Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com
Phil
3842 10 WIDENER
877 1 pino S k za Wijc
HN TMYQ M
1
. Phil 3842 .10
HARVARD COLLEGE LIBRARY
YE VE BOY OMNI
TAS
FROM THE
George Schünemann, Jackson FUND FOR THE PURCHASE OF BOOKS ON
SOCIALWELFARE & MORAL PHILOSOPHY GIVEN IN HONOR OF HIS PARENTS, THEIR SIMPLICITY SINCERITY AND FEARLESSNESS
SPINO ZA
DOOR
JAR. VAN DER WIJCK , Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Groningen .
TE GRONINGEN BIJ J . B . WOLTERS , 1877.
SPINO ZA
DOOR
Jur. VAN DER WIJCK , AOOGLE ER A AR TE GRONING E N .
TE GRONINGEN BIJ J. B . WOLTERS 1877.
· Phil 384.2.10
HARVARD COLLEGE LIBRARY
JACKSON FUND Oct 3011928
Dit boekje behelst een redevoering , door mij te Amsterdam ,
Rotterdam en 's Gravenhage gehouden . Vriendelijke hoorders verlangden het gesproken woord nog te lezen ; onveranderd
zend ik het in het licht. VAN DER WIJCK .
Het onderwerp , dat ik heden avond de eer zal hebben te behandelen , werd mij door de tijdsomstandigheden aan de hand gedaan. Ik gevoel mij gedrongen over den grooten Neder
landschen philosoof te spreken , wiens naam juist thans op aller lippen is , over den man , voor wiens op te richten stand
beeld thans geldelijke bijdragen uit alle oorden der bescha ving samenvloeien . Binnen weinige dagen zullen er twee eeuwen sedert den dood van Spinoza verstreken zijn , maar
zijne geschriften leven en zullen leven , zoolang ons geslacht op aarde wandelt. Vergunt mij uwen blik te richten op de lotgevallen en de wereldbeschouwing van dezen beroemden landgenoot. Er is weinig in de lotgevallen van Spinoza , wat de phantasie
der groote schare boeit. Hij heeft als kluizenaar geleefd in een stil en armoedig studeervertrek. Hooge waardigheden zijn
hem nooit te beurt gevallen ; hij was niet , gelijk Baco , gelijk
Leibnitz , de vriend van vorsten , een machtig hoveling. Het is eenigszins overdreven te beweren , dat hij aan bloedige ver
volging zou hebben bloot gestaan ; hem werd het lot bespaard om , gelijk Bruno, zijn geestverwant, op den brandstapel den dood te vinden. Naar den schijn te oordeelen is hij op de
stormachtige levenszee niet sterker heen en weer geslingerd dan menigeen onder ons. En toch zou men er schatten voor geven om meer te weten aangaande dien schijnbaar onbe
langrijken levensloop . In iederen mensch is iets raadselachtigs. Dit geldt van de gewone middelsoort, die men overal in massa
aantreft , van hen , wier gedachten en gemoedsaandoeningen in den regel slechts echo zijn van geijkte formules en in zwang
zijnde stemmingen , fabriekwerk van den heerschenden tijd geest , eene slaafsche nabootsing van wat het publiek denkt
en gevoelt. Maar soms ontmoet men een geest , die , verge lijkenderwijs gesproken , bestand in zich zelven heeft ; een per soonlijkheid , die niet wordt geleefd , maar een eigen leven leidt, niet innerlijk gekleed naar demode van zijn eeuw , geen trechter , die gewillig opneemt wat er in gegoten wordt, maar
een man , met oorspronkelijke denkbeelden , met een afzon derlijk gemoedsbestaan ; en dan vooral bespeurtmen , wat het in heeft , een ander te begrijpen . Men zoekt en raadt en zou zoo gaarne alles van hem weten om naar behooren den in vloed af te nieten van aanleg , opvoeding, personen en om standigheden , om den sleutel te vinden tot dat hart, om den
groei te bepalen van die afwijkende begrippen . Helaas , er blijft een kern , op welke het volle daglicht maar niet vallen wil. Ik pas dit op den jong gestorven teringlijder toe , over wien we heden avond spreken zullen . Baruch de Spinoza werd in
1632 te Amsterdam
geboren .
Zijne familie behoorde tot die uitgeweken Portugeesche Joden , tot die fiere martelaren des geloofs , die het geliefde vaderland , de zon van het zuiden ontvloden waren om in een minder door de natuur gezegend oord die vrijheid en veiligheid te ge nieten , zonder welke zelfs het paradijs een hel zou zijn . In
zijn jeugd genoot hij het onderwijs der Rabbijnen. Zijn vader , zoo wordt verhaald , besloot, omdat hij weinig fortuin had , den knaap geleerde te doen worden ; natuurlijk niet omdat geleerdheid toen rijker bron van bestaan opleverde dan heden
ten dage, maar wellicht omdat het altijd moeilijk is zonder kapitaal een flink koopman te worden en het kind een onbe twistbaren aanleg voor studie had. Daar Spinoza Jood was en dus de meeste betrekkingen van den geleerden stand voor hem gesloten waren , kon hij slechts ĂŠĂŠn van beiden worden :
geneesheer of rabbi. Het plan werd beraamd hem tot rabbi te doen opgroeien . Inderdaad bestudeerde hij eenige jaren
de Joodsche theologie , bijbel en talmud. Zijne meesters lieten
er
hem kennis maken met de wijsheid der groote leeraars van vroeger tijd , Maimonides en Ibn Esra , die van de onderstel
ling uitgingen , dat er harmonie moest zijn tusschen den gods dienst der vaderen en de rede , en die harmonie trachtten te bewijzen. Een gevolg van dat onderricht was natuurlijk , dat
er in het jeugdig gemoed vertrouwen werd gewekt in 's men schen geestvermogens. Immers op den voorgrond stond , dat 'smenschen inzicht en de openbaring niet met elkander in strijd mochten zijn , dat zij integendeel tot dezelfde uitkomsten
moesten voeren. Juist dat halfvrije , dat schuchter gebruik van het verstand moest aanvankelijk het beste middel zijn om de ketenen los te maken , waarin deze jongeling door opvoe
ding en denkwijze der omgeving geklonken was; want, gelijk het spreekwoord zegt, de wigge dringt door, terwijl de hamer terugspring of verbrijzelt. Had hij van nature minder sterke
hersenen gehad , zoo ware die school wellicht uitnemend ge schikt geweest om zijn oordeel te verknoeien en hem zinne looze tekstverdraaiing voor zinrijke tekstverklaring te doen
aanzien . Maar wij begrijpen , hoe die jongeling , die een voor treffelijken aanleg had , juist zoo , aan de hand van het gezag, tegen de bedoeling zijner meesters in , tot volkomen zelfstan
digheid werd opgevoed . Het groote probleem van de overeen stemming tusschen bijbel en rede hield hem lang bezig . Op later leeftijd schreef hij: Âť Ik heb haar niet gevonden ; wat ik hier schrijf , is lang , zeer lang doordacht; ofschoon van kindsbeen af de gewone beschouwingen aangaande de heilige
schrift mij zijn ingeprent, moet ik die toch eindelijk laten varen .�
En veel vroeger bleek reeds uit de lastige vragen ,
die hij zijnen meesters stelde, weldra zelfs uit zijn vermetel gedrag , dat hij met de voorvaderlijke overlevering geen vollen vrede meer had. Huichelen kon hij niet. Tot smartelijke ver bazing van alle leden der Portugeesche gemeente verscheen hij niet meer regelmatig in de synagoge en verzuimde hij de praktijken van zijn godsdiest. Zoo kwam Spinoza met de wachters van Sion op een ge
spannen voet. Een groote achterdocht was gaande gemaakt Meende die roekelooze jongeling , dat de godsdienst der vade
ren , voor welken men goed en bloed had veil gehad en naar een vreemd land was uitgeweken , zoo zware offers niet waard
- was geweest ? Dacht hij wellicht, dat het Jodendom zich zelf overleefd had , dat het uitgediend had , dat het plaats moest ruimen voor de Christelijke leer ? Men vreesde, dat het voor beeld van dezen verachter der wet voor anderen aanstekelijk
zou zijn . Men vreesde dat die schrandere jongeling , van wien men gehoopt had , dat hij een zuil der synagoge zou worden , een geleerde , voor wiens naam zelfs de hoogmoedige Christenen het hoofd zouden buigen , men vreesde , dat Spinoza zijn volk
de schande zou aandoen zelf tot het Christendom over te loo pen . Het wordt er op aangelegd achter zijn geheim te komen . Twee spionnen , die voor zijne vrienden willen doorgaan en als
vliegen om hem henengonzen , kwellen hem met hun vragen . Spinoza toont op zijne hoede te zijn . Dit geeft moed hem een
aanzienlijk jaargeld aan te bieden , mits hij belove althans voor
het uiterlijke IsraĂŤliet te blijven . De poging tot omkoop nis lukt. Een onzinnige beproeft te vergeefs hem door een dolk steek uit den weg te ruimen. Hadden geld en staal hun wer king gemist , vriendelijke vermaningen baatten evenmin .
Ten
slotte besloot dus de Joodsche kerkeraad den smadelijken afval te voorkomen en den trouwelooze met geweld uit te stooten . Sloot hij zich dan later bij de Christenen aan , dan kon het
heeten dat hij er toe genoopt was geworden , en de gerefor meerden , die ter wille van het handelsbelang verdraagzaamheid binnen zekere grenzen in praktijk brachten ,maar in hun woor.
den en manieren beleedigend onverdraagzaam tegenover de Jo den waren , zouden minder reden hebben zich op hun bekeer
ling te verhoovaardigen.
De Joden bedrogen zich . Feitelijk schijnt Spinoza er nooit aan gedacht te hebben zich te laten doopen . Een juist inzicht zal hem wel geleerd hebben , dat wie den godsdienst zijner vaderen voor een nieuw geloof verruilt en zoo , tot de jaren
des onderscheids gekomen , in het openbaar tittel en jota van dat nieuwe voor zijn rekening neemt, voorgoed van alle recht op vrijheid afstand doet, en dat hij dan in tegendeel het best . zijne onafhankelijkheid zou handhaven , wanneer hij , zonder bij eenige groep zich aan te sluiten , in naam bleef, wat hij door het toeval der geboorte was. Tot op het einde der vo rige eeuw hebben de Christenen zoo weinig Spinoza tot de hunnen gerekend , dat zij veeleer geen anderen naam voor hem
gebruikten dan dien van Joodschen hond. Eerst in onze dagen hoort men sommige zoogenaamd moderne Christenen , en niet
zonder schijn van recht, er roem op dragen , dat Spinoza in menig opzicht aan hen verwant was.
Wat daar ook van zij , op den 27sten Juli 1656 greep er in de synagoge der machtige Portugeesche gemeente te Amster dam eene vreemde plechtigheid plaats. In tegenwoordigheid van een groote en opgewonden schare van geloovigen trachtten de verbitterde priesters den vloek des hemels op het hoofd van den 24jarigen jongeling te doen nederdalen . En welke waren de middelen om de heirscharen Gods, de legioenen der engelen en aartsengelen tegen den verstooteling in het harnas te jagen ? Terwijl de heilige tabernakel, waarin
de boeken des verbonds geborgen worden , open stond en flik kerende zwarte kaarsen een spookachtig licht verspreidden over de dweepzieke gezichten en de lange baarden der aan wezigen , werd er op een bokshoorn geblazen , Schofar ge
naamd, en sprak de zanger met luider stem , op een toon , die het midden tusschen zingen en spreken hield , den grooten ban over den verachter der MozaĂŻsche wet, den hidalgo Don Baruch de Spinoza uit. Ik citeer slechts enkele woorden uit het door Dr. van Vloten meegedeelde formulier :
Âť Hij zij verwenscht bij dag en verwenscht bij nacht; hij zij verwenscht in zijn liggen en verwenscht in zijn opstaan ; hij zij verwenscht in zijn uitgaan en verwenscht in zijn ingaan ; nimmer moge de Heer hem vergeven , en voortaan de woede des Heeren en zijn ijver op dezen mensch branden , en hem
opleggen alle vloeken , geschreven in het boek dezer wet; en
de Heer zal zijn naam verdelgen van onder den hemel , en de Heer zal hem uitstooten ten verderve uit alle stammen Isra ëls , met al de verwenschingen van 't firmament, geschreven in
het boek dezer wet. Maar gij, de verkleefden aan den Heer uwen God , blijft heden allen behouden ! Ontvangende de waarschuwing , dat hem
niemand mondeling mag spreken ,
niemand bij geschrifte, niemand hem eenige gunst verleenen , niemand onder één dak met hem verblijven , niemand op vier ellen afstands van hem , niemand eenig papier lezen door hem gemaakt of geschreven ." Terwijl van den kansel de vreeselijke banvloek klonk , werd er bij tusschenpoozen uit een anderen hoek van het gebouw op den ramshoorn geblazen ; de zwarte kaarsen , zinnebeeld van het slechte licht, dat uit de gemeente moest worden weg gedaan , daar het beter wou zijn dan het hemellicht der open baring, het daglicht van Thora en Talmud , – de mat schij nende kaarsen werden achtereenvolgens gebluscht, terwijl men ze in een tobbe met bloed liet afdruipen ; en eindelijk , toen het slot der verwensching zich liet hooren , en de ontstelde
menigte haar bekrachtigde door luidkeels amen , amen uit te
roepen , was de geheele tempel in een symbolisch duister gehuld .
