Het Leven en Iets uit de Geschriften van den Wijsgeer Baruch Spinoza, 1874

Page 1

Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com


HET LEVEN

ETS UIT DE CEsch-RIFTEN

VAN

DEN

Wijs GEER

BARUCH SPINOZA. Uitgegeven door de Inrichting tot bevordering van volksgeluk en volkswelvaart, door verspreiding van nuttige kennis

De Vriend van Armen en kijken.

H

AMSTERDAM -

E

S

W I T KA M. p. KONINGSPLEIN.

10 Cent.


A0

-61

n:O

-

:: : :s :"


n

-------

----+


„-

-

e

*


74%

-

S P IN O Z A. EERSTE

IN EVEN SJAREN .

De gemeenteraad van Amsterdam heeft besloten aan een der nieuwe straten 1) den naam te geven van den wijsgeer Spinoza, niet omdat hij het wijsgeerig stelsel van dien wijsgeer huldigt, maar omdat die

Amsterdammer een beroemd man is geweest, wiens naam door geheel de beschaafde wereld bekend is, en omdat het stedelijk bestuur terecht er prijs op stelt, dat Amsterdam zijne beroemde mannen zou herdenken. Maar nu is het ook plicht voor elken Amsterdam mer, hetzij hij de Spinozastraat bewoont of dien naam hoort noemen, te weten, wie toch die Spinoza was. Dit geeft ons aanleiding om een kort overzicht mede te deelen, wie hij was en waarin in het algemeen

zijn streven bestond. En wij kunnen dit doen voor het volk; want Spinoza was een man uit het volk, die de edelste belangen van het volk lief had en die voor velen een voorbeeld kan zijn van oprechte waarheidsliefde,

edele zelfopoffering en ongeveinsde vroomheid, ook voor hen, die niet alle zijne begrippen en zijne bewijsvoe ringen kunnen volgen. Spinoza, eigenlijk Baruch D' Espinoza, ook wel De Spinoza, werd den 24 November 1632 te -

Amsterdam geboren. Zijne ouders behoorden tot de 1) Zie Volksletterkunde No. 302: Eigennamen. 10 Cts, ZK NKE,52

&è, -

S?, (ZHij:

-


Portugeesch Israëlietische gemeente. Zijn vader was,

gelijk vele Spaansche Israëlieten van edele geboorte, uitgeweken om zijn geloof niet te verzaken, terwijl enkele van zijne familieleden dit wel hadden gedaan. De bekende Don Diego D'Espinoza, die van 1566

1572 inquisiteur-generaal van Spanje was, - de be keerde Israëlieten zijn dikwijls de meest dweepzieke ijveraars - schijnt zijn oom of oudoom geweest te zijn. Van de ouders van onzen Spinoza is weinig bekend, dan dat zij aan hun eenigen zoon -- zij hadden nog twee dochters - eene geheel Joodsche en geletterde opvoeding deden geven. Al vroeg nam de knaap deel aan het onderwijs in de eerste gronden van den Israëlietischen godsdienst en gebruiken van den eeredienst en in de Hebreeuwsche taal. Hij onder scheidde zich al dadelijk door vlugge bevatting en

vlijt en werd spoedig tot eene hoogere klasse bevor derd, en zou tot rabbijn worden opgeleid. Onder de lei ding van den Talmudist Saul Le vi M ortaire voerde

onze Baru c h reeds op zestienjarigen leeftijd een ern stigen strijd met zijne medeleerlingen over allerlei vraagpunten van godsdienst en Joodschen eeredienst. Alvorens echter het leven van Baruch Spinoza mede te deelen, moeten wij met een enkel woord spreken over de kerkelijke en godsdienstige partijen, die in zijnen leeftijd in Europa en in ons Vaderland bestonden, een kennis, die noodig is om zijne zucht naar waarheid en zijne staatkunde te kunnen begrijpen.

Had de vrede van Munster een einde gemaakt aan den tachtigjarigen oorlog, voor de vrijheid van den 2


Gereformeerden godsdienst tegen de Spaansche over

heersching gevoerd, rust en orde in de kerkgenoot schappen waren er niet op gevolgd. Onder de Roomschen bestond de verdeeldheid tus

schen de aanhangers der oude Clerezy van het Bisdom Utrecht en de Pausgezinden. Onder de Protestanten had men niet alleen Gereformeerden, Lutherschen en

Doopsgezinden, maar ook in de Hervormde kerk waren de Remonstranten, tengevolge van de besluiten van de synode te Dordrecht, uit de Gereformeerde kerk gebannen, terwijl ook later in de Gereformeerde kerk eene meer vrije, de Coccejaansche, en een meer ortho doxe richting, de Voetiaansche, de gevoelens verdeel den. Voorts had men nog onderscheidene secten, deels van Nederlandschen deels van vreemden oorsprong. De Labadisten kenmerkten zich door geestdrijverij en dweepzucht, de Rijnsburgers door een vromen, stil len godsdienst en afzondering van de wereld. In 1657 maakte eene nieuwe secte van Kwakers, wel te onderscheiden van de gewone Kwakers, die door stillen godsdienst zich onderscheiden, te Rotter dam onder het volk grooten opgang. Een koekebakker en een withoutwerker stonden aan het hoofd. Zij hadden het inzonderheid tegen de rijken, tegen het kapitaal zou men tegenwoordig zeggen; zij wilden gemeenschap van goederen; zij predikten in het open

baar, totdat de regeering een achttal liet gevangen nemen en in het dolhuis opsluiten, vanwaar zij echter

na eenige weken ontvluchtten. Voorts had men nog veel bijgeloof aan spooken en heksen, aan mirakelen

en tooverij, en te midden van die velerlei verwarring van 3


strijdige gevoelens nam het ongeloof aan allen godsdienst onder de meer ontwikkelde klasse meer en meer toe. Ook onder de Israëlieten bestonden vele secten en

partijen, uit verschil van kerkelijke gebruiken en van het volgen van onderscheidene stellingen van Joodsche schriftgeleerden, en toen de eensgezindheid eenigszins was hersteld, werd de vrede weldra weder gestoord, doordat in Syrië een zekere Z e vi, een vogelkoopman, als val sche messias onder de Israëlieten was opgestaan, onder den naam van Sabathai. Het gerucht daarvan ver spreidde zich weldra. Onder de Israëlieten der Portugee sche gemeente te Amsterdam vond het gerucht zooveel ingang, dat sommigen naar het Oosten vertrokken, om de zaak te onderzoeken en de Amsterdamsche synagoge zelfs een gebed vaststelde voor hen, die zich op reis begaven om naar den nieuwen messias onderzoek te doen. Ze vi liet zich een troon vervaardigen en noemde zich Koning der Koningen van Israël. Door een zijner aanhangers verraden aan den Sultan, deed deze hem kiezen tusschen den dood en de omhelzing van den godsdienst van Mohamed. De valsche messias koos het laatste, maar toch bleef zijne secte onder de bena ming van Sabathianen nog eenigen tijd voortbestaan. Te midden van die velerlei secten en den daardoor

ontstanen sectegeest en twijfel bij

anderen,

had een

Fransch wijsgeer, Descartes, hier te lande werken geschreven over hetgeen de mensch zeker kan weten. De wijsgeerige geschriften van Descartes werden door velen gelezen en maakten niet weinig opgang. In dezen veel bewogen tijd op godsdienstig, kerke 4


