bereyd heeft; dewelke den geeft niet begrijpen kan. En defelve zijn haar van God bereyd, voor de grondlegging des Werelds. Soo dat doenmaals

de menschen niets hebben konnen doen, om fulks te verdienen, aangesien fy het Wefen noch niet ontfangen hadden. Hierom fou het een dwaasheyd zijn, dat men goede werken deed, om het Eeuwig Gelukfalig Leven te ver dienen; gelijk die gereformeerde feggen. 265. Maar fy verstaan niet, waarom dat het nootzakelijk is, goede werken te doen, en dat fulks is, uit oorfaak dat wy defe Zaligheyt, en alle die van God genotene Weldaden verloren hebben, door onte Zonden; en dat wy

van Kinderen Gods, en Erfgenamen des Hemels, fijne Vyanden geworden zijn, en ons Erfdeel verloren hebben. Het welke niet weder te verkrijgen is, dan door het middel der Boete-traanen, der Verootmoedigingen en lijdens,

en door verzaking van onfe verkeerden wil, dewelke fig foodanig van God afgewend heeft, om vermaak in fig felfs te scheppen. Want in plaats dat de menfchen hare Welluften met God nemen fouden, gelijk God fulks met de

menfchen begeerden te doen, foo hebben fy hun tot de aardsche Schepfelen gekeert, om fig daar in te verlustigen: waar door fy God vergaten. Het welk hun d'Erffchap der Eeuwige Gelukfaligheit heeft doen verliefen. Aangefien het een rechtveerdige faak is, dat God fich van ons trekt, wanneer wy hem vrywillig verlaten. Gelijk waarlijk alle de menschen in Adam hem ver laten hebben. Door dien dat alle menschen in 'r gemeen, in Adam zijn ge fchapen geweest; dewijl fy alle, fonder eenige uitlondering, uit fijn Zaat ge fproten -


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 151 fproten zijn, foo wel die gene die nu tegenwoordig zijn, als die ooyt geweest hebben, of in het toekomende noch worden fullen.

Alle defe zijn in Adam

geschapen geweest, en zijn ook deelachtig geweest van alle fijne Gelukfalig heden, daar in hy geschapen wierd; en ook deelgenoten van alle d'Onhey len die hem na fijn zonde zijn overgekomen; en van de Boete die God hem

opgeleyd heeft, om fijn Brood te winnen in't fiveet fijns aangefiehts.

Soo dat alle

de menschen, die uit Adam voortgekomen zijn, tot die felfde Boete verplicht zijn, fonder de rijken uit de armen, noch de grooten uit de kleynen te fchey den. En om dat fy alle eenpariglijk gefondigt hebben, foo moeten fy ook alle

eenpariglijk die felfde Boete dragen. Aangefien dat niemand vergiffenis voor de zonde Adams bekomen heeft, dan den genen die de Boete volbrengt, de welke God om die felve zonde opgeleyd heeft. En al waar 't fake dat de men fchen in haar byfonder, nooyt andere zonden begaan hadden, dan de gene die Adam in haar begaan heeft, foo fouden fy nochtans verplicht wefen, Boe te te doen. Waar in defe Calvinisten onwetende zijn, nadien fy alleenlijk geen Boete willen doen voor haar eigen zonden, die fy felfs werkdadig be gaan hebben, en noch dagelijks begaan tot harer Verdoemenis, fonder daar voor Boete te willen doen. Ook feggen fy, dat fy te fwak zijn, om daar voor aan God te voldoen. Daar ondertuffchen fykracht genoeg hebben, om hem moedwilliglijk te vertoornen. En fy willen die leuyheit en boosheit bedek-ken, met een Godvruchtig voorgeven; feggende, Dat 2ïefug ©ijgiftugal leg boog ljarc %Gmben bolbaan ijccft. J. Christusboo?foobeel ijn g:ob 5ijnbe] betmag allegboon fijn etnig ilàooib, en boogfooutelfjn Jllenftij.5ijnbe/ kan boo:fijne 1Bolborning/ be menftijen niet ontlasten ban jare &tíjulbige plicíjt ban goet te boen/te lijnen/ en [jun getuiflig en geijtelijk t'onbermerpen aan 95oû: bugbanige Ilècht-met ing, het menftijen / een absolut onuermijdelijk of intifpenfabel II2ibbel ter 5 zaligfjeit 3ijnbe: fontietijet mcffie g;ob jun niet zaligmaften lian boog

bt 12erbiemsten uan een ander. ilBeffie 1àtruienften niet onmibbeïijft be ge nieting ber:aligÏjtituerbueruen tonnen/ maat toel be tijt/ en met tome fjelfen De JIBibbelen en begenabe om baat toe te geralieu.

266. Maar ik fou wel willen, dat fy myte verstaan gaven, wat fy denken van Jefus Christus; en offy gelooven, dat hy Godt is; en waarom dat hy is verplicht geweest, figfoo veel fmerten en vermoeytheden aan te doen, foo veel tormenten uit te staan, en de doot te lijden? nademaal God de menschen, in

een oogenblick herstellen kon, in haren Gelukfaligen stant, na haar Zonden,

gelijk als fy voor de felve geweest waren, door een eenige beweging fijner wil. Waar door hy ook een nieuwe Wereld konde scheppen, gelijk hy d'eer fte, door een woort gefchapen had. Het gene hy eenmaal gedaan heeft, dat kan hy fekerlijk noch dikwils doen; dewijl fijne Almogentheit nooyt ver minderen fal. Waarom heeft hy fig dan tot een Sterflijk Mensch gemaakt, :: -

lijk:


1 52

Het Getuigenis der WA A RH EY T.

lijk wy zijn, om een foo harde Wet te befueren, en foo veel wreedheden en quade onthalingen van de menschen te lijden,nadat hy over hun foo veel macht gehad hadde, en hun in een oogenblik kon verdoemen en Zalig maken, nie tegenstaande hare Zonden? Selfs naar het gevoelen der Calvinisten, dewel ke feggen, dat God door fijn Almogentheit, een deel der menschen Zalig maakt, en d'andere verdoemt. Ik fou wel willen weten, waartoe dat dan alle de

Verdiensten en lijdens van Jesus Christus gedient hebben? Maar ik geloof dat fy my feggen fouden, dat Jefus Christus, voor foo veel hy God was, niet voor ons voldaan heeft, maar alleenlijk, voor foo veel hy Mensch was. Nadien, hy God zijnde, onlydelijk was, en niet lijden kon, noch voor ons voldoen. Maar my dunkt, dat defe tweede stelling, noch veel ongerijmder is, dan deerfte. Want hoe fou het mogelijk zijn, dat een eenig Mensch, als Jefus Christus was, voor

alle d'andere menschen voldoenfou; dewijl het feer feker is, dat Jefus Chri ftus waarlijk Mensch, als een van d'andere menschen was, en hy heeft niets in fijn natuur gehad, dan 't gene d'andere menschen hebben. Hoe fouhy dan

voor alle de menschen hebben konnen voldoen, fonder hare mede-werking ? En hoe konnen dan defe Calvinisten feggen, dat fy niet met al te voldoen heb ben, voor hare Zonden ?

(e)Gen.

267. Ik weet wel, dat God aan ABRAHAM feyder (e) Dat indien er tien Recht

18.v.32. veerdigen, in de Vijfjleden van So DoMA, GoMoRRA &c. Âťvaren, dat alle d'ande

dere lergiffenisfouden bekomen hebben. Maar hy feyde daarom nochtans niet, dat hy haar alle Zalig maken fou; maar alleenlijk, dat hy fijne Plagen fou uit ftellen, ten einde om haar noch eenigen tijt der Boete te vergunnen. Want God kan geen menfch Zalig maken, door eens anders verdiensten. Maar hy vermeerdert wel fijn Barmhertigheit, door de gebeden van een ander, ten einde om hun genade in defe wereld te doen, op dat fy fouden konnen Boe

te doen. En dit is het, dat hy aan ABRAHAM beloofde; en niets anders: de (f) Job. wijlhy niemand zaligmaken kan, die buiten fijn Genade blijft; (f) maar hy

-

33:14 kan wel tijt geven om te leven, tot dat de menschen waarlijkbekeert zijn, wan

**3

neer fy daar toe begeerig zijn, en dat fy Vrienden Gods hebben die voor haar bidden , dewelke God verhoort; en hy staat ook de begeerte des Recht (g) Pfa. veerdigen toe: dewijl hy fegt: (g) Ik doe den wil dergene die my beminnen. Op 145 v.19. die : wijs is Jefus Christus in defe wereld gekomen, om fijn Vader voor de menschen te bidden, op dat fy de Genade mochten verkrijgen, tot een vol maakte Bekeering, en de kracht om te voldoen aan de Rechtveerdigheit Gods, door Boete voor hare zonden.

Siet daar het gene Jefus Christus is komen ver

dienen voor de menschen. Maar niet dat hy haar de Zaligheit verdient heeft, wanneer fy willen blijven leven in hare Zonden, fonder Boete te willen doen.

(b) Matt Dewijl de foodanige gants geen deel aan fijne Verdiensten hebben fullen, (h) 7. v. * 1, het zy wat fyhun ook mogen inbeelden. Want Jesus Christus, voor foo veel

*3* hy Mensch is, kan niemand zalig maken. En voor foo veel hy God is, fal hy


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 153 hy geen menfch onrechtveerdelijk zalig maken, noch ook niet door de verdiensten van een ander: Nadien de Schrift fegt, (i) Dateen iegelijk Loon ":" (i) Apoc.

fijne werken ontfangen zal; en (l, dat ook volgens defelve, een iegelijk fal ge-oordeelt, 2%y.f2 ::veroordeelt worden. Maar niet volgens het weldoen van een ander: dewijl dj Joh. •

idereen (m) fijn eigen Pak moet dragen, en voor fijn (m) eigen bedrijf verant- 3:: woorden, en niet voor dat van iemand anders. En indien de Calvinisten an- :

ders feggen, foo bedriegen fy de wereld.

(n) Rom.

1-st natmen aanueutrnouen natuur bingangen totRit eerbotmenig fotfit""" te betfotttn.

268. En daarom moet niemand haar gelooven, dan die gene die wel wil len bedrogen zijn, of die meer de goederen defes levens beminnen, dan d'eeu

wige faken. Defe fullen door hun wel gevleyt worden in hare zonden, le vende in een valfche ruft: waar in fy ook sterven, door de bedriechelijke ho

pe, die hare Predikanten hun geven, wanneerfy haar feggen, bat offcijoon íp allcbc zonbenber merelogebaan babben/ en nocbffects tot allertjanbe boogijcben genepgt uJaren/ batfpnotijtang fouben :alig too-ben/ mitg geloobcnbc / bat: j.cfug «tij?iftuig alleg boo; bun bolbaan beeft. ,, Defe, bedriegery komt overeen met de manieren van doen der Heyens, dewelke on-» der hare troepen de menschen dooden, wanneer die met eenige krankheden, beladen zijn, waar door fy verhindert worden d'andere te volgen. Sy doen,

aan die arme gebrekkige gelooven, dat fy door de doot, van haren arbeyd en ,, elende verlost fullen zijn, en dat fy gaan rusten in den Schoot Abrahams, Het,

welk een mijner Vriendinnen my verhaalt heeft, felfs gefien te hebben in een Dorp, alwaar een troep van die Heyenfe Lantloopers aanquamen, zijnde on trent 10. à 12. in 't getal: onder dewelke een feer oude Vrouwas, noch wel te pas zijnde. Niet te min, fy begroeven defelve levendig in d'aarde, na dat fy een diepen kuyl : hadden, hebbende de aerde daar in wat ge-effent op

de manier van een fitplaats: waar in fy die arme oude Vrou dwongen neder te dalen, tegens haar feggende: gaat bene Jihoeber / in ben écboot ?tbga bamg.

En fy gaven haar twee kleine wittebrootjes in de hand, feggende

dat fy daar mede genoeg hebben fou, tot dat fy quam ruften in den Schoot Abrahams. Maar al hoewel die oude Vrou groote tegenheit hadde, om in die kuyl te treden, en daar foo gants levendig in begraven te worden, foo paayden haar d'andere altoos met fchoone beloften, van haren Gelukfaligen

ftant, haar verfekerende dat fy gewiffelijk na den Schoot Abrahams ging. En defe praatjes duurden foo lang, tot dat fy geheel met aarde overdekt was, daar fy alle gingen op staan stampen foo lang tot dat de aarde niet meer beweeegde. Als doen namen fy de vlucht, en lieten die arme oude Vrou daar ellendigdoot, met al hare fchoone spreukjes.

269. Ik vrees wel dat Berkendaal en fijne Metgefellen, even foodanige din -

-

V

gen


Het Getuigenis der WA AR HEY T.

1 54-

gen begaan, ten aanfien der zielen, gelijk als die Heyens ontrent het lichaam van die oude Vrou deden. Nademaal fy de zielen, de Zaligheit toefeggen, al offchoon fy aan de doot met zonden beladen, en noch tot quaat doen ge

neygt zijn. Gelijk menfegt, dat hare Cathechifmisfelfs die Leering onderwijst. Het welk grouwfaam is. En het is geen wonder, dat vele van die reformatie in grooten angst en droefheit zijn, niet tegenstaande alle de beloften van hare Sie

ken-troosters,dewelke feggen, batfpfciterlijft fullen zalig uno:bcn/ buanneer fjl fterben in jet geloof / bat fefug ®ijniftuig allegooo? bun bolbaan ijreft. Dewijl fulks niet meer warachtig is,dan het warachtig was dat die oude Heydin ne in den Schoot Abrahams ging: nadien dat het een en t'ander niet anders dan

praatjes zijn, om de natuur een weinig te vleyen, die gemeenlijk een afkeer van de Doot en Verdoemenis heeft. En om dien afkeer wat te verfachten, foopaayt men die menschen met schoone difcourfen. Het welk verdraaglijk in de Hey denen is, die geen ander kennis dan van de natuur hebben. Maar het is onver draaglijk foedanige dingen van de Christenen te hooren, dewelke, na dat fy de Leer des Evangeliums ontfangen hebben, en daar door weten, dat men Christum navolgen moet, en de Geboden Gods onderhouden, om Za

:

ig te worden, dat fy noch aan malkander doen gelooven, dat fy aan de doot fullen Zalig worden, al is 't fake dat fyin der daat Jefum Christum niet nage volgt, noch de Geboden Gods bewaart hebben. abalftije1>oolgeueng ban te millen De leerbiensten. Itfu fijzifti etten. Intien & Soñ ben niemfcijtuiltje :alig maftenfonber bat íjn baat toe mtbc-mertit/foo

fou ijp jem ooit met zalig maken fonberijet tufftijen-komen uan Jtfug «Tijgiftus boog fijnt?UImogentijeit bieon-afijanftelijft uan alïeg ig.

27o. Defe dooling is foo grof, dat niemand defelve fou willen aannemen, indien men die niet bedekt en vermomt had met het kleed van eenige godvruch

tigheit en gods-dienst, feggende dat men de Verdiensten Jesu Christi foo hoog achten wil, als te gelooven dat men daar door falZalig worden, fonder iets an ders te doen, dan fig die felve Verdiensten toe te eigenen. Is dat niet een fchoo neeer, die men Jesus Christus wil aandoen, van hem alleen te laten lijden, defmerten, arbeyd, hoon, verachting, gevankenis en de doot; ondertuf fchen dat men goed Cier maakt, en dat men met het lijden en de Boete fpot, en daar mede noch gelukfalig wil sterven, om een dwafe inbeelding, die de wereld-wijfe het Volk opgedrongen hebben te gelooven? Want het is geenfints warachtig, dat eenige menfchen fouden Zalig worden, door de Verdiensten (e) Joh. van Jesus Christus, dan (o) alleenlijk die gene dewelke na al haar vermogen l: v.16 hem navolgen in het lijden en het Kruyce. Het is een groote onwetendheit,

: * wanneer men anders gelooft, dewijl dat Jesus Christus naar fijn Menfcheit , '"

niemand zalig maken kan. En naar fijn Godheit foo behoeft zijn Menscheid niet te lijden, om de menschen zalig te maken. Hy kan fulks door fijn enkele Almogent


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 155 Almogentheit doen, fonder iemands tuffchen-koming. De Verdiensten van Jesus Christus waren hem niet nootfakelijk, noch felfs was het niet noodig dat hy fig met onfe Sterflijkheit bekleede, om ons Zalig te maken, fonder ons toedoen en mede-werking. Dewijl dat wy in de twaalf Articulen van ons Geloof

feggen, dat God Almachtig is. Dit is te feggen, dat hy niets behoeft, om alles te doen wat hy wil. Soo dat, voor foo veel hy God is, hy ons Zalig maken kon, fonder de Verdiensten van Jefus Christus, in geval hy ons had willen zalig maken op die manier als defe Calvinisten dat nemen, te weten, fonder onfe goede werken of Boete. , Hy had fulx wel konnen doen, fonder de tuf fchenkoming van Jefus Christus; aangefien dat God (p) nergens aan verbon- (p) Aét den is. Hy behoefde als dan ook geen sterflijk Lichaam aangenomen te heb- 1%: ben, om te komen lijden in defe wereld. Het waar genoeg geweest, om de Liefde te betoonen, die hy de menschen toedroeg, dat hy een Heerlijk Li chaam aangenomen had. Gelijk hyaan 't begin des Werelds gedaan heeft, -

ten einde om fijn omgang met de menschen te hebben. Gelijk hy deed met

Adam, foo lang als die in den ftant der Onnoofelheit was. ©at g:3ob boog fitfj ten berijterlijft IIit jaam uit Adam

: íjeeft / om

met bt menftijen te berlittren; btuurllie ook utrijcertijfitt en onfterflijhe Iti tijamen ontfangen hebben/ maat 3ijn nu boo: bt: onbt met ftttflijlijtit bt bcht; namelfietg aflegging/ b'onfterflijke Iitijamen betiègomen/ fjate teta fte Ipettlijftijeit unebet aannemen fuïIen; en bfe ber g;obloofen fuffen belaft

mo:ben met bt geuorlijkjebenuan alle ellenben/ inbicn fy geburenbt Defen tijt banj?gotUt/ fit!) baat ban niet gefuibett ijcbben.

- 271. Want God kon fig van Adam niet doen fien nech verstaan, fonder een menfchelijk Lichaam aan te nemen, gelijk den Menfch had: Nadien dat fijn Godheit onfienlijk en onbegrijpelijkis. Hy kon fijn Welluften met de men

fchen niet nemen, fonder dat hy fig tot een Mensch maakte gelijk als fy waren. Aangefien datter geen volmaakter vermaak kan zijn, dan 't gene men met fijns

gelijken neemt. En den menfch kon fig God niet gelijk stellen; dewijl hy fig daar door in hoogmoetfou verheft hebben: gelijk als LucIFER gedaan heeft. En nochtans moest hy fich met God onderhouden; gelijk den eenen Vriend met den anderen; nadien hy tot dien einde geschapen was. Hierom is't, dat God figvoegende naar de van die menschelijke natuur, heeft willen een

:

Heerlijk Lichaam aannemen , dat hy uit Adam deed geboren worden, ter tijt als die noch in fijn Heerlijke stant was. Gelijk als hy de Vrouw uit hem maakte, na fijn Zonde. En God noemde dat Heerlijk Lichaam, fijn Wel-be minden Soon; die hy uit Adam had doen geboren worden, ten einde om fijne Welluften met de Kinderen der menfchen te nemen.

, 272. Ik vrees, dat defe Waarheden, de wijfe Gods-geleerden fal ontstel len, als dewelke nooyt van defe faken hebben hooren spreken, alhoewel noch tans die feer warachtig zijn. Want wie fou konnen twijfelen, dat dit het V 2

Hzer


Het Getuigenis der WAARHE Y T.

156

Heerlijk Lichaam Jesu Christi was, dat met Adam in het 2larbg 49arabijg (4)Gen-fprak; dewijl Adam fegt, (q) dat hy GoD HooRDE wANDELEN; maar dat

3", " voor hem befchaamt :: , fig achter de Boomen ging verbergen, uit oorfaak van fijn Naaktheit. Kan men feggen, dat God ergens fou konnen wandelen, wan neer hy waarlijk alles in fig begrijpt, of dat hy voeten fou hebben, om op d'aar de te treden? Dat fou een groote doling zijn; nadien hy een fuivere Geest is. (r) Exod. Daar ondertuffchen men nochtans door de Schriftuur fiet,dat hy(r) met Mos Es,

::" en foochtveel andereHPropheten gesproken heeft. Selfs fegtiin,men, 5)dat Moses e: hem ] aan htig fouk ::, van achterenfag. Het gene niet warachtig foukonnen zijn, indien indien God God geen -

v. 13.

-

Menfchelijk Lichaam aangenomen had, om fig daar van tot een Werktuig te be

Judic.: dienen, om met de menschen te handelen. Want God heeft geen fchouders,

: noch achterste noch voorste; dewijl hy oneindig en onbepaaltis. Het moest dan :"?'nootfakelijk gefchieden, dat God een natuurlijk middel gebruikte, om met de V.

1. Reg, natuurlijke menschen te konnen handelen, nadien de natuur niets begrijpen ::'9' kan,van 't gene dat geeftelijk is. God kon wel handelen (t met de Zieldes men

: * fche, aangesien dat defelve Goddelijk, en naar fijn Even beeld geschapen is. En Ă‹zee. 1. dit kleine deel der Godheit, kon (u) het groote deel Godheit wel verstaan. en 8 en Maar het lichaam des menfche, en hetd: hyftoffelijk in fig had, kon niets

5: goddelijks begrijpen. Daarom is't, dat den Menfch niet volkomentlijk fijne : "Wellusten met God nemen kon, indien God geen Menschelijke gestalte aan (s) Exod genomen had, dat met den menfch overeen quam. Sijn ziel en geeft, kon 33. v. 22, den wel in God verlustigen; maar geenfins fijn lichaam, noch desfelfs

:

23.

3

::

vijffinnen.

273. Daarom als God wilde een volkomen en volmaakt vernoegen aan den

(n) Pfa menfch geven in fijn lichaam en in fijn geeft, foo heeft hy willen een men

16 v.7 en fchelijk Lichaam aannemen, om alfoogemeenfaamlijk met den mensch om te *7: "* gaan: en fulx op den eersten aanvang van de Mensch fijn schepping. En de : gemeenfamen omgang fouin alle eeuwigheit geduurt hebben, indien den

mensch niet gefondigt had. Maar dewijl den menfch verlaten had, de Lief de die hy fijnen God schuldig was, om defelve de Schepfelen toe te dra : , fooheeft hy rechtveerdelijk verdient, dat God hem ook verliet, en van ijn Heylige Gemeenfaamheit beroofde. Om datter geen volmaakte liefde kan zijn , daar geen weder-liefde is met het Voorwerp dat men bemind. (s)joh. Daarom is 't , dat God dit Heerlijk Lichaam verborgen heeft, dat hy uyt 1: Adam had doen geboren worden, tot foolang den menfch weder gewilliglijk 23-

tot hem keert, en hem met al fijn vermogen foekt. En als hy fal ontfla

::9:er & gen zijn, van alle de genegentheden die hy de Sehepfels toedraagt, om

::" "God alleen te beminnen, (x) foo falhy dat aangenaam Onderhoud met God A:oe,,I. weder vinden, fienlijk en tastelijk, gelijk als ADAM geduerende denftant fij v. 3,

ner Onnoofelheit genoot.

-

274. Want hetheerlijk Lichaam van Jesus Christus, gelijk ook dat v:alle all -

r


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

157

d'andere menschen, fal noyt sterven ; aangefien dat het wercken van een

eeuwigen God zijn; en dat bygevolg (y) fijne werken ook eeuwig moeten zijn.

(y)Pfa

Gelijk defelve dat ook zijn in der daat: want alles wat God gemaakt heeft, (z) 1%:, fal altoos blijven. Het is om defe oorfaak datter een eeuwig Gelukzalig Le- tot 91.

ven, en ook een eeuwig Rampzalig Leven is, dewelke nooyt eindigen fullen.

(7)Eccl.

En uyt oorsaak dat de menschen, wercken Gods zijn, fookonnen fy nimmer ::“,

vernietigt worden, niet meer dan de Wereld met alles wat daar in is dat God geschapen heeft; het welk ook eeuwig dueren zal. Ik weet wel,

dat de Schriftuur fpreekt, van het Einde des Werelds , maar dat Einde is niet anders, dan (a) d'uitroeying aller quaden die den menschen, de beesten, de vier Hooft-ftoffen , en alle andere dingen overgekomen zijn door de zonde. : :

En alle die quaden die den Schepfelen zijn overkomen, door de zonde, die :" felve fullen eindigen, als de tijt der Beproeving fal voorby gegaan zijn. Apoc 21.

Maar nooyt fai de wefentlijkheit der dingen vergaan, die God voor den menfch v 5,6. geschapen heeft, noch ook den menfch felfs niet. ,,Als zijnde alle Schepfelen van den Eeuwigen God; fcokonnen fynooyt eindigen. 275. Nochtans fien wy voor onfe eogen, dat de menschen en de beesten fterven.

Doch die doot, vernietigt het lichaam noch de ziel des menfche

niet. Maar die doot die wyfien en voelen, is niet anders dan een aflegging (b)

(b)2C

van den Sak der fterfelijkheyt, waar mede de Zonde het heerlijk Lichaam o- :: : verdekt heeft, dat God ons eerst in den aanvang onfer fchepping heeft gegeven. 3.

En wanneer defen Sak, of die fterflijkheyt van onfe zielen afgescheyden is, foo blijven onfe lichamen foodanig gelijk als God die eerst geschapen heeft,

te weten, fnel, fubtijl, en klaar-glinsterende: Gelijk fyin alle eeuwigheyt met Godfullen zijn.

Het welk het eeuwig Gelukzalig Leven is, voor de gene die

in fijn Genade en in fijne Liefde blijven. Maar de menschen die in d'Onge nade Gods sterven, blijven in d'eeuwige doot. 276. Daarom nochtans fullen fy defen fwaren Sackonfer fterflijkheit niet

blijven behouden, gelijk wy die nu tegenwoordig dragen. Nadien dat alle men fchen fullen sterven, foo wel de goeden als de quaden.

En daar falniets sterf

lijks overblijven, na dat den tijt der Beproevingfal ge-eindigt wefen. Maar die menschen, dewelke buiten de Genade Gods gestorven zijn, fullen altoos

(c) de fmerten des doots gevoelen, en ook alle de soorten der pijnen, die hare

(c)Matt

zonden verdient hebben: en dat veel gevoelijker dan fy de smerten van dit: tegenwoordig leven gevoelen, dewelke men door eenige finlijke middelen JĂŠla 3 v. tracht te verletten; dewijl dat dit tegenwoordig leven, met goet en quaat ver- 11 mengt is, ook met vreugde en droefheit. En wanneer menfig bedroeftvind, foo tracht men fig te verheugen door eenig vermakelijk of tijd-verdrijvend voorwerp, door eten, drinken, wandelen, of vermaak te scheppen in eenig gefelschap of aangename speelen: invoegen dat men een weinig fijn fmerten en fwaarmoedigheyt verlet of verlichting geeft. Maar na de doot is geen troost of W 3

,

verlich


1 58

Het Getuigenis der WAARHEY r.

verlichting meer voor de Zielen, die in d'Ongenade Gods gestorven zijn; dewijl dat dien ftaat met allerleyfoorten van quaat vervult is, fonder vermen

: van eenig goet.

En het gene men de Hel noemt, is niets anders dan een

erooving van alle goet, en een befitting van alle quaat; het welk de ramp zalige zielen omvangt en vervult foo haast als fy van hier fcheyden. En het felfde lichaam dat God hun gaf, tertijt als hy haar schiep, is voor alle eeu wigheyt beladen met alle detmerten en ellenden, die de Zonde aan den mensch

ebracht heeft, te weten, Honger, Dorst, Vermoeytheyt, en foo veel ver fcheide krankheden en ellenden, dat het onnoemelijk is; dewelke de Zonde aan den menfch veroorsaakt heeft.

-

277. Want God(d) heeft alle die quade dingen niet gemaakt, nadien hy

(d) Sap.

niets quaats maken kan. Maar de menschen hebben (e) in haar en in alle andere e) Rom. dingen den doot en d'ellenden voortgebracht; dewelke hun altijt fullen navol - V- I4

1. W. I2 •

gen waar fy ook gaan foolang dit leven duurt: En ook na haar doot, in geval fy de Vriendschap Gods niet weder verkregen hebben geduerende den Tijt van Proeve. Dat defentijt is, dewelke God geschikt heeft om de getrouwigheit der menschen te beproeven, en te fien offy hem hadden willen getrouw blij ven in het midden van foo veel Genadens die God gedaan had aan den Mensch. Dewelke hy tot een vry Schepfel wilde hebben, om in over-een-koming met fijn Godheit te weten. Het moest dan nootwendig gefchieden, dat God hem

eenigentijt gaf, om fig felfs te beproeven en t'erkennen wat voor getrouwig heit hyfijnen God fchuldig was, en hoe feer hy verplicht is, hem te bemin nen, fonder fijn liefde met eenige andere genegentheid te vermengen. Want

God had aan den menfch foo veel Edelheit, foo veel Genadens en gunstige Voordeelen gegeven, dat hy in alle eeuwigheit fijnen geeft had behooren te be fteden om God fijnen Weldoender te loven, fonder fig ooyt van hem af te wenden, om de groote Gunften die hy van God ontfangen had, foo wel gee ftelijke, als lichamelijke en eeuwige. Maar dit ondankbaar Schepfel, in plaats

van fig te begeven tot de loffeggingen Gods, dat heeft fig gaan vergapen in het overleggen van foo vele fchoone Schepfelen die God voor hem gefcha pen had. En defelve befpeculerende, en hare fchoonheit infiende, foo heeft den mensch die gaan beminnen, en fijne genegentheden daar op gestelt. Het \f 1 Joh. welk hem (f) de Liefde fijns Gods, en fijns Scheppers deed verliefen. De 2. v. 15 welke verloren of vergeten zijnde, foo heeft de liefde der Schepfelen, het hert des menschen ingenomen. Waardoor den menfch foo grof en aards geworden is, gelijk wy nu tegenwoordig ons lichaam fien, foo onvolmaakt van geeft, en foo grof van lichaam, dat men in hem niet een fprankeltje van fijn heerlijk

lichaam meer fiet, dat God ons gegeven heeft ter tijt als hy ons fchiep. 278. Het gene nu de menschen niet konnen begrijpen, maar fy gelooven, dat God ons dit stinkende lijf gegeven heeft dat wy nu tegenwoordig dragen, en felfs dat dit ook noch verrijfen fou na de doot. Uit oorfaak dat fy ": -

CU

-:


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

159

hebben hooren fpreken van het heerlijk lichaam dat God ons gegeven had, Ook zijn fy niet (g) bequaam om dat te verstaan. Want ik heb daar van een (g) 1 Cor.

wijtloopig verhaal gedaan in een Tractaat, geintituleert, Den N 1 E u w e N 2 • V. f4 H E M E L , en de N 1 E u w E A A RD E. Het welk feer aanmerkens,

ja verwonderens waardig is. Maar na dat dit Stuk tot ontrent twintig vel

len van mijn hand, geschreven was, foo feyde Godt my precifelijk : Houd op, houd op, de menfchen zijn niet bequaam om die dingen te verftaan, en fy zijn foo vot van de liefde hares felfs geworden, dat

fy haar inbeelden fouden, in dien Gelukkigen fant te wefen, daar fy noch in de Verdorventheit der natuur zijn, en door den Anti-chrift be/tiert worden.

Doet hun dat veel eer ften, dan de fchoonheyt der

wel gelukzalige Lichamen. Het welk my deed ophouden, verder van die Materie te schrijven, en ik begon te fchrijven van het R x c K DEs A N T 1-c HR 1 s T. Welk Tractaat ook feer wijt gekomen is, maar het is noch niet volbracht, zijnde noch het een noch t'ander gedrukt, en ik wacht alleen

lijk na de bequame gesteltenis der menschen, om hun 't een en 't ander te doen fien.

-

H#upbengbaagftijt Gtleerben 5ijn ontuttenbeban bellBaaibent/en onbequaam om üeftIbe te fitnnen/tottertijt batfgfitij ontoetenbettlitmen.

279. Maar dewijl ik nu occasie heb om te fpreken van dien Gelukzaligen €n Rampzaligen stant, en van het gene waarin den menfch geweest is, wat hy nu is, en 't gene hy worden zal, foo heb ik kortelijk die dingen aangeroert, om de oogen der menschen van goeden wille te openen, op dat defelvefig niet meer fouden laten bedriegen door valfchen fchijn,nemende de Leugen voor de waar heit.

Want ik kan u verfekeren, mijn kind, dat de huidensdaagfche men

fchen in alle dingen dolen, en dat fy de waarheit Gods nergens in kennen. Sy houden fig alleenlijk aan eenige menfchelijke waarheden, of aan eenige din gen die een ander voor warachtig gehouden heeft. En alfoo (h) heeft den eenen (h) Matt Blinde den anderen verleyt, en beyde zijn fy in den Kuyl gevallen, gelijk Jefus Chri 15. V• 14 ftus in fijn Evangelie fegt. Want ik hoor niets dat warachtig is, van alles dat

de Wijfen des werelds my feggen. En wanneer de Theologanten, Aftrologanten, en Doctoren in Medicin van hare leeringen spreken, foodunkt my, dat fy alle dwaas zijn,enalleenlijk geen menfchelijke reden hebben om hare leeringen op te gron den:en fy hebben niet eene warachtige wetenschap noch kennifle van de natuur lijke dingen, hoe veel te min konnen fy die hebben van de goddelijke en geeste lijke dingen? Alles wat fy daar van weten, dat zijn gevoelens van menschen. En den eenen heeft een ding fus verstaan, en den anderen foo: en fy hebben malkan der hare gevoelens bygeschrift nagelaten. In welke boekken hare navolgers gestudeert hebben, en hebben fulke gevoelens gevolgt, die hun het meeste VOOR


I6o

Het Getuigenis der WAARHEYT.

voordeel toebrachten, en niet die gene die in fig het warachtigste waren. 28o. Want de menschen zijn nu foo wijt in de vergetendheit van God ge komen, dat fy niet meer foeken om fijne waarheden te vinden; maar foe ken na die dingen die haar konnen houden in rijkdommen, staten, en eeren; en dat dunkt haar d'alderhoogste Godsgeleertheit te weten, d'aldervate Ge nees-kunst en d'alderfcherpfinnigste Sterre-konst die er in de natuur is. En door dit middel leven en sterven fy als Onwetenden. En uit oorfaak dat hare zielen niet gefuivert zijn, van de aardfche genegentheden, foo konnen fy nooyt ont fangen de Waarheit die uit God voortkomt, noch ook niet defe beloofden H. Geeft die ons alle waarheit leeren moet: Aangefien dat fy met hare eigen-wijs

(:)1.Cor. heit vervult zijn ; dat een enkele (i) dwaasheit voor God is, jafelfs voor 3. v. 19. my. Want als ik de menschen hoor fpreken van hare Çijcologie / 495ilofo:

pijie / JIntbicpneof?lftrologie / foodunkt my, dat fy alle onwetende zijn in hare wetenschappen. Dewijl fy geen warachtige kenniffe van de natuur, noch van des menfchen lichaam hebben. Het welk fy behoorden te leeren, vooraleer dat fy die wilden genefen en fy behoorden kennis van den loop des

Hemels te hebben, eer dat fy daar van fpreken, en ook die van de Gods-geleert heit,voor dat fy de zielen willen regeren en bestieren.Maar dit alle ontbreekt aan d'een en d'ander, want niemand weet iets anders dan het gene hy in fijne boe

ken geleert heeft. Dewelke meenigmaal gemaakt zijn van menschen die veel onwetender waren dan fy felfs, alhoewel fy die menschelijke leeringen aanne men als waarheden Gods. Uit oorfaak dat den Autheureenige achting gehad

heeft van een geleert en verstandig Man te weten. Alhoewel de foodanige mee nigmaal d'alder onbequaamste zijn, om de Wijsheit des H. Geeft t'ontfangen;

(l)i.cor dewijl gemeenlijk de groot-geleerde menschen, (l)hoogmoedig zijn, en dat : 1. Godfegt, Dat (m) by den Hoovaardigen wederftaat, en aan d'Ootmoedigenfijn hert (m) 1. Pet. geeft. -

-,

-

-

,

.

$ : " 231. Men behoeft fig niet te verwonderen, van (n)dat weinig Wijfe, weinig 8:: v. Edele, en weinig Groote Jesus Christus nagevolgt hebben; dewijl fulkste zg. genwoordig noch geschied ten aanfien mijner Leering; dewelke weinig Groo te, weinig Edele, en weinig Wijfe volgen, want ik heb onder mijn Gefel: fchap niet een eenige wijs-geleerde, die volkomentlijk Latijn ken: en ik wil i

die ook niet hebben: dewijl my defelve tot beletsels dienen fouden, willende by de Wijsheit Gods, eenige dingen van hare menschelijke wijsheit voegen, ” Het welk ik niet aannemen kan: Nadien ik door ervarentheit weet, dat alles » wat de menschen aan mijne Schriften byvoegen, het defelve mismaakt. Het » gene ik verscheidemaal gefien heb, als den overleden Heer D E Co R r; in , iets bevoegde of afdeed naar fijn gevoele; dat hy't 33

:

alles bedierf: en hy was daar na verplicht dat te belijden, en het te laten foo ” als ik dat gefehreven had, fig beklagende van dat hy fijne handen had willen ”daat aan : Maar de tegenwoordige Wijfen , kennen defe waarheden -

, 2 ,

Ille;


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

161

niet; en fy fouden my wel willen leeren, in plaats van my aan te hooren. Het welk hun onwaardig maakt, het Licht des H. Geeft t'ontfangen, dat nu foo weynig menschen hebben uyt oorfaak harer ongestelteniffen, en gebrek van Ootmoedigheit des herten.

282. Het gene byna in alle de wijfen gevonden word: Want federt dat fy de Liefde verlaten hebben die fy aan God schuldig zijn, om haar felfs te bemin nen, foo (o) zijn fy in allerley onwetendheden gevallen, en fy kennen de (o) Rom. waarheit Gods niet meer, maar baffentegendefelve, gelijk de honden tegen de 1 v. * * *

menschen doen die fy niet kennen. En indien men tegen een van de huydens-*** daagfche nieuwe Godsgeleerden feggen wil, dat hy de waarheyt fijner Gods geleertheyt niet kend; of tegen een Sterrenkender, een Doctor in Medecine, of andere Geleerde fulks wilde feggen, fy fouden fig alle tegen defe waarheit

met gewelt aankanten, en willen door redenen en argumenten uit hare Philo fophie toonen, dat hare dolingen, wijsheden en waarheden zijn, om dat die foodanig voor de menschen fchijnen, alhoewel het voor God niet dan dwafe inbeeldingen zijn, die de menschen d'een d'ander overgelevert hebben. Met welke dwaasheden nochtans fy fich oppronken en verheerlijken, gelijk als offy waarlijk wijfen waren, en dat fy alle dingen wisten wanneer fyin de volkomenfte onwetendheyt zijn. Want d'eenvoudige lieden fonder studie, zijn meer bequaarn om de waarheden Gods t'ontfangen, dan die gestudeerde wijfen: dewelke meenen klaarfiende te wefen, wanneer fy blind zijn. En het is van haar dat

Jefus Christus spreekt, feggende: (p) Sy hebben oogen en fien niet; fy hebben ooren, (p) Jeg. en hooren niet. En eldersfegt hy, (q) Dat indien fyfeyden; wy zijn blind, fyfou- & v.2. den klaar fien: maar om dat fyfeggen, ovyfien; daarom blijft hare blindheyt. (3)Joli.9. 283. En men kan defe waarheyt felfs door de reden begrijpen: want indien "3**" defe menschen geloofden, dat fy blind en onwetende waren, buyten twijfel fouden fy na het Licht en na de Wijsheyt des H. Geeft foekken. Maar om dat fy en feggen, fulks te befitten, foo blijven fy in hare verblind heden. Daar fy nooyt fullen uitgeraken, indien fy dat niet willen kennen en belijden. Want waarom fou God fijn Licht der Waarheyt geven, aan die gene die dat niet foekken en begeren ? Het verdient wel, gefocht te worden, maar niet dat het felve de menfchen foekken fou, die wijs in haar eigen oogen zijn, en niets meer willen leeren. De foodanige (r) ver- r) 2

:

dienen, aan den geeft der dolingen verlaten te worden; om dat fy meer:ef: v. hare Duyfternillen beminnen dan het Licht.

Men moet hun daar in laten, motor is.

dewijl God niemand dwingen wil, na dat hy alle menschen V R Y gescha- (*) Deut pen heeft. Sy mogen het goede of quade verkiefen, (s) naar hare phanta- :: fien. . Maar God fal hun vergelden, (t) volgens hare werken, of naar ::

de verkiefing (u) die fy van het goede of het quade gedaan hebben. (t)'Már. ‘Dat jrt tenfcljantelijke Muntjent en eena: ongerijmbeuerepfingig / batmen bu : 5: WUillen Ontflagen 3ijn Uâll tt Jolingen onfe scijustige plichtuante boenen: U

-4

t?

-


t 62

en

Het Getuigenis der WAARHEYT. te lijben en gehaftijûtuo;ben boo! onfe 3onben/om haar niebeJesus Christus te belasten/ bat Ijp haar boot in onfe plaats en fontier ong foube uoïboen. H?puolboen kan bou: geen genootfaaltt te / Dit fitijºberttijtigíjept/ baat ban tuiffen beu?ijben.5ijn/ Hynuno? Jeeftfijne bat1àpanten gebaan / -ûou? IIiefbe/ onlong baat tot te bgengen bät mn felfgfouben boïügen aan

bell2ibbelen om begbenant 95obgumeberomt'erlangen door 25uete. Jlèaac De menftijen beminnen lieuct te bemerchen/ en te joorenfpachen om boog

25egeerlijksjeptte Voldoen íjet gene bat íjet bleeftij eufcijt bon; ongerechtig jegt tot fijn leerboemenië/ ban te bemetchen of te jooten fûgelsen ban te uolonen booglijben/ aan jetgene bat 9500 tpftijtbud: gcretijtigjent om tot De 2:aligfjept te getallen.

-

-

284. Daarom is 't dat de gene die fig gelooven, gepredestineerde te zijn, fich aan de door wel fullen bedrogen vinden, als fy fullen fien dat harepredefti - natie geen plaats by God heeft, en dat fy van hem fullen geoordeelt worden vol gens hare werken, en niet volgens d'inbeelding die fy gehad hebben, van ge predetineerde te weten, of van die gene voor dewelke Jesus Christus alles vol (x) Matt. daan heeft. Want fy fullen fig aan de doot, (x) bevinden hondertduyfent Ta 13. v. 23 lentenfchuldig te wefen; en niet den eerftenpenning hebben om te betalen. tot 35.

En indienden

Heer, door fijn groote Barmhertigheit, een gedeelte van hare fchuld, of die geheel wilde quijtfchelden, en dat hy dan daarna verftond, datfy aan hare Broeders niet het minfie hebben willen quijtfchelden, hy fou hun doen vangen, en laten in de gevanckenis opfluj ten, tottertijt dat fyfullen alles voldaan hebben; om hare ondankbaarheyts wil. Wat voor Ondankbaarder Schepfelen fou men in de wereld konnen vinden, dan foo

danige dewelke feggen, dat Jefus Christus alles voor hun voldaan heeft. Want het is een laatdunkentheit des geeft, dat men meent, dat een God fou Mensch geworden zijn om verplicht te wefen, de fmerten van onfe eigen qua

den te dragen. Daar den menfch beschaamt hoorde te weten, van dat hy een foodanige gedachte in fig had. En indien Jefus Christus, door liefde, fulks fchoon wilde doen, foo behoorde nochtans den menfch dat niet te willen

lijden, maar veel liever felfs te willen dragen de fmerten die hy verdient heeft; dan fig te verheugen over dat een ander die dragen fou, in plaats van den ge nen die defelve rechtmatig verdient heeft.

Daar ondertuffchen defe Calvi

niften blijven in de dwafe inbeelding, van te gelooven, dat fy Jefus Christus ee re aandoen, wanneer fy hem laten lijden, arbeyden, en de doot befueren, om te voldoen voor de vuyligheden harer zonden. Gelijk als of een Meester

fig behoorde te verheugen, over dat hy felfs fijn huys moest fchoonmaken, in plaats dat fijn Knecht de vuyligheden uit fijn huys reynigen fou, gelijk hy dat wegens fijn fchuldige plicht gehouden is te doen. 28 5. Seu dat niet een feer onbetamelijke faak zijn, dat den Knecht foo feer

de goetheyt van fijn Meester misbruykte, dat hy gedogen fou, dat fijn Meester felfs de Vuyligheden uit fijn huysreinigde. Daar ondertusschen den Knechtfig fou gaan verlustigen en goede gier maken, feggende: mijn Jl)ccfter falbet -

ijling


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

163

bupg toclfcljoenmalicn/ mantijpig ban gocben uille / cnijp b;aagt mp genegenttbcpt toe. En noch fou die ondankbaarheit of onbescheydenheit en kleyn-achting tegen fijn Meester veel verdraaglijker zijn, dan d'Ondankbaar heit dewelke defe menschen begaan ten aanfien van Jefus Christus, als fy feg

gen, batbp boo? fijn goetbcpt rn barmbertighept allrg boo?bun bolbaan ijccft. Want tuffchen de Meester en Knecht is foo veel ongelijkheit niet, als tuffchen een enkel menfchelijk Schepfel, en Godt Menfch-geworden. Sulks

nochtans doen de Calvinisten, als fy feggen, dat Jefus Christus alles voor hen voldaan heeft; en dat fy niets willen verrichten om felfs te voldoen.

En hier

mede willen fy noch doen gelooven, dat fy Jesus Christus eeren, met te ver wachten dat Zalig fullen worden alleen door fijne Verdiensten, fonder dat fy

:

iets willen verrichten om voor hare eigen zonden te voldoen. 286. Ik fou wel willen, dat fy my defe vraagh oploften, om te weten of

hare zonden eenige straffe verdient hebben of niet, en of men daar voor ver- ” giffenis bekomen kan, fonder door Boete, aan de Gerechtigheit Gods te vol- » doen? En indien fy my feyden, dat men daar over vergiffenis bekomen kan, »

fonder eenige voldoening of Boete, foo fou ik hun vragen: waarom dan,,

heeft Jesus Christus foo veel fmerten en moeyelijkheden geleden, voor onfe, zonden, nademaal dat alle fijne lydens als dan overtollig fouden geweest zijn? En dewijl Jesus Christus fegt, (y) Dat men van elkydelwoord rekenfchap ;) Matt. al moeten doen, hoe veel rekenfchap fou hy dan aan fijn Vader moeten geven, 4 v. 33. voor foo veel onnoodige ofydele werken, die hy fou gedaan hebben toen hy op,

aarden was? Want hy heeft gevaft , gebeden, gepredikt , , en gewandelt, om de Zaligheit der zielen.

En men gelooft, dat hy al fijn lijden en doot uit

gestaan heeft, om defelveweder te koopen. En indien er gants geen voldoe-' ning aan de Rechtveerdigheit Gods behoefden voor hare Zonden, voor wien” fouden dan alle die dingen gedient hebben; Nadien defelve onnut fouden ge- ”

weest zijn, in geval dat God de Zonden had willen quijt schelden, fonder ee- » nige voldoening voor defelve? 287. Maar my dunkt, dat ik hun feggen hoor, dat men nootwendig aan de Rechtveerdigheit Gods moet voldoen, voor de Zonden der menschen, ,

en dat hy die niet anders kan of niet wil vergeven. En dat hy om defe oor faak, fijn Soon Jefus Christus op Aarden gelonden heeft, ten einde om aan fijne Goddelijke Gerechtigheit te voldoen, voor de Zonden der menschen. En fulks vastgestelt zijnde, foo fou ik haar noch voorder vragen, wat voor gerechtigheit men vinden kan, in dat een Rechtveerdige voor een strafbare lijden fou? Moet men niet veeleer, door een oprecht oordeel oordeelen, dat

fullts een ongerechtigheit is, en dat God met Gerechtigheit geen veldoening (eExod. kan hebben, wanneer imant (z) fijner Vrienden voor fijne Wyanden fou lijden: 3: v.3: .,

Sulks fouvan hemfijn veeleer onaangenaam wefen;Wyanden en hy foutoedien Vriend bestraffen, 33. in plaats verdiensten aan foodanige te eigenen. Om dat Cap. X 2

fulks".

34:


164

Het Getuigenis der WAARHEY T.

(*) Ezec fulks niet rechtveerdig, noch ook niet redelijk is, en het (a) kan door de Ge *" *° rechtigheit Gods niet voor goet aangenomen worden, het fy wat de menschen hun ook mogten inbeelden. ,,Het zijn niet dan valfche inbeeldingen, en ver » doemelijke gevoelens, om de menschen foetelijk in der Hellen te voeren ,

» Want daar is niets fekerder dan dat voor de Gerechtigheit Gods, (b) een iegelijk de fmerten fijner eigen quaden dragen moet, fonder eenige uitfondering. : 288. En foomen my vraagt, waarom dan Jefus Christus foo veel geleden : en verdragen heeft, om de menschen weder vry te koopen ? Ik fou met waar 2.Cor. 5. heit feggen, dat hy fulks alles gedaan heeft, om de menschen t'onderwijfen, v: 19 door wat middelen fy weder tot God konden keeren, en fijn Genade erlangen, A: * dewelke fy verloren hadden door hare eigen-liefde en onboetveerdigheden. En

"" , dat fy daarom door gants strijdige middelen, de Genade Gods weder mosten ”erlangen, die fyfooonagefaam verloren hadden. Siet, daar de eenige oor ” faak, waarom Christus onfe Sterflijkheyt aangetogen heeft , ten

:

22 eynde om den fterflijken menfch te doen fien, wat hy moest doen en laten, » om weder in de genade Gods te geraken. Dewelke quijt geworden zijnde , door de welluften defer wereld, foo moest defelve weder verkregen worden,

, door Boete en lijdens. 289. Maar de finnelijke menschen willen die dingen niet verstaan, en be -

vlijtigen fig tot redenen uit te vinden, om hun de Zaligheit te beloven, met in hare zonden te volherden. Gelijk de Calvinisten gedaan hebben, dewelke een fchoone vond bedacht hebben, om hun niet te bekeeren noch eenige Boe te te doen, feggende bat fp baar berlaten op bc 1)erbicnften dan : cftig €f);iftug/ om zalig te bno:ben. Ik heb nooyt godloofer Leer gefien, noch die beter met Godvruchtigheit bedekt was. Want fy willen daar door hare ootmoedigheit doen blijken, feggende dat fy niets konnen verdienen, uit oor faak harerfwakheden. En ook haar vertrouwen en het geloof dat fy heb ben in Jesus Christus. Het welk beyde gelijk valfch is. Want indien fy (c) Luc V. o ,

eenige Ootmoedigheit hadden, fy fouden fig (c) de verdiensten Jefu Christi

: onwaardig achten,

uit oorfaak van het groot getal harer Zonden.

En indien

cap. #5. fy geloofden en hoopten in Jefum Christum, (d) fyfouden fijn Leering na ::9, zo volgen, hopende dat hy door fijn lijden, voor haar by God verdient heeft de -

: ::: Genaden en krachten om de Boete tot fijner navolging te konnen doen. En """ fyfouden geenfins willen gedoogen, dat hy alleen foulijden voor hare zon den, fonder al hun vermogen aan te wenden om felfs te lijden de pijnen die fy

verdient hebben. Wy hebben in de Roomsche Kerk het verhaal van fcker C Arth A R 1 NA van Genua , dewelke d'Aflaten niet wilde verdienen , die men fegt, dat de Paus geven kan. Om dat, feyde fy, dat hare Zonden meer

der Boete verdienden, dan het geen de Paus belafte te doen om die Aflaten te winnen.

Sy wilde defe gunsten niet genieten, geloovende dat hare zon

den veel grooter voldoening aan God schuldig waren. Maar de Calvinisten -

Zijn


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 165 zijn in dit gevoeleniet, maar willen in tegendeel dat Jefus Christus alle de pij nenharer Zonden draagt, ondertufichen dat fy op haar gemak leven, in de

voldoening harer verdorvene finnen. Het welk een gants verkeerden fin is, recht strijdig tegen de Lering van Jefus Christus, dewelke niet anders spreekt dan van kruys, en van fig felfs te verzaken, in het omhelfen der lijdens. Waar me de nochtans de wijfen aan het Volk doen gelooven, dat fy Salig worden fullen, door de Verdiensten van Jefus Christus. Het welk d'alder grootste bedriege

ry is die men ooyt in de Christenheit vond. Aangefien dat fulks niet kan waar

achtig zijn, gelijk door alle de bovengenoemde redenen blijkt. &Pm een stijgiftente turfen/ fon moet men bellBaarljent Goรปg om jeffen/ en niet geijetijt 5ijn aan be Doolingen ban cenige 35etten not!) pbele & Difpuiten. QPen ilBegonn be Ilbaarfjeut te Hennen. A. B. berftonbigt bcfclue. ?lfual beg geijteltn stijgiftenUOllig,

29o. Hierom foobid ik u, mijn kind, dat gy d'oogen wild openen en het hooft opheffen, fonder u te laten overvallen van die dootflapende fiekte, de welke u tot d'eeuwige doot vervoeren fou: waar in geen vergiffenis meer is. Gelooft de waarheyt Gods, en die fal u dienen tot een Sterre om u te geleyden in den Stal van Bethlehem, gelijk de natuurlijke Sterre, de Wijfen uit Oriente

geleyde. Omhelst d'Ootmoedigheyt, d'Armoede en het Lijden, gelijk gy fiet dat Jesus Christus gedaan heeft in den Stal tot Bethlehem.

En laat u niet

geleyden door die groot-geleerde, nadien Jesus Christus u fegt: (e)Uwe Ley- (*) Jef ders zijn Verleyders, die (f) deerfte plaatfen foekken, en de groetingen op de Markten. ::

Omhelst de Waarheit Gods, dewijldefelve u aangeboden word, en volgt haar : v: natotter doot, fonder u te bemoeyen met het gene uwe Predikanten feggen. Want foogy een Calvinist wilt blijven, foo kond gy geen waar Christen we fen; aangefien dat hare Leeringen gants strijdig zijn tegen die van Christus, en fy konnen waarlijk niet anders genoemt worden dan Anti-christische Leeringen, dewijl fy in haar de Leering Jefu Christi vernielen. Dewelke fy geenfins willen in 't werk stellen, makende alleenlijk eenige voorstellingen van woorden.

Gelijk als Berkendaal vraagt in fijn tweede Tractaat, of ilt be

berbienften 2jefu stijgiftiberumerp/ of niet? feggende dat ik daar op pertinen telijk en volgens de H. Schrift moet antwoorden.

Uit oorfaak dat hy foo veel

gestudeert heeft in de boekken van tegenstrijt, dat hy wel meent, my te fullen konnen vangen in mijne woorden. Want indien ik feyde , dat ik de verdien

ften Jefu Christi verwerp, foo fou hy my als een Ketterinne veroordeelen. En indien ik de verdiensten Jefu Christi in waarde hou, foo fou hy staande houden, dat hy dan de Zaligheit voor alle de menschen verdient heeft, door

fijn lijden: Dewijl hy God en Menfch zijnde, alles doen kon wat hy wilde. Het gene feer warachtig is. Maar het is ook warachtig, dat God nimmer iets

onrechtveerdigs willen kan, Gelijk als zijn fou, dat Jesus Christusfouge X 3

dragen


Het Getuigenis der WAARHEY r.

165

dragen hebben alle de pijnen die onfe Zonden verdient hebben, fonder dat wy iets daarin medewerken fouden. Ik heb wel verstaan,dat alle die questien genoeg betwist zijn geweest in de Scholen, foo wel van d'een als d'anderkant, ja door

de geheele Christenheit. Maar nochtans geloof ik niet, dat een eenig mensch de waarheit der zake verstaan heeft, en dat yder een naar fijne opinie of mening daar van hebbende van d'een en d'ander kant krachtelijk gestudeert, ten einde om foodanige redenen en argumenten uit te vinden, om hare meeningen

::

ftaande te houden. Daarom is't dat fy groot getal boekken gemaakt hebben, fonder de Waarheit Gods te konnen ontdekken. En fy hadden veel beter ge daan, te bidden en te vasten met ootmoedigheit des herten, dan foo veel te stu

deren over menfchelijke waarheden. Dat is te feggen, over dingen die alleen lijk op voorstellingen of inbeeldingen gegront zijn, dewelke naar hare mee ningen, waarlijk foo gefchenen hebben, maar fy zijn niet op de waarheit Gods gegront: Waaruit ik alle mijne Leeringen en Wetenschap trek. 292. De wijfen die ootmoedig zijn,fullen my aanhooren, en door dat middel vele lichten ontfangen die tot haar zaligheit en die van andere voordeelig zijn.

Maar de hoovaardige Philosophen fullen fig meer verheffen, over de Nedrig heit Jefu Christi, die hy in mijn ziel geplant heeft. Van de foodaanige is het (g) Dan dat de Schrift fegt; (g) Dat de goeden fig beteren fullen, en de boofen nog meer verer ::° geren. En hoe meerlichten dat God haar van zijn Goddelijke Waarheittoefen : **den zal, hoe veel te meer dat fy fich daar tegen fullen op kanten. Ik geloof " nochtans daarom niet, dat fy my fouden konnen dooden; dewijl ik niemand geen quaat doe. En ben alleenlijk als een Reysbode die een Brief aan ye mand fijner Vyanden brengt. Dewelke noch aan dien Brief niets byvoegt noch afdoet, want hy maar alleenlijk den drager daar van is, dewelke om des felfs inhoud niet qualijk behoort gehandelt te worden. Men behoort hem

alleenlijk het Port daar voor te betalen, en fijne Reys te laten vervorderen, fonder hem op te houden.

-

Nu, ik ben in defe wereld gefonden, om van Gods wegen, aan de menschen Nieuwe Tijdingen te brengen, dewelke God in mijn ziel geprent heeft. En den : van dien, verklaart absolutelijk, Datter nu geen ware Christenen meer op aarden zijn. Dat de menschen hare genegentheden van God hebben afgetrok ken, om die tekeeren tot de liefde hares felfs.

Dat fy van 't Geloof afgeweken zijn, en dat fy de Waarheit ver loren hebben, en de dolingen en leugens hebben aangenomen, in plaats van die goddelijke Waarheit. Dat de Wereld geoordeelt is, en haar Vonnis onwederroepelijk.

Dat de quaden tot erger fullen voortgaan, tottertijt dat alle quaat fal uitgeroeit wefen.

-

"

Maar


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 167 : Maar dat God fijn laatste Barmhertigheit uitstorten fal, over de

gene die defe Nieuwe Tijdingen aannemen, fig door Boete bekee rende, en die met kracht fijne H. waarheden navolgen. 293- Siet daar deninhoud der Boodschap die ik aan de menschen van wegen den grooten en levenden Godt te doen heb. Die gene die defe Bootschappen aannemen, en die waarheden volgen, fullen gelukkig weten. Maar degene die defelve verwerpen, fullen ongelukkig zijn. En het fal een yderyoor fich zijn; en niemand voor fijn Naaften. Ik heb gants geen voordeel noch fchade in 't een of 't ander, dewijl ik daar in niet anders dan de Reysbode ben. Daar ondertuffchen vele my willen slaan, in plaats van my het port daar voor te be

talen, en mijn Reys te laten vervoorderen; die na het Eeuwig Leven gaat. De gene die my willen vergefelfchappen, moeten dele waarheden aan veerden die God in mijn ziel geschreven heeft. Maar indien fy fulks niet willen doen,

foo moeten fy my alleen laten gaan; te meer, omdat d'eenfaamheit my een feer aangenamen weg is.

"

.

-

294. Want ik fou geen behagen konnen scheppen, op foovelerhande wegen

en paden die nu de menschen ingegaan zijn om tot dat eeuwig Gelukzalig Leven te geraken. Den eene wil daar hene gaan , door fraaye difcourfen of fchoone fpeculatien; een ander door studien of twiftingen; den derden,

door veranderingen van gevoelens of Religes, met duifent andere foorten van verfcheide wegen. Soo dat men waarlijk feggen mag, dat het Christendom,

in de verwerring van de Babilonifchen Tooren is. Waar aan ik gants geen deel hebben wil; foo veel te meer, om dat ik God in de Schriftuur feggen hoor; (h)Apoc.

(h) Gaat uyt Babel mijn Volk, op dat gy hare plagen niet deelachtig word. En ik ben 1 8. v. 4. door fijn Genade, onder het getal van fijn Volk, daarom wil ik van het Babel der verwerring uitgaan, ten einde om geenfins deel aan hare ftraffen te hebben; want defelve naderen, en komen over de geheele Christenheit nederftorten. Daarom is het tijd te vlieden, en fig t'onttrekken uit de verwerring van die groote Hoere, dewelke om de groote veelheit harer hoereryen, woeft fal ge

laten worden, en in den Afgront aller quaden nederftorten, volgens hare verdiensten.

