Jacob Böhme - De eerste Apologia teghens Baltazar Tylcken, 1642

Page 1

This is a reproduction of a library book that was digitized by Google as part of an ongoing effort to preserve the information in books and make it universally accessible.

https://books.google.com


Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com


De

Ι L

Ο O

Α P

eerſte

Ο 0

I

G

A

Teghens

BALTAZAR

TYLCKEN

Eene

Verantwoordingh des Autheurs , van weghen fijn Boeck , AURORA : door eenen vyandelijcken Paſquil , sengevochten , Anno 1 6 2 1.

Door

F

A

CO

B

B

Ö

H

M

E;

Anders genaamt , TEUTON

ICUS

PHILOSO

Ghedruckt in ' t faar 16 4 2 .

PHUS .


‫ܕ‬ ‫;‬

‫‪;;.‬‬


3 Eene korte , en wel

gemeendeverantwoordingh des Au

theurs, van wegen fijn boeck (Morgen, Roode)tegen's

1

deſen vyandighen Paſquil, over eenighe aen -ghe võechtene en valſch aenghetoghene Texten ; en van deſen Paſquillant,qualijck verſtaan .

I. N wat jammer, elende , anghft , en groote noot , wy gheraackt zijn , door den ſwaren val in Adam

, ' t ſelvighe bewijſt ſich nu da ghelijckx , in tughene wy daar, door niet alleen onfe edele beeldenis hebben ver2

donckert en verduyſtert , dat wy het Goddelijcke licht niet meer en fien noch en kennen ; 'ten, zydan dat wy wederom uyt God gheboren worden : maar,wy heb ! ben oock den oorſpronckelijcken grim van de eeuwighe natuur , daardoor in ons verweckt en tebeweghelijck atest, ghemaackt, dat den ſelvighen grim en’t fenijn , % were - breger Text kende en brandende is gheworden ..., quallende. ? 2. Die welite

recht is ghenaamt , Gods toören .

vyer : den welcken doch niet en foude d opvgheweckt ¢d En Textmost. , en openbaar worden ; maar , in't Centrum blijven ver rege. floten : want , hy ſoude in de liefde , in't Goddelijcke NB. Ghe licht verſloten blijven ; en alleenelijck eene oorſaack fick amtgalle hlar de is. zijn , des levens, en van de beweeghlijckheyt.

3 : Den welcken , foo langh hy in't licht verſlonden blijft , eene · quaal is van de vreughde en erkentenis :

Eene opa

maar , foo het licht uyt. bluft , een boos weder - willigh genſchap,of fenijn is , daar niets

anders in en qualificeert , dan enc- te fonteyne.

ſtonden aen alle liefs f Ofte neemt. de en begeerte des goeds, een eynde f heeft. 4. Ghelijck wy arme kinderen Hevas , ſulckx nu , met

kele ſelfsvyandſchap ; daar van

groote ſmarten, jammer , en elende moetenin · A 2

ons ghe voelen ,


De eerſte Apologie teghens

4.

voelen , hoe ons den ſelvighen grim beweeght, voert, en quelt : dat wy nu voort niet ghelijck kinderen Gods , inder liefden , ondergmaalkanderen en wandelen : maar , ganſch fenijnigh, nijdigh, moord lijck ons

dadigh, en vyandigh

onder„ maalkanderen booswachtigh vervol

ghen, verſmaden ,ſchenden, en laſteren , oock vernioor den , berooven , en alles quaats aen doen ; en doorv gaans den doodt , grim , en alles quaads wenſchen en gunnen. s . ' t Welck groot jammer en quaat , in deſen Paſquil ghenoeghſaam is te ſpeuren ,uytwat voor een ghemoedt, erkentnis en wille , de felvighe is ghevloeydt: in't ghene hy ſich onder- windt, niet alleen de woorden qualijck te duyden; maar oock het ganſche verſtandt in eene vremde meeningh te trecken , en den Autheur voor eenen duyvel te declareren : en ganſch vermetelijcker , ſchendelijc ker, fenijnigher, boos -achtigher, en nijdigherwaert, den

wille , fin , en ghemoedt des Autheurs , den duyvel toems eyghent : fonder den ſelvighen te kennen wie hy zy ,ofte hoe hy zy,ofte wat Gheeftes kindt hy zy; of hy God, of te dele werelt ſoeckt ? 6. Vermeet fich ,

fijn aengheboren fenijn , aen den

Autheur in fijn hart , ſin , en wille te ſchuyven : 't welck alles ganſch ſchrickelijck , jammerlijck , en elendigh is , dat hy fichſelfs nieten kendt, uyt wat ghemoedt hy yvert ; en in wat drift hy loopt. 7. Hy en kan niet fien , dat gheheel fijn ſchrijven niets.anders en is ,dan eene fenijnighe Paſquil en quade meeningh : want , 't ghene voor hem ,

ghelijck als on

beriſpelijck is gheſproocken , ' t ſelvighe en kan hy doch niet ongheſchendt laten : al daar men , doch wel kan fien , uyt wat Gheeft en ghemoedt , 't ſelvighe is ghe vloeydt; hoe den elendighen grim , in hem heeft ghere

geert:


Balthazar Tylcken.

5

geert : en durft noch wel inden tijtel Atellen ; het zy Chriſtelijck, en wel ghemeent !

8. Wanneer hy doch yets beters aen die plaats fet tede , foo ſoude't felvighe doch noch te dulden zijn : maar, ick en kan in gheheel fijn ſchrijvens, gheene God delijcke erkentenis en licht vinden , fulckx hy ſich doch hoogh beromt , ghelijck of by verlichte ſinnen hadde, en daar in gheoeffent zy ! 9. Verlichte finnen (wel, verſtaande , foo't ſelvighe licht van Godis zijn ganſch vriendelijck en lieffelijck ,en onder - wijſen den menſche, wat hy doen en laten moet : fy erkennen ſich in broederlijcke ſchult : fy en jaghen an den duyvel , des menſchen ghemoet niet in de kaacken; maar , fy zijn ſedigh in't ſtraffeu en leeren , met goede onderwijſingh : fy ftraffen in't ghemeen : fy en grypen den menſch niet Privatim en alleen aen ; ende en maac ken geenen moort, kuylop goede weghen. 10. Een verlicht ghemoedt, ' t welck gheoeffende fin nen heeft ( ghelijck Paſquil fich laat duncken ) erkent de gaven Gods , dat de ſelvighe fonder eynde en ghetal zijn : dat God fijne kinderen wonderlijcke voert , en aen den eenen doorgaans

eene andere gave gheeft uyt

den Apoftel tenſpreecken, dan aen den anderen ; ghelijck fulckx oock betuyght.

11. Dat God aen den eenen , uyt de gave fijnes Ghee ftes, gheeft wonderen te doen : aen den anderen , ſpraac ken te onderſcheyden : den derden , te Propheteren :

e

En alles , den vierden, met tonghen te ſpreecken ; &c . uyt den eenighen Gheeft Gods, die uyt de groote won deren van de eeuwighe wijſheyt Gods alſoo ſpreeckt , de kinderen Gods alſoo drijft en leert ; op dat de onmetelijcke wijſheydt Gods , in fijne kinderen ver en ,

ſchijne.

A 3

12. By


6

De eerſte Apologie teghens

12. Byvaly.dien Gods Geeſt in den menſch regeert, a Text , ſoo en is hy niet « bedrieghlijck , looghen ,jachtigh , tückiſch . b b Text, ver door -trapt, en eerſchendigh ; maar , ftrafwachtigh , Schlaghen .

leer. achtigh , en facht: hy en is niet doorn , ſteeckigh , quaad, duydent,en lichtveerdigh : hy erkent terſtondt

wat in den menſch is, uytwat Gheeft hy ſpreeckt : want, Gods Gheeft kent fich' wel ſelfs in den menſch , hy en behoeft gheen ghetuyghenis: hy beprouft hart en nie ren, ſiel en lichaam : hy ſpreeckt de waarheyt, ende en ſchendt niemant : hy jaaght het alles naar ' t goede ; en drijft de menſchen tot de gherechtigheyt. 13. Maar, deſen ganſchen Paſquil, en is niets anders dan een quaat duyden , vergiften , en onteeren : hy treckt de Schrift met het hayr daar toe , en vergalt de

c Ofte te

ſelvighe, op dat uhy maar oorſaack hebbe · te dooren flecken doornen . als fteecken : daartoe en heeft hy gheen recht verſtandt van de Schrift : de felvighe moet hem dienen , ghelijck hy't hebben wil : daar, mede hy fijnen grim mach ver

fadighen, en aen fijn grimmigh vyer,houdttoedragen,

d Text weydlich.

dat t ſelvighe diluftigh mach branden ; en hy alſoo lijnë diepe en hooghe erkentenis mach laten fien ;; al v ſoude hy ſchoon , daardoor , fijnen Broeder Habel , onder de voeten treden . -14 . En daardoch een deel van fijne , al hier aen den dagh ghegevene erkentenis van den wille Gods,in Babel is ; en hy gheweldigh aen den Babyloonſchen Tooren boudt; ghelijck hem lal ondervooghen wordeu gheftelt: ' t welck ick , mijnent jhalven , on , garen doe; maar (dery noot ſulckx vordert) doen moet. 15. Niet even om mijnent.wille : maar, om der gee wille , die hy , met zijn nijdigh vyer heeft aenghe fteecken en vergiftight ; en ganſch verkeerde meeningen

ner

( voor ,namentlijck, van de genadighe verkieſingh Gods) aen


Balthazar Tylcken .

7

aen hen heeft ingheſchoven : over.wfulckx betaamt hetmy , mijne meeningh te verklaren , ghelijck ick't, in Goddelijcke erkentenis,hebbe begrepen ;en't ſelvighe oock den waren grondt, en't Apoftoliſche fondament is. 16. Sijne ſchendingh en verſmaden en gheeft my , ſtoot: maar, ' t ver nochțe mijne ghewiſſen , gheene aen heught my , dat ick, om den waardighen name Jeſu Chri fti, moet verſmaadtheyt en verachtingh lijden ; en achte my fulckx voor eene ſchickingh Gods , en voor eene oeffeningh des gheloofs. 17. Want, onſen Heylandt, Chriſtus,heeft ons ſulckx

oock voor't leften ghelaten ,dat, wanneer ſy ons ſouden vervolghen, verachten , verſmaden en laſteren om fijnes naams en erkentenis..wille , en allerley quaat van ons ſpreecken ( foo fy daar aen lieghen ) dat wy ons als , dan ſouden verheughen en vrolijck zijn : warit , hebben fy den Huysmvader Beelzebub ghenaamt , wat ſullen fy de Huysughenooten wel doen ; den Diſcipel en is niet be ter dan den Meeſter . 18.

In vervolgingh ,kruys en droefheyt , moeten wy

in't Rijcke Gods in , gaan : het kruys drijft ons tot aen dachtigheyt , dat wy onſen verdurven menſche ghędu righ kruyſighen , en ons doorgaans in de liefde Göds , in Chriſto ,overgeven ; op dat den nieuwen menſchein.com ons wafſche, en in God leve . opvgaa , 19. Ick en begeer oock teghen den Schrijver van de

ſen Paſquil niets te woeden , noch hem te verachten ; maar , my , te verantwoorden teghens fijne booswachti ghe beſchuldigingh : want , hy handelt in den felvighen teghens God, en de liefde des naaften ; oock teghen fijne eyghen ghewiſſen : in't gheen hy my toe, meet,en mij ne Schriften valſch aen , treckt , 't gheen hy ſelfs niet en yerſtaat, ſoo oordeelt hem ſijn eyghen hartte , naar udent maal

NB. NB.


8

a Text , sandeep klähret mich dem teuffel.

De eerſte Apologie teghens

maal hy niets van my en weet; a en maackt van niy eenen duyvel. 20. Doch , dat ick van my ſelfs foudeſchrijven , dat ick een groot Meeſter der ſchrift ofte konſt van de ſchoole van deſe werelt ſoude zijn , dat en is niets : ick ben een ſlecht eenvoudigh man , ende en hebbe mijne erkentenis en hooghe wetenſchap, van gheen konft, ofte. uyt vernuft : ick en hebbe oock noyt groote konft ghe ſocht; maar, van mijner jeught op, nietswanders, dan de ſaligheyt mijner fielen , hoe ick het rijcke Gods mocht beverven en beſitten .

21. Maar , naar dat ick in

my , eene gheweldighen

NB. Des ſtrijdt ( zijnde de drift in vleeſch en bloedt) bevonde, en Autheurs den machtighen ſtrijdt tuſſchen des wijfs en der llan kamt. ghen ſaadt beſpeurde , foo hebbe ick my op dien tijdt eens ſoo ſeer hardt in den ſtrijdt gheſet teghens ' t ſaadt der ſlanghen en mijne eyghen verdurven natuur ( doch , door Gods by vſtandt) dat ick vermeende den ſelvighen aengheboornen booſen wille en

gheneghentheydt te

overwinnen en te verbreecken , en my aen de liefde Gods, in Chrifto , over.tegheven , om my in't hartte Gods te verberghen voor het grouſame ſtormweer van den tooren Gods en grim des duyvels; op dat Gods Gheeft my mocht drijven en voeren .

22. Ick nam my oock voor , my , in mijne aenghe boorne gheſtalte , te houden als doodt , tot dat Gods Geeft in myeene gheftalte bekommen , en ick hem be grijpen mochte ; op ven mocht voeren .

datwick door , en in hem , mijn le

23. Oock nam ick my voor , niets te willen , ſonder wat ick in fijn licht en wille , erkende; hy ſoude mijn wil len en doen zijn : ' t welck my wel niet moghelijck en was , en dan , noch

in een ernſtigh voornemen ſtondt ,


9

Balthazar Tylcken.

ſtondt, en in eenen ſeer ernſtighen ſtrijdt; en kampte te ghens my ſelfs. 24. En wat al daar zy gheſchiet , fal wel niemandt, NB . NB . dan God, en mijne ſiele weten ; want , ick wilde my eer a Text , der het leven - verlieſen , dan daar.,.van af te laten . verweghen . 25. Worſtelde alſoo , in Gods byſtandt , een ghe

ruymen wijl en tijd , om't Ridder , kranſken : ' t welck verbreeckingh van de poorten bofte door. c Text, fer der diepten, in't Centrum van de natuur, met ſeer Sprengung. te vreughde bequam ; daar , aen mijne fiele , een ſeer wonderlijck licht opugingh , ' t welck voor de d wilde dur qofte som ven ver natuur vremt was . dighe. ick daar

naar , bmet de

26. Daarvin ick eerſt erkende wat God , en menſch , was , en wat God met den menſch hadde te doen : ' t welck ick te vooren niet en verſtondt , oock niet en ſocht op foodanighe wijſe : maar, ghelijck een Kindt, ' t welck aen de Moeder hanght , en lich naar de ſelvighe é neyght , eText, alſoo oock mijne fiele , naar dit licht : doch , met gheene Sälinet. voorighe wetenſchap , wat my ſoude ontmoeten ofte ge ſchieden ; maar, ghelijck een eenvoudigh Kindt. 27.

Ick verſtond te vooren weynigh , de hooghe Ar

tijckelen des gheloofs (alleenelijck , ghelijck den aert der leecken is ) veel weymigher de natuur ; totdat

my het

licht in de eeuwighe natuur begon te ſchijnen : daar van wierdt ick ſoonfeer beluſt , dat ick begon ; en wilde my, mijne erkentenis , tot een memorial opvſchrijven. 28 . Want , de Gheeft gingh doorheen ghelijck eenen blixem , en ſagh in den grondt der eeuwigheyt: reghen voorby gaat, wat den ofte ghelijck eenen ſtort ſelvighen treft , dat treft hy ; alfoo gingh'toock in my : ick vingh aen te ſchrijven, gelijck een Kindt in de ſchoo le : en ſchreef alſoo, in mijne erkentenis en yverige drift, doorvgaans voort; en alleenlijck voor my ſelfs. 29. Ick B

..


10

De eerſte Apologie teghens

29. Ick en meende met’t ſelvighe mijn leven, langh by geenigh menſch bekent te worden ; maer , ick wilde ſulckx, mijn leven langh tot een memorial voor my be houden: hoev-wel my doorgaans wiert ghegeven , te ſchrijven van toe kommende dinghen ': ofte ghelijck dat ick voor veelen waar gheweeft ; ghelijck of't een werck was dat my was opgeleydt, dat ick’t moſt doen . 30. Ick bevondt machtigh , den wille van den Gheeft yan't nietiw aenghefteecken licht : maar , mijne ſiele was voor is en in hem , ghelijck een onverſtandigh Kindt : ſy gingh alfoo in den rooſenhof hares Moeders, en , de de ghelijck een kindt, in ghehoorſaamnheyt; en my wiert a Dati ,op ghegeven , alles , · op Magiſcher aert , op 't pampier te verborghent- ontworpen . lijcker aert , 31. Want, ick ſchreef alleenelijck mijnen fin ,ghelijck ofte door ghe dijckenijjen. ick’t in de diepte verſtondt: ende en maackte over ' t fel

vighe ghene verklaringh ; want, ick en meende niet , dat het foude gheleſen worden ,

ick wilden’t voor my be

houden : anders, foo ick hadde gheweten , dat het ſoude gheleſen hebben gheworden, foo wilde ick klaarder ghe ſchreven hebben . 32.

Dock ſo was den arbeydt van mijnen geeft ,daarv

in , en daar medes gelijck eene gedurige oeffeningh ,daar ſich verſonck in'r mijne fiele hoelangher , hoe dieper , b Verbors

byMyſterium van

de eeuwighe natuur ; ghelijck eenen

ghenileye of ſchoolier die ter ſchoolen gaat, en ſich treffelijck oeffent. te heyme 33. Want, den Gheeft des lichts , oeffende mijne fie lijckheyt. le heftigh : ghelijck den on. -partijdighen Leſer in't fel vighe fal fien , hoe den Gheeft fich heeft gheoeffent , en cOfic her. haalt.

menigh dingh ſeer menigh , maal

gaans dieper en klaarder

vertelt , en door van de eene kamer tot de an

dere , was de rechte ladder Jacobs , daar mijne fiele op klam , door den wille Gods; aen 'wien't ſelvighe alſoo ghe


Balthazar Tylcken. geviel, my alſoo te oeffenen, en in de Hemelſche ſchoo a Dat is , in le , . in Ternarium San & um in te voeren . de heylighe 34. Van't welck Paſquil niets en weet , en fijne vér Wefentheyt. ſmaa, fchriften ſulckx oock betuyghen, dat hy daar niets in verſtaat: maar , hy ſchrijft ghelijck een Hiſtoricus van de ſchoole van deſe werelt;'t welck ick in fijne waar de late : doch , verlichte ooghen, beromt hy ſich onubil maal hy de felvighe teghens de kinderen ligh ; naar de. b Ofte ver Gods, tot 6 ſmaadt ghebruyckt. adtingh . 35. Dit is nu het felvighe o boeck , 't welck ick in cVerſtaat,

inijne kindtſheyt (doen ick noch een A.B.C. ſchoolier de Aurora. was) ſchreef , ' t gheen den Paſquil voor heeft te oordee len : doch , door des Sathans lift, wiert my't felvighe on toghen (den welcke ghedachte , vyer avondt daarwme de te maacken) dat ick in drie jaar daar niets van en wit, waar ' t was; ick meende, ' t ſelvighe was langh wegh. 36. Daar. toe ben ick't ſelvighe quijt gheworden eer't veerdigh was ; ſoo ſeer haaſte den Sathan , daer mede vyeravondt te maacken : en voeghde my den ſef vighen tijdt, kruys, en droefheyt, oock ghenoegh vyan . dighe menfchen op den hals ; in willens my mijne edele Perle te rooven . 37. Bedeckte my oock geweldighmet fijnen dooren

!

bos van mijne wederwaardigen , ofhy my had moghen mijn kleynoot doen verlieſen ;totdat ren, van hoogh

my, naar drie ja

geachte lieden wiert gheſchreven : doen

wiert ick gewaar,dat mijne Schriften noch voor

handen

waren ; en verwonderde my daarvover , dat het met de ſelvighe alſoo was ghegaan

en verſtondt dat fy die al.,

reedts twee jaar in handen ghehadt hadden en door gaans den eenen goeden vriendt , aen den anderen ghe 1 geven , om af te ſchrijven . ? 38.

Ick verſtondt oock , dat de ſelvighe in foo veel men B 2


12

De eerſte Apologie teghens

menſchen handen waren ; ganſch ſonder mijn weten : en dat veele verlichte en vroome harten hen vermaack daar in hadden ; die gheen fenijn , maar , eenen rechten wegh tothet Goddelijcke leven , en Chriſtelijcken wan del daar in ſochten . 39 . De welcke ſonder twijffel, gheene foodanighe vergiftighe ooghen en fullen hebben ghehadt , dat het aengheſicht der flanghen hen alſoo van ſtonden aen in't Centrum des ghemoedts foude zijn ghefloopen , en verkeertheyt hebben gheſocht: maar, ly hebben't den a Ofte,bero. Gheeft Gods * laten Itaan , en onderwrechtingh ghe lenzijn. vraaght ; ſulckx hen dan oock weder.„-varen is. 40. Sy zijn dan noch eensdeels, ſoo hoogh ghe bofreghe leerde lieden , dat Paſquil hen wel niet b en magh ghe lijck en is. lijcken ; doch , ick en hebbe van niemant van hen hooren ſegghen , dat de duyvel daar in was ſittende : ick gheloo De day. pel.

ve vaftelijck dat

hy den Pafquil in ' t ghemoet , hartte,

in de ooghen , en ſinnen zy gheſeten , en hem alſoo ter d Text, in- ſtondt heeft d gheinfecteert , en tot den ſtrijdt ghedre ficiret. yen, 41. Want , hy bekent ſelfs in den in , gangh , dat hy't inder.haaft overleſen,en niet wel tijdt ghehadt heeft : de Nanghe heeft hem ghewis alſoo terſtondt ghevan ghen , en daar , naar gheen tijdt ghelaten te overwe ghen ; maar , alleenelijck haar ſpel alfoo te drijven : ghe wis , wanneer den Paſquillant hadde nae- ghefocht , hy foude den Autheur hebben ghevonden. 42.

En foo hy my in’t minſte hadde gheſchreven, hoe

cOfte, foto ick op foodanighemeeningh en ſchriften was ghekom men , ick wilde hem ganfch vriendelijck en Chriſtelijck

hebben gheſchreven : het foude eenen Chriſten wel heb ben aengheſtaan ; voornamentlijck , een verlicht ghe moet .

1

43. Maar,


Balthazar Tylcken.

13

43. Maar, Heer Paſquil, ick houdt daar , voor , dat u konſtigh ghemoet, heeft in Babel geſtaan, en hebt daarn mede Habel willen verworghen ; daar voor ghy voor Gods gherichte fult moeten antwoorden: laat het u ghe ſeydt zijn , ghy moet weten, dat ghy het « A. B. C. hebt verstaat, de Aurora . aenghevochten.

44. God heeft foo veel ghenade ghegeven , dat b wy b Verplaat in't tweede boeck , dat ghemaackt is gheworden , veel klaarder hebben gheſchreven , dan in 't eerſte ; en oock dan ghy in den uwen gheſchreven hebt: den ſin is ons een

het met wy , den

GeeftGods, ende het in ftrument;of weynigh dieper gheopent gheworden , dan u . 45. Ghy moet weten , dat ick uwe Schriften veel be- to den Au sheur. ter ſie , dan ghy die ſelfs verſtaat : ghy wilt hoogh varen om u te laten fien ; en uwe Schriften en zijn doch niets. anders , dan een ſpiegel vechten • in't Myſtery Gods. ' t Soude noch alles wel heen

Dat is,in

gaan , en men ſoude te vre- lijcke vera

den zijn, foo ghy niet en wiert bevonden , ghelijck eenen borgenthe ſpotter; daartoe , met een ſtoudt on Chriſtelijck ghe moedt. 46.

Leeft mijne drie boecken van de Menſchwer

dingh Jeſu Chriſti , hoe wy in de menſch -wordingh Chrifti ontfanghen worden en in gaan , en in Chriſto nieuw ghebooren worden, en hoe wy, met Chriſto, in fij nen doodt moeten in, gaan, en met,en in hem begraven worden, met hem ſterven , en den oudenmenfch ghedu righ dooden, met , en in

hem doorgaans op-vitaan ; en

eeuwigh in hem leven . 47. Item , leeft het boeck van't Drie..voudigh leven des menſchen , ghy fult de eeuwighe Goddelijcke na tuur , en dan de uyt„ wendighe natuur van Sterren en Elementen ,een weynig dieper en grondelijcker beſchre

1

ven vinden , dan in uwen Paſquil g : hy ſult wel fien , wat Goddelijcke erkentenis is , daar, toe , wat den menſch ſtaat B 3


14

De eerſte Apologie teghens

ſtaat te doen en te laten ; en wat ghelooven en faligheyt

zy ? a Text, 48. Oock ſoo ſult ghy uwe “ krepele , en ganſch on verfimpelte. recht verklaarde ghenadighe verkieſingh, in den grondt, b Vaftaar, recht vinden :

de ſelvighe fal beter over een kommen

de ghenadige met het Apoftoliſche geloof en verſtandt, dan de b uwe. van B.T. 49. Deuwe , voert den menfch , tot vertwijffelingh, c Roock ,oftelicht ... veerdigheyt, en in enckele anghſt des Geeſtes e ; n verduiſter niet wederom daerwuyt: maar,de mijne, voert hem aen't ringh . d Bedwy , licht; dat hy kan ſien , wat den Heylighen Gheeft, met de ftere,de lico de verkieſingh Gods verſtaat. wyt-Wendige

so . Item , ghy vindt inde felvighe , rechte erkentenis

Werelt, ofte Gods , en van tWeſen aller Welen ; daar, voor ' t felvi-, Gods liefde, ghe , by u , noch eene groote

miſt is : ghy beromt u de

ende hetwys-wetenſchap : doch , Goddelijcke wetenſchap , en ſtaat e, niet in ' t vernuft; maar , in't licht Gods . wendigh daar tooren ende liefde, in Si, Soo ghy foo ſeer hoogh van God wilt ſpreecken , zijn . ſoo moet ghy alle d:de drie Principien verſtaan : anders ftrijdeduryſtere Inde werelt, W00 blijft uwe rede , een ſpiegel -vechten ; en fy en verghe: men dedwy; noeght het hongerighe ghemoet niet :leeft mijn boeck velen , in de lichte , de vande drie Principien van't Goddelijcke Weſen , wat Engelen;en gelt het, ghy fult fien, of ick een menſch ben, en in „my, gheenen duyvel en fultſoecken, ghelijck ghy ganſch on in de uyt Wendige , de Chriſtelijck • my ſchelt ; ' t welck u wel ten hooghſten menschen .

< Text,an f beriſpelijck is :wanneer ghy den Ketter , den welcken mierghe ghy laſtert, recht ſult foecken , foo ſult ghy den ſelvighen fahren. fText, ver- in uwen boeſem vinden. Wieſlich. 52.' Want , dat is eenen Ketter , die de Schrift valſch NB . Welck eenen Ketser ghebruyckt : ghy en doet het niet alleen aen mijne mee is. ningh, en aen mijne woorden , die u verborghen zijn, die sem verborgen noch een deel, s in een Magiſch verſtandt Itaan : maar , verftande ghy treckt de Schrift valſch aen , op uwemeeningh van cenebedeckte . de ghenadighe verkieſingli, en ſchildert de menſchen niets .


Balthazar Tylcken. niets

anders , dan eenen miſt voor de ooghen : worpt

hen in Gods tooren , en laat hen legghen ,en gaat daar van ; en daar..toe ghebiedt ghy noch ,

dat

men niet en

moet onderſoecken . 53: Jae recht : de duyvel ſoude moghen . openbaar a Ofte be worden ; dat wil hy: niet : ofte veel

lichtheeft mijn keni.

boeck u op de Calviniſche ahder ghedruckt ; ick en kan dat niet ghebeteren .

54. Het zy dat ghy , ofte een ander , mijn boeck niet en wilt leſen , laat het ſtaau ! Is't ſelvighe doch niet ghe druckt !

Wie ghebiet't ſelvighe naar te

ſchrijven !

6 Laat my't ſelvighe ſtaan ! Ick heb't alleenelijck voor b Datis , my gheſchreven , ' ten gaat u niet aen : ick en heb daar late's selvi ghe voor my. niet mede gheloopen ,en't ſelvighe yemanden aenghe preſenteert ! Het is , teghens mijnen wille , uyt - ghe- cofle wyt kommen , en ſonder mijn weten ; ghelijck de ghene wel gaan ,

weten , die ' t allerveerſt hebben bekommen . ss . Dat ghy my nu toe meet , dat ick mijnen rom met’t ſelvigheheb gheſocht; dat is eene on „ waarheyt : een Chriſten en ſoeckt fijn eyghen eere niet , maar , de eere Gods, en in fijne liefde , fijnen naaften : heeft Chri- NB. NB, ſtus de ſelvighe doch niet ghefocht; maar, ſijnes Vaders : hy en heeft geenighe eere van menſchen begeert ; wat nut ſou my dan de ſelvighe zijn ? 56. Is ware erkenteniffe Gods, doch niet van defe we relt ; maar , uyt God ! Wat ſou de ſelvighe dan al. hier eene herberghe voor haar willen ſoecken ? • Treckt u d Datis,be fiet w felfs. ſelfs by de neus.

$ 7: Ick ſegghe met fondament ;ghy en hebt van mijne Schriften , op eene ſoodanige wijſe ,gheen verſtandt : ghy bekladt de felvighe maar, met een vremt verſtandt ;ghe lijck u hier. nae onder ooghen ſal gheftelt worden : doch , kort , alleenelijck om des leſers- wille , die de ver


16

De eerſte Apologie teghens

veracht ,ſchriften leeft ; fien .

op dathy , ons beyde mach

58. Soo wie eene ganſche uytvoerlijcke , begeert, die leſe het boeck van't Drie

voudigh leven , hy ſal

meer vinden , dan hy ſoude moghen ſoecken ; voor „ na mentlijck in de drie Principien : ' t welck Paſquil wel niet en ſoude behoeven te ghelooven ! Doch, ſoo hy een Chriſten wil ghenaamt zijn , en rechtwil ghedaan heb ben, dat hy dan't ſelvighe leſe : ſoo ſal hy ſien , wat Gee ſtes kindt ick ben ; veel

licht kommen wy nader te fa

men : en uyt eenen Saulus , ſoude eenen Paulus moghen worden ; ' t welck ick hem dan wel garen wilde gunnen : en veel liever een hartelijck goet Chriſtelijck gheſpreck , van onſen Emanuel , willen houden ; dan deſen ſtrijdt. 59. Doch , ick ſegghe, dat mijn boeck , ' t gheen hy Ofte breo- aen , vecht , aen ettelijcke plaatſen « betere verklaringh dere. behoefde , tot eenvoudigher verſtandt : ick ben oock bereydt ſulckx te doen , ſoo't yemandt begeert ; want , b Heymelijck , be deckt, ofte

aen ettelijcke plaatſen , ſtaat 't ſelvighe als noch , in een b Magiſch verſtandt. 60. Doch, daar zijn oock foodanighe verborghenthe

Prophetiſch. den in ,die men aen den School-geleerden al. t ſamen c Text , me. fter Alexê. niet en ſal vertellen ; want, het heeft God alſoo behaaght te zijn : ſiet de Schriften der Propheten aen , of de ſelvi

ghe

alvt ſamen in een klaar verſtandt zijn :

daartoe

leert Chriſtus oock in ghelijckenis ; men moet de Perle niet voor de fwijnen worpen. 61. Maar, wat de Artijckelen des gheloofs belanght, die in dit boeck noch in een Magiſch verſtandt zijn , die zijn inde andere boecken helder en klaar ghenoegh ghe ſtelt ; meerder dan Paſquil vordert ofte verſtaat : doch, begeert yemant meerder verklaringh ; ſulck ſal hem we der

varen .

62.

Wie


Balthazar Tylcken. 62. Wie de ſelvighe dan

17

noch niet en begeert , voor

den ſelvighen en heb ick oock niet gheſchreven ; dat hy my de ſeſvighe laat ſtaan : ick ſchrijf voor my ſelfs ; ende en loope niemant naar : ick en heb de ſelvighe in gheen boeck.winckelen te koop : byval dien dat daar gheene vruchtighe lieden en waren gheweeſt , die my • ernſtlijck , en in eene rechte Chriſtelijcke meeningh a Text,

God

daarom

en hadden verſocht en ghebeden ,ick en ſoude innighliche NB . NB ,

aen Pemant wel niets hebben ghegheven . 63. Doch , naar„ de...maalGodwvruchtighe vroome hartten worden ghevonden , die haar Chriſtendom noch eenen ernft is : loude ick dan de Chriſtelijcke liefde on trecken ? Ofte heeft God my ' t ſelvighe ghegeven , dat ick't onder de banck ſoude ſteecken , ofte in der aerden begraven

64. Chriſtus ſpreeckt :

niemandt en ontſteeckt een

licht, en ſteeckt’t ſelvighe onder de banck , ofte onder een ſchepel : maar , ſet t ſelvighe op eenen diſch ; opx NB. Alle dat alle ,die in den huyſe fijn, daar van ſien : het Godde- die in den lijcke licht en laat ſich niet verberghen : den ghenen niet die burg ten den hwy . die't God gheeft , die moet het laten ſchijnen ; want , se zijn . God wil van fijn pont, reeckenſchap vorderen. 65. Wat is 't oock , datumen in de Chriſtelijcke Re ligie twiſtet en veel diſputeert ? Is de felvighe doch gee- NB. de Christe nen ſtrijdt, twiſt, noch meeningh !Sy ſtaat in de nieuwe lijeke Relia weder „ gheboorte , uyt Chriſto , in't gheloof , uyt den gie zy ?

Heylighen Gheeft ; inde demoedigheyt, liefde , en ghe rechtigheyt. 66. Eenen Chriſten , moet uyt Chriſto gheboren zijn: hy moet eenen Chriſtelijcken wille en wandel voeren : 't en is niet ghenaamt, alleenelijck weten , en ſich met het lijden Chriſti te vertrooſten : én voorGod eenen

huy

ghelaar zijn : anders ſpreecken ; en dan ,„ noch anders willen С


18

De eerſte Apologie teghens .

willen en doen : en den booſen vergiftighen worm van de verdurven , en ontſteecken natuur , fijn vyer laten branden ; en alleenlijck eenen mont , Chriſten te zijn. 67. ' t En leydt niet aen't veel weten , dat men fich met het lijden Chriſti kittelt , en't felvighe aen de ſpitſe ſtelt : en dan , noch den booſen, nijdighen , aenghefteec en ken vergift, worm ghedurigh in't hartte behoudt den ſelvighen niets

andersdan hout tot fijn vyer door .

gaans toevendraghe : ick ſegghe , den ſelvighenyman tel ſal aen menigh , tot een helichvvyer worden ; dat hy den wille Gods heeft gheweten , en in den ſelvighen niet willen in gaan ,en ſich aen hem over- geven .

68. Eenen Chriſten moet fijnen eyghen natuurlijcken wille breecken , en ſich in den wille Gods over -vgheven : hy moet het vyer fijnes willens ghedurigh bluffen , en alle fijne ſinnen uythet ghemoet , in Gods ghehoorſaam heyt, in de liefde en bermhartigheyt Gods,

in Chriſto,

in fijne menſch.wordingh, lijden , ſterven ; dood , en op ftandingh , doorvgaans invoeren; hy en moet niets wil len , dan alleenelijck Gods, in Chrifto .. 69. Sijn begeeren dan , noch , is , dat God fijn willen en doen zy : hy moet den wille fijnes vleeſches door. en niets anders infích begeeren ,dan den gaans dooden , wille Gods ; dat den ſelvighen hem regeere , drijve , en inchem het doen zy

NB . Waar 70. Want, den menſch en doet, uyt„ ſich ſelfs, niets de beynin taar,goets, maar, de Wet Gods, die God in fijne natuur heeft gheſchreven ,

die doet het goet : de ſelvighe Wet is het

eeuwige woordt der Godheyt,en treckt aen

fich , God

delijcke , en Hemelſche Wefentheyt ; zijnde het nieuwe • Verftaar, lichaam : want , a het is menſch gheworden ; en ' t moet het Woord, in ons oock menſch worden .

1

71. Enin't felvighe lichaam , ſtaat het rechte willen en


Balthazar Tölcken.

19

en doen , oock het volbrenghen ; en de moghelijckheyt van een Chriſten menſch : buyten't ſelvighe, en is gheen Chriſten : maar, den Anti -Chriſt,en eene Gheeſtelijcke Hoerery; ghelijck de openbaringh Sr. Johaunes toont. 72.

Daarom en leydt het niet aen't diſputeren, hoogh

vlieghen ,ſpitsw-vinnigheyt,verachten ,fijnen broeder aen den duyvel te gheven : want, God wil dat alle menſchen gheholpen worden : en hy en is gheen God , die het booſe wil ; ghelijck den vijfden Pfalm ſeydt : en Ezechiel 33

Soo waar ick leve , ſpreeckt de Heere , ick en wil den En Chriſtus ſeydt : ick dood des fondaars niet ; &c . ben ghekommen om den ſondaar tot boete te roepen ; maar , niet den rechtveerdigheny Item , Eſaias ſeyt: wie is foo eenvoudigh als mijn knecht : Item , het Rijcke Gods ſtaat in kracht ; wat behoeft dan hethoogh vlie ghen , en twiſten . 73. God ſiet aen , een verbroocken en ſuchtent hartte, dat ſich voor hem anghftet, en dat ſich vreeft voor fijnen tooren : ' t gheen doorvgaansgaren wil wel doen :' t geen ghedurigh Godsbegeert ; 't ſelvighe werckt met God : want , ſulckx het ghemoedt is begeerende, ' t ſelvighe NB. NB. ontfanght het , het zy , nood , ofte dood ; ofte anders het Rijcke Gods: want , het Rijcke Gods en is niet ver de ; maar , 'tis in ons : wy moeten uyt God ghebooren worden , foo wy willen God ſien ; ofte den wille Gods ontfanghen. 74. In Adam hebben wy den wille Gods verlooren ; den ſel en in de belofte van't ſaat des wijfs , hebben wy vighen weder ghevonden : want,hy heeft ſich , ' met de Ofte, door. belofte , aen alle menſchen in t licht des levens b voor b Text, ent gheftelt , en aen de fiele, tot eene Bruyt verhouwelijckt: koghen ghe . welcke fiele in 'tfelvighe is inghegaan , uyt de ſelvighe feles is wederom den edelen · Lelyen , tack għewaſſen ; en c Den nie die wen menfche C 2


20

De eerſte Apologie teghens

die is ten kinde

Gods verkooren gheworden .