lijk en wijsgeerig gebied bracht Spinoza zijn leven door. Als jongeling weetgierig van aard, muntte hij op de Israëlietische school boven vele zijner medeleer lingen uit en wekte reeds daardoor hunnen naijver op. Bij den geneesheer zijns vaders, van den Ende, een Roomsch-Katholiek in naam, maar in wezenlijkheid een ongeloovige vrijdenker, leerde hij latijn, en in diens omgang begon hij ook te twijfelen of al die uiterlijke vormen, waarmede de Joodsche eeredienst in de 17e eeuw omgeven was wel tot het wezen van den godsdienst behoorden; hij begon te onderzoeken, of onder hetgeen door de menschen geleerd werd, niet velerlei dwaling verborgen was. Hij deelde zijn twij felingen aan zijn mede-leerlingen mede, en dezen klaag den hem bij zijne leermeesters aan. Spinoza had een te eerlijk gemoed om te huichelen. De betrekking van rabbijn, waarvoor hij aanvankelijk gestudeerd had, werd opgegeven en als beroep gekozen het slijpen van glazen voor brillen en verrekijkers. Maar dit beroep belette hem niet, steeds over godsdienstige en wijs geerige onderwerpen te spreken. De godsdienstige

dweepzucht werd tegen hem opgewekt, een jongeling met een dolk gewapend deed een aanslag op zijn leven, meenende daarmede een goede daad te doen, Vermogende Israëlieten, vreezende, dat de reeds als zeer bekwaam bekende Baruch Spinoza den Israë

lietischen godsdienst zou verlaten, boden hem een jaar geld van f 1000 aan, zoo hij, althans uiterlijk, den Joodschen eeredienst zou willen blijven waarnemen ;

hij weigerde het aanbod; hij had de waarheid te lief om zijne vrijheid van denken en spreken te verkoo 5


pen.

Hij ging voort met over wijsbegeerte en gods

dienst met zijne vrienden onder IsraĂŤlieten en Chris tenen te spreken, Den opgang, dien zijne gesprekken maakte, achtte niet alleen de synagoge maar ook vele leden der Hervormde gemeente gevaarlijk; naar zijne gevoelens werd onderzoek gedaan en hij werd de stad uitgezet of verliet die vrijwillig, iets dat nog onzeker is. Hij was toen omstreeks 25 jaar. Hij vestigde zich te Ouder kerk aan den Amstel bij een stillen Protestantschen

vriend, die tot de secte der Rijnsburgers behoorde. Het was aldaar dat hij de uitspraak van den ban ontving, dien de synagoge tegen hem had uitgesproken en dien wij hier mededeelen, als eene bijdrage tot de Joodsche gebruiken, die nog in 1656 gevolgd werden. Banvloek, uitgesproken van het bidgestoelte, den 6°"

der maand Ab, 5416 (27 Juli 1656.) ,,De Heeren des Kerkeraads doen u te weten, hoe

zij, sedert langen tijd kennis hebbende van de slechte

meeningen en werken van Baruch d'Espinoza, hem op verschillende wegen en beloften, poogden terug te brengen van zijn slechten weg, en hem niet kunnende

genezen, maar integendeel dagelijks meerder kennis krijgende van de afschuwelijke ketterijen, die hij deed en leerde, en de ijsselijke werken die hij wrocht, daar

van velerlei geloofwaardige getuigen erlangden, die spraken en getuigden in tegenwoordigheid van den gezegden Spinoza, waardoor hij overtuigd werd. 't Welk alles onderzocht in tegenwoordigheid der H. H. Wijzen, beraadslaagden zij met hun goedvinden, dat gezegde d'Espinoza zou gevloekt en gebannen 6


worden uit het volk van Israël, gelijk zij thans in banvloek stellen en met den volgenden banvloek doen: met het oordeel der Engelen en de uitspraak der Heiligen, vloeken, bannen, verwenschen en vervloeken wij Baruch d'Espin oza, met goedvinden der ker kelijke rechtbank en van deze geheele heilige ge

meente, ten aanzien der heilige boeken, naar de zes honderd dertien voorschriften, die daarin geschreven staan; met den banvloek, waarmede Jozua Jericho

vloekte, met de verwensching waarmede Eliza de kwajongens verwenschte, en met al de vervloekingen die in de wet geschreven zijn. Hij zij verwenscht bij dag en verwenscht bij nacht, hij zij verwenscht in zijn liggen en verwenscht in zijn opstaan, hij zij verwenscht in zijn uitgaan en verwenscht in zijn ingaan; nimmer moge de Heer hem vergeven, en voortaan de woede des Heeren en zijn ijver op dezen mensch branden, en hem opleggen alle vloeken, geschreven in het boek dezer wet; en de Heer zal zijn naam verdelgen van onder den Hemel, en de

Heer zal hem verstooten ten

verderve uit alle

stammen Israëls, met al de verwenschingen van 't firmament, geschreven in het boek dezer wet; en gij verkleefden aan den Heer Uwen God, blijft heden allen behouden !

Waarschuwende, dat hem niemand

mondeling mag spreken, niemand bij geschriften, nie mand hem eenige gunst verleenen, niemand onder één dak met hem verblijven, niemand op vier ellen af stands van hem, niemand eenig papier lezen door

hem gemaakt of geschreven.” Spinoza beantwoorede den banvloek in een stuk 7


in het Spaansch geschreven, hetgeen echter is verlo ren gegaan.

Maar welke waren nu die afgrijselijke en gevaarlijke gevoelens van Spinoza? Voordat wij die gevoelens eenigszins nader doen kennen, moeten wij vooraf eenige opmerkingen maken. Toen de ban over Spinoza werd uitgesproken, had hij nog niets laten drukken, en hetgeen hij toen geschreven had, zullen slechts zeer korte opstellen voor zijne vrienden geweest zijn. Maar uit zijne ge sprekken en zijne geschriften was zijn streven toch echter reeds duidelijk gebleken, en dat streven was, om door verbetering van het verstand te komen tot zekere en ontwijfelbaar kennis van de zaligheid. En in dat streven zagen IsraĂŤlieten en Christenen van de 17e eeuw eene ondermijning van allen geopenbaarden godsdienst. De geschriften van Spinoza, bij zijn leven ge drukt, zijn slechts geweest twee geschriften, in het latijn opgesteld, terwijl andere geschriften eerst na zijn dood zijn uitgegeven. De stijl van Spinoza is slechts door nadenken den te begrijpen. Spin o za zoekt alles wiskunstig te bewijzen. Zijne werken bestaan voor een groot gedeelte in stellingen, betoogen en verklaringen. Hij wilde zijne vrienden en lezers zelf doen nadenken en geene heerschappij over hunne gevoelens uitoefenen. Op eene opmerkelijke wijze heeft hij dit te kennen gegeven.

Na deze opUIerkingen willen wij trachten een kort overzicht te geven van zijn waarschijnlijk oudste betoog, dat eerst eenige jaren geleden is uitgegeven. 8


ZIJNE ZEKERHEID OMTRENT GoD , EN HET WEL LEVEN

VAN

DEN

MENscH.