(i) Ho

-

ZC3 2. ,,V

295. Want de Kercke Gods, fijne wettige Bruyd zijnde, (i) heeft fig van 1. tot 13

hem afgekeert, om haar te gaan verlustigen met de Koningen der Aarde, dat de grootsheden, de vermakelijkheden, en de rijkdommen van defe wereld

zijn, waar mede defe Bruyd Gods (dat de Christenheit is) een Verbond ge maakt heeft, tot verbreking van hare getrouwigheit, die fy fchuldig was aan de Leering hares Bruydegoms, dewelke haar byfonderlijk mede-gedeelt was

door Jefus Christus. Welke Leering nu veracht, en niet in 't werk gestelt word door geheel de Christenheit; want men fiet daar nu niemand die befeten

is met den geeft der Ootmoedigheit, Liefdadigheit en Armoede die Jesus Chri


168

Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

Christus had , dewelke hy aan alle fijne Difcipelen bevolen en onderwefen heeft, feggende: Zijtmijne Navolgers. Het gene niemand naarkomen wil on der alle de Chriftencn die ik ken. Ik weet wel datter in de Roomfche Kerck,

noch een groot getal Kloosters en Vergaderingen zijn die openbare belijde nis doen van d'Evangelische Raatgevingen naar te komen; Én fy verbinden haar door openbaren eeden aan de gewillige Armoede, de altoosduerende Kuis heit, en volkomene Gehoorfaamheit. Maar ik heb in der daat gefien, dat

defe dingen niet waarlijk in haar ziel geprent zijn, want na dat fy ten deelen haar eigen goederen verlaten hebben, foo begeren fy noch die van anderen voor haar Gemeente. Het welk niet anders dan een mantel is om dien geeft van Begeerlijkheit te bedekken; want fy zijn niet gestelt om d'Armoede te ver

dragen, en fy hebben inderdaat meenigmaal in haar Kloosters meer hare ge makken en gerieflijkheden dan fy in de wereld hadden. En na dat fy de gewil lige Armoede metterdaat omhelft hebben, foo vergaderen fy door omwegen in hare Gemeentens meer rijkdommen dan fyin der daat befaten toen fy op hun

felven leefden. En al is't dat fy baarblijkelijk belooft hebben, onophoude lijke Kuysheit te bewaren, foo komen fy dat nochtans niet na; nademaal dat die Kuyfcheit bestaat in d'Onthouding van eten, drinken, kleeden of fijn ver

noeging te nemen, het fy waar in dat fulks ook bestaat buyten de nootzakelijk heyt. Dit alles is gedaan tegens de belofte van Kuyfcheyt, al is 't dat die

menfchen geen acht daar op flaan, door oorfaak der verblindheit hares geeft: (l)2. Pet. want de Zonde (l) verblind altoos de ziel. 1. V. 9. (m) 2. Sam. 12. V. I. &c.

Men fiet dat in D A v 1 D , die

fijne Zonde niet kende, totter tijt dat hem die door den Propheet Nathan wierd aangewefen; (m) dewelke hem de oogen opende door een gelijkenis of vrage

die hy hem voorstelde, van wat een rijk Man verdiende, dewelke een groot getal Schapen had, en fijn Nabuer niet meer dan een: het welk hem den Rijke ging afnemen. En door foodanige vragen, maakte den Propheet, David belchaamt, en

deed hem fijn Zonde fien; dewelke hy te vooren niet kende, hoewel die foo

groot voor God en de menfchen was. Om te toonen dat de zonde altoos de ziel en het verstand des menfche verblind, en dat defelve zonde ook belet den ftant

onfer ziele te kennen. Want die religieufen daarvan ik spreek, gelooven dat fy naar d'Evangelische Leering leven, om dat fy daar van byfonderlijk en openbare belijdenis doen. Gelijk een iegelijk kan fien door menfchelijke waar heit, alhoewel nochtans voor God, die religieus-perfonen niet meer arm van

geeft, Kuyfch noch gehoorfaam aan God zijn, dan een ander mensch die in de wereld leeft. Alfoo ook is het met allerhande foorten van Religès die er in de Christenheit buiten de Roomfche Kerk zijn. Al offchoon een ieder van dien,

belijdenis doen van Christenen en Discipelen Jefu Christi te wefen: fchen iffer niet een derfelve met fijnen Geeft befeten.

ondertuf -

296. Sy ftellen alle hare deugden in uitwendige dingen, in woorden of in fchoone overdenkingen, en houden alfoo de baft voor het hout. Het welk -

Voor


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 169 voor God een puere ydelhelheyt is, waar over Jefus Christus de Pharifeen (n) Matt

krachtiglijk heeft bestraft in fijn tijt, haar noemende: (n)gewittedegraven die, 3: van binnen voldoets-beenderen zijn: haar ook feggende: van buytenreynig gy defcho- tot 27. telt, maar van binnen zijt gy vol vuyligheyt. Laarom noemt hy haar foodik wils, gveynsden; en legt tegens de Christenen, fwerende in der waarheit; (o) (°) Matt. Dat fy.geenfins in het Koninkrijk der Hemelen fullen ingaan, indien hare rechtveerdig- 5.V.2o. heyt niet meerder is aan die der Pharifeen. Ik weet wel dat vele Christenen meenen en feggen, dat hare rechtveerdigheden veel grooter zijn dan die der Pharifeen. Maar God doet my kennen, dat de rechtveerdigheit der hedensdaagfche Chri ftenen noch foo groot niet is als doenmaals de rechtveerdigheit der Pharifeen was. Hierom behoorden fy niet vergramt te worden van de Waarheit te hoo ren die uit God voortkomt, maar fy behoorden veel eer te trachten de oogen

open te doen, om hare blindheden te mogen kennen, en den gevaarlijken ftaat waar in fy leven.

297. Want wat fal't hun baten aan de doot, dat fy fig hier voor de men fchen hebben konnen verdedigen en door krachtige fluytredenen staande ge houden, dat fy ware Christenen zijn, wanneer God gants het tegendeel feg gen doet, en dat hy my fulksdoet fien en kennen? Want het is een geringe faak, dat men in defe wereld de menschen fal vernoegt en voldaan hebben, wanneer

men voor alle eeuwigheit God niet fal konnen voldoen. Men kan wel feer aangename dingen befpeculeren,en ook fig felfs voldoen door fchoone overden kingen, ten einde om geruftelijk te sterven, gelijk de Calvinisten doen, die fig de Zaligheit toefeggen onder de Leering van Jesus Christus in 't werk te stellen, geloovende dat hy alles voor hun voldaan heeft. Maar helaas! die rust fal hun niet lang byblijven, nadien fy hun voor God met handen fullen vinden,

:

niet hebbende den eersten penning om aan God betaling te doen van een foo

groote fomme die fy hem schuldig zijn. En die menschen dewelke haar hebben doen gelooven, dat fy niets behoefden te voldoen voor hare Zonden, fullen haar niet konnen helpen aan de doot, noch hun konnen trekken uit de Verdoeme nis, waar in fy haar fullen nedergeftort hebben door hare valfche Leeren en

bedrieglijke bybrengingen. En defe arme afgestorvene zielen fullen ge dwongen weten te blijven daar fy gevallen zijn. Gelijk de Schriftuur fegt, ºp) (p) Eccl. Dat den Boom blijft leggen daar hyvalt. 11. v. 3. -

©en tijt ban p?otbe buurt na be boot / altnaar be 3ielen bie upt bit Ieben ftijenUen / fomber genoegfaam gtleben te jebben be Itaftijbingen ja rer 3onben / en baat ban bolliomen gefunbett te 3ijn / Iijben in be

beroobing ban be @Itgenbuoogbigíjtpt 950Ug/ tot hat fn geijtel uolbaan jebben en bolhomen gefupbert 3ijn. Jl2aar in bit :: Itben 3ijn üe Ipbeng beeluaarbiger en meerber fitactjt ijcUUenbe/ betI Iitijter en deel ko;ter: en men kan geburenbejetfclue notij aftoog bermeerbering bano Bt maüt Utlijmen/ til nabet 9p (50U getalten; maat nitt na bit Itutn. Y

298. De


Het Getuigenis der WAARHEY T.

17o

298. Defe plaats wordfeer qualijk toegepast fonder onderscheyt aan aller leyfoort van menschen , die uyt dit leven fcheyden, aangesien dat die gene die in de Genade Gods sterven vooraleer dat fy geheelijk aan God voldaan heb ben, voor hare Zonden, noch tijt van Boete hebben geduerende dentijt van

Proeve, dewelke duerenfal tot aan het eynde der sterfelijke wereld. Gedueren de welke tijt, fy haar nog kunnen fuyveren van hare fouten en kleine onvol maaktheden 3 maar nochtans niet van de doodelijke zonden. Nadien dat de gene die absolutelijk buiten de Genade Gods sterven, recht uit in der Helle gaan als fy uyt dit doodelijk leven scheiden; en fy fullen daar voor alle eeu wigheit blijven. , Soo dat het van foodanige zielen is als daar gefeyt wort; . Waar den Boom valt, zalhy blijven leggen. Maar niet van de zielen die in de Ge nade Gods sterven, en noch niet van hare Zonden gefuyvert zijn; nadien dat

defefekerlijk in het Lijbcnbc IIcuen gaan, tottertijt dat fy genoeg fullen ge fuivert wefen, om by God te gaan genieten het Gelukfalig Leven. Want defe zielenkonnen niet blijven leggen daar fy vallen: te weten, in het lijdende le ven, nadat fy in de Genade Gods gestorven zijn. Om dat fy daar uit fullen verlost worden het fy vroeg of laat, naar de fmerten die hare zonden verdient hebben, aan dewelke fy niet geheel voldaan hebben geduerende den tijt van dit fterdijk leven. Sy konnen nochtans voldoen in het onsterflijk leven dat niet eeuwig is, het welk de #5upuering is.

299. Ik weet wel dat die van de onrooms-gefinden met de #upbering of het Vagevierfpotten, uit oorfaak dat men foo veel stoffelijke dingen daar van gefegt heeft, dat maar fabelen of spreukjes schijnen. Welke dingen ik niet wil voor waarheden ftaande houden. Maar ik weet van Gods wegen ; datter noch een HIijbenb JIeben na de doot is, dat geen eeuwig lijden is, het welk

rmen i)ci noemt: maar een tijbclijft lijbent #cben. Het gene foo lang duren fal, als defe sterflijke wereld duert; en niet langer. In welk 3Jijbenb?Leuen/

de zielen gefuyvert worden na dat fy van haar fterflijk lichaam fcheyden, een

iegelijk naar mate dat hy noch heeft aan God te voldoen voor fijn zonden, den eenen min, den anderen meer. En die gene dewelke aan de wefentheit defer fa ken niet gelooven willen, die willen aan de Waarheit Gods niet gelooven. Ik wil niemand verplichten te gelooven, datter in die Suyvering, stoffelijk vuer is, koude, ys , Serpenten en Schorpioenen die de menfchen pijnigen, ge lijkfommige Autheuren fulks nochtans weet hebben; nadien ik niets vanfmerten alle die omstandigheden weet. Maarbeschreven ik wel, datter groote zijn voor de zielen die in foodanigen ftant sterven, om dat fy de Tegenwoordig heit Gods niet konnen genieten op die oogenblik als fy van haar fterflijk li chaam verlost zijn. Dewijl dat dit quaat haar veel gevoelijker moet zijn dan

allerley stoffelijke of natuurlijke tormenten aan ons sterflijk lichaam weten konnen.

3oo. Daarom foud ik alle mijne Christelijke Broeders wel willen vermanen -

tQU


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

17r

tot Boete in defe wereld te doen, en door dat middel te voldoen aan de Gerech

tigheit Gods in defen tegenwoordigen tijt, fonder verplicht te weten om daar aan te voldoen na de doot.

Nademaal dat de pijnen van dit leven, veel ge

makkelijker om te dragen zijn, dan die van het lijdenbeïIcuen/ alwaar men

volgens (r) deGerechtigheit moet betalen. ,,Daar men in dele wereld defelve (r) Matt: verlachten kan, door de Barmhertigheit Gods, die men noch verkrijgen kan ; v. 6. door de gebeden en de verbetering des levens. Het welk men in het lijdende leven niet doen kan alwaar men maar alleenlijk kan bolboen; maar geen nieuwe ge

nade verkrijgen. Gelijk men in defe sterflijke wereld kan doen, in dewelke men t'aller oogenblik God nader kan komen. Daar in tegendeel na de doot,

in de Deugt niets meer te voorderen is. Want in foodanigen staat als men fterft, foo blijft men.

In dit stuk, kan defe Schriftuurplaats ook noch te pas

komen. Dat, namelijk: waar (s) den Boom valt, hy leggen blijft. Ten aanfien (*) Eccl. dat in de Goddelijke Genadens dan geen vermeerdering is en dat fy niet meer 11: V. 3: toenemen na de doot; gelijk die felve doen, geduerende dit sterflijk leven.

Hier in is 't dat de Calvinisten groot ongelijk hebben, van dat fy geen Boe te willen doen; nademael dat defelve bequaam is om de Barmhertigheit Gods over fig te trekken om nieuwe genade te verkrijgen. En al waar 't fake dat men niets had te voldoen aan God voor fijn Zonden, foo moeft men niet te min altoos goede werken doen om vermeerdering der Genade te verkrijgen, al hoe wel nochtans idereen altoos genoeg te doen heeft, om voldoening voor fijn ei

gen Zonden te geven. Nadien de Schrift fegt; (t) Dat hy die fegt fonder Zonde (t)joh.1. te zijn, een Leugenaar is. En dewijl defe Calvinisten hare fwakheden wel be- v. 3, 10. lijden, en gelooven dat men fonder Zonde niet leven kan, foo behoorden fy door het felfde gevolg ook te belijden, dat men in defe wereld niet leven kan fonder Boete te doen, tot voldoening voor die felve Zonden. Jacob en Efau5ijn een 19oo:btelt ban begene bit toelbloembt verdienen, batig te

feggen/bieficijbequamen tot be 95enabt & 5ubgt'ontfangen, en biegene biefig met quaat-boen baat banonbtquaam maken. Be Qubefaften 5ijn figuren

ban be faituume. Jil?igoerftauben Der Stijgiftuur. Dooling her juioenf haagftijtj??cbtfiinatie. Hl)ebtrfpannigjeit/H ?oogunott en Qubttgang bet ilàijfen of beletrütn.

301. Maar fy hebben een gants verkeerden fin uit de Schriftuur opgevat. Want fy feggen, (u) bat (Bob J A c o B berftoren/ en Es Au oerboogpen (u)Rom: heeft. Gelijk het ook volgens de letter warachtig is. Maar fy verstaan niet 9.v. 13. dat die twee Kinderen maar een Afbeeldfel waren van den stand der menfchen, &c. die in de 95emabe zijn, en van die gene die in d'@ngenabe zijn. Defe twee

derley foorten van staat, zijn afgebeeld door Jacoe en Esau, ten einde om de menschen te doen verstaan, dat God den Rechtveerdigen verkiest, en den Godloofen verwerpt. Uit oorfaak dat die fig felfs verwerpt, door fijn god loosheit. En dat den Vromen die Jacob genoemt is, Gods genade verdient, Y 2

door


172

Het Getuigenis der WAAR HEYT.

door fijn goede werken en weldaden. En ofschoon defe twee kinderen uit een

felfde Moeder voortgekomen waren, ja uit de felfde ingewanden foo heeft nochtans den eenen Godvruchtig, en den anderen Godloos willen blijven. En om dat die onwetende, niets van de Schrifturen verltaan, foo hebben fy haar ingebeeld, dat God een deel der menschen tot de Zaligheit, en d'andere tot de Verdoemenis geordent heeft. Uit oorfaak dat de Schrift precifelijk spreekt

van die twee kinderen in 't bifonder. 'Sonder te denken, gelijk het warachtig is, dat het Oude Testament, d'Afbeelding van het Nieuwe geweest is, en dat het Nieu ve Testament een Voorbeeld is van de Vervulling aller dingen. 302. Want foo gy't wel naaukeurig n derloekt, mijn Kind, gy fult be vinden dat fulx feer warachtig is, aangesien dat Jesus Christus absolutelijk ge (*) Joh. feyt heeft aan den boom des Kruyfes; (x) Dat alles volbracht was. Het gene 19. V. 30. niet kon gefeyt worden dan door een Prophetischen Geest voor den toekomen den tijt. Want het kon niet waar zijn, dat volgens de Letter alles volbracht was; nadenmaal darter noch foo veel dingen naderhand te geschieden stonden van fijn Perfoon felfs, en van fijn Leer, want hy is federt noch verrefen, hy heeft met de Pelgrimmen tot Emaus gegeten, hy heeft gepredikt, en met fij me Apostelen verkeert, en in haar Gefelfchap gekomen ter tijt als alle de deu ren gefloten waren; hy heeft aen Magdalena gesproken, en haar fijn Opstan

ding aan fijn Difcipelen in Jerusalem doen verkondigen, met foo veel andere dingen die hy noch gedaan heeft federt dat hy gefeyt had, Dat alles volbracht 2way. Souhy dan alle die faken onnuttelijk of overtollig konnen gedaan heb ben, als alles was volbracht geweest naar fijn woorden? En wat is er niet al naderhand noch geschied onder fijn Apostelen en Difcipelen ? Want fy hebben den H. Geest ontfangen op het Pinxster-feest; fy hebben verscheide Talen ge fproken, en veel Wonder-werken gedaan; fy zijn vervolgt geworden, en ter

doot gebracht om fijns Naams wil, gelijk Jefus Christus haar voorlegt had. En indien alles waar vervult geweest, toen Jefus Christus dat fprak, het fou. dan niet van nooden geweest hebben, darter naderhand noch foo veel andere

faken geschieden. Maar wanneer men den fin der Schrifturen niet verstaat, fooneemt men die in een geheel anderen fin, dan die gefchreven zijn. Daar van daan zijn foo velerhande verwerringen in de Christenheit gekomen, uit

oorsaak dat een iegelijk de Schriftuur met fijn natuurlijke finnen heeft willen verstaan. En daar door hebben de menschen, fcheuringen en verdeeltheden van religes gemaakt; en idereen van hun fegt, op de Schriftuur gegront te wefen, fonder dat iemand desfelfs waren fin verstaan heeft. En alfoo heeft een

iegelijk, Godgelastert en veracht door onwetendheit. Gelijk byfonderlijk de Calvinisten en haars gelijke gedaan hebben, dewelke hebben willen doen verstaan, dat God een deel der menschen tot de Zaligheit gefchikt heeft, en fommige andere tot de Verdoemenis.

303. Waar door fy God voor eenfijdig en ongerechtig uitmaken; -

": ₏llÇll.


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 173 ftellen eerstelijk (gelijk het warachtig is) dat alle menschen in ADAM verloren waren gegaan , en alle d'eeuwige Verdoemenis verdient hadden. Maar fy voegen daarby, dat God door fijn groote Barmhertigheit, een deel der felve uitverkoren heeft tot het eeuwig Gelukfalig leven; en dat hy het ander deel in

de Verdoemenis gelaten heeft al waar fy hun felfs ingestort hadden. Het ge ne God nooyt doen kan, fonder groote eenfijdigheit en aanfien van personen. Want wat voor goet of quaat had het een deel der menfchen meer gedaan dan het ander, waar door d'eene fou hebben konnen Zalig, en d'ander fou hebben konnen verdoemt zijn; nadien ly alle in ADAM gelijkelijk gezondigt hadden, on dat fy alle in 't gemeen in fijn Zaat begrepen waren? Geen menfchen van verstand fouden konnen feggen, dat een Richter, een rechtveerdig Vonnis

geven fou, wanneer hy d'een Mifdadiger ter doot veroordeelde, en d'andere in eere verhefte, daar fy beyde een gelijke mifdaat begaan hadden. En wie fou dan met waarheit konnen feggen, dat God rechtveerdig fou zijn, wan meer hy tot de Zaligheit en tot de Verdoemenis veroordeelden of predestineer den de felfste menschen die uit Adam moesten voortkomen, en dat felfs eer fy

geboren waren, of voor dat fy noch goet noch quaat uitgewerkt hadden. Hoewel fy alle gelijkelijk fchuldig waren, aan de felfde misdaat en Zonde van Adam.

3o4. Sulks kan niet gelooft worden dan door die gene die God voor een on rechtveerdigen en onredelijken Richter houden. Maar noch hoor ik, dat die On wetende feggen, dat God, den Heer en Meester is, en alles doen kan wat hy wil, en dat men hem niet vragen mag, waarom hy den eenen in de Verdoem nis laat, en den anderen daar uit trekt, hoewel fy aan een en de felfde mifdaat

fchuldig zijn. Waarop ik antwoord, gelijk voor defen, dat Godt geen on gerechtigheit kan begaan, noch ook niet de wil kan hebben om quaat te doen. En al is't dat hy almachtig is, foo kan hy nochtans door fijn Almagtigheid,

geen quaat doen ; dewijl dat het quaat niet dan een onmacht, en geen macht is. Welke onmacht in God niet kan gevonden worden. Maar wel in de menschen, dewelke geen macht hebben, om het goede uit haar felfs te doen. Sy vallen door die onmacht, in het quaat: 't welk niet anders dan een berooving van het goet is. ,,Want het quaat is niet anders dan een Onmacht, ende het is nooyt

van God geschapen geweest. En daarom fal het uitgeroeyt worden, gelijk ook alle andere dingen die van de Verdorventheit der natuur voortgekomen

zijn. (y) alle foodanige dingen fullen vergaan. Gelijk als zijn de wormen, (2) Fa. het ongediert en andere beesten die van selfs voortkomen door de Verdorvent- :"" heit. Sulks alles fal een einde nemen; in d'uitroeying aller quaden. Maar Rom. 8. ale de Beelten en d'andere dingen die Godt geschapen heeft, (z)fullen eeuwig-v. 2o.

lijk met den mensch blijven, in diefelfde stant foo als fy van God zijn gefcha-Q) Je:

pen geweelt. Waar door men begrijpen kan, dat God niet een eenige zieltot: : de Verdoemenis kan gefchickt hebben; nadien fulks het alder grootste 3: : -

-

Y 3

s


174 Het Getuigenis der WAARHEYT. des wereldsfou zijn; en dat God nooyt het alderminste quaat doen kan. 305. Ik gevoel wel, dat die gestudeerde my noch fullen feggen om haar te

-

verfchoonen, dat God niemand tot de Verdoemenis verordent heeft; maar dat de menschen hun felfs verdoemt hebben, door de Zonde van Adam. Want

die geleerden trachten altoos hare fchanden t'ontgaan. En al offchoon fy aan de gantfche wereld onderwelen hebben, dat van den verdoemden klomp Adams, God aan fommige vergiffenis gedaan, en d'andere in de Verdoemenis

gelaten heeft daar fy hun felfs ingestort hadden: Uit oorsaak, van dat hyaan fommige fijn Barmhertigheit heeft willen bewijfen, en aan d'andere fijn Recht veerdigheit: Soo fijn dat maar uitvluchten waar mede defe Predestineerders hun welfouden willen verfchoonen,

Maar fy komen te laat, na dat fy hare

Leeringen foo verfpreyt en gemeen gemaakt hebben, dat de Vrouwen daaro verdifputeerden in fchuiten en op wagens en overal in gefelfchappen daar fy qua men, vragende d'een tegen d'ander, of fy 't met de Predestinatie hielden of niet. Het gene in de Roomfche Kerk foo lang geduurt heeft, tottertijt dat den Paus, door een eindelijk besluyt ordonneerde, dat men niet meer van dat ge

fchil foufpreken, en dat men de oploffing wegens de Predestinatie en Vrye wil fou laten berusten, op dat alle twift onder de Christenen fou gestilt worden: Welke questie van de vrye wil, tuffchen de Jefuiten en de Janfeniften, is ge dreven geworden. En die Ordonnantie van den Paus isfeer goet geweest, nadien dat beyde die partijen, in eenig deel reden hadden, en niemand de waarheit Gods daar in ontdekt had. En de gene die nu tegenwoordig noch staande houden, dat God een deel der menfchen van die in Adam waren, in de Verdoemenis gela ten heeft, en het ander deel tot de Zaligheit verkoren, beliegen regel-recht de (ÂŤ) Acto.

H. Schriftuur, dewelke fegt; (a) Dat God niet eenfijdig, noch geen Uytnemer van

Jo V.34.

perfoonen is. Het welk nochtans een H. waarheit is: want Godfalnimmer iemand tot de Zaligheyt of tot de Verdoemenis verkiefen, dewijl dat hy alle menschen heeft willen vry scheppen fonder iemanduyt te fonderen. En Godfalnoyt veran deren, dat hy eenmaal heeft gewild,dat falhy altoos in alle eeuwigheit willen. 3o6. Ik weet wel, dat de fcherpfinnige geesten my wel feggen fullen, dat God dikwils verandert heeft, ja dat fy my wel veranderingen van God, door de H. Schrift fullen aanwijfen. Maar dat komt uit hare onwetend heden voort, en van dat fy den fin der felver Schrift niet verstaan, noch felfs menigmaal de letter niet. En nochtans meenen fy daar in wel bedreven te zijn; daar fy doch maar daar van spreken, als de blinden van de couleuren doen die fy nooyt gefien hebben: maar hebben daar van onthouden, 't gene gehoort hebben: en fy fcheppen vermaak, daar van te spreken. Evenal

:

oofpreken de Gods-geleerden van de H. Schriften, om dat fy hare Voorfaren En fy meenen daar van ook iets te weten; alhoewel fydikwils niet warachtigs daar van begrijpen, niet meer d'een als

daar van hebben hooren spreken.

d'ander. En niet meer die daar van geschreven hebben, dan de gene

": C1ICMG


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

17,

felfde beschrijvingen lefen, al is't fake dat fy fich Doctoren en Professoren in de Gods geleertheit doen noemen. En dit alles ontstaat uit de verblindheit

die de zonde in het verstand des menfche gebracht heeft. Want indien hy fonder zonde gebleven was, alle de menfchen in 't gemeen fouden natuurlijk volmaakte Theologanten geweest zijn, fonder dat fy ooyt in de fcholen be hoefden te gaan, of eenige dingen d'een van d'ander te leeren: gelijk fy nu tegenwoordig doen. En na dat fy alles geleert hebben, foo hebben fy niet dan ingebeelde wetenschappen, en grove onwetendheden, die hun meenigmaal hoogmoedig en onbequaam maken, van de waarheit Gods t'ontfangen. Waar tegen felfs, fy fich aankanten en opstellen. -

307. Want indien ik tegen de Janfeniften, Calviniften of Labadiften feyde, dat God de menschen niet gepredestineert heeft, gelijk fommigen van haar feggen en gelooven; fyfouden my aanstonts feggen, dat ik in dolingen ben, en de H.Schrift tegen fpreek. Uit oorfaak dat fy nooyt foodanige waarheden ge

hoort hebben, gelijk als God my deelachtig maakt. En om dat den hoog moet hares herten tot den alderhoogsten tot opgesteygert is, fookonnen fy de waarheit Gods niet aannemen door het middel van een dochter die nooyt gestu

deert heeft. En fy fouden wel feggen, gelijk de Pharifeen ten tijden Jefu . Christi, van hem ; te weten: Kb) Van waar fou defe de Schriften geleert heb-(5) Joh,

:

ben, dat hy die uytleggen wii? Is het niet de Soon des Timmermans: Alfoo ook feg-Z: * :

gen nu dele Wijten: waar fou een Dochter de Schifturen geleert hebben, om die te kom-: : men uytleggen? Verwerpende alfoo de waarheden Gods tot hun nadeel en tot fchade van de Zaligheit harer en veler anderen zielen. Want het is feer wa rachtig, dat God my onmiddelijk door fijn H. Geest, de verstandelijkheit der H. Schrifturen gegeven heeft. Gelijk door mijne fchriften alle de gene fien kon

nen die defelve met ootmoedigheit des herten en fonder voor-inneming des geeft lefen. Maar de hoogmoedige Philosophen fullen daar ergernis uyt trek ken, gelijk de Joden ergernis trokken uit de Nedrigheit Jefu Christi. Want fy. fullen nooyt willen erkennen dat een Dochterfonder studie, meer Wijsheit heb

ben fou dan de gene die fig Meesters in Israel noemen , en die voorge ven, Leyders des Volks te wefen, aan wien het Woord Gods moet mede ge

deelt worden; en niet aan een Dochter fonder leer-oefening. Want fulks neemt de eer weg die fy van de menschen verwachten, en d'eerste fitplaatsen die fy onder hun behouden willen. En fy konnen niet gedogen, dat een

Dochter hun fou komen onderwijsen, fonder dat fy haar daar tegen in de wa pens ftellen, en hare Leering als quaat verwerpen. En dewijl fy defelve niet

kennen, foo blaffen fy daar tegen gelijk als de honden doen tegens de beste Vrienden of Bloed-verwanten van haar Meester, uit oorfaak dat fy die niet kennen, en voor Vyanden houden, foo lang als haar die onbekent blijven. En indien defe

:: ,

de Vrienden en waarheit Gods begeerden te kennen,

ik fou dan noch hope tot haar Zaligheit hebben. Maar foolang als fy dieWIllCIM) :


-

176

Het Getuigenis der WAARHEr r.

willen kennen, maar willen verwerpen, foo wanhoop ik over haar eeuwige Gelukfaligheit. Sy mogen wel een weinig heerfchen in defe wereld, en de voorste rang houden, als Leyders des Volks: maar voor ' od fullen fyfonder (c) Rom. eer, met fchande beschaamt ftaan, wegens dat fy andere, (e, en niet haar

felfs geleert hebben. Dit is het dat den H. Paulus vreefde , als hy feyde; (d) Dat hy fijn lichaam kaftjde, door vreefe of hy felfs mogt verworpen worden, wil Cor. 9.

V, 2, T.

(d)

1

lende andere Zalig maken doorfijne onderwyfingen. Defen Apostel was ten minsten

foo wijs, dan de huidensdaagsche Theologanten zijn, die fig geleert genoeg achten, fonder iets te willen leeren van de Wijsheit des H. Geeit. Sy geloo ven, de (*) Wet en Propheten te hebben, door de H. Schrift, daar ondertuf 18 v. 18. (f) Ieta. fchen fy 'f d'een noch d'ander niet verstaan, en dat fy onwetende zijn (g) in 29. V. 1 I, alle dingen, menende wel verstandige Gods-geleerden te wefen. En fy hebben

(e) Jer.

vergeten, dat den HEER gefeyt heeft, (b) Ik fal de wijsheit der wijfen vernietigen, en de voorfichtigheit der voorfichtigen te fchande maken. En dat men als dan leggen (h) fal: Waar is den Wijfen? waar is den Schrijver? Nadien hare wijsheden, voor 1 Cor. 1. (*) dwaasheden fullen bekent zijn. Maar indien fy noch de oogen wilden ope

I 2.

(g)Rom. 1 • V. 22

V. 19.

men voor de Waarheden Gods, die ik haar verkondig, fy louden noch tot haar

(i) 1 Cor.

Zaligheit geraken konnen. Want de Korenlchuur van Gods Barnhertigheit is noch voor eenen kleynen tijd open: dewelke voorby gegaan zijnde, fal alles ge-eyndigt wefen; en fy fullen daarna niet anders dan een dolle en wanho pende Boete in d'eeuwige Helle konnen doen, alwaar geen vergiffenis meer

2-V. 19.

is; gelijk als wel in den tegenwoordigen tijt, voor den aldergroolften Zon

daar des wereld, mits dat hyfig in tijdsbekeeren wil. KPg blinbellèijfen begrijpen nietguan be 1Berbienften: jefu «Ij?ffff.

Die geïto

menig om ongt'oliberumijfen wat top moeten Doen/ ounfijne 1Perbisnften en De2 Zaligíjtittt genitten.

308. Ik weet wel, dat die Werelds-wijfe noch tegens my het hooft fullen willen opheffen, en feggen, gelijk fy in haar Pafquil gedaan hebben, dat ik

pertinentelijk naar de H. Schrift autwoorden moest; of #eftig «fij?iftug alleg boo? onguofbaan heeft of niet. Om dat fy School-geleerde redenen hebben, om fig op te maken tegen alles wat ik recht uit fou mogen antwoorden. Maar

ik wil in dat gevecht van twistingen niet treden, en ik beklaag in den grond mijner ziel, dat eenige Christenen fig opgehouden hebben, met dingen die van foo weinig nut zijn, gelijk als de disputen en tegenstrijdingen in fake van Religes; dewijl niemand noch ontdekt heeft, waarin de ware Relige bestaat.

En het gene den eenen heeft staande gehouden, is alfoo feer dolende, als dat van den andere. Soo dat by gevolg een iegelijk maar fijn eygen deling staan de gehouden heeft, die hy meende warachtig te wefen. Het welk nochtans niet anders dan lêugenen geweest zijn, foo wel van d'een als van d'ander kant,

uit oorfaak dat niemand de waarheit der zake ontdekt heeft, foodanig als die -

(In


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 177 inderdaad voor God is. En de menschen hebben fich opgehouden met men fchelijke waarheden om dat fy geen andere dingen kenden. Maar dewijl God nu door fijn laatste Barmhertigheit,aan de menfchen komt onderwijfen de waarheit aller dingen, foo behoorden fy de oogen te openen,en d'ooren gespannen te hou den, om te verstaan wat de Geest Gods feggen wil; in plaats van die te verwer

pen en te verachten, eer fy hem kennen, maar die armeblinden vallen in den put, fonder het gewaar te worden, denkende dat fy op de vaste aarde wandelen. Van defe is het, dat Jefus Christus fegt; (l) Dat fy oogen hebben, en niet fien; ooren, (l) Matt. en niet hooren. Want fy hebben maar oogen, om alleenlijk iets na de menfchelijke 13 v. 14. waarheit te fien, maar fyfien niet met al naar de Goddelijke Waarheit. Daar om is 't warachtig, Dat fy oogen hebben, en nochtans niet fien. Nadien fy de din

gen niet fien, foodanig als die waarlijk voor God zijn, maar alleenlijk fooals die voor de menschen schijnen waar te weten. En ook defgelijks hebben fy ooren, om de redenen en waarheden der menfchen aan te hooren, en geen fins om de waarheden Gods te verstaan: waar in de prophetie van Jefus Chri ftus volkomentlijk vervult is. Want men fou die menfchen de Waarheit Gods niet konnen doen fien, al is 't fake dat fy oogen hebben, om alle andere din

gentefien. . Waarin men nietfeggen kan, dat fy geen oogen hebben, nadien iy diefeer klaarfiende hebben, ten aanfien der tijdelijke dingen en menfche lijke waarheden, al of fchoon fy de Goddelijke dingen niet fien, foo als die voor God zijn. Hierin mag men waarlijk feggen dat fy niet fien, al is 't dat

fy oogen hebben.

309. Maar ik heb hun noch niet geantwoord op hare Vraag, om te weten, of ik de Verdiensten Jefu Christi verwerp, of aanneem? Waarop ik noch tans pertinentelijk moet voldoen naar hun feggen, volgens de getuigenis der Schriftuur: het geneikfeer lichtelijk doenfal. Want de Schriftuur fegt rond uit, (m) Dat de gene die niet met den Geeft Jefu Chrifti bekleed zijn, geen deel met hem

(m)

hebben fullen. En Jesus Christusfelfsfegt, (n) Dat by die niet alles verzaakt wat hy Rom. 8: befit, fijn Difcipel niet wefen kan. Nu, de gene die fijn Discipelen niet zijn, konnen : Lue

met fijn Geest niet bekleed wefen. En te meenen, dat ik geloof, dat Jesus :v. :3. Christus voldaan of verdient heeft voor die gene die fijn Discipelen niet zijn, dat fou een doling wefen. Want ik geloof, dat Jefus Christus alleenlijk de Zaligheit verdient heeft, (o) voor die gene die hem willen nagaan en volgen, (*) Heb. en niet voor andere. Nadien dat fulks gegrond is op het gebed dat hy aan fijn 5 v. 9.

Vader deed, weinig tijd voor fijn dood, feggende: (p) Vader, ik biddemiet voor (p) Joh. de wereld, maar voor diegene die gy my uit de wereld gegeven hebt: bewaart defelve in : v: mijnen Naam; want fy zijn mijne, en alles wat mijn is, dat is u, d&c. Nu, in-10, 15

dien alleenlijk defe de fijne zijn, die de Vader aan fijn Soon uit de wereld ge geven heeft; hoe fouden dan fijn Verdiensten konnen toegepast worden aan die gene, die van de wereld zijn, voor welke hy alleenlijk niet bidden wil. 31o. Ik hou zekerlijk staande, dat alle diegene die zalig worden, defelve -

-

Z

fulks


178

°

Het Getuigenis der WAARHEY T.

fulks zijn fullen, door de Verdiensten van Jesus Christus. Want indien je fus Christus ons door fijn Leer niet had komen onderwijfen de dingen die w moesten doen en laten, ik geloof, dat 'er niet een eenig mensch fou hebben zalig geworden, van alle degene die in de wereld waren, toen hy op aarden quam, of alle die noch federt geboren zijn. Dewijl fy alle in de Vergetendheit Gods leefde, en in de liefde tot haar felven, en dat niemand had konnen ont

dekken, door wat middel wyfouden wederkeeren in de Liefde tot God, (wel ke alle menschen verlaten hadden) indien Jesus Christus geen sterflijk Li chaam, gelijk het onfe, aangenomen had, om de menschen t'onderwijfen wat fy doen moesten om de Zaligheyt te verkrygen, en dat door woorden en werken.

Want indien hy haar fulks alleen met woorden had komen verkon

digen, gelijk d'andere Propheten de willens van God verkondigden, en de fouten die wy tegens hem begaan hadden, buyten twijfel dat niemand hem fou hebben willen gelooven. Yder een foufig ingebeeld hebben, dat het on mogelijk was die middelen t'omhelfen voor de Swakheit der menfchelijke na tuur. Maar nadien dat nu alle de Christenen gelooven, dat Jefus Christus

waarlijk Mensch geweest is, als wy zijn, foo konnen fy met dit geloof hun niet inbeelden, dat wy Jefum Christum niet behoeven na te volgen, en fijn Evangelische Wet t'onderhouden.

En daar wy nu tegenwoordig door het

Evangelie noch fien en gelooven alles wat Jesus Christus geleden heeft, en hoedanig hy in defe wereld gewandelt heeft, fonder dat wy ookfoodanig doen willen: Hoe fouden wy fulks dan hebben willen doen, wanneer Jefus Chri ftus alleenlijk de wille Gods had komen verklaren met woorden, gelijk alle

d'Oude Propheten gedaan hebben ? Yder een fou gefegt hebben, gelijk defe Calvinisten, batfp niets beijoefden te boen/ en get genoeg mag om :a

Iigte toolbcn/ batmen leift bet gene ben grootften propject van allen ! ban (5oogtmegen gefept bab; en bat Daarom alle be mcmfcijcn niet beboef? ben te boenbetoeriten ber 392op5eten. ,,Maar nu dat Jefus Christus op der (q) Joh. Aarden gekomen is, en dat hy aan alle Christenen gefeyt heeft: (4) Zijtmijne 1 3 v. 15 Navolgers, (r) Neemt uw Kruys op, en volgt my na, foo en is er niet meer te (r) Matt. twijfelen, dat fulks de Wille Gods is, dat alle degene die Zalig willen wor I-6. V. 24 den, Jefus Christus moeten nagaan en volgen in fijn Leven en Leering. Om (*) Matt, dat God op den Berg Thabor feyde: (i) Dit is mijn Welbeminden Soon, hoort hem. I7. V. 5. En wy : niet noodig hem aan te hooren, dan om hem na te volgen (t) Matt. 7. V. 26. Want waar toe fou het ons dienen, dat wy (t) van Jesus Christus den Soon Gods, alle de verborgene Geheimniffen fijns Vaders gehoort hadden, wan meer wy in der daar :: abille niet hadden volbracht, wy fouden nooyt de

Heerlijkheden genieten konnen, die hy ons van de grontlegging der Wereld aan bereyd heeft. Nadien dat wy, fonder fijnen wille te doen, (u) fijn Vyan (n) Joh. den blyven. En fijn Vyanden stervende, fookonnen wy geen Erfgenaam van *4 v. 24 fijn Koninkrijk weten. -

31 1. Siet


Vleefchelijke menfchen, verftaandegeeftelijke dingen niet.

179

311.- Siet daar het gene ick van deVerdiensten Jefu Christi hou, te weten,

dat de felve Zalig maken fullen alle die gene die waarlijk en in der daat fijn Navolgers en Difcipelen willen zijn, van hem leerende Ootmoedig, Goeder tieren, Liefdaedig en Arm van geeft te zijn, en naar te komen alles dat hy

ons onderwelen heeft. Aan de loodanige fullen de Verdiensten Jefu Christi toegepast worden, om dat het de fijne zijn, en diegene die fijnen Vader hem ge geven heeft, voor de welke hybid, op dat de felve fouden mogen zalig worden. Maar hybid niet voor die gene die gelooven, dat de verdienstenJelu Christi haar moeten toegepast worden, fonder dat fy haar best doen om hem na te

volgen. Gelijk als offy waarlijk de Verdiensten Jesu Christi in haar felfs waar dig waren, fonder iets te doen om die te verkrijgen.

De geboben zijn om ter maiftben smahbeite tuimeurgebrn. Intelliefhe «Bong tjectfcijt men; menuoI6:engt baat alltg/mtnijeeft baat alle Utuga ben alle betmaalt en allei??ljijeit.

-

-

-

-

-

-

-

-

-

312. En fy bedekken defen hoogmoet, met een valsche ootmoedigheit, met te feggen, te funalt tc upcfcu om bc G5cbobcn G5oög bfb & bangcliftje iïaatgeningen te onbctboubcn. Al hoe wel waarlijk hare fwakheden hun te meer verplichten om alle die Geboden en Raatgevingen t'omhelfen, in plaats van hun daer van t'ontlasten. Want indien er geen fwakheit in den mensch was, hy fou geen Geboden Gods noch Raatgevingen noodig

::::::

gehad hebben. Dewijl dat foo lang als den mensch in den stant der On noofelheit leefde, hy : geen Geboden gehad heeft; nadien de Liefde felfs een Wet is, en geen andere wetten noodig heeft. Want indienden mensch

in de Liefde fijns Gods had gebleven, foo was hy Souverein of Opperheer over alle Schepfelen; en hy had geen quaat konnen doen. En daarom had hy gants geen Geboden of Raatgevingen noodig. Gelijk ook in der daat God hem gants geen bevelen :: had, maar liet hem vry om alles te

doen wat hy begeerde, mits dat hy in fijne L1 E F DE bleef. Dit is het, ,

dat den H. Au G us T 1 Nus aan de menschen feydé, sedert hare Zonden: te weten: Bemind, en doet alles wat gy2wilt. Wel wetende, dat alle die defe Lief de Gods bewaaren (x) nooyt konnen quaat doen. Want hy die defe Liefde (*) Ish behoud, kan nimmer Zondigen, nadien dat zondigen, niets anders in zijn 14 v. *3, wefen is, dan datmen fijn hert van de Liefde Gods aftrekt, om dat te stellen

in de liefde fijns felfs, of eenige andere Schepfels. Want al is't dat men de

zonde met verfcheydene namen noemt, foo is de felve nochtans niet anders in fig, dan een Af-keering van God om fig te keeren tot de Schepsels. Daar

om behoeft men fich niet te verwonderen dat den H. Auguftinu foo opentlijk

Marr

fegt: Bemind, en deet alles wat gy wilt: nadien dat in defe L1 ET DE (J) de : :" gantfche Wet en alle de Propheten bestaat. En hy die God van ganscher hertenbemind, volbrengt in kracht het Oude en Nieuwe Testament. Want Z 2

alles


1 82

e

,

--

Het Getuigenis der WAAR HEy T. -

alles wat d'oude Propheten geleyr hebben, en 't gene Jesus Christus onder wefen heeft, zyn niet anders dan middelen om tot de liefde Gods te gera ken. De wijt dat alle fijne Geboden begrepen zyn, in dit eerste gebodt van Godt te beminnen uyt geheel fijn hert. Aangefien dat hy die fulks doet, geen noot heeft van te dooden, te stelen, te hdereren, of eenige andere dingen te doen

die door de Tien Geboden verboden zyn.

En in defe L1 E F DE G o D s be

ftaat ook alle foorten van Deugt. . Want hy die eenige faak bemind, voegt fig gaarne naar het voorwerp dat hy bemind. Hier van daan komt het dat de Minnaars gaarne dragen de couleuren van haar Beminde, of dat fy ver

maak fcheppen in d'oefeningen waar in dat haar Beminde behaagen heeft. Want men verhaalt dat Hercules fpinnen leerde, gelijk als fijne Vrouwen deden. 313. En alle ware Minnaars doen gaarne 't gene aangenaam en vermakelijk is aan het Voorwerp dat fy beminnen. Sulx in de natuur ten deelen zijnde, foois het ten vollen in de Genade. Want nooyt kan een menfch die God bemind, hem , vertoornen, foo hy niet van die Liefde afwijkt om iets anders dan God te beminnen. Gelijk als (z) D Av 1 D deed, toen hy in zonde viel met Bardfeba. z. (z) Sam. 11. Indien defen Man naar het herte Gods, fig niet verstrooyt had, om door fijn

v. 2.&c- vengster Bardfeba te befien, hyfou haar niet begeerd hebben, gelijk hy deed. Want blijvende ingetogen in de Liefde Gods, Ă‹ hygeen liefde tot de schep fels konnen gehad hebben, die minder als God waren, en onwaardig van

den menfch bemind te worden. De welke geen ander hert moet hebben,

(e) Prov. (a) dan om God alleen te beminnen. En indien hy fulx deed, foo fouhy al 3. v. 26. le de aangenaamheden en vermaken van dit leven verachten, en hy fougants geen vermaak meer konnen scheppen in eten, drinken, wandelen gaan, noch in, te fien, te hoeren, te rieken, te fmaken en te gevoelen. Nadien dat de dingen de welke gevoelig aan de natuur zijn,hemgants geen vernoeging konnen

geven, om dat die alle onvolmaakt zyn, en dat hy die in volkpmene vol

(***7 maaktheyt en vervulling in God vind, dewelke altoos de (b) ziel die hem # ĂŠ3 v. van gantscher herten bemind, vertroost en verzadigt. En foodanige ziel, door de liefde die fy haren God toedraagt, tracht altoos(e) by hem nader te 6. (9psr, komen, en te doen alles wat hem aangenaam is, om haar naar fijn H. wil te ::s : fchikken. En gelijk die Goddelijke Wil, altoos is, dat den menfch (d) fig (*):"34 van het quade af-keert, en het goede doet, en dat hy Sober, Kuyfch, en "?

Arm van geest is, neffens alle d'andere Evangelische deugden die Jesus Chri ftus ons onderwefen heeft, foo moet men fonder twijfel dan fekerlijk beslui ten, dat hy die God bemind, fig nacht en dagh bevlijtigen fal om alle die dingen in't werk te stellen, ten einde om hem aangenaam te worden, en in alles fijn H. Wil te helpen volbrengen. Nademaal het de liefbe eigen is, dat fy haar altoos gelijk stelt, met het Voorwerp dat fy bemind. Daarom

is't dat in de Liefbe Bobg allerhande deugden begrepen zyn, en ook de yervulling der Wet en Propheten,

-

*,

-

314, Want


-

Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

181

• 314. Want inderdaat, indien den mensch fig niet afgetrocken had van de Liefde fijns Gods, om andere dingen dan hem te beminnen, nooyt fou hy

aan eenige wetten onderworpen geweest hebben. God had hem Souverein of (*)Pf8.v. tot Opperheer geschapen, (e) om te heerschen over alle d'andere Schepselen, :: dewijl de Schriftuur fegt; (f) Dat God fijne Engelen bevolen heeft, de menfchen

(f: :

te befchermen, en te beletten dat fy hun niet tegen den fteen footen; felfs noch federt hare zonden, na dat fy hun tot Wyanden Gods gestelt hebben.

-

Waar door

Hcb. men fien kan dat d'Engelen minder dan de menschen zyn; dewijl fy(g)last heb (g) 1 • V• 14 . ben om de menschen te beschermen en te dragen. Het gene in veel grooter volmaaktheit fou volbracht geweest zyn, indien de menschen niet gezondigt hadden door het verlaten van de Liefde die fy haren God fchuldig waren.

Welke Liefde in den beginne felfs, geen wet (h) aan den menfch was; want (h) 1. Godt heeft den menfch een foodanigen aard van een Schepfel willen hebben Tim 1 %

die geheel vry was, willende hem alleenlijk niet gebieden dat hyfijnen God?" beminnen fou. Nadien dat al fyn Weldaden hem genoeg tot die Liefde ver

plichte, fonder eenige andere wetten of bevelen te hebben dan de Liefde felfs, en de kenniffe der genotene Weldaden van fijnen God. Dat felve be hoort een genoegfame Wet te weten, maghtig om den menfch feer naau aan de Liefde fijns Gods en fijnen Weldoender te verbinden, wegens de veelheit der genadens, gunstige Gaven en voordeelen die hy van fijnen God genoten heeft. Daarom is't dat God gants geen wetten aan den menfch gegeven heeft als hy- (i)Gen. 1, hem fchiep; maar heeft hem tot (i) Heer en Opperste Gefag-hebber over alle v% &.

dingen gemaakt, zijnde den Menfch een warachtige (l) Godheit, die alleenlijk (l) Pf.82: van den Oppersten eenigen God afhankelijk was, (m) geheel vry fonder ee- : nige wetten of geboden noch verboden. Nadien den menfch alles doen kon::. F7. v. wat hy wilde, wanneer hy vaft bleef aan de Liefde fijns Gods.

(m) Pfa..

©aat ignietg in ben Il?enfc5 hat b'©meinUtlij#ijtit/ h'Onafhankelijlijcit/**9"3" en &oubetrainijeit G50ûg rep!tfenteert / en Bat bienbolgeng epgentlijlt fijn . dºcuen-btelú fou#Onnen genoemt uuogûen; ban alleen beïB2pijeit.

3 15. Mogelijk mocht eenig fcherpfinnig geeft my feggen, dat God aan Adamin't begin fijner fchepping, een gebod gegeven heeft, hem verbiedende te eten de vrucht van een fekere Boom. Het welk uyt d'onwetendheit van die by brengers voortkomt, de welke d'een tijt onder d'ander verwerren, om dat fy

gants geen verstandelijkheit van de Goddelijke Geheimeniffen hebben, noch van de Wercken Gods: waar van fy altoos blindelings fpreken, gelijk

de blind-geboornen van de couleuren doen die fy nooyt gefien hebben. Want God kon gants geen wetten, geboden of verboden aan den menfch geven, daar hy hem wilde maken naar fijn Evenbeeld en gelijkenis. Want wat voor gelijkheyt kon daar zijn, tuffchen een absoluten Souvereinen

of volkomen Oppersten God, die onafgankelijk van alle dingen was, met een bedwongen. Schepfel, dat aan foammige wetten zou onderworpen ': Z 3.

€---


Het Getuigenis der WAARHEY r.

18:,

Gelijk die onwetende willen feggen, dat den menfch op den aanvang fijn der fchepping, fou onderworpen geweest zyn. Ick fou wel willen, dat die Doctoren my feyden, waar in dat den Menfch dan God gelijk wefen fou, wanneer hy niet in fijn volle Vryheit geschapen was, nadien hy hem nooyt anders ergens in gelijken kon, dan alleenlijk in de 3D?ijfjeit ? Want den menfch heeft niets anders goddelijks in fijn natuur. Syn Ziel is maar een en

kel Schepfel, van de welke niet kan gefeyt worden, dat fy naar de gelijke nis van haar Schepper gemaakt is.

En fijn lichaam ftoffelijk zijnde , kan

noch minder na Gods gelijkheit gemaakt zyn, de welke een fuiver Geest is. Soo datter in den menfch niets over-een-komende met God kan zyn, dan al

leen de Vrije Wil die God hem gegeven heeft. Dat is d'eenige gelijkenis die daar in den menfch met fijnen God is, en niets anders. Aangefien God als

Opperfte Heerfcher alles doen kan wat hy wil, en dat den menfch, door de wil van God, ook desgelijks kan doen over alle het gene dat hem onderdaan of onderworpen is, ja over hem felve. Want indienden menfch niet in foo danige vryheit van God gestelt was, hy fou nooyt quaat konnen doen; nadien God nimmer ietsquaats voortbrengen kan. En wanneer God den menfch een be

paalt en bedwongen fchepfel had willen hebben, foo fouhy hem bepaalt hebben om nooyt te konnen quaat doen, en gedwongen om altijt goet te doen, zijn de aan God onderworpen als een Slaaf aan fyn Meester die hem dwingt. 316. Maar God heeft den Menfch niet tot fijn Dienaar of Slaaf willen heb (r) Prov. ben, maar tot fijn Bruyden tot fijn Vriend, (n) waar mede hy fijne Welluften 8. v. 31 •

en vermaken nemen wilde. Daarom is't dat hy hem gants vry heeft willen hebben, en hem geenige wetten heeft willen geven, hoe klein die ook moch

ten zijn, ten einde hy hem volkomentlijk fijne Vryheit mocht laten genieten, met hem te beminnen. Gelijk een Bruidegom gewilliglijk de vryheit aan fijn Bruid geeft, mits dat fy hem bemind; alhoewel dat volgens de wet en coftu me, een Vrouw aan haar Man moet onderworpen zijn, en geen contracten

kan fluiten, noch koopen of verkoopen, fonder fijn toestemming: maar wan neer de Man gewilliglijk de vryheit aan fijn Vrouw geeft, om te mogen doen alles wat haar goet dunkt, dan is fy alfoo machtig om fijne goederen te ver handelen, als de Man felfs; uit oorfaak van de toestemming die de Man haar

: heeft:

felfs wil hy niet eens onderfoeken wat fijn Vrouw uitvoert, atende haar voortvaren naar hare eigen bewegingen, foo als fy't goed vind; en

hy doet haar alleenlijk hulp en bystant foo veel als fy begeert, en wanneer fy dat verfoekt.

©t fitnnife biegbob IJttft / uso?foobeel be $tijepfelen aangaat/ if in jen maar ten benunillige vpgenfcljäp/ of b?ne aannemelijfit Hºotbanigheit ( alg 3ijnbeten tapontoftoe-epgening tot be #tijepfelen/ fon lian Gyou fitfjbaat

uan bruienenfoobanigalg 't bem belieft 1 fouber hat fulfigurrambering of OnbOlillaâlit[jtit fian b'tpgenftijappen van fijn âlèeftnt0tbgeugt.

e:


-

Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 1 s3 kennife kon niet bekomen baft natíjbtstemt5ijn/ fonbev ben 3tijepfclenbe â? ente bepalen jarebrugjutn/ maat aan Defe kennifeficij

::",

g

ee

317. Even het felve doet God ontrent de zielen der menschen , fijne Eruiden. Want alhoewel hy de Meester en Heer daar over is, veel meer dan

een Man over fijn Vrouw, foo heeft God nochtans, om de liefde die hy den

Mensch toedroeg, hem (o) fijn volle vryheit gegeven, willende hem gants (!) : geen wetten noch regels geven; felfs fonder (p) te willen weten, watyder : :," mensch in het toekomende doen fou: op dat hy volkomentlijk mocht genieten (p) íer. de āD?pijcpt daar in hem. God heeft willen fcheppen. Gelijk als een Brui- zo v. 3. degom die feer ernstig fijn Bruydbemind, niet onderfoeken wil wat fijn Vrouw :P.

doet, alhoewel het in fijn macht is alle hare geheime faken te konnen weten. :” Even desgelijks gedraagt God fig ontrent de zielen der menfchen. Hy kan Gen. 18. door fijn Almogentheir in 't byfonder weten, alles wat een iegelijk doen fal va 1 &c federt het begin des werelds tot aan 't einde. Maar het behaagt hem niet, alle : : die dingen te weten; dewijl hy voorgenomen heeft, blije Schepfels te willen : hebben. Syfouden defe vryheit niet genieten konnen, indien God had voor- 2 chron.

fien , wat fy doen en laten moesten. Het fou dan noodwendig geschieden 3" v 3" moeten, dat ydes menfch deed 'tgene God van hem fou voorfien hebben: ge lijk als die onwetende Geleerde feggen , dewelke redenkavelen volgens hare begrijpens of inbeeldingen, fpeculerende dat God van alle eeuwigheit alle dingen weet, en dat hy by gevolg ook weet, of een menfch goet of quaat fal doen, om zalig of verdoemt te wefen. En daar uit besluiten defe onwetende, dat nootfakelijk den menfch het goede of het quade moet doen, dat God in

hem voorsien heeft. Het gene een gruwelijke leering is, recht strijdig tegen alle de werken Gods, en tegen de H. Schrift. Nadien men fiet, dat federt den eersten Menfch tot nu toe, God altoos de menfchen vermaant heeft, dat

fy het goede fouden doen; en dat hy diegene, die quaat fouden komen te be gaan, met straffen en veel onheilen heeft gedreigt. Want hy fegt tegen Adam in 't Aards Paradijs, dat, indien hy fou komen te eten van den Boom der Wetenschap, dat hy den dood fterven fou. Nu, indien God had willen we ten, wat Adam doen fou, foo had hy niet noodig gehad, hem die wet te

geven, dan alleen om hem foo veel schuldiger te maken; het welk God noyt. doet. Hy geeft wel waarschouwingen en dreygementen aan de menschen, op dat fy hun mogen onthouden van quaat doen: maar hy geeft hun nimmer foodanige waarfchouwingen, om haar te verdeemen, of hun strafbaarder te

maken: nadien dat God nooyt eenig quaat maken kan, die altijt allerley foor ten van goet voortbrengt. En al is't fake dat de menschen vroom of godloos zijn, foodoet God nochtans haar altoos goet, en nooyt eenig quaat. De 3rboben Goug zijn effecten fijner Hitfut/ om eng tot be zalightpt te Uitngen. H?ttig ten & Bobg-Iaftering/ toannett uien fcgt/ Dat bt

":


Het Getuigenis der WAARHEY r.

184

mogelijk zijn, en een gootoogjept/ manmeet men naar toe totunozmenuet neemt/ bt miëflagen Jet H2entigen; eit cen ongerijmtijept/ uuanneer men

onfe engen 3ualifjept baat toe tot Uttftij00iling neemt. omtreut Adam gesjanbelt jetft.

Håotbanig bat & Bob

318. En als hyAdam waarschouwde, dat hy ferven fou, wanneer hy fou ko men te eten van den Boom der wetenfchap, dat geschiede om fijn welvaart, op dat hy fich voor fijn onheyl hoeden lou. En toen God hem uit het Aards Para dijs deed jagen, dat was ook tot des menschen Welvaart. Want daar was in dit Paradijs een Boom, die foodanige kracht in fich had, dat hy den menfch (j) Gen. het leven gaf, dewelke men (q) den Boom des Levens noemde, en als men daar 2 V-2 2 van at, kon men eeuwig leven : En gelijk God inlag d'ellende, waar in den menfch fig nedergestort had door fijn zonde, foo vreefde hy, dat den menfch van dien Boom des Levens etende, altoos foo ellendig blijven fou als hy hem

doenmaals fag. En ten einde hy hem van dat eeuwig Ongeluk bevryen mogt, foo liet God hem uit dit Paradijsjagen, op dat hy niet eten fou van dien Boom, waar door hy foo lang in dat ellendig leven fou gebleven hebben: Het welk

een groote Goetheit was, die God den menschen bewees, alhoewel vele door onwetenheit meenen, dat het een straffe Gods was, toen hy Adam uit het

Aards Paradijs jaagde: daar het in der daad een Vaderlijke liefde was, die God den menfch toedroeg, en een vreefe die hy had, van dat den menfch fig in een eeuwig elendfounedergestort hebben, in plaats van in een tijdelijke fmert, die God hem om fijner zonden wil opgeleyt heeft. Want den menfch ftor

tede fig doenmaals van d'eene zonde in d'andere, al of fchoon God hem altoos waarfchouwden en onderwees door fijn groote Goetheit en Barmhertigheit, (*) Pfa. (r) die altijt fijne andere eigenschappen overtreft, gelijk d'Oly altoos boven 14 5. W. 9. alle andere vochtigheden drijft.

319. Maar d'Ondankbare menschen nemen menigmaal de goetheden Gods voor straffen of overlastingen, uit oorfaak dat fy fijne werken niet begrijpen, en niets van de Schrifturen verstaan. Daar door doen fy meenigmaal flingfe of verkeerde oordeelen van God maken, noemende fijn Rechtveerdigheit, een

gramschap; en fijn Goetheit, een wreedheit. Alfoo lasteren fy God voor al fijn Weldaden, door hare ondankbare Onwetendheden : dikwils feggende, gelijk die onwetende Calvinisten, bat het onmogelijftig. De bebobcn Göoog fcbcunaren.

Waar in God waarlijk wreed fou zijn, indien hy van de men

fchen begeerde, dat fy onmogelijke dingen fouden doen. Het welk nimmer d'een mensch van d'ander begeeren kan, noch felfs d'een Duivel van den an deren niet. Het gene men nochtans wil doen verstaan, dat God de menfchen afeyfchen fou. Öm welk te doen, hy meerder boosheit fou moeten hebben, dan de godloofe menschen, ja de Duivelen felfs, die hare Toovenaars geen

onmogelijke dingen afeyffchen, en fy flaan haar nooyt om hun te dwingen on mogelijke dingen te doen , maar fy flaan defelve dikwils, wanneer :: Wili&I.


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

18.5

willen gehoorsaam zijn om het quaat te doen dat in haar vermogen is, wan neer de Duivel hun dat beveelt te doen.

Waar door men klaarlijk kan fien,

dat de menschen God veel boosaardiger houden, dan den duivel, als fy feg gen, bat bp foobanige “bcboben aan be menftijen foube gegeben gebücnt biefp onmogelijft niet konnen naarkomen. 32o. Waar in die menschen fig bedriegen tot harer Verdoemenis, door ge brek van niet wel gekent te hebben, waarom dat God geboden aan de menschen

egeven heeft, en waar toe die Geboden dienen, en wat voor nuttigheit dat d'onderhouding van die geboden aan de menschen toebrengen. Geen van alle defe dingen zyn in den volmaakten fin, en volgens de waarheit Gods

verstaan geweest. Daarom heeft een iegelijk verkeerde oordeelen daar over

gedaan, fonder te weten wat fy oordeelden. Ja d'alderheyligste menschen hebben in dit stuk gemist, nemende de waarheit der menfchen, voor de waar

heit Gods, door gebrek van niet wel doorgront te hebben het wefen der fake tot in den gront, en dat fy door bygeloof haar ingebeelt hebben, dat God fijn Geboden aan den menfch gegeven heeft, ten einde om hun onder fijn ke tens en banden der geboden als Slaven te houden, op dat God daar door ver

heerlijking en eere genieten fou. Het welk niet anders dan bedrieglijke fpe culatien zyn, voortgekomen uit d'onwetendheit der menfchen.

