Jacob Böhme - De Genadige Verkiesing, ofte van den Wille Gods onder de Menschen, 1642

Page 1

This is a reproduction of a library book that was digitized by Google as part of an ongoing effort to preserve the information in books and make it universally accessible.

https://books.google.com


Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com


2

Het achtſte Boeck des Autheurs .

De

VERKIESING ,

GENADIGE

Ofte van den

Wille Gods over de Menſchen

Eene Korte verklaringh , en in -v-voeringh , van den hoogh ften Grondt;

hoe den Menſch , tot de Goddelijcke

Erkentenis kan kommen .

Geſchreven in 't Hoogh duyts; Anno 1623 .

0

D

JACOB

0

R

BÖHMEN , Anders,

TEUTONICUS

PHILOSOPHUS ,

Ghedruckt in ' t Jaar 16 42 .


1

2

0


! Kort

In

hout deles Boeckx .

Eneſchoone Voor_rede des Autheurs , tot lo leys

E dingh .

Het eerſte Capittel. Wat den Eenigen Godzy ? Het tweede Capittel. Van den Oorſprongh van Gods Eeuwigh Spreeckend Woord ; en , van de Openbaringh van de Goddelijcke Kracht ; oock, van de Natuur en Eygenſchap . Het derde Capittel. Vande invoeringh der vyerige Scients, in geſtaltenis, tot Natuur , en tot het Wefen : Hoe de Scients ſich in 't Vyer in voert ; wat ſulckx zy ? En, hoe de Veel voúdi gingh ontſtaat ? De Poorte van't groote Myſterium van alle Heymelijckheden .

Het vierde Capittel. Vanden Oorſprongh der Scheppingh . Het vijfde Capittel . Vanden Oorſprongh des Menſchen . Het feſte Capittel. Vanden Valdes Menſchen ; en , van fijnen Wijve.

Het levende

Capittel

Vande Dyerſche openbaringh , in den Menſch : hoe A

2

aen


Kort Inhout deſes Boeckx . aen Adam en Eva , hare oogen wierden op ' ſulckx, in den Gront, te verſtaan is .

gedaan ; hoe

Het achtſte Capittel. Vande Spreucken der Schrift: hoe de ſelvige, tegens maalkanderen ſtaan; hoe men die verſtaan moet ? En ,van den Boom des Levens ; der Erkentenis des Coeds en quaads : Met het 54 Vers begint , van Gods Voornemen . Het negende Capittel. Vande tegen ſtellingh der Schriftuur_ſpreacken ; na mentlijck , van't recht verſtant der Schriftuur Het thiende Capittel. Korte vervattingh vande tegenſtellingen der Schrift: welcke tegen_tellingen ,het Vernuft, gevangen houden ; hoe die te verſtaan zijn ? Het elfde Capittel. Vorder vergelijckingh, en verklaringh , van de Spreuc ken der Verkieſingh.

Het twaelfde Capittel. Kort bericht van ettelijcke Vragen , de welcke het Ver puft doen dwalen : daar in 't ſelvige meent, dat God den menfch Verſtockt,uyt eenen beſonderen Voorgenomen Wille ; hoe de ſelvighe, zijn te verſtaan

Het derthiende Capittel. Sommaris beſluyt, van al deſe Vragen. ; VOOR


· VOOR „ REDE,

aen den

LES

E

R.

1. Anneer a 't Vernuft , van God , hoort ſpreecken, a Verſtaat, wat denſelvighen , naar fijn Weſen en Wille , ky, wendigóc of 't vier foo beelt 'tſelvigbe ſich in, ghelijck of God , yets Elementighe

W veerdts, of , vreemts nas, den welcken buyten de Vernuft . plaats van deſe wereldt, hoogh, boven het Geſternte woonde ; en , alſoo maar en regeerde , met eene Alwtegenwoordighe Kracht, door fijnen Geeſt, in de plaats van deſe wereldt. 2. Maar, dat fijne Majeſteyt in Drievvuldigheyt , daar God, in -- fonderheyt, openbaar zy , in den Hemel , buyten de plaats van deſe wereldt woondt ! 3.

En

daar vover , valt't ſelvighe , in eene Creatuurlijcke

meeningh, ghelijck of God wat vreemts Zy ; en , voor den týdt der Scheppingh der Creaturen en deſe Wereldt , in -wfichw-ſelfs, in fijne Drieheyt, door de Wijſheyt , eenen Raat hadde ghehouden , wat hy wilde maacken, en, waarwtoe allesſoude zijn ; en, alſoo, in vfichfelfs, fich een Voornemen beeft geſchept,waarv-toe by een yeder dingh wilde ordonneeren . 4. Vyt 'tnelck de ſtrijdigheb meeningh , van den

Raat bWahni cText,

over de Menſchen , is ontſtaan , ghelijck of God , uyt fijn Voor - v Ratbrblage,

nemen , een gedeelte der Menſchen , tot het Hemelvrijck, in fij Re Heylige d Vreughde, badde verkooren : en , 't andere deel, 2Boynne. Trning tot A s


6

Voor_rede , aen den Leſer .

tot de Eeuwighe verdoemnis, in de welcke hy fijnen Tooren wilde openbaren ; en , hiern -tegens in de andere ( fijne wytwverkoor nen ) ſijneGenade Ofte [ cheydingh .

.

s . En ,dat hy alſoo,uyt ſijn Voor -unemen , a een onderſcheyt

heeft gemaackt,om lijne Macht, in Liefde en Tooren , te laten fien ; overwfulckx, alle dingen, nood ,wendigh, alſoo geſchieden 1 Ofte , b moeten . moſten . 6. En, dat c het Deel des Toorens , uyt Gods Voornemen , Dat is , die tot den Tooren alſoo verſtockt en verwurden wordt , dat daar geene moghelijcka verordon neert zijn. beyt meer en zy , tot de Genade Gods ; en , daar -teghens, in't

andere, geene mogelickheyt, tot de verdoemnis. 7. En , of ſchoon de H. Schrift, wel met foodanighe Spreuc het Creatuurlijcke Vernuft toeſtemt ('t welck ken preeckt,oock niet en verſtaat wat God is ) fooſpreeckt ſy doch oock hier- te gens, veelvmeer het contrarium ; dat God niets quaats en wil,, noch , vyt ſijn Voornemen , heeft gemaackt.

8. Beyde de ſe contrarien, hoe ſulcks , in fijnen Grondt, ky te verſtaan , willen wy den Chriſtelijcken onpartijdigen Leſer, de Soeckers en Liefhebberen van den Gront en Waarheyt ,om hen te verveenigen, en het ware verſtandt te grondeeren, eene korte aen-- wijſingh geven om naarvtendencken , en onſe ontfangen gaven ( hoe ſulckx begrepen kan worden ) in de ghenade des Hooghſten Geeds , voor hen te overweghen , wel meenende , ſtellen. 9.

Niet met die meeningh , omyemant daar

door aenter

taſten , of te verachten van uwegen fijne begrepene meeningh: maar ,


Voor rede , aen den Leſer.

maar

7

tot Chriſtelicke en Broederlijcke vereenigingh van onſe

gaven, die wy , uyt GoddelyckeGenade , ondermaalkanderen bebben . 10. Gelijck als de Tacken en Rancken van eenen Boom ,maal kanderen , in alles , niet ghelijck en zijn in de Form ; en, doch in eenen Eenigen Stam ſtaan :en ,den eenen aen den anderen, a Ens a Gronde des Wefensa en Kracht geeften invoert, en hen alvt'ſamen in eenen Eeni gen Stam verheughen , bloeyen , en vrucht draghen , en gheene misgunſt en is, van -v-wegen de ſterckte en on - ghelijckheyt; en , een yeder Tack , tot fijne Vrucht en Ooghſt arbeyt. 11. Alſoo mach’t oock metonſe on -gelijcke Gaven wel gaan, foo wy onſe begeerte maar , in de rechte ware Moeder ( nament lück ,

in onſen Stam

) invoeren ; en , dat den eenen Tack

des Booms, ghedurigh, fijne Kracht, in eenen goeden Wille, aen den anderen geeft . 12. En , dat wy ons alfoo niet in eene Selfsheyt en Eyghen Luft van

Eyghen

liefden

in ven „ voeren ;

namentlijck , in

Hooveerdigheyt, in Willens om over de Moeder, in de welcke wy ſtaan, en over al hare Kinderen uytutemvaren , en eenen Eygen Boom willende zijn. 13. Noch des Duyvels vergift der Eyghenheyt, en valſche Magnetiſche impreſſie , in..ons en nemen : daar ſtrijdten eenen ſtrijdighen Wille , oock ſcheuringh en ſcheydingh uyt ontſtaat, dat ſich den eenen Tack van den Menſchelijcken Boom , doorma gaans , van den anderen afwfcheyt , en ſijn Ens en Kracht hem niet en gundt ; oock voor af -vvalligh en valſch uytwoept. 14. Sich


Voor vrede , aen den Leler.

14. Sich dann noch oock maar ſelfs ( ghelijck eeneri af„ valo ligen Tack van fijnen Broeder ) in valſchen glanſch, betoont en bekent wordt ; daar de veelheyt der ſtrijden onder de Men ſchen zijn ontſtaan . is. Alle de ſelvighe,willen woy aen wijſen ,wat des Strijds oorſprongh zy, en waar meeningen en ſcheuringen , natuurlick, uyt ontſtaan : oock toonen , welck den waren Grondt van de Eenighe Religie zy ; daar foo veelmeeninghen en ſcheuringben uyt ontſtaan zin. 16. En , waar ( van't begin des werelts af ) het Contra rium van is ontſtaan : tot meerder verſtandt van den Goddelic ken Wille naar Liefde en Tooren ; hoe alw't ſelvighe grondeljck te verſtaan zy. 17. En , vermanen den Lief

hebbenden Leſer , ſich in Goda

delijcke Demoedigheyt, in God , en fijne Mede „ tacken ofte Broe deren , te verſincken , foo mach hy onſen ontfangenen diepen Sin en Begrijp, wel begrijpen : en, van alle dwalinghen , in de ware Rufte ( daar alle dinghen , in't Woord en in de Kracht Gods Ruften ) in

ghekeert worden : en , bevelen hem , de werckende

Liefde in't Ents Chriſti ; en onſen welwghemeenden Wille en Begeerte, in den Sijnen, Amen.

HE

I


HET

EERSTE

CAPITTEL .

Van den Eenigen Wille Gods, en , van invoeringh fijnes Weſens fijnder openbaringh; wat den Eenigen God zy ?

R. Od ſpreeckt in Mowyſe, in eene geopen- neSternen dien baarde Stemme, tot het volck van Iſrael (on - men der't welck hyſich , uyt fijpe:Verborghenc elementie G

heyt, in een openbaar geluyt , op Forme. Ooren konde lijcke Creatuurlijcke Aert , jo voerde , en hoorens

lier hooren ; opdat de Creatuur, hem vermocht i te vat- Schac: ten) Ick , de Heer , u God ,ben eepen Eenigen God ; ghy penTe begrijo , ofte, te en ſult geene anderen Goden neven my Eeren . yertaan . 2.

Item , Moyſes ſeyt: De Heere onſen God , is eenen

Toornigen , Yverighen God ; en , een Verteerend Vyer . Item , aen een ander plaats: God is eenen Bermhartigen God . Item : fijnen Geeft, is eene Vlammeder Liefde. 3. Al dit ſelvighe, ſchijnt een d contrarium te zijn , d of, ftrij in 'tgeen , hy ſicheenen Toornigen God , en een Vertee. digheyć. rend Vyernoemt: en , dan oock , eene Vlamine der Lief de; de welcke piets andersen kan zijn ,dan Goed : anders en ſoude · niet God zijn ; namențlijck, het Eenige Goed.

Dari;hy 5. Want, men kan van God niet ſeggen ,dat hy dit ofthe foudean

dat zy , yets quaats , ofGoeds;dat hy in ſich ſelfs On- zijn. der_ſcheydentheyt is hebbende: want,hy is,inlich ſelfs ,fverfage , van alwat Natuurloos ; als, mede, 3 Afect, en Creatuur loos.

geſchapen of i

5. Hy en heeft geene peygelijckheyt tot Yers : want , gebaardeis,of daar en is Niets b voor hem , tot 't welcke hy ſich konde in den Soon God ,Bes neygen ; noch yets quaats ofGoeds. Eenigh 6. Hy is, in ſich ſelfs,den On grondt,ſonder eenigen Gerets Wille ; g Dat is, B.

• Godis, inſojme Eenheyt,ſonder Nagelijekheye, ofte Acne fienderyan perſoon of, eerder, dan Hy. NB. Op pat wiiſ , God , sem Niets vy ,

b Bovenhem o,fte meerder,


Jo

Het eerſte Capittel,

Wille : teghens de Natuur en Creatuur , ghelijck een Eeu wigh Niets : daar en is inhem , geenighe quaal ; noch yets, 't geen fich tot , hem , ofte van

hem ,konde neygeo.

7. Hy is het Eenighe Weſen : en , daar en is niets voor hem , noch naar

hem ,daar_aen ,of, daar

in , by fich , eee

nigen Willę konde ſcheppen of vatten .

á Text, Gébábrého bTrat, Creation.

8. Hy en heeft ooek niets't geen hem a baart of geeft; hy is het Niets, en het alles ; en iseenen Eenigen Wille , in

den welcken de werelt, en , deganſche b Scheppingh leyta

9. In hem is alles, ghelijck , Eeuwigh ,fonder begin , in Perck : hy en is noch - Licht gelijcke gewicht, maat, en . God noch Duyſternis , noch Liefdenoch Íooren ; maar , het SVB

c Text,

en'shes Lice Eeuwighe EEŃ : Daarom ſeyt Mo „ yſes , De Heer is eenen Eenigen . God . maar mie des ;Lichts Gronde. 10. Den ſelvigen on - grondelijcken , omvattelijcken , COF,Regens. on , natuurlijcken , en on

creatuurlijcken

Wille ( den

welcken maar eenen Eenighen en is, en niets voor hem , noch achter hemen heeft , den welcken , in lich Telfs, maar een Eenigh is , dię, ghelijck een Niets, en , doch alles is ) den ſelvighen is genaamt, en is, den Eenigen God ,den fFormeert, welcken fich , in fich ,f var en vindt ; en , God , uyt God , f, Figureert. & baardt. &Text, Bebáfrac. 11. Namentlijck , den eerſten on aepvanghelijcken NB . Den eerften Et. Eenighen Wille , den welcken noch quaat noch Goedt is ,

migen Wille, baarde in lich ,het Eenige EeuwigeGoedt; pamentlijck , *Vader, den eenen Vartelijcken Wille ', den welcken is den Soon van Vattelijckens Wille , is den on grondelijcken Willezen, doch in den qu. aenvan Soon ; hogy ni God,heghelijcken Wille , ghelijck Eeuwigh. 12. En , den ſelvigben tweeden Wille , is des eerſten rene Eeuwig ! Goeds. Willens,Eeuwigeondervindelijckheyt,en bevindelijcka heyt ; daar fich het Niets, in

fich , ſelfs, tot Yetsvindt.

13. En ,het onbevindelijcke ( zijnde den onwgron delijcken Wille ) gaat

door fijn Eeuwigh ghevondene, uyt ;


Wat den Eenigen God zy ? ayt ; en , voert fich in eene Eeuwighe * Beſchouwelijck . ficheDat se defies . heyt fijnes Selfs. 14. Alfoo is , den Onwgrondelijcken Wille , geraamt, Eeuwighe V ADER . . :

15. En , den gbevatteden gheboornen Wille des On

gronds , is ghenaamt, fijoen Geboornen of, Iowgheboor. neu SOON : want, hy is desOnwgronts . ENS; in't gronde b Wefen des Wefense welck den Onwgrondt, ſich , in Grondt . Vat. 16. En , den uytvgangh van den On - grondelijcken of figure Wille , door 't ghevatte Ens , ofte Soon , is ghenaamt NB. Welek GEEST : want,hy voert het gevatte Ens,van fich uyt, in de derdepare een Bewegen ofte Leven desWillens ; zijnde een Leven Godheytü . des Vaders en des Soons. ! 17. En , het uyt ghegane , is de Luft : 'namentlijck , Go NB. Welke nt ds Wi het gevondene des Eeuwigen Niets : daar lich den Vader, beyti. Soon , en Geeft , in fier en vindt; en is ghenaamt, Gods Wijſheytofte Beſchouwelijckheyt. 18. Dit DrievoudigheWeſen , in fijne - Geboort, in d Bearings, fijne felfs Beſchouwelijckheyt van de Wijſheyc,is , gedau- f , wercking. righ, van Eeawigheyt geweeſt , en , ' t befit , in fich felfs, gheenen anderen Gronde , aoch Stede, dan alleenelijck fichiofelfs . 19. Het is een Eenigh Leven , en eenen Eenigen Wille VB. bet tHiario v fonder begeerte: 'en , ' t is noch dickx , noch duns, noch Wendighe hoogh , noch diep : 't is geen raymte , tijd , noch plaats : vernuft, 't belit oock in

dickx, nochduns, noch hooghte, ftom.com ſich noch

doch diepte ,noch ruymte,noch tijd : maar, ' t is door

Al- want he is

les, in . Alles; én, voor het · Alles, ghelijck een on ,vato via Elemen. tigh, buyten telijck Niets. hel eenEleo ment. 20. Gelijck als den Glanſchder Sonnen , in de gànſche wereldt, in alles,en door alles werckt :en'tſelvigeAlles, met en alles, alla en kan doch van de Son niets nemen , maar , 't moet haar wefenthers, f Lijden, en mec de kracht van de Son, wercken : op fooo fof ghedoo sben B 2 danige


12

Het eerſte Capittel ,

danige wij ſe'wordt God betracht, wat hy , buyten de Na* tuur en Creatuur, in

ſich

ſelfs, in eenen ſelfs bevattelijc

ken Chaos , buyten Grondt, Tijd , en Steede, zy . 21. Daar ſich het Eeuwighe Niets , in een Ooghe , of, Eeuwigh Sied, vat; tot ſijo ſelfs Beſchouwelijckheyt, 06 der- vindelijckheyt, en bevindelijckheyt. 22. Daar men niet en kan fegghen , God heeft twee

Willen ; den eenen ten quade, en den anderen ten Goede! NB. Den Eenighen

23. Want , in de On

natuurlijcke, On.creatuurlijcke

Godheyt, en is niets meer , dan eenen Eenighen Wille ; den welcken oock den Eenigen God genaamt is.

24. Den ſelvighen

en wil oock , in

ſich

ſelfs , niets

meer, dan alleenelijck ſich ſelfs vinden en vatten , en van 20f, door. ſich ſelfs uytvgaan , en fich , * met het bäytvgaan , in bof , wylv eene Beſchouwelijckheyt invoeren . gaande. NB , NB, · 25. In't welck men de Drieheyt der Godheyt,mett'fa men den Spieghel van ſijne Wijſheyt ( zijnde het Ooghe fijnes Siens) verftaat.

NB. Het Weſen alder. Wefen , en is God nieli want, een Wefen , is ee de Eſſents, cene wyev

26. Daarvin alle krachten , veruwen , wonderen , en Weſens, in de Eenighe Wijſheyt , in ghelijcken gewichte en maat , ſonder Eygenſchappen , worden verſtaan ; na mentlijck , eenen Eenighen Grondt van ' t Weſen aller Weſen .

27. Eene, in , ſich ſelfs, gevondene Luft ofte Begeerte gaandeWe-' tot Yets : eene Luft tot de Openbaringh ofte Vindingh der

werckende krache, die

Eygenſchappen . 28. Welcke Goddleijcke Luſt ofte Wijſheyt, in

Selfiestan

ſelfs, in den eerſten Grondt, doch fonder Eygenſchappen

ſich

digheytonte is : want , ſoo daar Eygenſchappen waren , ſoo molt daas faat. NB , NB, oock yetszijn , ' t geen de Eygenſchappen gaf en veroor ſaackte .

29. Maar, nu en is geenigerley oorſaacken tot deGod delijcke krachten , en tot de Goddelijcke Lyft ofte Wijf heyt,


Wat den

Eenigen God zy ?

13

heyt , dan bloot alleedelijck , den Eenigeo Wille ; zijnde den Eenigen • God : den welcken fich , heyt , ſelfs in ſijaes Selfs.

in eene Drie- a Ofte; voert ; namentlijck , in eene vattelijckheyt Vader,

30. ? Welckevattelijckheyt , het Centrum ( zijnde het Eeuwighe ghevatte EEN ) is :

en wort ghenaamt , het

b Hartë ofte Sit , plaatsvan den Eeuwighen Wille Gods;-b Ofte; daar deo On - gront fichin eenen Gront , beſit ; ' t welck soon. de Eenighe fede Gods is... 31. En, doch in geene gedeeltheyt ofte fcheydelijck heyt, oock ganſchon metelijck , ſonder eenige form ofte gelijckheyt ; want,voor ' t felvige en is niets daar 't moch li te mede vergeleecken worden . ' 32. Dit Harte ofte Centrum des Odgronts , is heo Eeuwighe Ghemoet; · namentlijck , het Begeeren : en, c.Text, ' t heeftdoch niets voor ſich , dat het begeeçen kao , danas over . alleenelijck den Eepigen Wille, die ſich , in dit Centrum , d Text, Wollten invat: mede en heeft den eerftenwille tot het Certcum ,

oock diets, 't geen hy begeeren kan , daralleen deleee nighe ftede van Sjne felfsbevindelijckheyt. 33. Alloo is den eerften wille, den Vadervårlijn Har.. te,

ofteStede fijnes Vindens : en , een Beſitter van't ge-

Ofe, sia

vondene ; als van lijnen f Eengheboornen Wille ofte for one on Soon , 5.0'srise Igeboornen

34. Deri On grondelijcken Wille ( den welcken Va der , en den Aenvangh van alle Weſensis ) baart, in, ſich , fichfelfs , tot eene Stede der våttelijckheyt; ofte , beſit de Stede : en, de Stede ; is den Gropren Aenvanghaller Weſen :en ,beſtwederom den On

grondelijcken Wille;

die daar is den Vader van den Aenvangh tot den Gront. . 35. Alloo is den Vader en fijn Soon ( alsde Stede tot 1. Vader. 2. Soon , eene Selfsheyt ) eenen Eenigen God, van eenen Eenigen Wille . B

3

36. Welc .


Het eerfte Capittel,

!

3. Geeft. 36 : Welcken Eenigen Wille , in de ghevacté ftede des felfs,van de a vattingh uyt - gaat;

. Of, Pigeni Ongronds, ayt„ ſich

réringh,on , aldaar hy, met het uyt gaan ,eenea Gheeft wort ghe Formeringh. Daamt . 37. En , den Eenighen Wille des On - gronts; ſcheyt b Figurering; fich, met de eerſte on zijnde de

aenvanghelijcketvattingh , in dries

derley werckingh : en, blijft doch maar eenen Wille ( na

Idéen ,die mentlijck, den eerften Witte ,den welcken Vader is ghe in deWijf hey! Gods, zijngeſien gheworden .

naamt die werckt, in der Gödheyt.

lich ,den Soon ; zijnde + de itede ST!

386 En, de fede der Godheyt ( die des Vaders Soon is )

Cof, beards, werckt in

lich , in de bevindelijckheyt , namentlijck , de

Glanſch des krachten der Wijſheydt; -welcke krachten alvt ſamen in Vaders. deó Sopa .« ontſtaan . Oro ) . Sheria inaone , 39: En, alle krachten zijn hier doch maar eene Eenige kracht: en , de felvighe is die onder vindelijcke en be vindelijcke Godbeyt io, fich , ſelfs ,in eenen Eenigen Wil fGetheys leren Weſen ;'in geenefonderfcheydelijckheyr. denheyt , ver . deeltheyt, ofte - 40 Dele gevondene, geboorne, en gewróchte krach af ufondere ten ( zijnde der Aenvangh van 't Centrum allerWelen ) Lockheyt. & ſpreecktdeneerſten Wife ( die Vader isghenaamt) in de g Text, Baucher. ondervindelijckheyt fijnes felfs jy uyt de Eenighekracht h Texts die Gjne ftede ofte Soonis ) vad fichuyt opaert,ge

Bijele lijck als de ſtralen van de Son uyt het Magiſche vyet det Sonnen , van

lich uytſchieten , en , de kracht der Son.

médiopenbareri.

141. Alloois den ſelvighen uytganghy eeneſtraal van de kracht Godsio zijnde een bewegend leven der God heyt;

daar ſich den Omgrondelijcken Wille , in eenen

Grontheeft in ghevoert : namentlijck ,in eene i bewe felvigeſpreeckt den Wille tot de kracht, de , kracht gende . Bastende ☺ - van de kracht uyt.

42. Eo, den uyt vgangh is ghenaamt den Geeft Gods: en ,


Wat den Eenigen God zy ? en , maackt de derde werckingh ; namentlijck , een leven sivilceaText, bewegingh inde kracht.

ofte

43. De vierde werckingh gheſchiet na; in de buyt Webbero gheſproken krachten ( namentlijck , in de Goddelijcke Aufgc. Beſchouwelijckheyt öfte Wijſheyt daar den Geet Gods bauchecem, kracht ontſtaat ) met de buyt -gheſproken e Polens . fichid Potentiem, dkrachten ( ghelijck met eene Eenige kracht) met inde felfs ſpeelt. die uytde

44. Daar hy fich , in de kracht, in e formen in deGod - cof ,Beel delijcke laſt in

voert , ghelijck als wilde hy een beeldt den ren ,; Figuai

van deſe baringh der Drieheyt, in eenen beſonderen wille en leven, in uvoeren ; damentlijcky eenef afbeeldingh fText, Súrmod id !, 7hv van de Eenighe Driebeyt. lungh. 45. En , 't ſelvighe s invghedrackte Beeldt, is de loſt gText, Cingemolys van de Goddelijcke Befchouwelijckheyt: en ,daar men bete. doch niet en moet verſtaan een vattelijck Creatuurlijck Beelt van eene om , fchrijvelijckheyt :maar , de Godde. lijcke Imaginatie ;zijnde den eerſten grontvan de Magia , daarvuyt de Creatie haren Aenvangh -en Qorfpronghi h Scheppingth ; fi gefchapero genomen heeft.

48. Oock wort in de ſelvige afbeeldingh , ofte Mapene, gifche: yattingh ia de Wijſheyt, het Engelſcheen Sielſche Jamorato daar Mo vyles fegt: God ſchiep Hillo , " k Of, in fiyat den Menfch , * in fijnen Beelde , 1:47 . Dar is, in't Beeldt van defe Goddelijcke /Af beel. Eeswighie die inte

Beelt Gods verſtaan

dingh ,naar den Geeft ;en ,ten BeeldeGods (chiep hy hem , fijne Ecutoia Sophia , naar de Creatuur van de geſchapene lichamelijcke Beet- gheWijc hege Stooi:1010 ofte delijckheye. heeftgeſtaan , 48. Alfoo is’t oock te verſtaan metde Engelen , naar en gefien en

' Goddelijcke Weſen , uyt de Goddelijcke Wijſheyri verfehenen in doch , den

Creatuurlijcken Gronde , fal bier, naer aen

gewefen worden; daer in deEygenſchappe

leggert, tas n 49. In defe boven verhaalde vertelling , verhaan wynb kort

Einmobor lungh


is

? Het eerſte Capittel ,

1

kort ſommariſch ,wat Godzy ,buyten Natuur en Creatuur; daer hy in Mowyſes ſeyt: Ick, de Heer , u God, ben ee gen Eenigen God. 50i Des., felfs naam , in de Senſualiſche tonge, is ghe náamt ( daar deſe Goddelijcke Gebariogh, in de krachten Figuure. ringh .

van de Eenige Wijſheyt , ſich in Eene Vattingh vande Beeldenis Gjnes Selfs in voert ) JEHOVA : nament lijck , eene in

ghevatte Luft , van't Niets , in Yets; ofte,

het Eeuwige E EN . ST. ''t Welck Eenigh ,ſinsop eenemanier mocht ont A

worpen worden , met eene duſdanige Beeldingh : en , daar ' t doch gheen metelijck of af deeligh Beeldt of

Weſen en is ; maar , voor't Ghemoet , om naar tedence ken.. :: b of, Afu .52. Want,deſe, in ſich ſelfs hin beeldingh, ep ,is, nach beelding) : groot, noch kleyn , ende en heeft nergens gheenen Aes vangh noch Eynde , dan alleenelijck , daar fich de God . delijcke Luft in een WeſenvanfijneBeſchouwelijckheyt, Creatie, C. Schepping, invoerdt; pamentlijck ,in de ofte, gefda 53. Doch , in ſich ſelfs, is de Beeldingh , Qo_eynde . NB. NB lijck , en, de Formingh , on om

d

da Lungh. e Text Textis Sohdetn .

in

beeldingh van

ſchrijvelijck : gelijck de

menſchelijck .gemoedt, on mete,

lijck , in eene altijtsduurende form ſtaat, daar on tellijck veel ſinnen ſich vermoghen tebeelden en te vatten , in 't Eepige Gemoet : fulckx, in de Aerdſche Creatuur , doch meefter deel,uyt de fantafie van't gemoedt der Sterren ontſtaat; en , niet uyt dekrachten van den lo. wendigen Gront vande Goddelijcke Wijſheyt. 54. AL hier willenwy na den Leſer- indachtigh maac. ken,hoe dat God ,in lich-vſeļfs ( voor ſoo veel hy buytes de Natuur en Creatụur , God , is ghenaamt) niet

meer,

dan maar eenen Eenigen Wille en heeft , den ſelvigen is, dat hy fich „ ſelfs geeft en baart,

55. Den


: Wat den Eenigen God zy ? :

55.

17

Den God , JEHOVA , en baart piets , dan God : NB. De

dat is , daar en baart fich maar een Vader, Soon , en Heyli- Emige Ecua ge Geeſt; in de Eenige Goddelijcke Kracht en Wijſheyt. heyi. 56.

Gelijck als de Sonne maar eenen Eenigen wille en

heeft: den ſelvigep is, dat fy fich_ſelfs geeft, en met hare begeerte, in alle dingen uyt

dringht en waſt ,en aen alle,

leven , kracht, en haar ſelfs, io ,begeeft : alfoo in - ghe lijcken, is God, buyten Natuur en Creatuur, het Eenighe NB. Het Goet ; 't welck niets , dan God , ofte het Goede, en kan, Eenighe Goet, noch wil geven . 5,7 . Hy is, buyten de Natuur, de grootſte Sacht moe digheyt en Demoedigheyt : daarin geenen wille , noch tep Goede, noch booſe neygelijckheyt en wort geſpeurt ; want voor hem en is noch yets quaats noch Goets. 58. Hy is ſelfs het Eeuwighe Eenighe Goet , en eenen Aenvangh van alle goede Weſens en Willens :

't en is

oock niet moghelijck, dat ſich yets quaats in.hem ver mach in

te

dringen ; voor_ſoo , veel hy't ſelvige Eeni

ghe Goet is : want, hy is alle dinghen, ſoo ,watnaar hem is, * een Niets . a Of, i ceni

ſelfs, werckelijcke , Weſent. Nics, aen alle dingen , lijcke , Geeſtelijcke Kracht : de Alder hooghfte , Een voudighſte Demoedigheyt en Weldoen : namentlijck , 59. Hy is eene , in

ſich

Lieffelijck Voelen , Lieffelijck en wel Smaacken , in den Senſu , de foete b baringh , Weldoen, en garen hooren . b Of, tuere . kinel . 60. Wang , alle Senſus ' qualificeren in eene ghelijcke c of, werce Concorderingh : en ,'t en is niets anders,dan eene lieffe- ken. lijcked bewegingh des Heyligen Geeſtes, in de Eenighed Text, Wallen . Wijſheydt. 61. Aldaar en kan..men niet fegghen ; eenen Toor- den NB. Hoe Eenigen nigen God : noch oock njet ſegghen ; eenen Bermharti . God , noch ghen God : want , hierwin en is geene oorſaack tot den noch ten Goede, ten Tooren ; oock gheene oorſaack om yets te bemionen : booſe en is want, gheneyght C


Het eerſte Capittel ,

18

want , hy is felfs de Eenighe Liefde ; die ſich in enckele Liefde, in Drie ...voudigheyt invoert en baart. 62.

Want ,den eeriten Wille , die Vader is ghenaamt,

bemint ſijnen Soone ,

ghelijck als fijn Hart van fijne ſelfs

à Ofre , den Openbaringh ; omdat why fijne á Bevindelijckheyt en glanfih fijn- Kracht is. der Heer 63. Ghelijck alsde Siele het Lichaam bemint , alſoo lijckheyt.

bventaat des Vaders, oockin_gelijcken is den gevatten Wille des Vaders, ' fijne ofte des eere Kracht en Geeſtelijck Lichaam : namentlijck , het Cen ften Willens trum vande Godheyt , ofte het Goddelijcke Yets ; daar , Kracht en in den eerſten Wille, Yets is . Lichaam . 64. En, den Soon , is des eerſten Willens (namentlijck , des Vaders) Demoedigheydt; en , begeert wederom foon ſeermachtigh , des Vaders Wille : want, ſonder den Vader , foude hy een Niets zijn : en , wort te recht , des Vaders Luft, ofte de begeerte tot de Openbaringh der Krachten , genaamt ; namentlijck , des Vaders Geſmaack , Gereuck , Gehoor, fijn Voelen en Sien . 65: En , daar -- men doch al, hier gheen onderſcheye dentheyt en moet verſtaan : want, alle deſe Senſuum , lege gen , in ghelijcken ghewichte , in de Eenighe Godheyt ; denckt maar alleenelijck, dat deſe Senfuum (de welcke in den gront der Natuur ontſtaan )in 't gene den Vader, deſe Krachten vanwfich , in eené Scheydelijckheydt uytv 1preeckt, ontſtaan .

NB.. Waar vom

66. En , den Heyligen Geeft , wort Heyligh , en eene Vlamme der Liefde ghenaamt ,

om ...dat hy de uytra

deHaplogen gaande Kracht uyt den Vader en Soon is ; namentlijck, Vlammeder het Bewegende Leven in de eerſten Wille des Vaders : Liefde wort en , in den tweeden Wille des Soons ; in fijne kracht : en ghensamt. NB . De dat Hy , eenen Formeerder, Wercker,en Voerder in de Kracht, is uytv den Soon . Dewylovgaande Kracht, is den Heylighen Gheeft. c Vertaal, in des Vaders Kracht. igbeu Gheest,

d Den Hey.


Wat den Eenigen God zy ?

19

-aye gegane Luft des Vaders en des Soops is; namentlijck, NB . De wytugaande in de Wijſheyt. Luft , is de 67. Alſoo , ghy lieve Broederen, ghy arme( van Babel wywgaande verwerde menſchen, dewelcke u , door desSathans nijdt, NB,SEM heeft verwert ) merckt dit : wanneer men u ſeyt, van drie Sofinianen, Perſoonen der Godheyt, en van den Goddelijcken Wille, en Arianen. foo weet : Dat de Heere onſen God , eenen Eenighen God is, den welcken niets quaats begeeren en kan ; noch en wil .

68. Want, wilde hy, in ſich ſelfs, yets quaats, en dan NB . NB. oock yets Goeds, ſoo ſoude inhem eene « verdeeltheyt 2 Text, Erennung. -zijn ; ſoo moft oock Yets zijn , ' t geen eene oorſaack van eene contrarieteyt was. 69. Aen - gheſien dan , niets b voor God en is , foo en b Meerder, eerder dari vermach hem oock Niets , tot Yetste beweghen : want, of, God we ſoo hem Yets beweeghde , foo waar 't ſelvighe eerder en

- meer , dan hy ſelfs ; en't ſoudemogen gheſchieden , dat God , in ſich ſelfs , oneenigh enghedeelt foude zijo : oock ſoo moſt 't ſelvige beweeghelijcke , van eenen Aen vangh zijn ;

naar de maal't ſelvighe fich beweeghde.

70. Maar, wy ſeggen u ,in't feggen van den EENEN, NB. NB, dat Gods Weſen (voor foo veel't ſelvighe den Eenigen God wort ghenaamt) buyten Gront, Plaats, en Tijd ( in .. ſelfs woonende ) worrverſtaan ; en , aen geen Stede

ſich

beſonderlijck en wordt betracht , met eene beſondere c Text, - wooningh . Wohnne. woont ſoo , 91. Wilt ghy dan noch weten , waar God neemt wegh , Natuur en Creatuur ; als dan , ſoo isGod, NB: Waar Alles : neemt wegh , " het uytgheſproocken Gheford De Schep meerde Woort , loo fiet ghy het Eeuwigh • ſpreeckende pingh,of. Woord ,' t welck den Vader in den Soone uyt ſpreeckt ; c Barende, . of werckenda en , fiet de verborgene Wijſheyt Gods. 72. Seght ghy dao noch , ick en kan de Natuur en Woort, Crea :


20

Het eerſte Capittel,

Creatuur, van myniet wegh „ nemen ; want, ſoo dat ghe ſchiede, ſoo ſoude ick een Niets zijn : daarom moet ick ,

& Text,

door beelden ; my de Godheyta in

ein mohden Spreeckt door Mowfes. Ghy en ſuolo zeenigh Beelt maac ken ,

maal ick ſie , dat in my , quaat en Goet is ; ſoowwel, in de ganſche Creatuur, alſoo wort verſtaan .

beelden : naar

der

73. Hoort , mijn Broeder : God fprack in Moyſe : Ghy en ſult u gheen Beeldenis eeniges Gods maacken, noch in den Hemel, op Aerden , noch in 't Water, ofte in Yets: aen - wijſende, dat hy geen Beelt en zy,oock geene Stede tot fijne Sitplaats behoeft : en, dat men hem ner

gens, aen eene Stede , en moet ſoecken , dan alleenelijck b Of, ghe:

iu fijn b Geformeert uyc_gheſproken Woort ;

nament

ſchapen in " lijck, in 't Beelt Gods, in den Menſch ſelfs. uyt wen . 74. Ghelijck gheſchreven ſtaat : Het Woord is upa ; dighe. als, namentlijck , in uwen Monde en Harte. 75. En, den naaſten wegh tot God , is dit, dat het Beeld NB . NB. & Text,ein Gods, in ſich ſelfs,alles in gevormde Beelden verfinc gemobdeltent ke, en alled beelde, diſpuyt en ſtrijdt, in ſich verlate, en gbedruckte. aen eygen ſelfs willen , begeeren ,en meenen verzage, en å of, afu lich bloot alleen , in 't EeuwigheEen ( dat is , in de loutere seningen.

Eenighe Liefde Gods) verlincke en vertrouwe ; de welc. ke hy, naar des Menſchen val, in Chriſto , io deMepſcheyc wederom heeftio - gevoert.

76. Dit heb ick daar om wat wijt loopigh voor- ghe beelt , opwdat den Leſer , den rechten Gronc leertver ſtaan , wat God zy , en wil dathy in den Eenigen On natuurlijcken , On..creatuurlijcken God , geenen

qua

den , en ſoeden Wille en foecke ; dat hy uyt het Beeld van de Creatuur, uye trede,wanneer hy God , fijnen Wile e Barend,of, le, en fijo Eeuwigh " ſpreeckend Woord wil betrachten. Deckend . 77. En , wanneer hy wil betrachten ,waar u van het qua de en 't Goede onttaat daar. van God lich eenen Toor nigen , Yverigen God noemt : dat hy fich tot de Eeuwige Natuur


en ig d ajt 21 ckden Een en Go zy ? W ok r li e r t u e p d n u ge ſ dt r me e t t e r et e y , gh fn,ddi ck e Na awO , gh , e to he « u e te( na j e m d c i a l r or ck or mp t hen wy ef ij ,a Wo enngda , to de Na co e , g entl v d e r ingh n u m ijd ot de Aen erck na w t t ; tu , ; ) we t e r ld ti t cke atuu n eſe ere ea ar e y j t e s r a e a n i e i y w C : d w h i l N l d v ,d d Eeuwighe 78. Soo willen wy den Leſer nu voorder van Gods Een wylin e , Woord, 't gheen hy uyt fijne Krachten uyt ſpreeckr, be- gaan in de richten , en hem de ſcheydingh ( zijnde den oorſprongh Selbey

van de Eygenſchappen ) aen

wijſen ; daar eenen goeden fcheydelijcka heye. b Scheppingh , 19. En , tot wat Eynde , fulckx ( on - vermijdelijck ) of gheschiene moet zijn. pen heyr. onvermijdelijckheyt j . 80. En, hoe alle dingen ,in de en quadeo Wille nyt ontſtaat.

Ataan ; eo, hoe de booſheyt in de Creatuur ontſtaat. L E T T

HET

I

TWEE D E

" P

,

Van den Oorſprongh van Gods Eeuwigh Spreeckend Woord: en, van de Openbaring van de Goddelitke Kracht : Als van de Natuur en Eygenſchap.

1. Et Creatuurlijcke Vernuft, ffaat in't Geformeerde NB. He gevatte uyt geſproken Woord , daarom is ’t fel Eeuwigh Spreeckend, H vige een Beeldelijck Weſen: en, het denekt door en'n wye gaans dat God oock een Beeldelijck Weſenzy , die ſich aufproocken

vermach revertoornen, en i Eygenſchappen tot het boo- Twee en fe ofte't Goede in , te voeren ; in

diervoeghe,'t felvige 's weder

fich dan heeft Io.ghebeelde van deſen hooghen Artijckel Kendetobe van't Willen Gods. Derde, 2. Dat God fich van Eeuwigheyt,een Voornemen en NB, de mere Verkieſingh heeft ghemaackt; wat hy met fijo Schepfel Vernufrs,van doen wilde. ' t Voorneo 3. En ,ſich alſoo in eene wrancke heeft ingevoert, op men Gols,

C3

dat hy


22

Cap. II. : Van den Oorſprongh van Gods

dat hy fijne Liefde en Bermhartigheyt , aen fijne Uyto verkoornen konde en mochte openbaar te maacken . " 4.

En , dat ſijnen Tooren alſoo eene oorſaack mofte

zijn , dat fijne Bermhartigheyt bekent wierde ; 'twelck al les, in den Grondt, alſoo is : dat Gods Tooren , fijne Ma jefteyt moet openbaren; ghelijck het Vyer het Licht. s . Maar, van den Wille Gods, als medevan de ſchey delijckheyt van't Geformeerde Woord , en van de Crea tur, en heeft'tſelvighe geen recht begrijp . NB. NB . a Text, Semate.

b Text, Gride.

6. Want , foo God « oyt', eenen Raat, flagh , in

ſich ,

hadde gehouden , om ſich alſoo te Openbaren , loo en was fijne Openbaringh niet van Eeuwigheyt; buyten Gemoet en 6 Plaats ! 7. Oock , ſoo moft den ſelvighen Raat , oyt een begin hebben ghenomen . 8. En, in de Godheyt, moſt eene oorſaack zijn geweeſt, om welckers, wille,God, in fijne Drieheyt, ſich hadde Be . raatſaaght.

9. In , gelijcken moften in God, oock gledachten zijn, e Text, de welcke hem alſoo , in Gheftalteniſſen - Inbeeldede, Ein modelte. hoe hy een dingh wilde bejegenen ! NB. Goden 10. Maar , nu is hy ſelfs het E ENIGE ; en den ingeenWe Grondt van Alle Dinghen , en het Ooghe van Alle . We ſen Dogh van ſens,en, de Oorſaack van Alle .. Eſſents; uyt ſijne Eygen aller Wefens. ( chap, ontſtaat Natuur, en Creatuur. d Vytergaans 11. Wat wilde hy dan met Sich ſelfsRaat ſaan ,naar de Wefent lijcke kracht. de_maal gheen Vyant voor hem noch achter hem en is, en hy alleen ſelfs , Alles, is ; het Willen , Konnen, en ' t Vermoghen ?

12. Daarom moeten'wy ( wanneer wy van Gods on ... wandelbaar Weſen , Eenigh alleen willen ſpreecken , wat hy Wil,of Gewilt heeft,en doorgaansWil]niet van fijnen Raatlagh ſegged : want,ip , hem en is geenen Raat_llagh.

13. Hy


Eeuwigh Spreeckend Woord inifichwSelfs .

23

13. Hy is het Ooghe van Alhet Sien , en , den Grondt VB. God'en van alle weſen: hy wil , en doet, in ſich ſelfs doorgaans 'n maar, maar een Eenigh Dingh : namentlijck , hy baardt fich , in aller Wesens . Gode Vader, Soon , Heylighen Geeft , in de Wijſheyt van fijne Openbaringh ; anders, en wil den Eenighen Ongronde- Eenighen Onwgrondes lijcken God ; io ſich ſelfs,niets . lijcken Willen 14. Hy en heeft oock ,infich ſelfs ,om yets meerders , geenen Raat ſlagh : want, wilde hy , in ſich , yets meer

ders, ſoo moft het ſelvighe Willen , om ſulckx te volbren a Ofic,maca ghen, niet ghenoeghſaam - Al inachtigh zijn. 15. Oock, ſoo en kan hy niets meer Willen , inlichtigha NB. God ens felfs,dan alleenelijck ſich ſelfsWillen ;want, ſoo, watuhy wilnietsar doorvgaans van Eeuwigheyt, heeft Ghewilt, ſulckx is hy Sich andersſelfs. dan, Selfs .

16. Oock , is hy Alleen een Eenigh ; en , niets meerder : NB. God is den Eenigen ; mede en kan oock een Eenigh Dingh , met fich ,niet ftrij .. en , niets digh worden , daar eenen Raatlagh vad ſoude ontſtaan , meer. om den ſtrijdt te ſcheyden . 17. Alloo oock, van die dingen ,dewelcke uyt den Eeu wighen on

aenvanghelijcken Grondt be beweghen , is te b Text ,

dencken : dat een yeder dingh, 't geenuyt den Eeuwighen Sarühren. Grondt is, en een dingh; in lijn Seltsheyt is , en een Eygen Willen , den welcken viets voor fich en heeft,'t geenhem vermach te verbreecken : ' t en -- zyudan dat hy ſich in eene vreemde « vattingh inv-voert , den welcken den eerſten c OfFormi Grondt (uyt den welcken hy is ontſtaan ) niet en gelijckt ;

dan is 't ſelvige eene af.w.vallingh , van't gheheele . 18. Ghelijck ons dan van de ghevallenen Duyvelen en Sielen des Menſchen is te verſtaan : dat de Creatuur , fich , van den geheelen Wille , heeft afgebroocken ; en , in ee ne Eygenheyt van eene andere d vattingh ( tegens de Eerd Of ,Pop meeringh. nighen Goddelijcke · Baaringh ) ingevoert . e Of, were 19. Om dit dap , noch te verſtaan , loo moeten wy op kingh. de


.Cap. IL.

24

Van den Oorſprongh van Gods

de Hooftwoorſaacken fien , hoe fulckx heeft vermoghen te geſchieden : want, by

al dien de krachten van de Ee

nighe Goddelijcke Eygenſchap, fich niet in ſcheydelijck heyten hadden in ughevoert, ſoo en ſoude't ſelvighe niet konnen zijn .: 1 . 20. En , daar en ſoude noch Enghelen noch andere Creaturen zijn ghewordeo : pocken ſoude gheen Natuur ooch Eygenſchap zijn : en, den Onlichtbaren God , ſou de Alleenelijck in de ſtille werckende Wijſheyt, in

licha

ſelfs, openbaar ziju ; en , alle Wefens ſouden zijn , een Ee nigh Weſen .

21.

Daar.men doch van geen Weſen en ſoude konnen ſelfswerckende Luft : ſich

ſegghen : maar, van eene , in

de welcke doch maar alſoo in den Eenighen God is ; en , niets meerders. 22.

Wạoneer wy , dan

noch , betrachten de Godde .

a Schepping), lijcke Openbaringh in de ganſche - Creatie in alle din ofte geſcha ghen, en, de Heylighe Schrift aen lien ; foo fien , bevin penheyr. den , en begrijpen wy den waren Grondt . 23. Want, Iohan .1. ſtaat gheſchreven : In den Aen vangh was het Woord , en het Woord was By God : en , God, was het Woord ;'t ſelvighe was In den Aenvangh By God : Alle dinghen zijn door't ſelvighe ghemaackt; en , ſonder 't ſelvigheen is niets ghemaackt, van't geen ghe maackt is. 24. In deſe korte beſchrijvingh , leydt den ganſchen Grondt , van de Goddelijcke, en Natuurlijcke Openba b Zijnde her ringh , in't b Weſen aller Weſen , Myſterium 25. Want , In den Aenvangh , is al hier ghenaamt, den Magnum . Eeuwighen Aenyangh , in den Wille des On-gronts , tot COF, Formeeringh. d of, For miectt.

den Grondt: dat is,tot de Goddelijcke · Vattingh , daar ſich den Wille in't Centrum , tot eenen Grondt d vat ; na mentlijck , tot het Weſen Gods : en , ſich in

voert , in kracht


5 Eeuwigh Spreeckend Woord in - ſich -Selfs .

25

Kracht:en van de Krachtuyt gaat, in den Geeſt; en, in den Geeft lich « Beeldet, in bevindelijckheyt van de krachten . a Text, 26. Oock zijn de ſelvige Krachten ( de welcke al., t'fa-Mobdell. men in eene Eenighe Kracht leggen ) den Oorſprongh des Woords: want, den Eenigen Wille , vat ſich in de Eenige Kracht, daar alle verborgentheden in leggen ;en , fpreeckt Hauchet. b Texty Beſchouwelickheyt. c of , wijf fich door deKracht uyt, in de 27. En, de lelvige Wijſheyt, ofte Beſchouwelijckheyt, heye. isden Aenvangh des EeuwigenGhemoers ; namentlijck , d Text, de d Omſchijningh lijnes Selfs. Pmbblic 28. ' t Selvighe is nu ghenåamt: het Woord was in den tungt ofre,Glanſchen Aenvangh by God ; en , 't was God Selfs. 29. Want, den Wille, is dep Aenvangh ; den ſelvigen is ghenaamt, God, Vader . 30. Die Sooo .

vat ſich , in Kracht : die is ghenaamt, God, e of forme.

31. En, het f Ens van de Kracht, is de & Scients, en, de f Of,den oorſaack van 't Spreecken : namentlijck ," de Efrents ofte Gront des de ſcheydelijckheyt van deEenige Kracht, zijnde de uytv S De Wortel deelingh des Gemoets; ' t welck de Gheeſt , met zijn uyt fie dert Sinnen; de gaan uyt de Kracht , ſcheydelijck maackt. Clavis, 32. Maar , nu en vermocht gheen uyt - ſpreken , ofte Vers 214. * klanck geſchien ( want, de Krachten ſtaan al , tſamen in b De nye eene Eenige Kracht, in ſeer groote ſtilheyt) wanneer fich fentlijeke Kracht. niet de ſelvige Eenige Luft, in de Kracht, in eene Begeer i Text, k te vatte ; namentlijck, in eene Scients ofte Intrecken. Schalleng 33. Dat is : de vrye Luft, ' vat Gich in eene Scients mfij- of , zheluyang nes felfs , tot eene Formeringhder Krachten ;op.datde frutas krachten, in eene Compactie tot eenen luytbarenr klanck meerde. in - gaan : daar van de Senſualiſche Tongen van de Vijf Of,for Sinnen ontſtaan ; namentlijck , eene innerlijcke Beſchou - m of, hares wingh , Gevoeling, Hooringh,Ruyckingh ,en Smaacking. Select 34. Sutckx doch alwhier, niet Creatuurlijck ; maar , al- Salle. D leenelijck


Cap. 11.

26

Van den Oorſprongh van Gods

leenelijck op Aert van de eerſte Ouder, vindelijckheyt en Bevindelijckheyt, op Senſualiſche Aert , moet verſtaan worden . 35. Alsdan is't alwhier ghenaamt: het Woord

( da

2 Dati , de mentlijck , a de Gheformeerde Kracht ) was in den Aen Geformeerde vangh , by God : want, al.hier , worden nu twee Wefens Krache zijn . verſtaan : namentlijck , de On -- geformeerde Kracht ; dat de den Soone is, In : en, de Geformeerde Kracht,die is ghenaamt, By : Gods, want , de ſelvighe is, in't Yets, tot de Beweeghelijckheyt b of, Ge.

ghetreden . 36. Het IN , is ſtil ; maar ,het BY , is b Gevat : en ,

ferments For uyt deſe · Vattingh en Scients ,ontſtaat Natuur en Crea meringe. tuur ; met vt ſamen , alle Weſens. NB . NB .

37. En wy moeten albier, onfe Oogen des Verſtands, wijdt op doen, op dat_wy,tuſſchen God, en , de Natuur, te onderſcheyden , niet alleenelijck ſegghen : God Wil; God Schiep 38. 't En is niet genoegh , dat

men met den Heyligen

Geeſt goochelt , en hem eenen Duyvelnoemt ; ghelijck het ghevangene Vernuft doet : ' t welck ſeyt , God wil het Booſe !

NB, Wat 39. Want, allehet Boosuwillen , iseenen Duyvel : na het boosas holimon mentlijck , eenen ſelfs gevatten Wille tot Eygenheyt, ee nen afvalligen, van 't ganſche Weſen ; en , eeneFantaſy, 40. Daarom waarſchouw ick den Leſer ten hoogh ften, onſen Sin te begrijpen , en ſich te mijden van de Fan tafy der Beſluyt„ reden , ſonder den waren innerlijcken Gront; wy willen hem ,alhier,den waren Grondt toonen,

God en Na. 41. Verſtaat : de Krachten tot hetWoord , zijn , God ; 1 # ur. en de Scients ( zijnde het a Magnetiſche Trecken ) is den d of, Begee Tende, ziin . Aenvangh der Natuur. de den eerſten 42. Nu en vermochten de Krachten niet openbaar te ; of den Vater worden , ſonder deſe Begeerte des Treckens : Gods Maje .

fteyt,


Eeuwigh Spreeckend Woord , in

ſich

ſelfs .

27

ſteyt , in werckelijcke Kracht tot Vreughdeen Heerlijck heyt, en wiert niet openbaar, ſonder het Aenvtrecken van de Begeerte ; en , daar en ſoude geen Licht in de Godde lijcke Kracht zijn , wanneer de Begheerte ſich niet in toogh, en overſchaduwde. 43. In 't welck den Grondt der Duyſternis wordt ver ftaan :die ſich dan voert,totde Aenfteeckingh des Vyers: al daar God fich noemt , eenen Toornighen God en een Verteerend Vyer ; daar deGroote Scheydelijckheyt, den Dood en het Sterven , en dan , het groote Luytbare Crea tuurlijcke Leven ontſtaat en verſtaan wort. 44. Gelijck ghy hier - van een Ghelijckenis hebt , aen eene Brandende Kaars , daar het Vyer , de Kaarſe , in fich treckten verteert ; al daar het Weſen ſterft , dat is , in het ſterven der Duyſternis , ſich in 't Vyer , in eenen Geeft ,en in eene andere Quaal( ghelijck in't Licht wordt verſtaan) tranſmuteert. 45. Daarmen in de Kaarſe geen recht gevoelijck Le ven en verſtaat : maar , met de ontſteeckingh des Vyers, het Ens van de Kaarſe,ſich in de verteeringh, in een Pijne lijck , Gevoelingh - Bewegen en Leven in voert : uyt 't a Text, welcke Pijnelijcke Gevoelende Leven, het Niets (zijnde webben." het Een ) in eene groote Kamer , fchijnende en licht wort. 46. Alſoo is ons oock van God te dencken , dat hy ſije nen Wille , daar

om ,in eene Scients , tot Natuur , in-v

voert, dat fijne Kracht, in Licht en Majefteyt , Openbaar, rijck ſou worden .

en een Vreughden

47. Want, wanneerin't Eeuwige Een , geen Natuuren ontſtont, foo ſoude alles, ſtil zijn. 48. Maar, de Natuur ,voert ſich, in Pijnelijckheyt,On : der

vindelijckheyt , en Bevindelijckheyt : op dat de

Eeuwighe Stilheyt, Beweeghelijck worde ; en , de Krach ten tot het Woord, Luytbaar worden . D 49. Nier, 2


Cap. II.

28 49.

Van den Oorſprongh van Gods

Niet, dat daarvom het Eeuwighe, pynelijck wort;

foo weynigh als het Licht, pynelijck wort, vaat Vyeri maar , dat de vyerighe Eygenſchap , in de pynelijckheyt, de ftilleLuſt, ſoude bewegen . so. De Natuur, is het Werck

inftrument van de ſtille

Eeuwigheydt , met de welcke fy formeert , maackt , en fcheyt ; en , daarin , ſich ſelfs ,in een vreughdenrijck a Formeert, a vat . of , figureert, st . Want, door de Natuur , openbaart den Eeuwigen b Zijnde den b Wille, fijn Woord . Vader. 52. Het Woord , neemt, in

de Scients , Natuur ,

aen , fich . NB . Hoe

* 53. Doch , het Eeuwighe Een (zijnde den God Jehova ) 't : Eeuwighe en neemtgeen Natuur, aen ſich : maar, woond , door.de Een , geen Natuur ; ghelijck als de Sonne in de Elementen : of, Natuur denn fich neemt, NB , God,

gelijck het Niets in 't Licht des Vyers;want,den Glanſch des Vyers,maackt het Niets, ſchijvende. 54. En , men doch niet fegghen en moet : een Niets !

is't Niets ; want, het Niets, is God, en Alles; alleenelijck,wy ſpreec en , Alles , ken alſoo , of wy den Leſer , opſen fin , en begrijp , konden c Of,medears geven . declen 55. De Natuur, met haren oorſprongh in de Scients

(dat is, in deaen_treckende begeerte) wort verſtaan, als Ick wileeu ghelijckenis, van't Vyeren'tLicht, ſtellen , daardoor den Leſer , in byſtant van de Goddelijcke Kracht , fich macht , in den waren fin en ver

volght . voor

ftant, in , voeren .

56. Befjet eene aenghefteecken Kaarſe ,

foo fiet ghy

éen ghelijckenis , van 'tGoddelijcke , en van 't Natuur lijcke Weſen . 57. In de Kaarſe leyt, alles , onder imaalkanderen , in een Eenigh Weſen, in ghelijckegewichte,ſonder onderm fcheyt : namentlijck , het Vette : Item , het Vyer , hert Licht,


Eeuwigh Spreeckend Woord inrificbfelfs.

29 .

Licht , de Lucht, 'tWater,de Aerde; Item , den Swavel, Mercurius , het Sout , en , den Oly ; daar uythet Vyer, ' t Licht, de Lucht , en 'tWater ontſtaat. 58. Alm.daar en kan., men in de Kaarfe gheen onder ſcheyt houden, en ſegghen : dat is Vyer, dat is Licht, dat is Lucht, dat isAerde : men fiet geene oorſaack desSwa vels,Souts,noch des Olys : men ſeyt ,'t is eene vettigheyt; en , ' t is oock waar ! 59. Doch , alle deſe Eygenſchappen , leggen daar in : en, doch in geene onder. Icheydentheyt der Erkentenis ; want d , e ſelvighe ſtaan al..t' ſamen in gelijcken gewichte, in de Temperatuur .

60.

Alloo is ons oock , ingelijcken, te erkennen , van

' t Eeuwige Een : namentlijck , vanden verborgenen On . openbaren God , buyten de Eeuwighe Scients ; dat is,buy- NB. De Eestiche ten fijne krachtighe Openbaringh fijnes Woords. Scients, 61. Alle Krachten erEygenſchappen , legghen in den On aenvanghelijcken God , peratuur.

62. Maar, in

JEHOV A ; in de Tem

'tghene , den Eeuwigen Wille ( die den

Vader aller Weſen , en den Oorſprongh van Alles is ) fich Stede , en a Text, in de Wijſheyt, in een Gemoet , tot fijnſelfs tot de kracht , in vat ,en't ſelvighein vatten , b.uytw b Text, ſpreeckt, foo vat ſich ſijnen Wille , in't uyt, -fpreecken aus hancheri van fijne Kracht , in de Temperatuur, in't uyt-- gaan ſij.2009,"Sorin nes Selfs , in eene Scients tot ſcheydelijckheyt, en tot Openbaringh vande Krachten , dat in den Eenen , eene Oneyndelijcke Veelheyt van Krachten (als eenen Eeu wighen Blick ) verſchijne ; op dathet Eeuwighe E EN , Scheydelijck , Bevindelijck , Sichtigh, Ghevoeligh , en Weſentlijck zy. 63. En , in de ſelvighe Scients , of io. treckende be geerte ( ghelijck, men'tſelvighe Yets foude konnen te D3 ver


Cap. II .

30

Van den Oorſprongh van Gods

NB. ':We. verſtaan geven ) heeft de Eeuwighe Natuur, haren Aen sen aenvafijnenheeft ng , vangb ; en, in de Natuur, hetWeſen . in de Na 64. Verſtaat , een Gheeſtelijck Wefen : namentlijck, mer . 't Myſterium Magnum ; zijnde den Openbaren God : ofte Myfterium ghelijckwmen mochte ſetten , de Goddelijcke Openbar

Magnum.ringh ; daar deHeylige Schrift, van God ſpreeckt , van a Differen- .“ onder-vſcheyt. tie, 65. Namentlijck , God is Goet : Item , God is Toor nigh en Yverigh: Item , God en kan niets quaats willen : Item , God verſtockt hare harten , dat ſy niet ghelooven, en Saligh worden ; Item , daar en is , ofte gheſchiet niets quaats in de ſtadt, ' t welck de Heere niet en doet.

66. Item, daarom heb ick u verweckt, dat ick mijoen Tooren aen u ſoude bewijſen. 67.

Item , de ganſche Verkieſingh , van ' t Goede en

it quade , van al 't felvighe daar de Schrift van ſpreeckt: oock van 't groote onderſcheyt van ' t quade en't Goede in de Scheppingh ; ghelijck daar zijn , quadeen Goede Creaturen . 68.

Item , in Metalen , Aerde, Steenen , Kruyden , Boo

men , en Elementen , alſoo is te ſien ; al. 't ſelvighe heeft daarvan ſijnen Aenyanghen Begin . NB , NB ,

69. En, in de Natuur , is doorgaans, het eene, tegens het andere gheſet; dat het eene , vyant zy, van't andere.

NB. NB . niet tot dieneynde, dat het vyanden , 70. En doch ſouden zijn : maar , dat het een , 'tander , in den ſtrijdt, ſich openbaren : op dat het beweghen , en in b penof, , oeffe- ſoude b Myſterium Magnum , in ſcheydelijckheyt, ſoude iv ...gaan;

en in't Eeuwige EEN , eene Verheffelijckheyt en Vreug de foude zijn. 71.

Op

dat het Niets , in , en met Yets , te wercken en

< Nament- te ſpeelenmooght hebben : als de Gheelt Gods ; den lijck. welcken ſich , door de Wijſheyt , van Eeuwigheyt, in een

fooda


Eeuwigh Spreeckend Woord in - fich - ſelfs .

31

foodanigh Geeſtelijck Myſterium heeft inghevoert , tot ſijn ſelfs Beſchouwelijckheyt. 72. Welck Myſterium ,hy oock in eenen Aenyangh tot de « Creatie, en tot tijd, heeft ingevoert, en in een We- a Of,Schepa ſen en Bewegen der vier Elementen b gheyat; , en, 't on Begrepen , ſichtbare Geektelijcke , met , en in den tijd, ſichtbaar ge- of, Gefora meert, maackt ,

73. En , wy toonen u hiervan ,een waar Beelt, aen de wereldt : namentlijck , aen de Sonne , Sterren , en Ele menten ; en , van't Myſterium , daar de vier Elementen uyt ontſtaan , 74. Wy ſien dat de Son , in de diepte van de wereldt luchtet, en hare ſtralen ontſteecken het Eps der Aerden ; daar alles uyt waft. 75. Dock , verſtaan wy , dat ſy het Ens in 't Myſterium Magnum ( namentlijck, in den Geeſt vande wereldt , dat is , in Sulphure , Mercurio, en Sal.) aeqnfteęckt, daarvin het Magiſche vyer wort geopent; daar de Lucht, het Wa ter , de Aerde, oorſprongh neemt. 76. Dat is : het eenighe - Element in 't Myſterium c Of, de Magnum , vandeuytwendige wereldt, ſcheyt fich daar. Temperaturi naar , in vier Elementen : de welcke wel voor heen in 't Myſterium legghen : maar, de ſelvige ſtaan, in de Scients, in de Magnetiſche Impreſſie , in maalkanderen , in 't Groote Myſterium verborgen ; en legghen in een Eenigh Weſen.

77. Nu , ghelijck als de Kracht , en , de Stralen van de Son , het Myſterium

van de uyiwwendighe Wereldt ор ,

Nuyten, dat uyt 't ſelvige, Creaturen en Ghewaffen gaan , alloo oock , is hier teghens , het Myſterium vande uytv wendige Wereldt, een Oorſaack, daarin de Stralen.van de Son ſich opſluyten , en aen » lteecken. 78. Wanneer het

Groote Myſterium , in Sul.phur; Mer


Cap. II.

Van den Oorſprongh van Gods

Mercurio , en sout ( naar Geeſtelijcke Aart en Eyghen ſchap ) niet en lagh , in den Geeft van deWerelt(nament lijck , in de Eygenſchap van de Sterren , die eene vijfde Etients is , boven de vier Elementen ) foo en ſouden de Stralen der Sonnen niet vermoghen openbaar te worden . 79. Doch , doordien de Son Edelder , en eenen Graat dieper, in de Natuur is ( namentlijck , het Myſterium van de uyt wendighe Wereldt ; zijnde den Geeſt van de We reldt, in Sulphur , Mercurius , en Sout , in de vijfde Ef ſents van de Sterren ) ſoo dringhe fy ſich in'c uyt

wendi

ghe Myſterium , en ſteeckt 't lelvighe aen , en oock hier door haar ſelfs , dat hare Stralen výerigh worden ; want, fonder de Scients in't Myfterium van de Werelde, en ſou

Å Ofie , Wortel.

den de ſelvighe niet vyerigh zijn. 80. En ,gelijck nude Son , hare begeerte, in de « Scients,

in't Myſterium heftigh in vvoert ( namentlijck , in de drie Eerſten ; zijnde Suluphur,Mercurium ; en Sal) om haar in de ſelvighe te ontſteecken en te openbaren : Alfoo'voert de Scients hare begeerte oock , ayt de vijfde Eſſents vari de Sterren , door de drie Eerſte ( als Sulw.phur , en Mercu rium ,en Sal) foo ſeer heftich, tegens de Son (zijade haren Natuur God )de welcke de Siele is van't Myſterium , in

b. Alle,ofte, de uyt - wendige Elementige Wereldt; bnamentlijck, ee zijnde. ne Gelijckenis van den In wendigen Verborgen Gode 81. Dock fiet men , hoe de Sterren foo ſeer Gierigh en Hongerigh zijn naar de Kracht van de Son , dat ſy bare Scients en Begeerte ( Magnetiſcher Aert ) in den Gheeft van de Wereldt, in de drie Eerſten , in Krachtvan de Son , in hentrecken .

voeren ; en , de

82. Hiertegens de Son , ſich oock machtigh in de fel vige indringht, om des ſelfs Scients te ontfangen; over , ſulckx hebben ſy haren ſchijn ,uytde kracht van de Son. 83. En , fy ,wedercom , hare ont teecken Kracht (na mentlijck,


Eeuwigh Spreeckend Woord inw -fichwSelfs:

33

mentlijck , eene Vrucht ) in de vier Elementen in wor pen , en alfoo in ,maalkanderen Qualificered, en, geduu righ, het Eene,de Openbaringh , oock ,Kracht en 't Leven van't Andere is ;ſoowwel oock maalkandereps verbreet kingh. 84. open

Op dat de Eene Eygenſchap over de Andere niet klimme,foo heeft den Hooghften't ſelvige Al

foo , in eene Gelijckenis, paar fijn Eygen Wefen, uyt fijn Eeuwigh Spreeckend Woordt, uyt het Eeuwighe Groote Myſterium , ( 't welck ganſch Geeftelijck is ) in een Tijd gheſproken , en het Eeuwighe , in eenen Tijd , « met ee- a In , of conta ne Figuur gheftelt ; in 'twelcke alle het Creatuurlijcke Leven ontſtaat, en fijo Regiment daarin oock voert. 85.

5

Uyt genomen de Engelen, en Eeuwige Geeſten ,

als mede de Rechte inwendighe Siele van den Waren Menſch : deſe hebben haren Oorſprongh , uyt de Eeuwi ghe Onaenvangelijcke 6 Scients ofte Natuur; ghelijck b Ofte,Wor -7 tel. hier naar ſal getoont worden . 86. Verſtaat nu,dit aen

getogheneGelijckenis : God

is de Eeuwige Sonne; zijnde het Eeuwige Eenige Goedt: ſoude dan noch buyten de Eeuwige Scients(namentlijck , de Eeuwige Natuur )met de kracht van fijne Sonne(zijn de de Majefteyt) niet openbaar zijn , fonder de Eeuwighe Geeſtelijcke Natuur, 87. Want,daar en ſoudebuyten de Natuur , niets we fen , ion't welck God , io ſijne Kracht, konde openbaar zijn ; want, hy is den Aenvangh der Natuur. 88. Ende en voert ſich doch daar ...om niet , uyt het NB.NB, Eeuwighe Een, in eenen Eeuwigen Aenvanghtot de Na tuur, dat hy yets quaats wil zijn!maar om dat fijne Kracht, in Majefteyt ( namentlijck, in Scheydelijckheyt en Bevin delijckheyt) mach kommen . 89. En , dat een bewegen en ſpel in E

hemzy , daar de Kracha

ani


Cap. II.

34

Krachten , met

Van der Oorſprongh van Gods maalkanderen ſpeelen, en in haar lieve.

ſpel en worſtelen, hen alſon felfs openbaren , bevinden ,en onderw- vinden ;

daarvan het groote On -metelijcke

Lieve - Vyer, in den Bant, enio de Geboorte van de Hey lighe Driewvuldigheyt, werckende zy.

90.

Hier

vangevenwy u noch meer ghelijckenis, aen

' t Vyer en Licht: het. Vyer wijft ons aen , in fijne Pyne lijckheyt, de Natuur in de Scients: en het Licht wijf ons aén , het Goddelijcke Lieve

vyer.

91. Want, het Licht is oock een Vyer : doch, een Ge vend Vyer; want, het Geeft fich , lelts, in alle Dingen : en io des ielfs Geven , is Leven en Weſen ; namentlijck , Lucht, en Geeſtelijck Water : in't welcke, Oly - achtigh Water , het Lieve vyer des Lichts , fijn Leven voert ; want, het is de Spijſe des Lichts. 92. Avders , byvaldien het Licht ſoude in

geſloten

worden , en het Gheeſtelijcke Water fich van den Vyeri gen Aert niet vermochtte ſcheyden , en ſich in fich , met het Niets ( dat is , met den On-gront ) reſolveren , ſoo foude het Licht uyt blufſen . 93. Maar, alſoo't fich met den Onwgront reſolveert, daarvin den Eeuwigen Gront doch leyt ( dat is, met de Temperatuur, daar alle Krachten, in eene Eenige leggen ) foo treckt het Licht ofte Lieve vyer , hetGheeftelijcke Water ('twelck veel meer , in de refolveringh , een Oly ofte Tinctuur wort ; namentlijck , eene Kracht van den Glanſch des Vyers en des Lichts) wedervom in, ſich tot fijne Spijſe.

a Hemel. fche Verbor geniheye.

94. En, alhier leyt het grootſte « Arcanum , Geeſte lijck te eten. Lieve Soon , of ghy fulckx wiſt , ſoo hadt

b of," Eeu- ghy den Gront van alle Heymelijckheyt van't 6 Weſen wigeMyſte- aller Weſen : en , hiervan , ſeytons Chriftus , Hy wilde Alesinstges obs Water des Eeuwigen Levensgeven , ' t ſelvighe ſoude ons fchapen to


Eeuwigh Spreeckend Woord innfiöhSelfi.

35

ons * vloegen in eene b Fonteyne des Eeuwigen Levens : - Diäten . niet het uyt wendighe vad '' Qyt wendighe Lichtvyer : Grama maar, 't io.wendighe,van't Goddelijcke Licht_vyerge booren; van 't welck’t Uyt.wendige een beelt is. 95. Weet oock ,en verftaat deſe gelijckenis alſoo: Het Eeuwighe Eenighe Goet, zijnde het Woord van de Hey lige

Mentaliſche Tonge , 'twelck den Alder. beylightc Ofte, do

JEHOVA uyt de Temperatuur van fija Eenigh Tongoda Aen Wefen , in de Scients tot de Natuur ſpreeckt, 't felvighe ſpreeckt hy daarom alleenlijck , in eene Scients der ſcheydelijekheyt ( dat is , in eene Atrijdigheyt ) dar fijne Heylighe Krachten, ſcheydelijck ; en in Glanſchi der Ma. ---

93.0

jefteyt fouden kommen , want , fý moeten doorde Vye. righe Natuur openbaar worden . 96. Namentlijck , den Eeuwigen Wille ( den welcken ( zijade Vader is ghenaamt) voert fijn Harte ofte Soon fijne Kracht) door í Vyer,uyt,in eeber grooten Triumph O ! Iss van't Rijck der Vreughde.

97. In ' t Vyer , is den Dood : namentlijck , het Eeu wighe Niets , fterft in 't Vyer ; en uyt het Aterven, komt het Heylighe Leven : niet, dat het een ſterven zy ! maar, alſoo ontſtaat het Lieve leven , ' uyt depynelijckheye ! het Niets, neemt alfoo , een Eeuwigh Leven in lich,dat het ghevoelijck zy ; en; ' t gaat dan noch wederom van Vyer uyt, ghelijck een Niets. 98.

Ghelijck wy ſien dat het Licht van 'tVyer uyt

fchijot: en, doch is,ghelijck een Niets ; alleenelijck ge lijck eene lieffelijcke gevende werckende Kracht. : 1.7.2

, ( daar Vyer en Licht ſich ſcheyt ) met het Vyer , de Eeu- Woréel wighe Natuur ; in de felvighe ſpreeckt God , Hy zy een Toornigh Yverigh God, en een Verteerend Vyer. O. 100. Sufckx niet en wort ghenaarat', dén Heylighen Gad ! E 2


36

Cap . II.

Van den Oorfprongh van Gods

God ! maar, fijnen Yver : Damentlijck, eene verteerlijck heyt van't.gene ſoo_wat de begeerte in de Scheydelijck . Ofic, For- heyt , in de Scients , in ſich « Vat ; ghelijck aldaar eene meert . Scheydelijckheyt in de Scients, in eenen eygen Wille ( om over de Temperatuur uyt_te , varen ) ſich verheft, fich in yat , en ſich van den ganſchen Wille af breeckt , en in de

phantaſy invoert. NB . Ghiny

101. Ghelijck Heer Lucifer , en , de Siele Adams heb.

Twifter over ben ghedaan ; en , noch hedendaaghs, in deMenſche de lijcke Scients, in de Eygenſchap der Sielen geſchiet : daar een Diftelkint van valſche Scients ( van Duyvelſcher bof, Weio Aert) uyt wort gebooren ; ' t welck de Geeſt Gods b kent;

van de welcke Chriſtus ſeyde ;, Sy en waren fijne Schapen piet . 102. Item, dat die alleen Gods Kint is, wiens Siele niet van Vleyfch noch Bloet , noch van der Wille desMans : maar, van God ( datis, uyt rechte Goddelijcke Scients, uyt de Temperatuur ; namentlijck , uyt dewortelvan

Of, ghe- Lieve.vyer ) « zy gheſprooten . Sporen is, 103. In welcke verdurven Adamiſche Scients, God , fijn Lieve

vyer , in Chrifto , wederomio

ghevoert , en

weder.om in de Temperatuur des Lichts ( nametitlijck, in de Scients des Lichts) in gewortelt heeft ; daar„ van hier naar ſal ghehandelt worden.

104. En, gelijck wy nu, in de aenfteeckingh des Vyers, twee Wefens verſtaan ( te weten , het eene , in't Vyer , en 't andere, in't Licht; namentlijck , twee Principien) alſoo is ons te verſtaan van God. ros . Hy is alleenelijck, naar 't Licht, God ghenaamt; bamentlijck , in de krachten des Lichts : daar in , de Scients, oock openbaar is; en oock in oneyndelijcké Scheydelijckheyt. r. 106. Doch , al t'lamen , in 't Lievem vyer : daar alle Eygen


Eeuwigh Spreeckend Woord infichw.ſelfs.

37

Eygenſchappen van de Krachten , haren Wille , in eene Eenighe (dat is , in de GoddelijckeTemperatuur) geven : daar in alle Eygenſchappen , maar eenen Eenigen Geeft en Wille, regeert ; en, alle de

Eygenſchappen hen in

eene groote Liefde, tegensmaalkanderen , en in maal kanderen begeven. 107. Daar ghedurigh de eene Eygenſchap de andere, in groote Vyerighe Liefde , begeert te ſmaacken ; en, alles, maar eene ganſch lieffelijcke, iomaalkanderen In qualeerende kracht is: en , ſich dap_noch ,door de Schey delijckheyt van de Scients, in menigerley Krachten , Ve. ruwen , en Deughden , invoeren , tot de Openbaringh van de Wonderlijcke Goddelijcke Wijſheyt. 108. Ghelijck wy hier , van , een exempel hebben aen de bloeyende Aerde , aen de Kruyderen ; daar , uyt de * Scients vande Temperatqur,uyt het goede deel,ſchoone'a Ofte, Wortels lieffelijcke vruchten waſſen .

109. En , daar tegens, uyt de Scients vande Vyerighe Natuur , met de invattingh van den vloeck der Aerden ( in'tw.gene baar de Heere , van -wegen des Menſchen en des Duyvels val , heeft vervloeckt; en, tot het afdrijven opſijnen Teft, behouden ) ydele booſe fteeckelige, difte lighe vruchten waffen. 110. De welcke doch noch wat goeds in van

haarhebben,

wegen haren Oorſprongh : daar, in de vijfde Ellents,

de Temperatuur noch in is leggende;en, aen't eynde, ge ſcheyden fal worden . 111. En , wy moeten aen defe plaats , rechtverſtaan , dat in de Goddelijcke Kracht ( voorloo , veel hyGod is genaamt ; namentlijck , in't Woord van de Goddelijcke Žygenſchap ) geenen Wille ten booſen , vermach tezijos oock daarin , geenewetenſchap van 't booſe en is. J12. Maar , de Erkentenis van'tGoede en 't quade ,is. allee E 3


39

Cap. II .

ngh

Van den Oorſpro

van Gods

alleenelijck, daar._in , daar den Oo_grondelijcken Wille, fich , in de vyerighe Scients ſcheyt; daarin , den Natuur lijcken, en Creatuurlijcken Gront leyt. 113. Wanr, uyt de Goddelijcke Lieve

Scients , ver .

mach , Eenigh alleen , geen Creatuur ghebooren te wor den : de ſelvighe moet den Vyerigen Triwangel van de Vyerighe Scients, naar de pynelijckheyt, in namentlijck, eenen Eygen

fich hebben ;

ſelfs Wille.

114. Den welcken ^ in't particulier, uyt de Tempera a Ofte,in een particulier. tuur van den cerften Ovwgrondelijcken Willeuyt gaat ; b Text, ausges zijnde eene b uyt- gefproken Scients, namentlijck, eenen baudote. Straal vanden ganſchen Wille : daar fich het woord der Krachten, in ' t Vyer, ſcheyt ; en , uyt het Vyer, wederom in 't Licht. 115. Al daar ontſtaan de Engelen en Sielen des Men ſchen ;

namentlijck , uyt de Vyerighe Scients van den Aenvangh des Eeuwigen Natuurs : daar de felvige ſtraal

c Text,

vande Vyerige Scients, ſich wederom

moet, in de Tem

d ofte,in peratuur dineygenen; dat is, in 'tGanſche: dau eetfy, begeven . van de Heylighe Tinctuur des : Vyers en des Lichts, uyt; het GeeftelijckeWater ; daardoor wort het Vyer , een Vreughdenvrijck. e Ofte, het Water des

116. Want , het

Geeft.wWater , is eene dagelijckſche

doodingh van de Vyerige Scients , daardoor de Vyerige

fof, door. Scients, f met het Lieve - vyer, eene Temperatuur wort : als- dan ſoo is oock maar eenen Eenigen Wille daar , in ; namentlijck , om alv't ſelvighe te beminnen , ' t gheen in deſen Wortel ſtaat.

117. Ghelijck ſulckx van de Engelen Gods , oock van de Salighe Sielen moet verſtaan worden ; de welckealw

1

of Sin Wor-e'famen haren Oorſprongh hebben , uyt de Scients des tel der . nen ; fier de Vyers . Clavis, 118. In welcke & Scients, het LichtGodsſchijnt, dat Vers 2146 fy


Eeuwigh Spreeckend Woord in -- kich. Selfs.

39

ſy eenen gheduurighen Honger hebben , naar de Godde lijcke Kracht, en Liefde, en haar • Vyer, aen de Heylige a Ofte,Vjer, Liefde, tot eene Spijſe invoeren ; daar door,den Vyeri ghen Drieanghel, in 6 Ydel Heyligheyt en Liefde, in bof, kel. Em groote Vreoghde, wordt verwandelt. 119. Want, daar en is , of, en beſtaat niets Eeuwigh, c NB.Sie 'ten , zydan , dat het fijnen oorſprongh heeft , uyt den van Eeuwighen, Onaenvangelijcken Wille , uyt de Vyerighe Scients, • Scients, van't Woord Gods; ghelijck hier „ Daar,ſal ver- vers de Clavin, 210, haalt worden . tot 219

HET

DERDE

CAPITTEL .

Van de inwDoeringh der Vyerige Scients, in de Geſtaltenis, tot Natuur, en tot het Weſen h : oe de Scients fich in't Vyer in , voert ; wat ſulckx zy ? En hoe de veelvoudi

gingh ontſtaat ?

DE

POORTE

VAN 't

GROOTE

MYSTE

rrum van alle Heymelickheden. I. Aar den Hoogh -waardighen Moyſes,deSchep pingh des werelts beſchrijft;foo ſeyt hy: God heeft

I

gheſproken , Het Worde ; en 't zy geworden . En,

dan ſpreeckthy :In den beginne , Schiep God , Hemel en Aerde. En , lohan.s.

ftaat, Dat God , alle Dingen , uyt ſija

Woord heeft gemaackt ; hier

in leyt nu den Grondt , en

't diepe Verftant. 2. Want , van Eeuwigheyt en is Niets, dan alleenelijck , God,in fijne Drieheyt (gelijck voor is geſeyt'in fijne Wijf heyt geweeft : en , daarwin , de Scients ; namentlijck , het Spreecken


40

Cap . III .

De Paarte van 't Groote Myſterium

a Text, Spreecken , · vannlich felfs Uyt ſpreecken ,Varten , Hus fich aus baudeo . Formen , en in Eygenſchappen in voeren . 3. Het Vatten , is het Schiep : en , deScients ( zijnde de 1 bof, begin. Begheerte) is den b Aenvangh uyt de Temperatuur , tot onderſchey dentheyt. 4. Want, den ganſchen Gront, leyt in

c Of, door. dof,ver deeltheyt

't gene, daar ge

ſeyt wort : God Schiep door ' t Woord. Het Woord ,blijft in God: en , t gaat · met de Scients (dat i fichuyt , in eened deelingh ; die is te verſtaan als volght. s. De Scients , is Eeuwigh in 't Woord ; want , fy ontſtaat, in den Wille. In’t Woord , is hy , God , en in de Deelingh ( pamentlijck , in de Vattingh ) is hy den

Aen

vangh van de Natuur.

1. e Text, serbe; ofit famen treckingh.

6. Hare eerſte Gheſtalte, is · Wrangh ; zijnde de Vat telijckheyt fijnes Selfs: hare gheftalteniffen , de welckein hare invattingh ontſtaan , zijn delę ; namentlijck . 2. Eerſtelijck, Duyſternis: want, de Vattingh , over ſchaduwt den vryen Wille , in de Scients.

fof,wreedt.

Ten tweede,is't ſelvige de oorſaack van dehardigheyt: want ,het aen getogene , is hardt en f ruygh ; en, in

de Eeuwigheyt en moet doch ' niets anders , dan Geeft, verſtaan worden . Ten derden , is ' t eene oorſaack van de Scherpte. Ten vierden ,eene oorſaack van de koude; namentlijck , de Eygenſchap van't koude Vyer. Ten vijfden ,eene oorſaack van alleWeſentheyt ofte Be grijpelijckheyt : en, 't is , in't Myſterium Magnum , de Moeder vapalle Sout, en eeneWortelder Natuur:en , it wordt , in 't Myſterium Sout, genaamt : zijnde eene Geeſtelijcke Scherpte, den oorſprongvan GodsToo .

II .

ren ; oock, den oorſprongh van 't Vreughden rijck. 8. DetweedeGeftalte in de Scients, is den Prickel yan de Bevindelijckheyt ; zijnde het Trecken ſelfs; daarvy het


· Van alle Heymelijckheden.

40

het Voelen , en , de Bevindelijckheye ontſtaat : want , hoe de * Wrangheyt fich meerder b impreſfet", hoe grooter a Text, deſen Prickel wordt; zijnde eenen Woeder, Tobber, en bussinen drurkt . Verbreecker.' c Text, 9 . Des ſelfs deelinghen in Geſtalteniſſen ,zijn deſe :na- Stachel.

mentlijck , Bitter, Wee, Pijn , d.Bewegen , begiọ van den Rúgen . ſtrijdigen Wille in de Temperatuur : cene oorſaack van't everything Geeſtelijcke Leven ; oock eene borſaacke der Elendig. Des quato heyt : een Vader , ofte Wortel van't Mercurialiſche Le- of deslijdens ven , in de Levende en Waſſende : eene oorſaack van de vliegende Sinnen : oock eene oorfaack van de verheffe lijcke Vreughde ;in't f Licht, en , eene oorſaack van de f Of,Liefde. vyandelijcke Strijdigheyt in de ſtrenge s impreſſie van de g of t'famen hardigheyt; daar den Strijdt en den Strijdighen Willeuyt druckingly, ontſtaat. 10. DederdeGheftaltein de Scients , is de Anghft ; de welcke in de Strijdigheyt van de Wrangheyt,

III.

en Pricke

lijckfte bitterheyt ontftaat; zijnde een 6 Ens van 't Voelen, b Een Gronine den Aenvangh van de Eſſents, en van't Gemoet : eene des Wefens. wortel des Vyers en alle pijnelijckheyt: eenen honger en de recibeden dorft naar de Vryheyt,namentlijck, naar den On - grondt: Weſens. eene Openbaringh van den Eeuwighen On - grondelijc ken Wille, in de Scients; daar den Wille ſich in Geeftelijc ke Geftaltenis in

voert : oock , eene oorſaack van't fter

ven ; namentlijck, de Geboorte des Doods: daar doch geen Dood; maar, den aenvangh van't Natuur. leven,ontſtaat: en , ' t is even den Wortel , daar God , en Natuur onder ; fcheyden wort : niet gelijck eene k af. Icheydingh;maar, k Text, van weghen del Temperatuur in de Godheyt : om dat Mbetennengo alhier het luytbare Senſualiſche Leven ontſtaat ; daar de of.Concer ; dantie Scheppingh haren oorſprongh uyt heeft genomen. u . Deſe drie,boven ghemelde Ghettalten ( oament lijck , Wrangh , Bitteren Prickel, en Anghft ) zijn de drie eerſte F


42

Cap. III .

De Poorte van 't Groote Myſterium

cenfte in de. Scients yan den Eenighen Wille,die Vader als

ler Weſen wordt ghenaamt; en hemen baren Grondt en 7. Oorſprongh, in de Scients, uyt de Drieheyt der Godheyt, 12. Soo niet te verſtaan , dat de ſelvighe , God , zijn ! maar, fijne Openbaringh in fijn Woord van de Kracht . 13. Als eerſtelijck ,Wrangh ( de welcke den Aenyangh tot ſterckte en macht is, namentlijck,eenen Grondt, daar alles uyt komt) ontſtaat uyt des Vaders Eygenſchap,in ' Woord, : ? !. ? !.

.

14. En , ten tweeden , den Bitteren Prickel (zijnde den Aenvangh des Levens ) heeft ſijnen oorſprongh , uyt des Soons Lygenſchap, uyt het Woord : want , fulckx is eene oorſaack van alle Krachten en Scheydelijckheden ; oock, van de Reden, van 't Verſtandt, en van de Vijf Sinnen , 15. En , teo derden , de Anghſt die ontſtaat, uyt de Ey genſchap van den Heyligen Geeft, in 't Woord : want , a NB.Heet lulckx is de oorfaack van a beyde de Vyeren ( vament, Vyer,Kou

lijck, van 't Licht,Lievesvyer, en ,van t PijnelijckeVyer der yerteerlijckheyt) en,den waren oorſprongh van 't gez vondene Creatuurlijcke Leven ; 00ck van t Steryen , tot Vreughde en Leet ; de Wortel van alle Leven , uyt de Scients van den Eenighen Eeuwighen .Wille. 24.99 16. Defe drie Eerſten , worden in de Creatie , in't Na

tuur ,leren, naar de Compactie in de Scheppivgh , Suls phur , Mercurius,en Sal, ghenaamt : daar het Geeft leven fich in eene Sienlijcke Begrijpelijcke Materie heeft in .. 01.11 ghevoert. ( 2.1 17. Welcke Materie, in alle Dinghen is in de Levende ,

e

most in't Vleeſch, in deWaffende, in der Aerden ; beyde, Spi, ritualis , en Corporalis ; niets uyt ghenomen : alle We ſensvan deſe werelt, ſtaan daar in : ghelijck ſulckx voor ooghen , en , den Eervarenen bekent is. 1 $ . Want , alſoo heeft fich het onwilichtbare ( zijnde 01:59 de ofi199


Van alle Heymelijckheden

43

11.;)

4 de Geeftelijckelwereldt? met hare drie Perfe)it'eevra Homies fichtbaar Begrijpelijek Werev'in

geroert:naar de Gệe- Triw Megia

ften , Geeſtelijck; en naar de Lichamen , Lichamelijck.

wandera

19. Oock ontſtaat daarvuyt, de gauſche: Aerde met vers 25. es 29 .. alle Materien ;' ſoo wel het Ġhefternte mér de Elemen tenis doch jmen moetverder lien ; en door alle ſeyen Ge ! Aalten gaangwapneer, men deson , Sterren en Elemen ten wilaen wiffem ; gebijck vordervolght. Árlinic 1 ' 20. De vierdebeltalte in de Scients ,-uyt den Eenigen

IV .

Wille, isde aenfteeckingh dęs Vyers, daar fiely Licht en Duyfteruis fcheyden ;b een Neder in een Principiun • warit , a ! Hier isde oorſprongh des Lichts ;foo welvan 't rechte i

' * , 00

Leven , indeBevindelijckheyt van de drieEerſten ! obck . de rechte ſcheydingh toffchen de "Anghft'en Vreughde; en , dicgheſchiet alsvolght , igyti 1:20. Den Eersten Wilidin Drie-Lvéudigheyt (den weler! ken, God is genaamtbuyter 'Natuuren Cteátuur vat ſich inlich , felts , tor fijne Łyghen sit plaats, in de Baringlio van de Drieheyt, met de Scients 3 en voert ſich in Kracht : en in de kracht, in ' t BarendeWoord

namentlijck , in ee

.