De middeleeuwen waren de tijdvakken van het overheerschend geweld van den sterkere boven den zwakkere, van het gezag, ook op het gebied van godsdienst en wetenschap. Toen het algemeen over heerschend gezag van de Roomsch Katholieke kerk

verviel, ontstonden er velerlei partijen, secten en allerlei gevoelens. En te midden van al die verschei denheid nam de twijfelzucht toe. In deze omstandig heden poogde de wijsgeer De scartes uit hetgeen in den menschelijken geest aanwezig is, ware stellingen af te leiden, die boven allen twijfel verheven waren. Terwijl Spinoza zich te Amsterdam, later te Ouderkerk en nog later te Rijnsburg bevond, las en

herlas en overdacht hij de geschriften van Descartes, terwijl hij in zijn onderhoud voorzag door het ver vaardigen van optische glazen. Bij velen is thans deze broodwinning eene werk zaamheid, die geene groote inspanning van den geest

vereischt, omdat het werk verricht wordt werktuigelijk, in navolging van hetgeen anderen gedaan hebben.

Bij Spinoza was het vervaardigen van kunstglazen eene toepassing van de wetenschap der wiskunde, die 9


hem onder het ambacht deed nadenken. Gelijk er eeuwige waarheid was in de wiskunde, zoo was er ook eeuwige onveranderlijke waarheid in hetgeen voor

de menschen het hoogste was in het leven. Eerst in het jaar 1663, dus zeven jaren, nadat de Portugeesche Synagoge den ban- over den jongeling had uitgesproken en op 30jarigen leeftijd, liet hij voor het eerst een werk drukken.

Het was in de

latijnsche taal geschreven en kwam uit bij zijn vriend Riewerts, boekverkooper in de Dirk van Assensteeg. Het behelsde eene nadere ontwikkeling van de hoofd beginselen van Descartes. Het was voorzien met eene

inleiding van zijn vriend en geestverwant Lodewijk Meijer, een Amsterdamsch geneesheer, die weinigen tijd later een boek uitgaf onder den titel van: de

Wijsbegeerte, uitlegster van de Heilige Schrift. Spinoza gaf dit eerste werk uit onder zijn naam, waarbij hij zijn Hebreeuwschen voornaam Baruch, de gezegende, naar het gebruik dier tijden in het latijn

overbracht in Benedictus, datzelfde beteekenende. Spinoza's streven in dit werk was de hoofdgedach ten van Descartes in een wiskundigen vorm voor

te dragen en met andere gedachten te vermeerderen. Om den twijfel aan onze hoogere bestemming weg te nemen moet men naar zekere en onveranderlijke kennis trachten en de weg daartoe was zich van alle vooroordeelen vrij te maken, naar de hoofdbeginselen te onderzoeken, waarop het menschelijk weten kan rusten, onpartijdig onderzoek te doen naar de oorzaken der dwalingen en er naar te streven om in alles zooveel mogelijk klare en duidelijke voorstellingen te erlangen. 10


Wij zullen van dit werk geen verslag geven, maar doen dit liever van een klein geschrift, dat Spinoza voor zijne vrienden en leerlingen geschreven heeft.

Toen Spinoza Amsterdam had verlaten, had hij daar een kleinen kring van vrienden van waarheid achtergelaten, die met elkander over datgene spraken, wat de mensch wel met zekerheid omtrent God weten

kan. Voor dezen vriendenkring schijnt het geschrift bestemd te zijn geweest, hetgeen wel in het latijn werd opgesteld, maar weldra in het Nederduitsch ten behoeve van zijne vrienden onder het volk werd vertaald, vandaar dan ook dat van dit geschrift onder scheidene Nederduitsche afschriften bestaan, terwijl het oorspronkelijk latijnsche opstel is verloren gegaan. Eenige jaren geleden werd het oudste Nederduitsche handschrift alhier uitgegeven bij den boekhandelaar Frederik Muller.

Het heeft tot titel:

Korte ver- .

handeling van God, den mensch en deszelfs welstand.

Voor het handschrift was een voorwoord geschreven, dat wij, met enkele kleine veranderingen ter verdui delijking, hier overnemen: ,,Deze verhandeling is vroeger in de latijnsche taal

geschreven door Benedictus de Spinoza ten dienste van zijne leerlingen, die zich willen begeven tot de beoefening der zedekunde en ware wijsbegeerte. Zij is nu in het Nederduitsch overgezet ten dienste van de liefhebbers van waarheid en deugd en opdat zij, die hun drek voor kleinoodiĂŤn de eenvoudigen in

de hand stoppen, mogen ophouden te lasteren en te beschimpen, dat zij niet verstaan, en opdat allen God en hun welzijn mogen zoeken en opdat de kranken 11


naar het verstand door den geest der zachtmoedigheid

en verdraagzaamheid mochten genezen worden naar het voorbeeld van den Heer Christus, onzen besten leermeester.�

Deze woorden schijnen niet van Spinoza te zijn, evenmin als de opschriften voor de verschillende hoofd stukken, die niet volkomen juist aan den inhoud be antwoorden. Het werk zelf is verdeeld in twee hoofd

deelen. Het eerste handelt van God, het tweede van een volmaakt mensch of van den weg om zich met God te vereenigen.

Volgens Spinoza is God het eeuwig onverander lijk Wezen, die de bron is van al wat bestaat, wat

wordt, of geweest is of zijn zal. Spinoza tracht,

naar zijne wijze van redeneeren, uit de allereerste beginselen, die in ons verstand aanwezig zijn, te bewijzen: dat God is. Op de vraag wat God is? luidt het antwoord: dat het eeuwig Wezen oneindig is in verstand en in uitgebreidheid.

Het eeuwig Wezen is de vrije oorzaak van alles wat is. Het is vrij, omdat het door niets buiten zich zelven bepaald of beperkt wordt. Maar de vrijheid Gods is geen willekeur, het goede is goed omdat het vrije eeuwig Wezen het zoo wil, maar het eeuwig

Wezen is zich zelven altijd gelijk, en van daar een onveranderlijke vastheid en zedelijke noodzakelijkheid. God is altijd dezelfde. Voor de eeuwige wijsheid en de vrije oorzaak van alles kan niets onvoorziens bestaan; vandaar zijne voorzienigheid. Omtrent deze eigenschappen, die het denkend verstand aan het eeuwig Wezen toeschrijft, kan inderdaad geen twijfel 12


bestaan, maar er worden vele eigenschappen van God door de menschen opgenoemd, die inderdaad geene

eigenschappen van God zijn, maar alleen menschelijke eigenschappen, die het vaak dolende verstand aan God heeft toegeschreven.

-

In de door God ,,genatuurde natuur” onderscheidt

Spinoza het algemeene en het bijzondere. Onder het algemeene zijn die eigenschappen van het eeuwig Wezen begrepen, die zich in de beweging der natuur openbaren en die in alle eeuwigheid onveranderlijk zullen blijven ,,een werk waarlijk zóó groot als de grootheid des Werkmeesters betaamde.” De bijzondere dingen worden weder onderscheiden, in onzichtbare dingen, in verstandsdingen en in stoffelijke dingen. De bijzondere dingen, die in de natuur aanwezig. zijn, moet de natuurkunde beschrijven. Spinoza handelt in zijn tweede deel alleen van de menschen. Zij zijn dragers van de eigenschappen van het eeuwig Wezen, maar daar de menschen niet van eeuwigheid bestaan hebben, zijn zij beperkt in hun verstand en hun vermogen. De eigenschappen van den mensch

moeten nauwkeurig opgespoord worden. Hetgeen wat de mensch lijdt, - zijne hartstochten, maar evenzeer -- zijne goede begeerten, komen uit dwaling en onverstand voort. Uit de liefde tot het eeuwige komt het goede voort, terwijl de haat voort komt uit de dwaling. Spinoza schrijft hierbij: ,,De haat komt voor een groot gedeelte voort uit hooren zeggen, gelijk wij dat zien in de Turken tegen de Joden en Christenen en in de Christenen tegen de Joden 13


en Turken. Alleen onwetendheid bij den een van den godsdienst en zeden van den ander is de oorzaak van

dien haat. Door de rede geleerd, mogen wij geen haat tegen iemand hebben�; alle bijzondere dingen, zoo ook de menschen, zijn zoo als zij zijn door hunne eigen schappen, maar dit moeten wij wenschen dat zij beter worden. Het ware geloof heeft tot uitwerking, dat het ons brengt tot een klaar verstand, door 't welk wij God lief hebben en doen de dingen, die de waarheid in ons wil.