Want de

waarheit is, dat God nooyt (f) eenige wetten aan den mensch gegeven heeft: (f)1Tim om dat het hem beliefde, haar alle ap:p te hebben, fonder eenig bedwang. :," Soo dat God niet kan ge-eert zyn, (t) wanneer den menfch fijne geboden be- (*)Job.

waart; nadien hem fulks gants geen eer noch verheerlijking toebrengt, zijn - 13 v. 7. de genoeg in fig felfs verheerlijkt, fonder de eerder menfchen: de welke felfs

eeren en voordeelen genieten, (u) door het onderhouden van de Geboden :" Gods. Nadien dat fonder die onderhouding, fy nimmermeer (x) God kon- (:) Matt. nen aanschouwen, noch tot het eeuwig Leven geraken, uit oorfaak harerfwak- 7. v. 21.

heden. De welke geholpen en (y) onderstut worden door fijne Geboden, die Q)Pf 19.

hun hare zonden doen fien, en hare geheugnis vernieuwen, om haar indach-" tig te maken wat fy moeten doen en laten. 32 1. Waar door menfiet dat defe Geboden geen fwaare last zyn, gelijk die -

onwetende haar inbeelden, maar fy zyn (z) een hulp-middel voor hare qua- (-)Prov. len, en een licht om die te konnen kennen. Soo dat de Geboden Gods veel 4 v 22.

eer behoorden genoemt te worden, (a) een Verfachting aan onfé zielen, en een Pf 119 v.

geneefmiddel voor onfe quaden, dan een fwaare laft, of een ondraaglijk Jock. :: x Gelijk die onwetende dat willen noemen : feggende bat 45ob

foobanige: ::

geboben aan bemenftijen gegeocn beeft / bic fp onmogelijft niet onber- tot 39. jouben tonnen: en dat de Heilige Mannen, als DA v 1 D, S AL o M o N,

en veel andere, de felve niet onderhouden hebben, maar op verscheide wijfen die overtreden. Willende alfoo door de misslagen van die Heylige

Perfoonen, hare eigen zonden versterken, gelijk als of de zonden vandere. an Aa.


Het Getuigenis der WA A RH EY T.

186

dere haar eigene fonden konden bekragtigen of verschoonen. Het gene noch tans niet waarachtig is, nadien dat in der daat een iegelijk de fmerte dragen fal die fijn eigen zonden verdient hebben; en (b) niet die eens anders zon den hebben verdient. Indien D Av 1 D gezondigt heeft, foo heeft hy daar voor boete gedaan. En SA L o M o N of andere hebben Vonnis der veroor deeling ontfangen, een iegelijk na fijn verdiensten. En die niet zondigen, die fullen niet belast worden met de zonden der gener die de Geboden Gods over treden tot navolging van die H. Perfonagies, dewelke geen noot gehad heb ben om te feggen, dat fy te fwak waren om de geboden Gods te onderhou

den, maar fy hebben hare fauten en misslagen bekent, van de felve overtre den te hebben. Hierom fegt David, dat hy fijn Bedde wies met fijne tranen, en fijn brood at met affchen, ten einde om fijn lichaam te kaftijden, dat hem vervoert had tot de overtreding der Geboden Gods. Ach hoe veel tranen heeft den H.

P E r R Us gestort, om dat hy fijn goede ME E s r E R verloochend had! Al le de restfijns levens is niet anders dan een gedurige Boete geweest. En in dien defe gereformeerde de felve boete deden, gelijk als die H. Mannen ge daan hebben, na dat fy de Geboden Gods hadden overtreden, foo fou'er noch hope van Barmhertigheit voor haar zijn. Maar als men hun fiet leven en volherden in zonden, fonder bekommernis of Boete, feggende alleenlijk

Bat fp te fujalt 3ijn om bc geboben (Bobg naar te komen / foo fien ik gants geen hope wegens hare Zaligheit, dewijl fywaarlijk niet willen ter herte nemen de Middelen die tot defe Onderhouding dienen; levende alfoo in Geeste ftelijke Onachtfaamheit op een dwaas befluit, bam bat bet onmogelijftig be o@cboben â‚Ź5obg te onberijouben, dewijl dat fommige van die H. en groo te Perfonagies wel fomtijts de felve overtreden hebben. Befiet myn Kind,

het schoon besluit van uwe gereformeerden, de welke fig willen vleien met dit voorwendsel , van dat de Vrienden Gods welfomtijts fijne Geboden heb ben overtreden. En dat daarom de gene die wel wijt van hare Heiligheit zyn, de felve ook wel mogen te buiten gaan, en daarmede hare Zaligheyt ver

hopen fonder boete te doen. Het welk een zonde tegen den H. Geest is, door den Apostel verklaart met de naam van Haatbunftentbeit om Zalig te

:9. V.: Want Jesus Christus fegt precifelijk tegen 16. mo:benfonoer goebe unrrhen. -

1 7.

-

-

---

den. Jongeling van het Evangelie, als hyvroeg, (c)Wat hy doen moeft om Zalig te worden:

:: de Geboden.

322. En wanneer de gereformeerde feggen, battjet onmogelijft ig bic te onbcrbouben / foo vellen fy Vonnis tegen haar felven, niet willende doen

het genenootfakelijk is om Zalig te worden. En om hare onheilen te vleyen, foo :: fy, bat bunfitir onmogtlijftig uit oogfaalt baretfloaltjept. Ge lijk alsof een kranke feyde, dat het hem onmogelijk was, een genees-mid del in te nemen omdat hy kranck waar. Sulx fou wel belachelijk zyn; na

dien het alleen om fijner krankheits wil is dat hy het geneesmiddel i: -

moelt,


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet. 1 s7 moeft, want indien hy gefond was, hy fougants niet noodig hebben eeni geneef-middel te gebruiken; dewijl het felve alleenlijk voor de fwakken : kranken goet is, en het foufchadelijk wefen voor de gene die wel te pas zyn. Even het felve is het met de Geboden Gods, de welke aan de menschen ge

geven zyn, als Genees-middelen voor de krankheit harer zielen: De welke in krankheyt gevallen zijnde, of gequetft geworden door de Zonde, foo heb ben fy medecinen en hulp-middelen noodig om genefen te worden. Sonder welke hulp-middelen fy nootwendig den Eeuwigen doot moesten sterven. Maar als God den Opperften Geneefmeester onfer zielen, de felve wilde ge

nefen, foobereidehy dit hulp-middel, van hun Geboden te geven, ten einde dat door desfelfs middel, de menschen mochten tot kennife harer wonden

en krankheden komen. En dat fy hun mochten onthouden, van die din

gen die haar fchadelijk zijn, of d'eeuwige doot veroorsaken fouden, in dien fy hun daar van niet onthielden. En God door een Vaderlijke forg die hy over den menfch droeg, heeft ten allen tijden over fijne bedrijven ge waakt; en naar mate dat hy fijn Schepfel heeft fien in zonden vallen, heeft

hy daar aanstonts hulpmiddelen willen toevoegen, of bequaamheden om fig weder te herftellen.

,,

-

323. Want als hy fag dat Adam onfen eersten Vader, fig van hem afge wend had , om fijn vermaak te nemen in de Schepfelen , en die fijn ge negentheden toe te dragen; foo verbood hem God, te eten van de vrucht des

Booms der Wetenschap. Om dat hy infag, dat Adam veel wetenschap om quaat te doen, verkrijgen fou, als hy van dien. Boom quam te eten, foo lang als hy van fijnen God vervreemt was. Daarom wierd hem verboden, daar van te eten; nademaal hy al in zonde gevallen was, door het vermaak

dat hy in de schepfelen nam. Het welk veroorsaakte, dat God het eerste Gebod aan den menfch gaf, in het Aards Paradijs.

Nadien datter voor die

eerste zonde gants geen geboden waren, en den menfch was geheel vry, fon der eenige wetten of verboden; totter tijt dat God fag, dat hy fig van het

een quaat in't ander storten fou, indien hy hem niet barmhertelijk by derhand (a)gens gehouden had: Gelijk hy ook deed, feggende aan Adam (d) dat hy niet eten fou v. 17. van de vrucht des Booms der wetenfchap, die hem noch verder kon aftrecken van fijnen God; gelijk het ook in der daat gefchied is. Aangefien dat na hy van die verbodene Vrucht gegeten had, foo is hy van quaat tot erger vervallen, meer en meer fijn vermaak nemende in de Schepfelen, verminderende de lief de die hy fijnen Godfchuldig was. djob íjeeft AD AM uerboben te eten ban ben 25oom berilèatenfcijap; en Eva

:

getrolilten/ om be betmecrutting ban fijn3muücnteuerijinbeten/ Dit jp altetb: [jab begonnen te begaan. Ilbant uomº be feïne uuág jn ge titel Jolinâalit/fjebbenbein 3ig btbeide eigenfcijappen man jet ": eit, -

A a 2

g0lla


188

Het Getuigenis der WAARHEY T. 19/outnlijk geflatíjt, en jet mag boen boo: jem goet hat fjn alleen mag/ 3ijnbt fonbet berumorptijeit en fontier baalt. Hièclfit gebgcelien in jet bol maafste Geuenbeelù 95oög niet kunnen gebonbenuoogben. ©n Ijp hon Doen ter tijbuocIttenban Ut??!utijt btg2500mg bet iDetenfcijap.

324. En defe Afwijking gaf God oorfaak te feggen, (e) Dat het niet goet was, dat den Menfch alleen bleef, en dat hy hem een gefelfchap moet geven, 't gene hem gelijk was, op dat hy niet meer fijn genegentheden stellen fou op Schepfels die min der waren als hy. En dewijl hy fijn genegentheden vermengen wilde, dat hy dan ten minsten een Schepfelbeminnen mogt, dat eenige Goddelijkheit in fig had, gelijk als hy. Het welk een minder quaat was, dan te beminnen foo danige dingen, die alleenlijkaards en ftoffelijk waren. Hierom was het, dat God de Vrouw uit A D & M trok, als een tweede hulpmiddel voor fijn quaden,

n een bescherming voor veel grooter zonden, ofwonden aan fijn ziel; die hy altoos meer en meer quetste, met fijn genegentheden noch verder te stellen, op dingen die God niet waren. Dewelke als opperste Genees-meester, aller

leyfoorten van hulpmiddelen en behoudeniffen aan den menfch gaf, om hem gefont, en in fijnGenade te houden. Daarom gaf hy hem een Vrouw, die hy in God kon beminnen, als fijn Evenbeeld, en op dat hy niet meer fijn ge negenthedenfouftellen op andere Schepfels, die d'edelheit fijner ziel onwaardig zijn, en ook den stand waarin God hem gefchapen had.

»

325. Want eer AD AM gefondigt had, foo droeg hy beyde de naturen in

» fich; en daar was geen onderscheyd tufchen Man en Vrouw. Alle menfchen ” fouden de Bruiden Gods geweest hebben ; en alle van haar felfs foodanige » menschen gebaart hebben, die hun gelijk waren, in fig hebbende beyde de » naturen van Man en Vrouw. Want indien de Vrouw niet in Adam geweest was, » fy fou daar niet hebben konnen uitgetrokken worden. God had wel konnen » een nieuwe Vrouw fcheppen, gelijk als hy de Man geschapen had. Maar hy (faer.” kon uit Adam niet trekken, 'tgene daar niet in was, gelijk de Schriftuur gants

2. vººr ,, uitdrukkelijk fegt , (f) Dat God Ev A uit AD AM trok , ter tijdt als hy fliep. » Maar de Schrift legt niet, dat hy haar uit Adam fchiep.

-

326. Waar door men klaarlijk kan begrijpen, dat Adam voor fijn zonde, beyde de menschelijke naturen in fig had; en dat God defelve gefcheiden heeft, uit oorfaak van Adams zonde; en om geen andere reden. Want indien hy in

de fuivere Liefde Gods gebleven was, #foofou het goet geweest zijn, dat hy al leen gebleven had: dewijl d'eenfaamheit het alderbequaamste middel is, om

fig met God t'onderhouden. Daar men ondertuffchen hoort, dat God fegt, (g) Dat het niet goet was, dat den menfch alleen bleef. Soo moet men dan wel leg :%. :" gen, dat hy alreeds gefondigt had, eer de Vrouw uit fijn zijde :: h) Ge wierd; nadien de Schriftuur fegt, (h) Dat God, na dat hy de Wereld gefchapen

: : warachtig had, den gantfchen Aardbodem befag, en bevond dat alles goet was. Het kon niet geweest zijn, dat alles goet bevonden wierd, en dat Gea:

lla

WCC!CI

|


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 189 wederom feggen fou, Dat het niet goet was, dat den menfch alleen bleef; fonder dat de zonde tuffchen de Wercken Gods ingekomen was, om fommige dingen quaat te maken: gelijk als d'eenfaamheit, waar in Adam geschapen was. 327. En menkan ook fien, dat Adam gelondigt had, eer dat Eva uit hem , getrokken wierd; dewijl de Schriftuur fegt, (i) Dat Adam fliep, toen God de (i) ge: Vrouw uit hem trock. En dat de slaap een voorbeeld van de dood is, en de Vaak " " " een getuignis van vermoeitheit. Welke dingen niet in den menfch waren voor fijn zonde. Nadien dat voor de felve geen dood, noch fchaduwe des doods was. En daar kon ook geen vermoeitheit zijn: want den menfch was gefcha pen, om in eeuwigheit Gelukzalig te leven, fonder ooyt te sterven, en om

altoos allerley foorten der vermakelijkheden te genieten, fonder eenige ver moeitheit. God heeft (k) de doot, noch ook gants geen tijdelijk of geefte- (k)sap.

lijk quaat aan den menfch gemaakt.

De Zonde (l)alleen, heeft de doodge- ; vr 13

baart, en alle de quaden die wy fien en gevoelen in de natuur.

De vermoeit- (""

heit en de vaak, is een vrucht der Zonde: welke dingen in Adam niet konden ::.

gevonden worden voor fijn Zonde. En hy kon niet slapen noch sterven gedu- v. zo. rende den tijd fijner Onnofelheit, dewijl er doenmaals geen dood noch vaak , noch eenige vermoeitheit was.

328. Waardoor men fien kan, dat Adam al in Zonden gevallen was, eer God hem verbood, te eten van den Boom der Wetenfchap, en ook eer dat Eva uit hem getrokken wierd. Nademaal dat God alle dingen voor den menfch ge fchapen had, ook felfs defen Boom der Wetenschap. Want noch God, noch d'Engelen hadden geen Boomen noodig om daar door wijs te worden. En de

Beesten, noch d'Elementen,of Hooft-stoffen hadden ook foodanige wetenschap niet noodig. En dewijl God niets vergeefs of overtolligs doen kan, foo moet men zekerlijk besluiten, dat hy defen Boom der Wetenschap voor den mensch geschapen had, en voor niets anders. Maar dat fijn Zonde veroorfaakt heeft, dat God door fijn groote Barmhertigheit, het verbod aan Adam gaf, van niet te eten van dien Boom, infiende dat de kennis des quaats, veel quaat in hem veroor faken fou: gelijk het ook in der daad geschied is door Adams Ongehoorfaam heit: dewijl nadat hy van die verbodene vrucht gegeten had, en het goet en quaat wift, hy altoos het quaat meerder ingevolgt heeft, fig wijder van het goede afkeerende. Het gene God wilde verhinderen, door het gebod, van

niet te eten van de vrucht defes Booms. En geenfins, om dat God hem van eenig vernoegen of vermaak berooven wilde, dat den menfch mocht hebben konnen genieten, door het eten van die vrucht. Nademaal God hem in een Paradijs van Welluft had gestelt, om allerley foorten van vermakelijkheden te fma

ken. Waar over God fig niet berouwen kon; (m) dewijl hy nooyt ergens over (m)Rom' berouw heeft: en hy had geen nood, den Mensch iets te benemen van 't gene *** ***

hy voor hem geschapen had. Gelijk als onder anderen defen Boom der Weten fchap was, ten einde dat den menfch mogt wijs worden als een kleinen God. t.

Aa 3

-

&Bob


Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

I9 o

«5ob roept altoog ben II?enítij met erom boo? fijne mpoo:ben/ en boo? fijn ilèetten. 32abe 12ergiffenig legt Un Uem ut 35uett op: niet boos, maah/

::::::::::::

; fonúet jet uitllig ijn ficij alt003 ball fijntn G500 fouberbaeemt jebben/en berfooren gegaan3ijn erger ban te booten.

maat DOO:

3z9. En de liefde die God den menfch toedroeg, defelve heeft altoos God verplicht, om den menfch weder te roepen, als hy fig van hem afkeerde, door Stemmen, en door bevelen of verboden, die om fijner zonden willehem noodzakelijk waren. Want doen Adam fijn geboden overtreden had, en ge

geten van de Vrucht, die God hem verbood, om tot fijn welvaart daar van nies te eten, fooriep hy hem met een verstaanlijke stem , feggende: (m) Adam, (m) Gen. 3. V.9 &c.

2waar zijtgy? 1 en einde om hem te doen in fig felfs keeren, en om hem te

doen denken in wat voor een ellendigen ftant

:: neder gestort had door fijn

Zonde. En op dat hy daar over mogt tot berouw komen, en Boete doen. En

als Adam hem antwoorde: Hier ben ik Heere, gants maakt, en dat hy beschaamt wierd, om voor God, die groote Goetheit, te verfchijnen, foo bracht God noch meerder redenen voort, om hem fijn Zonde te doen erkennen, hem vra

gende; Wie hem gefeyt had, dat hy naakt was. Om hem te doen begrijpen, dat fijn Zonde hem die fchande en naaktheit veroorfaakt had: en God quam hem naar fijn Swakheit te hulp, makende hem een Rock om hem te bedekken. En

doenleyde hyhem een Boete op, tot voldoening voor fijn fonde, hem feg (n) Gen gende: (n) Dat de aarde in hem vervloekt was, en dat de felve doornen en diftelen 3. V. 14. voortbrengen fou, en dat hy fijn Broot in't fiveet fijns aangefichts moft winnen. En tot 17. aan de Vrou gaf hy ook defe boete, Dat fy hare kinderen met fmerten fou baren. Vervloekende het Serpent, omdat het tot fijn Zonde mede-gewerkt had, feg gende, Dat het opfjn buykfoukruipen, en vervloekt zyn onder de Dieren. En na dat God door fijn groote Barmhertigheyt, Adam fyn fonde vergeven had, mits te

volbrengen de Boete die hy hem opgeleyd had, foodreefhy hem uyt het aards Paradijs, en stelde een wáchter daar voor, op dat hy niet meer daar in ko men mogt.

33o. Alle die dingen aan den menfch niet gedaan zijnde door een wraak van God, maar door fijn groote Barmhertigheit, tot getuigenis der groote Liefde die hy den menfch toedroeg. Want indien God over hem had willen wraak nemen, hy fou hem in d'eeuwige Verdoemenis gelaten hebben, ge (o)Act. lijk hy verdient had. Nadien God (o)den menfch niet van nooden had, en 17.v.2 5.

dat hy hondert duysent werelden scheppen kon, die vervult fouden weten met andere menschen, waar mede hy fijne welluften nemen konde, latende A

dam in de Verdoemenis, daar hy fig felfs in geworpen had,

331. Gy foud my mogen vragen, myn kind, waarom dat God niet vol komentlijk den menfch fyn zonde vergeven heeft, fonder hem een Boete op .

te leggen, en uit het aards Paradijs te jagen, dewijlhy hem foo ernstelijk be minde. -


Vleefchelijke menfcáen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

191

minde. Waarop ik antwoorde, dat den menfch fig een foodanige Vergiffe nis fonder Boete te doen, onwaardig gemaakt had; en ook was hy onwaardig

langer in het aards Paradijs te blijven: In het welke indien hy gebleven was, foo fou hy noch meerder misbruikt hebben, de vermakelijkheden en wellu ften die daar in waren: als hy gedaan had doen hy noch in den stant der On

noofelheit leefde, zijnde van de Genade fijns Gods afgeweken, en van foo vele schoone eigenschappen, die Godt hem medegedeelt had. Want indien

hy doenmaals de Liefde Gods niet heeft willen behouden, waar van hyfijn genegentheden afgetrokken heeft, om die op geringe Schepsels te stellen, en om de vermaken fijner vijf natuurlijke finnen te volgen, tot fijn eigen vol doeninge; Hoe veel te meer, feg ick, fou hy die gevolgt hebben, nadien

dat hy het Onderhoud met God, en foo veel Genadens en Goddelijke lichten verloren had, door fijn Zonde. Zijnde foo verblind en ellendig geworden, dat hy als een Afgodfou geviert hebben, alles wat fchoon en goet in het aards Paradijs was. En boven dien fou hy eeuwiglijk hebben blijven leven, in alle d'ellenden van lichaam en geeft, die de zonde met fig heeft gebracht, en

die wy nu tot ons verderf gevoelen. Soo dat den menfch geen oorfaak heeft, te wenfchen lang te mogen leven op defe aarde der Ballingschap, door welkers ellenden hy fich overvallen vind. My aangaande, ik heb geen andere vertroo fting in dele wereld, dan de hope van eenmaal daar uit verlost te worden. En

indien Adam niet was uit het aards Paradijs gejaagt, buiten twijfel fouhy daar gegeten hebben van den Boom des Levens, waar door hy eeuwig fou Nadien dat de natuur geen wreeder Vyand dan de Doot heeft.

: hebben.

Den natuurlijken menfch tracht altoos de felvet'ontgaan, offyn tijt te verlen n. Hierom toen Adam afgeweken was van de Genade Gods, hy fou ge tracht hebben te proeven van dien Boom des Levens, om fijnen Vyand de doot te mogen ontgaan. En alfoo fouhy alle de menschen die uit hem moe ften voort komen, voor altoos ellendig gemaakt hebben.

332. Soo dat God hun een groote Gunst bewefen heeft met Adam uit het aards Paradijs te jagen, teneinde dat fy geen eeuwige, maar een tijdelijke Boe te behoefden te doen, die maar een weynig tijt duurt, gelijk ons tegenwoor

dig leven doet, dat van weinig jaren is. En ons in het Welgelukfalig Leven overvoert, indien wy getrouwelijk onfe Boete volbrengen. Sonder welke

Boete het onfe verdorvene natuur onmogelijk fouzyn om de Genade Gods wederom te vinden ;

en buyten de welke Genade niemand Zalig worden

kan. Want indien wy de fchoone en goede dingen misbruykt hebben, doen wy noch in den stant der Göenabe waren; hoe veel te meer fouden wy die

misbruiken, daar wy nu buiten die Genade zyn, vervult met boosheit en on wetentheit, gelijk wy nu tegenwoordig zyn. Men moet fig daar in niet vleyen, dewijl wy door :: , dat een mensch die in tijdelijke voorspoeden 1S »


Het Getuigenis der WAARHEYT. is, fig verheft en laat voorstaan aller eere en vermakelijkheden waardig te zyn. " Ach! wat fouhy dan niet doen, indien hy die goederen des aards Pa 1 92

radijs genoot! Waar by alle de goederen en vermaken van dit leven niet an ders dan vuiligheden zijn. Al hoewel de huidendaagse menschen, de felve meenigmaal meer achten dan God. De welke noch veel meer fou vergeten geweest zijn, indien hy ons in het aards Paradijs gelaten had, na de Zonde ; en wyfouden ook buiten twijfel fijneVoordeelen en Mildadigheden feer qualijk gebruykt hebben. En God heeft ons een veel grooter liefde bewefen met ons uit dat Paradijs te jagen, dan dat hy ons na de Zonde daar in gelaten had. Nadien datter nooyt hope van Zaligheit voor ons fou geweest zijn in de genieting van foo vele vermakelijkheden, die Adam voor fyn zonde ge

noot, dewijl men weinig hope fiet der Zaligheit voor de gene die alleenlijk ee nige grove vermaken van dit leven genieten; en dat Jesus Christus fegt,(p) (?) Matt. Dat het voor een Rijkefoofwaarlijk Zaligte worden is, als een Kameel door een naalden 19, V. 24 • oog kanpafferen. H#oe groot en onuitfp?elttlijk bat be @Boetfjeit g5obgig/ toanneer fjn aan De finaïfie menftijen fijne beboben geeft tot betrachting ban jaar flèelbaart. d:n bat bet een HItugenig; ten ongerijmtijent; een

:: On Dank=

baartjtit/ en een groote Bobg-lastering/ manneer men bic G5tboben boog onmogelijk / of U00: Onbgatijelijkt Iaften fjoub,

333. Maar de menschen van defen tijt zijn foo grof en onwetende, dat fy de Gunften Gods, voor Straffen nemen; en fijne hulp en bystand, voor fwa 1e en ondrachelijke lasten. Gelijk de Calvinisten feggen, Dat be @cbobcn « 5obg onmogelijk banbemcnfcbcn t'onberijouben3ijn/boog oogfaalt barct floaäfjcben. Waar in defe Schriftuurplaats volbracht word, de welke fegt: Uwe Leyders zijn Verleyders: dewijl fy nu de leugens voor waarheden onderwij fen, en dat fy de menfchen vervoeren onder schijn van Godvruchtigheit. Want te feggen, bat 5et onmogelijk igbc G5cöoben 45obg te betuaren; dat is een leugen. En te feggen, batbemenfcijcnal te fujalt 3ijn omu fulr te boen; dat is een geveinfde ootmoedigheyt. Nadien de Geboden niet anders zijn,

dan hulp-middelen voor onse quaden; en dat hoe krancker en fwakker dat wy zijn, hoe naaukeuriger dat wy die geboden onderhouden moeten. De wijk

dat fonder de felve t'onderhouden, wy geen hulpmiddelen voor onfe quaden vinden konden. Niet meer als een Sieken niet gefont kan worden, wanneer hy de Medicijne die voor fijn quaalnootfakelijk is, niet inneemt. Een menfch in Zee gevallen zynde, kan daer niet in geholpen worden, indien hy het tou

of de stok niet aangrijpt die men hem toereykt. En hy fou oorsaak van fijn verdrinking weten, als hy feyde: 2jft Han bat tou of bic ftoft niet aanvat: ten / oln Dat ift in't buater geballen ûen.

Want fijn redenen fouden wel

belachelijk zyn; dewijl men hem dat tou of die stokaanbied, alleenlijk om dat


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 19; dat men hem in't water leggen fiet.

Het gene men hem niet aanbieden fou

als hy daar uit was. Even alfoo feggen de menschen, de welke in de Zee der zonden gevallen zijn, wanneer Iy daar niet willen uitgetrocken worden, met den stok der Geboden Gods, hebbende liever te verdrinken , dan de middelen te aanveerden om daar uyt te geraken.

334. Is het niet een beweenelijke faak, dat men Christenen foodanig fpre ken hoort ! En noch bedekken fy defe doling, met een Mantel van oot moedigheit, door het bekennen harer fwakheden. Maar indien die ootmoe digheit waarachtig was, fy fouden in den gront harer zielen bekennen, en

voor de menfchen belijden, (r) dat fy niet konnen Zalig worden, fonder (r) Matt.

werkdadig alle de Geboden Gods te onderhouden, ja alle d'Evangelische :” Raatgevingen naar te komen, uyt oorfaak harer Swakheit. Nadien de felve

niet anders dan (f) voor de fwakke en onvolmaakte gegeven zyn; dewijl (DLue4. de Volmaakte (t) geenige wetten noodig hebben, om dat fy haar felfs een 18.19. wet zyn. Niet meer dan Adam voor fijn Zonde eenige wetten van nooden (*)Gal. 5

had. En de wetten zyn door die felve zonden voortgebracht. Want God :*" heeft alle onfe onderhoudingen niet noodig, hy begeert maar (u) onfe ge- & Matt. negentheden. En indien wy die geheel voor hem konden bewaren, fonder die 22 v. 37. aan iets anders dan aan Hem op te dragen, nooyt fouhy ons eenige Geboden gegeven hebben. Maar fiende dat onfe Swakheyt foo groot was, dat onfe genegentheden fig begaven tot de liefde onfes felfs , of tot eenige andere Schepfels, foo heeft hy deernis gehad met ons te fien verlooren gaan, en hy heeft tot allen tijden Geboden verfchaft, naar mate der Zonden die de men fchen in verscheide tijden begingen. Op dat fy daarin niet volherden fou

den, fonder fulx te kennen. Het gene een straal van Gods groote Barmher tigheit is. Die d'ondankbare menschen, onbgaaglijlte laften noemen.

En

ik noem met waarheit, hareOndankbaarheden, geheel onverdraaglijk: en ik feg daartoe een gants Goddelijke Goedtheit van nooden is, om die foolangen tijt te gedoogen. 335. Want wat voor grooter Ondanckbaarheit foumen konnen ontmoeten

dan die de menschen aan God bewijfen voor fijne Weldaden, en voor de forg en liefde die hy haar toedraagt wanneer men hun hoort feggen, Dat bet fjaar onmogelijft ig bc &B cÜoben Göobg te onbcrijouben cn bat bc felbe. een onbeaaglijke 1!aft 3ijn; vooraleer fy wel overwogen hebben , waarom

dat God die Geboden aan de menschen gegeven heeft. Want indien fy wel doorgrond hadden, om wat reden dat God defe geboden gegeven heeft, men

fou bevinden dat (x)fulx alleenlijk geschied is, op dat fy hare Zonden mog- (*)Pf:19. ten kennen, en haar onthouden van die te begaan. Die oorsaak isfeer voor- "?" deelig voor den menfch. Want indien hy fijn zonde niet kend, foo kan hy die niet verbeteren; dewijl dat een onbekent quaat, onverhelpelijk is, en altoos meer aangroeyt, Gelijk den ongevoelijk van quaat tot er

m: B

ger


194.

Het Getuigenis der WA A RH E Y T.

ger fou voortgegaan zijn, indien hem God geen Geboden gegeven had na (y)Ephe. fijn 4-V- 18.

zonde, dewelke (y) altoos de ziel verblint, en de felve voor hare onhey

len ongevoelijk maakt, wanneer zy niet door eenig fienlijk of gevoelijk mid del verlicht word. Gelijk als zijn de Wetten en verboden die God aan de

menfchen gegeven heeft. Want naar mate dat hy hun in verscheide Zonden heeft fien vervallen, daarnaar heeft hy hun verscheide wetten gegeven. Gelijk alle wel geregeleerde Richters, wetten en verboden geven naar mate dat hare onderdanen in misslagen en ongeregeltheden vervallen ; ten einde om fulx te

herstellen, en hare regering in goede Order en zedigheit staande te houden. En alseen Magistraat der Stadt fiet, dat hare Inwoonders de nacht doorbren

gen in de Herbergen daar fy fig dronke drinken, malkander flaan of dooden, foo fal defe Magistraat, indien fy hare Inwoonders bemind, een verbod aan alle Herbergiers doen , dat fy geen bier of wijn des avonds na negen uren

mogen tappen. Waar over de Inwoonders, de Magistraat behoorden te be minnen en te danken. En fyfouden grootelijks ondanckbaar zyn, wanneer fy tegen hare Overheden murmureerden over de forg die fy voor het gemee ne belt dragen: nadien dat foodanige bevelen niet anders gedaan zijn, dan om veel grooter onheylen voor te komen. Hoe veel t'ondankbarer is dan den

mensch tegen God, als hy over fijne Geboden murmureert, de felve onver draaglijk noemende, wanneer God die alleenlijk gegeven heeft tot haar Welvaart, en om de Liefde die hy hun toedraagt, komende door de felve hare fwakheden en onwetendheden te hulp? Want Paulus felfs fegt, (zยบ) (z.)Rom. Dat indien de Wet hem niet geleert had, dat de begeerlijkheyt Zonde is, hy fulx niet fou 7. " 7 geweten hebben. Soo feer is den geeft des menschen onwetende geworden door de Zonde, dat hy fijn eigen quaden niet kend. En hy die ontuctenUe fon

digt gaat ontuctenbe ter Hellen. Daarom behoort hy de wet (a)goet en heylig (a)Rom. te noemen, dewijl fy dient tot middelen om onfe zielen te genelen, en ons

onfe Zonden te doen kennen. Men moet wel feggen, dat de menfchen nu tot den alderhoogsten trap van boosheyt, geklommen zijn, als fy feggen , bat be @cbobcn 65obg/ een onb:aaglijlacn laft 3ijn/ en bat bctbaar ont mogelijk igbie te onberijouben. Gelijk als of fy God van Wreedheit wil den beschuldigen, dat hy hun onmogelijke dingen afeyfchte, en als of hy onfe Dienst van nooden had, of d'onderhoudinge van fijn Geboden voor hem behoefde, om daar door eere te genieten. Daar hy ondertuffchen geen men fchen noodig heeft, noch ook gants niet van hare onderhoudingen. De wijl hy de hoogste Opperheeris, onafhankelijk van alles, (b) en dat hy gee (*) Act 1 7. v. 15. nige dienst of gehoorfaamheit der menschen behoeft. Maar fy hebben ten hoogsten noodig, fijne Raatgevingen en Geboden, om Zalig te worden. En uit oorsaak dat God haar tot de zaligheit helpen wil, door :: bevelen,

7. W. 12 โ ข

foo nemen fy die als ondrachelijke lasten.

336. Ik heb die ondankbaarheit nooit foo begrepen, als federt dat ik : C


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 195 heb willen begeven tot het gemeene best te bevoerderen. Ik heb foo veel on dankbaarheden bevonden in de menschen aan dewelke ik goed deed, dat fy my menigmaal veracht hebben om de Weldaden die fy van my genoten. Want

ik heb veel menschen uit d'ellende en armoede getrokken; en door mijne for

gen en arbeid, heb ik hun bequaam gemaakt om eerlijk te konnen leven, en hare Zaligheit uit te werken, indien fy daartoe begeerig geweest waren. Maar die ondankbare Schepfels dachten fontijds dat ik haar verplicht was, om oor

faak dat fy my fommige kleine diensten beweten, gedurende den tijd dat ik hun voedde, onderhield en onderwees. Sy beelden fig in, dat fy alle mijne Weldaden verdienden, en dat ik hare onvolmaakte diensten niet waardig was. Ik heb noch andere menschen gevonden, die veel ondankbaarder waren als die eerste, aan welke ik goede en heylfamenraad gegeven had: dewelke mur

mureerden tegens my, over de minste ongenoegte die fy vonden, met fooda

nige dingen in 't werk te stellen, als ik hun geraden had. Gelijk alsof ik eenig voordeel genoot, met haar goeden raat te geven, foekende naar al mijn

vermogen hun Welvaart te beforgen. En sommige andere hebben my verwe ten, wanneer fy in het navolgen van mijne raadgevingen niet vonden alle de

gemakken en voordeelen die fy hun felfs ingebeeld hadden. Gelijk als of ik verplicht waar geweest, haar boven mijnen raad noch alle de andere noodzake lijke dingen te geven, die fy tot haar geluk wenfchten; hoewel dat ik hun ner gens in verplicht was, gevende haar mijnen raad door enkele Christelijke lief dadigheit, fonder iets anders te beoogen, als haar heyl, en eeuwig, en tij delijk Welvaren. Het gene my menigmaal gedacht heeft, een groote On dankbaarheit tegensmy begaan te wefen. ©e Geboden GodsN: een Berisping boog b'?lfbinaïenbe; een Hulp boog be

&maliften; 5et Middel ter &aligüeit, ten Bescherming boo: be ittan en een Genees-middelboog begetoonbene 3ielen. &#n «Bob befclue gebenbe/

geeft altoog met tenen ook bekracht om uit te tonnen onberijouben7 aan De gene. Die fiti) baat ban millen bedienen. ©ben btsgelijkg is jet ooit met 5'«Ebangelische tiaangebingen. Boo! melfierg ontlasting / te gelooben/ bat2gefug «Iijgiftug allegfoubolbaan [jebben/ig een fiafernp.

337. Maar ik fie nu dat byna alle de menschen noch veel grooter ondank baarheden tegens God begaan, wanneer fy haar inbeelden, dat God onfe goe de werken noodig heeft, of d'onderhouding fijner geboden. Dewijl er niets anders is, dan onfe armoede en krankheden, die : defe dingen noodig heb

ben: en dat hy, die fich het fwackstekend te wefen, fich behoort te bevlijti gen, om het aldernaauwkeurigste de Geboden Gods t'onderhouden, en al het goede te doen dat hy kan, om oorsaak fijner Swakheit, en dat hy foo wijd van God af is. Ten einde hy daar toe naderen mogt, door het middel van d'on de Barmhertigheit Gods

derhouding fijner Geboden en goede werken,

:

Bb 2

OV er


w

x 96

Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

over ons trekken, wanneer die uit een verbriefelt en ootmoedig hert voortko- men. Het gene ik ook felfs ervaren heb, want na dat ik my in mijn jonkheit

van het Onderhoud met God verstrooyt had, om my met de Schepfelen t'on derhouden, foo heb ik het Onderhoud met God weder verkregen, door het Middel van een vlijtige onderhouding fijner Geboden, door vermagering van mijn lichaam, en door tranen van Boete.

Soo dat ik geloof, dat, indien ik

my niet bedient had met foodanige middelen, ik nooit het Onderhoud met Godfou hebben konnen weder vinden; maar ik fou my altoos wijder daar van vervreemt hebben. Want mijn natuur begon vermaak te fcheppen in de ge- .

makken en vermakelijkheden defer werelt, wenfchende mijne vryheit te mo gen hebben, om mijn eigen-wil te konnen volgen. Dewelke my tot de Ver doemenisfou gevoert hebben, indien ik haar geen wetten, regels, verboden, en geboden gegeven had. Dewijl dat de natuur verdorven zijnde, als een Paart fondertoom is, het geen loopt om fig van boven neder te storten. 338. Waar door men ontdecken kan, waarom dat God geboden aan de men

fchen gegeven heeft, na fijne Zonden. Want voor defelve had hy geen wet ten van nooden; om dat hy die fwakheit niet had, of de noodzakelijkheit om gereguleert en bedwongen te worden door eenige dingen. Sijnen wil doen maals aan God onderworpen zijnde, foo had hy geen andere Wet van nooden, en hy volbracht allerleyfoorten van goede werken en de Geboden, in het naar komen van die H. Wil.

Maar na de Zonde, foo heeft den menfch de ketenen

der Geboden noodig gehad, om hem te houden aan fijn fchuldige plicht: En een wet om fijne ongeregeltheden wel te reguleeren, die de Zonde in de men fchelijke natuur gebracht had. Maar de menfchen boven mate ondankbaar zijnde, in plaats van t'erkennen de groote goetheit die God haar bewees, met

hun fijne Geboden te geven, als genees-middelen en beschermingen tegen hare euaden; die nemen defe geboden als ondraaglijke lasten. En als of God een fwaar-beladen Poft of Reifiger was, die mede-hulpers noodig had, om hem fijn laft te helpen dragen. Het welk een onverdraaglijke verachting tegens God is, en een onerkentenis van alle fijne Weldaden. Want na dat hy forg gedragen heeft, om de menfchen ten allen tijden te vermanen, wegens hare fouten en verslappingen, door leeringen en heylfame beveelen, foofeggen fy, bat 95ob jun onb2aaglijltelaften opgelepb bccft / unaar toe fp onbequaam 5ijn/ om biete b2agen. En alfoo lafteren fy daar door God voor fijne Wel daden aan hun bewefen: gelijk als of hy een wreeden Tyran was, die de men

fchen foodanige dingen af-eyfcht, die hun onmogelijk zijn. Sonder t'ont dekken, dat het d'aldergrootste Gunst is, die God haar doen kon na de Zonde; te weten, dat hy haar Geboden gaf, als Ladders waar langs fy tot hem opklim

men konden, nadat fy van hem afgeweken waren. 39. Dunkt u niet, mijn Kind, dat die Gereformeerde groot ongelijk heb ben, met foodanig de Weldaden Gods te verachten, die voor de menschen -

doende


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

197

doende schijnen, alsof het straffen of kastijdingen Gods waren, teneinde om in hare herten een verborgen haat te baren tegen de Geboden Gods, die foo

goeten heylfaam zijn. Sonder hun ooyt te doen fien, waarom dat God de geboden gegeven heeft, noch waartoe defelve dienen. Sy doen de menschen door omwegen gelooven, dat defelve nergens toe dienen konnen, wanneer fy feggen, bat men bic niet onberijouben ltan. . Het welk vast gestelt zijnde, foois het waar, dat die nooyt ergens toe dienen konnen. Daar ondertuffchen

de geboden alleen (c) tot middelonfer Zaligheit dienen; dewijl Jefus Christus (e) Pfil. dat felfs fegt, tegen den Jongeling van het Evangelie, toen hy vroeg, 19 v.93

(d)Wat hy doen moeft, om Zalig te worden? Jesus Christusleyde tot hem: Önderhoud::: de Geboden. Getuigt hy daar door niet, dat de zaligheit der menschen al-É: ,. leenlijk hangt, (e) aan d'onderhouding der Geboden? Nadien hy hun niet v. 13.

anders aanwijst om zalig te worden, dan donderhouding der geboden (e): Gods. Matt. 9. V. I 7 •

-

-

340. Moet men dan ook niet besluyten, dat defelvefeer nut en noodzakelijk ? : voor de menschen zijn,al is't dat die Onwetende daar uitbreidingen over maken, of defelve valfchelijk aan het Volk willen doen verstaan, om hun te bedriegen en ongevoelijk ter Verdoemenis te voeren ? Want het kan nooyt warachtig zijn, dat God aan de menschen geboden fou gegeven hebben, fonder hun

ook ter felver tijt, (f) de genade en kracht te verleenen om die naar te ko- (f) Pett men, indien fy fig daar van willen bedienen, en fijn Genade wel besteden. : : Sy fouden als dan niet alleen de geboden Godskonnen waarnemen, maar fou- 19. 4 den ook lichtelijk d'Evangelische Raatgevingen naarkomen. Dewelke van Eccl. 15.

Jesus Christus ook tot geen ander einde gegeven zijn, dan om onderhouden " *** te worden door alle de Christenen, dewelke Difcipelen van Jefus Christus willen worden. Want alle die raadgevingen, alfoo wel als de Geboden, zijn niet anders dan Hulpmiddelen voor onfe quaden, en plaasters om onfe wonden te genefen. Invoegen dat die gene die feggen, d'alderfwakste te wefen, meer van nooden hebben hun van die middelen te bedienen, dan de gene die

:

veel sterker en gefonder zijn. Het genefeer licht te begrijpen is, felfs door het natuurlijk oordeel. En indien defe Leyders, de geesten der menfchen niet betoovert hadden, het fou onmogelijk zijn, haar foodanige redenen te kon

nen indrukken, dat fy fig fouden inbeelden, dat Jefus Christus alles voor hun voldaan had, fonder dat fy fouden noodig hebben die felve Evangelische ,

Raatgevingen in 't werk te stellen.

Het welk d'aldergrofste Onwetendheit is,

die men ooyt in de wereld vand; dewijl Jefus Christus ons die raadgevingen is komen brengen, als de Hulpmiddelen voor onfe quaden, die wy door de Zonde aange-erft hebben.

341. En ik fou wel willen vragen aan die flaphertige, dewelke niets willen lijden om tot de Zaligheit te geraken: of een fieke of kranke wel foukonnen

genefen , wanneer den Doctor alleen, de medecijn voor den krancken in Bb 3. nam ?

-

-

-


Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

1 98

nam? Of dat de wonden eener gequetsten, wel fouden konnen heelen, wan

neer de Genees-meester, de plaasters tot genefing, opfjn eigen vleelchleyde, en niet op de wonden der gene die gequetft is? Ik geloof dat al de wereld fpot

ten fou, met het geloof van foodanigen perfoon, die fich inbeelde, fijn ge fondheit te fullen verkrijgen, wanneer den Docter felfsfijnen Drank in-nam, die voor de krankheit van den fieke bequaam gemaakt was. Of wel, dat fijne wonden genefenfouden, als den Genees-meester de pap of plaasters op fijn ei gen vleefch leyde. Men fou buiten twijfel met reden konnen feggen, dat een foodanig persoon in raferny was, of een verwerden geeft had. Uit oorfaak

dat fijne inbeelding op geenige reden gegrond was, en gants geen fchijn van waarheit had; maar hy fou genoeg betoonen, dat hy een gants verdraayden

geeft had, en fijn goede finnen verlooren. Het gene ik zekerlijk zeggen kan, van alle de gene dewelke feggen, bat 2jefug tijdiffug alieg boog gun bol Daan jeeft/ en batfpte 3maft 3ijn/ om b & bangeliftje fiaatgebingen te honnen naarkomen. Nadien dat de foodanige in veel grooter raferny zijn, dan een fiecke in het alderhevigste van een brandende pest-koorts is, op wel kers einde men niet anders dan de dood verwacht.

Even alfoo moeten al die

ene d'eeuwige dood verwachten, welke infoodanige raferny sterven, van dat Christus alles voor hun voldaan fou hebben, en dat fy niet verplicht zijn d'Evangelische Raadgevingen naar te komen, geloovende het genoeg te we

::

fen, dat Jesus Christus felfs die naargekomen heeft voor haar. Het is wel waar, dat Jesus Christus den warachtigen Genees-meester onfer zielen is, en dat hy allerhande foort van Genees-middelen bereyd heeft, naar de veelerley krankheden die de Zonden ons veroorsaakt hebben; en de plaastersbereyd voor de verscheide wonden en quetsuren onfer zielen. Maar het kan niet waar zijn, dat die krankheden en wonden genefen fullen, wanneer den Genees-meester

felfs die genees-middelen in-neemt, of defelve op fich felfs toepast. En dat wy niet willen onderstaan, die felfs te gebruiken, of onfe fweeren en wonden

te laten openen en reynigen. Want nimmer fullen wy konnen genefen, fon derde genees-middelen aan onfe eigen qualen toe te paffen. -

opber-een-koming ban alle be ilPelbaben «Bobg. Adam ig hoo! @Benabeuit jetjpatabijg gejaagt. @eièerbonusnbijtit Der Stijepfelen bon; De Zoubt. ©z & Berttijtigíjtituan bat bemzmftijen onuctmijûtlijft moeten lijden.

342. Maar alle die onwetendheden ontstaan, uit dat de menschen de re

denen niet doorgrond hebben, waarom dat Jesus Christus ons d'Evangelische Wet heeft komen onderwijfen, noch waar toe die dienen moet, of wat voor nuttigheit dat d'onderhouding van defe Evangelische Wet aan onfe zielen toebrengt. Dewelke niets anders is, als een bevestiging of een veel klaar der verklaring der Geboden Gods. Want alle de Wetten en Geboden, die

God aan de menschen gegeven heeft, zedert het eerste dat hy aan Adam -

-

in 't


Vleefchelijke men/chen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

199

in 't Aards Paradijs gaf, hem verbiedende te eten van de vrucht des Booms

der Wetenfchap, tot op het laatste van d'Evangelische Wet, zyn alle van eenerley aart, en aan de menschen om die felfde oorsaak gegeven, en fy hebben alle de f-lffte Nuttigheyt in. Soo dat men feggen mag , dat alle de verscheidene Geboden die God aan den menfch gegeven heeft, alle in't gemeen en een yder in't byfonder niet anders zijn, dan een felfde raak

die op verscheide wijfe toegepast is. Want het eerste Gebod, door Moses ge- , geven, van Godte beminnen met ons geheel hert, (g) begrijpt in kracht, alle d'an- (?) Matt. dere geboden. Want als God aan Adam verbood, van dien Boom te eten; **"37 dat was om hem het middel weg te nemen, van fijne genegentheden te stel

len op wetenschappen en nieusgierigheden om het goede en het quade te we ten. Welke genegentheit fijn hert van God aftrok, of de Liefde verminderde

die hy hem geheelijk en volkomentlijk, fondereenige vermenging of verdee ling schuldig was. Want anders fou God, Adam niet verboden hebben, te eten van de vrucht diens Booms; nadien hy wel wilde dat Adam wijs mogt zyn. Maar als hy hem datelijk na fijn Schepping fijne genegentheden fag stellen op andere dingen dan op hem, foo vermerkte God wel, dat hy die noch meerder fou gehecht hebben aan Wetenschappen, of aan de schoonheit van het aards Paradijs. Daarom deed hy hem daar uit jagen. Niet om dat God dit Pa radijs voor hem van nooden had, nadien hy 't alleenlijk voor den menfch

had geschapen. ,,Maar hy wilde beletten, dat Adam geen gedeelte fijner ge negentheden stelde op de fchoone Schepselen van dat Paradijs, en door fuik middel de Liefde verminderen die hy Godfchuldig was, om dit tegenwoordig leven te gaan beminnen. Daarom ontnam hy Adam alle de middelen die hem van defe eenige liefde konden aftrekken, hem drijvende uit het Paradijs, en

gafhem dit Gebod, van fijn voedfel te winnen in 't fiveetfijns aanfchijnt. , Vree fende dat de rust en welluften, fijn genegentheden noch verder fouden ge wonnen hebben tot nadeel van defe eenige Liefde die hy fijnen Godt fchul dig was.

:

Maar d'ondankbare en onkenbare menschen, duiden door hare on

wetendheden, de Werken Gods ten quaden einde, en oordeelen dat hy quaat

is, wanneer hy goctis, en dat hy haar straft, als hy forg draagt om hun te behoeden. Want het meesten deel der Geleerden van defen tijt, houden het daar voor, dat God Adam grootelijx gestraft heeft, als hy hem na fijnfon de, uyt het Paradijs deed jagen. Al hoe wel dat in der daat, het grootste Geluk is dat Adam na fijn Zonde kon overkomen, en ook alle menschen in

hem. Want indien hy in dat Paradijs gebleven was, in dien ellendigen ftant waar in de zonde hem gebracht had, foo fou hy altoos ellendig geble ven hebben, geduerig etende van de vrucht der Boom des Levens. Hy had dan niet konnen sterven. En den tijt fijner Boete fou daar door altoos ver

langt zijn geweest. Daar ter contrary, toen hy uit dat Paradijs gedreven WaS


2 OO

Het Getuigenis der WAAR HEY T.

was, hy van dat langdurig Lijden bevrijd wierd, om buiten het felve, eeu

feer korte boete te doen, foo lang als dit ellendig leven duurt, dat in wei mig jaren voorby gaat. Het gene de menschen niet konnen begrijpen, ter oorlaak dat fy niet in den geeft der waarheit zyn, en de faken geheel anders

infien, dan die voor God zyn. Sy zijn menigmaal foobeeltachtig aan d'aar de gekleeft, dat fy dit ellendig leven achten als een plaats van wellust, waar in fy wel altijt fouden willen blijven, uit oorfaak dat fy trachten hare wel

luften daar te nemen, in plaats van hare Boete te volbrengen, om welkers oorfaak fy op defe aarde der Ballingschap gefonden zijn. 345. Het welk fy ook niet verstaan, meenende dat God hun foodanig ge

fchapen heeft, als fy fig nu bevinden, en dat de vier Hooftstoffen, de bee ften en alle andere Schepfelen geschapen zijn geweest met foodanige eigen

fchappen, als waarmede men die nu bewegen fiet. Het gene geenfints waar achtig is; dewijl God nimmer eenig quaat kan doen; en dat wy nochtans quaat in alle dingen fien. Want dat het Vuerbrand en rook van fig geeft, dat is een quade faak. Dat de Wateren de menfchen, de beesten, en alle andere dingen verdrinken, dat isquaat. Dat de Locht fig ontroert en on ftuimig weder maakt, dat is quaat. Dat de Aarde, doornen en verdurvent heden voortbrengt, die quade dampen veroorfaken de welke feer fchadelijk, zijn, dat is ook feer quaat. Dat de Beesten malkander bijten en verfcheu ren, ja fomtijts de menschen, dat is ook een heele quaade faak. En bo venal, dat de menschen foo godloos en foo onbestandig zyn, foo onweten de van geeft, foo grof, stinkende en fwak van Lichaam, dat zijn waarlijk alle quade dingen, die God nooyt kan gemaakt hebben. Soo moeten dan noot wendig alle die quaden voortgekomen zijn uit eenige oorsaak buiten God. En defe oorfaak is, de verkeerde wil des menfche, de welke alle die foorten

van quaden voortgebracht heeft, die wy fien en in ons lelven gevoelen, en ook in d'andere fchepfels. Daarom moet nootfakelijk die verdorvene wil des menschen, de fmerten der quaden lijden die fy gebaart heeft, fonder dat het

daarom waarachtig is, dat Jefus Christus alleen fou hebben konnen voldoen, voor alle de godloofen en goeden, gelijk de Calvinisten voorgeven, of wel

voor een gedeelte der menschen. Het welk niet anders dan een ophoudinge

des geefts is, om de menschen van hare eeuwige Zaligheit af te trekken. Hyetig onbetamelijk / bat men foube unillen Urgteren / bat:ïefug «tijgiftug

aïeg in onfe plaatgfoube uoïDaan jebben om ong t'ontlasten/ ten einde Dat mpfouben zalig mo:ben/ mits jtbbenue een fpttulerenbe tot-eige ming/zn een berfietbe inbeelding ban fijne 19etbienften. 346. Want wat voor fchijn van reden kan daar zijn 2. in, dat een G oddie

al goet is, fou lijden de pijnen die deGodloofen gewilliglijk voortgebracht heb -

ben


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

2o1

ben door haar eigen quaden, dewelke felfs fy noch willen begaan, en door fulk middel, meer en meer lijdens aan God veroorfaken. Sou men niet moeten feggen, dat foodanigen God, ongerechtigen wreed tegens fig felfs fou zijn, en dat hy fou medewerken met de Zonden der godloofen, met hun t'ontlasten van de pijnen die hare zonden verdient hebben, om hun alfoo vryheit te geven om die noch meerder te begaan, fonder eenige vreefe der straffe of castijdingen. Het welk door de Calvinisten geoefent word, en ook andere die gelooven wil len, dat Jesus Christus alles voor hun voldaan heeft. , Dewijl men haar op hun gemak fiet leven, rustende in hare fonden; feggende dat Jefus Christus alles voor hun voldaan heeft. Hoewel ik er verscheide gekent heb, die in vreefe waren, van niet te fullen Zalig worden, hebbende knaging in haar confcien tie, dat fy voor God niet fouden konnen bestaan, noch in Koninkrijk fou

:

den konnen geraken. Nochtans wierden fy van defe Predikanten vertroost,

dewelke haar feyden, batfp 3efierlijft fouten zalig boogbcnt mits bat fg

::

maar geloofben / bat 3: «tijgiftug alleg boo? jun bolbaan ijab , en maakten haar wijs, dat fulk geloof hun zekerlijk fou Zalig maken, alwaar 't dat fy alle de zonden der werelt begaan hadden, en dat fy noch steeds tot alle boosheit genegen waren. En felfs feyde men my, dat die leering een Artikel van de Catechismus der Calvinisten is, dat men fig maar alleenlijk de Verdien

ften van Jefus Christus moet toepaffen, om zalig te worden. 347. Het gene my meenigmaal het hert heeft doen sidderen,als ik fodanige ver voering der Zielen overwoeg. Want indien fulke leer warachtig was,fo hadGod gants geen geboden aan de menfchen behoeven te geven, noch ook had Jesus Öhristus onsfijnEvangelische Wet niet behoeven te komen onderwijsen.Nadien

dat alle defe dingen te vergeefs en overtolligfouden geweest zijn. Daar ondertuf fchen Jesus Christus feyt, (h) Dat men van eenydelwoordfal moeten rekenfchap doen. (b) Matt. Hoe fouhy'er dan foo grooten getal hebben konnen spreken, door foo veel ver- 11. v.36. fcheiden Önderwijsingen die hyden Christenen gegeven heeft ? Aan wien hy

zegt: (i) Zijt mijne Navolgers; (l) Verkoopt alles wat gy hebt, (m) Verzaakt u felven: (i)Joh: (n) Hy die niet alles verzaakt wat hy beft, kan mijn Difcipel niet ovefen: (0) en dat men : v. 26. de laaifte plaats moet verktefen; den (p) Engen Weg ingaan die ter Zaligheit leid; en dat ()Luc. feer weinige door defelve fullen inkomen, g; c. $# :: 348. : toe fouden alle die onderwijsingen goet zijn, mijn Kind, indien : : het genoeg was om Zalig te worden, dat men alleenlijk maar gelooft dat (?) Matt.

Jefus Christus alles voor ons voldaan heeft ? Men fou dan alle defe onderwij-7 v. 14 fingen van Jesus Christus niet behoeven in 't werk te stellen. Want fyfouden overtollig wefen; dewijl het genoeg waar om Zalig te worden, dat men fig felfs de Verdiensten van Jefus Christus toepasten. En hoe fou het dan konnen geschieden, dat die felfde Jesus Christus (dewelke fegt, dat men fal moeten re

kenfchap doen van een ydelwoort) felfsfoo veel onnutte en overtollige onderwij fingen aan de Christenen foukonnen gegeven hebben, die men niet behoefden Cç

in


2G2

Het Getuigenis der WA AR HEY r.

in 't werk te stellen? En indien het niet genoeg was, dat men fig de Verdien ften Jesu Christi toeschreef, waarom dan foo veel gepredikt, fooveel geschre ven en onderwefen, dewijl men niet anders behoeft te doen, dan fig de Ver diensten van Jesus Christus toe te paffen om Zalig te worden. Men moest dan het Evangelie en alle de H. Schriften uitfchrabben, dewijl defe nieuwe Docto

ren, een foo gemakkelijken weg ter Zaligheit uitgevonden hebben, dat men niets anders dan een slechte inbeelding in fijn geeft behoeft, of een overden kende gelovigheit, van dat men Zalig worden fal, door de Verdiensten van

Jesus Christus. . Men fou als dan wel mogen verbranden alle de boeken die den weg der Zaligheit onderwijfen; en ook ophouden te prediken, of de menschen (7) 1 Pet. te vermanen, te vatten, te waken en te bidden, gelijk den H. Petrus (4) vermaant. 5 V. 8. Want defe huidenfdaagfche Geleerden onderwijfen, dat er niet anders dan defe eenige faak van noden is, om Zalig te worden; dewelke is, te gelooven dat

Jesus Christus alles voor ons voldaan heeft. Sy fouden ook wel mogen uitve gen de tien Geboden, door Mofes gegeven, al is 't fake dat Godfelfs hem die op een steen beschreeven heeft tot een eeuwige gedachtenis. Want hy die za lig worden kan door een fpeculatie, heeft niet noodig alle die Geboden t'on -

derhouden.

349. Daarom onderwijfen ook die felfde Leeraars defestijts, batijet onmo gelijftig/ bic (5cbobent'onberijouben; ten einde om de menschen op haar

gemak in d'eeuwige Verdoemenis te vervoeren. Want wat is er zekerder, dan d'onderwijsing die Jefus Christus aan den Jongeling van 't Evangelie deed, de welke hem vroeg, Wat hy doen moeft, om Zalig te worden: waar op Jefus Chri ftus antwoorde: Bewaart de Geboden.

Maar denraat defer wilde Herders is ge

heel tegenstrijdig, als fyfeggen, dat men de Geboden Gods niet onderhouden kan. Het moet weten dat fy hun bedriegen, of dat Jesus Christus wreed fou zijn, met te feggen, dat men onmogelijke dingen fou moeten doen, om Za

lig te worden. 35o. Oordeelt, mijn Kind, welk van defe beyde raatgevingen de beste is: en of uwe Predikanten (dewelke feggen, het onmogelijk is, de Geboden Gods te bewaren) u konnen Zalig maken; foo fou het voor de verdorve natuur

veel gemakkelijker weten haren raat na te volgen, dan die van Jefus Christus. Maar houd voor feker, dat fy u niet fullen konnen Zaligmaken, noch niet tot het Eeuwig Leven geven, al waar 't zake dat gy hun mogt nagevolgt en gehoorfaamt hebben tot 'er dood toe. En fy fullen 't quaat genoeg hebben, om haar felfs Zalig te maken; nadien fy van den weg der Zaligheit wel wijd af zijn, wanneer fyfeggen, dat het onmogelijk is de Geboden Gods te bewaren.

Maar Jefus Christus is onfen Zaligmaker, die voor foo veel hy God is, ons za lig maken kan: en voor foo veel hy Mensch is, kan hy ons den warachtigen Weg der Zaligheit onderwijfen. Hierom zijn fijne Raatgevingen feer nut en

heylfaam. En die van uwe Predikers zijn gevaarlijk en fchadelijk voor d'eeu -

wige


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 2 °3 d'eeuwige zaligheit. Want indien de Geboden Godsonmogelijk t'onderhou den waren, men fou in d'Oude Wet foo veel vermaningen tot de menschen

niet vinden, om defelve t'onderhouden, nadien God beveelt, (r) dat fy die (r) Deut:

met hun fouden dragen overal waar ff gingen; dat ff die aan hare kinderen fouden on- 6 vs 6 &e, derwijfen, en aan de poften harer deuren fchrijven. En het gene het voornaamste

was, dat fy die Geboden fouden fluiten in d'Arke des Verbonds. En Mofes fegt van Gods wegen tegen het Volk Israels: (*) Bewaart alle de Geboden die ik ube- (*) Deut, veel. En hy doet de uytlegging, op wat wijfe men defelve bewaren moet, 2. v. g.