!

neb Effentialiſchen b. fchal, tot deropenbaringhvande b Klasick, of, Krachten népvorder, ineene Begeerteltot onder vina'geluyt . ptista delijckhéytien Bevindelijckheyt van de Krachten

nant

mentlijck , in de drie eerften tot de Natuut- ghelijck bo - ' l ven is verhaaltubisit: io . ; 30xworkinben 2 22. Maar slabsis hy ſich in de Anghſt heeftighevoeft 4 Den cenften in deu oorspronghyan't Spidituliſche LewWillie Godsa? Losos ven ) danúathy:& ch wederom id fish ,met de Luft van

(namentlijck

deVrybeytsam van derAnghitt yry tezijo , dat isl, thy vadb den On grondt ( zijnde de Temperatuurvad deGoddes " lijcke Luit en Wijheyt ).in fich;de welcke foo ſeer Lief fekijck, Sachtslenatibiscoimbo 2 :19999 xsoluti001,302 23w. Ensindele ip svattinghagaſcbiezinde Afghft;dena grooten

$ 7.96 8 ! 1911 reis bank.o

>


44

Cap. III. De Poorte

van 't Groote Myſterium

grooten Schriek , daar de Pijp yerfchricktvoor de groote

Sacht „ moedigheyg, en in fich verfidickt,namentlijck ,een 2 Of hetLe zidderen : daar van het a Gift leven in de Natuur, fijnen Kranckbigt ein Gront en Aenvang heeft;want,in den Schrick, is den Dood. desDoods, 24 : En , in den Schrick, yat ſich de Wrangheyt,in Weſen ;

namentlijck , in een Mercurialiſch Geeft u water : uyt ' t welck , in de impreflierin den Aen_vangh van de Schep piogh der Aerden , Steepen , Metalen , en'tMercurialifche Sulvphurige Water is ghebooren ; daar de Metalen en 1. Steenen haren oorſprongh uyt hebben. 25. Deſen Schrick maackt, in de drie eerften (te weten , BOS 4S men druca

in Wrangh, Bitter, Anghl ) naar de Duyftere

impreſſie,

kingh

in ſich ,het vyandighe ſchrickelijcke Leven van den Grim of Tooren Gods, van't verſlinden en verteeren . 26. Want, het is des Vyers, aén teeckingh ; nament

cText, Rolle Bet bóle.

lijck, de Elents van de Pijnlijckheyt ofVerteerbijckheyt des Vyers : en wart, daar de Duyſtere impreffie,deo Helle of Hole ghenaamt: als zijnde een Eyghen, in lich felfs, in

vattend pijpelijck Leyen; t welckalleenelijck in

fich

ſelfs Bevindelijck en Openbaar is. suorit d of,billigba e Text, DOLA

27. En , teghensden ganfchen Op grondt , te recht. wort genaamr, een verborgen - Hol, 't welck ,in 't Licht, i niet openbaar is ; en doch eeue oorſaack is , van deAed fteeckingh des Lichts : op Aert te verſtaan , ghelijck de Nacht in den Dagh woont ; en ,d'een d'ander niet en is... !

" Por

: :28. Vérſtaat

nu alfoo , de aenſteeckingh des Vyers

frSamenwe recht het geſchiet door eene Conjunctie van de drie eeru komft. ften , en bare invattinghi în denGrim'o èraen't andere

deel van de Lieffelijcke Vryheyt van't Ens , inde Tempen NB . Dit ratuur ; daar Liefde en Tooren in maalkanderen gaan . frietumen in 29. Te weten ,ghelijck wanneer men Water in ' t Vyer Lijden Chrißi daar giet ,ſoo isfulckx eenen Schrick ; alfoo geſehiet oock een de Aerde nde. nen Schrick wảoreer deLiefdein den Tooreniwwgaat. perzidde 30. la


Van alle Heymelückheden .

45

a 30. In de Liefde, is den Schrick eenen aenvangli van den Blixem ofte Glanſch : daar de Eenighe Liefde fich bevindelijck maackt: namentlijck, Majeſteytigh of Schij nende , zijnde den aenvangh van 't Vreughden vrijck ; op Aert, ghelijck het Licht ſchijnende wort in ' t Vyer. ? 31. Oock is, in de Liefde , den aenvangh der Scheyde dat de krachten , in den

lijckheyt van de Krachten ,

Schrick , uyt dringhende worden : daar den Reuck en Smaack van de onderſcheydené van ontſtaat ; en , in de drie eerſten , wort verſtaan , de Pijuelijcke Natuur des Vyers. 32. Want,Wrangh , impreſſet en verflindt: en ,bitter, a Of;druckt t'famen , is den Prickel van 't Weſen : en Anghft , is nu den Dood,

en oock het nieuwe Vyer leven ; want, het is de Moeder des Swavels : en, het Lieve Ens , geeft aen de Anghft ( na mentlijck , aen de Swavel_moeder ) eene verquickingh tot het nieuwe Leven ; daar den Glanſch des Vyers uyt ontſtaat . 33. Want , wy fien , dat het Licht , b facht is ; en , b Lieffelijck ; 't Vyer, Pijnelijck :' over ſulcx verſtaan wy,dat den Gront of aenghe. des Lichts,uyt de Temperatuur ontſtaat ; namentlijck, CTexe, uyt de Eenigingh , uyt den On - grondt van de Eenighe Sa Liefde,die God is genaamt: en ,hetVyer,uyt den voeren den Wille in'tWoord , uyt de Scients , door de impreflie ep in . voeringh in de drie eerſte. 34. In 't Licht, wort nu , het Rijcke Gods verſtaan ; na mentlijck , het Rijck der Liefde.

35.

Maar,in 't Vyer', wort verftaan Gods Sterckte en

Alumachtigheyt; namentlijck , het Gheeftelijcke Crea tuur leven . 36. En , in de Duyſternis, wort den Dood, de Helle , den Tooren Gods, en het Angkfelijcke Vergift leven vere itaan ; ghelijck ſulckx aen Äerde , Steened , Metalen , en Crea 3 F


46

Cap. III .

De Poorte van't Groote Myſterium

Creaturen van de inyewendighe Gheſchapen wereldt te masina .; verſtaan is.

En , vermave den Leſer , den hoogen Over na ken Sin ( daar ick van God en van de Baringh van jc li NB, NB. tuur 't Myſterium Magnum ſpreecke ) maar niet Aerds te ver 37.

ftaau : want , ick wijſe met ſulckx alleenelijck den Gront aen , waar ' t Aerdſche uyt zy gheworden : over_fulckx moet ick menigh_maalſpreecken , dat den Leſer 't felvi ghe mach verſtaan , en fulckx naar dencken ; en , ſich in a Text, den inwendigen gront a begeven, Schwingce. 38. Want, ick moet het Hemelſche , menigh maal : 9

Aerdſche namen geven ; om dies wille , dat het Aerd ſche daar„ yan isuye- geſproken geworden . : : iticii 39.

In de aenfteeckingh des Vyers , leyt den ganſchen

Gront van alle Heyinelijckheyt : wapt , den ſchrick van de ontſteeckingh , is ghenaamt , in de Natuur , Salnitrini zijnde eenen Wortel van allerley. Soạt van de krachten, eene ſcheydelijckheyt der Natuur , daar de Scients fich ſcheytin oneyndelijckheyt; en , doch doorgaans, in • den ſchrick , ghelijck eenen ſchrick der ſcheydingh , in't Weſen , ſoodanigh blijft . 40. in

b Text, Webbene.

In de aenſteeckingh des Vyers ( verſtaandenaar'ts

wendighe Magiſche Vyer ) maackt den Gheeſt Gods,

ſich b bewegend ; opaerr ghelijck de Lucht uyt het Vyer ontſtaat : want, al daar ontſtaat het Eenighe Element ; ' t welck , in de uyt wendighewereldt , fich , in vier Ele !1 menten heeft uyt gewrickelt. i 17 !

In den Blick.des:Vyers en desLichts , is de ſchey c Of, inde 1:41. serſelrijning, dingh : den Geeſt !( verſtaat , de vyerighe Scients vaude . Krachten ) ſcheyt ſich boven

over ſich : want , hy gaat van

den ſchrick desVyersuyt, ghelijck een nieu Leven : ende en is doch geen nien Leven ; maar, alſoo heeft ly Natuur . aen genomen . : yhdix.blibliky :

42. En,


Van alle Heymelijckheden .

47

42. Ep , het Ens der Liefden , blijft in 'tmidden ſtaan ; ghelijck een Centrum vanden Geeft : en , geeft uyt_ſich , eenen Oly ( verſtaat , Gheeſtelijck ) in den welcken'het Licht leeft; want, 't ſelvighe is het Ens vande vyerighe Liefde . 43. Uyt dit vyerighe Ens der Liefden, gaat, met den Geeſt, boven over ſich , in de hooghte uyt, de Tinctuur: zijnde her Gheeft watertjen , dekracht van 't Vyer en van't Licht; welckers name is ghenaamt , Jongh - vrou Sophia . 44. Ghy lieve Wyſen,waar' t dat ghy de ſelvige kende, ' t ſoudeugoet zijn !. 45. 't Selvighe Watertjen , is de ware Demoedigheyt, die ſich alſoo van Itonden , aen , met de Temperatuur, Tranſmuteert, en wederom van't Licht wort inv-ghe toghen ; want , 't ſelvighe is de Sieledes Lichts , naar de Liefde, : 46. En , ' t Vyer, isden Man : zijnde desVaders Eygen fchap '; namentlijck , de Vyer

fiele .

47. En , hier vin , leggen beyde de Tincturen : Dament lijck , Man en Wijf ; die twee Liefden : de welcke , in de Temperatuur, Goddelijck, zija : de welcke ,' in Adam , wierden gheſcheyden , doen de Imaginatie ſich van de Temperatuur, uytuwende; en , in Chrifto , ghemeenight zijn gheworden . 48.

O ! ghy lieve Wyſen, verſtaat deſen fio ! want,al.

hier, leyt de Perrele van de gapſche wereldt : voor de Onſe, ghenoegh om te verſtaan ; en , inoeten ſulckx, aen den Dyeren niet geven . 49. De derde icheydingh,uyt het Vyer , komt nyt a de a Erdóts oderText doodingh des Vyers : namentlijck , uyt het Welen vande cung. drie Eerſten ; uyt den Geeft van Sulphur , Mercurius, en Sout i en , gaat , gelijck eenſtom on

gevoelijck Leven , onder


48

Cap. III .

te

De Poor

um

t

van'

te Myſteri

Groo

onderlich : en , 't is den Water- geelt : uyt den welcken het Materialiſche Water vande uyt- wendige wereldt, fijo begin heeft : in ' t welck , de drie eerſten ,met hare werc kingh , Metalen , Steenen , en Aerde (uyt de Eygenſchap pen van den Salnitri ) hebben ghebooren . so. In ' t welck men doch oock het bovenſte Weſen a Of,im druckingh van den Gront des

uyt de a Impreſſie van't Lieve - Ens moet verſtaan , ghe . lijck als io de Edele Metalen en Steenen. sr . Deſen Salnitriſchen Gront ,

wort , door de Son ,

Lieve -We op- gheſloten , dat den ſelvigen alſoo een waſſend Leven fens. NB . NB. heeft. Voor den onſen alwhier genoegh om te verſtaan ; b Of, door. want, hy is b met den vloeck bedeckt.

52. Wy laten ons billick.vergenoegen aen

tghene,

cOf Dyern ' t welck ons Eeuwigh verheught : en willen aen de : Dye menfchen . ren , geenen vrolijcken Aap in jaghen ; en , hiernaar

doch aen , wijſen ,'t geen ons nut zy.

d Text,

53. De vierde ſcheydingh, gaat in de Duyfternis: daar oock Alle Weſens in legghen , en beweeghelijck zijn ;

og svevend.ghelijck in de Lichtewereldt, en in de uytwendighe Elementighe wereldt. 54. Maar , het gheſchier , Alles , in de Phantaſy, naar de Eygenſchap vande qualiteyt: daar van wy , al..hier, niet vorder willen melden , van weghen het valſche © Text, • Licht, 't welck daar in wort verftaan en, ; van ---weghen Berwegents des Menſchen f booſheyt. heit. f Verftant, 55. Even welwort aen den Phariſeus hier , mede ver

of. Kennito klaart, dat hy gheen waar verftant van de Helle, en, de & Text, Phantaſy en heeft, wat des ſelfs qualiteyt s en doen is , en vnd Surhas bepfen . waartoe fulckx zy ? naarde ...maal daar Niets en is buy , ten God : en , doch bayten God is ; maar, alleenelijck in eene andere Quaal, en een ander Leven : oock een ander V.

Natuurlicht , den Mago bekent. 56. De vijfde Gheftalte in de Scients , is nu het ware

Lieve


Van alle Heymelijckheden . Lieve

49

vyer ,'twelck ſich , in 't Licht, uyt het Pynelijcke

Vyer ſcheyt ; in't welck nu , de Goddelijcke Liefde , in 't Weſen , wort verſtaan .

57. Want, de Krachten ſcheyden ſich in den ſchrick des Vyers, en worden infich , begeerigh ; daar men alle Aert , van de drie Eerſten , oock in verſtaat. 58. Doch , nu niet meer in Pynelijckheyt : maar , in Vreughden rijck ,en in haren honger ofte begeerte, hoe men't mocht « ſetten ; namentlijck, in de Scients, trec- a 0%, seggen: ken ſy hen ſelfs, in Weſen . 59. Sy trecken de Tinctuur van 't Vyer en't Licht(zijn hen , de ſelvige is b hare b Verstaar, de drie Eer , wſten . ſpijſe ; zijnde de groote · Sacht, moedigheyt, het Welv doen, Wel ſmaacken . c Sachtig de de

Jongh

vrou Sophia ) in

60. Sulckx vat ſich in de begeerte van de drie Eerſten, heyt Soetiga in ' t Weſen , 't welck het Lichaam van de Tinctuur wort Lieffelijck genaamt; vamentlijck , Goddelijcke Wefentheyt, Chri- beyi. iti Hemelſche Lichamelijckheyt ; Lieve Soon , ſoo ghy't verſtaat, daar hy ſeyt, lohen. Dat hy van den Hemel was ghekommen ; en was in den Hemel. 61. Deſe Tinctuur, is de Kracht van't Spreecken in 't Woord : en het Weſen, is des ſelfs d invattingh ; daar't d Formee Woord , Weſentlijck wort : ' t ſelvigbe Welen , is het ringh , of, Gheeft water , daar Chriſtus van ſeyde , Hy wilde ons druckingly. 't ſelvighe te drincken geven ; dat ſoude ons in eene Fon - c Of,het Water des teyne des Eeuwigen Levens vloeyen . Eeuwighen 62. De Tinctuur , verwandelt ’t ſelvige , in Geeſtelijck Levens.

Bloet ; want , ſy is f hare Siele : het is Vader en Soon ; f Dat is, de siele van de uyt de welcke den Gheeſt ( namentlijck , de Kracht ) felviche uyt gaat . Quáa 63. O ! ghy Lieve Soonen , is’t dat ghy dit verſtaat, ofte Fon foo en laat uwen Geeft niet toe , ſich daar in , in vreughden NB, NB. te verheffen :

maar , buyght hem in de Alder G

grootſte Demoe


so

Cap. III .

De Poorte van't Groote Myſterium

Demoedigheyt voor God , en toonthem fijne (noch ) on.. waardigheyt , dat hy met ſulckx, niet, in eygen Liefde en Wille, en vare; gelijck Adam en Lucifer deden : dewelcke de Perrele in de Phantaſy invoerden ; en hen van 't gan ſche Af braacken . 64. Bedenckt wel , in wat voor eene ſware Herberge NB, NB . de Siele ghevangen leyt : Demoedigheyt, en Niets Wil len , dan alleenelijck , Gods Erbermen , is het beſte en ' t nutſte voor de gene , die Jongh

vrou Sophia erkent heb

ben ; ſulckx fy in oeffeningh moeten nemen. 65. Het is wat Hooghs, 't geen God u Openbaart : ſiet doet : maackt uyt fulckx geenen vliegen wel toe wat ghy den Lucifer ; of 't ſal u Eeuwigh rouwen. 66. Deſe vijfde Gheſtalte , heeft alle Krachten van de

Goddelijcke Wijſheyt , in fich : en , is het Centrum, in't welck fich God den Vader , in fijoen Soon , door 't Spreec. a Of, Stam . ken des Woords , openbaart : het is den « Stock van't Gewas des Eeuwigen Levens , van de Geeſtelijcke Crea turen : de Spijſe van de Vyerighe Sielen , als mede der Engelen ;

en van 't geen , men niet en kan uyt. ſpreken .

67. Wapt, het is de Eeuwighe doorvgaans durende Openbaringh van de Drie -Eenighe Godheyt: daar alle Eygenſchappen van de Heylige Wijſheyt, in Senſualiſcher Aert , in Qualificeren ; in

als een Gheſmaack , Reuck , en

maalkanderen Invqualificerende Leven van ' t Lie

vevvyer . 68. En , is ghenaamt , de Kracht van deHeerlijckheyt Gods : de welcke ſich ,in de Scheppingh, in alle gheſcha pen Dingen , mede heeft uytwghegoteo : en leytin een yeder Dingh, naar des Dinghs Eygenſchap,in't Centrum , verborgen ; namentlijck, eene Tinctuur , in de levendige Lichamen , 69. Vyt welckers Scients , alle Dinghen Waffen en Bloeyen ,


Van alle Heymelijckheden .

SI

Bloeyen , en hare Vrucht geven : welcke Kracht is leg gende, io de vijfdeEſſents, en eene Chur der kranckheyt is : bywalmdien de vier Elementen , in de Temperatuur mogen geſet worden, loo is de Heerlijcke Perrele in hare werckingh openbaar. 70. Maar,den vloeck van Gods Tooren, houdt ſulckx ( van --wegen des Menſchen On -waardigheyt) in j-Sich ge a Text, vangen ; den Medici wel - bekent ,

91. De fefte Geſtalte in de Scients, is, in de Goddelijc. Perfanden. keKracht , het Spreecken : te weten ,den Goddelijcken Mond , den Klanck van de Krachten , daar den Heyligen Geeft , lich , in de Lieve , invattingh , luytbaarlijck , uyt de in

gevatte Kracht , uytvoert .

22. Gelijck ons aen 't Beelt Gods, aen den Menſch , in fijne rede, te verſtaan is ; alſoo is oock een Senſualiſch werckend Spreecken , in de Goddelijcke Kracht ; in de Temperatuur. 73. Welck werckende Spreecken recht wort verſtaan , in de Vijf Sinnen : namentlijck , een Gheeſtelijck Sien, Hooren, Ruycken, Smaacken , en Voelen ; daar de Open baringh vande Krachten, in maalkanderen wercken . 74. Welck b werck , den Gheeft , in eenen luydtbaren b Text; Gcwirdt. Klanck , uyt_ſpreeckt : ghelijck aen de Menſchen is te verſtaan : foo wel oock aen'tuyt - gheſproken Woord, in de gheſchapen Creaturen ; de Levendige, en oock der gelijcken , in de Stomme en Waffende. 75. Want , al daar wort verſtaan, hoe de Geeſtelijcke wereldt (namentlijck , den Geeſtelijcken · Klanck )fich , Texa, in de Scheppingh , mede in begeven heeft: daarvan den d Klanck van alle Weſens ontſtaat; den welcken , d Text, Schal in de Materien , eene Mercurialiſche Kracht, uyt de Vye

rige Hardigheyt, ghenaamt wort: daar de andere Krach ten , hare medewerckingh in ugheven , dat het eenen G 2


52

Cap . III.

De Poorte van't Groote Myſterium

Klanick ofte Gefangh wort , ghelijck aen de Levende is te erkennen ; maar , in de Stommen, een Klanck is : en , ge lijck , men aen een Snaren ſpelfiet , hoe alle Melodyen in. maalkanderen ,in een Eenigh werck legghen ; die't verſtant kan voorbrengen . 76.

Voorder is ons in de feſte Gheftalt , het ware Ver

ſtant van de Sinnen te verſtaan : want , wanneer den Geeſt ſich van de Eygenſchappen heeft uytgevoert , ſoo is hy weder . -om in de Temperatuur;en heeft alle Eygenſchap pen in hem . 77. 't Geen het Lichaam eene Weſentlijcke Kracht is, ' t felvige is den Geeft, eene Vliegende : namentlijck ,eene Sivnelijcke, in welcke het Gemoet verſtaan wort; daarde Şinnen uyt ontſtaan . 78. Want, de Sinnen ,ontſtaan uyt de veelheyt der a Text, On eyndelijcke Eygenſchappen , uyt - den ſchrick des dem Fetveta fchrad . Vyers; daarvom hebben ſy beyde 6 Centra ( namentlijck , b'of, Grone Gods Liefde en Tooren ) invſich . dens, 79. Terwijl ſy in de Temperatuur ſtaan , ſoo zijn ſy recht : maar, ſoo haaſt ſy van de Temperatuur uyt - gaan , c Text, en ſich in eygen Proevingh hares ſelfs • worpen , om hen Sfmotngen. ſelfs in Eygenſchappen te vinden , en ſelfs te erkennen, ſoo is de loogen ghebooren , dat ſy van den Eygen Wille ſpreecken , en , de Andere Eygenſchappen voor Valſch houden en verachten : en , voeren ſich oock terſtont ia Eyghen Luft ; in de welcke den Swaren Val Adams en Lucifers ons iste Betrachten en te Erkennen.

80. Want , Adam was in de Temperatuur , met de Ey genſchappen , gheſet: maar , fijne Scients voerde ſich in

d Text , de verdeeltheyt , in valſche Luft door des Duyvels d ver of 14.4% ore giftingh , en in .„roepen of inſpreecken. ten . 81. In welck in. ſpreecken , de Luft ſich in de Tempe c Text, ratuur verhief , en in de veelheyt der Eygenſchappen in v Einballen. voerde i


Van alle Heymelijckheden .

53

voerde ; namentlijck , eene yedere Eyghenſchap , in eene Selfsheyt. 82.

Want, de Siele wilde Proeven, hoe't ſoude Smaac

ken wanneer de Temperatuur uyt maalkanderen gingh : te weten , hoe de Hitte en Koude , daar toe Droogh en Nar, Hard en Weeck, Wrangh en Soet, Bitter en Suer, en ſoo voort , alle Eygeoſchappen Smaackten in de onderv ſcheydentheyt. 83. Sulckx God hem doch verboodt , niet te Eten van de Vrucht; datis, van de Openbaringh der Erkentenis van ’ t quaat en 't Goedt,

84. In welcke Smaack, den Vyerigen Honger eerſt ont ſtondt; dat de Geſtalteniſſen des Levens, hetManna ( zijn . de Gods Broot , uyt het Lieve -Weſen ) verlooren , en niet meer en konden ſmaacken ; ghelijck het in de Tem peratuur , in eenen Eenigen Willewas. 85. Daarvan de Gheſtalteniſſen des Levens, van ſtonden vaen , ſich in

vatreden

in eenen ſoo grooten

Honger, en , de veelheyt der Eygenſchappen ſich impreſ ſeten : daar de Grof heyt des Vleeſches door ontſtont; en , de Veehfche Begeerte ( in de veelheyt van de Scients van de Eyghenſchappen der Krachten ) wierden .

in hem openbaar

86. Eu , oock terſtont, de verdeelde Eygenſchappen, in den Geeft van de wereldt , in - hem ,indrongen ; nament lijck , Hitte en Koude, oock het bittere ſteeckelighe wee hem “ raackten : ' t welck , alles , in de Temperatuur , niet a Text, en hadt vermoghen te zijn ; daar van hem oock vanj ofte aume ſtonden vaen ,in den Vleeſche , Kranckheden ontſtonden. aften . 87. Want , de Eyghenſchappen waren in ſtrijdt en we der -waardighen Willeghekommen : foohaaſt de eene lich nu , over de andere verheft ofdoor yets wortaen , ge. b Tert, ſteecken , dat ſy ſich in de hooghte 6 verheft inde · Qua- Schwingee. cOf,Wet G lificeringh , kingh. 3


54

Cap. III .

De Poorte van 't Groote Myſterium

lificeringh , foo is fulckx aen de andere , een Vyandigh Strijdigh willen ; daarvan ontſtaat, Wee en Kranckheyt. 88. Want,den Strijdt voert ſich terftont , tot in de drie Eerſten : daar de Turba fich dan baart , en , de Kamer des

Doods op weckt ,dat den Quaal des Vergifs het Regi ment bekomt; en't ſelvige is even ,den ſwaren Val Adams. 89. De levende Geftalte in de Scients, is , in de Godde. meerde, Gefore lijcke Kracht, het a in gevatte Weſen van alle Krachten: b Text, daar den 6 klanck ( zijnde het Spreeckende Woord ) lich , Shali. vat ; namentlijck , een Weſen, c Formeert , in de Scients, in 't Weſen of,maackt.' in 't welck den klanck, ſich tot Luytbaarheyt - vat. d Formee 90. De vijfde d in --vattingh , met de Liefde ( nament ringh . lijck ,in de vijfde Geſtalte) is ganſch Geeſtelijck; zijnde de e dieseFevende Alder__ſuyverſte Weſentheyt :maar, deſe is eenedin Gestale.

vattingh van alle Eygenſchappen : en , is billigh genaamt, de gapſche Natuur , of, het Gheformeerde Woord , het

Uytvgheſproken Woord ; zijnde den inwendigen God delijcken Hemel , den welcken on geſchapen is . 91. Doch , in de Goddelijcke Werckende Gheboort van de Temperatuur, mede is ftaande; en is ghepaamt, het Paradijs : zijnde een groenend Weſen van de Ghevatte Werckelijcke Goddelijcke Kracht: daar, in men de waf de Scients ſich uyt ſende Siele verſtaat, op Aert gelijck als der Aerden , door de begheerte van de Son , in een ghewas van Hout , Kruydt , en Gras treckt ; want , van de Scients der Aerden heeft oock ,daar van daan haren oorſprong.

f NB. Dit 92. Doen God fde Geeſtelijcke Werelt , naar alle Ey noemt Het mes Trisas ghenſchappen , in een uyterlijck Weſen in -- voerde, ſoo Megiftus, de bleef hetin wendige,in ' t uyt wendige : het uytwendige, fiet Poeman :ghelijck een 3 Schepſel: maar , het in

wendighe ghelijck

der,vers Text , 29. een barend Wefen ; en , derhalven , en fien wy de wereld Gefshbpfi maar half .. of, Gejchapen Wefen .

93. Want, het Paradijs ( zijnde de iu..wendige werelt;

de


Van alle Heymelijckheden . de welcke , in Adams On

ſchult , door de uyt- wendighe

Aerde , medeuyt_groende ) hebben wy verlooren. · 94. Meerder is onste verſtaan , dat de ſeven Daghen , met hare namen, uyt deſe ſeven Gheftalten ontſtaan : na mentlijck, alle ſeven, uyt eenen Eenigen , die daar was den Aenvangh der Bewegingh van 't Myſterium Magnum . 95. En , den Sevenden , is den Ruft.dagh , daar in het Werckende Leven van de ſes Eyghenſchappen Ruſta en , 't is even de Temperatuur in’t Weſen ,daar

in dat ruft, het

Werckende Leven van deGoddelijcke Krachten : daar om beval God den ſelvigheo te ruſten ; want, het is het ware Beelt Gods , in 't welck God fich , van Eeuwigheyt , Geduurigh , in een Eeuwigh Weſen , heeft Gebeelt. 96. En , foo wy doch wilden ſien ! het is Chriſtus , den

rechten, in Adam , Geſchapen Menſch : den welcken viel, en ſich in de Werckingh van de ſes Dagen , met de a Scients, in Onruft, invvoerde, en, de Duyftere werelt verweck te , en bin 't opperſte voerde : den welcken God, met fijne Hooghſte Lieve Tinctuur, in den Naam , lefus , we-

2 0f, SielWortel der en . b Text, Cordoor .

dervom ,in den Menſch , Tingeerde ; en , in den Eeuwi ghen Sabbath van de Rufte , in

voerde .

97. Dit zijn alſoo de ſeven Eygenſchappen vap de Eeu wighe en Tijdelijcke Natuur. Naar de Eeuwigheyt , Gee ftelijck ; en in heldere doorſchijnende Chriſtallinighe Weſentheyt, alſoo te verghelijcken . 98. En , naar deuyt.wendighe Gheſchapen werelt , in

quaat en Goedt onder maalkander , in Srijdt : tot dien eynde alfoo gheworden, om dat de iowwendighe Geeſte lijcke Krachten , door de Strydende Scients , in Creatuur, lijcke Formen en Geboorten, ſich ſouden in --voeren ; dat de Goddelijcke Wijſheyt, in wonderen der Formeo , in menigerley Leven , ſoude openbaar worden .

Siet hier nae 99. Want, daar en vermach, in de Temperatuur, geeneCap.4. Crea - yers 46.


l Het vierde Capitte ,

56

Creatuur gebooren te worden ; want , de ſelvighe is den Eenigen God . 100. Maar, in den uytgangh der Scients van den Ee a Text , Tein nigen Wille , a in’t geen hy ſich ſcheydtin b Particulaar, bof,deelen ,foo vermach eene Creatụur ( namentlijck , een Beelt van ' t Geformeerde Woord ) c'ontſtaan ,

HET

VIERDE

CAPITTEL ,

Van den Oorſprongh der Scheppingh . I. . Unſtighe Leſer, ick vermaan u, zijteen Menſch ; en , geen Onvernuftigh Dyer: en , laat u niet ver

G leyden door ' t Geſwets van de Sophiften met haar Kalfs verftant; de welcke niet en weten wat ſy Swetſen : die niets anders en doen , dan Twiſten en Bijten; ende, en cText, verſtaan niet , wat ſy « roepen , ende , en hebben gheenen Geplen . d Of, Fonda d Gront , in den Senſu. meni in den 2. En , laat u oock de Pen , of, de Hant van de Pen, Sin . niet verleyden : den Hooghſten heeft de ſelvige alſoo ge e Verſtaat, de eenw2014ſneden , en fijnen Adem daar in geblaſen ; overſulckx, digheonge. wy't ſelvighe wel weten , ſien, en , erkennen : en , niet uyt leertleye des waan , van andere Handt , of door Altraliſche in vallen Auteurs weten wy ſulckx ; ghelijck wg beſchuldight worden . Pen ofte Hand 3. Onsis eene Poorte f in Ternarium Sanctum opvge f Dat is , in de Parady- daan , om te ſien en teweten ,'t geen de Heer ,in deſen Tijd, fcheWefent- in den Menſch ,weten wil. ' beye, of, de 4. Op datden Strijdt een eynde ſoude nemen , en men Helghe Aerde. niet meer om God en Twiſte, ſo Openbaart hy ſich Selfs. s . En , ſulckx moet ons geen wonder zijn : inaar , wy ſelfs moeten zijn't ſelvighe wonder, 'twelck hy , met de vervullingh


Van den Oorſprongh der Scheppingh.

S7

vervullingh destijds heeft gebooren ; ſoo wy ons erken nen wat wy zijn , en van den Strijdt uyt-vgaan in de Tem peratuur van den Eenigen Wille, en ons ondermaalkan . deren beminnen . 6. De ganſche Scheppinghi, beyde , van de Eeuwige en Tijdelijcke Creatuuren en Weſens, ſtaan in 't Woord van de Goddelijcke Kracht. 7. De Eeuwighe ,

kommen uyt de

Scients

van 't aBhrftán Text, den . Spreecken : pamentlijck, uyt den Eenigen Wille des On gronts; den welcken, b met hetWoord van 't Spreecken , b Of, door . met de Scients , ſich in Particulaar heeft inghevoert. 8. En , de Tijdelijcke ontſtaan in 't Uytgheſproken Woord: namentlijck, in eene Beeldelijckheyt van de Eeu wighe ; daar fich het Uytvgheſproocken Woord in fijn Subftants, in eenen uyterlijcken Spiegel, tot fijne Be- cof,Wesen, ſchouwelijckheyt , weder. om heeft in ghevoert. 9.

Deuyt

deelingh van de Scients, uyt den On - gront

in Gront,met de invoeringh van't Spreeckende Woord, in een weder Uye - ſpreecken van't Wefen Alder Weſen, tot , en in quaat en Goedt , ftaat als volght. 10. Daar Baren ſich drie Principien in 't Weſen Alder Wefen ;daar het een ,geduurigh ,d'oorſaack van 't ander is : daar in men oock driederley Leven verſtaat ;namentlijck, driederley Onderſcheydene Goddelijcke Openbaringh . 11. De ware Godheyt in fich Selfsin Drie , vuldigheyt, in de Scients des On.vgronts in den Eenigen Wille, daar God , God, Baardt ( zijnde den Eenighen Wille , die ſich in Drieheyt in

voert )en is geen Principium .

12. Want , daar en is niets voor hem : mede en kan hy oock geenen Aenvangh van Yers hebben ; maar , is Selfs fijnen Aenvangh, het Niets, en ſijn Tets. 13. Maar , in 't Woord van de Eenighe Goddelijcke I. Principii , Kracht, daar ſich de Eenighe Scients van de Baringhder H Drieheyt,


de

58

Het vier

ttel

Capi

,

à Text ,

Drieheyt, uyt , ſich Selfs « Vytv-ſpreeckt; al daar ont Husbandet. Ataat den Aenyangh van't Eerſte Principirom . 14. En , doch niet in den Grondt van 't ſpreecken ; dat is, in de Drieheyt: maar , in de Vattingh van de Onder ſcheydelijckheyt ,daar de onderſcheydelijckheyt ſich in Natuurin vat,tot Bevindelijckeyt en Beweeghelijckheyt. 15. Daar de Bevindelijckheyt fich in twee Weſens Scheydt : te weten , in den Grim , naar de impreſſie in de Duyſternis, in een Kout Pijnelijck Vyer , daar de Hitte in ontſtaat: al daar verſtaat men het Eerſte Principiumin.de I I. Principii.

wortel des Vyers; de welcke het Centrum van de Natuur is. 16. En , het tweede Principium , verſtaat men in de ſcheydingh des Vyers , daar de Goddelijcke Scients in't Vyer , ſich in't Licht ſcheydt: aldaar ſý fich in Natuur en Weſen heeft in - gevoert ; tot Openbariogh van't God delijcke Vreughden rijck . 17. Daar het Woord van de Krachten , in eeneWerc

b. Den Gront kelijcke Baringh, in is ftaande: daar het b Mens in't · Ens C Den Gront werckt ; al daar is de ſcheydingh tuſſchen twee Princi des Wefens,

pien : daar God ſich , naar 't Eerſte noemt , eenen Toorni gen Yverighen God , en een Verteerend Vyer . 18. En , naar ' t tweede , eenen Lieven Bermhartigen God ; die ' t Booſe niet en Wil , noch Willen kan .

III. Princi.

19. Het derde Principium , wordt verſtaan in de ſeven Werck daghen ; nameutlijck, daar de ſeven Eygenſchap pen van de Natuur, ſich in de Sevende , in een Weſen , tot Vattelijckheyt hebbenin - gevoert. 20. Welck Weſen , in ſich ſelfs, Heylig, Reyn ,en Goet is , en den Eeuwigen Ongeſchapenen Hemel is genaamt : pamentlijck ,de StedeGods,ofte Gods Rijck : Item , Para dijs, Reyn Element,Goddelijck Ens; ofte gelijck_men't, Daar fijnder Eygenſchap , Yetsſoude mogen noemen . 21. Het ſelvighe Eenighe Weſen van de Goddelijcke Werckingh,


Van den Oorſprongh der Scheppingh .

59

Werckingh, 't welck van Eeuwigheyt, geduurigh heeft ge weeft,heeftGod, - met de Scients van ſijnen On - gronde- a Of,door. lijcken Wille Gevat ep Beweeght , en in 't Woord ſijoes Spreeckens Ine gevat,en uyt het eerſte Principium der Pij nelijcke Duyſtere Vyer- werelt, en uyt de Heylige Licht vlammende Lieve werelt,uyt geſprokē;namentlijck ,ee neb Afbeelding vande inwendige Geeſtelijcke Werelt. b Text 22. En , ' t ſelvighe is nu de uyt wendighe ſichtbaare jungl. Werelt met Sterren eo Elementen . Soo niet te verftaar , dat het voorheen in een

Begrijpelijck Weſen , in onder

ſcheydene, zy gheweeft: het is geweeft het Myſterium Ma- Myſteriuna gnum , daar Allerdinghen in de Wijſheyt , in eene Geeſte- Magnum , lijcke Form , in de Scients des Vyersen des Lichts, in een worſtelend Lieve ſpel heeft geſtaan.

23. In geen CreatuurlijckeGeeſten :maar,in de Scients in beeldingh ; daar de Wijſheyt alſoo c Text,, Inmohde ſich ſelfs, in de Kracht, heeft geſpeelt. lungh , 24. De ſelvighed in beeldingh , heeft den Eenighen d Text,

var loodanighe met

Wille , in 't Woord gevat, en , de Scients uyt den Eenigen Schucf. Wille vry laten gaan , dat fich eene yedere Kracht , in de Scheydingh, in Eygen Wille, in de vrye gelaten Scients, in eené Form invoere naar ſijne Eygenſchap. .25. Sulckx heeft het Goddelijcke - Schiep ( zijnde de Begeerte van deEeuwige Natuur ; de welcke genaamt is, het Fiat van de Krachten ) ingevat; namentlijck , in eene Compactie der Eygenſchappen. 26. Soo ſpreeckt Moyſes bu , God heeft in den Aen,

vangh (dat is, io de ſelvighe invattingh van het Myſterium Magnum ) Hemel en Aerde gheſchapen : en geſeyt, Alder ley Creaturen fouden voort kommen , eene yedere naar fijner Eygenſchap 27. 't Selvige is ons nu te verſtaan ,datin 't Verbum Fiat, het Myſterium Magnum ,in een Weſen is gevat geworden: H 2 namentlijck, !


60

a Text ,

Het vierde Capittel ,

namentlijck, uyt het inwendige Geeſtelijcke Weſen , in een Begrijpelijckx; en , in de Begrijpelijckheyt, * heeft de Scientsdes Levens gelegen .

28. En , ſulckx in twee Eygenſchappen : namentlijck , 6 Gemoede- in eene b Mentaliſche , en , · Entaliſche :dat is ,in eene recht C'Wefentlijce Levendighe, uyt den Grondt der Eeuwigheyt ; dewelcke ke. in de Wijſheyt des Woords ſtaat. d Ens ; of, 29. En , in eene uyt- groenende, uyt des d Weſens Ey . Entaliſch , e Van't gen Selfs, io fich Geboorne e Scients , welcke den War Woord Scients , fiet dom is , daar het Waſſende Leven in ſtaat ; zijnde, het het 2 10. vers Stomme Leven . in de Clavis. 30. Uytdit Myſterium , is , Aenvangelijck , de vijfde Elents ( zijnde het Ens des Woords) Openbaar , en We Aenghe. ſentlijck gheworden ; daar nu allede drie Pripcipien faen banghen helbo hebben gehangen: daar dan het Weſen fich heeft geſchey hinghen . den : het Geeſtelijcke, in Geeſtelijck Weſen ,en het Stom me, in Stom Weſen ; ghelijck daar zijn , Aerde , Steenen , Metalen , en 't Materialiſch Water . 31. De drie eerften hebben ſich eerſtelijck in een Gee Atelijck Weſen ghevat ;namentlijck ; in Hemel , Vyer, en Lucht. 32. Want , Mowyfes feyt : In den Aenvangh Schiep God Hemel en Aerde. 33.

Het woord, Hemel , begrijpt het Gheeltelijcke

Element:

zijnde de Geeſtelijcke Boven -wereldt, met

de werckingh der vier Elementen ,daar het Eenighe Ele . ment fich heeft uyt ghewrickelt, met de Eygenſchap van de drie Eerſten ; daar in de Natuur, in hare ſeven Geftal ten , is leggende. 34. Het felvighe Gheeſtelijcke, heeft van , ſich uyt gheſtooten, het groove ghevatte ſtommeWeſen : te we ten , de Materie der Aerden , en ſoon wat daar, in begre pen is,naar,en uyt Eygenſchap van de ſeven Geštalten der Natuur


Van den Oorſprongh der Scheppingh .

61

Natuur en hare uyt deelingh ; daar ſieb dan eene yedere Gheftalte met hare uyt - deelingh ofte veelvoudigingh, in een Weſen heeft ingevoert . •

35. Gelijck ,, men ſulckx ſiet aen de waſſende Geeſten ,

de welcke uyt de Salniterſche Koockingh van beyde de Vyeren, de Scients van yedere Eygenſchap, uyt fich ,in de booghte , uyt_voert, in de Begeerte van't bovenſte Geeft leven ; daår.- van de Áerde dan oock Kracht ont fanght . 36. In welcke bovenſte en onderſte Kracht, de Scient's der Aerden ſich in een Ghewas in voert : welck Ghewab de Son met haar Licht , vyer aenfteecke, dat daar Vrucht uyt -- waft. 37. Op Aert ghelijck de Inwendighe Magiſche Son van't Licht Gods , de Inwendighe Natuur aenfteeckt, daar het Paradijs, wallend en groenend in ſtaat.16) 38. Verſtaat , in de Temperatuur van 't Eenighe Ele + ment, 't welck voor de Aerdſche verborgen is ; wy willen den Leſer , in eene Somma, 'aeo.wijſen , wat het Weſen Aller Weſenzy. 39. De InwendigheGeeſtelijcke Heylighe Wereldt, is het Uyt ſpreeckende Woord Gods , 'twelck ſich in a Of, uyur barende, Weſen en Werckinghin , voert ; naar Liefde en Tooren .

40. Daar meo in deImpreſſie vande Duyſternis , het Boofe verſtaat : ende en is doch in God niet Boos; maar , in bhare Eygen

ſelfs vattingh der Selfsheyt, namentlijck, b Verſtaat,

in eene Creatuur : en , daar't doch oock goet is ; byloo . de Impreßie. verde de Creatuur in de Temperatuur is Itaande. 41. En , in de vattingh des Lichts, verſtaat, men - het c De Reo Rijck : namentlijck ,den Openbaren God met fijne werc - geeringh. kelijcke Kracht : de welcke ſich vat , in de Vyerighe Na tuur, in een luytbaar Woord , totdeGoddelijcke Open baringh in den Heyligen Geeft. H

3

42. ' t Sel


62

• Het vierde Capittel,

3:42. 't Selvighe werckende Woord, uyt alle Krachten , ayt Goét en quaat ( namentlijck , uyt het Lichten Lieve vyer, en uyt het Pijnelijcke en Duyſtere Natuur vyer : it welck in der Eeuwigheyt ,in een werckelijck Weſen , in twee Principien heeft geſtaan ; te weten, in Licht en Duy fernis ) heeft fichuyt gheſproken in eenen tijd , en ghe yoert in een Weſen van een Begin en Eynde ; en , tot fijn ſelfs Openbaringh, in de Scheppingh ghebeelt. 43. Te weten , de Uyt_wendighe wereldt met haar

Héér, en al., 'tgene dat daar in Beweeght en Leeft ,'t ſel vighe is geſloten in eenen tijd van een Uurwerck : 't fel , vige loopt van lijnen-Aenvangh gedurigh voort , weder om ten Eynde ; namentlijck , wederom in het Eerſte, daar 't is uytighégaan. 44.

En , ' t ſelvighe is tot dien

eynde alfoo openbaar

gheworden, op dat het Eeuwighé Woord in fijne,werc kelijcke Kracht , Creatuurlijck en Beeldelijck zy : dat, ghelijck 't felvighe fich , van Eeuwigheyt in de Wijſheyt heeft Geformeert en Gebeelder , alſoo oock in een Parti. culaar Leven gebeeldet zy;tot Heerlijckheyt en Vreugh, de des Heyligen Geeſtes , in 't Woord des Levens , in ſelfs. hem 45. En , daarom heeftGod ,in de Eeuwighe Scients van den Eeuwighen Onjgrondelijcken Wille , Engelen gheſchapen, uyt beyde de Vyeren , namentlijck, uyt het Vyer der Natuur, en uyt het Vyer der Liefden . Siet hier voor 046. Hoe wel het Lieve vyer glieen Creatuur en yer Cap. 3• mach te geven : maar,s't woont in de Creatuur en'ç ver Vers 19. yult de ſelvighe, ghelijck de Son de wereldt, ofte de Na tuur in den tijd van de wereldt; op Gheeft alſoo een Vreughden

dat den Heyligheq

ſpel hebbe in

ſich

ſelfs.

47. En , moet ons, van den Engelen , recht en welver ftaan : want , alhier leytden Gront, daarom de Vrage, vann


Van den Oorſprong der Scheppingh .

63

van wegen de Ghenade_Verkieſingh , wort ghehaudelt; daar in ' t Vernuft loopt dwalen . .. 48. De Heylighe Schrift noemt deEngelen , Vyer en Licht , vlammen , en Dienſtbare Gheeften , ' t ſelvighe is alſoo : en ,offy wel hare Hoogh , vorſtelijcke Regimen ten hebben , even

welzijn ſy doch alwt'ſamen niets..an

ders dan een toegherecht Inſtrument van den Eenigen Geeft Gods , in fijne Vreughde, de welcke Hy , a met hen a Of, door hen. Openbaart ; namentlijck , Hy'OpenbaartSich, door hen . 49. Hare Subftants en Weſen , foo veel ſy een Eygen dom zijn , en Creaturen ghenaamt worden , is eene in. vattingh van de Eeuwige Natuur ; de welcke ſonder Aen vangh , in Goddelijcke Werckingh , cot fijn ſelfs Open baringh, in de Eeuwige Baringh ſtaat. so. Verftaat:

naar de Creatuur , zijn fy, vande Eeuwi.

ghe Natuur , alle de feven Gheftalten , in ſeergroote on der ſcheydentheyt der Krachten . sh OpAert, ghelijck de drie eerſten , in de Natuur,

in oneyndelijcke onderſcheydene , fich Invoeren en Formen, alſoo is oock hare Creatuur,in veel Eygenfchap pen te verſtaan ; eene yedere , in ſijoe Eygenſchap. 52. En , ons zijn daarin , voorvpamentlijck , ſeven Hoogh - vorſtelijcke Regimenten ,in drie Hierarchien te verſtaan , naar 6 de Fonteyne van de ſeven Eygenſchap- 5 Dem quåter pen der Natuur : daar fich dan eene yedere Geſtalte van brunn, de Eeuwighe Natuur, in eenen Throon heeft ghevat ( na mentlijck , tot een Regiment ) daar in de onderſchey dentheden worden verſtaan ; oock den Wille van de ghe hoorſaamheyt tegens de Throon . Vorften . 53. Dit hebben ſy in befit , ghelijck als Creaturen van de Goddelijcke gaven : daar God het Weſen (daar ſy een Beelt van zijn ) hen tot een beſit heeft ghegeven , daar ſy in woonen : ' twelck is de Heylige Kracht van de wereldt; 54. Ha .. de Temperatuur .


64

Het vierde Capittel, 54. Haren alder_im ,-wendighſten Gront, de welcke

uyt Goddelijcke Eygenſchap van Eeuwigheyt ontſtaat, is den Eenigen Wille des On

gronds, in Gront: alfoo ont

ſtaan fy ( naar den Aenvangh tot de Natuur) uyt de Scients van den vryen Wille ; uyt welcken , en in welcken vryen Wille , God fijn Woord Baart.

55. Den ſelvigen vryen Wille heeft fich in de Geboor te der Natuur (namentlijck , in't eerſte Principium van de Aenfteeckingh des Vyers ) in Scheydelijckheydt in --ghe voert . NB. NB .

56. En , in de ſelvighe Scheydelijckheyt, in den Oor ſprongh des Vyers , zijn de Engelen in den vryen Wille (namentlijck ,een Particulaar van den Onwgrondelijcken

a Of, door. vryen Wille ) in gevoert gheworden , om hen, * met den vryen Wille, in't eerſte, of in't tweede Principium in..te wenden , en te openbaren.

57. Gelijck als God Selfs, in den felvigen vryen Wille Vry en Alles is , en ſich in den ſelvigen vryen Wille , in de Natuur , in Vyer , Licht, en Duyſternis, in Pijn en Quaal, alsmede, is Liefde en Vreughde in , voert . 58. Alſoo heeft oock het Particulaar, uyt den ganſchen vryen Wille , ſich in Creatuurlijcke Eygenſchap inghe voert, in de drie Hierarchien ofte Principien ; ghelijck 1 bof,wilden . b willen . c ofte, modit,

59. Namentlijck , de Scients , ' mach ſich in de drie Hierarchien vatten en openbaren, waar, in ſy gewilt heeft; ghelijck als de Goddelijcke Scients , ſich in Wefen en Werckingh heeft ingevoert.

d Dats, in

60. Namentlijck , een deel , din Vyerigh ; naar de Kou . Verigh de : Het tweede deel, d in Vyerigh ; naar de Hitte : Het

Werckingl. derde, d in Vyerigh; naar ' t Licht: Het vierde in de Phan taſy ; te weten , in een Spel van de Selfsheyt der Natuur, daar ſy met haar ſelfs, in de onvgelijckheyt van de Eye 61. De

genſchappen ſpeelt.


Van den Oorſprongh der Scheppingh . 61. De drie

Hierarchien

zijn ons te verſtaan in drie :

Principien ; dat is, in driederley Natuur- Licht. " 62. De eerſte Hierarabie , taat in ' t Weſen des Eeuwis gen Vaders Eygenſchap , naar het Vyer der Sterckte ; dat ? is, in de Tinctuur des Vyers, in 't Wefen der Natuur . 63. De tweede Hierarchie , ſtaat in de Tinctuur van't. Licht , vyer, naar des Soons Eygenſchap.in de Eeuwighe Natuur ; en, de felvighe is de Heylighifte. 64. De derde Hierarchie, ftaatin de Selfsheyt der Na tuur : namentlijck , daar ſy, in de Eygenſchappen , tegens. maalkanderen ſpeelt ( ghelijck de vier Elementen Speelen in de kracht van de Sterren ) en , de felvige is , naar ' t Cen trum der Duyſternis, openbaar. 1 65. En , die heeft oock een Natuur Licht in zijnde den kouden en heeten Vyer

blixem

fich ,

ofte Blick ;

daar in de verwandelingh wort verftaan : te weten ,daar de Creatuur fich mach verwandelen , feerhaaft in deſe ofte andere Form ; en , wort, in de Natuur , de valfche Magia gheniaamr. 66. Io welcke Hierarchie Vorſt Lacifer ſich « ghewan- 2 Begeven delt heeft : en ſich uyt de Temperatuur , met de Scients , went heeft. tuyt begeven ; wiens,Rijck eene - Hole ofte Helle ge - b of myha .. shetrerit, 1 paamtwort : 175. c Text, 67. Daarom , omdat het, infich felfs, in deDuy- Hóte obet Sólle. ternis woont, en een valſch Licht heeft ,'t welck nietme NB.Waars

de in de Temperatuur is ftaande: maar, 'tvoerțeené Luft om Lucifers en Begeertevan de Phantafy , des bouwenis en verbreęc- Rijck Hole ghenaamt ķens : daar nu , eene Geſtaltenis Geformeert ; en ſeer haaſt , naar deworftelende Gheftalteniſſen der Natuur, wort. wederom verbroocken ; en in eene andere verwandelt wordt . -

68. Welck Rijck , mede in de

plaats van deſe werelt , d loco.

in’t Geſchapene , initRegiment ftaat , doch niet paardé e Of,in's vier Schepfel. I


66

Het vierde Capittel,

vier Elementen en naar 't Ghefternte : maar, ' evenwel, daarvin verborghen , en in de Schepſelen fich mede in . dringende ; daar in de Duyveler , en , de Geeften van de Phantaſy, in de vier Elementen woonen . 69. Wanneer de Son en ' t Water foude ophouden ,

ſoo ſoude ’t ſelvighe Rijck Openbaar zijn. a Of, Figu :-70 . Het beeldt fich mede in ettelijcke ghewaffen : reert. Item , in Metalen, de welcke biet fix en zijn , en in ' t Vyec. NB . Waar vin de niet beſtaan : Item , in Kruyderen , Boomen , en Creatu . Duyvel, een ren , daar de valſche Magia van de Toovery in verftaan Vorft dese werelde wort; en , daarin Chriſtus den Duyvel noemt, een Vorft is. van defe Wereldt. 71.

Doen hy uyt het Licht wiert verſtooten , foo viel

b Zijndeden by in't ſelvighé Rijck van de Phantaſy , in't b Centrum NB. Waar van deNatuur , buyten de Temperatuur , in de Duyſter de Duyvelis nis ; al daar hy ſich een valſch Licht , uyt het Heete en heen len . gheval Koude Vyer , door de Scients van demacht der Eeuwig heyt ; mach openen . . Of,door , 72. Want, dat is ſijnen Val, dat hy met Eygen ſelfs NB . Val des Dwyrels. Wille, hetRijck van de Phantaſy, infijne Creatuur open baarde : dat hy den Eeuwighen Wille , uyt de Tempera d Text, tuur , in ded' verdeeltheyt ( dat is, in de on - ghelijckheyti Bertrennung. van de Phantaſy ) in voerde : welcke Phantafy hen oock van ſtonden aen vinghi ; en daar in , in een on uyt bluffelijcken Kouden en Heeten Vyer... quaal, in de weder waardigheyt van de Geſtalteniffen; invoerde. 73. Want, den Grim vande Eeuwige Natuur ( de welc keGods Tooren is ghenaamt)openbaarde fich in hen , en voerde haren Wille, in de Phantaſy : en , daar in leven ſy noch ; en , vermogen nu niets anders te doen , dan ſoo . wat de Eygenſchap van de Phantaſy is. 74. Namentlijck , Narrery bedrijven ,ſich verwande

len , het Weſen verbreecken : Item , fich verheffen in Koude


Van den Oorſprongh der Scheppingh : Koude en Heete Vyers

69

macht : eenen Wille in hen vat

ten , om over de Hierarchien Gods ( te weten , der Hey lighe Engelen ) ayt_ce váren ; fich in prachtighe Vyers.com

1

macht ( naarde a' Eeríten , in haren Grim ) te laten ſien. a Verftaat, de drie 75. Haren Wille , is eene loutere Hooveerdigheydt : Eerſte Item , eene Gierigheyt tot veelheyrder Eygenſchappen eene ſteeckelighe Nydigheydt uyt de bittere Pijn : ees nen Tooren , uyt het Vyer ; eene vertwijffelingh uyt de Anghft . 76. In fomma, ghelijck de drie Eerſten (namentlijck, den Spiritus van de Natuur, in den Geeftelijcken Sul. phur , Mercuri, en Sals is ) alfoo is oock haar Ghembet; uyt ' t welck de Sinnen kommen.

77. Verſtaat : ghelijck de drie Eerſten in haren Oor ſprongh (buyten 't Licht Gods) zijo ; alfoo oock de Duy vel, io fijnen Wille en Gemoet. 78. Want , fijneverheffingh , was baar't eerſte Princis pium , dat hy mochte een Heerzijo , over , en in alle We ſens, en over alle Engelſche Héér . 79. En, daar

om wende hy ſich af, van de Demoedig .

heyt der Liefden, en wilde , in 'tfelvige; in Vyers macht heerſchen : ' t welck hen

van ſich uyt Tpoogh ,en ſich tot

eenen Richter heeft gheſet ; ep hem't Goddelijckeghem welt ghenomen heeft .

80. En, van wegen deſe verheffingh, is ons te betrach : ten , en hoogh erkennelijck ( naar de maal de Engelen, voor dentijd van't derde Principium, in de eerſte Godde lijcke Bewegingh zijn gheſchapen) hoe fich het Rijck van de Phantafy, in den Grim van de Natuur, ſoo gheweldigh beweeght, in - gedruckt,en ghevat heeft. 81. In welcke vattingh , de Aerde en Steenen , haren oorſprongh hebben ghenomen : diet , dat de Duyvelen de felvighe hebben veroorſaackt : maar , fy hebben de Moeder


68

el Het vierde Capitt ,

Moeder der Natuur ( yamentlijck, den Grim Gods) ver oorſaackt , dat den ſelvigen hen het Weſen , in een Com pactie heeft verſloten ; en , in eenen Klomp gebracht.

;

82 , In't ghene ſy hare googelery wilden bedrijven , 't ſelvighe is ,hen on

toogen , dat ſy du in den Spirituali

ſchen Gront,in de ſelvige Moeder van de Phantaſy, moe ten ghevangen leggen : en , 'c zijn dearmſte Creaturen ; want, ſy hebben God , en ſijn Weſen verlooren . 83. Die te Rijck wilde zijn , wiert te Arm : in de De moedigheyt ſoude hy Alles hebben ghehadt , en met God ghewrocht's maar, in de Selfsheyt, ishy een Nar. < 84. Qp_dat erkent wiert , wat Dwaeſhęyt of Wijſheyt zy ? ſoo heeft hem God , in fijnen eygen Wille , door fijn eygen verheffen, in de dwaaſheyt ghelloten ; namentlijck , in een Gevangep , huys. 85. Soo ſpreeckt het Vernuft : Het is Gods wilighe weeft op dat fijue Wijſheyt van deDwaalheyt foude on derfcheyden worden zien , dat verſtaan wiert, war Wijl. heyt of Dwaaſheyt zy : anders en wilt, men niet , wat Wijſheyt of Dwaalheyt was : daarom heeft hem .God laten vallen ; en verſtockt , dat hy 't heeft moeten doen ; anders en foyd 'tniet gheſchiet zijn : dus wijdt komitlt fele

Antwoort.

vighe ; jen ,meerder en verſtaathet niet. it ! 86. Dòen ſich den On grönt met den Eenigen Wille ; in eene Vyerighe Scheydingh hadt ingevoert ; daar was

de Scients in 't Vyer, in de Scheydingh vry : foo ſcheyde lich een yedere Scientis in de Deelingb , in lijnen 'eygen Wille : en de veelheycder Willen , wierden alut'famen , jo de Temperatuur gheftelt , ep , hadden de drie Hierar chien aen hen hangen . daar mocht een yeders Héér, met inw-vattingh 87. Al van de Creatuur in de drie Eerſten ſich in eene Hierarchie invoeren , gelijck hetwilde ; want, dat ſulckx waar zy, is aen't volgende openbaar.

88. De


Van den Oorſprongh der Scheppingh.

69

88. De Duyvelen waren , in den oorſprongh ,Engelen ; en , ſtonden , in de Temperatuur , in den vryen Wille : pu mochten fy hen wenden waarheen , ſy wilden ;al , daar ſou a Text, den fy a beveſtight worden . Befattger. 89. Seght ghy , neen ! God maackte met hen , wat hy wilde ! ſoo veritaat't ſelvighe doch maar recht. 90. De Sciénts, is felfs GodsEeuwigen On grondelijc ken Wille ; den welcken fich in Natuur en Creatuur heeft ingevoert. 91. Alleen, in de Scients van de Creatuur,ontſtontden Wille , om ſich in de Phantaſy (namentlijck, in 't Centrum tot het Vyerleven in

te voeren :en ,daarop volghde de

fcheydingh en b beveſtigiogh , en oock deayt_ſtootingh bText, uyt de Temperatuur , in den quaal; daar in de Scients Beftätigung.

c Of , door. : met den vryen Wille , fich gewendt hadr. y fy ch vi ta e m n ar ig an . ſel de er na . ) lv . Ph de ( Hi 92 De ſe ghen Wille aen , en beveſtighde hem in haar : alfoo wiert uyt eenen Engel , eenen Dayvel : namentlijck , eenen Vorſt in den Grim Gods ; en , daarin is hy goedt. 93. Want,

ghelijck Gods Toorn is , alfoo is oock des

ſelfs Ingheboornen Troonvorft : hy is , en blijft Eeu wigh, een Vorftmet fijne Legioenen ; doch , in 't Rijck van de Phantafye gelijck het Rijck van de felvighe Krachi ten , io . lich is ; alſoo is oock des ſelfs in gheboornen Troon vorít. $ 94. Den quaal van't Grimmighe Rijck , isde Moeder van ſijnę Selfsheyt: namentlijck , fijne - God ; hy moet na d Of Regent. doen , ' t geen fijnendGod wil: alſoo is hy eenen Vyant van't Goede; want , de Liefde isfijn Vergifen Dood . 95. En , wanneer hy ſchoon , in Heylighe Kracht , in't Licht ſat , foo foude hy doch niets anders in lichtrecken , dan • Gift_quaal; want, fulckx ſoude fijn Leven en Natuur e Of feniini zijn :gelijck als of „men eene Padde in eene Suycker_dooszle Eggert ſettede, Schap. I 3


Het vierde Capittel.

70

ſettede, foo foude fy doch maar vergifdaarvuyt třecken ; en, de Suycker vergiftigen. 96. Soo ſpreeckt het Vernuft : Hadde God fijne Liefde hem weder om invghegoten , Too foude hy weder om eenen Engel gheworden zijn ; over. fulckx, leydt het aen 7 Gods voornemen !

97. Hoor Vernuft : fiet eenen Diſtel of Netelaen , op den welcken de Son den ganſchen dagh ſchijnţ, en in de ſelvighe, met hare Kracht, ſich oock invdringht , en aen de ſelvighe ſeer garen hare Lieve - ſtralen , in des ſelfs Steeckeligh Ens

in geeft. 98. Den Diſtel verheught ſich oock in ' t Ens der Son. nen : doch, fy walt daardoor maar in Eenen, dies te ſteec .

keliger Diſtel ; ſy wort daardoor maar ſtouter. 99. Alloo was't met den Duyvel oock te verſtaan : al ſchoon, dat God fijne Liefde hem hadde ingego ten , evenwel ſoude doch , de Scients van den On-- gron

was 't

delijcken Wille , fich in Diſelighe Aert , hebben in - ghe voert : namentlijck , den Eeuwighen Wille , den welcken buyten Gront en Plaats, inlich - ſelfs, eenen Wille is; die niet en vermach te verbreecken , i Dis: 100. Ons, en is doch niet te verſtaan , dat den Wille des Op grontsſulckx gedaan heeft; want, den ſelvighen en is noch quaatnoch Goedt: maar ,'t is bloot, eenen Wille ( dac

á Text,

is, eene Scients) ſonder verſtandt, tot yets, ofin yets. 101. Want , hy is maar een Eenigh dingh : ende en is , noch Begeerte noch Luft: maar, hy is het * Bewegen ofte

and her

belBegeeren : ghelijck als de uyt - wendighe wereld , in den Geeft van de werelt , eenen Wille heeft : ofte ghelijck de Lucht, een Bewegen is ; en , noch quaat, noch Goedt. 102. Alleenelijck, verſtaatu-men , hoe hen de drie Eer ften , met den Senſaaliſchen Grondt, daar -vin indringen,

bText, jabhaftiga en den Wille , iu hare b Macht;in - nemen :en ,daar fy doch , uyt


Van den Oorſprongh der Scheppingh. uyt den felvighen Wille ontſtaan ; ewen

71 .

wel vatten ſy

hem , in haar Eygendom . 103 : Alſoo isonsoock inghelijcken van de Scients (na mentlijck, des Eenighen Eeuwigen Willens) uyt den On grondt te verſtaan, die uyt het Eeuwighe Een ontſtaat; en, lich mede in de Creatuur van de Phantaſy (te weten ,in den Grim van de Eeuwighé Natuur ten quade en ten Goede) heeft in -- gegeven . 1. 104.

Den ſelvigen Wille en is de oorſaack niet van de

Phantaſy: maar de drie Eerſten ,daar

in de Creatuur wort

verſtaan ; namentlijck , de Natuur in den Eeuwigen bandt: uyt den welcken , en in den welcken, het verſtant ontſtaat, alsmede de Phantaly ; de ſelvige is oorfaack van den Val.

105. Want ,

den Onwgrondelijcken Wille , en is de

Creatuur niet ; want , hy en is geen Beeldingh: in de Eeuwi ge Natuur ontſtaat alleen de Beeldingh en den Creatuur lijcken Wille tot het yets ofte tot veelheyt. 106. Den On het Een .

grondelijcken Wille, isGods;want,hy is

107. Ende en is doch, noch niet God ! want, God wort alleen verftaan, in

't gene den Wille des On - gronts, fich

in een Centrum der Drieheyt , in de Baringh in in de Luft der Wijſheyt, uytwvoert.

luyt ;en ,

* 108. Uyt den Wille , in den welcken ſich de Godheyt in de Drieheytfluyt , is oock den Grondt der Natuur, van Eeuwigheyt gebooren geworden. 109. Want , daar en is geen Voorwnemen ; maar , eene NB . NB . Gheboort: de Eeuwighe Gheboort, is het Voornemen ; namentlijck , dat God , wil God Baren , en door Natuur, Openbaren . 110. Nu ſluyt de Natuurſich in Eyghen Selfs Willen : namentlijck , in een Pijnelijck en Vyandigh Leven ; en's ſelvighe Vyandighe Leven , is de oorſaack van den Val.

III . Waat,


Het vierde Capittel ,

72

111. Wapt, het heeft ſich in de Phantaſy der Natuur, ofte in't Spel der Baringhin - begheven , en fich toteenen voerder ofte Heer van de ſelvige Phantafyſche Natuur ge maackt : en , de Phantaly , heeft 't felvige Leven , in , lích ghenomen ; en , aen 't felvighe Leven fich ganſch inne begheven. 112. Als..nu is de Phantaſy en het Leven , een Eenigh dingh geworden ; en , 't heeft den Wille des On gronds ( pamentlijck , de Goddelijcke Scients, daarvin God lich in God Baart ) in ,, ſich .

113.

Doch , in deſe ingheſlotene Scients , en baart

God fich niet : hy baart ſich in de ſelvighe ; maar , hy en wort in de Scients ( voor.foon veel fy de Natuur vat en begrijpt) niet Openbaar. 114. God is Onbeweeghlijck en On Werckend in de ſelvighe: hy en Baart daar in , geen Vader,Soon , Heyli gen Geeft, en Wijſheyt; maar,eene Phantaſy, naar de Éy genſchap van de Duyſtere wereld. Ils. God is wel in de ſelvighe Eenen God ; maar , ale leenelijck in, lich

Selfswoonende ; niet in de Creatuur:

maar , in den On - grondt, buyten de Beweeghelijckheyt , buyten den Wille van de Creatuur; buyten het Leven van de Creatuur. 116. Nu bývaldien de Creatuur yets doet , ſoo en doet God fulckx niet , in den Wille des On - gronds.; der

welcken oock in de Creatuur is : maar , het Leven, en het á Text , Wollen.

- Begeeren des Levensvau de Creatuur, dget fulckx; ghe lijck onsdan van den Duyveliste erkennen . 117. Het berouthem , dat hy eenen Duyvel is gewor den ; naar

de. maalhy eenen Enghel was.

NB, NB. 118. Nuen berouthem ſulckx niet , in den Wille fijnes Levens, naar deCreatuör; maar, maar den Wille des On grondts : in den welcken God hem ſoo ſeer na is , '. 119. ALG


Van den Oorſprongh der Scheppingh.

73

119. Alvdaar ſchaamt hy ſich voor Gods Heyligheyt : dat hy eenen Heyligen Engel was; en , bu eenen Duyvel is . 120. Want , de Scientsdes On - gronds , ſchaamt fich , dat een foodanigh Beelt, in hare Openbaringh , aen haar ſtaat; dat ſy in't uyt --wendige, eene Phanraly is . 121. Den ſelvighen Wille, * vermach dannoch de mach a Oftevan vero de Phantaſy niet te breecken :wánt, hy en is maar een Eenigh: Phantaſy, en, ip , hem en is geen Quaal,oock gene Bevindelijckheyt en

van de Phantaſy ; maar i , s eene Scients , daar de Phaptaly ſich in Beeldet, 122. En, de ſelvige Phantaſy, neemt niets in

lich , dan

alleenelijck eene Gelijckheyc de Gelijckheyt is de kracht hares Levens.

123. Maar, by.waldien daar wat anders in quam , foo moſt de Phantaſy vergaan : oock ſoude mede vergaan , ' t geen , daar ſyuyt gebooren wiert ; namentlijck , de Na tuur :.en, byvaldien de Natuar vergingh , ſoo ſoudehet Woord van de Goddelijcke Kracht niet Sprekende noch God ſoude Verborgen blijven . Openbaar zijn ; en , 124. Veritaat alſoo , dat het alles , een onvermij delijck dingh zy , dat daar quaat en Goet is : doch , in God, is alles Goets ; maar, in de Creatuur, is het Ondern ſcheye. 125. Het Leven van de Eeuwighe Creaturen , is , in fij nen Aenvaogh , ganfch vry geweeft ; want, het wiert in de Temperatuur Openbaar. 126. Namentlijck , in den Hemel wierden de Engelen geſchapen ; uyt de Qualiteyt en Eygenſchap van de (elyi ghe Natuur.

127. De Duyftere :werelt, met het Rijck van de Phan tafy, was daar in; doch,in den Hemel, niet Openbaar . 128. Maar , den vryen Wille in de gevallene Engelen , maackte ſulckx in, hen Openbaar ; want , den ſelvighen K peyghde


Het vierde Capittel,

74

a Ofie,vingh ,neyghde ſich in de Phantaly : alfoo a begreep hem de fel hem ,in ſijn Leven . vighe oock ; en begaf fich in 129. Als bu is 't ſelvighe Duyftere Rijck, en , de Phan tafy , en , de Creatuur van de ghevallen Engelen , tegens woordigh ganſch een Eenigh ; eenen Eenighen Wille en 1 Weſen . 130. Maar, naar

de maalden ſelvighen Afvallighen

Cup Wille , niet alleen in de Phantaſy en wilde Woonen en Re geerten ; maar, oock te ghelijck in de Kracht, in de welcke

hy aenvanghelijck ftont: foo fiet heni de Heylige Kracht ( zijnde de Scientsin't Licht Gods) uyt.„ fich ; en verbergh fich voor hem. Het 131. Dat is, den inwendigen Hemel beſloot hem , dat hy Goduiet meer en ſagh : dat is ſoo veelte leggen ; hy forfaen't Hemel

rijck , des Goeden Willens.

132. En , hy istegenswoordigh , io God , ghelijck den Nacht in den Dagh is : ende en isaen den Dagh ,' in der Soonen Glaofch , niet Openbaar; en is , doch . 133. Woont dan noch alleenelijck in ſich . Selfs; ge lijck loh.r: ſtaat : Her Licht ſchijnt in de Duyfternis ; en , de Duyfterniſſen en hebben 't niet begrepen. 134. Alloo oock als nu van den Duyvel en God te ver

ſtaan is : hy is in God ; doch, in de Goddelijcke Nacht, in ' t Centrum van de Natuur , met Duyſternis, in de Eſents van fijn Leven , beſloten : en , voert een Magiſch Vyer.. licht, van ' t Ens der Koude en Hitte : namentlijck , een Schrickelijck Licht voor onfen Ooghen; maar, voor hem is dGoet... !! 135. De Schrift feyt : Den Groot

b Text, Geflegee.

vorft Michael heeft

mer den Draack gheftreden ; en , den Draack en heeft niet b gewonnen: en ,aen eene andere plaats ftaat : Ick fagh den Satan van den Hemel vallen gelijck eenen Blixem ; feyt Chriftus ..... 136. Deſen


Van den Oorſprongh der Scheppingh. 136. Deſen Vorſt Michael, is eenen Troon ,, enghel, en heeft in de Kracht Chriſti

amentlijck , in 't Woord van

de Heylighe Kracht ) met hem gheftreden : in 'twelcke, Woord, Adam wiert geſchapen ;'t ſelvighe Woord van de Kracht, wort in alle de drie Principien verſtaan . 137. Want, doen Lucifer viel,en fichin't Rijck van de

Phantaſy begaf, ſoo verloor hy het Rijckin de Heylighe Kracht , en wiert uyt_gheſtooten : en , ſulckxgheſchiede , ,Text • door het doen der Engelen ; de welcken hem , als eenen Van detEns te. gel gerdaf af vallighen ,doorGoddelijcke Kracht , uyt, ſtieten .

138. En, in de ſelvighe Kracht in't Woord , uyt alle de drie Principien ,wiert den Menſch geſchapen . 139. Maar,doen hem het Rijck yan den Grim overwel, dighde, en van de Temperatuur uytftier, ſoo Openbaar de fich den Hooghſten Name van de Godheytin hem ;na mentlijck,de Alder foetſte Kracht, leſu : den welckep het Rijck van de Phantaſy ,en van den Grim , overwan ; en , met 1 b Ofte,falfde de Hooghfte Liefde 6 Tingeerde.

140. En , aldaar wiertoock den Duyvel ſijo Rijck en Ghewelt , in de Kracht des Menſchen , verbroocken ; en , Gejalfden .

daar, van ontſtaat den name,

1 : 2710

Het i

V

Chriſtus.

3 :17 ? 10 '.

2,299119

Y PDECCAPITTED .. .

? Van den Oorſprongh des Menſchen ... , bo novš 1.19 : 22 130351 to

Ab Orvyfes ſeye , God Schiep den Menſch uytden Kloot der Aerden . Verftaat : het Lichaam is een dof, wysus : M freckxſel. 7 d Limusder Aerden . -- , e Of, Gront 2. En , deAerde, iseen : Ers, uyt alle de drie Princi- des Weseni . pien ,eene F.Uyćugeſprokdge, Gevattede.Gecoaguleerde flexo Uus gehans Kracht dete. 2 K


76

Het vijfde Capittel ,

Kracht, uyt het Woord van alle de drie Principien ,uyt het Myſterium Magnum ; namentlijck, uyt dedrie Eerſten,uye de feven Geſtalten van de Natuur. 3.

De welcke ſich in de ontſteeckene begeerte ( dat

is , in 't Fiat ) hebben in a Sapien bindingh.

ghevat , en in een Weſen ghe

voert ; eene yedere Eyghenſchap in- fich, ſelfs , tot eene Compactie.

4 • 't Welck God, in 't Fiat (namentlijck, in de Weſent . bof, mécrt. Geforó lijcke Scients) in eenen Klomp heeft b gevat: in den welc ken alle de Krachten van de Gheeftelijcke Werelt , naar

Gods Liefde en Tooren , oock naar de Phantaſy , in eene cGemoet. fixheyt zijn leggende: nietnaar aert van’t · Mens ; maar , d Gront des naar aert van't d Ensi Wefens, s. In't Mens ;wort verſtaan , de Levendighe Weſent heyt , de welcke Geeſtelijck is : zijnde een ganſch Geeſte lijck Weſen ,een Geeſtelijck Ens van de Tinctuur ; daar ſich de hooghfte Kracht van ' t Vyer en 't Licht, in een Ens | ina-voert.

6. En, in 't Ens, wort het Leven van de ſeven Eyghen ſchappen der Natuur verſtaan : zijode het bevindelijcke e'rGescha- wallende Leven : namentlijck , het e Uytvgheſproken pen Wefen . Woord ; 't welck ſich in den waſdom , wederom Uyt: ſpreeckt, Formeert, en Coaguleert. 7.

Het Mens leyde dan

noch in 't Ens, ghelijck de

Siele in 't Lichaam ; het Mentaliſche Woord, ſpreeckt het Entaliſchuyt.

8. Den Hemel beſluyt her Mens : en , de Phantaſy, be Nuyt hec Ens ; ' t ſelvighe verſtaat als volght . riig. In't Mens,wort verſtaan , de Goddelijcke Heylighe Kracht , in de vattingh des Woords , daar het Woord van f Beeldet,of, de Krachten , ſich fin.vat , in eeö Geeſtelijck Wefen ; Formeert . al daar het Woord van de Krachten, Weſentlijck is . NB , NB. 10. Daar toe is het Mens, het Geeſtelijcke Water: en, de


Van den Oorſprongh des Menſchen .

77

de Kracht in’t ſelvighe , de welckefichin't Geeft water Formeert , is vu dehooghſte Tinctuur ; de welcke in de Temperatuur ſtaat. 11. En , den Gront van de ſelvige Tinctuur,isde God delijcke Wijſheyt.

12. En ,

den Gront van de Wijſheydt , is de Drieheyt

van de onwgrondelijcke Godheyt. 13.

En , den Gront vande Drieheyt , is den Eenighen

Onwonder.foeckelijcken Wille . 14. En , den Gront van den Wille, is het Niets.

15.

Alſoo moet het Ghemoet , voorheen leeren on

derfcheyden , wat in der Aerden -wort verſtaau , eer't ſeyt ; Den Menſch is Aerde: en ,deAerde niet aen.fien ghelijck eene Koedoet : de welcke denckt , de Aerde is de Moeder van't Gras ; en , oock niet meer en behoeft, dan Gras en Kruyt. 16. Maar , den Menſch , wil 't beſte uyt der Aerden NB. Waar eten ; overvſulckx moet hy oock leeren erkennen , dat den Menſda uyt is. hy't beſte uytder Aerden zy. 17. Want, een yeder Ens, begeert van ſijne Moeder ( uyt de welcke't ſelvighe ghekommen is) te eten . • 18. Oock ſien wy doch wel, dat den Menſch niet en begeert te eten van de Grofheyt van't Aerdſche Ents ; maar, van de Subtijlheyt: te weten ‫ا‬,‫ و‬hy begeert de vijfde Elents tot fijns Levens kracht ; de welcke hy oock in 't Paradijs tot ſpijs hadde. 19. - Maar , doen hy van de Temperatuuruytvgiogh, tot in de Scients vande Scheydelijckheyt: loo ſette God , den Vloeck , tuſſchen het Element, vande Temperatuur, en , de vier Elementen : dat, naar

de maal den Menſch ,

met de Begeerte , in de ovvghelijckheyt van de Eygen , ſchappen was gegaan ( a de welcke oock ,inhem , in een a Verftaas de Eygen , en , ghevoelijck begrijpelijck foodanigh Dyerſch , hart, schappen,. bevin K 3


Het vyfde Capittel ,

78

bevindelijck Weſen der vyantſchap , in de Phantaſy, fich ghevat hadden ; namentlijck, inde vier Elementige grof heyt van Hette en Koude, oock in de gift - quaal van de Duyſtere -wereldt, als in de doodelijckheyt) hy nu de fel vighe Eygenſchap oock, in fich moft eten . 20. Want , de Temperatuur van 't Eenighe Heylighe Element , en behoort niet aen de ongelijckheyt ; maar, de vier Elementen behooren haer. 21.

vloeck, het ſcheydteecken; op. Daar.om is den

dat het onwreyne, in ' t Reyne niet in enga. NB.Moeck , 22. Want, den vloeck en is niets anders, dan een vlie plieden des

den desGoets ; dat ſich het EenigheElement, in

a Gefore

ſelfs heeft « ghevat ; en , fich , voor 't Weſen der bool

mere,of, heyt, verborgen. ingesloten, 23. Want , in Adams on

ſich

ſchult , groende het Heylige

Element , in de Temperatuur, door de vier Elementen uyt ; en baarde , door de vier Elementen , Hemelſche Vrucht : de welcke Lieffelijck aen - ten - ſien , en goet om t'Eten waren , ſeyt Mo - yſes; en , in't ſelvigeuytvgroe pen, wort het Paradijs verſtaan . 24. Want, de ſelvige Vrucht, ftont, in hare Qualiteyt, in de Temperatuur : en , Adam ftontoock in de Tempe

1

ratuur ; alſoo moft , en kondehy, de Paradyſche vruch ten Eten . b Of, door.

25. Maar, doen hy b met de Luſt, in de veelheyt vande Eygenſchappen ( namentlijck , in de Phantaſy van de on gelijckheyt ) in't Centrum fichinvoerde ,en alles wilde weten en kloeck worden , en proeven , hoe Hitte en Kou de , en alle andere Eygenſchappen , in den worſtelenden ftrijdt, ſmaackten , foo vingenhem oock , de ſelvighe Ey genſchappen , in den ſtrijdt, en waackten , inhem , op ;

c Ofte , Baringh.

en vattede fich , met de begeerte , in 't Welen van de • Phantaſy. 26. Alloo


Van den Oorſprongh des Menſchen.

79

26. Alſoo wiert het Beelt Gods , in de Temperatuur, verſtoort : en , het Licht in’t Weſen van't Heylige Ele ment, bluften, io

hem , uyt ; in't welck hy God erkende:

alſoo ( turf hy , de Temperatuur , en waackten op , in de vier Elementen en in de on - gelijcke Scients : de welcke hem nu krencken , en , eyndelijck , dooden ; en, dat isden waren Gront. 27. Maar ,

op

dat

wy dan , noch , aen 't ſoeckende

Gemoet ( ' t welck naar fijn Vaderlandt vraaght , en op den Pelgromswegh is ) genoegh doen ; ſoo willen wy't den Menſch voor itellen . I.

Wat hy eygentlijck zy ?

Waar uyt hy gheſchapen is ? II . III. En wat fijn Siel, en Lichaam zy ? IV.

Oock , fijnen Val, en Weder , brengingh ;

Daar mede wy hem den Gront van den Goddelijcken Willetegens hem , recht grondelijck konnen toonen. 28. En, daarwaar,willen wy't,met de Heylige Schrift

probeeren:

en , deſelvighe , met hare vermeende Con

trarien , wijſen : of yemant daardoor fijne oogen moch ten geopent worden ; ſulckx wy trouwelijck fullen doen , naar onſe gaven . 29. Mowyſes ſpreeckt gheheel recht: God ſchiep den Menſch in lijnen Beelde , ja , ten Beelde Gods ſchiep hy hem . Item, God maackte den Menſch , uyt den Limo der Aerden . 30. Inntghene Mo.- yles ſpreeckt : God ſchiep den Menſch in fijnen Beelde: foo en verſtaarMoyſesniet, dat God een Beelt zy ! dat hy den Menſch paar ſijo Mo, del heeft gheſchapen ! 31. Maar , hy verſtaat de Scients in de - Kracht, daar a Perftaat, de Ecuroighe alle dingen, in de Scients , in de Temperatuur , ſich vanKracht, Eeus


80

Het vijfde Capittel,

Eeuwigheyt, in de Krachten , in den Geeſt der Wijſheyr, a Text , hebben « iovgebeeldet. Inngemob. 32. Niet , ghelijck Creaturen : maar , ghelijck eene delt . b Text, ſchaduw ofte b voor.beeldingh in eenen Spiegel ; daar

Contentofdes God , van Eeuwigheyt heeft gheſien , wat worden konde. ." lung 33. Met welcke Beeldingh ,den Geeft Gods in de Wijf heyt heeft gheſpeelt :

in't inghevatte Model, daar de

Gheeſt van de Scients in de Wijſheyt, ſich in de Natuur

c Text, van de Krachten, van Eeuwigheyt, in een ſpel heeft ghe Gemopdele. beeldet ( 't welck Model, geen Creatuur; maar, ghelijck eene ſchaduw van eene Creatuur is gheweeſt)

heeft God

den Creatuurlijcken Menſch gheſchapen ; namentlijck, in des Menſchen eygen Beeldt .

34. ' t Welck doch geenen Menſch en was : maar,Gods Beeldenis; daarvin de Geeft Gods, fich (uyt allen Prin cipien ) in eene ſchaduwe van eene Ghelijck , formigheyt

d Text, van't Weſen Aller Weſen , d beeldede. Inmobettte. 35. Namentlijck , ghelijck als een Menſch ſich , voor NB . NB . eenen Spiegel , beſiet, alv daar fijne Beeldenis , in is ; doch , in geen leven : alſoo is ons oock het Beelt Gods des Men fchen van Eeuwigheyt, te betrachten : alsmede de gan ſche Scheppingh ; hoe God van . Eeuwigheyt , Alle din gen heeft gheſien , in't Spel van ſijne Wijſheyt. 36. Doen God alle de Krachten van alle drie Princi pien , in de Scients hadde ghevat in een Weſen , en in ee. nen Klomp ghetogen ( de welcke , Aerde, is ghenaamt) pamentlijck , in eene fisheyt van de Barende Geeſtelijcke Kracht: ſoo ſcheyde hy de Elementen in de Tempera

e Text, Behbendent.

tuur van ' t Eenighe Element, in vier Elementen ; tot een bewegend Leven . 37. En , vattede wedervom

, de Geeſtelijcke Krach

ten van de Natuur ( ayt de welcke de Materialiſche fix heyt, die in der Aerden , in de Materien wort verſtaan ) in Sterren . 38. Want ,


81

Van den Oorſprongh des Menſchen .

38. Want, van ſoodanigh Weſen , de Aerde , Corpora . lis is, van ſoodanigh ,zijn de Sterren, Spiritualis: en ,doch niet , ghelijck als levendighe Geeſten : maar , ftelijck

een Gee

Ens; zijnde de Krachten : eene vijfde Ellents ;

zijnde de ſubtijle Kracht: mentlijck ,

daar

van ſich de Aerde ( na

de Grove ) heeft ghefcheyden ; de welcke a Ofte,de

God , in de Scients van lijn Spreecken , in ondervſchey- Grofneze, delijckheyt van de Krachten Formeerde. 39. En , zijn daarom , Sterren , ghenaamt, dat het een beweeghelijck, harde_gierigh, gheftrengh Ens is ; daar in dat de Eygenſchappen vande Natuur worden verſtaan , Alles foon wat de Natuur , in vſich , Spiritualis 40.

is, in de Temperatuur, t ſelvighe zijn de Sterren , in hare Scheydelijckheyt ; te weten ,ick ſet het alſoo te verſtaan. 41. Wanneer de Sterren al t'lamen vergingen, en we der , om traden , in’t geen , daar de ſelvighe zijn uyt ge gaan ,

foo fou’tde Natuur zijn , ghelijck het van Eeuwig

heyt is gheweeft ; want , 't foude wederom in de

Tem

peratuur ſtaan . 42. Gelijck het dan alſoo aen 't Eynde ſal gheſchieden ; doch , dat Alle Weſens door 't Vyer gheprobeert , en in haar Principium , gheſcheyden worden. 43. Met dele verdeelingh , en injvattingh van de Krachten,der Sterren en vier Elementen , verſtaan wy den tijd, en den Creatuurlijcken aenvangh van deſe wereldt. 44. Doen God ng , de Aerde, en het Firmament van de

3 Sterren , geſchapen ,en in 't midden, het Planetiſche Radt van defeven Eygenſchappen der Natuur, met haren Re gent (de Son ) geordonnéert hadde :

foo opendefich den

Geeſt vande Wereldt, ayt alle de Eygenſchappen van de Krachten ; uyt Sterren en Elementen. ::

45. Want , eene yedere Kracht , is uytgaande, naar 't

recht van de Eeuwige Natuur ; in 't Spreeckende Woord. 46. ' t Welck L


82

Het výfde Capittel,

46. 't Welck Eeuwigh Woord ſich alhier ,uyt het My ſterium Magnum , in eenen tijd ( dat is , in eeneFiguur van tGheeſtelijcke Myſterium Magnum ) heeft in gevaten gheſloten , ghelijck een groot Uurwerck ; daarin .

a Of, in een men het Spiritualiſch Woord , - in eene werckingh , ver weck , ſtaat , 47. Het ganſche werck , is , hetGeformeerde Woord Gods : verſtaat, het Natuurlijcke Woord ,in 't welck het Levendige Woord Gods ('t welck God Selfs is ) in't In wendige wort verftaan :

b Text, Creation .

't ſelvige ſpreeckt ſich uyt, door

de Natuur, in eenen Geeft van de wereldt ; namentlijck , in eene Siele van de 6 Scheppingh. 48.

En , in 't uyt ſpreecken , is wederom de Schey

dingh , in de vyerighe Aſtraliſche Scients, in den Gheeft van de Wereldt; daar fich de Vyerighe Scients , in eene Geeſtelijcke Scheydinghuytvoert . 49. In welcke Scheydiogh , de Geeften in de Elemen , ten worden verſtaan : en , fulckx , naar de ontſteeckingh van de vier Elementen ; in yeder Element , naar fijne Ey genſchap so .. Wapt, een yeder Element , heeft fijne in , woonen de Geeſten , naar de qualiteyt des ſelfs Element ; de welc: ke eene Schaduwe en Beelt van'tEeuwige zijn : en ,doch, Qock , in een waarwachtigh Leven , uyt de Scients van de Natuur, van't uyt geſproken Geformeerde Woord ,'uyt

het Myſterium Magnum ,

T

!

Vyer Geefë.. st . Niet uyt het rechte Goddelijcke Leven ,maar,uyt Lucht Gee- het Natuurlijcke : de welcke heerſchen ,in’t Vyer, in de Water Geen Lucht, in 't Water, en in der Aerden': in ordeningh ghe Aten . Aerd Gee. lijck het Gheſternte fijne inſtaande ordeningh heeft ; alloois't oock onder geders Polys te verſtaan. : Aten . '52 . Den Geeft van de Wereldt , is pu het Leven vande uytwendighe Wereldt: het Ghefternte Ataat Ringhs

wijs


Van den. Oorſprongh des Menſchen . wijs om

83

heen; en , 't heeft de drie Eerſten ,in ſcherpe Vye

righe Scients, in_ fich : ja , fy zijn even des ſelfs Weſen ſelfs; maar in grooter Deelijckheyt en Scheydelijckheyt. 53. De ſelvighe Scheydelijckheyt van de Krachten,

gaan van hen ayt: en , fy zijn eenen Honger naar haar ge hadt Weſen , namentlijck , naar der Aerden , en des ſelfs Materien, in hare Eygenſchappen . 54. Eo , de Aerde , is eenen Honger ,naar den Gheeft van de Wereldt ; want, ſy is uyt hem * gheſcheyden.

2 Text, Enerosieben.

55. Alloo begeert het bovenſte het onderſte , en het onderfte, het bovenſte: het bovenſte hongert doorgaans machtigh naar der Aerden ; en , de Aerdehongert naar't bovenſte . 56. Daar om vallen alle dingen, ſoo..wat Materiaalſch is, b naar der Aerden ; gelijck het Water dan oock b naar b Text , Keges. der Aerden ghetogen wort. 57. En, hiertegens,treckt den Vyerigen Spiritus in 't bovenſte , het Water weder om in de hooghte, in ſich , tot fijne lavenis. 58.

Hybaart het : en , geeft het van

ſich ; en , treckt

het oock ( naar dat het ſich , met der Aerden heeft getem pereert ) wederom in ſich : en , die zijn beyde cegens. maalkanderen , ghelijck Lichaam en Siel , of gelijck Man en Wijf; de welcke met maalkanderen Kinderen baren.

59. Uytdeſe geboort ( zijnde de Matrice derNatuur ) heeft God in't Verbum Fiat ( dat is,in de Weſentlijcke be geerte van de Krachten ) aen den vijfden dach , alle Crea. curen , uyt yedere Scients , uyt hare Eygenſchap , ghebo den voort te kommen : pamentlijck , het Lichaamı, uyt de fixheyt der Aerden : en , den Geeft, uyt den Geeft van de Wereldt : 't ſelvighe is geſchiet in de i ſamenkomſte van ' t bovenſte, en onderſte ; dat is. 60. Het Iowendige Goddelijcke Woord , ſprack ſich door L 2


Het vyfde Capittel,

84

door 't uyt ,wendigheuyt - gheſproken Woord , in yeder Scients , uyt de Vyerighe Eygenſchap van de Krachten , in een Creatuurlijck leven . 61. ' t Selvighe zijo nu , de Creaturen op Aerden , in 't Water : en in deLucht, de Vogelen : eene yedere Crea tuur, uyt fijne eygen Scients: uyt Goet en quaat ; naar de Eygenſchap van alle de drie Principien : Daaryeder , een Beelt, van de Ghelijckenis des Inwendigen Gronts ; ſoo wel uyt het Rijck van de Phantaſy , als uyt het oorſpronca kelijcke Goede

leven .

62. Ghelijck , men ſulckx voorooghen fiet , dat daar Goede en booſe Creaturen zijn : te weten , Fenynighe Dyeren en Wormen , naar 't Centrum der Natuur van de Duyſternis , uyt her ghewelt van de Grimmighe Eygen ſchap : de welcke oock niets anders dan in de Duylterpis begeeren te woonen ; ghelijck als daar zijn , die in ga ten woonen , en hen verberghen voor den Glanſch der Sonnen .

63. Daar.teghens vindt men oock veel Creaturen , met de welcke , den Geeſt van de Werelt ſich heeft ghe beeldet uyt het Rijck van de Phantaſy ; ghelijck alsdaar zijn, Apen en diergelijcke Dyeren en Vogelen , die niets.. anders dan poetſen bedrijven ,en andere Creaturen plagen en onruſtigh maacken , 64. Alſoo dat door - gaans het eene des anderen vyant is , en allestegens maalkanderen ſtrijd ( op Aert , ghelijck de drie Principien met maalkanderen , in hare Krachten ſpeelen ) ſoo heeftGod 't felvighe Spel , voor hem , met den Geeſt van de werelt in fijne Scients , in een Levendigh Creatuurlijck Weſen ingevoert. 65. Gelijck , men dan oock goede vriendelijcke Crea

á Text, turen vindt, a in Af_beeldingh van de Engelſche Werelt: Tobbelung .daar den Geeft van de Werelt, in de Goedeuycugheſpro ken


Van den Oorſprongh des Menſchen .