Voortreffelijk hadden de Rabbis hunne middelen gekozen om , zoo niet de engelen des hemels , dan ten minste de dui
zenden Amsterdamsche Joden , en , wat nog meer beteekent,
het eigen vleesch en bloed , tegen den ketterschen jongeling op te ruien. Ware Spinoza niet reeds vrijwillig uit Amster
dam geweken , het zou hem thans onmogelijk zijn gemaakt er langer te wonen , ja zelfs den drempel van het ouderlijk huis te betreden . Toen men hem te Ouwerkerk het bericht bracht ,
dat hij door het volk Gods was uitgestooten , luidde zijn kalm antwoord : »Men dwingt mij tot niets , daar ik toch uit eigen beweging mij had losgemaakt.” Inderdaad , had Spinoza zich
maar een weinig inschikkelijk betoond , nooit was het zoo ver
gekomen .
Vrijwillig verliet hij het Jodendom ; opzettelijk trad
h niet tot to een Christelijke onders gemeente over . hijij niet cheurt like, Verwonderlijke , onbedwingbare macht der waarheidsliefde! Een tenger jongeling verscheurt den heiligen familieband , den innigen band met zijne broeders in de ballingschap ; hij trot seert het , dat al wat Jood is voortaan de deur voor hem ge sloten houdt en dat al wat Christen is hem met laatdunken
den argwaan den rug toekeert; hij waagt het alleen te blij
ven staan , geheel alleen , en dat in een eeuw , waarin ieder lid is van een groep , deel van een geheel , dat hem draagt en steunt; hij geeft het zoete vooruitzicht prijs ooit een bruid aan zijn hart te drukken , eene vrouw te hebben , die hem de
rimpels van het hoofd zal kussen , een te huis om uit te rus ten van den heeten levensstrijd ; -
en dat alles om zich zelf
te zijn . Wie onder ons zou het dien zwakken teringlijder, dien sterken geestesheld hebben nagedaan ? Van de hoogte onzer moderne beschaving zien wij wellicht
laatdunkend op de onverdraagzaamheid der synagoge neder. Ten onrechte , naar ik meen . De hedendaagsche liberaliteit wortelt voor een deel in veelheid der meeningen en daaruit
voortvloeiende onmacht, voor een ander deel in twijfel en on geloof. De menschelijke natuur is nog dezelfde als twee eeuwen
geleden . Evenmin als het voorgeslacht hebben wij eerbied voor een overtuiging , die ons verderfelijk of onzedelijk schijnt.
Ook thans nog kan men hooren : het is schandelijk niet in God , het is schandelijk niet aan onsterfelijkheid te gelooven.
En tusschen schandelijk en strafbaar ligt maar ĂŠĂŠne schrede. Een dwaas, die op verdraagzaamheid rekent ! Het schrik be wind is steeds nabij , waar eene afwijkende gedachte met ge liefde voorstellingen der heerschende macht in botsing komt. Wel verre van tegen onverdraagzaamheid te toornen , ver
staan wij haar als geheel natuurlijk . Het ligt in den aard van hem , die zich in het onfeilbaar bezit van zegenrijke waar heid acht , zoo noodig met geweld den mond des dwaalleer aars te snoeren . Men tracht de veepest te beperken door het
afmaken van het besmette of verdachte rund. Is het niet na tuurlijk dat men eveneens te vuur en te zwaard de versprei ding van afschuwelijke en zieldoodende ketterijen zoekt te be
teugelen ? Zal men dulden dat wat doodelijk gif is aan de
onnoozele schare als gezond en kostelijk voedsel wordt in de hand gestopt ? Of is wellicht de zorg voor het geestelijk wel
zijn van het volk minder verdienstelijk dan die voor zijn stof felijke welvaart ? Een forsch en kloek dogmatisch geloof leidt schier onvermijdelijk tot ketterjacht.
Dat de Joden onbarmhartig met Spinoza omsprongen , zal wel niemand verwonderen . Want de hoofdtrek van hun God bestaat daarin , dat hij een streng vergelder is . Zulk een leer
is niet geschikt om de harten te vermurwen , ze voor an dersdenkenden vriendelijk te stemmen. Geheel verschillend moet
de werking zijn door het Christendom op zijne belijders uit geoefend; want hier wordt God als een liefhebbend vader voorgesteld , die de vijandige en haar verderf te gemoet ijlende
menschheid met zich verzoent, de klove tusschen zich en de wereld door den middelaar en heiland Jezus Christus dempt.
Zoo oordeelt wellicht de een of ander . En ik moet bekennen , dat we inderdaad uit den mond van de Protestanten der 17de eeuw niet zulke afschuwelijke verwenschingen hooren als die ,
welke Spinoza door zijne vroegere geloofsgenooten naar het
hoofd werden geslingerd. Maar het zou in strijd met de fei ten der geschiedenis zijn , indien we onze voorouders als ver draagzaam afschilderden . Om van de onzalige godsdiensttwis ten maar te zwijgen , een Franschman , die hier te lande eene
veilige woonplaats en rust voor zijn denken had gezocht , Spinoza's voorganger , de beroemde wijsgeer RenĂŠ Descartes , ondervond aan welk een storm van verontwaardiging , aan hoeveel hoon en smaad men zich blootstelde, door met ge.
liefde denkbeelden der hervormde geestelijken in botsing te komen.
Hij waagde het den twijfel , die tot dusver als verzoe
king der slang gemeden was , plicht voor den waarheidsvriend te noemen . Aan de op gezag steunende boeken wijsheid van
11
zijn eeuw wierp hij den handschoen toe. Zijn leuze werd : als ge tot kennis komen wilt , ontdoe u dan van alle vooroor deelen , d . i. van alle oordeelen , welke ge v贸贸r den rechten tijd gevormd hebt, v贸贸rdat ge in het bezit uwer mondige
rede waart ; onderstel voorloopig dat al datgene valsch is , wat in boeken geschreven staat; al datgene wat u door de zinnen , die u immers zoo vaak bedrogen , wordt voorgespie geld ; al datgene wat u door omgeving en opvoeding werd ingeprent; onderstel dat er geen wereld van lichamen , dat er geen God bestaat ; neem alleen aan wat evident is.
Men heeft het honderdmaal opgemerkt: Descartes zelfwerd bij
den opbouw zijner wereldbeschouwing aan zijn grooten regel on trouw. Waar hij als natuurkundige spreekt, is hij meestal
een vrij man , die zich enkel om waarheid bekreunt en zich door geen vooroordeel , door geen gezag , noch dat van Aristo teles , noch dat der kerk , laat binden . Hij vlocht zich een onvergankelijken lauwer door de hersenschimmige natuurver
klaring van zijn tijd op zijde te schuiven en de stoute uit spraak te doen hooren , dat het menschelijke lichaam en evenzeer ieder ander natuurvoorwerp eene machine is , waar van de werkingen op dezelfde wijze als die van een klok verklaard moeten worden , door stoot , druk , gewicht enz.
Hier was hij bij uitstek revolutionnair en zeer gelukkig tevens. Maar op bovenzinnelijk , op zedelijk
en godsdienstig gebied
wist hij de uitkomsten van zijn zoogenaamd onafhankelijk on derzoek wondergoed met de rechtzinnige meeningen van zijn tijd te doen overeenstemmen . Weinig op een martelaarskroon
belust , onthield hij er zich zorgvuldig van iets te leeren , wat hem in een reuk van ketterij kon brengen . De ondeugende Schopenhauer heeft eenig recht, wanneer hij den twijfel van Descartes als niet ernstig gemeend beschouwt, en op zelfden kers van zijn slag het bekende vers van Goethe toepast: Er scheint mir , mit Verlaub von Euer Gnaden , Wie eine der langbeinigen Cikaden ,
Die immer Aiegt und fliegend springt Und gleich im Gras ihr altes Liedchen singt.
12
Toch waren de geestelijken van allerlei gezindten over de
krekelvlucht van Descartes weinig gesticht. Wie waarborgde hun dat ook een volgenden keer de sprong in het gras zou terugvoeren ? Het kon wel eens zijn , dat, door het slechte voorbeeld aangemoedigd , een ander , met nog sterker vleu gels , hoog in de lucht zich verhief en daar een nieuw en
ongehoord lied begon te zingen. De vrees was hier geen leugenprofetes , want op den rechtzinnigen Descartes zag men een meer onbeschroomd denker volgen.
Van Frankrijk
uit vernam men de bedenkingen der JezuĂŻeten .
Ook de
groote Jansenist Arnauld liet zijn waarschuwende stem
hoo
ren. Laat den twijfel gelden , zeide men , op het gebied der wetenschap , waar door gronden gekend moet worden ;
niet op dat van den godsdienst , waarop gezag geloofd moet worden . Indien de toetssteen van alle waarheid evi dentie is , waar blijven dan de verhevene mysteriĂŤn des geloofs ? Is het niet evident, dat twee dingen , die aan een derde gelijk zijn , ook onderling gelijk zijn ? Het geopen baarde leerstuk der triniteit strookt niet met dat axioom . Is het niet evident, dat wie kan , het booze verhinderen moet ? De heilige God heeft den oorsprong der zonde niet belet. Is
het niet evident, dat wie nog niet bestaat aan euveldaad geen schuld kan hebben ?
De erfzonde toont het tegendeel.
De
toetssteen der evidentie deugt niet ; men behoort de rede onder de gehoorzaamheid des geloofs gevangen te geven. Ook in ons land werd door de theologen de alarmklok geluid .
Trigland vergeleek Descartes bij een man , die een korf vol appelen heeft ; en , vreezende dat er vele verrot mochten zijn ,
den korf omkeert en al de appelen uitstort, om daarna die ,
welke hij gaaf vindt, weder op te lezen. Maar zoo, zeide hij , maakt die nieuwe philosoof zich zelf en zijn discipelen tot gekken. Het is noodeloos te onderzoeken of er rotte appelen
onder zijn , wanneer we van God zelf weten , dat de geheele inhoud der mand goed en gaaf is ; dan kunnen we ons veilig aan het eten zetten .
Voet, de laatste der Dordtsche vaderen ,
13
liet zich niet minder scherp uit. Nadrukkelijk verklaarde hij van wijsbegeerte niet afkeerig te zijn . Hij achtte het gebruik der rede zelfs plicht. Enkel het misbruik werd door hem ge vonnist. En misbruik was het, zich van de rede te bedienen
alsof er geen geopenbaarde waarheid bestond. Daarentegen werd dan de rede goed gebruikt , als men haar aanwendde
om
inzicht te erlangen in de geopenbaarde waarheid , welke ,
hetzij wij haar al dan niet doorgronden , toch blijft vaststaan .
M . a . w . men mocht de rede wel gebruiken , maar onder voor waarde, dat de resultaten , waartoe men komen zou , als voor geschreven werden erkend . Het gold dus den strijd tusschen
vrijheid en gezag. Weinig hielp het Descartes , dat hij een geloovig Catholiek was , zijne stellingen naar de leer der kerk
plooide en ze bij voorbaat gevonnist noemde, als zij met de openbaring strijden mochten . Men kon het hem niet vergeven ,
dat hij , uit liefde tot de waarheid , met twijfel begonnen was. En op hun standpunt hadden de theologen gelijk . De weg om
tot waarheid te komen : ziedaar de groote vraag. Eene
vrije wijsbegeerte kan op den duur geen vruchten afwerpen ,
die naar den smaak der rechtzinnigen zijn.
Wilden wij
Descartes , zoo oordeelde Voet, om de zuiverheid zijner leer
 vrij en liefelijk � laten philosofeeren , wij zouden den vijand al de toegangen tot de vesting openstellen . Het was in die dagen een gevaarlijk ding zich het misnoe gen der geestelijke heeren op den hals te halen . Er werd
van den kansel tegen Descartes geijverd ; de ruwe, bijgeloo vige menigte werd opgezet ; zijne philosophie werd verboden , in den ban gedaan . Hij liep kans als booswicht behandeld ,
vogelvrij verklaard te worden . De door zijn fortuin onafhans
kelijke edelman , die van rust hield en op wellevende manieren gesteld was, ontvlood ons land en den toorn der predikanten
om in Zweden te gaan sterven . Kon Descartes , ondanks zijne groote voorzichtigheid , door zijn pleidooi voor de onafhanke lijkheid van het denken , zoo felle verbittering gaande maken , wij vatten , hoe de wereld in rep en roer kwam , toen de on
14
versaagde Spinoza , eerst zijn discipel , weldra meer dan dat, zich niet enkel als vrij, maar tevens als kettersch denker ken. nen deed .
Door zijne familie uitgestooten , van het verkeer met de wereld afgesneden , door enkele vrienden bezocht, leefde Spi noza te Rijnsburg , te Voorburg , te Schiedam , eindelijk in den
Haag , en , overal brillenglazen slijpende om aan den kost te komen , sleep hij tevens in zijn eenzaamheid die andere bril
len , door welke de meest beroemde Duitsche wijsgeeren van onze eeuw , Fichte , Schelling , Hegel , Schleiermacher , de we reld bezien hebben . Het was niet op het veld van mathesis
en natuurkunde , dat hij nieuwe wegen opende. Hier kan hij
geenszins in deschaduw van Descartes staan. Wel hield hij zich , merkwaardig genoeg , met physische studiën over het licht op ; maar dat licht , waaraan hij het meest behoefte gevoelde , het
licht waardoor deze denker vrede vond met zich zelf en met de wereld , schijnt niet in der zinnen kring.