'feggende, (t) dat f; die fouden opfteenenfchrijven: Hyftelt haar voor, dat fy het (*) Deur Volk Gods zijn, en daarom fegt hy, (u) dat fj de Stemme Gods moeften gehoorfa- : 5: {: : men, en fijne Geboden en Bevelen onderhouden. ... 5 1. Nu, indien defe Geboden onmogelijk waren om van de menfchen on derhouden te worden, waartoe fou het hun dan dienen konnen, die in de mont te hebben, of voor hare voorhoofden te dragen, en aan hare kinderen t'on

derwijfen, dewijl men fegt, dat die Geboden alleenlijk een Historie zijn, om aan de nakomelingen verhaalt te worden. Het moet nochtans wefen, dat die Hi

ftorie eenige nuttigheit in fich heeft, of andersfou God veel dingen onnuttelijk gefegt en gedaan hebben. Waarover ik u vraag, mijn Kind, wat voor nut

tigheit u dunkt, dat den mensch fou konnen trekken, uit de Geboden Gods .

,,

teweten, fonder die in 't werk te stellen ? My aangaande, my dunkt dat fulk . . . weten, den menfch tot grooter veroordeeling dienen fou; dewijl het Evangelie :

ons fegt, (x) Dat hy die de ville des Vaders geweten heeft, en niet gedaan, met vele (x) Luc: flagen fal geflagen worden. ,,Want God is niet wreed, om aan de menschen te ::47.

doen onderwijsen foodanige dingen, die fy niet fouden konnen naarkomen;%) : nademaal dat defelve haar dan tot veel grooter veroordeeling fouden strekken, : : En (y) God wil niet den dooddes Zondaars, maar dat hy fig bekeere ende leve. Om 8 v. 21. oorfaak dat God den menfch door enkele Liefde geschapen heeft, ten einde (z) om fijne Welluften met hem te nemen. , Soo kan het dan niet warachtig wefen, dat hy hem Geboden fou gegeven hebben, die onmogelijk t'onderhouden zijn, of hem met ondraaglijke pakken belast; gelijk die onwetende Doctoren feggen. Dewelke felfs van de Wet Gods afgeweken zijnde, hebben woorden

opgefocht, om hare eigene afvalligheden te vleyen, met ook die van andere, Op dat fy met malkander mogen leven naar de gevoelens der verdorvene na

: en daar mede de Zaligheit te verhoopen, Chrifti.

door de Verdiensten Jefu

352. Het welk een groot bedrog is, dat fig aan de dood volkomentlijk fal ontdekken. Welgelukzalig fal hy zijn, die fulks ten deelen ontdekt in dit tegenwoordig leven; want fy fullen tijd hebben om hun te bekeeren, en van hare dolingen uit te gaan, om de Waarheit te omhelfen, die God is. De

welke de huidenfdaagfche menschen wel fouden willen uitdoven, op dat hare leugens niet mogten bekent worden. Want indien een aan yder bekent Cc 2de Waarheit l-


Het Getuigenis der WA A RHEY T.

4-o4

bekent was, geen vrome menfchen fouden meer aan de leugen willen geloo ven; en fy fouden verachten die uitgevondene redens der Predikanten, dewel ke feggen, batijct bemenftijen onmogelijft ig / be 95cboben (Bobg te be

loaten. En ook dat men zalig worden fou, fonder Jesus Christus na te gaan en te volgen. Het gene my noch federt weinig tijd verhaalt is van een persoon, die op dien felfden dag een openbare Predicatie in de Kerk gehoort had, alwaar den Prediker absolutelijk gepredikt had, bat men 3 cfug “thgiftug niet ton nabolgen 1 en bat men foobanige menftijen niet gelooben moet/ bemclfte feggen/ batfulfig gefcijicben Itan. Dat bemcnfchen tot bief?aarbolging alte 3umah 3ijn/ en bat mcn berujachten moet / 2 alig te fullen mo:ben boog beïDerbienften man gefug tíjniffug: batbp alleg moo! ong molbaan ijan. Het welk een grouwlame Leering is, die de Verdoemenis aan veel menfchen veroorfaakt.

353. En fy kan niet onderwefen noch gevolgt worden, dan door groote Onwetendheit.

Want indien Jefus Christus alles voor de menfchen voldaan

had; waarom dan heeft God door fijne Oude en Nieuwe Propheten, foo veel Zegeningen toegefeyt, aan de gene die het goede fouden doen; en foovele Vervloekingen of onheylen aan diegene die quaat doen fouden? Segt hy niet

(2)siet aan fijn Volk, door fijn Propheten: (a) Indien gy in mijne wegen wan

::s. delt, en mijne Geboden bewaart, foo falik uw Godwefen, en gy fult ::c. mijn Volk zijn, en ik zal u zegenen, doende over u komen alle de

::::: Weldaden die inmijne Wet beschreven zijn. En integendeel, foogy in uw eigen wegen wandelt, en my niet gehoorfaam zijt, niet doende maar alle mijne Geboden en Bevelen, foo fult gy vervloekt wefen, en ik fal my over u opmaken met gramfchap en toornigheit , en ik fal over u doen komen alle de quaden, die ik aan d Overtreders mijner Wet gedreygt heb. Befiet, mijn Kind, bid ik u, hoe veel schromelijke Onheylen dat God door Mofesgedreygt heeft, aan de gene die fijne Geboden Want hyfegt uitdrukkelijk: (b) Vervloekt is hy, die niet be Sz.v. 26. waart alle de woorden defer Wet, op dat hy die volbrengt. En elders fegt hy: Indien e:“P gyniet doet naarOverweegt alle mijne Geboden, fultzegeningen gy vervloekt zijn in allebelooft uw ::heeft, , en in aan alle 2 t. uwe wegen. ook, hoefooveel dat God de gene die fijne Geboden bewaren. Hyfegt, Dat hy hun voorfpoedt fal geven in al haar wegen, en in al haar doen. Ja God belooft haar, voor fijn Volk aan te me

(*) Deut. fouden overtreden.

men; dat hy haar falmachtig maken, en tot Hooft over alle andere Volkeren ftellen; en

alle Geflachten der Aarde fullen fen, dat fj het Volk Gods zijn, en fullen haar vree

(s) Matt fen, dy't , En Jesus Christus felfs, fegt die niet precifelijk, (*) Dat die

ene die

3. v. 21. gedurende dit fterflijk leven, de Willfijns Vaders fullen volbracht hebben, in het Ko *ot23 minkrijk der Hemelen fullen ingaan. Maar degene die defenville Gods niet volbrengen, daar tegen falhy feggen ten dage des Oordeels: Ik enkeme u niet; gaat weg van my gy 2werkers


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

20,

werkers der ongerechtigheit. Hierom vergelijkt hy die gene, die fijne woorden hooren, en defelve in 't werk stellen, (d) by eenWijsman, die fijn Huys op een Rots- (d)ibid fteen bouwde. Haar feggende, (e) dat ff de dood nooyt fmaken fullen. Maar die V. 2: gene, die alleenlijk fijne woorden hooren, en fijnen wille weten, fonder die (*) joh in 't werk te stellen, die vergelijkt hy by een Dwaas menfch, die fijn huys op het zant 8. v. 5 I. bouwde. En op een ander plaats fegt Jesus Christus: (f) Hy die mijne Geboden (f)Joh. bewaart, fal van mijnen. Vader bemint worden: en ik fal hem lief hebben, en my aan *****

hem openbaren. Bovendien fegt hy noch: (g) Gyfuit mijn Vrienden zijn, lndien @Joh: gy doet alles wat ik u gebiede. En den Apostel : , (h) Dat hy die fijne Geboden be- :: 2vaart, blijft in hem; en hy in haar. En dat wy daar door weten, dat wy hem gekent 2. v. 3. hebben: te weten, als wyfijne Geboden bewaren. En dat hy die fegt: Ik kenne hem, tot 6. en fijne Geboden niet bewaart, die is een Leugenaar, en de waarheit is niet in hem. Maar

hy diefijn Woort bewaart, in die is waarlijk de Liefde Gods volmaakt geworden: en wy 2weten daar door, dat wy in hem zijn.

Hy die fegt, dat hy in hem

: moet alfoo

wandelen als hy gewandelt heeft. En noch voorder fegt dien Apostel; (i) Dit is de (i) 1 roh. Liefde Gods, dat wyfijne Geboden bewaren, en fijn Geboden zijn niet fivaar. 5• V. 3: 354. Waar door men fiet, dat God altoos d'onderhouding fijner Geboden van de menschen heeft begeert. En dat hy die gene gezegent heeft, die de felfde bewaarden; en ook gestraft, die defelve overtraden.

Het is waar, dat

God (l) nooyt iemand dwingt, noch tot het goede, noch tot het quade; om (l) Deut, dat hy alle menschen vrygeschapen heeft, en haar die vryheit in alle eeuwig- 36 v. 19. heit fallaten genieten. Maar hy geeft aan een iegelijk loon naar fijne werken; *: * 5:

dewijl er geschreven staat: (m) Dat volgens onfe goede werken, wy ge-oordeelt falen :" " 2worden, en naar onfé werken ook fullen veroordeelt worden. Maar daar staat niet, (m)Matt.

dat wy volgens onfefpeculatien of inbeeldingen fullen geoordeelt worden. Soo 12 v.57. dat indien wy ons inbeelden, te konnen Zalig worden door de Verdiensten van " :

-

Jesus Christus, fonder de Geboden Gods te bewaren, foo hebben wy niet an- """ ders dan een dood geloof. En wanneer fommige feggen, dat fyalte fwak zijn, om fijne Geboden naar te komen, of om Jesus Christus na te volgen, foofeggen fy alfoo veel, als offy feyden, niet te konnen Zalig worden. Aan gefien dat fonder die twee uitwerkingen, niemand Zalig worden fal, al is 't zake dat foo veel menschen door onwetendheit het tegendeel houden. Want

de Geboden Gods zijn alleen door de Zonde voortgekomen, en niet uit God, noch door iets anders. . Ten tweeden, zijn defe Geboden aan den menfch ge geven, alleenlijk om hem fijne Zonden te doen kennen, en op dat hy fig daar van onthouden fou. Ten derden, om hem te doen blijven in de Genade Gods, ten einde hy het eeuwig Gelukzalig Leven verkrijgen fou. Siet daar, de Nuttigheyt die den menfch toekomen fal, door het onderhouden der Geboden Gods.

355. Overweegt, mijn Kind, defe drie Puncten: te weten, waer uit de e Geboden Gods gesproten zijn; waarom fy aan den mensch gegeven zijn, “

:

C

3

CIM.


Het Getuigenis der WAAR HEY T.

2. R) 5

, en wat voor nuttigheit fy hem toebrengen.

En gy fult daar door konnen be

, grijpen, of het warachtig kan weten, dat de Geboden Gods onmogelijk t'on , derhouden fouden zijn; gelijk uwe Predicanten en andere Naam-Christenen

» feggen. Want dewijl de zonde, de geboden Gods gebaart heeft, foo was het ,,feer noodig, dat den menfch kende het gene dat fijn Zonde voortgebracht had, Gelijk als het goet en noodzakelijk is, dat een Vrouw fiet en kent de v:,

-

die fy naar de natuur in de wereld voortgebracht heeft, op dat fy fig daar naar mag fchikken. Daarom is het feer goet geweest, dat God aan den menfch

Geboden gegeven heeft na fijn Zonde, want voor defelve waren daar gants geen geboden of Wetten; en hy genoot alle dingen in volle vryheit. Maar na dat hy fulks misbruikt had, heeft God hem een groote Barmhertigheit bewefen, met hem geboden te geven, op dat hy door : middel, fijn Zonden mocht

kennen, en dat die kenniffe in hem een begeerte baren fou, om defelve te ver beteren. Want de zonde verblind foodanig den menfch, dat hy fijn zonde niet foukonnen kennen, indien de Geboden Gods hem die niet ontdekten. Dit

(a) Rom is het dat den Apostel feggen wil: (n) als hy al sprekende vraagt: of de Wet 7. v. 7. en quaat is? En hy antwoord: Gewiffelijkmeens nadien fy feergoet is; dewijl men daar door tot de kenniffe fijner Zonden komt: dewelke hyfonder dien, niet fou geweten 12 •

hebben.

356. En dewijl de Wet goet is; waarom wil men nu dan feggen dat fy quaat fou zijn om t'onderhouden? Sou het dan beter geweest zijn, dat God den menfch had laten verlooren gaan in fijn zonde; dan hem die te doen kennen door fijne Geboden? En is het niet een groote Ondankbaarheit in den mensch, dat hy foodanig de Geboden van foo een goeden God veracht, feggende, bat: bet onmogelijftig/ bie t'onberbouben; al hoewel defelve foo noodzakelijk' (*) Deut tot onfer Zaligheit zijn? Nademaal dat (o)fonder de Geboden, niemand kan ::” Joh. 12. zalig ;. g worden. Aangefien (p) dat er in het Koninkrijk ye der a Hemelen, niets befmette -

::" lijks ingaan zal. . En dat, nadat de menschen hare zielen met foo menigerley (?)Apoc zonden besmet hadden, dat fy die niet konden verbeteren, fonder defelve te

**: "*7 kennen; en fy alfoo alle fouden eeuwig verlooren gegaan hebben, indien de Geboden Gods, door Mofes gegeven, daar niet tufichen beyde gekomen wa ren. En God gaf, na mate dat de menschen in verscheide zonden vielen, ver fcheide wetten. Gelijk een goede Genees-meester aan een fieke verfcheide ge nees-middelen weet te geven, naar de verfcheidene krankheden die hy in fijn

Patient gewaar word. En indien defen Patient feyde, dat het hem onmoge lijk was, te verdragen dat die hulp-middelen hem toegepast wierden, foo fou hyoorfaak van fijn doot wefen; waar aan den Genees-meester gants geen fchult fou hebben, na dat hy van fijne kant allerley vlijd tot fijn genefing aange wend had.

357. En even alfoogaat het met den Genees-meester onfer zielen, die God onten Hemelfchen Vader is, wanneer hy fijne Geboden gegeven heeft, als hulp


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet. 207 hulp middelen voor onte quaden, tot genefing onfer zielen. Want hy had voor hem defe genees-middelen der Geboden niet van doen, dewijl hy geheel gefont is. Maar onfe zielen hadden die ten hoogsten noodig, als zijnde tot er dood gewonden gequetft. Maar in plaats van gewilliglijk defe Genees-mid delen aan te veerden, en den H E E R, die ons defelve geeft, te bedanken ;

foo zijn er vele die tegen hem lasteren, feggende, batijet jaar onmogelijft ig / bie 95ebobtn te bcularen/ of foodanige heylfarne genees-middelen in te nemen, sprekende van dit hulp-middel, als of het een quade faalt, of een

ondraaglijke Laft was. Het gene onfen Goddelijken Genees-meester moet dwingen, onfe zielen te laten omkomen; dewijl fy haar felfs niet willen hel pen, maar morren tegens de hulp-middelen die God hun bereid heeft, willen de alleenlijk geen vlijd aenwenden, om d'onthouding der zonden na te komen, dat God hun bevolen heeft tot hare genefing, en nergens anders toe. Want

wat heeft God d'onderhouding fijner Geboden noodig, daar hy Souvereyn of Opper-Heer is,en onafhankelijk van alle dingen. Dat de menfchen fijn Geboden

bewaren of die overtreden,(q)fulks neemt noch geeft hem niets. Daar is niemand (a) Iob dan de menschen, (r) die het voordeel of de schade daar van genieten. Hierom is 3% vaz. een iegelijk vry, om de Geboden Gods t'ondethouden of niet: doch hy moet (*) ibid loon (s) naar fijne werken verachten; dewijl dat God van fijne kant, voor den % Ron. menfch alles gedaan heeft dat hy kon, tot fijn Welvaart. En als de menschen : :

fijne Weldaden nemen voor harde Wetten, enfware lasten, foo zijn fy vry om fulks te doen, afwachtende de straffe naar hare misdaden.

-

358. Het welk wel begrepen zijnde, foo fou'er geen mensch van goet ver ftant meer wefen, die fou derven feggen, dat de Geboden Gods door de men

fchen niet konden onderhouden worden. Maar men fou die (t) lieven en in (u) (typt. fijn hert fchryven, defelve op fijn voorhooft teikenen, en ook planten in de her- , 19.v.97.

ten van alle de gene die wy beminnen. Gelijk als Mofes aan de Joden beval; ":" dewelke nochtans in die felfde Ondankbaarheit, als de Christenen van defen" **

tijd gevallen zijn. Want de Joden feggen ook gants opentlijk, Dat íjet 5uin onmogelijttig / be Göeboben G5obg te onberijoubcn/ die fy door Mofes ont fangen hebben. En defe inbeelding is in haren geeft ingedrukt, alfoo feer als in die der Christenen. Invoegen dat noch d'een noch d'ander de Wet Gods on derhouden, tot groot nadeel harer zielen. «Een Duibelfcíje boogfjeit jeeft onbettucftn / dat de Geboden Gods onmogelijk

zijn. De Smalfijtitiërenbalfcijuooguenbfcl/ en is een toare i3oogmoed, en berachting ber 25tuelen & Bobg/ bic foo nooöunenuig ter :aligjeit 3ijn, āDan ben 25oom beg?Lebeng/ en Goûg 25atmijertigijuit.

359. En de voornaamste oorfaak van dit onheyl is, dat die Rabijnen, en onfe Gods-geleerden, redenen opgefocht hebben om het Volk te doen geloo ven, dat het hun onmogelijk is, de hulp-middelen voor hare Quaden te

: -

©ils


208

Het Getuigenis der WAARHEY r.

ken. Het gene een foo grooten quaat is, dat ik niet geloof, dat de Duivel felfs grooter foukonnen begaan, indien hy al schoon de macht had, om in een menschelijk lichaam by de menschen te komen verkeeren. Want defe stelling, van bat bet jun onmogelijftig/ be @cboben 45obg te onberbouben/ geeft een valsche rust aan de best-meenende menschen. Dewelke fig nooyt fullen bevlijtigen om foodanige dingen te doen, die men haar heeft konnen doen in beelden, dat defelve onmogelijk zijn. En dus doende leven fy naar de ver (x) 1 Ioh. dorve natuur, (x in hoogmoet des levens, in welluft des vleefth, en in de begeerlijk 2.V. I 6. heit der ogen, fonder te denken dat fy in Zonden leven, wanneer fy maar uiter lijk geen dingen doen, die voor de menschen berispelijk zijn, volgende alleen lijk hare genegentheden, en beminnende hare eygene willens: fonder gewaar te worden, dat fy buiten de Genade Gods zijn, met hem niet te beminnen van gamtfcher herten: gelijk hy haar bevolen heeft te doen. Want al waar 't fchoon, dat de

tederheit van haar confcientie hun getuigde, dat fy God niet van gantfcher her ten beminnen, hebbende haar felven lief, en alles wat hun aangaan mag, foo fouden fy nochtans die getuigenis harer confcientie verwerpen, feggende dat het haar onmogelijk is, God van gantfcher herten te konnen lief hebben, ge lijk hy hun bevolen heeft. En alfooleven fy in rust, en sterven ellendiglijk; om dat fy defevalfche voorgeving gelooft hebben, van bat jet ijun onmogc lijft fou3ijn/De G5eboben (5obgt'onberijouben.

360. Waar door klaarlijk blijkt, dat de Duivel de vrome menschen geen rooter quaat foukonnen aandoen, ofschoon hyfienlijk in 't vleefch was, dan : in het hert te planten defe valfche stelling, van dat het onmogelijk is, de Geboden Gods t'onderhouden. Want indien hy hun wilde leeren steelen, hoereeren, dooden, of andere fienlijke en grove quaden, fonder twijfel dat

geen godvreefende menschen hem fouden willen aanhooren, en noch minder -hem naarvolgen. Maar komende met dit godvruchtig voorgeven, van t'on

derwijfen, dat den menfch te fwakis, om de Geboden Gods t'onderhouden, foo leenend'aldervroomste menfchen het oor daar toe, en volgen fulks lichte lijk na, onder voorgeving der ootmoedigheit, van hare Swakheit t'erkennen. Al hoewel fulks in der daad niet anders dan een groote hovaardy is, en een ver

achting der Bevelen Gods, fig niet willende onderwerpen aan de hulp-midde len die hy ons foowijflijk geordonneert heeft, om de krankheden onfer zielen

te genefen. En indien de felve niet in krankheden vervallen waren, God fou haar die hulpmiddelen niet toebereyd hebben, noch eenig gebod bevolen heb ben. Want aan den beginne der Schepping is het foo niet geweest, als wanneer den menfch geheel vry was, fonder eenige wetten ; en hy mogt allerley foor

ten van welluften genieten, fonder te fondigen, als hy maar in de liefde fijns Gods bleef. Maar federt dat den menfch defe Goddelijke Liefde, in de liefde fijns felfs verandert heeft, foo kan hy niets met al meer genieten, fonder zon

de te begaan: en hy heeft regels en wetten van nooden, om alle fijne bedrijven wel


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 209 wel te bestieren. Buiten dat fouhy niet anders doen, dan van het eene quaat in 't ander vallen, fonder het gewaar te worden.

n

Invoegen dat fijn ziel veel

meer die geboden noodig heeft, dan fijn lichaam fpijfe van nooden heeft, om dat in 't leven te houden.

361. Waar door men fiet, het groot ongelijk dat die Geleerden hebben, met aan het Volk t'onderwijfen, dat het haar onmogelijk is, die Geboden te bewaren.

Sulks kan haar niet anders dienen dan tot vergif, om de zielen den

eeuwigen doot te doen sterven. Het is in dit geval dat Jesus Christus te recht van onfen tijd gefeyt heeft: (y) Uwe Leyders zijn Verleyders. Want wat voor (y)Jef 3. grooter verleyding fou men konnen bedenken, dan de zielen af te wenden van V. ir. het onderhouden der Geboden Gods: dewelke zijn, als de vruchten van den :: *4 Boom des Levens in 't Aards Paradijs, die, wanneer de menschen daar van "" eten, foo fouden fy naar het Lichaam eeuwig geleeft hebben. Even defelve

werking doen de Geboden Gods in onfe zielen aan die gene diefe onderhouden. (z) De foodanige fullen eeuwiglijk leven in het welgelukzalig Leven, fonder (z) Ezee. ooyt te sterven. Waar in tegendeel de gene, die niet in acht nemen het on- zo v. 11. derhoud defer geboden, zekerlijk (a) d'eeuwige dood fullen sterven; gelijk

::3 v.

als nu alle de lichamen der menschen sterven, federt dat fy niet meer eten van ,,pel. de vrucht defer Boom des Levens, die in het Aards Paradijs is: dewelke foo-i 19. v.

danige deugt in fig had, dat fy de lichamen der menfchen in 't leven behield. :55: En foohaaft als Boom fy hun een weinighebben, verflaauwt fy harekracht toer :: vlugt tot dien genomen en gevoelden, hadden daarfouden door nieuwe :: • 7.tOt verkregen. Die felfde deugt heeft God (b) aan fijne Geboden gegeven, ten (5) Pfal. einde om kracht en leven te geven aan onfefwakke en kranke zielen: dewelke : 19 v.93

door het onderhouden van die geboden, de gefontheit en het leven verkrijgen :"3" fouden. Daarom is't dat de gene die fig't alderfwakst bevinden, defe onderhou- "

ding veel meer van noden hebben, dan de gene die geen krankheit of fwakhe den hebben: nadien 'er gefchreven is, (c) Dat fy die gefomt zijn, geen medicijn- (c) Matt.

meefter noodig hebben, maar diegene die fieck zijn. Gaat henen en leert wat het is, ik 9 v. 12. ovil barmhertigheit, en geen offerhande. Maar defe huidenfdaagfche Geleerden

-

verstaan niets van de Schrifturen, en onderwijfen menigmaal de leugen voor de

waarheit, fonder dat het Volk fulks gewaar word. Aldus geschied het ook in dit punct, van t'onderwijfen, bat bcmcnfcijenaltc 3ujalt 3ijn/ om be 45e boben (95obg t'onberijouben. Het welk een leugen is; dewijl God die ge boden niet anders gemaakt heeft, dan alleenlijk voor de fwakken en kranken; en niet voor de Rechtveerdigen. Want indien fy niet fwak waren, fy fouden

die Geboden niet noodig gehad hebben, niet meer dan de gefonde geen mede cijn noodig hebben. ,,

-

362. En als de Schriftuurfegt: Gaat henen en leert wat het fy; ik wil Barmher tigheit, en geen offerhande: dat is aan de Geleerden van defen tijt dat fy spreekt, fendende haar na de fchool om te leeren wat het is, Dat God Barmhertigheit wil, Dd

-

erg


Het Getuigenis der WAAR HE Y T. (d) Act. en geen offerhande. God geeft daar (d) door te verstaan, dat hy geen goede wer 17. V. 25. 21 o

ken of offerhanden der menschen van nooden heeft, besittende alles in fig fel

ven, foo heeft hy niets van nooden van 't gene dat buiten hem is, gelijk als

zijn de goede werken en offerhanden der menschen, die van haar eigen wil af hankelijk zijn. Maar de menschen felfs hebben die werken en offerhanden noo

dig, naar mate dat fyfwak en wijd van God af zijn, als de Middelen om haar weder tot hem te brengen. ,,Maar God wil barmhertigheit; gelijk hy gedaan heeft met fijne Geboden aan de menschen te geven. Want federt dat hy Adam fijn Zonde vergeven heeft, foo hebben de menschen yder in hun byfonderte

gen God gefondigt op verscheide manieren, en hebben alfoo by gevolg fijn Ongenade behaalt, en de Verdoemenis verdient. Want alwaar 't zake dat Adam nooyt gefondigt had, foo fouden nochtans alle menschen in 't gemeen, enyder in fijn byfonder hebben konnen zondigen, gelijk als hy gedaan heeft; dewijl dat yder een van haar de felfde vryheit heeft, die Adam had, foolang den tijd der Proeve duurt, die God hun befchikt heeft. Maar God fiende, dat alle

menfchen in 't gemeen, enyder in 't byfondergefondigt hadden, en haar veel wijder van hem afgekeert hadden dan Adam, foo heeft hy fijn groote Barmher tigheit omtrent haar gebruikt, met hun Geboden te geven, waar door fy hare Zonden kennen konden, en ook de middelen bekomen, om hun daar in te verbeteren. Het welk feer nut en heylfaam voor den mensch was: daar men ondertuffchen nu defe groote Barmhertigheit Gods wil nemen voor een wreede

zaak, of een fware last die hy op de fchouderen der menschen fou gelegt heb ben, dewelke felfs hun ondraaglijk fou zijn. 363 Befiet, mijn Kind, bid ik u, hoe feer weinig dat die Geleerde de Schrif turen verstaan, en hoedanig fyden finder felve verdraayen, door hare uitleg

gingen en bedrieglijke inbeeldingen; en hoe weinig dat fy ware Herders zijn, om hare Schapen van den Helfchen Wolf te beschermen. In welkers bakhuys

fy defelve ongevoelijk overleveren, met hun t'onderwijfen, bat bet onmoge lijft ig/ be 65cboben G5obg t'onberijoubcn. Nadien dat fonder deffelfs on derhouding, niemand kan genefen worden van de dood-fiekte der Zonde, waar in alle menschen gewilliglijk gevallen zijn, hebbende door hare Zonden, alle de Geboden voortgebragt. Dewelke indien God haar die niet barmhertiglijk

gegeven had, den menfch nooyt fijn zonde foude gekent hebben, en fig nimmer daar van ontlast. En gelijk d'Onwetendheit de Zonde niet verfchoont, (want

hy die onwetende zondigt, onwetende ter Hellen vaart) foo fou den mensch zekerlijk voor alle eeuwigheit verlooren zijn geweest, indien God hem fijn Geboden niet gegeven had. Soo dat er niets nuttelijker kan wefen, dan d'on derhouding van dien; dewijl dat fonder deffelfs onderhoud niemand ooyt Za

lig worden kan, niet meer dan Adam niet heeft konnen Zalig worden, fonder de Boete te volbrengen, die God hem opgeleyd heeft voor fijn Zonde. SPg


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

211

‘De 3Icering ban bat beloofdoening en 19erbiensten 3efu gijgifti/ afleg in onfe plaatgberritijten/tu boog manier ban ontlasting; 5atig ben 25getbcn il)eg / bie ban bt lèerboguene menftijen u00:thomt / en jun tot alle quaat genengt/ tn tot alle gott onnut maaltt.

364. Het staat nu aan een iegelijk, te verkiefen't gene hem best dunkt: te weten, d'Onderhouding van die Geboden, of d'eeuwige Verdoemenis. En indien defe verblinde Leyders gelooven willen, dat het haar onmogelijk is,

de Geboden Gods t'onderhouden, dat fal voor hun zijn. (e) der een fal fijn (*) Gal. eygen pak En het zy wat fy ook belooven en feggen, foo konnen fy 6. v. 5.

::

niemand Zalig maken. En fy doen niet anders dan de menschen vleyen in

dit leven, haar onderwijfende een breeden weg, waar Jefus Christus ons in tegendeel een engen weg aangeweten heeft die ter Zaligheit leid. Want wat voor breeder weg fou men de menfchen konnen onderwijten, dan die defe Cal vinisten leeren, met te feggen, bat 2jftfug tij;iftugallcg boo? ongoolbaan heeft. Dat is den toom los te geven tot allerleyfinlijkheden, en vryheit te geven tot alle foorten van quaat. Want indien de Voldoening Jesu Christi foodanig was als fy die belchrijven, foo fou het den menfch ge-oorloft zijn al lerhande Zonden te begaan fonder vreefe; dewijl dat alle die zonden fouden afgewaffchen worden door het bloed van Jefus Christus. Gelijk die Onwe tende stellen in d'Articulen hares geloofs, neffens het punct van de Predestina tie. Het welk twee dingen zijn, feer fchadelijk voor de zaligheit der zielen.

Want hy die gelooft, dat Jesus Christus alles voor hem voldaan heeft, fal geen moeyte aanwenden, om aan God voor fijn zonden te voldoen, noch om de Boete te volbrengen, die God alle menschen in Adam opgeleyd heeft. Noch minder fouden fy volgen denraad des Apostels, als hy fegt;

Zijt fober, en (f) 1 Pet.

waakt. En elders: Werkt uwe Zaligheit met vreefen en beven. Want waartoe 5:V. ,, fouden alle defefoudingen Jesus Verdiensten? Christus alles had voldaan, de zaligheit gevendienen, door fijnalseenige Het moet wetenen datons: de " We: IBe Schriftuur de menschen bedriegt, als fyfegt: (b) Soo gy geen Boete doet, fult gy (h) Luc. alle omkomen. Ofwel defe menschen, dewelke die schadelijke leering predi-'3: "3"

ken, bedriegen haars gelijken, offy zijn felfs bedroogen door hare voorzaten, of door eenig boofaardig fubtijle geeft. Dewelke van wille was om naar fijn

vryheit te leven, fonder de Geboden Gods t'onderhouden, en noch minder

d'Evangelische raadgevingen naar te komen. , Dewelke nacht en dag gestu deert heeft om woorden uit te vinden, en overdenkingen te formeeren, waar door hyde menschen kon doen begrijpen, dat fijne dolingen, waarheden zijn; en dat fijnen afval, een deugt van Ootmoedigheit is, toeschrijvende fijn Za ligheit, aan d'eenige Verdiensten van Jesus Christus.

365. Siet wat een fchoonen fchijn van godvruchtigheit, die de verdorven natuur feer lichtelijk navolgen fou. Gelijk men in der daadfiet, dat nu foo -

Dd 2

groo -

*,


Het Getuigenis der WAAR HE Y T. grooten getal menschen die leer navolgen, niet alleen onder die van Calvins

2 I2

Reformatie, maar ook onder die van verscheide andere Religes. Dewelke wel blijde zijn, van foodanigen manier uitgesonden te hebben, om hare Zalig heit te verkrijgen, met hare gemakken en finlijkheden te volgen, voerende een vrolijk en wellustig leven in defe wereld, in plaats van Boete te doen, of

hare Zaligheit met vreefen en beven uit te werken. Of wel, met D Av 1 D te feg (Defa-, gen: (i) Heeretreed niet in 't Gericht met my; want wie fou in uwe tegenwoordigheit

::" konnen beftaan.

Wanneer men hoort, dat de Schrift fegt: Dat God (l) die de

:: io. Nieren doorgromt, en de confcientien onderfoekt, onfe (m) gerechtigheden oordeelen zal. (m) Luc Sou men wel konnen denken, dat David en de Schriftuur niet fouden geweten

::V: * hebben, hoe dat Jefus Christus voor de menschen voldaan heeft, dewijl fy "* haar foo menigmaal aanvoeren tot de Boete, en tot vreefe voor d'Oordeelen Gods. Ofwel, fouden de Propheten niet gekent hebben, dat Jesus Christus op foo een wijfe alles moest voldoen voor de menschen, gelijk de Calvinisten feggen. Buiten twijfel dat de Schriftuur overvloedig dies aangaande gefpro ken heeft. Maar die Onwetende Leyders hebben fulks niet wel verstaan, of fy hebben dat niet wel willen verstaan, om dat fy beslooten hebben, het felve

niet na te volgen, hebbende liever figte hechten aan eenige dolingen, die hare finnen vleyen, dan de Waarheit der Schriftuur aan te nemen. «De mPaarijeit mo:b ban beijuibengbaagfclje Goog-geleerden gejaat en gela ftert. H3et betûetfig in De Licligie gekomen/ uan bat men be Q50übeïijlie HII?nfterien met een menftijelijke geeft begrijpen buil/ en haar ban ijàmbelen. & Pat: cfug «Ifj:iftug u0atatfjtig g: eutuig 5ofd en boaracijtig ll,enftij ig. QPattie Socinianen &potterguan ben #Laatftefº@ijb 3ijn.

466. Het is hier dat Jefus Christus fegt: Dit is hare veroordeeling, dat het

L1cHT gekomen is in de wereld, en dat de menfchen hare dolingen liever hebben dan het L 1 c HT. Het welk nufeer gemeen is, daar de menschen meer hare Duister

niffen beminnen, dan het Licht der Waarheit, dat fig foo klaarlijk openbaart, dat het de verstanden der Wijfen bedwelmt. Want fy konnen dat niet aan fchouwen, willende door geweld en strijd hare doolingen staande houden, fig -

opmakende tegens de Waarheit. Gelijk men fiet, dat de Predikanten van Calvins reformatie tot Altena doen : dewelke tegens mijne Schriften geschol

den hebben, eer dat fy die gelefen hadden. En dat uit oorzaak dat defelve getuignis der Waarheit dragen. En fy zijn noch niet vernoegt met qualijk daar van te spreken, die te lafteren en te schelden onder de menschen van hare Ge meinte; maar hebben fulks ook willen doen onder de vreemdelingen. Ma kende lasterlijke boeken, vol verachting van mijn Perfoon en mijne Schriften. Doende die boeken in de Couranten van Altena fetten, op dat al de wereld het

fien fou, en een afschrik van de Waarheit krijgen, eer fy die kennen. Want ik ben nooyt in Duitsland bekent geweest, noch op andere plaatsen daar die Couranten heengefonden zijn; nadien dat mijne Schriften noch niet in Hoog duits


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

213

duyts gedrukt geweest zijn: defe tegenwoordigen Brief fal het eerste weten, dat in de Hoogduitfche Taal gedrukt is.

-

-

-

367. Waar door die menschen genoeg betoonen, hoe feer dat fy de waarheit haten, en met hoe sterken drift fy defelve willen in kleinachting brengen, of die uitdooven, indien het in haar macht was. Want fy hebben het gedult niet gehad, om het Antwoort af te wachten, dat ik op haar eerste Faam-roo

vend Tractaat fou doen, al is het fake dat fy wel wisten, dat ik my gereed maakte om hun te antwoorden. Maar fy zijn dat voorgekomen door een twee de Faam-roovend Boek, dat fy ook opentlijk hebben doen drukken; gelijk gy weet, mijn Kind. Waar door men klaarlijk kan fien dat fy doen als (n) Jan-

(n)

mis en Jambris, staande tegen de Waarheit op. Dewijl ik hun nooyt ergens in

2 Tim. 3.

mifdaan heb, en ik ken haar niet, niet meer dan fy ook my niet kennen. Indien " " fy eenige begeerte gehad hadden, om de Waarheit mijner fchriften t'ontdekken, fy hadden die naaukeurig konnen onderfoeken, dewijldefelve openbaar zijn. En

foo fy daar in iets tegens de waarheit, of tegens de Leer van J. Christus gevonden hadden, fy mochten my dat liefdadiglijk aangewefen hebben, eyffchende ver klaringen over hare twijfelingen, waarin ik niet tekort fou gebleven hebben.

368. Maar fy hebben niets anders dan lasteringen en fcheldingen tegens my en mijne Schriften gesproken, fonder eenigfondement, en fonder eenige ma terie van Religie of deugt by te brengen; my bijtende, gelijk de honden doen den genen die fy niet kennen. Want ik ben verzekert, dat indien fy my kenden,

fy my nimmer foodanig fouden aangevallen hebben, al was het maar ge weeft, om hare achting staande te houden. Maar fy hebben gemeent my te overrompelen, op dat ik niet verklaren fou de waarheden, die my wegens d'Ar tikelen harer Religie bekent zijn. Want alle degene die daarin van goeden ver ftande zijn,konnen wel oordeelen dat defelve niet op de Waarheit Gods gegront is, maar op d'uitvindingen der menschen, die met hare fcherpfinnige geesten, de verborgene Mysterien der Goddelijke Geheimniffen hebben willen ontdekken. En hebben door hare natuurlijke oordeelen ge-oordeelt, dat God den eene menfchter Zaligheit, en den andere ter Verdoemenis gekofen heeft, steunende

haar feggen op defe Schriftuur-plaats, die fegt, (o) Dat God Jacoe verkoren, en (*) Rom. EsAu verworpen heeft: fonder t'overwegen dat dit niet anders dan een Voorbeeld *" "3" is, om de menschen te toonen hoe dat God de Vroomen verkiest, die afgebeeld

zijn door Jacob; en de godloofen verwerpt, die door Efau afgebeeld worden. Maar uit oorfaak dat (p) de vleefchelijke menfchen, de geeftelijke dingen niet verftaan, (0)1 cor. foo hebben fygants verdraayde finnen uit de Schrifturen getrokken, ten einde 2. v. 14

om de menschen te vleyen, en hun te vervoeren, om te leven naar de gevoe lens der verdorvenenatuur. Want fy onderwijsen, bat gefug @tjifug al ieg noo: ong bolbaan heeft, op dat fyfonder bekommernis in dele wereld leven

mogen , verwachtende de Zaligheit door de Verdiensten van Jesus Chri stus, En ook hebben fy fommige

ve: uit de Schriftuur uitgescheurt, Dd 3 Omrd


Het Getuigenis der WAAR HEY r.

214

om hare dolingen t'ondersturten, en aan de menschen te doen verstaan, dat

fy niets behoeven te doen, om hare Zaligheit te verkrijgen; dewijl dat Jesus Christus alles voor hun voldaan heeft. ,, Sonder dat fy weten, hoedanig dat Jesus Christus voldaan heeft, noch wie hy is, of van waar hy komt. 369,- En fy hebben verscheide gevoelens daar over uitgevonden: want fom mige feggen, bat 23efug thaiftus 45obig: andere feggen: batbp alfeenlijft JTienfcij is, en de Socinianen feggen, bat gefug «tijgiftug een gefcbapenen «5obig) en fy fouden denken afgodery te begaan, met hem aan te bidden. Eenige feggen, bat bp upt 45oo gefp?ooten ig : andere feggen, upt fijn JThocber jl. larin: en noch andere feggen, bat tjp man alle ccuuoigbept gee luceftig. Ik heb dikwils defe verscheidene gevoelens gehoort, van menschen die my in Amfterdam quamen befoeken: en ik hoorde haar alle van defe dingen fpreken, gelijk de blind-geboornen van de couleuren doen, die fy nooyt ge ” fien hebben. Want ik geloof niet, dat ooyt iemand waarlijk begrepen heeft, ” wat Jefus Christus is, van waar hy voortgekomen is, noch wat hy in defe we ”reld is komen doen. Ydereen heeft daar van gesproken naar fijn fantafyen of ”inbeeldingen,,.

En die gene dewelke feggen, bat ijp €5obig/ hebben reden:

en ook diegene die feggen, bat bp JIPenfcijie. Uit oorsaak dat hy waarlijk d'een en d'ander is. Maar de gene die feggen, bat 2:efug @ijgiftug een ge fcljapen.“Bobig, dat zijn de Spotters die in defen laatsten tijd komen; na is, fonder begin of einde. Het kan ook niet warach

dien dat

g:

tig zijn, dat Jefus Christus van alle eeuwigheit fou geweest hebben. , Dewijl de menschen op fekere tijd van God zijn gefchapen geweest, en dat Jesus Chri ftus ook een waar Menfch zijnde, foo heeft hy geen weten gehad voor dat den Menfch geschapen was. Maar foo veel fijn Godheit aangaat, is hy van alle

eeuwigheit geweest. Doch niet voor foo wijd hy Jefus Christus zijnde, de welke een begin gehad heeft,

370. ,, Want na dat God de wereld geschapen had, en een Mensch ” naar fijn Évenbeeld en gelijkenis gemaakt, om fijne Welluften met hem te nemen; dewelke van een ziel en een stoffelijk lichaam te famen gevoegt was: ” foo heeft hy uit Adam defen eersten Menfch getrokken, aanstonds op den aan

” vang fijner schepping, toen hy noch in den staat der volmaakte Onnofelheit ” en Genade was. Te weten, een Menfchelijk Lichaam, gelijk als het lichaam ” en de ziel van Adam was. Waar mede God fijne Goetheit onaffcheydelijk

”vereenigt heeft, op dat hy door het middel van dit Lichaam , fig aan den " mensch deelachtig maken kon, door een Werktuig dat hem gelijk was. En

: dat Lichaam is nu JE s Us CH R 1 s rus genaamt. Soo dat hy waarlijk

ee: uit (q) God voortgekomen is, gelijk de Wederdoopers feggen. En ook is i3 v. :hy waarlijk uit den Mensch voortgekomen: en alfoo is hy by gevolg waarlijk

” God, en waarlijk Mensch, van die felve natuur als alle andere menschen, toen

: fy alle in Adam geschapen wierden, . Siet daar de waarheden die God my mede

k


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 21, mede-deelt: en ik geloof, dat men fulks in verscheide plaatsen der Schriftuur

vinden fal, alwaar de H. Patriarchen en Propheten, (r) den Engel des HE E- (r)Exoa. R E N noemen, die Geeft dewelke haar foo vele verscheide dingen openbaar- 3. v. 2. de; en fy daar van ook fomtijds feyden: Alfoo fpreekt de HEER E. En DA- Act. 7. v. v 1D fegt: (s) Den HEERE Jigt tot mijnen HEERE, Sit aan mijnerechterhand,

Öral

tot dat ik uwe Vyanden tot een voetbank uwer voetenfalgeffelt hebben, drc. En gy fult :

ook vinden, dat de Schriftuurfegt, sprekende van Jesus Christus, (*) Dat hy 8.«)v.Joh. voor AB RAHAM 22'af. 58, & De GIijtoïoganten missen oerbolgen/ fonbetfitij Uan bellBaarljept t'info;nlee ten/5ïijucnbe gemiftiginla in Bolingen/enu:eefenbebat boo; be beltentmasting btril)aatijzit/ljart & Piftiptlen motíjten beter uuo;ben ban

: ftlfg 3ijn.

37 1. Indien men een ootmoedige en wel-gefuiverde ziel had, ik geloof dat men in de Schrifturen meerder bewijfen vinden fou, van wat dat Jesus Christus is, dan men van eenig ander Mistery foukonnen doen. Maar de hoogmoe dige Pharifeen ten tijde Jesu Christi, hebben fijn Licht verworpen, om dat fy 't niet wilden aannemen. En om oorfaak van de Waarheit die hy haar te voor fchijn bracht, foo hebben fy hem vervolgt, gevangen en ter dood gebragt om de Waarheit. En nu, dat dit felfde 1Iicijt & 5oog over onfen Horifond opgaat, foo wenden defe Theologanten van onfen tijd delelfde vlijt aan om dat uit te doven, en in kleinachting te brengen, gelijk de Pharifeen ten tijde Jefu Chri

ftigedaan hebben. Want federt dat ik heb beginnen te toonen, dat 'er geen ware Christenen meer op Aarden zijn, en dat ik het Evangelisch leven in oeffe

ning heb willen onderwijsen, foo hebben defe Gods-geleerden fig tegens my opgemaakt, en hebben my veragt, nagetracht en vervolgt foo veel als in haar macht was. En indien fy my hadden konnen dooden, gelijk men Jefus Chri

stus gedaan heeft, fonder twijfel dat fy fulks al over langen tijd fouden in 't werk gestelt hebben. Want noch onlangs heeft feker Priester van Noordftrant gefeyt, in de tegenwoordigheit van iemand mijner Vrienden, bat ijp gaarne jet firoo fougeocn/ om mp te berb?anben. En hem gevraagt zijnde, waar over ik de doot mogt verdient hebben; fooantwoorde hy, dat ik gefeyt had, M o E D E * derware Chriftenen te zijn. Waar op hem wierd geantwoord, dat

ik mijn feggen, over dat stuk, uitgeleyt had door een langen Brief aan Pieter Serrarius gefchreven, dewelke mijnen Vriend hem aanbood te geven, op dat hy die lefen mogt. Maar die Priester feyde, dat hy die dingen niet wilde le fen. Het gene mijnen Vriend wel deed fien, dat dien Priester door paffie sprak, fonder eenige reden offondament, en dat hy felfs van de waarheit niet wilde on derrecht zijn, maar bleeffoo hardnekkig gekleeft aan de voor-inneming fijns geefts, dat hy alleenlijk de moeite niet wilde nemen, om een van mijne Brie ven te lefen, die aan den voornoemden Serrarius geschreven was, om van de

Waarheit onderricht te zijn, hebbende liever defelve blindelingste veroordee len,


1 I6

-

Het Getuigenis der WAAR HEY r.

len, en die gene den dood toe te wenfchen, dewelke van Gods wegen het TIicijt bcr il)aartjcit aanbrengen. Gelijk dien Catholijkschen Priester deed,

en ook veel andere van verfcheide Religes, dewelke fig met al haar macht te gens defe Waarheit opmaken. En om dat fy het middel niet vinden konnen, om mijn lichaam te dooden, uit oorfaak dat ik altoos verborgen en onbekent blijf, fonder een vastblijvende plaats te houden, footrachten fy mijnen geeft te dooden, en mijn Leering te vernietigen, op dat die stilfwijgens hare afval len berifpt, en hare dolingen ontdekt. Waar over fy wel verheugt behoor-, den te zijn, en te trachten meer en meer die Waarheit t'ontdekken. En fy

het tegendeel doende, betuigen genoeg dat fy boosaardiglijk in dolingen blij ven. Want indien fy door onwetendheit daar in waren, foo fouden fy het hooft opheffen, en de ooren leenen, om aan te hooren wat God haar nu feggen wil. Maarfonder defelve te willen hooren, foo fchreeuwen en tieren fy tegens dat Licht der Waarheid.

372. Want federt weinig tijd is het noch gebeurt, dat een Luterfche Priester opentlijk predikte, dat men niet moest gelooven foodanige menschen, de welke feggen, batmcn 23efug ÂŤtijgiftugincl nabolgen Han; nadien fulks al te fwaar was voor de fwakheit van onfe natuur. Het is waar dat dien Prediker mijn naam niet noemde, (naar dat my verhaalt is van de gene die in fijn Predi catie tegenwoordig waren,) maar hy gaf genoegfaam te verstaan, dat men mijne Leer niet moest volgen; dewelke fig na geen ander einde strekt, dan de menfchen tot de navolging Jefu Christi aan te voeren. En door de vrees die defe Predikanten hebben, van dat hare Difcipelen ware Christenen mochten worden, door de Navolging Jefu Christi, foo trekken fy haar van een foo. heylfamenraad af, die door Jefus Christus onderwefen is,toen hy aan de Christe

(*) Roh nen feyde: Zijt mijn Navolgers: (x) en hy die in my gelooft, fal de werken doen die ik

::"" doe. En als ik nu de middelen aanwijs, om tot de Navolging te geraken, foo (:) Joh. behoorden ik niet meer veracht te worden, dan hy; daar ik die felfde Leering 14 v. 12. onderwijs. Maar het is ten allen tijden geweest, dat men de Propheten Gods heeft willen dooden: en na dat de Vaders die ter doot gebracht hadden, foo hebben deffelfs kinderen hare Graven opgebouwt, en hare gedachteniflenge (3) Matt eert. Gelijk Jefus Christus de Pharifeen daar over bestraft, feggende: (y) Wee 23. v. 29. de, die daar feggen; gytertijd uwer Vaderen ggeweeft vaart ::"� u, gy geveynfde, 'ggen; dat, dat , indien gytertij D

::

dat gy niet foud hebben aan den dood der Propheten. Waar door gytegens u fel ven betuigt, dat gy kinderen zijt van diegene, die de Propheten gedood hebben: en alfoo vervult gy de maat uwer Vaderen. Sou ik niet het felfde mogen feggen van de huidenldaagfche Gods-geleerden, dewelke die gene vervloeken, die de Pro

pheten gedoodhebben: en fy haten de Joden, die Jesus Christus gedood heb ben, en doen belijdenis van de Propheten te eeren, en gedurig de lof-feggin

gen van Jefus Christus te prediken. Daar ondertuffchen fy in der daadfijnen Geeft dooden, en niet konnen verdragen, dat die in iemand leeft. Want om dat


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

217

dat ik met den Geeft Jefu Christi befeten ben, foo verachten en vervolgen fy my,

wenfchen my de doodt toe, en voeren ook het Volk af van mijne Leeringte gelooven; dewelke nochtans niet anders is, dan die gene die J. Christus onder wefen heeft, als hy op Aarden was. En om dat ik wil, dat de Christenen

van defen tijd die Leering fouden naarkomen, gelijk de Christenen in d'eerste Kerk deden. Moet fulks nu veracht en gelaftert worden door faam-roovende

Beeken, gelijk Berkendaal, en foo veel andere Wyanden der Waarheit gedaan hebben, die den Geeft Jefu Christi verachten, ondertuslchen dat fyTempelen tot fijner eer opbouwen. ©e juibige fûgiftenen onberijouben nu geenfing be & 5eboben Jefu stijgifti/ gelijft men in b'geerftelierft Dene. De il)et 95obgig onberanbetlijft. leot 5anigij bat 3 efug &tijgiftug bie berantiert Jeeft / of niet. @e toefentlijlie

tiracijt en oogmerliber Joobfcije Ilpetten. Üaarijeit betulenftijen Uitg aangaanbt.

De Gunft Bobg/ en onbank -

273. Wie fou foodanige dingen konnen begrijpen, indien die niet foo open baarlijk voor onfe oogen waren: want men fiet die lasterlijke boeken gedrukt, en men hoort de predikatien opentlijk prediken, waarin men onderwijst, dat

het nu niet is, als ter Apostelen tijd, daar de Christenen alle hare goederen ge meen hadden ; en dat nuyder een fijn eygen goederen moet bewaren. En om defe bybrenging te bekrachtigen, foo verhaalt men, dat het niet dan op de aanvang der Kerk geweest is, dat de gemeenftijap bergocberen in gebruyk

was: maar dat federt, nadat de Christenen vermenigvuldigt, en in getal aan gegroeit zijn, foo heeft een iegelijk het fijne bewaart. Het gene de Gierigheit en Begeerlijkheit der huidenfdaagsche Christenen wel versterkt: want fy zijn foo feer aan de goederen der aarde gekleeft, dat fy niet het minste van hare goe

deren in 't gemeen fouden willen brengen, met de gene die minder dan fy heb ben: uit oorfaak dat (z) de Liefdadigheit geheel vervrofen is in hare herten, (z) Matt.

en dat fy niet anders dandie de liefde tot haar felfs hebben, vol van eigen34 : v. :: baatfoeking zijn. - Het(a)welk Predikers versterken, met teen prediken, dat (a) de eerste Christenen felfs niet in de Gemeenschap der goederen geweest zijn; ” W, fonder uit te leggen, dat die eerste Christenen hare eigene goederen bewaarde, op dat fy die lelfs aan de Broeders mochten uitdeelen die het noodig hadden. En fulks geschiede wanneer de Gemeinte vermenigvuldigde, en op verscheide plaatsen verstrooyt was: of wel toen de Christenen verscheide Uitdeelders tot haar onderhoud van nooden hadden. De gene die goederen hadden, bewaar den defelve fuiniglijk, tot voordeel en nuttigheit van de Gemeinte: maar niet tot fulken einde als de Christenen nu haar eigen goederen bewaren, dewijl men in der daadfiet, dat fy die vergaderen door enkele Gierigheit, en haar herten daaraan kleven, en niet om die aan haar Naaften uit te deelen, gelijk d'oude

Christenen deden, (b) die niets eigens hadden, en niemandfeyde MXN of DYN. . (*) Act. -

Ee

-

374. En 4 v. 3*


2I3

Het Getuigenis der WAARHEY T.

374. En ik geloof, dat het verval der Chriften Kerk begonnen heeft, fe dert dat de Christenen fig eenige dingen hebben toege-eigent, en dat fy heb ben begonnen te feggen, dit rampzalig Jยบllijn en Dijn. Want als doen heeft de Broederlijke Liefdadigheit beginnen te verkouden, en een iegelijk heeft fig felfs willen beforgen, en fijn eigen voordeelen betrachten. Daar door is de

Nijd, den Afgunft, de Leugen en het Bedrog ingeslopen, ten einde om het Jllijn te behouden, en het Dijn van andere te verkrijgen. En dat quaat is foodanig aangegroeit, dat men nu geen confcientie meer maakt, van fijn Naa ften te bedriegen en te besteelen, mits dat men fulks bedektelijk , of voor

de menschen onberispelijk doen kan. Ja men bevlijtigt fig om wel te lie gen en te bedriegen, ten einde om altoos meerder te hebben, foodanig zijn de menfchen vol gierigheit en begeerlijkheit geworden. Welke zonden door de

Wet Gods verboden zijn, daar fy fegt: Begeert niet , en elders : Steelt niet. Defe twee zonden zijn nu foo gemeen, en in gewoon gebruik, dat d'alder vroomste menschen haar werk daar van maken, fonder het gewaar te worden. Uit oorfaak dat die verblinde Leyders prediken, dat men het fijne bewaren moet, en niet in 't gemeen brengen 't gene dat men heeft. Het welk een An

ti-chriftifche leering is ; dewijl Jefus Christus gantfch uitdrukkelijk fegt, (*) Luc. (c) Dat hy die niet alles verzaakt wat hy befit, fijn Difcipel niet wefen kan. '4:"33 375. Men fou wel moeten het Evangelie doorfchrabben en gantfch uit va gen, om de Leering defer nieuwe Doctoren aan te vaarden; nadien men haar niet kan gehoorfamen, fonder Jesus Christus ongehoorfaam te zijn. ,,Dewijl fy feggen, dat men niet moet doen 't gene hy aan de Christenen bevoolen heeft al dreygende, Dat fy fijne Difcipelen niet fullen zijn, wanneer fy niet alles verzaken

't gene fy befitten. En dewijl God onveranderlijk is, foo falhy nimmer de Lee ring van Jefus Christus veranderen; nadien dat die de laatste heylfame Leering is, die God aan de menfchen geven fal tot aan het einde des Werelds.

Daarom

(d) 1 Joh. is't dat Jefus Christus felfs fegt, (d) Dat hy ter L AA T s T E R ure gekomen is: om 2. v. 18. dat 'er nooyt iets meer aan de menschen fal onderwefen worden, na de Leering

van Jefus Christus, en dat God nooyt fijne Befluyten veranderen fal. Hy heeft altoos gewilt, dat de menschen hem fouden beminnen met haar geheel hert; foo wil hy nu ook noch, en fal dat in alle eeuwigheit willen. En als de men

fchen hare genegentheden op eenige andere buiten hem gestelt hadden, foo heeft hy hun altoos Wetten gegeven, ten einde om hare afdwalingen te doen kennen, en haar weder te roepen tot hare fchuldige plicht, aanwijfende dat fy niets anders moesten beminnen dan God; dewijl hy hare herten gantfch alleen hebben wil, en niet een gedeelte daar van, wanneer fyhare liefde tot verschei de andere dingen verbreyden. Het welk God grootelijks vertoornde, die den menfch geschapen heeft, om hem alleen te beminnen, fonder iets anders. En naar mate dat den menfch andere dingen heeft willen beminnen, foo heeft God hem altoos door liefde wederom geroepen, met hem geboden te geven, als :: C


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

21 •

de foo vele Leffen of vermaningen, om weder tot hem te keeren.

376. Ik weet wel, dat vele onwetende gelooven, dat God menigmaal fijne Wetten en Beveelen verandert heeft.

Het gene niet warachtig is, dewijl hy

alfoo onveranderlijk als eeuwig is, cn nooyt in fijne Wetten, noch in alle fijne werken veranderen fal. Want de Wet der #2atuut/ de Wet van JINofcg/ en

die des & bangeliumg/ zijn alle een felfde faak in kracht en weten, fonder

eenig onderscheyd. Ik weet ook wel, dat fommige scherpfinnige geesten my konnen feggen, dat alle die drie Wetten verscheiden zijn, ja d'een tegen d'an der is strijdende; dewijl Jesus Christus felfs dat tegen de Joden verklaarde, als hy haarfijn Evangelische leert,maar want hy fegt, (e) Dat deunve WetWyanden, Mofes gefeyt (*)V. Matt, heeft, tand om tand, en oog Wet voor oog: ik fegge u; bemindgy en :: 38 • doet velden genen die u vervolgen. Het welk schijnt een Wet gants strijdig tegen 44 die van Mofes te wefen; uit oorfaak dat die in derdaad naar de letter strijdig is, en ook naar de fin des menschen, dewelke niet onderscheyden, wat het is, dat

de verandering geeft; en of dele verandering van God, of van de menschen komt.

En wanneer fy God hooren leggen: ik heb u fulks op een tijd gefegt,

en op een ander tijd weder geheel anders; foo gelooven fy, dat God van raat verandert is, gelijk gemeenlijk d'onstantvaftige menschen doen. Maar fybe driegen fich grootelijks; dewijl God niet veranderen kan. Maar wanneer de menfchen veranderen, foo geeft God haar wetten, volgens haar veranderlijk den. Als by exempel: God deed door Mofes feggen aan fijn Volk, dat de Jo den waren: Tand voor tand, en oog voor oog: fulks geschiede om oorfaak dat fy

geen gerechtigheitoefende, willende haar te kennen geven, dat hy die flaat, ook moet geslagen worden; en hy die bijt, weder moet gebeten worden, door een rechtveerdige straffe voorhare zonden. Maar federt dat defe Wet aan fijn Volk gegeven was, foo zijn fyfoogodloos geworden, dat fy geen macht meer mochten hebben, om wraak over hare vyandente oefenen, of hun door ge

rechtigheit te slaan. Uit oorfaak dat fy fulks deden door buitensporigheit, uaataardige driften, en met haat tegen hare Broeders. Daarom is't dat Je

: Christus die manieren van woorden verandert,

die in de Wet Mofes beschre

ven zijn, en hy heeft aan het Volk Gods gefeyt: (f) Bemind uwe Vjanden, en (f) Matt: bid voor de gene die u vervolgen. Niet om die Wet te veranderen, dewelke fey-4: "44: de: Tandvoortand, maar om die tot meerder volmaaktheit ten goede te bren

gen, naar de gestelteniflen der menschen, dewelke de gerechtigheit verlooren hebbende, behooren (g) de Wraak aan God te laten, om dat fy niet meer bequaam (g) Rom: zijn die felfs te oefenen, fonder tegens de Liefdadigheit te zondigen. Het . . v. 15; welk God fiende, fooverbood hy haar door Jefus Christus, niet meer te slaan; maar met geduld te lijden, dat fy van een ander geslagen worden. Want hy

feght ons: (h) Indien menu op d'een wangeflaat, foo bied ook de andere, en geeft aan (b) Matt: den gene die het uwe neemt. Om oorfaak dat de menschen van de Liefdadigheit 3 v. 39. afgeweken waren, verbrekende dit Gebod, van fijn Naaften te beminnen als fig Ee 2 felfs,

-


2O2

Het Getuigenis der WAARHEY T.

felfs. En om haar fulks te doen kennen, en ten einde fy die Liefdadigheit we der verkrijgen mochten, foo gaf Jesus Christus defe middelen, om door foo danige dingen, de Liefdadigheit te oefenen omtrent haar Naasten. 377. Waar door men fien kan, dat het God niet is, die in de verscheident-heit fijner Wetten verandert; maar dat het den menfch is, die defelfde Wet

ten misbruikt, die God hem geeft. Men fiet dat klaarlijk in de Joden, de welke bygeloovigheden maakten over alle de Wetten en Ceremonien die God

hun bevoolen had, ten einde om haren geeft gedurig met hem t'onderhouden. Hy gaf haar foo grooten getal Ceremonien of Kerkelijke Gods-dienstigheden, dat fy byna niets konden doen, fonder aan God te denken, die fy byna alle geheel vergeten hadden, eer fy die MofaĂ­fche Wet ontfingen. En door ver loop van tijdfoo hebben fy alle de wefentlijke kracht des Wets verlaten, be-. ftaande in de Liefbc G5oog en die begj?aaften/ om fig door bygeloovigheit te hechten aan d'uitwendige Ceremonien, houdende de fchorfe voor het hout. (i) Mall. J., V. 13.