85

ken Krachten , ſich heeft io ghebeeldet ; 't welck de tam me Dyeren en Vogelen zijn . 66. En, daar doch oock veel booſe Dyeren ( dat is,veel booſe Eygenſchappen ) ſich mede « vermenghen onder de a of , inwo tamme ; de welcke alſoo , in vermengingh van de Eygen mengen . fchappen , zijn begrepen geworden . 67. Aen't Eten, en deWooningh van een yeder Dyer , ſiet

men waar 't uyt is ghekommen : want , eene yedere

Creatuur, begeert in fijne Moeder te woonen , en , b neyght b Text, sáhnet: ſich naar haar; ghelijck ſulckx klaar voor Oogen is . 68. Den Geeft van de werelt, daar uyt alle uytwendi, ghe Creatuuren zijn gekommen , is geſloten in eenen tijd, teecken, en maat, hoe langh den ſelvighen fal duuren . 69. En , hy is gelijck een Uurwerck , uyt de Sterren en Élementen, daar den Hooghften God in woont, en , dit Uur--werck , tot fijo Werck inftrument ghebruyckt: en, heeft fijn maacken in't ſelvighe geſloten :'t ſelvighe gaat vry, voorlich, en baart naar lijne minuteo ; gelijck , men't yets mocht vergelijcken.

70.

Alle dinghen , ſoon watin de Werelt geſchiet is, en

noch geſchieden fal, leggen daar in . : 71. Het is Gods Voornemen tot de Creatuur en in de Creatuur; daarin hy alles " Regeert d met dic Regiment cText, Maket. der Natuur . d Of, door . 72. In God Selfs, voor_ſoowveel hy God wort ghe naamt ep is , en is geen Voor - nemen tot het quaat , of tot yets : want , hy is het Eenighe Goedt; ende en heeft geene andere vattelijckheyt in lich , dan alleenelijck ſich . Selfs. 73. En , in fijn Woord , ' t welck hy van ſich heeft Uyt ? geſproken ( zijnde den Geeft van de Werele , uyt het My fterium. Magnum van de Eeuwighe Natuur ) heeft hy fijn Vooruemen ghevat en inghelloteo , 'in't vrye Uur e Geformeert of, begrepen . 3 L werck,


Het vyfde Capittel, werck , in den Geeft van deWerelt :'t felvighe'baart en verbreeckt, alles,naar fijnen in

ſtaanden loop; en, brenght

vruchtbaarheyt, enon - vruchtbaarheyt. 74. Maar, God , in ſijn Weſen , giet fijne Lieve kracht daar

in : dat is , hy gięt ſich_Selfs daar in

ghelijck als de

Son , in de Scients van de Elementen , en van de Vruchten : dat is , de Heylighe Goddelijcke Scients, geeft Kracht aen de Natuurlijcke Scients. 75. God beminde alle fijne Wercken : ende en kan niets anders doen , dan beminnen ; want, hy is de Eenighe Liefde Selfs. 76. Sijnen Tooren , wort dan

noch in de Eeuwighe en

Tijdelijcke Natuur verſtaan in de Eeuwighe, in 't Centrum van de Duyſternis, namentlijck , in de Koude en Heete Vyer-quaal ; alfoo oock , in den Gheeft van de Werelt, wort hy in de Vyerige Scients der ſcheydingh van alle Ey ; genſchappen verſtaan . NB, NB. 77. En , by al dien nu, een Stadt, Landt, of Creatuur , den ſelvighen Tooren, in de Vyerige Scients, in den Geeft a Den grou van de Werelt , in ſich verweckt (dat is, foo fy a de wala Wel ofde vol- gingh , in den Grim in .,-voert)ſoo is ſy,ghelijck een Hont den . in 't Vyer , daar den Grim b'Qualificerende in wort , en bWerckende ront om ſich verſlindt; en , het Leven in de Scients van de ofbrandende. Creatuur, in de hooghſte Pijpelijckheyt ſet. 78. Alsdan foo fpreeckt het Toornighe Vyerighe Woord in de verweckte Turba , door den Prophetiſchen Geeft, in Turba Magna: Ick wil het ongheluck roepen , over Stadt en Landt, en wil mijne Luft daar'aen ſien , hoe Devolheyt den Tooren , de o walgingh verſlint : hoe d hy dit booſe der boosheyt. Volck verteert. d Den Too ren ,fofte 79. Want,'t ſelvighe is even eene Vreughde en Stercke Grim . Macht van den Grim in de Natuur,wanneer men den fel, vighen ſoodanigh Hout des Vyers (oamențlijck , Gods lan ſteringh,


87

. Van den Menſch .

feringh , en andere ſonden en ſchanden ) invoert: 't ſel vige verſlindt en verteert hy; het is Sijne Spijſe, 86. Voorwnamentlijck dit: wanneer de Menſchelijcke NB.NB. Scients, fich af breeckt van de Liefde Gods , en met den Grim der Natuur hoereert; al., daar meſt hy fich fterck: 2 Grim , dan Tooren , ofte tot dat het Uur.werck ſich in eene Vyerighe. Scients in den

voert ; daar alle Wefens in de proeve Itaan : daar ſteeckt Wraack v * hy fich als dan in äen : naar 't gheen de Turba ,, in't Rat Geef, Plage. en , de van't Uurwerck ,ontſteecken wort ,dat eene Eygenſchap daar , in openbaar wort , ſoodanigh gaat de Plage . 81. Alloo wort 6 fy uyt geſtort,over 't ſelvige Landt, b De Plage, Stadt,ofte Creattur:namentlijck ,menighinaal in vergif, de Straffe,of, met peftilentie ; menighmaal' metod, vruchtbaarheyti Tooren, menigh_maal met verbitteringh der gemoederen van de Overften ; daar krijgh uyt ontſtaat:

Van den

Menſch

I. 51.82.. 18

::: .

.:: -

'Yt dit Groot Uurwerck ( uyt het bovenſte en onderfte daar alles , in maalkanderen , in leydt ) is den Menfch geſchapen geworden, ten BeeldeGods.

1

** 83. Want; Movyſes ſeyt: " De HEER heeft geſpro- C Jehova , ken , Laat ons Menſchen maacken , een Beelt naar ons, 't welck daar heerſche in alle Creaturen op Aerden, in de Dyeren , Vogelen , Viſſen , en in de ganſche Aerde , en't Gewormte ; 't welck op Aerden kruypt. 'Sistes

d Verſtaat, : 784. Sullend fy nu, in alle de ſelvige heerſchep,foo moe , de Mense ten ſy oock erven uyt den ſelvigen Gront ( en , daar toe,sehen , uyt de befte kracht van de ſelvighe ) zijn. 85. Want , gheen dingh , en heerſchetdieper, dan des ſelfs Moeder is, uyt de welcke't ſelvighe komt: 't'en zyudap dat het in een betere Getranſmuteert wort: dan, foo


88

Het vijfde Capittel,

ſoo heerſchet 't ſelvighe oock , in't ſelvighę betere ; en ; niet wijder, dan des felfs Gront is . 86. En , voorder , ſeyt Moyſes , God maackte den Menfch , uyt den Kloot der Aerden , en Blies hem in , den Levendigen Adem ; daar wiert den Menſch , eene Leven dighe Siele. 87. Hier en is ons niet te verſtaan , dat God daar heeft geſtaan , op Perſonelijcke Creatuurlijcke Aert, ghelijck eenen Menſch, en , eenen Klomp der Aerden heeft geno men, en een Lichaam daar_uyt gemaackt heeft; neen, dat en is ' t niet.

88. Maar, het Woord Gods( zijnde het Spreecken ) was

à Texl , Rege.

in alle Eygenſchappen , in den Geeft van de Werelt: en ,in ' t Ens der Aerden,uyt den Geeft des Werelts « Bewegende; en, Sprack in allerley.Ellents, een Leven, a 89. Namentlijck , het Fiat ( 't welck de begeerte des Woords is , in de Scients )'e ſelvige was in de Eeuwige ge ſiene Model des Menſchen (de welcke in de Wijſheyt had de geſtaan) en toogh het Ensvan alle Eygenſchappen der Aerden,en wat daar in immer mach zijn ,in eene Maffam . 90. De ſelvighe was eene vijfde Eſſents uyt de vier Ele . menten , in de welcke de Tinctaur van alle Krachten uyg

alte de drie Principien laghi, daarin toede Eygenſchap van de ganſche Scheppingh van alle Creaturen : namentlijck ; van't Weſen aller Weſen ; daaralle Creaturen waren uyt ontſtaan . 91. Want , verftaar het recht : de Aerdſche Creaturen des tijds ', zijn, met het Lichaam , uyt de vier Elementen : maar , het Lichaam des Menſchen , is uyt de Temperatuur , daar alle de vier Elementen inwmaalkanderen , in een Eenigh Weſen legghen ; daar uyt deAerde, Steenen , en Metalen , met ut ſamen alle Aerdſche Creaturen haren oorſprongh hebben .

92. Wel,


Van den Menſch .

89

92. Wel , uyt den Limo der Aerden : doch , niet uyt de Grofheyt van''t « in ghevatteWeſenb van de verdeelt- a s-Samenca gedruckte, of heyt in de Eygenſchappen ; daar yeder Eygenſchap fich in Geformeer ',

een beſonder Weſen der Aerden , Steenen , en Metalen heeft gevat. 93. Maar ,uyt de vijfde Eflents,daar in de vier Elemen .

deWeſen . 6 Text, Der Gertrens nungb .

ten, in de Temperatuur zijo legghende : daar noch Hitte noch Koude Openbaar was; maar , de ſelvighe waren al. t'ſamen in gelijcken gewichte . 94. Want, ſoude den Menſch , in alle Creaturen heer ſchen , foo moft hy voor--waar de hoogbſte macht ( na mentlijck , het hooghſte Ens der Creaturen ) inlich heb ben , daar. uytde Creaturen , eenen graat uyterlijcker , of lagher , ofte (ghelijck ,men't mochte ſeggen) weynigher waren, dat het machtighfte ,in 'ton - machtighfte heerſte; gelijck als God, in de Natuur , de welcke oock minder is dan hy 95. Niet te dencken , dat in den Menſch , de Eyghen ſchappen der Dyeren fouden Creatuurlijck of Openbaar zijn m , aar, het Éns van alle Creatoren,lagh ,in ' t Menſche lijcke Ens, in de Temperatuur. 26. Den Menfch , is een Beelt van de ganſche Schep- NB.Wading pingh van alle de drie Principien :niet alleen in 't Ens van menifato de de uyt -wendige Natuur van de Sterren en vier Elemen- kleynewerele ten ; zijnde de geſchapene Werelt: maar, oock uyt het Ens Wortghe naami. van de inwendighe Geeftelijcke Werelt; uyt de Godde lijcke Wefentheyt.

97.

Want, het HeyligheWoord ,in fijn Ens, vatte ſich

mede,in 't Uyt geſproken Woord:namentlijck ,den He mel , vatte ſích mede in 't Weſen , van de uyt wendighe werelt : als mede ,het groenen in't Wefen van't We ſen vande in ,wendighewerelt , zijnde het Paradys; het c Text, Im walieno Heylighe Elemept, was in het bewegende Regiment. den Krieglo M . 98 In ment.


l Het vijfde Capitte ,

90

98. In ſomma: het Menſchelijcke Lichaami, is een Li mus , uyt het Weſen aller Weſen ; anders en vermocht 't geen Gelijckeniſſe Gods , ofte een Beelt Gods genaamt te worden .

99.

Den Onlichtbaren God ( den welcken ſich van

Eeuwigheyt , in Wefen heeft ingevoert ; en , oock, met deſe werelt , in eenen tijd ) die heeft ſich ,met des Menſchen a Text,

Beelt , uyt alle Weſens, in een Creatuurlijck Beelt a ghe Bemohdett, maackt; namentlijck, in eene Figuur van 't on, ſichtbare Weſen . 100. Hiertoe en heeft hy hem het Creatuurlijcke Dyerſche Leven, uyt de Scients van de Creaturen niet ge geven (want,'t ſelvighe Leven , moſt, in de Temperatuur, onvgeſcheyden , blijven ſtaan ) maar, hy Blies hem io , den Levendigen Adem ; zijnde het ware verſtandighe Leven ; in 't Woord van de Goddelijcke Kracht. 101. Dat is, hy Blies hem in , de ware Siele van alle de drie Principien in de Temperatuur. 102. Te weten , van inwendigh , de MagiſcheVyer.no werelt : namentlijck , het Centrum van de Natuur ; ghelijck boven is gemeldt : 't welck de ware Creatuurlijcke Vyern Siele is : daar ...van ſich God , eenen Stercken Yverighen God , en een Verteerend Vyer noemt; zijnde de Eeuwighe Natuur . 19 ; . ! .. 103. En ;'hier..mede oock te ghelijck , de Lichten werelt; namentlijck , het Rijck van deKracht Gods : ghe lijck als Vyer en Licht in

maalkanderen zijn, en onghe

( cheyden ; alſoo oockal hier te verſtaan. : 104. En,van uyt wendigh , Blies hy hem hier , mede te

ghelijck oock in', den Gheeft van de Werelt, met de Lucht. Siele . 105. Het ganſche Spreeckende Woord Blies fich in al lede Natuur in ,naar Tijd en Eeuwigheyt.

106. Want,


Van den Menſch i

91

106. Want ,den Menſch was een Beelt Gods, in ' t welck den Onn ſichtbaren

God Openbaar was ; eenen waren

Tempel van den Geeft Gods.

107. Ghelijck, lohir. ſtaat : Het Leven des Menſchen zy geweeſt in 't Woord; en , aen 't geſchapen Beelt innge blafen geworden . 108. Namentlijck , deu Geeſt Gods Blies hem het Le ven van de Natuur , in de Temperatuur , in : zijude den Geeſt van de Goddelijcke Openbaringh : daar de Godde lijcke Scients ſich in een Natuurlijck Leven in

voert.

109. Het ſelvighe Goddelijcke Natuurlijcke Leven , is den Menſch , gelijck de Engelen Gods , paar der Sielen namentlijck , de Gheeſtelijcke Werelt : Matth.22. daar gheſchreven ſtaat ; In de opſtandingh zijn fy ghelijck de Engelen Gods . 110. Nu, wy kommen doch weder

om in 't Eerfte ghe

ſchapene Goddelijcke Beelt ; en , niet in eene andere Creatuur ! III . Alſoo is ons den Menſch recht te erkennen:

1.

Wat hy, in de onſchult zy geweeſt ?

II . En, wat hy daar

naar zy geworden ?

112. Hy was in't Paradys ,'t felvighe is de Tempera. tuur : in eene gewiſſe plaats wiert hy gheſet, daar de Hey lighe Wereltdoor de Aerde uyt_groende, en Paradyſche Vruchten droegh : de welcke, in de Ellents , oock in de Temperatuur ſtonden; de ſelvighe waren Goedt , en Lief felijck aen_tevlien , oock Goet ( op Hemelſche Aert) te Eten . 113. Niet in eenen Madenlack , ghelijck als - nu in de op - gewaackte Dyerſche Eygenſchap ; maar, op Magiſche Aert . 114. Welin den mondt ;doch , in den mondtwaren de Çentren van de ſcheydingh : namentlijck , een yeder Prin M 2 cipium


Het vijfde Capittel ,

92

cipium in't fijne; opaert , ghelijck ſulckx, in Eeuwigheyt magh zijn . 115. Ghelijck als den Geeft van de Werelt , uytde drie Eerſten (namentlijck, uyt den Vyerigen Sulphur, Mercu rius, en Sal) het water baart, en van ſich geeft ( te weten, in den Salnitro der ſcheydingh) en oock wederom , van der Aerden op , in , fich treckt, en daar van evenwel niet vol en wort ; alſoo oock , in den Menſch te verftaan . 116. Adam was naackt; en , doch bekleet met de groot fte Heerlijckheyt ( namentlijck , met het Paradys ) een ganſch ſchoon helder Chriftalynigh Beelt:geen Man ,geen Wijf ; maar , beyde, zijnde

á Moeder.

eene mannelijcke Jongh , vrou , met beyde de Tincturen ,in de Temperatuur. 117. Namentlijck ,de Hemelſche - Matrix , in ' t baren de Lieve - vyer : en , dan oock den Limbus uyt de Natuur

van ' t Eſſentialiſche Vyer; daar..in, in defe beyde, het eer. fte en tweede Principium van de Heylighe Goddelijcke Natuur wort verſtaan . 113. Daar Veneris Tinctuur ( zijnde het baren en geven ) uyt des Soons Eygenſchap , her Wijf (namentlijck , de Moe der van de gebarerinne) is, en , verſtaan wort. 119. En , de Vyerige Eyghenſchap ,uyt de Eygenſchap des Vaders; de welcke, Man , wort verftaan : welcke twee Eyghenſchappen , hen daar paar, in Map en Wijf hebben gefcheyden . 120. Want, foo Adam hadt mogen beftaan , foo ſoude de geboort en vermeeriogh der Menſchen , Magiſch zijn bof,gelijck geweeſt; namentlijck ,den eenen, uyt den anderen : b ghe Buffelen werelijck als de Son het glas doordringht;en ,'t felvighe doch Spiegels ghe- niet en verbreeckt . fels,eene 121. Doch ,naar, de maalGod ſulckx wel erkende,dat On -Gende lijcke wonder Adam alſoo niet en ſoude beſtaan ; foo heeft hy hem den wytw.baringh Heylant , en Wederbaarder', voor de Gront deswerelts, geefr. verordonneert. 122. En ,


Van den Menſch . • 122. En , hem dan

93

noch , aenvanghelijck , in 't ware

rechte Beelt gheſchapen , en in ' t Paradijs gheftelt ; in't welck hy Eeuwigh ſoude zijn . 123. En , de proeve , aldaar , over

men , op

hem laten kom- NB. NB .

dat hy in de Paradijſche Scients viel, en dat het

Heylighe Woord , niet en behoefde in Veehſche Scients in

te gaan , tot de Nieuwe Wedergeboort. 124. Maar, in't ghene, 't welck al daar verblickert NB. NA

wiert : namentlijck , in't ware Beelt Gods ; gelijck hier naar, ſal ghemeltworden .

HET

SESTE

CAPITTEL .

1 Van den Val des Menſchen ; en van ſijnen Wijne . I.

Lhier willen wy nu , den Liefhebber der Waar heyt vermanen , onſen fin recht te vatten : want , Awy willen'them foo toonen, dat hy ſal ghenoegh hebben ( vermach hy ons te verſtaan ) waarden Godde lijcken Wille ten Goede en ten Quade ontftaat ?

daar de

Schrift feyt: Hy verſtockt hare harten , dat ſy niet en ghelooven , en Saligh worden : En, dan oock ſeyt ; God Sondaers niet. en wil den dood des

2. Dat hy niet fimpelijck alſoo op den waan en ſtaat, ghelijck of God ſich een Voorbemen hadt ghemaackt, den eenen hoopte verdommen , en den anderen , uyt fija Voor_nemen , uyt ghenade Saligh te maacken ; dat hy 't recht grondelijck leere verſtaan , hoe't de Schrift de welcke alſoo ſpreeckt) verftaat. 3. Betracht nu alleenelijck , het Beelt Gods, in Adam , · voor fijne Heva , 't welck , in de Temperatuur , in ' t Para M

3

dijs


Het feſte Capittel,

94

dijs ftont: want, Mo- yſes ſeyt, Godfagh aen , alles wat by ghemaackt hadde , en , fiet ! het was alles ſeer Goet . 4. Maar , daar„ naar , ſprack hy : Het en is niet goet, dat den Menſch alleen zy ; oock , vervloeckte hy daar.. paar , de Aerde, om des Menſchen wille. s.

Lieve Menſch , ſeght my : waarom maackte God

niet van à Ofte, Klomp.

ſtonden

aen , in den aervangh , Manen Wijf;

ghelijck by de andere Creaturen ? Wat wasde oorſaack , dat hy hen niet te ghelijck , uyt eene Eenighe « Malla en

Schiep ? NB. NB .

6.

De oorſaack was dit , dat het leven van beyde de

Tincturen , maar eenen Eenigen Menſch , in't Beelt Gods enis , en in der Eeuwigheyt niet en vermach te ſtaan in tweederley leven ( namentlijck , Mapnelijck , en Wijve lijck) naar aert des Vaders en des Soons Eygenſchap : de welcke, in_maalkanderen maar eenen Eenighen God en zijn , niet gheſcheyden ; alſoo ſchiep hy ſijo Beelt en Ge lijckenis oock , in een Eenigh Beelt. 7. Want, in eene Eenighe Tinctuur , en ſtaat de vol.

kommen Liefde niet ; maar , ſy ſtaat in beyde : daar de eene in de andere in gaat ; al daar ontſtaat de groote Vyerighe begeerte der Liefden . 8. Namentlijck,het Vyer ,geeft het Licht:en ,'t Licht, geeft aen 't Vyer, Kracht, Schijoſel,en Weſen totfijn Le ven : en ,deſe beyde, maacken maar eenen Eenigen Geeft namentlijck , Lucht: en , den Geeſt, geeft Welen ; zijnde Water 9. Maar, terwijl, en ſoo langh , deſe vier ( te weten; Vyer, Licht, Lucht, en Water ) ſich van maalkanderen

b Of, geen . ſcheyden, ſoo en is daar b niets Eeuwighs . 10. Doch , wanneer ſy d'een d'ander in de Tempera c Dat is, een Eeuwigh tựur baren , en niet van maalkanderen vlieden , foo is ' Wefen, ofre ! een Eeuwighs ; alſoo oock , met Adam te verſtaan is. II . Doen


Van den Val des Menſchen ; en vanſijnen Wijve .

95

11. Doen des Lichts , en des Waters Tinctuur , van hem , in een Wijf wiert geſcheyden , al. daar en vermocht hy, in dit Beelt ,'t geen hy daar naar was, niet Eeuwigh te beſtaan : want, fijnen Paradijſchen Rooſenhof, io

hem , wiert hem ontnomen ; in den welcken hy ſich « beminde. a Text, Liebere. 12. Soo ſpreeckt het Vernuft : Waar om dede God

ſulckx, dat hy hem verdeelde, en in twee Beelden bracht? het moet voorwaar fijo Voornemen alſoo geweeſt zijn ; anders en ſoude hy't nietgedaan hebben ! daartoe heeft hy't voor des Wereldts grondt gheſien , dat hy't doen foude, en wilde ! 13. En , al hier leyt nu , het Vernuft dood : en , 't en kan ( ſonder 't weten Gods , in den Heyligen Geeft ) niet verder ; en , hier uyt komt alle diſpuyt en ſtrijdr. 14. Gods Voornemen en Verordonneren , en Gods NB. NB. Ghy Dispus tanten , 15. Alle dingen zijn in den uyt gaanden Gheeſt, uyt de Scients des Vyers en des Lichts, van Eeuwigheyt, in de Wijſheyt Gods gheſien gheworden , war worden mocht ; Voorheen Sien en Weten , en is geen een dingh.

b byval dien fich Gods Weſen beweeghde , naar de ghe- b 05, oo wanneer , barerin der Natuur. 16.

Te weten , in de Eygenſchap van de Vyerighe

Scients , naar de Duyſternis , is gheheelwwel gheſien ghe worden , wat eenen Duyvel ſoude zijn . Item , oock in de Scients van 't Licht - vyer, wat eenen Engel zijn ſoude, ſoo, de Vyerighe Scients fich ſcheyde van't Licht. 17. Doch , God en ſchiep geenen Dayvel : by.alw NB. NB, dien oyteen Goddelijck Voornemen gheweeſt was, ſoo , foude in't ſelvighe Voorwnemen, eenen Duyvelzijn ghe ſchapen gheworden. 18. De Eenighe Liefde Gods, gaf ſich alleenelijck , in de Engelſche Figuur: doch , de VyerigheScients, naar de Eygenſchap vande Duyſtere. wereldt , drongh - voort, Textil en

.


Het fefte Capittel,

96

en vatte ſich in een Voornemen ; en wilde oock Crea tuurlijck zijn . 19. Doen het Licht , en't ſchijnende Vyer , Creatuur lijck wiert , ſoo drongh oock het Duyftere Koude Pijne

.

a Text, perfúr.

lijcke Vyer , met de beeldingh van de Phantaſy « voort, en begaf ſich in de Vyerighe Scients : de welcke deVyeri

b of, also

ghe Scients in

ſich vattede , 6 ghelijck eenen vrolijcken

Aap, en van de Temperatuur uyt drongh: alſoo was den pieuwen wille , tegens de Temperatuur, ghebooren ; den welcken uyt God verftooten wiert. 20. Men moet verſtaan , dat den Aenvangh vande Scheydelijckheyt , in God niet en ontſtaat , dat God ſich in eenen Wille heeft ghevat tot den Duyvel ; maar , de Vyerighe Scients in de Eeuwighe Natuur : in 't uyt ſpre ken des Woords, naar Vyer en Licht, uyt de drie Eerſten, is hetgeſchiet, dat fich eenen Vorftelijcken Throon in de Vyerighe Scients, heeft gheſcheyden in ' t Rijck ( nament. lijck , in de Archia ) van de Phantalye. NB . NB ,

21. Het Rijck van de Phantaly , naar de Duyſternis, heeft dan noch van Eeuwigheyt gheweeft ; 't welck oock eene oorſaack is , van den Val des Duyvels : hoewel de Vyerighe Scients Lucifers, in eygen ſelfs wille ſtont; en, fich, ſonder dwanghen drangh ,daar

in begaf.

22. Maar , den Menſch , wiertvan den Duyvel bedro ghen ; dat hy viel: want , doen Vorft Lucifer , voor de gront des wereldts, in de eerſte Bewegingh ofte Io- vat tingh der Natuur , viel , en uyt ſijne Koninghlijcke plaats Adam ,, ' aen fijne ſtede . wiert Adam c Ofte, in. wiert uyt- gheftoten ; ſoo foo wiert

gheſchapen. 23. En, om dat Lucifer niet en was beſtaan , foo Schiep God , Adam , in een Materialis Weſen : namentlijck , in den Water - quaal; dat hy hem mocht helpen. 24.

En aldaar heeft fich oock van

ſtondenvaen ,den

Hey.


Van den Val des Menſchen ; en van fijnen Wüve . Heyligen Name, Jheſu, in den Menſch, mede in tot eenen Weder , barer.

97 gelijft ;

25. , Want, den Chriſtus in Adam , foude den Koningh lijcke Stoel ( naar..de- -maal hy ſich van God had af went) befitten. :

ghe

26. En , daar- vao , daan komt oock de groote Nydig heyt, dat de Duyvel den Menſch gram is : oock ontſtont de Verſoeckingh Chriſtiinde Woeſtijne hier uyts terwijl hy hem den Stoel ſoude onthemen, en fijn gewelt ,

in de a Text,

Gheſchapenheyt , verbreecken , en fijn Richter worden , Creation. die hem Eeuwigh ſoude verftoten . 27. De Siele des Menſchen , en , de Duyvel , ſoowwel alle Heylighe Engelen , kommen al t'famen uyt eenen EenigenGront : alleenelijck, dat oock den Menſch, het deel van de uyt -wendighe. Wereldt aen

ſich b heeft ; b Ofte,hade.

't welck.de Duyvel doch oock hadt : maar , in een ander Principium ; namentlijck , in de Phantaſy , in de valſche Magia . 28. Der_wegen konde den Duyvel, Adam bedriegen : want, hy ſprack in de Vyerighe Scients in de Siele Adams, en prees hem de on - gelijckheyt der Eygenſchappen , en voerde fijne valſche begeerte in Adam : daar , van den vryen Wille Adams, in de Vyerige Scients, ' gheinficeert c . Dooru wiert ; ghelijck , wanneer een vergif in't Lichaam komt, sogen, zein , vergiftighe wiert. 29. Daar„ yan eenen Aenvangelijcken Wille , tot ey d Text, gen Luft ontſtont; daar was't met de Temperatuur ghe su qualipo

't welck begint d te wercken .

daan :want,de Eygenſchappen van de Geſchapenheyt, atene de welcke aim t'lamen , in Adam , in de Temperatuur la- Creacion, gen, waackten, eene yedere in hare Eygenheyt , op : en , den vryen Wille, in hen ; en, wilden openbaar zijn . togen 30. Dock toogh den Spiritus Mundi , van de uytv

wendighe Wereldt, uyt Adam , de Temperatuur ( zijnde het N


el ,

Het feſte Capitt

98

het deel van de uyt_wendighe Wereldt in Adam ) in en, wilde in Adam heerſchen . á Of, de

31.

lich ;

Itém ,het « Rijck vánde Phantaſy , greep oock

Regeeringh, naar Adam ; en , wilde in't Beelt Gods openbaar zijn : alsmede den Grim der Natuur (zijndeGodsTooren ) in de Nydigheydt des Duyvels ; alles toogh den Adam .

32. Al daar ſtopt hy nu in de Proeve ; of hy wilde beſtaan : de Scienti! (1.

II.

Vyt de ſcheydingh van't Magiſche vyer in't Woord 7 !? van de Krachten . Uyt des Vaders Eygenſchap .

111. Uyt den Wille des On.vgronts)was vry : Syftont, in drie Principien, in de Temperatuur ; ſy mocht fich in't gene wenden, daar, in fy wilde. :

33. Niet , dat ſy in de Creatuur foude vry zijn

ghe

weeſt! want, aen de ſelvighe wiert het Gebod ghegeven ; fich nietvan God afute wenden , in de Luft des quaadsen Goeds . 34. Maar ,den Gront van de Creatuur (namentlijck ,de Vyerighe Scients; zijnde de Wortel der Sielen ) ſtort in den Onvgrondelijcken Wille van den Aenvangh aller b Tack ,ofte Weſen ; afogedeelte. Wille . 35.

en , was een b Particulaar van den Eeuwighen

Den welcken Eeuwighen Wille , in't Vyerighe

Woord van de Scheydinghtotde Natuar , ſich heeft ge CNB. Ge- ſeheyden in onderſcheydelijcke Scientsy alloo was de lijck de Siele , een deel , van de ſcheydelijckheyt. Aerde fiches 36. Welcke Scheydelijckheydt , ini't Woord van de Scheyt in on dermofibeyde Krachten , in de Natuur ( namentlijck, in de drie Eerſten, lijcke Worte len, tot veel en in de feyen Geſtalten van de Natuur , en des ſelfs uytv

derley Vrucs breydingh ) in Creaturen der Engelen, en hooge Eeuwige een ;en blijft Geeften , Gefigureert wiert ; daarwin men oock de Vye vige Aerde, righeingeblaſene Siele verſtaat.

37. Maar,


Van den Val des Menſchen ; en van ſijnen Wijve .

99

37. Maar, het ganſche Heylighe Spreeckende Woord NB. 18 . !! Gods, gafaen de Vyerige Scients der Sielen , een Gebod ; Dood Den certes , s ,, !!! en ,ſprack :Eet niet van't Gewas der Erkentenis des Goeds

en Quaads: ofte , by

al dien ghy ſulckx doet, foo fula

ghy des ſelvigen.- daaghs, het Beelt Gods af ferven . 38. Dat is : de Vyerighe Siele , fal't Licht verlieſen ; dan ſal de Goddelijcke Kracht in 't Heylighe Ens ; uyt het , tweede Principium , in dewerckingh des Heyligen Ghee ftes, uyt_bluſſen . ci 39. Want, den Geeft Gods, en openbaart ſich in geene

weiss

Dyerſche Eygenſchap , veel.weyniger in’t Rijck van de Phantaſy. 40. Daarom ſeyde God hem ſulckx , dat hy niet en

ſoude van de Temperatuur , tot in de Luft van de Eygen ſchappen gaan : noch de ſelvighe, in hare onderſcheyde lijckheyt , begeeren te probeeren in den ſmaack : anders, ſoude de doodelijckheyt * voort,wenden ,en haar in ., a Text, fürters namentlijck , de Eygenſchap vande hem openbaren Duyſtere wereldt,uyt het Centrum vande drie Eerſten : en, ' t ſoude het Rijcke Gods, inhem verſlinden ; gelijck e . dan oock gheſchied. 41. Soo ſpreeckt het Vernuft : Waarom en weerde hem God ſulckx niet , door fijne Heylighe Kracht ?

en,

is hy niet Alımachtigh , dat hy vermocht de Vyerighe valde etmenin Scients (daar den Wille totde Luft uyt ontſtont )ce breken Weſen aller *** 42. Hæort Vernuft: De Vyerighe Scients, is uyt den Weſen: en,de Wille des On gronds : welcken Wille, been Vader aller Maria in de Weſen is ghenaamt: in den welcken, God , ghebooren 'tWesen aller wort ; namentlijck,den Vader ,den Soon: welcken Wille, de kiezine's en fich ; in de krachten tot het Woord ( dat is , tot het uyt Punčten : Vers 6s . ſpreecken ) in , voert. God is boven 43. Soo weet nu , dat in de Siele wort verſtaan , een ' Wefen,& c. Particular y van de hooghfte Al machtigheydt van't crack , ofie N 2 Weſen


100

Het ſeſte Capittel,

à Met het « Weſen aller Wefen : namentlijck , in de Scients, de welc Wefen aller ke van Eeuwigheyt is gheweeft ; welcke Scients,doorbe Weſen, en wegingh van 't Woord van alle Krachten , fich in een Er den mort nigen God Beelt , in de drie Eerſten , vattede. niet verſtaan . 44. Soo is nu de ſelvige Scients uyt den Wille des On gronds , eene Eygenheyt ; want , niets en is voor haar, ' n geen haar vermachte breecken . 45. De Creatuur is wel na haar : -maar, de Scients tot de Creatuur , is van Eeuwigheyt ; de ſelvighe heeft fich , b Ofte, door.b met de Creatuur ( namentlijck , in de drie Eerſten ) in Luft , teghens de Temperatuur, in de Natuur , voert . YB. NB.

in- ghe

46. Haar wiert het Ghebodt ghegeven : fy ſoude de Creatuur , in de Temperatuurbehouden : dat is , fy foude

de Eygenſchappen van de Natuur, in de gelijckheyr hou den ; want , fy wasde macht die't doen konde : nament-. lijck , eene voncke van de Al.,mogelijckheyt; daartoe hadde fy het Rijck van de Heylighé Kracht in't Licht Gods, in fich 47. Wat ſoude God haar meer geven, om haar te dwin gen ? hy hadde haar, ſich ſelfs ghegeven ; ghelijck dan oock alloo aen den Koningh Lucifer. 48. Maar , de Scients , brack fich af, van Gods Krache en Licht, en wilde een Eygen

ſelfs zijn : ſy wilde zija

eenen eyghen werckenden God , naar de Eygenſchappen van de Natuur , en in Quaaden Goed wercken ; en loo , danigh werck , in't Rijck van de Heylighe Kracht, open baren . 49. Dit was, in de Goddelijcke Kracht en Eygenfchap, eenen ſtrijdigen Wille,en ,om deſen Wille, wiert Koningh Lucifer , en oock Adam , uyt het Rijck van de Heylighe Kracht uytgeſtoten .

so. Lucifer , in'tRijck van de Phantaſy ,in de Duy ſternis:


Van den Val des Menſchen ; en van fijnen Wijve.

101

ſternis: en , Adam, in deon - ghelijckheyc « van de geſcha- Der Text a Eren penheyt, in de Dyerſche Eygenſchap, in den Geeſt van de cion Werelt; dat alſoo van

ſtondeo_aen , de Eyghenſchappen

van alle Creaturen , in hem , op Goede.

waackten ,in ' t quade en

51. Omwelckers wille, God het Eyndelijcke Gerich .

|

te in den Geeft van de Werelt ( om het booſe van 't Goe de te fcheyden, en alle dinghen , een yeders in zijn Princi pium in

te oeghften ) heeft geſet.

52. Al daar dan alle dinghen ( ſoo ...wat het groote Uur - werckin't Myſterium Magnum , in den Gheeft, alsman mede naar de it --wendige Geeſtelijcke werelt heeft ghe booren ) op den Teſt des Vyers geſet fullen worden; dat is, het ſal door 't Vyer van de Eeuwighe Natuur ( daar God fich een Verteerend Vyer noemt ) worden beproeft. 53. Want, hoe wilde God de Creatuur anders Richten ,

by

alvdien ſy even alleenelijck dat dede, 't geen ſy , on

vermijdelijck, doen mofte ; Too de felvighe geenen vryen Wille en hadde. :

1

$ 4 . Het Jooghfte Gericht en is niets anders dan eene

in. oeghſtingh vau den Vader aller Weſen ;

van al 't ge

ne, foo wat hy, door fijn Woord, heeft gebooren. 55. Waarin , een yeder dingh, in den vryen Wille fich

heeft gefcheyden , daar in fal't gaan ; en , in den ſelvighen Eeuwighen Behouder , naar de Ēygenſchap van't ſelvighe Principium , is'tGoedt. 56. Want , God, en heeft niets ghebooren 't geen hem tegens is: in hem is alles Goedt; doch, een yeder dingh ,in fijne Moeder: ſoo langh't ſelvige in eene vreemde Moe der loopt,ſoo is'teenen ſtrijdighen Wille ; hier..van ge ven wy u een ghelijckenis. 57. Siet Hette en Koude aen , oock Vyer en Water: de { ekommen uyt eenen Eenighen oorſprongh , en deelen fich N 3

--


102

Het feſte Capittel,

ſichuyt maalkanderen :én , yeder gaat in eygen , felfs Wil. le, namentlijck ,tot eene Eygen quaal. 58. Soo yu de felvighe wederom

in

maalkanderen

ſouden in gaan , ſoo is ſulckx eené vyantſchap , en ' t een dood het andere ; fulckx maackt den eygen Wille van ye ders Eygenſchap 59. Terwijl ſy by-maalkanderen , in de Temperatuur zijn. legghende, ſoo hebben ſy groote vrede : maar, ſoov gaan , ſoo wil een yeder háaft ſy van, maalkanderen uyt een Eygen ,; ſelfs zijn, en over 't andere heerſchen . 60. Daarvan -vdaan is oock den ſtrijd in den Geeft van de Werelt tuſſchen devier Elementen , tuſſchen Hitte en Koude; een yeder wilheerſchen : ſeeruhaaft leydç het ee ne boven , ſeerhaaft het andere : ſeer haaft Regent het , haalt wort het Koudt, haaſt Heet : haaſt verheft de Lucht: nu dus , haaſt anders : alles naar ' t gewelt van de ſeven Ey ſelfs uyt.ganghen in de ghenſchappen der Natuur en des a Of, daar drie Eerſten į daar - alles uyt ghelchapen wort , wat ſich alles uyt roert . yoort komt. 61. Soo ſpreeckt het Vernufr :God Regeert dit ſelvige, dat het alſoo geſchiet ! 62. Dat is waar : doch , 't Vernuft is blindt ; en , 't en fiet Diet waar , mede, noch hoe het toevgaat:'t en verſtaat het gheſcheydene Woord in de Eygenſchappen niet ; daar dit b Defe Reo b. Regiment in ſtaat! geringh, of 63. Wapt , in den Gheeft van deWerelt , komt veel Werckingh . c Text, booſe werckingh voort ;de welcke ſchijnt tegens God te erfür. zijn : Item , dat d'eene Creatuur d'andere verworght , bea paudt : Item , dat Krijgh, Peftilentie, Donder en Haghel komt: al dit ſelvighe leydtin den Geeſt van de Werelt, en 't ontſtaat uyt de drie Eerſten ; daar. in hende Eygens d Baren,of, Ichappen , in haren ſtrijdigen Wille , ſcheppen . Formeefen . 64. Want, God, en kan niets anders,dan Goet gevens

want ,


Van den Valdes Menſchen ; en van ſijnen Wijte.

103

want , hy is alleen het Eenighe Goedt ; en , verandert nim mer

meer in eenigh quaat : hy en kan oock niets anders

en ſoude hy niet meer Gód zijn ! 65. Maar, in 'tWoord van ſijne Openbaringh, daar de geſtalteniſſen ontſtaan (namentlijck, daar Natuur en Crea tuur ontſtaat) al daar ontſtaat de werckingh in't quaat en 't Goedt. ·

66. ' t Selvighe Woord, heeft ſich « gevat in een Vur .. meert a Of,Gefora ,

werck van eenen tijd:en ,daar -- in ſtaat nu het maacken, van ' t booſe en ' t Goede , naar de ſcheydelijckheyt van de Krachten in 't Woord : ghelijck fich de Krachten van de Goddelijcke Openbaringh , in den begin , in onder.com ſcheydelijcke

Principien, hebben gheſcheyden : nament

lijck, in Pijrren Vreughde, in Duyſterpisen Licht , in een Lieve - vyer des Lichts, er'in een Pijpelijck Vyer yan de Natuur ; ghelijck boven is verhaalt. 67. Daarin wort nu , den ganſchen Gronde van den Goddelijcken Wille , in onderſcheydelijckheyt , ver

noch ftaan: en, geenighe Creatuuren behoeft te fegghen ,dat en verm.alle. haar eenen Wille , van uyt - wendigh , wordt ghegeven ; NB.1ſrael, maar , den Wille ten quade, en ten Goede , ontſtaat in de " venderf is ut #felfs. Creatuur ! 68. Doch , door uyt wendige in vallen van’t quaat en 't Goet, wort de Creatuur · geinficeert : gelijck eene uye , cVergif wendighe vergifrighe Lucht , het Lichaam ontſteeckt endoo tighe, of , r.w.foogeni vergifcight: alſoo verderven oock de uyt -wendige din ghen, den eygen Wille van de Creatuur ; dat den eyghen d Formeert, Wille ſich d vat ,in't quade en in 't Goede. 69. En , daar om heeft God , den Menſch gegheven , Schept ,ofte Figureeri. Leeringhenen Wetten ,omdat hy aen't Gebodt oorſaack NB, NB . foude nemen , om de booſe in , vloegingen te verwerpen ; en, niet ſegghen: doe ick yets quaats, foo moet ick’t doen ; want, ick ben van de booſe neyghelijckheyt !

70. Want ,


104 NB. NB .

Het feſte Capittel,

70. Want, hy moet weten , dat de Scients der Sielen (de welcke ſich in 't booſe heeft konnen vatten ,even oock ſich heeft konnen vatten in't Goede ! en , dat God geene oor

ſaack en is, aen des Menſchen noch des Duyvels val . 71. Heeft hem oock (voorſoomveel hy , God, is ghe daar niet in ghetogen : maar, de onderlcheye naamt delijckheyt des geopenbaardeu Woords van de Krachten: naar dat de ſelvighe ſich in Eyghenſchappen hebben in gevoert ; de ſelvighe hebben hem geroghen. 72. Hy ftont in de Temperatuur:doch, deuyt -wendige in a Text , Creation .

b Text, Een gehawe

vloeyſels van den Duyvel,en van de Duyſtere - werelt,

alsmede, in de « geſchapenheyt in den Geeſt van de Wes relt , die hebben in hem ( namentlijck , in 't Beelt Gods) b ingheſproken : en , de onderſcheydelijckheyt , in's Beelt Gods, in de Temperatuor , verweckt : dat de Eeuwi

ghe Scients der Sielen , ſich in eeneLuft , tot de openba ringh van deEygenſchappen ,heeft begeven; dat verſtaat als volght . 73. Defelvighe Sieliſche Scients, vergaapte ſich aen de

c Text, Creation .

gheſchapenheyt van 't Gheformeerde woordt in ſijne ſcheydelijckheyt: en wilt, in - fich ,even oock, het ſelvighe ghewelt tot de onderſcheydelijckheyt; en , verhief lich , in Luſt, tot de ſcheydelijckheyt. 74. Alloo wiert oock van

ſtondenaen , de fcheyde

lijckheyt , in de Creatuur , naar Siel en Lichaam , open baar ;doch ,aen ſulcx, was den Duyvel de grootſte oorſaack. 75. Want , doen hy , ghelijck eenen Vyerighen Geeft , van de Temperatuur was uyt gegaan ,uythet Beelt Gods , ſoo voerde hy nu oock , fijne begeerte in de Sieliſche Scients, om de ſelvige , io Lult te voeren :want, hy merckte wel wat Adam was ; namentlijck , eenen Troon vorſt , in den ſtoel die hy hadde ghehadt in't Rijck Gods. 76. Maar , den Name , Jheſu ,

en wiſt hy niet , dat den


Van den Valdes Menſchen ; en, van ſijnen Wijve .

IOS

den ſelvighen in der tijd , in den Menſche fich foude openbaren. 77. Want, fijn weten , in Gods Liefde( daar den Name, Ihef , de Hooghſte Soetigheyt der Godheyt in is ) was, in fijnen afval, geſturven. 78. Dat is , het hadde fich in de booſheyt ghetranſmu teert; over_lulcxwiſt hy nu niets

anders dan de booſheyt.

79. Alſoo verſtaat..men nu den Grondt en Aenvangh van den Val des Duyvels en des Menſchen: niet, dat men kan fegghen , God (voorſoo veelhy God is) heeft den NB. NB; ſelvighen ghewilt ! maar , de ſcheydelijckheyt uyt de Na tuur , in de Creatuur , heeft die gewilt , de ſelvighe en is niet , God , gepaamt.

80.

God voert fijnen Eenigen Wille, in de Formeringh NB. NB,

en Vattingh fijnes Woords tot ſcheydelijckheyt : nament lijck , tot de Openbaringh Gods ; al daar ſtaat de ſchey a Text, delijckheyt, a in den vryen Wille. ckeyt in frere enn oock , en Natuur , is de fcheydelij 81. Want , de b Text, b de Geſchapenheyt; en, in de ſcheydelijckheyt, wil God , die Creation het Goede en't quade. 82.

Namentlijck, in 't

gene , ' t welck fich in 't Goede

heeft geſcheyden (zijnde de Engelen ) daarin wil hy't Goe. de : en, in ' twygene, 'rwelck ſich in ' tbooſe heeft geſchey den (zijndedeDuyvelen ) daar , in wil hy. ' t booſe ;gelijck de Schrift ſeyt : Ghelijck het Volck is , eenen ſoodanigen God heeft't ſelvige oock: Item , in de Heyligen , zijt ghy Heyligh ; en , in den Verkeerden, zijt ghy Verkeert . 83. Soo ( preeckt nu't Vernuft:by al dien dan God ,in fijn uytvgegotene Geformeerde Woord, Selfs allesis (na mentlijck , 't quade en't Goede ,Leven en Dood ) waar in beſtaat dan den Menſchelijcken ſtrijdt, dat men ſtrijde om den Wille Gods ; naar

de maal God , in fijn Gefor

meert Woord , alles is, oock alles wil : het zy quaadt ofte O Goedt ;


106

Het feſte Capittel,

Goedt; een yeder iu fijne Eyghenſchap, daar 'c, oorſpron gelijck , uyt gekommen is. 84. á Text, Dúndet,

Siet ! daarvin beſtaatden ftrijdt , dathet Vernuft,

in fijne « meeningh, ſonder 't LichtGods ,eene narrinne voor God is , en niet en weet, wat Godis : 't ſelvighe beelt fich geduurigh in , yets verds ofte vremds , wanneer ' t van God wilſpreecken ; en , 't maackt , in den Eenighen On.. veranderlijcken God , in fijne Eeuwighe Drieheyt , eenen Aenvanghelijcken Wille , en Voor, nemen . 85. En , 't en verſtaat niet , 1.

Hoe alle Aenvangen en Voornemens, in't Gefore meerde Woord, door Natuur, ontſtaan ; nament

lijck , daar ' t Woord ſich , in Natuur,Vaten For meert. II . Dat de beginnen , al t'lamen in de Formeringhen desWoords ( namentlijck, in de Scheppingh ,en in

b Text, Creation

de b Geſchapenheyt) zijn legghende ; dat is , in 't groote Myſterium van de ſcheydelijckheyt, daar in de Creaturen ontſtaan , III . Dat alle quaat is kommende , ayt de Natuur en Creatuur.

e erftast, de Creatuur

IV. En , dat de verſtockingh in de Natuur en Crea cuur, in de Scients van de Creatuurlijcke ſelfsheyt ontſtaat . V..Dat , by al dien , - fy fichin - wende , in den Grim

der Natuur ; dat ſy daarwin begrepen en ver ſtockt wort. VI. Dat · ſy het ſpreecken in den Tooren , in -- vat en in - lich houdt. VII.En , alle het geene ( wanneer gheſchreven ſtaat :

Hy verſtockt hare Harten ,dat ſy niet en Geloo veu en Saligh worden ) in 't Geformeerde Woord van de Eeuwige en Tijdelijcke Natuur geſchiet. 86. Want,


Van den Valdes Menſchen ; en, van ſijnen Wijve .

107

86. Want, “ daar_uyt ſpreeckt God oock , daar hy in a Verfast, den Pfalm Davids ſeyt: Ghy ſult fien , en uweluft daar ishet Go aen hebben , hoe 't den god , looſen vergolden wordt :Woord. Item , ghy fult u verheughen , wanneer den god , looſen wort geſtort ; dat is , wanneer den god looſen , in den Grim ,verſlonden wort; die aen den Heylighen is geweeſt, eene gedurighe tegenſtellingh, en vergiftingh : wanneer 't ſelvighe vergif , van de Heylighe Siele wort wegh ghe nomen , ſoo verheught ſy ſich , dat ſy uyt noot verloſt is. 87. En , daarvom ſtaat het Woord , in de pijn van de Natuur; op dat de vreughde openbaar worde . 88. Maar, de ſcheydelijckheyt uyt hetWoord , gaat ,

fonder dwangh , in den vryen Wille ; eene yedere Eygen

b Ofte, in

ſchap, b in fijne Eygene .

89. Want , in't Heylighe Woord , is alles Goet ; maar, gene,haar sygen is. in de invoeringh deseyghen Willens , wort het boos. go . Sulckx geſchiet nu , in de Natuur en Creatuur : en , NB.NB. ganſch niet, in God ; anders moſt in't Woord Gods (by al dien God, in ſijn Woord ,alle dinghen , onvermijde lijck , dreef) oock des Duyvels Wille zijn. 91. Doch, des Duyvels wille,als mede den ſondighen Wille Adams , ontſtaat, in Eygen ſelfs Scients in de Crea tuur ; en , niet'in God : maar , de Eyghen Scients , vattede fich ,in 't Centrum van de Natuur, in eenen Wille der Hoo veerdigheyt ; willende het · Spreeckende Woord in de a ofre, Werckende. Drieheyt der Godheyt, gelijck , en noch meer , zijo. 2,92. De Demoedigheyt wiert verachten verlaten; en de Vyers macht ,wiert in des ſelfs plaats , aenghenomen . 93. Dat is den Val, dat fy de Phantaſy , aen GodsStede ſetteden ; overvſulckx weeck den Heylighen ſheeft , uyt hare Natuur : nu zijn ſy eenen Eenigen Geeft in eenen Ee nighen Wille , en zijn in de Phantaſy gevangen ; ghelijck wyfulckxdan , in Adam erkennen .

0

94. Doen ,


108 á Text ,

Het feſte Capittel ,

94. Doen , door des Duyvels « in

ſpreecken ofte b

in

Etn - baller. ficeren , ſich de Scients der Sielen verhief, foo weeck den Heylighen Geeſt , in zijn Principium : over ſulckx wiert sifrigen, Adam mat en ſwack in 't Beelt Gods, namentlijck , in de Temperatuur; ende en konde in de ghelijckheyt, niet Ma giſch, fijnes gelijcken, uyt ſich voortbrengen . 95. Sijne Al machtigheyt, die hy , in de Temperatuur hadde, wiert hem ghebroken ; want ,de Dyerſche Eygen

Text, Regel beweegende,

ſchap der geſchapenheyt, wiert in hem

wacker.

96. Soo ſpreeckt nu Movyſes : God liet hem in eenen

ofgop geweckt, diepen ſlaap vallen; en , hy ontſliep. Al hier is hy nu, in de Temperatuur van de Goddelijcke Werelt , ingeſlapen. 97. Uyt deſen ſlaap moet hem Chriſtus nu op wec ken ; of en vermach , in de Creatuur,God niet meer te ſien : want , het inflapen en was niets anders ,dap Gods Licht in de Liefde ( namentlijck , het Lieve vyer ) verlieſen : ’t ſelvighe bluften uyt , in't Ens van't Weſen van de He melſche Werelt ; over, ſulckx was hy al vreets half Dood. 98.

Den tijdt , foo langh Adam in't rechte BeeltGods

heeft geſtaan ,wort u in de Figuuren van Moyſes en Chri fti, voor - gheftelt; alsmededen tijd des ſaaps : zijt ghy fiende , foo Atelt Movyſes in Chrifti Figuur ,en Chriſtum in de Figuur Adams ; doen Adam in on ſchultfondt. 99. Veertigh daghen was Moyſes op den Bergh doen Iſraël beproeft wiert: veertigh jaren wasIfraël in de Woe ftyne: en,veertigh dagen ftont Chriſtusin Adams proeve, in de Woeſtyne in de verſoeckingh : en , veertigh daghen wandelde hy, naar fijne op. ftandingh ,in de rechte volis kommen proeve; in de welcke Adam hadt moeten wande len in ſijoe on , ſchult , voor fijne beveſtigingh tot de Ma giſche gheboort. 101. Maar , naar

de maal ſulckx niet en vermocht te

zijn ( 't welck in God, doch wel was erkent) ſoo viel Adam in


Van den Val des Menſchen ; en, van fijnen Wüve .

109

in ſlaap : over_ſulckx moft Chriftus daar „ naar, in Adams Naap, veertigh uren ruften, en Adam , in bem , in't Rijcke Gods, weder.com op.wecken ; denckt ſulckx na ,foo fult ghy den ganſchen Groot in’t Proces Chriſti, leeren ver Itaan , 101.

Stelt Chriftus maar in Adams plaats, foo vint ghy NB. NB.

den ganſchen Gront van 't Oude en 't Nieuwe Teſta ment : ftelt Adam in't Geformeerde Woord van de Ge fchapenheyt; en , laat hem het Beelt van de uytuwendige, en van de io.wendighe Eeuwighe Natuur, van alle de drie Principien zijn. 102.

En , ſtelt Chriftum , in 't Eeuwigh Spreeckende NB. NB .

Woord, naar de ware Goddelijcke Eygenſchap : daarin niers quaads en vermachte ontſtaan ; en, niets

andersen

is , dan de Lieve - geboorte van de Goddelijcke Openba ringh, naar 't Rijck der Heerlijckheyt. 103. En , voert Chriftum in Adam in , dat Chriſtus

Adam infich dieuw bare, en met de Liefde Tingere , dat hy uyt den diepen ſlaap , opuwaacke ; ſoo hebt ghy 't gan ſche Proces Adams en Chriſti. 104. Want , Adam is het uytvgheſprokene Ghefor meerde CreatuurlijckeWoord : en , Chriſtus is het Hey lighe Eeuwigh Spreeckende Woord : foo fulo ghy denie. tijd, in de Eeuwigheyt in.vaeren ; on , ſult meen fien.dah ghy in alle Boeckender Menſchen vermooght te leereo . 105. Want, doen Eva , in Adams ſlaap, uyt Adam wiert

ghemaackt; foo gheſchiede

ulckx in't Verbum Fiat , in

den Geeft van de Wereldo: ali daarvierden fytot Cream wendighe Wereldt ( namentlijck , in't turen van de ayt: ke Leven in de fterffelijckheyt; Natuurlijc wendige uyt dat is, in 't DyerſcheLeven ) ghebeeldet, met Veehíche gelederen in de form ; dockmet'eeneta Maden viſack ,tot... steve 1910,7 Aerdfche Spijfe. :S 0 3 106. Want,

ki.


Het feſte Capittel,

ITO

106. Want naar dat het Wijf uyt Adam was gemaackt, foo was het Beelt Gods, in de Temperatuur, al reedsver broken ; en , al daar en vermocht , in- hen , het Paradijs niet ce beſtaan .. 107. Want , het Rijcke Gods , en ſtaat niet in Eten en Drincken , ſeyt de Schrift ; maar , in Vrede en Vreugh den, in den Heyligen Geeft. 108. Dat vermocht in Adam en Heva , nu niet te zijn ;

want , fy hadden alreeds herteecken tot Dyerſche Aért: ofwelde Dyerſche Aert noch niet gheheel op - gewaackt en was ; evenwel was de felvighedoch alreeds , in de ...

Luft,'opvgewaackt. 10g ! Den Verfoeck.boom van dekenniſſe des Goeds en Quaads , was even de proeve , waar

heen de Scients

van de Menſchelijcke Siele , uyt den Wille des One gronts, ſich ſoude willen wenden ? Ofde ſelvighe in de Creatuur in deTemperatuur blijven : danoffy in den Gheeft van de Wee ſtaan wilde 110.

-seldt, in de gheſcheydene Eygenſchappen ſich wilde in. wenden ? Int. Soo ſpreeckt het Vernuft: Waarom liet God den ſelvigen waſſen ?

NB.

NB,

112. Hoort , Verpuft : Deproeve van deſe wereldt, is

beter , dan't Centrum in't Vyer ,naar 't recht der Eeu . wigheyt , te beproeven ; ghelijck Lucifer beproeft wiert, C. 113. Dock erkende God des Menſchen Val ,in den Geeft van de Wereldt, wel : want, ſoos wat de Scients der Sielen begeerde itſelvighe moſt de Aerde geven : want, de Luft, ginghia de Eygenſchap der Aerden ; over_ſulcx moſt de Aerde , aen de Luſt voorſtellen , ' t gheep ſy wilde hebben. NB. NB.: 1.14.. Wanit , de Scients der Sielen , is,naar de Almach tigheyt , van Goddelijcke Eygenſchap: .en , hier in , leyt den


Van den Val des Menſchen ; en, van ſijnen Wijve jo

al

den Gront, van alle Verborgentheyt , en , den Val, blijft d'eenmaal, als d'ander , op den eyghen Wille des Men ſchen , en in’t bedrogh des Duyvels.

Den rechten waren Val des Menſchen, is dit.

115. Doen Heva uyt Adam wiert gemaackt, foo ftelde den Duyvel fich in de Slange , en leyde fich aen den Ver foeck boom , en overvrede de Heva , dat ſy van den ſel vigen-ſoude Eten ; foo ſouden hare oogen geopent wor. den, en zijn als God . 116.

Sy ſoude weten .

I. II.

Wat in alle Eygenſchappen was. Wat voor een Ens en Smaack .

III. Hoe alle Krachten in bare 'Eyghenſchappen ſmaackten , IV . WOU 1

En , wat alle Dyeren waren , in hare Eygen ſchappen. 7

117. 't Welck wel alut'lamen waar was: doch hare naackte Gheſtale, en hoe Hitte en Koude, in haar ſoude dringen, dat en ſeyde de Duyvelniet. hy niet in Eyghen

ſelfs Form ;

maar, in de Form van 't liſtighſte Dyer. 119. Oock;was 't de Duyvel even daar

118. Oock en quam

om te doen ,

dat hy Eva (zijnde de Matriceio Veneris. Tinctuur) Mon ſtrieuſch mocht maacken , dat ſy haar aen de liftigheydt der Slangen vergaapte ; daarvuyt haar dan de Luft ont ftont om

quaad en Goed te weten : ghelijck dan in der

1

Slangen lift was ; daar fich de Scients der Natuur , in de Phantafy, eene ſoodanighe Lift hade in gevoert. 120. Niet ,

ghelijck het Vernuft ſeyt: Dat God , de

Slange , detonghe heeft « ghewapent , dat fy fulckx heeft a Ofre, bez moeten doen ! men kan wel ſeggen , dat den Duyvel, haat reys. de


112

Het fefte Capittel,

de ſèlvighe , uyt het Rijck van de Phantaſy heeft ghewae pent, dat fy fulckx heeft gedaan ; doch, van God, en kan .. men ſulckx niet ſeggen . 121. De Slange , is gheweeſt , een Ens , in de drie Eer

ften , in de Natuurlijcke Scients, daar 'tVyer en't Licht ſich ſcheyt, daar 't verſtant, noch , in Vyerighe ſcherpte is a Ofte, en is leggeode : den Gheeft desverſtands, en is noch van't alwdaar, Centrum der drie Eerſten niet gheſcheyden : maar, hy is, van 't. mer de Pynelijckheydt ( dat is , met den wortelvan den

b Verftadt, quaal des vergifts ) 'vermenght ; daar, om leyt b in haar, in de homens de hooghfte oorſaack tot vergif, en valſchen liſtighen vergiftigen , Wille. en valſch 122. En dan , leyt oock in haar,de hooghſte Preſerva liftigh willen tie tegeps ’t vergif; by al dien ' t vergif van haar ghe ſcheydenwort. 123. Ghelijck ſulckx, van Lucifer en fijnen aen

hangh

is te dencken : hy was oock de hooghfte Vyerige Scients, naar 't Rijck der Natuur , en een vande ſchoonſten in den welck de Vyerighe Scients der Natuur, Hemel; van't d'oorſaack tot fijne glinſterendeHeerlijckheytwas. 124 .. Verftaat: de Eeuwighe Scients, hadde de Vye .

righe Natuur, naar de hooghſte Bewegelijckheyt (daar de ſterckte en macht uyt ontſtaat) aen , lich genomen : daar in dan oock , de Sctents des Ón gronds ,in Eygen

ſelfs

d of ,Ge Wille, naar Aert vanide liftigheyt, fich heeft d gheſchept, formeert. en ſich van de Demoedigheyt af ghebroken , en, in't , Licht Gods, ia · fijnen eygen Glanſch , willen heerſchen. Verftaat Lucifer. 125. Ghelijck fiy dan oock ,in fijnen aenvangh , dede: daar door hy het Weſen in de Scients vande Natuur f Of, door. f met ſoodanighe Eygenſchap, vergiftighde; uyt 't welck vergiftigh Ens, oock de Slange haren oorſprongh , in de Scheppingh, heeft ghenonien. 126. Omn welckersvergiftings

halven ,God de Aerde oock,

!

.


Van den Valdes Menſchen ; en, van fijnen Wijde .

113

oock vervloeckte ,naar dat den Menſch de ſelvighe, met des Duyvels Vergifen Lift,noch meer vergiftighde,door fijne io , gevoerde valſche Luft: daar_mede hy de Scients in't Wefen ( uyt 't welck hy was uyt - getogen geworden ) vergiftighde; dat het Paradijs a ſich hem ontoogh.

3 Of, van

127. Alſoo ftelde de Duyvel nu oock , met de Slange, fijo vergiftigh Weſen aen den Boom : in't welck hy , voor de Scheppingh der Aerden, in de Scients der den tijd van Natuur, en haar Gheeftelijck Weſen, ſijn b Egeſt en lifti- b Sterren Schut; des gen Wille, hadt ingevoert. Duyvels 128. ' t Welck Weſen , in de Scients vande Natuur , in wylewWorpſele den aenvangh van de Scheppingh , vande - Gheſchapen- c Texe,

heyt , oock mede in de Creaturen in gingh ; ghelijcky Creation dan aen alle vergiftighe Wormen, der gelijcken is daar tedencken . 129. Niet,

datdeDuyvel de felvighe heeft ghefcha- NB. NB.

pen ! hy is alleenelijck gheweeft eenen vergifter van de Natuur ; opaert , ghelijck hy fijn eyghen Natuur, also mede de Menſchelijcke Natuur heeft vergiftight. 130. Maar ,

het Fiat heeft de ſelvighe ghemaackt:

eene yedere Eygenſchap van de verdeelde Scients, d in d Dat is, hare ghelijcke Form : ghelijck den Wille in de Scients qeder naar was, in fijne werckende Figuur ; alſoo wierdt oock de Sojoder aers, Creatuur ,

135. Want , het Spreeckende Woord , in de Eygen ſchap van yeder Scients, voerde ſich in een Beeldt : alſoo was de Slange den Duyvel e na , in de Scients van de Na- e Ofte, nav verwands. tuur ; want, hy hadde fijnen vergiftighen Wille haar in geſmeten , daar ſy noch geen Worm en was . 132. Doch , dat men een onderſcheyt houdt met de Aerdfche Creaturen , en tuſſchen de Eeuwighe: want, de Duyvel isvan de Eeuwighe Scients; namentlijck , van de Eeuwighe Natuur :

en , de Slange, uyt den tijd : den tijd P dan


114

dan

Hetſefte Cap.Van den Valdes Menſchen; en van , & c.

noch ,isuyt de Eeuwigheyt uyt - gheſproken ; daarv

om zijn ſy uyt maalkanderen geſcheyden.

a Sterren 133. Dit vergiftige liftige ſmijtſel ( zijnde het a Egeſt felutz,dat is des Duyvels )

ſtelde deDuyvel voor Eva aen den Boom ,

wy?wSchiet dat ſy haar aen des ſelfs lift vergapen, en Monſtrieus ſoude maacken ; ghelijck dan oock gheſchiede. 134. Doen Eva luſterde paar de liftighe kloeckheyt, b Of, door. ſoo floop de Duyvel met fijne begeerte , b met hetMon fter van de Slange, in de Scients van Eva ; namentlijck , in Siel en Lichaam

: want , Eva , wiert de Lift begeerende

te weten , de kloeckheyt : dat hare oogen mochten open zijn ; en Quaat en Goet erkennen: 135.

Over - ſulckx voerde de Duyvel aen haar, op Ma

giſcher aert en wijſe , het Ens vande Slange in ; ghelijck c Of, betoo. de valſche Magia , met de . Incantatie om gaat , en aen veringh. den Menſch , een boos vergifin voert in de Scients fij. d ofte, nes Lichaams. Wortel. 136. En , daarvan kreegh Eva den Wille , om God , on gehoorſaam te zijn : en , waaghden't , en At van den Boom der Aerdſheydt; daar ' t Quaat en 't Goede open baar was .

137.

Ghelijck wy dan , noch heden , daaghs , naar den

Val , enckele ſoodanighe Vruchten eten. 138. En, doen ſy At, en vanſtondeo_aen niet neder en viel,en ſurf : foo gaf ſy Adam oock ; en , hy Atoock daar van. 139. Want , Adam hadde al reeds in - ghedoopt, daar hy ftont in 't Beelt Gods ! doch , tot op die tijd noch niet, in't Lichaam , ghegeten.

HET


IIS HET

SEVENDE

CAPITTEL .

Van de Dyerſche Openbaringh in den Menſch : hoe aen Adam en Eva , bare oogen wierden op

gedaan ; boe

ſulckx , in den Gront is te verſtaan ? I. Anneer wy het « Even beelt , recht betrachten , å ofte,de Beeldenis in fijnen Magiſchen Gront, hoe'ttoegaat , datSelfs, W in den Geeft vande Werelt , naar alle dingen , ſich een tegen beeltFormeert ( ghelijck wy ſulckx ſien in ee pen Spiegel , alsmede in’t Water , en aen de Schaduwe )

ſoo kommen wy haaft , en naby op den Gront , hoe alle Weſens ontſtaan ,uyt een Eenigh : en hoe alle Creaturen , Datu, in den Geeft vandeWereldt (namentlijck, b in't uyt-vgeb de Ge. ſproken Woord Gods) zijn leggende,

Schapenheyt,

2. Daarmom konnen wy,met Fondament,welſeggen, dat in Adam oock alle Creaturen hebben ghelegen : niet, dat ſy van Adam zijn uytvgegaan , en

in de Geſchapen- Inns c Text, gho heyt ghetreden : maar , in de Eeuwighe Scients der Sie Fahópfe. len (in welcke Scients , het Woord Gods, ſich Formeert en Beeldet, in eenen Natuurlijcken en Creatuurlijcken , Gront) daar in worden alle Eygenſchappen verſtaan . 3: Gelijck Movyſes ſulckx betuyght,dat den Menſch in alle Creaturen ſoude gheheerſcht hebben ; maar , nu,

d Verſtaat, Daar den Val, heerſchend de ſelvighe, in hem . 4. Want , doen de Siele in de Temperatuur ftont , foo door someon.e drongh der Sielen Gheeft des Willens, door alle Creatu ren , en wiert van geenighe ghehindert; want , geenighe konde hem vatten: ghelijck als geenighe Creatuur , de ſelfs Wille , kracht en den ſchijo der Sonnen , in Eygen vermach te begrijpen : maar, moet lijden ,dat de ſelvighe P2 door


Het levende Capittel,

116

door haar dringht ; alfoo was oock den Geeft des Willen van den Menſch . S.

Maar , doen hy in 't vergif der Slangen in den wille

des Duyvels wiert ghevangen : ſoo wiert hyeenep vyant van alle Creaturen ; en, verloor deſe macht. 6.

Oock kregen de Creaturen , in hem , ghewelt , en

verhieven hen, in hem : ghelijck dan fulckx nu voor.00 gen is , dat menigh, in de Eygenſchap, eene liſtige Slange, vol argh: liftigheyt,en vergiftighe booſheytis ! Item ,een ander heeft in

fich , de Eygenſchap van Padden :

meni

gen , eenen Hont : Item , eene Kat , Baſiliſke , een Beer, Leeu, Wolf ; en , ſoo voort, door alle Eygenſchappen der Dyeren en Wormen. 7.

Sy hebben , van uyt_wendigh , wel aen

hen , het

eerſte ĠhefigureerdeBeelt ; maar , in de Eygenſchap , fic een boos Dyer. 8. Dier - ghelijcken is oock van de goede tamme Dye. ren te verftaan ; dat menigh , in de Eygenſchap , van een goet Dyers aert is. 9.

En , daar en is wel geenigh Menſch , uyt het Saat

Adams gheteelt , die in 't Aerdſche Lichaam , niet yets eene Eygenſchap van een Dyer , aen

ſich en heeft ; mes

nigh , van een Boos , menigh , van een Goet . 10. Dit wordt nu in den Val verſtaan , dat alle Eygen

fchappen in den Geeft van de Werelt, hen, in den Menſch gheopenbaart hebben : alle Vyerighe Scients naar Hitte en Koude : oock alle andere qualiteyten in fonderheyt : Item , de Eygenſchap van de ganſche Natuur, naar 't qua , de en't Goede, wiert in hem openbaar . II .

Want , foo

haaſt ſy de AerdſcheVrucht in 't Lig

haam aten , foo ginghde Temperatuur , uyt_maalkande. ren ; en, 't Lichaam wiert openbaar naar alle Eygenſchap pen in den Geeft van de Wereldt,

12. Ali


1

Van de Dyerſche Openbaringh in den Menſch .

117

12. Al daar viel op hen, Hitte en Koude,en drongha in a Indemens hen in :

Item, alle Eygenſchappen der Natuur, daar den Silen ..

Creatuurlijcken Grondt in ſtaat, drongen ſich

in hem ,in b In den

eenen Itrijdigen Wille ; daar hem Kranckheyt , en den Menſch. Dood der verbreeckingh van ontftont. '13 . En , in deſen Beet, Aturfhy « aen 't Rijck Gods : en , c Datis, de waackte op , : aen ' t Rijck der Natuur : en , wiert uyt de Regeeringh, Beſtiering, en onlijdelijckheyt , in de lijdelijckheyt geſet:: en , wiert Werckingh, ( naar't uyt wendighe Lichaam ) een Dyer aller Dyeren; namentlijck , het Dyerſche Beelt Gods, daar het Woord Gods , ſich in Aerdſche Beeldenis geopenbaart heefc . 14. Alfoo wiert den Menſch , naar 'tuyt.wendige Lig . haam , een Meefter en Vorſt van alle Dyered; en, was doch ſelfs niets anders dan een Dyer :doch , van eene Edelder -min , hadde hy Eſents, dan een Dyer ; en , dies niet tev een Dyer in de Eygenſchap. IS . En, te deler ure wiert, in den Menſch , eene poorte van de Duyftere .. werelt in Gods Tooren, open : vament lijck,de Helle of d Speloncke des Duyvels; als..mede het dText, Rijck van de Phantaſy wiert in hem openbaarden Toor- Der roplane. nigen God (alſoo genaamtnaar't Rijck van de Duyftere werelt) wiert in . hem openbaar ; en ,vingh hem , naar de e Of, wortel, • Scients der Sielen , in de Creatuur.

16. Den Grondt van de Scients der Sielen ,en vermach niet ghebroken te worden : maar , de Creatuur uyt de drie Eerſten; namentlijck , de Eeuwighe Natuur , en oock de Tijdelijcke Natuur in den Geeſt vande Werelt . 17. De Tijdelijcke Natuur wiert in de Aerdſche Eygen ſchap geſet: en , de Eeuwighe Natuur, in den Grim van de Duyftere , werelt; den Duyvel tot eenen f Nabaur. fof, gebunr.

18. Doen dit gevangen

huys , in den Dood Chriſti ,in

beyde de Naturen , ſoude ghebroken worden , foo ver zidderde de Aerde voor't ſelvige , en , de Son verloor ha ren P 3


118

Hét ſevende Capittel,

ren ſchijn : aen ,wijſende, aen - geſien, het Eeuwige Licht a Of, was.

nu wederom a zy gebooren geworden, ſoo moſt het tij: delijcke op houden . 19. Om dit rechttebetrachten , wat aen den Menſch , in den Val, zy gheſturven , foo en moeten wy niet alleene lijck den tijdelijcken Dood aen ſien dat den Menſch ſterft, en vergaat: 't ſelvige en is maar den Dyerſchen Dood ; en, piet, den Eeuwighen Dood . 20. Oock en moeten wy niet foo ſeer bliot zijn , en ſeg. ghen , dat de Siele, in hare Creatuur,zy geſturven ! neen, dat en vermocht niet te zijn .

b of, ten 21, Soo..wat uyt het Eeuwigheis, b ' t ſelvige en neemt den Dood niet aen ne- geenen Dood aen : maar , de Beeldenis Gods, die ſich in menilijeko

de Creatuurlijcke Siele hadde inghebeelt ( zijnde het

cOf gelijck.Goddelijcke Ens ) ' t ſelvighe verblickerde; · doen den Grim des Vyers op -waackte. 22. Want, in God , en is gheen ſterven ; maar , alleene lijck eene ſcheydingh der Principien : op Aert te verſtaan , gelijck wy ſien , datden Nacht, den Dagh , in

ſich ver

llindt, en den Dagh , den Nacht : alſoo is 't een in 't ander gelijck als Dood ; en ,'t en vermach ſich niet te vertoonen. 23. En , voorder te verſtaan in gelijckenis: ghelijck of de Son vergingh,dan ſoude den Geeft van de Werelt ,eene enckele rouwe vyandelijckheyt worden ; en , daar ſoude zijn eene ghedurighe Nacht : dan en ſouden de vier Ele

d Ofte, le Wercken ,

menten, in de teghenwoordige Eyghenſchap, niet vermo gen d te Qualificeeren, en daar en ſoudegeenighe vrucht waſſen ; oock en ſoude geenighe Creatuur, in de vier Ele menten , vermogen te Leven , 24. Alſoo , in gelijcken, ſtierfAdam

en fijne Heva oock ,

aen't Rijck van de Kracht van de Goddelijcke Sonne (oa mentlijck , des Goddelijcken Willens en Weſens ) en waackten op, aen't Rijck van de Grimmighe Natuur : van in --wendigh ,


Van de Dyerſche Openbaringh in den Menſch .

119

inwendigh, naar de Siele; en oock, van uyt- wendigh , in deDyerſche Eyghenſchap. 25. De Scients der Sielen , uyt den Onwgrondelijcken Wille ( in de welcke God - Baart ) die en is nietgheftur- a Of,wercks. ven: niets ,en vermach de ſelvige te verbreecken ; en , blijfc Eeuwigh in eenen vryen Wille. 26. Maar , des ſelfs Form van de Creatuur ( zijnde de Siele) de welcke van den Geeft Gods, in een Beelt wierdt Geformeert, ' t ſelvighe Beelt , uyt de Eeuwighe Natuur, verloor het Heylige Ens ; in't welck het Lichten't Lie vewvyer Gods brande. 27. Niet, dat ' t ſelvighe Ens , een Niets zy geworden ! het wiert voor de Creatuurlijcke Siele wel een Niets ; na mentlijck, Onbevindelijck: maar, de Heylighe Krache ( zijnde den Geeft Gods, den welcken daar vin , het werc

b Verſtaat, ' e werckende 28. Niet uyt ſijo ſelfs Voorndemen : maar , de Eeuwi Legen , ghe Scients ( te weten , den On - grondelijcken Wille tot kende Leven was) b ' t ſelvighe verbergh ſich .

Sieliſche Creaturen ) gingh van den Lieven

Wille ayt , in fijo Steeckelighe Eygendom van de Sieliſche Natuur. 29. God en on „ trock fich de Siele niet ;maar, de Scients NB.NB.

van den vryen Wille , ontogh fich God . 30.

Gelijck als de Son fich den Diſtel niet on treckt :

maar, den Diſtel on treckt de Son , hare ſteeckelighe Scients , en voert de ſelvighe in een ſteeckeligh Weſen : hoe de Son daar meer op Ichijnt , hoe ſteeckeligher en ſtercker de Scients van den ſtrijdigen Wille wort ; alfoo oock van de Siele te verſtaan is.

31. God woont door alles , oock door de Duyſternis , en door de Duyvelen :maar,deDuyſternis en begrijpt hem niet ; alſoo en begrijpt oock de Duyvel, en, de god. looſe Siele, niet God . 32. Spreeckt ghy, waarmom dat ? Daarom : den Crea tuurlijcken


I20

Het levende Capittel ,

tuurlijcken Wille, totware gelatene Demoedigheyt , on : der Gods gehoorſaamheyt, is Dood ; en , daar en is, in't Le veu van de Creatuur , niets Dooren wille.

anders , dan eenen Diftelen

33. Alloo houdtden Dooren

wille , de Edele Scients

van den On - grondelijcken Eeuwighen Wille des Ong gronds, iowich gevanghen of verdeckt: en zijn in

maal

kanderen ghelijck Daghen Nacht; de Creatuurlijcke Sie . à Of, wiert, le , * wort tot Nacht ... ;

34. Den Geeft van de Werelt,den welcken in den Aen vangh, in de Temperatuur, in 't Lichaam ftont, den ſelvi ghen ftont noch in't quade en Goede ; gelijck alle Tijde lijcke dinghen ſtaan . 35. Maar, het Diſtel ſaat des Duyvels, was daar in ge kommen, in ' t welck den Tijdelijcken Dood lagh ; en , alv daar en was anders niets te verſtaan , dan een Dyeraller Dyeren. 36. De ghelijckheyt van't Geformeerde Uyt

geſpro .

ken Woord, ftont in de vyantſchap en ſtrijdigen Wille :het Engelſche Beelt, was ganſch verſtoort;beyde aen Gemoet en Sinnen ,

37. Ghelijck wy dan, noch huyden ſien , dat de Sinnen bof, For meeren ,

vatten , in Dyerfch Willen , tot eygen hen gheduurigh Liefde: en , ſeer ſwaarlijck daar toe kommen, dat fy God , en,degelijckheyt beminnen : maar, ſich alleenelijck door gaans verheffen, en willen alles alleen in beſit hebben ,wil len garen het ſchoonſte Kindt in 't huys zijn : daar, van de Hooveerdigheyt, Gierigheyt ,Nydigheyt, en , den Haat ontſtaat: al 'tſelvighe is der Slanghen

Ens e , n des Dùy

vels ingevoerde Eygenſchap ; ' t welck het Rijcke Gods piet en kan Erven . 38. Aen't ſelvighe, nu , quam het Levendighe Eeuwigh Spreeckende Woord van de hooghſte Lieve Eygenſchap, uyt


Van de Dyerſche Openbaringh in den Menſch.

I21

uyt louter genade, te hulp , en ſprack ſich wedervom in 't verblickerde Ens van't Weſen van deHemelſche Werelt in, toteen werckend Leven . 39. Ghelijck als des Duyvels woord , fich de Siele had in - gheſproken , alſoo quam het Woord

van de Liefde

Gods, en ſprack fich wederom in , in't verblickerde Ens.

40. Met « aenduydingh , dat’t ſelvighe zy , een teec- a Toewlego ken van een Eeuwigh Verbont der Ghenaden : daar in de singhe Liefde Gods, in den Name Jheſu , den Duyvel fijne werc ken wilde verftooren , en wilde Levendigh Heyligh Ens in den Name Jheſu , in dit In ſpreken , of Ingheſproken Woord , wederom in

voeren ; 'twelck geſchiede in de

Menſchvwordingh Chriſti 41. Aluhier is ons nu , de Voor. fieningh ,ofte ID 6 OfVerfice ſieningh, te verſtaan,dat den Geeft Gods, voor de werelts ningh. Grondt , in de Eyghenſchap van ' t Vyer, en vanden Grim der Natuur, defen Val heeft geſien; en, den Heyligen Na me Jheſu , met het hooghſte Lieve Ens , daarin ſien , tot eenen Wederbarer.

Voor

Of, Vas fien .

42. Want, eene Eenighe wortel van't Ens uyt de Godo delijcke Liefde ('namentlijck , van ’ t Weſen van de He • melſche Werelt ) verblickerde in Adam ; zijnde het wa re Beelt Gods , naar de Eyghenſchap van de Goddelijcke Heyligheyt. 43. En , in't ſelvighe Eenighe Beelt , ' t welck in Adam aen God verblickerde,daar vin heeft God het teecken van fijnen Eeuwigen Heyligen Wille, in Chriſto, 4 Voorſien. dof, Vop

44. In't lelvighe , ſprack Gods Heyligh Woord ( doen ſien. nu de arme Creatuurlijcke Siele , aen God was blindt gheworden ) het Saat des Wijfs, ſal der Slanghen Kop ver treden . < 45. En, in de felvighe in geſprokene ftemme, bequam de Siele wederom , Goddelijcke Ademén Leven . Q

46. En,


122

Het ſevende Capittel,

46. Eu, deſe ingheſproke ſtemme, wiert , in 't Men ſchelijcke Leven , ghelijck eene Figuur van 't ware Even beelt , in dit teecken van 't Verbont Gods ('t welck hy , in 't Goddelijcke Ens, voor den Gront des werelts, hadde a Verſien ; of voor fien .

in - geſien ) mede voort geplant, van Meņſch op Menſch ; gelijck een Verbont der Genade.

47. Want, het in

ſpreecken des Duyvels, uyt 't welck

eenen booſen Wille ontſtont , gheſchiede eerſtelijck in Adam , doen hy Man en Wijf (en ,doch gheen van dien; maar, een BeeltGods)was: en , drongh van Adam , in Eva; de welcke de fonde begon. 48. Alſoo quam nu oock , het in

ſpreecken Gods, en

drongh in Eva (namentlijck , in de moeder van alle Men fchen) en ſtelden fich ,dev aengevangenen quaal der ſon den (door Eva ; in Adam ) tegens . 49. Want , in Eva lagh , de Tinctuur van 't Licht, en van 't Geeſtelijcke Water: en , in de ſelvighe, Lijfde ſich in , de Heylighe Tinctuur , in't Woorde , in den Name Jhelu , dat de ſelvighe , de Dyerſche Matrice wilde ver breecken ; en , in eene Heylige verwandelen . so . Want, 't en ſoude door de Vyerige Tinctuur Adams niet geſchien: maar, door, en in ' t Deel van de Adamiſche Tinctuur des Lichts, daar de Liefde in brande: de welcke in 't Wijfwiert geſcheyden ; dat is, in de ghebarerióne van alle Menſchen . si .

In't ſelvighe , beloofde ſich de ſtemme Gods , we

der vom Levendigh Heyligh Ens van den Hemel, intew voeten , en , 't verblickerde Beelt Gods,'twelck daarvin ftont, in Goddelijcke Kracht nieuw te baren . 52. Wanț, Ioh.3. ſeyt Chriſtus, Hyzy van den Hemel gekommen : daar verſtaat „men Wefen ; want, het Woord en behoeft geenigh kommen : het is voorheen daar; en , 'ten behoeft fich maar te bewegen . 53. Nu


123

Van de Dyerfche Openbaringh in den Menſch.

53. Nu ſoo laghen alleMenſchen , naar de verdurven Eygenſchap der Sielen, in 't Saat Adams: en ,hier

tegens,

lagen alle Menſchen , in Veneris Matrice, in Eva ; dat is, in de Wijvelijcke Eygenſchap.

54. En , in Eva (namentlijck ,in de Matrice der Liefden , van 't Weſen van de Hemelſche Werelt ,' t welck in Eva en Adam verblickerde;te weten, in't deel van ' t RijckeGods) ſette God Gijo Verbont, en voerde fijn Woord daar in : dat het Saat des Wijfs ( verſtaat, het Hemelſche Saat , ' t welck het Woord wederom wilde invoeren , in ' t welck God en Menſch ,wederomeenen Eenigen Perſoon ſoude zijo )ſou de dec ſlangen Egeſt,en den wille des duyvels den kop van a ha fijnemacht vertreden,en des duyvels wercken,die hy in fiel Ghice male teen en lichaam ſoude wercken, verſtoren ; verſtaat ſulcx recht. 55. Den eerſten , in Adam geſchapene , Menſch , ( na mentlijck , het Deel van ' t Welen van de HemelſcheWe relt ,,en dan het Deel't welck in't Woord ſoude in

ge

voer , en met het Menſchelijcke, een Eenigh Weſer wor den ) die foude het doen ; dat is , het foude doen , den God.u menſch , en den Menſch , God . 56. Niet , eenen gheheelen vremden Chriftus : maar , het ſelvighe Woord , 't welck den Menſch , in een Beelt Gods , uyt, ſich , hadde ghemaackt ; der. halven ſoude fulex , het maackende Woord , en het gemaackte Woord, in de Kracht des Heyligen Geeſtes, nu doen . sz. Het Hemelſche Ensin't Woord ( zijnde den Tem pel desHeyligen Geeſtes) ſoude , in't Saat des Wijfs, een Sielighs Saat aen

ſich nemen ; en, oock een Lichamelijcx

van Adams Weſen , uyt den Limo der Aerden. 58. Op Aert , gelijck God de werelt, aen

ſich heeft ge

nomen , en ,woontdoch in den Hemel , in 't Heylighe Ens: op foodanigenwijſe ,nam het Woord van inwendigh ,het verblickerde Heylige Ensjaen fijn Levendigb,en maackte het a z


::

124

Het levende Capittel ,

het verblickerde, in fijne Kracht, Levendigh ; en ,der Sie len en des Lichaams Natuur, van de inwendighe en uytv wendighe werelt , hingh't Heylighe Ensaen . 59. Gelijck de Natuur aen God hanght door de welcke hy ſich Openbaart,alſoo wilde het Heylighe Woord oock al. hier , met het Heylige Ens, door de Natuur der Sielen en des Lichaams , ſich Openbaren : en , met de hooghſte Tinctuur , de Siele weder

om tingeeren : en, den Duyvel

fijn ghemaacke Roof , flotin den Grim van de Eeuwighe Natuur , daar in verbreecken ; 't welck alut'ſamen ; in't Proces Chrifti , isvervult geworden .

60.

Laat het Vernuft my nu al hier fegghen , waar den

voor- ghenomen Wille Gods tot verſtockingh derMen ſchen ontſtaat ? waar is het Voornemen , daar hy den ee nen hoop, in ſijn Voor. nemen , tot de verdommenis, en den anderen,tothet Eeuwige Leven heeft geordonneert?

NB , NB.

61. Want , in Eva , vingh de ſonde aen : en , in Heva, -vingh oock de Genade aen , eer fy eenigesKinds ſwanger was a fy lagen alle , io Hevà, in gelijcken Dood ; en , lagen oock alle ( in't Eenige Verbont derGenaden ) in't Leven. 62. Ghelijck dan den Apoſtel ſeyt : Gelijck als de ſon de, van Eenen quam , en dröngh op alle ; alſoo quam oock de Genade, van Beğen , en droogh op alle.

63. Want , het Verbont', en gingh niet alleenelijck op a Dara ,een een • Particulaar ; namentlijck , op een ſtuck b uyt Eva : den gedeelte,maar , op de gheheele Eva: ſonderde wercken des Duy boşop Evasvels , de welcke by in haar hadde gheſmeten ; de ſelvige, foude Chrifus, verbreecken , gedeelte, 64. Daar en foude, noch en konde , uyt het in

gevoer

de Ens des Duyvels , ganſch geene Siele ghebooren wor den ; want , het Woord Gods, met het Verbont, ftont daar tuſſchen . 65. Over

ſulckx drongh het Verbondt op de Siele Evas ,


Van de Dyerſche Openbaringb in den Menſch.

125

Evas, in Adam ; namentlijck, uyt de Tinctuur des Lichts, in de Vyerighe Tinctuur Adams . 66.

Want , Adam en Eva , waren , in 't Woord, een Ee

nigh Menſch , der halven drongh de Ghenade oock , op den ſelvigen Eenigen Menſch ; Adam

en Eva.

67. Waar is ou het Goddelijcke Eeuwige «

Voorwne - a Text, Furſat:

men , daar ' t Vernuft van feyt ? Het wil't ſelvighe met de Schrift bewijſen ; en, 't en verſtaat de ſelvighe niet. 68. De woorden vande Schrift zijn doch waarwach tigh ; maar , daar behoort verſtant toe ! niet eeneuyt . wendige meeningh , daar men van eenen vreemden God dichtet; den welcken ergens wijdt en hoogh in eenen He mel alleen woont ,

69. Wy willen 't Vernuft ſulckx Broederlijck aen ,wij ſen , hoe de Schrift is te verſtaan , daar de ſelvighe b van 't b Text, Voornemen en van Gods Verkieſingh ſpreeckt ? en , het Home Furs ware verftant aen 't felvighe geven , hoe de Verkieſingh ontſtaat ; en , wat het Voor. nemen zy ? 70. Ende en willen met , ofte in fulckx , niemant , in geeniger wijfe , in ſijne ' ghevatte meepingh verachten : c Ofte,bea maar , tot meerder Erkentenis en Chriſtelijcker vereeni- grepene. gingh van't verſtant, willen wy de Schrift verklaren ; tot welcken eynde, dit Boeckxken oock is gheſchreven . 71. Om't ſelvighe nu te verſtaan , too willen wy het

eerſte , ep't tweede Principium ( namentlijck , het Rijck der Natuur, totde Goddelijcke Openbaringh , daar in Gods Tooren , en , de Verſtockingh wort verſtaan : en , dan h , et Rijck der Genade ; zijndehet ware Goddelijcke Weſen ) tegensmaalkanderen ſtellen ; en , ſien , hoe den Gront van de Verſtockingh , oorſprongh neemt? 72. En , willen de Spreucken van de Schrift, die daar ſchijnen tegens- maalkanderen te zijn , met ſulckx probé ren; op

1

dat een yeder , den Gront van fijne meeningh NB. NB. niach R 3


126

Het ſevende Capittel, mach fien : ende en willen ons aen geenigerley meeningh

( yemant te gheval ) binden : maar , den Gront toonen ; en , ſulckx aen alle partyen der meeningen , in Liefde , tot Broederlijcke vereenigingh. 73. Doen Adam en Eva waren ghevallen , ſoo waren aen fy ’t Rijcke Gods blint, en ghelijck als dood : en, in hen en was geen vermogen ,yets Goeds te doen ; verſtaat, Sieliſclie en Lichamelijcke Creatuur. NB , NB, naar de a NB . Siet, 74. Maar , a de Scients des On gronds , uyt de Ey van's woord , genſchap des Vaders ( 5 in de welcke eene Siele , in 't Vye. righe Woord wierd Gheformeert ) de ſelvighe was on decients Vers 210. gebonden : noch quaad , noch Goed ; want , ſy is . den Verfaat, Eenigen Wille . b in welcke 75. In den welcken Eenighen Eeuwighen Wille , God, Eygenſchap . den Vader , fijnen Soon Baart: ende en is doch , buyten ç of,van den , de Baringh (zijnde de Goddelijcke Kracht ) niet , Vader, oock niet , God , ghenaamt : maar , den Eeuwigen Oo. grondelijcken Wille, tot het -Yets ; in welcken Wille, de Geboorte vande Heylighe Drieheyt, alsmede den Oor ſprongh der Natuur , en den Aenvangh van alle Weſeos wort verſtaan . 76. Den ſelvigen Wille , is den Eeuwigen Aenvangh , tot de Goddelijcke Wijſheyt ( namentlijck, tot Beſchou welijckheyt, des Ongronds : en , hy is oock den Aen vangh tothet Woord ; dat is, tot het uyt- ſpreecken des Vyers, en des Lichts. 7

a of ,formecringh.

77. Doch , het ſpreecken , en gheſchiet niet in den Wille des On_gronds: maar , in de d vattingh vande Scients : daar den ſelvighen Wille fich , in de ſtede Gods

( namentlijck, in de Drieheyt van de Baringh ) in , vat ;al. , daar ſpreeckt ſich het Woord - vande Kracht , in de on f Of, Ecu- dernicheydelijckheyt vande Scients. ſelvighe onderwIcheydelijckheyt fvan wigi l barin werc kingg. 78. En, in de en 2. Of van

de


Van de Dyerſche Openbaringh in den Menſch.