75. Den welcke dan noch niet en heeft gewilt (maar, ſich den grim van de eeuwighe natuur heeft laten vaſtu Dat is, die houden ) is van den grim , 66. b Text , mhrkundes.

c Verſtaat,

die heeft den grim en tooren in ſich verllon den , en heeft den ſelvighe behouden in den af.vgrondt des 6 oorſpronghs, in't eerſte Principij ; daar den worm der ſielen uyt ontſtaat.

76. In den ſelvighen

wille , is Iſraël in God ghebo

den herboren ren gheworden : en in den ſelvighen wille , is het woordt des eeuwighen levens , 't welck maackt; daar booren .

Goddelijcke Eſſents

in eenen Goddelijcken wille wordt ghe

d Verftaat,

77. En d't ſelvighe is , in de Efſents van Maria in

het woord .

ghegaan , en den wille die in den dood was in - gheflo

e Den nien ten , in Maria gheopent, en , de e Lelye Gods uytvghe wen menſch. voert , en daar in eenen waren menfch gheworden , en eene ſiele uyt de ( in den dood ingheſlotene , en nu , door Gods beweghende, uytbloeyende) menſchelijcke Eſſents in, ſich ghenomen : in de welcke nu Goddelijcke moghelijckheyt ſtaat ; want , ſy is in't woord van't le ven deslichts : en aen den ſelvighen wille moeten wy ons in_eyghenen en overvgheven ; dat den ſelvighen oock in ons menſch worde. 78. In Adam , wiert de moghelijckheyt , in den dood NB. NB. gheſloten ; want , het Goddelijcke licht , bluften in

Adams fiele uyt : en in de belofte , ſtondt't ſelvighewe fText ,

derom aen de fiele tot een f oogh -wit:en in demenſch

,wiert het wederom in de fiele in-ghe ongenmahel, ofte teecken . wordingh Chrifti voerdt ; en het ſcheen wederom in de duyfternis. 79. Hoewel ' t ſelvighe in ſich ſelfs niet en was uyt.vghebluſt : maar , Adams fiele was in den Gheeft van deſe werelt

inghegaan ; en van't Goddelijcke

Principie uytvghegaan : Iy hadde den Gheeft van deſe werelt


Balthazar Tylcken.

21

werelt ter herberghe in

ghenomen : alſoo ſtondt het .

licht alleenelijck in fich fiele, was ' t verdeckt.

lelfs in't ſchijnen ; en voor de

80. Want , de fiele is een ander Principium , dan het NB. Vande licht ; ghelijck als het vyer eene andere quaal heeft , fiele. dan't licht : alfoo is de fiele een Magiſch yyer , uyt het eerſte Principij, aen Adam in

ghevoert ;en met de be

wegingh der Godheyt , in't Goddelijcke fiat , tot eene Creatuur gheboren gheworden. 81. Want , in hare Eſſents , is ſy van eeuwigheydt , doorgaans gheweeft ; maar , in de Creatuur, in den tijd van de Scheppingh des lichaams ; tot een beeldt Gods gheformeert geworden : en fy en is doch de rechte beel denis niet alleen ; maar , het Effentialiſche vyertot de beeldenis : by al dien dat fy het Goddelijcke licht (zijnde het tweede Principium ) bereyckt , ſoo waft uyt haar, de Goddelijcke ghelijckheyt , daar God in woont, en den wille Gods in ftaat ;de wefcke Goddelijcke inacht heeft. 82. Maar , ſoo niet ,

en dat ſy bloot in haar Magiſch

vyer ſtaat, en den wille Gods niet en wil in haar in

voe

ren, foo voert ſy den wille des oorſpronghs (zijnde van't NB.Waar eerſte Principium )oftevan't Rijck van deſe werelt (de do Phariseen , welcke , in den gront, op ' t eerſte Principij ſtaat) in ſich ; adderen ende des ſelfs beeldenis ontfanght oock het Magiſche vyer flanghenge der fielen : daar van Chriftus, de Phariſeen nomt , adde Herodisia ren gheſlacht , en ſlanghen ghebroedtſel, en Herodem , eenen vos nomt. eenen Vos ; verftaat , naar de beeldenis van den inwen dighen menfch , de welcke door imaginatie gheboren en gheteelt wordt. 83.

Overgfulckx , leydthet aen de imaginatie : de

welcke , wanneer ſy den Goddelijtken blicxem , in den NB. NB . aen - blick van't licht Gods ontfanght , · van't woord aOfte met Gods het. C 3


22

De eerſte Apologie teghens

God ſwangher wordt : als..dan is het gheloof gheboren , , n van ſijn bloedt ' t welck daar eet , van Chrifti vleeſch e drinckt , en , de Goddelijcke Weſentheyt in ſich neemt : daar de ware ghelijckenis en het beelt Gods in ſtaat ; ' t welck daar eet , van't Verbo Domini , en van't broodt Gods : daar Chriſtus van

ſeyde : wie mijn vleeſch eet ,

en drinckt mijn bloet,die blijft in my; en ick in hem . 84. Leeft het boeck van't Drie .,-voudigh leven , al daar is't ſelvighe verklaart en uyt - ghevoert, met alle omſtandigheyt ; al daarverftaat ,men , wat Principium zy ? En veel meer , in de drie boecken van de meniſch wordingh Chrifti , en van ſijne Moeder , Maria , en dan van de eeuwighe Moeder; daar alles uyt het Centrum der natuur is uyt - ghevoert geworden ; Item , leeft de Tribus Principijs, al daar hebtghy den

; 't welck my grondt

al. hier te langh valt te ſchrijven , en den Paſquil ſulckx niet waart en is . 85. Daarom fegghe ick als noch : het rechte Chri ftelijcke gheloof en ſtaat in gheen waan ofte meeningh ; NB. Waar veel, weynigherin ſtrijdt : maar , in de nieuwe weder, et telijckegheboorte uyt het woord des eeuwigheu levens, ' t welck menſch wiert: ' t ſelvighe moet in onsmenſch worden, gheloof is ofte wy en konnen God niet ſchouwen , ghelijck Chri- . ftant. ftus tot Nicodemo ſeyde; alv daar ſchijnt alleen het licht Gods in . 86. Wy moeten aen't vyer van onſe ſiele ( foo't in en dat daar een eene Goddelijcke quaal ſal branden

Goddelijck licht uyt ſal ſchijnen ) Goddelijck hout ghe ven : Aerds hout , gheeft Aerdſche quaal , en een licht, naar de ſelvighequaal; ' t gheen den menſch in .ſich ont fteeckt , 't ſelvighe brandt in hem . 87. ' t Rijcke Godsºdan

noch , ſtaat in kracht, in lief

de ,en vreughde:'t en onder. foecktniet; want,'t ſelvighe heeft


Balthazar Tyleken . heeft alles , voor._heen :

23

alleen de fiele onderſoeckt :

fy wil in 't Rijck van de ruſte ; en in't aerdſche leven , ſteeckt fy in onruſt : daarom ſoeckt ſy naar haar Va derulandt, daar fy, in Adam , uyt gingh , van Jeruſalem , naar Jericho :

namentlijck , in haar ſelfs , in den oor

ſprongh van ' t eerſte Principij : en uyt haar , door 't eer Ite Principij, in den Gheeft van de uyt..wendighe we relt, in de veelheyt;dat is , in Sterren en Elementen, in't quaal, huys : daar ſy konſt vindt en leert : daar ſy in wil zijn als God , en wil quaat en goedt weten : jae recht , ſy wiert't ſelvighe ghewaar ; in't Paradijs foude fy beter zijn . 88.

Overvſulckx is allerley ſtrijdt en twift , om't

Rijcke Gods , maar een ſpieghel

vechten , een Babels NB. Van den an -noo werck , in't Rijck van den Anti Chriſt. 89. Eenen rechten gheloovigen Chriften , en behoeft dighen twift.

met niemant , om de Religie te ſtrijden : hy ſtrijdt allee nelijck teghens ſich ſelfs; teghens vleeſch en bloedt ; en tracht daar. heen , hoe hy't werck Gods, in de liefde des naaſten ſoude moghen á wercken : hy ſoeckt nietsmu a Ofte ,doen . anders dan den wille Gods , en gheeft fich aen den ſelvi ghen : hy voert fijn leven in de ghehoorſaamheydt van den wille Gods : hy treckt ſich ſelfs van deſe werelt af; want, hy en is , in deſe werelt,niet te huys : en ſoeckt fijnen broeder ( zijnde een ghelidt van fijne fele ) en voert den ſelvighen met fich . yo . Ghelijck het een ghelidt aen't andere alles goeds gunt ende doet ; alſoo wil oock eene gheloovighe fiele , hare mede

ghelederen doorgaans met haar hebben :

en tracht daarvnaar , hoe ſy haren broeder wat goeds magh bewijſen : fy toont ghedurigh haar licht , en ſtelt ' t felvighe, door hare imaginatie, aen de fielen voor, in't gheſicht, en ſpreeckt ; komt doch : om diesw-wille , defe

penne,


De eerſte Apologie teghens

24

í

penne , foo ſeer veel heeft gheſchreven :'t welck Paſquil a Text , niet verſtaat; want, den - prickel is in hem . Stachel;zijns 91. Ach ! Hoe ſchrickelijck en elendigh , heeft hy de, de mindig heyt. doch gheſchreven van de voortvplantingh des men fchen , en van den wille Gods ! Soude eenen menſche doch wel , die van den duyvelwort aenghevochten , ſonder

dat , vertwijffelen i In't ſelvighe fteecktkette

rye , dat eenen menſche den wille Gods ( die niets an ders en wil dan goet) durft verdrayen ; en uyt den wille Gods, eenen wille der booſheyt maacken . 92. Hoe ſeer blint is hy aen de erkentenis Gods : hoe

b De more ghen roode.

gheheel en weet hy niets vande eeuwighe natuur , en van den oorſprongh des willens ; wat den wille ten goeden en ten booſen zy : hy verworpt mijn 6 A. B. C. boecx ken : . en ſtelt de Babyloniſche Grammaticam aen de

plaats; konſt moet't ſelvighe doen . 93. O ! Hoort Paſquil, hebt ghy konſt van deſe we NB. NB. relt, ſoo hebbe ick konſt van de Goddelijcke werelt : ghy Waar den hebt de uwe gheleert : en , de mijne is my, uytvghena Autheur Tajne konge de , inde liefde Gods, gheſchoncken gheworden : ick ſal

heeft bekora- met de mijne , voor de uwe wel beftaan ; ' t ſelvighe en is nien . doch niets. anders dan Son en Maan tegen , maalkande ren :eenen vroomen Godvruchtigen menſch ,die niets. anders en ſoeckt dan den willen Gods , kan uwe en mijne Schriften gheheel wel ſcheyden .

94.

Meendt ghy , dat, men daar.,mede te vreden zy ?

konnen de ſelvighe het hartte, en , de arme ghevanghene ziele , die in't ghevanghen ., huys der duyſternís ſteeckt, bevredighen ? Ğhy leert , dat God hen niet alle en heeft verkooren : dat God een ghedeelte verſtockt ;

en hen

niet alle tot den Vader in Chrifto en trecke : en geeft het ghelijckenis van den Potmaacker ; ghelijck of de fiele ghemaackt ofte gheſchapen wiert : en ahist, ſchoon dat

1


<

Balthazar Tylcken. dat ghy ' t alſoo niet en ſtelt, foo gheeft't ſelvighe evenv wel een ſoodanigh verſtandt.

95 . Waarom en ſet ghy niet van den oorſprongh des willens ten quade en ten goede ? Wat in Godzy , ' t geen den menſch tot het goede ofte quade treckt ? Wilt ghy u verlichte ſinnen berommen , foo moet ghy't ſelvighe weten , en aen den dagh gheven, tot vertrooſtingh van de arıne fiele, dat ſy niet licht., veerdigh en worde, ende en dencke , dat God haar niet tot een vat ter eeren en heeft gheſchapen , dat ſy uyt de linie Chriſti niet en is ghebo ren ; ghelijck ghy by Cain en Habel in , voert , en , de ſchrift", gheboghen , ghebruyckt, en het beſte ( zijnde de liefde Gods, die gheen quaat en wil) uyt laats en , de fiele eenen ſtrick aen den hals worpt .

96.

Welvaeul, ghy zijt op mijn koophuys ghekom- ., DesAn

't welcke ick de kinderen Godshebbe ghenoomen, op dight : doch, ick ſeggheu , ick en hebbe gheene loodanighe waren , ghelijck ghy ſoeckt: ick en hebbe'nietsman

ders dan vertrooftingh voor dekinderen Gods ; en gee- generale hal be- lem ofte ne vertwijffelingh voor de duyvelen : ick wil u mijne

loofde waren toonen ; wilt ghy de ſelvighe niet koopen, ghelijck op de Franck foo laat het ! 97. Ick en heb de Advocaten des duyvels op't ſelvi- forder NB.Mine . NB .

i

S? ne

ghe niet ghenoodight ; maar , de kinderen Chriſti , die garen wilde ſaligh worden : hoewel ghy u veel beromt, dat.,men de ghenadighe.verkieſingh , buyten Chriſto, niet en moet ſoecken :doch , ghy en ſeght niet, hoe de fel

ckt, rett

vige, in Chrifto , te ſoecken zy ! maar, ghy laat het daar u

ber

de ; ghelijck ofhy ettelijcke verſtockte ', uyt fijn voor. nemen .

le

1

negozcem om fijne waren: dit is gheno men van de

by blijven , ghelijck als of God alle menfchen niet en ' wil

98.

Derhalven wil ick u mijne waren wat toonen : wilt

ghy koopen ; ' t is goedt, ſoo kondr ghy een broeder , in Chri D


26

De eerſte Apologie teghens

Chrifto , zijn: doch , ſoo niet, ſoo en hebt ghy felfs niet ghewilt : God wilde wel : doch, naar. denmaal ghy ſelfs niet en wilt , foo verſtockt ghy u ſelfs.

N ) . NB .

99. Het Centrum ,daar't quaat en't goede uyt vloeyt, is invu : wat ghy in u verweckt , het zy vreughde ofte leet , ' t felvighe wordt wederom van fijnsughelijcken aenghenomen ,hetzy van't vyer des toorensGods, of te van't lieve, vyer Gods ; een yeder verkieſt hem , de eyghenſchap van ſijnes ghelijcken.

a Ofte God loose ziele.

100. Wil yemandt eenen - duyvel zijn ,ſo wil den too ren Gods hem hebben : want, hy is des felfs eygenſchap ; de verkieſingh is terſtondt daar : maar , wil hy eenen

b.Eene palioo Enghel zijn; ſoo is de verkieſingh oock van ſtonden aen daar. jor . Doch , is hy eenen booſen menfch gheweeft , en dat hem den tooren Gods al reets tot de verdommenis ¢ Dat is, en heeft verkooren , en het vonckxken van de liefde Gods dat hy het, doch wederom d in't licht des levens in laat ( ' t welck , din's ghe- fonderdát , ſoo langh den uyt- wendigen menſch leeft, moct . Ofte voor. teghens hem ſtaat, en hem roept) ſoo is oock van , fton den Jaen , den verkieſer tot hetHemelvrijck , in't ſelvi ghe vonckxken; en daartoe , met ſeer groote vreughde f Datis , en eere , f over neghenen , neghentigh , die de boete meer dan niet en behoeven . per 99 102. De fiele des menſchen is uyt het Centro , twelck NB , NB ,

ghenaamt is, God Vader; verftaat, uyt de eeuwighe on aenvanghelijcke natuur : fy heeft het Centrum tot het fich ;tot het quade en goede: ' t geen ſy haar verkieft, van ' t ſelvighe wordt ly wederom ver

vyer en licht in in

koofen en opvghenomen ; 't welck aen de duyvelen is te fien . 103. De ſelvighe waren Enghelen in't licht Gods : en haar Centrum beweeghde ſich noch hoogher , dan't recht


Balthazar Tylcken.

et

ts

27

« recht yan de natuur der Engelen is : en verweckten in a Regiment ofte het hen de Moeder van den oorſprongh in den grim : de ſel Amt. vighe vingh oock alſoo terſtondt haren gheeft des wil

.

j

lens ; en verkoos de ſelvighe tot Creaturen van de duy ſtere werelt . 104. Meent ghy nu , dat ſulckx den voorvghenomen wille Gods zy gheweeft ? Soo moſt God in , ſich , eenen wille des duyvels hebben ; en oock eenen Enghelſchen ; ' t ſelvighe foude ganſchtegens de Schrift der Heyligen , oock teghens Gods liefde , en teghens het licht van de eeuwighe natuur zijn . 105. Doch , Paſquil en verſtaat niet , wat Gods liefde

en tooren zy ? Hy wil van den wille Gods ſpreecken ; en ' t en is maar een ſpieghel,-vechten en een goochelſpel. 106.

Naar„ de umaal hy't ſelvighe dan , noch niet en

verftaat, en ick fijne blintheyt,uyt genade, ſie, hoe hy in't vergif des oorſpronckx brandt, en alſoo aen den tooren Gods, alsmede aen den duyvel eenen rechten Advo caat gheeft, om de arme fiele in den tooren Gods inte Nuyten en te behouden ; foo wil ick’t hem wat ontdec ken : wil hy nu koopen, foo is ' t wel;foo zy Emanuel voor ons , en , de duyftere werelt voor den duyvel.

107. Maar , wil hy niet , ſoo hebbe ick't ſelvighe ghe ſchreven voor den leſer van ſijn Paſquil : ſoo den leſer eenen Chriſten is , en ghedenckt ſaligh te worden, foo fal hy ons, in ſijn ghemoer en verſtandt,wel konnen ondern Icheyden ; ' t felvighe fal zijn een verantwoordingh voor een

maal.

D 2 2

1

Volght


e Apologie teghens

De eerſt

28

Volght voorder bericht en wederleggingh vanden Paf quil; met de Numero is't gheteeckent , waar 't inden

te s vinden . Paſquili

103 . Erſtelijck foo ſet Paſquil , tot een begin , een groot E

Regiſter , van de Propheſie Chrifti , van den leſten

tijd , hoe dat veel verleyders en ketters ſullen kommen ; en ſeggen : hier is Chriſtus, daar is Chriſtus; en dat wy't dan niet en moeten ghelooven : 't ſelvighe doet Paſquil lant tot dien

eynde , dat hy ſich eenen ftatelijcken in

gangh tot den Paſquil, en tot de Poorte der laſteringhen mach maacken ; op dat hy den Autheur voor eenen ketter mach uytvroepen: en men ſiet van , ſtonden , aen , wat hy in den lin heeft, en wat gheeftes kindt hy is : fijne Chriſtelicke Adder wordt , men terſtont gewaar ; dat hy alv't ſelvighe op den Autheur treckt. 109.

Chriſtus en ſijne Apoſtelen hebben wel recht ge

propheteert , en het ſtaat alſoo in'tWeſen ,ende't gaat

a Text , teghenwoordigh 'met « macht in ſwangh , Scholange

al

daar een

yeder roept : hier is Chriſtus, daer is Chriſtus, loopt my nae ; den ghenen is eenen ketter : en Babel is teghens woordigh ganſch ontſteecken met roepen ,fy brandtoock iu t vyer van den tooren Gods, in hare on

finnige ſwer

mery ; dat oock , ſoo t mogelijck was , de uyt -verkoor ne mochten vervoert worden .

110. Doch, wat is't, dat Paſquil de woorden der Pro pheſien , aen . treckt , ende en feyt niet welck de ketters zijn ? Hem dunckt, hy heeft een muys ghevangen ; ende NB NB . : Wie eenen en fiet niet, dat hy ſelfs in ' t ghevangen , huysſteeckt. rechten ket . 111. Soodanighe lieden zijn ketters , die uyt het ver ter is. nuft ghebooren zijn , uyt de konft der Sterren ; die een b Wet , onbeſtandigh weſen hebben : daar huyden eene 6 Con fatum . ſtelatie


Balthazar Tylcken.

29

ſtelatie wordt ghemaackt , en morghen wordt de ſelvige van eene andere ghebroocken : daar.men tot een gebou, * veel moet hebben : daar men niets anders dan woor- a Ofte, de veelheyt. den en verwiſſelt , en woorden met woorden verklaart ; daar het ghemoet niet en begrijpt, wat de kracht en het verſtands des woords is : daar, men met vernuft en konſt omvgaat , en niets gonft en eere ; dat

anders daardoor en ſoeckt , dan men een aen

ſien wil hebben .

112 : En wanneer men’t niet en kan te weegh bren ghen , ſoo leyt_men de wereldtlijcke macht aen d'ooren , en men recht verſmadingh ,

vervolgingh , krijgh , en

b Text , bloedt. vergieten aen : daar danſt dan den b op - roer- lermen meeſter in lijn harte , en denckt : nu hebt ghy ghewon Meiſter. nen : en vanght aen , wetten te maacken uyt de Chriſte lijcke vryheyt : en beveſtight de ſelvighe met wereldt kaltijdingh en ſtraffe daar op ; c Text,pæn. lijcke macht : maackt dat men gelooven en doen moet, 't geen den opvroer d Anders, meeſter heeft dghedroomt. 113. Ende wanneer ' t dan in de ghewoonheydt komt, sheſweet. ſoo nomt men hem eenen heylighen: en men inventeert gheduurigh meer tot ' t ſelvige, hoe men den op vroerw meeſter mach huychelen en dienen : onder, tuſſchen en vergeet. men oock niet den afgod des buyckx : men treckt alles met liſten en practijcken , en , de Schrift met den hayre daartoe ; en ſulckx , met eene groote me nichte. 114. ' t Selvige is als„ dan den rechten tegen, Chrift : NB. NB. Den Anti want, hy doet't gheen hy wil ; en niet , ' t geen God wil Chrift hy is uyt booren ;

ſich

ſelfs , uyt het vernuft der Sterren ghe

en niet uyt God.

IIs . De foodanige ſtelt

men aen de wereldt tot Lee

raars voor: de ſelvige nu, zijn enckele twiſters, ſtrijders, ſwetſers, en ketters : ende en richten niets dan krijgh en D 3 plaghen


30

De eerſte Apologie tegbens

plagen aen : leeren niets, dan lafter- woorden ; en ' t zijn vtwifters : fy twiften om de nietsanders dan woord ſchorſche, en den kern laten ſy leggen ; weten daar oock niets van : want, de kern is voor hen een Myfterium : ſy danſen om't Kalf by Moyſe , en laten Moyfes op den Bergh , by God ftaan ; oock wel,'t gheen , hy ſoude mo ghen ſegghen, wanneer hy van den Bergh komt. 116. Daar en leyt hen niets aen ,

al

is't

ſchoon dat

Iſrael verworght wordt : fy helpen noch wel daar toe , en geven aen't gheweldt, het ſwaardt in de handt : alſoo wil't den tooren Gods hebben , dat hy hen verſlinde ; om dat ſy niet Gods kinderen en zijn , en niet Gods , maar, eyghen eere foecken . 117. Maar , eenen rechten Chriſten , die Chriſto ghe hoorſaam is ( wanneer defe opvroer meefters roepen , hier Kercke Chrifti , daar Kercke Chrifti : Siet ! Hy is in de woeſtijne , hy is in de kamer, op't velt : Item , in't Avondt, maal : en den anderen ſeyt , neen ! Hy en is daar niet ) den ſelvighen en gaat niet uyt : want, Chriſtus ſprack : Siet! Ick ben by u alle daghen tot aen 't eynde des wereldts : gelijck den blicxem opvgaat van den op gangh , en ſchijnt totden nedergangh : alſoo ſal oock gheduurigh , tot in eeuwigheyt d , e toekomſte van den Soon des menſchen zijn ; want, foo waar een Aas is , daar verſamelen fich de Arenden . 118. Chriftus is doorwgaans het

Aas vande rechte

NB. NB . Chriſtenen : fijnen blicxem is gheduurigh in hen : fy eten gheduurigh lijn vleeſch , en drincken doorgaans fijn bloet ; en laten (wetſen en ketteren : fy en ſtrijden met niemandt ; want , fy en hebben

gheenen ſtrijdt: want,

Chriſtus is by hen ,ſy zijn uytChrifto ghebooren, en le ven in hem ; ſy foecken alleenelijck , hoe ſy fijnen wille inoghen doen . 119. Heeft


Balthazar Tylcken .

3'T

119. Heeft Chriſtus ons doch vry ghemaackt van de wet der ſonden : wat behouven wy dan langh , eenen an deren naar.te , jagen ? Waarom ſullen wy maalkanderen vervolghen en verſmaden ? Zijn wy doch alvtſamen ge teelt uyt eene eenighe fiele en lichaam ! 120. In Adam vielen wy , met de eenighe fiele, in den NB. NB . dood en in de eeuwighe duyſternis; en in Chriſto wier den wy wederom , in de ſelvighe eenighe fiele nieu ghe booren : en't en ghebreeckt aen niets

anders ,

dan dat

wy alvt ſamen alleenelijck wederom in de ſelvige eenige féle

Chrifti ingaan , en wederom eenen eenighen in

Chrifto worden ;

en gheen twee .

121. Ghelijck Paſquil't ſelvighe , by Adam , ſchande lijck vervalſcht, en den waren grondt bedeckt ; en des duyvels Advocatery aen des ſelfs ſtede opſet : daar hy doch wel weet , dat den Autheur ſulckx , in ſijn boeck, heeft verworpen ; 'tfelvighe wil hy wederopvrechten : en om dies wille is den Paſquil daar; die 't recht wil ver ſtaan . Syrach ſeyt: foo wie onder de honden worpt , en eenen treft, foo laat den ſelvighen ſich fien. 122. Merckt doch fijne heyligheydt , wanneer hy ſich alſoo eenen invgangh maackt", hoe hy den Autheur ver mach aen den duyvel over te geven : foo ftelt hy , door groote heyligheydt , dat hy den Autheur niet en wil oor deelen ; maar , het oordeel aen den ghenen laten , die ' t over hem

toe komt: daar meent hy veel

licht , den

duyvel, ofte beul; ghelijck hy dan doorgaans, den Au theur den duyvel verklaart.

123.

O , groote Babylonſche heyligheydt ! Bedenckt

a beter , ofte ghy en fult niet van Chrifti Aas eten : den Autheur en is geenen duyvel ; maar , hy ſoeckt fijn Aas , Chriftum ende en begeert niets, anders. 124.

Chriſtus ſpreeckt :

hoe wilt ghy ,

ghy die boos

zijt,


De eerſte Apologie teghens

32

zijt, wat goeds ſpreecken ? Kan ., men oock druyven van doornen leſen ? ofte vyghen , van diſtelen ? Al waar tv ſchoon , dat eene Padde ſat , onder een wel. ruyckent medecijn

kruyt , ofte gheheel in eene koftelijcke Apo

teeck , en niets dan ſuycker en koftelijcke ſpijſe en att : even wel en foude zy niets anders uyt alles in haar trecken, dan fenijn ; en ſoude eene booſe Padde blijven. 125. Alloo is oock eenen nijdigen menſche,die ſuyght uyt alles (alvis't ſchoon dat ´t felvighe goet is ) niets anders dan fenijn ; hy verkeert alle..dingh ten quaatſte: hy roept een dingh voor boos uyt , 't welck beter is , dan hy ſelfs : want , eene yedere niets

eyghenſchap , en begeert

anders dan haresw-ghelijcken ;

het andere is haar

contrary. Numero I. Pagie s.

126 . Aar vaught Paſquil aen te beriſpen ; daar gheſchre

D

ven ſtaat :

Tot dat daar quam den Vorft des lichts

uyt het harte Gods , en wiert een menſch in de natuur, en worſtelde in ſijn menſchelijck lichaam , in de kracht van't Goddelijcke licht, in de wildenatuur : den ſelvigen Konincklijcken tack , wies op , in de natuur ; en wierdt eenen boom .

127. : Alhier ſpeurtwmen wel , wat voor eene ſchoo ne erkentenis hy van de fiele , en van den menſch heeft : hy verworpt deſe beſchrijvingh ; ende en verſtaat daar niets van , hoe den fin des Autheurs zy : want , 't ſelvighe een magiſch verftant gheſchreven , voor den Au theur ſelfs ; die van deſe Palquil, noch oock van andere Leſers niet en wiſt : hy meende dat hy een werck voor is in

ſich

ſelfs maackte ; doch , God heeft ' ť anders ghewent.

128. Maar , dat de Paſquil de meeningh en den : ſin des


Balthazar Tylcken.

33

des Autheurs ganſch nar_achtigh verdraayt, en hem een vreemt verſtandt geeft , ' t felvighe a foude eenen een voudigen gheheel

a Ofte kan.

wel verſtaan : hoewel Paſquil, met

fijne weder.leggingh ſoo ſeer blindt is , dat hy niet en weet, wat hy b ſeyt : hy en ſpreeckt ganſch niet van des b Text, Autheurs meeningh :maar, hy voert watvanders daarvin ; Plappert, op dat

hy maar wat mach beriſpen .

129. Want, den text des Autheurs is gheheel recht; maar , Paſquil en verſtaat niets daar in : oock ſoo wijſen hem

ſulckx gheheelwel, de voorgaande woorden in

den Text , wat den Autheur fagh : hadt hy het magiſche verſtandt maar recht in ghe hadt laten ſtaan .

ghenomen ; ofte dat hy 't felvi

130. Den Autheur hadde onder fijn Penne, den armen

1

ghevallen menſche , en , de arme gevangen en verdurven fiele ; en wees aen , hoe de ſelvighe wederom zy ghehol pen gheworden .

131. Hy en ſagh ,in deſe beſchrijvingh ,niet alleen in't NB. uytwendighe rijck , in de vier. Elementen en ſterren ; de wilWæ de nie maar , in't inwendighe rijck , in't eerſte Principium , tuur zy . daar de fiele haren oorſprongh uyt heeft : hy verſtondt yets anders met de wilde natuur , dan defen Paſquil ver ſtaat : hy en meende gheen Sterren en vyer , Elementen , gheen dyerſch vleeſch van deſe wereldt; ghelijck Paſ ſchandelijck difameert en bekladt: maar, hy Verfast, den Air meende het Centrum , den vyer , quaal der fielen ; die't theist. ' licht Gods hadt uytvghebluft , en aerdſche imaginatie quil, “ hem

van't rijck van deſe wereldt inghevoert. 132. Hy verſtont , hoe de arme ſiele ,

naar haren

val , een Creatuurlijck magiſch vyer , in 't eeuwighe tooren , vyer Gods was ; ' tſelvighe nomde hy de wilde natuur : want , de fiele ſtaat in de eeuwighe on vaenvan ghelijcke natuur , in ' t eerſte Principij Gods des Vaders ; en E


34

De eerſte Apologie teghens

en ſy is de oorſaack van de beeldenis Gods . 133.

Sy heeft in haar, alle de gheftalten van de eeuwi

ghe natuur : ſy is , in der Eſſents, van eeuwigheyt, doorn a Ofte Crea- gaans gheweeft; maar , in de ſcheppingh, in de « Creatuur tuurlijckheyt. NB. Van ghetreden : ſy is uyt het vyer , daar uyt God de Vader, waar de Sie- gheduurigh baart: en in haren oorſprongh buyten het le is licht Gods, is ſy een anghftelijck ſchrickelijck weſen ; eenen fchrickelijcken ſwavelworm te verghelijcken : want,ſy is een magiſch vyer, uyt het vyer Gods; ' t welck den oorſprongh is van de eeuwighe natuur. 134 . i Welck , doen't ſelvighe eeuwighe vyer Gods

ſich een

maal beweeghde , begeerende wierdt , om fijne

weder erweckingh te hebben , en't heeft , in fijne be bofleglen formeert.

geerdte

ghevat, eene verweckte ghelijckenis, naar, en

uyt ſich ſelfs : verſtaat, uyt de begeerdte van't eeuwighe vyer ; ' t welck niets anders en is dan eenen gheeft , en ontſtaat in den wille : ' t welck is het vyer des Elements ,

' twelck ſtaat in de in..wendighe weder verweckingh , en het weſen, ' t welck in de begeerdte is gevat , doorgaans wederom verteert , en fich

felfs daar

toe , alleenelijck

gheduurigh verweckt ; ghelijck in de aenſteeckingh , in't uyt.wendighe rijck, is te ſien. 135. Uyt de ſelvighe eeuwighenatuur , uyt hare ey genſchap ( verſtaat, uyt de eeuwighe, de welcke het Cen trum en een Principium in

fich

ſelfs is , een magiſch

vyer Gods, ' t geen God den Vader, naar de eeuwighe na tuur , ſelfs is ) wordt het eeuwighe licht ghebooren , en 't ſchijnt in de ſelvighe natuur , in hare eyghenſchappen, dat de eyghenſchappen van den grim en

tooren , niet

openbaar en worden , maar, de ſelvighe zijn alleenelijck € Ofte licht. eene oorſaack van den · ſchijn des levens. 136. Want, het licht maackt oock een Centrum inco fich , met andere eyghenſchap : 't gheen in des vyers ey genſchap,


Balthazar Tylcken.

35

genſchap, eene grim is , 't ſelvighe is in des lichts eyghen Ichap , eene begheerdte van 't licht des weſens ; en't is ghenaamt ,

liefde en ſacht..moedigheydt : ' t ſelvighe

treckt het grimmighe vyer in . lich , en den grim des vyers wordt daar, medegebluſt; dat alſoo uyt het vyer, vreughde wordt. 137. Want , de anghftelijcke begeerdte des vyers , is, naar facht „ moedigheydt : en , de begheerdte van de ſachtmoedigheyt, is,naar yyerighe Ellents , op.datv fy een leven zy : alfoo maackt yedere begeerdte , eenen gheeft des willens ; eenen , uyt het vyer , eu eenen , uyt het licht : en 't en is doch maar eenen eenighen ; en , met twee eygenſchappen. 138. En God , nomt ſich eenen God , naar de eyghen ſchap des lichts ; verſtaat, een God der liefden , ſacht. moedigheydt en bermhartigheydt: en naar de eyghen ſchap des vyers , nomt hy ſich , eenen toornighen yveri ghen God , en een verteerent vyer : en hy en is doch maar den Eenighen , en gheen twee ; ghelijck in’t boeck van't Drie

voudigh Leven , ende in de Tribus Principiis,

in 't langhe , met veel omſtandigheydt is verhaalt en uytvghevoert gheworden. 139.

Deſen ( alſoo kort te verhalen ) is nu den oor

ſpronckelijcken gheeft : al. , daar , in de eyghenſchap des vyers, de eeuwighe natuur wordt verſtaan : en veel. meer in de gheſtalten tot het vyer , die het eeuwige Cen trum maacken , ghelijck in de Tribus Principiis is verhaalt gheworden ; en verſtaet voorder. 140. De begeerdte in den ſelvighen eeuwigen gheeft, naar beyde de eygenſchappen, is van eeuwigheyt geduu righ eene luft gheweeſt, om fich , ſelfs te foecken en te vinden : en heeft ſich doorvgaans in

ſich

ſelfs gevon

den , eene yedere eygenſchap, haresw-ghelijcken : beyde, paar E 2


De eerſte Apologie teghens

3.6

naar den grim , en naar de liefde , naar vyer en licht ; en naar alle gheftalten tot het vyer , en naar alle ghe Italten in ' t licht tot de liefde. 141. Het felvighe ghevondene , is des geeftes ſpiegel gheweeſt: in de liefde in't licht , is den

ſpieghel ghe

naamt , Gods Wijſheydt; en in den grim des vyers , is hy ghenaamt, Gods tooren Oogh. 142.

In deſen ſpiegel is van eeuwigheyt gheſien ghe

worden het Weſen van deſe wereldt (zijnde het derde

3 Principium ) want , het heeft in de magiſche begeerdte gheſtaan : wel niet in ' t weſen ; maar , in den ſpiegel , in de begeerdte vande eeuwighe natuur: daar in heeft fich 2. Text,er den gheeft « ghefien : en't ſelvighe , met den aenvangh blicket,ofte des werelds, met de beweegingh vande eeuwighe natuur, pemtoont. van den geeft Gods , in't wranghe fiat, in een weſen ghe ſchapen , in eene ghelijckenis naar de eygenſchap van de eeuwighe natuur ; naar alle de gheftalten tot de natuur, en naar alle de gheftalten in de natuur. 143. Soo..wat in de natuur (namentlijck , in't Prin cipij) ghebooren wiert , ' t ſelvige behoorden tot het rijc ke Gods ; en't heeft den naam van God : maar , ſoow wat in degeſtalten tot de natuur wiert ghebooren , ' t fel vighe behoorde aen de duyftere anghft -wereldt. 144 . Alle eyghenſchappen wierden beweeght , en eene yedere eyghenſchap ſtelde ſich in haren ſpieghel tot de figuur naar hare Eſſents; verſtaat, naar de Efſents van de begeerdte.

145. De wranghe Matrix tot denatuur , de ſelvighe b Vatte ofre formeerde c Dat is, naar den gheeft der liefde en des Loorense,

was het fiat, ' t welck het ghelijckenis en'tbeeldt b be greep , en in een ſubſtantialiſch weſen voerde; door ' t be weghen Gods . 146.

Verſtaat , naar den gheeft des willens , die van't

Centrum des lichts uytgaat : en naar den

gheeft des willens

1


37

Balthazar Tylcken . willens die van ' t Centrum des vyers uyt ken doch maar eenen eenighen is : even

gaat :den welc -wel in twee ey

genſchappen ; dat is , in twee magiſche begeerdten. 147. Ghelijck.,men ' t felvighe aen de Creatuur ſiet , hoe liefde en tooren in een eenigh ghemoedt ſteeckt : en hebben doch twee Contrarien : alles , naar ' t gene , ghe

lijck den uyt --wendighen geeft des willens , ſich in eenen eenighen « vertoont , ſoo is de verweckingh in liefde en a Text , Erblicket tooren : en ghelijck . men oock in deſe wereldt fiet , aen ofte laat ſien. de Creaturen, hoe dat quade en goede zijn : Wolven, en

Schapen ; Slanghen , en goede viſſen : fenijnighe Padden , en lieffelijcke dyeren ; eeu yeder uyr de eygenſchap van , b fijne moeder , van den eeuwighen b oorſprongh , kom - Text Vhrſtande. mende. c Herruh . 148. In deſen eeuwighen ſpieghel van de Wijſheydt Gods, is oock de fiele des menſchen , van eeuwigheydt,

rent.

van den gheeft Gods , in de Eflents , a gheſien ghewor - dText, Ex den : de welcke , met den aenvangh van de eerſte bewe-perfiheenen. blicket of ghefor wiert Creatuur eene , tot Gods fiat in't , gingh

meert ; naar 't ghelijckenis van de gheboordte Gods . cofie eet 149. Den geeft Gods , f vertoondein den ſpiegel van wigewer de Wijſheyt Gods , een 3 beeldt naar fijnsghelijcken : fText, verftaat, uyt beyde de magiſche vyeren , in t Principij Etoliskete. des vyers, en in't Principij des lichts ; een ganſch ghe- IDEA. lijckenis naar de Godheyt, naar alle de drie Principien. 150.