Uit de zwakheid van onze

natuur beminnen wij het vergankelijke, maar het ware leven is, dat wij liefhebben, dat wij vereenigd worden

met God.

Een volmaakt mensch die leeft in

vereeniging met God, het eeuwig onveranderlijk Wezen, is het allerbeste, dat de mensch zich voor oogen kan stellen.

En

het

middel

daartoe

is

de waarheid te

zoeken, zoodanig als wij door onze goede conscientie zelf gestadig geleerd en vermaand worden, want deze spoort ons nooit aan tot ons verderf, maar altijd tot ons

heil.

De haat

baart haat en heeft in zich vele

onvolmaaktheden, even als de liefde liefde kweekt en moeder is van vele volmaaktheden.

-

In het grootere werk, dat Spinoza over de zede kunde heeft nagelaten, worden de eigenschappen der menschelijke hartstochten, als het ware wiskundig uit elkander gezet en aangewezen: 's menschen dienst baarheid aan zijne hartstochten, en hoe hij in waar heid vrij wordt door liefde tot God. God te kennen, geheel te kennen is wel onmogelijk. Het eeuwig Wezen te omvatten is niet gegeven voor

het in den mensch beperkte verstand, maar het is 14

-


genoeg voor den mensch, om met den Eeuwige ver eenigd te worden, hem eenigszins in hoofdeigenschap pen te kennen. Met die kennis vangt inderdaad een nieuw leven aan.

-

-

In het 12e hoofdstuk van het korte geschrift aan zijne vrienden, wijst Spinoza aan, hoe de mensch na stoffelijk geboren te zijn, een nieuwe, een tweede geboorte moet ondergaan door liefde tot het eeuwige Wezen. Door die liefde wordt hij onsterfelijk; zoo de

stoffelijke dingen vergaan door stoffelijke scheiding, de ziel die met God is vereenigd leeft en blijft leven. Gods liefde tot den mensch bestaat niet, zoo als vele men schen zich voorstellen, alsof God de menschen wilde

beloonen, wanneer zij uit gehoorzaamheid zijne wetten volbrengen, maar daarin dat God, niet door mirakelen

of uiterlijke dingen, maar zich zelven onmiddellijk aan de menschen bekend heeft gemaakt, doordat de menschen, ofschoon in beperkte mate, het eeuwig goddelijk verstand deelachtig zijn. Het bestaan van God sluit dat van duivelen uit.

Het bijgeloof is een groote hinderpaal om in waarheid met God vereenigd te worden Het ware leven, de ware wijsheid van den mensch bestaat in God telkens meer te zoeken. Buiten hem kan geen ding ons eenig heil aanbrengen. ,,De ware wijsheid is met de liefelijke ketenen van zijne liefde geboeid te zijn en te blijven. De redeneering is niet het hoogste, maar slechts een trap om hooger op te klimmen.�

Een boek, waarin over God en godsdienst geschreven werd, zonder dat eenig beroep dan op het verstand . 15


werd gedaan, was in het laatst van de 17e eeuw een groote nieuwigheid, en moest bij de vele partijschappen en secten, waarbij een beroep gedaan werd op eenig kerkelijk of bovennatuurlijk goddelijk gezag, wel geacht

worden vijandig te zijn tegen hen, die aan eene bijzon dere goddelijke openbaring geloofden. Spinoza besluit dit geschrift met een paar opmer

kingen, die wij mededeelen, omdat zij duidelijk zijn streven openbaren. Hij verzocht den vrienden, voor welke het geschrift bestemd was, zich niet te verwonderen over de nieu

wigheden die hij had voorgedragen. ,,Eene zaak hield

niet op waarheid te zijn omdat zij niet door velen was aangenomen.�

Ook moesten de vrienden zorg dragen zijne gevoe lens niet ontijdig aan anderen mede te deelen. ,,Ik wil niet zeggen, dat gij die ten eenemale zult bij u houden, maar zoo gij ze mededeelt het geschiede met geen ander oogmerk en doelwit dan het heil van uwe naasten. En dan alleen zal uw doen u niet bedriegen.� Spinoza werd in zijn tijd gehouden voor een rust verstoorder en ondermijner van den godsdienst; in waarheid was zijn streven om door ernstig denken tot een zekere, vaste overtuiging te komen omtrent het ware leven en zijne gedachten mede te deelen aan anderen, opdat zij mede genieten zouden van de vruch ten van den boom der ware kennis. -

16


VRIJHEID VAN DENK EN NOODWENDIG TOT HET WARE

GELOOF.

-

Eerst in 1670, dus zeven jaren nadat hij zijn ge schrift over Descartes had uitgegeven, en waarschijn

lijk een tiental jaren na het geschrift voor zijne vrien den opgesteld: God, de mensch en deszelfs welstand, gaf Spinoza naamloos, in het latijn, een staat kundig, godgeleerd traktaat uit, ten bewijze dat de vrijheid van wijsgeerig denken niet alleen met behoud van godsvrucht en vrede in de maatschappij kan worden toegestaan, maar zelfs niet opgeheven kan worden dan ten nadeele van de ware godsvrucht en de maatschappelijke orde, onder de woorden: ,,Hieraan erkennen wij, dat wij in God blijven en God in ons, dat Hij van zijnen geest aan ons gegeven heeft. I Joh. IV : 13. In het Nederduitsch werd het vertaald

onder den zonderlingen titel: De rechtzinnige theologant. In eene voorrede doet de schrijver opmerken, dat de menschen geen bijgeloof zouden hebben, wanneer zij altijd hunne daden naar eene zekere en vaste ken nis bestuurden en zij in alles voorspoed ondervonden. Maar uit dwaling en vrees voor ongelukken ontstaan allerlei bijgeloovigheden, zoodat velen zelfs liever ge

looven, dat God door de geluiden van dieren tot den 17


mensch spreekt, dan hunne verstandelijke vermogens te gebruiken, om den eeuwigen God te leeren kennen. Om het ware geloof te leeren kennen moet men wel onderscheiden, wat daartoe behoort en wat daar

van kan worden afgescheiden. ,,Ik heb mij dikwijls verwonderd” schrijft Spinoza ,,hoe menschen, die roemen dat zij de belijdenis van den Christelijken godsdienst gedaan hebben, dat is van liefde, blijdschap, vrede, ingetogenheid en trouwhar tigheid jegens allen, met zoo groote onbillijkheid strij den en dagelijks zulk eene bitteren haat tegen elk ander toonen, zoodat elks bijzonder geloof eerder uit hunne vijandschap en haat, dan uit de voornoemd goede hoedanigheden gekend wordt.” Hierdoor, merkt hij verder op, is van den ouden godsdienst bij velen niets overgebleven dan het uiterlijke, en hij schrijft daarbij het volgende: ,,De godsvrucht, o onsterfelijke God! en de godsdienst bestaan in ongerijmde verborgen heden. Zij die den vrede verachten en het verstand als verdorven voorstellen, worden gehouden 't goddelijk licht te bezitten, of er iets ongerijmders was uit te denken, daar God zich juist het meest doet kennen, aan hen die hem zoeken te kennen.