127

de uytvſprekende Scients, is het Beelt Gods ( zijnde den Menſch ) in de Goddelijcke Kracht en Wijſheyt , in Ma- NB. NB. giſche Form , ſonder Creatuur , van Eeuwigheyt gheſien gheworden. 79. En , in dit geſien Beelt, heeft ſich den Geeft Gods, in de hooghſte Liefde ( zijnde den naam , Jheſu ) ſelfs be mint ; want, het is eene Figuur van ſijne Gelijckheyt, naar de Kracht en Geboort, gheweeft.

80.

Doch ,

naar de maal Gods Liefde , ſonder de

Eeuwighe Natuur, niet openbaar en ſoude zijn gheweeſt (oamentlijck, het Lieve vyer , en ſoude ſonder het Too ren , vyer niet openbaar zijn ) foo is de Wortel van de Scients, in a ſijpen Gront der Natuur, het Tooren , vyer a Of, haren gheweeſt : en , de openbaringh van ' t Tooren , vyer , is gheweeft, het Lieve vyer : op Aert, ghelijck het Licht, alhier verftaan wy nu den Gront. uyt hetVyer komt ; en , 81. Doen het Licht uyt_bluſten in de Creatuurlijcke EeuwigheNatuurlijcke Siele , ſoo was de Creatuurlijcke Siele , niets anders dan eenen quaal van Gods Tooren ; namentlijck , eene Vyerige Natuur. 82. Maar,nu hadde fich Gods Liefde (zijnde den Hey ligen naam , Jheſus, den welcken het Vnus is ; ghelijck .

Het Een,

men hem foude mogen naar dencken ) iv’t Eeuwighe ghe- of, de Een fiene Beelt, in de Scients van’t uytſpreecken ( verſtaat, in't Menſchelijcke Eeuwighe Beelt , in't welck de Crea tuurlijcke Siele wiert gheſchapen) in_gelijft;

en , in deſe

in lyvingh, in den Menſch , in Chrifto Jheſu , Verſien ge worden voor des wereldts Gront . 83. Maar, doen de Creatuurlijcke Natuurlijcke Siele viel , en het Licht verloor , foo ſprack het Woord van de Kracht ( 't welck de Siele in de Vyerighe Scients hadde Gheformeert ) fichip , in den Wille des On-gronds , tot Creaturen . 84. Den


128

Het levende Capittel ,

84. Den naam , Jheſus, heeft, van Eeuwigheyt, in eene on

beweeghelijckeLiefde in den Menſch ( dat is, in't ge

lijckenis Gods) geſtaan : want, was den ſelvigen beweegh. lijck gheweeft, foo foude het Beelt, een recht leven heb bén ghehadt : maar , ou was hetware Leven , alleen in 't Woord vande Kracht ; Ioh. I. 85. Maar, doen de Siele het Licht verloor , ſoo ſprack het Woord, den naam , Jheſu,in de beweeghelijckheyr in , in't verblickerde Ens van 't Weſen vande Hemelſche Wereldt . 86.

Adam

hadde, voor fijnen Val, het Goddelijcke

Licht, uyt JEHOVA :

dat is , uyt den Eenigen God ;

in den welcken den hooghften Name , Jheſus, verbor , gen ſtopt ,

87.

In God en ſtone hy niet verborghen : maar , hy

ftont verborghen in de Creatuur ; verſtaat, in de Scients tot de Creatuur . 88. Doch , in deſen noodt , doen de Siele viel , open baarde God , den Rijckdom van fijne Heerlijckheydt en Heyligheyt , in den Oo_grondelijcken Wille der Sielen ; namentlijck, in 't Eeuwighe geſiene Beelt : en, lijfde fich met de levendighe ftemmevan't Woord,uythet Godde lijcke Lieve.„ vyer, in , in de Eeuwige Beeldenis , tot een Banier der Sielen ; daarheen ſy dringen moft . 89. En , hoewelſy gheen indringhen en vermocht ; want,fy was aen God , gelijck als dood: evenwel drongh dan noch den Goddelijcken adem in haar , en vermaan , de haar tot het ſtil. Ataan van de booswachtige werckingh, Op

dat ſijne ſtemme weder vom

in de Siele mocht aen

vangen te wercken ; en , dat is ' t , dat by Eva, Gods Stem me,ſich in des Wijfs Saat in ſprack .

90. Want, het rechte Wijf, van't Weſen vande He. melſche Wereldt, doen't ſelvige noch in Adam was (ver ſtaat,


Van de Dyerſche Openbaringh in den Menſch .

129

ſtaat , naar de Tinctuur des Lichts) was Jongh ,vrou So Eeuwighe Jongh vrouſchap, ofte phia ; namentlijck , de Liefde, des Mans , de ſelvighe was, in JEHOVA , in Adam openbaar.

91.

En , nu wiert ſy ; inde ftemme des in . Ipreeckens,

in den name Jhelu , openbaar ; den welcken fich uyt JEHOV A hadt uyt ghewrickelt : met een ſoodanigh verbont , dat den name , Jhelus , in vervullingh des tijds , het Heylighe Weſen van Sophia ( zijnde het He melſche Heylighe Weſen , uyt de Liefde , met 't welck de Notenis : ofte, gelijck men’t mochte fetten ; Liefde om daar in de Vyerighe Liefde , een Weſen is ) in 't verblic i kerde Weſen ,uyt JEHOVA , wildeinvoeren , 92. Maar, dat ick ſegge, het Weſen uyt JEHOVA, zy verblickert in den Val , dat is waar ; en , 't is even den dood ,daar Adam en Heva in fturven !want, ſy verlooren het rechte Vyer :

en , het vyandelijcke Heete en Koude

Vyer, waackten in hen op ; in't welck Vyer , Sophia niet openbaar is : want ; 't en is het Goddelijcke Vyer, leven niet ; maar , het Natuurlijcke. 93. En , in dit Natuurlijck Vyer leven der Sielen , is nu

het onderſcheyt tuſſchen Gods Liefde en Tooren: het Natuurlijcke Vyerleven ſonder het Licht , is Gods Too ren : die en wil niets andersdao fijns ghelijcken hebben : den „ felvigen verſtockr de Siele , en voert haar in eenen eygen vreemden Wille ; contrary de Eygenſchap van't Lieve , vyer. 94. Nu en våart dan nach niet yets eenen vreemden Wille van een Vyer des Tooreps, in de Natuurlijcke Sie le, 't welck de Siele ini.uneemt z maar , het Eyghen ſelfs Vyer, van 't welck de Siele een Weſen is.

1

98. DeEyghen Natuur van den Grim , verſtockt ſich, a Of,door met io. Avattingh van de walligiögh , in de drie Eerſten innemingha van der booſnedē. R


I30

* Het levende Capittel,

van den oorſpronghder Natuur:namentlijck , in de Eygen ſchap van de Duyftere werelt ; de welcke in de valſche begeerte , openbaar wort : en dan, vao de uyt wendighe toevallen d ; e welcke de valſche luft uyt de Vyerighebe. geerte, in -v-fichvat.

96. Gelijck Adam en Heva,hen verſtockten en vergif tighden met de ingevoerde ſucht der Slangen : daar dan van ſtonden waen,het ſelvighe in - gevoerde vergif,oock aenvingh te hongeren , naar loodanigheEygenſchap , ge lijck 't ſelfs was; daar de eene walgingh dan , de andere baarde . NB . NB .

97. Ghelijck den Apoſtel daar „ van feyt : Dat niet hy, in den Gheeft Chrifti , de ſonde en wil , noch en werckt ! maar , de ſonde in den vleeſche : dat is , die in de Nataur is ; namentlijck , den openbaren Grim van de Eeuwighe en Tydelijcke Natuur : en 't geen , foo ...wat de Veehſche Luft, in 't vleeſch'in voert ; 't ſelvighe doet het... ! 98. Soo verſtaat myna recht :den alder.in wendigh

ften Gront in den Menſch ,is Chriftus: niet naar des Men ſchen Natuur ! maar , naar de GoddelijckeEygenſchap, in't HemelſcheWeſen ; 'twelck hy dieu gebooren heeft, : 992 En, den tweeden Grootivande Natuur ( verſtaat de Eeuwighe Natuur ) isde siele ; daar Chriſtus ſich in open baarde , en haar aenuamui ben101.o . ” 1.100 . En ', den derden Groit, a Hetuyt treckxfel,

is den

gheſchapenen

Menfch uyt - den Limo der Aerden ; met Sterren en Ele menten . paíor.

In den eerfton Qoont ( den'welcken isChriſtus )

is het werckende Leyen, in de Goddelijcke Liefde. Eo,in den tweeden Gront , is het Natuurlijcke Vyer , leven van

b Text, Creation

de Creatuurlijcke Siele;

daar

in noemt fich God , eenen

YvérigenGod. En iv den derden Grónt; leyt det Schep , bareuhange pingh van alle Eygerſchappen ;-de welcke,'in'Adam , in de


Van de Dyerſche Openbaringh in den Menſch.

I31

de Temperatuurftont, en in den Val , a uyt..maalkander a Of, in verwartheye, giugh. en.ftrijdig 102. In den eerſten Gront , is den God , Jehova : die beyc.

heeft de Menſchen ( die, in den aenvangh ,hem waren ) aen den naam

en gheopenbaarde kracht , Jheſu , ghegeven ;

ghelijck Chriſtus ſeyt: Vader , deMenſchen waren u , en ghy hebt hen my gegeven ; Leven .

en , ick geef hen het Eeuwige

103. Eerſtelijck ſtonden fy , in Jehova , in de Eygen {chap des Vaders ; nu , ſtaan fyin des Soons Eygenſchap, naar den inwendigen Gront van't Hemel rijck . 104. Want , den inwendigen Gront , is den in wen . NB. ŅB. digen Hemel : den ſelvigen is den Sabbath (namentlijck , Sabbaths Chriftus) den welcken wy moeten Heyligen : dat is , van ons eygen willen en wercken ruſten; op dat den Sabbath, Chriftus, in ons wercke . 1os. Den tweeden Gront, is nu , het Rijck van de Eeu wighe Natuur , naar des Vaders Eygenſchap: (daar in Gods Tooren en de Duyſtere wereldt wort verſtaan ; daarvover God ſijnen Soon , ten Richter heeft ghelet : want , Chriſtus ſprack , Matth. 28. My is ván niijnen Va der , alleghewelt ghegeven gheworden , in Hemel en op Aerden ,

daar

in is oock het Gerichte van alle dingen b Dat is : in i defe woorden .

begrepen .

106. Deſen Jheſus Chriſtus, ſpreeckt nu , Matth.aen't elfde . Komt alle tok my , ghy die belaſt en beladen zijt ; 1:07 ick wilo verquicken. :: 107. Nu is de Vrage: Waarom ſy niet ; alle , belaſt en beladen en zijn , en tot verquickingh ' ( dat is , tot de nieuwe Geboort) en kommen ? ſoo ſpreeckt nu Chriſtus; Niemanten komt tot my , 't enzy , dan dat mijoen Hem melſchen Vader hem trecke ! ' : 3013'5" " 108. Soo is nu de Vraghe : Welcke treekt hy'dantoi Chriſto ? R 2


Het levende Capittel ,

132

Chriſto ? daarop antwoort de Schrift :dieniet van Vleeſch noch Bloet , noch van den Wille des Mans ; maar , van God zijn ghebooren .

109. Welck zijn nu de ſelvige ? deſe zijn't , die uyt de Genade gebooren worden , de ſelvige verkieft hy hem . 110.

Wat is de Genade? het is den inwendigen Gront

( zijnde Chriſtus ) die ſich , als eene Ghenade, in den ver blickerden inwendigen Gront, wederomin gaf. -

III .

De welcke pu , uyt den ſelvighen inwendighen

Gront , uyt Sophia ( zijnde deHemelſche Jonghi -vrou ſchap ) nieu ghebooren worden , de ſelvige zijn gelederen aen't Lichaam Chriſti, en den Tempel Gods ; deſe wor den tot kinderen verkoren : de anderen zijn verſtockt ; ghelijck de Schrift doorgaans ſeyt. 112.

Hoe komt dat ſy verſtockt zijn ? ſy zijn , in Adam ,

alle gheſturven :

ende en konnen ( ſonder de Genade in

Chriſto ) hec Goddelijcke Leven niet hebben , ofte ver krijghen . 113. En , kan de Creatuurlijcke Siele , in eygen

ſelfs

vermogen en willen , in hare ſelfsheyt , ſich dan nietsvan de Ghenade nemen ? peen ! ſy en kan niet : want , 'ten leyt niet , aen yemants ſelfs

willen , loopen , of, draven :

0.16 , maar, aen Gods Erbermen ; 't welck Eenigh , in Chrifto , in de Ghenade is .

114. Ny is vorder de Vrage : Hoe komt het Erbermen dan in de Siele , dat ſy onder de Verkieſingh komt? ghe lijck boven is gheſeyt: Die niet van Vleeſch noch Bloet, noch van de Wille desMaps ; maar,van't ghebenedijde Saat des Wijfsghebooren worden , namentlijck , uyt den inwendighen Gront , daar de Siele , Chriftum , in haar treckt. 115. Niet van eene aen

genomeneuytwendige Ge

nade ; ghelijck het Vernuft leyt : Dat God den fondigen Menſch ,


Van de Dyerſche Openbaringh in den Menſch :

133

Menſch , den welcken in ſonden dood leyt , in Chriſto , neemt, door de voor - geſette Genadewverkieſingh; aen op dat hy kond ſoude doen , den Rijckdom ſijoder Ghe nade . 116. Neen , dat en gelt niet ! want , de Schrift ſeydt : En, alsghy ' t Envzy-vdan dat ghy om

keert, en wort ghelijck de alles ghedaan

Kinderen , en door Water en Geeſt, nieu gebooren wort ; ick heb niets ghedaan, anders en ſult ghy Gods Rijck niet ſien.

117. Dein -wendighe ingeboorne Genadeder Kint ſchap , gelt alleen ; want , Chriſtus ſeyt : Wat van den Gheeft ghebooren is , 't ſelvige isGheeft : en , wat van 't Vleeſch ghebooren is , 't ſelvighe is Vleeſch : en vorder, Ioh . 6. Vleeſch en Bloet, en ſal Gods Rijck niet erven . 118. Nu is de vrage : Hoe is dan de in

geboorne Kin

derlijcke geboort? naar de maalſy,in Adam ,ale'ſamen Dood zijn , foo moeten haarder voor waarmaar ettelijc ken, uyt een Voorwnemen , tot Gods Kinderen Gebooren en Verkooren worden ; en , d'anderen in Gods Voorne men , verſtockt blijven ? wat kan het Kint daar toe doen , foo God't ſelvighe diet en wil hebben ? al hier leydt ou denoot op te bijten ; daarvom den frijdt is. 119. Chriſtus ſpreeckt: Eenen quaden Boom , en kan

geen Goede Vrucht dragen ; en , eenen Goeden Boom , en dit nu kan geene quade Vrucht draghen : by_aldien wy willen grondeeren, ſoo moeten wy grondeeren, den ſelvi gen Boom des Levens , die daar is, quaat en Goet , en ſien wat voor Vruchten den ſelvigen draaght, en uyt wat voor eene Eſents; eene yeder Vrucht walt, Too kommen wy tot bet Perck; gelijck wy ſien, hoe eene yedere Kracht, ſich in een Ens en Wille intreckt. 120. De Schrift ſeyt: God heeft alle dinghenin

geſlo

ten , in Tijd , Perck , Maat, en Gewichte , ghelijck het ſou de gaan ; doch, van den Menſchen konnen wy nu niet ſeg R 3 ghen,


Het levende Capittel,

134

gheo, dat hy , in den Aenvangh , in den Tijd zy gheſloten

a Of, beſlo. fen .

geweeft ; want, hy was , in 't Paradijs, in de Eeuwigheyt a geſloten. 121.

God hadde hem in ſijn Beelt gheſchapen : maar

doen hy viel , foo begreep hem de ſelvige beſluytingh des Tijds, daar in alle dinghen ſtaan, in Perck, Maat , en Ghe wichte : en , 't ſelvige Uur. -werck , is hetUyt- geſproke ne Gheformeerde Woord Gods, naar Liefden en Tooren , daarin leydt de ganſche Scheppingh , metw - t'famen den Menſch , naar de Natuur en Creatuur. 122. Ny foo heeft in dit Uyt geſproken Woord , van des Vaders Eygenſchap , den Name, Jheſus , fich geopen b Door dier , baart : bip 'tgene hem alle gewelt is gegeven in Hemel alſoo, ofte loo is alles fijn; het quade en 't Goede. naarden en op Aerden , maal. 123. Niet in de « hebbelijckheyt , fijnes ſelfs Eyghen c Text, Habhafttiga ſchap; maar, den Goeden tot Heyl , en den booſen tot ee. teitt. nen Richter.

124. En, ' t is alles teghensmaalkanderen gheſet : de Liefde, teghens den Tooren : en, den Tooren, tegensde Liefde; op , dathet eene in't andere, openbaar worde: tot op den Dagh der fcheydingh des Richters ; daar hy alle dinghen ſal ſcheyden . 125. Want, byval, dien hy geen Heer en was over het booſe , foo en konde hy geen Richter der Duyvelen en gody looſen zijn !

126.

Delen Boom des Levens, ſtaat nu in de hooghſte

Anghftelijckheyt, in de geboorte : aen 't een Deel, is den ſelvighen , Chriſtus: en , aen't andere Deel, is hy het Rijck der Natuur , in den Grim Gods des Vaders , naar de Eys genſchap van de Duyſtere , en Vyer werelt . 127. De Vyer

wereltgeeft Ens tot het Geeſt leven :

en, Chriſtusin der Liefden , geeft Ens tot het Weſen des Vruchts : en , Tingeert den Grim , dat hy in't Weſen al ler


Van de Dyerſche Openbaringh in den Menſch. ler Weſen , een Vreughden

135

rijck wort ; hier in is nu den

Atrijdt. 128.

In wat voor een Ens , het Centrum van de Natuur

(namentlijck , den Wille des On- gronts , in de Eyghen Ichap van den Eeuwighen Vader ) ſich in voert en

beel. a Of, Figean reert, det ( het zy in de ghenade Chrifti, b in Sophia , ofte in de b In de Macht van den Grim , tot de Phantaſy) een ſoodanigh Eemvighe Wijheyt. Beeldt ftaat aldaar , naar der Sielen .

129. Want , alhier geeft den Vader de Siele , aen ſij nen Soon , Chriſto :want , in de Eyghenſchap des Vaders, is de Beeldenis der Sielen : en ,in de Eygenſchap des Soons, is de Edele Beeldingh van Sophia ( namentlijck , van de Eeuwighe Jongh

vrouſchap) in Chrifto.

130. Al hierleyt het nu aen den Wille des On

gronts,

buyten de Natuur tot de Sieliſche Creatuur ; waarheen den ſelvighen ſich ſcheyt : het zy in de ſelfsheyt, ghelijck Lucifer dede : ofte in de baringhtot de Heylige Drieheyt der Godheyt : namentlijck , dat hy ſich in God in

late ,

ofte ſelfs , wille , loope , en drave ; al hier is nu ' over fulckx, de Verkieſingh. 131. En't is nu al

c Daar over, of, over 't ſel vighe.

hier genaamt , ghelijck Sint Paulus

ſeyt : Aen wien ghy ubegeeft , tot Knecht, in ghehoor faamheyt , des ſelfs Knecht zijt ghy: het zy aen de fonde , ten Doode ; ofte aen de ghehoorſaamheyt Gods , tot de Gerechtigheyt. 132. Soo ( preeckt het Vernuft : Wat kan ' t een Kindt

gebeteren , dathet tot eenen Diſtel wort , eer het fijn Le ven en Verſtant heeft? hoort, wat kan ſulckx oock de Lief de Godsin Chriſto gebeteren, dat Adam ,tryt de Tempe d NB. des ratuur , in den Boom d der Kenniſſe des Goets en quaads Wiffens. invgingh ; dat is , in den ſtrijdt ? hadde liy doch vryen Wil Anders, le ! waar som

brack hy den ſelvighen , teghens den Wille des schbens ;

Çods, in hem ? waarwom wierthy God ongehoorſaamn ? Copyen . 133. Soo


136

Het levende Capittel,

133. Soo ſpreeckt het Vernuft vorder : Kommen dari alle Menſchen , in ſoodanighen begrijp ,ter Werelt ? neen ! in geenderley - wij ſe alfoo uyt Gods Voornemen : maar, uyt den quaal van de werckelijcke ſonden der Ouderen en NB. NB. Voor ouderen : want, God ſpreeckt in Mo-wyſes: Ick wil GlyOnde te huys ſoecken en ſtraffen , de ſonder der Ouderen , aen gende Ver. den kinderen ,tot in’t derde en vierde Gelit;maar,degene, die my lief hebben , doen ick wel , tot in’t duyſentſte Gelit. ren . 134. Hier.in leydt nu den waren Gront van de Diftel kinderen ; en , de verſtockingh : dat , namentlijck, de Ou deren , des Duyvels booſheyt , in Vleeſchen Bloet , in't Myſterium van'tGeformeerde Uyt - gheſproken Woord

a Text,

Gods, « in noodigen : te weten , Valſheyt, Logens, Hoo . sin Lahden. veerdigheyt,Gierigheyt,Nydigheyt , Boolheyt : menighus maal ſterck Vloecken ; die hen ( uyt oorſaacken ) door eenen anderen , in Lichaam en Siel, worden in

gewenſt.

135. En , byvaly.dien den Menſch de felvighe als, dan b Datis,in heeft veroorſaackt, ſoo beklijven ſy hem , b in den Boom fijne Effents, fijnes Levens: en , als, dan worden ſoodanighe Tacken ofte Geſlacht. daar -vuyt ghebooren , de welcke het Ens Chriſti, niet en te bereycken : maar, worden alleenelijck ghe vermogen booren , van ' t Vleeſch en Bloet der Ouderen , in den Wila le des Mans en Wijfs : daar het Ens der Sielen , ſich in eene Diſtely-achtige Aert in voert : menigh maal in de Eygenſchap van een Slange , Honds , ofte van een grou . welijck Dyer ; over defe Diſtel

kinderen , de welcken,

op Aerden , niets goetswillen noch doen , gaat de Vere,

Ć Text, aber.

kieſingh voorby.

.

136. En , of ſchoon de Ouderen, noch menigh „ maal een vonckxken van't Goddelijcke Ens in hen behouden, en eyndelijck in de boete tot de nieuwe Geboorte treden ; evenwelworden doch , tuſſchen, tijds, foodanighe Di kinderen ghebooren. ſtelv 137. Dock


Van de Dyerfche Openbaringh in den Menſch .

137

137. Qock is daar een ſeer groot onderſcheyt tuf fchen de ſelvighe , de welcke het Goddelijcke beroepen begrijpt « jo den werckenden Boom des Levens : want, a Of,in dem Barenden , Chriſtus ſeyt : Veel zijn beroepen ; maar , weynigh zijn uyt, verkoren.

138. Het beroepen is nu al dus te verſtaan : Het beim roepen is Chriſtus, die roept ſonder op houden , in de Ellents des Booms : Komt alle tot'my,ghy die belaft en b Of, Tacx. ken . beladen zijt: hy ſtrecktſijn handt den ganſchen daghuyt, tot een on - ghehoorſaam volck , ' t welck fich niet en wil lateu trecken , dat fich niet en wil laten ſtraffen van ſijnen Geeft ; ghelijck de Schrift doorgaansklaaght.

139

Nu , het roepen , gaat over alle Menſchen : hy

roept hen alle ; want , daar ſtaat gheſchreven : God wil, dat alle Menſchen gheholpen worden : Item , ghy en zijt geen God , die 't booſe wil : God , in fijnen eygen Wille, en wil niet, dat een Eenigh Diftelwkindt ghebooren wor de ; maar , fijoen Grim , naar de Natuur, begrijpt de fel vighe. 140.

Over

fulckx geſchiet het nu, dat het Goddelijck

beroepen oock yets hecht, en ſichmede in wortelt :foo c Ofte, val. dat in menige eene voncke is van't Ens Chriſti; nament lijck, van'tGoddelijcke Gehoor , yan deſtemme Gods : deſenu , laat God Leeren en

Predicken , en openbaart

hen fijnen Wille ; want , ſy zijn de gene , de welcke met fonden beladen zijn , en half dood leggen tot Jericho. 141. De felvige heeft Chriftus den Doop,en t Nacht maal verordonneert, en roeptden ganſchen tijd : Komt, komt, en arbeyt in mijnen Wijnbergh :neemt mijn jock opu ; mjnde de verdurven Natuur van fijo Gheformeert Uytgheſproken Woord , ' t welck Chriſto , tot een Jock is gheworden, daar in des Menſchen fonden leggen. ( 142. Van de felvighe feyt Chriftus nu : Den eepen zy een S


138

Het ſevende Capittel ,

een pont , den tweeden twee , den derder drie , den vier den vier , den vijfden vijf , den ſeften ſes pont ghegheven gheworden ; daar_mede moeten ſy woeckeren en veel gewinnen : den ſoodanigen , die maar een voncxken van NB. NB. Gods Stemme inn ſich heeft; die magh 't ſelvige ( ſoo hy ſelfs daar in wil wercken ) in eenen grooten Boom opv trecken . NB, NB,

143 : Want , de ſelvige heeft hy macht gegeven , Gods Kinderen te worden : niet in eyghen vermoghen ! maar ,

in't vermoghen van die voncxken : daar

want , deSiele ruſt

id ; en , de treckingh des Vaders tot Chriſto , in de

Siele, gheſchiet al daar. 144. 'Want,ſoo. haaſt de Siele,Gods Genade ſmaackr, a Text , Eilet . b Text ,

ſoo * loopt des Vaders Wille ,

in de ovvgrondelijcke

Scients, tot deb Fonteyne, Chriſto: en, al is't ſchoon

Quátbrunn. dat het Rijcke Gods , eerſtelijck kleenis , ghelijck een Moſtert, ſadeken , foo't de Siele maar aen neemt,en met hare vyerigheBegeerte in't ſelvighe werckt, ſoo waft het eyndelijck groot, ghelijck een Genever boom . 145. Welcke Siele fich ſulckx dan aen

noch niet en wil

nemen : maar, in de Luſt van't Vleeſch gaat, en met

den Duyvel Boeleert ; van de ſelvige ſeytChriftus : Soo wie daar heeft, den ſelvigen ſal ghegeven worden : dat is, foo wie daar werckt in 'tweypighe , aen den ſelvighen ſal ghegeven worden : maar , wie daar niet en heeft ( dat is, wie daar yets heeft, en in't ſelvigheniet en wil wercken ) den ſelvigen ſal 't oock ontnomen worden ; en , gegeven worden aen den genen die daar veel heeft. 146. En , al, hier is 't ghenaamt : Veel zijn beroe pen ; maar , weynigh uyt - verkoren : want , veel van haar , hebben het pandt der Ghenaden : doch , fy tre den't met voeten , ende en achtèn't ſelvighe niet : cenn 4. Ofte, vere deel vawwegen de uytwendighé binderingen ,

toevallen ;

en , eens


Van de Dyerſche Openbaringh in den Menſch.

139

een deel , wegen de Grofheyt van de Veehſche Eygen ſchap 147. Wapt , Chriſtus ſaayt fijne ſtemme uyt , in fijn Woord , ghelijck een Saayman ſijn Saat : het wort voor alle Menſchen gheſaayt ; ſoo wel den Godvlooſen , als den Vromen . 148. Wanneer het Saat nu gheſaayt wort , ſoo leyt het hier, aen dequaliteyt des ackers; daar heen het Saat valt. 149.

Valt het in eenen harden wegh ( namentlijck , in

eene Veehſche Eygenſchap , aldaar ,in't Vleeſch , in de Eygenſchap, een grofDyerſit ) ſoo wort het van de grof heyt, en on , achtlaamheyt vertreden. 150. Maar , fit in de Eygenſchap , een gierigh Dyer(te weten , eenen Hont , Wolf , ofte diergelijcken ) ſoo leg gen deſorgen vande Gierigheyt iu den wegh; en, verſtic ken't Saat. 151. Valt’t ſelvige dan noch , in een hoogh Gemoet, 't welck in des wereldts macht en eere ſit , loo heeft de Hooveerdigheyt ſich in den wegh gheſet ; dit Saat, is op eenen Steen, rots ghevallen , en ' t en brenght gheen Vrucht .

152. Doch , valt het in een goer Vernuft , daar , in de Eygenſchap , eenen Menſche ( dat is, eene ware Demoe digheyt ) is : aldaar wordt het « gevangen , ben't is ee- : Of,aen : nen goeden Acker (want, GodsWeſen ,is Demoedigheyt ; Sovetea , en , deſe Eygenſchap, is eene gelijckheydt) aldaar gaat den Demoe digen. 't ſelvighe op ; en , draaghe veel Vruchten . 153. Der halven , moet men de Schrift recht be

trachten , wanneer ſy ſeyt : Veel zijn beroepen ; doch , weynigh , uyt verkoren :fy verſtaat ſulckx al dus. Seer veel , ja, den meeften hoop, is in het Goddelijck roe pen begrepen ; en , konden tot de Kindſchap kommen : doch , haar Godmuloos leven , in ' t welck fy hen wenden , en S 2


- 140

Het ſevende Capittel ,

en door uyt;,wendigetoevallen verdurven worden ,ver, ſtockt hen . 154. Daarom is menigh maaleen Kint ſaliger , dan , a Ofie, dan « des ſelfs Ouders : en, Chriſtus ſeyt oock : Laat de Kin eenen Ouden. derkens tot my kommen ; want , de ſoodanighe behoort het Rijcke Gods: Chriſtus heeft hen, in fijne Roepingh , of Verbont, in genomen . 155.

Maar , wanneer den Menſch tot jaren komt, en

van de Goddelijcke Roepiogh uyt, ſchryt , en in den Wille des Duyvels ſich in

begeeft, en ſich evenwelver

trooſt met eene van uytvwendige aen

genomene Kind

ſchap der Ghenaden ; ghelijck Babel doet , en ſeyt : O ! Chriſtus heeft het ghedaan : hy heeft betaalt: ick en be hoef my met ſulckx maar te trooſten en aen

te vnemen :

fijne Genade wort my, ghelijck een gheſchenck, toevge. reeckent : ick wordt in GodsVoor- nemen Saligh , ſonder alle de wercken mijnes Willens : ick ben wel , in fonden ſonder hem , oiets Goeds doen ; ' t enos dood , ende en kan , zydan dat hy my daar in treckt : maar hyſal fijn Voor nemen aen my kond doen , en my, door fijn ,van uyt- wen

b Dal , gwijt Schelden .

digh aen - nemen , tot een Kint der Ghenaden maacken, en mymijne fonden b fchencken : al is’twſchoon dat ick booſlijck leve ; evenwel ben ick , in fijn Voorwnemen , een Kint der Genaden .

*

156.

Van de felvighe , ſeyt de Schrift : Maackt haren

wegh tot eenen ſtrick , en ten val : hy laat haar Licht, midden in de Dayſternis úytwblufſen : en verſtockthen , in haren eygen waan ; want , hare wegen zijn ſchadelijck : over defe, gaat de Verkieſingh veriby: want, ſy zijn aen vanghelijck beroepen en worden noch al vrijds ghe roepen ; inaar , fy en willen niet kommen . : 1157 .

Soo fpreecktChriftus als

dan : Wy hebbenu ge

fpeelt , doch , ghy hebt niet ghedapft: Ó ! Jeruſalem , boe


Van de Dyerſche Openbaringh in den Menſch.

141

hoe menighumaal heb ick uwe Kinderen willen vergade ren , ghelijck eene Klock , hen hare Kuyckentjens onder hare Vleugelen ; en , ghy ſelfs hebt niet gewilt : ghy zijt in't Beroepen Gods begrepen geworden ; en , hebt u ſelfs daarvvan ghewend, in eenen eygen Wille. 158. Soo ſpreeckt het Vernuft : Sy en hebben niet ge konnen . Waarom hebben ſy niet ghękonnen , naar de „maalſy doch beroepen waren ? Den genen die in de Beroepingh niet en is, denſelvigen en kan niet ; doch, wie wil ſeggen welck den ſelvigen zy ? 159. De Duyvel , in when , die en wil niet : die ſcheurt het Woord van hare harten , dat ſy niet Gelooven , noch

Saligh worden ; ſeyt Chriftus : daar.com worden fy , in de Verkieſingh , verworpen : want , de Verkieſingh gaat hen verby , tot den tijd des Oeghftes , wanneer het Kruyt rijp is , wanneer de miſdaat, in de maat , vol is : alsdan, wanneer men worpt , ſoo blijft het Kaf , 't welck te licht in't ghewicht is, te rugge . 160.

Het gaat ghelijck Chriſtus ſeyt :

Het Hemel

rijck , is gelijck een Saay ,man , die goede Tàrruwe uyt ſaayt:als dan komt den Vyant, en faayr daar On kruyt in: en, wanneer het On kruýt « op watt ,foo verſmoort het 2 Anders, cock waft, de Tarruwe,datdie niet en kan waſſenen Vrucht dragen ; alſoo oock met den Menſch : menighe Siele is een goet Korentjen ; doch , des Duyrels On ukruyt, verderfi het: 161. Soo ſeght ghy , datkan niet zijn ! naar..de maal Chriſtus ſeyt, Mijne Schaapkens zijn in mijnehanden ,nie manten kanſe my daar uyt ſcheuren ! dit is alles waar, ſoo langhden wilder Sielen in God blijfts,foo en kan de Duy yelhaar daar niet nyt vſcheuren . " 102. Maar , wanneer de Siele fich van den Wille Gods af breeckt,foo wort de Scients van denon.vgropdelijc ken Wille , daar Chriſtus in woont , verduyſtert, en Chri ſtus S 3


1

142

Cap. VIII.

Van de ſtrijdigeSpreucken der Schrift ;

ftus wort, in ſijne Gelederen Gecruyft en Gedood : en uyt den Tempel des Heylighen Geeſtes , wort een Hoeren tempel ghemaackt ; verſtaat , naar der Sielen : niet dat Chriftus Gedood wort; maar , fijnen Tempel , zijode lijn Lede-maat . 163. Want, al hier is de ſcheydingh in de Verkieſingh : de Verkieſingh, isden Gheeft Chrifti ; den ſelvighen gaat als dan , voor deſe Siele verby : want , fijne ſtemmeen is

niet meer in de Siele , ſy en heeft geen Goddelijck Ghe Datis, in hoor meer ; want , ſy is buytep God. de groote ver 164. Want, Chriſtus ſeyt, Wie van God is , die hoort turberingh, daar de Geeſt Gods Woord : daar om en hoort ghy niet ; want, ghy en Gods en den zijt niet van God : fy hebben de Goddelijcke Stemme in. Si,doorde

hem verlooren, en , hebben des Duyvels ſtemme in - geno,

fondever , ftcort Wort .

men , « in Turba Magna.

H

ET

ACHT STE

C A PITT EL.

Van de Spreucken der Schrift: hoe de felvighetegens maal kanderen ſtaan ; hoe,men die verſtaan moet : en , van den Boom des Levens, der erkentenis , van Goedt

en quaat . I. Y willen de hooghe Verborghentheden , in een Beelt voorſtellen ; voor de Iwacken ,om naar.' teydencken : hoe de Kinderen Gods , en dan , de Kinderen der Verderffenis, van haren oorſprongh ,en dan, den tijd haresLevens op Aerden , gebooren worden . . 2. Siet eenen Boom aen , die uyt fijn Ens en Saat waft :

in welck Saat, de Tinctuur van den waſdom , met

t'famen

het Weſen van't Lichaam (dat is,van't Hout) is leggende; als ,, mede, de Kracht van de Son,

3. Het


Hoe.wmen die moet verſtaan.

143

3. Het Saat, valt in de Aerdė : de ſelvige neemthet aen ; want , ſy is oock een Weſen van 't Gheſterntei, en van de : vier Elementen . 4. En , het Geſterote, en , de Elementen , zijn een We ſen , van den Geeſt van de Werelt. s . En , den Geeſt van de Werelt ; is het * Myfterium a NB . Ver Magnum ; namentlijck ,het Geformeerde Uytvgeſproken Maat ,bet i uykuWend h ken um eec wig s rd ge Myfteri Spr God , b uye het Eeu . Woo gh 6. En, in't Eeuwi Spreken , wort verſtaan , de ſchey- Magnum.

delijckheyt tot Liefde en Tooren ; dat is , tot Vyer en bes Eeuwige Licht. mwendig Myſterium 7. Het fcheydelijcke uyt het Spreecken ,is de Eeuwige Magnum , Natuur: en , het Spreecken ,in , ſich..ſelfs is GodsWoord; 't ſelvighe ontſtaat uyt de kracht van de Wijſheyt. 8. En , de Wijſheyt , is het Uyt- gheſprokene van de cText , Drieheyt : namentlijck , Gods Bevindelijckheyt; daarwin Peus gehaus ofte, wyfrige den On - gront, ſich in Gront bevindt.

9.

En , - de Bevindelijckheyt ,is den Eenigen Eeuwigen atofie de

Wille : den ſelvighen voert ſich in , io ... fichi, ſelfs , in eene vindingh. Ofte wer Scients, tot de Baring der Godheyt ; de welcke hy Selfs is . kingh . NB . De heeft , inwendigh het fich hoe , wy fien Alloo 10. ' fte en Godheyt, het nu ghelijck , en -wendighs. uyt een in , aytghegoten als , God, inwendige fijne baringh en werckingh heeft; alſoo oock, 9 in Hermes Trin Me het uyt - wendighe. 11. Daar worden voor damentlijck , in deſe Aluwe- sito Boeck 6. vers fende baringh , drie Principien verſtaan ; daar in oock 20. gedruckt driederley Levens zijn : en-, zijn dochin maalkanderen , in Neerduyts Anno gelijck een Eenigh : alleenelijek is een geder , in fijne Eya 1643 . NB , Dries genſchap, hem ſelfs Openbaar ; en , niet aen d'anderen . Le derley in n Levens, driederley 12. Bywaledie dan noch ,deſe een dingh, in ,maalkanderen,tegelijck, openbaar zijn dat Duyfteris,, Lichts des vier het eene het andere fiet en begrijpt, ſoo is 't ſelvige dingh, der Ele

de Temperatuur, Goddelijck ; want, het Itaarin

menten ,

13. Het


144

Cap. VIII .

Van de ſtrijdige Spreucken der Schrift;

13. Het eene Leven , is het Vyerighe; zijnde het Na à Of,hetLa Den des Lichts . b Text, Schaltende ! ofte kline kende.

Cuurlijcke Leven :het andere is het * Lichte;zijnde het Ge vepde Leveo : het derde is het bGeluyt- gevende,nament lijck , het gevoelende werckende Leven.

14. Het Vyerighe , geeft ſcheydelijckheyt : en , het Lichte, geeft Ensen Welentheyt : en, ' t Geluytgevende, geeft Kracht en Wille : namentlijck , in't Weſen , eenen waſdom ; en , in't Leven des Vyers en Lichts , eene Ver

nuft der Sinnelijckheyt. Eerfte

Is.

Het eerlte Principium , ishet Vyerighe Leven , en,

Principiumo de eerfte Openbaringh Gods ; in ' t welck de Natuur wort verſtaan . Tweede 16. Het tweede Principium , is het Lichte : in 't welck

Principium . het Heylige Leven des verſtants,als mede den oorſprong des Weſens wort verſtaan ; en ,'t wort genaamt, het Rijcke Gods.

Derde Principium , c Text, Hus haua chen ,

47. Het derde Principium , komtuyt de Kracht des We. fens, en ' t heeft fijnen Aenvanghuyt deKracht des Vyers en des Lichts,uyt het Vyerige · Uyt ſpreecken ,nytVyer en Licht, in eene Form ; 't ſelvighé is Myſterium Magnum , daar alles in leyt . 18. En, de ſelvighe Form , en is doch geen Beelt ;maar, een Ens : 't ſelvige is den Geeft van de Werelt, den welc ken het Vỹerighe Leven , in de hongerighe Scients vat, en

ſcheydelijckheyt van de werckende Kracht; dofili,afor invoert in declijckheyt. en , ſich ſelfs daar in , in eene Form voert . 19.

Namentlijck , het Vyer

leven , vat het ghegevene

Weſen des Lichts,en treckt ſich daar: in op, in eene Form : ghelijck

men 't felvighe in een Saat fiet , alsmede in de

vier Elementen ; de welcke al c'ſamen maar een Eenigh Lichaam van den Geeſt van de werelt , uyt het Myſterium Magnum zijn , 11 20. En, het is ons wel te verſtaan , hoe dat het Myſterium Magnum


Hoe men die moet verſtaan.

145

Magnum , ten booſen en ten Goeden , in een yeder dingh leyt. 21. ' t Welck Myſterium , aen hem , felfs , Goedt is , en niets quaats in hem en wort gheſpeurt : maar, in fijne uytv wickelingh , in’t gene 't ſelvige ſich in ſcheydelijckheyt voert, ſoo wort het een Contrarium der Eygenſchappen , daar d'eene d'ander over weldight , en af -worpe van de gemeenſchap ; daarmin wy degroote Verborghentheden Gods verſtaan , hoe 't met de ganſche Scheppingh « is a Text, Bewande ſon . gheleghen. 22. Siet een 6 Kooren aen , tot eenen Boom ; ghelijck b Of, Saal. gheweſen : in ' t ſelvighe leythet Myſterium Eygenſchap des Koorens : want,den gan , de Magnum , naar ſchen Boom ‫ر‬, met de Wortel en Vrucht , leyt in't ſelvige;

boven is aen -

ende en is (ſoo langh het een Saat is ) doch niet openbaar : maar, ſoo haaſt ' t ſelvige in ſijne Moeder (de Aerde) wort gefaayt , foo wordt het openbaar ; en , 'c vanght aen , in in de Vyerighe Scients,

opte -vgaan .

c Text,

23. Nu , en ſoude de Aerde niet vermoghen het Ens in Bu treiben. ' t Kooren aente ulteecken ,daar de drie Eerſten ſich in openbaren , wanneer haar de Sonne ( zijnde het Licht) te vooren niet en ontſtack ; want , de drie Eerſten , legghen in der Aerden , in 't koude Vyer , verſloten . 24. Maar , wanneer de Son hen aenfteeckt , ſoo wica. kelt het heete Vyer ſich uyt ; uyt het welcke, het Licht der Natuur ontſtaat; dat is, het wickelt ſich oock daar, in uyt; en , in de ſelvigheuyt, wickeliogh , wort het Kooren in.. genomen . 25. Te weten , de Kracht der Aerden , ontfanght al. daar , in't Kooren , haren lieven Soon , die uyt haar is ghe booren , en neemt hem , njet vreughden , aen; want, naar ' t Weſen, is hy Edelder dan ſijne Moeder. 26. Nuſtaat ons den Groncder Aerden te betrachten : of T


146

Cap. VIII. Van de ſtrijdige Spreucken der Schrift ;

ofdedrie Eerſten , aen die plaats , daar het Kooren worde geſaayt , in haar ghewrochte openbaar Ens, het Kooren , in de qualiteyt , ghelijck zijn ; byaldien't ſoo is , ſoo nemen ly het Kooren , als eenen lieven Soon, aen .

27. Alſoo oock hier teghens, geeft fich het Ens des Koorens over, met eene groote begeerte , in ſijne Moe der; de Aerde: want , het viut fijne rechte Moeder ; uyt wiens Eygenſchappen ' t felvighe is gebooren ghewor den : invgelijcken vindt het Ensder Aerden oock , eenen rechten ſeer Lieven Soon , aen 't Ens des Koorens : en , het eene verheught ſich in ' t ander ; en , den waſdom gaat aen . .28 . Maar , byval dien het Ens der Aerden aen de ſel vige plaats, het Ens des Koorens onvgelijck is, foo neemt de Aerde't ſelvighe wel aen ; doch , maar, ghelijck eenen Stief

ſoon :ſy en voert hare vreughde en begeerte niet in

den ſelvigen ; maar, ſy laat den Stief ſoon ſtaan: hy mach, voor hem , een Ens , uyt fijne rechte Moeder (dewelcke a Ofie,sylw aen deſe plaats , ſeer diep verborghen is) « uyt luyghen ; b van welcke verborghentheyt , menigh Kooren vergaat, foecken . pelike diepe eer't ſelvighevermach ſijoe rechte Moeder , van fijne Ey afu weſent- ghenſchap te bereycken. heylo 29. Eo, of 't ſelvige ſchoon, het Ens van de on - gelijck heyt aen , neemt:evenwel ſtaat het doch , in ſeer groo. In begryen ,ten gevaar, eer het met fijne Elents ſich kanin..wenden Freemde Ens, in 't vreemde Ens; en , 't wordt nummer meer alv.dus, ee vereenigen. nen goeden ſtercken Boom, gelijck of hy,met het Koo d OfieSaat. ren , in fijne rechte Moeder, was in gefaayt geworden . 30. Want,het ſtrijdighe Ens, is hem geduurigh contra rij ; en , de Effentien ſtaan in ſtrijdt: daar , van den Boom

foo feer houck.vachtigh en krom wordt , oock ſoo kleyn , en menigh ,maal ( byvaldien , van buyten , eenebooſe Conſtellatie op hem valt) booſe Vruchten draaght ; oock , wel geheel verdort, en ſterfe.

31. Want,


Hoe men die moet verſtaan.

147

31. Want, byval dien het Ens der Aerden , ſich ver menght met de Atrijdighe Cooſtellatien , en , de ſelvighe in

neemt,ſoo verheught ſich de Aerde, in de Eygenſchap

van de ſelvighe Conſtellatie; naar de maalſy van gelijc ke Eygenſchap , en eenderley Wille zijn: en , willen in ha re • te ſamen komſte, eenen nieuwen Soon baren ; over . a Conjune ition . ſulckx wordt alsdan , den Boom verlaten van 't Ens der Aerden , en verderft, ofte brenght booſe en weyoighe, of geene Vrucht,.

32.

Byval. dien wy nu betrachten des ſelvigen Booms

waſdom , ſoo vinden wy eerſt , den verborghenen Grondt van alle heymelijckheyt: want , eerſtelijck , neemt hy des Stiefmoeders Ens, aen ſich ; en , gheeft fijn Ens aen de Stiefmoeder . 33. De welcke het Ens des Saats oock aen

neemt;

doch , niet in ſoodanighe vreughde, als wanneer 't vaneen gelijck Ens was : fy treckt het Ens des Saats wel aen haar, daar de wortelin ontſtaat: maar, daar is van ſtonden waen b Weder wille in de drie Eerſten van de Moeder ; daar. 6 Dat is, ce nen Strydigen van den wortel, knorvigh en bultigh wort. Wille , 34. In defen ſtrijdt, ſteeckt ſich nu het Vyer aen , in't Ens des Saats, door 't ghewelt der Sonnen ; in welck aen. ſteecken, het Myſterium Magnum , in den Geeſt van de we relt, openbaar wordt. 35. Want, hy vat het Ens

der Sonnen , en verheught

ſich in 't ſelvige; want, de Kracht der Sonnen , wordt daar in Weſentlijck :en , treckt het Ens des Saats uyt den wor tel , io-vſich , in de hooghte ; dat ſy vermach eene Vrucht daar inte baren . 36. De Sonne geeft ſich , met hare Kracht , ſonder on

der

ſcheyt, daarin : ſy bemint alle Vruchten en Gewal

ſen; en, on

treckt ſich geenen dingen : ſy en wil niets-van

ders, dan in yeder Kruyt, ofwathet is, eene goede Vrucht T 2 37. Sy oputrecken


148

Cap. VIII . Van de ſtrijdige Spreucken der Schrift ;

37. Sy neemt de ſelvighe al.,-t'ſamen aen ; het zy dat ſy quaat ofte Goet zijn : en , gheeft hen , haren lieven. Wik

le; want , anders en kan ſy niets doen : ſy en is geen ander a Ofte,voornen Weſen ; a ſoowwat ſy in haar ſelfs is. foo reel. 38. Maar , wy moeten ſulckx recht betrachten , hoe ſy het boole oock een vergifis ; en, aen't goede ,Goet :want, in hare Kracht, ontſtaat dewaſſende Siele : en , in haar ge welt , verderft de ſelvighe oock; ' t felvige verſtaat abdas. 39. Zijo de Geſtalteniſſen der Natuur , in de drie Eer. ften , in den wortel des Booms , met de Moeder (de A érde ) in gelijcken Wille,foo geeft deAerde aen den wortel ,inet groote begeerte , hare Kracht en Sap : dan verheught ſich de Kracht der Sonnen daar in ; en, loopt tot den waſdom . 40. Maar , is de Aerde , en , dewortel , maalkanderen

wederwaardigh, ſoo wordtde Kracht en’t Sap der Aer den , de wortel onthouden : by , al. dien de Son als dau met hare Stralen des Lichts de Wortel en den Boom aen fteeckt , foo ontſteecken ſich de drie Eerſten ( nament lijck, Sulphur, Mercurius en Sal) daar.in in hare booſheyt: en , verbranden het Ens der Sonnen , en verdroghen het Water ; dan , verdort den Stam ofte Tack. 41. Maar , wanneer de drie Eerſten vermoogen het Sap der Aerden te hebben , foo blijven ſy in de gelijckheyt, en . verwecken ſich niet in ſtrijdt;dan concordeeren ſy met der Sonnen , Itralen des Lichts.

42. Gelijck wy ſulckx oock ſien, in't Myſterium , in den Geeft van de Werelt , wanneer de VyerigeEyghenſchap

b Text, teeckt , wac ſich b verheft, en , de Şon , de ſelvige aen Empor wine Oct. voor eene dorrende Hitte ontfaat ; dat Kruyt eu Gras neer - gedruckt wordt. 43. Voorder ſien wy , hoe 't toevgaat in den waſdom van de Tacken : wanneer den ſtam opvgaat , ſoo gaat me de op, den ſtrijdt in de Natuur : want , wanneer de Natuur in


Hoe-umen die moet verſtaan

149

in hare Temperatuurword ontſteecken , foo ftaat ſy, ſon der ophouden , in de Scheydelijckheyt. 44. De kracht der Sonnen , wil gheduurigh , de boof heyt van de drie Eerſten , van fich worpen : en ; ſy loopen. oock ſelfs, in eyghen Wille ; uyt welcke ſcheydingh , en van , maalkander gaan , de Tacken van den Boom uyts dringen . 45.

In den Winter , Nuyt de koude de ſelvighe in , met

haren ſtrijdt: en , wanneer de Lenten komt, dat ſy de Hitte maar konnen bereycken , ſoo treden ſy wederom in ſtrijdt: dan dringht den ſtrijdt fich wederuyt , in Tac ken en Rancken ; gelijck , men alſoo fiet aen yeder Boom fijne Jaar - gewaſſen. 46. Maar , nu is onsden io wendighen Gront , met de uyt drijvingh der Tacken te betrachten : want , wy fieri, dat den eenen Tack groot waſt , en Vrucht draaght ; en , den anderen verdort : ' t ſelvighe verſtaan wy nu , in de Scheydelijck heyt van de Natuur , door den Geeft van de Wereldt : daar de Eygenſchappen , eene yedere, in eene Eygenheyt, in 't Ens des Booms, fich willen « vatten ; en, meeren a Of,fora . de ghelijckheyt verlaten . 47 ... De welckenu , uyt de ghelijckheyt , in hare Hoo veerdigheyt , in de macht des Vyers, over de andere tye dringht, en in den Willeder Sonnen, in de Temperatuur, niet wil blijven ſtaan , ghelijck ſy de ſelvighe in haar op treckt : de ſelvige verſtickt; wanneer ſy uyt den Stam uyt- gedrongen .

is.

48. Want , de felvighe Scients, in de ſelvighe Eygen ſchap , heeft ſich in eenen eygen Wille in - gevoert , en in Hooveerdigheyt , eerder willen uyt_dringen, dan de an deren , in de ghelijckheyt ; ende en hebben geen kracht ghenoegh. 49. Wanneer dan vap

buyten , eene ftercke Cunſtel latie T 3


150 Cap.VIII. Van de ſtrijdige Spreucken der Schrift; & c. latie van't Geſternte , in deſe Hooveerdighe Tacken in dringht, en , die door

ſoeckt en probeert , of fy uyt de

ſoo worden ſy vergiftight ; en , ver dorreo: want , ſy zijn afvallige Tacken ; oock verdort hen , de Hitte van de Son , in den Geeft van de Wereldt.

ghelijckheyt zijn :

so . Maar, de andere Tacken, kommen uyt de Tempe ratuur : en , kommen uyt het ayt „trecken van't ghewelt der Sonnen, dat de Son ſich verheught in de Eygenſchap pen , en , de Eygenſchappen Tempereert ;

en , ſich , in

hen, uytvtreckt: de ſelvighe Tacken , treckt de Son , in hare kracht , groot ; want , de Eygenſchappen , ſtaan in haren Wille .

Vorders ſien wy , hoe de Eygenſchappen der Na tuur, in de Tacken (wanneer de ſelvighe uyt--waſſen ) van deuyt -wendighe toe - vallen , verderven ; namentlijck, si .

yan't Ghelternte : Item, van de onreyne Lucht ; daar de Son niet toe en kan , met hare ſtralen : dat de ſelvighe, hoeckigh , krom , en bultigh worden ; oock , menighen Tack daardoor verſtockt ,en afv gheworpen word , dat hy verdort. 52. En , gelijck het nu toevgaat met den Oorſprongh en't Gewas des Booms, alſoo gaat het oock toe , mer den Oorſprongh , en , Ghewas des Menſchen : of wel den Menſch , in de Eyghenſchap der Natuur en des Lichts , hooger is , dan de Gewaſſen der Aerden ; evenwel is het

doch alles , in eenderley ordeningh : want het gaat uyt a Of, uykus eenen eenigen Gront : namentlijck , door het

uyt

ge

gebaarde. · ſproockene Woord Gods ; in 't welck het Goddelijcke b. Of,Bd. ringh .

b . Spreecken , in't Myfterium Magnum mede werckt. 53. Alleenelijck ,dat den Menſch , in't Ens fijnes Lig haams , eenen graat hooger , dan de Aerde en hare Vrucht is ; en , met der Sielen , noch hoogher , dan den Geeftdes Werelts : doch, in ſijnen oorſprongh, gaat het alles uytee-, nen


Van Gods Voornemen i

ISI

nen Eenigen Gront : en, fcheyt ſich dan - noch uyt maal. kanderen ; en , « vat ſich in beſondere aenvangen , in de a of, fora meert. Gheſchapenheyt. b Creation

Van Gods Voornemen

.

54•

H Η

Et Eenighe Voornemen Gods , is , fijn Eeuwigh Wijſheyt Spreeckend Woord , ' t welck hy, doorde w

uyt fijne Kracht, in de Scients ,in Scheydelijckheyt uyt . ſpreeckt, tot fijnder Openbaringh. 55. Hy en heeft , in

fich , gheen ander Voornemen

meer; en , 't eo'mach oock niet zijn , dat hy meer Voor nemens heeft: want , by yets voor hem Voornemen .

aldien ſulckx was , ſoo moſt

zijn , daar hy oorſaack aen nam , ' tot fijn

56. Soo is nu het Spreecken van fijne Kracht , tot fijns ſelfs Openbaringh , het Eenighe Goddelijcke Voor , ne men : niet een aenvangelijck ; maar, een Barend Voor nemen .

57. En , het Voor nemen des Woords , is de Scients der Scheydelijckbeyt en Formelijckheyt van de Eenighe Goddelijcke Kracht. $ 8 . Welcke Scheydelijckheyt én Fornièlijckheyt, den Eenigen God , in ſijne Drieheyt, van Eeuwigheyt, door 't Woord , in eenen Aenvangh heeft úyt, gheſproken ; na mentlijck , in een Ens , van alle Eygenſchappen van de Scheydelijckheyt, dat alle Scheydelijkheden, in maal kanderen zijn leggende. 59. En, ' t ſelvighe' uyt - geſprokene, işhet Myſterium cofre,uytu gebaarde, Magnum ; en ,een recht Eenigh Voornemen desWoords. 60. Het Woord en begeert niets meer

dan alleene

lijck lijne Heylighe Kracht, door de Scheydelijckheye, ce open •


Het achtfe Capittel,

‫ رنز‬2

openbaren ; en , in 't Woord ,

word de Godheyt , in de

Scheydelijckheyt, door 't Vyer en 't Licht, openbaar. NB. Hoe't 61. Alloo zijn die twee ( namentlijck , het Woord , en Woord,de, Siele van 't Myſterium Magnum is. a Of , de Lichamea lijckheye.

't Myſterium Magnum ) in maalkanderen ,als Siel en Lig haam : want , het Myſterium Magnum , is de « Weſent heyt des Woords; daar in , en daar ,mede, den On

ficht

baren God , in fijne Drieheyt , openbaar is , en van Eeu wigheyt in Eeuwigheyt, openbaar wort : want , 't ghene

hetWoord , in Kracht en 6 Gheluyt is , 't ſelvighe is het b Text , Schall. B. Welck Myſterium Magnum , een Weſen ;het: is het Eeuwighe het Myfte Weſentlijcke Woord Gods . rium Mago 62. Nu , verftaat ons recht: Het Geeſtelijcke ghe numis. luytgevende Woord , is het Goddelijcke Verſtant : i fel c Text,

Stallende. vighe heeft fich door 't Myſterium Magnum (namentlijck, door het Eeuwighe Welen des Woords ) uyt - geſproken, in eene Formelijckheyt; in eenen Aenvaugh en Tijd ,

63. En , de Scheydelijckheden , de welcke in 't Myſte Dat is, rium Magnum , in een werckend Ens leggen , heeft d den den Eeu Eeuwigh - ſpreeckenden Geeft, openbaar ghemaackt,dat Wigl Wero kenden, en het een bewegend , f vattend, en barend Leven zy ; en , Barenden Geeft. e Text,

't ſelvighe is den Geeft van deuyt-wendige Wereldt . 64. Sijn 3 bewegen , is , het Creatuurlijcke Leven : ſija

Wattendes. Weſen , zijn de vier Elementen :de Scients van de Schey, f Of, For. delijckheyt , is het Ghefternte ; daar't waſſende Leven merende,

g Text, Behben.

in ſtaat. 05. Dit Eeuwighe Myſterium den Aenyangh van

Magnum , heeft ſich , in

fijne Scheydelijckheydt, door het

6. Gefp . Uytv-ſpreecken des Woords der Godheydt, gheſchey teert . den ; namentlijck , het Subtijle Ens , van 't Grove Ge i Ofte, eène coaguleerde. vijfde uytv : 66. Het Subtijle Ens, is het Gheſternte ; zijnde eene gaande We. | Quinta Eſſentia : en ,'t Grove Gecoaguleerde Ens, is de fentlijcke, werckende Af worpingh ;'t ſelvige is de Aerde, Steenen, en Metalen Kracht, 67. De


Van Gods Voor vnemen : 67. De afworpingh, is geſchiet, om

IS3 dat in den Geeſt

van de Wereldt, eene * reynigheyt ( te weten , een ſchy- a Ofte, lumana terheye. nend finlijck leven ) mochte zijn.

68. De af_worpingh, is oock tweederley Eygenſchap: NB . NB . te weten , eene Subtijle;uyt des Lichts Kracht int Woord : en eene Grove ; naar de b in vattingh der Duyſternis, in b ofie, Cors poreringh. den oorſprongh tot het Vyer .

69. Met deGrove , word de Aerde verſtaan : en , met NB . NB . de Subtijle , de Kracht in't Ens der Aerden : uyt welcke Kracht, in deScheydelijckheyt, Kruyderen, Boomen , en Metalen waſſen : oock , komt daar van, alle Vleefch , uyt het ſubtijle Ens der Aerden ; alles wat Eenigh , uyt den tijd is , en in ' t leven van den Gheeft van de Wereldt is ſtaande,'t ſelvige heeft fijn Lichaam , uyt het Ens van de ſubtijle Aerde . 70. Deſen Geeſt van de Wereldt , met het Ghefternte NB . Van's van fijne Scients, en, met het ſubtijle Lichaam des Vyers, woord Scients , fiet Waters , en des Luchts , met_t'ſamen van fijne fixheyt der de Clavis , Aerden , en ſoo , wat daar in is , 't ſelvighe nu , is het uyt , Vers 216.

gheſproken Leven en Weſen uyt het inwendighe Eeu wighe Myſterium ; namentlijck ,uyt het inwendige We ſentlijcke Woord Gods. 71. 't Welcke Eeuwighe Woord Gods, in deu in wen digen Gront , in Heylighe Krachtwerckt en woont : en , met den Aenvangh van defe Wereldt, door't inwendige Myſterium , in een uyt

wendigh Myſterium fich heeft uyt .

gheſproken. 72. En , nythet felvighe uyt_wendighe Myſterium , is de ganſcheGeſchapenheyt, van de uyt wendige Wereldt gegaan : en , die is daar in beſloten, gelijck in haar 's Moe ders Lichaam ;

daar in het Eeuwighe Woord , met de

Scients van de scheydelijckheyt, ſich, uyt de Krachten , in een figuurlijck leven , heeft ingevoert. V

73. Dit


154

Het achtſte Capittel,

73 : Dit uyt wendighe Myſterium van't Geformeerde Woord, is pu in een Rad, gelijck een Uur_werck, met fijo à Om 'top barend Leven in geſloten : daarde Eygenſchappen, a om perste,ofte, den Primaar , in de worſtelingh zijn : nu is d'eene boven, den Eerſten . ſeer haaſt d'andere , de darde, vierde, vijfde, ſeſte, en ſe vende ; alsmede met de uyt-gangen van de ſeven Ey . genſchappen is te verſtaan , 74.

Seer haaft over

wint den Geeft in ' t Vyer ; daar

van Hitte ontſtaat : feerhaalt in ' t Water ;

daar't , van

Regent: ſeerhaaft in de Lucht ; daar ſy haar door ver heft : feerhaaft in de Aerdſheydt; daar de Koude van ontſtaat. 75.

Soon wat de eene Eygenſchap bouwt, 't ſelvighe

verbreeckt de andere:

d'eene Eygenſchap geeft: d'an

dere verſtockt het geven ; dat het verderft : d'eene geeft een Goedt Ens en Willen : d'ander geeft quaat daarin , en verhindert het Goede ; op dat het eene in't andere openbaar worde. 76. In dituyt- wendige Myſterium der Eygenſchappen , in 't welck de Scheydelijckheyt van ' t Uyt gheſproken Woord wort verſtaan , heeft God nu , het Licht der Na tuar, uyt het Myſterium Magnum , door,en uyt de Kracht van't Eeuwighe Licht, in geſproken ; dat alſoo in aller ley boos Ens, eenen goeden Gront is leggende : nament. lijck , eene goede Kracht , uyt het Heylighe Woord ; en, b Verffaat, geen b quaat alleen en is, fonder het Goede. geen quaat 77. Vorder , heeft God de Son gegeven , tot een Goet Ens, werckend Leven , in de Eygenſchappen van de uyt ,wen dighe Wereldt , dat alle dinghen ſich mogen daar

in vat .

ten ; en , in eene ghelijckheyt des ſtrijds in , voeren , en waffen en Vrucht mogen dragen . 78.

En, ofnu wel het Licht der Natur,uyt de Godde

lijcke Kracht, in alle dinghen mede werckt , en oock de Son ,


Van Gods Voor v nemen .

155

Son , van uyt--wendigh ,fichingeeft ,en indringht, in alle Levendighe en Waffende dinghen :

even

wel is de

Vyerighe Eyğenſchap in den Grini, foo vſeer ſterck , dat de Eygenſchappen hen foo ſeer Impreſſen, uyt het gewelt der Duyſternis, dat veel Creaturen en Ghewaffen , in de booſheyt moeten leven ; wane , den honger , in de Duy ſtere Impreſſie, is ſoov ſeer ſterck , dat hy alle Creaturen in ſijn gewelt houdt . 79. Dit werckende Weſen , in de Eygenſchappen met het eerſte Licht en Duyſternis, daar vin de ganſche « Gheſchapen. Voor God mers. heydt nu begrepen is, is nu het eene Voorwnemen van 't a Creation , Woord Gods : namentlijck , dat hy leven en Creaturen bare, en het Uyt - geſproken Woord, in Beeldelijckheyt, invoere, dat yeder Kracht in de Scients , van de Schey delijckheyt , in een Leven en Beelt fta ; beyde, naar de Eyghenſchap van de Kracht des Lichts des Heylighen Woords, en paar de Eygenſchap van de Kracht des Vyers. NB. NB . 80. Het Licht is danwnoch aen alle dinghen tot eene

Temperatuur ghegeven : niet dat het Licht alleenelijck van uyt- wendigh h , et Weſen aen

ſchijnt : maar, 't is in

alderley Ens,mede- werckelijck; in al leeft en waſt .

't gene foonwat

81. Alleenelijck, den Grim van deNatuur, verſtockt, NB. NB, een dingh ; en, verhindert de Kracht des Lichts . 82. Ten anderen , den vloeck , verhindert het , dat de NB. NB . Heylighe Tinctuur, van den Heyligen Gront des Spreec kenden Woords, in't Eeuwighe Licht. ( van weghen des Duyvels , foo wel van des Menſchen , en der Creaturen ydelheyt ) imfich , ghevangen is , en ſich nu alleenelijck in-wbegeeft aen't ghene , 't welck ſich in voert , in een Beelt van de Kracht des Lichts ; en, met de Scients ( die ſich in den Grim der Duyſternis in wercken. V 2

begeeft ) niet en wil

83. Want,


Het achtſte Capittel,

156

83. Want , dit is d'oorſaack : de Duyſternis begrijpt · anders, de Heylighe Kracht, en voert de ſelvighe, in hare booſheyt: dan, loo is’t ghenaamt , na de Schrift : By den Verkeerden, zijt ghy verkeert ; en , by den Heyligen , zijt Of , teens

ghy Heyligh . 84. Ghelijck als de Son « moet ghedogen , dat haar den Diſtel, haar Goet Ens, in hare ſteeckelige Eygenheyt

haren . Wille

verſlint , en tot hare ſteeckelen ghebruyckt : alſoo en wil de hooghfte Tinctuur , fich , in 't valſche van de Scients, niet in begeven ; daar ſich den Eeuwighen On - gronde lijcken Wille ', in een Beelt van de Eygenſchap van de Duyſtere -wereldt heeft verwandelt.

Het tweede Voorumine meaGods.

85.

Het andere Voornemen Gods, door 't Spreec

kende Woord Gods (daar medeſich God , door ' t Myfte rium Magnum , heeft willen openbaren ) is den Hooghv waardigen Heyligen name, Jheſus. 86. Door dien den Menſch ſich van God , in de Crea taur heeft ghewent, foo heeft hy de Stemme Gods ver looren :

de felvigheſprack hem God , in Ghenade , in ' t

6 Of, door. Saat des Wijfs, wederom

in , b met den ingebeelden

name, Jheſus; namentlijck,met het andere Voor nemen ,

NB, NB.

uyt den Goddelijcken Gront. 87. Het eerftë Voornemen , mer de Natuuren Crea. tuur, is uyt de Eygenſchap des Vaders.: het tweede Voor nemen , om de Natuur en Creatuur te verloſſen van den vloeck en der pijnelijckheyt, is den name, Jheſus: zijnde de hooghfte Tinctuur van de Goddelijcke Kracht , om de felvige teopenbaren , door ' t Geformeerde uyt-ugeſpro ken Woord, in de Eygenſchap van't Goede; 't welck in't boofe wort ghevangen ghehouden . *; 88. Deſen naam , Jheſus, heeft God ( zijnde het Voorn nemen van fijne Liefde)iri de Moeder van alle Menſchen, in - geſproken ; en , gelijck eene levendige Kracht , in een 89. En, Eeuwigh Verbont in -vgelijft.


Van Gods Voor : nemen .

157

89. En ,'t ſelvige Verbont,met invoeringh van 't God. NB.NB. delijcke Ens , in de Menſchelijcke Eyghenſchap ,vervult : dat , gelijck als fy nu alle, den vloeck , en ,de verdervingh, mede ter werelt brenghen ( daarin ſy alive famen Kinde ren des Toorens Gods zijn , en onder den vloeck zijn be Noten ) alſoo brenghen ſy oock alvt'ſamen , het Verbondt der Genaden, in den Ingelijfden Name, Jheſus, mede ter Werele . 90. Welck Verbondt , God, in Chrifto ,met het Segel Doop. Be der Kinderdoop ,heeft beveſtight; en by de Ouder,met ſnijdingly. de Beſnijdingh der Voor

huyt.

91. Soo weet nu, dat God gheen ander

Voor nemen ,

door fijn Woord en heeft gheopenbaart , dan den Grondt * van de Gheſchapenheyt : namentlijck, de Natur der a Text, ſcheydelijckheyt; daar in de Voornemens tot de booſa dire.Creas b Ofte , het heyt ontſtaan . Voorneo n ke Wille , nuen . 92. Daar fich de Scients van den Grondelijc elijckbeyt , een deel , ' in de Krachit in de Vyerigheſcheyd des Lichts inwvoert, en 't andere deel , in de V.yerigte Ex

e ia de genſchap van de Pijóelijckheyt : eh, het derddeel, Phantaſy , naar Vyer , Licht, en Duyſterpis: namentlijck , in de Eygenheyt der Hooveerdigheyt; gelijck Luciferien11 , u Adam gedaan hebben ! : i... noch in de Krachtides Lichts wordt 93. Soos wat dan

gheſcheyden, 't ſelyige is Goedt: en , ſoo , wat ió de Ten peratuur blijft ſtaan , in de Vyerighe ſcheydingh , in't ſel. vige geeft lichde hooghite Tioctuur yan de Krache;maar, aen d'anderen , in de Icheydelijäkheytið geeft fich is de Tinctuur der Sonnen , on vad den Geeft van de Werela 94 .. Op defen Grondewillen wyu ,het gebijckenis ,met deu Boom in de Menſchen , van ſijne plantingh ,teo Goe- **** 5 den , en ten boofeti utalvacremenswijfer , wat het Voor . pemep Gods;alsmedeltetteckiog.desWaders, in'cGos V3 de TI


Het achefte Capittel, de en't quade,hoe oock de Verkieſinghover de Menſchen zy ; en , daarnaar , 'tſelvige vergelijcken met de Spreuc :) ken der Schrift.. 95.. Den Menſch isuyt het Voor nemen , van den Aeria -vanghdes Eeuwigen en Tijdelijcken Weſens, in een Beelt , uyt het Spreeckende, en Uyt geſproken Woord , io ge voert geworden: in den welcken het Spreeckende Woord van de Scheydelijckheyt , ſelfs isleggende : want , hy is , paar ' t výt uwendigheLichaam , een Ens der vier Elemen ten : en , naar 't uytw -wendighe Leven , een Ens van den Gheeft van de Werelt : en , naar 't in wendighe Lichaam , is hy een

Ens van 't Eeuwighe Woord Gods ; zijnde het

a Potentien. Heylighe Myſterium , van de Weſentlijcke - Krachten Gods . NB. Waar

'96. Naar den inwendighen Geeft , is hy dan

noch in

de Sielesye twee Eygenſchappen : te weten, eerſtelijck, de Creatuur . lijcke Siele, is uytdes Vaders Natuur; namentlijck, uyt de Eeuwighe ſcheydingh van 't Woord Gods , in Licht en -Duylernis, +97 . Deſe Eyghenſchap , is de Eyghenheyt van de Crea

b Ofte , poortkom mende,

tuurlijcke Siele ; uyt den Grondtdes Eeuwighen Willens b her roerende. 98. De tweede Eygenſchap, is de ware Goddelijcke, in de Kracht des Lichts :'t ſelvighe is Chriftus ; in den welc -ken den Name, Jheſus, Openbaar is geworden : en , die is het ware Eeuwighe Voor. nemen Gods, voor den Gront des Werelts , daar de Siele noch geen Creatuur en was ; maar , alleenelijck een Ens, in't Myſterium Magnum . 9g . Deſe tweede Eýgenſchap,was in den Menich in den Aenvangh; voor de fonde; in J BHOVÁ Openbaar:maar ,

Creation . - doen de Siele ſich daarvan afvbrack., en in de

geſcha

penheyo inuwende,foo verttomdede Creatuurlijcke Siele Muldkx dedefichihet Voormnémen, in den -aen God : over ob V Heylighen


Van Gods Voor innemen

152

Heylighen Name Jheſus ( als een geſchenck der Genaden) her - voor; en trat in 't Licht des Levens. 100. Dit geſchenck der Genade, en is nu niet des Crea tuurlijcken * Sielens Eyghenheyt :- fy ep beeft het niet a Of,deEy genheye der voor Natuurrecht : ende en bekomt het oock niet voor Sielen .

Natuur vrecht , in der Eeuwigheyt : maar , het ſtaat in de Siele ,in een Eygen Centrum : en ,'t roept de Sielezen , ' t pre ſenteert haar fich aen , ſich in haar te Openbaren . 101. De Siele foude van de beeldelijckheyt der Aerd ſche Creaturen ſtil ftaan , en gheen Aerds Ens in haar Vyerleven invoeren (daar een valſch Licht uyt ont ſtaat) ſoo wil dit Goddelijcke Voor- nemen , in dehoogh

*

)

Ite Tinctuur, uyt het Heylighe Lievevvyer,met het Hey , lighe Licht, ſich Openbaren. ; 102. Op Aert, gelijck het Vyer een Yſer doorwgloeyt, dat het Yſer ſchijnt louter Vyer te zijn: Alſoo verwandelt pock het Lieve - vyer van dit :Voornemen , van't ghe fchenck der Genade, in fijne Eygenſchap ,de Siele : en, de Siele behoud even ...wel hare Natuur ; gelijck als het Yſer in 't Vyer, fijne Natuur behoud . 103. Een yeder Kindt, gebooren uyt des Mans en Wijfs , t Levens, dit geſchenck der Genade,

b Ofte, voor tegen ſich ſtaan.

-- .. 104. Het preſenteertſich , aen een yedere Siele , en t NB.Wat reyckt , den ganſchen tijd van 's Menſchen Leven , fijne het Godde lijeke Voor begeerte tegens de Siele uyt : en, 't roept haar, komt her nemin doet, waarts tot.my; en , gaat van de Aerdſche Beeldelijckheyt, in den Grim van de Phantaſy , uyt.. :

105. Daartegens ſtaat in eene yedere şiele (ſoo haalt haar Leven ſich aenvanght) den Grimmigen Verweckten Tooren Gods , in de Ellents van de Scheydelijckheyt . daar, in dat oock het inwghevoerde vergif der Slanghen , met des Duyvels begeerte is legghende.

106. Ten


160

Het achëfte Capittel ; Ten derden , ſtaat een yeder Saat des Lichaams ,

106 ,

naar deuyt „wendighewerelt, in ' t ghewelt van den Geeft van de Werelt, in de Conſtellatie : gelijck het groote Vur werck ter ſelvigher tijd , in de Figiiur, is ſtaande, eene foo danige Figuur , geeft hem obek den Geeft van de Werelt, in de Eygenſchap desuytwendigen Levens , een ſooda à Text,

nigh Dyer a Figureert't ſelvige hem in , in de Eygenſchap

; ant, den Geeſt van de uytus Mohdetek . van 't uytv-wendighe Leven w wendighe werelt uyt de vier Elementen ,en kan nietsan , ders geven ; dan een Dyer. 107. En, ſulók Dyer, ontſtaat daar b Creation.

uyt , om dat in den

Menſch , de ganfche 6 Geſchapenheyt leyt, dat hy ſich , uyt de Temperatuur , in Aerdiche Begeerte en Beelde lijckheyt, in den Val, heeft ingevoert; dat den Geeſt van de Werelt, in hemí, met fijne fcheydelijckheyt , openbaar

is geworden. 108. Over , fulckx , ſcheydt ly ſich nu noch gheduu van deWe righ , in den aenvanghvan yedets Kinds Leven , in de Fi

c Verſtaat,

guur : ghelijck het Geffernte in lijn Radſtaat , een ſooda d vyt treck- nigh Beelt maackt • hy in de Eyghenſchap, uyt den d Limo der Aerden ; namentlijck , in devier Elementen . fel. relt,

109. haam

Daar

van menigh Menfch , van's Moeders Ligo

af, naar den uyt: wendigen Menſch; van eene booſe

vergiftighe Slanghe, Wolfs, Åonds , Paddens , van eenen flimmen Vos, Hooveerdigen Leeuws, vuyl Swijns , ftoute Pauws, Irem , van een moedigh Paards , of oock van ande re goede tamme Dyeren harenaert is ; alles , naar dat'de Figuur is , in den Geeſt van de Werelt . NB, NB .

110:

Alfoo voeght oock de ſelvighe Conſtellatie uyt

het uyt wendig Voor nemen van'tGeformeerdeWoord, menigh, Goet Vernuft en Sinnelijckheyt ,daartoeEer, en Werelrlijck Geluck : en menigh, Elendt , On gheluck ,

Dwaaſheyt ,Booſheyt, Schalckheyt,booſen Wille tot aller e Of,too.

tey Lafter , ' in.

III . Daarvop


Van Gods Dóar nemen .

161

111. Daar - op menigh Menfch ( by alvdien hy het gheplante Dyer niet doorgaans en doodt, Aerdſche in en den booſen Wille en breecke door het Goddelijcke geſchenck der Genade ) in desBeuls handen komt. 112. Nu fiet Menfch ! ſalckx brenght.uhet uyt - wen dighe Voornemen , van'tGeformeerde , en Uytvghed ſproken Woord , daar quaat en Goedt in leyt ; daar de Scients des Saats, in des Levensaenvangh, ſich in eene Ey genſchap ſcheydt. 113. En, hier in leyt nu de treckingh , ayc de Eyghen- Detreckingh , ten Goede : in een looda. des Vader ſchapdesVaders, ten quadeen n

nigh Ens het Leven ſich heeft Geconſtelleert, ſoodanigh on Fooren . treckt ſich de felvighe Conftellatie in hare ghelijckheyt; door - gaanswilghelijck, by gelijck woonen . 114. Dat'is', een Vroom Man , woont garen by Vrome, en eenen Spotter, by Spotters: eenen Dief, by Dieven ; eeneo Eter, Driockert, Speelder, Hoeréerder, en dierge. lijckev ,oock by de foodanigen; daar toe treckt hea hare Natuur, uyt de Eygenſchap van Gods Tooren . 115. Oock , ſoo kommen de werckelijcke fonden der Ouderen, mede in de Eygenſchap; want, een yeder Kinde, wordt uyt het :Saat der Ouderen gebooren :'t geen de Ou ders zijn , 't ſelvighe is oock het Kindt :doch , verwandelt 't ſelvighe de Conſtellatie met gewelt , en dwinght het in haar gewelt, en treckt hetin hare mache; faoſy fterck is.

116.

Nu ſiet , dat is de treckingh van 't uyt -wendighe

Leven , daar God fpreeckt , Soo wie ick Verſtocke , die Verſtockick ; Alſoo wordt den uytwendighen Menſch Verſtockt, en , oock Vroom ,en Sinnelijck ; tot de Demoe . digheyt , en , totHooveerdigheyt getoghen. 117. Het ſelvighe is het voornemen Gods , naar fij nen Tooren , die den Menſch inlich heeft verweckt : want , het is het uytwendighe barende Woordt Gods, х daar


162

Het achtfte Capittel,

daardoor God, met de uyt - wendige Creatud r doet, ge. lijck hy deſelvige in fijn Uur- werck begrijpt:door welck Vurwerck, hy oock fijne Heerlijckheyt Openbaart:bey de , naar Vyer en Licht , naar Wijſheyt en Dwaalheyť; op dat het eene in 't andere openbaar , en erkent worde, wat Gaedt zy Le ?

118. Maar, nu en is dit Uur-wwerck van 't Uytvgeſpro ken Woord , God ſelfs niet : het is alleenelijck een Beelt naar hem : namentlijck, het uytvwendighe Weſentlijcke Woord ; in't welck hy de gheſchapenheytbeſloten, oock daar. uyt ghefchapen heeft. NB.NO. 119. Want , uyt geheele Goddelijcke Eyghenſchap, en vermach geen Creatuur te kommen ; want , de ſelvighe en heeft geen Gropt, noch Aenvangh .

a Text, Formene

120. Oock en vermach de ſelvige ſich anders ingeeni. gen Aepvangh ;a te Formeeren , dan door het Woord van de Krachten , door de ſcheydelijckheyt , en uyt de ſcheydelijckheyt van 't Spreecken , daar ſich her Spreec ken moet in Natuur in voeren ; anders en foude het Woord plet Openbaar worden .

Otiu

,

121. De inwendighe Eygenſchap der Sielen , leyt nú , in de eerſteGheſchapene Conſtellatie, in den Eeuwighen Aenvangelijcked Gront ; deſelvighe en wordt, in deuyt wendige Dýerſche Conſtellatie,niet mede gebeeldet. 122. Want, de Sieliſche Scients heefteenderley Form , gelijck eene Magiſchen Vyer.quaal ; en, ſcheyt ſich, in ' t Leven , ſelfs, in de Figuur des Lichaams. 123. Daarin leyt pu den Grondt van de Eeuwige Na kyur : en, die is tot quaad en Goed bequaam :want , het is d'oorſaack tot Vyer en Licht; doch, hy leyt hard en ſwaar inde fonden gevangen . 124. Want , al hier:legghen de Erf fonden in den Gront der Natuur i daar heeft de Duyvel eene fit, plaats bekommen :

-


Van Gods Voornemen .

163

bekommen : Item , ak , hier legghen nu de Aenge erfde van Ouders en Voor

fonden ;

ouderen , ghelijck als een

boos vergit; daar van God ſeyde: Hy wilde de felvige aen de Kinderen ſtraffen , tot in 't derde en vierde Gelir : oock legghen du hier in , de weldaden der Ouderen , en Gods . j'.LV Seghen , die over de Kinderen gaan . 125. Defe Eygenſchappen ,Conſtelleeren ſich nu pack ,

in eene Figuur , naar haren Aért : daar mede Figureert , f des ſich de Siele ; het zy in een Beeldt des Engels o Duyvels. 126. En, al

hier leyt nu, den (waren Grondt., daar de NB. NB ,

Verkieſingh Gods fiet , wat voor een Enghel al. daar ſal worden ; doch , daar en is geen bellugt over gemaackt: 127. Want,hetgeſchenck der Genade, Ataat in den in wendigen Grondt e : ņ,

ineygeot fich, aen den Grondt af; geeft

yan de Scients des

Onvgrondes der Sielen ;namentlijck, fichino 10:10 aen den Wille des Eeuwighen Vader's.

128. Aljhier bide Chriftus , voor de arme gevangene Siele; gelijck de Schrift ſeyt : Want, de Sicle leyt aen den Band van Gods Tooren , en , is in hare fonden verſtockť. 129.

Alvhier btrecke fich het Leven ,door den Dood , b ofre,

en doorloeckt 't felvighe , of daar erghens een goede dringles Vonckxken in is, 't welck de Goddelijcke Krácht aed jne. Sicheel. mentlijck zy ; ſoo wordt het getogen . Et 130. Want, Chriſtuswil Openbaarzijn ; in vghelijcken oock, den Grim der Natuur :byer ſulckx , ftaan nu defe twee Voorwoemens, in 't Gheformeerde Woord , in den ſtrijdt, om den Menſch; namentlijek , om't Beelt Gods :

135. Het Rijck der Genaden , wil 't ſelvighe beſitten ,

en ſich daar in Openbaren : inghelijcker wil't felvighe, het RijckderNatuur, in den Grim des Vyersin de ſcheya delijckheyt der Natuur pock hebbep , en fach

inwhem d Verfat,

Openbareo: èn, beyde 't ſelvigheleytin 't Gheformeerde in der X 2 Woord;


Het achtſte Capittel ,

164

Woord ; namentlijck , in des Vaders Eyghenſchap in den Grim , en, in de lieve Eygenſchap des Soons, in't Licht.

NB , NB .

:

132. Soo merckt nu , op deaen - geweſeneen gelijcke

Verklaringhnis des Booms : het Wijf is den Acker, enden Man is het guur en gelijca• Kooren tot den Menſchelijcken Boom ; ' t welck ghe kenis des ſaayt wordt. Booms. 133 : Soo ſpreockt het Vermuft : God voeght hen te ſa a Ofte, Saal,

men ; ghelijck hy hed hebben wil .

b Text, Fúrſatz.

fijo +

Ja , recht : doch door

Voornemen , 't welck hy in 't Woord , doorhet

groote Uurwerck der Natuur , in een Regiment heeft ... gevat ; de Conſtellatien in't Uurwerck , trecken hen te famen 1 : 1 . ? 134. Maar ,de meeften ,worden te famen getogen,door Eyghen, ſelfs Wille, daar den Menſchelijcken Wille, den welcken uyt den Eeuwigen Grondt is , ſich ſelfs Conftel leert , daar dan de uyt -wendighe Conſtellatie ghebro ken wordt. $ " 135 . Salckx fien wy daar. aen : hoe deRijcke met de Rijcke ſich Conſtelleeren : Itern , de Adelijcke met de A van de Werelt delijcke : anders, bywal. dien , den Gheeft Gjne Conftellatie niet en wierdt ghebroken , foo foude menige arme Dienftumaaghteenen Edel map toeghe vocghtworden ; dewelčkeuyterlijck ,in den Geeſt van de Wereldt, met maalkanderen Conſtelleeren , mi38.

Doch;deMenfchelijcke ſelfs gemaackte Conftel

ladie der Sielen , uyt eenen hoogherenGronde , is machti geb,dan de Conſtellatie in den Geelte van deWerelt :daar. om gaat het menighumaal,en'tmeefte deel, naar der Sie lon Conſtellatie , de welcke de uyt --wendighe Werelt , in poacht en boogheycover, treft

ghelijck alshet aen den

Saayman leyt, waarhy tijn Saatlieenfaayt, oft ſelvige 4.1.**. :

fchoon eenen anderen Acker' beter aen mocht zijó . 13

nementlijck

137. Maar,


Van Gods Voor vnemen . 137. Maar , by al

IOS.

dien de Siele haren -Wille God

nietſelfs in deſe ordere io, en over - geeft, en haar

Con

ftelleert ( maar , ſich het Voor nemen Gods beveelt) loo wordt de Mannelijcke en Wyvelijcke Woord in

Tinctuur , in 's

ghevat , en in de rechte Goddelijcke Ordi

ningh, naarder Sielen, in't Myfterium Magnum , en naar 't Lichaam , in den Geeft van de Wereldt Gheconftelleert ; dan word een Leven , naar de ware ghelijckheyt van fijne Eygenſchap , in hem verwecke.

138.

En,by_al_dien den Menſch als dan den ſelvigen

volght , en geen Rijckdom , Adel ,

of Schoonheyt,

en

Welghemapiertheyt aenenfiet , foo bekomt fijne eya ghen Conſtellatie , die hy van Natuur heeft , de rechte ware ghelijckheyt ; en , ' t is eenen Acker die het Kooren ghelijck en aengenaam is : dan en verheft den ſtrijdt niet foo haaft in de Vrucht : want, fy ftaan met maalkanderen in de ghelijckheyt ; en , al daar kan de in wendighe ; en , de uyť wendige Son , ſich beter in de Vrucht, mede Con Atelleren . : 139. Maar, hoe't in de Werelde gaat, fulckx fietmen : foo , wat de Nataur teſamen voert en bint ( dat menigh maal twee jonghe Lieden ; in de hooghſte Liefde hen Conftelleren ; 't welck ayt het groote voornemen van de ware Conſtellatie , in den Gheeft van de Wereldt, in t Geformeerde Woord gheſchiet ) 't felvighe verbreec ken de Ouders en Vrienden ; van weghen Armoe, en Hoogheyts halven , 140. Dan ſoo ſpreeckt God rot Noha : De Menſchen

en willen hen mijnen Geeft biet laten trecken : en, nemen hentot Echt , en beſlapen de Dochteren der Menſchen , paar 't gheen ( y Schoon , Rijck , en Adel zijn ; 'twelck doctial t'fameo ,Menſchen verdichtfel is. 141. Daar van kommen dan uyt hen , Machtigen , en X

3

Tyrannen :


166

Het achtſte Capittel ,

a Regenten , Tyrannen : de welcke God de Sondvloed lijnes Too of, Koningen . rens, in hare ghemaackce Conſtellatie, b tegens.. ſet ; eo , b Ofteonder ogen fielt. haren eygen Wille verſtockt. 142. Daar menighe Lieden , van weghen Hoogheyt ofce Rijckdom , te ſamen ghedwongen en gekoppelt wor den : en , worden daar

naar maalkanderen vyant ; oock ,

in't Ghemoer, haar leven

langh,wenſchen , den dood er

{ cheydingh . 143. Deſe ſulfen nu hare Tincturen , in 't Saat , in eene Conjunction , tot een Menſchelijck Leven van een Kint, in maalkanderen in

voeren : het Wijf, is nu den Acker ;

en, den Man, ſaayt het Kooren . 144. Wanneer nu , die twee Tincturen ſullen in , maal

kanderen in

gaan , en ſich in een Eenigh verwandelen

(namentlijck , in ' t Wyvelijcke en’t Mannelijck Saat; dat lich het Ens in eene Vreughdeo, rijcke ghelijckheyt ſal in voeren ) foo zija fy maalkanderen , in den Wille, on gelijck ; den Acker ontfanght aldaar , met het Saat , ees ben Stief ſoon . 145. Hy moet voor waar , het Kooren aen nemen : want, her dringht ſich in ,in den ſelvigen, en't treckt het Ens uyt den Acker , in lich ; maar , den Acker en geeft aen't ſelvighe, lijnen goeden Wille niet. 146. Overwiſulckx moet hetEns des Saats , fijne ghe lijckheyt in't Wyvelijcke Saat foecken : de ſelvighe leyt hem alsdan , in de Conftellatie , te diep verſloten , en't kan haar ſwaarlijck bereycken ; daar.uye dan , oni

cText , Edel.

vruchtbaarheyt, en,

de walgingh der Natuur ontſtaat.

147. Eo, al gheſchiethet nu, dat het Kooren in de Wy velijcke Tinctuur des Ackers word ingewortelt, evenv wel is doch , de uytvwendighe Conſtellatie in denGheeft van de Wereldt, in de ware ordiningh van't Geformeerde Vytvgeſproken Woord, 't ſelvighe gram ; want, het en Ataąc


Van Gods Voor unemen .

167

ftaat niet in de Figuur van 't Rijck der Vreughden , in't groote Uurwerck der Natuur. 148. En, 'tvoert vao „ ſtondenwaen , fijne vyandighe Stralen , uyt Turba Magna , mede in de Formeringh van de Creatuur ; daardoor menighe vruche verderft , eer de ſelvighe het leven bekomt. 149. Wat nu alwhier ,voor eene werckingh , in den Gront van de Natuur, tot het Leven, mach zijn , geef ick ' t Vernuft te bedencken : en , hợe de Natuur , in hare we der, waardigheyt, fich verſtockt ? wat voor een Vyer der Sielen ſy inlich verweckt en baart , is wel te bedencken ? daar de Schrift van ſeyt : Gods Tooren verſtockt hen, dat fy tot het ware Heylighe Licht niet en kommen . 150. Want, wat voor Eygenſchap het Vyer der Sielen

is, een ſoodanigh Licht ontſtaat oock daar uyt ; en , in't Licht van de Siele, ſtaat nu het Leven, 191. Daarom ſeyt de Schrift : By den Heyligen, zije ghy Heyligh , en by den Verkeerden, zijt ghy Verkeert: wat het voor een Volck is, eenen ſoodanigen God 't ſelvi ghe oock heeft. 152. Het Licht der Natuur,daar

in de Stemme Gods

in't Paradijs , in't Saat des Wijfs, ficb weder heeft in ge lijft ( in 't welck Chriſtus ontfangen en gebooren is) 't fel vighe Ataat nu , in den inwendighen Gront : en , fal fich , door 't aen

geſteecken Vyer der Sielen , openbaren ; en ,

mede in't Licht van de Creatuur, in gaan en wercken . 193. De Siele ſal nu , den Geeft Chriſti , fil taan, dat

hy , in haar,mach wercken : doch, fy (verſtaat, de Eygen ſchap der Sielen , in de welcke hec Vyer der Sielen brant, en levend wort) is in den Grim van den ſtrijdt. : '154. Al hier is nu de treckingh in den Tooren ; en , oock de treckingh Chrifti , door 't Licht vande Natuur : NB, NB , en , 't is al„ hier te recht ghenaamt; ſoo, waar de Scients van

1


168

Het achtſte Capittel ,

yan den On grondelijcken Wille , uyt den Gront van de Eeuwige Natuur, ſich in de Eygenſchap der Sieled,heen wendt , en tot Knecht in ghehoorfaamheyt over geeft, des ſelfs Knecht is fy : het zy den Tooren Gods in den Grim van de Eeuwige Natuur : ofte het Leven Chrifti, ia de Genade ; ghelijck Sint Paulus feyt. 155. Sooſpreeckt het Vernuft : De Eſents der Sielen en kan niet i ly moet lijden, ſoon wat God met haar doet; á Sonden en daartoe is ſy verdurven , en tot den • Grim gheneyght. Boosheyt. 156. Ja , in Eygenheyt,en kan ſy niet: maar , Chriftus ( doen hy de Eygenſchap der Sielen aen nam ) heeft den Grim en de Turbam van den Valſchep Wille , door de

b Text , Liefde, b verbroken , en fijne Liefde, in't Creatuurlijcke Zerſprenget. Woord , in „ gevoert ;en , aen't Ens der Sielen , tot eene hulpe ghegeven , 157. En , 't leyt nubloot daar waen , welcke Eyghen

ſchap,deandere over treft, het zy de Vyerige des Lichts, ofte de Vyerighe des Toorens; Gods Liefde , of Gods Tooren . 158.

