This is a reproduction of a library book that was digitized by Google as part of an ongoing effort to preserve the information in books and make it universally accessible.
https://books.google.com
Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com
3
Het Eerſte Deel , Van de
MENSCH I
E
WORDIN
GH
SU
CHRISTI; Des
SOONS
GODE S ..
Als comede vande ION
G
H
V
ROU
MARIA :
Wie fy van haren Oorſprongh ,zy geweeft? En, wat ſy , in de Ontfanghenis hares Soons,Jeſu Chriſti, voor eene Moeder geworden zy? en, hoe het Eeu wighe Woord , zy Menſch geworden ? Gheſchreven , Anno 1620. ( in't Hooghduyts )
D
JACOB
0
0
R
BÖHMEN , ( Anders )
TEUTONICUS
PHILOSOPHUS;
Woonachtigh in Görlitz , in der Lautznis .
Ghedruckt in 't jaar 1642 .
Song :-8137 :23 . १६५७
.
।
, .
१DE ? . .
दा
3 VOO RUR
E
DE
en
D
DI
E
si Ain
Α
C
Ι
Τ
Ε
des Over , fetters 7. V. H.
en
G. F. B.
en Aen alle Kinderen van de Edele. Sophia:
Et Geleerde Vernuft heeft eene gewoonheyt itWerck van deVernuft gheleerden , toe.be terveygenen aen
uyt,muntendeVerstanden ,
den Adelijcke Perſoonen ,en aen Princen en Koningen som onder 't Faveur, Reſpect, en Autoriteyt van de felvigė,beſchut , aergenomen , en gevextimeert te moghen worden : doch , alfoo een foodanigh Fondament ja, oock wel menigh --maal door ſwackheyt des Gheloofs, ) door Eckheyt en Selfsheyt,op de Dwaal ( het meerenvdeel heyt des Werelts , op On vleeckere in vſichten kelijcke Glorie
op Vergancı
en Macht , ja , op eenen ydelen Sandw
grondt Dort gheleyt > foo en hebben wy het Vernuft niet willen naarvapen ( te meer abſoo dit gheen werck van eenen :Vernuftigeleerden en is)maer wyhebben ons veela liever ghekeert tot de 0% wuyt puttelijcke Fonteyne cuan de Liefde Gods om dit Werck onder des ſelfs beſchermingh en beſprengingh te begelen, opdat de Kinderen des Lichts (die deVerborghentheden Goods wirin Nederigheydt., Godis A 2 vruchtig
DEDICAT
4
L'E .
vruchtigheyt jen'in wäre Gelatentheytýdecken ) deſe Schrif
voor
ten mogen hoogh achten ,de ſelvige grondeeren , en aen
bloot
leg
gen ter eeren Gods , totſtichtingh bares Naaften , en tot Sa ligheydt haarder Sielen
ge tot
.
Weet der, halven , ghy wart.Kinderen van de Edele Sophia ('tSp.dat ghy fijt , met David , 'eenen Koningh ofte
2 Vorſt:met Paulus, eenen Wetgeleerden : ofte met Amos, eenen Koey
harder ) dat wydefe Schriften ( niet alleen dit
Boeck ; maar, oock alle de ghene die de Bermhartigheydt Gods ons heeft vergunt en noch fal vergunnen , in onſ Moeders Taal te brenghen )'aen u al tſamen Dediceren omonder de rvleugelen van u Ernſtigh Gebed, tot de Eeu wighe On , aen
Vanghelijcke en On
eyndelijcke Liefde des
Eeuwigen Bens, te mogen Schulen :op dat de Poorte in den Tempel Gods gheopent, en fijne Heymelickheyt geſien mach worden ; tot de ontdeckingh van't dengeficht Mov yfis: tot den val Babels; en , tot ſchande des Drypers.
Seen paardé
Mede
rancken senhet Ghewas van de
Verborgentheden , fiende uyt W. L. Schrypen van den ſevende defes', dat
ghy
Lieden continueert ( ja, toe
neemt ) in de luft tot het Af Schrijven , van duſdanighe Verborgentheden ,fooʻheeft V.L.hierhet eerſteDed van de Menfch wording leſu Chriſto: een Werck en eene Sterre , tot Verlichtingh en Geleydinghrvoor deWüfen uyt Ooften', om te vinden het Kindeken , Iheſu , in de Kribbe onder de Dyer menſchen : 'twelck voor Herodis ( inde Ickheyde en selfsheydt) wel verborgen falblijven ; maar ,
voor
DE
DIČ
A
T
1
E.
voor de kinderen van de ware Ghelatentheydt , leydt het bloot : offert aen't felvige uwe hongerige, yverige en ernſti ge Siele ; en , over wint de langhvdurigheytvanden Degh tot het rechte verſtant én begrüp, met dit verſken
.
Die by her weynigh;weynigh gaalt , Daarvtoe het weynigh, wel bewaart": TAI Het groeyt weltraagh : doch ,wordt heiloon , Door tijdts geduld , ſeer groot en ſchoon
.
Deſe Fonteyn , ader heeft demede doogéntheyt van't Harte Gods ons vergunt, tot
verquickingh van vele
dorſtigeen wyt gedrooghde Sielen die inde Brandende Babel perſmacht lagen : eere , en danck .Syden genen die op der Stoel fit , en het Lam , van Eeuwigheydt , in Eeuwigheyt, voor dit heerlijcke heldere Licht van de Eeuwige.Sonne: ' t welck van geenige Duysternis en -vermagh uyt
gebluff
te worden ; Halleluja ! Gegeven in Amſterdam , den 9 Fe bruarius 1638. NB . Hieruneven is eenen Brief des Auteurs , door hem aen D. Baltazar Walter geſchreven ( die ick voor in een van de Copyen van de Menſch.-wordingh Iheſu Chrifto , door Heer Michael van Eudren gecopieert , heb gevonden ) tot waarſchouwingh ; die myheeft goedt ge docht, als eene Voorwrede des Auteurs te ſtellen. Oock hebt ghy hier de Hoofden der Capittelen van defe Drie Boecken; tot in
leydingh . V.L. Medewborgher, van defe ( drievvermenghde ) Werelt . A
3
Des
Ep Des
ten, Ο
Τ
Η
Ε
R6
υ
Voor ftaar Schrijvens
6 ( Aen zinen vertrouden Vriendt
ene
nufi BALTHAZAR
WALTER )
hier
cat wel in acht te nemen Im .
&
.
om
band bring
her
wa Yo Schrijvens is aen u, en doe u ,uyt hoogh.. bedencken , Chriſtelijcker ,
en goeder.
ba
meeningh erinneren , dat ghy mijne Schrif: NB , NB ,
M
2.
ten , doch een yeder niet en wilt in de Handt
ba
geven ;want,'ten is Yeder.mans dingh nier. Oock en moet, men de Perle op den wegh niet
F
werpen , dat de ſelvighe met voeten worde ghetreden daardoor den waardigen naam Gods moght ghelaftert worden : want, ick erkenne ſeer
wel , wat den Sathan in
den fin heeft; maar, my is getoont, hoe fijn voornemer moet verbreecken .
3. Hoewwel eene ſware Duyſternis is te vreeſen : in welcken tijd , het Licht in de Harten der Mepſchen , eerſt recht fal groenen , wanneer ſy in groote droef heyt en verlatenheyt fullen ſtaan : als- dan ſullen fy den Heere a Datis ,die
ſoecken, en , hy ſal ſich laten vinden . 4. Mijne Schriften en dienen niet voor den « vollen
fat in de Giro Buyck ; maar, voor eene hongherighe Maagh : ſy behoo hen laten ren den Kinderen der Verborgentheydt; over , midtsin
voorstaan, de ſelvighe , veel Edele Perlen verſoten ,en oock , open Wieder zijn,baar leggen. ***** ten , s . Ick
Eenen Brief,aen Balthazar Walter,tot waarſchouwingh.
7
5. Ick en heb die oock niet geſchreven voor de a idio . a On we tende , ofte , ten , ofte voor de b kloecke; maar , voor my ſelven , en Oviver voor de ghene , aen de welcke God , de felvige fal te ver: ftandige > b De Hoo ftaan gheven. ghevfhools 6. " 't Selvige ' gewaſch,Ataat in Gods macht: daar om geleerate, ofte, en erkenne ick 't oock niet, voor een werck van mijn Ver- gher pitsa vinnigli Vero nuft; inaar,voor eeneopenbaringh Gods. En , my en moet nufi.wiiſin hier vid ganſch niets toe gheſchreven worden : niemane copie, en behoeft daarvom oock naarmijn Perſoon te trachten , vruchi. om een wonder daarvaen te fien : hy en fal nietsvanders ſien , dan eenen geheelen flechten eenvoudighen Man ; want, mijne wetenſchap , ſtaat in God verborghen.
7. En, of ick veel weet, en my eene groote Open baringh is ghegheven , foo weet ick doch oock wel , dat ick,al de
gene, die uytGod niet en zijn geboren, d ftom domube
ben ; daar. om bidde ick , met mijne Schriften , wijife - Brehat lijek te handelen . digh. 8. Oock , mijnen naam te verſwijghen , tot dat eyn delijck.de Duyftere Nacht komt, gelijck my is getoont ; e De droe. als, dan ſal de Perleghevonden worden : want, foo laugh weer die Chris mijn Beminde ſat is, ſoo fluymert hy; en leyt in den Slaap, ftenbeys. van defe Werelt. 9. Maar , wanneer de Heere hen , met den Storm fal op -wecken , en dat ſyin anghften ſtaan ,als... dan ſchreyen 1y anghftelijck tot den Heere, en ontwaacken van den ſlaap , dan ſullen deſe Schriften f ſtaan , en in de ſelvige, de Perle gefocht worden.