By._ah

dien dat wy de eeuwighe Goddelijcke

h gheboorte , in ' t licht vande Majefteyt , in hare Drie " Baringh of Derckingh ,

eenigheyt , en dan de fiele des menſchen , in hare beelde nis, fubitants, en weſen , willen betrachten , foo en konnen wy't ſelvige niet beter in eene gelijckenis befinnen , dan aen't vyer en't licht; t ſelvighe is een recht ghelijckenis. 151. Het vyer beduyt de eeuwighe natuur, dewelcke in de begeerdte, in den eeuwighen wille, van eeuwigheyt in E 3


e

te Apologi

De eerſ

38 a Text ,

ens

tegh

in eeuwigheyt, gheduurigh « ontſtaat: daar ſich den eeu

vtrjtandet. wighen gheeft des willens ,

uyt het eeuwighe Niets (dat

b Ofte door. is,uyt de vryheyt der Godheyt) 6 met fijnen uyt.vgangh,

inde begheerdte , b met de natuur fich openbaart , en in cOfte ver- twee werelden ofte Principien • ſcheyt ; namentlijck , in deelt. duyſternis en licht . 152.

d Ofte ey genſchap.

Al., daar eene yedere wereldt haar Centrum tot de d quaal , in_ fich , ſelfs heeft : en daar en is doch geen

van ,,maalkander wijcken ; maar , de eene wereldt is in de andere, het licht houdt de duyſternis ghevanghen : doch , de duyfternis is eene oorſaack des vyers , en 't vyer is eene oorſaack des lichts ; want, in de wrange en gheſtren ghe duyſternis, ontſtaan de Ellentien , ofte den quaal des vyers, en der natuur. 153. Nu ſoo fien wy doch in't vyer en in't licht,twee derley quaal en begeerdten : en ſien oock hoe't vyer uyt een duylter weſen brandt , 't welck de duyftere wereldt fich , ſelfs woonende . aen , wijſt ; in 154. Het vyer beduyt de eeuwige natuur, in den wille des Vaders, in de begeerdte tot de openbaringh : en het licht beduyt de eeuwighe vryheydt "buyten de natuur ; ' t welck de natuur, in't weſen openbaart. I55 . Het vyer heeft inſichde grimmige Eſſents van

de duyftere wereldt: en het licht heeft in

fich de eeu

e Soeteofte wighe vryheydt ; zijnde eene e ſachte ſtille f vermaac lieffelijcke kelijckheyt. f Text , . tohnne, 156. Doch,ſoo en ſoude nu de vryheyt en ſacht, moe 90 digheyt, ſonder het vyer, niet openbaar zijn , maar, daar foude zijn een ſtille niets : en het vyer en ſoude oock , buyten de vryheyt, geenen glans hebben : en het vyer, noch het licht ſoude niets zijn , fonder de begeerdte ; de felvighe is het Centrum tot de Gheborerinne, en hout in . fich het fiat des woords. 157. En


Balthazar Tytoken .

39

157. En het éeuwighe woord , ofte't verſtant , werdt in de begeerdte ghebooren ,en oock den ſpiegel der wijf heyti; foon -wel den tooren ſpiegel uyt de wortel van't ,! duyfter Centrum . : 158. En wy ſien voorder,hoe 't vyer'in't licht woont , en’t licht in ' t vyer ; en het een en begrijpt het andere niet : het licht wordt in ' t vyer ghebooren ; namentlijck , door ' t ſterven , ofte uyt de verteerlijckheyt: het ſchijnt uyt den dood , en 't verſinckit aen den dood ; in lich , ſelfs, en't maackt in ſich ſelfs eene ander quaal dan het vyer is , een ander Principium , daar een ander leven uyt gaat : zijnde facht,moedigheyt en lieffelijcke « vreugh- a Text, de ; daar, in'tvyer,maaranghft en pijn en is . '' 1. wolinne.

159 ; Want , wy ſien dat het licht ghelijck als een niets is , teghen het vyer, en des ſelfs wortel ; want, het is ons begrijpelijck : en’t wijft ons aen , de eeuwighe vryheyt buyten de natuur ; zijnde het Goddelijcke weſen , en , de Engelſch wereldt : en ' t is doch alles ! want', het is alle kracht en Eſſentien uyt het vyer , en uyt de natuur in't licht, en’t is een leven des verſtands , oock van't vernuft en vande finnelijckheyt ; al. daar in ' t vyer niets en wort b ofleftrit, verſtaan , dan b weder wille . 160. Want, de gheftalten vande natuur des vyers, zijn nb . De drie eerſte. maalkanderen vyant : wrangh , bitrer,en anghft, zijn te ghens, maalkanderen ; de welcke des vyers wortel zijn : daar , in de begeerdte , de wrangheydt ſtaat , en in de Wrangheyt, het trecken , daar het Niets, in Yets wort ge voert , en den willé fich beſchaduwet met het invghe tooghene. 161. Daarvan , inde begeerdte , eene duyfternis er beſchaduingh ontſtaat : daarm-van den tweeden wille'uyt des eerften begeerdte

ontſtaat, om van de duyſternis

uyt, te gaan : eu't'en is doch geen van, maalkander vlie den :


40

De eerſte Apologie teghens

den : maar , den tweeden wille gaat inlich

ſelfs in , in en de vryheyt , buyten de begeerdte , in de duyfternis ;

brenght alſoo de eygenſchap van de natuur, met ſich . 162. De ſelvighe vyerighe eyghenſchap is de openba ringh vande vryheyt; zijnde het Niets : want, alſoo ont ſtaat den glans en fchijn : want, in de vryheyt, wordt des tweeden willens mede ghebrachte eygenſchap, in de ftille lieffelijcke vreughde geſet; en uyt de felvige eygenſchap wordteene lieve „ begeerdte.

163. Alſoo wijft ons het vyer en licht , in gelijckenis, het Goddelijcke Weſen aen ; en oock de fiele met hare beeldenis : de materia daar ' t vyer uyt brandt, wijſt aen , de gheftalte tot de eeuwighe natuur en duyſtere wereldt; en het vyer wijft aen , de eyghenſchap des Vaders. 164. Den glans des vyers,wijſt vaen , de vryheyt buy ten de natuur : den fchijn , ofte het licht , wijft. aen , de a Ofte tweede.

a andere wereldt , (zijnde een ander Principium ) de welc ke uyt de eerſte (dat is , uyt des Vaders eyghenſchap) ge booren wort ; ghelijck den Soone Gods, uyt den Vader. 165. De kracht van den ſchijn des lichts , wijft aen ,

b Zijnde den b het harte Gods , (zijnde het Goddelijcke Centrum ) ſoo glans des wel oock , « het verſtant, « de wetenſchap, en wijſheyt ; Vaders. c Text, die want, in de kracht des lichts ſtaat het rechte leven. verſtändnus. 166. Den twee._-voudighen gheeft, die in 't vyer ont d Witze. ſtaat , met tweederley_quaal (zijnde hitte en lucht) wijſt e Den bran- onsaen , in ghelijckenis, den geeſt Gods ::

den hittigen ,

denden , den wijftwaen , den tooren en grim Gods , naar de eeuwighe Rheftrenghen. natuurvan de duyftere wereldt, naar de eygenſchap van den grim

: en den fachten luchtighen , wijftwaen , de ey

genſchap van't ſachte licht , in de lievenbegeerdte , uyt den quaal des lichts. 167. De facht moedigheydtdes lichts, wijſt ons aen , in ghelijckenis, de Goddelijcke weſentheyt, ofte het wa ter


Balthazar Tylcken . ter des eeuwigen levens : daar

41

in verſtaan wordt, ' t Pa

radijs ; en in de vyerighe eygenſchap, Hemel. 168. Nu fien wy , hoe een yeder vyer , de lucht we derom aen fich treckt , en in de luchts kracht brandt :

want, ſoo , waareen vyer geen lucht en kan hebben, daar bluft't ſelvige uyt : de lucht blaaſt het vyer op , en voert de weſentheydt des lichts, wederom in t vyer ( verſtaat, de moeder des waters ) daar den glanſch in ' t vyer van ontſtaat. 169. Want, de facht moedigheydt ontſtaat van de vryheyt buyten de natuur des vyers ; dat is , in't Niets : en het eene . neyght fich gheduurigh naar ' t andere : des a Text, vyers , ofte des natuurs grim , * neyght ſich naar fachten Sälines. moedigheyt: en de ſachtmoedigheyt (zijnde de vry heyt, ofte het Niets) • neyght fich naar de openbaringh ; de welcke in de natuur openbaar wordt. 170. Nu ſoo fien wy hoe het licht eenen gheheelen vriendelijcken vreughden

rijcken gheeft geeft, uyt des

vyers quaal : den ſelvigen vriendelijcken en liefyrijcken aenblick ofte gheeft ,ontſtaat uytden b inghetoghen bText ,in. gefchlungenē. quaal des waters vande facht ,moedigheydt ; dat is , uyt

de vryheyt. Wanneer her vyer de fachte weſentheydt des c Text,inn 171. lichts in ſich treckt, ſoo gaat den ſelvighen in ghetoo genen fachten gheeft , doorden grim des doods, door de verteerlijckheyt, wederom in 't licht uyt , en voerdt de eygenſchap vande natuur met fich: gelijck wy dan ſulckx erkennen aen de lucht , dat de ſelvighe eenekracht van allerley leven is : en fy en is doch, in

haar

ſelfs,de na

tuur niet ; maar , heerfchet , ghelijck eenen machtighen gheeft, in de natuur. 172. Alſoo wort het Goddelijcke weſen , in dit voor . beelt verſtaan , en oock de eeuwighe natuur : uyt welce F kers


De eerſte Apologie teghens

42

kers begeerdte en weſen , het derde Principium (zijnde deſe uyt..wendighe ſichtbare wereldt)is ghebooren ghe worden , en in den aenvangh gheſchapen gheworden , in een ſubſtantialiſch weſen ; metut ſamen alle Creaturen . 173.

2 Ofte al daar.

Want ,van de eeuwighe Moeder , is gheworden

de aenvanghelijcke Moeder : want, ſoowwaar niets en is , daar en wort niets : maar , daar yets is gheworden , a foo is't ſelvige gheworden uyt het eeuwighe, ' t welck ſonder

aenvangh is gheweeft; en’t is des eeuwigen ghelijckenis, beeldt, weſen, en eygendom : en wy en konnen doch niet b Ghelepas ſeggen , dat ' t ſelvighe van ' t eeuwighe zy b afv geſchey reert. onder ſcheyden :de eene wereldt is c Different. den ; maar , ' t is in de andere ; en een yeder beſít ſich ſelfs. 174. God is in allerley weſen ; maar, allerley wefen en begrijpt hem

niet : alleenelijck't geen , foowwat uyt fijn

eeuwigh Weſen is uyt - gegaan ,'t felvighe begrijpt hem

:

verſtaat, ' t gheen fijnes Weſens is , 't welck in hem ſtaat : want , God en woondt niet in de uyt.ugheboordte , in de uyt - wendighe natuur; maar , in de in , wendighe , in , ſich ſelfs. 175.

God is ſelfs wel Alles ; maar, ' t en wordt niet al

les, God , ghenaamt noch erkent, van weghen de onder d Ofte eye genſchap.

fcheydentheyt vande d quaal : de natuur en is God niet ; maar , God wordt door de natuur openbaar : God wort alleen in 't eeuwighe licht, naar 't tweede Centrum ver ſtaan ; dat is , in de vryheyt : ende en is doch vande eeu-'

e Text , ghe- wighe natuur niet · gheſcheyden. trant, 176. Want, fal een ſchijnſel zijn , foo moet daar vyer zijn : en daar doch oock gheen ſchijnſel des vyers en is, ſonder de vryheyt ; de welcke de Goddelijcke wereldt f Bedwyt oie f aen . wijſt . vertoont. 177. Den glanſch des vyers,wijſt God den Vader aen : en , de gheſtalten tot het vyer , wijſen aen , de eeuwighe natuur :


2

3

Balthazar Tylcken.

43

natuur : en , de kracht des lichts , wijſt vaen , het harte , Gods ; zijnde de ware Godheyt: want, het voert een ander Centrum van eene andere quaal, dan't vyer ; na mentlijck , eene lieve , begeerdte en ſachtymoedigheyt. 173. En den uytvgaanden gheeft ,uyt den glanſch des vyers, in de kracht des lichts , uyt des lichts (van't vyer invghetoogene ) weſen ( dat is , uyt de liefde en fachtw moedigheyt) wijft ons recht den Heylighen Gheeft aen , die van den Vader en Soon , in de Goddelijcke kracht en wefentheyt, gheduurigh uytvgaat,ghelijck als de lucht, van't vyer en licht ; en heerſchet in de weſentheyt des lichts. 179. De uyt - wendighe wereldt is « ganſch een ghe- 3 Text, durchaus. lijckenis van de inwendighe: want, de inwendige we reldt heeft ſich met de uytuwendige geopenbaart daarna aen men verſtaan kan , wat den on , ſichtbaren God , in't verborgene zy: 180. Men behouft niet te dencken , dat God van er gens, yets af u weſende zy , van eenighe ſtede ofte plaats : hy vervult alles ; doch, in fijn Principio :namentlijck , in b Dat is, de de b middelſte wereldt ; de welcke hy ſelfs is . ſichtbaren God eens heeft lichtewerelles 181. Doen ſich nu den on

beweeght, naar de eeuwige magia (datis, in de begeerdte heeft hy hem fijn ghelijcke ) vande eeuwighe natuurſoo nis ghebooren in fijne wijſheyt , uyt de eyghenſchap van alle de drie werelden ; en uyt yeder Eſſents en eyghen ſchap , Creaturen en Figuren gheſchapen . 132. Want , den werck , meeſter ( zijnde fijnen gheeft) was in alle weſens: namentlijck , in de Goddelijcke lichte yt e uyt d wereldt , Engelen en reyne gheeften : verſtaat , u eeuwighe natuur (dat is , uyt de eygenſchap van ' t eeuwi ghe vyer en licht) uyt Goddelijcke weſentheyt.

3 183. Want, een geeft ( foo hy eenen eeuwigen geeft is) heeft F 2


De eerſte Apologie teghens

44

heeft in, ſich het eeuwighe Centrum van de natuur : hy heeft alle gheſtalten totde natuur in fich ; namentlijck , de duyftere wereldt ,en ,de lichte wereldt:want, hy is uyt den mondt Gods uytvghegaan : hy is de natuur; anders - Ofte be- en ſoude hy gheenen • openbaren gheeft ziju , 6 met de kenden , eeften. b Ofte door. gh 184. Uyt de eeuwighe natuur , heeft God fijne Wijf heyt geopenbaart: want, in de Eſſents (dat is , in de God delijcke Wijſheyt) is het weſen van de geeſten en Crea turen , van eeuwigheyt geweeft: maar, met de bewegingh cTexs, ge- van God de Vader, is't ſelvighe in een formlijck « fchep Schöpfe. fel (naar de eygenſchap van yedere Eſſents) getreden in't verbo fiat ; dat is, in't woord van de kracht: daarom wor den de Engelen,vyer „ vlammen ghenaamt; doch , door . luchtet met het licht Gods.

185.

Het licht Gods woont in hare vyer

vlammen ,

dat den quaal desvyers , inhen niet openbaar en zy : by val

dien den ſelvighen dan , noch openbaar wort, foo

hebben fy de Goddelijcke weſentheydi verlooren , daar den glanſch des vyers ayt ontftaat : en den gheeft ſtaat bloot , in de duyftere wereldt ; ghelijck by de duyvelen is ghefchiet. 186. Eenen gheeft uyt de natuur , is eenen magiſchen quaal, en hy is begeerende, desWeſens,ofte de we vyer fentheyt van fijne gheftalte:de begeerdte maackt Weſen ,

en voert't ſelvighe Weſen in fijne imaginatie :'tſelvighe is de lichamelijckheyt van't magiſche vyer , als des gee . ſtes ; daar van den gheeft eene Creatuurwort genaamt: oock foo is de ſelvighe weſentheyt , des gheeftes.fpijſe ; daar't vyer van leeft ofte brandt. 187. Alvhier wordt nu des duyvels , alsmede des menſchen val verftaan ;want,naar de eeuwige natuur,zijn fy beyde, uyt eenen eenigen oorſprongh : de duyvel was eeren

.


Balthazar Tylcken.

45

cenen Enghel, en ſoude fijne imaginatie in 't licht Gods (dat is , inde liefdeen ſacht moedigheyt) in de Godde lijcke weſentheyt ſetten,foofoude hy, in fijne imaginatie, Goddelijcke weſentheyt ontfanghen hebben,en fijn licht ſoude ſchijnendehebben gebleven , fijne magiſche vyer quaal foude van de facht moedigheyt Gods hebben ge geten : dan ſoude den vyer- quaal oock in foodanige Ēr Jents en eygenſchap gebrant hebben ; ſoo ſoude hyeenen Engel zijn ghebleven . 188. Maar , hy wende fich te rugghe, in't Centrum , naar de Moeder der ghebarerinne , en ſette fijne imagina tie , in't Centrum , naar de geftalte tot de natuur,en wilde ſchrickelijck in vyers..macht heerſchen : hy verachte de facht. moedigheydt( zijnde het tweede Principium )en wilde over God heerſchen . 189. 't Gheen hy nu begeerde , ' t ſelvighe ontfingh hy cock in fijne vyerighe begeerdte : namentlijck , de we ſentheyt van den grim , uyt degheftalten van de duyftere wereldt, uyt fijn eyghen Centro : alſoo is nu de felvighe weſentheyt , de ſpyle van't vyer fijnes gheeftes , en fijne ryer quaalftaat in duyftere grimmigeEſſents ; ende en vermagh gheene begeerdte meer , in de facht,moedig

a Tobokomo is, in Gods weſen . heyt te Icheppen dat , 190. Alfo is hy eenen duyvel, en woont in't Centrum men, som

van deduyfternis ; dat is, in de gheftalten tot de natuur: ofrete mi want, fijn licht is uytghebluft , hy en vermach't ſelvige Bangbra, niet wederom aentem Iteecken , ' t en ſchijnt niet

meer

uyt fijne Eſſents : oock foo en vermach fijne imaginatie b 't ſelvigenietmeer b te erinneren : en blijft eenen grim - Oficia mighe vyer.quaal in de duyfternis : en eet de weſent te rattan. heydt van deduyfternis ; en itaat in een ander Principio . 191. Het verbum , fiat ,'t geen fijne gheftaltenis, ofte beeldenis,hem im figureert, is deMoeder van de duyftere E 3 wereldt ;


46

De eerſte Apologie teghens

wereldt; zijnde de ſtrenge gheftalte tot de natuur, naar de eygenſchap van een yeders gheeft : ghelijck de quaali in't Centrum is, alſoo is oock den gheelt des willens. 192. Naar de , maal hem dan nu,het Goddelijcke licht

is ontoogen , ſo en kan hy nu geenen anderen wille ſchep pen , dan ſijne Moeder is, in hare gheftalten ; want, ghe lijck de ghebarerin is , alſoo is oock den geeft des willens uyt de ghebarerin. 193. Verſtaat oock alſoo van de ſiele des menſchen , die is oock eenen magiſchen vyer. quaal, uyt het eeuwi ghe Centrum , uyt de eeuwighe natuur: want, naar dat God het lichaam uyt de weſentheyt fchiep , foo voerde hy in't felvighe, den gheeft, uyt alle de drie Principien : hý ſoude een ghelijckenis en beeldt Gods zijn : verſtaat, naar, en uyt alle de drie werelden , dat is, uyt de eeuwige natuur des vyers , en uyt de natuur en eyghenſchap des lichts (zijnde de Goddelijcke wereldt) en dan uyt de na tuur van de uyt- wendighe wereldt , daar den uyt.„ Wené dighen menſch in leeft. 194. Want, God blies hem den levendighen Adhem in ; al daar wiert den menfch eene levendighe fiele: wat kan God nu anders uyt. fich blaſen, dan ſich ſelfs : want ; Wat God xy God is het Weſen aller Weſen : hy is ſelfs alles ; maar, ' t wordt niet alles, God , ghenaamtofte erkent : hy nomt

ghendamt.

ſich alleenelijck eenen God , naar fijn harte , naar de ey genſchap van de lichte. -wereldt; datis , naar de liefde en

Hoe God

lachtymoedigheyt, naar het tweede Principij. 195. God heeft in't gheſchapen beeldt in ugeblaſen ,

in 'tbeeltdes den gheeft uyt alle de drie werelden : namentlijck, ſich men poleminen ſelfs zijnde den eeuwighen on aenvangelijcken magi alle de drie

fchen vyer , quaal) uyt alle de gheftalten van de eeuwige

heteronoben natuur : ' t ſelvighe is het eerſte Principium : en ' t is de blafen . eygenſchap des Vaders ; die ſich , naar de eygenſchap van de


Balthazar Tylcken.

47

de natuur, eenen toornighen yverighen God, en een ver teerent vyer nomt.

196. En dan het Centrum des lichts (zijnde eene vonc ke uyt ſijn harte) daar den Goddelijcken wille uytvgaat : die ſich wederom tot God a begeeft , en naar fijne Moe- a Text, der imagineert ; dat is , naar de liefde en facht, moedig- an eignes. heyt Gods : 't ſelvighe is het tweede Principium ; int welck de Engelſchewereldt ſtaat. 197. En ten derden, den b luchtvgeeft, met den geeft 6 of den van deſe uyt - wendighe wereldt , uyt de Sterren en Ele- ghefte des menten ; zijnde het derde Principium : alfoo wierdt den menſch , een ganſch gelijckenis naar God, uyt alle de drie NB. 't Beele Gods. werelden , een beeldt Gods , daar God in woonde; in't welck God fich • ſchoude, vont, en openbaarde. c Oftefagh . 198. Nu ſoo was het eeuwighe Woord, fijne wet, van dam NBs.wetA. fijne gheeſtelijcke natuur , dat deſen inghevoerden en voor den val. in

gheblaſenen gheeft des menſchen , fijne imaginatie in

geene andere quaal en moſt in , voeren , dan alleenelijck in de liefde en facht „moedigheyt Gods : hy moft allee nelijck van de Goddelijcke weſentheyt eten , en het water des eeuwighen levens drincken uyt den quaal des lichts ; foo ſoude lijn lichaam Paradijſich zijnghebleven.

NB . Van 199. Het lichaam hadde Paradijſche vrucht te eten ; Adams de felvighe wieſch hem in allerley vruchten : het uyt- Spiseen van wendighe lichaam van deſe wereldt, was in de quaal van lijn wyt de lichte wereldt, ghelijck als verſlonden ; en daar ' t ſel- wendighlig vighe doch was : ghelijck als het licht de duyfternis ver- den valg eene flint, en infich ghevangen hout : en, de duyſternis blijft schoone en doch ; maar , de felvige en wort in’t licht niet openbaar. Tijekenis. 200. Alloo & ſoude oock de uyt --wendighe beeldenis d'ofie most. van deſe werelt, alsmede de inwendige quaal des vyers uyt het eerfte Principio , qock in de Paradijſche weſent heyt en quaal, verborgen ſtaan ; en den menſch d ſoude zijn


gie

De eerſte Apolo

48

s

teghen

fijn leven en willen , in de Paradijſche quaal voeren . 201. Hy ſoude fijnes gheeftes imaginatié, in't harte Gods (datis , in’t Centrum des lichts) ſetten , ſoo ſoude de fiele gheduurigh vande weſentheyt des lichts hebben ghegeten: verſtaat, het vyer der fielen ſoude Goddelijc ke quaal in 2. Dati sheleeft, be Weeght, ex ſich geneett hebben .

fich ontfanghen , en in eene Goddelijcke

quaal gebrant hebben ; namentlijck, in liefde en fachtw moedigheyt. 202. Door ' t felvighe branden ofte leven , ſoude aen ' t uyt - wendighe leven , Coddelijck weſen ingevoert zijn gheworden ; namentlijck , Hemelſch vleeſch : en in de

tinctuur van't tweede Principij, foude het heylighe lig b Governe- haam hebben gheftaan : en het uyt- wendigheb regi Tingh of ment van de uytwendighe wereldt,ſoude in de inuwen regeeringh . dige wereldt hebben verborgen gheftaan ; en in de uytro wendighe, openbaar. 203. Een ſoodanigh lichaam , wierdt oock in den aen vangh gheſchapen :namentlijck , uyt de inwendighe weſentheyt van't reyne Element; 'twelck in ' t Paradijs cOfte, was. openbaar , is : en een uyt„ wendigh lichaam van de vier Elementen , ' t welck in de uyt.wendighe wereldt open baar ſtont : doch , 't inwendighe ſoude het regiment voeren , en 't uyt - wendighe, ghelijck als verſlonden hou den ; ghelijck het licht de duyfternis. NB. Van 204. Verſtaat, een yeder Principium ſoude vry , allee denftant des fich ſtaan , en fijne imaginatie , ofte nelijck , bloot , in menfihen ,foo begeerdte , in God ſetten , ſoo ſoude Gods licht , alles in hyniet en

waarghevallen ,

allen vervult hebben; en den ernſtigen vyer , quaal van't eerſte Principij (zijndede eeuwige natuur vande duyfte re wereldt) alsmede de uyt- wendighe natuur en quaal van de Sterren en Elementen en ſoude niet openbaar zijn gheworden. 205. Den menſch ſoude inde Goddelijcke lieve.v- quaal hebben


Balthazar Tylcken.

49

hebben gheleeft, en ſoude onſterffelijck en onver breeckelijck zijn ghebleven ; Geenige kranckheyt, hitte, geen noodt noch dood en ſoude hem “geroerdt hebben , a Oftegle. raackt, 206. Nu,naar. demaal eene ſoodanighe begeerdte in den menſch ſoude zijn , daar , uyt den Geeft deswillens , bloot in God ſoude ghericht zijn gheweeſt , ſoo moſt voor ~ Waar Goddelijcke weſentheyt zijn gheweeſt in't vyer der ſielen, daar eenen ſoodanigen gheeft des willens uyt ontſtont. 207. Want , eene Goddelijcke begeerdte en ontſtaat uyt geene aerdſche quaal, noch uyt de quaal van de duy ſtere wereldt : de aerdſche en weet niets van God , oock

de duyfteſe wereldt, in , ſich ,geene Goddelijcke en heeft liefde ofte begeerdte. 208. Daarom erkennen wy , dat wy , naar 't tweede NB.Van's vleeschen Principij (dat is , naar de Paradijſche ofte Engelfche we bloedt voor reldt) vleeſch en bloedt hebben ghehadt, uytHemelſche den val.

weſentheyt, ' t welck het rechte lichaam der fielen is ghe weeft ;en daar

in heeft de beeldenis des Hemels geſtaan.

209. En den gheeft uyt hetmagiſche vyer der fielen , die in de kracht des lichts verſchijnt , was Gods ware ge lijckenis , naar de Drieheyt Gods; het beeldt , daar God in woonde , en met ' t welck God fich openbaarde : want, den ſelvigen Geeft , is,aen fubftants en weſen, alle Enghe len gelijck ;daar Chriſtus (Matt.13. verf.22.) van ſeyt, dat ſy in de opſtandingh , maalkanderen ſullen ghelijck zijn . 210. Doen God Adam hadde gheſchapen , foo ftondt NB. Waar hy in de Paradijſche wereldt ; zijnde een beeldt Gods : annem die maar , naar.denmaal God wift, hoe b hy , met fijn edel bodswierde ghegevens. kleynoodt, tuſſchen de inwendige duyftere wereldt, en 6 Adant,

dan oock aen de uyt- wendige Elementiſche wereldt, aen beyde vaſtaengebonden ſtont, ſoo gaf hy het ghebodt, en , de wet , aen de natuur der fielen ; en ſprack : Ghy en G

ſult


so

De eerſte Apologie teghens

NB. Wa fult niet eten van den boom der kenniſſe des goedts en ferven A. quaads; want, ten diendaghe, ghy daat van eet ,fult ghy damszy des doods ſterven : dat is , de Goddelijcke wereldt af ſterven ; en , de duyftere, en dan oock de uyt...wendighe gheweest. wereldt", ſal invu openbaar worden , en het Regiment in u bekommen .

NB . A. 211. Gelijck ſulckx dan oock gheſchiede: doen Adam dams in aenvingh , en fijne begheerdte en imaginatie in de uyt wendighe overtredingh wendighe wereldt ſtelde , foo at het vyer der fielen , van voor fijnen fuap.

den verboden boom , en voerde Aerdſche quaal en we fentheyt van deſe wereldt , in fijne edele beeldenis; in de Paradijſche Engelſche wereldt . 212. Hy voerde aerdſche quaal en weſentheydt, in't Reyne Elementiſche vleeſch , 't welck uytGoddelijcke weſentheyt was gheſchapen ; alfoo bluſte fijn licht uyt ; dat is, hy ginghmet den geeft fijnes willens, uyt de God delijckeweſentheyt, in de aerdſche, in de Sterren en vier Elementen .

213. Alſoo wierdt't felvighe beeldt aerdſch , en’t viel NB. NB. onder de Moordenaars , die ſloeghen't, en verwondeden 't ſelvighe, en lieten't half dood legghen : al

hier gingh

Adam ,van Jeruſalem , naar Jericho ; ghelijck Chriſtus ſeydt. 214. De Sterren en Elementen togen het lichaam , het grimmighe Aerdſche kleedt , van hare Eſſents en weſen aen , en , de duyftere wereldt gaf oock haren grimmighen ernſtigen en għeſtrengen quaal aen'tvyer der fielen: en ' t vyer der fielen brande nu in de ſelvighe grimmighe ey

genſchap : en alfoo was God en Hemelv rijck verlooren : want, het Goddelijckebeeldt, verblickerde, en het aerd a Ofie, ma- fche vingh aen ; het uyt-- wendige a fiat bequam't gewelt. her. 215. Soon haaſt als Adam over.wonnen wierdt van den gheeft van deſe wereldt ,

foo vielhy in Slaap ( dat is, in

?


Balthazar Tylcken .

SI

in de uyt. -wendige Magia ) 't welck den dood « aenwijſt : a Oftebes want, het uytwendighe Rijck, heeft begin en eynde,en una est. Welck ' t inoet van't inwendige afbreecken ; lūlckx is des ſelfs dessye.wen dood : want , het uyt --wendighe leven gaat wederom in dighen rijckoo . fijne Moeder, daar 't is uytvghegaan ; namentlijck , in't NB . Waar Mijfterium van de Starren en Elementen : en't inwen om ons de dighe leven der fielen , blijft in de duyftere wereldt ; dat weder-ghe. boordse ,wyt is, in de eeuwighe natuur , daar't van ontſtaat. 216. Daarom was ons de weder.vgheboordte uyt het hele landen harte Gods van noode , op dat het duyftere vyer der nooden war, fielen , 't welck in den grim en tooren Gods was invghe Nooten, wederom Goddelijcke weſentheyt ontfingh ; dat des ſelfs licht wederom mocht ſchijnen. 217.

En dat is’t ſelvige, 't geen ick in mijnen 6 boeck bd'Aurora,

hadde gheſchreven , dat alles in den tooren zy beſlooten gheweeft , totdat daar ghekommen zy , den Vorft des lichts uyt het harte Gods , en zy in de natuur eenen men ſche gheworden ; en in kracht des lichts , in de wildena tuur heeft geworſtelt . 218. Den - Autheur des boeckx , verſtont, met de na- CNB . Vor tuur, de eeuwighe natuur der ſielen; het Centrum :'t fel- fans, Gods vighe wierdt in de fiele (naar dien de beeldenis aerdích het intern wierdt) wildt, en vreemt voor de Goddelijcke wereldt.

219. En Adam

ment .

met alle fijne kinderen ſouden in de

wilde natuur , in den tooren en grim Gods hebben moe ten blijven wanneer den Vorſt uyt het harte Gods niet en was ghekommen, en't vyer der fielen , wederom Godde lijcke Weſentheyt ( dat is , het Engelſche kleedt,ofte lig haam ) en hadt aen

getogen ; ſoo Gods woord ofte harte,

niet en was ſelfs een menfch gheworden . 220. Soo ſer nu den Paſquillant: en hy wil daar. mede Den Paſquil ( verſtaat , den Autheur) Chriſtum,naar fijne on, ſchul-theBaltic dighe heylighe reyne menſcheyt, natuurlijck maacken , Spreecken en G 2


52

De eerſte Apologie teghens

en ſich daar , mede ( tot fijne afvoeringh van God op de natuur en Creatuur) eenen in . -gangh en wegh bereyden :

a Tacal hy ( ghelijck eenen voornamentlijck , en door- dien Bolm. b door, trapten en ervarenen Gheeſt ) weet , dat deſen b Text, per ſchlagener boom des Levens fijne wortel , daar uyt hy is ghewaffen ( doch , tot nu toe , met Aerde is bedeckt gheweeſt ) nu voort ontdecken , en, de verborgentheyt vol_eyndighen wil : Daar..mede hy de lieden , eene wortel , de welcke Galle en Alſem draghe, magh by wbrenghen ,en noch veel van Chriſto af. voeren , en in ſijn net vangen konne. 221. De heylige Schrift ſeyt van onſe wildemenſche

lijcke natuur alſoo : dat wy al t ſamen , ván natuur, kinde ren des toorens zijn ;en den natuurlijcken menſch en ver neemt niets , wat des gheeftes is : Is Chriſtus nu , in de wilde natuur , een menſch gheworden , ſoo is hy , van na tuur, ydel gheweeft ghelijck alle menſchen : hoe heeft hy ons dan de verborgentheyt Gods ( daar den natuurlijcken menſch niets van en weet , noch en verſtaat) openbaren , onſe ſchult betalen , een aenghenaam offer voor ons ver richten , en den Vader verſoenen konnen ? c Hy ver

222. Met ſoodanige reden , verduyſtert deſen · geeſt, Basi I. B. het onderſcheyt, tuſſchen de Hemelſche reyne , en, de

aerdſche verdurvene on reyne geboort en natuur: Item , tuſſchen des Wijfs en der Slanghen ſaat , Abrahams en Adams ſaat: en wil ons eenen natuurlijcken Chriſtum (in

d Text, falſch .

den welcken goedt en quaat , licht en duyſternis , jae, en neen zy) in beelden ; en ons heyl op de ſchop ftellen : maar , de heylighe Schrift , ontdeckt ſiju d bedrogh en

ongrondt; en ſeyt: dat niet alle , die Abrahams faat, care le premier fondeeribeyt . daarom oock kinderen zijn ! maar , in Ifaac fal u het ſaat ghenaamt zijn ; en niet in Adam , Cain , Iſmael,ofte Efau : en , de kinderen der beloften worden voor ſaat gerekent. 223. Hy en ſpreeckt niet doorde faden,alsdoor veelen:

maar ,

4 1


2 Balthazar Tylcken .

53

maar , als door eenen , door u ſaat ; ' t welck is Chriſtus : uyt den welcken ( zijude het eeuwige on

vergangelijcke

ſaadt, het levendighe woord Gods ) alle kinderen der be loften gebooren worden; gelijck den douw uytden mor gen . roodt .

224. Want, gelijck fijne kinderen niet uyt het bloedt, noch van den wille des vleeſches , noch vanden wille des mans;maar,uytGod gebooren zijn: alſoo en kan hy oock, naar lijn menſchelijck vleeſch , niet uyt Adamsnatuur lijck ,maar,uyt Abrahams beloofde ſaadt('t welck hy ſelfs is) geboren, en weyniger aen konſt en eere, dan fijne kin de maal ſy alle van eenen eenigen kom heylight, en die geheylight worden . daar men ; beyde,die 225. 't Welck ſaadt niet en is een natuurlijck Adams > deren, zijn :naar

maar ,een boven natuurlijck Hemelſch ſaadt, daar God en menſch in vereenight ; God , in den menſch , en den menſch, in God : uyt

't welck Maria(als eene dochter der

belofte) oock , naar haren vleeſche, te vooren moſt gebo ren zijn,eer Chriftus ſijn lichaam

aen

ſich in

haar geno

men heeft ; ghelijck den heylighen Apoſtel klaar ſeyt: dat Chriſtus van den Vaderen ghekommen zy , naar den vleeſche :

aen den welcken de kintſchap behoort , de

heerlijckheyt des verbonds, de wet ,den Godsdienſt, en de belofte : welcke belofte niet Abrahams natuurlijck ſaat, maar, Abrahamsſaat des gheloofs toe, behoort ;tot hiertoe, Paſquillant. 226.

Sijn dit gheen hooghe invoerende prachtighe NB . Te

Reden ? Hoeen ſoude eeneneenvoudigen foodoende, che Bohms niet blindt ghevoert worden ? Wie ſoude fegghen, dat hy den Autheur onrecht dede ? Maar, hoort Paſquillant , ghy en ſult , met defe beſchrijvingh , den wortel vanden toevgedeckten boom ,noch niet ontblooten , ghelijck ghy meent: ghy en verſtaat noch niets daarvan , veel G

3

wey

niger


54

De eerſte Apologie teghens

nigher des Autheurs ſin ; uytvgheſondert , dat ghy hem a Ofie alle- valſch , en met een vreemt verſtant á aen treckt. geeri. 227. Zijt ghy niet eenen valſchen uyt, leggher ? Soo bd'Aurora, ſeght my? Waar ſtaat, in mijn 6 boeck, gheſchreven, dat Chriſtus in de wilde natuur van deſe wereldt,een menſch zy gheworden , en uyt fondelijcken ſade gheteelt en ghe kommen? Gelijck ghy des Autheurs meeningh alſoo ver klaardt, en een hoop wederſinnige meeningen ſteldt, en hem ſchandelijck en licht, veerdigh voor eenen duyvel uyt roept;ganſch blindt, tegens lijue meeningh en ver Itandt . 228. Zijt ghy ,die niet oordeelen en ſoude? Soo leerde eerſt des Autheurs fin : den Text ſeyt.