Men moet in de

Heilige Schrift de eeuwige, eenvoudige waarheden, die een iegelijk lichtelijk verstaan kan niet verwarren,

met den tijdelijken vorm, waarin zij werden voorgestaan.” Tot dat einde beschouwt Spinoza in de eerste hoofd stukken van zijn traktaat de profeten van Israël en hij doet opmerken, dat zij, door vroomheid en verlan gen naar God geleid, veel hebben gesproken dat altijd waar zal blijven, maar zij hebben hunne overtuigin 18


gen voorgedragen in vormen die tijdelijk waren, terwijl zij daarenboven zich dikwijls hebben geschikt naar de vooroordeelen en zeden van het volk, waaronder

zij leefden. De zekerheid waarmede de profeten spra ken, was geene wiskundige, ten gevolge van redenee

ring, maar eene zedelijke, die voortkwam uit hun ge moed, en ook die soort van zekerheid is gewichtig: , want God bedriegt nooit de godvruchtigen, maar gebruikt, zooals in de Heilige Schrift (SamuĂŤl XXIV : 13) staat uitgedrukt, de godvruchtigen als werktuigen tot de godsvrucht. De vele wonderverhalen, die men in den Bijbel aantreft moeten verklaard worden uit de vroegere tijden, waarin de schrijvers leefden. In

den Bijbel worden vele dingen als gebeurde feiten ver haald, die slechts voorstellingen waren: gelijk, dat God, het opperste Wezen, van den Hemel zou zijn afge daald, dat Elias met een vurigen wagen ten Hemel is opgeklommen enz. enz. ,,Bij de uitlegging van de Heilige Schrift, zeggen wel vele menschen, dat de Heilige Schrift Gods woord is, hetwelk aan de menschen de ware zaligheid leert en onderwijst, maar inderdaad geven zij door hun han del en gedrag het tegendeel te kennen, want in plaats van in de Schrift datgene op te zoeken, wat hunne zaligheid bevorderen kan, hechten zij zich aan het uiterlijke. Om de Heilige Schrift wel te verstaan moet men naar het heilige zoeken en op het geschiedkun dig ontstaan van de onderscheidene boeken letten. De boeken Mozes zijn geene handschriften van Mozes; van onderscheidene geschriften is de herkomst onzeker. Geldt dit van het Oude-verbond, ook bij het Nieuwe -

19


verbond moet in acht genomen worden, dat de apos telen hunne brieven geschreven hebben, niet als ge zag hebbende geschriften, maar opdat men zelf on derzoeken en oordeelen zou. De Bijbel wordt terecht een Goddelijk boek genoemd, wanneer het tot oefening van godsvrucht en godsdienst wordt gebruikt, en zoolang dit geschiedt zal het een gewijd boek blijven;

maar wanneer de menschen ophouden godvruchtig te zijn, dan zal het ook ophouden gewijd te zijn.” Spi no za gebruikte hier als voorbeeld tot opheldering, de vermelding, dat zekere plaats door den aartsvader Ja cob Gods huis genoemd werd, terwijl die zelfde plaats later door de profeten een huis van ongerechtigheid werd genaamd. Zoo wordt ook het Bijbelboek ontheiligd, wanneer het in plaats van tot vermeerdering van gods vrucht, tot twist en scheuring misbruikt wordt. De Schrift leert en onderwijst niets dan zeer eenvoudige dingen, die het geheele volk kan verstaan, en bedoelt niets anders dan de menschen te onderwijzen, hoe men

de gave, wordt. dat is de goddelijke gerechtigheid en goddelijke liefde deelachtig •

Nadat Spinoza dit in de eerste 13 hoofdstukken heeft aangewezen, onderzoekt hij in het 14e hoofd stuk wat of het ware geloof is. Lettergeloof is het ware geloof niet. Het ware ge

loof is God te dienen, in die dingen die de gerech heid en liefde aangaan, met een volkomen toestemming des gemoeds. De leerstukken die noodzakelijk zijn hebben alle daartoe betrekking als: 1°. dat God is het volmaaktste Wezen, ten hoogste rechtvaardig en barm

hartig, 2°. dat Hij is eeuwig, 30. dat Hij is alomtegen 20


woordig, 4°. dat Hij de opperste heerschappij heeft, 5°. dat de dienst van God in gerechtigheid en liefde bestaat, 6°. dat alleen zij die naar dien regel leven zalig zijn, en dat zij die onder de heerschappij der harts

tochten blijven, verloren gaan, en eindelijk 7". dat God de rechtvaardige den menschen hunne zonden ver geeft, want er is niemand die niet zondigt, maar het eeuwige Wezen is barmhartig. Degeen die dit vaste lijk gelooft, te weten dat God naar zijne barmhartig heid en genade, waardoor Hij alles bestiert, de zonden der menschen vergeeft, en door dit geloof in meerder liefde tot God wordt ontstoken, wordt diens kind,

waarlijk Christen naar den geest, en dan is Christus in hem. Deze vereischten noemt Spinoza noodzakelijk tot het ware geloof Wanneer men daarvan iets af neemt dan wordt ook iets aan de gehoorzaamheid en het vertrouwen jegens God ontnomen. Maar tot het ware geloof is het niet noodig, dat men in alles hetzelfde denkt. Wat God is, een ver

terend vuur, geest, licht of oneindig denken, dit doet niets tot het ware geloof, dat wij noodig heb ben tot een godvruchtig leven. Evenmin of men ge looft - dat God naar zijn wezen of naar zijn macht alomtegenwoordig is, - of Hij wetten voorschrijft als oppermachtig heer of wel eeuwige waarheden on derwijst enz. -

Het ware geloof laat de grootste vrijheid toe om wijsgeerig te redeneeren; het veroordeelt het zoeken naar de eeuwige waarheid niet, maar het veroordeelt

wel de scheurmakers, die zulke gevoelens onderwijzen welke haat, toorn , twist en gramschap opwekken. 21


Bij deze beschouwing is het geloof van het ge moed geen dienstmaagd der wijsbegeerte, maar de wijsbegeerte mag ook niet de dienstmaagd zijn van de godgeleerdheid, en dat de godsdienst niet afhan kelijk is van het denken is een groote troost. Want alle menschen kunnen God gehoorzamen, wanneer zij naar hunne conscientie God volgen, maar er zijn slechts weinigen, wanneer zij met het geheele men schelijke geslacht vergeleken worden, die de vastheid van de deugd uit het beleid van de rede alleen ver krijgen. Vervolgens betoogt Spinoza in de laatste hoofd stukken van zijn traktaat, waarin het recht van de oppermacht in den Staat bestaat. De menschen heb -

ben om in vrede en orde te leven een deel van hunne

rechten aan de wereldlijke oppermacht overgegeven; maar daartoe behoort niet de vrijheid van denken en gelooven. De Staat is ook oppermachtig in het uiter lijke van den godsdienst, en dat is voor het ware geloof, gelijk het boven is beschreven, ook zeer noo

dig. Gods koninkrijk bestaat geheel in liefde en ge rechtigheid, het vaderland heeft het grootste belang

bij oprechte godsvrucht, waar goddeloosheid heerscht raakt alles in verval, in tweedracht en gevaar, maar oprechte godsvrucht zal daar het meest gevonden

worden, waar men tot den godsdienst niet gedwongen wordt.