Geſien , en bekent Wor den,
10. Bidde , en begheere oock , dat van weghen het Drucken , ſonder mijnen wille , fich niemant en bemoeye; want, 't ſelvighe gheſchiet eerſt , & naar 'ton ...weer.
g Dat is ,
11. Wilt ſulcksalleenelijck in de Harten derWijſen gepumishe openbaren , die ghy erkent, dat God lief hebben ; aen verwoes ingé . d'anderen , en is 't tegenwoordigh noch gheen nut : want, menigh
8
Eenen Brief, aen Balthazar Walter, tot waarſchouwingh.
menigh ſoeckt niets anders dan quaat , en Hopveer NB. Ghy digheydt, daar toe valſche kloeckheydt , dat hy fich die met de mach laten ſien , daarom bidde ick , wijſſelijck te han, Eygen Wijf dele n. heyde en Schoolughes 12. Menigh neemt fulcx wel met vreughde aen, maar, leeveleyde
hy heeft eenbooſe Wortel: hy vermeent vroom teworn den ; maar, hy laat ſich den Duyvel houden : en , wordt daar
naareenen ſpotter van foodanighe openbaringen ſulcx ſegge ick u , wel..meenende : niet uyt eenen waan ;
PP
maar , uyt tegenwoordige ware Erkentenis. 13. Daar is welwatleer hooghs aenghevangen met
Ô een Nieu Boeck : doch , my is geweldigh , van den Vorſt der Grimmigheydt tegenſtandt gedaan , t ſelvige is alſoo, tot op huyden , verhindert ( verhoope dathet in't korte geſchreven ſal worden ) want, het is een Kruyt, 't welck den Duyvel niet en ſal ſmaacken ; doch , den wille Gods moet beftaan . 14. Ick hoop dat ghy ſelfs fult totmy kommen ;dan willen wy ons wat vermaacken : de genade Jeſu Chrifti ,
zyonſe groetenis,en yerquickingh; gegeven den 7 Junij, Anno 1620 .
6
De
De Hoofden
der Capittelen van't112
I.
3000
W
eerſte Deel.:11
CAPITTEL.
Aar. om
Ieſu
Chriſti
toe , niet recht'en is verſtaan gheworden . Also
noch
mede, van de twee Eeuwige Principien ; En, van
Tijdelijcke
Principium . II. CAP.
Van de Openbaringh van't Myfterium | Hoe
uyt bet Eeuwighe Gheeſtelijcke Myſterium , bet Tijdelicke Myſterium is ghevloeyt. -- 111. CAP. De Poorte van de Scheppingh des Menſchen ; da En , van't in, blafen der Sielen , en desGeeſtes. 1.2 IV . CAP. Van't ParadiſcheWeſen en RegimentsHoe't hadde mogen zijn, foo den Menſch,in onſchult waargebleven. V. CAP. Van den beklaaghelijcken , en elendigen Val des Menſchen . VI . CAP .
Van Adams flaap: Hoe God uyt hem een Wijf
heeft gemaackt ? En, hoe hy eyndelyck is Aerde geworden ? En, hoe hem God, door den Vloeck, het Paradijs heeft ontoogen . VII. CAP. den Slangen
Van't beloofde Saad der Vrouwen
treder. m1 ::
jis
En , van
:
VIII . CAP . Van de longh- vrou Maria ; En ,van de Menſch wordingh Iefu Chrifti, dessoons Godsám IX . CAP.
Van de longh - vrou Maria : Wat ſy , voor de
Benedying my geweeft ? En ,wat ſy in de Benedying is geworden: X. CAP. Van de Menſch „wordingh leſu Chriſti , des Soons Gods. En, hoe hy negen Maanden g ,elijck alle Menſchen Lichaam heeft gelegen ; En , hoe fijne Kinderen , in ' s.Moeders Menſch wordingh , eygentlijck xy ?
XI. CAP. Van de Nuttigheyt: Wat nut, ons arme Kin deren Hede , der Menſch wordinghen Geboorte Ieſu Chriſti, des Soons Gods, zy ? De Alder-vlief wrijckxſte Poorte . . XII . CAP. B
10 Van de Reyne longherouſchap : hoe wy arme Kinderen . Hevæ , uyt de Reyne Longhụvrouwelycke
V
tucht , in de Menſch -wordingh Chriſti, moeten ontfangen, en
tat
XII. CAP.
in God , Nieuw Ghebooren worden ;- anders en ſullen my God niet ſien : 14 XIII. CAP .
de
Van den Tweenvoudigen Menſch ( te wee
be
). van
SE
ten , van den Ouden Adam , en van den Nieuwen Adam
tweederley Menſchen ; hoe den Ouden Booſen,ſich houdt, tegen den Nieuwen: wat voor een Religie, Leven , en Geloof,een geder voert; en, wat der verſtaat ? XIV. Cap . Van de Nieuwe Wedergeboort : in wat Subſtantie, Ellents ,Weſen , en
Eygenſchap, de Nieuwe We
dergeboort ( Rijnde het Kindt van de longh - vrou ) ftaat , terwyldatbetnoch in den Ouden Adam ſteeckt ?
De Hoofden der Capittelen van 't tweede Deel. I. CAP .
Van den Eeuwigen Aenvangh ; en, van 't Eer
wige Eynde. II. CAP.
De waardigbe. Poorte van de Heyligbe Drie
vuldigheyt ; het Oogb des Eeuwigen Levens; ofte, des Levens gi Glans . III. CAP. Hoe God; fonder bet Principium des Vgers , niet en foude Openbaar zijn: oock, van't Eeuwighe Weſen ,en , van den On
grondelicken Wille, mede de gbeheel ernſtighe
Poortea ... IV. Cap, Van 't Principium ; 'en Oorſprongh van de Vyer - wwerelt ; en , van't Centrum der Natuur: en , hoe fich bet Vyer ,
van't Licht ſcheydt; dat alfoo , van Eeuwigheydt
in Eeuwigheyt, twee Werelden, in maalkanderen , zijn . V. CA P. Van't Principium innlichfelfs; vai't felvi ghezy ?
V I. C A .
VI. CA P. Van onſen Dood : waarom way moeten ſter. vens naar de maalChriftus , voorons is geſturven *verſte Ci. datie ; en, de Poorte van den Nieuwen Menſch. VII . CAP. Van't Geeſtelijcke Sien : hoe den Menſch, in defeWerelt , Goddelijcke en Hemelſche Weſentheydt kan heb. b ben , dat hy alfoa ,van God, recht kan praecken . En , oe lijn Sien zy ? De tweede Citatie, of, noodingh, van't uyt mendigo Vernuft, in Vleefoh en Bloedt. Si ? VIII. CAP. Den wegh van de Pelgrimmagie , wyt den Dood , in't Leven ; en ; de Poorte in't Centrum van de Na tuur ; de derde Citatie . IX . CAP . Verder en meerder omſtandigheyt van defedera de Citatie; hoogh tebetrachten . X. CAP. Van't Even
beelt des Menſchen ; dat is, van de
Gelückheyt Gods en den Menſch ; met een beſluyt.
De Hoofden der Capittelen van 't derde Deel.
I. CAP . Wat het Geloof, en ,'t Gelooven II. CAP. Van den Oorſprongh des Geloofs; en, waar_om , Geloof, en Twyffel, by ween woonen ? III. CAP. Vanwaar Goedt en
Quaat, Liefde en
Tooren , Leven en Dood , Vreughde en Leet komt: en , boe de Wonderen van de Natuur in den Vryen WilleGods, verſchi nen;ſonder dat de Vryheyt Gods,fich vermenght met de Wonde ren der Natuur .
IV . CAP.
Hoemen moet Leven , om de Vrybeydt Gods
te bekommen : en , hoe de Beeldenis Gods , verſtoort wordt ; oock, van den ſtant der God. looſen , naar het afſterven des Lichaams. V. CAP . Waar vom de God
looſen ,hen niet en Bekeeren :
welck het ſmartelycksſte,in de Bekeeringh ,is: van deValſche B 2 Harderen :
12 Harderen : Van den Boom des Geloofs : Hoe.Jmen in 't Röcke Gods moet ingaan : Van de verbreeckingh des Rückx Lucia fers: Van de drie Geſtalten des Lebens; En ,wat wy van Adam en Chriftum , geverft hebben . VI . Cap . Wat de Luft vermagh : Hoewy, in Adam , Gea vallen , en in Chrifto , Wedervoghebooren zin : En, hoe't gheen licht dingh en is een recht Chriſten te worden. 'VII. CA P.
Tot , wat eynde , defe Werelt ,
en Alle Wea
fens zýn Gheſchapen : Cock,van de twee Eeuwige Myſterien : Van den machtigenStrydt in den Menſch , om de beeldenis ;En , waar den Boom des Chriſtelycken Gbeloofs, in ſtaat,waft, en , Vrucht draaght. Im VIII . CA P. En, boe
Op - wat - wiſe , God , de Sonden vergeeft ;
men een Kindt Gods wordt.
1
Login . !!.... :si :
ا
قوانين و
HET Opricht . 5:3
4
; ܨpi ?ܙ. Hai :
) *
6
is
W
.. 13 HET
EERSTE
Waarom de
Menſch
CAPITTEL
wordingh Jeſu Christi tot
noch w toe niet recht en is verſtaan gheworden. Alsvmede
Van de twee Eeuwighe Principien ; En , ruan't Tydelijcke Principium .