Tot dat daar quam den Vorft des lichts, uyt het harte Gods; en wierdt een menſch in de natuur : daar en ſtaat niet , inde wilde natuur:maar , daar ſtaat : en worſtelde in fijn menſche

lijck lichaam , in de kracht van't Goddelijcke licht , in de wilde natuur .

229. De Vrage is: Wat is de wilde natuur , in de welc ke den Vorft des lichts uyt het harte Gods , in de men fcheyt heeft gheworſtelt ? Is't ſelvige aerds vleeſch , ofte de quaal vande Sterren en Elementen ? Neen ! om des felfs wille en quam den Vorſt niet uyt het harte Gods: maar, ' t was de fiele uyt de eeuwighe natuur des Vaders, de ſelvige hadde, door hare imaginatie en luft , den dood, en , de aerdsheyt in , ſich inghevoert ; en, de grimmig heyt van de duyftere wereldt in den tooren Gods, ver en daar en was gheen raat , noch in den Hemel, noch in deſe wereldt ,' t envwaar. dan dat den Vorft van de liefde Gods quam , en worſtelde met den grimmigen

weckt:

tooren Gods ; en blufte den ſelvighen , in de menfche lijcke fiele . 230. En daarom wiertden vorft der liefden Gods(zijn de


2: 7 Balthazar Tylcken. de Gods eygen harte) in de menfchelijcke natuur,in men ſchelijcke Eſſents , eenen menſche : niet in de vremde ( ghelijck den Paſquillant wonderlijck daar ...in .voert ) pock niet in de wilde, van de Sterren en Elementen , niet in't dyerſche vleeſch van de verdurveri uyt- gheboordt vande vier Elementen : in de ſelvighe Eſſents is de God heyt niet a vereenight: Chriſtus en heeft het wilde Ada- a Text, miſche vleeſch niet aen ſich genomen; ghelijck den Paf- geeiniger. quil't ſelvige alſoo verklaart : die doch ganſch geen ver ſtant van de Eſſents en heeft in de welcke God is menſch gheworden . 231. De Siele Adams, en hadde niet alleen aen vich , een uyt - wendigh vier Elementigh lichaam : want, fy ftont in Gods Liefde ; in 't Paradijs : het Paradijs en is niet vier Elementigh : maar ; een eenigh Element ; het is de b Text , Goddelijcke 6 vreughde . Ipohnine, 232. God en woont niet in de uytwendige gheboort ofte top van de vier Elementen ; maar , in den Hemel , in't reyne ningh.

Element : 't felvige is de lichamelijcke weſentheyt fijnes geeftes :: en , de felvighe weſentheyt hadde Adam oock tot een lichaam ; en ftont 'in't uyt - wendige lichaam (ge lijck het Goudt in den groven fteen) verborghen. 233. ' t Invwendighe lichaam , hieldt't uyt.wendighe NB. Waar verborgen ; gelijk het licht de duyfternis : en den geeft fiele, poor Gods ,woonde in't inwendighe lichaam ; want ; ' t ſel- ſijnen val, vighe hieldt infich , het tweede Principium : 't was eene van as. wooningh van de Godheyt ; een beeldt vande Godde lijcke weſentheyt: de fiele hadde in’t ſelvige hare ſachtv moedigheyt; lý at van 't ſelvighe lichaam daar God in woonde : haar vyer wierdt van ' t ſelvighe - verſacht ; ¢ Verkoele, want , fy ontfingh aldaat , Gods liefde en facht, moe-spelare of te . digheydt.

234. Maar , doen 't vyer der fielen begon , en imagi neerde


De eerſte Apologie teghens

56

neerde naar de aerdsheyt , en van de vier Elementen en Sterren wilde eten , foo toogh het uytwendighe rijck ( zijnde het derde Principium , het eerſte Principium in't vyer der ſielen in , en oock in't Hemelſche lichaam , en verduyſterde het edele beeldt , dat 't felvighe neder viel in on , macht in ſlaap : doen ftont ' t ſelvighe, in de onu de macht , ghelijck als in den dood ghevanghen ; want , aerdſche quaal woonde nu daar in : daar van het vyer

der fielen grimmigh , ſteeckelich , en moordigh wierdt : want, hetmoftnu eten , van quaat en goet , en het edele beelde van de ghelijckeniſſe Gods, verblickerde. 235.

Doen God nu ſagh, dat het edele beeldt was ver

blickert , en't uytwendige rijck daar Heer in wiert, ſoo jammerde fulckx fijne bermhartigheyt, en beloofde aen ' t ſelvighe het ſaadt des Wijfs en den Slanghen. treder ; -

en ſprack : het ſaadt des Wijfs fal de flanghe ( die u ten val heeft ghebrocht) den kop vertreden ; hy ſeyde , het ſaat des Wijfs, foude ſulckx doen .

NB . In watmatery Chriſtus, menſch wiert; zijn. de't fast des Wijfs.

236 ,

Verſtaat : In de rechte menſchelijcke en Hemel

ſche weſentheyt, de welcke in Adam in den dood was ge llooten gheworden , wilde God menſch wordeu : niet in de aerdiche die in de edele beeldenis en fiele was in - ge voert: in de rechte menſchelijcke natuur van't tweede Principij , in de welcke God , voor Adams val, te vooren oock hadde ghewoont : in de ſelvighe, in den doodghe Nootene Enents , is Gods woord inghegaan : de ſelvige is des Wijfs ſaadt ; en't woord is Gods ſaadt. 237 : God is den Man daar

toe

gheweeft , die fijn .

woord ofte harte , in de menſchelijcke Eſſents des Wijfs heeft ingheſaadt ; verſtaat , in de Eſſents der fielen en des vleefſches : God is menfch gheworden : Chriſtus is gheweeft eene Perſoon vandeheylige Drie vuldigheyt; , en is Adam gheworden ( verſtaat , den tweeden Adam ,

uyt,


Balthazar Tylcken.

S7

ayt , en in den eerſten ) en is doch ghebleven , 't gheen hy was . 238. Hy en is ons niet vreemt ; maar, onſen Broeder: gelijck hy ſeyde naar fijne opſtandingh: Gaatwheen, en leght mijne broederen en uwe broederen , Ick vare op , tot mijnen God en tot uwen God . 239. Soo Chriſtus een vreemt ſaadt hadde aen , ſich ghenomen , ' t gheen ick niet en was , en ' t welck ick , in Adam , niet en was geweeſt, wat ſoudemy't ſelvighe hel pen ? waar bleef mijne arme fiele ? hoe foude hy dan des wijfs ſaat, ofte mijnen broeder zijn ? 240. Hy en beloofde aen Abraham niet een vremt ſaadt des wijfs: maar , ſprack : in uwen ſade fullen alle volckeren gheſegent worden: dat is , in uwen : verſtaat, in de Hemelſche, in Adam , in den dood, ingheſlotene we ſentheyt , ſal den Meſſias den dood « verworghen : Enu a Dooden ofte ombrens ſaat ( dat is i , n'tygeen ghy in Adam zijt gedood ghewor- Fen. den) ſal in Chrifto ,in den ſegen Gods weder leven: Chri

ſtus ſal in u , in uwe beeldenis, en ghy in hem , leven : ghy , en Chriſtus, ſult een worden ; hy ,het lichaam , en ghy lijn ghelit. 241. ' t En lagh God niet alleen aen een offer, daar ſij nen tooren door gheftilt wierdt ,

dat hy ſijn hart liet

menſch worden , en fijnen Soon liet cruycighen ; op dat fijnen wille alſoo verſoent wierdt : neen ! het lagh hem aen ſijnWefen ,'t geen in Adam in den dood geſloten was geworden; ' t ſelvige foudefijnen Soon , weder levendigh maacken . 242. Want , wy ghelooven eene opſtandingh van onſe NB . Was lichamen

die wy alhier hebben ghehadt: het aerdſche enemy

lichaam en is het beeldt niet, 't welck eeuwigh ſal leven ; maar , het Hemelſche , ' t welck van't Aerdſche lichaam

i

to

al. hier in den dood wordt gevangen gehouden . 243. Doch , H


ie

De eerſte Apolog

58 243.

Doch ,byval

s

teghen

dien Chriſtus in't ſelvige geboren,

wordt , foo en is't niet meer in den dood : maar, ' t leeft in Chriſto ; en 't is alleen met het Aerdſche lichaam ver deckt :

En daarom moſt Chriſtus , doen hy aen't kruys

fturf, in den dood, en in den tooren Gods in -vgaan . NB . ' Ver sif

244. De Liefde Gods in Chrifto, gingh in de menſche

doodt lijcke ſiele ,in 't eerſte Principium (dat is in den quaal des

der hellen .

toorens, in de natuur des vaders) in, en ſtack den grimmi gen quaal des toorens in de fiele, aen ,met Gods liefde en ſacht moedigheyt, daar van't Goddelijcke licht weder om brande : 't ſelvighe was den dood een vergif , en , de helle eene Peftilentie ; want , liefde en tooren is een

2. Of Aerij- a weder- waardigh dingh. digh. 245. Soo Chriftus nu niet het natuurlijck faadt Adams

en Abrahams en heeft aen

genomen ( gelijck den Paſquil

ſeyt) hoe is hy dan desmenſchen Soon ? Is hy alleen een ſaadt , van den Hemel ghekommen , en niets van den menſch (dan alleen een menſchelijck deckxel aen fich ghenomen , dat hy in den menfch maar woonde , ſonder eenige eygenſchap van menſchelijcke Eſſents ) wat foude dat mijne verdurvene fiele helpen ? 246. Heeft hy gheene menſchelijcke natuur aen ghenomen ,

fich

ſoo en is hy oock niet des menſchen Soon ,

noch mijnen Broeder ; ghelijck hy fich dan overval , des menſchen Soon nomt. maac 247. Paſquil ſeyt: Ick wil Chriftum natuurlijck ken : is hy niet natuurlijck gheworden , ſoo en kan hy des menſchen Soon niet zijn , noch oock des wijfs ſaadt ; veel weynigher ' t ſaadt Abrahams. 248. Maar, dat den liftighen Paſquillant , de Jongh vrouw Maria , wil overvnatuurlijck maacken ; en ſeydt : ſy zy uyt Gods ſaadt gheteelt,eer danChriftus zy in

haar ontfanghen gheworden , en wil alfoo daar, mede een vremde


Balthazar Tylcken . vremdt ſaadt daar

in

59

voeren ,'t welck niet menſchelijck

en zy , ' t ſelvighe is ganſch ketterwachtigh , en Anti.co Chriftis: en hy mach wel in fijn eyghen boeſem ruycken, alveer hy andere verdomt; en lijn oordeel over ſich voert . 249. Is Maria niet gheteelt van Joachim en Anna , en natuurlijck ontfanghen en ghebooren gheworden , ghe lijck alle Adams kinderen : dat hy't felvighe dan bewijft ; ofte fijn « inventie blijft ſoolanghe onwaar- achtigh . a Text, tant . 250. Seydt hy dan

noch : ſoo Maria waar gheteelt

uyt Joachim en Anna , ſoo was Chriftus uyt fondelijcken ſade van Maria gheteelt ; ghelijck fijnen hoogh -vliegen den gheeft alſoo loopt, en ſúlckx b meent : loo ſegge ick wehnet. bText, hem noch eens , dat hy in't Goddelijcke Miſterij ganſch blindt is , en daar niets van en verſtaat. 251. Hy ſeydt welvan de hooghe benedingh Marias : doch , treckt ſulckx op een vremt ſaadt, daar Maria uyt zy gheteelt : maar , hy en ſeydt met gheen fondament, wat't ſelvighe voor een ſaadt zy ? of ' t bloot van Gods geeft zy , dan, of 't Hemelſche weſentheyt zy ? of't ſaadt in't woord , ofte oock yets van de menſchelijcke Ef ſents zy ?

252. Want , de menſchelijcke Eſſents , is hem door , gaans ſondigh: hy en wil ganſch niet ,uyt menſchen; maar, uyt God geboren zijn : Even, als hadde God, in Chriſto, eene vreemde menſcheyt in ghevoert , ghelijck hy ' t doorgaans alſoo uyt leyt; hy en wil nietsanders, dan, den dou uyt den morgen .uroode, in Chrifto, ghe gelijck buoren zijn. 253. Maar, hoort Heer Paſquil: wy en willen niet foo boos zijn als ghy : wy willen u goet.willigh, in't Mijfte den rij , den waren grondt toonen : wilt ghy nu niet op wegh gaan , foo gaat daar neven :wyhebben andere oo H 2 ghen


60

De eerſte Apologie teghens

ghen dan.ghy ; hebt ghy konſt , foo hebben wy licht ! 254. Ghy en zijt onſen Richter niet , dat ghy ons ver oordeelt : Ick ben een kindt Gods , in Chrifto ; en mijn fien is gheworden uyt Gods fien : daarom wil ick , goet vhar tigh , u mijn aenvgheſicht toonen : naar

demaal ghy't

doch niet en kondt begrijpen , hoe Chriſtus , zy , ſonder ſonden van menſchelijcke Eſſents, ontfangen en geboren a ofre con . cludeert.

geworden: en doch doorwgaans a fluyt: Ick ſpreecke van Chriſto, gelijck als zy hy uyt een ſondigh ſaat gekommen:

daar ' t doch alles ſonder grondt zy , en uwe meeningh ftaat in Babel: over , fulckx,merckt mijne bekentenis des

NB : Wan .

geloofs; en erkentenis, gelijck eygentlijck volght. 255. God ſprack tot Adam , doen hy in 't Paradijs

Heer Adams ſtont, en in Goddelijcke quaal en Weſentheyt leefde: ten lichaam le dien ,, daghe, ghy fult eten, van den boom der erkentenis vendigh Wierds.

des goeds en quaads, fult ghy des doods ſterven : met het ſterven en meende hy niet alleenelijck het uytvwendige lichaam ; 't welck met den aenvangh der ſonden eerſt le vendigh wierdt ! 256. Want, ' t uyt- wendige lichaam ,en viel niet van, ſtonden Jaen ter „neder (doen Adam het ghebodt overv tradt) en ſturf : maar , 't felvighe bequam als

doen het

groote leven , en't wiert een Heer : te vooren was't ſel vighe on , machtigh ; en , den rechten menfch machtigh: het gingh te vooren achter

naar , en't fagh de beeldenis

Gods na ;en't was kuecht: en doen de ſiele aerdſche quaal in voerde, ſoo wierdt het Heer; en , de beeldenis, wierdt in den dood gheflooten . 297. Den Geeft is ' t leven , 't yleefch en is’t leven niet: NB. NB. het leven van ' t Hemelſche vleeſch , was Gods Geeſt ; en het leven van 't Aerdſche vleeſch , was den Gheeft van deſe.wereldt. 25.8 . Doen het. Aerdſche in ' t Hemelſche in

toogh , en


Balthazar Tylcker.

6I

en't Regiment nam , ſoo verblickte het Hemelſche;want, den Gheeft van 't Hemelſche , weeck uyt het aerdſche, in fiju Principium : ſoo ſtondt nu , het beeldt uytde Godde lijcke Weſentheyt , in den dood : niet in den Grim des doods van den tooren , den tooren, dat de Hemelſche Weſentheyt, in den tooren Gods waar ontſteecken geworden; maar, ghe lijck een verblickerdt weſen , ſonder quaal en leven .

259. Want, ſoo ...wat uyt de liefde is gebooren , ' t ſel vige en neemt geenen grim in

fich :want,de Weſentheyt

des lichts , is water des eeuwigen levens: ' t ſelvighe water en maackt gheenen grim ; maar , het bluſt den grim vyers . 260. Nu , naar

des

demaal de Hemelſche beeldenis ofte

Weſentheyt in Adam , uyt den Hemelſchen Limbo was genomen geworden ,ſoois voor„ waar , het water des eeu wigen levens , fijne oorſpronckelijcke moeder gheweeft : 't welck vande fachtmoedigheydt ofte begheerdte des lichts Gods ontſtaat, ghelijck het water in de diepte van deſe wereldt, van de facht. moedigheydt van't licht der ſonnen , door Venerus begeerdte . 261. Wat voor grim ofte tooren wilde dan nu in de Hemelſche Weſentheyt van't Heylighe lichaam Adams kommen ? was de ſelvige Weſentheyt doch niet het leven felfs; maar ,de Geeſt Gods was het rechte leven in ' t hey lighe lichaam . 262. Maar,doen Gods Geeft weeck ,ſoo ftont de felvi ghe beeldenis, gelijck als dood, ſonder leyen : en , de fiele leefde van 't hout des Aerdſchen vyers : hoe wel ſygeene NB.Waar Aerdſche Eſſents en is: evenwel is de AerdfcheEilents om Adams dan noch , van't eerſte Principij ( daar de fiele oock in aerdſcheeya ftaat ), uyt ghebooren ; daarom lufte de fiele oock naar ghenſchap luftede. den ſelvighe quaal . 263. Aen de fiele was een Hemels lichaam ghegeven H 3 gewor


62

De eerſte Apologie teghens

gheworden,van't welck ſy ſoude eten ; en niet van beyde lichamen : fy ſoude hare luft en imaginatie alleenelijck in't Hemelſche ſetten , foo ſoude het aerdſche lichaam het vyer der fielen alleenelijck in de duyftere wereldt hebben aen ghehanghen . 264. Maar , doen ſy beyde wilde eten , ſoo quam het a Verfaat, duyſtere lichaam tot macht , en tot het « licht; en het hetmye wen heerſchſte over't rechte menſchelijcke lichaam : alſoo is ofie das hei

de fonde, in't vyer der fielen , aengegaan : want, ſy wiert

konde .gelen met grimmighe Eſſents ontſteecken : over, ſulckx bran de het vyer der fielen nu , in de ſelvighe quaal : en haar

Goddelijck licht, ' t welck in de ſacht moedighe Hemel ſche wefentheydt ſcheen, bluften uyt . 265. Want , in den aenvangh, was de rechte menſche lijcke Eſſents , het hout der ſielen , tot het branden hares levens ; maar, daar naar wiert de aerdſche Eſſents ' t fel vighe: ' t ſelvighe is nu de ſonde en den ſtrijdigen .--wille : en, de fiele en heeft gheen beeldt ofte lichaam't gheen eeuwigh blijft ; 'ten zy dan dat ſy door Chriftum , uyt hare eerſte weſentheyt , door den dood Chriſti gheboo ren worde .

NB . Hoe 266. Daarom is't , dat menigerley figuren in de beel de Phariſeen denis der fielen , in ' t inwendighe verſchijnen ; alles, en Slanghen ,naar 't ghene,hare begeerdte tot een weſen is : nament oock Herodeslijck , de beeldenis van wildedyeren ; oock Slanghen en cenen VAS , Vorft Padden : in welcke Eſſents en wille , het vyer der fielen leeft en brandt, naar de ſeļvighe Eſſents, is oock her fiat, in den gheeft des willens , en beeldet eene foodanighe beeldenis : wanneer nu , het uyt -wendighe lichaam ver

b Werckende breeckt , ſoo ſtaat de ſelvighe beeldenis alſoo , in ſooda ygenſchap. nighe form en b quaal . c Maacker 267. In den tijd van't aerdſche leven , vermach fy ha ofte der . formeer, ren wille te veranderen ; dan verandert oock haar · fiat, de


ili

Balthazar Tylcken .

63

1

de figuur : maar, naar 't ſterven des lichaams, en heeft ſy niets meer , in't welck ly haren wille kan veranderen ; ghelijck aen de duyvelen is te ſien . 268. Daarom ſprack Chriſtus : ghy moet van nieuws

ghebooren worden , door ' t water, en door den Heyligen Gheeſt ; ofte en kondt het rijcke Gods niet ſien : verſtaat, uyt het water Gods , uyt het water van de eerſte rechte beeldenis, daar den Heyligen Geeft in woont ; in't welck Chriſtus is ontfanghen en ghebooren gheworden . 269. 't Selvighe water en heeft in fijne Eſſents ,de ſon de niet ghenomen ; want , dat kan niet zijn! want, ſoon wat uyt de facht moedigheyt Gods is , 't ſelvige en wort in den grim Gods niet ontſteecken : maar,het is ghelijck in eene on macht in den dood (als in de ſtilte) in't ſtille niets ghellooten . 270. Adam verloor het leven ; verftaat , het rechte Goddelijcke leven van fijne edele beeldenis : 't ſelvighe heeft Chriſtus wederghebracht : hy heeft de felvighe beeldenis wederom uyt den dood ghebooren : het leven dighe woord uyt het harte Gods is in de beeldenis, die in den dood was invgheſlooten , in vghegaan ,en , de ſelvige Eſſents aen ſich ghenomen : en is gheworden eenen wa ren menſche : een ſoodanighen menſch, aen den welcken het uyt „ wendighe lichaam , alleenelijck aen hingh ' t welčk in de rechte beeldenis verſlonden ftont; doch, in de uyt- wendighe wereldt openbaar. 271. Hy heeft oock de fiele hier ,mede het heylighe lichaam (zijnde een onſchuldigh) wederom aengheto ghen , en uyt het ſaadt van de Eſſents van de fiele Mariæ , eene menfchelijcke fiele in't ſelvighe heylighe lichaam ghenomen : daarom moft Chriftus daar naar verſocht worden ; en , de uytwendighe ſpijſe , ontbeeren .

veertigh daghen

272.

Want,

+


64

De eerſte Apologie teghens 272.

Want , de ſiele moft verſocht worden , of ſy nu,

in dit heyligh lichaam , van't Weſen Gods wilde eten, en ſich ghenoegen laten ; en daarom wierdt den duyvel toe.v gelaten, de fiele te verſoecken . NB. Waar .

273. Naar demaal hy ſich ontſchuldighde , dat hy om den duy- niet en hadt konnen beſtaan , de matrix van de grimmige Staande hou. natuur hadde hem te hardt getogen : foo ſoude hy't als.com

den- rechs dathyver ze nu , met deſen menſch verſoecken ; gelijck hy't dan oock on met Adam verfocht, en hem over.wonnen hadde. ftooten is. NB. Waar . 274. Overvſulckx ſchickte God eenen anderen Adam , om den dayon en ſette den ſelvighen op fijnen Koninghlijcken Throon moſt ver die hy ghehadt hadde : al daar ſoude hy't met den ſel foecken . vighen verſoecken , of hy hem oock konde vellen : hy ſtelde hem voor, de heerlijckheyt van deſe uyt. -wendige wereldt ; zijnde het uyterlijck eten . 275. En of't-felvige wel niet voor handen en was , foo

foude hy ,

met fijne edele beeldenis en Goddelijcke

macht, in't uyt- wendige gaan , en ghebieden ſteenen tot a Verftast, broot te worden , of hy 'tkonde daar toe brenghen, den verſoec- dat de edele beeldenis noch een maal konde gevangen , ker. en in den dood ghellooten worden . 276.

En dan ſtelde hy hem voor , het groot gheweldt

dat hy hadde , hy ſoude , met de Goddelijcke Al,mach tigheyt, in't uyt -wendighe rijck , van den Tempel vlie ghen : of hy hem mochte in de uyt...wendighe luft in . voeren, dat alſoo de lieve

gheeft Gods van defe beelde

nis mocht wijcken : hy wilde hem in hooveerdigheyt in voeren ; daar de Godheyt doch niets

anders en is dan

demoedigheydt . 277. Ten derden , ſtelde hy hem voor , het regiment van de uyt , wendighe wereldt: hy ſoude in ' t derde Prin cipij een Heer zijn ; hy ſoude hem

alleenelijck in't in

wendighe een Heer laten zijn : hy ſoude neder, vallen ; 278. Want, en hem aenbidden .


Balthazar Tylcker.

65

278. Want , het was den duyvel te doen , om den Ko ninghlijcken ſtoel , die deſen menſch foude befitten : daarom wierdt hem (den duyvel)toenghelaten , hem te verſoecken : opdat, foo hy beftont , den duyvel eenen loogenaar bleef; en ſijn oordeel, op ſijnen lugen , mondt.

De ontfangenis en Menſchwordingh Jeſu Chriſti, houdt fich , met baere omſtandigheydt , als volght .

279 .

$

Den de Goddelijcke beeldenis in Adam was ver D blickert , ſoo jammerde ' t ſelvighe God , en wilde dat deſe beeldenis weder gheholpen wierdt , en beloofde Adam en Hevx , den ſlanghentreder : namentlijck , het woord en de kracht der Godheydt , 't ſelvighe foude des Wijfs ſaadt ( verſtaat , de Eflents van de verblickerde beeldenis) in ſich nemen ; en met 't ſelvighe den duyvel en tooren Gods, den prickel in de fiele verbreecken . 280. 't Selvighe beloofde woord, ſtondt, ſonder

dat.

voor de edele (als.vnu, in den dood gheſlootene) beelde nis ; en het begeerde het woonhuys van fijne ghelijcke nis (' t welck het ghehadt hadde) tot eene wooningh . 281. Maar , met de belofte , heeft het ſich , de fiele

weder voor.vgheftelt , in't licht des levens van defiele : aText,zieh en't heeft fich een « perck gheſet , dat het wederom in Ofte teecken , e ijck ene chel te Eſ loot d menſ rech ingeſ dendoo in , die den dood op ſents , wilde ingaan ; en het leven uyt ken wec . 282. 't Selvighe teecken was in de Jongh vrouw van Maria, 6 ghefteecken , en't wierdtin 't woord der belof- b Ghoftek. ten in't Paradijs , ghebenedijt ; en het ftont ghelijck een Centrum ofte perck van de menſcheyt . 283. 't Harte Gods badde fich , in't ſelvige perck, be I looft


66 a Text ,

De eerſte Apologie teghens

looft en a vereenight:'t ſelvige perck was met de hoogh

vermahles. waardighe Jongh , vrouw

van de Wijſheydt Gods(na

mentlijck , met den ſpiegel ofte met het oogh des Heyli ghen Gheeftes) verſiert : wel met niets vremds ; maar, met het eerſte leven : verſtaat,het Goddelijcke, de ede le beeldenis in Adam , daar Adams fiele van uyt-vgingh , in den gheeft van deſe uyt- wendighe wereldt: nament lijck, in den quaal van de Sterren en Elementen ; welc kers Centrum is, den afvgrondt van't eerſte Principij.

b Ofte teece

284. Dit gebenedijde 5. Perck, wiert den Vaderen be ken des ver- looft ; namentlijck , Adam , Abraham , David, en andere bonds . meer : hoe hebben de Propheten heu verheught aen dit < Text, ziel, Perck ? De Offerhanden der Joden waren een voorn Ofteteecken. beelde van dit · Perck . 285. Want , doen Adam de reyne en ſchoone beelde nis hadde verlooren ( verſtaat , de kracht van ' t harte Gods, de welcke in ſijn lichaam van de Hemelſche We ſentheyt ſtondt , ghelijck een Centrum der Godheyt) ſoo ftont de ſiele bloot in de eyghenſchap des Vaders ; ver ſtaat , in de eeuwighe natuur, die buyten het licht Gods, eenen grim, en verteerent vyer is . 286. Want , de fiele is uyt ' t ſelvighe Centrum ; na mentlijck , uyt de eeuwighe natuur des Vaders : daarom

wierdt de ſiele in Iſrael, loo, eenen langen tijd ghevoert, à Verſtaat, tot aen't Perck d in des Vaders natuur . de Wet . 287. De Wet op den Bergh Sinai , wierdt in vyeren donder, in des Vadersnatuur, gegeven ; en Moyſeswiert oock , in't Bos , met de vlamme desvyers, in des Vaders natuur beroepén . 288. En Chriſtus ſeyde (doen hy in 't vleeſch quam ) oock alſoo : Vader , demenſchen waren u , en ghy hebt hen my ghegeven ; en ick geve hen het eeuwighe leven .

Text,wielo . Ofteperck,

289. t Selvighe hooghvghebenedijde . teecken ,ftont in't


Balthazar Tylcken .

67

in't verbont der genade van de Offer.handen by Iſrael : : de Offer.vhanden waren een teecken van ' t . Perck ; a Text,ziel, t welck God fich voor. Itelde ; en Iſrael wiert , in't Of fer, door't «

Ofteteecken.

Perck, van ſonden gheranſoeneert.

290.

Iſrael Offerde met dyers bloedt :'t ſelvighe fagh NB. Waar om Ifraei Gods imaginatie aen , door ' t teecken van ſijn verbondt: met dyers naar de maal den meuſch aerdſch was gheworden , ſoo bloede offen ſtelde God het teecken fich voor , tot een verbondt der den

ghenade , op ... dat fijue imaginatie , in de aerdiche quaal des menſchen , niet in en

gingh , en dat door de aerds

heyt en ſonden des menſchen , lijn vyer des toorens niet verweckt en wierde, en hy hen niet verſlont; ghelijck by den Elia gheſchiede . 291. De beſnijdingh der Joden , was oock even't fel vighe : Ifrael moſt lijn bloedt vergieten ; 't felvighe fagh Gods imaginatie aen , door't teecken van fijn verbondt : want , Chriftus ſoude den dood , met fijn bloet, vergie ten , verworghen : ' t ſelvighe foude in den tooren Gods (dat is , in't vyer der fielen ) vallen ; en het aen, geſteec ken vyer Godś uytbluſſen . 292. Overfulckx beelde nu God , in 't verbont, fich NB . Hoe Ifrael door's het bloedtm vergieten Chriſti in , en blufte met deſe ima- floedeginatie , den grim in de fiele; en hierdoor is Iſrael ſaligh gieten is fan gheworden : de gene , die met ernft ,haren wille en ima- lig geworden .

ginatie, in ' t verbont hebben geſet , die hebben de kracht des teeckens in ' t verbondt (dat is , in Gods voornftel lingh ) ontfanghen . 293.

Want , in God , is ,' t gheen gheſchiet, en , toe.com

kommende is , alles een eenigh : daarom wiert den kin deren des verbonds ( de nieuwe Wederygheboordte uyt Chriſto ), toeghereeckent , ghelijck of ly alreeds in't nieuwe lichaam

Chriftihadden gheſtaan, als hadde Chri

ftus alwreedts, met fijn bloedt. -vergieten , den tooren I 2 ver


De eerſte Apologie tegbens verdroncken ; en alvreets het leven uyt den dood weder was geboren gheworden . 294. Want , ' t ſelvighe leven , op het teecken , ftont in Gods imaginatie ; met de belofte in't Paradijs , hadde 't ſelvighe fich daar..in gheftelt : 't ſelvighe leven , wiert aen Abraham belooft , dat het in ſijn faat wederom ſoude verweckt worden : in gheen vreemt faadt , ghelijck den Paſquil dichtet ; maar , in't ſaadt vande edele beeldenis, de welcke uyt Hemelſche Wefentheydt , uyt het tweede Principii, mede aen Adam ,tot een lichaam was ghegeven gheworden . 295. En doch , met het in ugaam der fielen in de aerds heyt, in den ſtillen dood , als in't niets, was in geſlooten

Veftast, bes lovm .

gheworden : " 't felvige ſoude weder uyt den dood groe nen , en daarin opitaan, en ghebooren worden , eenen nieuwen menſch , in heyligheyt , in onſchuldt, en ghe rechtigheyt ; het foude de fiele weder aenghetooghen worden . 296 Verftaat , 't ſelvighe hoogh en recht : het leven Gods, in't teecken des verbonds ('t welck in Maria , de menfcheyt aen, nam )'t ſelvighe leven moft,uyt Chrifto, in ons ingaan ; verftaat , in onſe , in den dood verblic kerde beeldenis: het is het kooren ,'t welck gheſkayt wort in de doode verblickerde Weſentheyt: ' t felvighe treckt de felvighe menſchelijcke Efſents , wederom aen , fich ;

en't wordt wederom het leven van de felvighe beeldenis. NB . De 297. Alſoo waft den edelen Lelien , tack op : die eerſt pieuwe We is, gelijck een Moftert „ fadeken (ghelijck Chriftus kleyn dangoboondae, feyt) en daarnaar groot wort, ghelijck eenen Genever ,

boom ; mijn Paſquil,'t ſelvighe is de nieuwe Wederge boort uyt Chrifto . bofre Wiig. bejde

298. Set , aen uwe 6 Bruyt , andere ooghen in , en fiet het Oude Teſtament , en het verbondt der beloften , met Adam


Balthazar Tyleken.

69

Adam en Abraham , recht aen : ende en « verbittert de a Ofte ver Schrift niet , ende en treckt de ſelvighe met het hayr galds. daartoe , met een vremt verſtant : uwe meeningh ver duyſtert de edele 6 Lelyeofte tack ( die tegenswoordigh b Vorfaar, uyt de Moeder ofte wortel ſal groenen ) veel meer , dan de nieuwe Weder-ghe boorte. dat de • ſelvighe tot het ghewaſch ſoude dienen. 299. Wanneer ghy , in loodanighe verborgentheden, Verftaas, wilt oordeelen , foo moet ghy uyt Chriſto weder geboo- melningh . fen zijn : ghy moet uyt Chriſti oogen fien , foo ghy Mỹ doch , loo ghy uyt fterium Magnum begrijpen wilt Chriſto waart ghebooren, foo en ſoudt ghy geenen ( plin terwoordeelder zijn ; maar , eenen lieven broeder. 300. Chriftus en ghebiet u niet te verdommen ; maar, ſacht, moedigh om gaan , en vriendelijck onderwijs ſen :niet ſpotten ,ofte aen den duyvel in de kaacken d ver- d Ofte von klaren: mijn vrient, ghy zijt noch ſeer blintaen't.'rijcke wiem . Chrifti : Ick wil u de Poorte van de Menſch.wordingh ofte governo Chriſti recht wijſen ;

ghelijck mty dan de ſelvighe , uyt vingh.

Gods genade , in de liefde Chrifti, is geweſen geworden. 301. Niet door mijn verſtant ; maar, in mijne in..be gevingh in Chrifto , uyt den gheeft Chrifti : uyt Chrifti gheeft heb ick de erkentenis van't Miſterium Magnum ontfangen: ick en heb't in uwe Schoolen niet geſtudeert: ick en hebbe daar niets van gheweten ; 't ſelvighe oock niet alſoo gheſocht : ick ſocht alleen het harte Gods; my is meer gheworden dan ick ſocht ofte verſtont. 302. Wilt ghy overvſulckx een Broeder in Chrifto

zijn , foo doet de Bockx whooruen af , ſoo konnen wy maalkanderen met rechte ooghen en met een tuchtigh ghemoet aenſchouwen , en in de vreeſe Gods, maalkan deren onderwijfen . 303. Soodanigh ſpits.vinaigh verachten , is Babel, de Moeder vande tyranny en groote gheeftelijcke hoerery : daar I 3


De eerſte Apologie teghens

70

daar krijgh en ſtrijdt tot, allen

tijden uyt is ontſtaan :

uwen Palquil en is niets. anders dan eenen bloet , trom mel, en eene ſpotterin , eene on , tijdighe opvgheblaſene hooveerdigheyt ; eene Cains eygenſchap : gaat daar van uyt , ſoo ghy het liefvrijcke aen gheſicht Chrifti in ter narium San & um fien wilt, wilt ghy den wonder

tack van

de verborghene Lelye ſchouwen ; die teghenwoordigh groeyt uyt den wortel des booms.

NB . NB .

304. Wilt ghy met den edelen Lely.vtack , uyt den ouden boom groenen, ſo moet ghy een demoedigh harte brenghen : wilt ghy uyt God groenen ofte ſpreecken, foo moet ghy in de Menſch - wordingh Chriſti ſtaan. 305. Want, niemant en weet yets van God , dan alleen

den gheeft Chrifti, die in God is : den Soon in de ſchoot des Vaders, doorvloeckt, in onſen geeft, oock de diepte der Godheydt;

onſen geeft moet in Chrifti gheeft ftaan ,

foo wy't Goddelijcke Mijfterium verſtaan willen . 306. Dat en is niet ghenoegh , dat, men een hoop fpreucken der Schrift te famen ſet , en eene meeningh daar uyt maackt ; neen , mijn vriendt ! meeninghen en doen't niet; maar, het levendighe woord : daar'tharte de ſeeckerheyt onder..vint; int ſelvighe ſtaat, gheloo- , ven, in den Heylighen Gheeft. 307. In meeninghen is enckele twijffel, of 't recht zy, of niet ? uyt meeningen is den AntiChrift ghebooren : willen wy van God ſpreecken , ſo moetenwy uyt Chrifti geeft ſpreecken, die alleen weet, wat God is; anders zijn wy loogenachtigh. 308. Chriſti gheeft moet uyt ons van't Goddelijcke Mijfterii ſpreecken ; anders ſpreecken wy uyt Babel, der verwarringh : Chriſtus is in onſe rechte menſchelijcke Eſſents ( verſtaat, in Adams Eſſents) menſch gheworden : niet in de Eſſents van de Sterren en Élementen ;maar, in de Ellents


Balthazar

Tylcken .

71

Effents,van't a Element ,

door't welck , voor den val, a Het eene eeuwighe Element, 309. Doen den Engel Gabriel tot Maria quam , groete

het Paradijs in Adam groende.

hy haar, en ſprack : Ghegroet zijt ghy ,

gheluck , lalige, b Text, holde ſeehlige.

de Heere is met u , ghy gebenedijde onder alle Vrouwen: ghy ſult ſwangher worden in't lichaam , en eenen Soone baren ; des ſelfs name, ſult ghy Jeſus nommen. 310. Alvhier en is ' t nu niet ( ghelijck Paſquil aen .

wijſt) te verſtaan, dat Maria , te vooren zy uyt God ghe booren gheworden , eer dan Chriſtus in haar , menſch wierdt ; neen ! Chriſtus is den eerſten van de dooden : hy is den eerſten, die ' t leven in den dood , heeft aenghe ſteecken: alleenelijck het teecken , ftont in Maria ; 't ſel vighe was de benedyingh : want, in't teecken was het le vendige woord, en den geeft Gods, met de edele Jongho vrouw van de Wijſheydt Gods, in Goddelijcke Weſent c Text , heydt · bekleedt. umbgeben. 311. Doen den Enghel ſeyde , ghy ſult , in’t lichaam ,

ſwanger worden : en ſy (de Jongh , vrouw Maria) daar. op ſeyde : Siet ! Ick ben des Heeren Maaght ; my ghe ſchiede ghelijck ghy gheleyt hebt. Soo heeft fích her le ven in't teecken des verbonds ( zijnde het harte Gods ) de Efſents, die in den dood was in ugheſlooten ,in Maria be weeght : 't ſelvige woord is " bekleet geweeſt met God - d Text, delijcke Weſentheydt, uyt hetwater des eeuwighen Le- wmbgeben. vens ; ghebooren uyt de facht, moedigheyt des lichts vande Majeſteyt Gods. 312. En in de ſelvighe Weſentheydt is gheweeft de tinctuuruyt het vyer en licht Gods; de welcke den glans, en , de cierlijckheyt is van de Weſentheydt. 313.