Want,het Ens tot de Siel,en heeft noch geen Ver :

ftant: maar , den Grondt des Willens, heeft het , uyt den Onwgrondelijcken Eeuwighen Wille, tot de baringh van de Stede Gods: daar des VadersOpvgrondelijcken Wil le, den Soone Baart; zijnde de Krache. 159. In defen On - grondelijcken Wille , ſtaat het Ens der Sielen : God wil van't ſelvighe hebben , dathet God delijcke Kracht ſal baren :en, daar 't doch , naar fijnen Val in Eygen vermoghen , ſulckx niet en kan doen ! over fulckx heeft hy't felvighe, het Rijck van lijve Genade, in... gelijft; en , in den Name, Jheſu ,geopenbaart. NB. Waar 160. Byvalvdien nu , den On - grondelijcken Wille der het konnen. Sielen , fich aen den Gheeft Chrifti, in den inwendighen oneftant , Grondt iawbegheeft , foo vat Chriftus den ſelvighen , en treckt


Van Gods Voor vnemen . treckt hem , innlich , op ;

al

nen .

169

daar ontſtaat het “ kon- . Ofte; 't vermogen .

161. Want, de Elents des Toorens, is, door de invge : lijfde Stemme van de Goddelijcke Liefde , b vermorſelt , b Text, Zerſchellet. en , den Gheeft Chrifti, doordringht het Licht der Na tuur in de Eygenſchap der Sielen ; en , wercke in haar : ghelijck als het Licht vande Natuur , in der Aerden , in't Saat tot den Boom , werckt , en ſich in Saat mäch in wortelen ,

dringbt ; dat het

162. En , defe io_dringingh van den Gheeft Chriſti, NB. Het in't Ens der Sielen , is het Goddelijcke Beroepen ; daar Goddelijcke Beroepen , de Schrift ſeyt: Veel zijn beropen ; want , alloo wor

den ſy , in den Gront der Sielen , beropen , eer de Siele :') : het Leven heeft . 163. Maar , waar om ſeyt de Schrift , Veel ; en niet, Alle ? Chriftus ftaat, alle, tegenwoordigh , enroept hen, Alle : want, de Schrift ſeyt ; God wil, dat Alle Menſchen ghcholpen worden. 164. Doch , fy en zijn , Alle, het roepen viet aen „ne .. meņtlijck : want, menigh Ens, is meer Duyvelsdan Men . ſchelijck : ' t ſelvige, heeft den Tooren overweldight en verftockt: aldaar ſchijut ou , het Licht , in fich , ſelfs, in de Duyfternis

en , de Duyſtere Eſſents der Sielen ,

heeft't ſelvighe niet begrepen . 165. Voor de Éfents van deſe Siele , gaat het beroe . pen verby; want, de Eygeoſchap der Sielen, is in de Duy begrepen . [ternis c Bevat, of, ghavanger 166. Het Lichtdoordringhe, de felvighe wel ; maar,

'ten vint daar in aen ,

in , geen Ens der Liefde, daar't fich konde

teecken : daar

om blijft het Creacuurlijcke Ens der Sielen , buyten God , inſích.„ ſelfs woonende ; en , Chriftus blijft oock in , ſich

ſelfswoonende.

167. En , zijn doch , maalkanderen Dauby : maar, een Prin Y


Het achtſte Capittel,

170

Principium ſcheyt hen : namentlijck , de groote Kloove by den Rijcke, man , en Lazaro ; want, ly zijn tegensive maalkanderen , ghelijck Leven'en Dood. 168.

Van dęſe, word nu verſtaan , dat God zijnen Too

ren kont doet,en hen Verſtockr: doch , uyt geenen vreem den , of Goddelijcken Wille , ofte Voornemen , maar , daar_uyt,daar:hý fijn Woord,in Natuur en Scheydelijck heyt in voert . 169. Den Heyligen Wille Gods , en ontreckt ſich hen

niet , dat ſy moeten Verſtockt blijven ; ghelijck het Ver duft, hier in dwaalt: want, hy is in hen , en wilde hen ga ren hebben , en fich , in, hen openbaren ; : namentlijck , in 't Beelt Gods, 11 . 170. Maar , den Grim , in den Gront van de Natuur ( daar den Wille des Ongronds , in de Duyſterpis fich a Gevat, of,Ichèyt ) heeft hen begrepen , en , de gheopende Poorte gevangen van deGoddelijcke Liefde , met grouwelen van deaen geverfde fonden ,vervult .

b Of,Story dighe.

171. Daar de wederwaardighe Conſtellatie van de onghelijckheyt, toe helpt: daarden Man en ' t Wijf , in haar beyder Wille , tegensmaalkanderen niets.vanders dan haat,vloecken ,enenckele Wille des doodsio . : 172 .

ſaayen .

Sy vatten de Tip & qur hares Levens , in eenen

vyandelijcken Wille , en kommen , in de vermengingh hares Saads , alleenelijck in Veehſche Luft te ſamen : geen van deWillen , is d'een d'ander trou : en , meenen niets anders, dan vergif en dood : vloecken maalkan

3 deren alle uren ; en , leven by een , ghelijck Honden en Katten . 173. Ghelijck nu het Leven een ghedarigen Wille is, ſoodanigh is daar

oock hare Sieliſche Tinctuur in 't Saat : om ſeyt Chriftus : Eenen quaden Boom en kan gee .

nc goede Vrucht draghen : want, in de Tinctuur hares Saads,


Van Gods Voornemen • .

171

Saads, is alvreedsde Verſtockingh , wát kan't God nu ghebeteren, dat ſy eenen Diſtel planten ?

1740 Soo ſeght ghy : reo ? Refp.

Wat kan't Kint doch ghebete

Het Kint, en , de Ouders, zijd eenen Eepi

ghen Boom ; het Kint is eenen Tack aen den ſelvighen Boom . ::

175. Hoort , Vérnuft ,

Wanneer verandert de Son

eenen Tack , aen den ſuuren Boom , dat den ſelvigen ſoet wordt? Soude God dan hapdelen , tegens fijn Voorne men yan ſijn uytgeſproken Wille en Woord , om eenen Diftels Wille ? 293 ti 176. Moet doch ,het Rijck der Dayfternis oock Crea turen hebben ; ſy zijn hem al_t'ſamen nut ! den Godina loofen , is God eenen goeden Reack des Doods: en, den Heyligen , eenen goeden Reuck ten Leven; ghelijck de Schrift ſeyt . ' 177. Maar, den Willeten Verderven ,oottaat in 't Enis tot de Creatuur : en , den Wille tot het Heylighe Leven , ontſtaat uyt God , in Chrifto :

en , deſe , zijn beyde ,in '

maalkandereo, ghelijck een Eenigh dingh ;doch , in twee Principien te verſtaan. 178. Naar.de, maal ſy beyde in de werckingh van de Creaturen zijn , foo worden ſy oock , van beyde gheto gen ; maar , ist dat Chriſtus geene Itede tot fijne ruſte en vermach te vinden ,foo befic deDuyvel, de ſtede , daar Chriſtus ſoude wercken .. 179. En, al hier ſeyt pu Chriftus : Weynigh zija uyt verkopren . Waarom ? Veele van hen , hebben noch een goet voncxkep van't goede Ens , inhen , daar Chri ſtusin werckt; en , ben , fonder op houden , waarſchout en roept :

1807 Maar , het yalſche Ens is fog menighyuldigh en ſterck , en treckteenep hoop booſe i

valles , vanuyt wen


172 wendigh , in

Het achtſte Capittel , fich , en , verduyſtert het Beelt Gods , en

doot het goede Ens, en , den Wille: en, Cruyft het Beelt Chrifti , 'twelck Chriſtus, in fijn door wbreecken ,metfija Bloet heeft beſprenght, en , met fijnen Dood verloſt : it ſelviglie Cruyft hy in hem , met de Sonden' ; en , doot Chriftum , in fijne Gelederen . 201816

Bn ,wanneer den Huys vader komt, om fijne genoodighde Gaften , tot de Brugloft des Lams te befien, too fiet hy , dat dit verlofte Beele Chrifti ( 't welck tot de Bruyloft is genoodė) geen Bruylofts kleedt en heeft. 182. Soo gebiet hy fijnen Knecht des Toorens, deſen Gaft , den de StedeChrifti , handen en voeten , in't Ens dės Leveás,tebinden , ep buyten, in de Duyſternis,te wor pen , daar huylenentandklappen is ; ghelijck Chriftus feyrio den Euangelio. 183. Deſen booſen Bruylofts_gaft (of hy ſich ſchoon, den naam Chrifti beroenit ) en word niet uyt: verkooren rot het Eeuwighe Avont maal des Lams: maar , allee nelijck den geren ,wiens Siele , Chriſtum aen: treckt, en den Willéder Sonden in den Vleeſche, Cruyſt, en ghedu

righ doodet: daar verkoreo.107

om ſeyt Chriftus; Weynigh zijnuyt

184 Want, alleenelijck deile , worden , tot Kinderen Gods, in Chrifto , verkooren , de welcke de Stemme Chri tti, in when hooren , die in haar goet voncxken ,op de ſtem me des Bruydegoms hooren {preeckt ,

wanneer Chriftus inhen

Keertom ; doet Boete , treet in den Wijnw

bergh Chrifti )foofy ſulckxaon , nemen ,hooren ,en doen. -1.185. En , niet daar op en wachten , tot God den Val fchen Wilte overvalt, en met gewelt Breeckr, en Saligh maackt : ghelijck het Vernuft , de Spreucken van de Ghe . badige Verkiefingh, foo feer verkeertaen treckt;contra sy alle de ghelijckepillen in de woorden Chrifti. 186. Want ,


Van Gods Voor wnemen . 186.

173

Want, Chriſtus ſprack tot fijne Jongheren , doen

hy hen fijo Lichaam tot Spijſe preſenteerde : Neemt, Eet : neemt, en Drinckt , dat is mijn Vleeſch en Bloet; ghebiet de Siele toe

hy

te vgrijpen , en te nemen .

187. Alſoo oock , in den inwendighen Gronde, wan neer hy ſich aen de Siele preſenteert, in 't Licht des Le vens:foo ſpreeckt hy , Komt hier, tot my , Ick wil u Ver quicken : neemt myaen, fpalckr alleenelijck uwe begeerte tegens my op , en doet de deure van uwen Wille maar op; foo wil ick by u intrecken. 188. Hy /taat voor de deure van 't Ens der Sielen , en klopt aen : en , welcke Siele hem open doet, by de ſelvige treckt hy in ; en, houd het Avontumaal met haar.

189. Sijn roepen en aen

kloppen , is fijn trecken en

a begeeren : doch , de Siele heeft oock een Eeuwigh - Beo a Text, Worten. geeren , en eenen On . grondelijcken Wille. NB , NB , 190. In ſomma: de Siele is den Natumrlijcken Vyer Wille van den Eeuwigen Vader : en, Chriſtus isden lieven Wille des Eeuwighen Lichts ; deſelvighe gaan in maal kanderen .

191. Chriftus begeert ſich in de Sieliſche Creatour b te b Of, te Fin Beelden : inghelijcken begeert den Vyer

wille fich in gureeren,

ljne Eygenheyt b te Beelden ; den welcken over windt, cof , de Fi daar in daar'de Beeldingh . 192. Defen ftrijdt van de Beeldingh , gaat terſtont in gureeringhe

't Saataen , met de Beeldingh van de Creaturer , in de onw ghelijckheyt des Saatsen des Ackers : al. daar menighen Tack , terfont ,

in de wederwaardigheyt en Vyande

lijckheyt van deTincturen , tot eenen wilden Diſtel wort. 193. Van welck Diftelukindt , fich , het Licht der Na in dat Chriſtus , in den in - wendighen Grondt, woont ) doch nieten ontreckt; tor dat den Wille der Sielen ſelfs, in lijn Natuurlicht,fich, - mer vergif desToorens,

tuur ( daar

verduyftert.

Y

3

194. Gelijck

Of, door.


174

Het achtſte Capittel ,

194. Gelijck als den ſtrijt in den Wortel des Booms, in cenen wederwaardigen Acker ſich

ſelfsontreckt; daar

van den Tack , uyt de Wortel, verderft , eer hy op , waſt . 195. En , gelijck nu de Sonne , den Tack des Booms te hulp komt, met haar Licht en Kracht , foo haaſt den ſel vigen uyt de Wortel ſpruyt : alſoo komt Chriſtus de Siele oock te hulp ( ſoo haaſt ſý maar ayt 's Moeders Lichaam kome) van ayt -wendigh, wegen de booſe toe , vallen . NB . Kin . dervs Doopo

196. En , hy heefteen Bad der Wedergeboorte, met den Doop , in lijn Verbont geſet , in 't welck hy de kleyne Kinderen, met de Eeuwige Sonne, aen „ Ichijnt, en , daarna door , in

hen werckt , en ſich aen

hen ,in fiju Verbondt,

ingiet; of, de Ellents der Sielen, de aen - gebodene Ghe pade, aennemelijck zy .

197. Daarvnaar , waoneer de Siele tot Vernuft komt, foo treckt en roept hy haar , door ſijo gheopenbaart ghe

a Texel,

leert Woord , uyt den mond der Kinderen Gods , en pre ſenteert ſich aen de Siele,den tijd van 't ganſcheuyt- wen b met dighe Leven , en • klinckt alle daghen en uren ,

Schalicem. fijn Woord en Kracht, inwhen , of ſy hem wilde ſtil ſtaan van de Dyerſche Beeldelijckheyt ; dat hy de ſelvighe , mocht nieuw baren . 198. Gelijck als de kracht der Sonnen ſich mede op treckt in 't Ens desHouts in den Boom , en , de Eyghen

ſchap van de ſtrijdige Natuur,Tempereert:alfoo wringhe Chriftus fich oock met , fijne Kracht , uyt den inwendi gen Grondt , ſonder opwhouden , in de Siele , en Tempe reert de Geftalten desLevens , dat de ſelvighe hen niet en ſouden verdeelen in ſtrijdigh Willen . , en Výantſchap, en van de gelijckheyt uyt gaan in Valſche Luft; door welc ke Valſche Luft , de Eygenſchappen der Sielen , den quaal des vergifts in - hen invoeren, 199. En, ghelijck den Scam met fijne Tacken, aen den Boom ,


.

Van Gods Voor „nemen .

175

Boom , hoeckigh en krom wordt,doorden io.wendighen ftrijdt der Natuur , en door de uyt_wendighe in

vallen

van de Conſtellatien; alſoo voert ſich de Siele oock, door de innerlijcke ſtrijdigheyt van de ongelijckheyt der Na toren van Vader en Moeder , en dan door de uyterlijc ke in

vallen van des Werelts Booſheyt , in eene

Onwa ofte,Mon fter,

formelijcke Figuur , voor God . 200. Daar dan het Bruylofs kleedt (den Doop) in een Dyers 6 Monfter wordt verwandelt : daar oock de Verkie. b Text, fingh ,verby gaat;ſoolangh de Siele, de 6 Monſtrieuſche daeireene Omforme Beeldenis aen haar heeft . lijeke Figuero 201. Dit 6 Moofter , verhindert het Ens Chrifti, dat't ſelvige niet en vermach Vrucht te wercken tot Gods Lof:

want, de Duyvel ſaaytgheduurigh , fijne begeerte , in dit b Monſter , dat daar Valſche jonghe Tacken uyt waſſen , met eenen Valſchen afvalligen Wille : de welcke hen in Hooveerdigheyt , in des Duyvels Wille , invoeren , en van de Demoedigheyt uyt breecken ; gelijck de jonghe Tacken uyt den Boom , uyt de Temperatuur uytbreec ken , en eygen Boomen willen zijn . 202. En ,wanneer ſy dan zijn ayt.gebroken ,foo ftaan ſy in de Cooftellatie van de werele , ghelijck de ſpruyten uyt den Boom :over ſulckx door foeckt hen dan de Conſtel. latie van ' t Gelternte , met Spics..vinnighe Menſchen , en , voert hen, uyt d'eene a Subtijlheyt, in d'andere.

d Text, Fürwit .

203. Daar valt Hooveerdigheyt in : ſeer haaſt, de Gie righeyt : haaſt , Nydigheyt, Tooren, Liegen , Bedriegen ; en , alles foo.wat in de Werelt Regeert: daar wil den jon gen ſtouten Tack , in konſten opuklimmen ; en, in alle de ſelvighe dinghen , verbrandthy ſich . 204. Is 't nu, dat de Goddelijcke Son daar ,in fchijnt, NB. NB. en den afvallighen Tack te hulp wil kommen , en 't Vye righe Leven 't ſelvighe . Gevoelt ; foo verheft het fiche Text Empfindet in


176

Het achtſte Capittel,

in de hooghte ; gelijck Lucifer: en ,meet ſich ſelfs kloeck heyt en verſtant toe ; en , veracht het ſlechte.

NB. Glory Vernuftar

205. Daar vandaan kommen dan de Vernuft,wijſe Lieden : de welcke vol Hooveerdigheyts en Eyghen

afwkomft. Eer gierige luft fteecken : ende en verbranden ſich maar , door het Licht', 't welck (uyt Genaden ) in hen ſchijnt, en gebruycken’t ſelvige, tot Vleefchelijcke luft; alſoo moet Chriftus , het Decxſel van hare Schalckheyt zijn . 206. Deſe alc'ſamen , zijn valſche Tacken ; over de welcken, in den tijd van den Oeghft, de Verkieſingh vers, by gaat . 207. Want, fyzijo , in Chriſti Gheeft , beroepen : hy heeft fich aen hen inbegheven , ep met hen ghewrocht ; haar Vernuft verlicht :doch , fy en zijn uyt Chriſti Gheeft niet gebooren geworden ; maar , in des Werelts welvluft. 208. Sy en hebben niets anders , dan Chriftum met Voeten getreden , en hem noyt ghedient: Chriſtus is in.. hen, Hongerigh, Dorftigh, Kranck , Gevangen , Naackt , en Eleodigh geweeft; en , fy en hebben hem noyt gedient . : 209. Sijnen naam heeft welin haren mond ghelweeft' maar , hare Siele heeft fich doorvgaans in Eyghen luft des

a Ofiede houte Kaars den .

Werelts en des Duyvels in ghewendt ; en hebben Chri ftum laten ſtaan , en á het Licht houden , tot harer booſheyt. 210. Defe hebben hen uyt den Stam des

Tempera

tuurs uyt- gewendt :ende en zijn in de ware Sonne , Chri

Text, Landt.

fti, niet opvghewaſſen , en uytGod gebooren gheworden: maar , in hare Natuur Eyghen ...wille ; daarvom zijn hare Vruchten oock niets anders dan Menſchenb verdichtſels. 211. En , offy ſchoon , in de wereldt, hooghe Lieden worden , en veel konften en ſpraacken leeren , ſoo is ſulckx doch alles , uyt de ydelheyt van de Natuur ghebooren ; en , alle hare wercken, zijn voor God , ghelijck eenen be vleckten vuylen doeck .

212. Welcke


Van Gods Voornemen .

177

212. Welcke Siele dan noch , haren oorſprongh in eenen goeden Acker neemt ( daar de Ouders haren Wille in God ſetten ,en in den rechten bandt der Liefden ſtaan ; namentlijck , in de ware Conſtellatie : en , hare hoope in God ſtellen : daar Chriſtus in when werckt , leeft , en is ) uyt de ſelvige vloeyen ſtroomen des Levendigen Waters; gelijck Chriſtus ſeydt. 213. En , of nuſchoon , de Adamiſche verdervingh , in haren Vleeſche is , en oock menigh..maal eene booſe Conſtellatie in ' c Vleeſch valt ( vamentlijck , in den quaal NB. NB . der ſonden ) evenwel . blijft Chriftus doch in den in dighen Grondt der Sielen , in

wen

hen .

214. De Siele nu , word van de Siele ghebooren : en , 't Lichaain , van't Saat des Lichaams . 215.

Ofnu ſchoon het uyt -wendighe Saat , Aerds en

Boos is , en in eene ſoodanighe Cooltellatie vergiftight wordt : evenwel beſit Chriſtus doch , den Grond der Sie len , in't inuwendige Centrum : en , in't Ens der Sielen , is, en blijft doch , het Ens Chriſti; en , de Siele wordt in 't Ens Chriſti, ontfangen en gebooren. 216. En , aluhier ſeyt nu Chriftus: Wie uyt God ghe booren is die hoort Gods Woord : en , cot de ftoute Phari feen ſeydt hy : Daarom en hoort ghy niet ; want , ghy ea zijt niet uyt God :dat is , of ſy ſchoon ſijn Woord en Wét,in den mondt voerden ;even „welen was hare Siele doch niet in't Goddelijcke Ens gebooren , 217. Of ſy ſchoon , het Licht der Natuur hadden ;

even wel ſcheen 't ſelvighe doch uyt een vreemt Vyer : daar Chriſtus weldoor heen ſeheen : maar , ſy en waren hem niet aen_nementlijck; want, haren Grond was valſch. 218. Alloo wordt een Goedt Saat , oock wel ſom tijds in eenen booſen Acker geſaayt; even SaatsGoedta : Z

welis de Grond des

219. Waar


Het achtſte Capittel ,

178 219. Waar

dan

noch

een valſch Kooren in eenen

booſen Acker wordt geſaayt, ſoo walt de ghelijckheyt ha res Wefens daar uyt. 220. En , ghelijck nu een Goedt Kooren menigh_maal in eenen booſen Acker moet ſtaan , en doch Vrucht draagt ; by al dien ' t de uyt_wendighe in vallen niet en verder ven : alſoo wordt menighvmaal een Saat des Geloofs, van de eene Tinctuur ( het zy in Man of Wijf) gheſaayt : en , 't andere ſaayt ſijn vergif daarvin ; daardoor den uyt wendigen Menſch, wildt, en tot het quade geneyght wort. 221. Maar , den inwendighen Grondt,is noch Goedt : en , doet ſeer. haaſt yets quaads, dat het hem van den aen berout ; en in de Penitentie in- gaat.

Iton

222. Item , menigh wordt alſoo aen't eene deel , met den quaal der fonden vergiftight , dathy eene booſe Ney gelijckheyt in , ſich heeft : wel tot Steelen , Rooven , en Moordeo : Item , tot On tucht,valſche Schendingh ;maar, het andere deel, in't Ens Chrifti, treckt hem geduurigh daar van af. 223. En ; alvis’t dat hy in ſwackheyt , door des Duy vels ingrijpen , over_treedt : foo komt hem doch , het Goddelijcke Ens poch te hulp ;by_alwdien hy niet in ſona den blijft dood legghen : ghelijck den Miſdadighen aen't Cruys, Maria Magdalene ; en , andere groote ſondaars meer.

224. Want daar en is oock wel geenigh Menſch, die in den Vleeſche, niet eenen quaal der ſonden en is hebbende; uyt fijne Dyerſche begeerte. NB. NB.

225. En ,gelijck nu eenen Boommoet, in den Strijdt en Weder wille , opwaſſen, daar, van alle, fyden , On wille op hem valt (haaft Hitte , haalt Koude ,haaſt druckt hem den Winds, om hem te breecken, haalt valt op , hem ,een Vergif van't Gefternte) even welwat hy op in deKracht der


Van Gods Voornemen .

179

der Sonnen , en in ſijo in „wendigh Ens van 't Licht der Natuur , en draaght goede Vruchten , die den ſmaack der Aerden niet en hebben : maar , de Edele Tinctuur, heefc ſich alſoo in een goet wel ſmaackend Lichaam invghe voert; alſoo oock met den Menſch te verſtaan . 226. Het Goddelijcke Ens, 't welck Geeſtelijck is , en NB.NB. vermach niet openbaar te worden , dan door den ſtrijdt der Natuur : het ſaayt ſich mede in’t Ens der Sielen , van de Eeuwige Natuur, en gheeft ſich in ſtrijdt van deScheye delijckheyt des Vyers: daar't dan ſijo Licht ontfanght ; en, van’t Vyer,in Krachten en Eygenſchappen van de Lieve begeerte , ſich uyt voert. 227. In 't Vyer der Sielen , ontfanght ' t ſelvige, Eygen ſchappen en Willen :want, in God, is 't Eenigh ,en maar ee nen Eenigen Wille ; den ſelvigen is het Eenige Goedt. 228. Doch , alſoo , en is hy hemſelfs, niet openbaar : hy wordt ſich ſelfs, in de Vyerighe Scheydelijckheyt der Sielen openbaar , dat de Kracht , in veel krachten der werckende Deughden , in eene Form en Beeldingh ,voort , komt : gelijck als den Boom , in den ſtrijdt, met fijne Tac ken en Vruchten , openbaar wordt; dat men kan ſien wat in't Myſterium des Koorens totden Boom , is legghende . 229. En , daarvom geeft ſich deGoddelijcke Kracht ,

in de Sieledes Menſchen ,

op dat ſy daarvin , mede op .

waſſe, en hare Deught , in de Vyerighe Scheydelijckheyt, mach openbaren ; daar quaat en Goedt onder..maalkan deren werckt : over

ſulckx dringht den Geeft Gods , in

Chrifto, in 't Goede, uyt , en werckt toc Vrucht ; nament lijck, tot Goddelijcke Formelijckheyt. 230. Dit en vermocht, ofte en vermach nu niet teghe ſchieden, 't en , zyudan dat het Vyer der Sielen , het God delijcke Ensin_lich Eet;uyt welcke Vyers Eetingh ,eene rechte Krachtin't Licht der Natuur uytvgaat. Z à 231. Sal


180

Het achtſte Capittel,

231. Salit Vyer der Sielen, een ſchoon krachtigh Licht geven , ſoo moet 't ſelvighe een recht Hout hebben: want , uyt het Vyer der Sielen ,word Gods Geeft ,in fijne Kracht, Scheydelijck en Openbaar, in de Natuur der Sielen : ghe lijck het Licht ,uyt het Vyer, en , de Lucht , uyt het Vyer en't Licht, Openbaar wordt , en uyt de Lucht , een ſubtijl Watertjen uyt -vgaat: 't welck, naar fijn uyt--gaan ,Weſent lijck worde ; daarvan het Licht de Kracht wederom in , ſich treckt, tot fijne Spijſe.

232. Daarom ſeyde Chriſtus: Die nier en Eet , het Vleeſch van des Menſchen Soon , en Drinckt fijn Bloet , die en heeft geen Leven inhem . 233. Gelijck als den Boom niet en konde waffen noch te Vrucht draghen , ſonder het Licht der Natuur ( 't welck de Sonne , die daarwin dringht , Levendigh maackt ) en , gelijck het Licht der Natuur , alsmede de Kracht der Sonnen niet en vermocht in den Boom openbaar ,en werc kende te worden , ſonder de Vyerighe Scients ; zijnde den Vyerighen Grondt der Natuur , den welcken de Siele des Booms is. | 234. Alſoo, in

gelijcken ,en vermach Chriſtus oock in

den Menſch niet openbaar te worden (ofhy ſchoon in hem is , en hem treckt en roept ; fich oock aen de Sielein. dringht )'t enzy dan dat ſy io hare Vyerighe Eyghen ſchap, van't Goddelijcke Ens Eet . 235. 'tWelck aen't Vyer der Hooveerdigheyt ſwaar . lijck ingaat , dat het van de Water - quaal des Lieven levens en der Sache_moedigheyt ſoude Eten : het ſoude liever Eten van den Sulphur en Mercurio ; dat is, van fijue Onvgelijckheyt. 236. Bywal. dien't ſelvighe dan vnoch Eet , ſoo wordt

denGheeft der Liefden , en , Demoedigheyt ( zijnde het Goddelijcke. Ens )

Vyerigh , en ' t grijpt de Vyerighe Wortel


Van Gods Voor vnemen .

181

Wortel uyt de drie Eerſten , aen ; en tranſmuteert de ſel vigheinlich. 237. Ghelijck alseene Tinctuur, op een gloeyend Yſer NB. NB. valt , en verwandelt het Yſer in Gout : alfoo word oock De Tinctuur Tranſmuteers albier , het Centrum der Sielen , uyt des Vaders Vyers ' rfer in

Natuur , in een Lieve , vyer verwandelt ; in 't welcke Lie , Gous, vyer , Chriftus openbaar, en in de Siele geboren wort . 238. Daar als..dan uyt het Vyer der Sielen , den rech ten Goddelijcken LuchtGheelt , van ' t Vyer en't Licht ve

uyt

gaat , eo ſiju Gheeſtelijck Water , van

lich , uyt hec

Licht, uytvoert . 239. 't Welck Weſentlijck wort : daar de kracht des Lichrs van Eet : en , ſich daar , in in voert , in de Lieve .

begeerte , in een Heyligh Weſen ; Damentlijck , in eene Geeſtelijcke Lichamelijckheyt. 240. Daar de Heylighe Drie , vuldigheydt in woont ; NB. NB . 't welck Weſen , den waren Tempel des Heyligen Gee- fijnder God en God, ftes is ; ja , God , in fijnder Openbaringh, ſelfs.

Openbaringh,

241. En , dat is't ; 't gheen Chriſtus ſeyde : Hy wilde swee. ons, Water des Eeuwigen Levens geven : 't ſelvige foude ons in eene Fonteyne, desEeuwigen Levens vloeyen; en , ſulckx , gheſchiet vu . 242.

Wanneer de Siele , hijo Woord aen , neemt;

't welck hy ſelfs is : ſoo giet hy Sjoe Weſentlijcke Kracht ( de welcke hy , in onſe Menſcheytheeft openbaar ghe maackt ) in haar in :'t ſelvige is hare Tinctuur ; de welcke hare vyandelijck beyt van de Vyerige Eygenſchap , in een Lieve vyer verwandelt.

2 43. Want , al daarftaat Chriſtus , in de ghefturvene Eygenſchap der Şielen , van den dood op : en , de Siele wordeen Lidtaen Chrifti Lichaam , entreckt Chriſtum aen haar ; ja , ſy word, naar de Lieve Eygenſchap, geheel

: ‫ ܂‬: ‫!! ; ܬ‬

in Chrifto gheplant. Z

3

244. Daar .


182

Het achtſte Capittel,

244. Daarom ſeyde Chriftus : Soowie mijn Vleeſch Eet, en Drinckt mijn Bloet, die blijft in my,en ick in hem ; alſoo gheſchiet ſulckx. 245. Item , hy ſeyt : Wy willen totu kommen ,en wooo ningh in u maacken: dat is , den ganſchen God wort , in deſe Nieuwe Gheboort in Chrifto , in de Siele openbaar ; en, werckt goede Goddelijcke Vruchten. 246. Ghelijck als de kracht der Sonnen , in den Boom openbaar word , en in 't Ens van den Geeft des Swavels , in den Mercurium (dat is , in de Hars_achtighe Eygenſchap ) het Licht aen , ſteeckt; daar den Boom in waft , en Vrucht draaghr. 247. Alſoo wordt God oock , in fijn Gheformeert Uyt_gheſproken Woord ( namentlijck , in den Menſch, in den welcken hy fijne hooghſte Lieve Tinctuur , in den name Jeſu heeft ingevoert ) openbaar : en , Tingeert de Vyerighe Siele ; namentlijck, den Geeſtelijcken Sulphur en Mercurium . in het Lícht vande Eeuwige Natuur, open baar en ſchijnende word , daar Chriſtus in gebooren wort, 248.

Daar

in ſijn Geformeert Woord, en in eenen Heerlijcken God delijcken Boom (namentlijck, in ' t Beeld Gods ) waft; en, veel goede Goddelijcke Vruchten draaghr. 249. Als, dan ſpreeckt defen Menſch , uyt God , Gods

Woord ; fulckx zijn alsdan , Goddelijcke Vruchten : daar 't Gheformeerde Woord Gods (zijnde de Creatuur lijeke Siele ) de Fonteyne van't Goddelijck Spreecken, uyt fich ſpreeckt , en Gods Woord , van Tpreeckt; en, in ſijn uyt ſpreecken ,baart.

lich -uyt is

2506 Ghelijck als den Eenigen God , fijo Woord, van fich uyt- ſpreecke, en , doorgaans Baart : en, het Spreece ken ,dochio hem blijft; en , her Spreecķen , en't Uytuje gheſprokene is.

251. En,


Van Gods Voornemen . -

183

251. En , of ſchoon de verdurven Aert , in 't Vleeſch

van de Aerdſche Dyerſche Eygenſchap , deſen Menſch aen hanght , en hem ( tot misvoegen der Sielen ) aen vecht ;

t felvighe en ſchaad hem niet .

252. Wabt, de Siele , heeft nu , in Chrifto, de Grimmi. ghe verdurven Vyerighe Natuur , over wonnen : en , Chriſtus in de Siele , vertreet het vergif der Slangen , in 'c Aerdſche Vleeſch, gedurigh den kop : en, werckt door 't Vleeſch ; en , treckt ſich , in 't Vleeſch , op, in een nieu Lichaam.

253. Op Aert, gelijck in eenen groven ſteen een kofte lijck Gout is leggende, en , waſt : daar de Grofheyt moec helpen wercken , ofſy ſchoon ,het Gout niet gelijcken is ; ſich , alloo moet het Aerdſche Lichaam , Chriftum , in oock helpen baren . 254. Alvis’t dat 't ſelvighe niet Chriſtusen is, noch in der Eeuwigheyt niet en word : oock geen put en is tot het Rijcke Gods ; evenwel moet ' t felvighe een werck ,wina ftrument helpen zijn , 255. Of't ſelvighe ſchoon gheheel eenen anderen val . ſchen Wille , en Begeerce heeft : evenwel ghebruyckt God't ſelvighe tot fijn werck, inſtrument ; en , van't ſel 1 vighe ſeyde Chriſtus, Dat het fijo Jock was. 256. Namentlijck, ons Aerdſch Lichaam , 't welck hy

ons hielp dragen, is ſijn Jock in Heylige Siele, ingedult, op

ons : 't ſelvighe moet de haar nemen ; en laten alle

opvgheluck , van uyt -wendigh, oock met de aen -vech țingh des Vleefchies vanden Duyvelen booſheyt des We reldes, over.vhaar gaan , 257.

En , ſich bucken ,onder de Cruysugeboorte Chri

Ati , onder fijn Jock, en in ghedult « vatten : en , alſoo , in Dragen,of, verdruckingh , met het Edele 6 Perrel. boomtjen Chri- men men . ki ,

onder alle ,boole Wefens , op.wwalſen , en , naar wen Menfilio ' t ware


184

Het achtſte Capittel ,

' t ware Gewas,enckele goede Heylige Hemelſche Vruch 2 Of, voorly ten , Wercken en « Baren . brengen, en 288. De welcke niet van defe Wereldt ( dat is , vande doen . vier Elementen ) noch van den Geeſt van de Wereldt, van uytwendigh en zijn : maar , ghelijck Sint Paulus feyti Onſen wandel is in den Hemel. 259.

Item : Ick heb u vande Wereldt beroepen , opv

dat ghy zije , daar ick ben : en, daarom haat u de Werelt; om dat ſy,noch my, noch u ; noch mijnen Vader en kent . 260. Maar, zijt getrooft:In my hebtghy vrede; doch, in de Wereldt, hebt ghy anghft: dat is , in my ( in den in wendighen Gront van de Nieuwe Gheboort ) hebt ghy vrede metGod ; maar, in tuyt wendigheVleeſch ( in de Wereldt) hebtghy aoghft.!. 1 3.9 261. Doch , ick wilweder totu kommen , en o tot my nemen , daar ick ben ; ſeyt Chriſtus : dat is ,hy wil weder cot den Menſch ( die uyt den Limo der Aerden gheſchapen wierd ) kommen, en wil hem wederomäen fich (nament lijck , aen den Nieuwen Gheeſtelijcken Menſch ) aen ne men ; en , Eeuwigh aen behouden .

b Verftaat,

262. Maar , bhy moet voorheen in de Putrifattie der

den Menſch . Aerden : en , ' t Ens vande Slange , met t'lamen de · In .. Ein Gemos gedruckte Dyeren , en alle ghewrochte valſheyt af leg Ociten. ghen : als dan wil hy weder om tot hem kommen , en't Adamiſche Lichaam, vanden dood op wecken , en aen fich nemen , en hem alle fijne tranen af vegen ;

en , in

vreughden verwandelen. 263. Mijn beminden Leſer ; dit is den waren Gront , vande Nieuwe Wedergeboorte : ' en ', ganſch niet , ghe-, lijck het Vernuft meent ;dat wy , van uyt wendigh ; aen Dindi genomen Kinderen der Genaden zijn ! 264. Dat wy, door een Goddelijck Voor nemen ,van diOf, men fonden worden vry - gheſproken línees ; het moet uye dit


Van Gods Voor vnemen .

185

dit boven verhaalde Water en Heyligen Geeft, Nicu Ge > booren zijn . 265. 'De Siele moer, uyt haren'eygen Wille, in de trec . kingh Chrifti, om wenden : eo , háren begeerenden Wila le , tegensde begeerte Chriſti voeren ; de welcke mach tigh tegens den felvigen in

hem , met debegeerte, in hem in dringht : en, de Výerige Kaacken ( zijnde den Geeſtes Swavel worm in den Mercurius van 't Gheeft lei lijcken

ven )

op

ſpalcken : dan dringht Chrifti Geeft , tot in de

Eſſents der Sielen ; en , 't felvigen is ghenaamt , Gelooven, en “ Nemen . ja Ontfangen,

266. Niet alleenelijck , Weten , Trooſten ,-Kittelen , en tigh deelva worden , d h fti tel dig en Chri Man , van uyt wen , om ſich nem : en ,

geduurigh van Genade 6 ſeggen ; willende in de booſheyt b.Of,Spreece ken , des Duyvels, een kind der Genadep zijn ! 267. Maar, in den Geeft worden , gelijck een Kind aen ſijn's Moeders Borſt :'t welck alleenelijck de Borften des Moeders begeert te fuyghen , en , niets anders ; in't Ens Chrifti, waft alleen den rechten Nieuwen Menfch . jii's 268. Dat het Vernuft dan

noch ſeyt: Wy ſullen eerſt ,

in de Op ſtandingh , Nieu Gheboren worden , elv , in't Vleeſch ; Chriftum aen trecken : ' t felvige is Babel ; en , geeni verftant van de Woorden Chrifti.:

.

..

269. Het Lichaam uyt der Aerden , ſal eerſt , in de Opwitandingh, Chriſtum ( Eſencialiter ) aen , trecken.' ; 270. In deſen tijd, moet de Siele , Chriftum aen : trec ken , in fijn Hemels Vleeſch , en , in Chriſto ,inoethaar , het Nieuwe Lichaam , ghegeven worden. 271. Niet van 't Bloer des Mans , noch van't Vleefch :

maar , uyt het Woord', en 't Goddelijcke Ensi iü't ver blickerde van't Goddelijcke Ens , ' t welck in Adanı vera blickte, en aen de werckingh Gods, ſtom , en on - gevoes ligh wierd ; in'c ſelvighe inoéc Chriſtus, Nieu Gebooren, en А а


186

Het achtſte Capittel ,

en een God menſch , en den Menſch , een Menſch.God worden .

NB.1 Cod. 272. Verſtaat , lieve Broeder ,'t ſelvige alſoo : dat, aen delijcke 't een deel , Chriſtus, het Goddelijcke Voornemen ,en Voor-sne den Wille der Ghenaden is : ſoo „ wie uyt den ſelvigen ge men , booren word , en hem aen , treckt : den ſelvighen is , 10 Chriſto, Verſien ; en , een kind der Genaden .

NB, Gods Voornen mens ,

273.

En, aen't andere deel , is het Voor, nemen Gods,

den Vyerighen Wille der Sielen , uyt den Grontvan de EeuwigheNatuur ; daar fich Licht en Duyſternis ſcheyt : daar gaat het een deel ( zijnde den groven Phantafyſchen Sulphur ) in t Centrum van de Duyſternis ; den ſubtijlen Reynen , gaat in't Liche. 274. Waarde Scients van den On

grondelijcken Wil

le tot de Natuur , ſich , nu in ſcheyt, daar in wort de ſel vighe eene Creatuur ; ſterpis .

het zy in't Licht , of in de Duy :

NB. NB.

.

275. Het Voornemen Gods , gaat doorgaans, uyt den Gront der Sielen : want , den inwendighen Gront der Sielen , is de Goddelijcke Natuur tot het Eeuwigh Spreęckeride Woord ; ende en is, noch quaat, noch Goer. 276. Maar, in de Scheydelijckheyt des Vyers (nament lijck, in 't aen gelteecken Leven der Sielen ) daar fcheyt a Datš, Toorenas vjer .

lich den felvighen Wille ; het zy , in Gods a'Tooren , of Gods Lieve vyer . 277. En ,'t felvige en geſchiet niet anders , dan door die Eygenſchap ; de welcke de Sieliſche Ellents in ſelfs is .

ſich ,

278. Sy is ſelfs haren Gront, ten booſen , of ten Goe den : want , fy is het Centrum Gods ; daar Gods Liefde en Tooren, in eenen Eenigen Gront, on leght .

uyt gewickelt,

279. Overvſulckx, is dat het Voornemen Gods , dat hy


Van Gods Voornemer.

189

hy lich , door het Uytvgheſprokene Gheformeerde Woordt ( daar„ van de Siele , in ' t Spreecken van de Scheydelijckheydt , een Weſen is ) wil openbaren ; daar verſtockt ſich de Grofheydt , in de aenghe.verfde ; alsmede , in de werckelijcke - Invghevatte grouwelen , a Ghefor meerde, ofte ſelfs .

280.

Want , daar en is anders geenen anderen Wille Shemaackte.

Gods, in 't Weſen van deſe werelde, dap alleenelijck die, die uyt den Eeuwigen Gronc, in Vyer, en Licht, als.me de, in Duyſternis, openbaar wort. 285. De Siele , word in

haar

ſelfs , tot een Kint der

Genaden Verkooren , wanneer ſy uyt Chrifto ghebooren wort ; uyt het Goddelijcke

Ens : 't welck het Eenighe

Voornemen is, van de GoddelijckeGenade, daar_juyt, Gods Genade, in de Siele, Openbaar wort. í 282. En , fy word in

haar

ſelfs , tot de Verdommenis

Verkoren ,uytden Gront van haar eygen Weſen : 'twelck een valſch Ens is ; daar booren te worden .

in geen Licht en vermach ghe

283. Gods Voornemen tot de Verſtockingh , is in NB. NB. haar eygen Weſen : zijnde den Onwgrondelijcken Wil- Gode Portman le tot de Natuur ;den ſelvigen , openbaart, in yeder We. Verfuckingh. Ten, ghelijck de Eygenſchap des Weſensis.

dencken , dat hy ſich , met b Of,be: 284. Ghelijck wy dan fijne invattingh van de Grofheyt , in de Duyftere. We hebben wil. le. reldt , ofte Helle heeft d ghevat en gheſcheyden . 285. Want , den Wille , die in der Hellen is , en , den dof sefors Wille, die in den Hemel openbaaris,die zijo ( in desit . gefepareert. wendigen Gront; · buyten de Openbaringh )een Eenighe Sonder , ofte, voorde dingh ; want , f in't Uyt Spreecken des Woords, is eerſt Openbaringh , f'of, in de de ſcheydingh. 286. Is Hemel en Helle doch invmaalkanderen , ghe- Baringh. lijck dagh en nacht ! en , deHelle is een Gront des He mels : Аа 2

1


188

Cap. IX.

Van de tegenſtellinghider Schriftuur .

vyer ,is een Gront van ſijne mels : want , Gods Tooren Lichts. , des namentlijck Liefde; 287.

Daarvom , lieve Broeder , wordt doch fiende;

twift doch nimmer meer om den Wille Gods. 288. Wy zijn ſelfs, Gods Willen ;

ten quaden , en ten

Goeden : den welcken in ons openbaar word , ſulckx zijn wy ; het zy, de Helle, ofre den Hemel. 1289. Onſe eyghen Helle , in ons , verſtockt ons ; na mentlijck, des ſelfs Eygenſchap: en, onſen eygen Hemel, in ons , maackt ons oock Saligh ; by gén vermach openbaar te worden .

à Text, Zandt.

al dien den ſelvi

**** 290. Het is alles , een • ghedichtfel, daarom tot

men

nu toe, ſoo langen tijd , heeft ghetwiſt.

291.

Chriſtus is ghevonden gheworden : daar voor zy

hem , Eeuwigh , Lof , en Danck : oock , Macht , Eer , en Matth. 28. Rijckdom ; met t'famen alle Gbewelt , in Hemel, en op Aerden . 1 sition L.

HET

ini

NEGENDE

Van de tegen ſtelling der Schriftuur Spreycken ,mament ? tijck van trechte Verſtant der Schriftuur. 1 .

1. Kam .

CAPITTEL.

1.

Eeft eenen Potmaacker geen macht , te maac ken uyteenen Eenighen klomp Leem , een Vat cér H Eeren , en't ander ter Onweeren ?

1

11393 )

? ici : la n ! į or


Spreacken ; en , van 'trechte Verſtant der Schriftuur.

189

Antwoord . 2. Den Klomp Leem , wijft vaen , het Myſterium Ma gnum ; daarden Eeuwigen God, door 't Woord , ſich heeft a vybugeot baert, f Sco

Uytvgeſproken .

3. Daar ,uyt een Eenigh Weſen , twee Weſens gaan : 0a openbaari. mentlijck, het eene,in de Vyerige Scheydingh, in de Duy ſternis ; naar de Grofheyt van de b'impreffie : én ,'t ander, b of, t'Sa

i

in't Licht, naar 't Wefen van de Goddelijcke Eygenſchap; mandrucking. die kommen beyden , uyt eenen Eenighen Grondt. 4. Item , de Valſche Siele, en, de Heylighe Siele ,kom men beyde , uyt de Siele Adams ; namentlijck , uyt eenen Eenigen Klomp des Gronds. s. Daar mendoch niets.wanders dan Geeft, in't Myſte rium Magnum , en moet verſtaan : 'maar , 'teene , ſcheyde ſich , in 't Licht; en , 't ander, in de Duyftérnis. ·

6. Deſen Potmaacker , maackt een

Vat uyt yeder

ſchęydingh ; waar de af: gefcheydene Materi, nu toe is. 7. Hy en neemt gheen Heyligh Ens , en maacktfelis , daar eenen Duyvel uyt!

8. Ghelijck het Ens tot de Siele is , alſoo is oock den Wille tot het maacken . 9.

God en ſit niet over den Wille , en maackt den ſelvi.

gen , ghelijck den Pot -maackerden Pot ;maar, hy Baart den felvighen, uyt

c Verftaat den Por.

fijne Eygenſchap ..

10. Waarvom wilde nu den godvlooſen ſeggen:waar om maackt ghy my'alloo , dat ick boos ben ? 11. God werckt een Leven uyt alle dinghen : oyteen boos Ens , een boos Leven : ën , ayr een Goedt Ens, een Goet; gelijck geſchreven ſtaat: By den Heyligen, zijt ghy Heyligh; en, in den Verkeerden , zijt ghy Verkeert.

12. Daarnom en kan niemant God beſchuldighen ,dat hy in hem, een boos Leven heeft gewrocht. Аа 3

13. By


190

Cap. IX.

13. Byval

Van de tegenſtellingh der Schriftuuri dien den Leem beter was geweeſt ſ , oo ſou .

de hy hem , een Vat ter Eeren , daarwuyt, hebben ghe maackt. 14. Aen - geſien den ſelvigen hem dan „ noch , ter One eeren dient, ſoo maackt hy ſich daarvuyt, een Vat fijoes Toorens. 15.

Want,Gods Woord ,is't Leven, Weſen , en , den

Aenvangh van Alle dinghen .

a Of, den Tverigen Tooren

16. Doch ; naar

de maal. " den Yver des Toorens

oock daarin is, ſoo voert den ſelvighen ſich oock, in een Leven; wie wilhem't ſelvige weeren ? 17. Chriſtus is dan „ noch, uyt het EeuwigeWoord ,den Menſch, tot eene hulpe gekommen ; en , ſpreeckt: Soom waar ick leve , ick en wil den Dood des fondaars niet ; maar , dathy ſich bekeere , en leve. 13. Of dan

noch het Ens der Sielen ſoo boos en ons

deughend was, en ' t Goddelijcke Ens on_aen , bement lijck; wat kan Chriſtus ſulckx gebeteren ? 19. Gods Tooreo en maackt geenen Wille meer ,buy ten de Creatuur: want,Chriftus Iprack, Matth.28. alle gewelt, in Hemel , en op Aerden, gegeven .

Myis

20. Overſulckx heeft hy nu alleen alle gewelt , in alle dinghen . 21. So ſpreeckt hy, lohan.3. God en heeft fijnen Soone, niet in de Werelt geſonden , dat hy de Werelt Oordeele ; maar, dat de Werelt, in

hem Saligh worde. ”

22. Naardenmaal hy nu alle geweltheeft', ſoo en is daar geenen anderen Maacker voorhanden, ter Onwee ren , dan den genen die in ' t Ens der Sielen , uyt haar Cen truns ontſtaat . 23. Want, het is even , den Toornighen God ſelfs ; die maackt ſich een Beelt uyt ſija Weſen , 't geen fijnesgelijc . ken is.

24. Daar

4


. Sproucken ; en ,van't rechte Verſtant der Schriftuur. 24.

191

Daarvom ſeyt Paulus: En , heeft den Pot.maacker

gheen macht , te maacken wat hy wil? deſen Pot,,maac ker , is God , in 't Spreecken van ſijne Scheydelijckheyt, daardoor hy fijne Heerlijckheyt Openbaart; ghelijck voor, genoeghſaam beweſen is. 25. Want , naar de maal Chriſtus alleen , alle geweld heeft, foo en vermach, buyten hem, geenen anderen Wille tot het maacken te zijn . 26. Overſulckx en behoeft den god vloofen niet te ſeggen :God maackt my boos: maar , “ den God , in - hem , a Ofte, den in wiens Gront hy ſtaat , die maackt hem , waar toe hy kan Regent, zijn, naar de moogelijckheyt. 27. Den Grondt fijnes Weſens,'t geen hy ſelfs is, is den Aenvangh : ſoo haaſt het Leven , daarvuyt wordt geboo ren , ſoo is den Maacker , in't Leven : namentlijck , den Tooroighen God , wordt hem aldaar Openbaar ; die maackt hem . 28. Ghelijck als Chriſtus , aen fijne Kinderen , in, hen , fijnen Wille in

voert; de welcke in

ren : alſoo doet Gods Tooren in

hem ,worden geboo

fich oock, met fijne Kin

deren ; die uyt_hem gebooren worden . 29. Want , in de Siele, is God Openbaar; het zy in Lief de, ofte in Tooren . 30. De Natuur, is de Siele : en , 't werckende Leven , is

God Selfs; verſtaat, naar 't Woord der Scheydelijckheyt. 35. Want , den Puuren Louteren God, ſonder Natuur, NB . NB. en is geenen Maacker van de Willen ; want , hy en is maar Een Eenigh. 32. Maar, in ſijn Woord ,daar 't ſelvige ſich in Scheyde lijckheyt in voert , al. daar ontſtaan de Wilfen , tot

' t quaad en't Goedt: uyt yder Scheydelijckheyt van 't Ge fcheydene , ontſtaat , naar des ſelfs Eyghenſchap , eenen Wille : in wat voor quaal, den Onwgrondelijcken Wille , fich,


192

Cap. IX .

Van de tegen

ſtellingh der Schriftuur.com

ſich , in de Scheydelijckheyt , heeft invghevoert ; eenen foodanighen Wille, ontſtaat . 33. Adam , heeft fich dao , noch ,uytde Temperatuur, in de Scheydelijckheyt ghevoert ;als nu ftaan fijne Taca ken, in de Scheydelijckheyt. 34. Van't ſelvighe, komt, eenen nieuw

maackenden

Wille ; een yeder Ens , bekomt eenen Wille , naar ſija Weſen . 35. Het Voornemen ,voert dan

noch het Regiment:

pamentlijck , het Vyerighe Woord der Natuur , er , het Lieve Woord der Genade :déſe beyde zijn de Maackers ter Eeren ,en ter Onveeren des Vats ;en, beyde de ſelvige , zijn in den Menſch .

Ten tweeden .

DE

HOOGHSTE

POORTE

Vani Cain en Habel: Item , van Iſmael en

Ifaack ; en ,

van Efau en Iacob.

36. Et Rijck der Natuur , is der Gronde van't Spreec . kende Woord : want, fal , daar zijn, eene Creatuur , foo moet'van tevooren ,Natuur zijn; over ſalckx is nu , het Woord Gods, den Grondtvan Alle Wefens, en , den

Aenvangh van Alle Eygenſchappen. NB . Sprees .

37. Het Woord ,isGods Spreecken; en , 't blijft in God :

ken en wou is maar , het Uyt ſpreecken ( zijnde den Uytvgangh van 't Woord , daar lich den On grondelijcken Wille, in de twee . Scheydelijckheyt , door

t Uyt_ſpreecken ,

in , voert )

't ſelvige is Natuur, en Eyghenſchap; oock, Eygen Wille. 38. Want, den Onvgrondelijcken Wille ſcheydt ſich van't ſpreeckep , en vat ſich in een Eyghen ſelfs ſpreecken, in


Spreucken ; en , van t'rechte Verftant der Schriftuur.

193

in Scheydelijckheyt: namentlijck, in eenen Aenvangelijo ken Wille ; uyt den Eenighen Eeuwighen ganſchen Wille : daarvuyt zijn Eygenſchappen ontftaan, en, uyt de Eygen ſchappen , de geſchapenheyt ; dat is, alle Creaturen . i 39. Dit is nu , het eerſte Voornemen Gods , daar ſich

het Woord der Kracht,uyr , ſich, voor

ſich heeft geſet :na

menslijck, het On- grondelijcke,On, vattelijcke Woord des Lerens, in eene Vattelijckheyt;daar't in leeft. 40. De Vattelijckheyt, is, Natuur:en, het On., vattelijc. ke Leven in de Natuur , is Gods Eeuwigh Spreeckend Woord , 'twelck in God blijft, en God Selfsis. 45. Het andere Voornemen des Woords , is dir : dat NB.HU tweede de Vattelijckheyt (namentlijck,den eygen gevatten Wil Voornemen

le) den Omvattelijcken Eenighen Wille Gods, inlich des Woordo. moet laten wooned . 42. Mede heeft het Eenighe Leven , fich, in de Vatte lijckheyt iougheſer; en, 't wil in de Vattelijckheyt, Open baar worden . 43. De Vattelijckheyt, moet het On vattelijcke Le yen , in- fich Vatten ,en Vattelijck maacken; gelijck , men cen Exempel daar, van heeft, aen't Vyer, en't Licht. 44. Het Vyer,is de Natuur ( zijnde hetVattelijcke Lė- NB.NB. yen ) ' t ſelvighe Vat in

fich , het On - natuurlijcke Leven ;

zijnde het Licht . 45. Want , in't Licht, worden de Krachten van 't On diatuurlijcke Leven , door 't Vyer, Openbaar : alsdan ſoo woont het Licht, in ' t Vyer: en't On natuurlijckeLeven, in't Licht ,wordt in Krachtinghevoert ; namentlijck , in Tinctuur, Lucht en Water . 46. Verſtaat het oock alſoo , dat het Heylighe Leven Gods, ſonder Natur, niet Openbaar'en foude worden , a Ofte,het dan alleepelijck in eene EeuwigheStilte: daar niets in vermocht te zijn ,ſonder

en de

het Uytvſpreecked ,en , b de Vat . Formeerlijcke beyt. B b telijckheyt;


Cap. IX. Van de tegenſtellingh der Schriftuurn

194

telijckheyt; de Heyligheyt, en , de Liefde Gods, en foude niet Openbaar worden , i 47.

Soude de felvige ou Openbaar zijn , ofte worden ,

ſoo moet daar yets zijn ,'t geen de Liefde en Genade van . nooden heeft ; 't welck de Liefde, en , de Genade, niet ge lijck en zy . 48. 't Selvige is nu ,den Wille van de Natuur,den welc: ken , in ſijn Leven in wederzwaardigheyt ftaar: den ſelvi gen heeft de Liefde en Genade van noode; dat ſijne Pijne, lijckheyt mach verwandelt worden , in Vreughde. 49. É , in de ſelvighe verwandelingh , wordt het Hey lighe On.;-vattelijckeLeven , in 't Woord, Openbaar ; na mentlijck, een medewerckend Leven , in de Natuur. $ o . Want , de Pijnelijckheyt veroorſaackt, dat den

Wille des Oo.vgronds ( den welcken , in't Uyt

ſpreec

ken , in Eygenheyt, fich geſcheyden heeft) fich aen't Hey a ofte overw lighe On - grondelijcke Leven , weder a in „eyghent';dạt geeft. b Text, hy byerſacht wordt . Befánftiget. sr . ' En in de verſachtingh , wordt hy in 't Leven Gods Openbaar: want, hy vat het, in -ſich, in fijne Begeerte; en; alloo wordt in hem oock Openbaar, het Heylighe Leven

: des On- gronts. La 52. En , in defe:Qpenbaringh van't Heylighe Leven; is het Heylighe Leven , genaamt,Kracht ....!!

53. En ,de Invåttelijckheyt van de Natuor , die 't ſel vighe begrijpt , is genaamt,Tinctuur ; want , 't felvighe is de Kracht van den glanſch des: Vyers en des Lichts . 1.

54. 4 . Want', iſoo dit niet en was, foo en fonde geenigh

c Of,fobij. Vyer, · ſchijnelijck zijn ; want , den eygen Wille van de nende, Natuur , en is niet «'ſchijnelijck. 55. Want , de Vattelijckheyt; is eene in

fluytingh ,en

't is den Gronde van de Duyſtervis; alfoo voeren wy onſen diepen Grond , op Adam , en vorder, op Cain, en Habel. 56. In


Spreucken ; en , van trechteVerſtant der Schriftuur.

195

56. In Adam , ftont het Rijck der Genaden (zijnde hee Goddelijcke Leven ) Openbaar;waut hy ſtont in de Tem peratuur van de Eygenſchappen ., 57. Doch, hy en wiſt het niet, dat God in, hem Open : baar was; want,hy en hadde niets quaadserkent: « in » ge- a of, over lijckenenwiſt den Eygen willeniet , watGoede was.

Salka.

58. Wapt , hoe wilde eene Vreughdezijn ,by...alvdien geene wetenſchap van Pijn ofte Treurighey en was. 59. Dat is Vreughde : wanneer de Natuur ( zijude den Eygen Wille) van Pijn verloft wort, ſoo verheught hy ſich over 't Goede, 't geen hem weder invaart. 60. Maar , by alwdien hy 't ſelvighe Goedt, in Eygen macht hadde te nemen , ſoo en ſoud 't geen Vreaghde zijn ; want , den Eygen Wille , ſoude Leven hoe hy wilde : by. aldien hy ſelfs alles vermoght , loo en ſoude hy gheene hoopingh hebben . 61. Doch , alſoo hy't ſelfs niet en vermach , foo ver heught hy ſich over't ghene ,'t welck hem , uyt Ghenade, weder vaart;ofteover't gene, dat hy hoopt, dat hem we der varen ſal. 62. Alle Vreughde, ſtaat in de Genadige verhoopingh, van 't gene , hem geduurigh (ſonder de macht van ſijn kon nep nemen ) wedervaart , 63. En, daarvom dat het Ghenade

ſtaar de Natuur, in Pijn en Strijdt, op

rijck der Liefden , in

haar Openbaar

worde , en dat ſy mach worden toteen Rijck der Vreugh den; uyt het gene , 'twelck haar geduurigh weder - vaart. 64. In't geen , in haar, Gods Liefde , Openbaar wordt, en ſy daardoor eene Heylige Tinctuur bekomt, de welc , ke de Pijn Tingeert ,en in Vreughdeverwandelt; nament lijck, in een Beelt des Heyligen Levens: 05. Doen Adam in de ghelijckheyt ftont, foo en wilt hy fulckx niet: hy en wiſt niet, wat voor quaat in de Natuur was : B b 2


196

Cap. IX . Van de tegen. Stellingh der Schriftuur.com

was : oock foo en wilt hy niets van ' t Rijck der Genaden want , de ſelvighe ftonden, beyden, in de Temperatuur. 66. Maar , doen den Vryen Wille , in de Scheydelijck, heyt des Woords van de Krachten , ſich id, voerden , ſoo wiert de Pijpelijckheyt van't Rijck der Natuur, in, hem , Openbaar . 67. Over ſulckx was ' t nu van nooden , dat de kracht

der Genaden, ſich oock, in whem , beweeghde: ſulckx het Rijck der Natuur , niet en konde doen ; want, in des ſelfs eyghen Wille ,en is geene moogelijckheyt. 68. Want, den ſelvighen is Vattelijck :daar het Rijck der Genaden , On

vattelijck ; daar

tegens is

om en kon

de de Siele ( zijnde den Vattelijcken Wille ) voor haar, ontfano van't On vattelijcke Leven, niets a nemen. Of ., gen 69. Doch ,aldus,ſoude God in dit Beelt ,oock verbor gen zijn gebleven ; en , ſelfs piet Openbaar geworden zijn. 70.

Daarom , ſprack fich het On

vattelijckeHeylige

Leven in fijner Liefde , in't Sieliſche Vattelijcke , op dat ' t ſelvighe yets hadde, ' t welck oorſaack hadde, 't ſelvighe te beminnen : ev , 't Formeerde ſich mede , in de Eyghen ſchappen van de Natuur der Sielen

tot eene hulpe.

--- 71. En ; 't felvighe wasden Slangen utreder : den welc ken het in

gevoerde vergif der Slangen ,en den Wille van

de Pijnelijckheyt, den Kop wilde vertreden; door de Lie vewbegeerte. b Ofte Tin 72. Defeb lo vattelickheyt,quam aen't Rijck der Na Huur ; fiet bers s3.hier tuur, te hulpe ;en, ſtelde ſichmede, in de Figuur. poor . 73. En , de Natuur, die alsnu , Hongerigh was, naar de Genade, liet ſich mede in vatten,in een Beelt van de Na . tuurlijcke Siele, en des Lichaams. 74. En , 't ſelvighe Beeldt, was Habel; eene Figuur, in ' t Beelt Chrifti. 75. Tot foolangh, in vervullingh destijds, de ſelvige in .


Spreucken ; en , van ' t rechte Verftant der Schriftuur.

197

in vattelijckheyt der Liefden , ſich noch eensbeweegh de, en in een Ens des Weſens, in Menſchelijcke Eygen ſchap , in vattede; dat de Godheyt alſoo ſelfs een We. ſen was, in't Menſchelijcke Weſen . 76. 't Welck Weſen , te voren wel in Adam lagh; doch , hy en wiſt het niet. 77.

En , daar hy fich , met den eyghen Wille der Na

tuur , van dit Weſen uyt voerde , foo was de Siele , aen God , blint ; en , leefden alleenelijck in haar ſelfs, 78. By.al dien wy nu al hier willen ſien , en ons niet felfs blint maacken ; Too fien wy Cain en Habel. 79. Cain moft den eerften zijn : want , hy is Adams Beelt naar den Val ; en , Adam was in ' t Rijck Gods ghe ſchapen .

80. Cain is het Rijck der Natuur ; zijnde een waar achtigh Beelt , van't geneAdam infich ten de Genade.

ſelfs was , buy

81. En , Habel is het Beelt , van't gene Adam was , in de weder ingeſprokene Genade : 't felvighe wijft Chri fum aen : die ſich in eene Menſchelijcke Natuur wilde in begeven ; en , deGenade , aen de verdurven Natuur, in Cains Beeldt, in

ſpreecken .

82. Daarom ſeyde Chriſtus, Dat hem alle ghewelt, van fijnen Vader, was ghegeven gheworden ; op dat hy macht hadde , de Genade, in den Wille der Natuur , ini te_fpreecken . 83. Overvſulckx ſteldeGod nu daar de Figuur, met Cain en Habel, oock met Iſmael en Iſaack , alsmede niet Jacob en Eſau, hoe God wildeChriſtum in 't Vleeſch ſen den : den welcken hy alvhier , in Adam en Heva , in de Sremme fijoes Woords, iu Kracht, hadde invgeſproken ; namentlijck, eene Fonteyne ten Leven . 84. De felvighe Kracht, wilde hy , metMenſchelijck Weſen, B b 3

.


198

Cap. IX .

Van de tegen „ ſtellingh der Schriftuur

Weſen , vervullen ; ' t weļck in Chriſto gheſchiede : aen den welcken Menſch , Chriſtum , in de ſelvigheKracht en Stemme, macht was gegeven gheworden , door fijne Eye gen Stemme , de fonden te verdelgen, en, de Natuur, in .. hem wederom levendigh te maacken ; tot een Godde lijck Leven .

)

Aenw nam , of, Formeerde.

b Aens genomenen , operador for

85. Doch , ſoude ſulckx gheſchieden , foo moſt de Ge nade in de kracht der Liefden, in de weder-- waardigheyt van de Pynelijcke Natuur, in haren eygen Wille, fichino begeven ; dat ſy de Natuur - vattede . 86.

En , in 't in , vatten van de hooge Liefde , wiertde

Natuur, in den Goddelijcken Lieven wille , getranſmu teert ; en ſturfden eygen b ghevatten Wille, af. 87. Niet ghelijck een ſterven des doods : maar , ghe lijck eene verlieſingh des eyghen Willens ; ' t welck , in Chriſto, in onſe Menſcheyt gheſchiede. 83. Wanneer nu , deneygen Wille , ſijn recht verlieſt , ſoo wort het in geſproken Woord, Weſentlijck: 't welck niet eerder en vermach te zijn ; ' t en

zydan dar den

eyghen Wille van de Scients des Onwgronds , fijn recht overgeve . 89. Anders, treckt hy het Goddelijcke Ens , in de Ey genheyt, en verwandelt't ſelvighe,in fijne booſheyt ; ge lijck Lucifer en fijnen aenhangh deden : de welcke Enge len waren , en het Goddelijcke Ens in hen hadden , in't c Licht, ofte welck haar Licht een Glanfcho'

:

d Text,

ſchijn was ; maar, den eyghen

Wille, uyt de Scients des On.vgronds,verdurf't ſelvige. 90. Wie wil onsnu al hier, met Fondament, ſeggen, dat in Cain niet en heeft gelegen ,de Goddelijcke Stemme der Genaden ,

Ein Halete. Sprack ?

dewelckefich , in ' t Saad des Wijfs d in

Wat voor Schrift feyt ſulckx ? Wel geenighe.

se . Want, doen God fijn Offer onghenadigh aen ſagh, ſoo vergramde hy, in ſich, over Habel: datis ,over Chrifti


Spreucken; en , van't rechte Verſtant der Schriftuur.

199

Chriſti Figuur ; de welcke, uyt het Ens Adams, fich hadde ghefcheyden.

92.

Over ſulckx ſprack dan

noch , de Stemme der

Genade inhem : Heerſchet over de ſonde , laat haar het Ghewelt niet : want, ſulckx en vermach het Voornemen Gods in den Tooren , inhem , niette leggen ; maar , de ingelijfde Stemme der Genade. 93. Maar, hoe quam't, dat hy over de ſelvighe niet en heerſchten ? en , konde hy niet ? Neen ; hy en konde niet . 94. Waar om en konde hy niet > hadde God hem

verſtockt, dat hy niet en konde? 95.

God ep hadde hem niet verſtockt : maar, den Ada

miſchen eyghen Wille , ayt de Scients des On - gronds, hadde fich , in Adam , met de Imaginatie , in de Dyer- a Of, door, ſche ydelheyt ( namentlijck, in de Selfsbeeldingh, in 't quade en 't Goede ) in ughevoert : daar

in de Duyvel,

het vergiftige Ens der Slangen hadde geſmeten, 't welck Eva hadde ingenomed; dit was de verſtockingh in den eygen Wille,

96.

Want , het Voornemen Gods , naar de Grimmi

ghe Natuur, hadde fich, in Cain , daarvio ghevat , en hem doof ghemaackt; dat hy de ingelijfde Stemme der Ge naden , niet en konde hooren . 97. Want, of hy de ſelvige ſchoon, van uyt.- wendigh, hoorden ; evenwel en hoorden hy haar doch niet , in't Ens der Sielen : anders ſoude de Ghenade ſich beweeght hebben , dat de Siele over het vergif der Slangen foude hiebbe - n gheheerſcht. Hy meende, hy wilde en foude, van uyt--wendigh , om verhief hy ſich , over over de ſonden heerlchen ; daar Habel . 1998.

99. Gelijck als het tegenwoordige Vernuft vermeent, van uyt- wendigh ( in'eygen ſelfs, vån uytwendighe aen ghenomene

1


200

Cap. IX.

Van de tegenſtellingh der Schriftuurv

ghenomene wijſe ) de kindtſchap te bereycken : dat is, door uyt_wendige wercken , door een deckxſel der Ghe naden , onder hetlijden en den dood Chrilti; namentlijck, eene uyt- wendige ghenoegh_doeningh voor de fonden :

de welcke men ſich alleenelijck van uyt wendigh be 2 Verftaat, bet Lijden en te trooſten en aen te nemen , of den eygen Wille hoeft den Dood i ſchoon in 't vergif der Slangen ter Herberge blijft. Christi, 100. Dit geldt ſoo veel, alsby Cain : 't enzyvdan dat b Betwerghe, den inwendigen Gront wort b gheroert, dat de Genade erecht in de Siele beweeghlijck worde : namentlijck , de in ge o of gher.sackt. lijfde Stemme Gods , in 't Saat des Wijfs: de welcke , is, Chriftus , in

ons; dat de Siele , ip hare Eſents , Gods

Stemme, beweeghelijck, hoort . 101.

Het Vernuft ſpreeckt overſulckx : By al dien

de Stemme der Genaden , in Cain , onder het deckxfel der fonden heeft gheleghen : beweeghde het in

fpreecken

Gods haar dan niet; daar hy ſprack : Heerſcht over de fonden , ende en laat haar hetGhewelt piet ? want , by aldien hy , den inwendighen Grondt der Sielen , in

in de

gelijfdeStemme der Ghenaden hadde beweeght, ſoo

ſoude hy hem, inwendigh, in de Siele hebben ghehoort, de welcke een Heer des Lichaams is ; dap en Toude den uyt -wendighen Gront , heffen .

fich niet hebben konden ver +

102. Antwoord : Defe Stemme , de welcke tot Cain gheſchiede: Heerſchet over de fonden ,ende en laat haar geen Ghewelt : de ſelvighewas deGherechtigheyt Gods in fijn Voornemen; namentlijck,in 't Sprekende Woord :

c Ofte, Werckingh,

al daar de Goddelijcke Stemme wil, dat den eygen Wille van de Scients des Ongrondelijcken Eeuwigen Willens, in eene Goddelijcke · Baringh ten goede , ſich ſoude in voeren . 103. Het ſelvighe Woord , vordert Gods Gerechtig

heyt,


Spreucken ; en , van 't rechte Verftant der Schriftuar.

201

heyt,dat hy her boofe niet en wil; en, tisden waren Gront des Wets, in 't Oude Teſtament. 104. Doch , " hy en bereyckt de Genadeniet; want, a Verftaal, den Gront • hy vordert het eygen vermogen . des Wets . 105. * Hy en geeft fich oock niet aen de Genade over ; want, God, en behoeft geen Ghenade.

106. De Ghenade moet ſich in hem in begeven ; na mertlijck , in Gods Gerechtigheyt. 107. Gelijck ſich dan deGenade (de welcke, in Chri. fto, openbaarwiert ; 'namentlijck, in dein gelijfde Stein me der Genade ) in Gods Gherechtigheyt moft in bege ven : namentlijck , aen 't Eeuwige EenigeVoornemen, tot Openbaringh van de Heerlijckheydt Gods , in fijn Spreeckend Woord ; Vaders.

datis,in de'Scheydelijckheydt des

108. En, hy moft den Wille des Menſchen ( den welc ken van't Voornemen der Gherechtigheyt was af ghe weecken ) in 't Toornvyer Gods, in fich, en met. fich , in

voeren : en , aen den Vader ( dat is, aen ' t Voorvoemen

Gods) in fijne Gerechtigheytia , voeren ; namentlijck, in den Oorſpronghder Sielen . 109. En, den Wille der Sielen (den welcken uyt de Ge rechtigheydt was afvgheweecken ) in fijn Bloet , uyt het GoddelijckeHeylighe Ens der Liefden , verdrencken ; op_dat de Siele , in deGhenade , in't ſelvighe Bloet der Liefden, in 't Voorwnemen van de Gerechtigheyt, open baar wiert . 110. En , daarvom moſt Chriſtus, in de Gherechtig heyt Godszin onfe Menſcheyt , in ons, lijden eu ſterven; op_dat de Ghenade , in de Gherechtigheydt, openbaar wierdt . 111. Want, in Cain , en was de ſelvighe niet , in de Ge. rechtigheydt Gods , openbaat: want, fy en hadde noch Сс geenige


202

Cap. IX .

Van de tegenſtellingh der Schriftuur ,

geenige Siele io. fichio- ghenomen ; tot dat de Genade, in Chriſto , de Siele aen nam . 112. 'Overlſulckx tagh ou , de Gherechtigheyt Gods, in de Siele ; want, de ſelvighe was Gods Beelt. 113. 'Daarom vorderde God fijne Gherechtigheydt, van de Siele ; dat ſy over het booke ſoude heerſchen.

114. Ghelijck als Ģod over der Afvallighen Wille ordeningh der Duyvelen heerſchte, en hen van de goede der Gerechtigheyt uyt_ftiet, doen ſy afvalligh wierden ; alſoo moſt Cain oock alhier, den quaal der ſonden ,van ſich uyt_ſtooten .

NB , NB ,

IIS. Doch , 't en was hem niet mogelijck : want , de ſonde hadde hem (namentlijck ,den vryen Wille) beſeten; het Menſchelijcke konnen, wasverlooren .

NB . NB .

116.

En , 'tlagh nual, hier,aen't andere Voor

nemen

NB. Den van de in gheſproken Gherechtigheydt, in de Ghenade : Wille der Sie dat de Siele haren Wille , aen de ſelvighe over - geve ; en fillen ſtaan , ' t ſelvighe in ſpreecken , ſtille ſtonde. en hooren 117. Want , in 't Spreecken vande Gherechtigheydt wat de Heee Gods , was nu, in de Siele , enckel nood, en weder wille . se fayde. 118. Want , de Gherechtigheyt, vorderde de Tempe ratuur: namentlijck ,Gods Stille, Itaan ,als ſijo Werck - in ftrament; door 't welck hy ſijne Stemme wilde openbaren . 119. Nu, ſoo was het Werck

inſtrument , verbroken ,

en van de Goddelijcke Harmonie uyt.ughegaan : daarna om en lach't nu niet meer aen Cains Willen,Loopen ofte Draven : maar , aen de Genade ; namentlijck , aen't Er, bermen . 120. Over fulckx ſpreeckt nu Sint Paulųs : Hy Er. bermt ſich wie hy wil; en, Verſtockt wie hy wil . 121.

Hier in leyt pu den ganſchen Gront van de Dwa

lingh -in 't Vernuft: 't ſelvighe en verſtaat het Genadens willen niet, hoe't gheſchiet .

122 , Want .


Spreucken ; en, van't rechte Verſtant der Schriftuur. 122.

203

Want, 't gheen de Genade wil , 't ſelvighe isoock NB, NS .

een Eenigh Willen met de Genade : want , deGenade en heeft gheen .Willen in den Duyvel , noch in der Hellen : 1 maar, inw't geen , ſoo -vwat uyt God ghebooren is .

As,

123. Het Willen der Ghenaden en is niet in't Willen

Ht, van 'tVleeſch en Bloed , noch in't Willen van 'teyghen . Saad des Mans ; maar, in't Goddelijcke Ens.

le

124. DeGhenade en wilde niet in

h

ſpreecken in Cains

inv-ghevoerde Slangen , ſaad ; maar ,'c ſelvighe den Kop vertreden.

.

125. Hy en wilde de Arme ghevangene Siele in Cain , NB, NB, den Kop niet vertreden : want, deſelvighe was oock uyt Adams Siele gheſproten; Cains Siele.

i

maar , 't Slanghen vlaad , in

126. Doch, het vergifderSlangen, hadt de Siele ſoon ſeer Verſtockt , en , invghenomen , dat fich de Siele , inno lich , alſoo * overw-gaf , en in

begaf aen den Tooren der Text , Bertegete.

Gerechtigheyt : dat den ſelvigen haar aendam , en tot

: een Werck , inſtrumentghebruyckte: daar de Gherech tigheyt in de Genade, deMenſchen , Chriftum ( pament lijck , in ſijn voorbeelt ) in Habel doodede. 127. Want, door Menſchelijcke wercken ,was de ſonde

in de Siele ghekomen : alſoo moſtde ſelvighe oock, door Menſchelijcke wercken , in de Genade , in GodsGerech

1

tigheyt ghedood worden ;

namentlijck, in de Menſcheyt

door Menſchen, dooden : ghelijck van de Pha Chrifti, riſeen gheſchiede; de welcke de Wet Gods der Gerech tigheyt voerden en hadden . 128. Daarom moſt Habel ( zijnde Chriſtivoor beelt) en oock Chriſtus ſelfs, door Menſchen werckingh , den eygen Adamiſchen Wille , in Gods Gherechtigheyt afini Iterven .. 129. En , degene , de welcke van deGherechtigheydt Сс 2 Gods,

-


204

Cap .IX .

Von de tegenſtellingh der Schriftuær.

Gods, in den Grim fijues Voornemens, waren begrepen , inſtrument daar toe zijn ; opdat de Genade van God , in de Gherechtigheyt van't Voorne .

moeten een Werck

men , in den Tooren , openbaar wiert. :

130. Want, daar ftaat ghefchreven : Wee den Menſch

der Ergernis.: doch, daar moeten Ergerniſſen zijn ; op . dat de Gherechtigheyt en Waarheyt , midden in de Oow waarheyt, openbaar worde.

131. Want , anders en ſoude de Genade niet openbaar zijn , by_al_dien het valſche niet eene teghenſtellingh der Waarheyt en was. 132. Gelijck als den Vryen Wille piet en had vermo. : gen , in de Genade openbaar te worden , foo de Gherech tigheyt den ſelvigen niet en hadde gedoot: den welcken ( naar dien hy den ſelfs verkooſenen Wille verloor ) de Genade, in lich , levendigh maackte : op dat hy niet . ſelfsen wilde , poch leefde : maar, de Ghe meer , hem nade, leefde en wilde ; ' t welck in Chrifto , openbaar wierdt . 133. Daarom zijn wy, in Chriſto , in't Leven der Ge. naden, al_t'ſamen , maareenen Eenigen : want, wy heb ben her Natuurlijcke Leyen van de GerechtigheytGods in lijn Eeuwigh Voor, nemen , verloored ; en , bekommen de Kindſchap, in deGenade). 134. Daarom ſeyde de Schrift : God wil, dat alle Menſchen gheholpen worden : namentlijck , de Genade anders willen , dan Erbermen ; wil ſulckx, fy en kan niets want, in haar eygen Weſen , en is ſy niets anders. 135. Maar de Natuurlijcke Gerechtigheyt in 't Voor nemen Gods, vordertde Siele in de gehoorſaamheyt van de Goddelijcke Ordeningh , ſonder Genade : want, fy en a Of, in de wiert niet in de Ghenade gheſchapen ; maar , « in de Or. Temperatuur, deningh 136. By


1

Spreucken ; en , van't rechte Verſtant der Schriftuur.

205

136. Byvalvdien – fy de felvighe niet daar in en vindt, a Verfaat,de Gerechtig . ſoo neemt ſy de ſelvighe , in hare Eyghenfchap van de het,

Scheydelijckheyt des Woords , daar de Siele een Weſen van is. 137. Te weten , is fy een Valſch Ens, foo neemt fy de gelijckheyt aen : Alſoo in Cain oock is te verſtaan, dat den Af -geweeckenen Wille , ſich in eene Creatuurlijcke Ey ghenheyt heeft ingevoert. 138. En, de invoeringh van't ſelvige Ens der Sielen, in't Vergifder Slangen, is eenen Diſtel ; de welcke de Ge nade niet aennementlijck is . 139: Want , of ſchoon , de Invgheſproke Stemme der Genaden , in den inwendighen Gront,daar in leyt : even . wel waſcht ' t ſelvige Ens,doch, in eenen Diftel:en ,cruycige Chrifum , in

fich ; en , wordt aen ſijnen Dood, fchuldigh . 140. Gelijck als hetEns der Sonnen ſich moet , in den

Diſtel laten ſtaan : maar , de Son ontrecktden ſelvighen , den goeden Wille ; zijnde het Heylige Level : 't welck ſy in een Goed Kruyt openbaart ; en , laat den Diſtel uyt haar Ens maacken , wat den felvige wil.

141. Alloo gaat hetmet het god , looſe Diſtel Ens der menſchen oock ; gelijck de Schrift ſeyt:Hy laat haar Lichr, midden in de Duyſternis uyt_bluffen , zijnde ,het Heylige Leven in de ingelijfde Stemme der Gevaden . 142.

Spreecktghy: Waar

om dat? by

al dien hy het

Heylighe Leven in hen , Openbaarde, loo ſoudede Siele Heyligh worden !

Antwoord ,

143. Neen : wyhebben, een Exempelaen den Duyvel, in den welcken het Heylighe Leven Openbaar was; maar, fijo Ens des Willens , was eeneu Diſtel: alfoo ghebruyckt Сс. 3 een


206 Cap. IX .

Van de tegenſtellingh der Schriftuurw

een Diſtel, Kindt,de Genade, oock alleenelijck tot eene Hooveerdigheyt ; gelijck Lucifer. 144. Want , God kent de Scients des Onwgronds, hoe de ſelvighe ſich , in Grond , Geformeert en Geopenbaart heeft : of de felvighe zy , eene Wortel uyt de Duyſternis (namentlijck , uyt het Duyſter Vyerleven ) ofte eene Wortel, uythet ſchijnende Vyer, leven ? 145. Sooſpreeckt ghy :Over_ſulckx is Cain eene Wor

tel, uythet Duyftere Vyer ; daarçom en vermach hy de Genade niet te bereycken . Antpoord. 146.

Neen : Want , hy was uyt AdamsSiel : doch , het

Duyftere Vyer uyt den Tooten ( ofte de Eyghenſchap van de Duyſtere - werelt) hadde ſich in de ware Siele in - ghe drongen. 147. Niet, van uyt - wendigh: maar, uyt 't Centrum , had ' t ſelvighe ſich in 't Opperſte verheven : én , ſulckx, in den Val Adams; uyt welckers Wortel , Caio quàm . 148. Daarom moſt hy een Knecht van de Gerechtig heyt Gods zijn; met den welcken, de Gerechtigheyt, den Vryen Wille, in Habel, in de Genade Doode. 149. Want ,in Adam ,ſcheyden hen de Eygenſchappen: namentlijck , de ware Sieliſche'; verſtaat , den waren Sie liſchen Wille , den welcken in den Aenvangh van 't Beelt Gods , in Gods Voorwnemen , in de Eepighe Siele Open baar wierdt. 150. Den welcken was, eenen Vryen Wille : en, evenw wel vergiftight wierdt , dat hy aen God blindt was ; den ſelvigen ſcheytſich nu, in den Dood ,van ſijne ſelfsheyt. 151. Want, God ſeyde, Ghy ſult ſterven ; by.waldien ghy van quaad en Goet Eet. 152. Den ſelvighen tradt in't ſterven : en , God ſprack lijne

1


Spreucken; en , van't rechte Verftant der Schriftuur.

207

fijne Stemme in 't ſterven in : op dat den eerſten Wille , in de Genade, weder Levendigh wierdt; en uyt deſen, quam Habel. 153. Den anderen , in de fonde nieuw gebooren Wille ( den welcken niet in den Aenvangh was gheweeſt,maar, in den Val ontſtaan was ) die ſcheyde ſich in't Natuurlijcke Leven; den ſelvighen was Cain . 154. Daarom was defen Wille ,een Diſtel Kindt : den

welcken God niet en had Geſchapen; maar, hy was uyt het Centrum van de Siele gegaan . 155. Naar dat de eenighe Siele , van de Temperatuur Uytvgingh , dat ſich den Duyſteren Grondt , « inhem , : Verstaat, Openbaarde: foo quam de Duyſternis, in een Willen , in de in Cain, Siele ; ' t welck in den begione niet en was. 156. Doch, naar 't Weſen der Sielen , quamen ſy beyde ( Abel,en oock Cain ) uyt eene Eenige Eſents; maar , waar den Wille, ſcheyden ſy fich . 157. Niet, dat Habel, reyn , ſonder ſonden , gebooren zy !want,de ſonde hingh hem aen ,aen den Wille des doods ! 158. Daar 't doch geenen rechten dood en was : maar , de Stemme der Ghenade doode hem ; op dat ſy hem , in haar, Levendigh maackten . 159. Maar , in 't Vleeſch , was den Wille der fonden

Openbaar : daar om doode ,de Gerechtigheyt Gods, den ſelvigen, door Cain ; want, 6 hy was oock , naar den Vlee- b Verflaas, Habel, ſche, de Wet der fonden , onderdaan.

160. Maar, de Stemme der Ghenade , had den Wille der Sielen ghedood , en in

fich , Levendigh ghemaackt:

daar om was hy Chrifti voorbeelt; en in 't Beelt Chrifti, Itaande. 161. Over - ſulckx is dit den waren Grondt , van Cains Verſtockingh , dat God , uyt ſijnen Goddelijcken Wille , hem niet en heeft Verſtockt: want, den ſelvighen en kan oock


208

Cap. I X.

Van de tegenſtellingh der Schriftuur

oock niet; want, hy is alleen Goed 1 alleepelijck den nieu wen Wille , die ontſtaan was , uyt den Grondt der Sielen ,

a Vaftsat,

verſtockteſich, in Eygen ſelfs begeerte. 162. Doen de « Begeerte, in den Grim der Natuur, in

de Begeerte

lijne gelijckheyt in , giogh , foo vondt hy , in 't Voorne

wen , valſhen men van de Natuur (namentlijck , in deſcheydelijckheyt Wille , die der Duyſternis, en des Lichts) fijne ghelijckheyt: die nam ontstaan w us . hem in , en befat hem : verltaat, den Nieuwen ontſtanen Valſchen Wille, den welcken eenen Moorder , en Knecht van Gods Tooren, was.

163. Doch , deware Geſchapene Gebeeldede Sieleuyt Adams Elents , daar de Ingebeeldede Stemte Gods in lagh , en was noch niet Veroordeelt, ofte ter Verdoemenis ghepredeftineert ; ghelijck het Vernuft alſoo dwaalt : 't welck Oordeel, geenigh Menfch toe en ſtaat, maar ,de Gerechtigheyt Gods. 164. En ,'t en is ganſch niet alſoo, gelijck ettelijckemee nen, als of Cain , uyt des Duyvels Wille , uyt het Saat der Slangen zy gebooren geworden :maar,uyt Adams Sieleen Lichaam ; doch , den Aenvgenomenen Natuurlijcken Wille Adams , regeerde hem . 165. Hy was een Beelt van den ghevallenen , onwe der -- geboorgen A dam : in den welcken de Belofte, en, de In

geſprokene Goddelijcke Stemme ( ſonder een werc

kend Leven ) was leggende, namentlijck, eene ware mode gelijckheyt, tot de NieuweGeboort. NB, NB .

166. Doch , de ſelvighe moogelijckheyt en font niet , naar den Valſchen Wille, in Caios gewelt: maar, de ſelvi ge lagh in den Grondt der Sielen ; en, wachte op de Stem me Chriſti. -

167. De welcke in de felvighe moogelijckheyt, ſich, in

den Hoogh - waardighen Name Jheſu , verweckte, en, de arne ſoudarentot Genade aen

nam : en , met fijne Stem

me,


Spreucken ; en , van't rechte Verftant der Schriftuar.

209

me , in de verſloten ſondaren in_riep : en , des ſelfs ftil. ftaanden Gront van de eerſte In ſpreeckingh ,verweckte ; gelijck aen den Misdadigher aen't Cruys,en veel andere is geſchier.

i

168. Want,byval diep 't was,dat God ,in fijnen Voor. genomen Wille, Cain Verſtockt hadde, fooen hadde geen Oordeel , door de Gerechtigheyt Gods , over Caio ver moghen te gaan ; oock en hadde gheenen Vloeck in hem vermogen integaan . 169. Want, t geen 't Voor Demen Gods maackt,'t ſel.

vighe Vervloeckt de Gerechtigheyt Gods niet ; ghelijck Cain geſchiede. 170. Want , de Gerechtigheyt , is de ordeningh van ' t Aenvangelijcke Uytvgeſproken Woord ;dat alle dingen, in de ordeningh blijven ſtaan, gelijck het ſpreecken ,de ſel vighe, in een Leven heeft ingevoert; en , 't en valt niet in 't Gerichte, 't ghene in fijne ordeningh ſtaan blijft , in de welcke 't felvighe is geſchapen geworden . 171. Byvaldien pu ,eenen Wille,uyt Gods Voorwne men ( verſtaat , uyt het Goddelijcke Voorvnemen ) Adam en Cain hadde Verſtockt, foo en ſoude de Gerechtigheyt geen « Iov preecken hebben gehadt ; want , deſen Wille aOf, regene van de Verſtockingh, hadde dan in de Goddelijcke Orde - Spreecken, ningh geftaan ! 172. Daarscom is den Wille tot de Verſtockingh , in Adam en Caiv , in den Afvval ontſtaan , in de on_ghelijck heyt van de verdeelde Eygenſchappen : daar eene yedere Eygenſchap, ſich , in Weſen vattede ; en , ' t Beelt Gods , in ' t Licht , verdayſterde en doode . 173. Gods Voor nemen , is het Centrum van den Men . NB. b Thefius. ſchelijcken Grondt:'twelck het . Sprekende ,en ,' 't We c De NA .

der_uyt ſprekende Woord Gods is : en , den ſelvighen tuur. ghevatten Menſchelijcken Wille , iste recht , io't felvi. Dd ghe


210

1

Cap. IX. Van de tegenſtellingh der Schriftuur.

ghe Voornemen Gods, Verſtockt geworden ; gelijck de Schrift ſeydt. 174. Doch , niemant en wil den Gronde verſtaan : men

ſeydt maar , Het Voorwnemen Gods , doet ſulckx : en nie . mant wil den Gront van't Voor_demen onderſoecken , a Ofre,dat a dat den ſelvighen in den Menſch ſelfs leydt ; en , niet in felvigle. God .

175. By_al_dien dat God een Voor... nemen tot den Duyvel hadde gehadt ; ſoo foude't ſelvige Voornemen , eenen Wille des Duyvels zijn geweeſt. 176. Maar , in de Scheydelijckheyt van 't ſpreecken , is het Voor_nemen tot de booſheyt , in een Principium ghe treden : en ,'t felvige is in ſich ſelfs, in de gevattede Schey delijckheyt , uyt het Myſterium Magnum

, Openbaar ghe

worden ; daar na God, fich eenen Toornigen God noemt. 177. En ,'t en is doch , God niet : maar ,het Centrum der Natuur;

zijnde de oorſaack van de Goddelijcke Openba .

singh tot het Vreughden , rijck: want, in God , en is geenen Tooren Openbaar ; maar, alleenelijck , eene Brandende Liefde . 178. Want , byvalvdien in God eenen Wille was tot de Verſtockingh , loo en fouden deſe Spreucken niet waar zijn ; die daar ſegghen : Ghy en zijt geen God , dien het god vlooſe Weſen gevalt : Item , Soo waar ick leve , ick en wil den dood des Sondaars niet ; Item , Dethien Geboden , de welck het booſe verbieden.