Selfs feggende, (i) gelijk fommige Christenen van defentijt, bat jet jun onmogelijltig/ be GĂśeboben Q5obg t'onberbouben; uit oorfaak dat de Or--

donnantien en Ceremonien in foo grooten getal waren, dat fy byna niets anders' in den geeft behoorden te hebben, dan d'onderhouding der zaken die hun be voolen waren. Daar ondertuftchen God hun fooveel verscheidene dingen be

voolen had, teneinde om hun geduriglijk besig te houden in het gedenken der

goede dingen, en hun t'onthouden van ydele en aaadsche gedachten, waarin fy gedurig leefden.. 378. Waardoor men fiet d'Ondankbaarheit der Joden tegens de Goetheit. -

Gods, die haar voorfien had met Middelen om hun weder af te trekken van hare doolingen en afwijkingen van God, daar in fy vervallen waren door een

gedurige vergetendheit. En om dat te herstellen, foo had defe Goddelijke Goetheit haar een gedurige oefening gegeven, door fijne Ordonnantien, op dat fy in alle faken weten mochten, hoe fy hun fouden gedragen, om hem te behagen. Het welk een groote gunst van God was, waar voor fy hem nacht en dagbehoorden te danken; dewijl dat d'Onwetendheit daarinfyftaken, hare fonden niet fou verschoont hebben. Maar in plaats van God te loven voor foo veel Weldaden, foo hebben fy tegens hem gemurmureert; en fijne Beveelen veracht, alsof die onmogelijkt onderhouden waren, of als een ondraaglijke' last zijnde. Het is hier in dat fy verdient hebben, van God verlaten te wor-, den, en van de menschen veracht te wefen. Want God heeft haar rechtweer

diglijk verlaten, wanneer fy fijne Bevelen niet meer wilde naarkomen. 379. En om hun niet al te maal te laten omkomen, dewijl er noch eenige van goeden wille onder hun waren, foo heeft hy voorgenomen, fijn Welbe minden Soon te fenden, waar mede hyfijne Welluften had: dewelke dat Heer lijk Lichaam was, dat hy uit Adam getrokken had, als die noch in fijn stant

der Onnofelheit was, gelijk als God hem geschapen had in alle volmaaktheit GI)


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

221

en Heerlijkheit. Maar dit heerlijk Lichaam Jefu Christi kon niet lijden noch gepijnigt worden, uit oorfaak dat alle het lijden uit de zonden voortgekomen is, en het kan geen voet hebben op de gene die nooyt gefondigt hebben. ,, In- ” voegen dat Jefus Christus door fijn Voorbeeldt niet kon onderwijfen, wat de ” menschen, die in Zonden gevallen waren, moesten doen, foo lang als hy in” fijn ftant der Heerlijkheit was. Daarom heeft hy gerelolveert, fig ook tot een ” Sterflijk Mensch te maken, gelijk d'andere menschen zijn ; en hy heeft vleesch » aangenomen in het lichaam aan een Maget, bedekkende fijn heerlijk Lichaam, ” met sterflijk vleefch, dat fwak en verderflijk was, gamtfchelijk over-een-ko.” mende met dat van alle Adams kinderen, die in zonden geboren zijn. Uit- ” genomen dat hy nooit eenige Zonde heeft konnen deelachtig worden, om dat ”

hy gedurig onafscheidelijk aan fijnen God vereenigt bleef, felfs gedurende den” tijd dat hy aan het lijden en allerley krankheden onderworpen was, gelijk d'an- ” dere menschen, hebbende aange-erft de gebrekkelijkheden, die de fonde in ”

de menfchelijke natuur gebracht heeft door het vleefch van fijn Moeder; de- ”

welke hem heeft ontfangen en gebooren, een foodanig aart en Schepfel als fy” was, onderworpen aan de hitte, koude, en aan allerleyfoorten van ellenden, ” gelijk alle d'andere menschen zijn na de Zonden, . .

2)

1àerklaring ban Jefug tijgiffug / en fjocbanig battle I: Pgie-tenigbtit intjem), en boog íjem geopenbaart uuo;b/ te boeten/ bat «Bob boog foo ueelijn 1eabec 3ijnbe/ fonbermenfcijtlijftijeit betuotgt ig: en boo?foo beelijn 5oon3ijnbe/ met een 19erijectlijftte Jilàenfcijcit berfe!tig; en boe: fan beel ijn 12. Geeft ig/ inbegeboogte en in jet Ieuenban be &terflnltellèenftijent/ maat -

t

:: mebt bei?eerlijftijeit beg $oeng fit5 brocht jetft. Dat de Ig. Buit-eenig : ook openbaart boG2 be uittmethingen bie in : Iefug tijziftug/ en in e $tijepfelen gefcijieben/ te meten/ boo:fooberfut 'Babet aanlangt / boog,

De &tjepping ber «Ireaturen/ en jet Utríjectlijsite HLitfjaam:Jefu Tijzifti. . āBoog fuo beel be &oon raaltt / boog bt ontfanging Uer uitumerkingen begièa

berg / in befe bertjeerlijkte JI2enftijeit/ en boog bare mede-beeling/ en bie het bobbelijke flatuur aan bemenftijen boo: jem. €n boo: foo brel alg

t

Hi?. @5eeft; hoog Uienbat fijn Meuen en fijn Meeting in een ftetflijft Ilitijaann/

malten bat bemenftijen Utni?. «bteft ontfangenbt / baat hoog jeglig en gee-, ftelijk mogben,

8o. Siet daar, wat Jesus C à R 1 srus is: te weten, eeuwige en on fterflijke God; volmaakt en Heerlijk Mensch, gelijk als God den eersten Mensch AD AM geschapen heeft. Daarom mag hy waarlijk den tweeden AD AM ge noemt worden, volgens de Genade, en ook volgens de Natuur. Dewijl hy : waarlijk uit Adam voortgekomen is, voor foo veel fijn heerlijke Menscheit aangaat; en dat hy ook uit fijn Moeder gesprooten is, voor foo veel fijn sterf lijk Lichaam belangt: dewijl dat alle dingen haars gelijk baren. God, baard Goden: gelijk hy in het Heerlijk Lichaam Jesu Christi gedaan heeft. . En ook baard hy die Godheit in alle Gelukzalige zielen, Daarom is 't dat de Ee 3 : (l) Schrift -

-

-


t)

:

Het Getuigenis der WA A RH E Y T.

222

: : (l) Schrift fegt, aan diegene aan welke het Woord Gods gefchiede: GY zyr GoDEN. 123 v. o. En fy noemt ook de Schepfelen, die de wille Gods doen, (m) EN G E L E N. : g: Welk woord niets anders beteikent, dan iets dat de wille van fijn Opper-Heer ::ï. : volbrengt. Soo dat den genen die de wille Gods doet, een EN g E 1. Gods is. v. 2 en 4. En hy die de wille des Duivels doet, een Engel des Duivels is. Hier van komt cap. 14. het, dat d'oude Propheten menigmaal God, als hy tot haar fprak, (n) E N v. 19. en G E L genoemt hebben. Dewijl het heerlijk Lichaam Jefu Christi , onaf

:::4. fcheidelijk met de wille Gods vereenigt was; foo dat hy waarlijk fijn Engel was. Jef. g3. Gelijk hy ook geweest is, federt dat hy fig met onfe Sterflijkheit bekleed heeft. V. 9.

Want hy heeft nooyt een eenigen oogenblik van de wille fijns Gods gescheiden

:

geweest in defen sterfelijken stant, niet meer dan in fijn heerlijken stand. En %: hy is fijn Heerlijken Engel, en ook fijn sterfelijken Engel 2. v. 7.

Jefa. 6. ::et

381. Waar door men de Drie-eenigheit Gods kan fien, in defe drie standen Van Jefus Christus: en noemen fijne Godheit, (0) 65ob ben 1)aber: en die

::::: Godheit in fijn Heerlijke Menscheit, (p) ©obben &oon: en die felfde God ïv: heit in fijn Serflijke Menscheit, (q) 9:5obben i3, geeft. Nadien het altijd de (1) Matt, felfde God is, (r) die in defe drie standen werkt: even groot, even machtig,

::::: en ook eeuwig d'een foo wel als d'ander.

Om dat 'er niet meer dan een eeni

uC. 4.

::" gen God kan zijn, dewelke altoos fijns gelijken baart en voortbrengt, fonder

-

iieb:9, eenige verdeeltheit. Soo dat defe God, die men Vader noemt, defelfde is, v. 4 , (s) die men Soon en H. Geest noemt. En die felfde God, die men fegt in den

(:) J: Hemel te weten, is de felfde die in het Heerlijk Lichaam Jesu Christi is, en

: ook die felfde,

die in het sterflijk Lichaam Jefu Christi is.

Aangefien dat het

ió. v. 3°. al te famen defelfde is, die daar werkt, naar het Werktuig dat hy beweegt. 1 Ioh. 5. Invoegen dat, voor foo veel fijn algemeene Godheit aangaat, hy den Hemel

::,, en d'Aarde met alle dingen geschapen heeft. Hierom mag hy waaalijk ge

::

noemt worden: Vader en Schepper. Maar in het heerlijk Lichaam Jesu Christi,

daar heeft hy uitgewerkt alle de werken, (t) die een Vader omtrent fijn Soon (u) Joh, bewerkt. Soo dat Jefus Christus waarlijk God den Soon is, in fijn Heerlijk

2 O.

:: Lichaam, omdat hy fig altoos in de (u)Tegenwoordigheit fijns Vaders gehou

: v: . den heeft,

om fijne invloeden t'ontfangen fonder eenige verhindering: welke

(y) Gen. invloeden altoos aan de menschen fullen deelachtig gemaakt worden, wan ::&e neer fy fullen gefuivert (x) zijn door Jefus Christus; gelijk die deelachtig ge

:: : maakt geweest zijn aan d'oude Propheten,

voornamentlijk aan onfen eersten

cap. :4" Vader AD AM. Dewelke wandelde, (y) en gemeenlijk verkeerde met Jesus v. 23 , Christus in het aards Paradijs, foolang als hy fonder zonde bleef. En defen

::: God de Soon heeft altoos fijn Godheit gebaart (z) in de zielen der gener, die

::" het Woord Gods ontfingen.

Daar vandaan komt het dat de Schriftuur, die

7. v. 39. menfchen, (a) kleine Goden noemt, aan wien dat Woord gefonden wierd. En cap. 614.v. de God, die daar werkt in het sterflijk Lichaam Jefu Christi, baart ook gedu I5, 10, 17.

::::: rig(b) kleine Goden, in de zielen der menschen, die fijn Woord aanhooren, V. 4.

-

CIl


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet. 22, en dat in 't werk stellen. Soo dat men waarlijk noemen mag, den God die in

y

het sterflijk Lichaam Jefu Christi werkt, den H. Geeft. Nadien dat de woor den en de Leering die uit dit Lichaam voortkomen, de menschen tot kleine Goden konnen maken, wanneer die plaats grijpen in de geesten der menschen, en in hun hare werkingen konnen uitvoeren. Dit Woord, en defe uitwerkin 3 mag waarlijk den H. Geest genoemt worden, om dat defelve in de zielen der menfchen heilige gedachten baren, en haar geeftelijker wijfe Goddelijk maakt in hare fterflijke lichamen. En gelijk God de Vader hun met een Goddelijke ziel geschapen heeft, foo heeft God den Soon, dat Jesus Christus in Heerlijk

heit is, daar tuffchen beide gekomen, en haar in de goddelijkheit bevestigt of , versterkt door fijn Tegenwoordigheit en ommegang. ,, Alfoo ook de leering Jesu Christi, dewelke hy den menfchen toegebracht heeft door fijn sterflijk Lichaam; haar aanwijfende de Wille en het Woord Gods.

Door het welke

na te volgen, (c) fy de verdorventheit des vleefch af-sterven, en in den H. Geest (c) Rom. leven, (d) wordende kleine Goden, door hem voortgebracht.

En hy is de 8. v. 1 tot

derde Persoon van de Drie-eenigheit, dewelke (e)geestelijker wijfe werkt in de : zielen der menfchen van goeden wille, (f) haar รกlle waarheit leerende,

Pet

ge-::

-

lijk als Jesus Christus aan fijne Difcipelen belooft heeft als hy op Aarden was, (e) Rom. wanneer hy feyde: (g) Ik falu den H. Geeft zenden, die u alle waarheit leeren zal. 8:6:7 (f) 1 Joh.

aDaarombat:ob opgebouben beeftmetben Ildenfcbteuerlicereniuten 14eer- :::: ;: Hijft IIitfjaalm. 382. Dit is niet, dat Godfoute kort gebleven zijn, om tot allen tijden de menfchen alle waarheit te leeren.

Maar het komt daar van daan, van dat de

menfchen fig niet bequaam gemaakt hebben om die t'ontfangen. Want als God met haar handelde door fijn enkele Godheit, foo hebben de menschen fulks niet begrepen noch verstaan. Hierom geeft God fig een menfchelijk en fienlijk Lichaam geformeert, om dat fy hem fouden konnen verstaan door een

Werktuig, dat gevoelijk voor hare natuur was. Het welk het Heerlijk Lichaam 5.

Jesu Christi was. En na dat den menfch fig van dit goddelijk Lichaam afge fcheiden had, en fijn vermaak heeft willen fcheppen in d'aardfche Schepfels, foo heeft hy het aanfien en denommegang van dit Heerlijk Lichaam Jefu Chri fti verlooren, en is alfoo meer beestachtig dan menfchelijk geworden, levende in de vergetendheit fijns Gods, en van alle eeuwige faken, om alleenlijk te

gedenken aan de aardfche en vergankelijke dingen. Het gene God den Soon verplicht heeft, fich van den omgang der mentchen t'ontrekken. En, uit oor faak dat hare genegentheden verdeelt waren, foo konden fy niet meer te famen blijven. Want Jesus Christus focht noch be-oogde niets anders dan d'eeuwige faken: en de menschen trachten na de goederen en vermaken der aarde. Defe twee strijdende faken konden niet te famen blijven, niet meer dan de hitte met

de koude doen, dewelke altoos d'een d'ander verdrijven. En ook het lich: es


|

2 24-

Het Getuigenis der WAAR HEYT.

des menfche, verdorven door fijn. Zonde, was niet meer bequaam om he?

heerlijk lichaam Jesu Christi t'aanfchouwen; nadien dat het felve al te klaar lijk glinsterende en licht-fchijnende was, om te konnen begrepen worden, door het fwak gesicht van een verderflijk lichaam. Even al eens gelijk de oo gen van een doot lichaam, niet bequaam zijn, het lichaam van een levend menfch te fien, al waar het fake dat de oogen des dooden, alfoo volkomen waren, als de oogen des levenden; maar fy zijn verdonkert door de doot. E ven alfoo zijn de oogen van Adam verduistert geworden door fijn Zonde toen

hy stierf aan de Genade: hy kon doen het heerlijk levendig Lichaam Jefu Christi niet meer fien, wanneer het lichaam Adams met de Sterflikheit bedekt

wierd. En om dat defe twee lichamen tegen-een-strijdig geworden waren, foo konden fy geen gemeenschap meer met malkander hebben. 383. Want ik geloof dat indien een sterflijk lichaam, gelijk de menschen

nu tegenwoordig dragen, een Heerlijk Lichaam fag, het zy dat van J. Christus, of een van d'ander Welgelukfalige menschen, die van de doot verrefen zyn, dat het lichaam van het sterflijk leven, aanstonts foude moeten (h) sterven,

*) Exod door de vreugde en verrukking der blijdschap: om dat de verdorvene natuur, 3""" een foo groote blijdschap niet foukonnen verdragen. Voor my, ick heb eens al ” leenlijk maar in den geeft gefien den Stant des menfche foo als hy geschapen is. Ik ” wierdgants buiten myn felven verrukt, fonder te weten of ik doot of levend ” was. En indien een geficht in den geeft foodanige werking gemaakt heeft: ” hoe veel te meer , fou dat de wefentlijke kracht felfs doen, indien ik fulks ” voor mijn fterflijke en verdorvene oogen fag? Ik ben verzekert dat ik voor ” altoos doot fou blijven, en dat mijn ziel niet weder fou keeren in dit sterflijk ” Lichaam. Daarom behoeft men fig niet te verwonderen, wegens dat Adam niet meer de Tegenwoordigheit en den ommegang met het Heerlijk Lichaam

van Jefus Christus gehad heeft, na fijn Zonde; gelijk hy te vooren gehad had de Uit oorfaak dathy fig felven daar toe onbequaam gemaakt hadde, door fijn Zonde; en dat God altoos Gerechtigheit oefent ontrent de menschen.

En

om dat hy haar heeft willen vry hebben, foo dwingt hy haar nimmermeer tot goet noch tot quaat. En hy fal in haren omgang niet blijven, wanneer fy van hem afwijken, om andere dingen buiten hem te beminnen. Hy on trekt fig foetelijk, en laat haar voortvaren naar hare eigene willens. Het welk

het grootste Ongeluk is dat den menfch ooyt overkomen kan. b'@pgen-imit en geigen-liefde stellen fig op tegeng jet (Ginhe betáštijepping; betoouen ben J.latnftij uan alle goet / en uctuulfen jem met alle quaat, il)aat ball (305 jun uitbet tot jeum roept,

384. Want hare eigen-wil onnut en bedorven zijnde, foo fal hem de felve

in allerhande quaden storten. En men behoeft niets anders dan fijn eigen wil te


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet. 225 te volgen, om eeuwig Verdoemt te zijn, ja zelfs om ellendig in defe wereld te weten. Want ik heb menschen gekend, de welke met al haar vermogen getracht hebben, hare eigen willens te volgen en te volbrengen; en fy wa rennooyt vernoegt noch te vreden, maar in tegendeel altijt leetwefig van ha re eigene willens gevolgt te hebben, offchoon fy hun daar van niet konden onthouden, maar brachten alfoo hun leven door, met quaat te doen, en dan weder daar voor berouw te hebben: beginnende alfoo hier hare Hel, om die

in d'eeuwigheit te voltrekken. Siet daar, het rampfalig einde, waar in den mensch fig felven ftort, wanneer hy fyn genegentheden van God aftrekt, om hem felven of andere gefchapene dingen te beminnen, nadien hy dan in

geduerige Zonden leeft, verbrekende het Gebod, van God metgantfcher herten te beminnen: het gene men doen moet om zalig te worden. En daar (i) en is (i)Mat. gants geen verandering gekomen, federt het begin des Werelds; en het fal 22. v. 37. ook niet zijn tot aan dellelfs einde. Men heeft ten allen tijden moeten God

beminnen met fijngeheelhert. Want God heeft precifelijk den menfch geschapen, ten dien einde, dat hy fijnon God beminnen fou; en niet om iets anders.

Dewijl

God niets behoeft, zijnde Opperste H E E R, gants onafhankelijk (k) foo (k)Aa. heeft hy niet te fchaffen met onfe goederen, onfen arbeid, noch met d'onder- ; 7. v. 25. houding van eenige wetten. Maar hy wil ons (l) hert geheel hebben, en al (l)Prov onle genegentheden onverdeelt. Om dat hy fijne Welluften met ons nemen ::. wil, foo Tal hy geen Mede-boel of Medgefel onfer vriendschap lijden.(m) En :) Prov. als den menfch fijn vermaak neemt, in andere dingen dan hem, of fijne ge- 8. v.31. negentheden verdeelt om andere dingen neffens hem te beminnen, foo berooft -

hy den menfch van fijn Vriendschap, en laat hem voortvaren na de genegent heit fijner verdorven natuur, gevende hem nochtans altijt vermaningen door wetten, en alle andere foorten der middelen: om hem te doen weder keeren in de Vriendschap van fijnen God. 385. Hoe vele middelen heeft hy wel gebruikt om Adam fijn misslag te doen kennen, en om hem de hulp-middelen voor fijn quaden toe te voegen? En hoe menigmaal heeft hy Propheten gefonden, om de menschen weder te roepen tot hare fchuldige plicht? Somtijts door beloften, en fonntijts door dreygementen. Maar d'ondankbare menschen zyn tot erger voortgegaan, verachtende d'Afge

fanten Gods. Gelijk als Adam Godfelfs verachte, met fig af te trekken van fijne Vriendschap, om andere dingen dan hem te beminnen. Eindelijk, de menfchen zyn totfoohoogen trap der Boosheit geklommen, dat fy God niet meer kennen. Daarom fegt de Schrift, (n) Dat de Godloofe in fjn hert gefpro-(n)Pfa. ken heeft; daar en is geen God. Selfs de Joden, die fijn Volk waren, leefden vr? 4" niet anders dan met haar felven te beminnen in plaats van God; hun ver noegende met uitterlijk een gedeelte der Ceremonien t� onderhouden, van die God haar bevolen had, onder dat fy het albcfen der fake doorgronde, noch ook wiften, waarom dat de felve haar bevolen waren, latende : Ff

We


226

Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

wel aan den vleefche te besnijden, fonder dat fy hare herten wilden aftrekken van d'aardfche genegentheden , noch defelve affnijden van de vleefchelijke

liefde, beminnende aldus die fnoode dingen, in plaats van God; en hechtende haar vast aan de HIetter der Wet, in plaats van aan defelfs il)efentijeit. En alfoo

voortgaande in defe Vergetentheit van God, foo hebben fy verdient van hem verworpen te worden: en zijn dus doende van quaat tot erger voortgevaren tot in den hoogsten graad. Soo dat fy rechtveerdiglijk de eeuwige Verdoemenis verdient hadden.

386. Want wat voor grooter quaat konden de menschen begaan, dan hare

genegentheden van God haren Schepper af te trekken, van wien fy het wefen en alles ontfangen hebben, om hare genegentheden hun felfs toe te dragen;

dat niet anders dan fnoode Schepfels zijn, vervult met allerley foorten van quaat, federt dat fy in zonden gevallen zijn? ,,Wat voor over-een koming ” is'er tuffchen het Voorwerp dat men bemind, met het gene dat men moet be

” minnen? Want als wyons felven beminnen, foo beminnen wy een onmach ” tig voorwerp, dat aan foo veel fwakheden onderworpen is, en tot foo meni ” gerley quaat genegen. Waar in tegendeel, het Voorwerp dat wy moesten be 2' minnen, (het welk God is) een oneindige Almacht is, heerschende boven

,' alle dingen, die alles weet en fiet: om dat hy is den Oorspronk van alle Wijs », heit, van alle Goetheit, en van allerhande Heyl, fonder eenige vermenging

», van quaat: zijnde onsterfelijk en eeuwig; den welken alleen ons dat felfde », Gelukfalig Leven geven kan, . Daar ter contrary niemand iets aan fig felven, », noch aan andere eenige eeuwige goederen geven kan, om welke nochtans de menfchen gefchapen zijn, en niets anders. ©it clïenbig leuenig onáeinbeniet; notíj ben onmatjtigen meufcij/ íjet Uoo! merponfet liefde. Jl2aar gaat alleen ig unaardig beminb te uuogueu / 3ijnbe ben Geuer banljet eeuunig il)tfgelul:5alig Heuen. ©en Jllenfcíj tot heft eenige Liefde geftijapen5ijnÜe/han Defeïbeniet berbeelen.

387. Ik denk dat niemandfoo onwetend is, dat hy gelooven fou, dat den mensch fou geschapen zijn om dit tegenwoo-big fcbcn: dewijl een iegelijk fiet, dat alle menschen sterven, en hier niet dan een korten tijd verblijven, en dat fy niet anders in defe wereld doen, dan eten, drinken, en arbeiden om het leven te

hebben, fonder dat fy het felve konnen behouden. Het welk maar een al te krach

tig Merkteiken is, om te kennen, dat wy niet om dit ellendig leven gefchapen zijn; en dat God een ander einde moet be-oogt hebben, waarom hy den Menfch ” heeft willen scheppen. ,,Nademaal dat alles wat wy van hem fien, geen ge ” noegfame redenen zijn, die aan een God konnen oorfaak gegeven hebben, ” om een Wereld te scheppen met alles wat daar in is. Hierom foo moet een

” iegelijk besluiten, dat God wat anders voor gehad heeft om den Menfch te ” scheppen, dan het gene dat wy nu van hem fien: en ook moet men

oma: aU CT


Vleefchelijke menfchen, verftaandegeeftelijke dingen niet.

227

dat er een ander Leven moet zijn, waar in den menfch een veel gelukzaliger, en heerlijker stant van God moet te voorfchijn brengen, dan men in dit sterflijk, leven fiet. Gedurende het felve, men niets Goddelijks in hem bespeuren kan., Men fiet den menfch alleenlijk in die felfde natuur als de Beesten; etende, drin-,

kende, en fich vermeerderende gelijk het Vee, fonder dat men in den Mensch, eenig wefen van een Hooft-stuk der Werken Gods vermerkt. Integendeel » » »

fiet men hem in vele dingen veel fnooder en ellendiger dan de Beesten felfs , Waar uit klaarlijk blijkt, dat den menfch tot een ander einde geschapen is, dan om in dit dal der ellenden te leven. 32

:

388. Ondertuffchen kan hy nochtans van fich felven niet tot dat einde geraken. Het moet weten dat die felfde God, die hem geschapen heeft,

:

hem dat Einde geeft; als hy hem ook het Wefen, en fijn beginsel gege ven heeft. Daarom foo begaat den menfch een groote dwaasheit, wanneer

hy fig felfs bemind, dewijl hy dan een foo onmachtig voorwerp bemind, dat hem op geenderley wijfe gelukkig maken kan. Want de liefde onfesfelfs maakt ons altoos ellendig. Men behoeft niet anders, (o) dan fich felfs te volgen, (..) Pfa. onn in allerley foorten van quaden te vallen; uit oorfaak dat den wil des men- 81 v. 13.

fche (p) onnut en verdorven is door de zonde, waar uit nimmer iets goets voort- (p) Gen. komen kan. En foo den menfch eenige goede gedachten heeft, die komt ge- 6 v. ; en

wiffelijk (q) van God, den Oorspronk van alle goet, en geenfins van den :P" * " )

menfch: dewijl de zonde hem tot een Oorfpronk van alle quaat gemaakt heeft. :»cor. Het welk immers geen oorfaak behoorden te geven, om ons felven te bemin- 3:v. 5. nen; maar om defen God, Oorfpronk van alle goet, lief te hebben; dewel ke ons het eeuwig Geluk en Heyl kan geven. Temeer, om dat de Liefde Gods d'eenige oorfaak onferfchepping is. -

389. En men behoort fulks aan alle Christenen t'onderwijsen, felfs aan de Turken en Heydenen, of alle andere menschen, van wat foort of conditie die

ook mogen zijn. Aangefien dat geen menschen, uit Adam voortgekomen, tot eenig ander einde geschapen zijn, dan om Godte beminnen en te dienen, en al foo eenmaal in 't Paradijs te geraken. Die van de Roomfche Kerk onderwijfen

dat aan de Kinderen in haar Catechismus, alwaar de Meester aan de Discipel vraagt: âlPaarom 3ijt gp in bç albereit gefielt? en den Difcipel antwoord: Om 05ob te beminnen en te bienen / opbat men eenmaal in 't 39arabijg gea

raftenfou. Defe onderwijsinge is goet en heylfaam, en indien defelve wel naargekomen wierd, fyfou de zielen tot de Zaligheit brengen. Maar uit oor faak dat fy niet genoeg in acht nemen het einde waar toe fy gefchapen zijn, foo

leven fyin d'Onachtfaamheit harer eeuwige Gelukzaligheit, beminnende haar felven, in plaatsvan God: het gene veroorsaakt, dat God hun met recht veer digheit en reden verlaat. 39o. Want wat meerder Ondankbaarheit kan men vinden, dan den menfch -

tegensfijnen God begaat, die niets anders van fijn Schepfeleyfcht, dan 2: het Ff 2

c7/g


228

Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

hem beminnen fou; dewijl hy dat tot geen ander einde geschapen heeft, dan om daar van bemind te worden? En midsdien foo geeft hy't de vryheit om allerley foorten van vermaak en vernoeging te genieten, met bewijs van dankbaarheit aan fijnen H E E R. Maar d'ondankbaren menfch berooft fich van die Vryheit, en van alle de Weldaden fijnes Gods, om te willen fich felfs beminnen; ver

(r) Eph. J. V. 29.

achtende alfoo het einde, waarom hy is geschapen geweest, om fich te gaen verlustigen in een foo fnoodfchepfel, gelijk den mensch federt fijn zonde ge worden is. En hoewel fulks onredelijk is, foo word dat nochtans uitgewerkt door alle de menschen federt den eersten aan, tot de gene die nu leven, want daar zijn 'erfeer weinig geweest, federt dat de wereld geschapen is, die haar felven gehaat hebben, om God te beminnen : daarom fegt de Schriftuur, (r) Dat nooyt iemand fijn eigen vlees gehaat heeft. 39 1. Maariemand mocht my vragen, of men God niet kan beminnen, en ook fijn felven? Waarop ik, j:2ecn antwoord, en dat men alleenlijk den Text der Geboden, aan Mofes gegeven, lefen moet, om te fien, Dat men een eenigen God moet beminnen, en dat van gantfcher herten, van gamtfcherziele, en met alle fijne krachten. Waardoor men fiet, dat men niet een deel fijns herten mach hechten aan fich felven, noch aan andere dingen, dan aan God; nadien hy dat gcijcc! wil hebben, en juict gefcijcibcnl gebroken, of tot iets anders verdeelt, dan geheel aan Hem. Het welk vereyfcht alle onte gedachten, en alle de krachten onter

ziel; gelijk de Schriftuur dat onderscheidentlijk verklaart. En al is't fake dat de menschen fulks niet begrijpen, het laat daarom niet na, warachtig te zijn. Maar indien de menschen gebleven waren in den ftant, waar in God haar ge fchapen had, fookonden fy wel haar felfs beminnen, fonder hare herten tot iets anders buiten God te verdeelen: dewijl God doenmaals in den menfch

woonde, fooging hy niet van God afdoor het beminnen der werkingen, die

hy felfs in hem deed: nadien dat de wille Gods, en de wille des menfchebey de een felfde zaak was. Maar federt dat den menfch gefondigt heeft, foo heeft

hy fig van God afgescheiden, en fijnen Wil heeft fig van de Wille Gods ver deelt, zijnde alfoo fijnen Vyand geworden. Soo dat den menfch nu geen be hagen in fig felven foukonnen nemen, fonder God te mishagen. Daar vandaan komt het, dat den menfch nu niet meer fig felfs neffens God, kan beminnen, om (*) Matt. 6 • V• 24.

dat fy twee strijdige Meesters zijn, dewelke (s)men niet tegelijk dienen kan, fonder aan d'een of d'ander ontrouw te ovefen , gelijk J. Christus felfs dat in fijn Evangelie verklaart. Invoegen dat niemand fig daarin moet bedriegen:want hy die fig felfs bemind, kan God niet beminnen, al offchoon de Predikers het tegendeel pre (t) Het zijn die Blinden, die d'andere blinden leyden, en ge

(t) Matt. diken en onderwijfen.

'? " '4' famentlijk in den poel vallen: gelijk Jefus Christus fegt. Waar niemand haar fal konnen uit trekken, foo fy felfs daar niet uitgaan, en het Licht der Waarheit aannemen; het gene fig nu aanbied aan alle degene, die dat beminnen en be geeren.

-

KPit


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

229

©ie het tegenmoo:bige Licht berfuerpen / fuffelt omliomen. Daar ig geen zaligheit / fontlet De Liefde (50ûg. ©e juibige pastoren zijn fioopljan ütlaatg bet :ic!til.

-

392. Maar de gene die in hare hardnekkigheden willen blijven, gelijk deJo den gedaan hebben, toen dat felve Licht der Waarheit tot haar quam, door het middel van het sterflijk Lichaam Jefu Christi, die fullen verlaten worden

aan den geeft der Dooling, gelijk de Joden zijn: en fy fullen fich ook (u) niet , ,") bekeeren, gelijk (x) de Joden ook niet gedaan hebben.

Uit oorfaak dat de ::

Christenen geen tijd meer hebben fullen om Boete te doen, gelijk de Joden wel (*) Rom. gehad hebben: dewelke noch het Licht des H. Geeft moeten ontfangen, (y) na 1 1. v. 25. dat fy het felve van den Soo N veronachtfaamt hebben. ,,Maar de Christe-*3; nen hebben geen tijd meer om hun te bekeeren, na dat fy dit Licht van den "z: H. Geeft fullen veronachtfaamt hebben; dewijl het felve de Laatffe 25arm- ”: v.

bertigjeit is, die God aan de menichen doen fal. Na dewelke fy niets anders ”10. meer te verwachten hebben, dan d'eeuwige Verdoemenis, uit oorfaak harer ” Ondankbaarheit. Want God heeft haar de volle maat, en fijn Licht in over- ” vloed gegeven. Het welk voorby gegaan zijnde, fal nooyt weder te krij- ” gen zijn.

»»

-

393. Daarom behoorden wel alle menschen het oor te leenen, om aan te hoo ren wat ik haar, van Gods wege, te feggen heb.

En niet aanhooren die val

fche Propheten, dewelke feggen, (z) Vrede en verzekertheit, wanneer het gevaar voor de deur is. Syfeggen, dat men de rust des gemoeds niet moet ontroeren, 1Théft. met aan de menschen de waarheden Gods te feggen, die haar ontrusten. En 5. v. 3. fulks kan nergens anders toe dienen, dan om foetelijk hare zielen ter Hellen te voeren, fonder dat fy 't gewaar worden: nadien dat d'onwetendheit der

nootfakelijke dingen de zonden niet verschoont. En het fal niet genoeg we fen, dat den menfch aan 't Oordeel Godsfeggen fal, dat hy fijne Waarheit niet

gekent heeft, wanneer hy de middelen wel gehad heeft om dat te hebben kon nen vinden, indien hy maar krachtig genoeg begerig was geweest om het te foeken. De gene die voortijds gestorven zijn, hebben dit Licht niet konnen hebben, dat God nu op Aardenfend, maar fy hebben de Geboden Gods wel konnen verstaan, en by gevolg wel konnen weten, dat men hem moeft beminnen

van gantfcher herten, om zalig te worden. Het welk fy niet volbracht hebben de, foo fullen fy die zaligheit nooyterlangen, nadien dat nimmer iemand za

lig geworden is federt het begin des werelds, en dat ook nooyt worden fal tot aan het einde, dan degene die aan de dood bevonden worden, dat fy God van

ganifcher herten beminnen. Hierom bedriegen die Glofeerders of Uitleggers grootelijks, met aan het Volk te doen gelooven, dat er een andere uitlegging over dit Gebod moet weten, dan de Text felfs. Dewijl men dat felve naar de letter inderdaad altijd heeft moeten federt het begin des werelds;en

ve: Ff 3

In 1GP


23o

Het Getuigenis der WAARHEY T.

men fal dat ook moeten doen tot aan deffelfseinde. En fooiemand fijn Zalig heit wagen wil, op het feggen der Uitleggers, die mag dat doen. 394. Maar u aangaande, mijn Kind, doet gy dat nimmermeer; want na de dood is geen vergeving meer. En dewijl gy dit Geluk hebt, van de Waar heit Gods te hooren , foo verhard uw herte niet.

Weet dat ik hier in niets

anders, dan uwe Zaligheit vereifch; en dat defe Herders maar Huurlingen zijn, die koophandel drijven met de Zaligheit der zielen, gelijk de Kooplui den met andere koopmanschappen handelen, ten einde om haar onderhoud te

bekomen. Want fy kreunen fig niet eens wegens uwe Zaligheit of Verdoe menis, wanneer fy maar mogen blijven in staat, eer, of tijdelijk voordeel. (a) 2 Pet. Het is van defe dat de Schrift fegt:

(a) Syfullen een koopmanfchap van u maken.

2. V• 3

19an be juibengbaagftijej?gitfierg en jpjarifeen/ met jare oube 1àoo:faten/ buegeng en Dat fonütt Deiàetbolging betilDaarijeit/ Uoog& outtlaft en Iaftetingtn/ g

::"

395. En het is ten allen tijden geweest, dat de Verleyders des Volks de Waar heit tegen gestaan hebben. Hoe veel der felve hebben d'oude Propheten tegen

(b), Reg gestaan, dewijl men leeft, (b) dat El 1 As vier hondert en vijftig Priesters is. v.4ö. doodsloeg, die den Koning Achab vervoert hadden? En hoe veel Joodsche Priesters hebben haar tegen Jefus Christus en fijne Apostelen opgestelt; dewel

ke fy eindelijk byna alle ter dood gebracht hebben? Leeft men niet dat den Hooge-Priester en Paus, Jefus Christus ter dood veroordeelt hebben, alhoe wel hygants onnoofelen onschuldig was, want Pilatus vraagde aan het Volk: (*) Matt. (c) Wat quaat heeft defen Menfch gedaan ? en niemand kon hem van eenig quaat 27. V. 23 overtuigen; daar men ondertufchen riep: Kruyfigt hem, kruyfigt hem: gelijk als offy hadden willenfeggen: i9etig ong genoeg/ bat ijp je maarbeit onber inefenijeeft/ en tegeng beïIcering onfer?Iepbergfpaccitt / om be boob ber bient teljebben. Het gaat even het felfde met de Leyders van defen tijd, die fig tegens my opstellen. Aan de welke gy wel foud mogen vragen, gelijk Pilatus van Jefus Christus vraagde, feggende: Wat quaat heeft defen Menfch ge daan? en hun ook vragen: âlBat Quaat jeeft befc & Bochter gebaan; dewelke

fy van geenigquaat konnen overtuigen: alhoewelfyroepen: #trupfigt 5aar. Én fy fouden u mogelijk feggen, batift jet a2olft berboer/ met jun bolin gent'onbermijfen: gelijkbereyds aleenige van hun u gefeyt hebben, eer dat fy mijne Schriften gelefen hadden. Het gene men ook van Jesus Christus fey de, dat hy het Volk vervoerde; om dat hy de Waarheit Gods onderwees, dewel ke die Priesters verlaten hadden; en fy wilden niet berispt wefen. Gelijk ook defe huidenfdaagfche Leyders doen, fonder te willen lijden dat men fulks ont

dekt, vrefende dat fy eenige fchade genieten fouden in de beurs, of aan hare reputatie: welke dingen het schijnt dat fy veel meer beminnen, dan de eere Gods, en de Zaligheit der zielen, 396, want


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

23 1

396. Want indien dit foo niet was, waarom fouden fy my vervolgen; en waarom fouden fyprediken, Dat men bicmcnftijen niet gelooben moet/ bc

inclfte fcggen/ batmcn 23eftig tijgiftug nabolgen moet ; daar by voegen de, bat be @ij:iftenen ban Defentijbijare gotberen niet moeten in 't gemeen

b2cngen. Want die leeringen zijn gantsftrijdig tegens de Raadgevingen des Evangeliums, waar in tegendeel mijne leering daar mede geheel overeen komt. En indien er in mijne Schriften iets strijdig was tegens de Leering van Jesus Christus, foo vervloek ik dat, en wederroep het volkomentlijk: want ik on

derwijs niets anders, dan het gene God my geleert heeft. En defe Doctoren konnen my van geen quaat overtuigen, dan door valfche getuigeniffen, gelijk men bybracht om Jefus Christus te beschuldigen; maar hare getuigeniffen stre den tegens malkander.

397. Ik weet wel, dat er nech andere buiten uwe Predikers zijn, die de Waar heit tegen spreken, die ik voortbreng. Want men fegt my, dat Monfr. de La badie en fijn Gefelfchap, ook tegens my fchrijven: maar fy fouden beter doen, met de Waarheit aan te nemen, om hare doolingen t'ontdekken, dan haar ten

onrecht te slaan. En ik fou tegens hun alle wel mogen feggen, 't gene Jefus Christus aan de Dienaars van den Hooge-Priester feyden, die hem een kinne- .

bakflaggaven, te weten; (e) Indien ik quaatgedaan heb, foo overtuigt my van het (b)loh. quaat: maar indien ik wel gefproken heb, waarom flaat gy my? Indien alle defe i8 v. 23. Heeren, door Christelijke Liefdadigheit wilde getuigenis geven van het quaat,

dat ik fou mogen gedaan hebben, of wegens de doolingen, waar over fy my met groot onrecht willen beschuldigen, foo foud ik haar konnen voldoen, of beschaamt maken. Want ik fal altoos meer hebben om haar te antwoorden,

dan fyalte faman fullen hebben om my te vragen; mids dat de zaak, de eere Gods, en de nuttigheit der zielen be-oogt. Maar fy konnen my belasten met

fcheldingen en lasteringen fonder eenig fondament, feggende leugenachtig, bat 'er boolingen in mijne #rijgiften3ijn/ fonder dat fy daar over getuigenis brengen konnen. Het is haar genoeg dat fy my flaan, gelijk den Dienaar des Hooge-Priesters Jefus Christus floeg, feggende: Spreekt gyaldus tegens den Hoo ge-Priefter? Leeft een weinig, mijn Kind, of Jefus Christus qualijk geant woord had tegen den Hooge-Priester, en befiet ook, of ik qualijk in mijne Boekken geschreven heb, om gelegentheit aan die Gods-geleerden te geven, dat fy my foodanig fouden aanvallen, my die haar nergens in misdoe, en nie mandaan mytrek, levende in afgescheidenheit, en onbekend voor de wereld, fonder daar in iets te vereyffchen. ©t ilbeberstreuing beresteftelijke :: bellBaatíjeit/#omt boont ban be boo fingen en De Quaben/bie in jate3ielen betöoggen 5ijn/ en ban batfp een uitste

fitnuen 13oogmoeb en 12etunaanbijeitijebben/omobetijet 1eol#teijterftijen/ millenbt Dat alle bt 3ielen van jaar afijanäelijk fouben3ijn. 398. Moet


232

Het Getuigenis der WAARHey r.

393. Moet men niet feggen, dat die menschen een quade confcientie heb ben, die hun ongerust maakt, of wel dat fy al wetende in dolingen zijn, de welke fy vreefen dat ik ontdekken fou, met foo vryborstig de Waarheit aller dingen te verklaren. Zeker, ik vrees haar Ongelukken; en wenfchte wel, dat fy my geen oorfaak gaven, hun noch meer te moeten antwoorden. Maar

foo fy my aanranden, ik fal genoodfaakt zijn, getuigenis der Waarheit te ge ven, indien de zakefulks verdient; foo niet, ik fal haar laten blaffen, gelijk de honden doen tegens de menschen die fy niet kennen. Want indien defe Leyders my kenden, fyfouden fich wel wachten, van mijn Onderhoud met

God te versteuren, door fchriften van tegenstrijd, of van lasteringen en schel dingen. Ik falafwachten om te fien wat fy doen fullen; en ik fal omtrent haar de wille Gods verrichten, foo wijd als ik die kennen fal, fonder mijn quaat (f) Matt. aardige hertstochten te volgen, gelijk fy doen : nadien Jefus Christus myleert, Ik 5. W. 44 (f) dat ik mijne Wyanden beminnen fou, en weldoen aan de gene die my vervolgen. heb mymenigmaal verwondert over dat de Priesters felfs de Waarheit vervolgt hebben, en Jefus Christus en fijne Apostelen daarom ter dood brachten; veel

meer dan de wereldlijke menschen. Aangesien dat het de Priesters en geeftelijke Perfoonen betaamt, de Waarheit te beminnen, veel meer dan de wereldlijke menschen, dewelke nochtans hun nooyt foo gepaffioneert of boosaardig ver toont hebben, in het vervolgen om Jefus Christus en fijne Apostelen te vernie len, gelijk de Priesters, Biffchoppen en Paufen van dien tijd deden, en ge

lijk ook nu foodanige Personen doen, die in fulke geestelijke Staten zijn. De welke de Waarheit willen vervolgen, even gelijk als de Priesters defelveten tijde Jefu Christi vervolgt hebben. En ik fie geen ander oorfaak hier in, dan dat die Geestelijke veel hoogmoediger zijn dan d'andere menfchen, al is't zake

dat fyfomtijds godloos zijn. En defen hoogmoet doet haar vreefen, dat hare

:: verminderen fou, wanneer de Waarheit aan het Volk bekent was.

En daarom trachten fy die uit te doven eer dat defelve aan den dag komt,

op dat fy de Meesters in IsraĂŤl mogen blijven, en niemand anders dan fy het Volk onderwijfenfou. (g) Ioh.

399. Daarom was het dat fy malkander al vragende feyden, toen Jefus Christus in den Tempel leerde: (g) Waar heeft defe de Schrifturen geleert, dat hy die

7. V. 15.

onderwijft: Is het niet de Soom des Timmermans? &e. willende daar door doen ver staan, dat niemand behoort t'onderwijsen, dan de gene die gestudeert hebben, of

hare wetenschappen en leeringen in de Schoolen en Academien geleert: en fulks tot dien einde dat de gantfche wereld aan de Gestudeerden afhangen fou; dat

alle menfchen fich aan hun fouden onderwerpen, en haar eeren. Welkers authoriteyt of gefach fy geenfins verliefen willen, hebbende liever hare zielen

te quetfen, dan hare gelachlijkheit. Hierom is't dat fy fich wapenen, wau neer fy hooren dat een Perfoon fonder studie, die hare Hooge-fchoolen niet

gevolgt, noch eenige Titels der Promotie ontfangen heeft, de Waarheit aan het


Vleefchelijke menfchen, verftaandegeeftelijke dingen niet.

233

het Volk komt leeren. Dat stoot tegens de Verwaantheit harer herten, voor namentlijk als nu een Dochter wil komen onderwijfen. Dat is hun onver

draaglijk! Daarom is't dat fy haar willen verachten, als fy haar niet konnen vernielen. ,,Want vele fouden haar vragen: wat quaat heeft defe Dochter,

gedaan, die gy wilt dat men kruyfigen of verbranden fou? doet fyiemand on-, gelijk? geeft fy een quaat exempel aan het Volk? trekt fy iemand aan om haar , eigen eer, of om haar voordeel: is fy iemand tot last? voert fy een reukeloos, leven? De godloofen felfs, die haar kennen, zijn verplicht te feggen, bat'er 22

nictg bicrgelijfig in fjaar igl en bat geen man allebie quaben/ jaar met , luaartjcitlian torgefcijgcuen uuo;ben. En indien men voorder aanhoud, met , hun te vragen; waarom vervolgt gy haar dan $ Sookonnen fy, de waarheit fpre-, kende, niet anders feggen, dan om oorfaak dat fy al te klaar, den Afvalder, Christenen aanwijst, en dat fy hun aandringt, om het ébangclifcij. HIeben, weder aan te nemen.

19alfclje popijttenbaengen in berat5ting betuart IËulpmibbelen onfer3ielen/ namentlijk / b'g?nottjoubing der Gebobtn «Bobg / en De flaatuolging Jefu fijzifi/ buiten beuortfie geen zalig jeit ig. 1Balfcije itaatbunfent ljeit / en ftij?oomelijke toer3eliering / gegromt op jet aanfien Utr groote menigte/ beubellie notijtang totualliger toijfe/ be fmcrten btr 19erboemben gefutt Defclue ooft De ilèelluft en HPitugbe het obcluit3aligen

::", Clgt 00t,

-

4oo. Siet daar, zijn dat niet wel oorzaken, om te roepen: #trupfigt baar; of te wenfchen, dat men het stroo mocht koopen om haar te verbranden, en ver

fcheidelafter-boeken te fchrijven, om hare Leering in verachting te brengen, en aan het Volk te doen gelooven, dat daar dolingen in zijn, ten einde dat niemand defen engen Wegfou ingaan, die Jesus Christus onderwefen heeft, aan alle Christenen? Mag men niet wel feggen, dat wy nu in dien gevaarlij ken tijd leven, door Jefus Christus voorfeyt: En dat alle de valsche Prophe ten, die op de laatste tijd moeten komen, de huidenfdaagfche Priesters zijn,

dewelke feggen, bat men jefug C5:ifitig niet nanolgen ftan / en batjet onmogelijttig / be geboben G5obg t'onberijoutbcn? Nadien fulks geenfins waracht gis; aangefien dat de Wet Gods, en die des Evangeliums beyde aan

de menfchen gegeven zijn als (b) Hulpmiddelen voor hare quaden; en dat de (h Prov. gene die fich van defemiddelen niet bedienen wil, fijne Genesing niet verhoo-4 v. *** pen mag. En gelijk ik uitgelegt heb, dat de Geboden Gods, noodzakelijk

ter zaligheit zijn 3 alfoo ook ieg ik van d'Evangelische Wet, dat (i) geen (i) Matt. Christenen zalig worden fullen, fonder d'onderhouding van defe Wet des 7.v. 26, Evangeliums. . De gene die anders gelooven, fullen grootelijks bedroogen zijn aan de dood; dewijl God niemand in fijn Koninkrijk laten fal, dan die gene die met den geeft Jefu Christi fullen bekleed zijn, Gg

4o1, Soo


Het Getuigenis der WAARHEY T. 461. Soo dat niemand figte vergeefs moet laten voorstaan, dat hy zalig.

234.

werden fal. Dewijl dat nooit iemand, federt het begin des werelds tot aan 't einde, Zalig heeft konnen worden fonder dat hy aan de doot is bevonden ge worden, befeten te zijn met de wefentlike kracht der Evangelische Raatgevin-gen. Nadien defelve, wefentlijk, niets anders inhouden, dan de Liefde tot God, foodanig als hy die den menfchen afeyfcht; en dat defelve het eenige oorfaak is, waarom hy haar gefchapen heeft, fonder eenig ander einde of oor faak. Maar door dien dat de menschen nimmer defe dingen doorgront hebben, foo hebben fy veronachtfaamt te doen het gene waarom God haar geschapen

heeft. En alfoo zijn fy van het Geloofafgeweken, en van de Hope die fy in. ' God behoorden te hebben, en hebben dus doende haar eigen Verderf opgericht, waarin fy noch tegenwoordigden grooten Wolf naloopen, fonder dat gewaar te worden, vergelelfchappende malkander op den 25 ccben alèeg / dewelke (k) Jesus Christusfegt, (k) datter VerdoemeniÍ leidt.. En om dat vele daar op wan Matth-7 delen, foo blijven de menschen in rust, denkende dat hun niets ergers over V. 13.

komen fal dan hare medgefellen, alhoewel de Verdoemenis van velen, die van een in 't byfonder niet verfachten fal; maar in tegendeel fijne fmerten vermeer-deren naar mate dat er groot getal Verdoemde in de Helle fullen zijn. Even

gelijk als er ook vermeerdering van vreugde fal wefen in het Paradijs, door de vermeerdering der Gelukfalige zielen.

Wy fien fulx, wanneer de Schriftuur

:falwefen, over de bekeering van een Zon en entmegenig Rechtveerdigen. .

fegt, (l) datter meer vreugde in het

(l)

Luc. 15. daar,

V,

dan om negen entmegenig Rechtveerdigen.

402, Waar door klaarlijk blijkt, datter toebaflige vermeerdering van 2

Vreugde in het Paradijs is, alhoewel de inefentlijste vreugde nooit vermin dert. Alfoo ook is in der Helle vermeerdering van Droefheit toevalliger wijfe, ,, En wanneer een verdoemde ziel, in der Helle fiet neder komen, fijn Vader, , fijn Moeder, fijn Broeders, Sufters, Kinderen, of Vrienden, foo heeft fy , vermeerdering van fmerten, omdat haar eigen Onheil vermeerdert naar mate

, dat fy foodanige menfchen fiet, die eenigerley wijfe tot hare Verdoemenis ge , holpen hebben. Dat geschied als in een Gasthuis met Siekken; alwaar het ge , kerm, het klagen en fuchten van d'andere, de fmerten van iemand in 't by , fonder vermeerdert, of hem de rust beneemt, die hy t'fijner tijt fou konnen

, genieten. Want hoe meer verdoemde zielen datter in de Hel zijn fullen, hoe , meer lasteringen tegens God dat men daar hooren fal; foo veel te meer 2)

: en geschrey,

:

en foo veel te meer vervloekkingen fy d'een d'ander doen ful

, len: want de Vader falden dag vervloekken op dewelke hy fijn kind gebaart

, heeft, om dat hy't tot een medgefel fijner Ongelukken : en ook fal het , kind de Vader vervloekken, wegens dat hy't quade exempelen gegeven heeft, , of hem over fijne misdaden niet heeft bestraft, of om dat hy hem rijkdommen

, vergadert heeft, waar door hy tot de Verdoemenis geraakt is. En dusdanig , fullen allerhande foort van vrienden, malkander vervloekken, dewelke tot , gefelschap in haar zondig bedrijf fullen geweest zijn. 4o3. Hier


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

23s

403. Hierom foo moet men niet geruftelijk wandelen, op den breeden weg, die ter Verdoemenisleyd, omdat groot getalmenfchen daar op wandelen.

Want

indien gy, mijn kind, alleen Verdoemt waart, en dat alle d'andere menschen Zalig wierden; dat fou de wefentlijke pijnen niet verminderen die in der Hel

len zijn. En foogy alleen Zalig word, en dat alle d'andere menschen Wer looren gingen, dat founiets van uwe wefentlijke Vreugde verminderen. Daar om moet gy niet op den breeden weg blijven die ter Verdoemenis voert, om dat foo grooten getal daar op gaan : nadien Jefus Christus ons daar voor waar

fchouwd, feggende: (m) Breed is den weg, die ter Verdoemenis leid; en vele zijn er (m) die defelve bewandelen.

Verkieft gy den Oengen alPeg / die ik u onderwijs; ge- Marth. 7.

lijk jesus Christus u die ook onderwefen heeft; fonder te befien wat een ander " '3' doet. Dewijl (m) iedereen jjn eigenpakfatdragen, en fijn eigen rekening maken. (n)Gal6. V. 5.

::

jYoobtmenbigfjein ban b'«:Uangeliftje iDet t'onberfjouben/uoog be #en : oufi boog Dat fn alleguerfalien/ ja ooft jaar feïben. etnijffn nu nitteltonnen genieten/ funbet junilt genegentijcuen

a:

::

uangbotrafte mennen: 13et melk bezonbe maakt: gelijk in tegenbeel/be ?Liefbe @Bobg/ bt geijttleil)et bolbeengt/ Die bt5% onbe betoogfaalát jeeft.

404. Laat u niet ophouden, door het feggen uwer Predikers, wanneer fy onderwijfen, batmenbe geboben G5obg / noch b's: bangelische raatgcoin gen niet onberjouben Ran: dewijl dat fulx niet warachtig is.

Maar gelooft

veel eer aan defe Waarheit die van God komt: te weten, dat niemand Zali

worden zal, dan die gene die defelve Evangelische Wet fullen onderhouden

hebben. Uit oorfaak dat defelve tot geen ander einde gegeven is geweest dan om door de Swakken onderhouden te worden : aangefien dat den Rechtveerdi gen hem felven een Wet is, en geen andere uitwendige Wet nodig heeft.

By

-

exempel: men behoeft de Begeerlijkheit of Gierigheit niet te verbieden, aan een mensch die wedergeboren is; nadien defelve in der daat niets meer begeert

noch foekt op der aarde, foekkende alleenlijk de dingen dieboven zijn : gelijk

den Apostel fulx beveelt, met te feggen: (0) Soogy»vederboren zijt, foekt : (o)Col.3 : gen die boven, en niet meer die op der aarden zijn. Maar hy die niet wedergeboren "" is, behoort defen Evangelischen Raat naar te komen volgens denvoet der Letter, en hy moet niet (p) meer arbeiden, om de spijfe die vergaat, noch (p)Joh. w

(?) koophandel drijven om geld te winnen, nademaal fulx een begeerlijkheit" , iy" is, welke door de Wet Gods verboden is, daar fy fegt: Begeert niet: om het welke Ma: «. uit te leggen, foofegt d'Evangelische Wet, (r dat men alles verlaten moet ovat v. 19. g??erg : en verzaken allesovat men befit, om een DifcipelJesu Christi te weten: : 2, V,

jabestaat :at menfichfelf moet verzaken. Uit oorsaak dat de Begeerlijkheit niet alleen: Lue in gout of filver te begeeren; maar in niets te begeeren; dewijl dat al- 14.v. ië, lerleyfoorten van begeerlijkheit zonden zijn. Daarom fegt Jesus Christus, en 33

dat menfich felf moet verzaken : dat is te feggen, alledey begeertens van de ver Gg 2

dorven


236 S Het Getuigenis der WAAR HEY T. dorven natuur, in eten, drinken, kleeden , flapen , of wandelen gaan, met voldoening te geven aan een van onfe vijf finnen der natuur. Uit oorfaak

dat alle die dingen onfe genegentheden tot haar trekken, in plaats dat wy die aan God alleen behooren toe te dragen ; en aan niets anders.

Siet daar,

waarom dat de Wet des Evangeliumsons fegt; Dat menfig felf moet verzaken. 405. Dit is niet, dat God ons altijd berooven wil van de vermakelijkheden

onfer vijf natuurlijke finnen; nadien hy ons die gegeven heeft om te fmaken, te gevoelen, te fien, te hooren, en te rieken alles wat fchoon, goet en gefont in defe wereld is.

Welke dingen preçifelijk gefchapen zijn, om vermaak aan

de vijf natuurlijke finnen der menschen te geven. Maar het is, dat de Zonde tuffchen de Werken Gods gekomen zijnde, fy alles verdorven heeft, en d'Or

dre verandert die God ingestelt had. Want voor de zonde fouden mensch alle dingen naar fijn wenfch genooten hebben, lovende God, en hem ver heerlijkende voor fijne Gaven. Maar federt de Zonde, is den menfch foover

keert geworden, dat hy geniet, van al wat fchoon, goet, en wellustig is, tot fijn eigen

: en tot vernoeging fijner verdorven natuur, en om fijn

eigen eer, en eigen finlijkheden. Het welk de wefentlijke kracht der Zonde is; waar in dat allerhande foort van zonden begrepen zijn. En men behoeft niet anders dan fijn genegentheden tot God te beminnen, te veranderen in de

liefde tot iets anders buiten hem, om in fijn @ngcnabc te vallen, en eeuwig Verlooren te gaan. Uit oorfaak dat God ons gefchapen heeft, alleenlijk om hem te beminnen, foo en wil hy niet dat wy iets anders neffens hem beminnen. En het gene dat wy Zonde noemen, is niet anders in wefen, dan defe Af keeringonfer genegentheden van God, om die te wenden tot ons felfs, of tot andere Schepfelen. 406. Siet daar, 't gene alleen de Zonde maakt, en niets anders. En al of

fchoon de Geboden Gods, en ook d'Evangelische Raatgevingen verfcheyde zijn, foo hebben fy nochtans niet dan een felve oogmerk, en een felve kracht. Soo dat den genen die volmaaktelijk God bemind met fijn geheel hert, die on derhoud in derdaad alle de Geboden Gods, en de gantfche Wet des Evange liums. En hy die defe fuivere Lr E F DE Go D s niet heeft, of fchoon alle fijne Geboden onderhield, die kan niet. Zalig worden. ,,Daarom is't dat den

Apostelfegt, (3) Dat men niet Zalig worden fal, door de werken der Wet. Het gene (s) Eph. 2. v. 8, 9

feer goet te verstaan is, wanneer men begrepen heeft, dat God niets anders

den Menfchafeyfcht door alle fijne Wetten, dan dat (t)hy hem met fijn geheel (*) Matt. hert beminnen fou. 22. V. 37. tot 4o.

Want alle d'andere Ordonnantien, Verboden, enGeboden Gods, zijn niet anders dan middelen om tot die Liefde te geraken. En maar

mate dat den menfch fig van die fuivere Liefde afkeert, om eenige andere din gen te beminnen, foo roept God door fijne Barmhertigheit hem wederom, met te feggen: Doet dit niet, en doet dat.

407. Invoegen dat de zonde alleen, de wetten voortgebracht heeft. -

*

: Š


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 237 En het is een fekere waarheit,

heb fulks voor defen noch meermaals gefegt.

dat God nimmer eenig wet aan den menfch fou gegeven hebben, indien hy in de Liefde fijns Gods gebleven was, en dat hy fijne genegentheden niet van de Liefde fijnes Gods afgetrokken had, om fig felfs te beminnen, nooyt fou God hem door fijn Gebod gefegt hebben; Gy fult den H E B R E uwen God beminnen met uw geheel hert. En indien den mensch de Name Gods niet misbruykt of veracht had, hyfouhem door fijne Geboden niet gefegt hebben: Gyfult den Name Gods niet misbruiken. En foo den menfch niet vergeten had, den Dag des Heeren te heyligen, hyfou hem niet bevoolen hebben, de Feeft-tijden te vie ren. En foo den menfch fijne Ouders niet veracht had, God fou hem niet ge boden hebben; Vader en Moeder te eeren. En dat den menfch fijnen Naaften

niet dood geslagen had, Godfou hem niet gefeyt hebben: Gyfult niet dooden. En indien den menfch niet vleefchelijk en onkuyfch geworden was, Godfou hem niet verboden hebben, te hoereeren. En ingeval dat den menfch niet gie

rig en begeerig tot de goederen defer wereld waar geweest, God fou hem niet menfch geen leugenaar was, God fou : hebben: Steelt niet. vanEn dat den getuigenis te fpreken. En indien den menfch

valfche em niet feggen: Wacht u geen geeft van jaloersheit had gehad, om de goederen van fijn Naasten te be

geeren, Godfou hem niet verboden hebben, eens anders Vrouw te begeeren, of

eenige andere dingen die hem niet toebehooren. ©e «Beboben gpobg zijn J|2ibbelen om fijne ºpzienbfcñau tneberomt'erlangen; en 3ijn jet licht onfet 3ielen; De 19etloffing en 258b:ijbing ban het g?uaat; en een aanboeting tot jet “Boet. P00:beeld ban De G5eboden aan Adam ge

euen. Bemelfie niet alleenlij#3ijn om behennifeonfer quaben. 1Berblot ingen Unog beffelfg ouertreberg; en notij meet UOO: Diegene/ btbutläeft g gen/bat Defelbe onmogelijft 3ijn.

408. Waar door men klaarlijk kan fien,dat de Geboden Godsniet anders dan

(u) zalige Vermaningen zijn, die God aan de menschen gedaan heeft door fijne (*) Psal. groote Barmhertigheit, om hun te verhinderen quaat te doen, en aan te voe- : ": 8.

ren tot het goede, felfs wanneer fy afgedwaalt, en uit fijne Vriendschap ge- : ::, weken waren, om andere dingen te beminnen dan Hem. Willende alfoo, v.7, 8. door de Liefde die hy de menschen toedroeg, (of schoon fy fijne Vyanden ge worden waren) haar toonen waar door fy fijne Vriendschap verlaten hadden; en door wat middelen fy defelve konden weder verkrijgen, met het goede uit te werken, en hun van het quadeafte keeren.