En in de tinctuur is geweeft het tuchtighe Ooge

van de Wijſheyt Gods : en , de Wijſheyt is de lichame lijckheyt van den Heylighen Gheeft ;in de welcke hy woont :


De eerfte Apologie teghens woont : fy is fijnen eeuwighen ſpieghel ; in den welcken a Text, erblicket,

hy de groote wonderen, van eeuwigheyt heeft • ghefien . 314. En den Heyligen Gheeft isvan't Woord (dat is, uyt het Centrum ofte harte Gods ) uyt den Vader ( dat is, uyt het vyer door ' t licht)in de Majefteyt uytvghegaan , in de Eflents vande Paradijſche en Engelſche wereldt : verſtaat, in 't ſelvighe, ofte in't reyne Element; nament lijck, in de Weſentheyt van de Hemelſche lichamelijck heydt. 315. De ſelvighe Wefentheydt ofte lichamelijckheyt (als boven verhaalt) is Chriſti Hemelſch vleeſch en bloer gheweeſt ; want, de edele tinctuur, maackt het water uyt

b Tess,inn . de Majeſteyt , b tot gheeftelijck bloedt. 316. De ſelvighe Weſentheyt, die in 't verbondt was ,

daar in het beloofde Woord Gods ftont, is in de Weſent heydt van Maria (namentlijck , in de Weſentbeydt die in den dood lagh ghellooten) în ghegaan, en is een lichaam gheworden , en hetheeft het verſlootene levendigh ghe maackt: de Goddelijcke en Hemelſche Paradijſche We ſentheyt in't verbondt, en , de Wefentheyt van Maria, is een eenigh dingh gheworden ; het leven groende in den dood . 317. Daarom is Chriſtus ons leven en geeft , oock ons vleeſch en bloedt gheworden :

en daarom gheeft hy ons

( verſtaat, aen't vyer onſer fielen) ſijn Hemels lichaam en bloer te eten en te drincken : onſe fiele heeft , met den in gangh vande Goddelijcke Weſentheydt , wederom He melſch vleeſch ,tot haar vyerleven bekommen ; fy brant wederom in Goddelijcke quaal,uyt de lieve Weſentheyt. 318. De heylighe tinctuur , naar de eygenſchap van't Goddelijcke vyer, behoort aen de ſiele : en, de eyghen ſchap des waters(zijnde de facht.„moedigheyt des lichts) Oftemin. behoordt aen 't lichaam , het lichaam is overval · onder de fiele . 319. Want,


Balthazar Tylcken.

73

1

319. Want, de fiele is uyt het vyer vande eeuwige na tuur :

ſy is het Principium tuſſchen de duyſtere en lich

ten wereldt ; ſy heeft het Centrum van de vyernwereldt in haar. 320. En , de Weſentheydt , is uyt het Centrum vande lichte wereldt : de felvighe wort , in de Goddelijcke be geerdte, tot eene ſubftants ; want , ſy is ' t Weſen , vande begeerdte : de begeerdte is gheeft ; en het * ghevatte in

2. Ofte het seformeerde.

de begeerdte, is de Weſentheyt vande begeerdte.

321. Wat kan nu de begeerdte anders b vatten , dan b Ofte for ſich ſelfs ; zijnde de facht moedigheyt des lichts : 't fel- meeren . vigeis een ſincken der liefdenen facht ,moedigheyt , te gens den vyer „ Geeft den welcken op.- klumt : 't ſelvige vat den vyer. Geeft doorgaans in fijue begeerdte , en verteert het ; dat is , hy voert het door de ſcherpte des Vaders: al., daar gaat het, door den dood wederom in de vryheyt uyt , en maackt den quaal vande Goddelijcke wereldt; want, den Geeft Gods wordt daarvin verſtaan. 322. Niet , dat al daar een ſterven ofte dood in zy ; maar , des vyers~ quaal wordtvoor eenen dood geacht : want , den wortel des vyers , is de duyſtere werelt met hare geſtrenge geſtalten tot de natuur des vyers ; gelijck in't Boeckxken van de Ses Puncten van ' t Groote Myſte rii , uyt- voerlijck is verklaart geworden. 323. Nu , verſtaat den fin recht: de Wefentheyt Gods

is van eeuwigheyt geweeſt: de ſelvige is onmetelijck en on grondeerlijck , ſy is over al: foo.waar men kan feg gen ,hier is God, daar is oock Goddelijcke Weſentheyt : niet in de uyt - wendighe werelt , in’t derde Prin cipii; maar in de Hemelſche , in't tweede Principii. 324. Daarom ſeyde Chriſtus ; Iohan. 3. niemant en vaart ten Hemel , dan des menſchen Soon , die van den Hemel is gekommen , en die in den Hemel is : fijne God K delijcke


74

De eerſte Apologie teghens

delijcke Weſentheydt was in den Hemel,

en wasdan

noch in de menſcheyt gekominen ; en , de menſcheyt is, buyten hem , in Adam verſturven .

a Chrifti. b Text, spitze. Cofre Aerde.

325. Wil nu yemandt in den Hemel varen , die moet a fijn weſen in hem hebben :hy is de Ladder , die Jacob heeft gheſien : die daar, met haar b eynde, in den Hemel reyckt; en met ' t ander b eynde, in der menſcheyt. 326. Men moet alſoo verſtaan ,dat het lichaam Chrifti

(verſtaat , de lichamelijckheyt van de Goddelijcke We ſentheyt, dewelcke fich heeft geopenbaart, in de ghecor poreerde Weſentheyt van de menſcheyt in Maria ) groo ter is , dan alles. 327. De Goddelijcke Weſentheyt en is niet gheheel , in het Creatuurlijcke beeldt ghevaren : dat en kan niet zijn; want de ſelvige is onmetelijck: alleenelijck , heeft fy haargeopenbaart in de menſchelijcke, in't gheſchapen beelt , in de menſch , wordingh Chrifti : en , de menſche lijcke,aen.vgeſteecken, en haar leven ghegeven; verftaat, in 't beeldt Adams, ' t welck oock in Maria was , en in alle menſchen . 328. Nu is de vrage: Wat is Maria voor eene Perſoon geweeft , naarvde.v-maal het teecken des verbonds Gods in haar ftont ofte hoe heeft Chriſtus,in

haar lichaam

en

fiele ontfangen ; en is doch gebleven , 't geen hy van eeu wigheyt was ? 329. Voor.veerſt,was Maria eene lichamelijcke Doch ter van onſer aller moeder Hevæ , en van hare rechte moeder Annæ , en van haren rechten vader Joachim : dTest, markel.

geene reyne Jonghy vrou , fonder d ghebreck ( verſtaat , naar de uyt -wendighe wereldt ) want, den tooren Gods ftack oock in..haar ; en ſy is oock door Chriſti bloedt verſoent . 330. En hare beeldenis ſtonde oock ( naar 't tweede Prin

1


Balthazar Tylcken. Principii) in den dood ingheſlooten: maar, het teecken ſtondt in haar ( verſtaat , ¡ n hare beeldenis) doch , on , be grijpelijck, en onbevindelijck: op aert en wijſe ghelijck God in alles is; en het dingh en weet niets van hem :want, God en woont niet in het dingh: hy en beſit niets , dan al leenelijck ſich ſelfs : alfoo was het teecken , in Maria ; en Gods belofte in't woord des Levens , was in't teecken : doch , niet in Maria; maar, in.vfich , ſelfs woonende.

331. God en hadde fich , naar fijn harte , van eeuwig heyt noyt beweeght: en doen hy ſich een „maal,in Maria, in't teecken beweeghde, foo wierdt Maria,hoogh ghebe nedijdt , en , in de benedyingh , des Heylants ſwangher ; want, het leven quam in den dood , in deEſſentz die in den dood a was in

geſlooten .

a Ofie lagh .

332. Nu inqualeert duch het ſaat des menſchen , met het lichaam :doen nu het Goddelijcke leven, in de Effentz van Maria quam ,ſoo wiert haar ganſch lichaam ( verſtaat, het lichaam van de beeldenis naar ' t tweede Principii ) hoogh ghebenedijdt , en in dit nieuwe wonderlijcke in. gaan en beweghen Gods , 6 tot het leven ghebracht , dat b Gelijek het hare Eſſentz is levendigh geworden , en , de tinctuur hares heren in den bloeds is · met de Goddelijcke tinctuur aengheſteec- op ghewecke ken geworden ;verſtaat,de tinctuur des ſaads, die met het cwierde Oft.e door, inqualeert. ganſche lichaam 333. Maar , 'tuytwendige « Rijck van deſe werelt , Regeering, en is op ditmaal, van Marianiet af.“ gebroocken gewor- workingh. den : 't ſelvige hielt haar noch gevangen; ſy moft, door 't ſterven , door hares Soons dood , in 't eeuwige leven in gaan . NB . Mae 334. Haar lichaam en is wel niet vergaan ; want ,'t ſel- haa tias mmien en lig: vighewas mede in de benedyingh : alleenelijck moſt de in 't ſterren Aerdſche quaal aen haar verbreecken: en moſten alle kin- niet ver deren Adams door eenen eenighen invgangh , in’t leven een K in.. Elementige: 2


76

De eerſte Apologie teghens

invgaan ; namentlijck, door ' t ſterven Chriſti: doen Chri ſtus het vyerder ſielen , aen’t Kruys , in den dood , uytu blufte, ſoo wierdt oock het vyer van de fiele Mariæ , ghe bluft; dat is , recht aen

geſteecken ,in't licht van deMa

jefteyt. 335. Het uyt , wendige lichaam blijft een decxſel daar a Inde werc. voor, ſoo langh't ſelvige in de « quaal van de Sterren en kingh, Elementen ftaạt: door 't ſterven wort het uyt--wendighe weſen, de quaal af - ghebroocken; als dan verſchijnt het beeldt Gods .

336. Verſtaat ' t ſelvige recht: Chriſtus heeft in Maria, 4 alle de drie Principien aenghenomen ; doch , in Godde lijcke ordere: niet vermengelt,ghelijck Adam dede, die't uytvwendighe Rijck, door imaginatie, in 't inwendighe voerde, in 't vyer der fielen ; daar , door het licht uytv in bluſte . 337. Hy heeft aen _fich ( dat is, aen ' t teecken des le vendighen verbonds) aenghenomen, aen de levendighe Weſentheyt,de Sieliſche Eſſentz; namentlijck , het eerſte Principium : en dan de Eſſentz der beeldenis van 't twee de Principium :

en dan het uytwendighe , het derde

Principium ; want , hy ſoude een Heer over alles zijn . 338. Hy is , naar't uyt.gaan van vier maanden , eene levendige ſiele geworden , die nu in de beeldenis ſtondt : doch , in de beeldenis, was de Godheyt, het Centrum ; de ſelvighe en neemt niet toe, noch af : de Goddelijcke We ſentheyt en neemt oock niet toe , noch af , de ſelvighe en wort noch kleynder , noch grooter : in de menſchelijcke beeldenis, heeft ſy ſich alleenelijck gheopenbaart ; en , de ſelvige tothet leven gebooren . 339. Alſoo is ,

in de ontfanghenis van Maria , in haar

ſaadt, eene levendige Eſſentz opvgegaan: niet.„meer in den dood in

geflooten ; geene ſondige ! want , ſoo - waar Gods


Balthazar Tylcken .

77

Gods licht uytſchijnt, in't ſelvige en is geen ſonde : de ſonde ontſtaat aen die plaats , daar 't licht Gods niet en ſchijnt; maar, ſoowwaar ' t ſchijnt,daar is enckel liefde en ſacht, moedigheyt . 340. Het Harte Gods , is het Centrum in den Perſoon

Chriſti geweeft: de Eſſentien zijn, met de bewegingh der Godheyt, geheylight en verlicht geworden; verſtaat, naar 't tweede Principii : want , de Goddelijcke , en , de men ſchelijcke Eſſentz , wiert tot vleefch en bloedt : en wiert een menfch ; eenen eenighen Perſoon . 341. Het uytvwendige Rijck ; hingh aen't inwendi hadde hier, indeſen perſoon, het NB. NB. ge: maar, 't inwendige, regiment ; 'tuytwendige was knecht: daar om ſeyt de

1 Schrift: Hy heeft knechts gheftalte aen, ſich ghenomen; op..dat.why ous van de knechtſchap verlofte . 342. Ick ſegge alſoo, 't geen Chriftus, naar onſe men ſchelijcke beeldenis , en naar der fielen is , foo is hy eene Creatuur, ons ghelijck , van ons aen ghenomen : maar, 't geen hy naar de Godheyt, en naar de GoddelijckeWe- NB. NB. ſentheyt is, daar- mede is hy boven de natuur, en hooger dan den Hemel en met 't ſelvige en is hy geen Creatuur; maar, God ſelfs .

343. Maar , ſijn Goddelijck Weſen , is in ſijne Creatuur ( dat is , in de menſcheyt) openbaar : hy is , naar de men Icheyt , eenen ſoodanighen perſoon , als Adam was, voor hy is den tweeden Adam . fijne imaginatie en val; 344. Den eerſten ſoude den Koninghlijcken ftoel be fitten: maar, naar de maal hy niet en beftont ,ſoo baarde God ſich eenen anderen, uyt den eerſten: by_alm.dien hy nu niet natuurlijck en was geweeſt, ſoo ſoude hy de eerſte beeldenis ongelijck geweeſt zijn : oock en ſoude hy des menſchen Soon niet zijn gheweeſt ; ghelijck fich Paſquil laat duncken . K

3

345. Had


te

De eerſ

78

ie

log

Apo

s

hen

teg

345. Hadde hy niet eene natuurlijcke fiele ghehadt, foo en hadde hy , in den Perſoon , niet alle de drie Princi pien ghehadt : wat ſoude hy dan aen fijnen Vader in fijne handen hebben bevolen doen hy nu aen't kruys fturf ? Ofte wat foude hy aen den ftam des kruyces hebben ghe leden , ſoo hy niet natuurlijck en is gheweeft ? 346. Doeu hy van den dood was opvgeftaan ,toonden hy ſich aen ſijne Jongeren , en ſprack : Siet my aen : eenen Geeft en heeft geen vleeſch noch been, ghelijck ghy fiet dat ick hebbe: Waar.com ſeyt Paſquil dan, dat ick Chri ftum , naar fijne Heylige Reyne on , ſchuldige menfcheyt wil natuurlijck maacken ? ick en maack hem niet eerſt na tuurlijck: Is hy mijn Broeder ,en des menſchen Soon , foo moet hy doch natuurlijck zijn ; zijn doch de Enghelen natuurlijck ! 347. Dat hy dann noch ſeydt, dat ick ſoude gheſchre ven hebben , dat hy ſoude in dewilde ( dat is , in de uytro wendige gheboort) een menſch zijn gheworden; dat en is niet waar : den Text feyt in mijne Schrift: En worſtelde in fijn menſchelijck lichaam , in de kracht des lichts, in de wilde natuur : en heeft hy niet in der hellen en aen den ftam des kruyces, met Gods tooren gheworſtelt? en is hy niet geſtorven, en van onſe wilde ſondelijcke natuur, den prickel des doods weghugenomen ? het natuur 348. Paſquil ſeyt : Chriſtus en zy niet uyt

lijcke ſaadt Adams : is dat waar , ſoo en is hy des men ſchen Soon niet ! foo en heeft God de menſcheyt , niet natuurlijck aenghenomen : het Woord is doch vleeſch geworden : is ' t ſelvighe nu niet in de menſcheyt vleeſch gheworden , dat Paſquil my dan ſeydt, hoe Chriſtus des menſchen Soon kan zijn ? ofte , waar blijft ons heyl ; de opſtandingh onſes vleeſches ? 349.

Is Chriſtus niet in ons vleeſch , foo en ſal hy ons niet


Balthazar Tylcken.

79

niet opvwecken ? wat helpen my fijne wonden , foo de ſelvighe in een vremt vleeſch zijn ? Én heeft den blinden Paſquil dan niet geſien ,dat ick in mijn ganſch Boeck, den Aerdſchenen Hemelſchen menſch heb onderſcheyden ? wat behoufde hy fich in't magiſche verſtant te menghen, en't ſelvige te beriſpen, van't.,welck hy doch gheene er kentenis noch grondt en heeft ? Dat hy mijne Boecken van de Menſch.wordingh Chriſti leſe; hy ſal meer vinden , dan hy vermagh te grondeeren .

350.

Dat hywil leggen , Chriſtus zy in't ſaat der be

loften menſch geworden ,en niet in Adams en Abrahams! 't ſelvighe beloofde faat heeft welck is 't ſelvighe faat fich doch in de menſcheyt inghelaten ; en is God en Menſch , een perſoon geworden ! 351. Hy ſeyt: Chriftus ( zijnde het eeuwige Woord ) heeft het laat van de Reyne, Heylighe, van Eeuwigheyt hier toe verkooren , der natuur afghefturyene , en in God ganſch gebenedijde Jongh vrou ( zijnde het voor.. behoudene faat Abrahams) aen , fich ghenomen : ſeght my, Paſquil, wie is de ſelvige Jongh vrou, die de natuur is Af-ghefturven foo moet ſy een monſter, ſonder fiel, zijn, ſonder vleeſch en bloet; en geen menſch ! 352. Wat behoufde God Hemels faat , in ſijn Weſen , NB. NB .

aen , fich te nemen , is fijn Weſen doch van Eeuwigheyt aen

hem

gheweeft? wat foude ons dat helpen ? maar, dat

hy in onſe menſcheytis inghegaan , en ons ſaat , dat in den dood lagh ingeſloten , heeft opvgeweckt en leven digh gemaackt, over. -t felvige verheuge ick my;dat ick durf fegghen, dat mijn vleeſch ter rechterhandt, in de kracht.Gods ſit . 353. So Chriſtus een ander ſaat heeft aen , ſich geno men , dan mijnen inwendigen menfch is , hoe kanmijnen in „ wendighen menſch fijn vleeſch dan eten , en fijn bloet drincken 354. Heer


80

De eerſte Apologie teghens 354. Heer Paſquil, vergrijpt u niet : God en laat ſich ,

noch fijne kinderen niet beſpotten ! wy laten ons dunc ken , dat ghy in't Miſterium noch ganſch blindt zijt: ghy en weet niets van den inwendigen menſche, veel wey niger, van de nieuwe Wedergeboort! Leert voorweerft de Principien verſtaan , en het Centrum der natuur , eer ghy oordeelt: ghy wilt eenenGod vgheleerden zijn; en , kent niet eene letter in deſe Schole . 355. Met de natuur,en verſtaat ghy niets

anders, dan

' t uyt - wendighe Rijck : wat heeft de fiele dan voor eene natuur? Ick denck , uwe konſt, en ſal hier niets van weten : ghy en weet niets van den inwendigen menſch, die Gods ghelijckenis is ; en wilt oock oordeelen ! Ghy en verſtaat niet, wat God is, en wilt oock de kinderen Gods oordee a Text, Perweiſlich.

len ;het ſoude u wel billigh « verwijtelijck zijn . 356. Ghy voert de Spreucken der Schrift, en verſtaat daartoe duydet ghy mijnen ſin ganſch de ſelvighe'niet;

doncker.

valſch ! wie heeft u beroepen , dat ghy mijne donckere diep verborghene Schriften foudt verklaren ? ick hadde

NB. NB.geſchreven, gelijk een jongh kindt aen't Mifterii Gods , Menwordt i welck opdietijd eerſt in de Schole was gekommen , theurs School, en noch aen't A.B. C. hingh ; komt ghy , ofte eenen terstont geen anderen aen deſen dans , foo fult ghy't wel fien , of ghy Doftor. terſtont, Doctor ſult zijn ? 357. Een ſoodanigh narwachtigh verſtandt, ghelijck ghy my toevleght , ſoude ick ſchaars in eene koe ſoec ken ; fiet toe hoe ghy't ſelvighe voor God ſult moghen b Text,fant . verantwoorden : wanneer uwe b inventie ſoude ¢ gaan . c Ofteplaats foo loude wel haaſt eenen anderen AntiwChriſt geboren grijpen .

zijn . +

358. Ghy komt met tweederley ſaadt in Adam d Texi,auf d voorden dagh : ' t eene foude Chriſti ſaadt zijn , en gezogen . eofie,fon' t andere Adams natuurlijcke , en daarvop • ſet ghy de deert. verkies


Balthazar Tylcken .

81

verkieſingh Gods; maar , ghy ſier deſe verborghentheyt aen, gelijck eene koe eene nieuwe ſtal deur :ghy en ver ſtaat daar niets van , ghy en kont't ſelvige niet verklaren , en met grondt, daar. ftellen , wat het laadt van de edele beeldenis zy , en wat het uytwendighe ſaadt zy ‫ ;ز‬en wilt oock oordeelen ! 359.

Jae, ghy leght den menfche eenen valmitrick aen

de ſiele voornamentlijck, den treurigen aen gevochte nen , dat menigh denckt, wie weet ! ben ick uyt een recht ſaat, uyt Chriſto ,geteelt? voor_namentlijck, wanneer hy de aen , vechtingh ghevoelt; daar ſoude hy, in deſen Pal quil, trooſt ſoecken !

360. Ghy ſeght,de genadige , verkieſingh,zy den kin deren Chrifti ,eenen grooten trooft, wanneer ſy Gods ge nade in when ghevoelen ; zijnde't ſaad des Wijfs : maar , waar blijft den aengevochtene vanden duyvel? den ſel vigen mocht in uwe Schriften, wel vertwijffelen: hy ſou de geduurigh dencken, dat hy uyt ' t ſaat Adams was; dat God hem niet en wilde ! 361. Wilt ghy alfoo vande Ghenadighe.vverkieſingh ſpreecken ,

foo en moet ghy de Liefde Gods niet buyten

laten, die't booſe niet en wil: ghy moet daar toen ſetten , 't geen Chriftus ſeydt: Vader ,de menſchen waren U , en ghy hebt hen My gegeven ; en Ick geve hen het eeuwige leven : Item , Vader, Ick wil dat de gene die Ghy My ge gheven hebt, zijn, daar Ick ben : Ick ben gekommen , de londaren tot boete te roepen; en niet de rechtveerdigen: Item , daar is in den Hemel, voor de Engelen Gods, meer vreughde , over eenen ſondaar die boete doet , dan over negen

entnegentigh rechtveerdighe, die de boete niet

van nooden en hebben : En,ſoowwaar Ick leve, ſpreeckt de Heere , Ick en wil den dood des ſondaars niet; maar , dat hy ſich bekeere, en leve .

L

362. Wilt


82

De eerſte Apologie teghens 362.

Wilt ghy't mer Cain en Habel, en met Iſaac en

Iſmael, oock met Eſau en Jacob bewijſen , ſoo leert eerſt de Drie Principien verſtaan ; wat de treckingh ten goede en ten booſen zy ! verworpt de natuur niet : leert van tev vooren de eeuwighe natuur onderſcheyden van de aenvangelijcke: anders ſult ghy uwe Diſcipulen eenen Arick aen lichaam en fiel leggen ; ende,en ſult maar , in de a Text, iammeln .

duyfternis , in enckel twijffel « dwalen .

363. Ghy wilt hoogh varen : en men fiet doch geenen ghenoeghſamen grondt in uwe ganſche Schrift ; tenis niets anders dan een ſpiegheh vechten voor ' t Miſte rium : ſeght my ( ſoo ghy een Meeſter zijt, en verlichte ooghen hebt; ghelijck ghy u laut duncken ) wat zijn die tweederley Saden in Adam , daar, uyt het eené, Cain, en uyt het andere, Habel geboren is ? is't felvighe'r voor, nemen Gods, ghelijck ghy ſulckx meent ; ſoo bewijft ' t ſelvighe ? 364. Wanneer ghy van't ſelvighe wilt oordeelen , foo b Ofte spere moet ghy de b geboordte van de Heylige Drievvuldig . kinghi heyt verſtaan : oock den oorſprongh van de duyftere we relt : Item , van den Grim , en van de Liefde Gods : wat God , in Liefde en Tooren zy : wat een Duyvel ofte En gel zy ; En hoe hy eenen Duyvel zy geworden ? 365. Item , ghy moet het Miſterium vap de Godde lijcke Wijſheyt verſtaan : voornementlijck moet ghy verſtaan , hoe den waardigen name Gods, van eeuwigheyt ontſtaat , en hoe het Niets , in de natuur wort inghe voert ; dat uyt het Niets, eene quaal wordt : byvalo dien ghy dit niet en verſtaat , foo blijft maar te huys met uwe inventie: Leeft mijn Boeck van 't Drie-v-voudigh Le ven des Menſchen , worden !

ghy fült met andere ooghen fiende

366. Chriſtus ſpreeckt, ghy moet van nieuws geboren worden


Balthazar Tylcken .

83

worden door ' t Water en den Heyligen Geeſt, anders en kont ghy't Rijcke Gods niet ſien: hy ſeyt, Ghy: niet ee nen vremden , Ghy ſelfs ! 367. Daar en vaart niet eene andere vremde Creatuur in ons, wanneer wy uyt Chrifto gheboren worden: maar, wanneer wy onſe ganſche begheerdte , in God , in de Menſch ,wordingh Chrifti , in ſijn lijden en ſterven ſet ten, en berou hebben van onſe fonden ,en Gods bermhar tigheyt in Chrifto begeeren , ſoo gaat den Geet van den wille onſer fielen , van de fonde en booſheyt uyt, en gaat in de menſch

wordingh Chrifti in ; dat is, in de Hemel

ſche Weſentheyt, die grooter is , dan alles: daar komtden Geeft des willens voor 't Centrum ; namentlijck , voor't harte Gods . 368. ' t Selvighe harte Gods, is de menſcheyt beghee rende: Het grijpt,met fijne begheerdte, in den Geeſt des willens naar de menſcheyt:alſoo ontfanght den Geeft des willens , de kracht van 't Centrum ; zijnde eene voncke van de Goddelijcke kracht.

369. En, de felvige voncke,heeft aen

ſich ,de Godde

lijcke Weſentheyt ( zijnde het water des eeuwighen le vens, uyt de Majefteyt Gods )en in de ſelvighe , de wijſ heyt, met de Hemelſche tinctuur; dit

ſelvige,voert den

Geeft des willens, die uyt de fiele wort gheboren, weder om , met groote vreughde, in ' t vyer der fielen . 370. En wanneer het vyer der fielen , de ſoete liefde en ſachtmoedigheyt , in fich , in ſijne eyghen Eſſents ſmaackt, ſoo verſchrickt de Efſents foo ſeer hardt, dat de ſelvighe ,over ...wonnen, ghelijck dood, verſchijnt,en haar vyer

rechtverlieft , en , de vyerigheEſſents valt in de ſachtmoedigheydt van de liefde (dat is , in de vryheydt

Gods,buyten de natuur) en geeft fich aen de facht moe digheyt (zijnde de'eygenſchap des lichts) gevangen; en ſy is , L 2


84

De eerſte Apologie teghens

is, gelijck als of ſy de vyerighe eyghenſchap was , en oock niet en was : dit . ſelvighe is .eenen ſchrick van groote vreughde, en den aen blick Gods , in de Goddelijcke kracht;daar van lichaam en ſiele , in vreughden zidderen. 371. Want , alſoo wordt het vyer der fielen , uyt de ernſtlijcke pijn van den grim Gods ( de Eſſents en eygen ſchap van ' t eeuwighe vyer )in eene andere quaal geſet ; namentlijck , in eene lieve, begheerdte : want , het licht Gods ſteeckt ſich aen , in ' t vyer der fielen : want,wanneer de facht.„moedigheyt, en ,de lieve , begheerdte in't vyer foo gevoelt de liefde en facht moedig der fielen komt, heyt, het groote leven, uyt de natuur des Vaders. 372. Want, de facht moedigheyt is een fincken; ſon der het groote leven: fy is den water . Geeft; ghelijck als dood , teghens het vyer : en byval dien ſy in ' t vyer komt, ſoo verſchricktfy alſoo hardt, gelijck als het vyer in haar ; en den ſchrick , is de aen , ſteeckingh hares le vens en lichts . 373. Aengeſien de fiele dan, in den aenvangh van hare ſcheppingh , met deſe Hemelſche Weſentheyt is bekleet en verçiert geweeſt, en, deſelvige is gheweeft 't in .-wen dighe rechte lichaam der fielen : en ſy is dan noch , in a Ofie door.Adam ,uyt deſe Weſentheyt uyt- gegaan « met hare ima ginatie ; daar

van de felvighe Weſentheyt , wederom in

den dood ( dat is, in't ſtille Niets ) is geſloten geworden. 374. En fy ( de fiele ) is in't Aerdſche Rijck , met hare

imaginatie in

ghegaan ; dat is, in de Weſentheyt van lia

ren wortel: en even -wel,'t felvige eerſte beeldt ('twelck in den dood , als in de on , vermogentheytbuyten het le ven is gheſloten gheworden ) de fiele noch aen, hanght ; doch, fonder haar begrijp ofte verſtande. 375. Soo wordt als

nu ( wanneer het licht in de ſiele

wederom wort aenghefteecken , en , de Hemelſche We ſentheyt


85

Balthazar Tylcken .

fentheyt uyt deMajefteyt Gods, het leven , zijnde het licht , in de fiele ontfanght) de doode Weſentheyt, in de kracht des lichts , weder levendigh : en fy wort met de (als.nu) nieuwe ingevoerde Wefentheyt, eene eenighe Weſentheyt, een Gheeſtelijck lichaam ; want, het is een derley Eſſents : en al

hier itaat den dooden op , in Chri

fto ; al. hier wordt God, en den inwendigen menſch ,ee nen eenigen Perſoon . 376. Verſtaat ' t ſelvighe recht : dit nieuwe leven des

lichts, is Chriſtus: hy heeft het aller.weerſt, in de fiele, en in onſe rechte menſcheyt ,weder in ghevoert ; ſoo.. dat God ,en Menſch , een is: nu moeten wy hem

naar

volgen :

onſe imaginatie ,moeten wy in hem fetten (want, hy heeft de fijne, in ons geſet) ſoo worden wydes Heylants ſwan teecken ( t gheen God in t Para- a Text, Ziel, ger: wy worden in ſijn dijs ſette) daar hy menſch in is geworden, nieu geboren : ofte Perck. den dooden ſtaat in 't felvighe - teecken op ; wy moeten Chriſti rechte gelederen worden, foo wy God willen fien. 377. Wanneer het water , ofte den water

quaal uyt

de lacht, moedigheyt Gods,in't vyer der fielen komt ,dat ſteeckt, ſoo is alvreets , uyt het water fich het licht aen in 't vyer, de Edele tinctuur geboren, de welcke des He mels glans en sierlijckheyt ( zijnde eene Paradijſche luft) is: in de welcke de wijſheyt Gods verſchijnt:en in de fel vige, den Heylighen Geeft : en in den Geeft, het Godde lijcke Centrum

; zijnde de kracht ofte't harte Gods : en

in't harte Gods, het Mifterium : namentlijck ,het Princi pium , ofte den Vader ; zijnde de vyer--werelt: en in de vyerwerelt , de duyftere

werelt : en in de duyfterer

werelt, defe uyt -wendighe werelt ; met Sterren en Ele menten . 378. Alfoo gaat het alles , uyt eenen eenighen boom ; maar,'t harte Gods is het Centrum van alle Wefen: het is L

3

alv


De eerſte Apologie teghens

86

alv t'famen Magiſch , en in de magiſche begheerdte, ſtaat de ſubſtants naar de eyghenſchap van yeder werelt; oock naar yedere begeerdre:want,de begeerdte maackt weſen, naar de eyghenſchap van de begheerdte: daarvom is het vyer , het ſterckſte , en het licht, het machtighfte in de kracht: het vyer geeft leven; en het licht, geeft kracht en verſtandt .

379. Verſtaat ' t ſelvighe doch recht: De duyſtere we relt , is het Centrum van deſe uyt- wendighe werelt : de duyftere werelt heeft de gheftaltentot de natuur ; zijnde de groote Magiſche begheerdte, daar de quaal en angſt ſich in baart : 1y is het radt tot het vyerleven , met hare gheftalten; en heeft de fterckſte Magia van de begeerdte in. ſich :fy arbeyt, in hare eygen geftalt, tot aen t vyer ; daar ſluyt fich haar Principium .

al

380. Want , in 't vyer , ontſtaat het groote leven , en eene andere quaal, en oock een ander Principium : zijnde het licht, met de quaal van de facht, moedigheyt; daar, in de duyftere werelt , maar angft en enckele honghers.rs begheerdte is : in deſe beyde ſtaat nu de treckingh ten goede en ten quade; mijn Heer Paſquil ! 381. Het licht , en , de kracht des lichts , is eene be geerdte, en wil het edele beelt, naar Gods gelijcken , heb ben ; want,'t ſelvighe is tot de lichtenwerelt gheſchapen geworden : daar

tegenswil't de duyftere werelt (zijnde

den begeerenden Grim )oock hebben : want, den menſch heeft alle de drie werelden infich ; en daar is eenen grooten ſtrijdt in den menſch : aen de welcke hy ſich nu , a Toxt, ein eignet.

met fijne begheerdte en yville over.vgheeft, de felvighe bekomt hetregiment in hem ; gelijck den Apoftel feyt:

aen den welcken ghy u begeeft tot in ghehoorſaamheyt , des ſelfs knecht zijt ghy ; het zy aen de fonde , tot den dood ,ofte aen de gehoorſaamheyt Gods, tot de gherech 382. Eene tigheyt,


Balthazar Tylcken .

87

382. Eene yedere werelt ſtaat in d'andere verborgen ; want , een yeder woont alleenelijck bloot in ſich ſelfs : geenige en beſit de andere in de quaal: gelijck ghy't ſel vige liet, aen’t licht, en , de duyſternis,hoede duyfternis in’t licht woont : en ſy en is in den ſchijn des lichts niet openbaar; maar, ſoo het licht wijckt, ofte uytbluft , foo wort de duyfternis openbaar. 383. Oock foo fiet ghy , het onderſcheyt van de quaal ( hoe de eene quaal fich niet en vermenght met d'andere) aen't vyer, en licht: het licht woont in't vyer, en’t en heeft doch de quaal des vyers niet ; maar , eene fachte , lieffelijcke: en hier in fteeckt Mifterium Magnum , mijn Heer Paſquil; foeckt, ſoo ſultghy't vinden . 384. In dit Mifterium ſoeckt tweederley ſaat en wille, en laat den vryen wille aen den menſch ; anders zijt ghy des duyſtere werelts Advocaat : welcke werelt in den NB. NB. menfch ,het opperſte regiment bekomt,die teelt ſaat, uyt hare Eſſents ; de felvighe draaght vrucht , en werckt : de andere ſtaat verborghen ; het zy de Hemelſche ofte Hel ſche . 385. Doen de fiele Adamsvan de Goddelijcke We relt uyt het Paradijs uytgingh ,. in de uyt- wendige we relt ,ſoo wrocht de fiele ,vrucht,ten doode, in de duyftere werelt : maar , doen ſy den ſlanghen_treder in't teecken des verbondts begreep , foo wrocht ſy weder vrucht, ten leven.

386. Maar, naar

de

maal fijne Edele beeldenis, fon

der de Menſch --wordingh Chrifti , niet en vermoght opteltaan uyt den ſtillen dood , foo bleven beyde Re gimenten in hem « qualificeerende : namentlijck , het 2 Ofrewars Helſche en het Hemelſche ; en ſy b hebben den gan- 5 ofte zijn. [chen tijd , om de beeldenis , met maalkanderen , inden ſtrijdt gheſtaan : eene yedere heeft fiju Fiat in wich ;en menigen


De eerſte Apologie teghens menighen tack is van deſen boom afvgheſcheurt worden .

ghe

387. En al hier ſoeckt Cain en Habel, oock Jacob en Efau, en Iſaac en Iſmael: hier fult ghy de ſelvighe vinden (en niet inde lichte werelt) in't voornemen Gods: hier ſult ghy mijn diep verborghene Magiſch Boeck vinden , 't welck den Autheur , opdientijd , niet en vermoght klaarder te maacken ; maar nu , door Gods ghenade, ver > magh . 388.

Leeft de Veertigh Vragen vander Sielen , wat gelt

het,ghy fult fiende worden: ' t en

waar

dan dat den too

ren Gods en des duyvels booſheyt, u ganſch hadde ver blindt , en eenen ganſchen Cain waart ; foo en fiet ghy niets

anders , dan eene ſchorſche : en alv.was ' t dat ghy

eenen waart, foo ſtaat doch de deure der genade tegens a open,en begeert uwer; en kont,in Chrifto, nieu gheboren worden . 389. De moghelijckheyt is in alle menſchen ; doch, in NB . Wat den Vryen Gods erbermen : niet , dat hy eenen , die tot hem ſoude Wille zy? willen kommen , niet en wilde ! hy wil doorgaans garen : alleenelijck , 't en leyt niet aen menſchelijcke waan , loo pen, ofte eyghen maacken: geenigh menſch en kan fich ſelfs ten kinde Gods maacken : hy moet ſich ganſch in de gehoorſaamheyt Gods in --worpen; ſoo maackt hem God , ten kinde : hy moet dood zijn ( verſtaat , met het uytas . wendigh vernuft) ſoo leeft God , in Chrifto , inhem . 390. Hy en moet fich geen weghen inventeeren tot't NB . NB. Rijck des Hemels,noch meeningen maacken ;ghelijck de AntiChriſtiſche Kercke doer : want , in de meeningh ,

a Ofte in de loopt hy a ſelfs ! en't en leýt doch aen niemands loopen Selfühest. ofte rennen ; maar , aen een demoedigh boetveerdigh harte , ' t welck van de fonde uyt- gaat , over 't ſelvighe erbermt ſich God; want ,het leyt aen Gods erbermen , 391 , Wan


Balthazar Tylcken .

he

89

391. Wanneer den menſch omkeert , en van fijne NB. Van's ſonden uyt

gaat , ſoo wort hy , in Gods erbermen , ten trecken des Vaders, kinde Gods verkoren ; dan treckt hem Chrifti Geeft, tot ‫ܕ‬

den Vader : Chriſtus ſpreeckt: Niemant en komt tot My,

*

' t enzy , dan dat mijnen Hemelſche Vader hem trecke. 392. Nu , en treckt hy niet den God , looſen wille ! den duyvelen de duyſtere werelt treckt den ſelvighen : alleen , den menſch heeft vryen wille :

worpt hy lijnen

wille , in de gherechtigheyt , in God , ſoo vat de Gheeft Gods , fijnen wille , en voert hem tot in Tarnarium Sar & um : al daar wordt het edele kooren in den wille ghe faayt ; als..dan gaat aen de treckingh des Vaders, tot de Wedergeboordte .