179. By_alv.dien God had Willen hebben , dat Cain • Anders hetfefte.

den Habel doodde , ſoo en is het b vijfde Gebodt , niet recht. 180. Oock ſette God by Cain , eene ſware ſtraffe in : wie Menſchen Bloet vergoot , diens Bloet ſoude weder vergooten worden , doorMenſchen . 181. Byvaly.dien hy't wilde hebben , ſoo en behoefde niemant


Spreucken ; en , van't rechte Verſtantder Schriftuur.

211

niemant ſijo Ghebodt te houden;waar bleef dan fijne Ge rechtigheyt, en het Gerichte in der Waarheyt ?

132. De Schrift ſeyt : 0 ! Iſraël, u On u ſelfs.

heyl,komtuyt

183. Over, ſulckx « en ſullen wy nu niemant verdom - a0fgen moc men , dan alleenelijck , de 6 lafter, en , ſonden , de welcke 6 Boorheys, openbaarlijck , aen den god vlooſen verſchijnen ; de ſelvi- ondeughe ,of . het quade. ghe gaan , uyt den Cainiſchen en Adamiſchen Eygen Wil .

le , die outſtaan was , uyt het Centrum wereldt .

van de Duyſtere .

184. Den welcken Wille , God , in den Aenvangh , in den Menſch , niet en had gheopenbaartnoch gheboored ; maar , de Duyvel is daar ſchultaen . 185. Deſen Valſchen Wille , in

ſijn Weſen en Doen , NB.NB.

moeten wy verdommen ; en , niet de arme Siele, de welcke in dit ſware gevangenhuys , in de lo - geſproken Stemme der Genaden, verborgen leyt !

186. Welcke Stemme der Genaden , de eerſte in

lij- NB. NB .

vingh in 't Paradys naar den Val , wel , door Chriſti Stem . me, mach verweckt worden , door fijne Kinderen ; in de welcke Chrifti Geeft woont . 187. Gelijck aen den armen Tollenaar , oock aen den Miſdadigher aen 't Cruys , oock Maria Magdalena, en veel hondert duyſent arme gevangene Sielen is gheſchiet : want , de Schrift ſeyt; Het is een Hoogh -waardig Woord, dat Jheſus Chriſtus in de werelt is ghekommen , om alle arme Sondaren Saligh te maacken . 188. En , Apocal.3. ſtaat : Hy ſtaat voor de Deure , en Klopt aen ; namentlijck, aende Deure van de arme gevan gene Siele : en , Matth.11. ſpreeckt hy : Komt tot my, ghy alle, belaſt en beladene; ick wilu verquicken . 189. Hy ſtaat in den ion-wendighen ,in Adam Inwghe. NB. NB. ſproken Grondt der Genaden , in t Centrum van de Siele , Dd en 2


212

20f., tok

Cap. IX . Van de tegenſtellingh der Schriftuurv

en roept haar, ſoo langh de Siele, hetLichaam op Aerden draaght;of de arme Siele ſich wilde « tegens hem wenden .

190. Wanneer ' t gheſchiet , dat ſy lich tot hem wendt , ſoo ſpreeckt hy als_dau :Klopt aen ,ſoo wortuop- gedaan : Klopt aen de eerſte In - gelijfde Stemmeder Genaden ,ſoo b of ,ontfan- ſal ſy haar beweegen : Item , Bid , ſoo ſult ghy b nemen : gen . Item , mijn Vader wilden Heylighen Geeſt geven , aen de .

gene, die hem daar..om bidden .

NB , NB , 191. Soo en leydt het na hier niet , aen ' t ſelfs konnen nemen ; maar, aen't Bidden ,en Aenkloppen : want , de Belofte der Genade, hadde fich , in Chrifto Jhefu , in ' t Bid den in

gheſprocken ; dat ſy haar , aen't Bidden, wil in

begheven,

192. Want, daar ſtaat geſchreven : Chriſtus is gekom men , te ſoecken , en Saligh te maacken, 't gheen verloo ren is. 193. Welcke zijn nu de verloornen ? Ref . Cain , Iſmael, Eſau, en alle,in der ſonden gevangenen , verſtock te Menſchen : de ſelvighe is Chriſtus gekommen , te ſoec . ken , en Salighte maacken ; ende en wilniet , dat ſy ver looren worden . 194. Maar, den Şelfswgeboorhen valſchen Moorder in Cain , en wil hyniet : noch den Spotter Iſmael ; alsmede den Jager in Eſau , en wil hy oock niet : maar , den waren Gront van de eerſte Geboorne Siele ; in de welcke de Ge

nade is leggende. NB. Hier vo!ght van Hagar en Ifmael.

195. Omdat hy den Spotter Iſmael niet en wil,foo ftier hy hem uyt het Huys , met fijne Moeder : verſtaat , den Spotter in lſmael; namentlijck ,den ſelfs gevatten booſen

Wille , die in Adam was ontſtaan , inet t'ſamen Hagar :

c Text ,

zijndede fcheydelijcke Natuur; verſtaat de « af geweece Zererennet, kene Eygenſchap der Natuur.

196. Eerſtelijck liep Agar van Sara ,

en wilde fich niet laten


Spreucken ; en , van't rechte Verftant der Schriftuur.

213

laten tuchtigen ; want, fy wilde met den Spotter, in Abra hams goederen heerſchen. 197. Maar , doen ſy in de Woeſtijne quam , ſprack den Engel Godstot haar : Van waar komt ghy, Sarai Maaght? en lý ſprack ; Ick ben van mijne Vrou ontvloden : en hy gheboodt haar , weder om te keeren ; en haar ; voor de Vrou te verdemoedigen .

198. En , ſprack vorder tot haar :

Ick wilu Saad ſoo .

ſeer vermeerderen,dat 't ſelvige, door de groote menigh te , niet en ſal konnen ghetelt worden : ghy zijt ſwanger, en ſult eenen Soon baren :

wiens naam , fal Iſmael ghe

naamt zijn ; daarom dat de Heere u elendt heeft ver hoort . 199.

Hy ſal een wildt Menſch zijn : fijn hand , tegens

yeder Man : en , yeder Mapshand, tegenshem ; en , ſalte gens. overalle fijne Broederen woonen . 200. Deſe Figuur, ftelt ons den waren Grond voor,hoe Adam mer het Rijck der Natuur, van God zy uyt - geloo pen in de Woeſtijne van de Dyerſche Eygenſchap :

na

mentlijck, van de Vrye ; welcke is , de Temperatuur: en , hy is in de eyghen Begeerte ( dat is , in den eyghen Wille die ontſtaan was ) met den Spotrer ſwanger gheworden . 201. Te weten , het Rijck der Natuur , hadde fich , in

de Eygenſchappen , gheſcheyden , dat de eene ghedurigh tegens d'ander gingh : ghelijck al hier van Iſmael wiert gheſeyt; fijne hand tegens yeder Man , en yeder Maps handt tegenshem . 202. Doch , daarom en waren de Eygenſchappen der Natuur, van God niet af geſcheyden ; ghelijck al hier by Hagar is te ſien : wanr, den Engel ſprack tot haar : Hy wilde haar Saad loo ſeer vermeerderen , dat't felvighe, van

weghen de groote menighte ,

niet ſoude gherelt

worden,

Dd

3

203. Sy


214

Cap. IX.

203. Sy dan

Van de tegenſtellingh der Schriftuuri noch ,

ſoude wederom keeren tot de

Vrye, en ſich , onder hare hand, verdemoedigen : 't ſelvi ghe wijſt aen , de Boete, en , de Omkeeringh van den ar men Sondaar : dat hem Chriſtus, met fijne Stemme , in hem ,

in fijne Woeſtijne van deſe Wereldt, ontmoet , en vertrooſt ; en , ſpreeckt hem in, in't Ghemoet. 204. Ick heb uwe elende verhoort, ghy arme ghevan gene Siele in deſe Woeſtijne : keert wederom: ghy zijt voorwaar met den Spotter ſwanger , uyt het Rijck der Natuur, van uwe Conſtellatie ; en, ſult hem baren . 205. Maar,ick wil u Segenen : en fult uyt het Rijck der Natuur, cwaalf Vorſten baren; de welcke in mijoen Segen ſullen kommen : ſulckx wijſt aen , de twaalf Apoſtelen Chriſti, die in fijnen Segen kommen ; welekers Saad , niet vermach getelt te worden, van wegen degroote menigte .

206. Oock , hoe den armen Sondaar ( wanneer hy maar in dit roepen des Engels, weder omkeert ) in de ſelvighe Apoftoliſche Ghenade komt ; doch , hy moet , met den Wille der Sielen, 4 tot de Vrye gaan.

a Datů, tot de Tema 207 , Den Spotter , word dan noch , in ſijne Conſtella peratuter, in dewareGeo tie , met eenen Eygen Wille ghebooren ; welcken Wille , latenbeyt.

Gods Rijck niet en ſal erven . 208.

Want , Abraham , moft den Spotter, van de Erf

ſchap der goederen, uyt_ſtooten ; doch , niet ſonder ge. ſchenck . 209. Want, ſulckx wilde de Vrye (zijnde de Tempera tuur in't Rijck Gods) hebben, dat den ſpottigen Eyghen Wille verſtooten wiert : welcke Vrye, de Sara aen wijft ; die God , den Abraham (in de Figuur Chriſti) ghebood te hooren . 210. Het geſchenck dat Abraham dan

noch ,aen Agar

en Iſmaelmede gaf, wijſt ou aen , het ware gheſchenck , in't Paradijs.

211. Doen


Spreucken ; en , van ' t rechte Verſtantder Schriftuur.

215

211. Doen Adam wiert uyt_gheſtooten , foo gaf hem God , te vooren , hec gheſchenck :

namentlijck , het in

gheſproken Woord der Ghenaden ; en , in 't ſelvighe ge Ichenck , ſtont den Segen. 212. Doch, het Rijck der Natuur, moſt de twaalf Vor ften geven : 't ſelvighe wijſt aen, dat de Siele, uyt de Eeu wighe Natuur zy ; blijven .

en , dat de ſelvighe Ordeningh moſt

213. Daar en konnen geene Nieuwe Creaturen in de Menſchen voort kommen : offy ſchoon in de verdeelde Geſtalten des Levens , eenen ſpotter « geven ; evenwel a ofre, voortbren . is doch deo invwendigen Gront, GodsWoord . gen en baren . 214. Over ſulckx , en ſal de Natuur , niet vergaan : maar alleenelijck ,den valſchen Wille ,die ſelfsisontitaan , uyt de on - ghelijckheyt , ſaluyt - gheftooten worden , en ſterven ; van't ſelvighe, hebben wy, al.hier, de Figuur. 215. Want, doen Agar met Iſmael, was uytvgeloopen, en , ly van den Iſmael doch , noch ſwanger was, dat den Engel haar vertrooſtede: foo noemde ly den naain des Heeren, die met haar ſprack ; Ghy God , fiet my. 216. Dat is , ghy fiet mijnen inwendigen Gront der Sielen , in ' t welck het inwendighe ghefchenck Adams, is leggende : want, fy fprack , Hier heb ick ghewiſſelijck gheſien , die my heeft daar - baar, aen - geſien. . 217. Dat is, de arme Siele ſprack : Ick was van de Vrye ( de Temperatuur ; van GodsRijck ) uytvgeloopen ; en ick was, aen God , blinde gheworden : maar , nu , heb ick den genen gheſien , die my, in mijne elende, met fijn in.com fien der Genaden, heeft aen gegen . 218. Dat is , daarvnaar , ſach hy , in my , daar ick alv reeds, aen Gods fien , blindt was : ’ t ſelvige is ghenaamt, Daar naar ; daar het Rijck der Natuur , al reeds , 6 met b Of, door. den Nieuwen -wille, eenen Spotter was geworden.

219. Daar


216

Cap. IX .

Van detegenſtellingh der Schriftuur

219. Daarom noemde ſy de ſelvighe Fonteyne , eene Fonteyne des Levendigen , die my heeft aen - ghefien ; welcke Fonteyne, is, tuſſchen Kades, eu Bared . 220. Deſe Fonteyne, is Chriftus, in't in - gheſproken Woord der Gevaden; in't ſelvighe Woord der Genaden van den Slangen treder , is de vloeyende Fonteyn van de foete Liefde Gods, in den name Jheſu, uyt JEHOV A. 221. De ſelvighe is de Fonteyne des Levendigen , die de arme Siele, naar den Val , aen ſagh ; en , die aenlagh, Hagar, en Iſmael in des Moeders Lichaam . 222. Want,den Spotter,uytde verdeelde Eygenſchap pen der Natuur ( namentlijck , den ſelvighen Spotrighen Wille ) wiert haar aen

gheweſen , dat den ſelvighen uyt

het Rijck der Natuur foude ontſtaan ; den welcken de arme Siele , in haar gevangenhuys , en blintheyt , ſoude moeten dragen. 223. Doch, God heeft hare , en, des knechtkens elen

de , aen - ghefien, uytde Fonteyne des Levendigen : na mentlijck, in't Centrum der Sielen , in haren inwendigen Gront ; den uyt_wendigen , loude eenen Spotter zijn . 224. Maar , God wilde hem , uyt den inwendighen Gront ( daar in de Ghenade fich hadde a ver_eenight) Verteiber . twaalf Vorſten voortbrengen ; welckers Saad , on tel

a Text,

lijck ſoudezijn.

225.

Doch, uyt_wendigh , ſoude de Natuur , in twaalf

Vorſten vande verdurven Natuur ,

in't Regiment ſtaan 3

gelijck dan , uyt_wendigh, twaalf Vorften, uyt vbem qua men :over fulcx wijſt den Geeft Gods, io Mowyſes,op den inwendigen Gront;en ,wy fien ſulckx klaar voorwoogen . 226. Want , doen Iſmael was ghebooren , ſoo was den vytwendighen Gront , naar 't verdurven Rijck der Na tuur, eenen Spotter ; den ſelvigen ghebood God, uyt te ſtooten ,

227. Maar ,


Spreucken ; en , van 't rechte Verſtant derSchriftuur.

217

227. Maar, doen hy den Spotter hadde uyt - geftoten, en , Hagar het Knechtjen van haar hadde wegh ghedaan ( dat fy niet en ſoude fien, hoe't ſelvighe fturf in de Woe Åijne ) foo lagh her Knechtjen Iſmael ; en , weende . 228. Daar verhoorde God de Stemme van ' t Knecht. jen : en , den Engel Gods riep van den Hemel : Hagar ; en fprack : Wat is u , Hagar ? En , vreeft u niet ; want, God heeft de Stemme van 't Knechtjen, daar 't leyt , ver hoort: ftaat op , neemt het Knechtjen , en leyt het aen uwe handt ; want , ick wil 't ſelvighe tot een groot volck maacken . ' : 229. En , God dede haar de ooghen op , dat ſy eenen Waterput ſagh : daar gingh fy heen , en vulde de Flef ſche met Water , en drenckte het Knechtjen : en , God was met het Knechtjen ; en, ſy woonden in de Woeſtijne Barſaba, by de Fonteyne des Levendigen en Sienden . 230. Deſe Figuur, isſoo ſeer Sonne wklaaren openbaar, tegens de dwalende meeningen, die Iſmael veroordeelen en verdommen , dat de ſelvighe niet klaarder en konde zijo ;

of ſy hare verkeerde meeningh mochten ſien.

231. Want ,den Spotter Iſmael in't uytwendige Rijck der Natuur, was boos ; en , uyt de Kindfchap verftoten .

232. Maar , doen hy lagh , en weenden ( 't welck de Boete aen - wijft ) foodede God aen Hagar ( dat is, aen 't Rijck van de inwendighe Natuur , naar der Sielen ) de oogen, in de inghelijfde Fonteyne der Genaden , open, dat fy de Fonteyne Chrifti, fagh : en, drenckte het Knecht jen (namentlijck,dearme Siele) uyt de Fonteyde tot Bar Taba ; dat is , in de verdeelde Eygenſchappen des Levens. 3.° 233. 't Welck drencken , den Doop, als, medede Be; fnijdenis , aeriwijft ; daar Chriſtus, uyt fijne Fonteyne, de verdeelde Geſtalten des Levens, in haren dorft, wilde drencken . Е е jo 234. Doch ,


218

Cap. IX .

Van de tegenſtellingh der Schriftuur

234. Doch , Iſmael, den Spotter,naar de uyt , wendige Natuur , moſt van tevooren , door de Beſnydingh, af. geſneden worden ; ' t welck door Boete , en af worpiogh des ſpottigen Willens gheſchiet. 235. Als dan Doopt Chriſtus , uye de Fonteyne des

Levendigen en Sienden , met den Heyligen Geeſt : dan ſoo woont de Siele , by de ſelvighe Fonteyne : en , God is met haar ;

ghelijck metdeſen lſmael.

236. Want , den ſpottighen Wille , en is het Saad diet, 't gheen God Segendel maar , den inwendigen Gront, in't gheſchenck der Genaden . 237. Want , God ſprack tot Abraham :

In Iſaack ſal a

het Saad Gheſegent zijn ; namentlijck , in Chrifto , fal Iſmael den Segen hebben. 238.

Want, den verdurven Wille der Natuur, en ſoude

den Erfgenaam in 't Rijcke Godspiet zijn ; den ſelvigen ſoude altijds zijn verſtooten ! 239. Maar,deNatuur, in haren Gront en Oorſprongh ,

is Gods Woord : namentlijck , het uyt geſproken Woord in fijne Scheydelijckheyt :daar in deFonteyne des Levens nyt JEHOVAS ( zijnde de Fonteyne vande Liefde, in den name Jheſu ) is geſproten ;de ſelvige ſal'terven , 240. Deſe inwendigeNatuur, wijſt oock Japhet aen : van den welcken , den Geeft Moyſes , ſeyt , Hyſoude in Sems Hutten woonen : namentlijck, in Iſaackx ; dat is, in Chrifti Fonteyne .

241. De Hutten Sems , wijſen aen , de NieuweGhe boorc uyt Chriſto ; daar Japhet en Iſmael ſouden in kommen . } 242, Wart , den Text feyt : En , God was , met het a ofte,in.

Knechtjen Iſmael: doch , niet, «met den Spotter :maar, in den in wendighen Gront;

den welcken , in Chriſto ,

ſoude openbaar worden ,

243. Naar ......

5


Spreucken ; en ,van't rechte Verftant der Schriftuur. 243.

Naar

219

de maal,God, met hem dat zy gheweeſt,

eo hy , met t'famen fijne Moeder, by de Fonteyne des Levendigen ( dat is , by Chriſto , in ſijo ghefchenck der Genaden ) hebben ghewoont: wie wil hem dan verdom men ; ghelijck de dwalende Wereldt doet ?

244. Den ayt - wendighen Iſmael , den Wille vande Spottery, word wel te recht verdomt! doch , niet Abra hams aen

geverfde rechte Natuur uyt den Segen ; maar,

den Aerdſchen Wille Abrahams, uyt het Saad der Slan ghen . 245. Want, Iſinael , is een Beelt, van ' t Rijck der Na tuur, naar den armen verdurven Adam : den welcken ,in

moet ſterven,en vergaan : en , naar ' t eerſte geſchapen ons, Beeldt, in Chrifto, dan noch ,opſtaan ; en ,deo Spotter, Iſmael, in der Aerden laten. 246. En Iſaack, is een Beelt van den Nieuwen Menſch , in de Menſcheyt Chrifti : daar Adams Natuur , en Chri. Itus, in maalkanderen zijn : daar den Valſchen Wille, it Chrifto, dood is : ofwel Adams Natuur al daar is ; even wel leeft de ſelvighe dan noch ,in den Geeft Chrifti. 2 247. Daarom nam Chriftus , Adams Natuur aen

fich : doch , niet Adams ſelfs geboornen Valſchen Wille : maar , de arme' * verdeelde Levens Geftalte der Natuur, a Text, Zertrennete. in Gods Gherechtigheyt en Voornemen ; op dat den cerften Adam in Chrifto ,' in ſijue Gherechtigheydt be Itonde . 248. Nuwas Iſmael, uyt het Beelt van Gods Gerech tigheyt; 'twelck hy, in Adam , ſchiep . ... 249. En , Iſaack , in ' t Beelt der Genaden , ' t welck ſich , in Chriſto, in Gods Gerechtigheyt, in - gaf : en, de ſelvi ghe met Liefdevervulde ; en, den Tooreo ftilde. 250.

Want, Chriſtus ſoude den Spotter in Iſmael (den

welcken in Gods Gerechtigheyt was openbaar geworden) Еe 2 met


229

Cap. IX:

met fijne Lieve

Van de tegen ... ſtellingh der Schriftuur Tinctuurfijnes Bloets, verwandelen, dat

hy , in Chrifto , weder tot de Kindſchap konde kommen : daar, de Gherechtigheyt , hem uyt Abrahams Goederen, hadde uyt

gheftooten ; namentlijck , van de Erf_ſchap

der Natuur van 't Gheformeerde en Uytvgheſproken Woord Gods. 251. De Figuur met Jacob en Eſau , is nu het tegen. ſpel ; hoe Chriftus uythet Rijck der Natuur , van haren gheboornen.valſchen Wille, uyt geſtoten worde. 252. Want, doen hy opſe fonden , in de Adamiſche

Natuur (verſtaat , den Quaal , daar de ſonde uyt vloeyt ; zijnde de verdeelde Gheſtalten desLevens , in de Men { chelijcke Natuur ) op , en aen ſich hadde ghenomen; ſoo ſprack hy dan.unoch : Mijo Rijck en is niet van defe We. reldt : dat is niet in de vier Elementen ; maar , in de Tem. peratuur 253. Naarde maalChrißus dan

-

noch ,de Menſcheyt

in de verdeelde Eygenſchappen hadde aenvghenomen , ſoo en wilde de Gherechtigheydt van de uyt ., wendighe Ordeningh , hem in haar oock niet lijden ; want, hy was uyt eene andere ( namentlijck , Hemelſche) Gherechtig heydt gheſproten , en ghekommen in onſe arme Menſch ...

heydt, in de Eygenſchap van deſe Wereldt; om ons te helpen .

NB . Den

254.

Daar om feyde hy : Des Menſchen Soon en heeft

in uwendigen niets, daar hy ſijn Hooft op legge ; en , ſeyde dochpock Ghewelt, in den Hemel,en op Aerden ghe alle weſen ,is Hem zy alle hetghewelds, geven gheworden van fijnen Vader.," : 255. Aliqaar meent hy den inwendighen Grond van alle Wefens : Damentļijck , de Eeuwigheyt , de welcke in deſe Wereldt verborgen leyt ; was gheworden. :

en , in Chrifto , openbaar

256. De ſelvighe openbaringh en was niet in deſe We relt


Spreucken; en , van't rechte Verſtant der Schriftuur.

221

reltte huys, ende en beſat niets van't Weſen van deſe we . relt, tot een beſic ofte Eygendom . 257. Dit Beelt , hoe Chriftus foude van deſe werelt , Jacob : den welc ayt - geftoten en verdreven worden was , ken , lijnen Broeder Efau (zijnde het Rijck van de uyt- wen dige Natuur

Gerechtigheyt) doorgaans wilde dooden ,

dat Jacob voor Efau moſt vlieden ;ghelijck oock Chriftus, voor der Phariſeeſchen Gerechtigheyt in 't Rijck der Na tuur : tot ſoomlangh , dat Jacob , met fijn gheſchenck, van Labanquam , en tot Eſau in gingh , en ſich hem over gaf; of hy hem ſoude dooden , of laten leven . 258. Doch , Jacob en was den rechten niet , den welc

ken deGherechtigheyt der Natuur ' , in't Voorwnemen Gods, ſoude vatten en dooden; maar, Chriſtus was 't. -259. Overvſulckx fien wy wederom alhier , de Fi guur Chriſti, en Adams. 260.- Doen Jacob tot Eſau gingh,en hen het geſchenck te ghemoet fchickte , ſoo wiert Eſaus Tooren « verbro- a Texe, Berichtet . ken, en in groote Erbermingh geftelt , dat hy Jacob om den hals viel , en weende , en hem nietsen dede : maar , in Liefden aen, nam ; ſoodanigh is de Figuur van Chriſto, in onſe Menſcheyt. sli 261.

In onfe Menſcheyt , lagh den Tooren des Vaders

( zijnde den Toornigen Eſau )in de Gerechrigheyt, in den Tooren verweckt; gelijck Efau tegens Jacob. 262. Maar, Chriftusſchickte fijn Ghenade geſchenck ( zijnde de Liefde io ſijnen Bloede van't Weſen van de He melſche Wereldt)den Tooren des Vadersin onſe Natuur, in Gods Gerechtigheyt ( dat is, in de eerſte Adamiſche ge boort der Natuur ) te gemoet .

263.

En , doen 6 fy deſe io

fich fagh, en voelde, foo b DeGhe

wiert Gods Tooren, in fijne Gherechtigheyt der Natuur, ab Liefde. watne irf groote Erbermingh geſet. Ee 3 264. Daar.


222

Cap. IX .

Van de tegenſtellingh der Schriftuur .

264. Daardoor den Tooren , al fijn rechtverloor , en verbroken wiert : daar van de Son haar ſchijnſel , in Gods Gerechtigheyt, verloor: en , de Aerde, in deſe ver breeckingh, Beefde : de Steen rootſen, Kloofden : en ,de Dooden (de welcke Gods Gherechtigheyt, in den Dood, hadde verſlonden) in deſe Erbermingh ,op ſtouden . 265. Want , het was Eſau te doen , om de Gerechtig . heyt van de eerſte Gheboort, die hy aen Jacob hadde ver koft : en , doch niet en wiſt, hoe God't ſelvighe alſoo had de geſchickt, dat hy de Figuur Chriſti , en Adams , alſoo Voor ſchilderde. 266. En , daarvom was hy den Jacob ,Vyandt , om dat Jacob, den Segen Abrahams hadde. 267. Want, de Gerechtigheyt van den Eygen Natuur Wille, wilde hem , in Eſau , in Adams verdurvene Natuur , hebben . 268. Maar, de Natuur van den Eygen Wille, hadde het Erve Gods verlooren; 't ſelvige braght den anderen ,nieu wen Adam , in Chrifto , wederom in de Natuur. 269. Over ſulckx moſt nu het eerſte Recht ( nament lijck , het eerſte Natuurlijcke Leven ) ſterven ; eo, in Chri : ſto , wederom Levendigh worden . 270. En , Eſau en konde, in fijnen.Jager, Gods Rijck in der Gerechtigheyt, niet Erven ; en , was uyt.ugheſtooten : oock noch in's Moeders Lichaam ,daar de kinderen, noch quaad, noch goed ghedaan en hadden ; op

dat Gods Ge

rechtigheyt , in fijn Voornemen van de Scheppingh der a Ofte, volw Creatuur, a genoegh geſchiede. daan Wiert, 271. Maar, in Chriſto, nam hy hem , naar ' t geſchenck der Ghenaden , naar den inwendighen Gronde van den rechten Adamiſchen Menſch, wederomaen : niet naar 'c recht van de Natuur fijnes Levens ; daar in hy Eſau is ghe paamt.

272. Want,


1

1

Spreucken; en, van't rechte Verſtant der Schriftuur.

223

272. Want , de E, is den inwendighen Gront; daar het Paradyſche geſchenck in lagh. 273. Maar ,de Sau,was het verworpen Dyer des Rijckx, van den eygen Wille, naar de Aerdsheyt ; van't welck de Schrift ſeyt : Eſau heb ick gehaat , daar hy noch in 's Moe ders Lichaam was ; op datde Verkieſingh Gods beſtondt: dat Eſau , in ſijn valſch Eyghen Natuur. leven , niet Gods Kind en ſoude zijn ; maar , Chriſtus , in de rechte Adami ſche Natuur, in Eſau . 274. De Adamiſche Natuur, a ſoude haar recht, in Sau , a Of,mest.

ganſch verlieſen; Daar haren Wille, en Leven . 275. Maar , het Weſen van de Adamiſche Natuur ( 't welck het Geformeerde Uyt- geſproken WoordGods was ) b ſoude in Chriſto blijven ; en , met het gheſchenck b Of,moft, cof, door, Chrifti, in den Tooren , verſoent worden. 276. Het Beelt van't ſelvighe, was , daar Jacob het ge ſchenck , aen Eſaute ghemoet ſchickten , en , hem fijnen Heere noemde : al. daar wiert den Tooren , in Eſau , van weghen het recht der Natuur , verſoent : eu vingh_aen fich, in de grootſte Erbermingh inte

tellen , en viel Ja cob om den Hals-, enkuſten hem ; en , gaf ſijoen Wille , in de eerſte Geboort , in Jacob. 277. Want, Chriſtus,moft fich ganſch in den Dood in ... begeven, en het Menſchelijcke Natuurwrecht , aen ſijnen Vader (dat is, aen de Gerechtigheyt) over - geven;al daar fturf Eſau af. 278.

Over.v ſulckx, weckte God ,den eerften Adam op;

namentlijck , den rechten Menſch ,den welckenin't Voor nemen Gods, was geſchapen geworden in de Ghenade der Liefden die de Gerechtigheyt, voor God , hadde vervult . ... 279. Alvdaar en was 't niet vmeer , Efau ; maar , een Lidc Chrifti. 286.

Dat de Schrift dan

noch ſoo ſeer op de Predeſti natie


224

Cap. IX .

Van de tegenſtellingh der Schriftuurin

patie gaat, ' t ſelvige is ganſch recht: wapt, Eſau is het Beelt van Gods Tooren, 't geen in Adam ontſtont; 't ſelvighe is a Ofre, volar verdoemt; op..dat deGherechtigheyt Gods « ghenoegh daan worden. gheſchiede ; en, den Rijckdom ſijoder Ghenade, in Jacob ( dat is , in Chriſto ) in Gods Gherechtigheyt Openbaar worde. i 281. Want,het leven in den Wille der Natuur,'t welck Efau is genaamt, 't ſelvige was het Nieuwe Leven Adams, naar de opvgewaackte Eygenſchap, van de Duyſteren we relt; gelijck oock alſoo, by Cain en Iſmael :'t felvige had de de GerechtigheytGods, in den Tooren , begrepen , en fich daar, in geopenbaart; en ,'t ſelvighe was verdoemt. :

282. Doch ,den Grondt der Sielen ( namentlijck , het

ganfche Centrum der Natuur ; zijude her ſheformeerde Woord naar der Sielen ) en was daarom niet van God ver ſtooted ; neen , neen ! ;

283. Sy waren uyt de Kinderen der Heyligen geſproo

ten : niet van de Sau ; gelijck tegenwoordigh in veelen ge ſchiet , daarden inwendigen Grondt, vol Duyvelen is. 284.

Het geſchenck der Genaden van de Invgelijfde

Stemme, lagh in den inwendigen Grond : maar niet in 't Ens des Levens; gelijck als in Jacob, Iſaack, en Abel . 285. 't Welck

Ens ; was , Chriſtus; die fich , met fijne

Stemme, in dit Ingefproken Woord, in den inwendigen Grondt van de arme Siele , die in den Toorn Gods gevan gen lagh , wilde in

ſpreecken .

286. Gelijck geſchreven ſtaat: Ick ben gekommen om te foecken en Saligh te maacken, ' t geen verlooren is : na mentlijck, Eſau , Iſmael, en hares ghelijcken ; de welcke in Gods haat, begrepen en verlooren waren. 287. Over - ſulckx ſeyde Chriftus nu :Hywas ghekom men om den armen Sondaar te ſoecken , die verloren was ; en , niet den Rechtveerdighen': want , Jacob , Iſaack , en Abel,


Deelt

Spreucken ; en , van'trechte Verftantder Schriftuur.

225

Abel, waren de Rechtveerdigen : want, de Genade hadde ſich in

hen geopenbaart , en den eygen Wille der fonden ,

acob

in't Leven , ghedoot ; eo , fich aen den Waren , eerftge hadden , Grondt des Levens, tot een Nieuw Leven , in

baar

begeven.

elck

veerdighen , en hadden Vreden met Gods Gerechtigheyt;

ms,

verftaat, naar der Sielen : maar , naar ' t uyt - wendige Le

Hoegh

ad

288. In't ſelvige Nieuwe Leven,ſo waren ſy na Recht

veo, waren ſy noch onder den Vloeck ;-daarom moſt het uytwendighe Lichaam ſterven . 289. Want , ſy ſelfs , en waren van Nature , de Recht

en veerdighen niet , maar , de Ghenade maackte hen Recht hen ; in een Ens des

het

veerdigh : welcke Gedade, fich, in

-de

Levens begaf:daar het Leven der Sielen in brande:'c welc

)

2.

ke Nieuwe Goddelijcke Vyer , den haat van Gods Too fre, aRecheveerdia Gherechtveer- o ren, in Liefde verwandelde ; daar.ioſy dight waren . gen . 290. Soo ſpreecktghy : Waarvom oock niet alſoo , in Cain, Iſmael, en Eſau ? 291. Neen ! het Voorvoemen Gods moft beſtaan : na- NB.NB. mentlijck, de ordeningh van ſijn Uyt - geſproken Woord ; Arcanum .

: hy en wendt’t ſelvighe niet weder ...om te rugghe . 292. Sijnen Tooren en moft niet ghedoodt en verbro

ken worden ; want, den ſelvighen is eene oorſaack , dat de Genade Openbaarwort.Daartoe is hy d'oorſaack, dat de Genade , in Vreughdenvrijck wort verwandelt. Oock is hy d'oorſaack , dat de Genade,eene Vyerige Liefde wort . 293. Chriftus is dan noch het andere Voornemen : 't ſelvighe openbaarde hy, in Habel, Iſaack, ep Jacob; en, ſtelden de Figuur daar, hoe't ſoude gaan. 294. Want , Chriſtus b moft in de Gerechtigheyt van b ofie,Soude. Gods Tooren Openbaar worden; op wat Genade was. Ff

datbekendt wierd ,

295. Adam


226

Cap. IX . Van de tegenſtellingh der Schriftuur.si

295. Adam ſtondt in Gods Ghenade, en in fijnen Too ren , in de Temperatuur : en , geen van

beyden , was,in fijn

Leven , Openbaar;want,fy ſtonden in gelijcken gewichte. 296. Soude nu de Genade Openbaar worden , foo moſt voorheen, den Tooren Openbaar zijn , op dat de Gena de veroorſaacke wiert, haar in den Tooren te bewegen , en a Of, in te begeven .

aen den Tooren « over

297. Welck in

te

geven ; en , hem te verdelgen .

begeven en verdelgen , de oorſaack is,

van't Goddelijcke Vreughdevrijck, en Vyerighe Liefde,

NB. NB.

in't Leven des Menſchen :daarvuytGods Érbermen ,oock het Geloof,de Liefde ,en Hoope (zijnde het vertrouwen in

h heeft genomen ; bof , tege God ) fijnen oorſprong in den Menſche fchieden. it welck in de Temperatuur, niet en vermocht b te zijn. NB . Het 298. Want , een dingh't welck in ghelijcke gewichte Hooghfte Arcanum . ſtaat , ' t felvige en heeft geen Beweeghen ofte Begeeren tot yets : het is een Eenigh; en ,'t is fijn ſelfs .

NB, Siet ! O Menfib.

299. Maar , wanneer ' t van de Temperatuur uyt

gaat,

foo is 't veelvoudigh, daarm- toe' verbreeckelijck , en't verlieſt de Selfsheyt ;'t ſelvigheheeft hulpe (namentlijck , Genade en Erbermen) van noode. 300.

By

al

dien

ſulckx dan , noch niet haaft en ghe

ſchiet , dat het gheholpen wordt, foo treet het doch in de Hoope. 301. En , by.wal.„ dien de Hoope word toegeſeydt,dat haar ſal hulpe geſchieden ,foo treed het in 't Gelooven :en, ' t Geloove,veroorſaackt de Begeerteinde Hoope: en , de

cOf, For meert .

Begeerte , neemt de toevleggingh , in

ſich in, en

vat de

ſelvighé in haar , dat die Weſentlijck wordt; en ; in't ſel vighe Weſen, is nu de Genade en 't Erbermen . 302. Want, 't ſelvige Weſen , word in de toe, ſeggingh d Of,sefigm . ghenomen , en in Weſen d ghevat: ' t welck Weſen , aen reert, t eerſte rechte , ' t welck in , fich het dingh heeft gemaackt , moet in begeven . 303. En ,


Sprexcken ; en , van't rechte Verſtant der Schriftuur.

224

: 303. En, byvalvdien ſulcx geſchiet, ſoo vind het eerſte maackende, een nieuw Leven in

ſich ,'t welck uyt de Hoo.

pe , en uyt het Geloof, en , de Begeerte, a met het in fich a Of, doop, vatten is ontſtaan : en ,'t vindt,dat 't felvige meerder Gee ftelijck is, dan't eerſte, daar 't dingh uyt ontſtaan is daar om en kan 't ſelvige, geen tegenſtant doen ; maar, ' t moet het Geeſtelijcke Leven, in, lich laten woonen. 304. En, alv-hier ontſtaat de wederbrengingh van ' t NB, NB . eerſte Weſen , 't welck ſich verbroken heeft ; ſoo dat het laatſte Lichaam beter is, dan het eerſte. 305. Want , het is gaoſch Geeſtelijck ,Gebooren uyt Ge. loof, Hoop , en Liefde:het eerſte Vyer, ſteeckt,met fijne Be geerte, 't ſelvige aen; daar de Vyerige Liefde van ontſtaat. 306. Verſtaat ons doch

alſoo maar recht.

Adam was

het ganſche Beelt Gods , in Liefde en Tooreo : doch , hy ſtondt in de gelijckheyt van de Eygenſchappen ; en , gee nige, was, voor d'anderen, openbaar. 307. Maar , doen hy ſich , door desDúyvels bedrogh, in luft invoerde, foo verbrack't ſelvige Beelt; en , de Ey ghenſchappen van de Temperatuur , ſcheydede hen, 308. Nuwas hem hulp van noode: over, ſulckx ſprack hem God , het Woord in : 't ſelvighe nám de hongherighe Begeerte naar hulpe, gen ; en vatten'tſelvighe ; en , ſette fijnen Wille daar in ,namentlijck ,in eene Hoope,dat hem . b Text, ſoude b geholpen worden. Beraten . 309. En , de Begeerte , vatte de Hoope, in een Ens des Weſens.

: 310. Hier was het lo - geſproken Woord , Weſentlijck, en gepaamt, Gelooven : dat is, een " Nemen : 't welck de sof, Geloof. dofie,ont Scients des Eeuwigen Willens,in ſich nam ; en, ſich daar w fiungen : in begaf. 311. Want, dit Weſen , wasEdelder , dan 't eerſte , uyt NB, NB.

het Voor „ nemen van't Geſproken Woorde Ff a 312 , Over '

-


228

Cap. IX . Van de tegen . -ftellingh der Schriftuur

312. Overvſulcx gingh de Vyerige Liefde aen , uyt het Vyer des Toorens , in 't Voornemen van de Eeuwighe Natuur: want , dit Ens desGeloofs, was on , verbreecke lijck; en , 't beſtondt in't Tooren , vyer. 313. En , in dit in nemen van 't Vyer des Toorens , wiert het Vyer van den Grim , in de Vreughdeo „ rijcke Liefde verwandelt. 314. En , dit isnu den Grondt Chrifti, uyt het Inghe ſproken Woord : den ſelvighen ſcheyde fich, in Adam, in de Natuur ; daar uyt eene Eyghene Figuur , in't Ens van quam Habel : en , uytde verbroken Figuur , quam Cain . : 315. Maar , ou hadde Habel , oock Cains Natuur , in 't Ens des Geloofs, daar de Siele in ſtondt : doch , den ver broken Wille , was verwandelt in eenen ganſchen : want, de verbreeckingh ruft in 't Ens des Geloofs; ' t ſelvige was Chrifti Figuur. 316. Nu was dan„noch , de Siele Adams ( verſtaat , de Eygenſchap van de verbroken Natuur der Sielen en des Lichaams) toegeſeyt, dat des Wijfs Saat , de ingevoer de Eyghedſchap der Slanghen ,den Kopfoude vertreden ; en , Adam helpen. 317. Over ſulckx moft den ſelvigen Slangen . treder , eenen anderen Perſoon zijn , dan Adam : in den welcken God Openbaar was, die ſulckx konde doen , die aen Adam , het In

geſproken Woord verweckte ; dat is , die oock de

.

Macht en Krachtdes In ſpreeckens hadde. 318. Want, ofwelin Adam ,het Inſpreecken , Leven digh,en Openbaar was ; foo was ' r doch om fijne Kinderen dan „ noch te doen : welckers In geſproken Grondt , met de fonde, bedeckt , en noch niet geſcheyden en was ; ghe lijck met Cain en Habel. 319. En , oock daarom , dat het Menſchelijcke Ens, in de Sondaren ( namentlijck , de gene , die GodsGerech tigheyt


Spreucken ; en , van't rechte Verſtant der Schriftuur.

229

tigheyt in den Tooren , hadde begrepen ) eene Stemme der Ghenade hadden, die in hen foude in ſpreecken ; en, den

in

wendighen eerften in - gheſproken Grond des

Woords vandeGoddelijcke Kracht, verwecken . 320. Want , den God JEHOVA , ſprack den pame Jheſus, in Adam, naar den Val,in een werckelijck Leven: dat is, hy openbaarde den ſelvigen , in 't Hemelſche Ens ; 't welck verblickert was . 321.

Den ſelvigen name , Jheſus, wiert in der Sielen, NB. NB.

een Leven , doen hem God , in de Siele Inſprack ; door welck io

ſpreecken , aen de Siele Adams, wedervom

eene Goddelijcke Begeerte , uyt het ſterven , wierdt ver weckt . 322 .

't Selvighe vatte de verweckte Begeerte der Sie

len, in ſich ; en , de ſelvighe verweckte Begeerte, was den Aenvangh des Geloofs. 323. Die ſcheyde fich van de Eygenſchap der Valſche Begeerte , in een Beelt : namentlijck , in een Ens ; uyt ' t ſelvighe quam Habel.

324.

En , uyt de Eygepheydt vande Adamiſche Siele ,

naar de Aerdſche Luft, quam Cain. 325. Nu lagh dann noch in den Grond van de Eygen heyt der Sielen, in't Cainiſche Ens, oock • het Geluytdes a Text; der Schan. Woords, 't geen God In Sprack.

326. Maar, dit Ens, en was het Goddelijcke Leven ,in 't in

ſpreecken des Woords, niet aen ,nementlijck ;want,

den op - gewaackten Grim Gods in fijn Voornemen van ' t uyt ſpreecken tot de Natuur inde Scheydelijckheydt, was daar in openbaar gheworden . 327. Over fulckx hadde hier biet ſelvighe Eni der Sie. len , eenen anderen , en , poch meerder Inſpreeckens, in ' t Uyt geſproken Woord , van nooden ; dat het oock mocht Levendigh worden in't Ensder Sielen . Ff 3 328. Dit


230

Cap. IX.

Van de tegenſtellingh der Schriftuur .

328. Dit en vermocht na biet te gheſchieden , 't en a Text, Halle..

was, dan dat het quam , uyt een Goddelijck « Geluyt ofte In ſpreecken : daar, té gelijck , uyt het Goddelijcke Le ven , en oock uyt den Grond van 't Sieliſche Leven , het ſpreecken gingh : daar eene Goddelijcke Heylighe Siele was, die ſich aen de verdurvene , en , aen God , blinde Sie le , in Sieliſche , eu Goddelijcke Kracht, in

ſprack : dat

de Sieliſche, in het Sieliſche, en het Goddelijcke , in't Goddelijcke io - ginge ; en , ſich het eene in'c andere op. weckte .

329. Want ,

daarom was 't God te doen , dat hy

de arme verdurvene rechte Adamiſche Siele ,

niet en

wilde verlaten ; maar, ſtelde de ſelvighe al daar in Cains Beeldt. :

330. En , ſtelde tegenshem , den name , Jheſus, in de

andere Lynie ( daar oock den Grond der Sielen in was ) dat ſich den name, Jheſus, met het nieuwe Leven van den Grond der Sielen, io Cains Siele foude in

ſpreecken . ·

331. En , dit Beeldt, was Habel: uyt welcker Lynie, Chriftus, naar onſe Menſcheyt , quam

; en , den ſelvigen

was ghekommen , om den armen Sondaar, die in den haat Gods was gevangen , tot Boete te roepen . 332. Den ſelvigen hadde eene Menſchelijcke, in God Nieu Geboorne Siele , en konde in de Siele , en oock in'e in

geſproken Woord Gods ( 't geen in ' t Paradijs was ge

ſchiet) inſpreecken ,en ,de Siele, in eenen Nieuwen Gode delijcken Honger , in fich , verwecken: dat fy het in ge {proken aen gheverfde Woord,in haar innam ; daar... b Of,mocht van haar oock een Nieu.Leven b ontſtont. anitaan. 333. Derhalven , verſtaat ons recht : wy ſpreecken Hoogh , waardigh ; ghelijck wy wel erkennen in Gods Ghevade. 334. Het Beeldt van Cain , Iſmael , Eſad, en hares ge . lijcken ,


Spreucken ; en , van't rechte Verſtant der Schriftuur.

231

fler lijcken , zijn alle On weder - gheboorne Menſchen ; de ſelvighe zijn den rethten Adam, naar den Val .

ofte Les

335. De ſelvighe roept God , door fijn in

ſpreeckend

hee jele

Woord , ' t welck hy ons , in Chriſto , heeft gheleert: en,

le

't geen hy noch huyden , in de Nieu , geboorne Kinderen, ſpreeckt, en in deſe verduryen Adamiſche Kinderen , in

Jat

hen daar door roept; Komt alle tot my : niet alleevelijck,

it

ettelijcke ; maar, Alle. 336. En, het Beeldt van Habel , Iſaack, en Jacob, zijn NB. NB . Alle Menſchen , die hen door'tin -ſpreecken laten ver wecken : in de gene het Goddelijcke In

Spreecken vat,

AS

de ſelvighe bekommen , in de Siele , een Nieu Leven en Willen ; namentlijck, eenen Goddelijcken Honger.

le

337. Welcken Honger, het eerſte Paradijſche in - gen lijfde Woord , in , fich , in den nameJheſu , vat , in vat,

7

en Weſentlijck maackt : daar alsdan , Chriftus invhen, ghebooren is : en ſy , naar den ſelvigen Nieuwen Geboor nen Grond , niet den Hemel.

meer in deſe Wereldt en zijn ; maar, in

338. Want, ſulckx is ſelfs den Heylighen Hemel; zijn de den waren Tempel Gods : daar God, Menſchen God , in is : daar het Woord , Vleeſch ( verſtaat, Hemels Gee . ftelijck Vleeſch ) word : welckers Heyligh Vyer der Sie.

i len , ChriſtiVleeſch Eet, en ſijn Leven daar van heeft.

! ... 339. Alſoo ftellen wy u nu

het verſtantmet Efau a ofte, diem

voor, daar de Schrift ſeyt : Hy heeft Eſau ghehaat ,

en fin ,

Jacob bemint: daar de Kinderen noch quaad noch Goet ghedaan en hadden ; op dat het Voor.unemen Gods be Itondt . 340. Eſau, was het verdurven Beelt Adams : en ,Jacob was het Beelt Chrifti : ſulckx toonde God al hier , in de Figuur , hoe den haat in ' t Voorwnemen van't uytſpre kende Woord , in Adam zy openbaar gheworden : daar in


232

Cap. IX.

Van de tegenſtellingh der Schriftuur

ip hy in den Dood en Gods Tooren lagh , en een louter haat Gods was ; want, het Heylighe Leven was Dood . 341. Des ſelfs Beelt was Efau : hy was, in Godshaat , in's Moeders Lichaam ontfangen ; want, het Beelt Chri fti, hadde fich van hem, in Jacob, gheſcheyden. 342. 't Selvighe ftont nu , met eene Heylighe Şiele , a Of,voor hem .

b Text , Halle .

« tegens Eſau , en't foude in Eſau in

ſpreecken , en , de

arme krancke ghevangene Siele , met fijn in woonend Goddelijck b Geluyt, Bewegen ; dat de verdurvene Ada miſche Siele, in't lo wecke wiert.

ſpreecken van den name Jheſu , ver

343. Doch ; het inſpreecken en moſt niet voor by gaan ; maar, in Gods Gerechtigheyt, in Haat en Tooren , lich in

begeven .

344. Gelijck Chriſtus in Gods Haat in de Gherechtig heyt, ſich in begeven moſt , en het Erbermen , door fijne Liefde, in den name Jheſu , verwecken , en het Vyer des Toorens, met fijn inbegeven , in een Vyer der Liefde

c Text, (namentlijck in degroote Treckende Erbermingh ) van Sáhnende. de lieve Kindſchap verwandelen .

345. Ghelijck Jacob den Tooren van fijnen Broeder Eſau , in groote Erbermingh verwandelde , doen hy hem fijn Gheſchenck voorheen ſchickte, en hem liet ſeggen , dat hy ſich in

hem

overgaf io fijne Ghenade :

nament

lijck , in fijnen Rechtveerdigen Tooren ; om dat hy hem de eerſte Geboorte had wegh genomen . 346. En, dat hy, door dit Geſchenck , by hem Genade mocht verkrijghen : foo wilde hy ſich , met alles dat hy hadde , aen Eſau , fijnen Broeder , tot Eygendom over geven : 'twelck in Chrifto vervult wiert; die heeft onſe Siele, in ſich in genomen . 347. Maar , hy hadde het Heylighe Kleynood Gods, ' t welck in Adam verborgen lagh , mede uyt Adam , in ſich


Spreucken ; en , van 'trechte Verftant der Schriftuur. 233 ſich ghenomen : daar om den Haat Gods was ontſtaan, om de eerſte Geboort ; namentlijck, om de Gherechtig

t, "1

heyt Gods. 348. Want , 't ſelvighe Kleynood behoordeaen ' t eer fte Adamiſche Beeldt , in Gods Ghelijckenis ; ' t ſelvighe nam God , met Habel , in eene nieuwe Figuur , uyt Adam .

e

349. En , al hier was nu den Haat in't Beeldt , van weghen Gods Gherechtigheydt, om het Kleynood ; om met fijnen Broeder,Jacob, vertoorende, a Ofte,overs 350. Daar.om moft Jacob ſich , mecut'ſamen het

' t welck Eſau,

dat hy hadde , aen Eſau in Kleynood , en al., 't gede geven .

be

351. Alſoo moft fich Chriſtus oock , met het ſelvighe Kleynood van den name, Jheſu , aen de Gherechtigheydt van't Voor nemen Gods , ganſch in begeven ; en , het Kleynood weder in , begeven , in den Haat van't Voorn . nemen .

! 352. Sooſegheghy: Waarom voerde God foodanigh Proces ? Vermocht hy't ſelvighe Kleynood , aen Adam niet te laten, die ſulckx in Natuurrecht,' in'tWoord van PE Voornemen Gods , in Goddelijcke Beeldingh hadde ; b Ofte, ale b.als den Eerft geboorte? zijnde. n 353. Nee ,

1354. Waarom ? 355. Daar om ,

Dat het Kleynood , in de hooghſte

Liefde Gods, in den Menſch ( datis , in ' t Beeldt Gods ) verborgen ſoude ghebleven zijn. 356. Over, ſulckx moſt 't felvighe, door ſoodanigh Proces , in de Wedergeboort, openbaar worden . I.

Op dat de Liefde en Ghenade Gods , erkent , en in

de Menſchen openbaar wiert. 11. Dar den Menſch oorſaack hadde , God te lieven ,

en ſijo Lof, in de Genade, te verheffen . Gg 357. Welck


234

a Ofie, ydel.

Cap. IX . Van de tegenſtellinghder Schriftuur."

387. Welck verheffen, een a enckelGoddelijcke Fore meringh en Baringh in deWijſheydt Gods is : daar het Woord Gods, oock daardoor, in den Menſch word ghe booren ; en, den Menſch , oock God baart: dat hy alloo eenen Weſentlijcken God zy ; namentlijck , cene Har monye van't Goddelijcke Vreughden 358.

rijck .

Want , doen Chriftus 'e ſelvighe Kleynood , aen

Gods Gherechtigheyt in den Haat, in begaf, ſoo ver. wandelde ſich den Tooren , in een hoogh Triumpherend Vreughden

rijck ; en’t LofGodswiertopenbaar.

359. Sulckx in Adam niet en vermocht tezijn , doen hy in de Temperatuur ftont : want , den Grim verheughde fich nu, dat hy uytde vyantſchap, in een Vyer der Liefde,

b Ofte, zebrocht.

was b verwandelt gheworden. 360.

c Ofte, brenght.

Eo , dit is nu , de Opſtandingh Chriſti , en fijne

Kinderen , die hy alſoo , in een Vyerder Liefde, door fijn Proces , ' verwandelt : dat , wanneer de Siele fich laat

Trecken ,wanneer Chriftus haar, in fy fich in hem overgeven . 361.

haar roept, ſoo moet

Als, dan foo Itaat Chriftus, in ' t Vyer des Too

rens, op:en ,verwandelt't felvige,in 't Goddelijcke Vreug den rijck ; in 't Lof Gods.

NB , NB ,

362.

Soo verſtaathet doch , Lieve Broeder, hoe God ,

Eſau heeft ghehaat: hoewel , niet God ; maar , Gods Voornemen : namentlijck , de Gherechtigheydt in de Scheydelijcke Scients , hatede dit Beeldt, om dat 't ſel vighe , her eerfte rechte Beeldt niet en was , ' t welck in de Gherechtigheydt was Gheſchapen gheworden : want , het Kleynood ( zijnde het Ens vande Goddelijc ke Liefde) was daar in , verlooren ; en , Jacob , hate , ſulckx .

1

363. Overfulckx hatedena , het Voor„ nemen Gods, dit Beeldt , Elaus, om dat het Gods eerſte Beeldt ( in de Liefde)


Spreucken ;en , van't rechteVerftant der Schriftuur.

235

Liefde ) niet en was ; maar , in den Tooren : Efau was ſelfs, het Beeldt van den Haat. 364. Want , God , en konde hem niet haten ; maar, het Voornemen : dameotlijck , de Vyerighe Natuur in de Scheydelijckheydt van fijn Spreecken : daar ' t Vyer Ateeckt , en in een Principium , tot de Openba

ſich aen

ringh Gods, in --vat ; Itaat .

daar. 't Creatuurlijcke Leven in

365. Derhalven en verſtaat het doch maar, dat het Na tuurlijcke Leven, ſonder de Openbaringh des Lichts, een louter Vyer, Haat, Tooren, en Nijdt is. 366. Sulckx was Adam , naar den Val , ſonder het we der Genadigh io

ſpreecken : foo wel, Cain, Iſmael, Efau , en alle Menſchen ; buyten het Ghenade Ens der Liefde, daar't Licht uyt ontſtaat. 367.

Nu is hierde Vrage : Of Gods Gherechtigheyt,

in't Voor. Demen,Eſau, tot het Eeuwige Verderven heeft ghehaat ? 368. Ja , in Eygen ſelfs macht, en konde anders niets

meerder zijn . 369. Voorder is de Vrage : Was 't felvigen den waren louteren Wille Gods , dat Eſau ,Cain, en veel duyſenden, Eeuwigh verderven ſouden ? 370. Neen : maar, Chriſtus was't Voorvoemen Gods; voorvloo.wveelGod, een Godisghepaamt. 371. In Chriſto , wil God , dat Alle Menſchen ghehol pen worden : maar, fijnen Tooren, wil hen alle verAinden ; in de gene, hy openbaar is. 372.

Doch , de Schrift ſeyt : God en heeft fijnen Soo

ne in de Wereldt (dat is, in de Menſcheyt) niet geſonden , dat hy de ſelvige wil Veroordeelen , Verſtocken , en Ver derven ; maar, dat hy haar Saligh maacke. 373. Soo feght ghy : Welck hy wil !

G g

2

374. Ja :


236

Cap. IX.

374.

Van de tegenfellingh der Schriftuur

Ja : doch ,hy roept hen Alle,ſy ſouden alvt'fament

kommen ; Waarom en kommen ſy niet Alle ? 375. Soo ſpreeckt ghy : Hy en piet tot ſich !

treckthen , in

hen ,

376. Dat en is niet waar : Hy treckt hen Alle : hy leert Alle, in when : want, ſy weten , in ' t Licht der Natuur (daar hy den God vloofen

in 't verftant, ontmoet, en hem het

recht wijft ) wat recht is : ' t welck ſy oock ſelfs leeren en bekennen , dat het recht zy ; doch , niet en doen, 377. Maar,waarom dat ? 378. Chriftusſprack : Vader , ick wil, dat , die ghymy ghegeven hebt, zijn , daar ick ben : Item , daar en komt niemant tot my , 'ten , zydan, mijnen Vader, hen tot my Trecke . t 379. Hoe gaat het toe dat hy hep niet Alleen Treckt ? 380.

Daar leyt den Gront , Lief beſoetelt Houtgen :

Ruyckt in uwen Boeſem ,waar paar ruyckt ghy . Zijt ghy maar in 't Voornemen van den Grim , in lijne Conſtella . tie , begrepen ( ghelijck Eſau , Iſmael, en diergelijcken ) ſoo is daar welraat. 381.

Maar , zijt ghy eenen Diſtel, uyt de aenghe.vn

erfde werckelijcke Sonden d , aar het Voorwnemen Gods a Text, in den Tooren, ſich in eene Figuur des Levens heeft * in. Ein gemoh deitt . ghebeeldet ( daar God van ſeyde, in fijne Gerechtigheyt ftrafo des Voornemens, hy wilde de Sonden der Ouderen

fen aen den Kinderen, tot in 't derde en vierde Gelit) foo is't ghevaarlijck . -382. Want, dit levendighe Voornemen in den Too ren Gods , heeft ſchoon voorheen , eene Figuur in de Scients van 't Spreeckende Woord ; eo, is op't nieu , van den ingelijfden Gront gheſcheyden. 383. Niet yyt Gods Voornemen ; maar , door den quaal der Sonden : welcke quaal, met'den Tooren in't Voors


Spreucken; en , van't rechte Verſtant der Schriftuur.

237

Voornemen , fich ganſch heeft vereenight; en, in een Le. ven der Duyſterpis, in - gevoert, 384. Al daarleyt de ingelijfde Genade, verde : en , Chriſtus , is gefturven ;ev , ruft in'tGraft : en, eer hy op ftaat, ſoois deſen booſen Gheeſt , in den Afv grondt ghe varen. 385. Het Voor „ nemen Gods, houdt nude felvige,ende en geeft hen niet aen de Genade Chrifti; want, ſy zijn Di. Atel. Kinderen: haren Wille , is eenen Levendigen Duyvel; in Engelſche Geſtalte, onder andereMenſchen ., 386. Het Voornemen Gods, kent een yeder Ens , ter wijl ' t ſelvighe noch een Saat in den Man en't Wijfis ; en , weet, waar toedit Hoyt put is, wanneer 't tog eenen Boom ſal worden. 387. En , den Diftel en komt nietalleen van Moeders Lichaam , uyt den eerſten Grondt : maar oock , door uyt . wendighein -vallen des tijds, daar dan, de meefte verder, veo , deſe Alle , roept Chriſtus. 38.8.: Veele yan hey , hebben oock noch een voncxken van detreckingh Godsi when : 't welck hen , het Voorv nemen , Chriſto (namentlijck , fijne Stemme) geeft , dat fy ſom

tijds , Chriftum , in when, hooren Leeren ; en, die

zijo nu Beroepen , en Geroepen , 29.01 389. Maar , de uyt- wendighe in - vallen , verderven

' t ſelvige wederzom én Cruycighen ChriftiStemme , en , jo vroepen ,eer hy, in hen, Menſch Gebooren word ; en , voereo, aen Chriſti Sţede , het Ens der Slanghen in .. : $ 1.890. En , wanneer 't dan totde Verkieſingh komt , in den tijd des Oeghltes daar men het Kooren uyt dorſche eil worpt, foo en is dit maareen kaf , van't Kooren ; ende lich , en heeft geen Goddelijck gewicht, noch fwaarte, in 391.

Over_lulekxiblijft ’t felvighe als„ dan te rugge,

in't Centrum van de Duyberpis , is GodsGerechtigheyt in G g 3


238

Cap. IX .

Van de tegenſtellingh der Schriftuurn

in den Tooren : foo is 't alswdao ghenaamt ; Weynigh zija Uyt , verkooren.

NB, NB ,

392. Want , den Huys - Vader , verkieſt alleenelijck , yoor hem , de Goede Vrucht , tot fijne Spijſe :het andere, geeft hy aen ' t Veeh ; alſoo oock alhier : foo , wat in 't Goddelijcke Ens niet op.men , waſt, en uyt God , Gheboo ren word ; 't ſelvighe en kan God niet ſien. 393. Soo ſpreeckt ghy nu : Is Efau dan, uyt Gods Haat, Eyndelijck, Nieuw Gebooreo, en Saligh geworden ? 394. Antwoord: 't ſelvighe en moeten wyniet oordee len : want, God ſpreeckt De Wraacke is mijo ; Ick wil't , in mijne Gerechtigheyt , vergelden. 395. Wy ſegghen met Fondament, dat Eſau ,in Adams

fonde ( dat is, een waar Beelt Adams, naar den Val' ) is Ge booren geworden: en, in 's Moeders Lichaam , in 'tVoor nemen van Gods Tooren, is begrepen gheweeſt; ghelijck alle arme Sondaren . in ' t Beelt Chrifti, in de Nieuwe Ge. 396. Eo Jacob, , boorne Liefde ;namentlijck , een Voor. Beelt Chriſti, 397. Den welcken Chriftus,wasgekommen ,den armen Sondaar te roepen , en , in

hem , Saligh te maacken : by-v

foo ...verde de Gerechtigheyt Gods in den Tooren , hem laat volghen , vanweghen den Aen ghe erfden , en , in a Ofic, boos. de Eeuwighe Scients in gevatten a Grouwel : als mede heyr. van den werckelijcken Grouwel ; de welcke het houden zijo.

398. Maar, naar

de maal, Eſau , van Heylige Ouders

gekommen en gebooren is : en alleenelijckal gelijck een Beelt van de verdurvene Natuur.

daar ftont,

399. En, dat God oock , het Beelt Chrifti, uyt het ſel

bof, voor.

vige Saat hijnes Ouders hadde geſcheyden (namentlijck , fijnen broeder,Jacob) en 6 tegens hem geſtelt . 400 , (Welcken Jacob , hem ,

oóck Eyndelijck ,in de grootſte


Spreucken ; en , van't rechte Verſtant der Schriftuur.

239

grootſte Erberming, door fijn Geſchenck,en ,Demoedig heyt,bracht : 't welck het Geſchenck Chrifti,in Eſau aen . wijft, 't gheen hem alſoo wilde om ,wenden , en uyt het;

Toornighe begrepen Voorvoemen der Gerechtigheyt Gods, trecken ; dat hy, in ' t berouwen van ſijnen booſen Wille , alſoo ſoude Weenen en Boete doen : 401. Gelijck hy dede , daar hy den Jacob om

halſde ,

en aen ſijpen Hals , weende, en den Moord Geelt , tegens Jacob , liet fincken ) verdoemen .

derhalven en moeten wy hem niet a Overns * fulckx ,ofte, daar vom 402. Wy verdoemen hem maar , naar de Schriftuur : NB.NB. de welcke hem > in Adams Booſheyt ( doen hy noch niet

Nieuw Gebooren en was ) verdoemt . 403. In't welck begrijp ,GodsGerechtigheyt genoegh geſchiet; en, dan..noch , de Ghenade, in de Boere, open baar word . 404. Wyen weten niet , of God hem niet en heeft be -- NB. NB. keert; ſulckx de Figuur (doen Jacob van Laban tot hem quam ) welaen wijët. 405. Want, in Adam ,was hy Dood ; doch, in Chrifto, mocht hy Levendigh worden : want , de Deure der Gena. de ; ſtoot foowel tegenshem open ,als tegensſijoe Oudea ren , de welcke doch, in de Linie Chrifti waren,

406. Doch , dat fy Adams Vergifen Dood , in 't Vleeſch oock hebben gehadt, en deu quaal der fonden, van Adam ; 't ſelvighe bewijft fich , aeri Eſau , Iſmael, en Cain . 407. Maar , wy en moeten al

hier, het Vernuft niet ge

looven ' t welck ſeydt, Dat God ,Eſau; Verftockt, en,tot, de Eeuwighe verdoemenis veroordeelt heeft. 405. Sulckx en is ió deHeylighe Schrift niet te bewij ſen, dat God hem heeft Verſtockt, dat het den Godde lijcken Wille zy ; maar , het Voornemen in Gods Ghe rechtigheyt , heeft het gedaan.

409. Nieć


om Het thiende Capittel

240

409. Niet door eene begrijpingh, vatreenen ghévatten Goddelijcken Willè: maar, uyt de verdurven Natuur, uyt Adams Eygenſchap, in Eſau, fijn Weſen, felfs: en , gee nen vreemden toeval,ofre invattingh; gelijck het Ver nuft oordeelt. 410. ' t Welck van God niets en weer , wat hy is : en , ge duurigh , den Menſch verde van God ſchildert : daar God doch io alle Menſchen , Openbaar is ;'in yeder Mepfch , Daar fijne Eygenſchap fijnes Levens. 411. Deſen Grondt hebben wy, voor den Leſer, alfoo

wijdt, loopigh verklaart; op

dat

hy onfen Sih , ia de

naar, volgendekorte beſluyten, mach verſtaan . 2599 Socie 2 : 13st' ?ti

HET

T HIEN D E

!! 307.

CA PITÍ EL .

7 Korteverpattinghvan detegenſtellingen der Schrift : welcke tegenſtellinghen, het Vernuft gevangen houden ;

boe diete verſtaan zyn. 1. Et negende en elfdeCapittel; in den Briefaen den Romeynen , doen't Vernuft dwalen god loofen, eenen Steen des aen

en zijn den

ſtoots, en eenen

Root leen derErgernis ; maar, voor den Heyligen , een Licht des Levens: 2.Want,al daar Itaat :Sijozijn Alle geeh Iſraeliten, die, van Ifraël zijn : oock , Alle, dieuyt Abrahams Saat zijn, en zijn oock daarom , geen Kinderen ,maar, in Ifaack ', fal'a ' het Saat genaamt worden. 3. Want , dat en zijo“ geen Kinderen , die naar den Vleeſche, Kinderen zijn : maar, de Kinderen der Beloften, worden voor Saat , ghereeckent: want , dit is een Woord der

:


Hoe de tegenſtellingen der Schriftuur, te verſtaan zijn ? 241

a Op. ofte der Beloften ,daar hy ſprack: * Om deſen tijd wil ick kom- ontrent, men ; en , Sara ſal eepen Soon hebben . Antwoordt. 4. Het Vernuft verſtaat, ghelijck of de Belofte, in dit Saat Abrahams aenvingh : maar,wy fien , dat de Belofte, in 't Paradys ſich heeft aen

gevangen : en, al hier,by den

Abraham , in eene Figuur ( naar ' t Rijck der Natuur ; in Iſmael : en, naar 't Rijck der Ghepaden ; in Iſaack )Gefor meert : namentlijck ,in een Beelt van't toe ghelijck dan oock Cain en Habel.

kommende ;

s. Het Rijck der Natuur, was, in den Menſch ,in ' t oor . • ſpronghelijcke Voordemen tot het Menſchen Beelt , in den Tooren begrepen geworden : en, ' t ſelvighe en konde niet meer Gods Kinderen , en recht Saat Gods , Baren ; maar, Kinderen des Toorens, en verdurven Vleeſches. 6. Daar om ſeyde Sint Paulus , Dat alle Kinderen en Saat Gods, niet van Abraham en waren ; maar , die uyt de Beloften Nieuw Gebooren worden : namentlijck, uyt het Invgelijfde Woord in 't Paradys:'t welck God ,met Abraham Vernieuwde ,doen hy fijne Beeldenis, uyt de Belofte, b Ofte, in wilde b daar ſtelleň .

7. Want ,een yder Menſch,die daar

ſal Saligh worden, eller ,se

in den ſelvigen moet het Woord der Beloften van der Gedencke Salialı te worden , naden , een Ens en Weſen worden : ' welck niet alleen , in 's Moeders Lichaam ( gelijck Ifaack ) en geſchiet; maar, in de Boete en Bekeeringh ! 8. Ghelijck God leyt in Eſaias :Ofuwe ſonde Bloedt . roodtware : by_al_dien ghyu Bekeert ,foo fal de ſelvige Sneeuwwit , gelijck Wolle worden ; ſulckx geſchiet, wan neer het Rijck der Ghenade , fich , in't Rijck der Natuur, Openbaart. 9. ' t Selvighe is terecht genaamt, gelijck tot Abraham wierdt Hh

;


Het thiende Capittel,

242

wierdt geſeyt : Datis het Verbont : om deſen tijd , wil ick kommen , foo fal Sara eenen Soon hebben.

10. Dat is , wanneer den armen Sondaar,Boete doet: foo komt God,in Chrifti Geeſt , en Baart eenen Nieuwen Soon uyt Chriſti Vleeſch en Bloedt , in

a Ofte , druckt.

hem : dat is, de Siele be

grijpt Chriſtum , in fich , in 't Gheloof, en in de Hoope : en , « impreſſet de Hoope , in een Ens ; in ' t welck her Le vendighe Woord der Beloften is leggende. 11. Alw daar gaat de ſwangheringh van de Nieuwe Menſcheyt uyt Chrifto , aen :'t ſelvighe is als..dan , een recht Saat des Geloofs , uyt 't welck Gods Kinderen Ghe booren worden ; gelijckden Doy uyt den Morgen Itont . · 12.

Als

dan hanght hen den Ouden Adam maar aen;.

gelijck Abraham , Iſaack , en Jacob :de welcke, naar den uyt - wendighen Menſch, oock ſterffelijck en ſondigh wa ren : maar , den Tempel Gods van den inwendighen Menſch, in, hen ,was Heyligh ; alſoo oock in ous.

Vorder in den Text, Rom.9. vers 10.

13. Niet alleen is 't met 't ſelvighe alſoo : maar oock , daar Rebecca van den Eenigen Iſaack ,onſen Vader, fwan ger wierdt :eer de Kinderen Gebooren wierden , en , noch Goedt, noch quaad hadden gedaan (op : dat het Voor nemen Gods beſtondt,naar deVerkieſingh ) wiert tot haar geſeyt ( niet uyt Verdienſte der Wercken ,maar,uyt Gena de des Beroepers) den Grootften , fal den Kleyoften dienſt baar worden . 14. Gelijck dan oock geſchreven ſtaat : Jacob, heb ick bemint; maar, Eſau, heb ick gehaat.

Ant


Hoe de tegenſtellingen der Schriftuur,te verſtaan zijn. 243 Antwoordt. Is . Alihier leyt het Vernuft og blindt ; en , 'tiseven , gelijck voor, naar der lenghte, is verklaart ; want, dat was 't Voornemen Gods , ' t welck hy aen Adam , naar den Val , ſchonck . 16. Het eerſte Voorwnemen ,is den Natuurlijcken Eer ften Adam ;den ſelvigen was den Grootften : namentlijck, het Eerſte Beeldt Gods, in 't Voor -vnemen van de Godde lijcke Scients , uyt het Spreeckende Woord van de ſchey delijckheytder Krachten . 17.

Doch, de Genade, en was, inhem , niet openbaar;

veel weynigher de groote Liefde , en , Demoedigheyt in Jheſu . 18. Daarvom quám God , met het tweede Voorne men , 't welck , in de Ghenade, verborghen lagh : en

gaf

't ſelvighe in , io't eerſte Beelt : en , openbaarde door 't eerſte Beelt , de Genade : en , Doode het eerſte Leven , in de Ghenade: en , verhief heteerſte Leven der Ghenaden in 't eerſte Voornemen , over het Beelt van den Groot ften; zijnde het Eerſte Natuurlijcke. 19. Daar vom ſeyt den Text in Moyſes tot Rebecca:

den Grootſten, ſal den Kleynſten dienen; op dat het Voor nemen , in de GenadevOpenbaringh beſtonde. 20. Want , Eſau, jo't Grootſte Eerſte Beelt Adams,heb ick ghehaat : daar hy wilde een Eyghen Heer zijn , en in quaad, en Goed Leven , en , de Genade, niet Erkennen . 21. Maar, Jacob , in mijn recht Goddelijck Voor.ne men , dat ick uyt mijoen Goddelijcken Willeder Genade, van Eeuwigheyt hebbe Gebooren : den ſelvighen hebick beinjot; en , hem tot een Heer, over de Natuur geſet. 22. Daarom ſeyde Chriſtus, dat hem alle Gewele was

gegeven geworden: want,hy was den Kleynften ; nament 2 Hh lijck ,


)

Het thiende Capittel ,

244

lijck, GodsDemoedigheyt en Liefde: die ſette God over het Rijck fijnes Toorens ; op dat het Rijck ſijues Too sens, in den kleenften ( namentlijck , in GodsGenade ) God diene , en Openbaar worde.

23. En , daarom wiert oock den Iſmael ( uyterlijck ) de Erffenis, ontoghen : Aen , wijſende, dat God , de Erffe nis , aen die Menſchen hadde ghegeven , de welcke uyt de Genade gebooren wierden . 24. .

Iu dit haten , dwaalt nu het Vernuft , en't en ver

ſtaat den Grondt niet ; gelijck boven is verhaalt .

Vorder in den Text, Rom.9. vers 14. 25. Wat willen wy dan al hierſegghen ? is God On gerechtigh ? 26. Dat zy verde : want,hy ſpreeckt tot Mowyſes: Den welckenick Genadigh ben , dien ben ick Ghenadigh; en , den welcken ick my Erberme,diens Erberm ick my. * .27 .

Soo en leythec nu niet , aen yemants Willen ofte

Loopen : maar,aen GodsErbermen : want,de Schrift feyr tot Pharao : Even daarvom , heb ick u verweckt , dat ick aenu , mijne Macht bewijſe ; op dat mijnen Name ver kondight worde , in alle Landen . 28. Soo Erbermt hy fich ou , welcken hy wil ; en ; Ver ftockt, welcken hy wil.

Antwoordt. 29. Al hier leyt het Vernuft,ſonder Gods Licht, ghe heel dood: gelijck gheſchreven ſtaat : Den Natuurlijcken Menſch en verneemt niets , van Gods Verborghentheyt; het is hem eene dwaaſheyt. 30. Hier verdedight Sint Paulus God , en ſeyde, Dat hy recht Oordeelt , in 't getoe hy fich Erbermt , den welcken hy wil ; en , 't ſelvighe isoock even den Grondt. 31.

Want,


Hoe de tegen ... ſtellingen der Schriftuur, te verſtaan zýn ? 245 31.

Want, hy en wil geenighe, in fijn Erbermen , dan NB. NB.

alleenelijck deſe, die uyt lijn Voor- nemen der Gepaden, over welke uyt Chriſto , ghebooren worden ; der ſelvighearmeghe. Erbermen. vangene Sielen, Erbermt hy ſich . 32. Dat is , wanneer de Siele , het Woord der Beloften

begrijpt, en 't ſelvige vat ; ghelijck Abraham : ſop wort hem , gelijck Abraham , de ſelvige vattingh yan't Nieuwe Ens der Ghenaden , tot Gherechtigheyt ghereeckent ; ghelijck gheſchreven ſtaat : Abraham gheloofdeGod ; en't ſelvige wiert hem gereeckent, tot Gerechtigheyt. 33. Want , Ghelooven , is ghenaamt, Nemeii, en In . NB. NB. vatten : namentlijck , het Woord der Beloften , in ſich Was Geloo. Vatten , dat het Weſentlijck wort ; dan gaat het Erber. naami,zy ? men, daar in , op. ☺ 34. Want, den kleynſten ,den welcken aenvangelijck, maar een Woord van de Kracht is , die word loo ſeer groor, dat hy den grootſten (zijnde deVyerighe Siele van de Eeuwighe Natuur ) in Gods eerſte Eeuwigh Voor „ne men , overweldight. 35. Dat daar dan , boch ſtaat: ' Hy Erbermt den welc ken hy wil , en Verſtockt welcken hy wil ; 't ſelvighe ver ſtaat men in de twee Voornemens... 36. Namentlijck, in Chriſto, is het Goddelijcke : daar Erbermt hy ſich de ſelvighe ; want , Chriſtus is fijnen Wille , tot het Erbermen : daar en is anders gheen ander Willen in God ,tot het Erbermen, dan alleenelijck - het a He Wil len . Eenighe, 't geen by, in Chriſto ,heeft gheopenbaart. 37. Want , het eerſte Goddelijcke Willen , in Adams

eerſte Beeldenis, daar hy in onſchult was, is , in den Menſch, verblickert ; gelijck een Licht, in de Kaars,uyt bluft : 't ſelvige welwillen , is verlooren : niet in God ; maar, in den Menſche.. 38. Ev, uyt hec ſelvige Wel willen ( 't welck Willen , den Hh Ś


246

Het thiende Capittel,

den vame , JEHOVA ,' is ) heeft fich het Willen vande Liefde en Ghenade , in den name Jheſu , in Adam , naar den Val , gheopent ; door ' t Inivſpreecken van den Slan gen -treder. 39 Wart , met dit Nieu Wel willen , in den name

Jheſu , gaf God , aen 't Wel willen in den Menſch , fijnen Soone Jhefu :

ghelijck Chriſtus ſeyde : Vader ( dat is ,

ghy Grootſte God ,ofte JEHOVA, in 't Vyer en Licht) de Menſchen waren u, en ghy hebt hen my gegeven ; en, ick geef hen het Eeuwighe Leven. 40. Het tweede Willen , is, in 't Voornemen van den a Ofre, doen .

eerften Gront , desGods JEHOVA : daar het deel des Lichts, in Adam verblickerde, ſoo wient de Vyerige

So wiers,dor. Eygenſchap, in dit Willen ( zijnde den Toornigen God ) openbaar : die wil nu ( naar fijne Eygenſchap ) alles ver teeren ; en , in de Duyſternis ſetten . 41. Over , fulckx (preeckt den Gheeft in Mowyfes nu al hier , van 't Willen Gods , paar Liefde en Tooren , uyt beyde de Voor_nemens: namentlijck , uyt de eerſte Ge rechtigheyt, daar God den Adam in ſchiep, : 42. En dan , uyt het Voor nemen Chrifti, uyt de Ghe nade ; te weten : den welckenick my , in der Liefde, Er berine ( den welckenick:daar in begrijpe) dep ſelvighen Erberm ickmy. 5 ie

43« En , den welcken ick , in mijnen Tooren ,bevinde, met de Dood fonden bevleckt, en in den Sonden,quaal ; eeves valſchen Levens, van eenen Diſtel( dat is, Duyvels) Wille , deo ſelvigen Verſtock ick , in mijn Voornemen des yvers ; chykent hèo wel, waar toe çen yeder dient. 44. Derhalven en moet ,men al bier doorgaans niet meenen , dat ill Gods Voor nemen ( voorſoo veel hy God is genaamt) eenen Wille tot Verſtockingh,van uycu wendigh ; inden Meriſche

in

raart : maar niņdes Men fchen


Hoe de tegen -wftellingen der Schriftuur, te verſtaan zijn ? 247 ſchen eyghen Gront, in 't Voornemen vande Gherech tigheyt Gods , is den Quaal ey Oorſprovgh tot Verſtoc , kingh . 45. Want, het is den Wille des Toorens ; in den felvip

gen Verſtockt hy, welcken hy wil: want, de ganſche Crea tuur des Menſchen, in Gods Tooren , is het ſelvighe Wil len tot de Verſtockiugh : want , fy en wil niets anders dan de Ydelheyt;. die Verſtockt haar oock . 46. Soo en leydt het nu niet , aen den Wille , dat den NB . NB, God , looſen wil Saligh worden : oock niet aen ſijoe Wercs ken van ſijne handen ; maar , aen Gods Erbermen : dat hy om

keere , en met den valſchen Wille , worde, gelijck

een Kind ; en , uyt het Erbermen der Genaden , Nieu Ge booren worde. 47. Want, by Natuur lagh ,

al. dien't aen den Wille van de eýghe NB. NB.

ſoo konde de Adamiſche verdurven Na

tuur, tot de Kindſchap kommen. 48.

Maar deen : ly moet des Eyghen Willens af fter,

ven , en uyt den Wille der Genaden ghebooren worden ; dat de Genade Chrifti, in't Willen Gods , openbaar wor: de ; daar in is alleen het Erbermen en 't Welwillen. 49. Het ſelvighe is ghenaant : Den welcken hy wil, in NB -NR Liefde en Tooren : den Godulooſen wil hy, in den Too ren : en , den Heyligen , in de Genade ;' een yeder , uyt; en, in fijnen Gront. 50. 't Selvighe verftaatrecht: Tot Pharao wiert ghe, ſeyt : Daarvom hebicku Verlockten Verweckt, dat ick mijnen Name kond maacke allen Landen , 51. Pharao en was niet aytde Genade ( dat is , uyt den Genaden ,Wille ) ghebooren ; maar, uyt den Toorep Wille, wa : LPX , 17 14,94 ?? : 52. En , daarGod ,fijnen naam wilde könd maacken, ...

hoe hy een Heer zy, en hoe fijne Ghenade over den Too ren


Het thiende Capittel,

248

ren heerſcht: ſoo verweckten hy den Tooren in den Ver ſtockten Pharao , en begreep hem , in 't Voornemenſij. nes Toorens ; in

hem , eu hielthem ; dat hy niet en ver

mocht , de wercken Gods te ſien : want , hy was aen God, blint ;

totdat God , de Gheſtalten van ſijuen Grim, in de

Turbam Magnum , liet ſien.

53. Dat dan noch op die tijd ,de misdaat der Ægyp tenaren vol kommen zy gheweeft : 't ſelvighe wijt de Schrift aen ; daar ſy ſeyt : Dar Ifrael , de Ægyptenaars foude vier hondert Jaar moeten dienen :

en , als, dan ,

wilde God , 't ſelvighe Volck Richten ; want , hare misu a Ofte, A. daat tot de Verſtockingh ,en was noch niet a volkommen. b Al.

84. Maar, by den Pharao, was de ſelvigheb vol

kom

NB. NB. men, en , de Verſtockingh, in hen , voor handen : daar... Waar om God , den om gebruyckte hem ,hetVoornemen Gods in den Too Phardo ver- ren ,tot een Werck , inſtrument. Stockte, 55. Want , de Ægyptenaars, hadden de plagen ver

weckt : derhalven moſten ſy oock tot de Heerlijcke Openbaringh van de Goddelijcke Ghenade over Gods Kinderen , dienen : dat God alſoo , aen deGod looſen , NB. Phan fijnen Tooren , en aen fijne Kinderen , de Genade liet fien : raisi. Tijd . want, dep tijd Pharaonis, was eenen tijd van een Perck ; c Text, daar alle dingen , in Perck , Tijd, Maat , en Gewichte zijn Dicis . leggende .. 56.

Het vermeende Voornemen van uyt -- wendigh,

word in deſen eenighen Text Sint Pauli ,

gheweldigh te

Vernuft meent , dat God ſich : grond gheworpen daar't yets een beſonder Volck , van eenen beſonderen naam Verkieſt; ghelijck deSecten alſoo, in hare ſtrijden , woe den ;

en ,willen in hare benamingh , Saligh , en beroepen

dofte, meer, Kinderen zijn, dan andere,

1

voor andere Volckeren ,

Daar


Hoe de tegenſtellingen der Schriftuur,te verſtaan zijn ? 249

Daar Sint Paulus , Rom.9. vers 24. Seyt. · 59. De welcke hy beroepen heeft ; namentlijck , ons : niet alleen uyt de Joden : maar, oock uyt de Heydenen ; en, beveſtight 't ſelvige, met den Propheet Oſea . 58.

Ick wil dat , mijo Volck noemen , ' t welck mijn

Volck niet en was : en , mijne Beminde , die de Beminde niet en was : en, ' t fal gheſchieden , aen deplaats, daar tot heo wiert geſeyt , Ghy zijtmijn Volck niet, Kinderen des Levendigen Gods fullen ghenaamtworden ? Antwoordt. 59. Al hier ſien wy het eerſte Beroepen in ' t Paradijs, door ' t In

geſproken Woord der Ghenaden , geweldigh ;

'twelck van Een , op Alle, drioght.

60. Want , de Heydenen en waren uyt Abrahams Saad niet, met den welcken God een Verbond maackte : doch , het Verbond van't Ghenadighe In , ſpreeckende Woord, lagh in hen ; ghelijck eenen Grond . 161. Daarom ſeyt Sint Paulus, dat Hy niet alleen des Verfaat, Joden , in haar Verbond : maar , oock de Heydenen , in 't Gods Verbond Chrifti,Beroepen en Verkooren heefc: en, heeft dat Volck fijne Beminde ghenoemt, 'twelck hem niet en kende ; en , van uyt wendigh, in de on kennilſe , lija Volck 101 niet en was.

-

62. Maar , het Voor nemen der Genade ,' t welck ſich NB . NB ,

in ' t Paradijs , naar den Val , hadde in ſpreecken ,'t felvige lagh in

gelijft door 't In ..

naar noemde hen, hen ;daar

God , fijne Beminde. 63. t Welck In vghelijfde Woord , hy in hen ' , doors Chrifti Geeft (doende felvighe SteinmederGhenaden, eene Siele hadde aen ghenomen ) 'verweckte : dat hare Siele ( de welcke in de Duyſternis verſloten lagh ) de Inv li ghelijfde


Het thiende Capittel ,

250

ghelijfde Stemme der Ghenaden , in de Stemme Chriſti ( namentlijck , door een verwecken van een nieu in

ſpre .

ken) hoorde ; en, de Liefde, in de Siele, aengheſteecken wiert. 64. En , dat God niet alleenelijck en fiet op de manie-, ren der Menſchen , en ſich alſoo een Volck , tot de Kind. ſchap, verkieſt uyt fijn Voornemen ; 't welck meer , dan andere Volckeren , van ſijnen naam weet te ſpreecken : maar , dat God op fijn Voornemen ,, in ' t Paradijs op gherecht ( 't welck voornemen , hy, van Eeuwigheyt, in de Onbeeldelijcke Figuur desMenſchen heeft ghehad ) ſiet ; namentlijck , op den eerften Grond tot deMenſch . heydt . os.

Daar, den Menſch , in den name, Jheſu , in deGod

a 1031, delijcke Wijſheyt , ſonder Creatuur , in Magiſche a 10 ofte,Geftalte. beeldingh,is ghelien gheworden . ;-) 66. Welcke lobeeldingh ; naar den Inwendighen Grond, oock , in de Heydenen ,is gheweeſt ; namentlijck, van Eene In

beeldingh ,op Alle : uyt - genomen ,de Kin

deren des Toorens; daar fich de felvighe Io_beeldingh, b Gefigu .: in den Tooren heeft b Ghebeeldt. Toort, of 67. Welcke In beeldingh des Toorens, niet over gan Geformeert. Volckeren en gaat ; maar , over die ( in 't Voorw c Natien ,of, ſche Geſlachten. nemen des Toorens , in hare aen

ghe, erfde , en wercke

lijcke Sonden, begrepene ) Diſtel kinderen . 68. Ghelijck tot Elia wiert gheſeyt ( doen hytot God ſeyde: Iſrael is ganſch ' van u af

geweecken ; en ick ben

alleen overvghebleven ; en , ſy ſtaan myoock naar 't le ven ) ick heb my noch ſeven duyſent laten over blijven , die hare knien , voor den Baal, niet geboogen en hebben.

69. De felvighe zijn deſe ; de welcke ( of ſy wel , van uyt wendigh , met de Heydenen liepen, en onder de val ſche Joden woonden ) even

wel haar harte in den waren God


Hoe de tegenſtellingen der Schriftuur,teverſtaan zýn. 250

Gód doch was ghericht , en yverden in bliudheyt en on verſtaat ; gelijck Saulus: tot dat de Genade fich in Saulo is . ' verweckte ; dat hy fiende wiert. 70. Want , Saulus meende, dat hy daar mede God eenen dienſt dede , wanneer hy die gene verdelghde , de welcke de Goddelijcke Wet , .in eenen anderen ſchija ( die hy niet en kende ) wilden verwandelen . 91. Hy yverde in de Wet Gods , uyt den gront fijoes harten ; God , daar ,mede te behagen . 72. Sulckx en dede hy nu niet ,uyt het Voornemen van Gods Tooren, dat den ſelvigen hem hadde begrepen, en in't Leven der Duyfternis verſet , en , dat hem God • ( ghelijck eenen , ganích, in den doot Verſtockten ) uyc een beſonder Voornemen van eene beſonderlijcke Ver kieſingh heeft aengeſien !

?

.

73. Neen : hy was oock eenen, onder de ſeven duyfent, in den welcken het Verbondt der Ghenaden , van't ware Saad Abrahams, en van de belofte in 't Paradijs, was leg ghende.

74. Maar , den Wegh der ſelvighe Genaden , was hem noch niet openbaar : hy yverde in de Wet der Gherech tigheyt ; en vorderde't geen , hy ſelfs nieten konde doen . 75. Doch , de verborgene Ghenade , in , hem , konde het doen : de welcke fich, in fijnen yver , openbaarde , en tot een Werck Inftrument des getuygenis van de Ghe pade , ghebruyckte. 76. Daarom is't ſelvighe eene blintheyt en onwe. tentheyt , dat een volck ſeyt: Wy hebben Chriſti Leer, God laat by 'ons', Chriftum , Predicken , en , by gunt Volck, diet ; over ſulckx, heeft God , ons, wyt fijn Voor nemen , tot Kioderen der Genaden , Verkooren .

77. En , alvis ' t dat wy , in leven , wel'niets beter , en zijo, dan de gene: evenwel heeft hy ons dan I i 2

noch ,in fijn


252

Het shienide Capittel ,

fijn Voor némen Verkooren , en in Chrifto opſe wercke . lijcke en aen gheverfde Sonden geboet; dat wy ons met 't ſelvighe maar en behoeven te vertrooſten , en als een gheſchenck der Genade aen nemen . 78. Want , onſe wercken , en gelden , voor God , niets ; maar , de Verkieſingh ſijnes Voor nemens : daar hy den looſen , in lijn Voornemen , Rechtveerdigh

God

a Of, door. maackt: daar hy , * met het Voornemen , fijnes .Wil. lens , den God looſen uyt der Hellen treckt , en Saligh maackt.

NB . NB.. 79. Hoort, ghy blinde Babylon , ( onder Chrifti, Pura Babel. puren Mantel bedeckt, ghelijck eed Hoere onder eene Krans , die vol Luft van Hoererye ſteeckt; en , ſich doch Jongb - vrou poemt ).wat is de Verkieſingh, en , deGhe nade, daar ghyu mede vertrooft , en den ſelvigen Mantel der Genade,over uwe Hoererye en Lafter aller Booſheyt over u deckt ? 80. Waar ſtaat het in de Schrift, dat eene Hoere, door Brieven , en Ghefchencken der Ghenaden , van Heeren , tot eene Jongh vrouw word ? wat voor Keyſer, kan eene eer.looſe , toc Jongh jvrou maken, door fijne Gunſt, en Goet ,willigheyt ? kan ſulckx oock zijn ? 81. Waar blijft de Jongh vrou in ' t Hart , en in de Kuyſheyt ? 82. Godvordert den Afvgrond van ' t Harte ; en feyt :

Dat niet eenen Eenighen tittel van fijne Wet der Ghe , rechtigheydt, en ſal vergaati , tot dachet Alles vervult wordt . : 83. Waar mede wilt ghy de Gherechtigheydt vervul len , byval. dien , gły , ill»

, Tonder Goddelijck Weſen

zijt ? 84. Soo ſeght ghy : Chriſtus heeft de felvighe , eens maal voor mijn vervult ; eo , de Wet , genoegh

gedaan . 85. Dat


Hoe de tegenſtellingen der Schriftuur,teverſtaan zön ? 253 85. Dat is waar :wat gaat u dat aen ;ghy ,die buyten Chri fto zijt, en wandelt ? 86. Zijt ghy niet in Chrifto , in de werckende Genade, foo en hebt ghy geen deel aen hem : want , hy ſeyde: Soo wie niet met my en is ,die is tegens my;en ,wie niet met my verſamelt , die verſtrooyt.