In 1670 verrichtte Spinoza een daad . Hij zond een moedig boek in het licht, dat hem Europeesche vermaardheid bezorgde en zelfs de vrijdenkers van dien tijd versteld deed staan : wij
bedoelen zijne in het Latijn geschrevene en weldra in andere talen vertolkte »Godgeleerde staatkundige verhandeling” . Om niet zelf den dwepers het wapen in de hand te drukken en de overheid als het ware te noodzaken hem en zijn Amster-damschen uitgever te vervolgen , liet Spinoza zijn arbeid ano
niem
verschijnen en werd op het titelblad Hamburg als de
plaats voorgewend , waar het boek in de wereld was gezon den . Zoo kon het den schijn hebben , alsof men met een plant
van uitheemschen bodem
te maken had. Maar enkele inge
wijden kenden het geheim , en zoo werd de naam des auteurs ruchtbaar , zelfs ver buiten de grenzen van ons land. Men doopte de pennen in gal om den vermetele te bestrijden . Een
dilettant-philosoof dier dagen , de Dordtsche koopman Blijen bergh , schreef: „Het is een afschuwelijk boek , waarvan de in
houd uit de hel is geput”. De Utrechtsche hoogleeraar Mans
15
veldt sprak als zijn oordeel uit : » Het boek verdient aan de eeuwige vergetelheid te worden prijs gegeven ” . De Haagsche predikant Coler riep den auteur toe: » De Heer beschame u ,
Satan , en brenge u tot zwijgen !" Musaeus , gevierd hoogleer aar te Jena , zeide : » Het staat te betwijfelen of onder de suppoosten van den duivel , wier eenig streven het is alle god delijk en menschelijk recht te ondermijnen , er ooit iemand
gevonden werd, die krachtiger dan de auteur van dit boek aan het verderf van kerk en staat gearbeid heeft” . Een koor van kreten vol schrik en verontwaardiging liet zich hooren .
Geen wonder dat het boek , op aanklacht der Synode , bij pla kaat van 19 Juli 1674 , verboden werd.
Wat was dat voor een boek ? Het wordt als eene zeer breede uitwerking van Spinoza 's in het Spaansch geschreven en thans verloren antwoord op den ban vloek der Amsterdam sche synagoge beschouwd. Maar inderdaad was het zoowel voor Christenen als Joden bestemd, gelijk reeds uit de inlei
ding blijkt, waarin de auteur den zoogenaamden belijders van den Christelijken godsdienst , van wie men zou verwachten ,
dat zij zich als barmhartig , blijmoedig , vredelievend , gema tigd en getrouw tegenover allen deden kennen , er een verwijt van maakt, dat zij zich veeleer door onderlinge verdeeidheid
en bitteren haat kenmerken. » Het is reeds lang zoover ge komen , zegt hij , dat men enkel aan lichamelijke gebaren en
andere uitwendige praktijken , daaraan dat iemand deze of gene kerk bezoekt, dat hij eene bepaalde meening is toegedaan en bij de woorden van dezen of genen meester zweert , bespeuren kan , of hij Christen , Turk , Jood dan wel Heiden is . Wat het
leven betreft , is er geen verschil.” De oorzaak van dit kwaad zoekt Spinoza in een misverstand aangaande het wezen van den godsdienst. » De groote schare , zegt hij , acht het godsdienst
de kerkelijke bedieningen voor hooge waardigheden aan te zien en de herders der gemeente te vereeren. Zoodra dit misbruik de kerk was binnengeslopen , kon het niet uitblijven of het priesterambt werd juist door hen begeerd , die er het minst
16 voor deugden ; de ijver tot verspreiding van den godsdienst
ontaardde in vuige heb- en heerschzucht en de tempel verbas terde in een schouwtooneel, waarin geen echte geestelijken
zich laten hooren , mannen bezield door het verlangen om het volk te leeren , maar schoonsprekers, tuk op bewondering , geneigd om andersdenkenden in het openbaar te hekelen en van begeerte brandende iets nieuws en ongewoons te zeggen ,
waarvoor zij den bijval der schare kunnen oogsten . Geen wonder , dat er van den ouden godsdienst enkel de uiterlijke vormen behouden zijn , en dat het geloof in niets anders dan in
bijgeloof en vooroordeelen bestaat. En welke vooroordeelen ?
Zuike, die de menschen tot redelooze wezens verlagen , daar zij hen verhinderen hun vrij oordeel te gebruiken en waar heid van dwaling te onderscheiden ; zulke , die er opzettelijk toe schijnen uitgedacht om het licht des verstands geheel te blusschen. Men laal de vroomheid en den godsdienst in onzinnige mysteriën bestaan ; en wanneer iemand de rede gan
schelijk veracht en het menschelijk verstand als van nature bedorven verwerpt en versmaadt , dan juist gaat hij door voor een man , wien het goddelijk licht bestraalt. Waarlijk , indien men maar één enkele vonk van dat goddelijk licht bezat ,
zou men niet zoo overmoedig razen , God op beter wijze weten te vereeren , en , gelijk thans in haat, in liefde boven anderen uitblinken ; ook zou men niet zoo vijandig andersdenkenden
vervolgen , maar zich hunner veeleer vol erbarming aantrekken , daar het dan niet om
eigen voordeel, maar om de zaligheid
van den naaste zou te doen zijn ” . · Alzoo Spinoza . Ieder begrijpt , dat zulke bestraffende taal den gezanten van omhoog , den bazuinen van Gods woord
gansch niet welgevallig moest zijn. Een andere vraag is het , of Spinoza's aanklacht volkomen billijk heeten mag. Men moet zelf buiten schot zijn , wil men den ijver van zeloten niet mis
kennen . Zonder twijfel waren er onder de onverdraagzamen
van Spinoza 's eeuw mannen , die vor zich zelven niets be geerden en wier doelwit hooger dan de aardsche belangen lag .
17
Op een behoorlijken afstand bezien , is er zelfs iets schoons in onverdraagzaamheid , iets wat met de edelste zijde der men
schelijke natuur samenhangt. De mensch heeft behoefte aan sympathie. Hij wil bij anderen een weerklank vinden van wat
hij zelf denkt en gevoelt. Het warm hart toornt tegen de
slagboomen , waardoor hij , die de gelaatstrekken van een broe der vertoont, voor ons vreemdeling is .
Vandaar dat het ons
reeds een weinig verdrietig stemt, wanneer iemand b .v. den
dichter onzer keuze een ster van de derde grootte noemt. ¡ Wellevend weten we echter , waar het een zaak van weinig aanbelang geldt , en verschil van schatting zich telkens voor doet , onzen wrevel te verbergen . Maar wanneer tegenspraak
en buitengewoon is èn de allerhoogste aangelegenheden raakt, dan wordt er een misnoegen opgewekt, dat zich in woor
den en daden uiten moet. Men streeft er naar de versto ring van de harmonie der geesten te beteugelen . Het ver
bod om dit of dat te lezen , om naar dezen of genen te luis teren , wordt door de machthebbenden uitgevaardigd. Meenen dezen 'daarenboven den eenigen waren weg tot zaligheid te
kennen , dan worden de kerkers ontsloten en misschien de brandstapels in vlam gezet. Ik zie in dit alles niets , wat met slechte neigingen van het menschelijk hart, met heb - en heersch
zucht , in noodwendig verband zou staan . Buiten twijfel, de vooruitgang van ons geslacht zou met eene liefelijke harmonie der geesten niet gebaat zijn . Strijd moet er wezen , onafgebroken strijd om onze beschaving voor kristallisatie , voor versteening te vrijwaren . Er zou niet de minste kans op ontdekking van een juister inzicht, op invoe ring van een beteren levensregel bestaan , indien het gelukte
iedere afwijking terstond te onderdrukken. Men kan den ze gen der vrijheid , die nieuwe , ongehoorde begrippen in het daglicht doet treden , onmogelijk te hoog schatten . De volks
vooroordeelen moeten geprikkeld en geĂŤrgerd , de tirannie van gewoonte en heerschende meeningmoet gebroken worden , zal het leven der menschheid een gestadige verjonging en vernieu
18
wing ondergaan . Onze leus is thans: vrijheid van discussie, die den blik verruimt; wrijving van denkbeelden , die zaden van twijfel strooit.
Maar vanwaar nu dit geheel modern liberalisme ? Het wor telt in geloof aan eigen feilbaarheid , dat zich met het inge beeld bezit van een uit den hemel neergedaald weten niet rijmen laat. Hier is Spinoza de wegbereider van den nieuwen
tijd . Door daad en woord heeft hij het rijk der vrijheid hel pen stichten. Als de eenige ergerlijk onrechtzinnige der groote wijsgeeren vóór Kant staat zijn naam in de geschiedenis ge boekt. Hij gaf het voorbeeld van stoute tegenspraak , waar
het de hoogste begrippen geldt. Dit beteekent veel , want alleen
door tegenspraak heeft de wereld tegenspraak leeren
verduren . De mensch is een kind der gewoonte. Thans zijn
wij zoover , dat onverdraagzaamheid ons een gruwel schijnt. Alleen de zegepraal door de wapenen des geestes , niet die
door geweld , boezemt ons vertrouwen in . Wij beseffen dat er voor den vooruitgang der menschheid nog iets anders wordt
vereischt dan overeenstemming , en dat er strijd van machten noodig is , zullen de geesten niet insluimeren . Vandaar dat wij de logge hand van den staat niet willen zien ingrijpen in
het leven des geestes en des gemoeds. Hier heeft Spinoza het ideaal van onzen tijd geteekend ; want door hem werd het eerst de leekestaat aanbevolen , de staat die enkel souverein
is op het gebied van het praktische, de staat die zich niet inlaat met wat zijn burgers denken of gevoelen , loochenen of verkondigen , maar alleen met wat zij doen .
Indien Spinoza nooit iets buiten zijn »Godgeleerd- Staatkun dig tractaat" geschreven had , zou dit werk voldoende zijn om hem als een der meest onafhankelijke en oorsponkelijke denkers
te doen vereeren , die er ooit geleefd hebben. Zijn oogmerk met dit boek. was hoofdzakelijk praktisch. Het was hem om de vrijheid van denken te doen , welke in die dagen zoo fellen tegenstand vond. Het goed recht dier vrijheid bestaat volgens het titelblad daarin , dat niet alleen de godsdienst en de vrede
T
• 19
van het gemeenebest niets van haar te duchten hebben , maar dat zij zelve niet geweigerd kan worden , zonder dat beiden
daar onder lijden . Want wat is godsdienst ? Ten onrechte meent men , dat godsdienst in leerstellingen en plechtgewaden , in liturgie en uitwendige praktijken testaat. De zetel van den godsdienst, zoo leert deze voorlooper van
Schleiermacher , is het menschelijk gemoed . Godsdienst is het tegendeel van onedele zelfzucht. Godsdienst is eene gezindheid
des harten , eene overgave aan den Eeuwige, welke zich in liefde tot den naaste en rechtvaardigheid uit. Iedere geloofs leer is zaligmakend , welke die gezindheid aankweekt en dus
op goede werken wijzen kan. In den wetenschappelijken zin des woords kan een geloof valsch zijn ; toch is het een goed ge loof voor hen , wier ziel het tot deugd en gehoorzaamheid stemt. Bij het groot verschil in ontwikkeling , dat er tusschen de menschen bestaat, moet wel hetzelfde leerstuk , dat de een
als hoog en heilig en weldadig vereert , den ander koel laten of zelfs ongerijmd voorkomen ; maar is het dan niet be
lachelijk er op aan te dringen , dat allen dezelfde meeningen aangaande God en het goddelijke belijden zullen ? Men spreekt
van anti-Christenen , zegt Spinoza ; maar zij zijn de ware anti-Christenen , die rechtschapen menschen vervolgen , wan
neer dezen er eene afwijkende leer op na houden . Van hen toch , die rechtvaardigheid en liefde betrachten , weten we , dat ze vroom zijn , en wie den vromen geweld aandoet , die is de anti-Christ. Want wie lief heeft, is uit God geboren en
heeft God in zijn hart , hoe hij ook in woorden aangaande de natuur van het hoogste wezen dwalen moge. Het doel van den godsdienst is niet waarheid ; dat is het doel der wijsbe geerte , welke op een geheel anderen grondslag dan de gods dienst bouwt. De godsdienst gunt aan ieder de hoogste vrij heid in het philosofeeren , zoodat men , zonder misdaad te
begaan , over alle dingen denken kan , gelijk men wil; de gods
dienst werpt slechts hen als ketters en scheurmakers uit , die meeningen verkondigen , welke tot weerspannigheid , haat, strijd
20
en toorn aanleiding geven , terwijl hij omgekeerd enkel hen als geloovigen erkent, die naar de mate van hun verstand en naar de kracht van hun geestvermogens tot rechtvaardig heid en liefde vermanen .