393. God en verſtockt gheenigen menſche : maar , de NB. De duyftere werelt, in des duyvels imaginatie en incantatie , verſtockingh. die verſtocken de menſchen ( namentlijck , het vyer der

2 Ofte Grendel.

fielen) fy zijn eene « deure voor’t licht.

394. Of wel de Schrift ſeyt: God erbermt ſich wie hy wil, en verſtockt wie hy wil : foo en heeft’t ſelvighe geen foudanigh verſtant , gelijck of God den armen Ion daar niet en wilde hooren ! want, Chriſtus ſpreeckt, komt alle tot My, ghy die belaſt en beladen zijt ;Ick wil u ver quicken : Item , Ick ben ghekommen , de ſondaars tot de boete te roepen : Item , des menſchen Soon en is niet ghe kommen , dat hy de werelt oordeele ; maar , dat de werelt door hem ſaligh worde : den ghenen , die in eyghen waan ſelfs;want, hy wil Chriſtus zijn. loopt, die verſtockt ſich wanneer hy eenen laat 395. Gods verſtocken is

Wat Gods verſtockingh daar heen loopen, daarheen hy wil; God kent de fijne zy ? wel : wat ſoude men aen den ſoodanigen Oly in de won

de gieten , aen wie de Oly een vergit is ? de wonde en ſoude maar grooter worden !

9

no

396.

Soo wie ſelfs niet en wil , wie wil den ſelvighen M

helpen ?


De eerſte Apologie teghens

90

helpen? ofte fal , men de Perrele voor de Swijnen wor pen? dat men den vryen wille doch laat heen loopen , too komt hy in ſijn Vaderlandt, daar hy is uyt - gegaan : waarom leent den menſch fijn harte aen den duyvel , dat hy hem eenen booſen wille invoere ;

eenen goeden

boom brenght goede vruchten . 397. Waarom voerde Adam fijne imaginatie, in ' t ver gif der ſlangen , in de hooveerdigheyt der veelheyt, in de wonderen van de grimmighe natuur ? hadde hy doch het gebodt , ſulckx niet te doen ! waarom wiert hy onghe hoorſaam ? Wie dwongh hem quam van den duyvel ; daarom val des menſchen .

? De Luft ! de felvighe is hy ſchuldigh aen den

398. Hy moft wel in de verſoeckingh ſtaan , in welcke werelt hy wilde ingaan ! alle de drie werelden toghen hem : eene yedere hadde hem aen den bandt: al daar ſou de hy fijne Ridderſchap bewijſen , ghelijck eenen Vorſt ; hy was vry 399. Maar , dat hy van de uytwendige werelt over , wonnen wiert , 't ſelvighe maackte de duyvel met fijne inficeringh ; ghelijck hy dan noch huyden , menigh tacx ken van den boom ſcheurt : daarom en moet den menſch niet ſeecker zijn , noch oock niet fijn ſelfs; maar , fich ghe duurigh over

gheven , in Gods erbermen .

400. Hy en kanniet beter met den duyvel worſtelen , dan wanneer hy ſich in Gods erbermen in -worpt: dan en is hy niet fijn. ſelfs;maar, Gods: de duyvel magh, in fijn roof

llotdanſen gelijck hy wil , hy en kan hem't ſelvige

niet weeren ; alleenelijck , dat hy den duyvel ſijnen wille niet en gheve, ghelijck Adam dede .

Num


91

Balthazar Tylcken.

or Numbre I I. Pag. 18 . 401 .

un th

En Paſquil vanght al. hier weder aen te beriſpen :

doch, hy verkeert, den Autheur fijnen ſin ganſch en gheheel, en ſmijt galle daar in ; daar gheſchreven ſtaat . 402. Maar, die in’t licht der natuur en des geeftes wa ren gheboren , en op Aerden , den Boom des Levens niet recht en hadden erkent : en dan , noch in fijne kracht wa ren ghewalſen , die over alle menſchen op aerden hadde * geſcheenen ( gelijck daar zijn, veel Heydenen, en volc- a Text,geo fdhattet. keren , en on mondigen ) die wierden oock op -vgenomen in de ſelvige kracht, in de welcke fy ghewaſſen waren, en daar , mede haren Geeft was bekleet;en ſongen het Liedt van hare kracht.

Soo ſpreeckt nu Paſquil. 403 . N ghelijck b deſen Geeft eenen natuurlijcken Chri- b Verftadi, Iacob E ftum ftatueert , alſoo wil hy des ſelfs erkentenis, na Böhme. tuurlijck hebben : en uyt deſen (of fy ſchoon , den Boom des Levens , in den geeft en waarheyt niet en erkenden , van uyt_wendigh ) het eeuwighe leven bekommen ; tot hier toe Paſquil .

Jel

404. En is Paſquil nietgeſonden, dat hy de volckeren, NB. Hoe tongen, en ſpraacken oordeelen fal? en ſal hy het kindt in de blinde en

jo De

's Moeders lichaam niet oordeelen , en oock den dooven kleine kin en blinden , die doof gheboren is; voor

llamentlijck , de deren en

Turcken ? geenige der ſelvigen en laat hy in den Hemel ; faligh wor. want , hy heeft de Sleutelen Petri ! ô ! ghy elendigheden.

blintheyt, hoe menighen ſal u , in't Rijcke Gods, voorv

gaan !

M

2

405. En


92

De eerſte Apologie teghens 405. En is den Vader niet in den Soon , en den Soon ,

in den Vader, en den Heyligen Geeft , in beyden ? Soo nu de Heydenen ofte volckeren yveren , met on -ver ftant, om den levendighen God : en dan, noch de erken tenis van Chriſto , niet by hen en hebben , en niets daar van en weten : begeeren dan, noch met ganſcher ernſt, de liefde en bermhartigheyt Gods: ſal God hen dan al t ſamen wegh_worpen , daarom dat ſy gheen Chriſten naam en hebben

a Ofte ben kontot.

406. Soo - wie den eenigen levendigen God a begrijpt, dieheeft de Heylighe Drie „ vuldigheyt begrepen : den Tollenaar in den Tempel, en wiſt niets meer te ſeggen, dan alleenelijck : 0 , God! zijt mijn, Sondaar, genadigh : wanneer dan nu , eenen ſoodanighen Turck ofte Heyden quam , in ghelijcker- gheftalte , met een ernſtigh vleyen en boete : ende en wiſt dan noch niets van't rijcke Chri

b Ofte niet laten kom men

ſti ; wilde ghy den ſelvighen tot Gods bermhartigheydt b niet laten ? 407. Wat wiſt ghy , wat God voor u wilde doen ? Ofte wat hebt ghy hem ghegeven , dat hy u , ſijnen Soone , uyt ghenade heeft gheſchoncken ? Soude hy dan oock gheen ‫ ی ۔‬namentlijck , kleyne kinde Turcken en Heyden , voor, ren , tot de genade durven aen

nemen ?Hoort ghy blinde

c In de voor.Paſquil , ghy en verſtaat des Autheurs ſpraack niet; ' Den de Text feydt.

Morgen Roode.

408. ' Die in't licht der natuur en des Geeſtes waren geboren . Het licht van de eeuwighe natuur ,

isGods harte ; het

d. Den glans d licht van de Majeſteyt Gods : en den Gheeft uyt het fijnerbeen. licht, is God ; den Heylighen Geeft : mer deſe beſchrij vingh, heeft den Autheur, in de nieuwe geboordte geſien . 409. By.val., dien nu eenen menſche uyt de ſelvighe gheboren wort ,ſoo is 't goet; want, hy is uyt God ghebo ren: daar worden veel volckeren alſoo in God gheboren , die


Balthazar Tylcken.

93

die van den name Chrifti ( hoe God is Menfch ghewor den ) niets en weten . 410. Verſtaat den blinden Paſquil niets ? my dunckt , de duyvel heeft hem verblindt ! Siet doch : Die dan noch in fijne kracht waren gewaſſen ( verſtaat, in des Booms Chriſti kracht ) die wierden op v genomen : verſtaat ghy het natuurlijck waſſen , met vleeſch en bloedt , ſoo zijt ghy voor waar blindt ? 411. En fiet ghy niet,dat den Text ſeyt: Die in't Licht der natuur , en des geeftes waren ghebooren ? ' t ſelvige en is gheene vleeſchelijcke gheboort! ſoowwat in den Geeſt des lichts geboren is,'t ſelvige is uyt God geboren: Heer Paſquil, ghy hebt booſe eygenſchap , dewelcke uytgoet, quaat fuyght; wat ſal ick veel ſegghen ofte ſchrijven ?

Numbre.II I.

Pagie 26 ; Daar ſtaat.

412 .

M

Aar, ſoomen wil van God ſpreecken; wat God zy? NB . Die Soo moet -men vlijtigh overwegen , de krachten syt Balha

in denatuur, daar..toe de ganſche ſcheppingh van He- tarTylkest, mel en Aerde , als medeSterren en Elementen , en , de Creaturen die uyt de ſelvighe kommen , foo..welwoock

de Heylige Engelen , Duyvelen, en Menſchen , oock He mel en Helle . 413. Hoort Paſquil: Wanneer ghy recht erkent wat eenen Engel is, ſoo kent ghy u , in uwe edele Beeldenis ,en kent God, in fijne Liefde; naar'ttweede Principium . 414. En wanneer ghy recht kent, wat eenen duyvel is,

3

1 B

ſoo kent ghy Gods tooren, en , de duyftere wereldt. 415. En wanneer ghy de Sterren en Elementen recht

kent, ſoo hebt ghy, aen deaytwendige natuur, het ghe lijckenis van de in ...wendigheeeuwighe natuur . 416. En M 3


De eerſte Apologie teghens

94

416. En wanneer ghy de Creaturen recht betracht , foo fiet ghy aen de ſchepſelen , Gods wonderbare Wijf heydt: en wanneer ghy den Hemel recht betracht , foo kent ghy het onder. Icheyt der Principien . 417. Maer , hoort , Paſquil , wat ſal ick met u , daar langh van ſwetſen ? Zijt ghy doch ganſch blindt aen mij. ne Schriften ? Ghy voert geheel andere meeningh daar.no in , dan ick meene : Ghy ſeght , vleyſch en bloedt en kan God niet betrachten : ghy en behouft my't ſelvighe niet

NB , NB. a Den dyer tegens. ten fetten : Ick ſegge oock alſoo , dat den uyt menſch . wendigen menſch , niets van God en weet noch verſtaat 9 b Daniet, maar , den b in , wendighen menſch (voor., namentlijck de gheeft) door

ſoeckt, oock de diepten der Godheydt.

418. Ick.en ſegge niet,dat een dyer, de Engelen, duy velen , Hemel, Helle, Sterren , Elementen , en Creaturen ſal betrachten : maar, eenen verſtandighen menſche , die Gods kindt is , die moet fijn vermaack alſoo daar , mede hebben ; op dat Gods liefde in hem mach waſſen . 419. Belangende dat van de wet der natuurgheſeyt is gheworden, dat , de ghene die daarin leven , ofte gheleeft c.Ofreghe- hebben , en in 't ſelvighe licht zyn o ghewallen: 't felvighe bporen . duyt den blinden Palquil , al t ſamen , op de uyt - wen

dighe natuur , hy en verſtaat daar niets in ; de wet der natuur, is Gods ghebodt.

NB . De wet der

420 . ' t Gheen God tot Adams natuur ſprack : Ghy en

Hodenen , en kleyne kinderen .

ſult van den Boom niet eten : de ſelvige wet is oock in ons gemoet gheſchreven, dat wy weten dat wy moeten recht handelen , verſtaan de Heydenen en kleyne kinderen doch't felvighe !

421.

Byval. dien nu eenen menſche in de ſelvighe

wet leeft ,en ſulcx doet, ' t geen hy wel weet , dat recht is, en is uyt het licht van de eeuwighe natuur, uyt den Geeſt d0fcegho waffen .

d geboren ( namentlijck , uyt 't harte Gods ) wie wil den ſelvi


Balthazar Tylcken.

95

felvighen oordeelen ? Ghy , ſplinteroordeelder ? Blijft maar te huys . 422. Wanneer ick aen deſe plaats ſpreecke , van den Boom des ghewaſch ( namentlijck ,van den Soeten Boom) ſoo en verſtaa ick het ghewaſch des vleeſches niet , noch den wille des vleeſches; maar , het regiment des Geeſtes, in den foeten Boom Gods : ick en ſpreecke oock niet , vande lichamelijcke en aenvangelijcke gheboorte ; maar, van de Geeftelijcke . 423. Den ſoeten Boom , is Gods Geeft ; ghelijck hier De Hemel voor in't lange is verhaalt : verſtaat , het is de Hemelſche sche Wefent Weſentheyt, die't woord, ofte harte Gods,met ſich voer

in Maria

de in de Eſſents van Maria ; die in Maria , menſch wiert : menfch ; den ſelvigen ſoeten Boom van de Goddelijcke Weſent- foe zijnde denm , ten Boo heyt, is grooter, dan alles, en ſweeft,in't tweede Princi pii, over onsallen .

424. Mijne ganfche meeningh fiet daarheen : en of ghy't niet en verſtaat, ſoo weet ick’t doch : en ſegge met NB. NB . trouwe waarheyt, dat menighen Heyden , Turck ,en on mondighen , van deſen Boom heeft ghegheten ; alvis'te ſchoon , dat hy den ſelvighen , met namen , niet en heeft erkent : 't gheen den uytvwendighen menſch niet en er kent, 't ſelvighe erkent den inwendighen : hebben de uytulandiſche volckeren doch oock Adams lichaam en fiele ! hoort, Paſquil, wat feyt S. Paulus, Rom.2 ? 425. Daar en is gheen aen. Sien van Perſoon voor God : die verlooren ſonder wet gheſondight hebben, diefullenſonder wet morden : en die aen de wet gheſondight hebben, die ſullen door de wet veroordeelt worden : naarde maalvoor God , niet ge rechtigh zijn , die de wet hooren ; maar , die de wet doen , fullen gherechtigh zijn: want , foo de Heydenen , die dewetnieten doen : de hebben , en doch , de wercken des wets, van naturen , beron , felvige, naarde maalſy de wet niet en hebben foozijnſy ſelfs


ie

De eerſte Apolog

96

teghens

Selfs eene wet : daar, mede dat ſy bewjſen, de wet sy in hare harten geſchreven : naardemaal hare geweten hen betuy gen , daartoe oock de gedachten fich onder. maalkanderen beſchuldigen , ofte onſchuldigen,totop den dagh, daar God het verborgene der menſchen , door Ieſuin Chriftum Saloordeelen ; naar luyt , mịnes Euangeliums. 426. Wat verworpt dan Paſquil ſulckx , dat ick hadde

geſchreven : De wet der natuur , zy geſchreven in 't harte der menſchen ! van nature , weet een yeder wel , en fijne geweten over tuygen hem , dat hy moet recht doen : Too NB. NB. daar nu eenen vremdelingh was , die van Chrifto niet en wiſt : doet dan vnoch van gantſcher fielen , Chriſtelijcke wercken , op hope van de Goddelijcke belooningh ; wilt ghy den ſelvighen verdommen ? 427. Verſtaat ghy niet, dat die , die ' t Euangelium hoo

ren ,en niet en doen , door ' t Euangelium fullen gheoor en die't niet en hooren , en doen quaat , deelt worden even alſoo ?

en den ghenen die Chriſtum niet en hoort

predicken , noch niet en weet : en yvert dan , noch in de vreeſe Gods, de foodanige ſullen in haren yver, de halswa ſtercke Chriſtenen ,

die alleenelijck Chriſten name voe

ren , in 't Rijcke Gods, voor- gaan ?

a Dat is ,

428. Byvaldien ghy kondt , foo « ſeghent S. Paulus loweckt, ofte doch oock in 't aengheſicht, ghelijck ghy my doet: ghy Schele. verſtandige,grimmige, nijdige Paſquil, ghy veroor on deelt my : en verdomt my , teghens Chrifti verbodt ; die : daar ſprack : Oordeelt niet, foo en wort ghy niet geoordeelt, verdomt niet , foo en port ghy niet verdomt : met de maat daar ghy mede meet, Salumen u weder, meten . 429 .

Wat behoufde ghy eenen ſoodanighen Paſquil

onder het volck uyt , teftroyen, en mijne gheſchrevene on

-ghedruckte Schriften , die ick alleenelijck voormy

ſelfs , tot een memoriael hadde gheſchreven ( dewelcke fonder


Balthazar Tylcken .

97

ſonder mijnen wille, aen't licht zijn ghekommen) te ver oordeelen , en my alſoo lichtveerdigh , ganſch , naar duy velſche aert , verdommen ? 430. Ghy geworden

Splinter voordeelder , is u ſulcx bevolen t en was u niet te doen , om den Autheur des

Boeckx : maar, dat ghy uwe ſchoone hoogh , verſtandige gedachten moght laten ſien , hoe ghy een meefter van de Schrift, en eenen verſtandighen zijt; doch , ick bevinde u a in Babel, met een on Chriſtelijck gemoet : loopt maar 2 Dat is, in de verwer alſoo voort, ghy ſult aen onſen Heer en God , eenen ghe ringli. trouwen arbeyder in ſijnen Wijnbergh zijn . 431. Ghy hebt in u verſmadende Paſquil, ſelfs gheſet : men moet niemant ( ſonder grove laſteringh en fonden ) verdommen : maar , ' t gheen ghy andere verbiet, ſtaat u alleen vry ; ghy mooght alleenhet verborgeneb Rechten. b ofte oor deelen . 432. Hadde ick gheweten , dat mijn Boeck ſoude zijn geleſen geworden, het ſoude veel

lichthelder, met open

klare woorden gheſchreven zijn gheworden , hoewel ' t helder ghenoegh was : maar , ghy zijt blint ; den ſplinter, van den dooren der hooveerdigheyt, om ſich te laten fien , aen fijnen Broeder Habel , ghelijck Cain , ſteeckt, u in de oogen .

433. Maar, ick fegghe u , dat u Boeck , Paſquil, eenen goeden wortel is ghevende , tot eenen nieuwen Anti Chriſt: ick verſtaa in't ſelvighe, ſeer nieuwe dinghen, die ick my laat bedun cken , ganſch teghens de Schrift te loo wordingh Chri pen; voor. namentlijck ,van de Menſch ., fti, en van fijne Moeder, Maria. 434.

Ick gheloove , foo..men den Paſquil niet en las ,

' t ſelvighe ſoude eenen ter faligheyt nutter zijn , dan dat eener u nieu dichten ( teghens den gront der Schrift) wijt c Text, naar ' fochte: het heeft voor waar een aen fien ,' t welck de lieden de oogen vervult; doch ,den recht verſtandigen grübeltes niet: N


ie

De eerſte Apolog

98

s

teghen

niet : fy en nommen u alvt ſamen daarçom gheenmee ſter; het wort oock Babel genaamt, en eene on , tijdighe , ganſch on , noodighe Paſquil. 435. Is dat u Chriftelijck harte , dat ghy eenen yveri ghen menſche , die in de ſaligheyt yvert, veroordeelt en verdomt? en al -was't „ ſchoon dat ick dwaalde in mijnen yver , en dan noch een recht harte , in eene rechte mee ningh ( en doch met onverſtant en eenvoudigheyt ) voerde , ſoudt ghymy daarom verdommen hoort ghy niet wat S. Paulus ſeyt van de yverighe Heydenen ? ghe lijck boven is verhaalt; Rom.2 . 436. Zijt ghy een Meeſter en Chriften , waarom en onderwijft ghy my niet voorheen , en leert my wat a Ofte kent, beters ? « weet ghy my niet ? ick achte, ' t en is u niet ver borgen , wie ick zy ! namentlijck, eenen eenvoudighen Man ; daar

toe ongeleert: zijt ghy nu hoogh gheleert

en eenen ervarenen ; ſult ghy dan loo tyrannighlijck met my handelen , en my aen den duyvel gheven ? 437. Waar is u Chriftelijck harte

wijſt my't felvighe

in uwen Paſquil ! ſult ghy eenen eenvoudighen Man verdommen O ! ick wilde u vriendelijck beſcheyt, en van mijne faacken goede reeckenſchap gegeven hebben , hadt ghy ghedaan, ghelijck eenen Chriften betaamt; met vriendelijke onderwijſingh 438. Maar, u hoogh opvgheblaſen ghemoet, en wilde NB. NB. niet :nu, ſoo hebt ghy hier, op't ſelvige, de verantwoor dingh ; daar en is niets beters verdient : naar de maal ghy my voor eenen duyvel verklaart , ſoo verklaar ick u eenen loghenaar: want, ick ben een kindt Gods, en yvere dagh en nacht voor mijnen God , met vleyen'tot fijne bermhartigheyt om Chriſti wille : en geloove vaftelijck, dat ik een kindt Gods, en een ghelit aen Chrifti lichaam ben ; ben't ſelvighe oock ganfch ghewis, in de kracht des Heyli


Balthazar Tylcken .

99

Heyligen Geeſtes : hy ſal, 'tgeen my is by ugeleyt (zijn de « het kleynoot van de Edele Perrele ) in Chrifto be- a De wigens des eeuCroone waren ; tot aen ghenen daghe. levens. 439. Het Edele kraniken , ' t gheen my mijnen Hey lant, Chriſtus, heeft opvgheſet ,en ſult ghy, ſtouten Pha riſeus,my niet ontnemen :maar,begeert ghy my't ſelvige af. te.vtrecken , foo fiet ſult blijven; op

toe wat ghy doet, en waar ghy

dat den tooren Gods u niet en verſlinde.

440. Doch , ick wil u , als eenen Chriſten , vermaant hebben, van foodanighe laſteringh, en ſchandelijcke ver dommingh af te vltaan : want , het b Rijcke Gods en b Dat is, de - Itaat niet in ons veel weten : maar, in eenen ernſtelijcken, falighands, de voor God, ghehoorſamen en demoedighen ghemoede en ofre dewerce wille : dat wy niet alleen met den mondt; maar , daat, Chriſtenen zijn .

in der kingly.

441. Eenen Chriſten en heeft gheenen ſtrijdt; dan wriack NB. Ghy . alleenelijck tegensfichfelfs, tegens fijne booſe natuur: gierigen . God ſpreeckt , De wraacke is mijn ; Ick wil 't vergelden : Wy leven en zijn in God , wat willen wy dan om hem

ftrijden ? dat een yeder maar ſich

ſelfs oordeele , en ſich

tot God bekeere:den ſtrijdt is altijds om de ſchorſche; en, de kern , die de fiele toekomt, laat, men legghen . c Ofte kerl. 442.

Heeft yemant yets gheleert, dat hy't ſelvige ge

bruycke tot Gods eere , en nut fijnes broeders ; hy en moet niet verachten : God heeft ons , in fijne liefde, ſon der al ons weten ofte verdienſte, door fijn harte, uyt fijne groote bermhartigheyt, weder.vgeboren ; wy , die voorv tijden alvt ſamen blint waren , en van onſe weder. bren gingh niets en wiſten : wy waren al__t'ſamen onder de Londen : en hy heeft ons de kintſchap , uyệ ghenade, ghe ſchoncken ; ſullen wy dan nu , maalkanderen ſelfs oor deelen ?

443.

Ofte konnen wy al.-t ſamen met eene eenighe N 2 tonge


100

De eerſte Apologie teghens

tonghe ſpreecken ? ſijn daar doch menigherley gaven , en maar eenen eenigen Geeſt, die de ſelvighe geeft; ghelijck S. Paulus ſeyt ? Tullen wy dan den ſelvighen Geeft eenen duyvel nommen, die ons de wonderen Gods opent ? weet gly niet wat de Schrift ſeyt ? Soo wie den Gheeft Gods laftert, den ſelvighen en heeft geene vergevingh , eeuwelijck, 444. Ghy treckt moedwilligh overwu, het oordeel

Gods, en andere lieden die op u verſınaden fien , maackt ghy booſer , dat ſy oock laſterbalgen worden uye uwen mondt (daar ' t anders wel ſoudena blijven )op dat ſonde met ſonde, worde ghewrocht , en alſoo tot het ernſtighe gherichte Gods worden behouden ;

die een yeder ſal

geven , naar fijne daden .

Numbre IV . 445 . Hier fpreet Aar fet Paſquil: alle menſchen worden van God, Balthazar D naar den vleeſche, gheſchapen : en in de ſelvighe Tylcken. Maffa , zijn ſy alvt ſamen onder de vyantſchap , on ſe

hoorſaamheyt, en duyſternis beſlooten , en den eenen niets beter, dan den anderen : maar, naar den gheeſt,zijn ſy onderſcheyden : en , de kinderen des licht, uyt hem a Text, geboren ; die liy uyt de natuurlijcke duyfternis « verloſt, errettet , en hare duyfternis, licht maackt: de kinderen des werelts laat hy dan

noch in de duyſternis ſitten , en haar licht

uytbluſſen ; want, hy heeft Jacob lief, en haat Efau . 446. Hoort Paſquil , hoe koockt ghy den bry in den mont,ende en ſeght het niet glatwuyt,ghelijck het u , in’t harte fit ; hebt ghy't doch daar in ick wilde't ſelvighe doch daar uytgheven ! wat meent ghy met de tweeder ley geeften van's Moeders lichaam ? worden daar twee derley fielen gheboren , de eene, uytGod ,de andere

uyt het


Balthazar Tylcken.

IOI

. het vleeſch ; ghelijck ghy u laat duncken ? O ! ghy blint vernuft , wat leerdt ghy ? wilt ghy oordeelen , ende en verſtaat ſelfs niets ? 447. Van't vleeſch en wordt gheene ſiele ghebooren : maar , fiele, van fiele, vleeſch , van vleeſch : wy zijn, van Adam af , alvtſamen van eene eenige fiele en geeft ghe teelt ; geenigen anders : Adam is den boom ; wy zijn tacken : wy itaan alvtſamen in den ſelvigen boom , naar de wortel , en hy heeft ons alvt ſamen verdurven . 448. Anders ,

foo't was , dat den eenen menſche , in

's Moeders lichaam , eenen aerdſchen geeft ontfingh , er den anderen , eenen uyt God , foo en was den ſelvighen , die uyt God waar gebooren , Adamsval niet ſchuldigh ; hy en ſoude oock geen ſondaar , van's Moeders lichaam zijn: en den anderen van't vleeſch , foude verdomt zijn , van's Moeders lichaam af; ghelijck hy't dan fijn « hoffe- a Statelijck ; ofglveleerdt. lijck op Jacob en Eſau treckt: foodanigh is fijnemee ningh, en 't verſtandtluydt alſoo ; alleenelijck , 6 dat hy b Dat is,dat hy fijnen den bry in den mondt koockt. gronde niet 449. Wat was ' t van nooden , dat God dan den ver- &laar wye en domden langhe liet Leeren en Predicken : ofte wat nurSpreeckt. ſoud't voor den ganſch , vol_kommenen zijn ? is den Geeft , van's Moeders lichaam , uyt God , en heeft hy Gods licht vol kommen , ſoo is hy ſonder fonden ; ende en behouft geenigh leeren : de Schrift feyt dan

noch :

Sy zijn al vt famen fondaren , en ontbreecken des roms , die lýaen God ſouden hebben : en, de heylige Apoſtelen ſeyden : O Heere !gbyhebt onsdoor u bloedt verloft. 450. En ſeyt vorder : Wie durft dan ſegghen , dat cVerfaat, ſulckx gheſchiet, ſonder des Heeren bevel , en dat noch den.Pasqasin . lant. quaat noch goedt , uyt den mondt des Allerhooghften en komt? Heeft eenen Pot, maacker geen macht , uyt cenen klomp te maacken 't geen hy wil>een vat ter eeren , en N 3

3


102

De eerſte Apologie teghens

en het andere ter oneeren kan God , met ons men ſchen , niet oock alſoo om gaan ?

NB. De

451. Ey lieve : dat ſoude een fray dingh zijn , van ee

Spreucken der nen verſtandigen , die de ſpreucken der Schrift wil aen. aen'ttreuri.trecken : voor „ namentlijck , ſoodanighe ſpreucken , die ghe aen ghe- aen't treurige aen gevochten ghemoet , aen , ſtoot ghe moet,an ven ; dat hy de ſelvighe oock verklaart ! Dat men aen stoot geven , yemant eenen ſtrick om den hals worpt, en allacchende moet-men daarvan gaat . verklaren , 452. Ghy meent noch : God maacke den eenen , uyt ſijn voornemen , ſaligh ,en den anderen verdomt hy,uyt fijn voor, nemen :en daar God doch ſpreeckt, in Hez.33. Soo waar ick leve , ick en begheer den dood des Sondaars niet : maar , dat hy ſich bekeere ; en leven .

NB. Sonder

453.

Byval dien

ghy het Principium tuſſchen licht

kennis van 's en vyer niet en verſtaat ( ' t welck de fiele treft ) foo suffche elicht ſwijght van de verkieſingh maar. ſtil ; ghy en verſtaat daar niets van . en 'tvyer, So moet -men 454. Ghy meent , dat God de ſiele verſtockt ; en 't en pan de ver kiefingh ftil- is niet waar! de verſtockingh ſteeckt in't Principium ; foon dat menighe « van’t duyſtere Centrum der natuur, b ghe en verſtockt van de grimmighe gheftalten tot de natuur , wort de fiele niet. Vanghen . a Den ver durven gront. 455. Want, de Principien ſtaan in gheduurigh worſte

Swinghensor

b Text, len, gelijck het vyer in de quaal : gelijck 't ſelvige dan, den Lucifer alfoo is ontmoet , dat hy den wille van de , Egrieffen de werking. hooveerdigheyt, in de matrice des vyers , tegens de duy d Gemaacks,ſtere werelt , heeft d geſchept ; oock by Cain en Habel is ofte den.ghe- te ſien . nomen . NB , NB . 456. De lichte werelt, de welcke God felfs is, en heeft geene begeerdte ten quaden , ofte ten verderven: daar en is niet een vonckxken in God , 't geen't booſe begheert : God, gomt fich God, naar ' t licht,naar de Liefde: en niet naar


Balthazar Tylcken.

103

naar a den quaal des vyers ; veelv-weyniger, naar de duy - 2 De eggen. de Itere wereldt . werckingh . 457. Den b quaal des vyers , is grimmigheyt , en ver- bDe wyer

Nint alles wat in hem komt ; en , de duyftere wereldt is Werelds. eenen enckelen grimmigen honger : en , de lichte werelt, is eene enckele liefde ; den menſch heeft de felvighe alle drie, in't Centrum . 458. Wanneer 't leven wordt aengheſteecken , foo is den ſtrijdt in’t Centrum , in degheftalten tot de natuur : meeni ge ſiele wordt, in de Eſſents en is Gods voornemen niet .

ghevangen ;' t felvige

c Text, Ergrieffen.

459. God en wilde niet dat Adam foude vallen ; anders en ſoude hy hem geen ghebodt ghegeven hebben : hy en wilde oock niet d des duyvels: dat dan „ noch fijnen grim Perftaat, des duyvels den Lucifer, en oock Adam heeft'e gevangen ,'t ſelvighe pal. e Als boa is de Creatuur haar ſchult . 400. Wiſt den gheeft der fielen doch wel, waar hy f te ven . huys was! hy was vry; gelijck God oock vry is : hy hadde Herbergies Centrum Nature , naar 't Weſen aller Weſen ;

waarom

ſette hy fijne imaginatie in den grim ? hooveerdigheyt brenght : 01moet ; ſoo gingh't den duyvel , en oock & Trewig heydt, ofte Adam . droefheydt. 461. De duyvel wilde een Heer des vyers zijo , en Adam , een Heer in deſe werelt : ſoo liet God't ſelvighe doch gheſchieden ; naar..denmaal fy beyde vryen wille hadden . 462. De Siele en wordt niet ghemaackt , ghelijck den Pot , maacker eenen pot maeckt : fy wort gheboren ; des kindts , uyt de Eſſents van de fiele des ouders:'t felvighe wilde den Paſquil garen verduyfteren: op

dat

hy maar,

uyt Gods voornemen , eenen booſen en goeden Gheeft konde verkiefen en aen de treurighe harten, den wille des toorens Gods, in ſchuyven ; neen ! 463. Hoort


104

De eerſte Apologie teghens

463. Hoort Paſquil ! Laat my de ſelvige al_t' ſamen ; NB. NB . uyt eene eenige ſiele kommen, ſoo hebben wy aku t'famen te gelijck eene deure der genaden open; dat wil ick van u hebben: ofte ick ſegghe , datghy een Ketter zijt , en , de Schrift verdrayt ; en wilt ons Gods bermhartigheyt ont nemen . 464.

Ick ſegge uyt kracht van mijnehooghe ( aen my ,

van God) gegevene erkentenis, dat de deure der genade , Text, ver . Voor de arme ſiele , noch niet en is * verſlooten : en of Sperret. haar de duyvel aen fijnen kettingh hadde , en met haar voort wilde:

ſteeckt ſy noch in vleeſch en bloet in defe

werelt; ſoo is voor haar raat : by al dien haar het booſe beroudt, en omkeert ; God verlaat haar niet .

NB . God Sthiep eene ccmige fiele ,

405. Hy en heeft maar eene eenighe fiele ghefchapen ( niet ten verderven ; maar, ten leven ) tot fijnder eer, en heerlijckheyt : de ſelvige vordert hy oock van alle men ſchen : en , den menſch moet reeckenſchap geven , hoe hy die verwaart heeft ; want, ſy is fijn edel kleynoot .

NB. Hoe

466. En naar de ſiele en hare beeldenis , is hy Gods den menfch , kindt : en naar den gheeft en't lichaam van deſe wereldt, Gods kinds is, en een is hy een dyer gheworden , naar den quaal der Sterren en dyer is .gbe. Elementen : ghelijck in mijn Boeck van ' t Drievoudigh worden Leven ghenoeghſaam is uytvgevoert : den Leſer magh ' t ſelfs toecken : hy ſal de genadige verkieſingh, een wey

6 Text, nigh anders, en den b grondt nader vinden , dan in deſen Palquil . zwecke. 467. Ick en magh al, hier , met foo langhe reden , de diepe verborgentheden , niet her. -halen : de on , nutte ſpot, reden in deſen Paſquil, zijn ſulckx oock niet waart; men moet gheen Perrelen voor de Swijnen worpen : Paf quil heeft eenen hoop ſpotyreden ghemaackt , om fijne inventie opvte proncken ; maar , al 't ghene niet ſeer noodigh en is, en acht ick geen antwoordt waardigh . Num


Balthazar Tylcken.

IOS

Numbre V. 468 .

P

Aſquil voert oock den ſpreuck Matth.24. in ; daar ſouden de uyt. Chriftus ſeyt 't

verkoren oock vervoert worden : ſulcx doet hy oock tot eenen ſchijn van de verkieſingh : maar , neen vrient , den felvighen en behoort daar niet toe : wanneer yemant in Chriſto beſtandigh blijfts

foo en is ' t den Duyvel noch

Ketter niet moghelijck, dat ſy hem konnen vervoeren, en Chriſto uyt fijnen handen ſcheuren; Matth.ro.

469. Maar, wanneer eenen verlichten Chriſten (of hy ſchoon in Gods Liefde is ) wil ſeecker zijn , en den Duy vel naar fijne pijpen danſen , en hem ter herberge in

ne

men ; daar is ' t wel mogelijck: was’t doch moghelijck dat den eerſten menſch, ſoowwel de duyvel, viel ! Paſquil en

a Text, Enhaiten .

kan 't ſelvighe niet a beveſtighen .

Numbre VI . 470 . An feyde Paſquil, Den wille Gods (waarom hy

en

eenen verkieſt, en den anderen verworpt) en moet . men , buyten Chriſto , niet b onderſoecken : daar hebt b Fordhw, ghy't , loopt

heen , onder.foeckt niet voorder : maar ,

denckt door.- gaans,wanneer ghy yemant aen fiet: wiev weet , is die oock verkoren is hy een kindt Gods ? ofte duyvels des ?

O , ghy elendigh vernuft , wilt ghy den . Geeft, overftaar, dem gheeft Godheyt door.loeckt ( ghelijck der die oock de diepte der 471.

S. Paulus ſeyt) gebieden ? De : Geeft door. ſoecktſich ſelfs : en wanneer hy tot op ' t Centrum foeckt , ſoo kent Text, hy God fijnen Vader :want ,de ſiele d ontſtaat uyt God den Virtänder , Vader; uyt de eeuwighe natuur . O 472. O,


106

De eerſte Apologie teghens

472. O , blindtheyt en eygen vernuft ! wie heeft ons a Forschen. het a ondervloecken verboden ? de duyvel verbiet ons b Regeringh, ' t felvigę, dat wy fijn rijck niet mogen b onderſoecken; ofte gouver- wy mochten anders voor hem vlieden ! dat ghy my doch nement, oock verboodt, dat ick niet en mocht hoeften ,‫ ز‬hoe heeft c Text, u « de laat., dunckentheytverblint: en magh den Soone der dunckei. niet ſien , wat den Vader in den huyfe maackt ; daar hy doch fijn werck moet doen ? 473. Waarom en ſoude ick niet naar mijn Vaderlant

vragen , daar mijne ſiele , in Adam , is van uyt - gegaan ; en dan noch , in Chriſto , wederom in ghevoert ? Ick d Verſtaat, ſegge, het ſal · hem wel verbooden zijn ,ſonder geeft d te den menfcs door ſoecken , wat God is : Gods geeft f doorvloeckt ſelfs ; anders en kan niemant God f doorvloecken : | Forschen . fich is God niet in den geeft, ſoo en behouft Paſquil't ſelvige niet te verbieden .

Numbre VII . 474 B. T.