1. Oen Chriſtus fijne Jongheren vraaghde : Wie ſegghen de Lieden dat des Menſchen Soon zy? ſoo antwoorden ſy hem : Eenige ſegghen , Ghy zijt Eliah : Eenighe , dat ghy: Johannes den Dooper zijt; ofte een van
de Propheten . 2. Hy vraaghde hen , en ſprack : Wie ſeght ghy dan dat ick ben ? 3. Aldaar antwoorde hem Petrus: Ghy zijt Chriftas, den Sone des Levendighen Gods. 4. En , hy antwoorde hem , en ſprack : Voorwaar , Vleeſch en Bloedt en heeft u dat niet geopenbaart ; maar , mijnen Vader in den Hemel : en, verkondighde hen hier op, fijo Lijden, Sterven , en Opſtandingh aen
tewwijſen .
s. Dat het Eygen Vernuft, in de Kennis, en in de Wijf heydt van deſe Wereldt , deſen Perſoon ( die God en Menſch was ) in haar Vernuft, niet en konden kennen nochte begrijpen. ! 6. Maar , hy foude 't meeften deel alleenelijck recht erkent worden , van die ghene , die ſich aen hem gheheel ſouden « overgeven, en om fijnes Naams..wille, Cruys, a Text,, Ergeben Droefheyten Vervolgingh lijden die hem met Ernſt ſou den aen „ hanghen .
B
3
7. Gelijck
Cap. I. Van de twee Eeuwige Principien ;
14 7.
Gelijck fulckx dan oock is ghefchiet, dat hy (terwijl
hy by ons ſichtbaarlijck in defe Wereldt wandelde) van a Oſk , Ge- de Vernuft wijſe,oock het minſte Deel wiert erkent. keni. 8. En , al -was't ſchoon dat hy in Goddelijcke Wonderen om . gingh , even , welwas het uytwendigh Vernuft doch ſoo ſeer blindt en onverſtandigh , dat van de Kloeckſte van de Konſt des Vernufts, foodanige groo te Goddelijcke Wonderen , den Duyvel wierden toen gheſchreven . 9. En , ghelijck hy ten dien tijden doen hy in deſe Wereldt ſichtbaarlijck wandelde, van Eyghen - wijſheyt des Vernufts, on
bekent is gebleven , alfoo blijft hy also
noch , aen't uyt - wendighe Vernuft, onwerkent en on ghekent. 10. Hier uytis ſoo ſeer veel Twiſt en Strijdt ontſtaan , om fijn Perſoon, dat het uyt - wendige Vernuft vermeen de te grondeeren , watGod eu Menſch zy ? hoe God en Menſch een Eenigh Perſoon konde zijn ? Om loop der Aer II . Welcke ſtrijdt den ganſchen den heeft vervult;al,daar het Eygen Vernuft doorgaans
b Text , Ergriffen .
heeft ghemeent dat het de Peerle had 6 gevonden : en , daar by niet eens bedocht , dat het Rijcke Gods , van de ſe Wereldt niet en zy , noch dat Vleeſchen Bloedt't ſel vige niet en vermocht te Begrijpen noch Erkennen. 12. Sou is 't nu voor een yeder van noode ( die van de Verborgentheden Gods wil ſpreken ofte leeren ) dat hy oock den Gheeft Gods heeft , en 't ghene dat hy voor de
cofre , me. Waarheyt wil e uyt- geven , dat hy't ſelvighe (in't Liche der deelen . Gods ) verſtaat , en fulckx uyt Eyghen Vernuftniet en Suyge , dat hy ſich alſoo ( ſonder Kenniſſe Gods ) op de bloote Letter , in fijne Meeningh , en Steune , en , de Schrift, totſulckx, by het Hayren trecke; ghelijck van 't Vernuft gheſchiet.
13.
Uyt
1
van't Tijdelijcke Principium .
15
13. Uyt het welcke dat ſoo machtigh veel Dwalingh is ontſtaan, al w-waarvmen de Erkentenis Gods in Eygen . ſelfs Wijſheyt heeft ghefocht, en alſoo van de Goddelijc ke Waarheyt, in Eyghen ſelfsVernuft is ghetreden , en , de Menſch.wordingh Chriſti alfoo voor een verdt en vreemt Dingh heeft ghehouden . 14.
Daar wy nochtans
al t'famen in
de ſelvighe
Menſch.wordingh doch wedervom uyt God moeten gheboren worden , by
al dien datwyden Grim van de
Eeuwighe Natuur willen ontvlieden.
15. Maar, alſoo't voor de kinderen Godseen ſeer na buurighen huyſlijck Werck is , met het welck dat fy alle Dagen en Uren moeten omvgaan , en in de Menſch gaan , en van't Aerdſche
wordingh Chriſti geduurigh in
Elendighe Leven, in de . Vernuft uytvgaan , en alfoo in dit Gheboorte en Menſch.wordingh Chrifti moeten ghebot ren wordew ; willen fy anders Kinderen Gods in Chri ſto zijn . 16. Soo hebbe ick my voor- ghenomen deſe Hooghe Verborghentheyt ( naar mijne Erkentenis en gave) te be ſchrijven tot een Memoriael; op dat ick alſoo Oorſaack hebbe , my , met mijnen Immanuël , mede hartelijck « te a Text, 34 Ergözen. verheugen en te verquicken. 17. Alloo ick oock , nevens andere Kinderen Chriſti
in de ſelvighe Geboorte fta ; op dat ick een Ghedenck teecken , en eene Weder... op vrechtingh mocht hebben ; of ' t ghebeurde dat het Luftende Aerdſche Vleeſch en Bloedt , met het Vergif des Duyvels , my wilde - over Bereiben. ftolpen en my mijne Beeldenis verduyfteren. 18. Soo hebbe ick my't felvighe tot eene Oeffeningh des Geloofs voor - ghenomen ,daar_mede dat mijne Siele alfoo ( gelijck een Tacxken ) aen haren Boom , Jeſu Chri fto , van fijn Sapen Kracht haar magh verquicken. 19. En ,
10
Cap. I.
Van de twee Eeuwighe Principien ;
19. En , ſulckx niet door Kloecke en Hooghe Reden
26. W
van de Kouſt , ofte uyt het Vernuft van deſe Wereldt ;
Menſch
maar, naar de Erkentenis die ick van mijoen Boom ,Chri
hem ,he fto , hebbe, op dat mijn Tacxken in den Boom en in't Leven Gods, mede, nevens andere, Groene en Wafſche.
een Gh in eene
20. En , alvis't „ ſchoon dat ick hoogh en diep gron 27. deere , en't ſelvighe gheheel klaar ſal ſtellen , ſoozy den
pen, of Leſer deſes, doch gheſeyt, dat het hem ( ſonder den Geeft
openba NB. NB.
Gods ) een Myſterium en On begrijpelijck ſal zijn . 21. Dat derhalven een yeder toevliet , wat hy oor deelt, op dat hy in 't Gerichte Gods niet en valle, en van
opudas
ghebo.
cipium fijne Eygen Turba gevanghen en worde, en in ſijn Eygen Vernuft niet en ſtruyckele: ſulckx ſegge ick ,wel meenen de, en , ick geef 't ſelvighe aen den Leſer tover - wegen . 22. Wanneer wy van de Menſch wordingh , en van de Gheboorte Jeſu Chriſti des Soons Gods willen ſchrijven, en recht daar van ſpreken , foo moeten wy de Oorſaack over ...wegen wat God heeft bewoghen dat hy zy Menſch geworden
naar
28 . reldt
" Mar
Wijtha 29 . reldt kenis
de maaldat hy ſulckx, tot ſijn Weſen ,
niet en is behoeftigh gheweeft.
ghe
23. En , wy en konnen oock in gheenigher maniere ſegghen , dat lijn Eyghen Weſen ſich in de Menſch ,wor dingh heeft verandert.
ghe dien
24. Want , God is Onvyeranderlijck : en , hy is doch
gere
gheworden , ' t ghene hy niet en was; doch , fijne Eyghen
3
3
BY
Ichap is hier mede onverandert ghebleven : het was al leenelijck om het Heyl van den Ghevallen Menſche te doen ; op dat hy den ſelvighen wederwom in 't Paradijs ſoude brenghen.
25.
En , onsis al hier den Eerſten Menſch te betrach
ten , hoe den ſelvighen voor fijnen Val zy gheweeſt ? om dies, wille de Godheyt ſich heeft beweeght; t welck voor ons Menſchen op't hooghfte is te betrachten.
26. Wy
a is
En , van 't Tijdelöcke Principium .
17
26. Wy weten't ghene Movyſes feyt, als dat God den Menſch naar fijne Ghelijckenis , in eene Beeldenis naar hem , heeft Geſchapen : verſtaat alſoo , op dat God ( die een Gheeft is) , ſich in eene Beeldenis ſoude ſien; te weten, ineene Ghelijckenis. 27. Niet minder heeft hy deſe Wereldt oock Geſcha pen , op dat hy de Eeuwige Natuur alſoo in Weſentheyt openbare;alsmede in Levendige Creaturen en Figuren; opdat't ſelvige al_ t ſamen zy eene Gelijckenis en Uytra gheboorte uyt de Eeuwighe Natuur van't Eerſte Prin cipium . 28.
Welcke Ghelijckenis, voor de Tijden der We
reldt, in de Wijſheyt Gods , ghelijck eene Verborghene a Ofte ,Bro • Magia , heeft gheſtaan , en van den Gheeft Gods , in de geeren . Wijſheyt,is ghefien gheworden . 29. Die in den tijd van den Aenvangh van deſe We. reldt, de Eeuwighe Natuur , beweeght , en , de Ghelijc kenis van de Verborgene Goddelijcke Wereldt voort ghebracht en gheopent heeft. 30. Want , de Vyerige Wereldt heeft in't Licht Gods, NB. NB, ghelijck als Verſlonden ,ofte Verborgen, gheftaan ; door dien dat het Licht van de Majefteyt in - lich - ſelfs heeft geregeert.
31. En , wy en moeten doch niet dencken dat de Vye righe Wereldt niet en zy gheweeſt! ſy is geweeſt ; doch, fy heeft ſich in haar Eygen Principium gheſcheyden : en de en is in ' t Licht van de Majeſteyt Gods niet openbaar gheweeft. 32. Ghelijck ons ſulckx is te bedencken aen 't Vyer en aen't Licht, daar het Vyer wel eene Oorſaack des Lichts is , en't Licht woont doch in’t Vyer , van't Vyer on grepen ; en , voert eene andere Quaal dan het Vyer .
be
33. Want , het Vyer is Grimmigheyt en Verteerend ;
18
Cap. I.