Daar ondertuffchen defe qua

lijk-bedachte, die Voordeelen van God, voor ondraaglijke lasten houden.

Gelijk alsof God had lasten te dragen, en dat hy der menschen hulp van nooden had. Dusdanige Ondankbaarheit is onverdraaglijk, ten aanfien van de Jo den; en noch veel meer ten aanfien der Christenen van defentijt, dewelke, onmogelijft als de Joden, feggen, Dat be “bcboben

:

ramer:

Ug 3

3


Het Getuigenis der WAAR HEY T. 3ijn: om dat fy niet naaukeurig genoeg onderfocht hebben, wat die Geboden

238

Gods zijn, en waarom die aan de menschen gegeven zijn, noch wat voordeel

fy hun toebrengen. Sprekende alfoo blindelingslasteringen tegens de groote Goetheit Gods, die de menschen gants niet noodig heeft, en hun alle kan la ten verlooren gaan, wanneer fy haar van fijne Vriendschap af keeren. En hy is machtig noch hondert duifent andere Werelden te scheppen, met veel ge trouwer Schepfelen, dan de menfchen federt Adam geweest zijn. Dewelke God altoos met ondankbaarheit betaalt hebben voor alle de Weldaden die fy van hem genooten hebben. En in plaats van fijn Raatgevingen en fijne Geboden te beminnen, en die als waardige Overblijffels om den hals te dragen, en die

menigmaal door liefde te kuilen, foo verachten verwerpt men die als ondraag lijke pakken, in plaats van die te beminnen, als den Appel onfer oogen; de

(..) ria. wijlfy het ware &) Licht onfer zielen zijn, om die tot God te geleyden. Even :19.v. al eens gelijk onfe natuurlijke oogen, ons lichaam in de rechte wegen geley 13°.

den, en uit de gevaarlijke paden voeren.

(y) Pfa.

409. Want foode Geboden Gods, (y) onfe voetstappen niet bestieren, en

1 19. v.

onfe bedrijven reguleeren , fonder twijfel dat wy van d'een zonde in d'ander

195

fouden vallen, fonder het gewaar te worden, en ons altoos wijder van God

(*) Deut vervreemden. Hierom ebood Mos E s aan het Volk, (z) Dat fy die in hare & v. 3, 9. handen dragen fouden, en defelve aan de poften harer huifen fchrijven: op dat fy al tijd daar aan gedenken mochten, en die nooyt vergeten, als zijnde de ware middelen ons van God felfs gegeven tot genefingonferqualen; fonder welke Genees-middelen, onfe zielen geen genefing konnen verkrijgen. Want na dat Adam gezondigt had, met fijn genegentheit van God af te trekken, om die te stellen in de liefde tot figfelfs, fooishy in d'Ongenade Gods gevallen, en alle fijn Nakomelingen met hem. Om dat hy niet wilde trachten naar het einde waartoe God hem gefchapen had, te weten, om hem te beminnen.

41o. En hebbende fig alfoo van allerley foorten van goet afgekeert, dat God is; foois hy in allerhande foorten van quaat gevallen, dat de berooving van alle goet is: nadien het quaat, niet anders dan een berooving van het goet is. Welk quaat van God niet gefchapen zijnde, kan het niet anders dan in fig een onge lukkige Nietigheit zijn. En den mensch die in dit quaat gevallen is, isfe kerlijk van alle goet berooft, ende hy kan nooyt hope tot het Gelukzalig Le ven hebben, foo hy tot dat Goed niet wederkeert, verlatende het quaat. Het

welkhy van fich felfs niet doen kan; nadien de Zonde altoos de Ziel verblind, en haar onbequaam maakt van weder in den rechten weg te keeren. Het welk God fiende, en overwegende den ellendigen stant waar in den menfch fich felfs neder gestort had, nadat God hem een foo edel Schepfel had gemaakt, foo

heeft Hy deernis met fijne ellenden gehad, en heeft begonnen hem Bevelen en Geboden te geven, waar door hy fijne Zonden kon kennen, en de middelen in 't werk stellen om daar uit te geraken, en door dat Middel, de Genade van fijnen


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

239

fijnen God weder te verkrijgen, die hy door fijn eigen misdaad verlooren had. 4 11. Maar God als onfen goeden Vader, en vlijtigen Genees-meester, heeft

tot allen tijden forg gedragen om hulpmiddelen voor onfe qualen te verfchaf

fen. Eerstelijk verbood hy AD A M, te eten van den Boom der Wetenfchap, op dat het weten of de groote kennis niet mocht hebben doen fijn Zonden vermeer deren, gelijk het waarlijk geschied is. Want foo haast als hy van defen Boom der Wetenschap geproeft had, foo is hy tot erger voortgegaan, en wijder van fijnen God afgeweken, werdende van hem foo vervreemt, dat hy voor hem niet derfde verschijnen, toen hy hem riep in 't Aards Paradijs, maar hy ging

fich verbergen, beschaamt zijnde om in Gods tegenwoordigheit te komen, al hoewel hy te vooren gemeenfaamlijk met hem omging, fprekende met hem, gelijk den eenen Vriend met den anderen. Maar na dat hy gegeten had van de vrucht des Booms der Wetenschap, foo kende hy dat hy naakt was: daar te vooren fijne Onnofelheit hem had doen leven in allerhande vryheit, fon derfijne naaktheid te kennen, al of fchoon hy voor fijn Zonde niet meer be dekt was, dan na de felve. Soo heeft dan fijn Wetenschap hem vele dingen doen kennen, dewelke, wanneer hy die niet gekent had, hy veel gelukkiger

fou geweest zijn. Gelijk het ook menigmaal den geleerde menschen gebeurt, die fich tot veel grooter quaatbegeven, dan fy niet doen fouden, als fy min der wetenschap hadden. En ik heb d'ongeneugte gehad, van fomtijds te hoo renfeggen, door de Dochters die ik onderwefen heb in het Hofpitaal van Rijf

fel, dat fy my feyden, dat alles wat fy daar geleert hadden ; felfs 't gene de godvruchtigheit en deugt aanging, haar dienen fou tot veel grooter quaat te begaan: het welk fy beter fouden konnen bedekken, met den mantel der god vruchtigheit, als fy te vooren niet hadden konnen doen, eer dat fy in de Deugt onderwefen waren. Invoegen dat gemeenlijk den genen, die veel weten

fchap heeft, veel zonden begaat, voor foo lang als hy naarfijn bedorven na- tuur leeft.

-

4 12. Hierom was het dat God ADAM verbood, te eten van de vrucht des Booms

der Wetenfchap, ten einde hy doch niet in veel grooter quaden vallen fou; want hy doenmaals al in verscheide quaden gevallen was, eer hem dat Verbod gegeven wierd. En nadat hy dit Gebod had overtreden, en kenniffe van het goet en

quaat bekomen, foodeed God hem uit het aards Paradijs jagen, : of hy mocht eten van den Boom des levens : waar door hy altoos in het ellendig , leven fou gebleven hebben, daar de Zonde hem in vervoerd had.

En door

vreefe dat de ledigheit hem noch tot ander quaat fou brengen, foo gebood God

hem, fijn broodte winnen in het fiveetfijnsaangefichts. En om hem te verplichten tot fulx te doen, foo wierd de aarde vervloekt, en fy bracht geen vrucht meer voort fonder arbeyd : gelijk wy dat noch tegenwoordig fien. God gaf defe Boete aan AD AM, ten einde dat hy fou mogen voldoen aan fijn goddelijke Gerech

tigheit, en ook op dat hy een geduerigleetwefenmogt hebben over dat hy infij en -


24o

-

Het Getuigenis der WAARHEY T.

nen God vertoornt had, door de vervloekking die hy fag dat over d'aarde ge komen was, wegens fijn Zonde. Want voor de felve, bracht de aarde van

fig felfs, allerleyfoort van wellustige Vruchten voort, fonder dat fy bearbeyd wierd, volkomentlijk bereyd naar de fmaak, en tot voedsel van den menfch.

En hy had doenmaals geen Vuer noodig om fijn fpijs te koken, of fijnen drank te brouwen; nadien dat alle dingen, van God, fchoon en goet geschapen waren, om tot onderhoud en welluft des menfchen te dienen. Maar federt

fijn Zonde, is hy verplichtte arbeyden, om fijn voedsel te verkrijgen, of an ders moest hy van honger sterven.

En dit is de ware hulpmiddel voor fijne

Leuyheit. Want fonder defe dringende nootfakelijkheit, fouden vele men fchen de Boete niet volbrengen, die God haar in AD AM bevolen heeft; en fy fouden in noch veel grooter quaden leven : nadien de ledigheit, Moeder van alle quaat is.

413. Soo dat God den menfch altijt verforgt heeft met hulpmiddelen voor de qualen fijner ziel : en hy heeft hun tot allen tijden, Raatgevingen en heil fame Geboden verschaft, voor de gene die defelve willen naarkomen: want

voor d'andere zijnfe niet nut. En of al fchoon defe Calvinisten feggen, dat Godfijne Geboden gegeven heeft, alleenlijk om onfe Zonden te kennen, dat is niets anders dan een bedrog, het welk met een mantel der godvruchtigheit en

valfche ootmoedigheit bedekt is. Want het waar beter nooyt fijn zonden ge kend te hebben, dan die kennende, niet te verbeteren. Sulx is klaarlijk ge ca) Luc. toont? door Jesus Christus felfs, als hyfegt, (a) Dat hy die den Wille des Vaders

::7.gekend heeft, enniet gedaan, met veelflagenfalgeflagen worden : en dat degene die de 48. " felve niet gekend heeft, en dingen gedaan heeft die flagen waardig zijn, fal met weinig flagen

:: worden.

Waaruit men vermerken kan, dat defe Leyders, Ver

leyders zijn, met aan het Volk t'onderwijsen, bat begcboben boog niet alle berg aan bemenftijen gegenen 3ijn/ ban ombare & onben te boen Itcnnen: nademaal dat die kenniffe felfs, haar tot meerder straffen veroordeelt, dan niet

doen fou, wanneer fy die geboden niet kenden, maar het feggen van Jesus Christus.

En de reden felfs fegt ons genoeg dat hy die quaat doet door on

wetentheit, niet foo strafbaar is, dan den genen die gewillig zondigt, alhoe wel d'onwetendheit de zonde voor God niet verschoont: dewijl een iegelijk verplicht is, te weten wat hy moet doen en laten om Zalig te worden. Noch tans is het een veel minder quaat, dat men zonden begaat, die men niet kent,

dan de gene die men kent. En men ftelt onder het getal der Zonden tegen (b) Heb den H. Geest; (b) Dat men tegens de bekende Waarheit freeft. Van welke zonden, ::4 tOt %

de Schriftuur d'andere.

fegt, (c) Dat fy niet fullen vergeven worden in defe wereld, noch in

Matth. 12. 414. En hoe kan het dan mogelijk zijn, dat die Gods-geleerden fulke arme v, 31. redenen voeren , als te feggen, dat God fijn Geboden alleenlijk aan de menfchen gegeven heeft, ten dien einde dat fy hare zonden fouden kennen, en daar


Vleefchelijke men/chen, verftaan degeeftelykedingen niet.

241

daar door hare fwakheden vermerken. Aengefien dat defe kenniffe der Zonden, haar te meer veroordeelt, en dat de wetenschap harer Swakheit, hun verplicht om die van God ge-ordonneerde Middelen aan te veerden, om weder in fijn Genade te geraken. Want gelijk ik gefegt heb, dat indien den menfch niet in d'Ongenade Gods gevallen was, hygants geen geboden fou van nooden gehad

hebben.

Gelijk ook in der daat, God hem nooyt eenige fou gegeven hebben.

En die geboden zijn niet van nooden om te kennen dat wy van de Genade Gods

afgeweken zijn; nadien dat onfe Swakheit, onfe ellenden, en onvolmaakt heden, ons genoeg doen kennen, dat wy niet met God vereenigt zijn. En

wy hebben stoffe genoeg om ons te verootmoedigen, wegens d'ellenden onfes lichaams, en de kranckheit onfes geeft, fonder die geboden noodig te hebben om onfe ellenden en fwakheden te doen kennen, dewijl die genoeg van haar felfs fpreken. Invoegen dat alle de difcourfen van defe Theologanten, niet anders dan woorden zijn die fy in de hooge Scholen uytgevonden hebben, om

hare, en ook des Volks zonden te vleyen, en om (d) de Poort des Paradijs voor an- (dyMatth. deren toe te fluyten, enfjfelf oock daar noo)t ingaan, gelijk de Schriftuur fegt. 23. V. 13 • 415. Want door wat middelen, fouden die menfchen konnen Zalig worden;

dewijl dat de gene die in hare eigen wegen wandelen, (e) van God, door fijn (*) Ief" Propheten vervloekt zijn. En fy die de Geboden Gods niet onderhouden, wan- 66 v.24: delen in hare eigen wegen, en moeten de vervloekingen afwachten, die door de ware oude Propheten verkondigt zijn. En gelijk als God (!) nooyt veran- (f) Iac. 1. dert, foo vervloekt (g) hy noch heden, alle die gene die fijn Geboden niet on- v. 17.

derhouden, en noch meer (b) de foodanige dewelke feggen, dat men die niet (g)Matt onderhouden kan, uyt oorfaak dat boven de Zonde van Ongehoorfaamheit, fy tij :

noch fcheldingen en lasteringen tegens God begaan met hem voor wreed en on-Y:%. :: redelijk uit te maken, alsof hy ondraaglijke pakken op de schouderen der men- cap.2 v. 2.

fchen leyde, dewelke fy onmogelijk niet fouden konnen dragen. En foodanige :"" lasteringen en ondankbaarheden begaan fy tegens God, in plaats van hem nacht : :

en dag te loven en te danken, voor dat hyfo veelforgen liefde over de menschen ” draagt, van dat hy haar tot allen tijde, Geboden gegeven heeft, om hun we der tot hem te roepen, wanneer fy van hem afgeweken waren. Gelijk als AD AM in het aards Paradys deed; en gelijk ook byna alle menschen na hem gedaan

hebben, dewelke alle eendrachtig genootfaakt waren, dit gebod t'onderhou den, van God uit gamtfcher herten te beminnen, alfoo wel als Adam. Uit oorsaak dat alle menschen in 't gemeen, en een iegelijk van hun in 't bifonder, van

God tot dien einde zijn gefchapen geweest, en om geen andere oorfaken, dan om hem te beminnen.

H3et g:5eBob Gong is onbermpbeïijft. - ©ob mij niets anbt?g ban be Liefde, ilèaarom ljn Die bail Adam uitt (jeeft afge-eufcijt boo? uuon:ben/ notij boog not!)nafijnenbal/offtijoon juijtm baie 5ingenijeeftijtuolen] afgmiübelen ,

Dinl Jefe Liefde tucbetoïnte litijgen

mit: maart om af te wint:


24-2.

-

Het Getuigenis der WA A R HE Y r. be $ctjepfelen. “De menftijen zijn nabolgerg ban?Ibam / bgo? jare Üpfon= bere 5onÜen/ en alumaattbat?tnam niet geualien jaü/ foo fouben fundtij tang een tijtban Proeve geijab IjtUbeil.

4 16. Daarom is't dat dit Gebod nimmer veranderen zal, men fal dat al

toos moeten volbrengen , foo wy willen Zalig zijn. Want God fal nooyt van fijne kant te kort blijven, om den menfch te beminnen. En als hy fiet, dat den menfch fich van hem aftrekt ; foo roept hy hem noch we derom, door Geboden. Dewelke geen lasten zijn, gelijk defe onweten

de feggen , maar liefkofende Vermaningen , om den menfch te doen in fig felven keeren, om te kennen dat hy van de Paden Gods en fijne Lief de afwijkt , wanneer hy fijne genegentheden tot andere dingen stelt dan God. Het welk alleen de Zonde maakt. Om dat God in den beginne niets anders van den menfch heeft willen hebben, dan fijne Liefde. En daar-om gaf hy hem gants geen gebod , felfs niet , dat van fijnen God te be (i) Deut. minnen. Om oorfaak dat de menfch in fijn natuur, (i) defe genegentheit der 3o.v. 14.

Prov.4 v.

TIiefbedraagt; aangefien dat hy alleenlijk geschapen is, om te beminnen. En hy

33

kan fonder Liefde niet leven, zijnde uit fig felfs verplicht eenig ding te be

minnen. Nu, hy een redelijk Schepfel zijnde, foo kan hy nooyt meer be minnens voorwerp vinden, dan Godt; om de fchoone hoedanig heden die hy in fig draagt, en ook om de Weldaden die hy van fijnen God ge

:

niet. Van wien hy het Wefen en het Onderhoud ontfangen heeft, ook de Ziel, het Lichaam, het Verstand, de Wil, en voornamentlijk de Liefde,

bequaam om fijnen God te beminnen. Soo dat het niet van nooden was, hem dit gebod te geven, van dat hy Godfou beminnen; dewijl de natuur hem tot de Liefde bewoeg, en de reden gaf hem te verstaan, dat hy nooyt iets beters beminnen kon, dan Godt, noch niets nuttelijkers tot fijn Geluk.

417. Hierom fou het overtollig geweest zijn, aan den menfch door woorden of geschrift te geven, dit gebod, van God te beminnen nadien dat fulx in fijn natuur ingedruckt was, en gegraveert in fijn hert en in fijn verftand, voor foo

lang als hy in de genade Gods bleef, en fijn vermaak in hem tchepte. Ja felfs (k) Pfa.

doen Adam al op verscheide wijfen tegens God gezondigt had, foo droeg hy nochtans in fig, defeneyging, (k) om fijmen God te beminnen, fonder dat

17. V. 8. Rom. 1o.

hy behoefde, door eenig middel buiten hem, daartoe gedwongen te worden. Daarom is't dat God hem alleenlijk Verboden gaf, om geen quade dingen te

begaan; en ordonnantien om middelen by der hand te nemen, tot het quaat

t'ontgaan. Ook dwong hyhem, fijn Ongeluck t'ontvlieden. . 4 8. Siet daar de drie dingen die God den mensch in den beginne geordon En toen hy noch in 't aards Paradijs WaS » fooverbood hem God, te eten van de vrucht des Booms der wetenschap, foo

neert heeft; en ook na fijn Zonde.

haast als hy Adam fag in de begeerte om goet en quaat te weten, vreefende :k;


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

243

die wetenschap, hem leeren mocht, veel grooter quaat te doen: gelijk het ook gebeurt is. En als Godfag, dat hy noch tot erger voortgaan fou, vergeten de meer en meer fijnen God, om aan fich felve te gedenken, en fig te gaan ver lustigen in 't gene dat aangenaam voor fijn natuurlijke finnen was, foo gaf God hem middelen waardoor hy het quaat ontgaan kon, als hy hem feide, dat hy fijn broot in't Sweetfijns aangefichtsfou winnen: op dat hy alfoo een nootfakelijke oefening mocht hebben voor het lichaam en voor den geeft, na dat hy die

heylfame oefening, van fig met fijnen God t'onderhouden, verlaten had. En het was veel beter dat Adam fich begaf tot d'aarde te bebouwen, om fijn on derhoud te genieten, dan ledig te leven in quade gedachten. Waar toe den

mensch altoos onfeylbaar vervalt wanneer hy fig niet met lichaam en geeft, met God besig houd, of wel met dingen die nootfakelijk zijn tot het onderhoud des lichaams, of tot de Zaligheit der Ziel. En het derde heyl dat God den

menfch toevoegde, om hem te doen fijn Ongeluk ontgaan, dit was, dat hy hem deed jagen uyt het aards Paradijs, vreefende of hyeten fou van de vrucht van den Boom des Levens. Door welkers middel hy altoos ellendig had kon

nen blijven, en eeuwiglijk met fich dragen de miserijen die de Zonde aan fijn li chaam en in fijn geeft gebracht had. Het gene onvermydelijk fou gefchiet zijn, indien hy in het aards Paradijs gebleven was: want hy foufich niet hebben kon nen onthouden, te eten van de vrucht defes Booms des Levens.

En aange

fien dat den natuurlijken menfch geen grooter vyand dan de doot heeft, foofou

hy getracht hebben altoos te leven, al waar 't schoon ellendig. Dewijl men tegenwoordig in der daat fiet, dat de menschen noch wenfchen lang te leven in dit Dal der ellenden, waar fy haar overstelpt bevinden van qualen en fmerten. En indien GodAdam in het aards Paradijs gelaten had, hy fou foodanig beha gen in defels welluftigheden geschept hebben, dat hy nooyt tot de Liefde fijns Gods fou wedergekeert hebben, noch de Boete volbracht diefijn Zonden verdient hadden.

da

419. Want dit Paradys was een wellustige plaats, schoon, vermakelijk en aangenaam voor de vijf finnen der natuur: alwaar het geficht vernoeging kreeg van d'alder raarste fchoonheden die er in de natuur zijn, en daar het oor vervult

was met d'alderfoetste Melodyen der Vogelen, foodanig dat geen Inftrumen ten iets diergelijks konnen vertoonen.

Daar de Reuck verfadigt wierd, met

d'alder lieffelykste welriekendheden die er in de geheele natuur zijn. En de fmaak was daar foo welluftig,dat alle de wellustigste geregten van defen tijt,niet dan vuyligheden zijn by de welluften, die de vruchten van 't aards Paradijs in

fig hadden: en alwaar het gevoel niet anders dan foete en vermakelijke dingen vond, die een volmaakt vernoegen aan die fin gaven; gelijk ook aan alle d'an

dere. En indien Adam gebleven had in alle die wellustigheden, na fijn Zonden, nooyt fou hy de Genade Gods weder bekomen hebben , maar hy had fijn

genegentheden gestelt op alles wat aangenaam aan fijn finnen was , ver H 2

latende


244

-

Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

*.

latende de Liefde die hy God alleen fchuldig was, door recht en reden. 42o. Daarom gaf hem God doen tertijt defe drie geboden, te weten, Dat

hy niet eten fouvan de vrucht des Booms der Wetenfchap: Dat hy d'Aarde (ou bouwen: en dat hy uythet aards Paradijs moeft gaan. Uiteorfaak dat die drie dingen hem noot zakelijk waren, om Zalig te worden. En naar mate dat God den menfch fig wyder fag afkeeren van fijne Vriendschap, foo heeft hyaltoos, als een forg vuldige Vader, foodanige hulpmiddelen toegebracht, die tot herstelling vande quaden fijner kinderen bequaam waren. En dat door fuivere Liefde, en niet om hun ondraaglijke lasten op te leggen; gelijk die qualijk bedachte door on wetendheit, of door boosheit feggen. Want indien fy wilden onderwefen zijn, of vreefe voor het quaat hadden, fy fouden de Waarheit Gods aanhooren, fon der die blindelings te verachten. En fy fouden wel leeren, dat hare wijsheden, dwaasheden zijn , en dat haare goetaardigheden tegen de menschen, een wreedheit voor hare Zielen is. Want met te willen haren afvalvleyen of be dekken, feggende bat ijet onmogelijltig bc geboben 95obg t'onbcr/joubcn/

foo doen fy alfachtelijk hare zielen ter helle varen, dewijl dat fonder die gebo den t'onderhouden, nooyt iemand Zalig worden zal. 42 1. Want men kan door alle defe boven-verhaalde redenen wel fien, dat die geboden van God, niet dan middelen zijn, om weder tot hem te keeren;

en dat by gevolg, hy die fig met defe middelen niet bedienen wil, nimmer tot het einde geraken kan, en altoos fijne genegentheden van God aftrekkenfal,

om die in de Liefde tot fig felfs en andere geschapen dingen te stellen, niet meer levende als een goddelijk en redelijk menfch, maar als de Beesten, die geen andere dingen fien noch kennen, dan't gene haar lichaam aangaat, hebbende vergeten't gene het eeuwig Leven raakt, waarom fy gefchapen zijn. 422. Het welk byna aan alle menschen federt Adam overkomen is: want na dat God hem defe drie Geboden gegeven had, van niet te eten van de vrucht des

Booms der wetenfchap ; dat hyfijn broodwinnen fouin'tfiveetfijns aangefchts, en dat God hem heeft doenjagen, uyt het Paradijs der welluften. Hy heeft aan de menschen alle de Geboden en Verboden gegeven, die fy doenmaals van nooden hadden om in fijne Liefde te blijven; nadien datter nietsanders is, dat haar van fijne puere Liefde aftrekken kan, dan de verwaantheit van te willen wijs zijn, en de welluften en vermakelijkheden der vijf natuurlijke finnen; dewelke alleen in God moeten blijven. Het welk God wetende, foo heeft hy Adam gedwongen, van de plaats der welluftigheit uit te gaan, tenende hy niet meer van die aan

gename voorwerpen genieten fou, die fijne genegentheden aan fig trokken, tot nadeel van de L1 E F DE Go Ds. Want de voorwerpen bewegen altoos de finnen. En defe drie geboden, zijn byna van alle menschen, alleen door ge weld onderhouden geweest. -

423, Want na dat fy niet meer tot den Boom der wetenschap geraken kon

den, foohebben fy van deffelfs vrucht niet meer konnen eten. En nadat fy ": S

-

- -

-

-


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijkedingen niet.

245

de welluften des aards Paradijs berooft waren, foo hebben fy hare genegent heden niet meer daar op konnen stellen. En na dat de aarde geen vrucht meer

voortbracht, fonder bearbeyd te worden, foo zijn fy gedwongen geweest te arbeyden. Daarom heeft God de menfchen langen tijt gelaten, fonder hun eenige andere wetten of geboden te geven, op dat hy hun alle mocht beproe ven, gelijk hy Adam gedaan had. Uit oorfaak dat alle menschen in 't ge meen en ider van hun in 't byfonder, hare libere vrye wil hadden , en de felf de vryheit om goet of quaat te doen, als Adam. Zijnde alle geordonneert, om een tijt van Proeve uit te staan, om te fien wat voor getrouwigheit fy God

toedragen fouden.

En alwaar 't fake dat Adam nimmer gezondigt had, foo

fou nochtans ider menfch in fijn byfonder, buyten hem hebben konnen zon digen, wanneer fy tot het gebruyk der reden gekomen waren. Hierom heeft God hun foo lang fonder eenige andere wetten gelaten, dan alleen die fy in haar natuur droegen. Dewelke verdorven zijnde, foo door haar eigen Zon den, als door die van Adam, foo hebben fy haar altoos wijder van defe god

delijke Liefde afgewend, stellende al hare genegentheden in de geschapene dingen. En offchoon fy op defe Aarde der Verdorventheit niet anders dan on volmaakte schoonheden hadden, foo hebben fy nochtans die bemind, en ha re herten daaraan gekleeft; gelijk als ook aan de vermakelijkheden der ande re natuurlijke finnen. En alhoewel de spijfen verderflijk geworden waren, en onaangenaam by die van het aards Paradijs, foo hebben fy niet te min die be mind, en defelve met affectie genoten: trekkende alfoo haar liefde van God

af, om allerley foort van verderflijke dingen te beminnen. ©t menftijen fitij uan (5ob afgekeert jebbenbt alâ Adam, foo roept Gobt fjun umcüerom alg Adam, bod: De ilàetten/ om toeber tot fijne Liefde te ge= raften/ bat beï[iefbabigfjeitig/tmaat ban bt Hy. paulug belienteihenen 5e

ftij?ijft/ om te fien of men bit heeft. JIBaat bt menftijen 3ijn nu geheel onte bloot ban bie gestelteniffen/ felfghiegene betutilte belijdeniguan De Peugt hoen. ©enige Üpfonhert 12oogbeeïben ober bicootfaalt.

424. Het gene God langen tijt van de menschen verdragen heeft, om te

fien offy geenleetwefen krijgen fouden,wegens hareOndankbaarheden tegens God, die haar geschapen had, alleenlijk om hem te beminnen. Daar onder

tuffchen fy haar vrywillig van fijne Liefde afgewend hebben door hare libere vrye wil, om in de plaats van God, foo fnooden en verachte dingen te bemin nen. Maar in plaats dat God alle defe ondankbare menschen hun in't byfon der, fou verdoemen, foo gebruykt hy tegens haar die felfde Goetheit en Barm hertigheit die hy Adam bewefen had na fijn zonden. Want hy roept haar we

derom door wetten en geboden; als of hy hun feyde: Jnenfcb maat 3ijt gp/ banneer gp it oan my afficcrb/ fict gp niet in mat boog een clenbigjcif gp l u felben ncverftoet : en bat/ na bat gp een foobolmaaltt&tijcpfcí3ijt geel Hh 3

fcijapen


-2 g:0 Het Getuigenis der WAAR HE Y T. fcijugen gebeeft / gp it fclben be 25ccften gclijft maaltt, en gaat utu brre

maalt nemen met fnoobe Dingen / baar gp bic met 65ob Honb jeĂšben. En de H, Propheten zijn den menschen toegefonden geweest, om hun defe waar heden te doen kennen.

Doch fy hebben haar niet willen aanhooren, maar de

felve vervolgt en ter door gebracht, om dat fy haar de waarheit verkondigen. Maar uit oorfaak dat fy fulx, het meestendeel door onwetendheid deden, door

(!) : - dien fyfoobeestachtig en verduystert geworden waren, foo heeft (i) God haar *°3: " 7. Mofes toegezonden, om hun t onderwijsen. Dewelke een menfch was als fy,

waar door fy de wille Gods konden kennen, en weten wat fy moesten doen en

, laten om fijne Liefde weder te krijgen. Hierom gaf God felfs haar door ge fchrift fijne Geboden, als zijnde foo vele heylfame onderwijsingen, en geneef middelen voor velerley,krankheben harer zielen. En op dat fy niet fouden den

eeuwigen doot sterven, foo geeft God haar verscheide behoudeniffen, tot hare bescherming; haar verbiedende foodanige quaden te begaan, als fy al bereyts bedreven hadden: een hy bevool haar, dat fy fijne Liefde weder aannemen fou den, die fy vergeten hadden.

425. En dit eerste Gebod, van God te beminnen uitgantfcher herten, was bequaam om al het Volk t'onderwijfen,en hun weder tot hare fchuldige plicht te brengen, fonder eenig ander wet: nadien dat in defe Liefde Gods, alle de wetten en pro

pheten begrepen zijn. Want hy die waatlijk God bemind,fou geen quaat kon nen doen; en hy heeft geen ander gebod noodig om allerhande soort van goet uit te werken: aangefien dat hy die God bemind, hem eert en dient hem tot allen tijden, en niet alleen op den Sabbatdag. Want de Ziel die met de Liefde

fijns Gods vereenigt is, blijft in een geduerige Sabbath of Rustdag, en ook in & (m) Matt.

de Liefdadigheit tot den Naasten. Daarom fegt de Schriftuur (m) Dat in de

22 v. 49. Liefde God, en die de Naaften, alle de Wetten en Propheten begrepen zijn. Dewijl dat defe wetten en Propheten niets anders aan de menschen onderwijfen willen, dan

dat fy hun van het quadefouden afkeeren, en het goede doen. Het gene in een volmaakten en volkomen fin gevonden word, in het Gebod, van God te

beminnen uit gamtfcher herte. Den genen die fulx doet, heeft geen noot, fijn Naam te misbruiken, noch te dooden of te stelen, hoerery of andere Zonden

te begaan die door de tien Geboden verboden zijn. 426. Den H. Paulus verklaart van stuk tot stuk, de gestelteniffen of hoeda nigheden die de Liefdadigheit heeft. Door welke hoedanigheden een iegelijk kan fien, of de Liefdadigheit in fijn Ziel leeft of niet: want foo wanneer die eigenschappen, door den Apostel beschreven, niet in onfe Ziel zijn, foo is het feer feker, dat fy de Liefde Gods niet besitten. Hier in bedriegen fich veel menfchen, geloovende de Liefde Gods te hebben, wanneer fy niet anders dan

de liefde hares felfs hebben. En indien men byna aan den alder godlooften menfch van de wereld onder de Christenen vraagde, ofhy God bemind; ik

denk dat hy feggen fou, jaift bemin 45ob. Uit oorfaak dat hy die eer

:

meniChen


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

247

menschen dragen wil, van dat hy God bemind; en dat hy felfs fig in fijn fantasie ingebeeld heeft, dat hy God bemind; meenende dat die Liefde maar in schoone fpeculatien bestaat, fonder in acht genomen te hebben, 'tgene den H. Paulus van fe Liefde fegt, wanneer hy die naar fijnaart heeft willen afschilderen, feggende: (n) De Liefde is geduldig, fy is goedertieren; de Liefde is niet afgunftig, fy is niet moet- (n) ico.

2willig, fy is niet

:: fy is niet laatdunkende, fyfoekt haar felven niet, fy is niet 13 v.4.

bitter, fy denkt geen quaat, fy verheugt haar niet over d'ongerechtigheit, maar verblijd * * haar over de Waarheit, fy lijd alles, fjgelooft alles, fy hoopt alles, en fy verdraagt alles: de Liefde vergaat nimmermeer, al vierden de prophetien teniet gedaan, en dat de Talen ophielden, en de wetenschappen uitgeroeyt wierden &c. 427. Befiet een weinig, mijn kind, ofgy nu menschen kend, die met alle dele hoedanigheden befeten zijn die den Apostel beschrijft: ofgy haar geduldigfiet in de tegenheden en kruisen: en of fy niet veeleer morren tegen alles wat hun tegens haar wil ontmoet. Befiet ook of fy goedertieren en goetaardig zijn tegen den Naasten:

overweegt of fy niet veel eer hoogmoedig en ftuers zijn in haren ommegang. Be merkt ook

: ::::::::::::: , haar Naaften beminnen als haarfelven,

en offy niet in tegendeel afgunftigen mydig zijn over de voorspoeden of voordeelen hares Naaften: of fy niet somtijts de deugt felfs in haar Naaften benijden, en met leetwefen aanhooren, dat hare deugden van anderen gepresen of geacht worden. Befiet ook of de menschen van defentijt, niet moetwillig zijn, offy bedaard en ern- -

ftelijk zijn, of wel dat men meer gemeenlijker fiet, geeft zijn, verstrooyt in d'ydelheden des werelds.

: : wulps en ongeftadig van

Segt my ook, of die menschen

-k

fich niet verheffen inidele eer, foohaast als fy eenige tijdelijke of geeltelijke voorspoe den geneiten; en offy niet, de genadens die God hun gedaan heeft, aan haar felf toe-eigenen, het fy die der wetenschap, die desverstands, eenige konstofbifondere uitvindingen of andere prijsbare eigenschappen, gelijk als zijn mag de schoonheit des lichaams, de goedeStem, de welsprekendheit, ofandere lichamelijke en gee ftelijke deugden. En of foodanige verwaantheit in hun niet meenigmaal d'andere menschen doet verachten, opdat fy selfs fouden geacht worden." , , 428. Befiet noch boven :, mijn kind, of gy foodanige menschenkend, die haar eigen-baat niet foekken, en of men hun niet nacht en dag haar voordeelfiet be trachten. , My aangaande, ik fie, dat alles wat de huidenfdaagsche menschen doen, tot haar eigen-baat strekt: want het fy dat fy studeren, dat fy koophandel

drijven of ambachten doen, ja dat fy de Deugt onderwijsen, foo geschied dit alles om haar eigen-baat en voordeel. En daarmede derven fy noch wel feggen,

-n

Dat fp 45oo beminnen / wanneer fy niets dan haar felven liefhebben: om dat fy in al hare bedrijvengants geen eigenschappen hebben van de hoedanigheden dic

:: altoos met haar draagt.

den Apostel beschrijft dat de dat ff niet bitter is, en geenquaat denkt.

Hyfegt ook,

En waar fou men nu die menschen vinden,

felfs onder die gene die belijdenis van de Deugt doen, dewelke geen quaat den ken , en niet bitter zijn wanneer men haar misdoet, of dat men eenige dingen -

-

-

- -

tegens


/

248

Het Getuigenis der WAARHEYT.

*,

tegens haar wil begaat. Voor my, ik bevind door dagelijksche ervarentheit, dat foodanige menschen die belijdenis van de Deugt maken, en feggen dat fy de Liefde Gods hebben, veel bitterder zijn en meer quaat denken, dan de wereldfche men fchen, dewelke meenigmaal veel geduldiger zijn in de tegenheden, door borger

lijke zedigheden en geveynftheit, dan die gene die belijdenis van de Deugt doen. Dewelke veeltijts gelooven, dat idereen verplicht is aan hare willens toe te geven: om dat fy gelooven deugdig te wefen, en meenen dat hare deugden verdienen, dat

een iegelijk haar gehoorfaamt en fig onder hun buygt: want foo haast als men eenige dingen tegens hare willens doet, foo verbitteren fy haar, en denken quaat van den genen die hun misdoet.

-

429. Gy fiet dat wel, mijn kind, onder onse Vrieffche Vrienden, want de gene onder haar, die ik in onsGefelfchap niet dulden wil, of die ik verlaat wegens hare quaden of ingewortelde onvolmaaktheden; dat fy in haar felfs verbitteren, en nacht en dach fig bevlijtigen, om wat opspraak tegensonfebedrijven te vinden, uaat denkende van mijn alder heiligste voornemens, en van d'aldergrootste liefde : ik hare zielen toedraag, met hare gebreken te berispen. En in plaats dat fyfig over de waarheit fouden verheugen, gelijk den Apoftelfegt, dat de Liefdadigheit doet, foo verblijden fy hun overd'ongerechtigheit. Want fy willen my dwingen, dat ik de jongelieden meer eer toedragen fou, dan de Oude, en willen dat ik de armen en gemeene menschen foodanig tracteren fou, als de rijkken en teedere personen. Het geene een groote ongerechtigheit wefen fou; waar over fy hun verheugen fouden, indien ik daar aan wilde toestemmen. Want wat voor ongerechtigheit is er niet al, in dat een jong persoon, fich aan de hoogerhand van een oude stelt, hem feggende: Ik moet aan uw rechterzijde gaan, want anders fou men denken dat ik upv Dienaar was. En alfoo ging hy door de stadt aan de hoogerhand van een per

foon die wel fijn Vader had konnen zijn in ouderdom, en fijn Meester in qualiteyt en conditie. Het gene een van die Vrienden gedaan heeft, tot groot nadeel fijner ziel; en tot nuttigheit diens ziele dewelke aĂŻsmet geduld fonder fig te

:

verantwoorden. Dat was een groote ongerechtigheit, en een bedrijftegens dit Gebod, van Vader en Moederteeeren: dewijl dat daar door verstaan worden, aller

ley foort van Ouden, Hooftlieden, Meesters en Overheden, en diegene waar van wy eenige weldaden of onderrichtingen : Want indien dit Gebod Gods, niets anders be-oogden dan de natuurlijke Vaders en Moeders, die men fou moeten eeren, foo fou'er veel menschen zijn die dit Gebod niet behoefden t'onderhouden, nadien dat groot getal, van natuurlijke Vader en Moeder berooft

zijn. Maar alle diegene die ons een geestelijk oftijdelijkheyl toebrengen, en ook die tot hooger ouderdom gekomen zijn, zijn die felfde eere waardig, als onfe na tuurlijke Vaders en Moeders, aangefien dat defelve wel meenigmaal niet fooveel

heylaan ons lichaam ofzieltoebrengen, dan wel de deugdelijke menschen die ons tot het goede vermanen. Daarom moet men de foodanige byfonderlijk eeren,om het

Geluk dat fy onfezielenkonnen toebrengen, alwaar 't dat fy veel jonger zijn. Waar -

-

11n men


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

249

men d'ondankbaarheit en ongerechtigheit van dien Vriendfiet, dewelke noch tans belijdenis van de deugt en godvruchtigheit maakt, en heeft wel dikwils derven feggen, dat hy door den H. Geeft bestierd wierd, en dat bygevolg hy de Liefde Gods had,

-

--

-

43o. Zijn dat niet groote bedriegerijen, waar in de bestumeenende leven: want onfe Vrienden zijn onder andere de beste van 't Volk, ende en fouden niet

willen liegen noch iemand bedriegen. ,,Daar ik ondertufichen met waarheit

feggen mag, dat de besten niets met al deugen voor God, en niets anders dan borgerlijke deugden hebben, die de menschen achten; en dat de gene die van haar willen geprefen zijn, fich bevlytigen om die schijndeugden wel naar te komen, ten einde om hun onberispelijk voor de menschen te maken. Het

welk uit een verborgen hoovaardie in den gront hares herten voortkomt: dewel ke, foo fy die niet ontdekken en verbeteren, fy nimmer voor God fullenge rechtveerdigt worden. Die den hoovaardigen wederftaat, en der. hert geeft. Maar defe menschen verstaan de finnen der Schrifturen niet, al is 't fake dat fy heel wel daar van weten te spreken. Uit oorfaak dat fy niet wel

:

ontdekt hebben, waar in de ware Liefdadigheit bestaat (dat de Liefde Gods is)

noch wat voor hoedanigheden fy met fig draagt, al offchoon den H. Paulus die foo byfonderlijk heeft beschreven. Want die menfchen verheugen fig niet over de Waarheit, die haar berispt ; en felfs willen fy haar niet aanhooren: fy verdedigenfich tegens haar, niet willende hunne misslagen bekennen, hun ver bitterende van die te hooren: en daar mede hebben fy noch een fchalkoog om de bedrijven van andere te bespieden, op dat fy quaat van hun denken mo

gen, en door dat middel, wraak bekomen over de berisping die men haar doet. Waar over fy hun behoorden te verblijden, en eere te bewijfen den genen die foo veel heylaan hare Zielen willen toebrengen. Maar helaas! fy zijn in een bedor ven fin, achtende haar Geluk, een Ongeluk te zijn; en denken quaat van de

gene die haar goet doen. Het welk tegens d'eigenschap is, die den Apostel beschrijft van de Liefdadigheit, dat f; geen quaat denkt. 431.Want als het quaat in den menfch is,foo keert hy alle dingen in 't quaat,en -

-

-

denkt dat fijn eigen quaat ook in anderen is. Een gierigaard meent dat een ander ook gierig is;en een hovaardige,denkt dat een ander ook hovaardig is. Het gene blijkt door den bovengemelde Vriend, dewelke een van onfe rijke vrienden fien

de,diein agting of van aanfien was,dagt dat hy hovaardig was,nadienden armen geen rijkdommen en eeren fou hebben konnen befitten fonder verwaant te zijn:en

metende den rijke naar fijne el, foo wilde hyhem verootmoedigen,fich stellende aan fijn rechterhand, of doende hem eenige ongeachte of verwerpelijke dingen doen. Want het is ook noch dien felven rijke gebeurt, dat een van onfe koeyen, moetende van het veld na de fchuyt gebracht worden, hy genootzaakt wierd die felfs te leyden door de stad, al offchoon hy tot gefelschap had, een van die Vriefiche Vrienden met fijn jonge, dewelke IdeiKoemavolgden, ďźŒ dat

ond:


25 o

Het Getuigenis der WA A RHEY T.

dat die rijke Persoon, defelve met een touwleyde. En noch op een ander maal, dat hyfeer wijt het drinken aan de Varkens dragen moest op het lant: den rijken

nam het jock op fijn schouders; daar ondertufichen een van die vrienden, de welke naar de jaren, ook wel fijn kind had konnen weten, ging aan fijn zijde met een vork in de hand, willende door fulkbedrijf te verstaan geven, dat hy fich meer achte in alle dingen, dan delen deugdigen rijke, dewelke foodanige

verwaantheit in fijn ziel niet had, als die gemeene lieden meenden: want hy deed gewilliglijk, 't gene defe Vriefen niet wilden doen door hoovaardy. De wijl dat een van defe drie, my eens feyde, dat die van Vriesland van alfoo goe den huife waren, als dien rijke; en dat fy niets aan hem behoefden toe te geven;

dat fy haar alfoo goet achteden als hem. Waar door fy my genoeg hebben doen fien, dat hare oogen niet eenvoudig zijn, en dat by gevolg, haar gantfche

(*) Met lichaam niet kan verlicht weten, maar nootwendig (*) geheel duifier zijn moet 2. v. 13. Uit oorfaak dat fy niets anders ter herte nemen, dan de liefde en achting hares felfs, en geenfints de Liefde Gods, noch deffelfs hoedanigheden die den Apostel

beschrijft, als dat Sy alles verdraagt, alles gelooft, alles hoopt, en alles lijd. Aan gefien dat die menschen, dewelke feggen dat fyGod beminnen, en belijdenis van de deugd doen, foo wijt vervreemt zijn van d'eigenschappen der ware Lief dadigheit, willende niets verdragen, noch eenige ongemack lijden, of een

woord dat haar mishaagt, fonder te murmureren of daar overftuers te worden. En fy willen niet gelooven, dat dit leven een Tijt van Boete is, in het welke

men aan de Gerechtigheit Gods moet voldoen: het gene de Liefdadigheit wel doet gelooven. Maar geen Liefde Godshebbende, foo wil men niet gelooven de dingen die ons Zalig zijn, wanneer die tegens de verdorve natuurftreven; dewelke niets lijden wil. Daarom is't dat een van defe voornoemde vrieffche

Vrienden my eensfeyde,bat bei?ollantftijcรก??oumen ban 49giefaito baar ge maftfoeftitcn En een ander feydemy,batbc 192outocn getooon maren/fcijoca nebuifentetjebben. Waardoor ik welfien kan, dat fy alle de waarheden Gods niet gelooven, gelijk ik haar die verklaar; en dat fynech andere dingen foeken dan het Koninkrijk der Hemelen: nadien fy noch hare gemakken en de fchoone huifenfochten. Want hy die een Difcipel refu Christi wefen wil die foekt fooda nige dingen niet, maar neemt in alles het minste, en verheugt fich over dat hy in de voorvallen, fijne Nedrigheit mag navolgen, hebbende fijn hope in God

gestelt, en niet op de dingen der aarde. 432. Daar door is't dat men fien kan, dat die geveynfde menschen noch niet wederboren zijn, al is't dat fy feggen, God te beminnen. Want den felfden -

Apostelfegt uitdrukkelijk tegen de Christenen: (*) Soogy vederboren zijt, foekt {":" 5 niet meer die op der aarden zijn. Waar ien k ( :" :: de dingen die boven, en niet meer die op der aarden zijn. Waardoor men hen kan, ***

dat de besten niets meer dogen; dewijl ik die menschen, by d'andere te verge

lijken, voor de beste houde; en dat fy nochtans geheel contrary doen tegen

d'eigenschappen die de Liefdadigheit in fich draagt. En men moet zekerlijk 1eggen,


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

2; 1

feggen, dat het niet dan een inbeelding is, te gelooven dat fy God beminnen, of in de Liefdadigheit zijn, nadien de Liefde nooyt vergaat; en dat men die menfchen t'aller oogenblik fiet veranderen, en met alle winden draayen; Sy

zijn als d'onstandvastigheit felfs, gelovende heden aan de waarheit, daar over fy morgen twijfelen. En na dat fy waarlijk besloten hebben, de wereld te verlaten, om ware Christenen te worden; en van hare koophandelingen afge

fcheiden te zijn, (o) om den Evangelifchen Parel te koopen, foo gaan fy van besluit (*) Matt veranderen, en vragen of men niet wel kan Zalig worden, foo wel in d'een ::

plaats als in d'ander, en nemen haren koophandel wederaan om geld te winnen," in plaats van te handelen om den verborgen Schad te vinden: en fy nemen alfoo weder aan, 't gene fy om Gods wil verlaten hadden: om (p)gelijk de (p)2.Pet. honden doen, haar uitbraaksel weder in te fwelgen. Het gene niet dan uit ei-2 v. zz. gen liefde spruyt, en door forg van te fullen ergens in gebrek hebben in den iĂ–ienst Gods. Het welk men niet moet vreefen; want nimmermeer fal(q) een (1) Pfa. waar Dienaar Gods gebrek hebben, al fouGod hun den noot, door het mid- 34: V:o. del der Engelen toefenden, gelijk hy fomtijts (r) aan de Propheten haar noot- : :: zakelijk voedsel, om hun te verzadigen, toegezonden heeft: en gelijk hy &e. Dan: (s E L1 As fijn voedsel toefchickte, door het middel van een Rave.

13- V. 33

433. Maar uit oorfaak dat die menschen niet al haar hope in God gestelt ; hebben, foo veranderen fy meenigmaal het goede voornemen, om weder aan : :

te nemen die middelen daar op fyhaar vertrouwen willen setten. En vreefen-""" de dat fy gebrek fouden hebben, met hun vertrouwen in God te stellen, foo willen fy koophandel dryven, en arbeyden om geld te winnen: daar op willen fy haar betrouwen, veel eer dan op de beloften Gods. En dus doende, doet de Duyvel hun t’aller ogenblik veranderen. Want alfoo haast als God hun de goede wil en heeft, om hem te beminnen, en alle andere aardfche be kommernissen te verlaten, om hem volkomentlijk te dienen, foo komt de

Duivel haar in de gedachten ftellen, de nootzakelijkheit die fy hebben om haar nootdruft te bekomen. En fulx doet hun van hare goede besluyten afwij ken, em quade voornemens weder aan te veerden, keerende weder op nieu

tot de Begeerlijkheit, en de quade gewoontens die fy hadden willen verlaten. Het gene haar altoosdoet veranderen en omdraayen, fonder dat fy in ruft of ver ee

noegt konnen zijn. Invoegen dat fy niet weten wat fy willen en hoe fy meer hare eigen willens volgen, hoe fy minder voldaan zijn. Dat ik ook ervaren heb in de menfchen van goeden wille; en ik heb hun veranderlijk en onstantvaftig be vonden. Waardoor ik wel vermerkt heb, dat fy d'eigenschappen der Liefda digheit niet hadden; dewijl den Apostel fegt, Dat de Liefde nooyt vergaat, al

waar 't fchoon dat de Prophetien teniet gingen, en de Talen ophielden, en dat de wetenfchap uitgeroeyt was.

434. Gy kond hier door fien, mijn kind, hoe wyt dat fulke menschen van de Liefdadigheit af zijn, dewelke hier gekomen waren om my te vol Ii 2

gen ,


Het Getuigenis der WAAR HEY T. gen, verlatende de wereld: nadien fy niet anders deden, dan vallen en opstaan. 2J 2

-

Want na dat fy de goddelijke Waarheit gekend hebben, die in mijne Schriften begrepen is, foo zijn fy daar van afgeweken, eer dat fy gefien hebben, dat mijne Prophetien vernietigt wierden, of dat mijne Taal opgehouden heeft, of

dat mijne Wetenschap uitgeroeyt is. En alhoewel fy alle die dingen in haar volle fleur en kracht gefien hebben, en dat God, door mijn mond, in hare te

genwoordigheit geprophetiseert heeft, en ik tegens haar een bekende Taal ge fproken heb, en dat fy de Wetenschap des H. Geeft gekend hebben, die door mijn Verstand voortquam, foozijn zy nochtans daarom niet getrouw aan de Waarheit gebleven, maar hebben meenigmaal omgekeert, dan in twijfeling, dan in vreefe, willende felfs fomtijts de Waarheit verachten, om hare dolin

gen staande te houden. Waar over fy my dikwils geschillen en voorstellingen opgeworpen hebben, meenende my t'overwinnen en te vangen, gelijk de

Pharifeen en andere, Jefus Christus in fijn woorden hebben getracht te van en.

3

435. Soo dat ik met waarheit feggen mag, noch niet een eenig menfch ont

moet te hebben, die de ware Liefdadigheit heeft, met de hoedanigheden die den Apostel beschrijft. Dewelke nochtans hebben moeten, alle de gene die

(!) :Ser: Zalig willen worden, gelijck dien felven Apostelal sprekende fegt, (t) Dat of fchoon men de Taalder Engelen en der menfchen fprack, en men de Liefde niet had; dat men dan uefen fou als een klinckende Schel: en indien ik (fegt hy) de Gave der Prophe tiehad, alle verborgendheden en wetenfchappen kende, en dat ik foogrootengeloof had,

, 13. V. I.

dat ik bergen konde verfetten; en daar by niet de Liefde had, het fou alles niets zijn: en dat ik al mijn goederen aan den armen uitdeelden, en mijn lichaam overgafom verbrant te worden; en de Liefdadigheit niet befat; fulks alles fou my niets baten. Waardoor n

dien Apostelklaarlijk doet verstaan, dat de Zaligheit alleen bestaat, in de Lief de Gods, en nergens anders in.

Het gene de menschen tot nu toe noch niet be

grepen hebben, en zijn van d'een tack op d'ander gesprongen, fonder de Waarheit te kennen: dewelke nochtans tot allen tijden aan de menfchen is be (u) ioh , 1 • V. I•

(x) Ier. 2 v. 12.

kendgemaakt. Daarvan is 't dat de Schriftuur van Jefus Christus fegt, (u) Dat hy gekomen is onder de fijne, en dat fy hem niet gekend hebben: en God legt door fijn Propheet: (x) Mijn Volk heeft my verlaten, my die de Fontein des Levenden wa ter ben; om te gaan putten uit de gefcheurde bakken die haar water niet houden kennen. A.

Waar door God genoeg te verstaan geeft aan de Christenen, dat fijn Volck is, dat fy het Licht der waarheit verlaten hebben, om de Dolingen der men fchen te volgen, die de woorden der Schriftuur willende verbreyden en uyt

leggen, hebben defelve een gants verkeerden fin gegeven. En fy hebben daar door aan de menschen doen gelooven, dat fy God lief hadden, wanneerfy niet dan haar felven beminden. Waar door de beste vervoert zijn geweest, door

fulke valsche indrukfelen. Want daar en is geen anderen weg ter Zaligheit, dan die gene die den Apostel beschrijft, door de eigenschappen der

Ls:

heit,

2 -

-


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

253

©e3liefhe jeeft in allen oerhout/ boo: 5et mibbetuan jet leben en be?[cering het pgebifterg/tmieng straffe nabert. "Jºnúien fu foutier epigen-Laatfoeking

::/ of in heilàaazjept/ fon en foutien fp A. B. niet uctuuïgen / Die baal: 3,

436. En men fiet niemand die defe Liefdadigheit befit, of die felfde eygen fchappen en hoedanigheden in 't werk fteld, die den Apostel beschrijft, dat de

Liefde in fich draagt. Daar ondertuffchen een ider gelooft, te fullen Zalig worden. Het welk een der-zonden tegens den H. Geest is, die men noemt: Laatdunkendheit van Zalig te worden fonder goede werken. Want hoewel men fom tijts de Predikanten hoord prediken aan het Volk, dat men de Liefdadigheit hebben moet, om Zalig te worden, en dat men fijn hert niet moet kleven, noch fijn genegendheden stellen, in de goederen der aarde, foofiet men noch tans in der daat, dat fy felfs met eigen-liefde vervult zijn, en haar eigen-baat foekken. Het gene de Liefdadigheit niet doet, volgens het feggen des Apo

ftels, die precifelijk fegt, Dat de Liefde haar baat niet foekt. En hoe fou het Volk fich konnen inbeelden, dat men de Liefdadigheit hebben moet, om Zalig te wefen, en dat men fijn hert niet moet stellen op de goederen der aarde, wan neer fy in der daat fien, dat die gene dewellze haar met woorden defe waarhe den prediken, die felfs niet in 't werk stellen? - Buiten twijfel moet het zijn, dat idereen fich inbeeld, dat de Liefdadigheit, die foo nootfakelijkter Za ligheit is, niet anders dan in woorden bestaat, hoewel de Schirftuur fooby

fonderlijk verklaart, waarin fy bestaat, dat niemand daar over foukonnen twijf felen, indien defe Geleerden, geen verklaringen en uitleggingen versiert had- . den door een gants verkeerden fin, om haren Afval t'onderstutten. En het

was hun noodig, die opgefochte woorden te versieren, foo fy willen fonder Liefdadigheit leven. Want indienfy predikten, dat men waarlijk moet be feten zijn met de eigenschappen die den Apostel beschrijft, om de Liefdadigheit te hebben, foo fouden fy hun felfs veroordeelen: nadien men in al haar leven

niet een van die eigenschappen vermerkt. Welke eigenschappen der Liefda-digheit, het Volk, om hun na te volgen, ook niet trachten te verkrijgen, geloovende dat die hoedanigheden der Liefde, niet nootzakelijk zijn tot de Za ligheit; gelijk felfs hare Predikanten hun doen verstaan, als fy feggen, dat

men tot die volmaaktheit niet geraken kan, noch tot defe Liefde Gods. 437. En indien fulks foo was, ik fou hun dan gaarne vragen, waarom fy het Volkfoolangen tijdt prediken, en waarom fy fich het hooft breken met studeeren, om dingen t'onderwijsen, die men onmogelijk niet onderhouden kan? Aangefien dat de Schriftuur foo groote beloften doet, aan de gene die fich van onnoodige dingen te doen onthouden, feggende: (y) Soogy ophoud den vinger uit te fieken, (y) Iefa. en nalaat de woorden tefpreken die geen voordeel toebrengen, foo fal den Goddes vredes,wel $3,v.9 en haaft den Satan onder uwe voeten vertreden. En elders is gelegt, (z) dat men van een 14 ydelwoord fal moeten rekenfchap doen. Waarom dan feg ik, maken : -

der:

-

-

-

-

Ii 2 .

-

-

G9@-

-


254 foo

- Het Getuigenis der WAAR HEY T.

: getal herhaalde predikatien, om de Liefdadigheit voor te prediken,

fonder dat fy felfs, noch ookhet Volk die niet in 't werk stellen? Men moet beken

nen, dat fulks altemaal onnutte dingen, en idele woorden zijn, die fy onderwijsen, en dat fy beter fouden doen, met niet meer hare handen uit tefrekken, ente/preken 't genegeen voordeel noch aan haar noch aan het Volk. Ik en weet niet

::

mijn Kind, hoe dat defe dingen niet verstaan worden door menschen van goeden wille, en hoe dat hare Confcientien in rust konnen blijven midden onder foo ge

sie, vaarlijke leeringen, Ik heb hooren feggen, datter een Propheet is, die gepro

9: ::.pheteerd heeft (a) dat op de laatste Tijt, het Volk hare Predikers dooden fullen: v:34ën om dat fy van de Waarheitonderricht zijnde, fyfien fullen, (*) dat hare Leyders hun vervoert en

6.

: hebben.

Daarom fullen fy hun een doodelijken haat

:::: toedragen, foodanig dat een Vrouw besigzijnde met haar Broot tekneeden, en & j: een Priesterfiet voorby gaan, dat fy van haar baktrog afloopen fal, om hem te v.41.

fmijten ofdoot te slaan. En ik vrees, dat den tijt defer Prophètie welhaast komen

Ieremº 3 moet, nadien ik nu foo grove dolingen aan het Volk onderwijsen fie, dat de reden

:7 v. felfs die veroordeelt. :::: 438. En het is tevreesen, dat fülksde oorsaak is, waarom die Predikanten m 2 Tim.4. haten; dewijl ik niemand leet doe, en haar nergens over aanspreek, en dat fy

v: ,, nochtans foodanigtegensmyin wapenen zijn, (b) my fonder eenig ander oorsaak

: ::hatende dan dit, van dat God my waarheit doet spreken. Het welk fy niet be in: v. 3, hoorden te beletten, foo fy door die Waarheit geen schade te verwachten hadden. tot 19. . Sy behoorden te feggen, 't gene Jesus Christus tegens fijn Apostelen feyde, te

Apee: weten: (c)Degene die niet tegen ons zijn, die zijn met ons. Want fyfeggen, dat

:: ': fy de Waarheit : 1 5. v. 2 5.

en ik onderwijs waarlijk de Waarheit.

Waarom leg

: niet, gelijkden wijfen Rechter Gamaliel feyde, van Jesús Christus en fijn

(e) Marc. Apostelen, te weten: (d) Laat hun geworden, want foo (j van God zijn, fooikon

:::::: nen wy haar niet beletten, en:f niet van God zijn, foo fulenijwel van elf vergaan. :: ;: Indien ik van God ben, :: ik fulks genoegfaam verklaar, (want hy my in de wereld gesteld heeft, om daar fijn Licht der Waarheit te brengen)foo behoorden de fe Predikanten myte laten geworden. Want fooik van God ben, fookonnen

my niet verhinderen. En indien ik niet van God was, ik fou wel van felfs teniet worden. En indien h:reon:entiegoerw:, fy fouden wel gerust weten, en fig

niet tegens my opmaken. Want is't dat fy waarheit prediken; foo ben ik met haar in dat stuk eens. Sy behoorden niet te feggen, dat ik hun ten onrecht be •a

:: met te feggen,

dat fy geen waarheit prediken, dewijl ik alleenlijk niet

beschuldig, degene die tegens de waarheit prediken, foo veel te minder d'andere: aangefien ik met de Waarheit eens ben, en die nooyt lasteren fal, alwaar 't dat die uit een Duivelfelfs voort quam. Want de Waarheit is God, waardig bemind te worden in alle plaatsen daar men haar vind en daarom behoord een iegelijkmyte

beminnen, dewijl ik getuignis der Waarheit draag

-

&Daút


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

25 y

©aar en is geen Hiefbc meer / ban om jun engen baat / om te heb:iegen, om be Il?efbabest te genieten ban milbabigemenftijen; om jun gemak en boog=

beelen te foclitten in de Gemeente ber 1è?oome en Gooogucijtige menftijen/ felfs met onbrftgeinenbeit/ ongertcijtigüeit/ uern:aaiingen Der tij;iftu ren/ en met foobanige gtsteltenificubit tegen beïLiefbabiggeit fttijbig 5ijn. #et g:rempel dat uien trekt uit Gemeeniguunigjest/ Dat veron:üccft ong/ in plaatguan te btrftij00nen.