87. Daar en gelt geene toegereeckende Ghenade van uyt- wendigh aen : maar , eene inwgeboorene Kinderlijc ke , uyt Chrifti Vleeſch , en Bloet; 't welck de verdienſte Chrifti, in ſich aen vtreckt. 88. Niet den Menſch, van Mapen Wijf Gebooren uyt de verdurven Natuur, verkrijghe de Genade van de Kind ſchap : dat den ſelvighen ſich mochte vertrooſten en ſeg , ghen : Chriftus heeft het ghedaan : hy ſpreeckt my pu van fonden vry ; ick en behoef Tulckx maar te gelooven ,dat het zy geſchiet. 89. Neen : de Duyvel weet ſulckx oock ,alsmede den Verdoemden, den welcken ſich , met deſe toevgereecken de Ghenade vertrooſt ; maar , wat helpthem dat ; daar hy doch verdoemtword ? 90. Want, niet alle, die daar ſeggen, Heere Heere , en fullen in't Hemel Rijck iovgaan : maar , die den Wille mijnes Hemelſchen Vaders , die in den Hemel is , doen

feyt Chriftus. 91. Maar , wat is den ſelvigen Wille die fy doen moe ten , dat ſy tot de Kindſchap kommen ? 92. Daar ſeyd Chriftus : Die daar omkeeren, en wor den gelijck de Kinderen, en uyt Water en Gheeft,uyt God Gebooren worden ; defelvighe zijn't. :

93. Want, Chriſtus is den Wille Gods: en , die den ſel

vigen Willen doen,die moeten uyt Chriſto,uyt ſijo Vleeſch en Bloet , ayt het Woord , 't welck Menſch wiert ( dat den Dood, en , de Sonden , in de Menſcheyt verdelghde, en in I i Liefde 3


254

Het thiende Capittel,

Liefde verwandelde) Gebooren worden ,en ,de Verdienfte Chriſti, in der Sielen aen

trecken , en naar den In - gelijf

den Grondt der Genaden , den Levendigen Chriſtus wor deo ; namentlijck , eene ware Rancke aen fijnen Wijn . ſtock .

94. Niet door vertrooſten van eenen aen

genomen

vreemden ſchijn : maar , Elentialiter , ſelfſtandighe We ſentlijcke Kinderen Chriſti: daar 't Ingheſprokene Ver bondt der Ghenaden, met Weſen, vervult wordt : daar de Siele , van Chrifti Vleeſch en Bloet , Eet , en Leeft : en ſulckx niet van uyt ,wendigh; maar, in haar ſelfs. 95. Daar Chriſtus, geduurigh tot de Vyerighe Sielein GodsGherechtigheydt , ſpreeckr : Neemt , en Eec mijo Vleeſch , en Drincktmijn Bloed ; ſoo blijft ghy in my , en ick in u . Iohan.6 .

2 NB.Siet 96. De Vyerige a Scients der Sielen , naar deo in wen van't Woord; Scients, in digen Eeuwigen Gront van de ware Gerechtigheyt Gods, de Clavis in ſijn Voor bemen , tot de Creatuur der Sielen, moſt ſich , reFS 210.tot in Chrifti Vleeſch en Bloed, in Weſen in voeren . 219. 97. En, niet door vreemden ſchijn : maar door den ſoo danigen , den welcken God, naar den Val, in Adam Open b Ofte,door. baarde, en in Chrifto , b met de Menſcheyt, vervulde;daar God Menſch, en, den Menſch , God wiert.

1 98. Alſoo oock nu, in fijne Geleederen , de welcke uyt den ſelvighen Wortel ſpruyten , in dewelcke Chriſtus , in ' c Invghelijfde Verbont der Genaden , Levendigh word ; en , de Siele, en Menſcheyt, aen ſich neemt. 99. Over - ſulckx en leyt het nu hier niet alleenelijck ,

aen 't uyt - wendigh weten, dat ick weet , dat ick , in Chri. fto , eenen Ghenadighen God hebbe , die de ſonide , in de Menſcheyt , heeft verdelght ; maar , 't leyt daar waen ,dat het oock in my geſchiet . 100. Dat Chriſtus, die van den Dood isop - gheftaan , oock


Hoe de tegenſtellingen der Schriftuur, te verſtaan zijn ? 255 qock in my, opſtaa, en over de fonde, in my, oock heer. ſche : dat hy oock de ſonde ( namentlijck , de Natuur , in haren booſen Wille, in my Doode : dat de ſelvige, in Chri ito , in

my,Ghecruyft en Gedood worde : en eenen Nieu

wen Wille ,uyt de Natuur,in Chrifti Geeft, Leven en Wil. le,in myop

ſtaa : den welcken Gods, Wil, Leeft, en Ghe hoorſaamt; die de Wet vervult.

101. Dat is : die ſich , in Ghehoorſaamheyt in de Wet, in begeeft : en en,, de ſelvighe, met den Goddelijcken Wille Liefden vervult der , dat de Wet , in hare Gerechtigheyt, de Lieve Begeerte, onderdaan word ; en, ſich oock in de Liefde mede verheught, 102. Alsdan Giockt den Tooren Gods , van der Sie. len : en , de ſelvighe word, in den Lieven. Geeft,van Pija verloft; en , Leeft in God. 19:15 . 103. Tot 't ſelvighe , behoort nu , ernſtighe Boete : in de welcke de arme Siele , hare Kaacken (zijnde den Vye rigen Mont , in Gods Voornemen van den Tooren ) op { palckt: en ,vat fich in de In , gelijfde Genade, " metde Bea Of,doara lofte Chriſti: dat hy den Heyligen Gheeft wil geven , aen de gene,die hem daarom bidden . . 104. Defe aengepreſenteerde Genade , moft , gelijck een Levendigh Spreeckend Woord, in den in -wendighen Grondt , van de eerſte , in Adam inghefproken Stemme der Genaden in

gevat worden door de Siele: dat is , door

het Centrum der Natuur, door de Goddelijcke Scients des Onugronds ; dat het Voorwnemen worde, totdeBoete , en tot omwendingh van den

Grouwelijcken Wille. Ofte, boom i vios. In't welck Voornemen ,den Geet Chrifti,in den Sen. cerſten Gronde van de in gelijfde Genade (daar de ſelvi ge , van Eehen ,op Allen dringht ; volgensde Schrift ) een Nieuw Leren baart. ait , 106. ln 't welcke NieuweLeven , den Wille der fone ini ? den ,


3

Het thiende Capittel, den , ſterft , en ondervgaat: en , eenen waren Chrifti Boom, uytwwalt; daar de ſonde daar

Tack uye

naar, allee

nelijck, in ' t ſterffelijcke Vleeſch Heerſchet. 109. Den ſelvighen Nieuwen Tack , is dan_boch in Chrifto , door_ghedrongen , door den Tooren Gods, in ' t Voornemen desToorens , door den Eeuwigen Dood ', tot het Leven der Genaden ;gelijck Chriſtus ſeyt:Wie aen my Gelooft , die ſal nimmermeer ſterven ; maar , hy is van den Dood tot het Leven doorvgedrongen . 108. Over ſulckx en is ' t Gheloof pu , geen uyt , wen .

digh dingh : dat yemant ſeyt : By ons is deGenadige Ver kieſingh : want , Chriftus word by ons Geleert en Bekent: hy heeft ons , voor andere Volckeren Verkooren ; ſoo das wy ſijue Stemme hooren . 109. Ofwy wel boos zijn : evenwel heeft hy onsdan noch, onſe ſonden , io fijn Voorwnemen , vergeven , en in de verdienſte Chrifti Gedoot : wy en behoevedon's fulckx maar aen te nemen , en te vertrooſten : het wordt ons,

ca van uyt -wendigh, toe gereeckent ; en , gelijck eene Ge nade , geſchoncken .

110. Neen , neen ; it en gelt niet , Chriftus is ſelfs , de toe gereeckendeGenade , ep herGheſchenck ; met t'fa . men, de Verdienfte: III. Wie die in ſich heeft , en ,de ſelvige, in fijnen in, wendighen Grondt , felfs is ; den ſelvighen is eenen Chri ften : en is, met Chrifo, Gecruyſt;en Geſturven, en Leefc in fijne Opſtandingh ; aen den ſelvighen is de Ghenade ,in Chrifti Geeft en Leven , toe gereeckent. 112. Want, hy en behoeft fich niet , mede aen't Crays te laten hangen : maar hy treckt Chriftum ,in fijneganſche verdienfte , aen : hy treckt in

fich aen den Ghecruyften

en Opvgheſtaane Chriftum , en , neemtalleenelijek fijo I ur . lich . 113. Doch ,

Jock op


Hoe de tegenſtellingen der Schriftuur, te verſtaan zijn ? 257 - 113. Doch, het en is niet genaamt, alleenelijck weten , en vertrooſten ;want,Chriftus en woont niet , in 't Lichaam der booſheyt !

114. Sal Chriſtus in u opſtaan, foo moet den Wille des Doods, en Duyvels , in u ſterven . 115. Want, Chriftusheeft den Dood verbroken , en ,de Helle verſtoort ; en, is gheworden, een Heer , over Dood en Helle. 116.

Soo ,waar hy in eenen Menſche in

treckt, ali

daar moet Dood en Helle in den inwendigen Gront( na mentlijck , in de Siele) allesverbreecken en wijcken. 119. Hy verſtoort den Duyvel fijo Rijck in de Siele : en baartde ſelvige tot Gods Kind, en, tot fijnen Tempel: en ,geeft haar fijnen Wille; en, Dood den Wille van de ver durvene Natuur. 118. Dat is,hytranſmuteert hem in't ware Beelt Gods: want , daar ſtaat gheſchreven : Chriſtus is obstot Recht veerdigheyt geworden, door fijn Bloet: : 119. Wil nu eenen Menſche, deſe Gerechtigheyt heb ben , ſoo moet hy fijo Bloet drincken ; dar't ſelvighe hem Rechtveerdight: want , de Rechtveerdigingh , geſchiet , in ' t Bloet Chrifti, in den Menſch , in de Siele ſelfs ; niet door uyterlijcken toe gereeckenden vreemden ſchijo. 120. Dat is den toegliereeckenden vreemden ſchijn , den welcken ons in't Bloet Chrifti , in de Ghenade , word ghegeven : daar wy , in ſonden , dood zijn , foo geeft ons God , dit geſchenck der Genaden is._ons, tot een Nieuw Leven. 121. 'tWelck Nieuw Leven , de fonde en den Dood , doodet ;en ons, als Kinderen der Genaden , voor God ſtelt . 122. Want, Chriftus vervult, in ons,inet fijn Bloet der Liefden , Gods Gherechtigheyt , in den Tooren ; en, ver wandelt den ſelvighen, in Goddelijcke Vreughde. Kk 123. Byv


Het thiende Capittel,

258

123. By_al_dien nu eenen Menſche , in Goddelijcken Wille , oftę dochip eene hartelijcke Begeerte tot het Wil-, len ,fich niet en bevind d : at hy garen Boete wilde doen ,en God gehoorſamen, en Chriſtum aedvtrecken ; foo en ſeg ghe den ſelvighen niet , dat hy eenen waren Chriften zy ! 124. Het mond_gerwets, daar.men Chriſtum , met de

tongh , voor Gods Soon bekent , en fich vertrooft met bije noch de Slange met haren vergiftigen ne Genade ( en dan Wille , totHooveerdigheyt , Gierigheyt, Nydigheyt , en Boolheyt,viets.vavders dan quaad willende doen,behoud ) helpt alles niets. 125. Eenen foodanighen Menſch , en doet niets-van ders, dan dat hy Chrißum Cruyff , en fijne Verdienſte be , ſpot : want,met detonge,bekent hy hem , en, met het ver gifder Slangen in 't harte, worpt hy hem met Steenen en 2 Dreck . 126. Hy en doet niets meerder dan de Duyvelep de welcke Chriſtum

voor de Kracht Gods bekendeo , doen

hy hen van de Beſetenen uyt dreef. 127. Want , die alleenelijck metden mond , Chriftum

bekennen, en zijn daar

om geen Kinderen : maar, die den

Wille fijues Vaders ,in den Hemel doen ; namentlijck , in Chrifto felfs. 128. Want , Chriftus is den Goeden Wille des Vaders: niemant kan den ſelvighen doen ,hy en zy dan in Chrifto ; en, doet den ſelvighen in Chriſti Geeft en Leven . 129. Wapt, niet alle , die van Abraham kommen , zijn Gods Kipderen : maar , de Kinderen des Beloofden Saacs; uyt't felvighe Saat , Nieuw Gebooren , zijn Kinderen : de welcke uyt het.Bloet Chrifti , Nieuw Gebooren worden , endes eerſten Gronds , in't Bloet Chriſti, in de Genade en Liefde Gods, af , ſterven, en cenen Nieawen Menſchop itaan, die in Gherechtigheyt en Reynigheyt, voor God , leeft ;


Hoe de tegenstellingen der Schriftuur teverſtaan zijn ? 259

leeft ; den welcken de fonden , met eene Luſt maar aen, enhanghen in 't Dyerfche ſterffelijcke Vleeſch. ' : 130. Over welcke fonden , den Nieuwen Menſch in Chrifto, heerſchet , en , deſelvighe toomt , des Vleeſches verworpt.

en den Wille

131. Die dan , noch naar den Wille des Vleeſches leefc en doet , dép felvighen is Levendigh Dood ; fijo monds bekeoven helpt hem niets . 132. Wanr, her mond, bekennen , ſonder den in - wen dighen Weſentlijcken Gront Chriſti, is den waren Antis Chrift : den welcken Chriſtum bekent , en met de Kracht verloochent; en, ſich ſelfs aen de Stede Chriſti heeft ghe ſet : wat anders feyt hy; wat anders wil, en doet hy . 133. Daarom ſeyt den Propheet Oſeas , Dat de Hee re, de ſoodanige fijne Beminde noemt, dat fijve Beminde niet'en was : namentlijck ,dele,de welcke Chriftum , in den Naam en in ' t Weſen niet en kennen , en van fijne Openba ringh in der Menſcheyt , niets en weten en , gaan dan noch , met der Sielen , in haren inwendigen Grond (daar de Genade in 't Paradys, met het in ſpreecken ,invgelijft wiert ) en begrijpen de Genade, in Gods Erbermen . 134. Dat is , die het Euangelium niet hooren noch heb . ben : Gelooven dan noch in den Eenighen God,en geven hen , in alle Krachten , in

hem , in : en , willen God garen

erkennen en beminnen , wiſten ſy maar , wat ſy moften doen : yveren oock met ganſcher harten ,in deGerechtige heyt en Waarheyt. ? 135. De ſelvigħe (alloofy Chriftum , in fijne geopen baarde Stemme , niet en hooren noch kennen) zijn ,uyt wendigh , Gods Bemiude pier :maar, naar den in, wendi ghen Grond , ziju ſy in de Liefde der Ghenaden (nament lijck, in't Paradyſche Verbone) in't in , gelijfdeWoord , in

gewortelt.

Kk

2

136. De


260

Het thiende Capittel ,

1 136. De felvighe, ſeyde God , wilde hy daar, toe. Voe ren , tot fijn Avont maal ; want , fy waren ſijoe Bemin , de : en , even daarvom , dat fy betuyghden , in de Kracht, dat het werck desWets , en , de Liefde van de Ghenade Gods , in hare harten zy geſchreven ; over hen

ſulckx zijn ſy

ſelfs eene Wet : Rom , 3 .

137. WelckeWet, Chriſtus, in fijne Gepade , door fijo Bloet, eenmaalheeft vervult: ' t welck van Eened , op Al le drongh : Alle; die uyt de Inghelijfde Ghenade, in den Geeſt des Willens, gebooren worden . 138. Want, ofwel den Text, Iohan .3.feyp : Soo wie niet en Ghelooft aen den Naam des Eengheboornen Soone Gods , den ſelvigen işal.vreedts geoordeelt : evenwel en kanmen dan - uoch niet ſeggen , dat deſe aen hem niet en Gelooven !

139. Den uyt - wendighen Menſch aen hen , Ghelooft noch bekent hem wel niet ; want , fy en weten niet, dat hy :i is Menfch geworden , ...?

a Ofsehaven.

140. Maar, « des ſelfs inderlijcken Invgelijfden Gront van't Inwgeſproken Woord der Genaden , aen den welc

b Text, ken ſy, met de Siele , fich hebben 6 yerbonden , den ſelvi. Verbleibet. gen Ghelooftinwhen , op den dagh van de Openbaringh Jheſu Chrifti; daar hy zijo Rijck wil Openbaren. 141. Want , oock de Vaderen der Joden , en kenden

hem niet, in den Vleeſche ; maar, alleenelijck in 't Voorn beelt: dat is, in de Invgelijfde Genade; de welcke fich, met de Figuur in 't Verbont , in hare WetOpenbaarde : ende en tooghen Chriſtum in 't Vleeſch niet aen , tot op fijne Openbaringh in den Vleeſche ; maar , 1y toogen hem aen inde Kracht, in 't eerſte Ingelijfde Verbont en Woord. 142. Maar , doen Chriftus 't ſelvighe Verbont , met de Menſcheyt vervulde , en vervulde de Wet des Toorensin de fonde,met fijn Bloet : èn , de ſonden in hed (de welcke de


Hoe de tegenſtellingen der Schriftuur te verſtaan zijn ? 267 de Menſcheyt hadden op

gehouden ) doodede : al daar

toogen ſy Chriftum in den Vleeſcheaen; alle die aen hem , in fijn Verbopt; hadden Gelooft. : 143. Dat is , de welcke het Verbont in de Kracht ( na mentlijck, in den Geeft) hadden aen

getoogen ,in de fel,

vighewierc het Verbont met Hemelſche Welentheyt ver, vult : oock in de gene , de welcke (naar 't aytrwendighe Lichaam ) langh vergaan waren ; welckers Sielen, in't Ver bont van de Kracht, Leefden . 144.

Alle de ſelvighe, tooghen Chriſtum , in fijne Op

ſtandingb, jo

heş , aen sen , veele vanhen, ſtonden ,mer

hem , naar lijne Opſtandingh , in ſijn Lichaam , van den Dood op, en lieten ſich te Jerufalem fien : tot eene getuy genis, dat ſy, in Chrifto , waren Opvgheftaan , en hadden Chriſtum in den Vleeſche , aèn getoogen ; den welcken haar Geloove, in de Menſcheyt, hadde vervult. 145.

Daar , om word het u geſeyt, ghy blinde Chriften ,

heyt,met u mond.vgeſwets, dat ghy , ſonder Chriftum in den Vleeſche ,

Too wijt , en veel wijder, van Chrifto zijt ,

dan de vreemde Heydenen , Turcken , en Volckeren , de welcke Chriſtum niet en kennen ; en , gaan dan „ noch, op den inwendighen eerften Grond.

pios

146. Wapt , buyten Chriſto , en heeft den Menſch gee nen God :want; God , JEHOV A ,heeftdeMenſchen , Chrifto gegeven ; namentlijck , aen den Naam en Kracht Jheſu;de welcke lichjyyt JEHOVA ,heeft geopenbaart , 147. By_al_dien nu een vreemdelinghi tot den God JEHOV A

fichinadert , en ſich aen hem over - geeft ;

den ſelvigen geeft den God JEHOVA , Cbrifto, il 148. Want , Chriſtus ſeyde oock : Vader ( dat is, JE HOV A ) ick en hebbe geenighe, van, die ghy mygege yen hebt, verlooren : Dat is ; den God JEHOV A w , ord in de Siele van denbekeerden Sondaar , Openbaar; defe Kk 3 . Open


262

Het thiende Capittel ,

Openbaringh , geeft fich aen't in - ghefijfde Verbont der Genaden, tot Eygendom . - 149 .. Welck Verbont der Ghenade , met fijne in

nes

mingh der Sielen, ſal openbaar worden, wanneer God, het verborgene der Menſcheyt,Openbaren fal , aen den dagh komft des Vleeſchesyen , deOpftandingh van de Weder 3 . der Doodei, TSO. Daarom wordu, ghy Tijtel,en Mond

Chritten

heyt gheſeyt , in den Yver Gods, dat ghy,in u mond ghe ſwets, ſonder den Gheeft , 't Vleeſch , en 't Bloet Chrifti invi, even foo wel, Heydens , Turckx , en Vreemt voor ::: I?

God zijt , alsfy.

ist. Uwe vermeende Verkiefiogh ,van beſondere 'aen . nemingh der Kindſchap, buyten deNieuweGeboorte ,is uwen ftrick en val . 152. Den Tooren Gods; maacktuwen valſchen wegh, á Text, uwe - bekladdingh ,en Betudungh. dien ghy gaar, tot eenen Ittick van voert u, in uve uyt wendighe verſieringh , in deGroeven des Doods en dér Hellen ; foowdat uwe Kinderen, niets. anders , dan ydele Moorders, Gierigaarts, Hoermeerders, Dieven , Nydighe, Boos, achtighe,Mioveedighe,Trou :

b Text, Stórrige.

looſe, 6 Wreede, de waarheyt Tegens Arijdige,Hooveer dighe, in de Sinnen des Duyvels naar Macht, Eer ,en Ge welt, den Éléndigen ee Onder drucken ,in ' t Hart zijn .

Verfaat, Gode.

153. Uyt wendigh blincken fy, met eeneHuyghelery: en , deckende Genade Chrifti,over deſen Schalck : « uwe Verkiefingh, en Voor nemen,moet het deckxfel van ha re Schalckheyt zijo : daar ghy u doch niets, dan Chriftum in fijne Gelederen , die uyt hem Gebooren zijn , Verkoo ren hebt ; en , Chriſtusalleen , de Genadighe Verkieſiogh ſelfs is. 154.

Doch ,uwe.Gerechtigheytin uwen Yver, OGod !

vind hen in uwen Grim ,daar

om gaat het ſoo qualicktoes I55 . O !

·


Hoe de tegenſtellingen der Schriftuur, te verſtaan zyn ? 263

O ! Diepe Genade Gods , verweckt a doch noch

155.

eenmaal, in

onsjarme verwarde blinde Kinderen : 'ena

breecke af, des AntiChriffes en Duyvels Stoel, die hy , in Schijn u Aen

heyligheyt heeft op

gebout , en laat ons doch

ſchijn eens ſien.

156. O God ! Den tijd van uwe te huys

ſoeckingh , is

voorwaar gekommen : doch ,wie kent uwen Arm , van wegen de groote ydelheytvan den Tegen . Chriſt , iq fijn op - gebout Rijck. 157. Verſtoort ghy hem Heere ! en , breeckt af , fijne Macht : opwdat dijn Kind, Jhelus, Openbaar worde, allen Toogeo en Volckeren ; en , Wy van des Tegenn-Chriſtes Macht , en Hooveerdigheyt , en Gierigheyt , verloft worden . Halleluijah , 158. Van den Opwgangh , ep Midden „ nachtziſchet de Heere met fijne Kracht en Macht , wie wil dat weetet , Hallelujah . - 10 159. In alle Landen liet fijn Oogh der Liefdenjep fijne Waarheyt blijft Eeuwighlijck ; Hallelujah . 160. Wy zijn verloſt van't Jock des Drijvers : 't ſelvige en ſal niemągt meer opbouwens Nant's de Heer heeft any het beſloten in fijne Wonderen . ! is !) ‫للشحلات‬

‫ننلنلنفتتسلين‬

151 ? : 1902 toitvo.599 " HET ELFDĘ : CAPITTEL

} ,

Vorder Vergelijekingh en Verklaringh van de Spreucken he der Verkiefinghu T: OTO: SV00110u bi ist . 1 :17 :11 ,pirasi 2011 Int Paulus, feydt, Rom ,ro.vers 6. De Gerechtige heyt uyt het Geloof;ſpreecktalſoo : En, ſeght niet S. linú harte: wie wil opvaren ,tep Hemeld's ſelvige en is niets

anders, Jan Chriſtumafhalen .I. 2. Ofte


Het elfde Capittel ,

264

2. Ofre wie wil af varen in de diepte dat en is niets . anders, dan Chriftum , van den Dood halen . 3. Maar, wat ſeyt fy ? Het Woord isuna -by : nament lijck, in uwenmond ,en in a harte ; ' t ſelvige is het Woord van't Geloof, 't welck wy Predicken .

B :

Oy

Antwoordt .

4. Wie wil ons, van eene vreemde aen.- genomeneGeo nade Predicken aengeſien dat het Woord van't Geloof; alleen is 't welckin onſen mond en harte, in Kracht ſweeft! 1. : Hoe wil den god looſen bekeert worden , door vreemden fchijn van eené aen ghenomen Kindtſchap ? zyudap dat hy het Woord , t welck hy is fijnen' mond ten voert , daar hy Chriftum mede bekent, in fijn harte neme; dat de Siele 't felvighe vatte , in haren alder_inwen dighften Grondt. 6. Waar is de aen genomeneKindtſchap , louder, foo waar het Woord , in't harte der Sielen , wortelt en woont. 7. Waar neemt God, die, in fonden, doode Menſchen; in de welcke fijoen Tooren Leeft ; en , dwinght de ſelvige door eene af geſonderde Verkieſiogh , in ' t Voornemen 11. ! 170. , van ſijne Genade

8. Hy laat het Woord , in den mond der god , looſen ſweven , oock in fijne ooren : maar, byval, dien't fijn har te , in der Sielen niet en vat , foo laat hy het Licht in 't Woord, aen de godwlooſen ooreneo harte , uyt -- bluffen . 9. En fulckx,daar om :dat dep god

loofen, in 't Voor

nemen van ſijnen Tooren , begrepen is , en , de Siele , het Leven der Duyſternis, met hare Aengeverfde, ed in - ge voerde ydelheyt verweckt en aen

geſteecken heeft, dat

het is een Diſtel, en Slangen leven ;aen't welck ſich het Woord der Liefden , biet in eneygent.

Byval

10. 9

.

dien ons diu het Woord , 't welck in onfen mond


Vergelickingh van de Spreucken der Verkieſingh.

208

mond en barte ſweeft, tot Kinderen des Geloofs maackt:. foo en vermach geene vreemde aenwnemingh gelden ,

1

door beſonderen , van uytwendighe Verkooren ſchijn : maar, het in - geboorne, en weder uytde ſelvighe iovge boort, uytufpreeckend Woord : daar Chriftus, uyt fijnen Grond, met de Siele, en door de Siele ſpreeckt; 't ſelvige is de Kindſchap der aed , nemingh. II. Want , by-oaldien ghy met uwen mond , Jhelum bekent, dat hy de Heereżysen inlu hatte ghelooft, dar God hem van den dood heeft op geweckt;foo word ghy Saligh . 12. Doch , niet door eene af ghefonderde meenibgh : maar, den Geeft Chrifti,moet in ju , bekennen ,dat Jheſus Chriftus, inq, van den dood ;is Opugeſtaan. 13. Uwe Mond , bekenningh , fonder de Opwitan dingh Chrifti, in u , en helpt u biets ; want, Chriftus ſprack : Sonder my , en kond ghy diets doen ; Item , Niemant en kan God, eenen Heere noemen , ſonder, Chriſto, io hem ,

14. Wapt , hy en begrijpt het woord , Heer , ſonder Chriſto , niet in de kracht ; daarvomis , fijn Heer ,noe men , ſonder leven : want, daar en is , geen onder ; fcheyt, onder Joden , en Griecken : het is al vte maal , eenen Eenigeo Heer ; Rijck, over alle , die hem aen roepen . 15. Romi10. vers 13. Want , die den name des Heeren roepen,die fal Saligh worden. Al hier en maackt ſal aen S. Paulus, geen onderſcheyt,onder de Volckeren ; maar, den genen, die God , in fijo harte , begeert , aen den ſel vighen geeft hy de Saligheyt'; de welcke hy , in Chriſto, preſenteert.

10. Waar blijft ou alwbier , het Verkooren Volck, ' r welck fich beroemt, dat God ' t ſelvighe, voor andere Volckeren , heeft Verkoren; a dat het van Chrifti Menfch- a Ofte,om dat het, o. heyt kan ſeggen .' LI 17. Aen


266

1: : ? Het " elfde Capittel,

a Regeringh, 17. Aen - gheſien hy fijn • Rijck , onder Joden en of,Gouverne. Griecken heeft : en , dat alleenelijck den ſoodanigen , een tingh. Jode , en , Chriſten is , die falckx is , in't hart der Sielen ; waar is de uyt wendighe toe

gereeckende Genade , fon der de Kindſchap der Sielen 18. Wanneer heeft God , eenen Duyvel verkooren , en

ten KindeGodsghemaackt ? Wel noyt ! { i1g . Alloo merckt ' t felvighe : DeGhenade en komt niet uyt Verdienftender Wercken : maar, alleen , uyt de Fonteyne des Levens ; Chrifto :li . 20. De wercken betuygen dan noch ,dat de Ghenade, in Chriſto , in de Siele levendigh zy . 5:21 . Want, by_al dien het werck niet en volght, foo en is Chriſtus inju , uytuwen ddod , noch niet op ſtaan .

ghea

22. Want , die uyt God is , den ſelvigen doet Godde lijcke Wercken ; wie dan noch , uyt der Sonden is , den !! ſelvigen dient, met fijnewercken , de Sonden.. 23. Niemant en moet ſich eenen Chriſten roemen , 'ten

zy

dan dat hy begeert GoddelijckeWercken , in de

Liefde Chrifti, te doen : anders , is het eenen vreemden fchija ;, ſonderhet Leven Chriſti, ii : 24: De Verkieſinghitot de Kindfchap gaar alleenelijek over defe,de welcke, in de Genade, levendigh zijn ;en , in de Genade, goede Wercken doen. 25. Maar , de anderen , die hen met de Kindſchap ver trooften, door eene genadige aen nemingh , en , in bare

b Ofte, boofireys.

hatten niets anders dan b grouwel en doen ; de ſelvigen Verſtockt het Voornemen des Toorens Gods. 26. 'Van de gene dan

noch', de welcke uyt de Genade

niet en zijn ghebooren en willen even -wel , door hare Wercken en Verdienften , daar toe komnien' ( de welcke uytwendigh blincken ; en inwendigh , dood ,en allee nelijck


Vergelyckingh van de Spreucken der Verkieſingh. nelijck alſoo blincken tot eepen ſchijn )

267

feyt Siut Paulus ,

Rom . II . vers 7 . 27. Hoe nu dan ? 't Geen Iſrael foeckt, dat verkrijght hy niet ;

maar, de Verkieſiogh , verkrijght't ſelvighe : de

andere zijn Verſtockt; ghelijck gheſchreven ſtaat. 28. God heeft hen eenen yerbitterden Geelt gegeven : Oogen , dat fy niet ſien : Ooren , dat ſy niet hooren ; tot op den huydigen dagh . , 29. En , David ſpreeckt: Laat haren Diſch, tot eenen ftrick worden, en tot eene « vallingh , en tot ergernis ; en , hen tot vergeldingh :

Text, Berudung

verblint hare Oogen , dat fy

niet en ſien ; en buyght haren Rugge, al tijds. 30. De welcke van Iſrael , meent al hier Efaiasen Sint Paulus , die onder de Verkieſingh niet en zijn ; de welcke God alſoo jo ſijnen Tooren wil Verſtocken ? 31. Deſe meent hy :de welcke,wanneer ſy het Woord hooren , ſoo nemey ſy't ſelvighe in hare Ooren , en vat . ten't in eene Leeringh , in't Vernuft: endeen nemen't ten piet in, in de Siele, dat het in den Afigront wortelt ; bereyckt de eerſte lo

ghelijfdeGhenade niet : want, de

Hooveerdigheydt, en , de Eygenheyt, leyt daar , voor ; oock ,de, forge des buyckx.co.mesoin de 32. De Gierigheydt is eenen Grendel daar, voor', en , de Hooveerdigheyt derSelfsheyt ; eygen Vleeſches Lief: No de, heeft ſich aen Gods Stede gheſet.

133. De ſelvighe proncken, uyt wendigh , met de Ghe , nade, en vatten die in hare handen ; en willen de Genade, doorhet Werck verdienen : gelijck de valſche Jodeo de den,die alleenelijck aen de Wercken hiogen ;en't Geloof, in den Gront der Sielen , niet en hadden . 34. Van de felvige feyt Siņt Paulus : ' t Geen Iſrael in ' s werck foeckt, it ſelvighe bekomt hy niet ; i;maar , de Yer kiefingh bekomthet worden. LI 2 35. Want,

su


268

Het elfde Capittel,

35. Want , de Verkieſingh gingh alleenelijck op defe Joden , de welcke in den Af gront der Sielen , Joden , en úyt het Saad des Gheloofs ghebooren waren : die uyt het Beloofde Saad :( namentlijck , uyt het In

geſproken , in't

Verbont Abrahams'en Adams ) ghebooren waren ; de welcke , door het Woord ' , in hare Harten , wierden . 36. Want ,

beſueden

de Beſnijdingh des Voorvhuyds , aen 't

Vleeſch , en gelt voor God niet , maar, die, in 'tHarte. 37. Die , in'r Vleeſch , was dan_boch het Segel, en het Teecken van den inwendigen Grond ; hoe deGhenade, de Sonde , van de Siele, af ſnijt. 38. Maar, by de gene , de welcke alleenelijck, met het ayt wendighe om

gingen , en was 't niet alſoo I want, fy

waren onder Iſrael, ghelijck Onkruyt, onder de Tarru . we,'t welck ſich over de Tarruwe uyt breyt,en ſeer groot daar heen dingert, en gheſien wil zijn ; dat het een groot Gewaſch zy . 2 39. Maar, 't en draaght gheene goede Vrucht : en , fonder dat, en is 't oock geen nut ; dan alleenelijck, dat, men't , in den tijd des Oeghftes, verbrant : want , 'ten doet nietsmanders , dap om de plaatsingu ?

lich ſteecken ; en , ' t neemt

NB . Gly 740. Alſoo itelt den valfchen Menſch , ſich oock wel, in Lafteraars. den Tempel Gods , en poemtſich eenen Chriften : doet veel Schijn

heyligheWercken : daardoor hy het aeny

fien wil hebben ; ghelijck of hy den beſten Chriſten was ; hy leert Konft : Studeerts en weet veel van God te ſeg gen :

hy leert anderen , doch , om Nur, en Eerewwille .

41. Ġhelijck de Phariſeen deden , de welcke groote Heyligheydt voor -gaven , Pape

en groote Soomen aen de

rocken droeger ; en lange Ghebeden

tot ſchiją

van uyt „ wendighe vromigheyt voor wenden

42. Maar ,


Vergelijckingh van de Spreucken der Verkieſingh.

269

42. Maar,Chriſtus ſeyde : Sy verſlinden der Weduwen Huyſen , en , Reyſden Land , en Water om eenen Joden

,ed maackten

ghenoot : en , wanneer ſy den ſelvighen ge

maackt hadden , maackten ſy ,een Kind der Hellen uyt hem ; twee.vvoudigh meer, dan ſy waren . 43 . 't Selvighe zijn nu de gene, die groote Schijn hey ligheyt voor gheven , en fegghen , Sy ſitten aen Chriſti Stede: hare Woorden, zijn Woorden Gods : de ſelvighen breyden hen uyt :trecken ſich ſelfs groot : en ,trachten in 't harte , doch niets anders dan naar Eer-ugierigheyt, en Hooveerdigheyt : 'tgeen ſy ſegghen , ' t ſelvighe moetv men houden , ghelijck of 't Gods Stemme zy , van den Hemel. 44. En, of

ſchoon de Stemme uyt een valſch ghemoet

ſich in't geſchreven Woord heeft in - ghefet , en onder de Letteren des Woords, gelijck On

kruyt onder de Tarru

we ſlinghert; evenwelmoet't felvige Gods Woord zijn. 45. Soo.wie daar tegen ſpreeckt, en't valſcke Kind

aen

wijft;daar roept de valfche Hooveerdigheyt:hy is ee . NB, NB.

nen Swermer, en veracht het Amt : wacht u voorhem , hy verleydtu : komtmaar hier tot my ; waor , al hier is het rechte Amt,'t welck van God is ingefet. 1'46 . En , al is't dat fy niet van God , maar , doorMen ſchen - gunft in

geſet zijn : en , oock God niet en dienen ;

maar, haren Buyck, de Hooveerdigheyt, én eygen Liefde. 47. Even welzijn ſy, in haar gemoet, het ſchoone Kind van de Genade : de welcke vermeenen noch foo veel Gew hade over te hebben , dat ſy ſulckx aen anderen , uyt het Gewelt van de vermeende groote Heyligheyt , dyer om gelt verkoopen mogen ; doch , foo wie ſulckx koopt, die koopt eenen Diftel voor goet Saat. 48. - Het andere Deel: van de valſche Iſraeliten , van NB. Ghy Abrahams Natuurlijck Saat , zijn deſe , de welcke uyt de Wereludijske Macht fittAmiben ers . LI 3


>

270

Het elfde Capittel,

Macht van de Natuur , over Iſraël,tot Vorften en Regeer. ders, in alle Amten , hoe die oock ghenaamt zijn, van den Grootſtep tot den Kleynſten, zijn ghefer gheworden ; dat ſy Beſchermers der Gherechtigheyt fouden zijn. 49. Deſe geven al t'famen ,eenen grooten ſchijn, on der de Waarheyt, voor : en ,trecken hen ,onder de Amten, foo ſeer hoogh, in Eyghen laat- duocken , dat ſy meenen , ſy zijn Eygen machtighe Goden . so . Sy doen wat ſy willen , evenwel is 't recht : haar

Amc heeft het ghewelt ;

dat

men alles moet recht noe

men , wat ſy doen . si . Ende en ſoecken daarwin doch niet de Gerechtig heyt Gods-in fijn Voornemen van de ordeningh der Na tuur : veel weyniger de Gherechtigheyt in de Liefde ; de welcke hy door deGenade Chriſti ,heeft geopenbaart. 52. Maar, ſy ſetteo hare Eygen verdichte Gerechtig heyt tot haar eyghen Eere van deVleeſchelijcke Wellus ſtighe Hooveerdigheyt, aen de Stede van deGoddelijcke Gherechtigheyt en Waarheyt; en , (weven alleenelijck in den Mondt, met de Wet Gods. 53. Het harte , heeft ſich dannoch in 't recht van ee

nen Diſtel ghevat , de welcke over het Goede Kruyt ſlin . gert , en omlich Ateeckt , en ſich wijt uyt, breydi ; en , draaght ſelfs geen Goet Saat. a NB.NB.

54. * Beyde deſe Deelen ( uytvghenomen de kinderen

De Djer. en Góds , de welcke noch daar wonder zijn ) die zijn nu de het Hoere Hoere , en het Dyer , in de Openbaringh Johannis :door de welcke , de Duyvel een Vorft van defe Werelt , onder de Menſchen is ; 't welck den Enghel, in den Afvgronde van den Swavel.vpoel worpt.

ss. En ,'t en zijn geene rechte Iſraeliten , uyt het Saat van de Beloften gebooren ; ende , en bereycken de Kindt ſchap niet. 56. Maar,


Vergelijckingh'van de Spreucken der Verkieſingh. :

271

56. Maar, de Verkieſingh , de welcke alleenelijck de

Kinderen des Geloofs , in de Gerechtigheyt der Genaden ſoeckt en aen neemt, die bereyckt het. 57. De Hoere,met t ſamen het Dyer, zijn dan vnoch , in hare luften van de Hooveerdigheyt , Gierigheyt , Ny digheyt, Tooren , en der On - gerechtigheyt, Verſtockt: en , zijn den Aoti , Chrift : namentlijck , den Tijtel , en Monde , Ghriften ;eenen Duyvel , in Engelſche Geſtalte. : 58. Gelijck Lucifer ioden Hemel was:den welcken uyt... NB. NB. geſtooten wiert, gelijck een valſch Saat ; alſoo oock deſe . 59. Want , de Verkieſingh des Huys.Vaders aller We fen ſ , oeckt alleenelijck Goet Saat:ſy eoVerkieft haar geen Diftel. Saat , en maacktoyt ' t ſelvighe , Tarruw.kooren . 60 .. Gelijck het Vernuft meent : God peme een ganſch valſch Saat, en maacktuyt 't ſelvighe, een Kind Gods, dat hy alſoo fijnen Rijckdom der Genaden , van een beſonder Voorwuemen , ſier liete; neen , dat en geſchiet niet. of 611 Den god

looſen ( te weten , die uyt een recht Saat

is gheſproten : en , dan vnoch door fijne Aenghe.verfde Conſtellatie der Neygelijckheyt, a Grouwel in

ſich ghe- a Sonde, of,

voert heeft ) doe Boete , en gaa in fijpen inwendighen boosheys. Grond , en worde uyt de Ghenade Ghebooren ; ſoo mach 't geſchieden . 62. Want, God ſeyt in Moyſes : Ick wil wel doen , aen

de genedie my beminnen , en mijne Gheboden houden ; in't Duyſeotſte gelit . 63. Dit wel doen en is niets

anders , dan eene plan

tingh des Verbonds der Genaden , in haar Saat: ghelijck Abraham , Iſaack, Jacob , en David belooft wiert : Dat hy haar Saat , naar de Beloofde In - gelijfde Genade, foo ſeer wilde Segeven en Vermeeren, dat 't ſelvighe niet enſoude vermoghen ghetelt te worden. :

64. Maar, het Rijck der Natuur, in Gods Voornemen der


·

272

Het elfde Capittel ,

der Gerechtigheyt , ſtontoock mede in dit Saat , naar de Eygenſchap der Sielen; 't ſelvighe ſoudemedewercken . 65. Doch, den Willeder Sielen, wende lich , in veelen , van't Rijck des Voornemens der Genadeo , af ; welcke Sielen, in 't Rijck der Natuur , in den Tooren begrepen , en in den Diftel wiefſchen . 66. Sulckx en was nu niet Gods ſchult: maar de Scients des Sieliſchen Gronds, uyt den Eeuwigen Grond der Ná tuur : namentlijck , desVryen Willens des On-groods,tot den Grond der Natuur , der Sielen . 67.

Alvdaar leyde den eerſten Grond van de Diftels

Kinderen ,de welcke de Invgelijfde Genade van't Inge { proken Woord , met de voeten van hare valſche Luft treden ; en , niet en willen der Genaden Kinderen zijn: 68. Daar Chriſtus ( zijnde de Deure der Genaden ) ſelfs ſeyt :Hy was gelijck eenen Wijn gaardenier,die naar leeft: hy hadde Ifraël, fijne Kinderen, menigh_maal willen ver famelen , gelijck eene Klock hennehare Kieckentjehson. der hare Vleugelen; maar, ſy en hebben niet gewilt. 69. Soo fpreeckt het Vernuft : Sy en hebben niet ghe kopnen !

70. Dat iswaar , ſy en konnen niet ! 71. Waarom ? 72. Sy zijn Diſtel kinderen . 73. Waarom

is ſulckx uyt het Voornemen Gods ?

74. Uyt het Voor nemen vande Goddelijcke Gerech tigheyt naar de ordeningh van de Scheppingh der Na tuur : namentlijck, uyt de Scheydelijckheyt van't ſpreec ken in't Woord : daar fich de Scients ( zijnde de Selfs heyt des On - gronds) in haren eerſten Grond vat;die is ' c. 75. Want , al daar vat fich Gods Grim , in't Centrum van de Natuur, in 'tSaat des Menſchen , uyt hare Aengen. a Ofic ,boos.erfde fonden , alsmede toekommende werckelijcke beden . 76. Daar grouwelen , mede in .


Vergelijckingh van de Spreucken der Verkieſingh.

273

76. Daar Gods- Tooren menighmaal, in de fondeti der Ouderen , eenen wortel maackt', en ſich in de Scients des On gronds, iowvat: daar , uyt daarvnaar , in't Saat, cenen Diſtel, wortel ontſtaat : daar God de fonden der Ouderen , aen haar Saat ſtraft , tot in 't derde en vierde gelit; volgens de Schrifr. 1.77 . Deſe Diſtel Kinderen kommen als danloock van Iſraël , doch , niet uyt de Genade: Dat is , de Gherade, de welcke in 't Paradys, inhen is low-gelijft , de ſelvige waft hen , iovhen , tot een Oordeel. 78. Ghelijck het heete Ens der Sonnen , ſich wel in den

.1 Diſtel geeft : doch , niet naar de Lieve Tinitur; naar den Aert des Diftels. 79. in

Wabt , den Diftel, en kan de ſelvighe niets

maar

anders

nemen ,dan in de gelijckheyt van hare Eſents ; gelijck

eene Padde , oock niets Ens ſayght.

andersdan Vergif, uyt een Goed

8ốc En ,gelijck de Hitte der Sontien , den Diftel eyn delijck verdort, en ,de felvighe, in haar Leven ,veroor deelt; alſoo ſit Chriſtus oock ,met fijne In.vgelijfde Gena de, in den god , looſen Menſche , op fijnen Richterſtoel. 81. Hy laat heo den Heylighen Naam Gods , eenen tijd

langh , ten vloeck van fijne valſcheyt, in fijnen mond

misbruycken : en, ſich , onder Chrifti Verdienſte, in ſijo vermeent Amt ( met ' t welck hy God meent te dienen, en , de Ghenade te verwecken) roemen ; dat hy een Chri ften is. 82. Hy laat hem haychelen en blincken , ghelijck hy wil : laat hem oock, in Chriſti Naam , Propheteeren ; ge lijck Caiphas : den welcken rier , Dat het beter was , dat eenen Menſche voor het ganſche Volckſturf, dan dat het geheel verdurf. 183. Hy laat hem oock in fijn Pharifeifch Amt',fichi wet meſten M m


Het elfde Capittel ,

274

a ofre hoogh meſten en groot trecken : hy geeft hem oock de Beroe Schieten . pene Gedade, in fijne Teſtamenten. 84. Gelijck als de Son, ſich , met hare goedeKracht, aen den Diftelingeeft, en laat den Diſtel fich daar in metten , en groot trecken, tot den tijdtdes Oeghftes: dan verdort fy de felvighe, en veroordeelt haar ter Dood ; want , ſy heefç Valſch Saat in haar ghebaart: daarvom roeyt den HuysVader de ſelvighę uyt; en worpt haar in 't Vyer. 85. Daar. -van ſeyt Sint Paulus al hier , entreckt den

Propheet Eſaiam , in 't 6. Cap. en den Koninghlijcken Propheet David , Pfal.69. aen : Laat haren Diſch tot een

b Text, b verruckingh worden : dat is , fy Eten van Gods Woord; Berútung. in haren mond : maar, 't ſelvighe word hen yap hare Har teş der Sielen ,weghvgeruckt ; dat het Heylighe, niet in den Diftel in en gaa . 86. En , Chriſtus ſeyt , Den Sathan fcheurt hetWoord van hare Harten ,dat ſy viet en Ghelooven , en Saligh wor den ; want den Sathan fit in den Diſtel van den Grondt der Sielen ; en al hier noemt hem Chriſtus , Eenen Vorft van defe Werelt. 87. En , den Tooren Gods heeft hen ghegeven , eenen verbitterden Geeft: Ooghen , dat ſy den Grondt derGe naden niet en fien, en , Ooren , dat ſy de Levende Stemme Chriſti, niet en hooren . 88. Daarvom ſeyde Chriſtus tot de Phariſeen : Ghy zijt van beneden ; van den Vader deſer Werelt : Item, van den Vader des Duyvels , ende en hoort mijne Woorden niet ; want, ghy en zijt niet van God . 89. Soo wie van God Gebooren is , den ſelvigen hoort

GodsWoord : daarom en hoort ghy niet ;Wapt ,ghy en zijt niet van God . 90.

Alſoo oock , de Tegenswoordige Strijders, Twi

fers , en Verachtersder Kinderen Gods, en zijn niet van God : ins


Vergelickingh van de Spreucken der Verkieſingh.

275

God : maar, alleenelijck, uyt het mond - geſwets, uyt den Phariſeeſchen wortel; ende en hooren , Chriſtum in hen , niet Leeren : fy en willen oock niet ; maar , Atooten hem voor_ſettelijck, van hen, en ſetten ſich aen fijne Stede. 91. Sy en zijn geen Apoſtelen Chriſti, namentlijck , des

ſelfs naar

volgers :maar dienen haren God, Maozim ,den

welcken in haren mond ſweeft ; gelijck eenen Diſtel, over de Tarruwe. 92.

Sy loopen : en niemant en heeft hen gefonden ; dan

alleenelijck, het dichten hares Harten , tor Welvluft van Menſchelijcke Eere : en , dienen het Amt, Maozim , van den Anti Chrift; den welcken ſy tot Chriſti Stadt_houa der hebben geſet. 93. Chriſtus noemt de ſelvige verſcheurende Wolven : de welcke, met haar laſteren , de eenvoudige Kudde ver ſlinden , en dooden , met vergif van Chriſtibeſpottingh : en hen , ghelijck Diſtelen onder de Tarruwe, in 'topperſte verheffen, en in Menſchelijcke Eere ſetten : en , verwarren de Werelt : en , veroorſaacken , datdeDiſtel Kinderen , Krijgh , en Verwoeſtingh van Landt en Lieden aen

rech

ten ; daarvtoe ſy getrouwelijck , in haren vergiftigen ver bicterden Geeft , helpen raden, en dienen. 94. Daarom zijn ſy de ghene, van de welcke Sint Pau

lus feydt: Rom . il . en trecktden Propheet David aen , Pfal.69. Laat haren Diſch tot eened ftrick worden , en tot eene verruckingh ,en tot ergernis;en,hen tot vergeldingh : verblint hare Oogen , dat ſy niet en ſien ; en , buyght ghe duurigh haren Rugghe. 95. Dat is : dat fy , onder

maalkanderen , hen

ſelfsNB. NB .

vergelden in hare blindheyt, in't_gene fy in ChriftiAmt, maar trachten naar Macht en Wel luft :dat ſy maalkande ren vervolgen , verſmaden , verachten ; en , Chriſti Naam inhen, den Duyvel toe ſchrijven . Mm

96. Op


276

Het elfde Capittel ,

1 : -96 . Op haren Legher alleenelijck daar

heen trachten ,

hoe ſy maalkandereu met Liſt willen bejegenen , en hare faacken met de Schrift bekleeden : als deden fy ſulckx , uyt Goddelijcken Yverder Waarheyt ;God te gevalle; en ha ren Broeder daar medete dienen . 97. Defe loopen, ghelijck de raſende Wolven en booſe op uſinnighe Dyeren , in den Grim van den ontſteecken Tooren Gods : en , verſlinden den Name Chriſti, uyt den mond der leecken : en , ftorten des felfs harten en monden , vol Laſteringh , van devalſche verdichtſels hares harten : dat den eenen Menſch den anderen , om den Name Chris fti, om hare verdichte meeningh

wille , veracht, lattert,

verkettert, en voor ondeughdigh houật . 98. Ende en verſlinden doch alſoo , maar hen ſelfs : dat d'eene party ,d'andere uyt vroeyt: en ,vergelden maalkan deren harebooſheyt envalſcheyt; gelijck David ſeyt. 99. Deſe zijn 't nu ,daar Chriftus van feyde: Die in de Scholen , bovenwaen ſitten ,enop de Merckten, hen garen laten groeten : de welcke eenen Vernuftigen ſchijn voorw geven :maar , hare harten zijn vol van bittere Galle ; en , hare wegen , zijn Schalckheyt :Adder Vergif, is onder ha re Lippen; en, dienen my te vergeefs , ſeytde Propheet. - 100. Al deſe , en zijn niet onder de Verkieſingh der Ķinderen Gods : maar ,deſe alleen daar Chriſtus van ſeyt, Bemiot maalkanderen ; daaruby ſalmen erkennen , dar ghy mijne Jongeren zijt: Item , by

al dien ghy aen mij

ne Woorden blijft ; Saligh zijt ghý, ſoo ghy't doet. 101. Item , foo wie niet en verlaat, Huyſen ,Gelt ,Goet , Wijf , Kinderen ,en verloocherit ſich naar, die en is mijnen Dienaar niet.

ſelfs , en volght my

102. Het harte moet alles ovet- geven , en nietsvoor eyghen houden : maar , dencken , dat het in den ſelven . ftant , alleenelijck eenen DienaarGods , en gjoes Broes ders ‫܃܃ ܇ ܀‬


Vergelückingh van de Spreucken der Verkiefingh.

277

ders zy : en , met het gene ,'twelck hette regeeren heeft, alloo moet doen , ghelijck God fulckx van hem vordert, en hebben wil.

103. En , den Mantel Chriſti,met fijne Verdienſte, niet over fich decken ; en , daar

onder , eenen Gierigaart,

Hooveerdigen, Nydigen, Tooroigen blijven. 104. Deſeal_tſamen , ſoo veel der ſelvigen zijn , foo van al hier, langhly foodanighe zijn , zijn de gene , daar Paulus en David leggen : en , zijn wel Beroepen ; doch , 'tenzydan

onder de Verkieſingh der Genaden niet :

dat ſy , in de tijd der Ghenaden omkeeren , en in hạre harten , alles verlaten ; en Chrifto, paar volgen . 105. Geene van uyt.„ wendige toe gereeckendeGhe nade , en neemt hen aen : 't enzy.udan dat fy Kinderen der Ghenaden worden ; als dan neemt hen de toe- ghe reeckende Genade ( de welcke is, Chriſtus) in ſich in.

106. Buyten Chrifto ,

zijn 't loutere Phariſeen , en

Huychelaars : fy mogen met de toe nade blincken hoe ſywillen , even

gereeckende Ghe welzijn fy Wolven ;

voor de welcke, Chriſtus ons ghebiet, ſich te wachten . 107. Alvis't_ſchoon dat ſy ſegghen : Hier , Kercke Chrifti ;

evenwel is ' t alles niets : Chriſtus ſeyt ,

Aen

bare wercken ſult ghy hen kennen: volgev fy Chriſto niet naar, ſoo zijn ſy Dieven en Moordenaars; ſeyt Chriſtus. 108. Of ſy ſchoon dit ſeggen , dat het Amt, de Men fchen , tot Hoogę Prieſter maackt , de welcke ſwackheyt hebben ; en , hen daar ,medeWillen bedecken : " dat gelt alles niets; het harte moet in Chrifto zijn , en wandelen. 109. En, of ſchoon ( gelijck Sint Paulus ſeyt) de Luſt,

het Vleeſch aen hanght, en , de Sonde, in 't uyt wendige Vleeſch , woont; even wel fiet, men doch wel , wie die zijn ,die de Luft begeeren te dooden,en Chriſto naar

tew

volgen. " ..

M m

3

110. Soos


el Het elfde Capitt ,

278

NB . NB .

110. Soowwaar Gierigheyt , en Hooveerdigheyt in is, daar is eenen Phariſeus ter Herberghe: ontſchuldight u , ſoo ghy wilt ; evenwel hebt ghy hem aen den hals.

In . Sint Paulus ſpreeckt, Rom . 11.

vers 15. en ſeyt :

Want , ſoo haar verlies, de verſoeningh deswerelds is ; wat ſoude dat anders zijn , dan het leven van den dooden nemen ! : 112. Is de Eerſtelingh Heyligh ; ſoo is oock degan ſche Maſſa Heyligh: en, by aldien de Wortel Heyligh is ; ſoo zijn oock de Tacken Heyligh. 113. Deſen Eenigen Text, worp alle meeningen ( dat God den God looſen de Genade toe, recckent) te gron de ; en, ſet ſulckx op den Grond des Wortels.

114. En, wijſt aen, dat God, niet uyt ſijnen Wille, ette lijcken Verſtockt ; dat hy, door de félvighe, wilde bewij ſen , wat fijne Genadezy ! IIS. Want, ſeyt Sint Paulus : Wat ſoude ſulckx anders ziju , dan het leven , van den dooden te nemen ? Hy ſet de Verſtockingh , op deWortel : dat eenen quaden Boom , quade Vruchten draaght: eenen Heyligen Boom , Hey lige Tacken : en , den Tooren Gods , Kinderen des Too rens baart; en , ſulckx , uytdeSonden en Ydelheyt des Menſchen . 116.

't Welck doch tot een Licht der Heydenen moet

dienen ; ghelijck hy , Rom . 8. ſeyt: De gene die God be . mionen ,moeten alle dingen ten beſten dienen); de welcke uyt het Voornemen der Genaden , Beroepen en Geboo ren zijn .

117.

De vergevingh der Sonden ; daar de Schrift ſeyt:

Hy vergeeft hen de Sonde, en reeckend hen de Ghenade toe , tot eene Rechtveerdigingh : gaat alleen over deſe, in welckers in

wendigen Grond, Chriſtus leeft : en , die

de Sonden in den Vleeſche ( ghelijck David , en anderen meer)


Vergelickingh van de Spreucken der Verkieſingh. 279 dat fy menigh_maal vallen : de ſel

meer) aenhangen ;

vige helpt de Genade, in_hen , wederomop ; en , delght de Sonde en Overtredingh. 118. Sulckx en gaat de Verſtockten , ſonder Boete en om-wendingh , niets aen : ſy en behoeven daar niet op te ſondigen , dat God aen bare Verdoemenis , een oorſaack ſal ņemen

( in't gene, ſy , in haren Wille, in Sonden dood leggen ) fijne Genade in hen, te laten fien , met eenen be ſonderen roep en dwangh , hen te bekeeren ; ghelijck die uyt eenen Duyvel, eenen Engel maackt, uyt een beſonder Voornemen . 119. Anders ſoude Lucifer met den fijnen , ' t ſelvighe qock te verhoopen hebben .

120. Maar, hy laat hen fijne Sonne, den ganſchen dach hares Levens , in hare Mond , en Ooren ſchijnen : en , roept hen ; en, ſeyt: Verſtockt uwe Harten met de werc kelijcke Sonden niet: dat het Woord in uwe Harten mach kliocken , en wortelen . 121. Want , het is wel mogelijck , dat eenen armen Doodſondaar , bekeert worde, foo hy van den Beelden , wil Atil Itaan ; en , eenen oogenblick hooren , wat de Heere inhem ſpreeckt. 122. Doch , den Verſtockten verbitterden Gheeſt, en wil des Heeren Stemme, in, bem ſelfs, diet hooren (pre ken : maar , ſeyt niets anders dan , Letter , Letter ; het gheſchreven Woord is't alleen : dat treckt hy herwaarts en derwaarts ; en , beroemt ſich 't ſelvighe : doch , het Levendighe Woord , 't welck de Letter heeft ayt- ghe ſproken ; ' t ſelvige en wil hy niet in lich ghedogen noch hooren .

Maar, ſal hy tot Erkentenis kommen , foo moet hy ſich de Letter voor.jheen dooden laten ; alsw dan 123.

maackt hem den Geeft in de Letter, verft recht levendigh. 124. Dat

1


280

Het elfde Capittel,

NB. Ghy

124. Dat is, hy moet alle Letteren af ſterven : en, fich

Geleerden.

ſoo on..waardigh houden ,dat hy het Letterlijcke Woord , niet waardigh en zy ; ghelijck den armen Tollenaar in den Tempel: en , dat hy geene Gherechtigheydt meer, aen't Letterlijcke Woord en heeft: ghelijck , die alles heeft verlooren , en niet waardt en zy , dat hy de ooghen tot God opheffe , noch dat hem de Aerdedrage; en, hy onder het ghetal der Kinderen Gods foude ghereeckenc worden . 125. Als dan heeft hy alles verlooren , en , de Letter heeft hem ghedoot; want, hy begeeft ſich alſoo in , in Gods Gerechtigheyt. 126. Hier by moet hy , ſonder alle fijne waardigheyt, alleenelijck op de loutere Bermhartigheyt Gods hoopen, en in de ſelvighe ſich verſincken ( ghelijck eenen dooden , den welcken geen leven in fich en heeft ) wat de ſelvighe doorgaans met hem doet : en , moet aen alle ſijoe werc ken verzagen ; en ſich bloot , met de hoope verfincken , in de allervin - wendighſte louterfte Genade Gods. 127. Sulckx moet de Siele doen : en , byvalvdien ſy't doet , en alfoo eenen ooghenblick daar

in vermach te

blijven , foo begrijpt haar het eerſte Ingelijfde Verbont ( zijndede gheſchoncken Genade ) en't geeft fich in, aen de Siele . 128. Nu , ſoo. haaſt, dat fulckx gheſchiet, ſoo ſtaat den Gheeft Chriſti (zijnde het Sprekende Levendige Woord) in de Siele , op : en , begintGodsWoord te ſpreecken : en , van ſtonden aen , gaat al daarden Heyligen Geeft, van den Vaderen Soon uyt , en verdedight de Siele , in Gods Gherechtigheyt , niet onuytulpreeckelijck ſuch ten , in't Gebedt; ghelijck gheſchreven ſtaat. 129. Wy ( dat is , de armeSiele ) en weet niet , wat ſy

fal bidden : maar ; den Gheeft Gods verdedight haar ., met

1


Vergelijckingh van de Spreucken der Verkieſingh.

281

met onvuyt - Ipreeckelijck ſuchten, gelijck het God ghe valt . 130. En , al. daar maackt de Letter ( de welcke haar, in de Wet vande Gherechtigheydt Gods ghedoot heeft ) haar weder vom levendigh : en ſet haar in,tot eenen Lee raar van ſijn Woord ; beyde, in de kracht van't Leven dighe Woord, en in 't Letterlijcke Woord . 131. Want , defe gaan hiernaar eerft in , tot de deure

van de Schaap.uftal Chrifti; en ( ghelijck Chriftus feyt ) de Schapen hooren hare ſtemme. : 132. Maar , al d'andere , metumaalkanderen , van wat naam de ſelvige zijn , de welcke niet door de deure van't levendighe Woord , door 't Letterlijcke Woord , in en gaan , die klimmen ergens anders in : en , 't zijn Dieven en Moordenaars, en , de Schapen en hooren hare ftemme niet; ghelijck Chriftus ſeyde. 133. Want, Chriftus alleen , is de Deure : verſtaat, den Levendigen Chriftus, in fijn Leven en Spreecken , in , en uyt der Sielen : die gaar door fijn Letterlijck Woord , in de Harten der Menſchen ; gelijck door de Predicatie Pe tri, op den Pincxter - dagh . 134. Soo uwie ſich anders , tot eenen Leeraar. van 't Letterlijcke Woord , op wwerpt , die en is niet van God gheſonden , en komtmaar , dat hy wil ſteelen ; nameut lijck, hy wil Chriſto ſijne Eere ſteelen en ontnemen. 135. En, alſoo mach den armen , in Gods Tooren ghe doode Menſch , weder levendigh worden ,

al- waar two

ſchoon, dathy dood was : want, Chriſtusis ghekommen, de Sondaren tot de Boete te roepen ; en , niet de Recht veerdigen . 136. En ,by -val.„ dien eenen ſoodanigen ( in den Too. ren Gods verſlotenen ) armen Sondaar komt: foo is daar

vreughde in den Hemel voor de Engelen Gods, meer, dan Nn

1

.


282

Het elfde Capittel ,

dan over negen_en_tnegentigh Rechtveerdigen ,die daar zijn begrepen , en Tacken der Heyligen zijn , en ſoodanie gen Grondt, niet eerft en behoeven ; maar , den Grondt, leyt voorheen in when . i 137. Maar , by deſe , word den Grond , in Gods Too. ren, openbaar : en , alhier bewijft God aen de ſelvighe, hoe het leven uyt den dood ontſprayt, en hoe Chriſtus den Duyvel fijo Rijck verſtoort ; en ,de Helle verbreeckt. NB ,

NB ,

138.

Daarom

is dit ons recht beſluyt , dat over gee.

nigh Menſch , een voor_nemelijck beſluyt', tot de Ver, dommepis en zy gemaackt , dat het niet mogelijck zy dat hy konde bekeert worden ! NB . NB .

139. Of hy wel fich , ſelfs niet en kan bekeeren : foo noch , fijne şiele ( van haren oorſpronghụyt de

heeft dan

Eeuwige Scients des On-gronds) macht, haar in den Afv grond te werpen ; in den Grond,in den welcken God fijn Woord Baart en Spreeckt. 140. In welcken Afv grond van de Creatuur , het Ghe ſchenck der Genaden , in alle Menſchen is leggende ; en , fich meerder tegens de Siele neyght, dan de Siele, tegen's deſe diepe Genade . 141. Al

daar mach de Siele , in Gods Ghenade , wel

begrepen te worden: daar ſy Chriſto alſoo, in ſijnie armen NB. NB. in valt ; die haar het konnen en vermoghen veel liever

geeft, dan ſy’t begeert. NB. NB. 142. Dat dan noch yemant wilde ſeggen , ſy en konde a Datü,buy- ſich in den « Afwgrond niet werpen :den ſelvigen ſpreeckt, en placera

ghelijck eenen , die noch in lange niets en verſtaat, van de Verborgentheyt Gods ,wat eene Siele, en wat eenen En gelis : en , wil den Tack van den Boom ( in den welcken

b Scheyden, den Tack ſtaat ) b af breecken . of, Separeren . 143. De Siele , is uyt den Afvgrond , in eene Creatuur gheſproken gheworden : wie wil de Eeuwigheyt, haar recht


Vergelickingh van de Spreucken der Verkieſingh.

283

dat den Eeuwigen Wille der Sielen, den recht breecken welcken uyt den Eenigen Eeuwigen Wille , in eene Crea

tuur is ghegaan, met den ſelvigen Wille van de Creatuur, NB . NB . fich niet wederom en ſoude durven in fijne eerſte Moe der io...werpen , uytde welcke hy ghegaan is ! 144. In't licht,'t welck hem is uyt gebluſt, en kan hy, NB. NB . in eygen vermogen , ſich niet inwerpen. 145. Maar, in de oorſaack , tot het Licht ( daar noch NB . NB. quaad, noch Goed in en is ) kan hy ſich werpen ; want, hy is ſelfs, den ſelvighen Grond: by_al_dien hy ſich maar, uyt fijne Beeldelijckheyt, in ſich ſelfs ,op den Afgrond verſinckt ; ſoo is hy al reeds daar.. 146. En , in deſen Afvgrond, leyt fijne Perrele : en , Chriſtus ſtaat aldaar, van den Dood op ; en , ſit al daar ter Rechter van de kracht Gods , in den Hemel , in den Menſch . 147. Ofwy doch eens wilden fien , waar Chriſtus ter Rechter Godsfit! O !

ghy Menſchen , en zijt doch niet

ſoo ſeer blind ! hoe doet u ,God , fijne deure der Genaden foo feer wijt open ? 148. Neemt't ſelvighe doch : ſiet doch den tijd aen : uwete huys.loeckingh is ghebooren : en , treer doch het Geſchenck der Ghenade vaude Goddelijcke Genadighe Openbaringh, niet met voeten van u doof Vernuft. 149. Terwijl den Menſch leeft, ſoo heeft hy eene open Poorte der Genaden , tegenshem ; daar en is geen beſluyt ten dood , uyt den Goddelijcken Wille, over hen : want, den Vader heeft het beſluyt van fijne Gherechtigheyt , in de Genade Chriſti(namentlijck ,ſijnen Soone) ghegeven .

150. Uwe Verſtockingh komt uyt u ſelfs : Gods Too ren Verſtockt u , in uwe aengheerfde, en werckelijcke Sonden , en, geenen vreemden in jvarenden Wille ..

Nn

2

НЕ т


284 Het

T WA ELFDE

CAPITTEL ,

Kort bericht van ettelijcke Vragen , de wel cke het Vernuft doen dwalen : daar

in ' t ſelvighe meent , dat God den

Menſch Verſtockt, uyt eenen beſonderen voor ghenomen Wille ; hoe deſelvighe zin

te verſtaan ? I. N de gheſchiedenis der Apoſtelen ſtaat: Daar wierden Geloovigh, foo veel van hen tot het Eeu. wige Leven , waren VERSIEN ; 't ſelvige is des Vernufts aen 2 Of, Voor fieningh.

ſtoot ; en 't en verftaat het niet.

2. Wanneer heeft de - Ver fieningh , aen gevangen ? 3. Segt ghy: Van Eeuwigheyt, VOOR de Creatuur ! 4. Ja, ick ſegh oock alſo maar, niet, I N de Creatuur, : van Eeuwigheyt ; want, de ſelvighe en was niet ! s. God, fagh, in Liefde en

b Ofte, in Creaturen Formeerde ,

Tooren , wat foude wor

den ; bywal, dien hy de Eeuwighe Natuur, b in Creatuur, inovattede. 6. Want , hy ſagh wel, in

fich , foo de Temperatuur ,

ſich in eene Scheydelijckheyt ſoude uytuvoeren , en , de Scheydelijckheyt , in cenen Creatuurlijcken Wille , haar foude invoeren , dat fulckx, een Contrarium foude zijn ; en , ſulckx is oock even den Grout , van de Goddelijcke Openbaringh . NB. NB.

7. Maar , de Schriften ſeytniet , dat God , de Willen in de Scheydelijckheyt, van Eeuwigheyt, tot een Eeuwigh boos Willen, en tot een goed Willen verordineert heeft : dat de ſelvighe, een yeder, waar toe hy't , on vermijde lijck , heeft verordonneert , alſoo moet Willen : want, fúlckx bewijft de veranderingh des Willens van Lucifer en Adam , dat ſy , in't Willen , vry waren ; maar , in den Val , verloor Adam , het Welwwillen.

8. Nu


Het twaelfde Cap. Kort bericht van ettelijcke Vragen. 285 8. Nuis 't tegenwoordigh al hier genaamt,naar den Val : die uyt den Eeuwigen Wille, hier toe, op dit

maal ,

Verſien ,waren : want, den Text luydt : Eo ,de Heere dede daartoe, ſoowveel van hen, Verlien , ofte, in't Licht der Genade a Geſien waren . a Text,

9. Die gene, het Goddelijcke Ooghe open was , de ſel- Erſehen. vige waren, op dit maal,uyt, en in den Eeuwigen Grond * Geſien ,en Verſien ;gelijck in

Actor.Cap.2.klaar Ataat: De Heere dede daarvcoe ,dagelickx,die daar Saligh wierden . 10. Niet, die daar van Eeuwigheyt,Saligh waren! maar, die daar Saligh wierden ; ſeydt den Text : Dewelcke daar, ayt de Eeuwighe Verkieſingh , in Chriſto Jheſu , Saligh wierden ; de ſelvige dedehy dagelijckx, totde Gemeente. 11. Waarvom 12.

niet op een

maal ?

Sy waren noch niet Saligh geworden .: ſy waren wel

in de Verſieningh ,ofte in 't Sien Gods, dat fy Saligh ſouden worden : maar ,de verordineeringh , quam eerſt , met het toedoen tot de Gemeente ; wanneer ſy Saligh wierden . 13. Waarom en bekeerden hen ,op den Pincxter_dagh maar drie duyfent Sielen ; en , daar waar doch , door gaansmeer 14. Sy en waren , in hen , noch nietVerſien ; dat is, Ver's

fien aen defe plaats. | : is. Wanneer de Ghenade ſich verhefc , en door het VER ( dat is , door den Tooren ) breeckt , ſoo gaather Creatuurlijcke Verſien,uyt het Eeuwige Sien ,ofte In . Sien der Genade , aen . 16. Want , hoe vermagh een dingh , van Eeuwigheyt verordineert worden, 't welck niet van Eeuwigheyten is geweeft. 17. Hoe vermach de Siele, van Eeuwigheyt ( doen ſy een Ens,en Spel was in deGoddelijcke Wijſheyo).Verors sms dineert zijn geworden dat fyleen Dayvel worden.ſaude? b Das in,ver ' t welck doemde. NO 3


286

09:11

Het twaelfde' Capittel ,

't welck grouwelijck te ſegghen foude zijn ; en , doch geen ander Verſtant en ſoude konnen lijden . NB. NB .

: '16. Byval.dien

men op eene,

ordineriugh , wilde gaan ;

van Eeuwigheyt ver.

loo ſoudealle het leeren ; te

vergeefs zijn. 19. Wat behoeft de Ghenade , aen de gene ( die niet en vermogen te dwalen noch te vallen ) die in eene on mijdelijcke Conſtellatie ſtaan ?

ver

20. Dit, van Eeuwigheyt Verſien , verftaat men , in , Chrifto : dat , de welcke Geloovigh wierden , die waren van Eeuwigheyt, io de Wijſheyt,Verſien . :

.21 . Dat ( ſoo..wanneer God fich eens ſoude Bewegen ,

en, de Natuur, in Scheydelijckheyt , totdeCreatuurlijc keOpenbaringh ,in voeren) den Name, Jheſus ( zijnde de hooghſte Liefde Gods) Gich , in de Scients van den Vyeri gen Wille, in de Scheydelijckheytinbegeven , en , in de Vyerighe Scients , in de Vreughde fichin , voeren , en den Grim , in een Lievewivyer , in de Siele des Mepfchen (de welcke uyt de Vyerige Scients, moft ontſtaan ) verwande len , wilde .

22.

Al daar, in den Grondt der Sielen ,de Ghenade, in

den Name, Jheſu , tot een Banier, ſich wilde vereenighen; gelijck dan , in’t Paradys, naar den Val,geſchiede. 3:23 Het felvighe Banier , wiert'in 't Eenighe Saat des a Text, gheteeckent , daar de Verſieningh in lagh ; uyt Wijfs a Geficedfct. ' t welck alle Menſchen kommen .

24. Doch , de Scheydelijckheyt, in de Vyerige Scients, Sielew gebooren worden. die daart foo langh , als daar 2:25 . Daar en is geen gewiſſe verordineringh , van Eeu b DatSiel is eover wigheyt, bover yeder Siele, die daar ſoude geboorenwor. à part, C. den : maar alleen eene alvgemeene Verſieningh der Ge NB. NB. nade de verordinering,gaat aen ,met den tijd des Booms. Td 26. Odck ,is het Sien,dochin't Saat: eer't ſelvige eend oblems 14 Crea


1

Kort bericht van ettelijcke Vragen .

287

Creatuur word , ſoo kendt God den Grondt , wat worden ſal. 27. Maar, het

oordeel behoort aen den tijd des Oegh- a Ofte gerich

ſtes;gelijck Chriſtus, alſoo fpreeckt, in alle gelijckeniſſen, te. Van de Purperkraamſter; Lydia. 28. Daar gheſchreven ſtaat , De Heere dede haar het Harte op, dat ſy verſtont,'t gheen Paulus ſprack ; en, Ghe loovigh wiert , aen den naam , Jheſu. 29. Met Lydia , is't even , ghelijck met alle vreemde volckeren, die den Name, Jheſu, viet en kennen : en gaan dan„noch , op den inwendigen Gront , buyten alle beel delijckheyt : en , begeeren den Eenighen God te erken ; nen , en hen aen hem over

te geven : de ſelvighe worden,

van de In - gelijfdeGenade,van't lo - gheſproken Woord, begrepen : en , ſonder het Weten van't Vernuft , tot Kin . deren der Genaden , Verkooren , en Geboorep ; ghelijck yan deſe Lydia, oock is te verſtaan , 11.07 30.

Of ly.wel , aenvanghelijck , Paulum , voor eenep

vreemden Leeraar mocht gehouden hebben : even

wel ,

doen ſy hoorde, dat hy de Wet der Gherechtigheyt Pre dickten : hoe deWet der ſonden ( de welcke den Menſch gevangen hielt) in eene foodanige Genade zy vervult ge worden : ſoo beweeghde fichid haar, in haren Hongher naar de Rechtveerdigingh, den inwendigen Gront, in de Ingelijfde Genade : en , Chriftus wiert, in haar, Leven digh: dat ſy Chriſti Stemme, in de woorden Pauli vernam , wat Chriſtus, in haar leerde;wapț,in whaar,wiert Chriſtus hoorende . 31. Maar, 5 voor d'andere Heydenen , en was 't alloo bofie , mer. niet ; want , die ſtonden alleenelijck ,in de Beeldelijckheyt: hares Harte , en was toț den Eenigen God njet Ghericht ; om deg ſelvigen te erkennen: want

ſy hadden hare Hey denſche


288

.

Het twaelfde Capittel,

denfche Afgoden , de welcke ſy dienden ; en ,wilden al leenelijck yets nieuws van Paulo hooren. 32. Even wel gingh dies niets_te_min , het Woord in, in hare Oored ,en drongh fich jo , in de gene, die van eenen goeden Grondt waren : de welcke hen daarnaar , noch bekeert hebben , doen ſy, van Chriſto ,meer hoorden Pre dicken : gelijck dan, in de ſelvighe plaats, daar

naar , van

hen, veel duyfenden bekeert wierden ;daar het Woord hen noch meer begreep .

33. Alloo zijn van hen ,daar naar, oock noch veel be keert geworden, de welcke , op den Pincxter_ dag Petrum hoorden Predicken ; en , den ſelvighen dagh, doch ſpotte den . 34. Maar, doen het Woord, meer in . hep klonck, foo quam de ure van haar inwendigh hooren : ghelijck als Longinio ( den welcken Chriſtum in de fyde fack ) oock eerlt de ure van fijne bekeeringh quam , doen hy van vee len hoorde ſeggen, dat Chriſtus Gods Soon was : en ,wiert om Chrifti vville) eenen Martelaar ; gelijck de Hiſtorien verhalen . 35. En , men moet al

hier niet ſeggen : Lydia zy ,voorn

andere , van Eeuwigheyt, hier..toe verordineert ghewor den , dat ſy Paulum alleen

ſonde hooren ! fy wasop dit

maal in Goddelijeke bereydingh , en wilde den waren Grondt van God ; garen verſtaan : haar Harte haackte fich daar. Daar ; daarom dede God haar het Harte op. 36. Doch , de andere en waren dit maal, noch niet be

reyt :maar ,doen den Heyligen Geeft, aen't Harte begon aenutę, kloppen , vạtte ſulckx alleenelijck in de Ooren : tot dat fy hem

opwdeden ,en 't ſelvighe naar

dochten ,en .

ſochten in de Schriften, of 't alſoo was, gelijck Paulus ſey de , gelijck van den Epheſeren word gefeyt. 37.

Maar doen ſy het Woord meer hoorden ,ſo hadden

fy


Kort bericht van ettelijcke Vragen.

289

ſyal, reets eene hongerighe deure des Hartens open; daar Chriſtus, met fijn Woord , ruymte hadde. 38. Ghelijck het dan alſoo met alle Heydenen is ghe gaan : en, oock met de Joden ;de welcke eerſtelijck ,Chris ftum beſpotteden ,doen hy aen't Cruys hingh : maar, doen fy laghen , * wat al daar gheſchiede , ſloeghen veel van a Of,'rgen. hen, op haar Harte, en keerden om , en ſeyden : Waarlijck, deſen Menſche, is een vroom Menſch, en Gods Spon ghe weeſt . 39. Dit geſchiede, de foodanighe Joden, welckers in wendigen Gront, opidit_maal open ſtondt; aen de ſelvi ghe dede God , delo Iti , op .

gelijfde Genade, in den Geeft Chri

40. Gelijck , men dan, veel , in de Hiſtorien vindt , dat meenigh Menſch , in fijne in gedruckte Heydepſche Beel delijckheyt , eenen langhen tijd ,Chriſtum heeft beſpot : , eneyndelijck (wanneer hy in den ernſtigen Grondt fijnes ſelfs is gegaan, en eygentlijck heeft willen vernemen ,wat doch voor Fabelen van Chrifto geſeytwierden ; ghelijck fy ſulckx poemde) doch zijn bekeert geworden . 41. Want, foo haalt het Harte, van de Beeldelijckheyt, Áillen houde , en fach worpt in den Grondt van ſịch „ ſelfs , foo dringht de Stemme Chrifti iu't Woord, in ; en ,klopt aen , in de Ellents van de Siele .

42. Dein

beeldelijckheyt van't Aerdſche Weſen ,ver

God ftillen b Ofte, God hinderthet Harte , dat het niet en vermagh te ſtaan, en in lijnen inwendigen Grond te kommen; daar " laten doen . God leert en hoort. 43. Want, is God ſelfsdoch aen alle plaatſen , door al les, tegenswoordigh; gelijck geſchreven ſtaat : Benick het niet , die alles vervult ? wat behoeft dan de Siele ſich NB , NB, ergens anders heen te verheffen, om God te hooren , dan alleenelijck even in haren Afwgrond. alvdaar is ,en woont Oo God,


Het twaelfde Capittel,

290

NB.NB.

God ,van Eeuwigheyt tot Eeuwigheyt; hy en behoeftmaar in de Creatuur, openbaar te worden . 44. Daar toe ſtaat hy, in den Geeft Chrifti, in den ſel

vigen inwendigen Gront , en klopt aen ,aen de Siele:by al dien de Siele fich maar tegens hem wendt , ſoo maackt Chriftus ſelfs haar de deure der Genaden op , en treckt by haar in, en Eet het Avontmaal met haar ; en ,fymet hem. Apocal. 3. Item , Matth.13.- ftaat. 45.

U is gegeven , hetRijck Gods te verſtaan ; maar

den anderen , in gelijckenis : dat ſy't hooren; en , niet ver ſtaan. Item, Hy leyde den Jongeren de gelijckeniſſen uyt ; en , den anderen niet . 46. Alhier leydt nu het Vernuft ,gelijck dood , dat het niet en fiet, ſonder Goddelijck Licht : en , ' t en meent nietswanders , Chriſtus en heeft het den anderen niet wil . len gunnen , ſy en waren't niet waard gheweeſt : 00waen geſien, dat hem het Volck naar, toogh , en hem , met hon gerige begeerte, hoorden Leeren ; maar,' t heeft al hier , een ander A.B. C. en Verftant.

5

47. Chriftus feyde tot fijne Jongeren : Mijn Vader wil u eenen anderen Trooſter ſenden , den Gheelt der Waar

heyt , die van den Vader uytvgaat: wanneer den ſelvighen falkommen , die'ſal 't u alles erinneren , ' t geen , wat ick u geſeyt hebbe ; want, van’t mijne fal hy't nemen, en u ver kondigen. 48. De Stemme des Vaders in Chrifto , in GodsGhe

rechtigheyt , en ſoude niet alſoo io de Leecken , en Toew hoorders Hart en Ooren inwgaan; uyt genomen ettelijc ke, door de welcke de Vader , wilde Wonder doen . 49.

Maar ,

inwhen foudeingaan , deſe Stemme , de

welcke den Heylighen Gheeft, uyt Chrifti Lijden, Dood , en


Kort bericht van ettelijcke Vragen .

291

en Opſtandingh ,mede bracht ; zijnde de Stemme van de open Deure der Gepade .

so . Want, voor Chriſti Lijden , was de Stemme des Heyligen Geeftes in Chrifto , noch in Gods Gerechtig heyt;namentlijck, in de Wet : maar,in Chrifti Dood,wiert deWet der Gerechtigheyt Gods, vervult . sr .

Over , ſulcx gingh daar „ naar,den Heyligen Geeſt ,

door de Vervullingh , door Chrifti Wonden , Bloet en Dood , in de grootſte Érbermingh , in den Gheeft Chriſti, uyt ; den ſelvighen fouden de arme Sondaars ( de welcke hem, met Begeerte naar toogen ) hooren . 52. Maar, aen de Jongeren, wiert des Vaders Stemme

in Gods Gerechtigheyt , gegeven ; dat fy de ſelvighe , uyt Chriſto, ſouden hooren : want, fy fouden eerſtelijck , met de ſelvige VyerigheGerechtigheyt, aen gedaan worden , in de welcke des Vaders Almachtigheyt ſtondt; namept lijck , den Grond der Sielen. 53. Daar - baar wiert hen ,op den Pfincxter dagh ,den Heyligen Geeft , in de Liefde der Genaden , uyt Chrifti Vervullingh der Gerechtigheyt, gegeven , « in de Vyerige ,Darlin Vyerighe des Vaders. Gerechtig. 5-4 . Doen't ſelvighe geſchiede, ſoo wierdep inhen de heye,Vad Wet des fie ers , Tongen ( als des Vaders Gerechtigheyt) verdeelt ;en ,den Geeſt Chriſti, gingh, door deVerdeelingh van Gods Ge rechtigheyt, uyt, met de Vlamme der Liefden . ss .

En , ſulckx geſchiede hen daarmom , dat ſy in den

Geeft desWets, en Euangelij ,van der Ghenaden , in den Gheeft Ghegronde wierden ; want , fy fouden Wonderen doen .

56. De Kracht der Wonderen, komt dannoch, uyt de NB. NB . Al machtigheyc en Eygenſchap des Vaderse ; n, niet door de Eygenſchap derLiefden, en , Demoedigheyt : de welc ke alleenelijck moft Lijden , en ſich in Gods Wet, en , Ge Oo 2 rechtigheyt ,


292

Het twaelfde Capittel,

rechtigheyt, in den Tooren inbegeven , en den Tooren, met Liefde en Lijden , vervullen , en , oock in Liefde der Erbermingh verwandelen.

57. Gelijck wy ſulckxklaar fien , aen Chriſti Perſoon , wanneer hy wilde Wonder doen , foo badthyeerſt tot fij nen Vader, namentlijck , in de Vyerighe Almachtigheyt in de Gerechtigheyt . 88. Maar , doen hy des VadersGerechtigheyt ,met fij. ne Liefde, en , Demoedigheyt, in fijnen Bloede, der Lieve Tin & uur van den

Name Jheſu , vervulde, foo wiert des

Vaders Gerechtigheyt in den Tooren , de Liefde Chrifti onderdaan.

59. En , uyt de felvige onderdanigheyt, fouden de andes re Menſchen , buyten de Jongeren

naar Chriſti Hemel

vaart,den Heyligen Geeſt hooren Spreecken, en , de gelijc keniſſen Chriſti verſtaan ;gelijck fulckx dan oock alfoo ge ſchiede, dat ſy daar naaralle gelijckeniſſen wel verſtonden . 60. Want, den Geeft Chriſti(uyt fijne Vervullingh, uyt fijne Opſtandingh) dede hen hetVerſtant op : gelijck dan oock de twee Jongeren, op den wegh naar Emaus, en , de groote menighte van't Volck , 't welck den Geeft Chrifti ( uyt den mand der Apoſtelen , naar fijne Opſtandingh) door den rechten Sender,.uyt Chrifti Lijden en Dood,de a Ofte,ſonder gelijckeniſſen ( á fonder Spreeck_woord )hoorden ſpreken . wyl wlegging. 61. Daar om leerde Chriftus ( voor fijn Lijden , doen hy op Aerden wandelde) in enckele gelijckeniſſen ; dat ſy den ſelvighen Geeft Chrifti, niet en ſouden vatten , dan in de Gerechtigheyt des Vaders . 62. Want, 't en was den Grond noch niet, den welcken

hy hen , uyt fijne Genade, wilde Schencken :máar,datwas den ſelvighen , die op den Pincxterdagh, uyt fijne Ver dienſte; daar hy de fonden verdelght, en in Gods Gerech tigheyt toegeſegelt hadde.

63. Sy


Kort bericht van ettelijcke Vragen .

293

63. Sy en ſouden niet alle , in Wonderen en Daden , omgaan ,gelijck de Jongeren , de welcke daar toe veror dineert waren uyt het geven des Vaders;

daar Chriſtus

ſeyde: Vader , ick en heb gheen van dien verlooren , die ghymy, uytuweGerechtigheyt ghegeven hebt ; dan al leen , het verlooren Kind , 't welck voorheen verlooren was, op dat de Schrift vervult wiert.

64. Daar vmede meende Chriſtus de gene , de welcke hem ſijnen Vader tot Ordeningh -en tot het.Amtvan ſijn . in noodend Rijck , hadde ghegeven. 65. Maar , de anderen , fouden , door den Gheeft der Demoedigheyt, uyt Chrifti Liefde , uythet Proces van ' t Lijden, en ,den Dood Chriſti, gebooren worden, en hem , in ſijn Proces, onder her Cruys, vaan ;in gedult naar vol gen : en, ſich oock , met hare Demoedigheyt, aen de Ge rechtigheyt Gods , in den Geeft Chrifti, inbegeven , en opvofferen ; uyt 't welck het Heydenen àeo_gingh ,

moorden der Joden en

66. Want , door't Bloet der Chriſtenen , wiert Gods NB. NB. Gherechtigheyt in den Tooren , in de groote Lieve .Er stem comedie bermingh gebracht, dat in de Gerechtigheyt Gods, ſoo- Waarheye danigheWonderen en Daden, in de Demoedigheyt Chrie Gods, Ai , by de Chriſtenen gheſchieden : 't welck du , welee nen langhen tijd heeft ghemiſt; daar, men den Gheeft Chrifti, in denMenſch , op fachte Kuſſens , en in vette Buycken , in Macht, Pracht, en Heerlijckheyt ſet. 67. * Den welcken doch alleenelijck daar..om is ver- a Verftaar, ſchenen en openbaar gheworden , dat hy wil.Lijden , en deChriftus,in Christe Gods Tooren in ſijoe Gerechtigheyt , met inbegevingh ,nen . fijnes Lijdens, vervullen . 68. Daar vom beftec u., ſelfsghy ghenaamde Chriſten - NB. NB.. heyt, of uweGherechtigheyt ,indeghedultfaamheyt des Ghy ghe Lijdens Chriſti,tegenswoordigh ſtaat ? namentlijck,dat Chriſtenheye. Oo 3 Chriftus,


Het twaelfde Capittel,

294

Chrifus , met fijne Liefde , in fijn Lijden en Dood , in u , openbaar worde ;

dat ghy alleenelijck begeert fijn Beelt

ghelijck te worden, met 't welck hy Gods Gerechtigheyt heeft vervult. 69. Beſiet u doch maar ! en ſoeckt ghy niet alleene lijck ydele uyt vluchten , en deckt het Lijden Chriſti, over u Heydens Af„ godiſch Beelt ? vermeende Chriſtenheyt ?

wat doet ghy , ghy

70. Ghy wilt een Chriſten zijn , met u Diſputeren en Onderſoecken : vreemde ſpraacken ſullen u tot eenen Apoſtel maacken ! ſtrijden , roepen , en twiſten , isu Apo ftoliſch Harte : daar onder niets en ſteeckt, dan u eygen Eer ; vol ſucht van den ſwarten Duyvel. 71. Waar hebt ghy het Lijden, en ,de Gedultſaamheyt Chrifti in fijne ghehoorſaamheyt, ghelaten ?

NB , NB , Gly ghe-

72. Ghy booſe : ſieti daar komt eepen Boode uyt Gods Gerechtigheyt, en vordert’t ſelvige van uwen aen .

Chriſtenheye. gehangenen Chriſten naam , met Vyer en Swaart , u ( ge lijck trou , loofen ) te verdelligen , en fijne ware Kinderen

des Gehoorſaamheyts ,in fijne Liefde,te openbaren : fulcx ſult ghy in ' t kort bevinden ; ſeggen wy, ghelijck wy moe ten ; Amen . -: 73. Item , de woorden Chriſti worden oock in

gewor

pen ; daar Chriſtus ſeyt: Vader, vergeeft het hen ; ſy en weten niet, wat ſy doen . Antwoord . 74. Gelijck boven is verhaalt geworden : aen de Joden en wasde Verborgentheyt van't Rijcke Chriſti, en van de ware Rechtveerdigingh des armen Sondaars voor God, niet eerder openbaar , tot dat de Rechtveerdigingh in't Bloet Chrifti, was gheſchiet. 75.

Derhalven louden nu , de gene , de welcke de Va der,


Kort bericht van ettelijcke Vragen .

295

der, tot het Werck , inſtrument van't Proces Chriſti, Ver kooren hadde, te vooren niet weten , wat ſy deden .