Van de twee Eeuwige Principien ;
en , ' het Licht is Sacht moedigheyt : en , uyt des felfs Kracht, wordt Wefentheyt (te weten , Water, ofte Sul phur) een dingh , 't ghene het Vyer in
ſich treckt, en tot
fijn Leven en Sterckte ghebruyckt; en , alſoo is ſulckx eenen Eeuwighen Bandt.
34. Dit Vyer en dit Goddelijcke Licht, heeft wel van ſelfs ſtil gheftaan , al daar een ye Eeuwigheyt in, ſich der in lijne Ordeningh, in ſijn Principium geſtaan heeft ;en , noch Grondt nochte Aenvaugh en heeft . 35. Want, het Vyer heeft tot fijne Quaal, fijne Eyghen Geſtalte (zijnde het Begheeren) daar_uyt en daarvin alle de Geſtalten der Natuur worden Geboren , daar de eene doorvgaans eene Oorſaack van de andere is ; ghelijck in de andere Schriften uyt - voerlijck is verhaalt geworden. 36. En, wy vinden , in 't Licht van de Natuur, hoe dat
à Text , Herben .
het Vyer in fijne Eyghen Eſſents , ghelijck als in den * Wrangen Begheerenden Quaal, in ſich ſelfs, zy , eene Duyſternis gheweeſt , 't welck in de Sacht. -moedigheyt Gods ,
ghelijck als verſlonden , heeft gheftaan , daar het
niet Qualiteytigh, maar, Eſſentialiſch, in ſich ſelfs , zy gheweeſt; en, niet ontſteeckelijck . 37. En , alvis't dat het ghelijck als ghebrandt heeft,foo is het doch ghelijck een Eygen Principium, in 6 Text, Empfind ties .
ſelfs,
alleenelijck b Bevindelijck gheweeft. 38. Want , daar en zijn
van Eeuwigheyt maar twee
Principien gheweeft : het eene , in ge Wereldt : en en ,, het hetand andere oock in vlammende Wereldt . cGefepas Teert,
ſich
39.
ſich ſich
ſelfs , de Vyeri . ſelfs,de Licht
Al , waar ſy dech oock niet “ ghedeelt en waren,
ghelijck als het Vyer en het Licht niet gheſcheyden en is , en het Licht in 't Vyerwoont ; van't Vyer onvbe grepen . 40. En , alſoo zijn ons tweederley Gheeſten in , maal kanderen
19
En , van't: Tijdelijcke Principium .
kanderen te verſtaan : te weten , eenen Vyerigen , naar de Eflents van de Wrange en Geſtrenge Natuur ; zijudehet Heete : en , oock het Koude Gheitrenghe Eſſentialiſche Vyer ; den welcken voor Gods Tooren , Gheeft en Quaal en , behoort tot de Eygenſchap des Va ders : naar den welckep hy ſich eenen Toornighen Yve righen God en een verteerend Vyer noemt ; in den welc
erkent wordt:
ken het eerſte Principium wordtverſtaan. 41.
En , dan ten tweeden, eenen Sachten Licht vlam
menden Gheeft , die van Eeuwigheyt in't Centrum des Lichts fijne Verwandelingh ontfanght; want , hy is in't Eerſte Principium , in de Eyghenſchap des Vaders, eenen Vyer. Geeft : en , in 't tweede Principium ,in't Licht , is hy eenen Sachten Lichtvlammenden Gheeft: en , het en is maar den Eenighen , en geen Twee ; wordt dan
noch in
tweederley Quaal verſtaan : te weten , in 't Vyer, en in 't Licht ; naar de Eygenſchap van yeder Quaal. 42. Ghelijck ons ſulckx aen alderley uyt - wendigh Vyer ghenoeghſaam is te verſtaan : al -waar de Quaal des Vyers, eenen Grimmighen Geeſt gheeft, die Verteerende is : en , de Quaal des Lichts , eenen Sachten Lieffelijcken Lucht.Gheeft; en , het is, Oorſpronckelijck , doch maar eenen Eenighen Gheeft. 43. In dier - voeghen is het Weſen der Eeuwigheyt paar , tedencken ( teweten, de Heylighe Drievvuldig heyt) 't welck wy ( in't Licht) voor de Godheyt Erken nen : en , in't Vyer , voor de Eeuwighe Natuur; ghe lijck ſulckx in de andere Schriften ghenoeghſaam is ver klaart.
44. Want , den Almachtighen Gheeft Gods,
met
beyde de Principien, die is van Eeuwigheyt ſelfs alles ghe weeft: daar en is niets voorhem en den On - grondt. C
; hy is ſelfs den Grondt 2
45. En ,
20
Cap. I.
Van de twee Eeuwige Principien ;
45. En , het HeyligheGoddelijckeWeſen wordt doch voornamentlijck ghelijck een Eenigh Wefen , in
fich
ſelfs , erkent; en , 't woont buyten de Vyerighe Eyghen ſchap en Natuur, in de Eygenſchap des Lichts:en, hy wort God ghenaamt: niet van de Eygenſchap dęs Vyers ;maar, van de Eygenſchap des Lichts. 46. Hoewwel dat beyde de ſelvige Eyghenſchappen, onwghedeelt zijn : ghelijck wy ſulckx aen deſe Wereldt verftaan , al- waar een verborgen Vyer in de diepte van de Natuur en in alle Weſens verborgen leyt;anders en ſoude geen uyt_wendigh Vyer konnen voort gebracht worden . 47.
En ,wy ſien hoe de Sacht , moedigheyt des Waters
het felvighe Verborghene Vyer in, ſich gevangen houdt, ſoo dat het fich niet en kan openen : want het is gelijck als in 't Water verſlonden ; en , het is even , wel :doch , viet Subſtantiaels ; maar , Ellentiaels : en , 't wordt in 't Opv wecken , erkent en qualificeerendeghemaackt; en , ſonder Vyer, ſoo foude Alles een Niets en On - grondt zijn . 48.
Alſoo verſtaan wy oock dat het derde Principium
(te weten , de Quaal, en , den Gheeft van deſe Wereldt ) in de Eeuwige Natuur van de Eygenſchap des Vaders heeft Verborgen geſtaan, en van denLichtvlammenden Hey lighen Geeft in de Heylige Magia ( dat is ,in de Wijſheyt Gods ) in de Goddelijcke Tin& tuur is erkent geworden . 49. Om welckx --wille de Godheyt na de Natuur van
de Gebarerione ſich heeft beweeght, en het Groote Myſte a Gebaart, rium a Geboren ; daar, in dan , alles heeft ghelegen , ſoorg wat de Eeuwighe Natuur vermagh.
of, voort gebrache .
5o. En , het en is niets...anders dan een Myſterium ghe weeft ; en , gheen Schepſel gheleecken :maar, gheweeſt bEinText ge? , ftúebbe. c Text , Geſtücb.
gelijck b eenen Dwalm
ondermaalkanderen .
sí. Al daar de Grimmige Natuur,duyſter Gedwalı heeft Gheboren : en , de Licht -vlammende Natuur in hare
En , van 't Tijdelicke Principium .
21
hare Eygenſchap, de Vlammein de Majefteyt, en Sacht. moedigheyt; de welcke den Water - Quaal , en , de Oor ſaack van deGoddelijcke Weſentheyt , van Eeuwigheyt is gheweeſt. 52. En , het en is niets
anders dan Kracht en Gheeſt;
it welck gheen Ghelijckenis en is gheweeft : en , daar en is oock niets in gheſpeurt geworden , dan den Gheeft Gods in tweederley Quaal en Gheſtalte ; te weten , Hitte en Koude, Gheltrenghe Vyers. Quaal : en , dan oock Sachte Lichte Lieve Quaal; naar aert des Vyers en des Lichts. --53 . Dit heeft ghelijck een Myſterium in, maalkande ren ghegaan , en , het eene en heeft doch het andere niet begrepen ; maar , het heeft evenwel in twee Principien gheſtaan. 54. Al waar als dan de * Wrangheyt(zijnde den Va- 2 Text , Herbigkeit. der van de Natuur ) de Weſentheytin't Myſterium heeft doorgaans begrepen : aldaar het fich dan ghelijck als in eene Beeldenisheeft geformeert : en , ' t en is doch gee ne Beeldenis geweeſt; maar, ghelijck eene Schaduwe van eene Beeldenis,
55. Alle't ſelvighe in 't Myſterium , heeft doch wel al foo eenen Eeuwighen Aenvangh doorvgaans ghehadt : daar „men doch niet en kan ſegghen, dat daar yets zy ghe worden ' t ghene in de Eeuwighe Groote Magia fijne Fi guur niet en heeft ghehadt ghelijck eene Schaduwe. 56. Doch , het en is gheen Weſen gheweeſt : maar , een Goddelijck Spel in „maalkanderen ; en , het is de Magia van de Groote Wonderen Gods : al waar doorvgaans is geworden , daar niets en was , dan alleenelijck eenen On. grondt ;'t ſelvige is in de Natuur des Vyersen des Lichts, in Grondt ghekomen. 57.
En ,'t is doch uyt Niets : dan alleenelijck uyt deri
Gheeſt van de Quaal ; die oock geen Weſen en is ; maar, eene C 3
Cap. 1.
22
Van de twee Eeuwige Principien ;
eene Quaal , die ſich in
fich, ſelfs in twee Eyghenſchap
pen baart , en oock ſelfs in de twee Principien ſcheydet. 58. a Sy en heeft gheenen 6 Fatſoeneerder nochte a Vastant,
Maacker ; maar , ſy is felfs de Oorſaack : ghelijck ſulckx in andere Schriften uytvoerlijck isverklaart ghewor ſelfs, in Grondt, voert Schneider. den ; hoe dat den Onwgrondt ſich en baart.
den Om gronde. b Text ,
NB.NB.