-

-

439. Maar uit oorfaak datter nn geen Liefdadigheit meer in de herten der menlchen is, foo beminnen fy niets anders, dan het gene hun voordeelig is naar den vleefche.

En indien ik de menschen wilde vleyen, en hun tijdelijke

voordeelen toebrengen, ik fou bemind en geacht zijn van een iegelijk. Ik heb fulx in mijn jonkheit ervaren, als ik mijn goet mildadig weggaf, en dat ik aan

goede en quade, vermaak en dienst deed, fonder ondertcheyd, meenende fulx God aangenaam te zijn, dewijl hy gebied, fijn Naaftente beminnen alsfig felf, en dat ik doen tertijt alleen het goede, en geenfints het quade kende. Soo dat ik niet dacht quaat te doen, met aan de godloofen, dienst te bewijfen, en haar mijne goederen te geven, hun nemende voor mijn Naaften. Maar federt dat

God my meerder licht gegeven heeft, en foo wel het quaat als het goet heeft doen kennen, en myookden geeft der onderscheyd heeft gegeven, foo dat ik kon onderscheiden wat voor foort van menfchen mijn Naaften waren; toen heb

ik wel gekend, dat ik feer qualijk deed, met den godloofenbyte ftaan, en dat mijne weldaden hem gelegentheit verschaften, tot meerder quaat te begaan.

Want gelijk den Rechtveerdigen wel doet, naar mate dat hy rijkdommen en credijt heeft, alfoo doet den Godloofen meerder quaat, en begaat meer Zonden naar mate dat

:: voordeelen geniet.

440. Want foo een godloofen, rijdommen heeft, fooishyfoo veel te hoo vaardiger, t'onkuyfcher, foo veel te gulfiger en teleuyer. En als een god

loofen gefach heeft, foo besteed hy fulx om het quaat van andere te verdedigen en ftaande te houden, en hare zonden te versterken. Ik bevindfulx door da gelijkfche ervarentheit, dat het quaat meerder onderstut word, dan het goede

verdedigt of bygestaan word. By exempel: wy zijn vreemdelingen in dit Lant, daar een ider ons natracht: en foowy daar onfe nootzakelijkheden tot levens onderhoud willen koopen, men bedriegt ons aan't gewicht, aan de prijs, of aan de maat. En indien wyfoodanige bedriegeryen meenent'ontgaan, met die t'ontdekken, of berispende diegene die ons bedrogen hebben, Too maken , fy hun tegens ons op, fprekende al het quaat dat fy konnen, fomtijtsfeggende, dat wy wantrouwige menschen of achterklappers zijn, die quade opinien van haar Naaften hebben. fn voegen, dat indien wy wilden in vrede leven, wy het ongelijk en d'ongerechtigheit, die ons overkomt, fouden moeten vleyen. Want foo wy daar over aan iemand meenen te klagen, of van d'Overheden geholpen te worden, die de fake aangaat, foobetalen fy ons met een deel rede -

-

-

IncIn »


256 . Het Getuigenis der WAARHEY T. nen, om te toonen foodanige godloosheden eenig oorfaak gehad hebben om

onste bedriegen, of dat het foode gewoonte des lants is daar wy zijn. En felfs gelooft men dat het een aardigheit of vlijtige naarstigheit is, fijn Naaften lifte lijk te bedriegen; foo feer is de Liefdadigheit in de herten derhuidensdaagsche Christenen vervrofen.

Sy hebben liever de boosheit ftaande te houden en te

verdedigen, dan de Gerechtigheit en Waarheit. Van welke dingen men nu geen werk meer maakt, uit oorfaak dat d'Ongerechtigheit foofeer in gebruyk is, en foo gemeen geworden, dat men het voor deugtehoud, wanneer men

fulx fonder opspraak der menschen doen kan. Daarom is er geen middel meer, om godvruchtig onder de menschen te konnen leven: want al waar 't dat wy waarlijk rechtveerdig waren, foo konnen wy nochtans alle gerechtigheit niet vol 4e) Matt brengen , gelijk Jefus Christus gefeyt heeft , (e) dat men volbrengen moet. ? " '5' Uit oorfaak dat d'Ongerechtigheit , - nu al te feer van idereen onderstut word.

-

-

44 1. Want de goeden felfs versterken dat door onwetendheit, met hare goe deren aan de godloofen te geven, ofhun in noot by te staan. My gedenkt feer wel, dat ik vele armen in haar gebrek geholpen heb , dewelke met mijne

goederen en mijne byftand God meer vertoornden, dan fy fonder mijn by ftand fouden gedaan hebben. Want offchoon fy arm waren, foo hebben fy haar nochtans tot meerder Gulfigheit, Overdadigheit, en Leuyheit begeven dan fy voor mijne Byftant niet gedaan hadden. En toen fy arm waren, zijn fy feber en gematigt geweest, gaarne arbeydende om de kost te winnen. Maar federt dat ik getracht had, haar uit den noot te trekken, foo zijn zy veel boos aardiger geworden dan te voren. Het welk my heeft doen ophouden die lief

dadige besigheit voort te fetten, gelijk als idereen dat noemt, door gebrek van kenniffe.

Want indien men de Waarheit Gods kende, men fou veeleer den

Godloofen afnemen, 't gene fy hebben, dan hun van onfegoederen mede-te deelen. . Waar in men harer zielen Welstant bevorderen fou, wanneer fulx

met gerechtigheit geschieden kan. ,,Maar de wereld verstaat defe Taal niet: ge lijk ik die ook niet verstaan heb, dan federt dat God mijn fijn Licht der Waar heit heeft doen kennen: waardoor ik heb konnen onderscheiden, aan wien

ik mijne goederen geven mogt,of hoe ik mijnen Naaften in fijn noot bystaan fou. 442. Alle de goederen moeten gemeen wefen, onder de gene die de Lief

dadigheit besitten, met defelfs eigenschappen foo als den Apostel die beschre ven heeft. . Maar fy mogen niet gemeen zijn, met de gene die hun felfs bemin anen; nadien dat fulken , haar tot grooter Veroordeling strekken

:

fou. Want de gene die weinig goederen had, fou in de Gemeinte komen foek ken, het gene hy door gebrek van middelen, in de wereld niet had konnen

vinden met al fijn arbeyd en vlijtigheden. In voegen dat die gemeenschap, den armen tot Verdoemenis ftrekken fou; gelijk het den rijken tot Zaligheit

en volmaaktheit dient. Dewijl de Liefdadigheit haar voordeel niet ":1C: -


Vleefchelijke memfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

257

fch niet verheugt over d'ongerechtigheit. Het welk geschieden fou, indien ik my niet wilde opstellen tegens de gene die my feggen, dat de arme en gerin

ge menschen, foodanig moeten getracteert worden, als de Rijke en tedere Per ionen.

Het gene een groote ongerechtigheit is, waar over die armen fich ver

heugen tegens de Liefdadigheit: want wat voor gerechtigheit kan daar in zijn, dat een arm Mam, die gewoon is grove fpijfen te eten, delikate gerechten in den Dienst Gods fou willen hebben, die hy in den dienst des werelds niet gehad heeft: en dat een rijke dewelke tot delikate spijfen gewoon is, fich fou moeten

vernoegen met grove fpijfen, tot nadeel van fijn gefondheit, om aan fijn ar men Broeder voldoening te geven; dewelke door hoogmoet, fich den Rijken

gelijk stellen wil, felfs in dingen die hygants niet behoeft, bedroevende alfoo iijnen Broeder, om der fpijfe wil, begeerende hem te dwingen, dat hy fich voeden fou, met spijfen die met fijn gefondheit of ouderdom niet overeen ko men. Want die Jonge en gemeene lieden, die tot grove fpijfen gewoon zijn, hebben my voor defengelegt, dat het een aanfien der Perfoonen was, als men

fommige eenig voorrecht van fpijfe, kleederen, huifen, of andere tijdelijke dingen gaf. En om hare ongerechtigheden te versterken, foo wierpen fy my

dele Schriftuurplaats voor, daar geleyt word: (f) Dat indien een Man met een (f, Inc.,. gouden Ring aan de vinger by u komt, en men hem daarom d'eerfte plaats geven fou; en v. 2, 3. aan den Arme, de laatfieplaats, hem verachtende, dat fulx een uitneming :perfoomen is. Hun aldus willende met de Schriftuur bedienen, defelve verdraayende, om daar uit een gants verkeerden fin te trekken, ten einde om alfoo door de Schrif

tuur, hare ongerechtigheden te versterken. Want de Schrift fegt niet, dat men d'oude niet boven de jonge mag stellen: maar in tegendeelfoo beveelt God, dat men Vader en Moeder eerenfal, waar in allerley onderdanen of Overheden be grepen zijn. En de Schriftuur verstaat ook niet, dat men grove Spijfen aan

een fwak of delicaat menfch geven fou; maar fyfegt, (g) Dat men alle gerech-(g)Sap. 1. tigheit volbrengen: in Dat de handeling Apostelen is iegelijk gefegr,fijnmootzakelijk-: van de Chri- : ftenen moet in d'eerste Kerk,en(h) allesgemeender was, en dat een :

Wr.

heden had. Nu, het is niet nootzakelijk dat een jong kind, foo veel eten lou (#)Aa.4. als een grof Man, noch ook niet de felfdefpijs. En een gefond menfch die een v. 32,34,

goede maag heeft, heeft niet noodig te eten of te drincken, de felfde dingen 33 als een krancke geniet, noch een jonge, de felffte dingen, als een Oude. Maar

uit oorlaak dat (*) De Liefdadigheit, in de herten der menfchen vervroffen is, foo zijn (i) Matt. fy alleenlijk beleten met de liefde hares felfs, en foekken en begeeren voor haar, 14 v. 11

in alles het schoonfte en beite te hebben, fonder acht te geven op den Naaften, of fonder fijn ouderdom, fijn fwakheit, of fijnen noot in te fien; het is hem genoeg, dat hy fijn bekomst heeft, voor foo veel als fijne finnen begeeren. - 443. En fulx vind men in d'aldervolmaakste van defen tijt, dewelke de Schrifturen lefen, om daar uit foodanige finnen te trekken, die hare afvallig heden vleyen ; en fy verachten de deugt van anderen, om hare eigene -

-

-

K k

quaden


258

Het Getuigenis der WAAR HEY T.

quaden te rechtveerdigen. Want die arme en hoovaardige menschen, willen in de Gemeente der Christenen komen, om daar d'eerste plaats te nemen, de lekkere beetkens te hebben, ook hare gemakken en gerieflijkheden te foecken,

veel meer dan fyin de wereld hadden konnen hebben. En om my te verplich ten, hun fulx te geven, foo lafterden fy my, alsof ik een uitneemster der per fonen was, en dat ik fach na de gene die gout en filver hebben. Het gene een valfche ftelling was, dewijl ik niets in defe wereld foek; en ik neem geen acht

opgout noch filver, om dat ik het gants niet noodig heb; en felfs houd ik voor een fware last om dragen te zijn, de eigen goederen die God my toegevoegt heeft. En indien ik geen beter occafie vinde, om die tot d'Eere Gods te be fteden, dan ik tot noch toe gevonden heb, foo heb ik besloten defelve in de Zee

te werpen, veeleer dan dat ik die besteden fou tot bystant der menschen die fon der liefdadigheit zijn, en haar eigen-baat foekken; door vreefe dat fy met

mijn goederen noch meerderquaat fouden begaan. Gelijk zekerlijk de natuur lijke menschen altijt meerder quaat begaan, naar mate dat fy meer goet of by ftant hebben. Soo dat ik geen noot heb, van veeleer de rijke personen in mijn Gemeente aan te nemen, dan de armen; en ik geef geen acht daar op, offy

een goude ring aan de vinger hebben of niet, om hun voor te stellen. Maar ik bespeur, of fy de Liefde Gods of Liefdadigheit in 't hert hebben, en naar mate dat ik hun met die Liefde befeten fie, foo acht ik haar, en stel die in waar

digheit boven d'andere, en niet om hare rijkdommen. Want ik heb in der daat, meer arme dan rijke personen aangenomen om in het Gefelfchap der Chri ftenen te wefen: maar ik heb haar niet konnen behouden, uit oorfaak dat fy niet

ontslagen waren, en alfoo feer in de Gemeinte quamen foekken hare gemak ken, gerieflijkheden, en voordeelen, als fy die in de werelt gefocht hadden. En ik heb in haar niets anders gevonden, dan liefde tot haar felfs, in plaats van de Liefdadigheit. Dewelke geheelijk fchijnt verbannen te zijn uit de her ten der Christenen van defentijt.

:

444. Want menfiet hun befeten, met alle de hoedanigheden die recht zijn, tegen die van de Liefdadigheit, dewelke den H. Apostel Paulus beschrijft. Nadien men hun fonder lijdfaamheit vind, fonder goedertierendheit, moetwillig, afgunstig, van hoogmoed, laatdunkende, foekkendehun voordeel in

:

alle dingen, ftuers of morachtig wanneer men hare willens niet toestaat, enden

ken quaat felfs van goede dingen, fich verheugende over d'Ongerechtigheit wan neer die tot haar baat geschied. Sy bedroeven haar over de waarheitte hooren,

wanneer hun die berijpt: fy willen gants geen tegenheden verdragen, niets ge looven noch hopen op de willens van God, geen ongemak lijden; fy zijn veran derlijk en in hare goede voornemens,geduerig niet anders doende dan vallen en opstaan, al is't dat de prophetien noch niet vergaan zijn, en mijn Taal niet

:

ophoud van hun de Goddelijke willens en warachtige Deugt te verkondigen, en dat de Wijsheit van den H. Geeft haar dagelijks nieuwe Lichten ontdekt. Waar door


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 2; 9 door men sekerlijk fiet, dat de beste geen Liefdadigheit noch ook geen Liefde Gods

hebben, en fy wel wijt zijn van ware Christenen te weten, gelijk fy hun inbeel den, en dat in plaats van de Liefde Gods, fy niet anders dan de liefde hares felfsbeb ben. Het gene wel beklaaglijk is! En het grootste quaat van allen is, dat fy niet kennen den ellendigen stant waarin fy leven, hebbendefich een rust der conscien

tie gesmeed, als of fy op den weg der Zaligheit of in de Genade Gods waren, al hoewel fy in fijn Ongenade leven, en op den breeden weg zijn; den welke Jesus (k) Matt Christusfegt, (k) dat ter Verdoemenis leyd. 7. v. 13. 5. En meenende hun te verschoonen, om dat fy een iegelijk leven fien, ge -

lijk fy doen, in de liefde hares felfs, foo veroordeelen fy hun maar temeer daar (l) ibid. door; dewijl Jesus Christus preciselijk gefeyt heeft, (l) Dat groot getal door dien breeden weg gaan. Men moet fich niet inbeelden, dat men fich voor Godfalkon nen rechtveerdigen, om dat foo grooten getal menschen in de Liefde hares felfs leven, maar men moet veel eer vreefen, dat hun fulks veroordeelen fal, uit oor

faak dat Jesus Christus ons gewaarschoud heeft, Dat groot getalmenfchen op den Bree den Weg wandelen: en dat maar weinige door den Engen Weg ingaan, die ter Zaligheit ofna het Eeuwig Levenleyd. Soo dat het maar een valscherust, en een bedrieglijke vertroosting is wanneer men fiet, dat foo grooten getal menschen op den breeden weg wandelen, nadien dat ditgrootgetal ons behoorde zekerlijk te doen fien, dat wandelen op dien weg die ter Verdoemenis leyd. Waar over men fich grootelijks behoorde te bedroeven en t'ontrusten , want wy met een groot

:

het waar beter (m) nooyt geboren te zijn, dan Verdoemt te gaan. (m)Matt. 446. Ek heb alle defe byfonderheden verhaalt, die ik in menschen van goeden 26. v. 2 4. -

wille, door ervarentheit bevonden heb, ten einde om wel te doen verstaan, dat

tergants geen meer zijn die de Liefdadigheit befitten, ofGod vangantscher herten beminnen. Want indien ik fulks alleen in 't algemeen feyde, ik denk dat nie mand de faak aan hem trekken fou; dewijlidereen fich door onwetendheit inbeeld,

dat hy God bemind, voornamentlijk die van goeden wille zijn: gelijk als zijn die gene van dewelke ik de bovengenoemde faken verhaald heb. Aangefien dat vele der felven, haar Land hebben verlaten om beter God te dienen, meenende met

fulks te doen, dat fy eenigtrap tot volmaaktheit hoger gekomen waren, al is't fa ke dat fy noch alle met eigen-liefde vervult zijn, en dat niemand hun geleert heeft, dat men die verzaken moet om een Christen te weten. En gelijk het (n)hert des (n) [e". menschen boven alle andere dingen bedrieglijk is, foo hebben fy hun felfs inge I7. V. * . beelt, dat fy waarlijk God beminden, daar fy niet dan haar felven beminnen,

fonder 't onderfoeken offy werkdadigde hoedanigheden van die Liefde befatenfoo als den Apostel die beschrijft. Sy hebben fich niet laten voorstaan, dat defelve

nootzakelijk waren tot getuigenis van defe Liefde gelijk fy dat nochtans waarlijk Zijn.

, D'?tlgemeent 19erbo?bentĂ­jept Homt ban be 3teftelijlie / hemelfie be jerten ber

menftijen jebben botn Utrflaaubuen in ijft fottlien Det Liefdadigheyt, Die foo K. k 2

j00g


2 6o

Het Getuigenis der WA A RHEY T. fjogguoobigië)en bt goebe uuctfitn.Jhietganberg aanraïenbeban een fgetula tijf geloof / foubet jet buaaractjtige 95eloof te lichtten baton-affcijgingclijft dan je liefut 5Gög ig. QPeteücnen ban jare afbalfigjeben.

447. Alle defe quaden zijn geschied, door oorfaak dat de Leyders des Volks on derweten hebben, Dat men begcÜoÜen & jobg niet onberijoltben tan/ noch tot d'Evangelische Volmaaktheit geraken.Het welk de verdorven natuur lichtelijk aan (*) Matt. genaam heeft konnen vinden, nadien fy fich (o) geweld moet aandoen om tot die vol : : maaktheit te komen; en dat fy liever heeft hare gemakken en finlijkheden te volgen 2 4. dan haar felfs te verzaken,voornamentlijk wanneer fy hoort feggen, door die gene dewelke de Stede Gods op aarden behoorden te befitten, Cat men tot bcfc uol (p) Rom.

maafttijcit nictgcraftcn Hall/felfs daar byvoegende, dat den H.Paulusfegt, (d) dat hy deed'tgene hy niet wilde doen,en dat hy niet deed tgenehy wilde doen. Het welk wel qua

:: ijk toegepast is aan de huydensdaagsche Christenen, dewelke in 't minste niet doen,

7 &c.

dat den heiligen Paulus doenmaals dede: want hy fegt, (q) Dat hy fijn lichaam

(7) 19" kaftjde, om dat dienftbaar te maken; dat hyarbeide om fijn brood, en dat voor anderete

:3': winnen, op dat hy tot niemands lift fou weffen. En ook, (s) dat hy meer gearbeid had rºef: 3 in den Wijnberg des Heeren, dan alle d'andere Apoftelen te famen.

v. 9.

Dit is het, dat wy

moeten gelooven, dewijl het dien Apostel felfs fegt, al of schoon hy met alle

(!) :Co: foodanige zaken ook belijd, dat hy niet dede 'tgene hy wilde doen, en dat hy dede'tge "" " me hy niet wilde. Waardoor men d'Ootmoedigheit van dien Apostelfiet, en hoe danighy de fwakheit fijner verdorven natuur kende. Het gene den Christenen tot een Voorbeeld behoorden te dienen, in plaats van tot ergernis. Gelijk die Predikanten dat nemen willen, predikende aan het Volk, dat fy tot die volmaakt heit niet geraken konnen, dewijl den Apostel felfs over fijn fwakheit klaagt. In dien fy aan hare toehoorders onderwefen, dat fy moesten arbeyden aan den Wijn berg des Heeren, haar lichaam kaftijden, en niets van andere begeren, gelijk den (..) Luc. H. Paulus deed. En dat fy daar mede noch feyden, (t) onnutte dienftknechten te ove

17. v. 10.fen, hun verootmoedigende wegens de quade genegentheit harer verdorvene na tuur. Dewelke hun verhindert alle het goede te doen dat fy wel begeerden. Dat fouden heylfame en warachtige onderwijsingen zijn. Maar hun t'onderwijsen, (gelijk fy doen) dat men tot de volmaaktheit van een Evangelisch Leven niet gera

zo was, ken kan, dat zijn vleyerijen en leugens. Nadien Jesus Christus felfs ons fegt:

: ::5

(u) Neemt mijn fock op u, want het is facht, en mijn laft is licht. Dat is wel recht

" " tegens d'Onmogelijkheit, die defe Predikanten voorstellen. En aangefien dat fy felfs onderwijten, dat men aan de Schriftuur en Jesus Christus gelooven moet, om Zalig te worden, hoe konnen fy dan defe woorden efus Christus verwer pen, als hy fegt, Dat fijn fock foet zs? Daar fy ondertuffchen staande houden, dat het foofwaar is, dat men 't niet dragen kan. En iy brengen noch het exem

:

pel des Apostels by, om foodanige leugens staande te houden. In plaats dat fy re denen fouden bybrengen, om de menschen aan te moedigen tot haar lichaam te

kaftijden, te arbeiden ter eere Gods, niets van andere te begeren, en dat fyhuin VOOIT


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

261

voor God fouden verootmoedigen wegens hare fwakheit: bekennende dat na fy hun best gedaan hadden, fy noch onnutte Dienfiknechten zijn. 8. Want wat hebben fy noodigden menschen voor te prediken, dat fy tot foodanige volmaaktheit niet geraken konnen. Nadien de menschen fich fulks ge noeg van felfs fouden inbeelden. Die leer is maar uytgevonden, om de menschen te vleijen, enhaar een valfche vreugde te geven, die aan de doot wel in groot ver driet veranderen fal. Wanneer fy te laat fien lullen dat fy op een vals oorkuffen van geloofgerust hebben, van dat fy tot die Chriftelijke volmaaktheit niet gera ken konden. Waarover fy geen bekommernis gehad hebben, om daar toe te ko men, als zijnde voor hun een onmogelijke faak, naar het feggen harer Leyders, die fich niet vernoegen, met fulcks aan het Volk te doen gelooven, maar noemen my ook noch met de naam van valiche Propheteffe, om dat ik het tegendeel feg. Willende alfoo met al hun vermogen beletten, dat niemand my gelooven fou, hoewel ik niets anders onderwijs dan het gene ik van mijnen God geleert heb. Want ik heb geen studie, en heb ook nooyt de Leeringen der menschen ingefogen: waarover ik God dancke. En ik kan mijne Wetenschap ook niet van den Duivel hebben, nadien defelve overeen komt met die van den H. Apostel Paulus.

De

welke fegt, (x) Dat men niet Zalig worden kan fonder de Liefdadigheit te hebben, (x) 1. Cor: alwaar 't fake dat men de Taal der Engelenfprak, dat men de gave der Prophetie had, & V.

dat men al: tot onderhoud der Armen gaf,

enfijn lichaam om verbrant te worden,

1.

C-

of dat men foodanigengeloof had, dat men de bergen verfetten kon, dat alle die dingen niets zijn, fรปnder de Liefdadigheit. 449. Het moet weten dat defe Predikers den H. Paulus een valsch Propheet

noemen, alsoo wel als fy my een valsche Propheteffe noemen, dewijlhy die self de dingen leert, die ik onderwijs. Want ik wil niets andersfeggen door al mijne woorden en Schriften, dan DAT MEN DE LIEF DAD 1GHE1T HEBBEN M o ET, DIE DEN H. PA U L Us B Esc HR Y F T, o M ZA L1 G T E w o R

DEN. . En fulks is een artikel des Geloofs, zoodanig dat al waar 't schoon dat men alle andere foorten van genadens en deugden had, men nochtans nimmer tot de Zaligheit geraken zou, zonder defe L1E F DAD1GH E1T. Waarom dan moet

ik van dele weerelds-wijfe , balftijc 4):opheteffc genoemt worden, buaat boo? menfig uachten moet? Uit oorzaak dat ik alleenlijk waarheden verklaar,

die God my onderwijst. Siet men daardoor niet wel, dat fy (y)de Poort des Para- (y) Matt. dijs voor anderen willen toefluiten, en fy felf daar niet ingaan: (z.) dewijlzy van die & :

:dadigheit berooft zijn,

en niet willen lijden dat men die aan andere onder-> . ::

wijlt.

-

-

23',

-

45o. Dit is geen nieuwe Leer, als men onderwijst, dat men de Liefdadig

heit hebben moet om Zalig te weten: dewijl men dele Liefdadigheyt ten allen tijden heeft moeten hebben, om Zalig te worden. Aangesienden mensch tot geen andere einde geschapen is dan om God te beminnen, foo moet hy nadat einde trach ten, indien hy daar toe geraken wil. En indien het door fijn swakheit gste: -

K k 3

-

af.


262

Het Getuigenis der WAARHEY T.

dat hy van die Liefde afwijkt, foo behoort hy allerhande bequame middelen by der hand te nemen, om defe Liefde wederom te verkrijgen. Siet daar de oefening van een Christen; want foo hy defe Liefde niet weder bekomt, hy faleeuwig verloren gaan. Hoe dan konnen defe Predikers nu onderwijfen, dat men tot foodanige volmaaktheit niet geraken kan: dewijl defelve foo nootwen

dig ter Zalighett is, dat nooyt iemand, federt het begin des werelds, Zalig geworden is, fonder aan de doot bevonden te worden, befeten te zijn met dele Liefde Gods, en ook fal dat niemand in het toekomende worden. Daarom (a) Matt.

fullen aan de doot fich veel bedrogen vinden, dewelke meenen fullen de Za ligheit t'erlangen, (a) wanneer fy de Verdoemenis fullen vinden. Want God.

25 v. 11, (b) verandert nooyt fijne eerste Voornemens. Hy heeft den menfch geschapen, 12. Luc

om van hem bemind te worden.

En wanneer den menfch niet doen wil, dat

::vas, gene waarom hy geschapen is, foo verdient hy rechtveerdelijk van hem ver (5) Pfa. worpen te worden, en uit fijn Genade en Vriendschap uitgebannen te zijn; 23 v.11. aangefien datter niets rechtveerdiger, noch beter, noch ook voordeeliger voor den mensch is, dan fijnen God te beminnen. Is het niet rechtmatig, dat het Schepfel fich bevlijtigt om het einde te betrachten, daar toe fijn Schepper hem geschapen heeft ? En is het niet goet, dat wy de Goetheit felfs beminnen, die den Gever alles Goets is? Is het niet nut en voordeelig voor den menfch, dat

hy een foomachtigen God bemind, die hem in alle eeuwigheit Gelukzaligma ken kan? En wanneer den menfch in foodanige Ondankbaarheit vervalt dat hy alle defe rechtveerdigheit, goetheit, en nuttigheit veracht, verdient hy dan niet wel van fijnen God verworpen te worden ? 45 1. Daar isgeen menfchelijke reden die anders oordelen kan ondertuffchen hoort men d'alderwijfte naar de wereld, leeren, dat den menfch tot defe vol

maaktheit der Liefde Gods niet komen kan.

Het welk tegens de Waarheit, te

gens de Reden , en tegens de Rechtveerdigheit Gods strijt. Welke Recht veerdigheit niet fou konnen gevonden worden , in de mensch alleenlijk te fcheppen om God te beminnen, wanneer defen menfch onmachtig zijn fou, tot defe Liefde te konnen geraken. Nadien dat God als dan een onmogelijke

faak den menfchenafeyfchen fou. Het gene God nooyt doen kan. Maar defe ondankbare Schepfelen, die geen vermaak in de Liefde Gods hebben willen nemen, die hebben redenen versiert om hare zonden te bedekken, feggende dat het onmogelijk is, tot defe volmaaktheit der Liefdadigheit te geraken. Uit oorfaak dat fy de middelen niet willen aan veerden em daar toe te komen,

noch eenig geweld op hare verdorven natuur doen, om in haar de beletfelen defer Liefde uit te roeyen.

452. Want fy verachten felfs de goede werken; dat nochtans de ware mid delen zijn om die voornoemde Liefde weder te verkrijgen, wanneer wy die ver laten hebben. Vele onderwijfen, bat jet igfficijfclfs rectjtueerbigen / alg

men goebe tUcritcn toil boen/ om :al:g te ugo:ben

essens: de

chrif


Vleefchelijke menfchen, verftaandegeeftelijke dingen niet.

263

Schriftuur fegt, (c) dat men door het GelooffalZalig worden, en niet eigentlijk door de (**Ph."

werken der Wei. Het welk niet anders dan scherpinnige voorwerpfels zijn, door" die Geleerden uitgevonden, om de menschen te bedriegen. Want het is wel waar, dat wy niet dan door het geloof fullen Zalig worden. Maar die onwe tende verstaan niet, wat het ware Geloof in heeft, niet meer dan ook, waar

in de Liefdadigheit bestaat: en fy geven aan alles een gants verdraayden fin, tot harer Verdoemenis.

453, want het Geloof dj kanfonder de liefdadigheit niet zijn. En indien : men de Liefdadigheit (foo fy feggen) niet hebben kan; foo kan men by gevol :: : ook het Geloof niet hebben: dewijl dat Geloof en Liefde, (e) een felfde faak v. 4. en is.

En nadien fy belijden, dat men niet Zalig worden kan, fonder het Ge- Cap 4: v.

loof, foo moet men besluiten, dat niemand falkonnen Zalig worden; dewijl :

dat nu niemand het ware Geloof heeft. Want de menschen hebben niet anders:"" dan een doot geloof, geenfins levende door het ware Geloof. Waar van alle (e) Deut. hare werken genoegfame getuigenis geven; dewijl men haar fonder d'eigen- 30- ::

fchappen der liefdadigheit fiet; dewelke uit (f) het levendig Geloof voortko-: : men. Nadien dat dit levendig Geloof, geen gelooving is van de dingen die ge- ; v. 3. fchiet of gepafeert zijn, of van die gene die noch te geschieden staan: dewijl Matt. 22 dat fulx geen meer voordeel aan onfe zielen toebrengt, dan het geloof der hi-X,4°:" ftorien die wy hooren verhalen. Maar het levende en verkende GE Loo F, (g)

::

dat is een goddelijk Licht, dat God in onfeZielgeplant heeft, waar doorwyd'eeuwige fönïm: faken kennen. Nu, defe kennis (h) baart in ons, de Liefde tot de bekende din- : v. 5.

gen. Welke liefde altoos fijn vruchten voortbrengt, en met fijne hoedanig-(*) :

::::

heden verfeld is, die den H. Paulus beschreven heeft.

454. Dat zijn eeuwige waarheden. Om dewelke te vernielen, de men-, v. 7.

fchen fich nacht en dagbevlijtigen: en fy hebben fulke subtile argumenten om dit te doen, dat het onmogelijk is hun t'overwinnen, fonder een goddelijk en

boven-natuurlijk licht te hebben. Want wie fou defe questie, foodie Predi kanten bybrengen, konnen verdedigen, als fy feggen, dat niemand Zalig word, dan door het Geloof? Het welk in fich een fekere waarheit is, die niet

mand kan tegenstaan. Want fonder geloof kan er geen zaligheit zijn. Maar defe Doctoren leggen niet uit, waarin het Geloof bestaat, en fy doen aan het Volk verstaan, dat fy het geloof hebben, als fy in Jefum Christum en in de Schriftuur gelooven. En felfs geven fy genoegfaam te kennen, dat men niets anders dan dat geloofbehoeft, om zalig te worden. Daar ondertuffchen foo danig geloof niets baten fal, indien het felve met verfelt is met de liefdadigheit,

die in de fuivere Liefde Gods bestaat. Want een godloos mensch, Wyand Gods zijnde, kan wel in Jefum Christum, en in de Historien der Schriftuur

gelooven, en daarom nochtans niet zalig worden; want fulk geloof fonder

liefdadigheit, doet niets tot fijn Zaligheit. Nademaal den H. Paulusfegt (*) (i) t.cor. dat offchoon menfoogrooten geloof had, datmende bergen kon verfaten, dat het met ba- 23 v. *** te",


264

. .

Het Getuigenis der WAARHEY T.

ten fou, fonder de liefdadigheit. Nu, om bergen te verfetten, behoort wel een veel grooter geloof, dan om in Jefum Christum of in de Schriftuur te gelooven.

Want in Jefum Chriftum te gelooven, dat is niet anders, dan te gelooven 't gene ontrent een menfch gebeurt is. En om in de Schriftuur te gelooven,behoeft men

niets anders dan fig in te beelden dat fywarachtig is. Maar daar behoort veel kracht en deugt toe,om bergen te konnen verfetten. Welke wonder-werken,den Apostel fegt, dat niets tot onfĂŠ Zaligheit doen. Hoe fou het dan iets konnen wefen,

dat men enkelijk in Jefum Christum of in de Schriftuur gelooft ? waar mede nochtans, die Leyders ons feggen dat men Zalig fou worden. 45 5. Ik noem haar, nieuwe Zaligmakers; dewelke door een weg, gants

strijdig tegens de gene die Jefus Christus ons onderwelen heeft, de zielen willen ter Zaligheit voeren. Het welk niet anders dan een vervoering wefen kan; (k)Gal. 1. v. 8. Cn

dewijl den H. Paulus felfs fegt: 'k) indien iemand u een ander Evangelium predikt, dan ik u gepredikt heb; die is van den Duivel. Met foo veel te krachtiger reden kan

1 O.

men feggen, dat diegene dewelke anders prediken, dan Jesus Christus gepre dikt heeft, van den Duivel zijn. Daar men nochtans de Leyders van defen tijt fulken leven fietleyden, en foodanige middelen ter Zaligheit onderwijfen die gants ftrijdig zijn tegen het leven en de Leering Jefu Christi. Die geleyt (l) Ioh.

heeft; (l) Die in my gelooft; falde werken doen die ik gedaan heb. En eldersfeght

14. v. 12 •

hy : (m) Zijt mijne Navolgers. ,,En defe menschen, dewelke feggen van God

(m)Ioh.

gefonden te zijn, onderwijfen dat men niet doen kan de werken die Jefus Chri Y 3. V. I4, ftus gedaan heeft; en dat men hem niet foukonnen navolgen. Het welk re I 5.

gel recht strijt, tegens het gene dat Jesus Christus ons onderwefen heeft. En het moet wefen, dat fy fich bedriegen, of dat de Schriftuur valfch is, dewel (n)Luc. 1 3: v. 3,5

ke absolutelijk fegt: (n) Soo gy geen Boete doet, foo fult gy alle omkomen, fonder iemand uitte fonderen. Waarom dan prediken dele Leyders de Boete niet; na dien defelve foo noodig ter zaligheit is, dat fonder haar, wy alle moeten ver loren gaan? Ik fie niet anders dan dele twee reden: d'eene is, dat fy felfs geen Boete willen doen; en d'ander is, dat fy de wereld willen vleyen, om daar van hare voordeelen te trekken.

456. Het welk arme oorfaken zijn. Want alwaar 't fchoon dat fy felfs wil den verloren gaan , foo behoorden fy nochtans daarom d'andere menschen niet met hun te doen omkomen, om foo geringe dingen, als de tijdelijke goe deren zijn. Waar van fynooyt iets anders konnen trekken dan een weinig fpijs en drank, en een kleed om haar lichaam te bedekken. Al het overige is maar

een fware last om te dragen voor de gene die na het Eeuwig Leven reifen. Daar men ondertuffchen hun een foo klein gewin fietachten boven de Zaligheit der zielen van hare toehoorders, wanneer fy de felve onderwijfen, dat men de Geboden Gods noch d'Evangelische Wet niet onderhouden kan, om dat men

tot foodanige volmaaktheit niet geraken kan. Sy doen daar in erger dan de Pharifeen, dewelke fekerlijk de waarheit predikten, als Jefus Christus tegens -

het


Vleefchelijke menfchen, verftaandegeeftelijke dingen niet.

265

het Volk feyde: (o) Doet het gene fy u feggen; maar niet het genefy doen. Dit is (°) Matt. een teiken dat fy het goede onderwefen, al hoewel fy felfs quaat deden. Maar *3"3"

wy hebben nu noch dat geluck niet, want boven dien dat onfe Leyders het qua de doen, foo onderwijten fy ook noch het quaat, feggende, dat den menfch tot foodanige volmaaktheit niet geraken kan, dat hy de geboden en de wet des

Evangeliums fou konnen onderhouden. Aangefien dat Jefus Christus felfs aan de Christenen fegt: (p) Zijt volmaakt gelijk als unven Hemelfchen Vader vol- (p) Matt maakt is. Souhy eenige onmogelijke dingen konnen bevelen? Neen geenfins; 5 V.4*

dewijl dat fulx een wreedheit zijn fou, die in God niet kan gevonden worden, ©at men bolmaakt Hantuo?ben alg onfen [3emclftijen baber/metfit; geijetlijft aan jeul ouer te geuen; lllaat niet uDanneer men fijnepgen-buil beljouú I bie

altoog quaat is. SPattie loolmaaltijcituutImogelijk ig/ felfgna De zon bt; en bat De onbettuijfingen ber 192opijcten/ en beïiomfte: jefu «Tijgifti 3ijn/

om ons baat toe te roepen. “En tjoebat benmenfcijuoo? bt zonbe / geijtel uolunaalit getutt|tig/ foo uut! laat jet Ittijaanm alg ben Göteft.

457. Ik weet wel dat de fcherpfinnige geesten myfouden konnen vragen; of men dan wel foo volmaakt foukonnen zijn, als onfen Hemelschen Vader vol

maakt is ? Waarop ik absolutelijk JA, antwoord, en dat den menfch volmaakt kan zijn, gelijk fijn Hemelfchen Vader volmaakt is, wanneer hy volkoment lijk fijnen wil overgeeft aan de Bestiering en regering van defen Hemelfchen Vader. Nademaal hy als dan den menfch volkomentlijk bestierd naar fijn

heilige wil, ja volgens fijn eigen goddelijke volmaaktheit, werkende in den : en door den menfch alle die felfde dingen die hy in fich felfs bewerken fou. En als dan is den menfch volmaakt als fijn Hemelfchen Vader, om (q) Phil dat hy niets meer uitveert noch bewerkt van fich felfs, maar dat God alles in :: hem doet, wanneer den menfch geheelijk de vrije wil weder in hem herstelt

heeft die hy van fijnen God ontfangen heeft, en dat hy kend, dat fijn eigen wil quaat en verdorven is, onbequaam om eeniggoet te doen, noch felfs (r) (r)2.Cor, om een goede begeerte te hebben. En door oorfaak van defe kennis, foo her- 3 v. 5. stelt den menfch volkomentlijk fijn vrije wil in de macht Gods; om dat hy fich onbequaam vind, die wel te konnen bestieren. En als God die overge ving des menschen vryheit in fijne almogentheit aangenomen heeft, om dat den mensch die felfs niet meer gebruyken wil, foo neemt God die aan, bestierd

defelve naar fijn heilige wil, en hy plant in de ziel des menfchen fijn eigen god delijke volmaaktheit. Soo dat den menich als dan kan feggen, dat hy niet meer leeft, maar dat God in hem leeft, gelijk den H. Paulus feyde: (s) Ik leefG) Gala : niet meer my; maar Jefus Chriftus leeft in my. . W. 2. Q• 458. Siet daar, hoe dat den menfch tot de volmaaktheit van fijnen hemel fchen Vader geraken kan.

Het welk onmogelijk foufchijnen om daar toe te

konnen komen, wanneer men in fijn eigen-liefde blijft, offijn eigen wil na -

•-

--

Ll

volgt :


(t)Toh. H

5. V. 4.

266 Het Getuygenis der WAAR HE Y T. volgt: want als dan laat God ons aan ons felven, en wy vallen door ons ver derf, van het eene quaat in 't ander, (t)fonder macht te hebben om tot eenige volmaaktheit te konnen geraken.

Het welk mijn feggen bekrachtigt, te we

ten: dat men niet zalig worden kan fonder de Liefdadigheit te hebben; gelijk den Apostel dat ook verzekert. Want foo lang als wy ons felven beminnen, foo konnen wy die Liefdadigheit niet hebben, noch ook niet de volmaaktheit

(u) Pfa van onfen Hemelfchen Vader; dewelke hy alleen in ons bewerken moet, (u) 37. v. 5. wanneer wy volkomentlijk onfe vrye wil weder herstelt hebben in fijne Almo

gentheit en dispositie, om die niet meer felfs te willen gebruyken. Maar die menfchen verblind zijnde door hare zonden, diekonnen niet begrijpen, hoe dat den menfch tot de volmaaktheit fijns Hemelfchen Vaders foukonnen gera ken. Dewijl fy alleenlijk fien op de fwakheit van onte verdorven natuur. Sy blijven daar op stilstaan, fonder het hooft op te heffen, en d'almogentheit van onfen Hemelschen Vader aan te fien, of acht te geven op de genade die hy den menfch doet, wanneer fich die geheelijk aan de wil van defen Vader overgeeft, (x) Phil4. fijn eigen verfakende. . Want daarmede kan den mensch (x) alles uitvoeren. Dit y:3 :,fa.. fpring is het,ik dat v 1 D foo en opentlijk verklaarde, (y) Met mijnen God ': overDA de mueren, met mijnen God vermagalsikhyfegt alles. :Want gelijk er voor '3” God z) niets onmogelijk is, foois'er ook niets onmogelijk voor den menfch (X) Matt, die door den felven God bestierd word. 33:

:: : , 459. Soo dat die Predikanten groot ongelijk hebben, met aan het Volk t'on

: *" derwijfen,

dat fy tot d'Evangelische volmaaktheit niet geraken konnen. Na

dien dat fulx feer licht is voor den genen die fijnen wil aan die van God over

geeft, en fijn eigen wilverfaakt. Dewelke wederspannig is, en den mensch in allerhande quaden vervoert. Want men behoeft niet anders dan fijn eigen

(e) Pfi 81. wil te volgen, (a) om allerley foorten van zonden te begaan, en eindelijk in v:3 left de Hel te geraken. Het welk men niet genoeg overweegt, uit oorfaak dat defe ""? Doétoren die dingen niet onderwijsen, levende felfs, en leeren ook d'andere, in haar eigen liefde te blijven, door een gants Anti-chriftifchen geeft. Nade (b) Matt maal Christus ons foo meenigmaal herhaalt, (b) Dat wyons felf moeten

:

16. v. 24 verzaken, (c) en ons eigen ziele haten, om die Zalig te maken. En defe Leydersge “) :": ven te verstaan, door hare uitleggingen en leer oefeningen, dat men wel fijn *** felfs mag beminnen, en fijn eigen wil volgen, al vleyende daar by voegende; wanneer defelve niet quaat is. Sonder in acht te nemen, dat d'eigen wil des

menfche (d) altoos quaat is, en dat fy niets goets kan willen federt dat fy door

::: Gen:de zonde is verdorven geworden. den. Sv baart ni ::, Sy baart niets anders dan dan verdorventhei verdorventheit. -

8.v.f. Daarom is't dat wy haar moeten haten, indien wyonfe ziel in het Eeuwig Le ven willen vinden.

46o. Ik weet wel dat defe blinde Leyders my feggen fullen, dat fy wel toe

staan, dat den menfch fou konnen volmaakt geweest zijn, gelijk onfen He melfchen Vader volmaakt is, voor fijn zonde, tertijt als hy in den stant der volmaakt

*


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

267

volmaaktheit geschapen was. . Maar dat federt defelve hy daar van afgeweken zijnde, door fijn zonde, hy niet meer tot die volmaaktheit geraken kan, uit oorfaak der fwakheit die de zonde in hem gebracht heeft.

Het well: ook een

valsch voergeven is; nadien het federt de zonde geweest is, dat Jesus Christus feyde: (e) Zijt volmaakt, gelijk uwen Hemelfchen Vader volmaakt is. Aangefien (e) M

het niet van nooden was, fulx aan de menlchen te leggen voor hare zonden,de- :: wijl fy doenmaals geheel volmaakt waren, en naar het evenbeeld Gods gescha pen. Maar na de zonde, foo hebben fy licht en onderwijsingen noodiggehad, om te weten waar na ly moesten trachten,

om tot de Zalm gheit te geraken. De

Schriftuur leert haar, dat fy moeten volmaakt wefen, gelijk haren Heinelfchen Vader volmaakt is, ten einde ly niet fouden blijven ruiten, wanneer fy eenige

deugt verkregen hebben of tot fommige trap van volmaaktheit geraakt zijn, maar dat men na dele volkomentheit haken moet, van volmaakt te worden, ge lijk omfen Hemelfchen Vader volmaakt is. En niet dwaaslijk gelooven, dat men al volmaakt genoeg is, wanneer men een goede wil heeft om God te behagen,of

dat men infommige fchijndeugden leeft. Maar men moet trachten om volmaakt te worden, gelijk onfen Hemelfchen Vader volmaakt is. En dit is te verstaan, federt dat wy door de zonden, onfefwakheit aange-erft hebben. Want voor

defelve waren wy van nature volmaakt, fonder dat wy defe vermaning noo dig hadden. En het is felkerlijk na onfe zonden en fwakheit, dat wy moeten arbeyden om volmaakt te worden, gelijk onfen Hemelfchen Vader volmaakt is. Sonder dat men die blinde Leyders moet gelooven, dewelke feggen, dat men alleenlijk niet tot d'Evangelische volmaaktheit geraken kan: het welk een verleyding is. Want die Leer is ons federt onfe zonden, en federt onfefwak heit gegeven. Dewelke Jefus Christus beter gekend heeft, dan iemand defer Geleerden doen. Daar ondertuflchen fy ons wel fouden willen doen gelooven, dar men tot d'Evangelische volmaaktheit niet fou konnen geraken, federt de zonde. Al hoewel voor defelve, geen wet, geen raatgeving, noch onderwij fingen van nooden was. De menich was doenmaals fich felfs een wet, en volmaakt gelijk fijnen Hemelschen Vader, dewijl dat die in den menfch leefde en woonde, (f) zijnde een felfde faak met hem.

(f) r.

451. Maar na dat hy fich van hem afgescheyden, en fijnen God verlaten Co, 6, 7, heeft, om aan fich felfs te hangen, foo heeft den menfeh onderwijsingen, '7: wetten en vermaningen noodig gehad, om hem tot fijnen God te doen weder

keeren. En het is daarom geweest, dat alle de Propheten van fijnen't wege zijn gezonden geweest om den menfch aan te wijfen, hoe feer hy van fijnen God afgeweken was, en door wat middel hy weder tot hem keeren konde. En wanneer alle.de Propheten zijn veracht geweest, en dat de menschen haar niet

meer wilden aannemen noch volgen, foo heeft God defegoetheit gehad, om fijnen welbeminden Soon te fenden, om door defelve, haar tot hem te trek

ken, door fijn Exempel. Hierom heeft hy fich met onte sterflijkheit be -

Ll 2

kleed,


Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

268

-

kleed, en hem lijdelijk en sterflijk gemaakt als wy;hoewel hy te voren heerlijk,

onlijdelijk en onsterflijk was. Gelijk ik hier voor uitgeleyt heb. Want je fus Christus is den Tweeden AD AM, uit den eersten getrokken. En gelijk als den eersten is getrokken geweest, uit de wefentlijke kracht der vier Ele

menten, het welk de stoffe is waar uyt alle de menschen geboren of voortge bracht zijn, die uit Adam den eersten menfch zijn gefproten.

Want indien

hytegensfijnen God niet gezondigt had, foo fou hy volkomentlijk gebleven hebben in die volmaaktheit waar in God hem geschapen had. 25eumijäber bolmaaltijentuan Adamuoo? fijn 5onbe/ felfgnaat ben fitijame / r

in Dat jefug gifjziftugalg Doen unt jemig gebottngcuuo?ben; en bat ooit al fuo alle menftijen, fottÜen 5ijn geboren geu0?ben. 25cuijg baar ban / aangaanbe: efugdfijtiftug ben tueeben Adam be soon begjl2rnfcijt / Jet Jilàibbeïber lDelluften ban ben JI2enftij met 3Gb; en ijn fclfg een oogfaak ber jl)elluften ban 950u: tn bat «Bob uuo? De 3onbt/ uniffentie fijnctuelluf ten met belenemen/ foo moeften üan bele (of affen) op foobanige mijfc gebde

ren boogbelt/ fonbet be3onbe: Dat :Jefug «IIjgiftug montge3ombigt íjebbene be/ ijp alleen bolmaaltt Jil Benítij en Soon begjl2enfcije gebleuenig; en bat

biegene bieficijgeijerlijk aan bou fullen onbetuttpen/ ookfoobanigtuog ben fulltn. Hèet u0elft nu buepnige boen.

462. En daar fou als dan geen Man en Vrou verdeelt geweest zijn; dewijl de beyde naturen in een waren, en dat fy andere menschen, met hare natuur o vereen komende, fouden voortgebracht hebben, te weten: Man en Vroute

famen. Gelijk Jefus Christus, voor de zonde, is voortgebracht geweest. Ik gevoel wel, dat de nieuwsgierige geesten, noch eenige twijfelingen daar o ver hebben fullen, uit oorfaak dat fy dit niet verstaan hebben, en dat niet be

grijpen konnen. Maar indien fy de Schrifturen wel doorlafen, fyfouden be vinden, dat fulksfeer warachtig is, en ook alle d'andere dingen die ik voort (g) Ioh. breng.

Want den H. Johannisfegt, (g) In den beginne was het woord. En Je

fus Christus was het Woord Gods. Het welk op den eersten aanvang wierd, (b) 1.Cor. toen Adam geschapen was. Daarom is hy met rechte reden genaamt, (h)den 15. v. 45. Tweeden Adam. En ook om dat God gefeyt heeft, (t) dat het fijne welluften zijn, (i) Prov. met de kinderen der menfchente ovefen. En hy kon fijne welluften met de Kinderen 8.v. 31. der menschen niet nemen, fonder dat hy fich bediende van een Lichaam, over een komende met het voorwerp dat hy wilde beminnen; dewijl hy anders geen I. V. I•

volmaakte welluften hebben kon. Want daar kan geen volmaaktheit in de Liefde zijn, foo wanneer daar geen weder-liefde tuffchen detwee Minnaars is. Hierom foo kon God geen volkome welluft met de menschen hebben, indien hy niet een foodanig lichaam geformeerd had, dat met de natuur des men fchen overeen qnam, ten einde hy fijnen God mocht konnen fien en tasten, (k) I. om hem te kennen en te beminnen. Het welk niet geschieden kon, ten aan III - I,

w-

17.

fien van fijn Godtheit, (k) die onsienlijk en onbegrijpelijk voor de menschelij ke natuur is. Daarom heeft hy fich willen fienlijken gevoelijk maken, door GCI)


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 269

een Lichaam dat hy uit Adam, voor fijn zonde, getrokken heeft, aanstonts foo haalt als hy gefchapen was. Welk Lichaam naderhand, Jesus CHR1s

Tus is genoemt geworden. En in den beginne; (l) Soon des Menfche. De- (l) Maer. En daarom was hy waarlijk fijn Soon. : 6.I 3.V.

wijl hy waarlijk uit den eersten menfch voortgekomen was, dat ADAM is. : v, 463. En indien gy, mijn Kind, de Schriftuur wel naaukeurig onderfoekt, gy fult bevinden, dat fyniet fegt; Dat het Gods Welluften zijn, met den menfchte wefen:

maar dat fy fegt; Dat het fijne Welluften zijn, met de Kinderen der men/chen te ve/en. Niet sprekende van onfen Vader Adam in 't byfonder; nadien dat hy gezondigt heeft, en in d'Ongenade fijns Gods is gevallen . Door welke quaden hy fich

onwaardig en onbequaan gemaakt heeft, dat God fijne welluften met hem ne men foude. Maar de Schriftuur fegt precifelijk: Dat de Welluften Gods zijn, met de Kinderen der menfchen te ovefen, in veelheit. Het welk Jefus Christus betey kent met alle de gene die beleten fullen zijn met dien felfden geeft van volko me onderwerping aan de wil des Hemelfchen Vaders. Alle de foodanige, fallen de ware Kinderen der menfchen zijn. Waar van Jefus Christus den eersten en alder volmaaksten is, waar mede God fijne Welluften genomen heeft. Gelijk hy op den Berg TH A B o R getuigde, door een verstaanlijke Stem, dewelke van Jesus Christus feide (m)fietmijnen Welbeminde Soon, waarin ik mijn (m)Mar. »velbehagengenomen heb: hoort hem. Het gene genoeg betuygt, dat Jesus Christus i7.v. 5. den welbeminden Soon Gods, fijns Hemelfchen Vaders is. En dat hy ook, een Soon van AD AM is: dewijl hy de Soon desMenfchen, genoemt word. 464. Men heeft fomtijts gemurmureert, over dat ik in een brief geschreven

heb, (n) dat Jefus Chriftus alleen, de Soomdes Menfchen is. Uit oorsaak dat de (n) sie: menfchen die dingen niet verstaan, en dat fy niets aannemen willen dan het het Licht enefelve dat fy haar fwak verstand begrijpen. ,,Maar fy fouden beter doen, Duy : aanmet de Goddelijke Geheimeniflen t'onderwerpen, aanbiddende het : : I.

gene dat fy niet begrijpen. Want het is feer warachtig, datter tot nu toe noch brief. geen Kinderen der menschen zijn, die foo volmaaktelijk haren wille, aan die van God onderwerpen gelijk als Jefus Christus gedaan heeft : aangefien hy felfsfegt: (o) Ik ben niet gekomen om mijnen wille te doen, maar den wille des ge- (o)loh.6. men die mygezonden heeft. En ik hoop datter noch andere zijn fullen, die ook foo- " 3” danig hare willens volkomentlijk aan die van God fullen onderwerpen gelijk

Jefus Christus gedaan heeft. Om dat er in het veelvoudig getal in de Schrift gefproken is. Dat het de welluften Godsfijn, om met de Kinderen der menfchente we fen. Het welk my doet hopen, dat daar nog andere als Jefus Christus fullen zijn die hare willens geheelijk aan de wille Gods fullen overgeven. En met dewelke Godfijne welluften nemen fal. Maar fulke ken ik noch geen. 465. Daarom dunkt my, dat wy in die tijt leven waar van de Propheet fegt:

Dat den Heer over de gamtfche aardefach,en hy vond daar niet een diegoet deed (p): herha-(?) : knde: ja tot niet een toe. En ik verwonder my daar niet over, dewijl dat nu de """ -

L. l 3

Waarheit


27o

Het Getuigenis der WAAR HEYT.

Waarheit foo verdonkert is, dat men haar niet meer kan kennen, en dat men do

lingen onderwijst, in plaats van de waarheit. Waar in de dreygingen van den Heer vervult zijn, fooals hy door fijn Propheet gefeyt heeft, iprekende van fijn

:

%: Jefa.

Volk: (q) Ikfal haar overgeven aan den geeft der Het welk maar al te veel ” " " vervult is: want de dolingen worden foodanig onderstut dat men de Waarheit geen

gehoor meer geven wil, en men verwerpt en veracht haar. Dat ik noch dage lijks meer en meer gewaar word. Want de gene die defelve behoorden aan te

nemen en te volgen, verwerpen en verachten haar. Heet uerberff komt oan batinen al unillcng üan bellèaartjzit onmetembe blijft. J|I 2entratijtjaar t'ouerballen boog bingen uit men niet berftaat / in plaatg

uan in tuerft te stellen jet gene menuanbellBaarljept henb.13oebat benIl2an en bt 12:Gu in een unaren / en een fclfde uïtes genaamtuuogben. frict Natfp/ foogtouelijk te berftaan/ een felfbeuleeg 5ijn/naar batfu oogfpzoncltelijk niet Baneen 31jn/tuÜefullen nog taubttg Dan een 3ijn. ©ugzlft je lèunet-tecling.

466. En om dat ik haar defe Goddelijke Waarheit verkondig, foo willen fy doen twijfelen, dat ik den geeft des Duyvels hebben fou. Gelijk men van Jesus (r) Matt. I 2... W- 24

N

feyde, (r) Dat hyfijne werken deed, door Belfebub, den Overfte veler Duyvelen.

Het gene my doet fien, dat nu de Christenen overgegeven : , aan den geeft der doling. Want fy konnen fulk quaat gevolg uit mijne Schriften niet trekken, die van de warachtige Deugt handelen. Uyt oorzaak dat haar fulks te schande maakt. Maar fy nemen uit mijne Schriften, de dingen die fy niet verstaan, om daar uit erger nis en quade gevolgen te trekken, gelijk de Pharifeen, uit de woorden Jesu Chri fti deden. En om fulks te doen, ondervraagden fy hem over vele zaken. Op

(*) Matt, een tijt: (s) of men den Tol aan den Keyfer moeft betalen: op een ander maal: (t) 2 . v.. 17 wat men doen fou, met een Vrou in overspel bevonden. En foo met vele andere din

: gen, (u) om hem te vangen. Alfoo ook doen nu de menschen ontrent my. Want %) * : in plaats vanuit mijne Schriften te trekkenhet gene hun tot de Zaligheit harerzie

(!)

2.2. v. 15 len voordeelig mogtzijn, footrekkenfy daar verborgene Geheimniffen uit, die hun onbekent zijn, om my in mijne woorden te vangen.

467. En ik gelooffekerlijk, dat fy het felve doen fullen, wanneer fy door

dit tegenwoordig Tractaat hooren, dat ik feg, dat in den beginne als den mensch geschapen wierd, hy de beyde naturen in fich had, en datter doenmaals geen Man noch Vrou verdeelt was; dat de Man en Vrou in een was, en alleen, kin

deren van foodanige natuur voortbrachten, gelijk als fy gefchapen waren. Te weten: van tweederleye stoffe, van Man en Vrouw te famen. Maar foomen de Schriftuuren wel onderfoekken wil, men al bevinden, dat fy fulx klaarlijk

te kennen geeft op verscheide plaatsen. Want als AD AM fijn Vrou gemaakt (*) Gen fag, foo befag hy haar, en feyde: (x) Vlees van mijn vleefch, en been van mijn

ö5:

been.

En de Schriftuur fegt die niet elders, fpreekende van de getroude : (y)

::::: Dat twee vleefchen niet meer dan een vleefch zijn. Het gene, naar onfentijt, niet waarach


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

27 1

warachtig kan zijn, want het vleefch van een Vrouw, is niet het vleefch van haar Man, noch ook het vleefch van een Man, is in der daat niet het vleefch

van de Vrou; dewijl datter dikwilsgroot onderscheydtuffchen d'een en d'an der is. Somtijts is het eene vleefch vet, en het andere mager; het eene blank, en het andere bruyn; het eene teeder,een het andere hard en straf. Soo dat het niet waar kan zijn, dat het vleefch van een Man , en het vleefch van een Vrou, een felfde faak fouwefen. Maar het is dit, 't gene de Schriftuur ons wil

doen verstaan, dat in den beginne van des menfchen fchepping, hy de beyde naturen in fich had, van Man en Vrouw al te famen: foo dat defe twee, maar

een felve vleefch waren, brengende alleen, kinderen van die felvenaart voort, door het Saat dat fy in haar felfs hadden. Dit is ook noch feer bevestigt door het antwoord dat Jesus Christus deed, aan den genen die hem vraagde, van

een Vrou die vele Broeders getrouwd had, (z) velkers Vrouf ten dage des Oordeels, (z) Matt van al die Broeders zijn fou, of na de Verrijfenis der dooden ? Waarop Jesus Chri- ** :: *4

ftus antwoorde: Dat hy onwetende was, en de Schriftuur, noch de Kracht Gods niet "3" komde: en datter tertijt van d'Opftanding, geen Mannsch Vrou meer zijn fou; maar dat fy alle, d'Engelen fouden gelijk ovefen. Nu, d'Engelen hebben geen verdeelde naturen, maar een iegelijk van hun, brengt : felfs, fijns gelijken voort. A. B. en ftaat niet foa fect op bieDingen betoelfiefn alg JI2giftetien boogftefb/ alg toe op be Liefdadigheit , op De G5tbeben ÂŤBoĂťg / en b's:bangelifcijc? Ciaatgebfugen; jet toclft alle

::::::::::::::: zijn,

b'g: erfte tijgiftenen :

jebben. Dit ombtrijouben; en 30U Uich nu biefclfbt g:3tuatie aan affe begene: bit Utfclue millen ontierfjouben, .

458. Maar waartoe fal het nut zijn, dat ik myophou, met defe dingen uit te leggen, voor menschen die foo onwaardig zijn, en geen voordeel foekken te doen met de dingen die foo nut en nootfakelijk ter Zaligheit zijn. Gelijk als is, fekerlijk te kennen, dat men niet Zalig worden kan, fonder de Lief--

dadigheit, waar van den H. Paulus d'eigenschappen beschrijft. En dat men ook niet Zalig wefen kan, dan met dit Gebod t'onderhouden , , van God met

gantfcher herten te beminnen. Ook dat men niet Zalig kan zijn, fonder d'Evangeli fche Raatgevingen na te volgen. Ten aanfien van des menschenfwakheit,en ook fijn afvalofafwijking van God.Aangefien dat alle deferaatgevingen niets anders zijn, dan middelen om onfeherten af te trekken van d'ydele liefde der Schepfe len,en defelve aan te wenden tot God te beminnen. Want indienden mensch fijn Liefde van God niet afgetrokken had, om fich felfste beminnen, Jefus Chri ftus fouin fijn Evangelie niet onderwefen hebben; (a) fichfelf te verfaken, noch 4) Matt: ons ziel te haten. En indien den menfch fijn liefde van God niet afgetrokken : : * had, om die te ftellen op de rijkdommen van defe wereld, Jefus Christus fou (b) Luc: in fijn Evangelische onderwefenvan hebben, (c) de gewillige Armoede. ;4 : En indien den menfchWet fijnniet genegentheit God niet afgetrokken had, om (c) Matt. -

die teleggen op de gemakken en vermakelijkheden fijnsvleefch; het Evans: 5. v. 3. --

-

-

--

Oll. -


272

Het Getuigenis der WAARHEY T.