Verder tracht Spinoza te bewijzen , dat zijne opvatting van den godsdienst, volgens welke hij niet in begrippen aangaande
God en de natuur, maar in vroomheid en liefde bestaat, bij. belsch is. Hij beroept zich op de leer der profeten en op die van Christus, welke steeds stichting en geen verstandsverhel dering beoogt. Men moet , zegt hij, in plaats van door het
kleurglas van den een of anderen catechismus te zien , de Schrift rechtstreeks uit de Schrift leeren kennen , gelijk men de natuur behoort te verklaren door de natuur zelve. Zoo
werd Spinoza, daar hij zijn bijbelbeschouwing van geen leer stuk der inspiratie liet afhangen , de voorlooper van alle latere
vrijzinnige theologen. Strauss noemt hem te recht den vader der bijbelsche kritiek . Zijn boek is het arsenaal, waaruit mannen als Ernesti , Eichhorn , Paulus , Michaëlis , Semler , de
Wette , ten slotte zelfs de Tubingers, hunne wapenen hebben te voorschijn gehaald . Van Spinoza hooren wij het eerst , dat de God , die aan de
bijbelschrijvers woorden des levens heeft ingegeven , niet bui ten , maar in het hart des menschen woont. Gelijk Rembrandt in zijn schilderijen , zoo plaatst Spinoza in zijn » Tractaat” de
bijbelsche figuren overal in een aardsche omgeving , op zuiver menschelijken bodem .
Nergens wordt het weefsel der natuur
lijke gebeurtenissen door den vinger Gods verscheurd. Het
heet Joodsche trant om bij woorden of handelingen van groot gewicht de eindige oorzaken over het hoofd te zien en ze rechtstreeks den Oneindige toe te schrijven . Afwijkingen van
den vasten loop der dingen zouden , konden zij gestaafd wor den , eer pleiten tegen dan vóór het geloof in God. De zie nersgave der profeten was enkel de vlucht hunner verhe. vene phantasie. Ten onrechte heeft men het er tot dusverre voor gehouden dat de zoogenaamde Pentateuch van Mozes is.
21
Voorts moet men den bijbel niet als een boek van ééne hand ,
niet als een geheel aanmerken , maar als een reeks van ge schriften , in
welke zich de vooroordeelen , denkbeelden , be
hoeften , wenschen van zeer verschillende tijden en individuen afspiegelen . Ziedaar de beschouwingen , welke Spinoza aan de rechtzin
nigheid van zijne eeuw durfde overstellen . Wilde hij voorko
men dat zelfs zoogenaamde vrijdenkers zijn boek ongelezen tegen den grond zouden slingeren , dan moest hij zeer voor zichtig in de keuze zijner woorden zijn . Overal toont hij het
zuiver menschelijk karakter der bijbelboeken , maar dikwijls voegt hij zich naar het spraakgebruik en spreekt, alsof de Schrift ook bij hem voor bovennatuurlijke openbaring gold .
Ten einde den lezer trapsgewijze tot zijne onbevooroordeelde beschouwing op te voeren , wierp hij een sluier over zijne ge
dachten. Men zal, al naar gelang van de verhouding waarin men zelf tot bijbel en kerkelijke belijdenis staat , den auteur
van het Tractaat als wegbereider van ongeloof en revolutie , of wel als held van verlichting en humaniteit aanmerken. In
ieder geval| is Spinoza's geschrift een der merkwaardigste voortbrengselen van de zeventiende eeuw , door zijn verborgen
nawerking op het gemoedsleven van duizenden en tienduizen den van meer gewicht dan menig feit, dat in de jaarboeken der geschiedenis luidruchtige vermelding vindt.
Godsdienst en Schrift mogen , volgens Spinoza , de rede niet aan kluisters leggen. Maar behooren godsdienst en rede beiden
dan wellicht voor het alvermogen van den staat te zwichten ?
Die vraag lokt een onderzoek naar den oorsprong van den staat en zijn bestemming uit. Men bedenke , dat Spinoza in een godsdienstig tijdvak leefde, in een eeuw , waarin de eenige ,
almachtige , alomtegenwoordige God de eerste en grootste plaats in de gedachten der menschen besloeg. Overal gaan zijne eigene bespiegelingen uit van God , overal wijzen zij henen op God. De macht der natuur is , zegt hij , niets anders dan de macht van God. Gods macht en Gods recht zijn één . De
22
macht der natuur is dus tevens het recht der natuur. De groote visschen hebben het recht de kleine op te eten , omdat zij het kunnen doen . Midas heeft het recht zich als een dwaas, Socrates heeft het recht zich als een wijze te gedragen , want
dwaasheid is de natuur, de eigenschap van den een , wijsheid de natuur, de eigenschap van den ander. Alle wezens hebben
het recht te doen , wat zij kunnen doen , want de macht van ieder wezen is de eeuwige macht van God . Wanneer men de hartstochten zonder hartstocht gadeslaat , dan bespeurt men ,
dat zij machten zijn , die , zoover haar speelruimte reikt, met dezelfde noodwendigheid en hetzelfde recht werken en zich openbaren als andere natuurmachten .
Overal, waar menschen leven , worden evenwel de harts tochten van iederen individu gebreideld door de vereenigde
macht van alle overige individuen. Dit is de maatschappelijke orde, zonder welke niemand zijn leven kan handhaven noch
zijn geest ontwikkelen. Ondenkbaar is de mensch zonder we
derzijdsche hulp en bescherming , zonder gemeenschappelijken wil en gemeenschappelijke levensregels. Op het staatsgebied blijft de leuze van toepassing : macht is recht. Het recht
van ieder individu is begrensd , omdat de macht van ieder door een grooter macht bedwongen wordt. Men meene niet dat die grooter macht, in de regeering belichaamd, enkel de macht om te straffen bezit. Allen kan geen regeering straffen . Tegenover allen is zij ongewapend . De macht der regeering
wortelt hoofdzakelijk in de gehoorzaamheid der burgers. Niet zoozeer in uitwendige als wel in innerlijke gehoorzaamheid , in een toestand des gemoeds. Hieruit vloeit van zelf voort, wat een wijze regeering , wat een verstandig burger , doen en laten zal.
Het doel van den staat is het welzijn van het algemeen . Men meene dus niet , zegt Spinoza , dat de regeering hare bevoegd heid te buiten gaat, wanneer zij zich soms in zoogenaamde
godsdienstige aangelegenheden der burgers mengt. Eischte ieder vrijheid in al datgene, wat naar zijne meening tot het
23
gebied van den godsdienst behoort, dan zou men onder voor wendsel, dat men Gode meer dan den menschen gehoorzamen
moet , achtereenvolgens de bindende kracht van elk wetsartikel vernietigen . Buiten twijfel , ieder heeft recht tot verzet tegen
de staatsmacht, wanneer hij zich op eene stellige en ontwijfel bare openbaring Gods kan beroepen . Maar deze overweging mag de staatsmacht in de uitoefening harer functies niet be
lemmeren ; want de ervaring leert, dat de menschen juist op het stuk van den godsdienst gewoonlijk het meest dwalen en zich door allerlei verdichtselen laten bedwelmen . Wat blijft er ten slotte voor de hoogste autoriteit ter beslissing over , indien haar de verplichting wordt opgelegd de godsdienstige denkbeelden te ontzien ? Volstrekt niets. Het zal haar niet veroorloofd zijn tot krijg of vrede te besluiten , indien zij eerst
de meening van een ander heeft af te wachten , die haar lee
ren zal, of datgene, wat zij voor nuttig erkent, vroom dan wel goddeloos is. En zoo in alle omstandigheden. Hieruit
blijkt , dat door alles vrij te laten , wat een privaat persoon binnen den kring van zijn godsdienst gelieft te trekken , de staat een zelfmoord zou begaan . Men stelle er veeleer dit te genover , dat ieder gehouden is zijn godsdienst en zijn vroom heid in overeenstemming met het openbare welzijn te brengen ;
verder dat ieder bij de vraag , wat het openbare welzijn al dan niet vereischt, zich enkel te richten heeft naar de wetten en verordeningen van den staat. Wie zich als autoriteit op
werpt , waar de hoogste staatsmacht beslist heeft wat als recht en onrecht gelden zal, is oproermaker en streeft er naar, de regeering aan zich te trekken . Is Spinoza , die zoo oordeelt , prediker van staatsalvermogen ,
brutale machtsvergoder ? Het wordt beweerd ; maar ik moet het ontkennen . De staat is er bij hem ter wille der burgers. Het doel van den staat , aldus spreekt hij , kan niet wezen de
menschen tot automaten te verlagen , maar enkel aan allen die verplichtingen , die beperkingen in het handelen op te leggen,
zonder welke zij het leven niet genieten , hunne vermogens
24
van geest en lichaam niet gebruiken kunnen . Het doel van den staat is een bron van zegen en niet van ellende te zijn . Het doel van den staat is vrijheid en veiligheid . In een wel ingerichten staat is het ieder veroorloofd te denken , wat hij
wil, en te zeggen , wat hij denkt. Natuurlijk moet dit met eenige beperking worden opgevat. Want men kan zoowel door woorden als door daden het staatsdoel verijdelen . Doch wan
neer iemand aanwijst , dat een wet onredelijk , verderfelijk is, en dus behoort te worden afgeschaft , maar hij zich intusschen naar de bestaande voorschriften gedraagt, dan maakt hij zich verdienstelijk en betoont zich een braaf burger . Treedt hij
daarentegen als beschuldiger der overheid op en tracht hij haar bij het volk gehaat te maken , of zoekt hij door oproer de
zijns inziens slechte wet omver te werpen , dan is hij een stoke brand en rebel.
Ieder kan , zonder zich aan majesteitsschennis schuldig te maken , zeggen en leeren wat hij denkt; maar enkel aan de staatsmacht komt de beslissing toe, welke handelingen al dan niet zullen geduld worden ; en al is dan iemand soms genoopt zich te gedragen naar een regel, dien hij verkeerd
acht en in het openbaar bestreden heeft, toch kan hij dat doen zonder krenking van vroomheid en recht. Want ver koos ieder naar eigen inzicht en goedvinden te leven , dan zou dat den ondergang van den staat ten gevolge hebben ; vroomheid en recht nu kunnen nimmer eischen , dat het staatsgebouw
door ons gesloopt worde. Laat ons letten op wat de praktijk hier leert. In vergaderingen zoowel van hooge als van lage autoriteiten wordt zelden een maatregel met algemeene stem
men goedgekeurd ; toch geldt ieder besluit; en wanneer een minderheid de uitvoering tracht te verhinderen , zoo heet dat trouwbreuk. Zooveel hoofden , zooveel zinnen . Vreedzame sa menleving ware onbestaanbaar, indien niet ieder van het recht afstand deed om bij zijn handelen enkel met eigen inzicht te
rade te gaan . Bij Spinoza gaat de mensch niet op in den staat, maar naast de gehoorzaamheid van den burger blijft ruimte voor vrijheid
.
25
des geestes , voor vrijheid van denken en spreken . ' De men schen zijn zoo geschapen , zegt Spinoza , dat niets hun onver dragelijker is dan wanneer meeningen , welke zij voor waar
houden , hun als misdaden worden aangerekend en zij te recht moeten staan wegens datgene , wat hen tot vroomheid jegens God en de menschen beweegt ; het gevolg is dan ook , dat zij
in zoodanig geval de wetten verwenschen en alles tegen de overheid wagen , en het niet schandelijk , maar hoogst eervol
achten oproer te maken en het uiterste te beproeven . Voorts zijn het niet de booswichten , maar kloeke en eerzame burgers , die zich door wetten getroffen voelen , welke tegen meeningen worden uitgevaardigd ; en de staat kan zoodanige wetten niet handhaven , zonder groote verbittering en gisting te voorschijn te roepen. Voegt men daarbij dat vrijheid van oordeel voor den bloei van kunsten en wetenschappen onmisbaar is , dan mogen
wij dit besluit uitspreken , dat een staat zich zelf ondermijnt en tevens het publiek belang uit het oog verliest , wanneer hij
niet enkel handelingen , maar tevens meeningen en gezindhe den binnen zijnen rechtskring trekt. Een ellendige misgreep der regeering is het bij een strijd van theologen partij te kiezen .
Op de lotgevallen van Hugo de Groot en Oldenbarneveldt zinspelende, zegt Spinoza : » Er kan den staat geen grooter
kwaad overkomen dan dat burgers, die hun eigen meeningen hebben en niet huichelen kunnen , uit het land gebannen wor
den ; er kan niets verderfelijkers bedacht worden , dan dat mannen van een vrijen geest, niet wegens een misdaad, maar wegens een deugd , kracht en moed om met eigen hersens te denken , als vijanden behandeld , ter dood gevoerd , aan den haat van dweepzieke tegenstanders en een razend gemeen op geofferd worden , en zoo het schavot , hetwelk een schrikbeeld voor de slechten moet zijn , zich in het schouwtooneel herscha
pen ziet , waar voor een goede en edele zaak , voor vrijheid , op eervolle wijze geduldig wordt geleden.” Fier op zijn vaderstad , laat Spinoza aan het einde van
zijn boek deze woorden hooren : »Amsterdam , dat de be
26
wondering aller volken oogst en in zijn grooten voorspoed de
vruchten der vrijheid plukt, zij het bewijs dat, zonder nadeel
voor de openbare rust, zeer verschillende gezindten en leerin gen vreedzaam naast elkander kunnen leven. In die bloeiende republiek en voortreffelijke stad leven lieden van allerlei natie en gezindte in de grootste eendracht, en wil men iemand zijn
vermogen toevertrouwen , dan verlangt men enkel te weten of
hij rijk dan wel arm , eerlijk dan wel bedriegelijk is ; maar men vraagt niet , welken godsdienst hij belijdt; want tegen
over den rechter, als men een klacht indient en het er op aankomt recht te erlangen , maakt dit geen verschil; en er is geene sekte , die zoo gehaat wordt, of hare aanhangers wor den , zoolang zij niemand krenken , aan ieder het zijne gunnen
en rechtschapen leven , door de macht en het oppertoezicht der publieke overheid voldoende beschut.”