59. Alſoo is nu kennelijck , de Scheppingh van deſe Wereldt , alsmede de Scheppingh der Engelen, oock de Scheppingh des Menſchen en alle Creaturen :
het is
alwe'lamen uyt het Groote Myſterium gheſchapen ghe worden . 60.
Want , het derde Principium heeft voorGod ghe
ſtaan gelijck als eene Magia; en, 'tenis niet geheel Open baar gheweeft. 61. Oock ſoo en heeft God gheen Gelijckenis gehadt,
c Text , Erblicken.
al daar hy ſijn Eyghen Weſen had moghen vertoonen , dan alleenelijck de Wijſheyt ; de ſelvighe is fijne Luft ge weeſt: en ,heeft alvdaar in ſijnen Wille met fijnen Geeſt, ghelijck een Groot Wonder , in de Licht - vlammende Magia van den Gheeft Gods, gheftaan . 62. Want , de ſelvighe heeft het Woonhuys van den
Geeft Gods geweeſt, " ſy en is geene Gebarerinne; maar , He Wiſheye. de Openbaringh Gods :eene Jongh ...vrou, en eene Oor
d Verftaat,
ſaack van de Goddelijcke Weſentheyt. 63. Want , in haar , heeft de Lichtvvlammende God
delijcke Tin &tuur tot het Harte Gods, gheftaan : dat is, tot het Woord van't Leven der Godheyt; en ,fy heeft geweeſt de Openbaringh van deHeylighe Drie . -vuldigheyt. 64. Niet dat ſy uyt haar Baren en Vermoghen , God Openbaarde:maar,het Goddelijcke Centrum uyt her Har te ofte Weſen Gods , Openbaarde ſich in haar ; ſy is ghe lijck eenen Spiegel der Godheyt.
65. Want,
En , van't Tijdelijcke Principium .
23
65. Want , een yeder Spiegel - houdt ſtille , ende en a Dat i,sy baart gheene Beeldenis ; maar, ſy vanght de Beeldenis : 1 in de Ghe latentheyt. alſoo is de Jonghy vrou der Wijſheyt, eenen Spiegel van
de Godheyt , daar den Gheeſt Gods ſich ſelfs in Sier , als mede alle de Wonderen van de Magia die met de Schep pingh van ' t derdePrincipium in't Weſen zijn ghekomen ; en , het is al.w.t'ſamen uyt het Groote Myſterium
gheſcha
pen gheworden . 66. En , deſe Jongh
vrou van de Wijſheyt Gods, heeft
in't Myſterium gheitaan : en , den Gheeft Gods heeft de Formeeringh der Creaturen in haar b gheſien : want, ſy is bo Text, het Uyt - geſprokene,'t gene God den Vader uyt ſijn Cen- ofie, ver trum van deLicht- vlammende Goddelijcke Eygenſchap toone. uyt fijnes Harten Centro , uyt het Woord der Godheyt, door den Heylighen Gheeftuyt., ſpreeckt. 67 : Sy ſtaat voor de Godheyt ghelijck eenen Glans Text, Glaft. ofte Spieghel der Godheyt', daar in dat de Godheyt ſich Siet : en , in haar ſtaat het Rijcké van de Goddelijcke Vreughde van den Goddelijcken Wille ; te weten , de Groote
Wonderen der Eeuwigheyt , die noch Begin
nochte Eynde nochte Getal en hebben . 68. Maar,het is gelijck altſamen ,een Eeuwigh Begin en een Eeuwigh Eynde: en , ' t verghelijckt te ſamen een Ooghe , 't ghene daar Siet : al, waar in het Sien , doch niets en is ; en , daar het ſelvighe Sien , doch uyt de Eſſents des Vyers en des Lichts ontltaat. 69.
Verſtaat alſoo in de Eſſents des Vyers , de Ey
ghenſchap des Vaders en het eerſte Principium : en , in de Quaal en in de Eyghenſchap des Lichts , de Natuur des Soons ; zijnde het tweede Principium : en , den Voerenden Gheeft uyt beyde de Eyghenſchappen , ver ftaat voor den Gheeft Gods , die in 't Eerſte Principium , Grimmigh , Gheſtrengh , d'Wrangh , Bitter , Koudt , d Text en
Cap. I.
24
Van de twee Eeuwige Principien ;
en Vyerigh is ; Tooren . 70.
en , den Drijvenden Gheeft , in den
En , daarvom en ruft hy niet in den Tooren en in
de Grimmigheyt : maar, hy is uyt- gaande, en , het Eſſen tialiſch Vyer op ..- blaſende, door dat hy ſich in de Eſſents a ofte, inw des Vyers wederom « verveenight ; want , de Grimmi begeeft. ghe Eſſentien trecken hem weder mom in whaar , want hy
is hare Quaal en Leven : ev , hy gaat dan
noch , in't aen
gheſteecken Vyer ,
in het Licht , van den Vader , in den Sone uyt , en opent de Vyerighe Eſſents in de Quaal des Lichts. 71.
Daar als
dan
de Vyerighe Eſſents in de Groote
Begheerte van't Lieve branden , en den Ernſtighen Ge ſtrengen Quaal , in de Quaal des Lichts niet bekent en wordt; maar , de Gheſtrengigheyt des Vyers en is alſoo niets anders dan eene Oorſaack van de Licht -ylam mende Majefteyt en van de Begheerende Liefde. 72. En, alſoo is ons te verſtaan het Weſen van de God
heyt ; en dan , de Eeuwighe Natuur : en , wy verſtaan door - gaans het Goddelijcke Weſen , in't Licht van de Majeſteyt: want , het Sachte Licht , maackt deGeftren ghé Natuur des Vaders , Sacht , Lieffelijck , en Berm hartigh. 73. En , hy wordt een Vader der Bermhartigheyt na ſijn Hert ofte Soon , ghenaamt : want , de Eyghenſchap des Vaders , ſtaat in 't Vyer en in't Licht ; Weſen aller Weſen .
74. Hy is den On
en , hy is ſelfs het
grondt en den Grondt , en deelt
b Ofic , Ba- ſich in de Eeuwige b Geboorte , in drie Eyghenſchappen ringh . (te weten , in drie Perſoonen ) oock in drie Principien. 75. Daar de ſelvige doch in der Eeuwigheyt niet meer dan twee in 't Weſen en zijn , en het derde ghelijck als ee nen
Spieghel van de eerſte Twee is ; uyt het welcke dat deſe
En , van ' t Tijdelöcke Printipium . deſe Wereldt ( zijnde een Grijpelijck Weſen ) in een Be gin en in een Eynde is gheſchapen. wbt
HÉ I " TWEE DE
Van de Openbaringhi
CAPOTTE L.
cari 't Mysterium : Hoe wyst
bet Eeuwigbe Geeſtelijcke Myſterium ,00112 het Tydelicke Myſterium is gevlocyt.. I.
" ,, !
*
Aarde maal dap , alfoo van Eeuwigheyt, een Myſterium zy,gheweeft; foo ftaar ons nu des ſelfs --2,5mg * gheneghentheyt "te betrachten : want , wy'en 1 Anidos, anders van de Eeuwigheyt ſpreken,danvangelijc de hongo konnen niets khoj . lii eenen Gheeft .
2. Want ; her en heeft allt famen niets
andersdan
heeft fich doch van Beut eenen Gheeft gheweeft : en die wigheyt,in ' t Weſei , Geboren ; en , fülckx , door6 Bégeebb testes oli Saonekana ren en Luſt .
3.
En , wy en konden in geeniger ,manieren ſegghen ,
datin der Eeuwigheyt;geenWeſen enzy gheweeftw ; anth 29 Stor ſonder Weſen , en beſtaat geenigerley Vyer . Is 14. Oock foo en is gheenighe Sacht_ moedigheyt fon- .smas de Sachtheyt baart e Tony der Begheeren des Wefens : want Water : en , het Vyer verflint ' t felvighe in jifich ,deny Sanfree. 'tmaackt hiet ini fich , een deeltöt Hemelles tot Fitta Wesen otro's BEOT 10 Lichaam , ment, en het ander deel tot d Sulphur. 3. In defiweicken den Vyer? Geeft door fijn Ellentia- inBrande.com liſch Radt , eenen Mercúriuin maacke s en voort, den onderw how f Vulcanum verwecke, dat allod den derdenCeeft (zijnde " Geluista .319999rgai ob gever. de Lucht) wordt Gheboren . Vyern -1.6 . Daar alsa dan de Edéle muur wonhiddenftat, Smita D ghelijck
Het tweede Capittel, ghelijck als eenen
a Text, Glaft.
Glanſchmet de Veruwen en met den
Oorſprongh van deWijſheytGods. impair 7. Want,de Veruwen ontſtaan van den Quaal: eene ye dere Veruwe ftaar met hare Wefentheyt , in de Sachtos
6 Text ,
moedigheyt van den Quaal des Waters ( uyt- ghenomen de Swarte, die heeftharen Oorſpronck uyt de 7 Wrange Grimmigheyt ) fy ontfangen alle, hare Véruwen, van den Quaal.
Serben.
8. Alſoo is nu eene yedere Geſtalte beluft naar de an deren , en van de Begeerende Luft wordt de eene Geftalte van de andere Swanger, en, de eene brenght de anderetot het Weſen ,
dat de Eeuwigheyt alſoo, in eene al
tijdsmo
cOfte, Bo duúrende Magia ſtaat ; al, waarde Natuur , in 't Waf feeren , ſen -is , en in't Worftelen ſtaat : en hetVyer verteert het, en t gheeft't ſelvighe pock;ep , het is alſoo eenen Eeuwi. ghen Bandt. aslige Alleenelijck hetLichg van de Majefteyt en van de Drieheyt Gods isopw-wandelbaar; want , het Vyer en a Voftast, bet Lisbb.
vermagh t ſelvige niet tebegrijpen ;en, in lich , ſelfs .