(*) 1:et fou niet leeren, (d)fober te ovefen, en dat men waken moet. Uit oorfaak dat den 5. v. 5.

Duivel, onfen Vyand, ons tracht te vangen door alle die dingen, en noch veel andere, die in dat Evangelie begrepen zijn. Wy konnen zekerlijk fien, dat defe Evangelische Wet ons alleenlijk gegeven is om het quaat te verbeteren

dat den menfch begaan heeft, met fijne genegentheden van fijnen God af te trekken, om die in foo geringe dingen te stellen, gelijk als is, het gout en filver, fpijs of drank, of eenige andere finlijke ofvleefchelijke vermakelijkheden.

469. En men behoeft geen groot verstand, om te begrijpen dat alle defe fakenfeer warachtig zijn, dewijl dat alle die gene die de felve met oprechte mee

ning fullen lefen, in haar confcientie de getuigenisdefer waarheden fullen ge voelen. En foo fydie andere dingen niet begrijpen konnen, die ik bygebracht

heb, fy mogen de felve daar laten voor de gene die defelve wel fullen verstaan,

e

of daar uit voordeel tot hare Zaligheit trekken konnen. Want ik oor deelniet nootfakelijk, dat idereen alle de verborgene Geheimeniflen of Mifte rijen verstaat die ik voortbreng: dewijl dat men Zalig kan zijn, fonder alle die faken te weten. En felfs fou ik gants geen hinder hebben, indien men dacht dat alle die nieuwlijks ontdekte Geheymeniffen, droomen ofinbeeldingen van

mijn verstand waren, wanneer ik gefegt heb, dat AD AM, ter tijt fijner fchep ping, Man en Vrouw tegelijk was, of andere diergelijke dingen, tot de za ligheit niet nootfakelijk. Want ik wil niemand verplichten, om fulx foo ”fterkelijk te gelooven.

Gelijk als wel, dat men gelooven moet, dat men de

” Liefdadigheit moet hebben die den H. Paulus beschrijft, om te konnen Zalig ” worden.

Dat men God van gantfcher herten beminnen moet.

En dat men

” d'Evangelische raatgevingen moet navolgen. Nadien dat fulxfeer nootfake ” lijk tot de Zaligheit der menfchen is. En niet alleen, dat fy alle defe dingen ” weten, maar dat fy die ook in der daat uitwerken. Aangefien dat fonder die ” uitwerking, het weten hun nergens toe nut fal zijn, Alis't fake dat defe Pre

dikanten gants het tegendeel prediken, doende verstaan, dat men tot d'oeffe ning defer volmaaktheit niet geraken kan. Het welk grouwelijk is! 47o. Want waar toe fou d'Evangelische Wet dienen, indien fy niet moest

in 't werk gestelt worden. Sy fou alleenlijk een historie der gepafeerde din-, en zijn. En alle de Historyen die wy hooren, dienen niets tot onfe Zalig dan de foodanige die ons hert tot de Liefde Gods bewegen. En dewijl dat defe fuivere Liefde, ook niet nootfakelijk fou zijn, tot onfe Zaligheit,

:

naar het feggen defer Cafuiften, foo fouden d'Evangelische Historijen ner gens anders toe dienen dan tot voldoening onfernieusgierigheden en idele on derhoudingen. Soo dat d'Apostelen of Evangelisten haar tijt wel te vergeefs fouden doorgebracht hebben, met ons defelve te beschrijven, fonder eenige nuttigheit voor ons of voor haar. Nadien fy in haar felfs, met dien Evangeli

fchen Geeft befeten waren, foo hadden fy de letter niet van nooden, niet meer dan ook alle de Christenen, hare nakomelingen, wanneer fy die Evangelische Leer


Vleefchelijke menfchen, verftaan degeeftelijke dingen niet.

273

Leer niet behoeven in 't werk te stellen. Het fou hun dan alfoonut zijn, die te vergeten, dan die t'onderhouden. En daarom indien het feggen defer Ca fuiften warachtig was, men fou de geheele H. Schrift wel mogen doorfchrab

ben en uitvagen; want fy fouden menfch niet noodig zijn, indien hy fijn le ven en alle fijn bedrijven daar naar niet behoefde te reguleren. 47 1. Ik fchrick van foodanige gevoelens te hooren, van menschen die men

Christenen noemt! En ik weet niet hoe 't mogelijk is, dat fy foodanige dingen hebben derven bybrengen, die foo recht strydig zijn tegens den geeft Christi, fonder ter felver tijt te fien, dat fy Anti-christenen geworden zijn. Om dat hare gevoelens en Leeringen gantsftrijdig tegens Jefum Christum zijn. Want (d) is gifteren en hedentoen altoos hy de felfde, ensterflijkheit hyfal nooytbekleed veranderen. Het Heb: eneChriftus hy onderwefen heeft, met onfe was, dat is (d) 13. v. 8. de Les aller Christenen die geweest zijn, en tot aan 't einde des werelds zijn

fullen.

En daar in fal nooyt eenige verandering komen , dewijl Je

fus Christus, (e)ter laatster uur gekomen is. Men moet nooyt een andere Wet, (o1Joh, dan die des Evangeliums van God verwachten; want dat is de volmaakste van 2. v. 18. alle de wetten, en die gene die ons alderbyfonderlijkft aanwijst de middelen om tot fijn Liefde weder te keeren, waar van wy fooonachtfaamlijk afgeweken zijn. En indien wy defe middelen niet willen aan veerden , foo fullen wy nimmer tot het Einde geraken, dat het Welgelukfalig Leven is.

472. Want dat die Geleerden en uitleggers feggen alles wat fy begeeren door hare valfche redenen, foo fal dat nochtans altoos warachtig zijn. En

alle Christenen weten wel, dat d'Apostelen, en Discipelen Jefu Christi, ja alle de Discipelen der Apostelen, defe Evangelische Wet onderhouden hebben. De wijl dat doenmaals niemand gedoogt noch voor Chriften aangenomen wierd, dan de gene die alles verlieten, om d'Armoede des geeft te volgen, die Jefus Christus onderwefen heeft. En ook weten fy dat de menschen van dientijt, de felfde God hadden die wy nu hebben, en ook de felfde fwakheit, als de tegen

woordige menschen. Alfoofyalle op eenderleywijfe uit Adam voortgekomen zijn, na fijnen Afval: en door gevolg hebben fy alle van hem, de felfde fwak heit en genegentheit tot het quaat aange-erft; gelijk de tegenwoordige men

fchen. Daar ondertuffchen men ons nu wil doen gelooven, dat wyte fwak zijn om tot defe Evangelische Volmaaktheit te geraken, waartoe foo grooten getal in d'eerste Kerk gekomen was. Welke menschen van vleesch en beenen waren, gelijk als wy zijn; en wy hebben dien felfden God tot Vader die fy hadden. Dewelke ons de felfde Genade doen fal die hy aan d'eerste Christenen gedaan heeft, indien wy de felfde begeerte hebben om hem te behagen, die fy gehad hebben.

473. Maar uit oorfaak dat onfe goede begeertens verkout zijn, foo willen wy dat aan het gebrek van Gods Genade toeschrijven. Het gene nochtans niet waarachtig is, dewijl God tot allen tijden eendrachti gfijnGenade ga: Mm

â‚Źj)


274 Het Getuigenis der WA A RH E Y T. den genen die hem daarom bid, en defelve tot fijnder eere en fijn eigen zalig -

heit begeert. ,,Wy hebben foo veel exempelen daar van in de H. Schrift, want fegt, ( f) Dat hy geen uitnemer van perfenen is: en hybren gt defe gelijke

(f) Act. God

::: nis by : (g) Dat indien een Moeder haar kind vergat, dat hy ons nochtans nooyt vergeten

: ::,, fou; dat hy ons in fijne handen gefchreven heeft, (h)en de hayren onfes hoofsgetelt. Doen (b) Matt de ook defe gelijkenis, met te feggen : (i) Alhoewel een Vader, godloos zijnde, nochtans aan fijn kind goede dingen weet te geven; en foo hy hem om broot vraagt, geen 11. : fteen geven zal, en eijchende Vífch, hy hem geen Serpent fal geven befluitende, tot 13. hoe veel te meer hyfijnen H. Geeft geven zal, aan den genen die hem daarom bid. Het (k, Ioh. welk hy in der waarheit fweerd, (k) te fullen doen. # v 13, men 474. hebbender de Evangelische menfchen vanWet defentijt, geen oorzaakte feggen, dat I4. tot deDaarom volmaaktheit niet foukonnen geraken, door ge

:: 3°

brek van niet die Genade Gods te hebben, die d'eerste Christenen hadden. Om dat

fulks niet kan warachtig zijn van Gods wege, als dewelke altijt meer (l)gereed is

(!) Iefa. te geven, dan de menschen zijn om te begeeren. En hy geeft in der daad(m)aan & vi, alle menschen de genade om d'Evangelische Wet tekonnen onderhouden, wan

(m) 1efa. neer fy maar de begeerte daar toe hebben. Maar als hy fiet, dat de menschen defe 4:17 • Wet verachten, foo houd hy fijn Genade te rug, (n) en geeft defelve alleenlijk ::a. aan degene diefe foekken en begeeren. Alhoewel hy nochtans nooyt tekort blijft : v, I. in fijne genadens genoegfaam (0) aan de Zondaren felfs te geven, haar feggende : Apoc,22. Zijt getrou in kleine dingen, foo fal ik u overgroote/tellen. Want indienden mens aan y, '7:... d'eerste Genade getrouis, fonder twijfel dat hy ook wel de tweede, en de volgen : : de verkrijgen fal. ,,Maar als hy aan d'eerste genade niet wil getrouw zijn, foo fou

to: go. ' het tevergeefs weten, dat God hem de tweede gaf, dewijl hem fulks tot grooter L

veroordeelingftrekken fou.

Want daar is geschreven, (p) Dat hy die den wille des

(p) Luc :::::::. Vaders gekend, en niet gedaan heeft, met veel flagenfalgeflagen worden &c.

& Aat te frubenen in totfentlijke kracht beter onderbouben hebben bt Ittering heg 35uangeliumg ban De Stij?iftencn; en bat fn beter gefcijifit 5ijn tot bet Lio

nintstijl. btt IËemtlen. 140e raat offcljaarg Dat be mate 12:omen onut: bt «II)?iftenen 5ijn.

475. Soo dat het een minder quaat fou zijn, de Wet Gods en d'Evangelische Raatgevingen niet te weten, dan die wetende, niet in 't werk te stellen. En ik geloof, dat de Heydenen aan 't Oordeel Gods, niet foo strafbaar fullen bevonden (a)ibid. worden, dan de Christenen van defen tijt: om dat, (q) van hem, aan wien veel

::" gegeven is, veelfalafge-eyfcht worden. En ik vind de Heydenen foowijt niet van God vervreemt als de huidensdaagsche Christenen, want de Heydenen, onder hare onwetendheden, kennen datter een God is die alle dingen bestierd. En fy ver wachten ook een Eeuwig Leven. Daarom schrijft men van verscheide Heydenen, dat fy alle de goederen en vermakelijkheden van dit leven, veracht hebben, ja dat

fy de doot gewenfcht hebben, om in het eeuwig Leven te mogen geraken. Want Illen


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

275

men verhaalt, dat sommige al haar gout en filver dat fy hadden, in de Zeegewor pen hebben. Anderen achtede dit leven foo kort te zijn, dat fy de moeyte niet wilde nemen om een huys tot haar woonplaats te bouwen, hun vernoegende met een Ton, om haar te beschutten voor den regen en fonneschijn. Een ander heeft

foodanig d'Armoede bemind, dat fiende een jongeling water drinken met fijn hand, hy fijnhoute Napje weg-wierp, waar mede hy gewoon was te drinken, oordee lende dat een onnoodig ding te weten, dewijl hy met fijn hand wel drinken konde, Hoe meenigte fijner wel die haar leven veracht hebben, en de doot met vreugde aangenomen, en fulks alles door een enkel natuurlijk licht fonder eenige kennif fe van de Wet Gods te hebben, ofooyt gedacht dat hem fulks aangenaam is, trach tende alleenlijk naar hun eygen Welvaren. Dat heeft hun dit ellendig leven doen verachten. Maar de Christenenvan defentijt hebben niet een eenige deugt deferHey denen, om God te mogen behagen, en fijne Geboden t'onderhouden. En uit oor

zaak dat fulks een weinig waar voor de verdorve natuur is, foo feggen fy, dat fy niet fouden konnen verachten de gemakken, vermakelijkheden, en rijkdommen

deles levens. In tegendeel fy zoekken hare gemakken en gerieflijkheden, en ne men foo veel vermaak in defe wereld als fy konnen, forgende en arbeydende, om de goederen defer wereld te verkrijgen of schoon de Wet Gods haar uitdrukkelijk verbied, te begeeren; en dat de Wet des Evangeliums hun raad, (r) te verzaken (r) Max.

alles wat fy befitten, en de gemakken en vermaken van dit leven te verachten, verfaken- iáv. 4. de haar felven.

Luc. 14.

::

476. Moet men dan niet zeggen, dat die Heydenén, de Christenen aan 't Oor- " 33 deelGods veroordeelen fullen, dewijl dat fy zonder eenigen wet ofbevel, inder

daat alle de wetten in volmaaktheit onderhouden hebben? Waar in tegendeel de Christenen daarvan niets met al in der daat onderhouden, en nochtans daar mede

gelooven te fullen Zalig worden. Door oorsaak van de valsche indrukkingen die men haar heeft weten in te prenten, van dat fy zullen Zalig worden door de Ver diensten van Jesus Christus, al is 't zake dat fy de Wet Gods, noch die des Evan geliums niet onderhouden. Het gene niet warachtig kan zijn nadien Jesus Chri ï: fijn Vader fegt, (s) Dat hy alleenlijk bid voor diegene die fijn Vader hem gege- (*) Iok. ven heeft, en dat hy niet bid voor de wereld.

En die menschen dewelke deEvange- ;" :

lifche Wet niet naarkomen, behooren Christum niet toe : want hy fegt, (t) :

:

-

Dat fijne Schapenfjn/tem hooren, en hem naar volgen, dat hy de deure is, en (u) dat en ::9. degene die door hem niet ingaan, niet van den Vader zijn. Al is 't zake, fegt Jesus (*)loh.6. Christus, Dat ff tegen hem feggen fullen: (x) wy hebben u gekend, en in uwenNaam %y4: gepropheteert. Soofalhy hun nochtans ten dage des Oordeels antwoorden: Ik en g:: kenne u niet; wijkt van my. Om oorzaak dat fy met fijnen. Geeft niet fullen be- 43. ”

kleed zijn. Want indien de Christenen, in Jesum Christum gelooft hadden, (y) 9) Joh. foo fouden fy de werken gedaan hebben, die hy gedaan heeft. En wanneer fyfulks niet *" " hebben willen doen, foo hebben fy stilfwijgens verklaart, dat fy in hem niet ge loofden, en door gevolg, Dat fy niet komen gaan, waar hy gaat, noch ook fijne Verdiensten deelachtig worden,

M m 2

.

Hier


276

Het Getuygenis der WAARHEY r.

477. Hierom fullen de Christenen, die Jefus Christus niet nagevolgt heb ben, veel dieper veroordeelt worden, dan de Heydenen die de werken gedaan hebben, die hy gedaan heeft, fonder dat fy defelve kende. Want fy hebben dit leven veracht, gelijk Jefus Christus gedaan heeft, gevende gaarne fijn Le ven ten besten, om onfe Zaligheit te verkrijgen. En die Heydenen hebben gewillig haar leven ten beste gegeven, om het eeuwig Leven te bekomen. Sy hebben d'Armoede des geeft gehad, om dat fy kenden d'idelheit en de forg die

de goederen en rijkdommen defer wereld met fich brengen. En Jefus Christus is met die felfde Armoede befeten geweest, om dat hy de menschen hare gene gentheden fag kleven aan de rijkdommen, in plaats van aan Godt. Defe Hey denen hebben hare Schatten in de Zee geworpen, ten einde fy in meerder vry

heit, in defe wereld mochten leven. En de Christenen willen hare rijkdom men niet verlaten, om God met meerder vryheit te konnen dienen. Die Hey denen hebben niet willen bekommert wefen om huifen te bouwen voor foo klei

nentijt als dit leven duert. En de Christenen bouwen hier foodanige huifen als of fy eeuwig daar in fouden blijven woonen, al offchoon fy wel weten, dat

(Q Matt Jesus Christus geen eigen huis had, noch felf niet een fteen, (z) om fijn hooftopte * *** ruften. Defe Heydenen hebben foodanig d'Armoede bemind , dat het hun overtollig dacht te weten een houte Napje te hebben om daar uit te drincken. Gelijk als Jefus Christus gants geen Meubelen of huifraat had, toen hy in de wereld quam in een arme Stal. En defe Christenen bevlijtigen fich ider om het meest op dat fy kostelijken huisraat en kleederen mogen bekomen, met alle andere gerieflijkheden en gemakken. Gene Heydenen hebben de doot met

vreugden verwacht en aangenomen, gelijk รกls Jefus Christus ook meenigmaal de doot gewenfcht heeft, als hy d'onwetendheit en boosheit der menfchen in

(-)Lue fach. Want hy fegt tegen fijn Discipelen felfs: (a) Boosaardig gefachte, falik 9 v 41: noch lange met u zijn. En in den Olyven-hoffprak hy; (b) Vader dat uwen wille

(:) : en niet mijne: Kelck al offchoon fijn nederfte groote tegenstreving 26. v. 3 gefchiede had om een foo de bitteren te drincken, of foogedeelte fueren doot te fmaken. Hy beval niet te min fijn Ziel in de handen fijns Vaders, gewilliglijk stervende voor fijn Vyanden. Maar de Christenen beminnen foodanig dit leven, dat fy wel te vreden fouden zijn, nooyt te sterven om in't Eeuwig Leven te komen, in

dien fulx in haar macht was. 478. In voegen dat het feer warachtig is, dat de huidensdaagsche Christenen, niet het minste van de deugden der Heydenen hebben; en dat fy hun veel wijder

--

van God afgekeert hebben, dan de Heydenen. Dewelke hare Bekering veel nader zijn dan de Christenen doen, die fich ingebeeld hebben, te fullen Zalig worden, fonder de Wet Gods noch d'Evangelische Raatgevingen t'onderhou

(e)Matt. den. En ik geloof, dat het op dit geval is, als Jefus Christusfegt, (c) Dat de 2: X31: Hoereerders en Dronkaards in het Koninkrijk der Hemelen fullen ingaan, (d)en dat de g: Kinderen van dit Rijk, daar buiten fullen geflooten worden. Nu, de Christenen zijn i2,

de


*

Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet.

277

de kinderen van dit Koninkrijk; daar ondertuslchen fygants onvoeglijk leven, om daar te konnen ingaan. Uit oorfaak dat fy de Geboden van God haren Vader niet willen gehoorfamen, noch ook niet de Raatgevingen van Jefus Chri ftus fijnen Welbeminden Soon. Verwerpende alle defe fooheylfame dingen, als fich niet willende aan het een noch 't ander onderwerpen. Waar nochtans de Heydenen fich gewilliglijk aan hare Overheden onderwerpen. En fy fouden veel meer aan God onderdanig zijn, indien fy hem kenden, of fijne Geboden hadden, gelijk de Christenen die hebben. Waar door men fiet, dat fy beter

gestelt zijn om in het Koninkrijk der Hemelen in te gaan door een goede Beke ring, dan defe Christenen, die daar in komen willen door een weggants ftrij dig tegens die gene die Jefus Christus onderwefen heeft. Want al is 't fake dat die Heydenen, Zondaars zijn, foo fullen fy nochtans lichtelijk hare quaden veranderen, wanneer fykenniffe der Waarheit fullen hebben. Daar in tegen deel defe Christenen gewillig zondigen tegens de kennifle der waarheit die fy in de Wet Gods en in de Wet des Evangeliums geleert hebben. Soo dat hare qua den veel grooter zijn, met te zondigen tegens hare kennis, en tegen de getui genis harer confcientie, dan de quaatheden der Heydenen zijn, die fy door

onwetendheit begaan. En al is 't dat fy quaat doen, foo fullen fy nochtans nimmer foodanig in der Helle gestraft worden als defe boofe Christenen, die fich hare Zaligheit inbeelden, fonder aan de Wetten en Bevelen Gods te ge hoorfamen.

479. Waar van daan fou men konnen oordeelen, dat dit Onheyl ontstaat, dat de Christenen van defen tijt, wijder van God af zijn, dan de Heydenen doen; dewijl men hun meer gekleeft fiet aan de goederen der aarde, dan geen Heydenen doen, en meer beminnen de vergankelijke goederen, dan Godfelfs.

Want indien gy, mijn Kind, de oogen wilt openen, gy fult klaarlijk fien, dat d'alder volmaakfte Christenen van defen tijt, noch hare genegentheden ge kleeft hebben, aan de goederen der aarde, en dat gy felfs noch niet bevrijd zijt,

van defelve, genegentheit toe te dragen. En ik ken noch niet een menfch, die foodanig aan de Bestiering Gods overgegeven is, dat hy fonder bekommer nis der tijdelijke dingen is, of fonder aan fijn eigen voordeelen te denken. Maar

ik verheug my grootelijks, van dat eenige die my gevolgt hebben, trachten na defe ontslagentheit, en alles doen wat fy konnen, om daar toe te geraken.

Ik bemin haar, om defe oorsaak, en hoop dat God hun de genade doen fal, om hem alleen te beminnen, en gants geen genegentheit meer te hebben tot eenige aardfche goederen. Want defen God, die hun de begeerte tot die ont flagentheit gegeven heeft, fal haar ook het volbrengen van dien toevoegen. Te meer, om dat fy tot dieneinde de wereld hebben verlaten, en hare rijkdom

men, eeren, gemakken en gerieflijkheden veracht. Het welkbuyten twijfel de Barmhertigheit Gods ontsteken fal, om haar tot ware Christenen te maken, .

levende naar d'Evangelische Wet.

Het gene veel andere, fich valfchelijk Mm 3

inbeelden,


Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

278

inbeelden, al te zijn. Want in der daat byna alle de bestmeenende zijn van een Anti chriftifchen geeft befeten, en leven alfoo in ruft, uit oorfaak dat nie mand hun de Waarheit van den ftant harer zielen onderwijst, ofschoon foo

grooten getal belijdenis doen, Bestierders der zielen te wefen. 48o. Men fag nooyt zoo veel predikatien van Gods Woord, en zoo wei

nig werkingen in de zielen der toehoorders doen. Dit komt, van dat het Geloof (f) Jefa. 29. V. 13.

doot is in de zielen der huidensdaaghfche Christenen: en het is van haar, dat God

door fijn Propheetfegt: (e) Dit Volk aanbid my met het uiterfteharerlippen, en haar hert is verre van my. Want ik geloof, dat dit Ongeluk overkomen is, federt dat de menschen Scholen en Universiteiten gebruikt hebben, om de geesten der kinde ren te slijpen, in de scherpfinnigheden en curieufe questien. Noemende het met de naam van Philosophie, de behendigheitofarglistigheden van wel te konnen reden kavelen om het quaat te bedekken en te verschoonen. Oftwiftredenen te voeren om

de menschen te behagen en hun voldoening te geven. En ook om haar gaauver verstand in welsprekendheit te vertoonen. Het welk haar hert doorydele eer en eigen behaging : doen opfwellen, hun felfs de eer toeschrijvendedie alleen aan God behoordt. En in die ydelheit zijn zy tot erger voortgevaren,fich tot Bestierders

des Volks instellende, om oorzaak harerScherpfinnige uitvindingen, die fy in de Schoolen geleerd hebben. En zy hebben aan het Volk, wetten en bevelen naar hare voordeelen gegeven, en op datzy van de menschen zouden ge-eert worden, dewelke inhare eenvoudigheit d'onderwijsingen defer Gestudeerden aangenomen hebben, als waarheden die van geleerde Mannen komen, al hoewel zy voor God, gantsonwetende zijn. ©at íjet g?uaatban be Menberg bet3ielen boogtlıomt; bat be?Itabemien jaar ijetfclue berftijaffen/ mabatfp jun jet jooft gebult jebben met een geijert menftijtlijlieuoetenftijap en unelfpgelienbijent/ Itrijbig tegengb'eenuouñig= Ïjept ban ben H3. «Beeft. HIPcIke menftijeïijfte tuttenftijap íjet 1Poïciteert zn

aanboort t om bat fp Daar boog geulept uuo;ben. Het toch perfenberg ::" notijtang De ilBaarljept met berlegbing / Die niet bet= t

all,

481. Maar door oorzaak dat het Volk fich gevleyd vond in hare quaden, door (f) 1. Cor. 2. V.

4 tot 6.

foodanige nieuwe leeringen, zoo hebben zylichtelijk aangenomen'tgene harever dorven natuurvleyde. En alfoo hebben fy allenxkens de Wijsheit Gods veracht, verwerpende de Nedrigheit der Evangelische Wet die Jesus Christus ons quam brengen. Dewelke niet is onderwefen geworden (f) met scherpfinnigheden des geeft, noch welsprekentheit der woorden van dele Gestudeerden. Het welk

veroorzaakt heeft dat de Goddelijke Wijsheit is verlaten geworden, om oorzaak (g) 2. '1 1m. 4.

dat die fooaangenaam voor de menschelijke finnen niet was, niet meer dan ook de Nedrigheit en Ootmoedigheit Jesu Christi. Hierom hebben fy (g) defe Geleer

de begonnen eere toe te dragen en hare Leeringen geloofte geven, steunende felfs hare Zaligheit op hun feggen, ofschoon het felve meenigmaal geheel strijdig was tegens


Vleefchelijke menfchen, verftaan de geeftelijke dingen niet. 279 tegens d'Onderwijsingen van Jesus Christus. En daardoor hebben fyfeer welver dient, (h) overgegeven te worden, aan den geeft der doling en leugens. Gelijk God (h) : hun door fijn Propheet gedreygd had, en hy geeft ook de reden daarvan,

: rief...

de al klagende: (1) Mijn Volk heeft my verlaten, my die de Fonteine des Levenden Wa-v. 11. ters ben, om te gaan putten uitgefcheurde bakken, die haar water niet houden kommen. "D ler. " 482. En niet tegenstaande dat alle defe dingen klaarlijk uitgedrukt zijn in de H." "3" Schrifturen ( waarin de Christenen feggen te gelooven) foofiet men nochtans niet dat die dingen nu in een volmaakten fin figh vervullen. Doordien dat de Verblind heit der menschen zoo groot is, dat de Duisterniffe van Egipten, niet dan het en

kel voorbeed geweest zijn van de Verblindheit der huidensdaagsche Christenen. Dewijl men hun fietloopen na deftinckende wateren der menschelijke Leeringen,

verlatende de Wijsheit Jesu Christi, en drincken met zoo groote teugen uit die gescheurde bakken, dat fy hare zielen verfmachten en verdrincken in die troube le wateren der aardfche menschen. Dewelke niet fien dan op haar eygen eeren en voordeelen. Zijn dat niet recht de gescheurde Bakken die haar water niet houden konnen? Want wat voor gront is in de leering der menschen,die niet anders gegront

vest is dan op het fant der rijkdommen en eeren, en op den windharer hoogmoeten ydelheden, onderwijsende en predikende, alles wat hun voordeelig is. En fy ver laten de Oeffening Jesu Christi, de Fonteyn van springend water tot in 't eeuwig Leven. Want men predikt nu opentlijk aan het Volk, dat men tot d'oeffening defer Evangelische Leer niet geraken kan. 483. En om dat ik het tegendeel staande hou, zoo fegt men, dat ik het Volk vervoeren wil. Maar dat is het gemeen

doen dergodloosste menschen, dat fy altijt andere beschuldigen met die gebreken daarvan fy hun felfs besmet vinden. En het is genoeg bekent, dat defe Predikanten dewelke zoodanige dingen leeren die recht strijdig zijn tegens het gene dat Jesus Christus geleerd heeft, dat fy het Volk vervoeren. En voor al eer dat fy dusda nige berispingen hooren, zoo willen fy my eerst bestraffen, en zeggen dat ik het ben, die het Volk vervoer, met te feggen, dat men de geheele Wet des Evangeliums 2velonderhouden kan.

En ik fou van hun wel willen weten, of ik het Volk vervoe

ren kan, met hun te fenden tot de School en het voorbeeld van Jesus Christus, en met haar te feggen, dat den Regel van een Christen het Evangelie is. En ik wil door al mijn Schriften en Leering niets anders staandehouden. 484- Moeten dan niet alle menschen toestemmen, dat daar in nooyt ver voering zijn kan; dewijl dat fulx niet anders is dan herhalen en weder indach

tig maken de felfde dingen die Jefus Christus onderwefen heeft? Men moet veel eer gelooven, dat fy Verleyders zijn, dewelke feggen, dat ik het Volk ver voer, met de Waarheit t'onderwijfen; dan te gelooven, dat defe Waarheit iemand fou konnen vervoeren. Want de Waarheit is God, die nimmer wan kelt. En al is't fake dat defe Predikers al hun kracht aanwenden, om de waar

heit die ik voortbreng, te verduisteren of te vernietigen, foo fullen fy nochtans delelve nooyt konnen veranderen. Sy fal altijt warachtig blijven, :

:

't fchoon


28 o

A

Het Getuigenis der WAARHEY T.

't fchoon dat men om harent wil mijn lichaam doode. De waarheit fal nochtans

eeuwig leven. En fy falnoch meer in de zielen der menschen werken, na mijn doot, dan fy in mijn leven gedaan heeft.

En het is te gelooven, dat de Na

komelingen van foodanige Moorders, mijn Graf-stede fouden opbouwen. Ge lijk als deden de kinderen dier genen die d'oude Propheten gedoot hadden. Maar ik wil niet gelooven, dat fy my dooden fullen; uit oorfaak dat ik haar ontwijk, en uit hare macht weg vliede. En ook om dat de uur gekomen is, dat God alle waarheit leeren wil, en alle dolingen ontdekken: om dat wy tot de Volheit destijts gekomen zijn, waar alles fijn vervulling in een volmaakten fin hebben fal. Daarom falhy my noch wat in de werelt laten, dewijl ik daar noch vele faken te feggen heb, die de menschen noch nooyt gehoort hebben.

485. Maar het alder nuttelijkfte, van al defe faken tot de Zaligheit der men fchen is, dat men hun doet fien, dat fy geen ware Christenen zijn, en dat fy veel wijder van God afgeweken zijn, dan de Heydenen felfs. Dit raakt hun meer dan te weten d'alder hoogste Verborgentheden van de Godheit. Om oor faak dat fy verplicht zijn te weten, wat een Christen doen moet om Zalig te wor den. Waar in vele onwetende zijn, al is 't fake dat fy groote wetenschappen in (?) Luc. 16. v. 8.

de tijdelijke faken en koophandelingen hebben. Hierom is't dat Jefus Chri ftus fegt, (l) Dat de kinderen desoverelds, veel voorfichtigerzijn, dan de Kinderen des Rijcks. Het gene men maar fiet al te warachtig zijn, want men fiet de kinde ren des werelds haar verstand nacht en dagbefig hebben wegens hare handelin

gen en koopmanschappen, overal onderfoekkende om te mogen ontdekken door wat middelen fy hare voordeelen vinden fullen, fonder fich op iemand te ver

(n) Jer. 17. v. 5.

laten of te betrouwen. Maar de Christenen die fich Kinderen des Koninkrijks noemen, doen het geringste niet om dat te verkrijgen, fich verlatende op het feggen van defe Leyders, in 't ftuk van hare Zaligheit. Sonderaan te merken dat de Schrift fegt: (m) WeĂŠ den menfch, diefijn vertrouwen op menfchen heeft geftelt. 486. Nogtans foo betrouwd men fich op de leeringen van die Geleerden, onder felfst'ontdekken of hun feggen warachtig is of niet, zijnde vooringenomen met

een blind geloof, van dat fy veel wijfer zijn, dan het gemeene Volk. Alhoe wel het spreekwoord warachtig is, het welk fegt: Hoe geleerder, hoe verkeerder. Het gene in der daat waar is, want die gene die fich gelooven d'alder wijfte te (n) Rom. I. W. 2. E.

wefen, (n) zijn d'alder dwaafte voor God: en d'alder geleerfte zijn het wijdste van God vervreemt, door hare eigene wijsheden die fy hun felfs toeschrijven.

En ik geloof felterlijk, dat indien er geen studien en Scholen of Academien opgericht waren geweest, om de geesten der menfchen te fcherpen in d'arglistige behendigheden, dat nooyt de Christenen foo wijt van God fouden afgeweken

zijn, gelijk men hun tegenwoordig fiet. Dewijl dat idereen eenige liefde tot God, en eenige vreefe der Verdoemenis in fich fou behouden hebben. En de menfchen fouden fich nimmer foo wijt van God vervreemt hebben, indien fy

gebleven hadden in het Heydendom, En fy fouden altijt noch eenige vreefe Gods


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet.

281

Gods in hare zielen gehad hebben, en fommige hopetot het Eeuwig Leven. 487. Maar federt dat de menfchen hebben begonnen fich tot Leyders des volks op te richten, fonderden H. Geeft te hebben, en dat fy fich in de Kerke Gods ingevoegt hebben , fonder van hem daar toe gezonden te wefen, foo hebben fy nieuwe leeringen versiert, gants ftrijdig tegens die gene die Jesus Christus ons onderwefen had. En fy hebben het volk opgedrongen, aan hun te gelooven, in plaats van te gelooven aan de Waarheit Gods. Het gene lich telijk heeft konnen ingank hebben by de menschen die haar felfs beminnen. Want defenieuwe Cafuiften hebben foodanige dingen onderwefen, waartoe de verdorven natuur wel geneygt was. Aangefien die nieuwe Gods-geleerden,

onderwijsen, bat onfe gocbe merken nietnoobigter zaligheit 3ijn, en bat het ig 1 ficij fclfg rechtueerbigen/ alg men gocbe merkenboet om be2a figjeit te uctbiencn. . Gevende daar door te verstaan, onder een godvruchtig voorgeven, dat wy de Zaligheit verkrijgen, door enkele genade, en fonder eenige onfer verdiensten.

-

488. Het welk welfeer warachtig is,nadien allerhande goeden alleen van God komen. Daarom is 't dat God ons de Zaligheit gegeven heeft, tertijt als hy ons schiep, en ons doenmaals Erfgenamen van fijn Koninkrijk gemaakt. Maar door onfeboosheit hebben wy dele Genade veracht, en door boven-mate boos

heit, ons Erffchap verquift. Hierom moeten wy nu, door gebeden, waken, vaften, en andere goede werken, trachten die Genade weder te krijgen; ont

feggende ons lichaam die dingen, waar door wy defe Genade verloren hebben. Het welk de verluftingen zijn, in de goederen en vermakelijkheden defesle

vens. Aangesien dat de wefentlijke kracht van allerley Zonden alleenlijk be ftaat, in dat den mensch fijn liefde van God afgetrokken heeft, om die te stel len op de liefde fijnsfelfs, of die van eenig ander Schepfel.

-

489. En foo hy nu wil wederkeren tot defe Liefde Godsdiehy door fijn Zonde verloren heeft, foo moet hy defelve nootfakelijk weder bekomen, door de felfde

middelen waar door hy die verloren heeft. By exempel, indien iemand de Liefde fijns Gods verloren heeft, door de liefde die fijn lichaam of fijngeeft toedroeg: .

#,

Soo moet hy tegens die felfde dingen een eed en Verbond van vyandschap maken, indien hy in de Vriendschap fijns Gods wederkomen wil. Want fonderfulx te

doen, fal hy blijven volherden in fijn Vyandschap, en eeuwiglijk verloren gaan. Dit is hetgene dat Jesus Christus onderwees, als hy feyde, (0) Dat hy diefijn Difci- (°)MattďźŒ pel wefen wil, fich felfs moet verzaken. Dit is ook d'oorsaak waarom den H. Pau-i6. v.24.

lus feyde, (p) Dat by fijn lichaam kaftijde, om het felve dien/tbaar te maken. Sulxis (p)r. niet, om dat dien Apostel niet feer wel wist, dat onfegoede werken de Zaligheit Cor 9 we niet verdienen konnen, dewijl defelve van een onwaardeerlijken prijs is, en dat '7'

niets gelchapens, defelve verdienen kan. Maar uit oorsaak der fwakheit, en om den strijd die hyinfich felven gevoelde, van het goede te doen, foo kastijde hy fijn lichaam, ten einde om het Koninkrijk der Hemelen metgeweldin te nemen, strijdende -

Nn

tegens


282

-

Het Getuigenis der WAAR HE Y T.

tegens fijn verdorve natuur, die altoos neygt en helt tot de genegentheden der aardfche dingen, Dewijl fy felfs aards is, enfich niet tot God opheffen kan, dan

door vernieuwde bedrijven van Boete en goede werken.

*: It Betften : tenoogfaalt tot uerootmoediging - en niet tot berijeffing. aat. De gent Uftfit!) baat ban millen ontlasten / Heeren in De Stijolen/ be feltje boo: Hé00gmotÜigíjeit te bettitijten, en fy uniffen ooit / Dat D'anbgte jun baat in nauolgen.

49o. En dat is niet om fich felfs te rechtveerdigen, gelijk die Cafuiniften on wetende bybrengen; maar om hun voor God te verootmoedigen, door het ken nen harer swakheit, en de boosheit die men gehad heeft, van een foogoeden God

te vertoornen, en fijn Vriendschap te verachten, om foo fnoodedingen te gaan be minnen. Sulx is wel wijt, van te willen fich felfs rechtveerdigen, door onfe oede werken. Soo dat het niet anders dan valfche voorgevens zijn, van die Cafui en, dewelke in de Scholen, leugens geleert hebben, om hare zonden te vleyen, en te doen verstaan, dat het deugden zijn, en dat de deugden zonden zijn. En dat

foo fchijnheiliglijk, en met fooveel mantels bedekt, datmen fulx byna niet ge waar worden kan. Want als men defe Cafuiften hoort feggen, dat het is de Eere

Gods wegnemen, dat men de Zaligheit door onfe goede werken verdienen wil. Dit fchijnt in den beginne, eenigen schijn van waarheit te hebben. Maar indien men de fake tot in den gront doorfoekt, menfal wel ontdekken, dat fulx niet anders dan fluitredenen zijn, door defe Cafuiftenuitgevonden om den geeft des Volks te ver werren, en hun aan de leugens te doen gelooven. Want inderdaat degoede wer ken zijn niet anders dan bedrijven der ootmoedigheit, en erkenteniffen wegens onfe

miflagen en zonden, sonder dewelke wy niet nodigfouden hebben Boete te doen. Soo dat defe Boete niets anders in fich is, dan een diepe ootmoedigheit des herten,

(!) Pf, gelijk als DAvi D had na fijn zonde, dewelke feyde: (a) Dat hyfijn broot met af :::::: : Jéhen at; (r) en fijn bedde met fijne tranen vies. En door die Ootmoedigheit heeft

En de Jesus Christus fegtGods ook, verkregen, dat de Boete nootzakelijk ter Zaligheit is, bekomen. als hy foo :: "hy Barmhertigheit en fijne Vriendschap weder -

V-

(5) Lu - absolutelijk spreekt: (i)Soogy geen Boete doet, foo fult gy alle omkomen. *? " ::

491. Maar uit oorsaak dat die nieuwe Cafuiften geen Boete doen willen, al is 't dat fy grootelijks gezondigt hebben, en noch tegenwoordig in de genegentheit der

zonden leven. Sy hebben in hare Scholen defefcherpfinnige uitvinding bedacht, van te feggen, dat het is fich felfs rechtveerdigen als men goede werken doet, of dat het een hoogmoet is, te denken dat men de Zaligheit verdienen kan, door onfe

goede werken. En defe dingen onderwijsen fy ten einde fy niet berispelijk fouden weten, levende onboetveerdig; gelijk fy willen blijven. Het is een groot On heyl voor de geheele Christenheit, dat men die Scholen en Univerfteyten opgericht heeft, foo fchadelijk aan de Zaligheit der menschen, dat ik geloof, dat de Duivel nooyt meerder voordeel gevonden heeftom hare zielen te vervoeren, dan door het

middel van die quadeleeringen. Defe Scholen zijn als de Nesten, waarin hy fijn k,

eyeren


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet

28,

eyeren uitbroeyt, en groot getalfijner engelen voortbrengt. Dat is te verstaan, menschen die fijnen wille doen. Want een Engel is niet anders, dan iets dat eens anders wille doet, enaan een ander onderworpen is. Daarom is't dat degene die de wille Gods doen, enfich geheelijk aan hem onderwerpen, (t) Gods zijn. (*) Pfa.

-

:

En fy die de wille des Duivels doen, en fichgantfchelijk aan hem onderwerpen, dat "3" fijn engelen des Duivels.

En die fijn nu in groot getal, en vermeerderen noch

dagelijx, door het middel van die Bestierders, dewelke fich niet vernoegen met de wil des Duivels te doen, wegens haar persoon; maar willen bovendien ook nog,

dat het Volk hun navolgt, door de quadeleffen die fyhun geven. Want indien het niet om die oorsaak was, fy fouden niet noodig hebben, het Volk te leeren, dat

fy geen goede werken moeten doen. Nadien de verdorven natuurfich daarvan genoeg uit fich felfs onthoud, fonder daar toe onderwefen te worden, om dat fy altoos meer tot het quaat, dan tot het goetdoen geneygt is. Was het niet beter,

het Volk aan te voeren tot Boete te doen, en fooveelgoede werken als wy konnen, ten einde om defe verdorven natuur altijt in haar schuldige plicht te houden. En al waar 't fake dat de goede werken maar alleen voor dit tegenwoordig leven diende,

foo fou men nochtans altijt veel gelukkiger zijn met het goede, dan met het quade te doen. Want het goede geeft rust aan de ziel, en sticht denNaasten. In tegen deel, het ongebonden leven, ontstelt de ziel, en ergerd den Naasten. Soo dat

die Cafuiften of gevallen der Confcientie-drijvers gants geen reden hebben, om t'onderwijsen, bat het ig fitb felfs rechtucerbigen/ alg men goebe merken boet. Dewijl het door een gantstegenstrijdigenfin, fich felfsrechtveerdigenis, als men geen Boete wil doen: en ook is het een grootehoogmoedigheit, tegeloo ven dat men Zalig worden falfondergoede werken. Dat een Laatdunkentheit en zonde tegens den H. Geest is. Jlāenicernbaar ookficijban begoehetmertkent ontlasten/ bon? be Verdiensten Jefu stijgifti/ en udat ban't Geloof is / op een foobamige tuijft te berftaan/ Demelät feer geborgelijk ig/ om íjet Itben erger. Dan ijsputng te maken/ buaat men nu in ig.

492. Maar ik hoor dat defe Cafuiften noch een ander geschil voortbrengen,

om dien hoogmoet en laatdunkentheit te bedekken, van Zalig te wordenfonder goede werken: Het welk een der Zonden tegens den H. Geest is. Dit is, dat fy aan de menschen doen verstaan, batfpfulfen zalig3ijn/ boogb'cenige āDere bienftcn ban fefug (tbmiftug. En fulx geeft een valfche rust aan vele. Want

indien dat warachtig was, dat men niet anders dan de Verdiensten Jesu Christi noodig had, om Zalig te worden; waar toe fouden dan alle de Wetten Gods

nut zijn, en voornamentlijk de Wet des Evangeliums? Want dewijl Jesus Christus alles fou voldaan hebben, wat voor noot fou het zijn, ons fooveel Raatgevingen na te laten; foo veel Bevelen om onse bedrijven wel te bestieren,

foo meenigte heylfame Vermaningen en fooveel waarschouwingen? Ofwel, Nn 2 -

"Was


4,84

Het Getuigenis der WA A RH E Y T.

was het ook noodig, tegens de Christenen te feggen, Dat fy fijne Navolgers fouden zijn? Sou het niet genoeg weten, dat hy hun gefeyt had: Ik heb voor u alles voldaan, fonder haar eenige andere wetten na te laten? Dewelke alle onnut fouden zijn, indien het warachtig was, dat men niet dan de Verdiensten

Jefu Christi behoeft, om Zalig te worden 493. Het is geen wonder, dat de huidensdaagfche Christenen veel wyder van God af zijn dan de Heydenen, wanneer fy fich op foodanigen geloof be

trouwen, van dat Jesus Christus alles voor hun voldaan heeft. Want het moet haar toeschijnen, dat fy wel mogen leven op haar gemak, en al hare fin lijkheden involgen, hare vermaken nemen, en rijkdommen in defe wereld vergaderen, en doen alles wat de verdorven natuurbegeert; dewijl fy aan 't

einde fouden Zalig worden, met te gelooven, dat Jesus Christus alles voor hun voldaan heeft. Men behoeft fich niet te verwonderen, feg ik, dat de men

fchen geduerig tot erger voortgaan, gelijk men in der daat fiet, dat de kinde ren erger dan hare Vaders zijn,en dat de kinderen van die kinderen noch boofer dan hare Vaders zijn. Het gene ik ondervonden heb federt dat ik in de wereld geweest ben, en heb altoos gemerkt, dat fy verergerde , aangroeyende in allerhande foorten van quaden, gelijk ik noch tegenwoordig fie. En ik fou

defefout aan geen ander oorfaak konnen toefchrijven, dan defe, dat die Ley ders aan het Volk doen verstaan, batfp fullen zalig 3ijn/boo? De âDerbitnfte

2jefu Cijgifti. En dat fy fich nergens anders over behoeven te bekom meren, mits dat fy fulx maar vastelijk gelooven. Het welk fy den naam van geloof geven , bybrengende Schriftuurplaatsen, om te bewijfen dat Abraham, Ifaacq, Jacob , en alle d'oude Propheten en Patriarchen door

het Geloof zijn Zalig geworden. Het welk in fich warachtig is. Maar het is geen Geloof, als men vertrouwd te fullen Zalig worden door de Ver diensten van Jesus Christus, wanneer men de Geboden Gods niet onder houden heeft, noch Jefum Christum nagevolgt. Aangefien dat fulx een valsche geloovigheit is, in plaats van het Geloof. En men kan wel ver merken, dat de Christenen van defen tijt, de werken der oude Prophe ten en Patriarchen niet doen. Het gene een zekere getuignisis, dat fy niet hebben het felfde Geloof, dat de Propheten en Patriarchen gehad hebben, waar

van de Schriftuur fegt, dat ff door 't Geloof zijn Zalig geworden. Want het gene dat defe Cafuiften nu met den naam van Geloof noemen, is niet anders dan

een geloovigheit op eenfaak die niet warachtig is; nadien dat alle d'Apostelen en Discipelen van Jesus Christus, meer recht en reden hadden, om te geloo ven, dat Jefus Christus alles voor hun voldaan had, dan de huidensdaagsche Christenen hebben. Want fy hadden alles verlaten dat fy hadden, om Christus te volgen, hem onderdanig en gehoorfaam zijnde. In voegen dat die begunstiging, van Zalig te worden door de Verdiensten Jefu Christi, haar veeleer behoorden toegevoegt te worden, dan den Christenen van â‚ŹWCKC :

:

:

t

*


Vleefchelijke menfchen, verftaandegeeftelijke dingen niet.

285

Dewelke leven naar de welluftigheden des vleefch, vervult met de liefde hares felfs, en allerhande foorten der ydelheden. 494. Maar defe Cafuiften brengen noch een nieuwe questie voor den dag, te weten, dat fyter Zaligheit gepredestineert zijn. En al is 't fake dat fy alles wat fy willen, foo fullen fy nochtans eindelijk geraken tot die predestinatie, waar

toe God hun geschikt heeft. Defe zijn voornamentlijk de Calvinisten, waar mede ik nu tegenwoordig handel, die in fulk gevoelen zijn, en dat ook aan 't Volk leeren, alhoewel fulks grouwelijk is! Want indien er ooyt menfchen

gepredestineert geweest zijn , foo zijn het d'Apostelen en Difcipelen Jefu Christi geweest, dewelke volgens defe predestinatie hadden mogen le ven op hun gemak, en in hare eigen-liefdens. Daar ondertusschen men

haar fiet arbeyden, fweeten, fich vermoeyen en allerhande soorten van over lastingen en fcheldingen verdragen, om de waarheit des Evangeliums. Moet men niet feggen, dat die menfchen dwaas fouden geweest zijn, met foofeer fich te bekommeren, en om het Eeuwig Leven te arbeyden, indien het waar

was, dat men niets behoefden, dan te gelooven, dat Jefus Christus alles voor ons voldaan heeft, om Zalig te worden , en dat de gepredestineerde feker lijk fullen Zalig zijn, het zy wat fy ook doen, uit oorfaak der predestinatie of fchicking die God over haar heeft. Waarom dan, kaftijde den H. Paulusfijn li chaam? Waarom heeft den H. Petrusfoofeer geweent, t'elke maal als hydenhaan hoor de kraayen ? Waarom hebben d'andere Apostelen en Discipelen Jesu Christi,

de banden, gevankeniffe, en de Dootgeleden, wanneer fy niets hadden te voldoen, en dat Jefus Christus alles voor hun voldaan had? En waarom fegt den Apostel, (u)Dat menfijn Zaligheit met vreefen en beven uitwerken moet? Wat is er te vreefen (*) Phi,

of te beven, foofy gepredestineerde zijn? En indien fy dat niet zijn, foobe-*" "3" hoeven fy ook niets te vreefen, nadien dat nootfakelijk hun het quaat overko men moet, dat hun voorfien is, het zy wat fy ook doen. Indien fulks waar

achtig was, foo fou de Schriftuur moeten valfch wefen, en d'Onderwijsingen van Jefus Christus onnut en onvruchtbaar; dewijl men fou moeten Verdoemt

of Zalig zijn, volgens de voorsienigheit of voorbeschikking Gods, het zy wat men ook deed, naar de stelling defer Calvinisten. Dewelke mogelijk fulks ge trokken hebben van Calvin, die fijn Relige verlaten hebbende, om in :

Vrijheyt te mogen leven, niet wildehebben dat iemand een quaat gevoelen van hem dragen fou, maar een iegelijk gelooven, dat hy gepredestineert is, en Zaligfou worden, het zy wat hy ook deed. En als men defe indruk aan de men

fchen geven kan, foobereyd men hun, om allerhande quaden te begaan, fon

der eenige vrees. Aangesien dat hy die tot de zaligheit gepredestineert is, nooytkan verloren gaan, volgens het gene dat die gereformeerde bedrieglijk doen verstaan. 495. is.Maar defouhy Schriftdan fegt, uitdrukkelijk, (w)der Datmenschen God geentotuitnemer der 1(*) AĂŻt perfomen Hoe hebben konnen een deel de 2: o. Y- 24 -

N n 3

eit


Het Getuigenis der WAARHEY T. heit predestineren; en het ander deel in de Verdoemenis laten, daar fyhun gewillig ingestort hadden? Ik fougaarne aan defe Cafuiften vragen, of alle de

286

menfchen in 't gemeen, in Adam niet Verdoemt waren. En offy alle in hem, ook niet de Vergiffenisharer zonden hebben ontfangen, foo fy de Boete vol brengen die God hun opgeleyd heeft. Nademaal Adam als doen alleen was, fonder verdeeltheit van gepredestineerde ter Zaligheit of ter Verdoemenis. En dat fy alle eendrachtig in hem gefondigt hadden, en den eenen niet meer dan

den anderen? Hoe dan fou het gefchieden konnen, dat God, die geen uitne mer der Perfomen is, Verdoemen en Zaligmaken fou de felfde menschen die in een felfde miflag gevallen zijn, en die eenpariglijk defelfde zonden hebben aange

erft, fonder ongerechtigheit te begaan? Dat in God niet kan gevonden wor den. En al is 't fake dat hy almachtig is, om d'eene Zalig te maken, en d'an

der te verdoemen, gelijk die Cafuiniften voorgeven, foo falhy dat nochtans nimmer doen, om in geenige ongerechtigheit te vervallen. Myaangaande, ik weet wel sekerlijk, dat ik niet de minste ongerechtigheit tegensmijn Vyan den fou willen begaan, noch tegen de Duyvelfelfs. Uyt oorfaak dat ik niet begeer, dat mijn Vyanden van mylfouden konnen feggen, dat ik hun bedrogen

heb, en dat fulks warachtig fou zijn. Ik fal nooyt iets ongerechtigs doen, felfs niet naar het oordeel der menfchen, al waar 't dat het in mijn macht was. Hoe veel te minder fou God, die onbegrijpelijk rechtveerdiger is als ik, willen

een foodanige ongerechtigheitbegaan, alsden eenen te verdoemen, en den an deren Zalig te maken, van menschen die een felfde misdaat begaan hebben, alwaar 't schoon dat fulksin fijn vermogen was.

::

J[2en leert haar einbeïijft een ?Itering ban be 132eUeftinatie / bie foa feer ben ?tfual Dat Defclue fttijbig ig tegen; be Geretijtigjept en

::

&Bottljept & Bobg/ en ook tegeng bie ilPaarljept/ 5at ijp ben JIâenfjijeeft 192p gemaakt/ en bat fijne bobbelijke kennig banië/en ooit onverschilligin fjet : bat niet De HPolmaakt[jtit ban fijn ilBeien aangaat. «Ionfereert

496. Die Cafuiniften hebben daar over fulke scherpfinnige fluitredenen: en fy vragen of een menfch niet met fijn goet doet dat hy wil; ofhy het niet kan laten verloren gaan, als hy begeert, het fy al te maal, of ten deele ? Om te toonen, dat God ook foodanig met de menschen doen kan, die hem absolute

lijk toebehooren; en dat niemand hem verwijten mag, of vragen waarom hy den eenen Zalig maakt, en den anderen laat verlooren gaan. Het gene met dunkt een feer fwak argument te weten, felfs in de gelijkenis. Want het is niet waar, dat een menfch! met fijn goet kan doen wat hy wil. Hy moet het gebruyken naar rechtveerdigheit en reden. En foo hy anders doet, hy fal daar over voor God gestraft worden; dewelke gants geen ongerechtigheit lijden

fal, noch ook niet verdragen dat wy onfe eigen goederen misbruyken,

": at


Vleefchelijke menfchen, verftaande geeftelijke dingen niet. 287 dat hy daar over rekenschap afeischen fal ten dage des Oordeels. Met hoeveel te krachtiger reden, sal hy rechtveerdigheit ontrent de menschen oefenen, al is 't dat hem die toebehooren? Wykonnen met onze eygene goederen doen 'tgene wy

begeeren naar de menschelijke reden, en niemand mach ons berispen over het ge ne dat wy mochten verloren of verquift hebben van hetgene dat ons toebehoort. Maar God die denrechtveerdigen Richter is, falonfeongerechtigheden oordeelen, al offchoon die voor de menschen niet berispelijk zijn. Hoe veel te minder fou

God felfs foodanige ongerechtigheit konnen begaan, als het eene deel der men fchen te verdoemen, en het andere deel der felve Zaligmaken, van diegene die in

een felve midaat gevallen, en eendrachtiglijk strafbaar zijn? 497. Het is waar, dat God almachtig is, en dat hy kan'tgene hy wil. Maar hy kan nimmer iets ongerechtigs willen doen, gelijk als zijn fou, den eenen Zalig te maken, en den anderen te verdoemen, van menschen die gelijkelijk tegens hem ezondigt hebben, zonder uitnemer van perfomen te vefen. Het gene in God niet

: gevonden worden. En alzoo kan hy d'een menfchter Zaligheit, en d'ander ter Verdoemnis niet gepredestineert hebben. Gelijk als de Cafuiniften onwetende feggen door gebrek van d'eigenschappen Gods te kennen, die in alle fijne werken te samenkomen. Want nooyt kan er eenig quaat uit God komen, dewijlhy ge heelgoet, en onder vermenging van eenig quaat is. Hoe fou dan de predeltina tieter Verdoemnis, van God konnen komen; nadien de Verdoemenis van een

:

ziel, het grootste van alle is? Maar die Schoolgeleerde willen haredolin gen bekrachtigen, tot nadeel van d'eere Gods, hun inbeeldende dat hy het een deel der menschen ter Zaligheit, en het ander deel tot de Verdoemenis verkoren

heeft. Het gene geenfins warachtig is, nademaal het een welbehagen Gods ge : tot een zoodanig aard van Schepselen te scheppen dat geheel

weest is, den

vry was, waarmede hy fijne wellusten nemen wilde.

En indien hy, om dat te

doen een bepaalt Schepsel had willen hebben, zoo fouhy alle menschen ter Zalig heit gepredestineert hebben, en gemaakt dat nooyt een fou hebben verloren ge gaan. Want alles wat God absolutelijk doet, (x) is altoos goet, fonder eenige (x)Deur. vermenging van iets quaats. En het kan nimmer geschieden, dat een bepaalt Schep-3*. v. 4. felfoukonnen quaat doen, dewijl dat God niets quaats scheppen kan. En indien de menfch niet vry geweest was, hy founoyt hebben konnen zondigen, niet meer als ook d'Engelen. Aangefien datter niets dan de Vrije wil des menschen is die quaatdoen kan. Nadien dat alles wat uit God voortkomt, absolutelijk altoos goet is, zonder eenige vermenging van quaaat. En den mensch is van hem ter Zaligheit geheelgoet geschapen geweest, maar fijn vrije wil kon verkiefen, in dit (y)Jer. goede te blijven, het quadet'aanveerden; gelijk hy ookgegeven gedaanhad. heeft. En en** Cat'. :: 3: God kon fulks nietof beletten, nadat hy hem fijne vollealsvrijheit

498. Hy wil felfs niet weten, (5) wat den mensch doeĂŻl, alist dat God:. alles weten kan. Hy wil vrywillig niet weten, of den mensch goet of quaat fal 8 v.: 1. doen, wanneer hy in de wereld komt, op dat hy hem altoos mag vry laten en niet :P. *** C e-

Ver


Het Getuygenis der WAARHEY T.

288

verplicht ziiu te doen het gene God over hem voorfien heeft. Gelijk als ook defe Calvinisten feggen, bybrengende dat God voorfien heeft, wat den mensch doen

:

fal, eer dat hy geboren is. En ftaandehoudende, dat God alles weet, foo heeft hy dan, volgens haar besluit, het goede en quade geweten, dat den menfch doen

fou: en door die Voorfienigheit, fou hy de menschen gepredestineert hebben. Het welkookeenigen schijn van waarheit fchijnt te hebben, alhoewel het in der

daat niet anders dan gestudeerde speculatien zijn, uitgevonden door scherpfinni gegeesten die over alle de werken Gods willen redenkavelen. Ten einde om d'oorsaakharer Verdoemnis niet aan hun felfs, maar alleen aan God toe te schrijven; alhoewel hy nooyt Autheur van eenig quaat kan zijn. En het is een grootehoo vaardy, dat men d'oorzaak fijner Verdoemnis niet wil aan fijn eigen Zonden toe fchrijven, fonder dewelke God nooyt iemand verdoemen kan.

499. Maar federt dat de menschen hebben begonnen te studeren in de letteren, foo heeft de wetenschap haar het hert doen opfwellen, en fy zijn foohoovaardig geworden, dat fy geen Opperheer meer willen erkennen, hun felven als Goden op aarden instellende, doende fich ontfien en eeren, om hare wijsheden, al is 't fake dat die niet dan dwaasheden voor God zijn. Sy roemen fich de Schriftuur te verstaan: daar ondertufchen fygeheel onwetende zijn, niets in den volmaakten

fin verstaande. Maar fy trachten daaruit te trekken foodanige finnen die tot hare eer of voordeel dienen, ofwel om staande te houden d'opinien die fy verkoren heb ben te willen verdedigen; fonder dat fy voor de Waarheit willen wijken. En al is 't fake dat fy defelve door mijne Schriften tegenwoordig verstaan, foo maken fy nochtans hun daar tegen op, en verachten de Waarheit als een quadefaak, op dat fy hare dolingh en de voorin-neming hares geeft mogen staande houden. Willen de dat idereen hun navolgt, en van haar leert, alsoffy de Meesters in Israel waren,

daar fy nochtans noch geen Discipelen zijn. En het lchijnt ook dat fy die niet wil (x) 1. Pet. 5.v 5

len worden, begeerende liever te heerschen, dan d'ootmoedigheit Jesu Christi te leeren. Waar toe fy niet geraken konnen, nadien Godfegt, (z) Dat hy den

hoovaardigen wederftaat, en den ootmoedigen fijn hert geeft.

-

Besluyt, boog een tocuenfing ban De 25tfitting Ăźtt Liefdadigheit.

5oc. Soo dat men hun overvloedig moet laten in haren eigen fin, en gy felfs, mijn Kind, moet trachten Ootmoedig van herten te worden, en de Nedrigheit

Jesu Christit'omhelfen. Dat falu veel voordeel toebrengen, en maken dat gy niet

verleyd word door die hoovaardige Philosophen, die nu alle hare volmaaktheden gestelt hebben in fchoone difcoursen en gierlijke speculatien. Ik wenfch, dat gy waarlijk mocht zijn, mijn nieuw gebakken Kind, gelijk als Berkendaalu noemt, en dat de Liefde Gods foodanig in uwe ziel mocht ontsteken zijn, dat uw hert daar

door geheel herbakken was, en dat gy niet meer leefde naar het vleesch noch bloet. Wenfchende dat defe Liefde Gods, alle het quade inu mocht verteert hebben, dat (*) Gal.2. daar in is, ten einde gy feggen mogt, als den H. Paulus: * Ik leef niet meer ik, maar Jefits Chriftus leeft in my. Het welk ik u gunnende, verblijf, UE. Wegenegene injefa Chrifte

W. 2. O,

-

-

Uit Hufum in Holstein den 1, dag Augufti 1673.

ANT H o IN E T TE BoulR 1 G N o N.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.