Wanneer aan de kerkelijken het recht toege

kend wordt ook de uiterlijke rechten te doen hand haven, heeft men veel meer onverdraagzaamheid en willekeur te vreezen, dan wanneer de Staat de orde handhaaft en slechts dat 22

verhindert wat den vrede


zou kunnen storen. Van de kerkelijken is het ook veel meer dan van het staatsgezag te vreezen, dat zij hunne wijsgeerige stelsels met de noodzakelijke ver eischten van het ware geloof zullen vermengen en voor hunne leerstukken heerschappij zullen willen VOeren.

Alle heerschappij over de gemoederen moet voor geweldig en onrechtvaardig gehouden worden. Wat men als waar wil aannemen of als valsch verwerpen moet ieder zelf oordeelen; daardoor zal ieders gemoed

tot God bewogen kunnen worden. De Staat mag de

menschen niet tot automaten, tot werktuigen verla gen, maar hij moet hunne redelijke vrijheid bescher men. Het is niet te ontkennen, dat van de vrijheid van denken en spreken misbruik kan gemaakt worden, maar dat misbruik kan door geen wetten beteugeld worden, maar alleen door een goed gebruik der vrijheid. De vrijheid van denken kan men niet onderdrukken zonder onoprechtheid en huichelarij aan te kweeken; ook helpt geen geweld tegen de liefde die de mensch voor zijne overtuiging heeft. Om gebrekkige wetten te verbeteren, om wetenschappen en kunsten te bevorderen is vrijheid van denken en spreken noodig; maar niet minder wordt die vrijheid gevorderd voor een oprecht en ongeveinsd geloof. Eerlijke lieden,

die een ander gevoelen zijn toegedaan, moeten niet in ballingschap gezonden worden. Wat kan er schade

lijker worden uitgedacht, dan menschen, alleen omdat zij ongeveinsd zijn, als misdadigers te behandelen. Het schavot, een schrik der boozen, wordt een heer

lijk tooneel van lijdzaamheid en deugd, want eerlijke 23


lieden vreezen niet voor den dood, integendeel zij achten heerlijk voor de vrijheid van hunne consncie tie te sterven. Ook de ondervinding bewijst het, dat waar de Staat de vrijheid van denken toelaat, de rust het minst gestoord wordt. Spinoza, wiens naam door de tegenwoordige re geering van Amsterdam geĂŤerd wordt, bracht twee eeuwen geleden een hulde aan Amsterdam van den volgenden inhoud. ,,De stad Amsterdam is een voorbeeld dat uit de vrijheid van denken geen nadeel ontstaat. Bij den grooten aanwas der bevolking strekt zij tot een voor werp van bewondering voor alle volken. In deze bloei ende en voortreffelijke stad leven alle menschen, van

wat volk of gezindheid, in zeer groote eendracht. Om aan iemand goederen te vertrouwen vraagt men alleen naar zijn vermogen en of hij gewoon is oprecht of be driegelijk te handelen, zonder zich te bekreunen om den godsdienst of gezindheid, die hij belijdt. . Terwijl eer tijds bij de geschillen tusschen de Remonstranten en Contra-remonstranten de gemoederen verbitterd werden, zoo is er thans geene secte zoo gehaat, wier aanhan gers niet door de overheid verdedigd worden, wanneer zij slechts niemand verongelijken, aan ieder het zijne geven en eerlijk leven.� Een volledig overzicht te geven over het wijsgeerig stelsel van Spinoza kan niet geschieden in onze Volks letterkunde, maar uit hetgeen wij uit zijne geschriften mededeelden is genoegzaam om zijn waarheidlievend streven te doen kennen. Ten slotte willen wij doen op -

merken hoe zijn leven met zijn denken een geheel vormde. 24

-


ZIJNE

LAATSTE

LEVEN SJAREN .

Wij hebben reeds vroeger medegedeeld dat Spinoza, na eenigen tijd te Ouderkerk gewoond te hebben, met zijn huisvriend naar Rijnsburg verhuisde. Dit dorpje was toen de zetel der zoogenoemde Collegianten of Rijnsburgers, eene afdeeling der Remonstranten, zeer vrijdenkend omtrent de leerbegrippen, die in de Her vormde kerk waren aangenomen, maar zeer ernstig in godsdienstige overdenkingen en werkzaam in onder scheidene beroepen. Spinoza woonde er aan een smallen landweg, nog heden als het Spinoza-laantje bekend, in een laag, on -

aanzienlijk huisje, dat de bekende versregels van Camp huizen met het jaartal 1667 ten opschrift heeft: Ach waren alle menschen wijs, En wilden daarbij wel, Deze aarde waar een paradijs, Nu is zij vaak een hel.

De woorden waren waarschijnlijk na het vertrek van Spinoza in herinnering aan hem er geplaatst. Terwijl Spinoza voortdurend met glazenslijpen zijn brood won, was zijn wijsgeerig denken reeds aan velen bekend geworden en werd hij nu en dan door belangstellenden bezocht, onder anderen door zekeren H en drik Oldenburg, die, van Bremen afkomstig, als vertegenwoordiger van den Neder-Saxi 25


schen kreits, te Londen woonachtig was, maar menig malen te Amsterdam vertoefde. Met Old en burg heeft Spinoza onderscheidene brieven gewisseld, die beider karakter doen kennen. Oldenburg was inge nomen met de grondige wetenschap, met de bescha ving en zachtheid van zeden, waarmede natuur en

eigen aanleg Spinoza zoo rijk begaafd hadden; hij schepte genoegen in den eenvoudigen wijsgeer en zijne

geschriften, maar Oldenburg was de man niet, van die standvastige waarheidsliefde, die Spinoza ken merkte.

Behalve met Old en burg was Spinoza ook met zijne Amsterdamsche vrienden in voortdurende brief wisseling over wijsgeerige en godsdienstige onderwerpen, onder anderen met zekeren A. Burgh, die meer naar

zekerheid haakte, dan dat hij zich zelven moeite gaf om door denken tot een zelfstandig geloof te komen. Nadat hij eenige jaren te Rijnsburg gewoond had, vertrok Spinoza naar Voorburg, alwaar hij bij den huisschilder Ty de man in de Kerklaan zijn intrek nam, in den voorzomer van 1664.

De reden van deze ver

huizing schijnt inzonderheid geweest te zijn, dat hij gaarne meer nabij een stad woonde, deels om beter zijne geslepen glazen te kunnen verkoopen, deels om dat hij zich daar boeken zou kunnen verschaffen. De gezondheid van Spinoza, die altijd zwak van gestel was geweest en te Voorburg door koortsen ondermijnd werd, maakte het voortdurend gaan naar den Haag vermoeiend, en dit bracht te weeg, dat hij in 1669 naar 's Gravenhage verhuisde, alwaar hij eerst kost en inwoning genoot bij de weduwe van Velden op 26


de Veerkade. De zeer beperkte geldmiddelen van onzen wijsgeer schijnen aanleiding gegeven te hebben tot eene nieuwe verhuizing bij van der Spij ck op de Paviljoensgracht, waar hij tevens voor zijn eigen kost zorgde. Van de ouderlijke erfenis had hij ten behoeve zijner zusters afstand gedaan, zoodat zijn in komen buiten het loon voor het glazen slijpen bestond in een jaarlijksche uitkeering van driehonderd gulden hem door zijnen vriend de Vries vermaakt.