11.10.
hetwoontvry,
En , onsis doch kennelijck en bevindelijck , dathet
LichtderLiefden Begeerende zy; te weten ,de Wonde. ren , en, de Figyufen.jn de Wijſheyedia obach NB . NB ,
-- ír, In welck Begheeren , deſe Wereldt , ghelijck als 2 Model, c Form ne f Magia Gods ,is Erkent gheworden ; soften,Bo pe Verborghe ren der Liefden , foeckt in Grondten in serten an si want, bet Beghee NEDEX Onwgrondt. :1TB itu 12. Alvdaar heeft lich oock van Eeuwigheyt , het Be gheeren van den Grim , en van den Wranghen Gheftren ghen Quaalinde Natuur en Eygenſchap des Vaders,me
.* . * de invghemenght.
11970dorition Plus one 29:13. Bu, alſoquis deBeeldenis derEngelen en der Men Ichen,
27
Van de Openbaringh van ' t Myſterium .
ſchen, van Eeuwigheyt , in de Goddelijcke Eyghenſchap; fela in de Weſentheyt Gods gheſien gheworden : foowwel a Texet (in de Eygenſchap van den Grim ) oock de Duyvelen .
Erbidet
14. Maar niet in de Heylighe Licht - vlammende Ey. NB . NB genſchap; doch , in
gheen Beelt ofte Weſeor maar op
Aert , ghelijck als fich in eenen diepen Sin eene Ghe dachte ontſpringht , en voor fijnen Eyghen Spieghel des Ghemoedts voert;daar het Ghemoedt menighwmaal een NB . NB ,
. dingh'fiet,'t ghene niet in 't Weſen enis
in
50brow
is. Alloo hebben de twee b Gebatérinten ( to weten, 6 ofte * van de Grimmigheyt in't Vyer , en van de Liefde , in € Baarnsmos. Licht,ofte in de Sacht„ moedigheyt)haar. Model, in de cofie Figuur. » Wijſheyt gheftelt: 16. Daar danhet Harte Gods in de Liefde,beefi Ghe .
lúft, om't ſelvighe Model in eene Engelſche Beeldeqis'te ſcheppen , uyt Goddelijcke Weſentheyt , op dat de (el vighe fouden zijn ., eene Ghelijckenis en eenBeelt van de Godheyt , en in de Wijſheyt Gods foudeg woonen , om
.73215تونیک
te vervullen de Luft der Godheye ; ten ,tot de Eeuwighe a. I ) Rijck.italo Blijſchap van 'tGoddelijcke Vreughden 17. En , ons isnu alſoote betrachten of te bedencken , her Verbum Fiat, ' t ghene de d felvighe gevat, en in eene d Verfast, de Baari Subſtantie en Corporalijck Weſen heeft gebrache:-want ; moederen den Wille tot defe Beeldenis , die is ?uyt den Vader , uyt hare Beeldo , des Vaders Eygħebſchap n'e woordiófre in ' t Harte mifen, Gods; van Eeuwigheyt ontſtaan ; te weten , eenen Begees renden Wille, tot de Creatuur en cor Openbaringhi der ... Godheyt
DROIbri1979
--> 1$.Maar, alſoo hy fick van Eeuwigheyt nieten heeft Beweeght, tot op de Scheppingheder Engelen , foo en un daaroock geene Scheppingh gheſchiet tot op de Engelen hare Scheppingh. 19 . De oorlaack'en den Gronde totfalckx ), wyłniet en D 2
i
is
28
si
de
Het twee
ttel
Capi
,
*
a As, en en fullen weten,en God fulckx , fijne Macht heeft voor ? moeten . b ofte,se behouden, hoe het zy, gheſchiet dat God ſich eens heeft Neft. beweeght ; paarde -maal hy doch eenen Oo, verander -0.4 lijcken God is a wy en moeten al hieroock niet verder Grondeeren,want het turbeert ons.se tools 20. Wy hebben alleepelijck macht , om van de Schep pingh te ſpreken ; Want , de felvighe is een Werck , in's
Gran Welen Gods : en . „ wyverſtaan dat den, Wille van s c Text , Woord ofte van 't Harte Gods het r Wrange Fiat in's Berber Centrum - yan de Natyur des Yaders met des ſelfs ſeyen Gheçſten en Gheltalten van de Eeuwighe Natuur , heeft Ergrifen,
begrepen ; 21.
en , fulckx in.de Geſtalte des Troops.
Daar dan het Wranghe Fiat niet ghelijck , eenen
Maacker , maar ghelijck als eenen Schepper in de Eygen ſchap van yeder Ellentien heeft geftaan, alles ip de Groo te Wonderen van de Wijſheyt.
!
| 22.- Ghelijck de Figuren , van Eeuwigheyt, in de Wijk &Text , Erblidet.
f Text Ergriffen .
heyt warená ghefien gheworden , alſoo wierden de felvi, ghe nu oeck , door het Fitte in den Gheeft des Willens brio.c V obilblodis ? Gods f begrepen 23. Niet uyt vreemde Materien ; maar , uyt de Elen
..:: :" 1! tien Gods, uyt de Natuur des Vaders :en, diewierden tt.11.01 met den Geet des WillensGodspin Lichtvan de Maje SteyeGods/ inbghevoert, mut 23 DOT24. Daar ſy dan Kinderen Gods waren ,en geen vreem de Gaften ; Gheborenen Gheſchapennyt đes Vaders Na BOfte,Geef tuur en Eyghenſchap: en , haren & Gheeft des Willens was wil haren
gericht in de Natuur ; en, in de Eygenſchap des Sgons . 31-25 . Sy ſouden en konden Eten -yan Gods Lieve-wwe fentheyt in ' t Licht van de Majefteyt; daar als dan hare Grimmighe Eyghedſchap , uyt des Vaders Natuur , in Liefde en Vreughdewiert verwandelt.
Ein
93126 it welck ly oock altfamen deden z tot op eepen Troon
Van de Openbaringh van't Myſterium . Troon en Koninckrijck na : 't ſelvighe wende fich van 't Licht der Liefden , en 't wilde in de Gheftrenghe Natuur des Vyers over de Sacht ,moedigheyt en over de Liefde Gods Regeeren en Heerſchen . En wiert daar , om uyt de Eygenſchap des Vaders,
.. 27 .
Ofte , uyt fijnen Eygen ſelfs Creatuurlijcken - Loco ghedreven a Plaats, tot in de Eeuwighe Duyſternis , in den Afwgrondt van 't Geſtrenge Fiat : aldaar moet het in fijne Eeuwigheyt Ataan, en, alſoo is alwhier den Grim van de Eeuwighe Na, b Of, nem tuur, mede b vervult gheworden, ! 28. Maar , wy en moeten niet dencken , dat Koningh Sadight.
Lucifer , niet mede eu heeft konnen beſtaan ! hy hadde het Licht van de Majeſteyt foowel voor dere Troon
hem
alsde ap
Engelen ;bywalvdien dat hy daarwin hadde
Geimagineert, ſoo foude hy eenen Engel zijn gebleven . 129. Maar , hy trock ſich ſelfs uyt de Liefde Gods , in den Tooren ; alſoo is hy nu eenen Vyande van de Liefde Gods en alle Heylighe Engelen , 30.
Vorder'is ons alwhier te betrachten, de Vyandighe
Aen_ſteeckingh van de Verſtooten Gheeſten , doen ſy noch in des Vaders Eyghenſchap waren , hoe ſy door hare Imagicație , de Natuur van de Weſentheyt hebben aen , geſteecken , foo dat uyt deHemelſche Weſentheyt,Aerde en Steenen zy gheworden , en den Sachten Geeft desWa ters ', in
denen Vỹer
Quaal, tot een brandend Firma
ment; daar op dan de Scheppingh van deſe Wereldt( zijn de het derde Principium , is ghevolght. 31. En , voor de plaats van deſeWereldt , wiert een
ander Licht'verwęckt(zijnde de Sonpe) dat den Duyvel , alſoo, ſijne Pracht wiert ontoogen , en hy wiert als eenen Ghevanghenen tuſſchen het Rijck Gods en tuſſchen het Rijck van deſe Wereldt , in de Duyſterpis ghettooten en inwgbeſlooten, D
3
32. Al waat
Het tweede Capittel ,
3ő
32. Alvwaar hy dan , in deſe Wereldt , niet wijder en heeft te Heerſchen , dan alleenelijck in de Turba in den Grim en in den Tooren Gods ;
loom waarden felvighen
wordt verweckt, al, daar is hy Scherprichter: en , hy is
a Text , eenen geftadigen Loogenaar, Eer, roover , en Bedrie Berleumbo ger der Creaturen . der : Dat iseenen 33. Hy verkeert alle het Goede, in't Quade ; ſoo wijt Kreden hem maar ruymte wordt ghelaten , 't gene Schrickelijck en Prachtigh is, al daar bewijft hy fijne Macht ; 'en ', wil doorgaans boven over God zijn . 34. Maar ,
den Hemel die uyt het midden des Waters
is Gheſchapen , als een Sacht Firmament, die leyt hem de Pracht, loomdat hy alfoo gheen Groot Vorſt indeſe 995 Wereldt en is , maar, eenen Tooren . Vorſt. " , 35.