76. Maar , naar dat ſy 't gedaan hadden , foo dede God ben het verſtant open , tot de Bekeeringh : daar om bado Chriſtus, de Gherechtigheyt des Vaders (de welcke deſe Moorders en Bloet.urichters, in den Tooren wilde ver. Minden ) dat Gods Gerechtigheyt , hen, in 't Bloet Chriſti, wilde vergeven 77. Niemant en kenden. den Heylandt des Werelds recht ( ſelfs, de Apoſtelen niec ) tot op de Openbaringh uyt fijnen Dood. 78. En, men moet gauſch niet feggen : God heeft in ſonderheyt , deſe . Mannen daar toe Verſtockt ; dat ſy 2 Anders, Menſchen , niet en hebben vermogen Chriftum te kennen . 7 79 . Neen : Niemant en kenden hem wel niet te recht, wat Gijo Amt was ; tot paar fijne vervullingh , van't gene,

daarom hy ghekomen waso in 80. Deſe

Maonen , de welcke Chriſtum veroordeel .

den , en doodeden , de ſelvighe faten in 'tAmt des Wets van de Gerechtigheyt Gods ; de Wet (zijnde de Gerech tigheyt Gods ) doode Chriftum . 81. Sy meende dannoch , dat fy God daar

medeee .

nen dienſt deden : en, yverden in de Wet van GodsGhes rechtigheyt ; welcke Wet , hen oock , tot een Werck.com inftrument van de vervullingh des Wetsin Chrifto ( zijn de de Amtulieden ) Verkooren hadde. : 82. Ghelijck dan 6 Saulum

oock alſoo ,, dat hy in de b Ofte, Pawlun ,

Wet van de Gherechtigheyt Gods yverde, met eenen wa ren Goddelijcken yver ;

ghelijck het de Wet vereyfte :

tot dat de vervullingh des Wets, hom , in den yver van fija Voornemen ,begreep:en ,hem aen - wees dat defen yver, in deWet, met Bloet, zy vervult gheworden : hy en moſt voortaed, niet meer inde Wet van de Gherechtigheydę des


Het twaelfde Capittel,

296

des Vaders , in ' t Vyer, yveren ; maar , in de Wet van de vervullingh , in de Liefde Chrifti. 83. Want , dat en zijn de grootſte Sondaars niet , die Chriftum hebben Ghekruyft : wapt , ſymoeften 't doen , volgens de in

ſettingh des Amts, 't welck ſy droegen !

84. Veel meer zijn dat de grootſte Sondaars, de welc ke, naar de vervullingh des Wets, Chriſtum beſpotteden , en , hem , in ſijne Ghelederen , doodeden , en in ſonden , Ofıblijven, dood " bleven : naar dat hen alreeds , de Gepade, in de vervallingh des Wets, in des Geeftes Kracht , met Won

í

deren en Daden, was aen geboden : de welcke hare Oos ren toe ſtopten , en teghens ſulckx maar la terden : defe laſterden den Heyligen Geeft, in de Verdienſte Chrifti; in fijne heerlijcke Openbaringh, en aen - gebodeneGenade. 85.

Over ſulckx moeten wy de Schrift recht aen

lien :

en niet , van eenebeſondere Verſtockingh ſeggen ; in'o ghene Chriſtus ſeyt : Sy en weten niet wat ſy doen : daar en was niemant van hen , die wift , wat Chriftus was, toc in ſijnen Dood ; daar kenden ſy hem . :: 86. Ofnu , hier_na, naar de woorden Chrifti, yemant wilde feggen :

Ick doe, dat, en dit : ick en weet niet, wat

ick doe : God heeft my alſoo Verſtockt ; ick moet het doen ': ' Item

, Ick moet ſteelen ,liegen, oock woeckeren,

gierigh , en toornigh zijn ; en , daar medeHooveerdig heyt bedrijven : dat den

ſelvighen fich , ſelfs wel befiet,

wat hy is ? of hy niet en zy ,een kind des Duyvels ; den welcken hem , met foodanighe in , beeldingh , heeft Ver ftockta 87. Byval., dier dat God hem alſoo hadde Verſtockt, dat hy't hadde moeten doen : ſoo is deWet van fijne Ge rechtigheyt; van hem af; als medede Leere des Euan geliums: want

hy doer ,'t gheen hy doen moet ; en't en

moft, en't en kan , on

vermijdelijck, andersniet zijo . 88. Het


297

Kort bericht van ettelijcke Vragen .

1:89 . Hetwelck alles,tegensde Wet der Gerechtigheyt des Vaders,en tegens de Wet des Soons in fijn Euangelio, loopt : en , hy daarvan, geen bewijs en heeft, daar mede hy lich mocht ontſchuldigen , wanneer hem Gods Waar heyt ( gelijk eenen loogenaar ) in de Helle wierp : des ſelfs Kind, hy,in den begrepen Tooren Godsoock is: 012 mentlijck , Gebooren , uyeden Vader der Loogenen ; ge lijck Chriſtus, van den Sathan ſeyde.

Voorder tegen vftellingh van ' t Vernuft. 89. Chriftus badt voor Petro , dat fijn Gheloof niet en foude ophouden : waarom oock niet, voor andere, dat hen Gheloofmede niet op en hielte over daar voor , waar, een Voor 90.

fulckx moet

nemen zijo, ſeyt het Vernufc.

Ghelijck boven is verhaalc : Petrus, en, de andere

Apoſtelen, ontfingen den Gront des Geloofs, uyt Chriſti Stemme , voor de Vervallingh des Wets; haar Gheloof rufte noch in deWet des Vaders; namentlijck , in den Geeft van de Gerechtigheyt Gods.

91. Daarom ſeyde Chriftus cot hen , Dat hy haar ee nen anderen Vertrooſter wilde ſenden ( namentlijck , den Gheeft der Waarheyt; die't Geloof, uyt Chrifti Vervul linghen Dood , uyt fijne Opuftandinghen Weder„ bren gingh, ſoude nemen ) den ſelvigen ſoude by hen blijven , en hen in alle Waarheyt leyden ; en ,van't fijne ſulckx ne men, en hen, in hen verkondigen. 92. Het eerfte Gheloof, wiert hen uyt den Vader gheal geven , daar hy hen aen Chriſto , tot fijne Jongeren ,gaf ; in 't ſelvighelagh Gods Gherechtigheyt in den Tooren, noch . < C - 93 : Dit Gheloof, begeerde den Sathap te fiften en te doordringen : om t'onder vinden of ' t ſelvighe • zy, aOfte, w4 . PP ' t geen


Het twaelfde Capittel,

298

à Regeering, 't geen hem ſoude en wilde fijn - Rijck , in den Menfch , de Helle verſtooren ; ' t welck Geloof, in der machi ofte, . , pemen, en , en ghewels Tooren Gods , op den rechten Teit der probeeringh in ' c Vyer, noch niet en konde beftaan . 94. Daarom badt , den name,Jheſus , voor hen , dat deſen Grondt ( in den welcken ſy daar_paar , in 't Geloof der Liefden, en, Demoedigheyt,Wondereo ſouden doen ) doch, inhen, niet ſoude op houden : anders, en ſouden de Wonderen , ſoo_feer vyerigh niet gevolght zijn , over Levendigen en Dooden : namentlijck , over Gods Ghe rechtigheyt ; de welcke door de Liefde , in 't Bloet Chri fti, overwonnen wiert .

95. Doch , aen de andere , en was dit Geloof noch niet ghegeven ; want, fy en waren geen Apoſtelen : maar, mo iten wachten, op de Belofte ; al daar wiert hen, 't Geloof der Genaden , ghegeven. 2 96. En , in't ſelvighe Geloof der Genaden , bidt Chris Aus oock voor hen , ghelijck voor Petro , dat haar Ghe loof, niet en ſoude op houden';.gelijck geſchreven ſtaat : Hy ſit ter Rechter Gods: en , verdedight ons, en bidt, fonder ophouden , de Gherechtigheyt Gods, met on ayt, ſpreeckelijck ſuchten voor ons ; in onsſelfs. 97. Dat wyde Schrift doch eenmaal wilden leeren fien en verſtaan , en van't on

nutte gheklap uyt

gaan ; in

den Grondt der Waarheyt ! 98. Der halven en moet nu niemant ſeggen : Chriſtus en bidtniet voor Alle Menſchen, ghelijck hy voor Petrus badt , dat haar Gheloof nieten ſoude ophouden' ! want, hy is het Werckelijcke Bidden ( namentlijck, het Gebedo in ons) ſelfs. 99. Wat goochelen wy dan langh met loodanighete gen , ftellingen

ſulckx wy ( op begeeren ) hebben moe

een verklaren ; en, meepen (ulckx crouwelijck. i 100. Daat


3

299

Kort bericht van ettelijcke Vragen.

100. Daar Chriſtus ſeyde : Vader , vergeeft het hen, ſy en weten niet wat ſy doen :

al daar badt hy voor Alle,

die hem noch niet en kenden ; maar , noch ſouden leeren kennen. 101. Dat dan_ooch tegen

geworpen wordt; Judas liet

hy verzagen ! beliet al, daar de Schrift, wat de ſelvighe van Judas ſeyt ? Chriftus ſeyde: Icken hebbe geene , vad die, ghy my ghegeven hebt, verlooren ; uytvgheſondert het verlooren Kind: op

dat de Schrift vervultwiert ; dio $ daar ſeyt : Diemijn Broot eet, treet my met voeten . 102. Siet ghy niet , dat Chriftus hem een verlooren

Kind noemt den welcken al reeds voorheen , eenen waren Diftel was ; den welcken den Tooren in Gods Ge . rechtigheyt, in „ fich ,tot fijn Leven , hadt Gebooren ! 103. Overfulckx, moft deſen Judas, tot eene Figuur, en tot een verrader Chrifti , eenen : Apoſtel ghenaamt zijo : aen.wyſende, wat voor Lieden , in't toe., kommen de , zijn fouden , onder de Leeraren Chriſti : wanneer ſy het Broot des Kelckx Chrifti , ſouden Eten , onder ſchija NB. NB. van groote Heyligheyt ; ende en ſouden doch niets.wan ders, dan Chriſtum , in ſijpe Gelederen , Verraden , en ter Dood , helpen veroordeelen .

104. Ghelijck de Dienaren van de AntiChriftiſche tijd hebben Kercke, in de Secten , ſulckx eenen langen gedaan ; en , op huyden , noch doen : dewelcke (de ware Chriſtenen maar verraden ,en hen ſchendeo; en , Chriftum helpen Cruycigen en Dooden . jos. Soo ſeyde Chriftus , Dat de Schrift van Chriſto voor

( de welcke NB. NB ,

leyde ) daar door moſt vervultwor

dep : dat hy alſoo , in ſijne Gelederen , ghedurigh, ſoude Verraden worden, en Gedoot; op dat Gods Gherechtig heyt, gedurigh, oock in Chriſti Gelederen, vervult wiert, tot aen des Wereldseýnde. PP2

106. Ders


1 1

Het twaelfde Capittel,

300 106.

Der whalven moeten deſe Judæ , ofte Judas.w

broeders, een Werckvinftrument van de Gerechtigheyt Gods in den Tooren, daar toe zijn : en moeten mede on der de Apoſtelen getelt worden ;

dat men hen gelooft,

fy zijo Apoſtelen . 107. Sy moeten Apoftoliſch beroep , van Menſchen , hebben : en , aep de Stede Chrifti ſitten , en't Broot Chrifti Eten : op datChriftus doch , in ſijn Proces , in fijne Ghe lederen , door-vgaans verraden

worde, en het Proces

Chriſti, niet opvenhoude; tot dat hy weder komt , en fijne Bruyt te huys hale . 108. Want , defe Judas

broeders , dienen God oock,

jo fijne gheftrenge Gherechtigheyt : op dat de ſelvighe ghedurigh, in ' t Bloct Chrifti, ia fijne Gelederen, vervult worde : want , den god looſen , is God eenen goeden Reuck ten Doode ; en , den Heyligen , ten Leven . 109. Naar

de j maatdan, God, eenen Toornigen, en

oock eenen Lieven God , is , foo moft , en moet noch alw a Anders, tijds, de Figuur, em chrifti

in Chriſti Amt, nevedsmaalkanderen

ftaan : op dat de eene d'andere dryve , en in

maalkande

ren openbaar worde;tot Lof van deHeerlijckheyt Gods, aen den dagh van fijne Verſchijningh .

110. En , niemant en kan met Fondament ſeggen , dat God den Judas, uyt befonderlijcken Wille en Voorwne. men heeft Verſtockt; dat hy fich niet en had konnen be keeren ! 111. Maar , de Gherechtigheyt Gods in den Tooren , hadde hem begrepen, en in eenen Diftel Cheformeert en Gebooren, eer hy een Apoftel was : oock pochin't Saad, eer de Siele was Gebooren ; namentlijck , uyt aen - ghe nomen Sonden , daar God Itraft, tot in't derde en vierde Ghelide. 112.

Over ſulčkx , Atelde de Gherechtigheydt Gods, hare


Kort bericht van ettelijcke Vragen.

301

hare Figuur met Judas, al daar, hoeden Menſch , tot de verderffenis des Doods, in de Gerechtigheyt Gods,zy be grepen geworden . 113. En , gelijck deſe Gerechtigheyt, Chriftum , ſoude ten Doode Openbaren, dat hy, in deGerechtigheyt, voor het Volck, de ſonde foude ſterven , en , de Gerechtigheyt 4( ‫) را‬ genoegh doen... ? 114. Soo ftelde den Tooren , fijneeygen Figuur ,met Judas , devens't AmtChriſti : op dat

men ſoude erken

nen , dat ſulckx den Wille Gods was , dat fijnen Tooren , in de Menſchen, ſoude verdelght worden : en, deneyghen Wille des Toorensiñ Gads Gerechciġheyt,bleefdochin fich

ſelfs woonende: gelijck een Centrum , tot de Openba

riogh Gods ; gelijck hiervoor , van't Centrum , is uytv gevoert geworden.

114. Dat dan , noch yemant wilde ſeggen : Wat kan ' s een Kind in's Moeders Lichaam gebeteren, dat het eenen Difteliwordt ? 116. Den felvigenword geſeyt:Dar het is des Wortels fchult; ſulckx den Diftel ſelfs is:gelijck Chriſtus ſeyde; Ee ben quaden Boom , en kan geene GoedeVruchten dragen . 1 : 117 . Den Tooren Gods , wil oock Creatuurlijck zijn : doch, fulckx niet, uyt Gods Voor demen : maar,uyt des Grims, van de Eeuwighe Natuur ſelfs : den welcken niet God, maar, Grim ( namentlijck, eene oorſaack des Vyers) is: daar ' t Licht uyt Openbaarword; bywal. dien ghy hier niet en Siet, foo helpt u God ! 118. Dat_men daolnoch wilde ſegghes : Judas is ſijoe boosdaat leedt geweeſt ? 119. Dat is wel waar: is ſulex doch den Duyvel oockleet, NB. NB. dat hy niet eenen goeden Engel,en oock eenen Duyvel kan zijn !en om dat hy lulex nietzijn on kan, foo verzaaght hy, aen deGenade Gods; 't felvigheis fijneEeuwighe Helte . 120. Alfoo Рp 3

1


302

Het twaelfde Capittel ,

120., Alloo oock , Judas : hem wasleedt , dat hy , van GodsGenadewas verſtooten , doch , hy en begeerde de Genade niet: Want,de Fonteyne van de Begeerte der Ge. naden , en was niet invhem : hy en was niet uyt den Geloo . ve Gebooren ; namentlijck , uyt 't Saatder Beloften . : 1921. En , of hy wel quam uyt de ſelvighe. Natuur daar ' t Geloof in lagh, enqock het in gelijfde Woord , in den afwgronde der Sielen hadde : even

wel hadde fijne

Siele dannoch, alreeds, eene Figuur vande Duyfternis; de welcke in de Genade, gapſch Dood, en ſeer ondeugh digh was, tot het Leven. 122. ' Want, of ſchoon ; eenen Diftel, in Honinghwiert geſet , even wel en ſoude daar niets anders dan eenen vetten Diſtel uyt waffen : aen den ſelvighen en behoort de Genade nier : want , Chriſtus ſeyde tot fijne Jongheren : Neemt,eri Drinckt: ' t ſelvige is mijn Bloedt; ' t welck voor 9 , en voor Veelen vergoten wordt. : 123. In 't Bloedtwas de Tin & uur :de Son en geeft hare Heylighie Tin & uúr niet aen den Diftel ; den welcken Di

7 Atel, een valſch Leven heeft , tegeós de Tinduur : ſy geefc aen den ſelvighen wel Ens en Weſen ; maar, den Dittel, en is het Kleynoot , niet aen

pementlijck : den ſelvighen

neemtalleenelijck uyt de Son , eene Eyghenſchap , naar ſich ſelfs , gelijck de ſelvighe hem dicnt ;alſoo oock alen! daar te verſtaan is . 124. Sint Paulus ſeyt:Daarvom ,dat ghy niet en onder ſcheyt,het Lichaam des Heeren, ontfanghe den God loo ſen't ſelvige, hem ,ten oordeel ;gelijck den Diftel,de Son . 125: Item : In't Vernuft wordt oockin geworpen , van den Blinden; daar de Jongeren, Chriſtum vraaghden: Wie heeft geſondight : deſe ; ofte fijne Ouderen aen de welc ke Chriſtus tot Antwoord gaf : fijne Ouderen , noch de fen , hebben gheſondight ; maar , dat de Wercken Gods Anta 2 Openbaar worden .


*

Kort bericht van ettelijcke Vragen .

303

Antwoordt. 126. God heeft

het Rijck van defe Werelt , in Tijd, a Den loop.de

Perck , Maat, en Gewicht , in geſloten ; en , Gods Werc- Regering,ofie ken, ſtaan in eene werckende Figuur : wapneer de Figuur en befiering open ſal worden, foo Ataat 't ſelvighe oock daar , daarin , en daar, mede't ſelvige Openbaarworden fal.1.SI 129. Daar Chriftus, in deſen Geloovigen Bliot ghes baornen ; voor fijn Lijden en Vervullingh van de Wet der Natuur , foude Openbaar worden : ſoo mot hem de Wet , met de Ooghen der Natuur, voorheen, Dooden ; op Chriftus, hem ,de

ogen des Geloofs, mocht op

dat doen :

welcke Oogheo des Gheloofs ,daarwpaars door de Ge nade', oock aen de Natuur hare Ooghen , op doen : en, ' t was eene Figuur, hoe wy , in Adam , aen God waren Blint geworden ; ep , hoe wy , in worden .

Chrifto , wederom Siende

** 128. -Wapt ,deſeo Blinden,en quam fijpe bliddheyt niet, ayt beſondere aenge.-erfde fonden ; want, hy was een Saat desGeloofs : ip 't welck Chriſtus , mer fijne aenne mingh der Menſcheyt , was beweeght geworden ; daarin hy oock aen hem Geloofde : doch , dit ionerlijcke , uyt Chriſto , Sien des Gheloofs , en gelde noch niet ; hy moft eerſt, door Menſchelijcke Stemme, Siende worden. 129. Want, doen Chriftus Menſch wiert, al daar wiert

het Menſchelijcke, in Gods Sien ,Gebooren: maar de Wet Gods hielt dit Sien ,in de arme Sondaars, noch gevangen ; tot dat onſe Ooghen ,uyt ſijnen Dood ,uyt de Vervullingh des Wets, ſagen . 130, Overvſulckx, daar defen ,in 't Saat des Geloofs in 's Moeders Lichaam, door Chriſti Invgaan en Openba ringhin de Menſcheyt, was Siende geworden, ſoo Doode de Natuur , fijo Sien , dat hy niet en moſtmet het Geloof, door

1


Het twaelfde Capittel ,

304

door ' t Licht der Natuur Sien ; want , de Gherechtigheye Gods, in de Wet der Natuur, en was noch niet voldaan . 131. Derhalven moſt deſen , blindt Geboren worden , op

dat het Goddelijcke Oogh in ' t Geloof , hem Siende

maackte , door't low- ſpreccken des Heyligen Name Jhe ſu ; op 132.

datde Heerlijckheyt Gods, Openbaar wiert. En,men moet niet leggen dat deſen blinden ,door

eenbeſonder Voor

hemen , zy blindt Gebooren gewor

den : maat, hy was eened , uyt de Wortel van 't Saat des Geloofs ; welck Gheloof, dep Name Jheſus ( zijnde Gods Licht in de Liefde) ſoude Siende maacken.

133. Het was eerren , in't Uurwerck Chriſti, tot fijn Proces, van God den Vaders Chriſto gegeveb : gelijék als dePhariſeen,in ' t Uurwerckivan deWet der Gerechtig . heyt Gods, oockmede tothet Proces Chrifti quamen. 134. Item , de Spreuck Matth. 24. oock in 't Vernuft in

vers 24. Wordt

gheworpen : daar mede het ſelvighe

wil ſtaande houdep , dat God Wil , dat de Menſchen Ver voert en Verdoemtworden ; daar Chriſtus ſpreeckt : Daar ſullen valſche Chriſtenen en valſche Propheten op ſtaan , dat de Uyt verkooren, ſoo het moghelijck was , oock in de dwalingh ſouden vervoert worden . Antwoordt. 135. Deſen Textſeydt, Syſullen opſtaan : hy en ſeyt dan noch niet , dat de ſelvighe van God gheſonden zijo : veel weyniger uyt Chrifto ; aen den welcken alle Ghewelt in Hemel en op Aerden was gegeven . 136. Daar toe ſouden deſe valſche Propheten ; uyt het Voornemen van Gods Tooren (namentlijck ,uyt den Yver van de Gerechtigheyt) ontftaan : en ;deHarten van de valſche Mont - Chriſtenen fiften ; de welcke hen Chri Atenen noemen .

1

:

di; 137. Deſe


Kort bericht van ettelijcke Vragen.

305

137. Deſe fouden door deſen verbitterden Gheeft van Gods Tooren, uyt het Proces Chrifti , gefift worden , dac ſy ſouden Ghelooven de Gheeften der Loogenen : door . dien fy hen Chriſtenen noemen ,en Chriſtus doch niet in. hen en is ; maar, ſy kinderen des Toorens zijn. 138.

Over ſuſckx ſouden fy hare Beelden der grou

welen en valſche « verdichtſelen , daar ſtellen : opwdat de a Text, Deuttelep . Kinderen van den valſchen Name Chrifti,met den Purpe ren Mantel Chriſti bedeckt, hen aen

hingen , en , de ware

Chriſtenen ſich van hen af vlonderden ; op

dat erkendt

wiert, wie Chriftus zy ? 139. En , oock door de valſche Propheten , het Proces Chriſti (met Verraden , Dooden , Lijden ; ) openbaar, en geduurigh Chriftus , van de Phariſeen en Heydenen , om hares valſchen Godsdienſt

wille , Gedood wierde.

140. Want, Gods Gerechtigheyt , vordert de Kercke NB.:NB . Chriſti, io't Bloedt ; en , ftelt door

gaans, eene oorſaack alwdaar, met valſche Propheten en Chriſtenen. · 141. De welcke valſche Propheten 6 met de Heydenen b Ofte door. ( namentlijck, Tyrannen ) Chriftum , in ſijne Ghelederen, ſonder op houden , Dooden , en aen de Gherechtigheyt Gods , opofferen ; daardoor, in de ware Chriſtenen , Gods Tooren gedoode word . 142. Wanneer

nu de ſelvige valſche Propheten men

alleenelijck defe aen , wil kennen ,wie die zijn, foo fiet,men de welcke hen , uyt de Letteren , Meeninghen hebben te ſamen

ghevat , en eenighe deftighe verklaringhen , vol . Ofte gan formeert

Scheltſchriften ,en Knippelen van den Tooren Gods ge ſet hebben ; met de welcke de eene Secte , d'andere , in de Oogen ſlaat , en voor valſchuyt roept. 143. En , de felvighe roepers, Leven , de eene doch , als

d'anderen :en ,ſchrijven alleenelijck tot hen

ſelfs Eere,dat

fy voorhoogh geleerde Lieden willen geſien zijn , daar de RE


Het twaelfde Capittel,

306

de ganſche Wereldt op ſoude fien ,dat fy Chriſtus zijn: en, it en zijn doch maar den Titel en Mont Chriſtus, ſonder de Gepade. 144. Leven oock ganſch , buyten het Proces Chrifti, in ydel vleeſchelijcke Luft:en ,verdichten dagelijcx meer, hoe ſy van nieuwe Orderen en Godsdienſten , Rancken mogen bedencken : daar onder ſy eenen ſchoonen ſchijn bekommen : en , men hen daarover te meer Eerdt; en , met Rijckdom tot vervullingh des Buyckx, van haren Buyck , God , Maozim , begaaft. 145.

Deſe en hebben Chriſti Geeft niet in chen : ' t en

zijn oock geen Apoſtelen Chrifti : maar al

t ſamen met

maalkanderen , nietswanders dan valſche Propheten ; de welcke uyt de Letteren , ſonder weten , Propheteren. 146. Want , ' t gheen fy ſegghen , 't ſelvighe en weten , noch en gelooven ly ſelfs niet : en , 't zijn even, die ſcheu rende Wolven , vap dewelcke Chriſtus ſeyt: Sy en heb ben 't weten Chrifti niet in hen ; en , Propheteren oock . 147. Maar , van de ghene , de welcke in Chriſto zijn ,

feyt hy : 't En is niet mogelijck, dat die moghen vervoerd worden : 't ſelvighe zijn dele , in de welcke, Chriſtus, is Menſch gheworden : die zijn ( naar den ip -wendighen Grond ) in Chrifto , in den Hemel, in God : en , hooren Chriſtum inhen ſpreecken : want , ſy en hooren nietswa anders dan Gods Woord , en, niet, de valſche Propheten. 148. Wanneer men de ſelvighe valſche Propheten, in de Secten, tegenwoordigh ſoude uyt_worpen, ſoo ſoude de Apoftoliſche Schaar , kleyn worden ; de welcke fich Apoſtelen noemen . 149. Derhalven en moet„ men in geeniger manieren ſeggen, datGod daar om toelaat , dat foodanighe val ſche Propheten kommen : dat hy aen de Menſchen ( de welcke anders tot de Saligheyt kommen mochten) de Sa ligheyt


Kort bericht van ettelijcke Vragen .

307

ligheyt niet en wilde gunnen : ghelijck het Vernuft alſoo dwaalt: dat God ſich den eepen Hoop, ter Saligheyt heeft verordineert ; en , den anderen , ter Verdonmenis : en , dat God het wil hebben : en , hen daar

om krachtighe

dwalingen ſendt, dat ſy maar ſouden vallen ; dat hy aen hen, fijnen Tooren bewijſen mach. 150.

Ghy beminde Broeders, ghy, die met foodanige

waan bedwelmtzijt : wy raden'tu, en leert gheen waan: zijt voor eerſt , in u , in Chrifti Gheeft , uyt den Grond, daarvan verſeeckert ; anders wordt ghy mede, in de Ge rechtigheyt Gods , in 't ghetal van de valſche Propheten begrepen. 151. Byval. dien ghy de Deure Chriſti, in uwe Siele

niet open en hebt, dat ghy, in den Geeft Chriſti, mooght uyt , en in gaan , en ware ſeeckere Weyde voorde Scha pen vinden , dat ghy hen in 't Gras Chriſti mooghtwey : den ; ſoo laat het blijven . 152. Uwe School konſt, daar ghy maalkanderen met woorden van 't Vernuft ſlaat , en overwint : en , daarn Daar , ſoodanighe overwinningh des Vernufts, voor de Waarheyt Chriſti, ſchrijft en leert; ' t ſelvighe en gelt u voor God niets .

153. Want, Chriftus, noemt de duſdanighe, Dieven en Moordenaars,de welcke (buyten ſijpen Geeft, en Weten ) tot eene andere Deur ( namentlijck , door Vernuftube fluyten , ſonder Chriſti Weten en Willen ) in klimmen . 154. Bywal, dien ghy niet gewapent en zijt, met Chri fti Gheeft : foo en treckt niet in de ſtrijdt tegens eenen foodanighen machtighen vyandt, deo Duyvel, en tegens Gods Gherechtigheydt

in den Tooren : ghy en lultal.com

daar, met uwe Vernuftbefluyten, ſonder het Bloet Chri. fti, niets winnen : maar , ghy en ſult pietsmanders, dan van NB. 1 Re de gheftredge Gerechtigheyt Gods, in uwe Vernuftbe.sum Cap.22;

R

1

9

2

ſluyten ,


Het twaelfde Capittel ,

308

Ruyten , ghevanghen ; en , tot valſche Propheten , in den Tooren Gods , Verkooren worden . 155.

Want , niemant en is een Propheet , 't enzy.

dan , dat hy in ' t groote Uurwerck van de Goddelijcke a In de uytv Ordeningh , « in 't Vyt„ gheſproken Woord, in 't Perck gebaardeGeo van den ſelvigen tijd ; uyt GodsGherechtigheyt zy Ghe Sthapenheyt. booren ; al daar den Heylighen Gheeft, door't ſelvighe

b Text, Zier. c Text, Deuttet.

Perck , in Goddelijcke Ordeningh , ſpreeckt. 156. Hy moet een 6 Perck zijo , in 't Uurwerck in't

Myſterium Magnum ; door ' t welck den Geeft Gods , op een ander Perck van de Openbaringh , ' wijſt : ghelijck dan , de Propheten ſoodanighe waren, en noch høyden zijn , de welcke in 't Perck van 't groote Uurwerck ,in de Genadighe Verſieningh in Chriſto Jheſu ſtaan ; daar ons, God , in Chriſto Jhelu, voor des Werelds Grond Verſien ( dat is, Gheſien ) heeft. 157. Hy moet in Gods Gherechtigheyt ſtaan , met fija nen Prophetiſchen Geeſt : en , even io 't Perck, daar God den naam van ſijne Liefde, io Verſien heeft: op dat hy uyt den Grond van't Voornemen des Wets der Gerechtig heyt Gods, en dan oock uyt den Gront van de voor - ghe ſette Ghenade , Gebooren zy ; dat hy de Wet ( zijnde Gods Gherechtigheydt) en oock het Euangelium ( zijnde Gods Liefde, en , de vervullingh des Wets m ) ach leeren .

158. Den duſdanigen, en geen ander , is eenen rechten d Text, Propheet : want , hy is het Perck • eenes Rijckx , in 't glei. c Ofte, eenes Myſterium Magnum , daardoor, en daar uyt , deOrde Regeringhs. ningh van de Rijcken op Aerden , ontſtaan ; hy is den mondt van 't felvige Rijck.

NB, NB .

159

Maar , naar

de maal hy leeren moet , hoe dat

Gods Gherechtigheyt in den Tooren , door de Ghenade moet ghedootworden , en dat de Ghenade ficheerft aen den Tooren ganfch moet inbegeven , in dedoodingh des


Kort bericht van ettelijcke Vragen .

309

der Gerechtigheyt ; ſoo wordt hy oock , in ' t Proces Chri fti, aen de ſelvigheGerechtigheyt Gods, van de valſche Propheten en Phariſeen, mede gheoffert. 160.

Want , ſulcx ſal, en moet zijn : op

dat ſijn Perck , NB. NB.

mede , in 't Bloet Chrifti , door heen , door den Tooren worde ghevoert, en het Perck van de Gherechtigheyt , in de Ghenade , worde gheltelt; daarom moeten de Pro pheten Chriſti, Martelaars worden. 161. Ghy alle , ghy, die wilt leereu), en meent , ghy zijt NB. NB. Die dufala daar_toe Beroepen ; merckt dit wel: beſiet wel u Beroep , nighe zijn, iou : of ghy oock van God , in ſijn Uur-werck , in Chri- Julen defen fto Beroepen zijt ? ofu Chriſtus met fijne Stemme, io_u, Authors verſtaan , en God loven , heeft Beroepen ? 162. By al dien piet : ſoo en zijt ghy niets anders, over fijne Openbaringh, dan alleenelijck, valſche Propheten , diedaar loopen ,on . geſonden ; en , niet ter Deure Chriſti, in de Schaap , ſtal en gaan. 163. Dat ghyu ſteunt op Menſchen Beroepingh; ſulcx NB. NB. geldt wel voor Menſchen : en ,God laat hem ſulckx oock ghevallen, 't geen Menſchen doen, wanneer 't in fijne Or deningh gheſchiet : wanneer ghy u, uyt Menſchen Beroe pingh , in Gods Beroepen in begeeft ; en , oock denckt, hoe ghy het Beroepen Gods, in uwe Menſchelijeke Be roepingh, wilt aen nementlijck worden ! 164. Bywal. dien ſulckx viet en is , en ghy alleenelijck in't Menſchen Beroepen , in eygen

ſelfs Wille blijft, ſoo

ſit ghy op den Stoel der Peſtilentie ; en , zijt Phariſeen en valſche Propheten. 165.

En, al waar 't dat ghy uwerveel hondert duyſent

waart : evenwel en maackt u het Amt tot geen Prophe ten en Harderen Chrifti ; ' t enzydan dat ghy ingaat door de Levendige deure Chriſti! 166. Alis'twſchoon , dat dit den Phariſeus niet en ſal NB, Imaac Qя 3

NB .


310

Het twaelfde Capittel,

(maacken : evenwel is den Tijd doch ghebooren, en het Perck voor havden , dat het ſal openbaar worden ; en, daar voor en helpt geenighe Menſchelijcke Lift meer : NB. NB . Wee den Volcke, 't gheen ſulckx veracht ; ' t ſelvighe ſal, in Gods Gerechtigheyt, in den yver , verſlonden worden . NB . Van Zonas,

167. Item , het Vernuft worpt oock den Propheet Jo nam in , tot een bewijs , dat God de Menſchen , tot quaat en Goet ( namentlijck , tot fijn Voornemen ) dwinght; gelijck hy Jonam dwongh, dat hy moft naar Ninive gaan , 168. Hoort , Vernuft , bedrieght u , ſelfs niet ; Gods

a Text,

Gheeft en laat ſich van 't Vernuft niet oordeelen : Jonas was een Propheet; Gebooren uye het * Teecken des Ver

Ziel / Perct: bonds: en , ftont in de Figuur Chrifti, hoe Chriftus aen den Tooren Gods ( in de Kaacke van den grooten Wals viſch ; aende Goddelijcke Gerechtigheyt, om de ſelvige te vervullen ) ſoude in geworpen worden ; hoe hy in't Méér des doods ſoude in gaan .

169. En, hoe hem

den Tooren Gods ( den welcken hy

in den ſelvigen Walviſch des doods overwan ) wedern om vry, en levendigh ,uyt , ſich ſoude laten ayt gaan ; ge lijck Jonas uyt den Buyčk van den Wal, viſch . 170. Hy was eene Figuur Chrifti, en uythet Perck van 't groote Uurwerck,uyt het Myfterium Magnum Geboo ren ; uyt beyde de VoornemensGods: namentlijck ,uyt fijne Genade; en , uyt fijne Gerechtigheyt: en , toteene Figuur (dat is, tot een Spel desGeeftes Gods ) daar_ge ftelt; daar den Gheeft , in deſe Figuur , op Chriſtum en wees.

fagh

171. Hoe de Menſcheyt Chrifti ( zijne onſe aen

ghe

nomene Menſcheyt) voorNinive ( dat is, voor ' t perijckel des Levens) ſich ſoude ontſetten .

172. Gelijck Chriſtus dan ſeyde, doen nu den tijd was , b Ofre, in. dat hy ſoude b naar Ninive ( Damentlijck , in Gods Too ren )


Kort bericht van ettelicke Vragen.

3 II

ren) ingaan : Vader, is’t mogelijck,ſoo laatdeſen Kelck van my gaart: Item , hy verburgh fich menigh, maal voor de Phariſeen ( dat is , voor de Niniviten ) ghelijck Jonas, voor Ninive. 173. Oock wijft deſe Figuur aen : dat,wanneer wy arme Jonicen, het Volck Gods, de Straffe en't Oordeel,ſullen verkondigen, en om der Waarheyen wille, onsleven on der hen wagen : hoe men uyt vluchten foeckt , enfich ор de Zee des Werelds begeeft, onder vette daghen :van Gods bevel vlucht ; en , ſtille ſwijght , uyt yreeſe voor de Niniviten : als dan komt den Walviſch (Gods Tooren) a Ofre, en llockt de Prophetev, in fijnen « Mont. 174. Dat Jonas dan , noch , met gheweldt derwaarts Keel.

wiert ghedreven ; fulckx wijft aen : dat het Voornemen Gods des Vaders in Chrifto , ſoude , en moft beſtaan : dat, of Adam lich ſchoon af -wende van de Ghehoorſaamhey

t Gods , tot in de Beeldelijckheyt van deſe Wereldt ( daar . door den Menſch aen den grooten Walviſch ,den Dood , ) even - wel foude Gods Voorne even men beſtaan ; en Adam , in Chriſto , uyt den Buyck des, Doods opſtaan . 195. 't Selvighe,lieve Broeder, is de Figuurmet Jona: wiercovervgheg

én niet, u Voor..nemen ,en Dwangh, tot quaat en Goet ; het is de Figuur Chrifti. 176. Laat af, van ſoodanigh beſluyten : ende en laftert den Heylighen Gheeft niet, in ſijne Wonderen, in Chriſti Figuur, met verkeerde Meeninghen te leeren : ofte ghy ſult , met uwe beſluyten , in het Méérvan Gods Tooren gheworpen worden ; moeten , en willen wy u , in Liefde, Broederlijck waarſchouwen .

HĘ D


312 He I

DARTHIEN DE

CAPITTEL .

Sommariſch beſluyt van al deſeVragen 1. ET Vernuft voert oock eyndelijck den Spreuck Chrifti in ; daar Chriſtus feyt : Vader, ick hebbe Huwep Naam , de Menſchen , die ghy my , van de Wereldt ghegeven hebt, gheopenbaart. 2.

Daar mede't felvighe wil bewijſen , dat Chriftus ſij

nen Naam ,aen niemant en openbaart,'t en

zy ,dan dat de

Vader, uyt ſijn Voornemen, hen den ſelvigen te vooren a Verfaat, geeft; of hy wil, ofte niet. diem Menh. 3. O ! ghy gapſch jammerlijck verblindede Vernuft ;

hoe zijt ghy foo blindt ? weet ghy wat het geven des Va het is b het Centrum in de Siele ; namentlijck, des , de Scients van de Eeuwighe Gherech Wortel,ofte Vaders Wille in de Grond . tigheyt. ç Ofte, 4. Daar de Scients, het zy met begeerte des Grouwels , Wartel b De

ders is

ofte met Goddelijcke Liefde der Genaden beladen wort, heen geeft haar , hec Spreeckende Woord in Gods Gerechtigheyt : het zy in eene Wortel van eenen Diftel ; ofte in eene Wortel van 't Saad des Geloofs. 5. Aen den Wortel van 't Saad des Gheloofs , wordt daar

Chriſtusopenbaar : want , het is Chriſti Wortel ; uyt de welcke eenen Chriſten, uyt Chriſto, Ghebooren word . 6. Aen de ſelvigeChriſten Menſchen , heeft fich Chri ftus, van 't begin des Werelds,doorgaans gheopenbaart, en , hen den Name Godsgegeven ; want, hy ſelfs, is Gods Naam . 7. Deſen Text en is niet te verſtaan , ghelijck ofGod, voor 't begin des Werelds, een beſluyt hadde ghemaackt, en , ' t ſelvighe beſluyt , in eene ghewille Ordeningh en

Dwangh


Het XIII . Cap . Sommariſch beſluyt,van aldeſeVragen. 313

Dwangh gefet, hoe veele hy hem wilde geven ; en welcker daar, over, niet konde geſchreden worden ; ghelijck het ghevangene Vernuft't ſelvighe alfoo verſtaat ): : . . 8. Neen, neen : Den Boom Chrifti, is Onnimetelijck : 2 Ofte,in Gods Genade , en oock fijne Gerechtigheyt * in’t Vyer, Tooren . . zijn beyde Oo metelijck . 119. Want , hadde God een b . Perck , in Liefdeen Too- b Text , renigheſec, foo ſoude 'tſelvighe in eeneMetelijckheydt, opie,bepaling, in eenen Aenvangh ſtaan , dan molt men oock dencken , dat het een Eynde gemen foude. : . ' . 10. Neen , neen : Den Boom der Erkentenis van Goet en Quaat , ſtaat in den Eeuwigen Grond ; daar geen Tijd noch Perck in en is . 11. Gods Gerade in Chriftoj is On ,metélijck; en ,van Ecuwigheyt. 12. Alloo oock , het Rijck der Natuur,in't Myſterium

Magnum ; uyt hetwelcke d , e Vyerighe Scients , uyt des Wille des On gronds,fich heeft gheopenbaart, 13. Ghelijck Chriftus aen den Menſch (als de Mortel van't Saad des Geloofs ) den name Gods, van ' t Begio des Werelds , heeft gheopenbaartj; alſoo oock , tot aen 's hvidvin ::trbis : Eynde.

14. Want, alſoo ſeyde hy oock rot fijoeJongeren, doen fý hem vraaghden, van't eynde des Werelds: Ghe. lijck den Blixem opvgaat , ea ſchijnt for den neder gangh ; alſoo ſal oock de toe, komftevan den Soon des Menſchen zijn .De I 15. Gelijck de Son , ſich , dengan fchenidagh , aen alle dinghen in begeeft, en op de ſelvighe fehijnt , en in alle dinghen ſich in dringht ; het zy quaat of Goed :alſoo oock , de Goddelijcke Sonne ,Chriſtus; zijnde het Ware Licht des Werelds. --

; 119 ) . 36. Chriſtus on utreckt ſich nicmant , met fijn Licht der RE

Of, de Regeeringh .


Het darthičnide Capittel ,

314

der Genadeo : by roept hen Alle : en , ſchijnt , met fijne Stemme, io hen ; ganſch geenige uytgenomen. 17. Maar , fyen hooren , en lienhem niet Alle ; want, ſy en zijn oieo van God 18. De Scients van den Oo; grondelijcken Willé des Vaders, in de Sieliſche Creatuur , heeft fich in gevoert in vreemde Beeldelijckheyt , tot eenen Dittel der Slangen :

>

defcen fiet , noch hoort niets wanneer GodsGerechtig . heydt in

haar ſpreeckt : Doetrecht ; of ick wily dooden:

dit , en dat , is Sonde : doet het niet ; ofte ghy word van God verftooten.11n's

NB . NB ., 19. Wanneer de Siele , dit win

haar hoort : foo komt

de Duyvel , met fijn Slangen - beeldt ; en ſpreeckijn de Scients ; Volhardt nochi įa lu Vleeſchi, in deſe , en ghene Luft ( namentlijck , in Gierigheydt , Hooveerdigheydt, Nijdigheyt, Tooren, Hoererye. Vervullingh , Spottery :) let is noch tijdsgenoegh ; dat ghy aenu eynde, Boete doer . Jusqurujloridit , loring to 1191200 /Vergadertu cerit, eenen grooten fchats daughy de Wereldt niet meer en behoeft : treedt alsu dan in een ýroom leven : foo kont ghy eenſaam leyen , ſonder des .: Werelds ſpot ; ende en behoeft haarder niet. 1921.

Alfoo wort deb eenen dagh , en tjaar, op het an

dere gefet ; toť aen de vre des doods ; dan wil men qock cen Kind der Ghenaden ,en Saligh zijn ; daar men doch den ganfchen tijd, in de Slange heeft ghefteecken .! 22.

Daar ſal dan den Prieſter kommen , met 't Lichaam

Gods,eo, de nicuva Engelſche Geboorte mede brengen : daar menighe Prieſter, de ſelvighe, ſelfs niet en heeft; en , oock even , aeo de ſelvighe plaats te gaſt is! 23. Deſe ( door dien lý in de Slanghe feecken ) zijo Chriſto niet ghegeven ; maar, aen dep Tooren Gods. = '24. Den Tooren Gods ; en laat de ſelvighe niet los ; ' t end


'teózy

Sommariſth beſluyt, van al deſe Vragen .

318

dan dat de Scients der Sielen , haár, in

ſich , tot

de Genade wendt. 25. En, by_al_dien’t felvighe geſchiet ; foo is ſulckx, ‫از‬. het Geven , 26. Want ,

de Goddelijcke Sonne , ſchijột van. Iton .

den „ aen ,in de - Ail, Itaande Scients ; en , ontſteeckt de: Datu, in de Ghelatene » Wortel der ſelvighe. 27. En , 't ſelvige ontfeecken, is nu ,den Naine Gods, Siele . den welcken Chriſtus,aen de Siele geeft: daar van ſy aen , vanght, in Chrifto te Scheppen , en Boete der Vergevingh te wercken ; namentlijck ,wanneer ſy aenvanght , van de in

beeldingh der Valſcheyt ſtillen te ſtaan . 28. Want, men ſpreeckt: Nimmer meerdoen , is de

grootſte Boete : 't ſelvige gheſchiet,wanneer den Grond .tor! der Sielen , aenvanght, ſtillen te zijn, van de in beeldingh ;

i

en in haren Afvgront gaat . | 29. Sulckx te doen heeft ſy macht: 'tenzy dan ,dat ſy al reedseenen Diſtel is ; dan loopt, en walt ſy , aen ' Eynde des tijds. ! ; ) b.la 30. Doch , van uyt- wendigh , en is over haar gheen

Oordeel: dan alleen haar eyghen , terwijl ſy in dit Leven over the ha des Werelds is ; tot den tijd des Oeghftest 31. Maar, 't is ſwaarby al dien den inwendighen , yap deuytu,wendighe en oockden uge. -wendigen Grond Conſtellatie, valſch is ; de ſelvighe loppen ghemeenclijck 1 alloo , tot aen 't Eynde , tai seiner 32. Alisidan en komt niets anders dan Judas Baete : epsihetkátelen , mecher Lijden Chrifi; helpt hen wey bigh ; Wanneer 't Ens des Geloofs, niet al daar is 33. DePrachc., metde HeerlijckeBegraeffenis van

doodeDyer, is maar des Duyyels ſpot , daar hyhen mede beſpotis : ojimo ni allt sols : nocidorliginis 34• Want, desocugereeckende Genade,en gel niet van Rr2


Het darthiende Capittel,

316

van uyć wwendigh .: dat wy met uytvwendighe Genade.. woorden , vry gheſproken worden ; ghelijck eenen Heer ofte Vorſt, aen eenen Moordenaar, uyt Genade, het Le ven ſchenckt ! 35.

Neen, neen : De toevgereeckende Genade Chri:

fti, moet in

ons ,in den inwendigen Grond der Sielen ,

openbaar, en ons leven worden . 38. Men moet de Boere niet ſparen tot aen 't Eynde ; a Of qua . want, eenen ouden Boom , wortelt « fwaarlijck . bijck.

39. Is Chriftus niet in de Siele , foo en is daar gheen Genade ofte Vergevingh der Sonden. 38. Want, Chriftus is felfs de vergevingh der Sonden : die de it -vghevoerde grouwelen in Gods Tooren , in der

b Of, door. Sielen , t .met fijn Bloer , in ons, tranſmuteert ; en , in ' t

Goddelijcke Vyer verwandelt. 39. Ghelijck hy tot de Phariſeen , byden gichtighen Menſche , Teýde ; doen hy ſprack : Uwe Sonden zijn a vergevev : 'tletvige geſehiede, doen hy Chriſti Stemme, in ſijpe Sielevingh ; alq daar vergaf hem het levendighe Woord, in vhem , tjne fondon . 40. Dat is , ' hy overweldighde de Sonde, en tradtdedi c Ofte, door. invgevoerden Grouwel der Slangen , met het Vyer der Leden, op den Kop van haren Willezi'na

Ordi. Övet, fülcki en kan nuniemant de Sonden verge ven , dan Chriftus , in denMenfch : foo waar Chriftus ,in den Menſch , leeft, daar is de d Abfolutie.'ni... ) d Ofte, 7er geringh.

# 22 Want , daar Chriſtus ſeye :" Optfanght den Heyli ghér Gheeft : diên ghy de Sonden vergeeft , dien zijn fy vergeven : en , diën ghyſebehout, dien ziju fy behouden! en hare rechte Naaring 4 féivighe gaat op de Apottelen , kedep Heyligen Geeft,uyt Chrifto ont welc volgers, de fanghen hebben : dewelcke ſelfs , in Chriſto, lever zijuien Chrifti Stemme, in 71

hebbenb :LWE het 43. Deſc

1


Sommariſch beſluyt , van al deſe Vragen .

317

43 . Defe hebben macht , in de hongerighe Sielen io . te in

ſpreecken , het Levendighe Woord Chriſti, 't welck hen woont ; eo, van de andere ; geeniger niet. 44 . Het zy dat ſy gheoaamt zijn , en blincken hoe ſy

willen, even

wel moeten ſy Chriſti Apoſtelen zijo , ſooly

Chrifti Amtwillen befitten ; anders zijn ſy maar Phari ſeen en Wolven . :: 45. Oock foo moet de Sięle, haren hongerigen mont, teghen het in ſpreecken , opdoen , anders en gaat het Woord , niet in whep in . 1. 46. Gelijck her dan, niet in Alle gingh , wanneer Chri ftus ſelfs Predickte en Leerde: maar , alleepelijck , in de Hongerighe en Dorſtighe Sielen ; van de welcke Chriſtus ſeyde: Saligh zijn , die daar Hongeren en Dorſten , naar de Gherechtigheyt: want , { y fullen verſadight worden ; a ofte, verſtaat, met de « vervullingh fijnes Woords. 47. Want, het vergeven der Sonden ,en ſtaatniet by Volheys. den Menſch : maar , in 't ghewelt van 't Woord Chriſti; i welck in den Menſch woont . 48. Het Spreecken des Menſchen ,en vergeeft de Son de niet ; maar , het Spreecken Gods , in t Woord des Menſchen . : 49. ' t Selvighe en gaat po niet , in den valſchen Diftels maar, in foodanighe Siele , daar het Saad des Geloofs, ia den Klanck van

de bewegingh leyt ; daar de Sicle ftille

Aaat van de Beeldingh der Slangen , begeerte. go. Daarom en verlaat u niet op Menſchen , fy en konnenuweSondenniet vergeven , en, de Genade geven; ' t enzydan dat ghy Hongert en Dorftet ; naar de Ghe rechtigheyt.

Sr.

Tot aen't eynde ſparen , is Judas Boete : alleene

lijck vertrooften , en geli niet , maar , Nieu Ghebooren worden .

!!!) :

‫ ܢ‬،i 1 ‫ ܂ ܐ ܝ‬: , ‫܃ ܃‬ R13

:

52 . Alloo ,


318

ende

Her darthi

el ,

Capitt

52. Alloo , ghy beminde Broeders , heb ick in 't kort, op de aen , geroerde Puncten , uyt den Grond , willen ant. woorden : en , dit is mijne meeningh , datdeSpreucken der Schrift , aluelamen waar zijn ; maar', 'teyghen Ver Duft, dwaalt ; en , 't en verſtaardeſe, buyten Chrifto, niet. 53. Den Apoſtel ſeydt :

Wy en hebben niet eenen

Knechtelijcken Gheeft ontfangen, dat wy ons weder om behoeven te vreeſen ; maar, eenen Kinderlijcken Geeſt : 1 die daar roept ; Abba, lieve Vader. 54. In de beloofdeGepade , en hebben wy niet den fin des Werelds ofte des Vleeſches ontfanghen :maar , den Kinderlijcken ſin Chrifti; dic ons van deWet der Sonden , heeft vry ghemaackt. 55. Alloo moet een yeder gheſint zijn , gelijck Jheſus Chriſtus, den Eenigen Menſch , in Genade; ſeyt den Apo Itel : en , ſoo wie deſen ſin , niet en heeft , die en verſtaat niet, wat des Geeſtes is : het is hem eene Dwaalheyt ; ende en begrijpt het niet. NB. NB . 56. Ofwymochten ,in defe ſeer ſcherpe uytvoeringh, Ghy Lefers aen menigh'itom zijn , en eenen aenitoot der argernis ; yan defe Schriften, in 'tgene hy wilde ſeggen : dat wy vreemde on gewoo nelijcke reden, in onſenGrond ,gebruycken : foo feggen wy met Waarheyt , voor de Ooghen Gods, dat wy't niet anders te geven en hebben , dan't felvighe ons , in Chrifti

NB . NB.

Sin , is ghegeven gheworden. 57. Soowwie uyt Chrifto is, die ſal ' t wel verſtaan : voor

Ghy Lafe- d'andere Spotters', en die kloeck meenen te zijn , die het moderne deVerbore gentheden ,

par Vernuft tot een Meefter hebben ; voor de felvigeen heb ben wy niets gheſchreven . 58. Wyvermanen daoqnoch , onſé beminde Broede ren in Chrifto, duſdanigh Tractaat, met gedult, te doorv lefen: want,des ſelfs Naam ,isgenaamt: Ħ 0.E LANGER; Hoe LIEVER ; HOE MEER , GESOCHT; Ho& MEER , GEVONDEN : 59. Naar


Sommariſch beſluyt', van al deſe ' Vragen .

319

59. Naar_de_maal Chriſtus felfs ; ons ghebiet te ſoec te kloppen ,en, te bidden : en , ops de belofte

ken , aen

heeft ghedaan', dat wy fouden ontfangen en vinden : foo en moeten wy niet begeeren in Sonden ſtil te ftaan : en daar op wachten , tot dat ons de Ghenade over valt en dwinght; oock ganſch niet dencken , dat Gods Geeft, uyt het quade, wil Goet maacken ! 60. Den armen Sondaar , den welcken noch niet ghe heel eenen Diftel en is , overwalthy vryelijck menigh maal in fijne Sonden , en treckt hem daar van af. 61.

Laat hy ſich trecken ; ſoo is 't goet : doch , wil hy

ganſch niet ( maar , wederwom in de Slanghe treedt , en Cruycight Chriftum ) den ſelvigen Laftert den Heyligen Geeft:vanden welcken de Schritt feyt,Hy en heeft geene vergevingh, Eeuwelijck. 62. Daar en is geenigh Menſch , den welcken durft

ſeggen, hy en zy niet eenighlins dickwils ( voornament lijck , in gedachten ) ghetogenigeworden ; qock ſelfs, den God looſep . 1.2 63. Chriftus verſchijnt Alle Volckeren : het eene , in fijnen geopenbaarden Naam ; het andere Volck, in eenen Naam van den Eenigeo God, 64. Hy T.reckthen Alle : ep , van wegen ſijdesTrec- NB. NB. kens, en Wetenſchappen , de welcke in hare Harten zijn gheſchreven, dat ſy weten, dat daar een God is, den welco ken ſy moften eeren : en fy't niet en doen ; ſulled fy ghe oordeeltworden . ;-) 65. Hoe veelte meer., wy dap lwy , die ops Chrifte . Den noemen , en het ware Weten hebben : houden dan poch de Waarheyt op : en , verwandelen de felvighe in Loogenen, om eene gevattéMeeningh - wille ;de welcke wy ons een maalin

ghebeelt , en met de ſelvigbe, by de

Wereldt, bekentghemaackt hebben ,

66. En,

1


Het darthiende Capittel,

320

66. En , ofwy ſchoon daar naar , aen 't Licht worden ghevoert : evenwel gunnen wy ,de Eere meer ons, dan God : en , willen het Licht, met vreemde Fabelen ver berghen , beſoetelen , en toe_decken ; op dat der Men ſchen waan , ghelijck eenen Afvgod , in Chrifti Plaats Gitte . 67. Gelijck het dan menigh „maal alſoo gaat, en Babel daar geheel'in ſtaat : dat menigh ejet na en laat,fijne een maal bekende Meeninghte verdedigen ; al

foude hy de

ganſche Schrift, by den hayre daar toe trecken . 68. Lieve Heeren en Broederen , laat ons Chrifto de

Eere geven , en onsonder „maalkanderen , vriendelijck , met tuchtighe onder wyſingh , bejegenen : den eenen, deele fijne gaven, aen den anderen, mede; in eenen Broe derlijcken Wille. 69.

Want daar zijn menigerley Erkenteniſſen en uyt .

leggingen : by_al. dien de felve maar uyt den Sin Chrifti en gaan ; foo ftaan fy alle, in eenen Eenigen Gront. 70. Wy en moeten maalkanderen, van wegen de on .. gelijcke gaven , niet vervolgen : maar, veel meer , on dermaalkanderen , in de Liefdeverheughen , dat Gods Wijſheyt, ſoo Onaytvputtelijck is. 75. En , dencken op 't toe kommende , hoe ons ſoo wel, ſal gheſchieden ,wanneer alle deſe Wetenſchappení, uyt eene, en in eene Siele , lullen openbaar worden : dat wy alle , Gods gaven Erkennen ,

en onſe vreughde aen

maalkanderen hebben ſullen ; en, ſich yeder, over de ga ven des anderen , verheugen fal: 72. Ghelijck de ſchoone Bloemen ,

in hare onder .

fcheydelijcke Veruwen en Deughden , op Aerden, nevens maaſkanderen , in eene eenighe Moeder, hen verheugen '; alſoo is oockonſe Opftandinghen Weder.komit . 73. Wat willen wy dan alw hier !cwiften om eene We tenſchap


Sommariſch beſluyt , van al deſe Vragen .

321

tenſchap van de gaven ? In Chrifto leggen alle ſchatten der Wijſheyt. 74. Wanneer wy den ſelvigen hebben , foo hebben wy Alles: maar , verlieſen wy den ſelvigen , foo hebben wy Alles verlooren ; en oock ons ſelfs. 75. Den Eenigen Gront van onſe Religie , is , dat wy ons, beminnen , en ons onder maalkande

Chriftum in

ren Liefvhebben ,

ghelijck Chriſtus ons Lief ghehade

heeft ; dat hy fijn Leven , voor ons , in den Dood gegeven heeft . 76. Welcke Liefde , in ons , niet openbaar en word, 'ten

zy_dan , dat Chriſtus in

onsworde Menſch geboo

ren ,en openbaar : die geeft ons fijne Liefde: dat wy maal. kanderen , in hem beminnen ; ghelijck hy ons bemint . 77. Want , hy geeft ghedurigh fijn Vleeſch en Bloet, aen onſe Siele te Eten en te Drincken : en , welcke Siele

't ſelvighe nieten Eet , en Drinckt , die en heeft in haar, geen Goddelijck Leven ; Ioh.6. 78. Over uſulckx vermane ick den Liefhebbenden Leſer , by.al. dien hem in die Tractaat yers te ſcherp.ws ſinnigh zy, dat hyGod de Eere geve, en bidde ; en, 't ſel vighe, recht lefe. 79. In den Menſch leyt Alles , alv't gheen de Son be ſchijnt, en den Hemelbegrijpt , als mede de Helle , en alle Diepten ; hy is eene Onvuyt puttelijcke Fonteyne. 80. Hy mach deſen hoogen Grond ( den welcken ons God heeft ghegeven ; namentlijck , aeneenen een - vou- Venachte NB., Gly rs, digen Menſch ) met der tijd, ganſchelijck en gheheel wel , a Text, Rúbren / vatten, en begrijpen. ofte bewegen . 81. Alleenelijck willen wy hem gewaarſchout hebben , verbeteringen voor verſmaden ,ſoo lief hem Siel en Eeuwigheyt is : want, ſtaat, met, hy en ſalons niet a raacken ; maar, den Grimmigen Too - Geest Ons,den Geds, ren Gods, io

hem

en den Au

ſelfs.

Sf

82. Doch , sheur.


à Het In . Strunient. b Text , Rühren.

322 Het XIII . Cap. Sommariſch beſluyt,van al deſe Vragen. 82. Doch , my , « den Ick , Ick , die tot dit Werck ben gheweeſt , kan hy wel b raacken ; want , ick ſta , ſonder dijo b raacken , in deBanden Chrifti.

83. Ick wil hem dan „noch , in Liefden , vermaant heb c Text, Bu erzeigen . ben , lich, ghelijck eenen Broeder, in Chrifto , ' te betoo nen : en , bywal dien hy't ( in Goddelijcke gevingh ) ver

EA

mach eene, noch helderder Verklaringh te maacken. 84. Byaldien

ick alsdan , de ſelvighe ſal kommen

te ſien , ſoo wil ick my , in fijne gaven , verheugen : en, den Hooghſten dancken ; die ons , onder „maalkauderep, foo rijckelijck , alderley gaven geeft.

Amen.

P Gegeven, den 8 February, Aono 1623.

AB. Dit is mijne tweede Tranſlatie, ghedaan uyt twee gheſchreven Copyen : de eene , van de Heer , Michael van

Endren, de Broeder van Heer Carel van Endren ; die beyde, met Jacob Bohm veel converſatie hebben ghehadt : zünde ſeergeleerde Männen ; doch, hebben't Licht van deſe groote Sonne ten booghſten bemint. A &tum Amſterdam , den 17 Iq nuary .

H 1

APPEN


323

Hochsmutschen Wing zu fumpto Iwo 3 * Biufemina.

Min A

Eene korte

P

P

E

N

Aen- Wüfingh ,

D

I

X.

van den Sleutel tot het Ver :

flant , van de Goddelicke VERBORGENTHE

DEN .

De

Ρ

ΟΕ

ΝΙ

Den genen , die in

Τ

ſich

Ε

Ν

CI

A ,

ſelfs , tot de Goddelücke

Beſchouwingh , wil kommen , en in Chriſto, met God ſpreecken : denſelvigen volge dit Pro ces ; Soo komt hy daar toe

.

Y moet al fijn Sinnen en Vernuft, oock alle in

beeldingh , t'lamen rapen in eenen Eeni

gen Sin : en, fich eene ſoodanighe Imagina ſelfs te betrachten , a Maacken , tie a invatten , ſich Mote,Formee wathy zy ? ren . 2. In'twgene, hem , de Schrift, Gods Beeldt, ja , eenen Tempel des Heyligen Geeftes noemt ; den welcken in.

hem woont : en , noemt hem Chrifti Lidtmaat ; en , pré ſenteert hem, tot eene Spijſe en Dranck , Chriſti Vleeſch en Bloet. 3.

Over , fulckx moet hy ſich , in ſijo

ſelfs Leven be

ſien, of hy defe groote Ghenade oock waardigh , en deſen hoogen Tytel Chriſti, aen , nemelijck zy ? en, fijn ganſch Leven, aen , vangen te betrachten; wat hy gedaan ,en hoe hy ſijnen ganſehen tijd heeft toe, gebracht ??? ST 2

4. Of


324

Appendix.

4. Of hy ſich oock in Chriſto bevint ? of hy oock in't Goddelijcke Willen ſtaat ofte, waar hy toe ghenegen zy ? of hy oock eenighen Wille in ſich bevint, die lích hartelijck vaar God verlanght ; en , garen wilde Saligh

zijn ? s. En , by

aldien hy ou in , ſich bevint, eenen diepen

Verborgenen Wille , den welcken ſich tot Gods Genade, garen wilde wenden ; ſoo hy maar en konde : dat hy dan wete, dat den ſelvigen Wille , het in

gelijfde, en in 't Pa

radijs ( naar de bedreven Sonden ) invgheſproken Woord Gods zy 6. Dat den God , JEHOV A (zijnde den Vader)hem dan noch , tot Chriſto treckt; want, in onſe Eygenheyt, en hebben wy geenigen Wille meer, tot de ghehoorſaam heydt . 7. Het felvighe Trecken des Vaders ( zijndede In gelijfde In geſproken Ghenade ) Treckt dan noch Alle Menſchen : oock , den alder

god.vlooften ; wanneer hy

niet eenen ganſchen Diftel en zy, en het Trecken , eenen a Gehoorsa- ooghenblick wil.a ftillen ſtaan , van fijne valſche werc . men, of,gheo kingh . hoor geven . 8. Soo dat overvſulckx geenigh Menſch , oorſaack en heeft, aen Gods Genade te verzagen.

2.

Bywal dien hy eenige Begeerte in..lich bevint , om

b. OF, t'ee- ſich doch b eens te Bekeeren : den ſelvigen en ſpare't ſel niger tijd. vighe geenen oogenblick meer ; ghelijck gheſchreven Ataat , 10. Heden , wanneer ghy des Heeren Stemme hoort, fog eg Verſtockt uwe Ooren en Harten niet. II. Want , de Begeerte, tot de eenmaalBekeeringh , iş de Stemme Gods,in den Menſch: de welcke de Duyvel, met fijne in , voerende Beelden , bedeckt en op hout: dat het van den eenen dagh en jaar , tot 't andere wordtuyt , geſtelt :


Appendix .

325

geſtelt : tot de Siele, eyndelijck, tot eenen Diftel wort ; co, de Genade niet meer en kan bereycken. 12. Den ſelvigen Menſch , doe alleenelijck dit, in fijne fionclijcke Betrachtingh : dat hy fijnen gauſchen loop aen liet, endepfelvigentegen deThien Geboden Gods, en teghen de Liefde des Evangeliums houdt ; ' t welck hem ghebiet , Gijoen Naaften te bemionen , als fich

ſelfs :

en , dat hy, in de Liefde Chriſti, alleenelijck, een Kiot der Genaden zy : en , dat hy befict , hoc wijdthy daar van zy afvgeweecken ; en , wat fijne dagelijakxfc oeffeningh , en begeerte zy ? -13 . Als dan ſal hem de felvighe Treckingh des Va . ders, in GodsGherechtigheyt in voeren , en ,de in - ge

druckte Beelden , in ſijo Harte, wijſen : de welcke hy, bo . ven God, bemint ; die hy voor fijnen beften ſchat hout. : 14. Deſe Beelden , ſullen zijn : Hooveerdigheyt :fich , felfs te Bemionen ; en , van anderen te willen geveert zijn . is . Item , het fal zijn,een Beelt , tot macht en gewelt, in fijne Hooveerdigheydt; in Eeren , boven anderen , ta willen op, klimmen . " 16. Item , het fal zijn , een Beelt van een Swijn ; nao mentlijck, de Gierigheyt : de welcke alles alleen wil heb ben : en , al hadt't felvighe de wereldt en den Hemel, foo loud ' t oock over de Helle willen heerſchen ; 'twelck meerder begeert , dan trot liet tijdelijcke Leven van nooden heeft: en, in fich ,geen Gheloof aen God heeft: maar, ’ t is een dreckigh Swijo ; 'e welck alles begeert inn Gichte treckena . 2

.. 17. Item , daar ſal in hem zijo , een Reeldt van de Ny digheydt , 't welck in een ander mags Harte ſteeckt , en aen eenen anderen niets en gunt; wanneer den ſelvighen meerder Gelt , tijdelijck Goet, ep Bere heeft, dan hy. :: 38.

Item , daar fal zijo , den Tooren , daar de Nydiga Sf 3 heyt


326

Appendix .

heyt haar in verhefr , ghelijck een vergif; en , om kleyne oorſaacken wille , ſich ftooten , ſlaan , vertoorenen , en rechtveerdigen wil. 19. Item , daar ſullen in hem zijn , een menighten , ja, veel hondert Aerdſche Dyereo ,die hy bemint : want,alles wat in de werelde is , ít felvighe bemint hy , en heeft 't ſel vighe aen ChriftiStede ghelet; en , eert't ſelvige meer, dan God . 20. Wanneer hy maar fijne eyghen woorden aen

fiet,

hoe fijnen mondt, andere Menſchen, heymelijck, ſchent, en , by de fijve , uyt_maackt , menigh_maal ſonder vaft fondament , achter klapt : fich vervreught, over heton . geluck fijnes Naaften ; en , hem ſulckx gunt. 21. 'cWelckal jo lamen klauwen en nagelen des Day vels , en het Beelt vande Slange zijn ; ' twelck hý il

fich

draaght. : ; 22 .. Dat hyal daar ,de ſelvighe tegensGods Woord, in de Wet en't Euangelium befie , ſoo ſal hy ſien ,dat hy meer Dyer en Duyvel is , dan eeben waren Menſch : en ,

i Ofte, Beelden .

ſal klaarlijck ſien , hoe deſe in ghebeelde , en aen -ghen erfde a Dyeren , hem op jhouders en af voeren van 't Rijck Gods. 1.23 . Soo dat wanneer hy doch garen wilde Boetedoen , en fichtot God wenden en keeren ,deſe klauwen des Day vels, hem op houden , en daar vivanaf vvoeren

b Text, Laryen .

en , deſe

b. Monſters, aen dearme Siele ,voor Heyligheyt, in „beel dev : dat ſy in de Luſt der ſelvighen, wederomiu_gaat, en in den Tooren Gods blijft ſitten , en , eyndelijck in den hy de'Gelade en het Trecken Afgront treedt ;wanneer

c Verklaren ,

des Vaders uyt_bluft. 24. Den ſelvighen c vertoonen wy ons eygen Proces:

. feagen dof Of , inas dachtigh.

van

dat , foohaaſt hy dele Dyeren d ghewaar worde: dat hy ſtonden

aen , de ſelvighe ure en minute, fich voor 12 neme ,


327

Appendix .

peme, in de Siele , en ſich terſtondt, in eenen Wille , -inc voere, dat hy , van't Dyerſche Willen , begeert uýtten gaan ; en , fich ,door ware Boeten , tot God wenden. 25 ,

En,of hy ſulckx, in eygen

vermach noch en kan : dat hy dan ſti, in

ſelfsKracht , wel niet en noch de Belofte Chri

ſich peme; daar Chriſtus ſprack : Soeckt ; ſoo ſult

ghy vinden : Kloptraen, ſoo wordt u open - gedaeni ; gee nighen Soon , en bidt den Vader om Brood die hem daar , eenen Steen voor gheve : ofte , om een Ey , die bem een Schorpion preſenteert. 26. Kont ghy, ghy die booszijt, uwe Kinderen goede Gaven geven ? hoeveelte meer, ſal mijnen Vader in den Hemel, den Heyligen Gheeft geved,aen de gene , die hem daarvom bidden ! 27. Dat hy deſe Belofte , fich in't Harte in beelt :waot, de ſelvige is des Duyvels , en alle Aenghe „ erfde inghe druckte Dyeren ,een Vergif en Dood ; en,

komealſoo, a Ofte,trede,

vanwftonden aed , de ſelvige ure , mer deſein ghebeelde Beloofde Woorden , met ſijo Gebedt, voor God . 28. En , dat hy ſich te voren , allede grouwelijcke Dye ren , in beelde , de welcke hy ſelfs is: en , dencke inlich niets anders,dan dat hy zy , den vaylen Swijnw-barder, die al fijn Vaders goedt en fijn Kinds gerechtigheyt , met de ſe Swijden desWerelds, met de booſe Dyeren heeft Ver dommineert .

29. Dat hy nu voor 't Aen.ſchijn Gods , nietswanders en ſtaa , dan eenen' elendighen , naackter , verfcheurden Șwija, harder , die fijos Vaders Erve , met de Dyerſche Beelden des werelds, verhoereerc,en verboeleert heeft ;en , geene gerechtigheyt meer en heeft tot deGenadeGods. 30. Dat hy de ſelvige oock niet waardighen zy ; veela weyniger dat hy een Chriften , ofte Kint Gods ſoude ghes a paaintworden . Tic . So 31. En ,


328

Appendix .

31. En, moet oock verzaghen aen alle fijne goede Wercken , die hy oyt heeft ghedaan : want, de ſelvighe en zijn maar ghedaan uyt eene Schijo ,heyligheydt van eene God ſaligheydt ; daar door den Menſch

duyvel , eenen

Engel wil ghenaamtzijn . 32. Want , de Schrift ſeyt ; Sonder Geloof, is ' t on . mogelijck, God te behagen. 33. Doch hy en moet aen de Goddelijcke Genade niet verzagen : alleenelijck aen ſich

ſelfs, en aen fijn konnen

en vermogen ; en , bucken ſich , in fijnder Sielen , uyt alle krachten ,voor God. 34. Eo , alis't_ſchoon dat fijo Hart, louter,neen ſeyt ; Ofte, wacht noch : het en is heden niet goet : ofte , uwe Sonden zijn te groot : 'ten kan niet zijn , dat ghy tot de Ghenade Gods komt . En , hy oock in fich ſoo ſeer be naut wort, dat hy tot God niet en kan bidden : noch oock geen trooft noch kracht in fijn Harte en bekomt ; dat het met hem is, ghelijck of fjoe Siele, aen God ganſch blindt en dood was . hou 35. Even wel moet hy doch beftandigh zijn : en, den de Beloften Gods , voor eene ſeeckere en on feylbare Waarheyt : en , met neer

geſlagen Harte, tot de Genade

Gods fuchten ; en , io fijne groote on , waardigheyt , ſich aen de felvighe in begeven . 36. En , of hy ſich wel te onwaardigh acht ( als zijnde eenen Vreemdelingh , aen den welcken het Erve Chrifti, niet meer en behoort , en , hy ſijn recht verlooren heeft ) even wel moet hy fich dannoch valtelijck in beelden , it geen Chriftus feyde: Dat hy ghekommen was , omte Soecken en Saligh temaacken ; 't geen Verlooren is ; na mentlijck, den armen, aen God, dooden, en blinden Son 1 1: daar .

37. Dat hy ſich de ſelvighe beloftein, beelt , en fich ſelfs

}


Appendix .

329

felfs een ſoo gheftrengh voornemen maacke , dat hy van de beloofde GhenadeGods, in Chriſto, niet en wil uyt.vn gaan ; al ſoude fijo Lichaam en Siel verbreecken . 38.

En , alwaar't dat hy alle de daghen fijnes Levens,

geenigen trooft in fijn Harte, tot vergevingh en ſoude be kommen ; evenwel is de Belofte Gods feeckerder , dan al den trooſt, die hem ſoude mogen weder , varen. 39.

Oock moet hy ſich voor ſetten , en ſijnen Wille

ſoo feer vaſt,in fijn Voornemen ſluyten ,dat hy niet meer en begeere in de oude Dyerſche Beelden en Booſheyt, in tevgaan ; al fouden ſchoon alle fijne Swijnen en Dyeren, om haren Harder treuren . 40. En , alv ſoude hy daar , om een Nar voor de gan ſche Wereldt zijn ; dat hy doch evenwel beſtandigh , in fijn Voornemen , en aen Gods Ghenadighe belofte wil blijven.

41 . Is hy dan noch een Kint desDoods:dat hy dan in de Belofte Chriſti, in Chrifti Dood begeert te zijn ; en , hem'fterven en leven , ghelijck hy wil. 42. Dat hy fijn Voornemen maar en richte , in ghe durigh Bidden en Şuchten tot God : en , geve hem over, al fijn beginnen en doen in 't werck fijnder handen ; en, blijve ſtillen , van de in

beeldinghder Gierigheyt , Ny

digheyt, en der Hooveerdigheyt . 43. Hy en behoeft maar deſe.drie Dyeren over te geven , ſoo ſullen de anderen ſeerwhaaſt oock beginnen fwack en kranck te worden ;en ,hen tot het ſterven naderē. 0:44. Want; Chriftus ſal terſtont, in ſijn belooft Woord ('t welck hy ſich heeft ingebeelt, en ſich daar in verbergt) cepe Geſtalte ten Leven bekommen : en ,ſal aenvangen in hem te wercken : daarvin fijn Gebedt krachtiger ſal wor den ; en door.vgaans meerder, in den Geeft der Genaden, worden verſterckt.

TE

45:

Ghe


Appendix .

330

45. Gelijck een Saadia's Moeders Lichaam ten Kiode arbeydet , en onder veel aen , ſtootingh der Natuur , en uytwendighe toevallen waſcht , tot dat het Kint in ' sMoeders Lichaam ſijo Leven bekomt; alſoo gaat het hier oock toe. 46. Hoe meerder den Menſch van

ſich uyt de Beelden

ayt- gaat, hoemeerder hy in Godio_gaat: tot ſoo langh Chriſtus, in de inghelijfde Ghenade , levendigh wort ; ' t welck in den grooten Ernſt van ' t Voor nemen ghe Ichiet . 47. Dan gaat terſtont aen , Jongh

het Verhouwelijcken met

vrou Sophia :daar die twee Gelieven maalkande

ren in Vreughden ontfanghen ; en , met ſeer groote in wendighe begeerte , in de alder Coetſte Liefde Gods, met maalkanderen in

dringhen .

48. Al, daar in korte tijd , de Hoogh , tijd des Lams is bereyt : daar Jonghwprou Sophia ( pamentlijck , de Menſcheyt Chriſti) met de Siele verhouwelijckt wort. 49. En , wat al daar gheſchiet , en wat voor vreughde daar wort ghehouden , wijft Chriftus aen , met de groote vreughde , over den bekeerden Sondaar , de welcke ge houden wort in den Hemel in den Menſch , voor de Oo gen Gods en alle Heylighe Engelen ; meer , dau over ne gen_en_tnegentigh Rechtveerdigen , die deBoete niet en behoeven . so. Tot'e welck wy gheen Penne nochtewoorden en hebben om te beſchrijven ofte te ſpreecken , wat de ſoete Ghenade Gods zy , in de Menſcheyt Chrifti ; en , wat den ſelvigen wederwvaart, die waardigh is, te kommen , tot de Hooghtijd des Lams ? 51. ' t Welck wy , in ons eyghen Proces , felfs ervaren hebben : en , wy weten , dat wy van ons ſchryvens, eenen waren Gront hebben ; den welcken wy , aen opſe Broe deren ,


331

Appendix .

deren , in de Liefde Chrifti, vau Harten garen , wilden me. de deelen . 52. Bywal , dien't mogelijck was,dat ſy onſen trouwen Kindſchen Raat wilden ghelooven , fy ſouden't inhen ondervinden, vanwaar, deſeeenvoudige Handt, deſe groote Verborgentheden, verſtaat en weer. 1:53. Naardenmaal wy dan , voorheen , een ganſch uytvoerelijck Tractaat , vande Boece , en Nieuwe We der „ gheboorte hebben gheſchreven , ſoo laten wy't hier alleenelijck by eene aen - wijſingh verblijven , en , wijſen den Leſer daar heen : alsmede in het groote werck over Geneſis ; al

daar ſal hy den Gront van alles , foo .

wat hy ſoude mogen vragen willen , ghenoeghſaam , uyt voerelijck vinden, 54. En , vermanen hem Chriftelijck, ons, in dit Proces, naar vte - volgen , ſoo ſal hy, in ſich ſelfs,tot de Godde lijcke Beſchouwelijckheyt kommen ; en , hooren , wat de Heere , door Chriftum , in.hem ſpreeckt. 55. En , bevelen hem , de Liefde Jeſu Chrifti ; ghe geven den 9 February , Anno 1623 .

NB . Voor de tweede maal getranſlateert ,uyt verſcheyde gheſchreven Hooghduytſche Copyen.

E

Y

N

D

Tt

E.

2

Eenen


332 Eenen

I

R

B

EF.

van

Jacob Böhmen / law 64 Bringt Gbefchreven in den tijd van fijne Vervolgingh, Uyt Dreſden naar Görlits, den 13 Iuny, 1624.

den Doxor

Τ

Ο

Β

Ι

AS

KO BERN.

Emanuel.

I. Yn ſeer beminde Heer en Chriſtelijcke Broeder , nevens hartelijcke wenſingh der gedurige werckende Liefde Ieſu Chriſti, dat u Peerelwboomken onder het Cruys onſes Heeren Iefu Chrifti , infoodanighe bewegingh en oefte ningh , mach groot worden : en , dat wy alve'ſamen , in ſoodanighe kracht, den toornighen vyant Chriſti , in den M Gheloove en in de Demoedigheyt Chrifti, mogen weder ſtaan (den welcken tegenswoordigh brult, alseenen raſenden Leeu zen , fich machtigh tegen Ieſumen fijne Kinderen ſtelt) dat wy mogen , met Pau lo , ecnen goeden Kamp kampen , en 't eynde onſer Saligheydt daarvan brengen : en , niet om tijdelijcke Eere en Luftv Wille,Chriſtum , in de eenv maal erkende v Vaarheyt , verloochenen ; ſulckx ſwaar zijn ſoude, wederov om te bekommen. 2. Ick , voor mijn Perſoon , dancke God , in Chrifto Iefu , dat hymy, met fijn Merckoteecken , heeft gheteeckent; en , my , dagelijckx , fijnen Beelde ghelijckmaackt :en , ick bidde hem , om Volſtandigheyt : oock , dat hy mijne Vyanden , van den grouſamen Dood des Eeuwigen Verſchrie kens ( daarvin dat ſy onvwetend ,tegenw -woordigh, gevangen leggen) wil verlofſen,en mede aen't Licht brengen : opvdat-wly deſen wegh erkennen ; en, in onſe Eeuwighe Broederſchap kommen . 3. Doch , om verſtandelijck , van deſe dingen te ſpreecken , foo fien wy voorvlaar , voorvoogen , dat deſen wegh , den Duyvel ganſch tegens is ; naarn


Eenen Brief van

Jacob Böhmen / aen Doctor Tobias Kobern ,

333

naarvdewmaal hy, ſonder oorſaack , foo vſeerdaarvtegens * tobt : het is a ofre, doch een groot wonder , dat hy tegens een ſoo kleyn Ghebedtuboecxken, voelt . foodanighgroot rumoer aenurecht: het moet gewis, hem niet ſmaacken en tegenwltincken : daar doch veel grooter Boecken ,vol van Narrenvpoetſen , eenswdeels oock vol Afvgoderye , ghevonden worden ; die hy niet en be ſtrijdt: maar, hy ſpoeghtalleenelijck, tegens den Wegh , tot Chriſto ; opwdat niemant, daarvopfoude wandelen . 4. VVant, hy meent als» -nufijn Rijck eerſt krachtigh oputevbouwen ; NB. NB. en fietdan -v-noch dat het tegenswoordigh overval wil volu-gaten worden : Aurbeurs Din , na des want, den Invbreecker komt ou van veel kanten hier vicoe; voor vnament dood ,ghe lijck , van Midden -- nacht: wy en konnen tegensv woordigh niets- beters volghe, in's doen , dan met 6 deſen vyant ſpotten, met gedult, onder het Cruys Chriſti, fevende laar. en met ernſtighe Boete , overvwinnen : foo ſalhy eyndelijck, mat en ſwack bdenVerſtaat. Gregorii worden ; en ,deſen Brandtw -ſtock, fijn eynde wel nemen , Richter, ens $ . VVant , hy en is maar eenen Vyervltraal van Gods Tooren ; den fijneMeder welcken met Goddelijcke Liefde, en, Demoedigheyt , moet ghebluftwor-belperen c Text,. den : wy en moeten hem in geenigervmanieren , gheen hout toe-vdragen {cfdbrant. tor des ſelfs branden : maar, met de Over--winningh Chriſti, dooden ; ge lijck Chriſtus , met fijne Liefde , Gods Tooren , en , de Helle , heeft overv wonnen, en den Dood verbroocken; en, over alle ſijne Vyanden, machtigh gheheerſcht : alloo en ſal als vdan , ſoodanigen Vyant, in Gods Tooren, niet langh over - winnen : ghelijck Chriſtus ons heeft gheleert : Dat wy onſe Vyanden moeten Spijſen en Drencken : en , ons verheugen, wanneer ſy ons om fijnent-wille, befwaren ; en, onfen Loon, is in den Hemel. 'T, 6. 'Een VVerelds Swaart , uyt eygen vſelfs voornemen , tegens fooda nigen Vyant Chriſti te voeren , en is niet goet ; want, alſoo ſoude hy ſterc ker worden ; maar , met Gedultſaamheyt en Bidden , willen wy hem wel overv winnen : ick en vraghe naar fijne on -vbillicke Lafteringen niets ; ick heb tegens hem een goet gheweten : den tijd moet doch häaft kommen, dat foodanighen vyant, vermorſelt worde door het Swaart van de Kracht d Text, Erftutt. Gods. 7. Het is billigh , dat wy den tijd aen vlien : want , Babel brandt in de Babel , zijnde ganſche VVereldt : en , op alle Straten is VVee : alleenelijck , dat-wmen 't ringh de ver vva r den , en noch niet en ſiet ; maar, daar noch blindt aen is. ftrijdt. 8. Van - weghen uwe Broederlijcke trouvhartigheydt en ſeer Chriſte lijcke voorvlorge, in w'tgene ghy ettelijcke dingen in bewaringh ,van mijn Vrou , tot u hebe ghenomen ;' legge ick u grooten danck : wil den Hoogen Prieſter doch het Huysbeſtormen ;datvmen hem fulckx maar en laat doen : opy dat in alle Landen kennelijck worde , wat hy voor eenen Opvroerder is ; het fal hem , en den fijnen , tot ſeer groote Eere ſtrecken : het ſaloock voor des Cheurvvorſten Raat geroemt worden , dat hy my het Huys heefc beſtormt door fijne ghetrouweDienaars ; en, de Veynſteren in ugeſmeten : wanneer ' t andere Lieden deden, en veroorſaackten, den Raat en ſoudehen by de Stadt niet dulden . 9. Onderv tuſſchen ben ick ſeer verwondert, datuinen tot Görlitz ſalc ken Tt 3


334

.

Eenen Brief van Jacob Böhmen /

NB. NB. ken Opvroer aen -vrecht , en ſonder oorſaack , de Stadtalſoo beſchreyt : wanneervinen naar den Gront ſal vragen, ſoo ſal 't ſeer ſeltſaam uytufien : even welmoet het doch zijn ; want ,den tijd is ghebooren : daar ſal haalt wat anders kommen ; dit en is maar een Voorvbeelt : naarvdevmaal dat a Verplaat, ſy de a Feelt des Heyligen Geeſtes ſoo fraay hebben Gecelebreert,ſoo ſal hy de Tincxfler- hen krachtigh byvitaan : daarvaen kanvmen gheheelwwel fien , van wac Feest. Geeſt , ſy Kinderen zijn , wie ſy dienen ; en , geven ons diesvrevmeer oor ſaack , vanwhen te vlieden : ick meene voorwaar, het zy beſpougingh ge noegh , het ſtinckt naar Phariſees Peck en Helſch Swartfel , dat God de arme eenvoudighe Gemeente wil Erbermen : die ſoovſeer verblint wort, en, de ſtraffe Gods op hen treckt ; die in 't kort, ſal uytvgheſtort worden. 10. Men fiet oock hare ftantvvaſtigheyt ſeer fraay :' t gheen fy nu goet noemen , 't ſelvighe verloochenen ſy op een anderumaal: O ! dat daar Ieſuwijten quamen, en datumen yan Luther , de Kercke weder afvvorder de'; wat ſoude het goede Papiſten geven !

11. Men late 't felvighe maar alſoo gaan ; ſilvfwijghen is het beſte : ſy jaghen eene Mugghe ; en , meenen dat ly het VVildtbraet hebben : maar, daar ſteeckt een ſeer kleyn Moſtertvladeken in, van't . Cruys, daar Chriſtus den Dood aen heeft verworght , 't ſelvighe ſal hen den Buyck verſcheu ren , en 't ſal toç eenen grooten Boom worden ; 't ſelvighe en kan niemant weeren , 12. Mijn Vrou en behoeft, daar-vom gheen Veynſtervplancken te laten maacken : willen ſy deſe in uſmijten , dat mogen ſy doen ſoo ſalvmen de Vrucht van den Hoogen Prieſter fien ; dat fy noch een kleyn --weynigh ge .dult heeft : en , heeftſy, tot Görlitz geen ruymte, foo wil ick haar wel aen cene andere plaats en fíede beſtellen, daar ſy vrede ſal hebben : dat ſy maar te huys blyve, en ſonder noot, niet uyt en ga, en den Vyapı laat tobbens hy en ſal haar niet opweten ? 13. Ick moet alwhier noch een weynigh vertoeven ,en naw ſien wat God ghelieft te doen : want, ick ben nu eerſt in kennis, alvhier, van groote Hee - ren , een weynigh ghekommen ; ſulckx dagelijckx gheſchiet : en , 'ogaat my, God Lof, op- huyden noch wel: 'en, hebbé noch gheen ghelegentheyt gehadt,om yers, tot mijne beſchuttingh, van de Heeren te begeeren ; doorw - NB . dien den Cheurv vorſt is verreyſt, en ettelijcke vande voornaamſte Heeren met hem . 14. Hoewwel ick my niet en verlate op eenighe VVereldlijcke beſchut tingh ; maar, op God wage: en , hem alleen vertrouwe ; van den welcken ick mijn Pont heb ontfangen. 15. Op den naaſten Son » dagh , is een ſamen vfpraack aenugheſtelt tot 6 D. AEgius mijnen Vvaart : die de 6 Heer Suprientendent ſelfs, metmy begeert te Strauch. doen ; en , ghenoodight op een Avondt-vmaal: daar etcelijcke van des Cheurv Vorſten RaatswHeeren by ſullen zijn ; wat alvdaar ſal paſſeeren, dat ſalick u met den eerſten laten weten . 16. VVant, mijn Ghebedt v boecxken van de Boete , bemint hy : allee nelijck, dat hy garen wilde vragen , en ſelfs hooren , van eenighe Puncten , die

208. 218.


1

Aen Doctor Tobias Kobern .

335

die hem te hoogh zijn , uyt wat gront ſulckx vloeyt: ' t welck my aenghe naam is ; en , neme acht, wat daar vuyt ſal worden. 17. Oock wachte ick ,naarw'tgene,van Loſz (namentlijck ,onſen Cheuria Vorſtelijcken Secreten Kamervraat ) fijne Reſolutie : tot den welcken ick eerſt vdaaghs ſal kommen ; wat al u daar ſal paſſeeren , wil ick met den eer ften laten weten : ick hoop , 't ſal noch alles wel gaan ; ghelijck God wil, foo wil ick oock: wie weet waar God my wil toe hebben , ofte wat hy met NB. NB, my wil doen ; ick verwondere my ſelfs ſeer , hoe ick ſoo ſeer wonderlijck worde ghevoert, ſonder mijne ghedachten en voor v nemen. 18. Met Thoonder deſes , ſende ick aen mijn Huysy vrou twee Rijckx. daalders, tot behoef; foo haar yets ontbreeckt, roo weet ſy doch wel, waar ſy ' t kan bekommen : den Sleutel tot de Tafel, leyt in de ſtoof, by de Pan nen, op het Bordt : u Tractaatjen leyt in den Diſch ; kont het afvvorderen : uwen Brief , die ghy naar'der Zitta hebt beſtelt , is my noch niet terhandt ghekommen : foo daar yets voorvvalt , bidde, my doch te laten weten : en , byvalvdien datudaar gheene ghewiffe bootſchap hiervheen voorw valt , ſent maar aen Heer Melcher Berntten tot Zitta , hy heeft alle weecken, naar hier , ghelegentheyt: en , laat hem weten , dat hy 't yoort ſent ; gelijck ick met hem oock hebbe afugheſproken . 19. VVilt mijn Vrou en beyde Soonen groeten : en , hen tot Chriſte lijcke Ghedultſaamheyt en tot het Ghebedt vermanen : en , gheen eyghen wraacke voorv-nemen ; opudarden vyant gheen oorſaack en heeft. 20. Den Handel met Heer Furftenaus Huyſghefin , en is wel niet goet : evenvwel en ſal daar niet veel van worden ; want , het is des Primariums eyghen ſchande : en , 'tmochthem wel tot groote blame ſtrecken , ſoo 't recht wiert beantwoort: ick wenſche dat fijn Heer ſulckx recht wiſt , hy foude hem wel in beſchuttingh nemen ; het zijn de goede vruchten van den Primarium . 21. Ick hoope , ick wil u met den eerſten beſoecken ; of ick ſchoon weder herwaarts ſoude reyſen : ’t en ſal gheen hals af.vhouwenskoſten : het en is maar eendol gheſchrey, daar niets aen en is , dan Papenvklocken ; die luyen ſoo ſeer ſchoon : of het Chriſti, ofte des Duyvels ſtemmezy , is licht te raden : ghy en behoeft u tervdoodvtoe niet te vreeſen vanwwe ghen dit « krackeel: het en is gheen ſaack daar ſchande aen hanght: het a Text, en is niets anders dan de Klock tot Babel ; die wort 6 tot het ſtormen Gegenes. b of, regens, gheluydt. 22. Helpe maar, in den Geeſt Chriſti, dapper ſtormen, ſoo ſal het Klocx ken Chrifti , als dan oock gheluydt worden ; God geve hen , en ons al t'ulamen , eenen goeden fin . 23. Heer Frederick Reniſchen, bidde ick, te groeten : ick en heb voor hem alvhier noch niets konnen doen ; want , het gaat hier ſeer naar gunſt toe : en , hier zijn veel opwachters , wanneer daar yets is : ick wil hem feer garen , in Liefde, dienen ; ſoo ick maar konde : ick en kan my ſelfs nu als noch niet raden ; tot God my helpt : mijnen Iacob fal doch tot Görlits noch wachten , dat de Moeder daar eenen trooſt heeft ; tot dat ick’t kan veran


336 Eenen Brief van Jacob Böhmen / aen Doctor Tobias Kobern , het foyde alwreeds zijn , foo ick hier niet en moft wach veranderen ten ; dat ſy maar ghedult heeft : en , beveele u alve ſamen in de Liefde Ieſu Chriſti . . * . 215.2

Gherranſlateert , uye Jacob Böhms cyghen Handto Schrift.

E

Y - N

E.

D

1

24 2 spelsun f . 30.11 ; :: ۰۲ ‫لو حد‬

.

2 ?

' ' ・・ ん ? ‫دیا ۔‬ ‫ نبرد‬: is Vloro e

' m

.

:

3 .. ?! 2.0 B

: 9 :19 : ? Indesistonomia ) 3 : 1 Tomoda U

lavi (

?'.

0 -XL: SU 1.09:41 !79003riOL ": 19.2 Liu 09 09: 0 ; ) !.

Jyioul)

1

ji

cil: ! rin

? cum

sit dies

53913


| :






11


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.