Oorder ſeyt Paſquil : waarom ſy niet alle , de gena de , in Chrifto , en ſoecken ; maar, trachten hare ey

gen gherechtigheyt opvte rechten : 't ſelvige moet men in den heymelijcken raat Gods laten ; die aen ghenen menſche mogelijck is . 475. Hoort Paſquil, maackt uwen Adhem langer:doet hooveerdigheyt, gierigheyt, nijdt , en booſheyt, en het & Siet de 8 punkten,

fchoone 3 loontjen van de valſcheyt uytden wegh ,foo fal den God,y looſen h de ſelvighe foecken : de luſt van defe

600 erfaat, wereldt leytin den wegh: neemt eenen béſem , en veeght de ghenade, de vreeſe uyt de wereldt, foo fullen " haar alle menſchen in Chrifto. foecken . 476.

Soeckt ghy doch oock niets

anders dan mer ganſche


Balthazar Tylcken.

D

107

ganſche naarſtigheyt, hoe ghy my mooght verdommen ! oock alleenelijck uwe eyghen gherechtigheyſ

ghy wilt

op_rechten, tegens uwen Broeder; den welcken ghy ſoud lief hebben als u ſelfs : ghy ſoeckt in veele Schriften , dat ghy hem moogt veroordelēzruyckt maar in uwen boeſem !

Numbre VIIT. 477 .

D

Aar meent Paſquil, dat hy een muys ghevangen a In de Mor: heeft ; die moet voor hem ſwichten : daar den Au - sen -roode,

theur gheſet heeft : a dat God van Lucifers val ,te vooren niet en hadde gheweten : daar heeft hy hem ghewiſſelijck b Den Au betrapt ; hoe willen wy b hem nu tommelen ! theur. 478. Hoort Paſquil, de ſelvighe plaats , en is niet uyt NB. NB . het Magiſch verſtandt uytghevoert : ick ſtaa't u toe , 't geen ick gheſchreven hebbe : maarhoort ! meent ghy 'ten zy niet waar ? verſtaat ghy de Principien

weet ghy

teghens. -woordigh, wat in de duyftere werelt ghefchiet den wille van de duyftere werelt, en is in den Hemel niet openbaar; God en ſleept ſich niet met des grims wille . 479. Sijnen grim en tooren heeft het wel gheweten ;

den Grim

is eene oorſaack des vals : maar , in ſijne liefde,

en ' vat geene ſoodanige imaginatie : daar en is niet een c Maasks of vonckxken van den duyvel ofte vande duyſternis, in fijne formeert, liefde openbaar ; maar , eene loutere lieve, begheerdte : oock nomt God fich alleenelijck , eenen God , naar de liefde en ſacht, moedigheyt ;naar d den ſelvigen is oock dverftaat, nae den God de vraghe beantwoort . der liefde.

1

480. Anders , wanneer men ſeyt : God zijn alle fijne NB. Hoe God alles wercken van eeuwigheyt openbaar , ſoo moet, men feg van eeuwigo ghen : God is in alles, van eeuwigheyt gheweeft, en hyis beyt heeftge

ſelfs alles

maar, hy is in yder, in de Eiſents, ghelijck de weten ; en nietgeweten . 02 quaal


108

De eerſte Apologie teghens

quaal in yeder is :

by den verkeerden zijt ghy verkeert ;

ſtaat gheſchreven . 481. Is doch den afwgrondt,en , de Helle oock Gods ! in der Hellen is helſche wetenſchap , en in den Hemel, a Sterrische Hemelſche,en in deſe wereldt, a Syderiſche:naar ' t eerſte of vier Éle. Principii , is aen God , alle booſheyt, van eeuwigheyt, mentifche. bekent : doch , men nomt 't ſelvighe niet God ; maar, Gods tooren : naar foodanighe meeningh is den fin des Autheurs gheweeſt; alleenelijck alſoo voor

fich

ſelfs te

fchrijven . 482. Hy verſtondtden fin wel : maar , hy en wiſt van den Paſquil niet ; anders foude hy't eenvoudiger heb ben gheſet: want, wanneer men den ganſchen God naar liefde en tooren , naar alle werelden nomt, ſoo.ſeytumen recht : God zijn alle fijne wercken , van eeuwigheytbe kent gheweeft. 483. Maar , hoort Paſquil ! hebt ghy niet ghefien hoe het Centrum van denatuur in mijnen Boeck was geſchre

ven ? konde ghy't niet naar.foecken ; gewiſſelijck , ghy foudt op den gront zijn ghekommen aluhier verder te melden van't Mijfterii van alle wetenſchappen , en is te genwoordigh op dit

maal, mijne meeningh niet : leeſt

de Tribus Principiis, ghy ſult het vinden : 't geeft al

hier

eene al

NB . Waar

te lange rede ; t en is niet noodigh . 484. Men kan dan , noch niet ſeggen , dat God de Ef

de natuur, ſents is ; maar, in de eeuwighe natuur, ontſtaan de Effen ende Elen tien ont tien : en in Gods Magia ontitaat de natuur : hy is in allen : ftaan: en hoe maar, hem en begrijpt niets; ghelijck hier.vooren is ge God hetqua. meldt gheworden : hy beſit ſich

ſelfs , ghelijck fich het

lijek hetlicht licht beſit ; 't ſelvighe woont in’tvyer, ſonder quaal. het wger .

Nume


Balthazar Tylcken.

109

Numbre IX . 485 . Eel gheklaps heeft Paſquil, en een ganſch vreemt

VE verſtandt: voor, namentlijck , daar van den Autheur gheſchreven ſtaat : Lucifer zy een deel, ofte uytGod geweeft: Hy wil daar ſlechts blindt zijn ,

en niets verſtaan , hoe't

ghemeent zy : hy en wil van Godseeuwighe natuur niets weten : hy verſtaat met de natuur , alleenelijck de uyto wendige wereldt ; hy en wil't ſlechts niet a verſtaan, dat a Ofte toe eenen eeuwighen gheeft (nainentlijck , Engelen en Sielen faan. der menſchen }uyt Gods eeuwige natuur zijn gekommen. 486. Mijn Paſquil, doet de oogen doch op,en merckt, dat ick , met de eeuwige natuur, daar de Engelen en Sielen uyt gheſchapen zijn , het Goddelijcke Principium niet en verſta : en kont ghy dan aen't vyer en licht niet een ghe lijckenis ſien ? ghy fiet doch wel , dat het vyer de natuur NB.Waar's is ; en niet het licht ! uyt het licht, en kan niets gheſcha- gheſchapene pen worden : alleenelijck uyt de Weſentheyt ( dat is, uyt de facht „moedigheyt) kan gheſchapen worden; ' t ſelvige is ſubſtants.

4 487. Nu en kan dan

noch eenen levendighen gheeft,

uytweſen, niet ghemaackt worden: het leven en is gheen weſen ; maar, eene begeerdre des weſens. 488. Eenen gheeft ( ghelijck daar zijn , Engelen en Sie- NB. Waar

len) die zijn uyt

de Magia ofte begeerdte des yyer.

Sielen nye

quaals, uyt de gheftalten tot de natuur ( namentlijck, uyt zijn. het Centrum ) uytvghegaan : want , daar en is niets eeu wigh ; 't ſelvige en zy dan , uyt het Centrum van de eeu wighe eygenſchap uytgegaan, NB. Wat 489. Het Centrum is eene begeerdte tot de openba- bet Centrum ringh des on

gronds, in grondt, des niets, in yets ; om te

openbaren het verborghene Myſterium van't eeuwighe 03 490. Het Goddelijcke Weſen .


IIO

De eerſte Apologie teghens

NB.'ı cena 490. Het licht heeft een ander Centrum : God wordt trum des in't licht verſtaan : het harte Gods is het Centrum des lichts, en des Wers. lichts : en, de magiſche begeerdte is des vyers Centrum : en in ' t vyer , wordt de vryheyt (zijnde het niets ) open baar ; op Creatuurlijcker aert ghefproocken . 491. God is tegens de Creatuur , gelijck als een Niets; en daar hy doch Alles is : fijne Majeſteyt wordtin'tvyer openbaar ; in't vyer is devindingh des Niets : God vint ſich van eeuwigheydt ſelfs , in

lich : hy en is de natuur

NB. Oor niet, voorſoo veelden name, God, belanght; de natuur Sprongl wordt in den eeuwigen wille des Niets ghebooren. Natuur.der 492. 't En is maar eenen eenigen wille, den ſelvigen is den ouvgrondt, die is des gronds begeerende ; nament lijck , fijn eygen

ſelfs openbaringh : en in de felvige be

geerdte , wordtdenatuur gheopenbaart :

de begeerdte

maackt de natuur ; de felvige drijft ſich in de begeerdte, van de eene gheftalte der begeerdte , tot de andere : de eene gheftalte der begeerdtemaackt de andere , tot aen't a Ofte den maacker .

vyer ; al daar is het Principium en't leven ghebooren . 493. a Het fiat is deMoeder ( zijnde het begeeren ,ofte den honger; hoe

men't yets konde nommen )hetmaackt

de begeerdte tot ſubſtants , naar de eyghenſchap van de gheſtalte: het figureert den wille , in eene gheftaltenis ; daar vin wordt het Centrum des geeftes verſtaan . 494. Nu , ſoo is God , ſelfs den on- grondt , en oock den grondt : in't vyer, wordt alles openbaar ; beyde, de natuur , en oock het licht vande Majefteyt: in't vyer is de ſcheydingh , tuſſchen den naam

, God , en den naam

der natuur ; oock tuſſchen de quaal van de liefde , en den natuurlijcken quaal der grimmigheyt.

b Ofte boo geerten .

495. In ' t vyer ontſtaan twee Principien : zijnde twee b Magien , twee begeerende willen ; namentlijck , des lichts en des vyers , 496. Het


III

Balthazar Tylcken.

5

496. Het licht is eene begeerdte der liefde , ſacht . NB. Wa. God, ghe , n't wordt in der eeuwig naamt Wort. moedigheyt , en Weſentheyt e heyt , God genaamt ,‫ ز‬het licht, « is deMajefteyt : de be- a Den glans geerdte des lichts , is het tweede b Centrum , ofte het fijnder heer harte Gods : de Weſentheydt, is Gods Weſen; ſy is

den b ofie Prin

waterv quaal, ofte geeſt van't eeuwige vreughde. leyen . cipium. c Dat is, de 497. En het vyer, maackt, in den water quaal , de Sachtmoedige tinctuur ofte het leven , dat Gods Weſentheyt alſoo een eygenſchap . leven is : de ſelvige Weſentheyt des lichts, is de lichame lijckheydt van 'e woord ofte herte ; daar vin wort het groote Myſterium van den wille des on de Wijſheyt Gods) openbaar .

1

gronds(zijnde

498. En het vyer is een ander Principium , dan het Eerſte licht: het heeft eene grimmige, ſteeckende, verteerende, Principium . opuklummende, in macht en pracht, begeerdte : het wil alles verteeren en in . fich verſlinden : het is eene oor ſaack vande gierigheyt : des ſelfs bitterheyt, is eene oor ſaack van de nijdigheydt ; want , d ſy is den prickel des & Debegeer te des vyers, doods en des toorens.

499. Eu gaat al hier te rugge , in de gheftalte tot het vyer , ſoo ſult ghy de duyſtere wereldt en den helſchen grim vinden : en in't vyer, Gods tooren ; die van't licht ( zijnde fijn harte) in de quaal der liefde, ghevangen wort ghehouden, en , de grimmigheyt des vyers verſacht. soo. Want, het water des eeuwigen levens ,gebooren ayt de facht, moedigheyt (zijnde Gods Weſentheydt) maackt uyt den Goddelijcken vyer.quaal, eene andere quaal; zijnde het op.„ klummen van't Goddelijcke vreug den rijck: den quaal des vyers , moet alſoo niets anders zijn, dan eene oorſaack des levens en des lichts, ſoo.wel van den gheeft, en van't rijck der vreughde.

sor.

En al hier ſcheydt fich den name, God , in de

Drieheyt: namentlijck , in 't eerſte Centrum tot de na tuur ;


II2 Vader .

De eerſte Apologie teghens

tuur; zijnde den eeuwigen wille des Fiats : die in ' t vyer, een geſtrengh yverigh weſen is : en in’t licht, de oorſaack van t Rijck der vreughde , en van den Geeft des levens ; den ſelvigen is Vader van alle Weſens: oock ſijnes Soons; zijnde het tweede Centrum van de lieve , begheerdte. 502. En het tweede Centrum vande kracht des lichts,

Soon .

is ſijn Soon , ofte harte : en maackt in , ſich ,en in den Va der, het tweede Principium , zijnde de Engelſche werelt; 't ſelvige is ons recht Vader. landt, 't welck Chriſtus we der in ons bracht . 503. En den ( van ' t vyer in 't licht ) uyt gaanden Gheeft , is de derde Perſoon : in’t licht , in de lieve en

Geeft.

vreughdev quaal , is hy ghenaamt God ,

den Heylighen

Gheeft ; verſtaat , naar 't Centrum des Soons : en naar 't NB , NB. Centrum des vyers , is hy ghenaamt, den tooren des Vaders . NB, By

geeft

504. In de duyſtere werelt ,is hy het leven vande Hel

den beyligen , ſche quaal, uyt alle gheftalten tot de natuur: in ' t vyer, is den on hey. hy de vlammevanden grimmighen tooren Gods des Va Lighen,on- ders : en in 't licht , is hy de vlamme vande groote liefde heyligh. Gods : hy is het rechte leven Gods : en is oock het leven van alle de drie Principien , van alle de drie werelden ; in yeder werelt naar hare eygenſchap: en wort alleen, God , den Heylighen Gheeft erkent en recht ghenaamt, naar de liefde : dat is , naar de eyghenſchap des SoonsGods ; an ders, wort hy den Geeft der natuur van alle Weſens ghe naamt . sos .

2 On-ken nis.

Naar..de , maal wy dan al

hier ſoo ſeer diep

gaan , ſoo willen wy u yets meerders wijſen , uyt rechte liefde: en niet uyt begeerdte, om uwe « on, wetenſchap, foo ganſch te verwijſen ; want, wy kennen u beter , dan ghy u ſelfs : en alis't

ſchoon dat wyover u yveren, foo

moet ' t ſelvighe doch niets

anders , dan hartelijck ver ſtaan


Balthazar Tylcken . ſtaan worden , ghelijck als eene

113 ſtraffe van uwen verhe- a Ofte be

ven hooveerdighen wille , bover den Geeft Gods ; van Sraffingh, den welcken ickmijne erkentenis hebbe. b of tegenss 506. Denckt het Principium des vyers naar , en fiet hoe den dooden op ſtaat , en hoe hy ſterft : fiet ! het

vyer is eene groote hongerighe begeerdte , naar Weſen ; en by al dien't felvighe ſulckx niet en vermach te heb ben , foo bluſt het uyt . $07 . Al hier , betracht de groote begeerdte des Va- NB. Sonder ders ,naar den Soone ( namentlijck,het eerſte Principium , Goude den naar 't tweede ) hoe den Vader alfoo ingroote begeerdte, Vaderniet fijnen Soone bemindt; want , hy is lijn leven : anders openbaar zijn . ſoude des Vaders leven eenen dorren verfmachten hon

I ger zijn, ghelijck de duyvelen , en , de duyftere wereldt ; want, het vyer en brant niet, ſonder Wefen van den wa- c De Sacht moedigheydt. terugheeft. 508. Bedenckt al

hier wat den duyvel wedervaren

is : doen hy Gods liefde en ſacht moedigheyt verloor, ſoo is hy eenen dorren honger , in den grim van de eeu wighe natuur ghebleven : alſoo gheſchiet het oock ,met de lielen des menſchen ; want , ly ontſtaan alle ghelijck ; uyt de eeuwighe natuur. 909. Nu , fiet voorder , wat in't Centrum des vyers , de mogelijckheyt, en het Weſen is : ghy verſtaat nu, dat den grimmighen quaal des vyers , Weſen moet hebben , en dat den quaal des vyers fich naar Weſen d treckt; en d.Text, by valdien het vyer het Weſen , ofte de Weſentheydt Sähnes. van den quaal des waters in , ſich bekomt, foo verteert het vyer, de ſelvighe Weſentheyt ; 't ſelvighe is het fter ven van de Weſentheydt: want , de Weſentheydt , gaat wederom in de ſtille eeuwigheyt , buyten de natuur ; na mentlijck, in 't Niets. 510. En ghy fiet recht, hoe daar doch geen ſterven en P zy ;


De eerſte Apologie teghens

114

zy ; maar , hetlicht, gaat uyt den ſelvighen dood, van de verteerlijckheyt uyt : en't lichtis eerſt de kracht van't verſtant én van de ſinnen; alſoo ftaat den dooden, uyt het vyerleven, in eene andere werelt (namentlijck, in't eeu

NB . Hoe

wighe Niets) in de vryheyt buyten de natuur, op. Sur . En ghy fiet nu , hoe't licht in 't vyer woont, ſou

deGodheyd der quaal : ' t en weet van den grim des vyers niets; want, val niet en het is, in fijne Eſſents, eene lieve - begeerdte : alſoo heb heeft gewetë. be ick gheſchreven , dat de Godheyd (namentlijck , Gods Centrum ) van des grimmigen duyvels val , niets en heeft gheweten : maar, het eerſte Principium wiſt ſulckx ; na mentlijck, den Vader, naar de natuur.des vyers , en naar de begeerdte, en naar den honger in de duyſtere wereldt. $ 12.

Al

hier bedenckt u,

ghy lieve Menſchen en

Broederen in Chrifto , wat het lijden en ſterven Chrifti, alsmede , ons ſterven zy ? hoe onſe fiele , in den dood Chrifti, in't Centrum der Hellen ,des toorens Gods,in't Principium van't vyer Gods , moſt ingevoert worden , en door den quaal van de verteerlijckheyt doorgaan, in de andere wereldt; dat is , in de vryheyt , in't Centrum van de liefde Gods. 513. Want , Adams fiele , hadde fich uytwaards ghe NB. Welck wendt,en was het licht in de Weſentheyt,af , ghefturven : den Dood; daarom voerde den tweeden Adam , de fiele wederom en , de Helle in't vyer ( namentlijck , in den quaal des toorens Gods) eene peftilen- en ſtack het licht wederom in den dood aen : al daar tietoa ghen ſcheenhet licht wederom in de duyſternis ; ' t ſelvige was den dood , eenen dood , en den tooren ( zijnde de Helle) eene peſtilentie. $ 14 . De ſiele was van de vryheyt Gods uyt. - ghegaan, in de natuur van deſe wereldt (dat is , in de Wefentheydt van deſe Wereldt) al., daar en ſchijnt het Goddelijcke licht niet .

Sis.

Daarna


1

Balthazar Tylcken.

IIS

SIS. Daar , toe en hadde ſy , in't Weſen van deſe we relt niets , met 't welck fy den eeuwighen « vyer , quaal a, Zijnde het hadt konnen aen

teecken ;dan alleenelijck ,aerds Weſen; shedurigeon

.met't ſelvige ſtack de fiele, haren vyer.quaal aen : alſoo levens. verſcheen oock nietsmanders dan een licht van de Sonne en Sterren ( naar 't Principium van deſe werelt ) in de ws. Voor den val en fiele ; en’t licht Gods , bluſten uyt : fy bequam een Son behoufde nenlicht, voor ' t eeuwighe licht ; daar ſy eenen Enghel Adam geen Son noch in was . Sterren om te $ 16 . Maar , voor_foonveel haar Centrum ofte oor fien .

fprongh belanght , ſoo was ſy in de duyftere werelt ( de ſelvige was haren gront) en naar ' t uyt -wendige licht; in deſe werelt :wanneer nu't lichaam daar heen valt , ſoo is het Sonnenlicht verbroocken ; en dan ſtaat de fiele bloot, in de duyfter werelt . 517. Daarom voerde God , Goddelijcke Weſentheyt, in't verblickerde b beelt des menſchen , en voerde 't fel- b dat in beeltZijndehet vighe , in den tooren ( dat is , in't vyer van de natuur des Adam wyt . Väders) en ſtack de verblickerde Weſentheyt van de blufte, en Igeen Chria beeldenis wederom aen , dat de ſiele weder konde eten , stus falfde, van de Goddelijcke Weſentheyt ; en haar vyer verſach- genas , en op ten : daar..van de Edele Beeldenis weder uyt den dood weckte in

op -vſtaat , in eene andere werelt; namentlijck, in de vry- menfch-wor heyt, buyten de natuur, in't licht van de Majefteyt. dingh, in 518. Gelijck de kracht (namentlijck , het tweede Cen- Maria. trum )uyt den dood van't vyer des Vaders ,in eene andere werelt ( dat is , in , fich

ſelfs) op ſtaat,alſo oock de Edele beeldenis des menſchen ; 't'en is al.vt'ſamen maar eenen eenighen in vgangh in't Goddelijcke leven . 519. En met 't ſelvighe , laat u , door Gods ghenade, Myſterium Magnum gevonden zijn : met 't ſelvighelaat u den wortel des booms openbaar ſtaan ; ſoo ghy anders fiende , en niet blindt zijt : niet door inventie van Hiſto P 2 rien ,


116

De eerſte Apologie tegbens

rien ; maar door eenen aen .- geſteecken Geeft, uyt de ge padé Gods: door fien; en niet door meenen ,of't waar zy ?

520.

Ick en behouf geene ghekreuckte Schrift tot het

bewijs; ick kan't aen alle dinghen bewijſen : ick heb al de NB . Den drie Werelden , met ,vt ſamen alle Creaturen tot bewijs ; Autheur fret : ende en en ben doch , den on , verlichten ſtom : ick fie ; ende en wonde Selfi worde ſelfs niet geſien. niet ghefien . 521. Mijn Heer Paſquil , van waar wilt ghy dan nu den

oorſpronck des duyvels nemen ? ghy en wilt niet

toeſtaan , dat de duyvel zy een groot deel van de God heydt , naar des Vaders natuur ; daar Lucifer doch , van Chriſto ſelfs, eenen Vorſt wort ghenaamt: nu , naar_dev maal ghy't ſelvighe niet en wilt toen ſtaan , foo wijſt my eene andere natuur aen , daar de duyvel uyt geſchapen zy

NB . Waar de Engelen

gheworden; dan, deGoddelijcke . 522. Ghy moet doch toe ſtaan ,dat de Duyvelen, En ghelen zijn gheweeſt ! nu , foo zijn de Engelen, kinderen Gods ; uyt GodsWeſen : ſy zijn Creaturen : eene Crea tuur is dan, noch uyt de natuur ! zijn fy nu . eeuwighe Geeſten , foo zijn lý oock uyt de eeuwighe natuur ghe kommen; en, de ſelvighe is Gods des Vaders , in't eerſte Principii .

NB . De

523. Want , ghy weet doch , dat de Duyvelen , de ey

ghen chap der ghenſchap hebben , van den tooren Gods en van de duy en God.loose Itere werelt ; en oock alle God vlooſe fielen der men . fielen. ſchen ! waarvan wilden ſy anders hare eygenſchap heb ben ,dan van hare moeder die hen gebaart heeft? wilt ghy nu , al hier niets verſtaan; ſoo helpt u God . NB. Waar 524. De God looſe fiele vaart doch , uyt deſe werelt, de God -looſe fiele vaart. in de duyftere werelt , in de eeuwighe natuur , in hare verstaat moeder, daar ſy is uyt - gegaan en gekommen; en daarfy, ofte ogen natuurlijck , in ſtaat : wat foude God anders de fiele in't ſchap niet toonen van dê helſche vyer willen worpen , « in de quaal; wanneer ſy 525. De uyt de quaal en was ?


117

Balthazar Tylcken.

$ 25 . De fielen der God vloofen , met t famen de duy velen , gaan wederom in den « locum , daar fy , in den aen- a Pladesa vangh van hare ſcheppinigh zijn uytgegaan ; nament lijck, in ' t Centrum tot de natuur :en , de rechtveerdighe, NB. Waar gaan door den dood des vyers ( verſtaat ,

door Chriſti de file de

lieve , vyer) in 't eeuwighe leven , in de vryheyt buyten ghen viert. de natuur; in't licht , $26 . Doen God de Enghelen ſchiep , ſoo beweeghde fich den Vader, naar de eeuwige natuur : fijne begeerdte, þ vatte de Eſſents uyt ſijn Welen ; daarwin itont de Wijf- b-ofre meerde, for heyt van alle wonderen : alſoo zijn uyt de Natuur, Crea turen geworden ; naar de eygenſchap van yeder Eſſents. 5272. De Engelen, en de Duyvelen, en oock de Sielen , NB. Hoe

zijn van eeuwigheyt, in de Eſſents gheweeft , en in de de Engelen , fy Wijſheyt geſien geworden; maar , in de creatuur, zijn ghegaan , in den aenvangh van de bewegingh Gods des Vaders .

deJuelen van couighonde zijn ghefien gheworden.

de Inghe $28 . Wat hebbe ick den Paſquil nu ghedaan , dat ick Mor geſchreven hebbe: God zy tegens God geweeft ? verſtaat toode, ghy't ſelvighe niet ? de Duyvel was een Groot

Vorft

van dėſe plaats van deſe werelt, gheſchapen in de bewee gingh van de natuur des Vaders ; hy imagineerde naar lijne moeder : hy hadde fijne imaginatie in't licht , in de liefde en facht, moedigheyt Gods moeten ſetten ; ſoo ſoude hy Gods kindt, en eenen Engel zijn ghebleven . 529. Maar , . hy liet ſich den grim - trecken, en fagh te rugge in fijne Moeder , en imagineerde in de eygenſchap en wilde een Heer over de lichte „ werelt zijn: des vyers; hy wilde boven God zijn : alſoo ontſtack hy oock met Hoc Ande Weſentheyt van fijnen troon,vande en femen fijne verheffingh de ,

plaats ofte ftede van defe werelt :

daar aerde en ſteenen worden.

uyt zijn gheworden ; t welck God daarvnaar, met de be wegingh , in't Fiat, ſchiep . P.

333

530.

Wilt


118

De eerſte Apologie teghens

$ 30 . Wilt ghy't ſelvighe met weynighe reden ( doch a Of klaar. « duyts ) weten ; ſoo merckt. Doen ſich het Wefen aller NB. NB..Weſen eenmaal heeft beweeght, ſoo hebben alle ghe ftalten Creatuurlijck willen zijn : want , uyt den eenigen wille , die van eeuwigheyt is gheweeft , zijn, in't Weſen b Text, her aller Weſen , gheftalteniſſen van den wille b voortghe furgangen. gaan ; naar yeder eygenſchap aen't worſtelende radt van de natuur 531. Maar, Lucifer,hadde het licht; en hadde hy maar cOfreghe:

niet te rugghe

gheſchept, in't Centrum van de natuur :

imagineers, hy was een vande ſchoonſte Vorſten ; want , ſoorwaar NB . NB . groot vyer is , daar is oock groot licht .

$ 32 . Genoegh van't ſelvighe; wy fullen voor deonfe ghenoegh te verſtaan zijn : maar , voor de ſtoute eyghen à Zijnde een nut, ſoeckende Geeſten , hebben wy daar een d vaft flot maziſch ver- en ſegel voor gemaackt , om onſen ſin niet te begrijpen, Stant ofte verbotgeno tot lichtveerdighe welv luft : oock en fullen wy hiermin reden doorge- niets...meermelden ; het blijft voor de Lelye. lijckeniffen 533. Paſquil beſchuldight my veel: hy feydt, ick had

de gheſchreven , de duyvel zy God ghelijck : wanneer hy't ſelvighe oock met waarheydt daar ſtelde : doen hy eenen Engel was , foo was hy voorwaar God ghelijck : want,God hadde fich , door,en in hem Creatuurlijck ghe maackt: maar , doen hy eenen duyvel wierdt, ſoo verloor hy het Goddelijcke Principium ; en was den tooren Gods ghelijck . $ 34. Nu ſoo en gheſchieden den ſtrijdt doch niets. anders, dan in Gods tooren: want , met de eerſte imagina tie , verloor hy de liefde ; ende en konde't harte Gods . niet

meer bereycken : wat foude nu God , den valſchen

om ughekeerden wille meer doen

hy gaf hem , in plaats

van de liefde, hels.vyer ( ' t welck hy begeerde) te eten : naar

de

maal hy het eene niet en wilde, foo moghthy het


1 Balthazar Tylcken.

119

het andere hebben: waren ſy doch beyde fijn ;'t gheen hy wilde, 't ſelvighe hadde hy . 535. Maar, dat gheſeyt wort: God en heeft den boos.com achtighen Duyvelniet konnen weder

ſtaan : ' t ſelvighe

verdrayt Paſquil, gelijck als eenen , die van mijne Schrif ten niets en verſtaat ; ofte doch uyt loutere booſheyt : heeft hy niet gheſien , hoe ick’t met alle omſtandigheyt hebbe geſchreven , dat Gods harte ofte liefde, niet in den en gingh ? want, hy ( de duyvel) en wilde ſelfs niet: duyvel waar den wille nu ſelfs niet en wil, daar is eenen eeu fooww wighen dood . 536. Was doch den Gheeft des willens , in den oor ſprongh , uyt Gods natuur ! maar , daar hy ſich in't Cen trum wierp , fich te verberghen voor ' t licht Gods , ſoo bleef grimmigheyt in grimmigheyt : waarvmede ſoude hem nu, weder itant gedaan zijn gheworden ? hy was nu in fijne oorſpronckelijcke moeder ! 537. Soude Gods liefde in't Helſche vyer gaan ; dat

en is 't niet ? foude dan God in fijnen grim , teghens hem ftrijden fat hy doch voorheen in 't Helſche vyer? had- NB. NB . de den grim niet metden grim gheſtreden , foo en ſoude als noch in de plaats van deſe werelt , Gods tooren niet ſweven . 538. Betracht alleenelijck de aerde , ghy fult het wel vinden , ghy blinde werelt: met all uwe ſpreucken die ghy hebt aenghetoghen, en fult ghy my, in mijn Boeck , niet een woord terugghe fetten: alleenelijck , dat ghy my eenen vremden neus a op - ſet's dat my de lieden niet en a Ofieeen ſouden kennen : ' t welck ick niet en acht ö want , ick ben Jes. voor u eenen gheheelen vremden Man . $ 39 . Ghy en kont my , in den 6 Pels , niet in't aen . b. Text , gheſicht fien : ghy moft den - Pels uyt_trecken, fooghy

Dm cudemo

den gheeft van ' t Mijfterium wilt ſien : ghy en verſtaat menfis of de niet , Schorsche


120

De eerſte apologie teghens

niet , wat ghy tegens my ſchrijft : ghy en ſpreeckt oock niets van mijn begrijp ; ' t ſelvighe maackthet, dat ghy wat vreemts ſier: ghy en wilt niet ſien , dat het des booms wortel is : ghy liept eerder in de Helle, ghelijck Lucifer dede, eer ghy een tacxken aenraackte ! 540. Ghy looptwederom in u Centrum naar Babel, en ſet eene Academia op , daar de meeningen, en, de groote

Babel uyt zijn ghewaſſen ; daar al den ſtrijdt uytis ghe volght : daar.men om woorden heeft ghetwift, om de a Ofee kerrel. ſchorſche ; en, de « kern heeft men laten leggen : maar, b Siet Apo- hoort vriendt ! telt noch b tien , foo fult ghy't onder logie teghen vinden . Gregorij Richter, 541. God heeft ons al, tſamen , in eene eenighe fiele , Vers 127 in een eenigh gheeſtelijck lichaam , tot fijne kinderen en c ofge ALT worden . verkooren : God en heeft Adam gheen twee geeften in

gheblaſen ; maar , eenen eenighen : den ſelvighen is den NB. Dan gheeft van alle de drie Principien , van alle de drie we relden ; namentlijck, çenen vyer, licht, en luchtvgheeft. drie-voudigen des 542. Adam ſoude met den gheeft des lichts fijn regi menſchen . ment voeren , ſoo hadde den vyer« quaal in fijn Principio verborghen en in groote vreughde gheſtaan , den ſelvi gen ſoudealleenelijck in , fich ghebrandt hebben . 543. Alſoo oock den geeſt van deſe wereldt, die foude

mede alleenelijck inwfich ſtaan , en in deſe wereldt.open baar zijn: en , devyer, en oock de uyt- wendige wereldt, in de lichte, gelijck als verſlonden ,ſtaan ; en alleenelijck inlich , ſelfs openbaar : alle de begeerdten fouden in't licht gheſet worden : foo foude het licht in de Eſſents en begeerdte van allen hebben geſcheenen , en allesvervult;. ghelijck in eenen eenighen wille . NB . Wat, 544. Maar, doen den wille van’t Centrum ( zijnde den fiele , ghe meam Wort . vyerighen wille ; den welcken , fiele , is ghenaamt)in't aerdſche rijck ingingh , en naar quaadt en goedt imagi neerde,


Balthazar Tylcken .

121

neerde, foo ontfingh hy oock het ſelvige: doen bluſte fijn en waarom licht uyt , en hy bleef , in fijne moeder , eenen duyſteren fich entfel in dorren honger, en moſt ſich behelpen met den Geeft van de dwyſternis. deſe werelt; namentlijck ,met een lonnenlicht . 545. Daarom geſchiet het , dat , wanneer menigh..maal den menſch in 't duyftere gaat , dat hy ſich ontfet en vreeſt , en heeft doorgaans ſorghe , dat yets naar hem grijpt ; ' t ſelvighe is de vreeſe van de fiele :want , fy fiet lichſbuyten het Sonnenlicht)in eenen duyſteren kercker: ſy vreeit fich voor den grim Gods in 't Centrum , en voor de duyvelen ; die in de duyfterniswoonen . $46. Naar de „maal dan, het Goddelijcke licht in de fiele , is uyt ghebluſt , foo ſtaat des menſchen leven en geeft, tegen . woordigh ( buyten de nieuwe gheboort ) in twee regimenten : te weten ,in't vyer der fielen , is ' t ſel vighe , ' t regiment van den tooren en grim Gods ;

ghe

lijck de eygenſchap des vyers is .

547 , En naar den gheeft van deſe wereldt , is 't ſelvige quaadt en goedt ; naar der Sonnen , en naar ' t ghefterntë: den uyt - wendighen gheeft , van Sterren en Elementen , is alle, wegen naar fijne Conſtellatie die in ſijue geboorte ſtondt, alsmede die in ſijne ontfangenis heeft gheftaan: tijden ,met de conjunctie

ghelijck de ſelvighe totwallen

van't ghefternte wordtaenghelien , met de imaginatie van't ghefternte ; alfoo is oock den uyt- wendigen geeft des willens : het. zy. dan , dat de fiele, het Goddelijcke licht wederom , in de nieuwe gheboordte bereyckt, foo door de a ofte met. dwinght de ſiele , den uyt- wendighen gheeft , b Text, dunckel. kracht des lichts ; en voert hem ghevangen. 548. Mijn Paſquil, uwe b meeningb, bedrieght u ! Ick Verftaar, en weet niet meer,dan van eenen eenigen Geeſt, naar de bet licht van eyghenſchap van alle drie werelden ; den welcken in den Weder.ghe menſch is : en wanneer het

licht uyt bluft , ſoo is a het boorte. d Hetlereng in Q


122

De eerſte Apologie teghens

in twee eygenſchappen ; die Gods licht ontfanght, den ſelvighen wordt tot Gods kindt verkooren . 549. Nụ leyt het doch aen den menſch , dat hy 't fel vighe foecke en begeere : want , Chriſtus ſprack ' : klopt aen, foo wort u op-- gedaan : ſoeckt, ſoo ſult ghy vinden : a Ofe ont bidt , ſoo fult ghy - nemen : mijnen Vader wil den Hey fanghen. ligen Geeft geven , aen de gene , die hem daarom bidden :

Item , daar en is gheen Soon , die den Vader om een Ey bidt , dat hem den Vader een Schorpioen geeft : Item , God wil dat alle menſchen gheholpen worden . 550. Waar blijft dan in deſe woorden en beloften , het voor, nemen Gods , tot de verſtockingh ?

ofte waar zijn

de twee gheeften , daar God den eenen bemindt , en den anderen verſtockt ? hebben wy doch al., t'ſamen maar eene eenighe ſiele ; en , de ſelvighe is vry ! ſy magh haren b Oftebe goren .

wille, in Gods liefde, ofte tooren b ſcheppen; waar ſy haar heenworpt, met hare begeerdte, daar is ſy . 551. Het gheſchiet dat menigh vmaal , eene ſiele, met haren gheeft des willens, ſich in Gods tooren , in de duy

ftere wereldt, in haren grim , tot alle duyvelen, door hare gheworpen : en meenighe gaat doch , in fonden , heeft gefchwungen, deſen tijd , wederom daar uyt , en bekeert fich , en God c Text,

neemt haar tot ghenade aen

hy en verſtockt haar niet.

552. En hebt ghy het exempel niet aen den verlooren Soon, die alle fijne gerechtigheyt van fijn's Vaders erve, met des duyvels (wijnen hadde verteert , ſwijn

en was eenen

harder gheworden , hoe den Vader met hem dede,

daar hy weder quam , hoe hy hem om fijnen hals viel , en kufte, en ſeyde, dat is mijnen beminden Soon , den welc ken ick verlooren hadde ; hy was dood , en is levendigh gheworden ? ſoo ſult ghy veel

lichtoock ſegghen : God

heeft hem ghetoogen , andersen foude hy niet ghekom men zijn !

553.

De


Balthazar Tylcken .