Naardewmaal dan de Duyvel uyt fijo Locus wiert
gheftooten , foo ftont deſen Locus ofte Troon , ſonder fijn Engels Heyr , in groote Begheerte naar fijnen Vorft; maar , hy wasuytvgheſtooten. 36. Soo ſchiep God hem nu eenen anderen Vorſt ; te weten , Adam en den Eerſten Menſch , die oock als eenen Troon . -Vorft voor God was. En , ons is alvhier fijne Scheppingh recht te betrachten , alsmede lijnen Val; om welckers wille het Harte Gods ſich beweeghde , en Menſch wiert . 37. Het en is niet al., foo een ſlecht Dingh ofte We ſen met de Scheppingh des Menſchen , om wiens Valſchwi Wille , God Menſch wiert, op.w.dat hem weder wiert gheholpen ! 38. Oock- foo en iseenen Bloocen Appel beer fijnen Val niet : mede en is't in diervoeghen met ſijne Schep pingh niet gheſchiet ghelijck hét uytwendighe Vernuft meent; foon dat het den Eerſten Adam in ſijne Schepping niet - anders dan voor eenen Blooten Aerden , Kloot ver İfaat. 39. Neen ,
Van de Openbaringh van't Myſterium .
31
39. Neen , mijn Lief Gemoedt , God en is niet om ee nen Aerden Kloots..wille Menſch gheworden : oock en was ' t niet alleen te doen om eeneEenighe Oni, gheboor faamheyt, daarover God foo ſeer Vertoorende,dat fijnen Tooren niet en had moghen verſoent worden , tenni Waar
dan dat
hy ſich wreeckte aen den Sone Gods; en, 2 Verftast, 1 den Toeren ,
den ſelvighen vermoorde.
40. Naar het Verlies van onſe Paradijſche Beeldenis is dit felvighe voor ons ( Menfchen ) wel een Myſterium en eene Verborghentheyt ghebleven : uyt - genoinen aen Eenighe die het Hemelſche Myſterium weder vom heb ben bereyckt, aen de ſelvighe is (naar den In -wendighen Menſche) daar yets van gheopent gheworden . 41. Want, wy zijn 't ſelvighe , in 't Paradijs, in Adam , Afv geſtorven , en, wy moeten door den Dood en door ' t Vergaan des Lichaams, in't Paradijs ( dat is , in eene an dere Wereldt)in't Leven Godsjin de Hemeļfché Weſent heyt en Lichamelijckheyt, wederom Uyt jgroenen . 42. Bo , al-wis'tſchoon in eenighe , dat fy de Wefent heyt Gods ( zijndehet Lichaam Chrifti ) wederom aen de Siele hebben bekommen , foo heeft doch den Verdur. ver Aerdſchen Adam , het Heylighe en Reyne Myſterium verdeckt; dat alfoo de Groote Heymelijckheyt, voor 's Vertiuft, verborghen is ghebleven . 43. Want , God en woont niet in defe Wereldt in't
-Qytvwendighe Principium ; maar, in 't Inwendighe : hy woont'wel in de plaats van defe Wereldt: doch, defe We reldt en begrijpt hem niet ; hoe wilde dan den Aerdſchen ! Menſch , de Verborgentheden Gods begrijpen. 44. Er , alis't dat het den Menſch begrijpt , foo be grijpt hy't naar den Inwendighen Menſch die uytGod weder vom is Geboren . 45. Maar's naar
de maalhetGoddelijcke -Myſterium NB.NB. fich
Het trosede Capittel ,
32
fich oock nu voort , foo ſeer gheheel wil ontblooten , en aen den Menſch alſoo ganſch begrijpelijk wordt gheghe ven , dat hy alſoo de Verborghentheyt ganſch klaar be grijpt, foo is ſulckx welnaarwie dencken wat 'tfelvighe beduyt; niets anders dan de Ion Oeghſtingh van defe Wereldt: want, den Aenvangh heeft het Eynde ghevon den ; en , het middelfte wordt in de Scheydingh gheſec en gheftelt . 46. Laat het u gheſeytzijn, ghy. Kinderen, ghy diehet Rijcke Gods wilt Erven : daar is eenen Tijd van Groote
a Test Zenne.
Ernſt voorhanden, de a Dorſch den , Quaat en Goedt ſal van
vloer ſal geveeght wor
maalkanderen worden ge
ſcheyden : den Dagh breeckt aed ; het wordt hoogh Er kent.
47. Soo.wanneer dat wy van den Menſch willen ſpre . ken , en den ſelvighen recht verſtaan , waar uyt dat hy is ghemaackt gheworden , foo moeten wy doch de God , heytmet het Wefen Aller Weſen betrachten : want , den Menſch was naar God's Beeldenis ofçe Gelijckenis geſcha pen , uyt alle de drie Principien; een ganſch Beeltofte Geo lijckenis na alle het Weſen. 48.
Hy en ſoude niet alleepelijck eenę Beeldenis van
deſe Wereldt zijā ; wapt, de Beeldenis van deſe Werelde is Dyerſch: en God en is om gheen Dyerſch Beelt.wwille Menſch gheworden .
49. Want , God en ſchiep denMenſch oock niet alſoo Dyerſch, om in Dyerſche Eyghenſchap te leven,ghelijck wy dyleyen paar den Val; maar , in't Paradijs, in't Eeu , ! 1.'1 wighe Leven . šo. Den Menſch en hadde gheen foodanigh Dyerſch Vleeſch ; maar, Hemels Vleeſch : doch, in den Val,wiert het Dyerſch en Aerdſch . issorug'l . Doch..pock niet in ſoodanighe meeningh te ver ftaan
Van de Openbaringh van't Myſteriumi ftaan dat hy aen ghehadr :
.,
33
lich , van deſe Wereldt niets en heeft
hy heeft het Rijck en het Regiment van deſe
Wereldt aen ſich ghehadt : doch, de vier Elementen en regeerden in hem niet : maar , de vier Elementen waren in een Eenigh ; en , het Aerdſche Regiment lagh in hem verborghen , 52. Hy ſoude in Hemelſche Quaal leven : en , ale waar't dat het alles in hem - Roerende was : even wel
Rege. foude hy met de Hemelſche Quaal van 't tweede Princi pium , over de Aerdſche Heerſchen ; en het Rijck , en , den Quaal van de Sterren en Elementen , foude o onder den b Ofte, min . der dan ) C ! ?? Paradijſchen Quaal zijn . den , 53. Gheene Hitte nochte Koude , gheene Kravckheyt
nochte Ongeval; oock geenige Vreeſeen ſoude hembe roeren poch verfchricken : - fijn Lichaam konde door de Aerde en Steenen gaan ; Tonder de ſelvighe te verbreec ken . ; , , , ;'! į 3 ' 54 : Want, dar en foude geenen Eeuwigen Menſch zijn gheweeft , die de Aerde ( die verbreeckelijck was ) had c Text, dwinghen . konnen Bendigen , 55. Der halven fog moeten wy den Menſch , recht betrachten : bet en is biet ghenaamé, Sophifticeeren ofte dofte, vera meenen , maar in den Gheeft Gods d Erkennen en weten . Ataan ... $ 6 . Het is genaamt ='Ghiy moet weder Nieu Geboren worden , wilt ghy het Rijcke Gods wederom fien ; uyt het welcke dat ghy ghegaat zijt.si -1.57. De Kopit en doet hetnieg: waar,den Gooft Gods, NB.NB, die aen het Beeld des Menfehende Deure des Hemels open „ Huyt;dathy alfoo met drie..voudighe Ooghen ver magh te ſien . 38. Wapt , den Menſch ſtaat in een drie „ voudigh Le yen ; foo hy andersGods Kindt is :: fooniet, fooftaat by .. alleenelijck in een twee..voudigh Leven .
E
:
34
Cap. 11. Van de Openbaringh van't Myſterium . 59. En , ons is genoeghſaam kennelijck dat Adam met
derechte Heylighe Beeldenis ( die het Ghelijckenis paar de Heylighe Drien -vuldigheyt was ) van't Goddelijcke Weſep is uytvgegaan ,en in de Aerdſcheyt heeft Geima gineert, en het Aerdſche Rijck in de Goddelijcke Beel denis heeft inghevoert , de felvighe verdurven en duy fter ghemaackt ; daar , om Sien, hebben verlooren .
dat wy dan oock ons Paradijs
60. Oock ſoo heeft God ons het Paradijs ontooghen :
170
al daar wy dan moede , fwack en onmachtigh ghewor. den zijo : en, de vier Elementen met het Gefternte van . ſtondenvaen in
ons machtigh wierden ſoodat, wyaen
de felvighe, met Adam te huys zija ghevallen. 61. 't Welck oock de Qorſaack des Wijfs is : daarom dat God Adam verdeelde ( doen hy niet en konde be ſtaan ) en in twee Tin & turen ſtelden ( te weten , naar ' t Vyer en naar ' t Water ; ghelijck hier naar ſal verklaart wors den) al. Waar de eene Siel, en, de andere Geeft geeft. 62. En ,' het is met den Menſch , naar den Val , een
Dyerſch Weſen gheworden , die ſich , naar Dyerſche Ey genſchap , moet voortplanten ; aldaar hem den He
3 Dat is , mel en her Paradijs, alsmede de Godheyt , * Myſterium PRED : www bekende wiert. 11 Wiert. 63. En , daar hetEeuwighe doch in den Menſch bleef {te weten ,de Edele Siele) doch, met een Aerdích Kleedt b Geinfen
bedeckt , verduyftert en met Aerdſche Quaal
geinfi
seperti foo dat de ſel ceert, doorvalfche Imaginatie vergiftight ; vergiftight. vighe' niet meer voor Gods Kindten wordt bekent...
NB.NB.: 64. Om de welcke dat God Menſch wiert , op dat hy haar van de duyſtere Aerdſcheyt wederom verloften ; en, haar wederom in Hemelſche Weſentheyt ( in Chri fti Vleeſch en Bloedt ; 't welck den Hemel vervult) incis 10211 voerde . HET
35 HET
DERDE
CAPITTEL LI :
De Poorte van de Scheppingh des Menſchen ; En , van't Inublafen der Sielen , en des Geeſtes.