Men verwijt Spinoza, dat hij in zijne staatsleer den onder daan , met handen en voeten gebonden , aan de willekeur der opperste bewindvoerders overlevert. Gaat men op den klank van enkele volzinnen af, dan is die beschuldiging volkomen
juist. » De bijzondere persoon , zegt hij, heeft niet te beslissen wat billijk en plichtmatig is ; integendeel, daar het staatslichaam als door een gemeenschappelijken geest gedreven en bij gevolg de wil van den staat voor den wil van allen gehouden moet worden , zoo heeft men aan te nemen , dat wat de staat voor
goed en recht heeft verklaard , door iedereen daarvoor ver klaard is.” Men zou eene bloemlezing van dergelijke uitspraken kunnen
verzamelen ten bewijze dat Spinoza's liberalisme schijnlibera lisme was, heerschzuchtig en onverdraagzaam , gelijk later dat van Robespierre en Danton. Het eenige, wat zoodanige gezegden , naar mijn oordeel , sta
ven kunnen , is , dat Spinoza eene zekere mate van gehoorzaam heid , een zekere eendracht in het handelen , tot instandhouding
der maatschappij noodig achtte. Zal ieder , onder voorwendsel
van werkelijke of ingebeelde gemoedsbezwaren , zich aan wets
27
overtreding mogen schuldig maken , dan wordt de deur voor bandeloosheid wagenwijd opengezet. Spinoza was veel te ver standig om niet in te zien , dat er een groote volgzaamheid , een algemeene makheid wordt vereischt, om dat heerlijk ge
bouw der maatschappij , onder welks dak wij zoo veilig leven , voor instorting te behoeden. Maar aan den anderen kant was
hij te bezonnen vrijheidsvriend om het onderscheid te verwaar loozen tusschen wat recht is en wat bij de wet als recht geldt.
Hij erkent dat dit laatste onredelijk kan zijn , en vandaar dat hij de vergunning eischt het te critiseeren , op de wijziging er
van aan te dringen . Echter wil hij , dat , zoolang eene wet niet is ingetrokken , ieder zich in zijne handelingen door haar
gebonden zal erkennen . M . a. w . Spinoza wil niet de orde aan de vrijheid , maar evenmin de vrijheid aan de orde zien ten offer gebracht. ?)
Men maakt er Spinoza een grief van , dat hij nergens » on gehoorzaamheid aan de hoogste staatsmacht in sommige bui
tengewone gevallen zedelijk en plichtmatig ” noemt. Inderdaad heeft hij verzuimd eene handleiding voor den oproermaker sa men te stellen. Maar zou het wel verstandig zijn hem dat verzuim euvel te duiden ? De grens laat zich niet aanwijzen ,
waar weerspannigheid tegen de staatsmacht ophoudt laak baar te zijn . Wie de vaan der revolutie ontplooit , zet alles op het spel. Enkel de uitkomst kan leeren , of hij roeke loos dan wel bezonnen handelt. Spinoza schreef zijn staats
leer voor gewone omstandigheden , onder welke het schandelijk is tot gewapend verzet de toevlucht te nemen en ieder braaf burger de slechte wetten , tegen welke hij in woorden protes 1) Men vergelijke met het door mij gezegde het schoone boek van Ds. J. H . Gurning : „ Spinoza en de idee der persoonlijkheid .” De heer Gunning maakt onderscheid tusschen Spinoza als mensch en Spinoza als wijsgeer. De mensch Spinoza wordt door hem
gehuldigd als een eerlijk en edel vrijheidsvriend .
Maar op gronden , welke mij onvoldoende schijnen , neemt de heer Gunning aan , dat de beginselen van den wijsgeer Spinoza op brutale machtsvergoding uitloopen .
28
teert , nogtans door zijne daden eerbiedigen zal. Overigens erkent Spinoza zoo ruiterlijk mogelijk dat een regeering haar
eigen vonnis teekent , dat zij met haar macht ook haar recht verbeurt , indien zij , door onzinnige verordeningen , de bevol
king tot wanhoop en razernij vervoert. Wat wil men meer ? Deze en dergelijke stellingen zijn zoo weinig geschikt ons in
Spinoza een slaafschen zin te doen ontdekken , dat hij het veeleer noodig achtte den toorn der regenten van zijn hoofd af te wenden en daarom , wellicht bij wijze van bliksemafleider , zijn » Tractaat” met deze woorden besloot : » Ik onderwerp mijn geschrift aan de beoordeeling der hoogste machten in
mijn vaderland . Ik wensch , dat wat door mij gezegd is als ongezegd beschouwd worde , indien het strijdt met de wetten des lands of met het welzijn van het algemeen. Ik ben mij bewust mensch te zijn en feilbaar te wezen , maar ik heb mij
beijverd niet te dwalen en mij niet te bezondigen noch aan
de wetten des lands, noch aan de vroomheid en de goede ze den.”
Is het niet opmerkelijk , dat men zelfs deze woorden
als een staaltje van Spinoza's brutale machtsvergoding wil doen gelden ? Aan de politiek heeft Spinoza een afzonderlijk werk gewijd en daarin op voor velen aanstootelijke wijze over de bindende
kracht van tractaten gesproken . Het zij mij vergund hier aan de woorden van Spinoza eene opmerking te doen voorafgaan . De groote schare gevoelt eer bied voor de aangenomen , de overgeërfde zedewet, maar zon der zich dat feit te verklaren . Wellicht spreekt iemand van
eeuwige beginselen , die voor allen richtsnoer behooren te zijn . Ik vraag , waarom b .v. juist eigendom en familie heilig moeten heeten, waarom niet liever allen op alles gelijkelijk recht zouden hebben . Genoeg om te doen zien , dat de moraliteit der
meesten , hoe heilzaam en eerbiedwaardig ook, blinde, van buiten ingeplante aandrift is. Men gelooft dat iets goed of slecht is , omdat anderen het gelooven. De conscientie , in den zin van
bewustzijn , weten , zwijgt op dit populaire standpunt. In de
29
sfeer van het klare denken , waarin Spinoza zich te huis ge voelt, moet ook de zedelijkheid worden opgenomen. Hij wil rationeele, beredeneerde zedelijkheid . Hij tracht , althans op enkele punten , zich rekenschap te geven van den grond , waarop
een redelijk wezen zus of zoo zal handelen . Nu noopte hem alles recht' en macht te vereenzelvigen.
Daartoe werd hij ver
lokt door zijn behoefte aan helderheid van begrippen , door zijn ontkenning van ieder bovennatuurlijk licht , hetzij in het ge weten , hetzij in de heilige schrift , ten slotte door zijn vroom gemoed , hetwelk hem bij alle wezens de macht, waardoor zij zijn en werken , als de eeuwige macht Gods vereeren deed . Intusschen komt hij , macht en recht aan elkander gelijk stel
lende, met het spraakgebruik in hevigen strijd , en schuift, in woorden althans, den plicht op zijde. Hij vult de ledige plaats aan door verschil tusschen redelijk en onredelijk te erkennen ;
verder door iederen mensch als van aanleg redelijk te beschou
wen . Waarom mogen b.v. beloften niet geschonden worden ? In den geest van Spinoza laat zich antwoorden : weder
zijdsch vertrouwen is de steunpilaar der maatschappij ; het doel der samenleving zou verijdeld worden , indien ieder de leden
zijner omgeving voor bedriegers houden moest. Zijn ideaal is : harmonie van samenleving ; eene overeenstemming zoo groot , »dat de geesten en lichamen van allen als het ware éénen geest
en één lichaam
vormen en allen hun eigen bestaan trachten
te handhaven door het gemeenschappelijk welzijn van allen na te streven .” Eendracht maakt macht, zegt Spinoza ; »dus zullen zij, die zich door de rede laten leiden en enkel volgens haar richt
snoer het eigen welzijn zoeken , niets voor zich begeeren , wat zij niet voor allen wenschen , en derhalve rechtvaardig , getrouw en eerlijk zijn .” Het gebod der rede luidt hier , ge lijk later bij Kant : „ eisch geen uitzondering voor u zelf.” Wat zou er van de maatschappij worden , indien niemand zich door zijne verbindtenissen gebonden achtte ? Lieg niet , want ge kunt niet willen dat allen zouden liegen . Sta , zoo gij kunt, anderen in den nood bij. Wanneer ieder den nood van an
30
deren met volkomen onverschilligheid aanzag en gij zelf in zulk een orde der dingen waart opgenomen , zou dat door u worden goedgekeurd ? Spinoza 's doelwit is : het eigen welzijn , vereenzelvigd met,
immers onbestaanbaar zonder het algemeene welzijn . Maar datzelfde hoogste beginsel , utiliteit , wijst tevensde grenzen aan , buiten welke bepaalde zedewetten ophouden te gelden . Men weet, dat er soms beloften worden gedaan , welke men liever
schenden dan houden moet. Pas dit op de tractaten toe , die mogendheden met elkander sluiten . Ieder der verbonden mogendheden , zegt Spinoza , heeft het volste ' recht het tractaat als vernietigd te beschou wen , zoodra de grond vervallen is , die noopte het aan te gaan. Men kan niet zeggen , dat eene regeering valsch of trouweloos
handelt , wanneer zij , bij geheel nieuwe omstandigheden , wei gert uit te voeren , wat zij vroeger , onder geheel andere om standigheden , plechtig bezworen heeft te zullen doen . Liever
verwensche men zijn eigen dwaasheid , als men verwacht, dat het bestuur van een land zich door een hooger wet dan het
heil van den staat zal gebonden achten . Eene regeering zou misdadig zijn , wanneer zij verzuimde een tractaat te verscheu ren , dat met verloop van tijd voor het openbare welzijn scha delijk is geworden . Ziedaar de leer van Spinoza. Ik noem haar niet onberispelijk , maar wil enkel doen opmerken , dat er , zooals hij zelf zegt, in derdaad volgens zijn regel gehandeld wordt. Men spreekt van
het bij een plechtig tractaat gewaarborgd recht der Turken op Constantinopel. Maar het is publiek geheim , dat enkel de
wedijver der groote mogendheden en niet de eerbied voor een fantoom : recht zonder macht, den status quo tot dusverre in
het Oosten gehandhaafd heeft. In den geest van Spinoza zegt
thans menig doorluchtig staatsman : De verhevene Porte heeft geen recht, waar haar de kracht om
te regeeren ontbreekt.
Indien gij recht en macht van elkander scheidt, gelijk door
Engeland's premier ten opzichte van Turkije wordt gedaan
31 dan plaatst ge het zwaard van een held in de handen van een
lijk . Uwe met rood koord omwonden papieren tractaten gel den slechts zoolang , als de wil, die ze beschermt, het sterkst blijkt te zijn . Ik heb reeds genoeg van Spinoza meegedeeld om te doen
bespeuren , dat hij met de leer van alle kerkelijke gezind ten van zijnen tijd in hevige botsing kwam . Daar het goddelijk gezag der Schrift door hem geloochend werd , kon hij zeggen dat het ieder vrij stond van haar zoodanig gebruik te maken ,
als met zijn eigen inzichten en behoeften overeenstemde. Vol verontwaardiging riep Coler uit : Âť Zoo wordt de heilige Bijbel ,
het onwrikbare woord Gods, tot een wassen neus verlaagd , dien ieder draaien kan gelijk hij wil, tot een narrenkap, dien men zus , maar ook zoo op zijn hoofd mag zetten � . Daar Spinoza geen bovennatuurlijke openbaring van Gods wil erkende, moe sten deugd en ondeugd in zijne schatting zuiver menschelijke
begrippen zijn , aan herziening onderhevig , gelijk alles wat menschelijk is. Daar wonderen volgens hem hersenschimmen waren , moest het hem ijdel schijnen door gebed of anderszins
God te willen vermurwen . Het gebed houdt op eene poging te zijn om iets in den natuurlijken loop der dingen gewijzigd
te krijgen ; het wordt eene overpeinzing der gebeurtenissen in het licht der eeuwigheid ; eene beschouwing , waardoor de mensch kracht erlangt om blijmoedig te ontberen en te dul den , waar dit noodig is. Zonde, op den gewonen trant be schouwd, zonde , als misbruik van den vrijen wil en opstand tegen God , werd door Spinoza geloochend , daar het volgens
hem evenmin van 'smenschen goedvinden afhangt een gezon den geest als een gezond lichaam te hebben , maar de mensch ,
gelijk ieder ander ding , door de eeuwige orde der natuur ge ketend is. Schijnt ons iets in de natuur belachelijk , onzinnig of verkeerd , zegt hij , dan spruit dat daaruit voort, dat wij
den alomvattenden samenhang niet overzien , zoo gaarne de geheele wereld aan den leiband van onze rede zouden laten
loopen en vergeten , dat de mensch slechts een klein fragment
32
der werkelijkheid is. Het was moeilijk zulke gedachten in zijnen tijd te waardeeren . Het was gevaarlijk ze van de daken
te verkondigen . Spinoza liep groote kans, zelfs door de ver.