Deze

had hem eerst tot eenig erfgenaam willen maken, maar op Spinoza's weigering om de erfenis, die aan de bloed verwanten naar zijn meening toekwam, te verkrijgen, zijnen broeder opgedragen aan Spinoza jaarlijks zoo veel uit te keeren als hij tot zijn bestaan behoeven zou; deze bepaalde het op f 500, maar Spinoza wilde niet meer dan f 300 aannnemen. Vroeger had hij reeds een geschenk van f 1000 van zijnen vriend de Vries geweigerd, omdat hij be rekende het niet noodig te hebben. Zijn leven was hoogst eenvoudig ingericht. Hij zorgde voor zijn eigen kost. Hoe sober deze was, is ons door zijn levensbeschrijver, den Lutherschen predikant Co lerus, bekend geworden, die uit de kladrekeningjes door den wijsgeer nagelaten en door inlichtingen bij zijnen huisbaas, zijne levenswijze

heeft opgespoord.

Eens leefde hij een dag van wat

zoetemelksop, ter somme van drie stuivers, en een glas bier van anderhalf, een anderen dag van wat gort met rozijnen, met boter, voor vijfde-half stuiver. Stil en ingetogen van aard arbeidde hij aan het slij

pen der glazen en aan het schrijven zijner wijsgeerige 27


geschriften op zijn kamer, die hem tegelijk tot slaap vertrek, werkplaats en studiekamer verstrekte. Orde

lijk in zijne tijdsverdeeling, bracht hij, nadat hij ge werkt had, zijnen tijd door met wandelen, met be zoeken van kennissen in den Haag, onder welke aanzienlijken, zoo als de Raadpensionaris Johan de Witt, en Constantijn Huygens de Jonge, en van lieden die tot den kleinen burgerstand behoor den. Zijne voornaamste uitspanning was, beneden in het woonvertrek van zijne huisgenooten een pijp ta

bak te rooken en zich met hen over de gebeurtenisssen van den dag te onderhouden, Zijne opmerkzaamheid

werd door de kleinste bijzonderheden aangetrokken. De worsteling van een vlieg met een spin of van een paar spinnen onderling, beschouwde hij met de grootste belangstelling, terwijl hij een door hem ver vaardigd vergrootglas gebruikte tot mikroskopische on derzoekingen. Toen de huisvrouw van van der Spijck, een zeer kerkelijke Luthersche, hem eens vraagde, of men naar zijne meening, in haar godsdienst kon za lig worden, antwoordde hij haar, dat die godsdienst wĂŠl was, dat men geen anderen behoefde te zoeken, maar dat een stil en godzalig leven de hoofdzaak was.

Ook zette hij haar en de haren tot het bijwonen van

den preekdienst aan en vermaande hen tot geduld en lijdzaamheid in rampspoed en ziekte, tot tevredenheid met hetgeen men had en om naar geen meerdere goe deren te trachten dan men noodig had. En wat hij anderen voorhield, paste hij op zich zel ven in de eerste plaats toe. Bij zijne ongesteldheden

was hij geduldig en blijmoedig. Toen men Spinoza, 28


die door zijne wijsgeerige studiĂŤn bij de geleerden hoog geacht werd, de betrekking van hoogleeraar te Hei delberg op zeer voordeelige voorwaarden, onder ande ren ook dat hij volkomen vrijheid van spreken zou hebben, aanbood, bedankte hij, op grond, dat hij nooit eenige neiging gevoeld had in het openbaar te leeren en dat hij na rijpe overweging ook thans niet kon besluiten aan de roepstem uit Heidelburg gehoor te geven. Wanneer hij aan het onderwijs der jeugd zijne zorgen wilde besteden, zou hij te veel van zijn wijsgeerig onderzoek worden afgetrokken, en hij wilde

zich liever daaraan geheel wijden. Hij nam echter een levendig deel aan alles, wat in de maatschappij

voorviel. Wanneer men hem brieven schreef, beant woordde hij die meest dadelijk met de meeste bereid willigheid, zonder onderscheid of zij kwamen van ge leerden of ongeleerden. Bij den gruwelijken moord van de gebroeders de Witt barstte de edele denker in hevige gramschap uit over de ,,barbaren�, die den moord gepleegd hadden; met moeite liet hij zich weerhouden zich naar de martelplaats te begeven en den moordenaren hunne gruwelen te verwijten. *,

Toen de Franschen Utrecht in 1672 bezet hadden en men in het Fransche hoofdkwartier den wensch had

uitgedrukt, den beroemden Hollandschen wijsgeer per

soonlijk te leeren kennen, voldeed hij aan dien wensch, misschien ook met het doel om iets ten gunste van Nederland te kunnnn bewerken. Van zijn bezoek te Utrecht heeft Spinoza geene aanteekening nagelaten; uit de Fransche bronnen is niet anders gebleken, dan 29

v.


dat de wijsgeer op wijsgeerige vragen geantwoord heeft.

Bij zijn terugkomst uit Utrecht maakte zijn bezoek in het Fransche hoofdkwartier een zoo slechten indruk, dat enkelen hem voor spion uitscholden en te lijf

wilden. Zijn huisbaas was, onder den indruk van den moord der de Witten, niet weinig bevreesd, dat men zijn huis zou plunderen, om met geweld Spin oza meester te worden; deze stelde hem gerust met de

verzekering, dat er voorname lieden genoeg in den Haag waren, die van het onschuldig doel van zijn bezoek bewust waren, maar daarenboven zocht hij zijnen huisbaas zijne vrees te ontnemen door te zeggen, dat hij bij het minste gerucht naar buiten zou gaan, al moest hij ook hetzelfde lot als de arme Heeren de Witt ondergaan. Met kalme gelatenheid verdroeg hij het, toen het boek, dat hij over de vrijheid van denken had geschreven en waarvan wij hierboven een verslag gaven, door het hof van Holland, bij uitspraak van den 14en Juli 1674, werd gerangschikt onder de scha delijke boeken tegen de leer van de ,,Ware Christelijke Gereformeerde Religie, tegen God en sijne eigenschap

pen en desselfs aanbiddelijke Drie-eenigheid.� Dieper bedroefde het hem, dat ook onder zijne vrienden, zoo als Oldenburg en Burgh, niet alleen begonnen te twijfelen aan de zuiverheid van zijn begrippen omtrent God en godsdienst, maar ook den weg van het vrije denken verlieten, om zich aan kerkgezag te onder werpen. Het was bij Spinoza slechts een aanleiding

om in de brieven, die hij aan hen schreef, zijne gods dienstige gevoelens nog nader en duidelijker te doen 30


kennen. Aan Oldenburg schreef hij dat het Chris

tendom zuiver geestelijk behoorde opgevat te worden. Het lijden, den dood en de begrafenis van Jezus kon

hij als geschiedkundige gebeurtenissen aannemen;

maar hetgeen de Evangelisten van zijne verrijzenis geschreven hadden, nam hij op in een allegorischen

zin. Hij wilde wel niet loochenen, dat de Evangelisten zelf geloofd hadden, dat Jezus Christus, na uit den doode opgestaan te zijn, lichamelijk ten hemel was opgeklommen en thans zat aan Gods rechterhand in

den Hemel, maar hij geloofde, dat zij in dat won dergeloof waren misleid, gelijk zulks ook bij de profeten het geval was geweest. Immers Paulus, aan wien

Christus namaals verschenen is, , roemde dat

hij Christus niet naar het vleesch maar naar den geest gekend heeft. Aan zijn en vriend, die onder de overheersching van het kerkgezag zich weder

begeven had, schrijft hij, dat gerechtigheid en liefde de eenige en zekere kenteekenen van het ware geloof en de ware vruchten van den heiligen geest zijn. Waar die deugden gevonden worden is Christus waarlijk in ons; waar

zij niet aanwezig zijn, daar ontbreekt

Christus.