123

553. De fiele is vry : God treckt eene yeghelijcke die ſich « tegens hem went ; wanneer ſy in hem in gaat, a Ofie , tot. ſoo wordt ſy tot de lichte werelt verkooren : foolangh den wille in den grim blijft , in de duyſtere wereldt ,met de uyt -wendighe bedeckt , ſoolangh en wil God fijner niet ; ende en wort niet getoogen : maar, wanneer hyſich b gefichtwendt , en maar een weynigh b Ofre , tos.. tegens Gods aen in Gods liefde imagineert,ſoo wordt het Goddelijcke le ven beweeght. cText,rige. 554. Verſtaat: het woord is menſch gheworden , en

het ſtaat in der fielen ( dat is, in't Principium des Vaders ) in't d gheluyt: want, het heeft, met fijn in vgaan in den d Text, tooren , den ſpiegel fijnes verbonds ( zijnde de Jongh Schalle. vrouw van de Goddelijcke Wijſheyt ) aen de fiele voor gheftelt; dat ſy haar daar in ſoude beſchouwen . 555. De Wijſheydt ſpreeckt ghedurigh , kom : daar. tegens ſpreeckt den duyvel achter haar oock, kom ; waar fy nu heen gaat, daar wordt ſy ten kinde verkooren . 556. God en laat geenighe fiele , die Gods licht heeft , uyt fijn voorznemen, haar licht uyt.bluſſen ; den vryen

wille bluſt’t ſelvige uyt: de duyvel ſtelt ſich aen de fiele voor , in Engelſche gheftalte, dat ſy in ' t quaadt en goedt imagineert : foo eet hare imaginatie als dan, van't quaat en goedt ; alſou wordt de fiele blindt , en in hare imagi natie ghevangen . 557. Anders, by

alvdien dat God eenen , uyt fijn

voornemen verſtockte, en fijn licht, uyt fijn voor men , liet uyt

ne

bluſſen ,foo en ſoud't niet waar zijn ,'t geen

David ſeydt in fijnen vijfden Pſalm : Ghy en zit geen God, die hetbooſe wil: wanneer den wille ſich in't booſe wendt, ſoo laat hy fijn licht uyt „ bluffen . $58 . Doch , niet uyt fijn voornemen , dat hy den ſel vighen menſche niet garen en wilde hebben ! neemt hy hem ,


De eerſte Apologie tegbens

124 hem ,

ſoo hy weder komt , doch aen ! ſoolanghe den

menſch in defe hutte leeft , foo heeft hy macht , Gods kindt te worden ; want , den Apoſtel ſeyt oock alſoo : ly heeft ons macht ghegeven, Gods kinderen te worden . 559. Verſtaat: niet uyt des vleeſches (dat is , uyt des uyt - wendighen werelds) wille ; den ſelvigen en behoort niet in ' t rijcke Gods : maar , uyt den wille van den geeft der fielen ,den welcken in God ghebooren wordt : want, Gods voor. nemenis, dat den rechten Goddelijcken wil le , doorvgaans uyt de fiele ghebooren worde: 't welck gheſchiet , wanneer de fiele , in de Menſch.wordingh Chriſti in - gaat ; in de ſelvighe , wort ſy weder tot Gods kindt ghebooren . 560. Want, het vyer der fielen , wordt in Chriſti dood

in

ghevoert , en ' t groent wederom , met eene nieuwe en

ſchoone blomme, uyt den dood Chriſti, in de Goddelijc ke vryheyt, in de Engelſche wereldt uyt . 561.

De ſelvighe blomme, ofte geeſtelijcken wille, is

Gods wille : en in den ſelvighen gheeft des willens, is de fiele eenenEngel: want, hy beſit het tweede Principium ; zijnde Gods Majeſteyt: hy voerdt aen de fiele , Godde lijcke Weſentheydt (dat is , Chriſti vleeſch , 't gheen den Hemel vervult) gheduurigh in ; dat de ſiele van Chriſti vleeſch eet , en fijn bloedt drinckt , uyt het water van de facht, moedigheyt des eeuwighen levens. Ioh. 6 . 562. Daarom ſegge ick met fondament , ' t en is Gods voor „ nementlijcken wille niet , dat eenen eenighen men ſche verlooren wort; maar , ' t is den wille van fijnen grim , en tooren, en van de duyftere wereldt, en des duyvels. 563. Daarom is den ſelvighen eenen valſchen richter, en eenen Advocaat des toorens Gods, die daar wil oor deelen en God beſchuldighen ; ende en weet het ondern ſcheyt niet, wat God , in liefde en tooren zy ? hy,en weet niet


Balthazar Tyléken.

125

niet waarvan eenen quaden en goeden wille ontſtaat, en wil oock richter zijn ;hy roept ghedurigh , God , God ! 564. De Propheten en Apoſtelen , hebben menigh. maal, den ganſchen God, naar liefde en tooren , oock wel naar alle de drie Principien , met een eenigh woord ghe naamt ; doch , men moet tuffchen Gods lieven wille , en tuſſchen fijnen tooren , wille,een onderſcheyt, en recht verſtandt ghebruycken . 505. Sien wy duch wel aen den menſch , dat hy't qua de en't goede wil : hy wil doorgaans garen eenen Engel

zijn ;

en wil oock garen de hooveerdigheydt , in gierig

heyt en macht van deſe wereldt hebben: men moet on der ſoecken waarvan yeder wille fijnen oorſprongh neemt ; en niet doorgaans ſeggen , God, God , God wil 't ſelvighe . 566. Hy wil alleenelijck fijnes ghelijcken : fijne liefde NB. Wat Gods liefde (zijnde den rechten name Gods) wil alleenelijck , dat wy ( zijnde den God , en onſen naaſten beminnen ; en in ſijne begeerdte rechten name en wille blijven : hy en wil niets meer , dan dat lich alle Gods) wil. menſchen tot hem wenden , en van den grim uytvgaan ,

in de liefde ; want , de liefde Gods , en des naasten , is de ganſche Wet, en, de Propheten . 567. Daar- tegens, wil fijnen grim en tooren (dewelc ke eene wortel van de uyt --wendighe werelt is ) oock a Ofte, niets * maar ſijnes ghelijcken, een houtdes vyers hebben . anders , 568. Naarde , maalnu ,Gods liefde, aen den menſch ,

den ſpiegel van ſijne Wijſheyt, in fijn ſelfs menſch , wor dingh , heeft voor.- gheftelt', waarom gaat hy dan in den ſpiegel des toorens, en laat ſich van den duyvel wieghen ? ſendt God doch Propheten en Leeraren uyt fijn voorv nemen , die de werelt fijnen tooren openbaren en aen . melden ; waarom volght den menſch de ſonde ? 569.

Dat ſoude een wonderlijck dingh zijn , wanneer God Q <3 3


126

De eerſte Apologie teghens

God eenen liet roepen , dat den ſelvighen tot hem ſoude kommen : en hem ſijnen wille oock wilde verſtocken, dat hy niet en konde ! ſoo was God onrechtveerdigh ! de luſt des vleeſches en des duyvels verſtockt de fiele ; en houdt haar ghevanghen . 570. Hadde God het booſe , ofte des menſchen val ge wilt , foo en hadde hy Adam den Boom des goeds en des quaads ( zijnde de luft van deſe werelt ) niet verboden : naar de „ maal hy hem dannoch verboden heeft , en hadde Adam oock verſtockt , dat hy den wille Gods niet en hadt konnen doen , wie ſoude nu rechtveerdigh zijn , God , ofte den menſch ?

571. Gelijck dan Paſquil ſich laat beduncken , ' t felvi ghe zy uyt Gods voornemen , dat uyt uyt Adam , twee on -v ghelijcke Soonen zijn gheboren , eenen quaden en eenen goeden ; en wil daar tweederley ſaat uyt maacken:Hoor, maeckt tweederley fielen , foo kan ' t gaan : 572. Doen Adam aerds wierdt, foo wierdt hy van den Gheeft van de werelt ghetoghen ; en Gods tooren was in a Text, rege. hem a wacker: foo heeft de fiele toegelaten, dat haar de duyvel , door den Gheeft van de uyt -wendighe werelt, boos ſaat in de fieliſche Eſſents, tot de voortplantingh , heeft ingeſchoven : 't welck de Conſtellatie van't ghe fternte heeft vermeerdert , dat eenen broeder_moorder geboren wiert ; maar, was’t ſelvige Gods voornemen ? 573. Hadde Adam fich niet aerds ghemaackt, foo en ſoude den grim Gods , in hem niet openbaar zijn ghewor den : oock en ſoude de Conſtellatie, over 't fieliſche faat,

.

gheen ghewelt hebben ghehadt. 574. Want , het uyt.wendighe Rijck ,

en ſoude den

menſch in de inwendighe beeldenis niet befitten en re geeren : 't ſelvighe ſoude ghelijck eene onwmacht in den menſch zijn ; hy wasParadijſigh .

575.

Dat


Balthazar Tylcken . 575. Dat dan

127

noch geſchreven ſtaat : Den uyt . - wen

dighen menſch is gheſchapen tot het natuurlijcke leven : met 't ſelvige wort de natuur ( zijnde eenen Regent , ofte openbaarder van de Wijſheyt Gods ) verſtaan : en dan ор den ſterffelijcken val,wort de Heva (zijnde eene Vrou, en geen Jongh wvrou ) van deſe werelt verſtaan . 576. Daar't niet anders vermoght te zijn , en Adam in de « Proba nieten beſtont , ſoo liet hy hem invllapen a Pronf. des eeuwighen levens, en maackte een natuurlijck vlee ſchelijck wijf ,uyt fijne matrice en ribbe, uyt hem . 577. Want , de gheeft van de uyt- wendighewereldt, hadde Adam ghevangen , en in ſijne imaginatie, fijne We ſentheyt in

ghevoert : daar van hy eenen foodanighen

naackten , ftinckenden , hardt.„ begrijpelijcken , kouden, bitteren, ſuren, en hittigen menſch is, ghelijck een dyer: en niet de edele beeldenis ,die verblickert is in den dood ; de welcke uyt Hemelſche Weſentheyt ghefchapen is . 978. Maar , dat ghy my niet en wilt toelaten , dat in den menfch (verſtaat , in ' t derde Principij) een men ſchen beeldt , naar de Engelſche wereldt ; uyt Hemel ſcheWeſentheyt, heeft gheftaan in 't inwendighe: foo ſegghe ick , dat Gods geeft ( die in't tweede Principium der uytvgaat , uyt het eerſte ; namentlijck , uyt het vyer fiélen desVaders, in't tweede , uyt het lieve en licht,

vyer , in den Soon ) noyt fonder Weſen en zy gheweeſt want , hy is den Voerder van de Goddelijcke kracht en Weſentheyt. 579. Is nu Gods Licht en Gheeft , in den menſch (na mentlijck , in Adam ) gheweeſt, ſoo is oock in hem , Gods Wefentheyt geweeſt ; want, geen vyer en brandt in Gods liefde, 't en heyt heeft .

zy...dan dat 't felvige Goddelijcke Weſent

580. Daarom ſeydt Chriftus: Soo wie niet en eet het vleeſch


128

De eerſte Apologie teghens

vleeſch van des menſchen Soon , die en heeft gheen deel aen hem : hy verſtaat, de lichamelijckheyt van ſijne on metelijcke eeuwige Goddelijcke Weſentheyt, in t water des eeuwigen levens : en in de tinctuur van dekracht uyt het vyer en licht , in den glanſch van de Goddelijcke Wijſheyt; zijnde des Woords lichaam . 581. Is Adam nu een ganſch gelijckenis naar God ge weeft , foo en moet hy niet alleen aerds Wefen tot lijn lichaam hebben gehadt ! hadde de fiele maar alleenelijck aerdſche quaal te eten ghehadt , ſoo en hadde fy het ver bodt niet bekommen : maar , ſy hadde oock de lichame lijckheyt van't tweede Principii,uy.t Hemelſche Wefent de ſelvighe was de rechte Engelfche beeldenis, die heyt; in't Fiat des woords gheſchapen wierdt. $ 82 . Maar, ' t uyt- wendige Fiat, naar't uyt- wendige Principii, ſchiep den uyt wendigen menſch :en God den Heylighen Gheeft, blies fich.v ſelfs in , naar de quaal en eygenſchap van alle de drie Principien: aen de uytvwen- , dighe beeldenis, naar fijne uyt- wendighe eygenſchap ; namentlijck, den gheeft Majoris mundi, de uyt - wendige werelt: en ,de Engelſche Goddelijcke werelt,naar de lief de vau't harte Gods: en naar de eeuwighe natuur ( dat is, naar de vyer „ Werelt; namentlijck , naar des Vaders.ey ghenſchap) de rechte Sieliſche ; zijnde het Centrum van den ganſchen menſch . 583.

In ſomma , wat is't ,

dat men veel woorden

maackt ? den menſch was een ganfch ghelijckenis , naar God, naar alle de drie werelden en hare eygenſchappen : 't ſelvige moet hy wederom worden; oftehy moet eenen honger.vgeeft worden in de duyſtere wereldt .

al

584. Wat hy uytlich maackt ,'t ſelvige is hy : hy ſtaat hier inden Acker: ofte, daar waft uyt. hem een kruyt

op den Dis Gods ; ofte , een kruyt in Gods grim

: wat voor


Balthazar Tylcken .

129

voor eene Eſſents hy in’t waſſen ſal a brenghen, naar des a Barer, ſelfs ſmaack , ſal de ſelvighe oock eenen mondt bekom- maacken, ofte dragha . men , die't ſal eten ; het zy de liefde, ofte den tooren . 585. ' t En is om de hooghe wetenſchap, alleen , niet te NB. NB . doen ; maar , om den ſmaack , dat eener , Gods broodt wordt , ' t welck God eet : daar leyt weynigh aen't weten; maar , alles aen't doen : doen , moet het zijn : de booſe rancken moeten afvgheſneden worden ; op dat eenen goeden Wijn waffe. 586. Wy en moeten maalkanderen om de wetenſchap -v wille , niet oordeelen en verdommen : den Boer weet weyniger dan den Doctor ; maar , hy gaat menigh , maal den Doctor te vooren in 't Rijcke des Hemels: laat ons tot het doen grijpen , op.dat.wy Goddelijcke Eſſents in ons gewas bekommen : laat ons naar de liefde grijpen ; ſoo hebben wy alles .

$ 87 . Mijne hooghe wetenſchap en maackt my niet ſa- NB. NB. ligh : want, ick en weet my ſelfs niets , de ſelvighe en is niet mijne; maar, Gods Geeft weet haar in my :hy lockt Hoe degeef Gods, den my daar , mede tot vſich ; wanneer hy wijckt, ſoo en weet Autheur ick niets . lockt. 588. En hebbe ick mijne wetenſchap doch niet van menſchen ! wat ſal ick dan langhe met menſchen om de ſelvighe twiſten

niemant en kan my de ſelvighe , noch

geven, noch nemen ! Ick handele. b narwachtigh, dat ick met u kampe; b Of dwaas lijck . en kont ghy mydoch niets . nemen ! maar,het gheſchiet, COntnemen . om andere lieden --wille , die door uwen mondt, mijne 589.

erkentenis misbruycken , anders en wilde ick om uwes vloeckens en oordeelenswille , niet eenen vinger opv heffen . 590. Wilde ghy Gods kindt zijn , foomoſt ghy in de liefde wandelen,als een Chriſten ! maar, ghy veroordeelt R uwen


De eerſte Apologie teghens

130

uwen Broeder in ' t helſch , vyer , om fijne gaven , wille : waar wilt ghy heen ? wat weet ghy wat hem weder. -va a Handelt, ren zy , dathy alſoo a loopt ? wat weet ghy op wat voor ofte ſihrijft eenen tack ofte wortel hem God heeft ghe, ent ? Zijt ghy doch niet daarnby gheweeſt , daar hy (verſtaat , den gheeft) ſijne wetenſchap faayde ! NB . NB ,

891. Ghy ſeght, van den duyvel :en daar was vreugh

b Dat is, de de in den Hemel , in b Ternarium Sanctum ( voorna Engelfche Wereldt.

mentlijck , in des Vaders natuur) doen dit ſaadt ghefaayt wierdt': ick en wilde't ſelvighe koorentjen , ' t gheen my

gheſaayt wierdt, om al des werelds goet niet geven : het is my liever dan Hemel en Aerde,en ghy tredet't ſelvige met voeten ; fiet wel toe, wat voor eenen Engel ghy zijt? 592.

Ghy ſchrijft veel :

en wanneer ghy met u ſchrij

vens op't Centrum ſoudt gaan , ſoo en ſoude daar nie. mant te huys zijn: ghy raapt veelſpreucken ( die aen hen ſelfs goet zijn ) te ſamen , opdat

ghy met de ſelvighe

Geformeer- eene gevatte meeningh kont beveſtigen; daarwaed ghy doch gheenen d grondt en weet . de ofteghe.

d Fonds meni .

593. Ghy en kondt de meeningh niet in't Centrum , en weder daarvuyt voeren : daar en is in u , geenen Geeft der diepte : maar , een te ſamen ghekoppeltWeſen , van een's anderen mont ; en uwen eyghen mont en verſtaat ' t ſelvighe niet . 594. Maar , ick ſchrijve , wat ick ſelfs verſtaa ; en wat ick kan op't Centrum , tot in den onvgrout voeren .

595. Zijt ghy een meeſter , ſoo laat u ſien ? gheeft aen my, ſchrijvens van't Centrum , en dan oock van de uyts wendighe natuur , laat ſien wat ghy kont,bewijſt het aen't ¢ Das , licht der natuur ; en niet uyt eenen « vremden mondt : nyerte en ſpreeckt uyteygen erkentenis; ſoo wil ick u antwoorden . ghefproken .

596. Laat u verachten ſtaan : en maackt het toe , dat het tot Gods eere , en ' t Menſchelijck heyl tot nut, dooght,


Balthazar Tylcken.

131

dooght,dat het een ghewas zy op den dis Gods: ick wil u antwoorden , dat ghy u ſult verwonderen , en ( ſoo ghy't Goddelijck meent) hoogh verheughen ſult; ghy en ſult geenen duyvel in my ſoecken noch vinden .

597. Het is my eenen grooten ernft, om mijn eeuwigh NB. NB . rijck in God te ſoecken : God en heeft my gheen Schor pioen voor een Ey belooft : hy en ſal my den duyvel niet gegeven hebben, doen ick hem ſoo ſeer heftigh om fijnen Heyligen Geeft hebbe ghebeden ! $ 98 . De Duyvel en ſet den menfch gheen Geeſtelijck hooghvtriumpherende Ridderkranſken « in Ternarium a In de En . Sandum op b loovmen tegens hem ftrijdt(hy en heefter forbedre mes

b Ofte,wan gheen ) ghelijck deſen gheeft gheſchiet is , daar fijne er- neer -men . van quam ;den welcken ghy eenen duyvel nomt. kentenis 599. Ick en ſchrijf't my

ſelfs niet tot rom ; de welcke

in God is : maar , de menſchen tot leeringh , wat ſy van NB. Het God hebben te verwachten , welverſtaande , foo fy aen contains den dans van 't ernſtigh kampen willen ; daar de uyt , NB. De wendighe welluſt , in ' t fachte wel doen des vleeſches wyrwendighe wellest, moet knecht zijn . niet voor en gaat .

Numbre X. 600 .

hadt gheſchreven :Den menſch , Adam , heeft ( voor fijne eerſte imaginatie ,voor hetwijf) een kracht lichaam ghehade , en dat hy gheene ſoodanighe ghelederen tot de voortvplantingh en heeft ghehad ; hy wil ſlechts alleene lijck eenen menſche van aerde hebben . NB.Adam 601. Verftaat het Paſquil dan niet , dat het rijcke voor fijnen Gods in kracht ſtaat , en , de beeldenis Gods uyt uyt Hemel- Naap?

ſche Weſentheyt zy gheſchapen gheworden en dat het Schoone Engelſche beelt, over het uyt - wendighe leven 2 R zy


132

De eerſte Apologie teghens

zy Heer geweeſt ? dat den menfch gheen ſoodanigh grof dyers vleeſch en heeft ghehadt , totdat de beeldenis, in den dood wiert geſlooten : ghelijck God ſeyde: Ten dien dage ghy daar van eet, ſult ghy ſterven .

NB. A.

602. Hỳ en verſtont het uyt...wendige niet:hy en ſturf

damseerſte Steryen .

niet aen 'tuyt, wendighe leven ! maar , aen't Edele beelt uyt Gods kracht : de Gheeft Gods weeck van hen : alſoo

was het beelt uyt het Weſen Gods in't Niets ; dat is ; in den eeuwighen dood, ſonder quaal .

NB . d'Oor. 603. En hadde Adam nietgeimagineert naar de aerd Saack dat ſche quaal , ſoo en ſoude Heva niet uyt hem zijn ghe Heva ghe maackt maackt geworden: maar, hy hadde wel felfs,op Magiſche wierdt, aert , hebben konnen baren ; hy hadde de Matricem , en oock den Limbum : voor fijne Heva , was hy Man en Wijf ; eene reyne tuchtighe Mannelijcke Gods.

Jonghy vrou

NB , d'Oops 604. Daarom moſt den tweeden Adam weder ghebo faack dat Chriſtus van ren worden van eene Jongh -vrou,ſonder toe., doeningh een Maaght eenes Mans, en het eerſte beelt ghelijck worden ; in't gheloomoft en . welck het Goddelijcke licht, het regiment voerde. ren word 605. Al - is't ſchoon't ſelvighe voor onſe ooghen ten tijde Chrifti , niet en is openbaar gheweeſt ; wy en had den geen Hemelſche ooghen : evenwel was hy het licht des werelds ; ghelijck hy ſelfs ſeyde: eenen foodanighen was Adam oock, voor fijnen ſlaap ,voor de imaginatie in't aerdſche rijck . Ick en verſta, in mijn Boeck ,geen kracht . lichaam , naar de uyt_wendighe wereldt : maar , naar de a Verfaat, beeldenis ; hoe wel á ’ t uytwendighe gheheel veel an 'tuyi-wendi- ders was . ghelichaam , NB, Wat 006. Mijn Paſquil, meent ghy,dat ten jonghſten dage, lichamen de vroomen in een ander menſch ſal opſtaan , dan Adam was voor den de opfan-

val? het voornemen Gods moet beſtaan , het eerſte

dinghy fullen beeldt moet weder kommen ; en even in ſoodanighe ge hebben . Italte ,


Balthazar Tylcken.

133

Italte, gelijck God't ſelvighe ten eeuwigen leven ſchiep. 607. Ofte en kont ghy in't licht der natuur, daar niets van verſtaan , hoe de arme ſiele haar ſchaamt, de ghelede ren van de veeſche geboorte ,en ,de veeſche ſwangeringh ? en voelt ghy niets invu ? 608. Seght : foo wy, in Adam ,zijn ,veehſch geſchapen de ſchaamte komt, dat ſich de fiele geworden vanwaar ,

voor des lichaams on

geſtalt , en voor hare voortv-plan

tingh.ſchaamt ? 609.

En ſaaght ghy niet, hoe dat defe ghelederen, aen

Adam en Heva, naar de fonden ,openbaar wierden ? hoe ſy

3

hen ſchaamden , dat ſy, naar den uyt - wendigen menſche, dyeren waren geworden ? fy en ſagen't niet,'t gheen het

I

uytuwendighe a Fiat, in Adams ſlaap, hadde ghemaackt, a Het worde, totdat deaerdſche quaal op -uwaackte; al daar ſchaam de fich de fiele, dat uyt eenen Enghel ,een dyer was ghe worden .

!

610.

Soomlangh het Aerdſche Rijck verborgen ſtont,

foo en erkende de fiele't ſelvige niet : maar , doen't in de ſiele intoogh, ſoo vingh aen ,berouwen ,en verſchricken voor den afgront : want , de fiele fagh haren wortel ; ' t welck 't uytwwendighe Lichaam en Gheeſt , niet en verſtondt. 611.

Ofte meent ghy, Adam zy tot de ſterffelijckheyt

geſchapen geworden ? Ó neen !tot het eeuwige leven, in't Paradijs, met Paradijſche quaal , en met een lichaam 't welck in’t Paradijs bequaam was , ' t gheen’t Paradijs ghelijck was ; niet meer hier van : in't Boeck van de Menſch.wordingh

Chriſti , en in ' t Boeck van 't Drie.vn

voudigh Leven , Item , in de Drie Principien , is 't uytv ghevoert; leeft het al daar .

R 3

Num .


134

De eerſte Apologie teghens

Numbre X I. 612 . Anweghen het lefte woord in ' t boeck , daar ghe

V

fchreven ſtaat :

al..waar't

ſchoon , dat Petrus ofte

Paulus anders gheſchreven hadde : en dat ick hebbe ghe ſet : Moyſes en zy niet by de ſcheppingh geweeft ; maar, uyt den mont van fijne Voor- vaderen , de ſcheppingh a Ofte ftelt gheſchreven : maackt ſich Paſquil a onnut , en pocht fichoqualijck gheweldigh met ſtormen,op 6 Habel; hy wil hem ſlechts, b Datis, op dood , en in der Hellen hebben . der recht. 613. Hoort , Paſquil : dat van Petro en Paulo wordt veerdigben en peracien gheſeyt : al waar't, fchoon , dat Petrus ofte Paulus an ders gheſchreven hadden : 't ſelvighe is in een ſpreecko woord geſproocken , daar en ſtaat niet : Petrus en Paulus hebben anders geſchreven : maar , dic roepers tot Babel ,

die roepen : Soo heeft Paulus gheſchreven , foo heeft Pe trus , foo een ander ; en treckent op hare meeningh : te ghens de ſelvighe ſette ick : al hadde ſchoon Petrus ofte Paulus anders gheſchreven : men moet op't hart ſien , op hare inventie niet

Verftaat, de roepers,

de ghenadeGodsen fijne belofte ; en aen hanghen .

d Text, Stümpel spühlar,

te beſtraffen: maar, de a kreepele verkieſers, ghelijck ghy

614. Mijne meeningh en is niet, de hooghe Apoſtelen

zijt, die de Schriftmet den hayre daartoe ſcheuren ; en laten de liefde Gods (die 't booſe niet en wil) buyten : ghy verkeert my mijnen lin ; daarom zijt ghy eenen valſchen booſen verkiefer . 615. Belanghende den Moyſen : daar fegghe ick : in de

in't Miſterium : ick ¿ In de ver Schriften Moyfi, ſteeckt noch veel borgenthey en heb niet geſeyt, dat hy onrecht heeft geſchreven: het is kort Sommariſch geſchreven ; en't behoufde eene ver lichte verklaringh . 616. Want,


Balthazar Tylcken .

135

616. Want , een Philoſophus en ruft niet , 't enzyv dan dat hy het Centrum eenes dinghs heeft:op foodanige meeningh hebbe ick van Moyſe gheſchreven ; dat eene Geeft vrijcke verklaringh van

nooden was: wat hebbe

ick Paſquil daar , medemiſ daan ? Hy ſoeckt oorſaack waar hy kan : hy moet eenen rechten twiſter zijn ; naarn denmaal hy alles op uwickelt en • omdraeyt: niets . a Verkeert, anders met hem , dan op eene Academiæ , op dat hy ofte verdrays, oorſaack bekomt te twiften : veel licht ſoude erghens eenen mogen kommen , die hem den neus ſoude veeghen ; die oock hoornen hadde . 617. Hy en behouft met my niet te twiſten: ick hebbe voor my

ſelfs gheſchreven ,en niet voor de ghenaden

verkieſers, veel -weynigher voor de nieuweBabel, die in den Paſquil groent: fý ſteecktal., reets de hoornen uyt, fy ſal in't kort gheboren worden : fy ſteeckt alleenelijck noch in de Matrice; het is 6 doorgaans tijd , dat men b Nu, ofte voort Achs fich tot het pille gift ſchickt. 618. Hadde den Paſquillant mijn Boeck niet willen leſen ; dat hy't met het eerſte bladt maar hadt wegho gheworpen: wat behoufde hy ſoo veel quaads daar

inte

loecken ? hy heeft eygentlijck een quaat gemoet volvan toornigheyt , dat hy ſich openbare ; daar 't doch fijne vo catie niet en is ! wanneer hy alleenelijck fijnen Mammon terwijl in acht hadde ghenomen , ofte fich om fijne fiele hadde bekommert , eer hy andere lieden verdomde , ofte der heen veroordeelde:alleenelijck ,de hooveerdigheyt, heeft hem op't paart ghefet , om te rijden over eenen ſwacken .

619.

Doch ,het geſchiet menighwmaal,dat eenen kley

pen , eenen grooten verlaat : dat hy ſich niet te veel ор konſt verlaat, de ſelvighe laat menigen tot ſpot worden : die God vertrout , heeft wel ghebout; of de wereltmy ſchoon


136

De eerſte Apologie teghens

ſchoon doet haten , ick vertrou op God , hy en wil my niet verlaten : hebben ſy den huys-vader Beelzebub genoemt, wat ſullen fy fijne huysgenooten doen ; ſpreeckt Chri ſtus ? wanneer ſy u vervolghen om mijnes naams- wille , ſoo verheught u als, dan ; uwen loon is groot , in't Rijck des Hemels . 620. Men ſpreeckt : vyandts-mont , ſpreeckt nimmer goer: daar en is niets ſoo quaat, men maackt het dan poch quaader , mijn Boeck en is niet quaat , 't en doet niemant yets, alleenelijck ,ghy maackt het quaat: ghy duydt ’ t fel vighe op eenen quadeù ſin ; en mijnen ſin was recht goet, doen ick't maackte . 621. Ghy feght : inmy zy eenen booſen geeft : by-v al dien dat in u eenen goeden Geeſt was , ſoo ſoudt ghy uyt quaat, goet maacken; en niet alles verdraeyen . 622. Gods Gheeft en foeckt niets._anders dan goet : hy en twiſt met niemant: hy bemint den menſch : enſoon waar hy in eenen menſche is ,

daar drijft hy hem tot

liefde, en, demoedigheyt teghens ſijnen naaſten: hy leert en onder„ wijft facht, moedelijck : hy en ſetgeen hoor

nen op , hy en komtoock niet met donder en blixem , ge lijck den tooren in des Vaders natuur , op den bergh Sinai,en by den Elia; maar, met een ſtil ſacht fuyſen, ghe lijck op den Pfinghſter, dagh . 623. God heeft ons,in Chriſto,weder in de liefde ghe y maalu boren ; niet in de eygenſchap fijnes vyers : dat w wy kanderen met een tuchtigh en lieffelijck ghelaat, in eenen a fie .ont . vriendelijcken wille ſouden * te vooren kommen , en moeten ons onder„ maalkanderen hartelijck vermanen , als broe deren . 624. Wy moeten den fwacken en dwalenden op

hel

pen , en vriendelijck op den wegh wijſen : niet vanden Tunallen, pat volkommen in 't water, ofte in Gods tooren in't


C

f

Balthazar Tylckex .

137

in't Helſche vyer worpen , ghelijck Paſquil doet, daar hy ſeyt; het helſche vyer is u ! 625. Chriſtus ſeydt: Soo wie tot fijnen Broeder ſeyt, Ghy Nar , die is des Helſchen vyers ſchuldigh : ofte Racha , die is des raats ſchuldigh : Wat ſal die wel waar digh ofte ſchuldigh zijn, die ſijnen broeder eenen duyvel nomt , en hem tot 't Helſche vyer veroordeelt ? O , menſch ! bedenckt u ; keert om , van ſoodanighen wege . 626. Wy hebben doch al hier in dit jammer, dal , voorheen, op onſe Pelgerumsultrate , eenen ſeer ſmal len pat , tot in Gods Rijck; wat willen wy eerſt maalkan deren ter neder ſtooten ? gaat yemant dwalen ,

dat hem

den anderen dan den wegh wijſe ; laat ons met maalkan der handelen als broederen . 627. Wy zijn alvt ſamen blint gheboren: maar, naarn de..maal ons als nu het ſien , uyt genade, wort vergunt ; Waarom en gunt den eenen broeder aen den anderen dan de ooghen niet ? een yeder ſiet , gelijck ' t hem God ver gunt , gelijck hem het ſien gegeven wort ; waarom wil den eenen broeder den anderen , om dies. wille , vyant zijn ? naar de wmaalhy niet en weet , wat hem de Heere gege ven heeft .

628.

Ach ! hoe elendigh is doch onſen tijd, hoe tracht

de duyvel naar ons , met ſtricken en netten ! dat den ee nen broeder den anderen , ſchent , verſmaat, veracht , en doodt ; opdat hy ons in Gods tooren vanghe : hoe en gunt hy ons doch de hoogheeere niet , die hy hadde ; en dan,noch verloor, door hooveerdigheyt ! 629. Lieve Broeders , wacht u voor de hooveerdig- NB: NB. Ghy School heyt; voor_namentlijck, voor die die uyt het veel weten gheleerde,

geboren wort : de ſelvige is de hooveerdigheyt des ver nufts, en het is des menſchen arghſten vyant;de felvighe en heeft noyt yets anders aengherecht, dan krijgh en S 630. Sy verachtingh .


De eerſte

138

Apologie teghens

630. Syrach ſeyt: Hoe hooger ghy zijt ,hoe demoedi gher u vertoont ; hooveerdigheyt komt voor den val : de wetenſchap onſes vernufts , is eene narrinne , foo Gods Geeft het weten niet aenen , ſteeckt : en wanneer ick alle Schriften van , buyten wift , ende en hadde dan noch den Geeft des verſtands niet ; wat foude inijne we tenſchap anders dan eene inventie zijn ? 631. Dat en is geene Goddelijcke wetenſchap ,dat ye mandt eene meeningh, met veel te famen gevatte ſpreuc ken beveſtight: want , eene yedere ſpreucke heeft haar verftant , naar de plaats daar de ſelvighe ſtaat ; naar de ſelvighe materia : menighvmaal beduyt de ſelvighe heel wat anders , dan die , van yemandtanders tot fijne mee ningh wordt aenvghetoogen . 632. Het rechte weten ſtaat daar

in : wanneer ye

mant wil oordeelen , foo moet fijn weten , in

hem

, uyt

Gods Gheeft beveſtight zijn : het moet van't Centrum uyt gaan ; en niet uyt eenen vremden mont . 633. Ofte meent ghy , dat Gods Geeft heeft opvghe houden te ſpreecken , ofte dat hy geſturven zy ? dat den gheeft ( by

al

dien hy in Gods fien fweeft) niet meer en

durft ſeggen ; ſoo ſpreeckt de Heere ? 634. Den gheeft toont den ſelvigen, wat hy ſpreecken moet : alleenelijck dat hy fich wacht voor ' t in ,mengen des geeftes van deſe wereldt , en voor de imaginatie des duyvels , dat den rechten menſchelijcken gheeft des wil lens, die uyt het vyer der fielen , in't licht uytgaat , in

a Text, Inficiret.

fijnen vloeck niet á gheinfecteert en worde . 635. Daar en is geene betere Medecijn , ofte teghen , ftant, dan de begeerdte der liefde en de demoedigheyt : ſoon langhe hy in der liefden en demoedigheyt, in't fien van de Goddelijcke kracht gaat en oordeelt", foo is fijn woord , Gods woord : want, 't ſelvighe is van Gods Geeſt ghe


Balthazar Tylcken .

139

geapprobeert, hy vaart ор de vleugelen des winds in den reynen menſchelijcken geeft des willens ; ghelijck David ſeyt : De Heere vaart op de vleugelen des winds. 636. Ghy en vindt by geenighe Propheten ofte Apo ſtelen, dat yemant uyt den mont van eenen anderen heeft gheſproocken ; maar , uyt fijn. ſelfs gaven : fomwijlen heeft de gheeft eenen ſpreuck in, ghevoert , en andere Schriften daar door verklaart ; maar, de hooft , ſomma, is uyt ſijnen eyghen gheeft en mondt , daar. - gheftelt ge worden . 637. Wie heeft het ons dan verboden , dat wy uyt de gaven onſes geeftes niet en moeten ſpreecken : maar, dat wy alleenelijck met eenen vremden mondt , uyt onſen gheeft moeten ſpreecken ; ghelijck Paſquil 't ſelvighe hebben wil 638. Wie heeft eene wet ghemaackt , dat men den gheeft fijne ſpraack moet benemen , en in eene andere ge Italte verwandelen , dan even den AntiChriſt , die ſich tot eenen Heere over Gods Geeft heeft gheſet ; en heeft den mondt van de heylighe kinderen , in ſijneveruwe en wille verwandelt ?

639.

En hebben de hooge Apoſtelen ons ſulckx doch

niet gheboden ! maar, fy ſeyden : Houdt in gedachtenis, Jeſum Chriſtum , die voor ons gheſturven is, en opvghe ſtaan ; en ghebieden ons het Leeren en Predicken : 1y en hebben niemandt fijnen gheeft verſlooten , en gheboden , tonge in hare woorden ganſch te verwandelen : heb fijne ben ſy doch alvt ſamen met maalkanderen , eene yedere uyt fijne eyghen tonge gheſproocken : en even ...wel uyt eenen eenighen geeft ; den ſelvighen was Chriſti . 640. Wy hebben noch huyden even den ſelvighen geeft ; welverſtaande ,ſoo wy uyt hem

gebooren zijn :

En ſoude hy dan tegenswoordigh niet durven ſegghen, S2 t geen


140

De eerſte Apologie tegens Balthazar Tylcken .

' t geen tot deſen tijd nootwendigh is ? wie is daar oor ſaack aen , dat het Centrum van de heylighe Drie.veenig heyt fich openbaart ? Even het ſoecken des menſchen ; haar begeeren . 641. Men ſtrijt tegenswoordigh om Chriſti Perſoon : Item ,

om de verkieſingh Gods , en men recht daarom

krijgh en verſmaden aen : 't ſelvighe en wil Gods liefde niet meer hebben , en openbaart ſich eerder ſelfs: op dat den menfch doch ſoude fien , wat hy doet , en van den ſtrijt ,om den wille Gods,uyt gaan , in een recht A poſto liſch leven, en niet meer om de wetenſchap twiſten; ge

NB . NB .

lijck tot noch toe ,eenen langen tijd, in Babel is geſchiet. 642. Maar , dat nu alſoo , eenen eenvoudigen mont, ſoodanighe groote dingen moet ſpreecken , en niet even , eenen Hoogh , Geleerden; vraaght God daarom , waarom hy't doet ?wanneer tegen ... woordigh eenen Schaap - har der, gelijck David was, uytGods gebod, eenen Koniogh wiert, de wereldt en ſoude't ſelvige oock niet gelooven; tot dat hy in Koninghlijcke eere was ſittende . 643. Quam Chriftus doch , in eene nederige geſtalte : oock en waren ſijne Apoſtelen maar geringe lieden :ſulckx kan God noch doen ; op dat hy het eyghen vernuft van deſe wereldt , tot niet maacke : Ick ſegge u : wy ſpreecken ' t geen wy weten , en betuygen't geen wy ſien .

NB. NB .

644. Daar waſt eene Lelye in de menſchelijcke Ef ſents, die ſal in eyghen ſelfs tonge , de groote daden en wonderen Gods ſpreecken ,dat het over den ommeloop

der Aerden fal klincken ; Hallelu „ jah . Deſe Apologie uyt eene oude gheſchreven Copye van Michel van Andern , getranſlateert ; ultimo December 1641. begonnen , en primo Februarij 1642. geveyndight. Ε

Υ

Ν

D

Ε.

1 1 1 1


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.