lichten van zijn eeuw verkeerd te worden verstaan. Hij was te onbaatzuchtig om voor zich zelven iets te verlangen : indien na zijn dood overeenkomstig zijn wensch gehandeld ware , dan zou de » Ethica” , die zijn naam wereldberoemd zou maken , ano niem zijn verschenen . Zijn leuze was door daden zijn plaats in de wereld te betalen ; of het zijne daden heetten , wat raakte dat anderen ? Daarenboven was hij te voorzichtig om zich noodeloos in gevaar te begeven . Hij had voor zijne overpeinzingen rust van noode. Lang aarzelde hij, voordat hij tot de uitgave van zijn »Godge leerd-Staatkundig Tractaat” besloot. Hij moest er door zijne vrienden toe worden opgezweept. » Wat toeft ge, schreef hem Oldenburg , uwe gedachten aan de geleerde wereld bloot te leggen ? Vrees toch niet het Pygmaeën - geslacht, te mid
den waarvan we leven , in toorn te doen ontvlammen ; in uw land heerscht de grootste vrijheid ; volkomen vrij moet men er philosofeeren. De spot der onwetende schare] kan u niet deren , daar alle verstandigen uwe partij zullen kie zen . Reeds te lang heeft men onkunde en dwaasheid ontzien.” Bij een andere gelegenheid schreef diezelfde Bremer staatsman hem aangaande zeker leerstuk van zijne philosofie : » Hier moet.
ik oprecht erkennen , dat ik u niet versta. Bij de vriendschap , die wij samen gesloten hebben , bezweer ik u vrij en open alles te zeggen , wat u op het hart ligt; wees er van over
' tuigd , dat ik er mij wel voor wachten zal , achter uw rug en tot uw nadeel , uwe meening openbaar te maken.” Vriend schap was toen een woord van groote beteekenis . Alleen aan zijn vrienden fluisterde men toe , hoe men over God en we reld , over bijbel en kerkleer dacht. Thans heeft een denker geen geheimen . Men behandelt alle quaesties in het volle dag licht der publiciteit. De couranten zijn onze vertrouwelingen .
Men weet niet meer hoe zoet het is , in de schaduw , op een
33 stillen zomeravond, eens tot vrije , ongedwongen wisseling van
gedachten te komen . Wie thans wat op zijn hart heeft, schrijft
een boek , gaat op de markt staan , en noodigt de voorbijgan gers om naar hem te luisteren . Niemand vreest , dat de men schen zich met schrik van hem afwenden , hem als de pest ontvlieden zullen. Men is niet meer genoopt zijn leven lang te zwijgen en te veinzen , wil men niet zich zelf en zijne fa milie in het ongeluk storten , zich alle conversatie opgezegd ,
ieder uitzicht voor zijn zoons op een goede carrière , voor zijne dochters iedere kans op een goed huwelijk afgesneden zien . Het publiek wordt niet meer door haat en boosheid tegen het ongeloof bezield . Thans kan men , in een gemakkelijken leu ningstoel gezeten , over het pijnlijk dilemna van vroeger tij den nadenken : òf huichelaar of martelaar. Natuurlijk een groote zegen ! Maar het bekoorlijke der vriendschap is voor een deel zoek geraakt.
Spinoza had zijne vrienden , meestal jeugdige geleerden , aan wie hij zijne gedachten mondeling of per brief mede deelde. Hij zond hun brokstukken van het groote werk , dat hij bezig was te schrijven , en enkelen van hen , die te Amster dam woonden , vereenigden zich op gezette tijden om zijn ar beid saam te overwegen en hem
vragen tot nadere toelichting
of ook wel bedenkingen te doen hooren.
Zoo was hij in
stilte het hoofd van een school, en zijne discipelen , die met diepen eerbied zijn naam vermeldden , droegen er veel bij, om hem reeds gedurende zijn leven het zachte juk beroemdheid te doen torschen . Uitheemsche geleerden , den Haag bezochten , zouden gemeend hebben te Rome te
toe der die zijn
geweest zonder den Paus te zien , indien het hun niet gelukt
ware den grooten denker te ontmoeten. Alles wat op weten schappelijk aanzien of hoogen rang bogen kon , zocht zijn om gang , desnoods door brieven . Hij correspondeerde met Huy ghens. De Witt kwam bij hem aan huis. Leibnitz bezocht hem . De zegevierende Condé wilde hem in 1673 leeren ken nen , ontbood hem naar Utrecht
De keurvorst van de Palts
34
liet hem een leerstoel aan de hoogeschool te Heidelberg aan bieden , onder beding , dat hij er zich van onthouden zou den staatsgodsdienst te bestrijden : natuurlijk weigerde Spinoza, die zijn vrijheid niet aan banden wou leggen .
Intusschen leefde hij, volgens het getuigenis van zijn fellen tegenstander , maar goed ingelichten en trouwhartigen biograaf,
Coler , ongeloofelijk matig en spaarzaam . Hij moest sober zijn , omdat hij arm was en de tering had. Wat haverdegort met rozijnen en boter , eene uitgave van 3 /2 stuiver , was hem voor een dag genoeg . Zelden verliet hij zijnę kamer; hij was in zijn studeervertrek als het ware begraven ; wanneer hij van zijn studie wilde uitrusten , dan stak hij een pijp op , begaf zich naar beneden tot de familie van zijn huisheer en praatte vrien
delijk en opgewekt, liefst een uurtje vóór het naar bed gaan . Men zag hem nooit mismoedig of buitengewoon vroolijk . Hij spoorde de kinderen aan om geregeld de kerk te bezoeken en leerde hun hoe zij gehoorzaam
en
onderworpen aan hun
ouders moesten zijn . Wanneer zijn huisgenooten van de gods dienstoefening terugkwamen , dan vroeg hij hun dikwijls welk nut zij van de preek hadden gehad en wat zij tot hun stich
ting gehoord . hadden . Een enkelen keer ging hij zelf den Lutherschen predikant Cordes hooren , dien hij hoogachtte en bijzonder prees wegens de degelijke wijze, waarop hij zijn bijbelteksten voor de gemeente toepasselijk wist te ma ken . Hij vermaande zijn huisgenooten om de preeken van zulk een bekwaam man toch nooit te verzuimen . Eens vroeg
de vrouw des huizes hem , of zij naar zijn oordeel in haar godsdienst zalig worden kon . Zijn antwoord was : » Uw gods dienst is goed ; ge hebt niet noodig naar een anderen te zoe
ken en evenmin aan uwe zaligheid te twijfelen , wanneer ge u maar vroom
gedraagt, en een vreedzaam en rustig leven
leidt.” Toen een rijk vereerder , Simon de Vries , zijn hoorn des overvloeds over hem wilde uitstorten , weigerde Spinoza op de meest hoffelijke wijze. » De natuur , zeide hij , is met wei
nig tevreden , en ik ben het ook.”
Aan een ongelukkigen
35 bankroetier leende hij 200 gulden van zijn armoede, die natuurlijk
verloren waren .
Eene flinke erfenis sloeg hij van de hand ,
omdat de erflater een broeder had , die naar zijn schatting
moest voorgaan. Toen na den dood zijns vaders zijne zuster hem zijn wettig deel der nalatenschap niet verkoos uit te
keeren , liet Spinoza haar daartoe door de rechtbank veroor deelen , maar schonk haar vervolgens alles , met uitzondering van een bed , dat hij voor zich behield en waarvan een bio graaf ons verzekert, dat het inderdaad een zeer goed bed
was, zoodat we onderstellen mogen , dat Spinoza met zijn zwak lichaam daaraan behoefte had. Hij was hoogst nauwge
zet in het betalen van zijne rekeningen . Zoo leefde hij , zonder opspraak
te verwekken , en ar
beidde 14 jaren aan zijne dikwijls omgewerkte » Ethica ” , die hij ten slotte nog voltooien mocht. Hij stierf den
21 Febr. 1677 , 44 jaar oud , tamelijk onverwacht aan zijn kwaal. » In vrede blies hij , zoo verhaalt Kortholt , zijn onrei
nen geest uit ,” en voegt er aan toe: » of dergelijk uiteinde voor een godloochenaar mogelijk was , werd kort geleden door de geleerden nog betwijfeld .” Coler deelt mede , dat de leverancier van de handschoenen voor de begrafenis op zijn rekening van den Heer Spinoza zaliger sprak .
» De brave man , zegt Coler, zou zich wel gewacht hebben
hem zalig te noemen , had hij geweten , hoe de overledene op het stuk van den godsdienst dacht.”
Zelf schreef hij onder
Spinoza's portret : » Het teeken der verdoemenis op het aan gezicht dragende”. Waarschijnlijk kon men hem sedert lang aanzien , dat hij de tering had. Hij was van gemiddelde lengte ,
had zeer regelmatige en aangename gelaatstrekken , een zwart , schitterend oog , dat door lange wimpers overschaduwd werd , zwart haar en een bruine gelaatskleur , welke zijne Joodsch Portugeesche afkomst verrieden . Nog in zijn sterfjaar verschenen in het geheim , door be
middeling van een vriend , zijne nagelaten schriften , onder welke de » Ethica' de eerste plaats inneemt. Hadden de Sionswachters
36
bij zijn leven de alarmklok geluid , zij stonden versteend over wat hun thans onder oogen kwam . Eenstemmig verklaarden
zij de » Ethica” voor doodelijk venijn . Zij konden zich ten min ste troosten met de gedachte , dat het venijn goed achter slot
en grendel werd bewaard. Een gewoon lezer verstaat bijna niets van dat boek.
De studie er van kost al te veel hoofd
breken . Bayle zeide in zijn tijd : »men kan zich het aantal lieden , die dit werk doorworsteld hebben , niet te gering voor stellen .”
Hetzelfde geldt van onze dagen , vooral in Nederland.
De auteur tracht wiskunstig te bewijzen , wat op geenerlei manier bewijsbaar is.
Ziedaar de hoofdfout, welke hem tot
menigen drogreden vervallen deed. Door den vorm van zijn boek is Spinoza hier geheel een man van den ouden tijd . De
inhoud is van dien aard , dat men het gewaagd heeft Spinoza den na-christelijken denker van het vóór-christelijk volk te noe
men . Zonder mij om de zoogenaamd wiskunstige bewijsvoe ringen te bekreunen , wil ik u eenvoudig de hoofdgedachten mededeelen . Het is niet noodig ons daartoe in afgetrokken bespiegelingen te verliezen . Nooit heeft er iemand geleefd , die minder dan Spinoza ge neigd was aan het afhankelijke een eigen en zelfstandig aan zijn toe te kennen . In de oogen der groote schare is de mensch eene vrije persoonlijkheid , een wezen op zich zelf , door slag
boomen van de hem omringende werkelijkheid gescheiden. In zijne schatting is de mensch , zoowel geestelijk als lichamelijk , is ieder eindig schepsel, slechts stukwerk, een fragment , dat geen bestand in zich zelf heeft , en is er in waarheid niets buiten den oneindigen God . Dit klinkt misschien wat wonderspreukig . Door een weinig toelichting kan de zaak worden duidelijk gemaakt.
Ons lichaam staat niet geheel op eigen voeten . Het heeft den steun der aarde onder ons noodig en veel meer dan dat. Die zich niet voedt , sterft den hongerdood . Die geen lucht
inademt, stikt. Zonder drinken versmacht men . Zoo zouden de wolken er niet zijn zonder de zee , de mensch niet zonder
37
de zon , de zoon van het beschaafde Europa niet zonder de
ontwikkeling der eeuwen , welke achter hem liggen . Er is een keten , die alle dingen tot één geheel verbindt. Carlyle ver telt ergens, dat hij 's avonds door het Schwarzwald reed .