-

Hij schreef dezen brief in September 1675, toen de kwaal der longtering meer en meer toenam en hem eenige maanden later, op Zondag den 21en Februari 1677, dus op nog geen 45jarigen leeftijd deed sterven. Ofschoon in de laatste maanden zijne zwakte telkens

was toegenomen was toch zijn sterven, ofschoon door

hem lang vooruitgezien, onverwacht. Nog den vori gen dag was hij omstreeks vier uren na den middag 31.


in de huiskamer een pijp komen rooken en had zich met

van der Spijck en de zijnen over de voorbereidings preek onderhouden, uit welke zij juist t huis geko men waren. Hij had zich daarop vroeg in zijne bed stede ter ruste gelegd, maar kwam ook Zondagsmor gens nog voor kerktijd weer een praatje maken en at op den middag nog wat hoendersoep , op bestel van zijnen Amsterdamschen vriend, den geneesheer Meijer, die over was gekomen om hem te bezoeken, gereed gemaakt, zoodat zijne huisgenooten zonder eenige zorg naar de dankzegging waren gegaan. Toen zij te huis kwamen moesten zij tot hunne groote ontsteltenis ver

nemen, dat hij kalm en rustig sinds een uur was overleden.

Na zijn dood werden allerlei praatjes verspreid: dat de wijsgeer bitter had gezucht; - dat hij bedwelmende dranken had gebruikt om de onrust, die hem be zielde, te overwinnen; - dat hij herhaalde malen ver zocht had geene predikanten bij hem toe te laten, enz. De eerlijke Luthersche predikant, die het eerst zijn leven heeft beschreven en in het geheel niet met zijne wijsgeerige begrippen instemde en daardoor zeker niet

partijdig was te zijner gunste, heeft bij zijn huis baas en de leden van diens gezin de meest nauwkeu rige berichten ingewonnen, en dezen hebben verzekerd,

dat zij Spinoza nooit hadden hooren zuchten, maar dat hij een voorbeeld was van lijdzaamheid, - dat hij een afkeer had van bedwelmende dranken en dat hij nooit verboden had iemand tot hem toe te laten. Met de meeste zorg betaalde hij zijnen huisbaas, op den dag af, den huur, en hij liet geene rekening ach 32


ter dan die voor den apotheker en geen ander ver mogen dan toereikend was om die rekening te beta len en om eene eerlijke, deftige begrafenis te be kostigen. Ook hetgeen men na zijn dood in zijne nalatenschap vond, kenmerkte den wijsgeer: buiten eenige boeken, gravuren en platen, wat stukken gepolijst glas, werktuigen om te polijsten, eenige kleederen enz. ; het zilverwerk bestond in twee zil

veren gespen. De zuivere opbrengst beliep 390 gulden, 14 stuivers en 8 penningen, waarmede de kleine schuld en de begrafenis konden betaald worden. Voorts liet Spinoza onderscheidene geschriften na, o. a. zijn werk over de zedekunde, met het bijschrift, dat

het naamloos kon uitgegeven worden. De reden van dit naamlooze werd niet vermeld, maar zijne vrien den, die zijne schriftelijke nalatenschap hebben uitge geven, hebben de reden daarvan terecht gezocht in twee stellingen, die in zijne Zedekunde voorkomen. In het vijf en twintigste hoofdstuk zegt hij, dat degenen die anderen met raad begeeren te helpen om het hoogste goed deelachtig te worden, niet moeten trachten dat hunne wetenschap naar hen zal genaamd worden, ter

wijl hij elders, in de verklaring van de roemzucht, niet onduidelijk te kennen geeft, dat alle zucht om een naam te maken van de echte wijsbegeerte moet wor den uitgesloten. De vrienden van Spinoza, die zijne nagelaten werken uitgaven, hadden nog een plaats uit het Rechtsgeleerd en Godgeleerd traktaat er kunnen

bijvoegen, waarin hij verklaarde, dat de vrijheid van denken ook daarom zoo noodzakelijk is, omdat alle menschelijke begrippen aan voortdurend onderzoek moe 33


ten onderworpen worden. Spinoza was verre ver wijderd van aanmatigende stelselzucht. Hij wekte op om de waarheid te zoeken; hij drong zijne gedachten aan niemand op als onfeilbare waarheid. Men heeft Spinoza dikwijls als een man van een zijdige verstandsrichting voorgesteld, en in eenig op

zicht heeft men daarin volkomen gelijk. Gelijk er velerlei beroepen in het maatschappelijk leven zijn, zijn er ook onderscheidene roepingen op letterkundig gebied: de een is geschiedschrijver, de ander rechts

geleerde, een derde natuurkundige, een vierde wijs geer; maar ook in de wijsbegeerte bestaan zeer onder

scheidene roepingen. Spinoza nam zich voor om door scherp en nauwkenrig te denken te komen tot een zoo 'klare voorstelling van het bovennatuurlijke,

dat men daaromtrent evenveel zekerheid had als om trent de wiskunde.

Daartoe bovenal was de taak van

zijn leven bepaald, en in zooverre was hij als wijsgeer geheel verstandsman , maar gelijk een rechtsgeleerde en een geschiedschrijver nog daarenboven een mensch is, zoo was het ook bij Spinoza. In den mensch Spin oza, ook zelfs in zijn wijsgeerig streven, was het verstand niet het hoogste maar wel de liefde; zeer vele uitspraken in zijne wijsgeerige geschriften en brieven wijzen daarop, en bij hetgeen wij van de bij zonderheden van zijn leven weten, was hij in plaats van koud, hartstochtelijk van natuur, - in plaats van koel, zeer gevoelig voor liefde, - in plaats van zelf genoegzaam, vol behoefte om met anderen te leven. Zijne eerste gewaarwordingen waren uitingen van drift,

die hij echter spoedig bedwong. •

•

34


Als jongeling verliefde hij op een meisje, 12 jaren jonger dan hij, maar toen het meisje volwassen was geworden en hij in ernst dacht haar ten huwelijk te vragen, schonk zij liever haar hand aan een rijk koopman, die voor haar zijn kerkgeloof verzaakte, dan aan den wijsgeer, die boven alles de waarheid lief had. Terwijl hij wijsgeerige geschriften schreef, die in de geschiedenis der wijsbegeerte van Europa een voor name plaats innemen, schreef hij ook brieven aan . mannen uit het volk om hen te genezen van het bijgeloof aan spoken en voorteekens. Terwijl beroemde mannen zijne kennis op hoogen prijs stelden, was een gezellig praatje met zijn huisbaas en diens huisgezin voor hem een eerste levensbehoefte.

De

slotsom van

zijn werk over de zedekunde was dan ook niet zoo zeer: ,,God is oneindig denken,� maar: ,,God is onein dige liefde. Die God lief heeft, heeft het eeuwige

leven in zich. God te beminnen is de hoogste zaligheid.� De wijsgeerige begrippen van Spinoza hebben als alle menschelijke gedachten vormen hunne gebrek kige zijden, maar in zijn streven naar de zuivere en vaste kennis van den Eeuwige wordt hij door weini gen overtroffen. *

35


*z,

*



-

-

-

-


$



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.