Heel in de verte zag hij een klein licht als van een ster , het vuur van een smidse , waar hij een verloren hoefijzer hoopte
te vervangen . Hoe eenzaam lag daar dat huisje met zijn roet zwarten bewoner te midden van het donkere veen , hoe afge
scheiden van de wereld ! Eenzaam , afgesneden , vraagt de
denker ? »Gij dwaas ! het vuur dier smidse stamt van de zon ; het wordt gevoed door lucht , die reeds vóór Noach 's zondvloed in omloop was; de kracht van het ijzer , de kracht van de
steenkool, de veel vreemder kracht van den mensch bekampen en overwinnen elkander daar ; dat plekje is een kleine zenuw
knoop in het onmetelijk groot en levend wereldstelsel. Noem het, zoo ge wilt, een brandend altaar , welks rook en ijzeren
offerande allerwege henenreiken , en welks zwarte priester , niet in woorden , maar met zijn hersenen en zijn spieren , het evangelie der kracht verkondigt, der zegevierende menschelijke kracht. Eenzaam , zonder verkeer met de buitenwereld ? Ik zeg u , er is geen afzonderlijk bestaan ; door geen schipbreuk
wordt iets ter zijde geworpen ; alles werkt met alles samen , wordt op den bodemloozen , grenzeloozen stroom van arbeid voortgevoerd en leeft te midden van onafgebroken gedaante
wisselingen. Het verschrompeld en verweerd blad is niet dood en verloren ; er zijn krachten daarin en daarbuiten , welke
werken , schoon in omgekeerde orde; hoe zou het anders kun
nen rotten ? Minacht de lompen niet, waarvan de mensch papier , de stoppels niet , waarvan de aarde koorn maakt. Zelfs het geringste is van beteekenis ; alle dingen zijn ven sters, door welke het oog van den denker henenziende den oneindigen God aanschouwt.” .. In dien zin leert ook Spinoza de eenheid van alle bestaan . Er
is slechts één stof, zegt hij. Wat ge uw lichaam noemt, is enkel de vergankelijke vorm
van een eeuwig en ondeelbaar
wezen . Ja , van een eeuwig wezen ; de stof, waaruit dat lichaam bestaat , was er vóór u en zal er na u zijn . Tevens
van een ondeelbaar wezen ; zelfs de kleinste stofklomp zou
niet vernietigd kunnen worden , zonder dat alle stof daarmede in het niet wegzonk . Of kunt ge aan het eindige als zoodanig bestaan toekennen ? vraagt Spinoza. Om een ding als werkelijk te begrijpen , moe ten we letten op wat het is , niet op wat het niet is. Zeg ik u , dat het dit ding is in onderscheiding van dat, dan wijs ik u zijn grenzen aan , waar het ophoudt te bestaan ; ik vestig uwe aandacht op wat het ding niet is. Maar het oog des
geestes moet zich richten op wat het ding wel is. Wat is er werkelijks aan dit ding, aan dit lichaam ? Niet dat het dit lichaam , maar dat het lichaam is. Wekunnen ons dit lichaam , hetwelk eene bepaalde ruimte inneemt, niet voorstellen , zon
der dat een omgeving wordt meegedacht. Enkel met de om geving , waar zij is uitgesneden , bestaat iedere figuur. Zij kan nooit op zich zelve staande worden gedacht. Om het an ders uit te drukken : ieder eindig lichaam is slechts een ver schijningsvorm van de alles insluitende , oneindige lichamelijke
natuur. Het eindige , dat door ervaring wordt ontdekt, noopt onzen geest op te klimmen tot een oneindige natuur, welke enkel door het oog der rede wordt gezien . Het eindige be staat niet, in zoover het eindig is ; het is er slechts door en met zijn grond , de oneindige natuur. Deze is het wezen van alle eindige wezens, niet het Opperwezen , maar het eenige wezen . Werkelijk bestaan , het tegendeel van niet-bestaan , is oneindig bestaan . Ziedaar de wijze , waarop Spinoza al wat eindig is voor den oneindigen God plaats doet ruimen . . Tweeërlei valt hier op te merken .
In de eerste plaats dat
bij Spinoza het stoffelijk heelal voor oneindig geldt, een bol, waarvan de omtrek nergens en het middelpunt overal is. Dit
is de gedachte , welke Giordono Bruno in 1600 op den brand stapel bracht, want de geestelijkheid had maar al te wel be grepen , dat er dan geen ruimte voor een God overbleef, die de wereld van buiten af regeert.
39
En het tweede is , dat middeleeuwen als het rijk heilig verklaard , met God stand af te snijden , moet
de stoffelijke natuur , welke in de van den Booze had gegolden , hier vereenzelvigd wordt. Om misver ik er terstond aan toevoegen , dat
Spinoza niet de onveranderlijkheid Gods wil prijsgeven . De natuur , welke hij God noemt , is niet die wereld van vergan kelijke en onzelfstandige dingen , welke aan onze zinnen ver
schijnt. Hij zegt niet : de zon is God , de mensch is God , een steen is God. Nooit was er iemand meer van verwijderd
een bijzonder wezen God te noemen . En evennin heet de som , zelfs niet het verband van alle voorbijgaande dingen bij hem
God. Spinoza's God is de ééne, onverderfelijke , steeds wer kende natuur , waaruit alle eindige dingen opduiken en waarin zij alle onderduiken ; een eeuwig , ondeelbaar en oneindig we zen , dat aan ons oog als wereld verschijnt, terwijl het in
werkelijkheid boven iedere voorstelling verheven is. . Geheel in den geest van Spinoza schreef in de 18de eeuw de
eerste zijner Duitsche discipelen , Edelmann , een årm , van stad tot stad en van land tot land gejaagd martelaar zijner overtui
ging: »God is niet de oorzaak aller dingen op de manier ,
waarop de timmerman oorzaak van zijn werk is , dat hij ver volgens verlaat en aan anderen overlevert ; maar God blijft in alle dingen tegenwoordig en maakt door zijn bestaan , dat zij zijn , wat zij zijn , weshalve hij te recht het zijn of wezen van alle
dingen heet . . . . Alle onzaligheid der menschen spruit daar uit voort, dat zij zonder God iets willen zijn . De creatu ren zijn slechts manieren , waarop God zijn bestaan nu eens zus, dan weder zoo bewijst; ziedaar de waarheid ; maar wan
neer de arme slaven der afgoderij haar hooren , dan slaan zij
zooveel kruisen , dat men alle kerkhoven der wereld er mee zou kunnen beplanten.” . . . . » Zij zijn de echte godlooche naars , want zij zonderen God van de dingen af, verklaren
dat hij afwezig is. Uw schaduw gaat voortdurend met u mede en is er niet zonder u ; maar daarom zijt gij zelf nog geen schaduw . De vergankelijke materie is als de schaduw
40
van den eeuwigen God ; maar hij zelf is niet die materie. Ge lijk uw lichaam , zoolang het in het licht staat, nooit zonder schaduw is , zoo is God in zijn eeuwig licht nooit zonder materie geweest. De materie is even oud als God zelf; dat
is even zeker als dat uw schaduw geen minuut jonger kan zijn dan uw in
het licht verkeerend lichaam . . . . . .
Uw
schaduw is een wel onvolkomen , maar toch gelijkend beeld van uw lichaam ; zoo is de materie in haar verschillende vor men een wel onvolkomen , maar toch gelijkend beeld van het
heerlijke wezen Gods.” Men heeft, en niet zonder recht, gezegd , dat Spinoza vol
is van God. Ook is er , bij groot verschil , treffende overeenkomst
tusschen zijn God en den God van het oude Testament. De gedachte aan den heiligen , eenigen , geduchten Jehovah verdringt bij den
ouden Israëliet al het overige uit het bewustzijn ; wereld en men schen zijn niets op zich zelve ; zij hebben geen eigen heerlijk heid , geen eigen kracht ; het bestaat alles door en ter wille
van Jehovah ; de aarde is de voetbank zijner voeten , de hemel zijn troon , de donder zijn stem , de bliksemstraal zijn pijl; het is er alles om Jehovah te dienen en om geen andere reden . Eveneens zinkt voor Spinoza bij de gedachte aan God al wat eindig is in het niet. De wereld bestaat niet, terwijl God ook bestaat, misschien aan gindsche zijde van den melkweg ; God troont hier niet achter de coulissen der wereld ; neen , God alleen is aanwezig en leeft ; al het overige heeft schijn bestaan . God heeft alle eer ; hij , de Oneindige, is de eenige realiteit; de wereld van dit oogenblik is slechts een moment in Gods
eeuwig leven ; in hem is al het zinnelijke weggeborgen , al
wat is , geweest is en zijn zal; zooals Spinoza het met Paulus uitdrukt : » in hem leven wij , bewegen wij ons en zijn wij !" Spinoza vereenzelvigt God en de eeuwig werkende natuur.
God is groot bij hem
in den zin van uitgebreid , oneindig
groot. Maar uitgebreidheid is niet de eenige eigenschap van zijn God. Wanneer de mensch tot zich zelf inkeert , dan vindt
hij daar het niet- uitgebreide: pijn , herinnering , wroegingº
Ongerijmd ware het te vragen , of de smart door den dood 2
van een vriend' veroorzaakt, of de herinnering aan het ouder
lijk huis vierkant dan wel rond is. Zoolang we den blik op het stoffelijke richten , heeft alles, wat ons voor den geest staat, omvang, vorm en positie. Maar geestelijke toestanden behooren niet in de wereld der ruimte te huis ; het begrip van uitge breidheid heeft geen vat op hen . Spinoza had te ijverig Des
cartes bestudeerd , dan dat hij bewustzijn en uitgebreid -zijn niet behoorlijk zou onderscheiden. Maar aan den anderen kant was hij niet geneigd om op den trant van zijn grooten voorganger eene abstractie , den geest , als eene afzonderlijke werkelijkheid aan den stofover te stellen .
Het bewuste en het uitgebreide, geest en stof, zijn volgens hem niet twee verschillende wezens,maar één en hetzelfde, op tweeër
lei manier beschouwd. Door met uw oogen te zien en met uw handen te tasten , leert ge u zelf als lichaam kennen . Door
den blik naar binnen te richten , ontdekt ge wat uw geest is. Dat lichaam
en die geest zijn twee geheel verschillende
zijden van dezelfde zaak. Wat zich aan uwe zinnen als stof voordoet, dat is inwendig bewustzijn . En daar het eene hier
niet uit het andere kan worden afgeleid , noch de stof uit be
wustzijn , noch het bewustzijn uit de stof , zoo zijn beide 5
even oorspronkelijk en onbegonnen . In den mensch zouden die twee zijden niet kunnen samengaan , indien zij niet in God , den grond van alle bestaan , werden aangetroffen. God is zoowel denkende als uitgebreide realiteit. Beschouwtmen God
onder het attribuut der uitgebreidheid , dan is hij de grond
nda
van ieder ding , in zoover het stoffelijk is. Beschouwt men God onder het attribuut van het denken , dan is hij de grond van ieder ding in zoover het geestelijk is. In Spinoza's leer aangaande God is er veel, waarmede zich niets laat aanvangen . Zijn God is geen blind voortbrengende. natuur, geen bewustelooze vruchtbaarheid der dingen . Na
drukkelijk leert hij , dat God » eene idee van zijn wezen heeft , gelijk van alles , wat uit dat wezen voortvloeit.” Maar aan de
42
andere zijde weigert hij van een goddelijk verstand of een goddelijken wil te gewagen , daar deze woorden doen denken aan wat menschelijk en vergankelijk is.
Dit althans is duide
lijk , dat Spinoza den Oneindige niet verkleinen , geen afgod in de plaats van God vereeren wil , en daarom loochent hij , niet dat God geest, maar dat God in den menschelijken zin des woords persoon zou zijn , een uit velen , een wezen , dat tot
een ander wezen : » gij” kan zeggen. »De theologen , zegt hij in zijn 36sten brief, achten het, en met reden , doelmatig van God zóó te spreken , als had hij
wenschen , als werd hij door de werken der goddeloozen geër. gerd en door die der vromen verblijd. Maar de wijsgeer be seft , dat die eigenschappen , welke een mensch volmaakt doen zijn , evenmin aan God toebehooren , als de eigenschappen van een volmaakten olifant op rekening van den mensch kunnen
gesteld worden . . . . Wie zich wijsgeerig wil uitdrukken , zegge niet, dat God iets van iemand begeert, of dat hem iets erger lijk of welgevallig is , want dit zijn menschelijke toestanden ,
welke in God geen plaats vinden.” Elders leert hij , dat de uitdrukkingen : »God haat, God be mint dit of dat” evenzeer figuurlijk moeten worden opgevat
als het woord des bijbels : » De aarde zal de menschen uitspu wen .”
Op dien grond schrijft hij ook : » Wie God liefheeft,
verlange niet , dat God hem wederkeerig liefhebbe.”
En om
dezelfde reden weigert hij van een goddelijk wereldplan te
spreken . Men vernedert God, volgens Spinoza , door hem mid delen tot een zeker doel te laten aanwenden ; men laat God werken als een mensch , die niet rechtstreeks kan wat hij wil, maar het op een moeilijken omweg bereiken moet; voor God
geldt geen onderscheid tusschen middel en doel; God is eeuwig aan zijn doel. Uit vroomheid dus, om toch vooral aan Gods oneindige heerlijkheid geen afbreuk te doen , heeft Spinoza die
stellingen verkondigd, welke hem den naam van een lagen godloochenaar bezorgd hebben .
Bayle gaf aan de algemeene verontwaardiging lucht, toen
43
ofa
hij schreef: " Een mensch met gezonde hersenen zou liever
denke
met zijne nagels den grondL omploegen dan zulk een ergerlijke verkorendo beijver ewebrach ka leer verkondigen t n m .� Maart deze dubbelhartige leer advokaat van
het Christendom beijvert zich tevens duidelijk te maken , wat Spinoza tot zijn godsbegrip gebracht kan hebben . Gaat men enkel met zijn verstand te rade , zegt Bayle , dan worden alle andere stelsels door bezwaren gedrukt. De stof
moet eeuwig of geschapen zijn . Stel dat zij eeuwig is : hoe kan zij dan verschillen van God en nogtans aan God onder 25
worpen zijn ? Stel dat zij geschapen is ; het oude beginsel : vuit niets wordt niets� , dringt zich aan ons op , zoodra we ons trachten voor te stellen , dat door een machtwoord de ma
terie zou zijn in het aanzijn geroepen . Ook kunnen we niet vatten , dat een goed , heilig en almachtig God , ofschoon hij volmaakte en heilige creaturen kon verwekken , verkozen heeft , dat zij misdadig en eeuwig rampzalig zouden zijn . Om aan deze moeilijkheden te ontkomen , zegt Bayle verder , der,
26
smeedde Spinoza zijn stelsel , volgens hetwelk God niet buiten de stof troont, en hij noodzakelijk werkt, zoowel het kwade als het goede , alles wat mogelijk is , daar zijn macht door
geen regel van wijsheid , recht of heiligheid beperkt wordt.
Indien God goed is , vanwaar dan het kwade ? Indien God kwaad is , vanwaar dan het goede ? Spinoza nam aan datGod noch goed , noch kwaad is , en dat er om die reden noodwendig zoowel goed
als kwaad in de wereld bestaat. Hij weigert een volmaakten
mensch tot wereldbestierder aan te stellen . God handelt bij hem niet volgens onze regels van heiligheid , maar werkt alles, wat mogelijk is. Door aan de bezwaren , welke de Christelijke leer
drukken , te willen ontkomen , stortte hij in den afgrond der goddeloosheid . Het algemeen aangenomen dogma, hoe onbe. grijpelijk ook , is beter dan zijne godslasterlijke hypothese ;
want de leer van den catechismus geeft aan de lijdende mensch heid een troostvol uitzicht op de eeuwigheid en jaagt den
boosdoeners een heilzamen schrik voor de hel op het lijf. Ziedaar de critiek van den weinig rondborstigen Bayle , die ,
44
volgens de treffende opmerking van Voltaire, nergens het Chris telijk geloof met open vizier bestriját , maar het nogtans overal bedektelijk ondermijnt. In één opzicht is zijne beoordeeling verre van juist. Spinoza verklaart zich bereid God oorzaak te
noemen van alles, wat wezen uitdrukt. Maar zonde, smart en dwaling zijn naar zijn oordeel negatieve grootheden , ter men , welke enkel gebrek aan werkelijkheid , de afwezigheid
van iets , aanduiden , en het heeft dus volgens hem evenmin zin God voor de ondankbaarheid , onbarmhartigheid , ongroot moedigheid van een Nero aansprakelijk te stellen , als hem oor zaak te heeten van wat niet is. Dwaling en ellende zijn zui
vere ontkenningen , termen die enkel op gemis aan waarheid en zaligheid wijzen ; in zoover wij dwalen en ellendig zijn , hapert het ons aan wezenlijkheid , hebben wij aandeel aan het niets , zijn wij eindig . Realiteit en volkomenheid zijn bij Spi noza woorden van eenerlei beteekenis. Ziedaar de tamelijk
willekeurige manier , waarop hij zijne beschouwing , volgens welke God , de grond van alle zijn , onze vereering en intel lectueele liefde waardig is , met het slechte en verkeerde in deze wereld wil doen rijmen .
Overigens beweert hij ruiterlijk dat al,wat is en werkt,door God tot zijn en werken bepaald wordt. Tot hen ,die vragen , waarom God niet allen zoo geschapen heeft, dat zij zich enkel door de rede.laten bestieren , luidt zijn antwoord , gelijk later dat van zijn discipel
Schleiermacher : » Het is omdat God stof genoeg had de rijkste ver scheidenheid voort te brengen en alle graden van voortreffe lijkheid , zoowel den laagsten als den hoogsten , in het aanzijn te roepen ; of juister nog , de wetten van Gods natuur zijn ruim genoeg om alles te doen bestaan , wat door een oneindig
verstand begrepen wordt.” Verder wil Spinoża niet, dat wij de dingen dezer wereld beoordeelen naar onze idealen, luch
tige schepselen eener zelfzuchtige verbeelding , en ons diets maken dat alles evengoed anders kon zijn , en dat de slaaf
zijner hartstochten , onder dezelfde omstandigheden en bij den zelfden graad van ontwikkeling , evengoed een vrij, redelijk
45
en zedelijk mensch zou kunnen wezen . Hij acht het onver standig voorbij te zien , dat de menschen niet kunnen laten , wat zij doen , omdat, en zoolang zij zijn , wat zij zijn . Tot dusver , zegt hij , heeft men op de hartstochten der menschen geschimpt of wel den draak er mee gestoken ; ik wil die harts
tochten begrijpen op dezelfde wijze als ik de eigenschappen van lijnen en cirkels begrijp . Liefde, haat, toorn , roemgie righeid , medelijden en alle overige gemoedsbewegingen moeten niet als fouten gehekeld , als deugden geprezen , maar als ei genschappen aangemerkt worden , welke evenzeer tot den aard
des menschen behooren als tot de natuur hitte , koude , storm , donder en andere verschijnselen dier soort, welke wel lastig , maar toch noodwendig zijn en hunne bepaalde oorzaken hebben .
· Er is nergens bij Spinoza plaats voor toeval of willekeur.
Het is , volgens hem , een dwaling van het afgetrokken denken de gebeurtenissen in natuur en menschenwereld als zelfstandige
feiten aan te merken , afgescheiden van hare oorzaken. On
zinnig heet het, er den eikel een verwijt van te maken , dat hij geen pompoen is of van een doornstruik druiven te willen le zen . Wie is de mensch , dat hij zich zelf de spil van het
heelal waant, en alles afkeurt, wat hem pijnlijk treft ? Wil men met de werkelijkheid verzoend geraken , dan schiet er , volgens Spinoza , niets anders over dan het gevoel van samenhang in ons aan te kweeken en alle dingen in het licht van God te beschouwen , in wiens schoot zij geborgen zijn .
Er is tweeërlei liefde: eene , die zich aan de eindige en ver gankelijke dingen als zoodanig laat gelegen liggen , die velerlei
buitensluit , liefde is tot dit , maar haat tot dat ; eene andere , die steeds bereid is haren kring uit te zetten , daar zij overal een en hetzelfde heerlijke wezen , het wezen Gods , terugvindt. Terwijl de eerste liefde teleurstelling en verdriet baart en den mensch slaaf zijner hartstochten doet zijn , is enkel de laatste,
in de kennisse Gods geworteld , in staat ons vrij en zalig te doen zijn . Maar het hangt geenszins van 's menschen goed
vinden af dit hooge standpunt in te nemen. · Ons begeeren
46 . 1 houdt gelijken tred met ons oordeelen . De ziel neigt tot dat
gene , wat zij als goed aanmerkt. Daaruit vloeit van zelf voort, dat wie niet tot de mondigheid der rede is gekomen en God niet als het hoogste en eenig duurzame goed der ziel erkent,
de versterking van zijn bestaan in de verkeerde richting zoekt. Alleen de wijze is waarlijk vrij en gelukkig .
God lief te hebben is , volgens Spinoza , het hoogste wat de mensch bereiken kan . Het ligt , zegt hij , in 's menschen na tuur, dat we iets , wat dan ook , beminnen moeten . Wegens
ng
onze zwakheid zouden we niet kunnen bestaan , zonder iets
Lien
te bezitten , waarmede we vereenigd en waardoor we gesterkt worden. Liefde behoort dus tot ons wezen .
Zij is de grond
van alle goed en kwaad , al naar gelang van het voorwerp , waarop zij valt. Van de liefde hangt af, wat de mensch is : slaaf of vrije ,
ellendig of zalig. Zoolang we niet tot de ware kennis zijn gekomen , zal onze liefde zich op vergankelijke dingen richten ; daaruit vloeit haat voort tegen hem , die ons het geliefde voor werp rooft , droefheid , wanneer het verandert, en iedere mo
gelijke hartstocht; een ellendige toestand; want hoe kunnen 1
wij winst doen , wanneer we met vergankelijke dingen één worden , welke aan al dat mogelijk lijden onderworpen zijn , hetwelk ons zelve mede treft ? Wanneer we de ware kennis hebben , dat God alleen wer kelijkheid is , dat God het hoogste goed is , dan wordt daaruit
in
de liefde Gods, de hoogste onveranderlijke zaligheid geboren , en alle hartstochten zwijgen ; in God rust onze liefde ; wij
worden door haar één met hem en zelve volkomen . Om het in de woorden van den grootsten dichter van den
nieuwen tijd , die tevens een bewonderaar van Spinoza was , zoo goed mogelijk uit te drukken : Entschlafen sind nun wilde Triebe Mit ihrem ungestümen Thun : Es reget sich die Menschenliebe .
Die Liebe Gottes regt sich nun.
trie
47 Men moet stekeblind zijn om , ik zeg niet Spinoza's gods
dienst , maar zijn vroomheid te miskennen . Nooit is er iemand minder op uit geweest zich vergankelijke goederen bijeen te garen ; nooit heeft iemand te midden van onafgebroken ziekte zich zoo onafgebroken gelukkig gevoeld ; nooit heeft er iemand minder naar den bijval en de bewondering der menschen ge hunkerd . Hij staat als een lichtend voorbeeld van edele be langeloosheid ons voor oogen. Zonder smart kon hij zooveel
missen , waaraan anderen hechten , omdat hij een schat bezat, dien de dieven niet rooven en de wormen niet verteren kunnen. Was hij wellicht zalig in het bezit van wat men thans we
tenschap noemt, in de kennis van de wetten der natuur en des geestes, in de kennis van het onderling verband der ein
dige dingen ? Hij versmaadde die kennis niet, maar was er van overtuigd , dat zij onvolledig stukwerk was en het ten eeuwigen dage blijven zou ; gebrekkige wereldwetenschap was
het niet, waardoor het ledig van zijn groot hart kon worden aangevuld . Neen , hij was niet dronken van geleerdheid , maar
vol van God, en nooit werd het voorschrift den Oneindige lief te hebben met geheel het hart , geheel het verstand , geheel de ziel , stipter in beoefening gebracht. Overal ontwaart hij
ĂŠĂŠn en hetzelfde wezen : God ; klimt ge op tot in den hemel , Hij is er ; daalt ge af in de diepten van den afgrond , ook daar werkt Hij. Wat de kennis van den samenhang der din
gen betreft , zou Spinoza , keerde hij op aarde weder, veel van ons kunnen leeren ; als het op gevoel van samenhang aankomt, wie durft zich met hem meten ? Indien vroomheid het tegen deel is van zelfzucht en kleingeestigheid , indien tot haar alles behoort, watmenschelijken zielenadel uitmaakt, dan was Spinoza een der vroomste mannen , die er ooit op aarde geleefd hebben .,
Om eerlijk te zijn , moet ik bekennen , dat wijsheid en vroomheid mij niet, gelijk Spinoza , een onfeilbaar middel tot
levenslust toeschijnen .
Wie blijmoedig gestemd is , wordt door
het besef zijner eigenwaarde licht verlokt dit uitsluitend op
rekening van de voortreffelijkheid zijner wereldbeschouwing
.
48
te stellen. Maar het laat zich denken , dat Spinoza , met be houd van dezelfde beginselen , minder veerkrachtig en opge wekt zou zijn geweest, indien de kwaal , die hem ten grave heeft gesleept, een ander karakter had vertoond. “Al konden
wij, volgens zijn voorschrift , alles in den glans der eeuwig
heid zien , toch zou er nog meer dan dat, eene zekere licha mielijke constitutie , vereischt worden om ons nooit verslagen of gedrukt te doen zijn .
Het is de hoogmoed van edele na
turen deze tastbare waarheid over het hoofd te zien . Daarenboven vinden we, gelijk in iedere zoogenaamde op lossing van het wereldraadsel, zoo ook in die van Spinoza, veel willekeur. Daar we twee eeuwen na hem leven , hebben
we een beter begrip van de grenzen van het menschelijk kenvermogen en een juister inzicht in de manier om waarheid te ontdekken . Ons komt het niet meer in den zin de kennisse
Gods als het licht te beschouwen , dat alle schaduwen der onkunde verdrijft. Onze ooren zijn doof voor Spinoza's fier
gezegde: » Ik heb de natuur van God en zijne eigenschappen verklaard.”
Wij meenen , dat men contrabande op het gebied
der wetenschap brengt door van het absolute te gewagen . Zoo had ik mij tegenover Spinoza kunnen plaatsen en allerlei fouten bij hem aanwijzen . Het scheen mij toe , dat het u welgevalliger moest zijn te hooren , hoe Spinoza zelf heeft ge
dacht , dan hoe ik over de eene of andere betwistbare stel ling van hem oefend.
denk.
En daarom
heb ik geen critiek uitge
Wat er ook vergankelijk in zijne leeringen moge zijn , hij blijft een man , op wien Neerland roem mag dragen , een dier
reine, groote geesten , met wie men niet in aanraking komt, zonder zelf aan al wat ijdel en laag is ontvoerd te worden .
Onder zijn standbeeld zou men deze woorden kunnen plaatsen : vroom , vroed en vrij !
Moge het mij gelukt zijn u te overtuigen , dat een volk , hetwelk zulk een landgenoot eert, zich zelf eert.
= 1 UITGAVEN
VAN
J.
B . WOLTERS.
Dr. Van der Wijck , Mr. Johannes Kinker , . . . 2de druk f 2.90. Dr. Van der Wijck, Oorsprong en grenzen der kennis, 4de druk · 0.65. Dr. Van der Wijck , Brief aan Ds. W . Scheffer . . . . . . . 0. 25 .
Dr. Van der Wijck, Beginselen van wijsbegeerte en wetenschap - 0. 90 . Dr. Van der Wijck , Het lager onderwijs . . . . . . . . . 0.40. Dr. Van der Wijck , Opvoeding der vrouw . . . . . . . - 0.50. Dr. Van der Wijck , De wijsbegeerte der ervaring verdedigd . - 0.60.
Dr. Van der Wijck , Zielkunde. . . . . . . . . . . . - 4.90.
Stoomdrukkerij van J. B . Wolters.
A