I. Oewwel dat wy dit in de andere Boecken ghe noeghſaam hebben verklaart , ſoo ep heeft doch een yederde ſelvighe niet in de Hande : der
hal
ven is eene korte - Ververſingh , en eene ronde Beſchrij-
reste
vingh van noodevan de Scheppingh des Menſchen; op. cung dar daar., door de Menſch wordingh Chriſti, hier.wbaar te betermagh verſtaan worden. 2. Oock om der Perlen wille die den Menſch , in fijo Soecken , noch doorvgaans meer en meer toevallen , gegeven, en geopent worden ; 't welck my dan eene uyt nemende Vreughde geeft , my alſoo met God b te ver- b Text , Bu ergògen . maken . 3. De Scheppingh des Menſchen die is in alle de drie Principien gheſchiet: te weten , in de Eeuwige Natuur en Eygenſchap des Vaders : en , in de Eeuwighe Natuur en Eygenſchap des Soons : en , in de Natuur en Eygenſchap van dere Wereldt. 4. En , aen den Menſch ( die van't Verbum
Fiat wiert
Geſchapen ) is den Drienvoudigen Geeft tot-fijn Leven, uyt drie
Principien en Qualen in ., gheblaſen ghewordeo:
te weten : van een Drie , voudigh Fiat is hy Gheſchapen gheworden ; verſtaat , de Lichamelijckheyt, en , de We fentheyt: en , den Wille van 't Harte Gods, heeft hem den Geeſt naar alle de drie Principien inighevoert; 't fel, vighe verſtaat als volght. 5. Den Menſch was ganſch tot het Gelijckenis Gods Gheſchapen : God openbaarde fich in de Menſcheyt, in cen Beelt, t ſelvighe ſoude zijo ghelijck by ſelfs. E 2 6. Want,
,
-
36
Het derde Capittel ,
6. Want, God is Alles, en Alles is van hem gekomen : en , van weghen dat het niet alles Goedt en is ; daarvom en wordt het niet alles , God, ghenaamt.
a Text , An trifft.
7. Want, wat de PureGodheyt - belanght, foo is God eenen Lichtvlammenden Geeſt , en woont in niets , dan alleenelijck in -ſich - ſelfs; hem en is niets gelijck . 8. Maar, ſoowwat belanght de Eygenſchap des Vyers, daar bet Licht uytwordt Gheboren, foo Erkennen wy de Eygenſchap des.Vyers , voor Natuur , ' t welck eene Oor ſaack des Levens, Bewegens, en des Geeftes is : anders en foude gheen Gheeft, gheen Licht, oock geen Wefen zijn ; maar, eene Eeuwighe Stilte : voch Veruwenoch Deught; maar; het foude eenen Onwgrondt ſonder Weſen zijn . .... En , hoewel dat doch het Licht van de Majefteyt in den On - gronde woont , en van de Vyerighe Natuur en Eygenfchap niet en is begrepen ; want, met het Vyer en Licht, is ons te verſtaan , als volght. 10. Het Vyer heeft en maackt Verſchrickelijcke en Verteerende Quaal: nu ſoo is in den Quaal, een Sincken , ghelijck een Sterven; ofte fich Vrygheven .
11. En, 't ſelvige Vry.ugeven, valt in de Vryheyt buy. ten de Quaal; dat is, in den Dood : het en is doch geenen ſich Dood : maar , het gaat alfoo eenen Graat dieper, in iņnewaarts, en 't wordt van de Quaal van de Anghft des Vyers vry : en , 't heeft dao..noch deScherpte des Vyers: doch, niet in Anghft; maar, in de Vryheyt. -
12. Alswdan loo is de Vryheyt, en den Onwgrondt,
b Verftaat, een Leven ; en wordt in fich een Licht : want , b ſy bea komt den Blixem van de Anghft. Quaal,en wordt Bes dem om & Text, geerende, te weten, de Weſentheyt. Bliz. 13 .. En, het Begeeren ſwangert ſichfelfs met Weſent d Ofte, fich
aen de felvia heyt uyt de Vryheyt en Şachtmoedigheyt : want, 't ge she overheir ne de Ouaal des Anghſtes dyerlinckt ofte ontloopt,'t lely geeft , en optruckt.
vighe
De Poorte van de Scheppingh des Menſchen .
37
vighe verheught fich dat het vry is van de Anghft, en het treckt de Vreughde in, lich , en’t gaat met lijnen Wille van
fich
felfs uyt ; ' t welck deu Geeft en het Leven der
Vreughden is . 14. Tot het welcke wy al hier eene Engelſche Tonge van
nooden hadden : doch , voor den God vlievenden
Leſer, hebben wy hier -mede eene korte Verklaringh willen gheven, om
naar. tedencken ;om de Hemelſche
Weſentheyt te verſtaan . 15. Want, in God , is Alles, Kracht, Geeft en Leven : a Of ,'s en is geen doch, ' t geen Weſen is, 't ſelvige « en is niet, Geeft;maar, 6 Dat is, in
Gelatent ſoowwat van 't Vyer verlinckt ( 6 als in Os macht) 't ſel- de beyt. vighe is Weſen. cWerckende 16. Want, den Geeft ontſtaat in 't Vyer, en fcheydt fich Eygenſchap dan_noch, in tweederley - Quaalen : te weten ,eené a in è d In , de Gheo pen Vyer, en eene in't Verlincken in de Vryheyt in 't Licht. latentbeye 19. Deſen is ghenaamt, God : want, den ſelvighen is des Yyers Sacht en Lieffelijck , en heeft in fich het Rijck der Vreughden ; en , de Engelſche Wereldt wordt in deVer ſoncken Vryheyt des Weſens verſtaan. 18. Daarom , doen wy uyt de Vryheytvan de Engel fche Weſentheyt waren uytgegaan , tot in den Duyfte ren Quaal, ( wiens Afv grondthet Vyer was ) foo en was daar voor ons geenen Raat:'ten waar dan dat de kracht en het Woord des Lichts (zijnde een Woord des Godde uyt de Duyfter lijcken Levens) een Menſch wiert; en ,ons nis , door de Quaal des Vyers , door den Dood in 't Vyer, wederom in de Vryheytvan't Goddelijcke Leven, in de Goddelijcke Wefentheyt invoerde. 19. En , daarom moft Chriftus fterven , en met den Geeft der Sielen, door het Vyer van de Eeuwighe Natuur (dat is, door de Helle , en door den Grim van de Eeuwige , Natuur ) tot in de Goddelijcke Weſentheyt-in vgaan , en voor E 3
38
el Het derde Capitt ,
voor onſe Sielen eene Bane door den Dood en door den Tooren breecken ; op de welcke dat wy, met, en in
hem
door den Dood , tot in 'tEeuwighe Goddelijcke Leven konden in. gaan . .
20. Maar, van de Goddelijcke Weſentheyt ( te weten ,
van de Goddelijcke Lichamelijckheyt ) is ons te verſtaan; als volght. 21. Wy verſtaan dat het Licht Sacht.moedigheyt geeft ; dat is , eene Liefde: nu ſoo begeert deÁnghit des Vyers , Sacht moedigheyt , op dat het fijnen grooten Dorft vermagh te ftillen :want,het Vyer, is Begeerende, en, de Sacht moedigheytis Gevende;want, ſy geeft haar eyghen ſelfs . 22. Alloo wordt in't Begheeren der Sacht moedig heyt, Weſen : te weten , eene Subſtantiaalſche Weſent
á Ofte, die heyt, « die den Grim is verloncken , die haar eygen Lo vry gheeft ; ' t ſelvige is , Lichamelijckheyt: want, Home Grim . ven bofle,ever-fy wordt, uytde Kracht , in de Sacht_moedigheyt, Sub geeft. NB. we We ftantialiſch;en,fywordt van de « Wrangheyt (dat is,van ' t fentheyt i Eeuwighe Fiat ) aen - ghetooghen en ghehouden. de Engel 23. En ,wordt daarmom , Weſentheyt ofte Lichame sche Wereide; ' ghenaamt, omdat het des Vyers Quaal, en lijckheyt Driewmula digheyt, is Geeftis verſoncken :en , " ſy is tegens deu Gheeft, ghe bei Leren lijckals Stom , Dood , en On machtigh ; daar de ſelvighe dit te samen doch een Eſſentiaalſch Leven is . is , Teraa . 24 . Alloo is ons recht te verſtaan : doen God de En • rium San Etum . gelen ſchiep , als doen en waren daar maar twee Princi c Text Herbigteit. pien openbaar en in't Weſen te weten , 't gene in't Vyer, Verftaat, en't ghene in't Licht : als , Een, met Grimmige Weſent de Wefeni beyt. e Text , Herbro
heyt;in 't Strenge.Wrange Fiat,met de Gheſtalte van de Natuur des Vyers .
25. En, Een, met de Hemelſche Weſentheyt,uyt Hey lighe Kracht , met den Quaal des Waters van deSacht. moedigheyt
De Poorte van de Scheppingh des Menſchen.
39
moedigheyt van 't Vreughde. Leven : in welcken ,God . delijcken * Sulphur ( te weten , in de Liefde en Sacht. a OfreWe moedigheyt) Ghebooren wiert; des ſelfs Fiat , was Gods Seneheze,ofte Natwut . Begheerenden Wille . 26. Uye deſe Goddelijcke Weſentheyt ( dat is, uyt Gods Natuur ) wierden de Engelen , b als Creaturen, Ge. Nement ſchapen ; en , haren Gheeft ofte Quaal des Levens ontſtaat Creaturen. in 't Vyer. : . 27. Want, fonder Vyer,en beſtaat gheenighen Gheeft: 'ten , waarvdan dat hy uyt het Vyer in 't Licht gingh : aldaar bequam hy den Quaal der Liefden;en ,het Vyer by ofte, fonde en was alsdan niets anders dan eene Oorſaack fijnes men Levens : maar,den Grim des Vyers, wiert " met de Lief- d Ofte, dost, dein'tLicht, ghebluſt. 28.
Dit. ſelvigheverachte Lucifer, en hy bleef eenen
Vyer..Gheeft: alfoo verhief hy fich oock ,
en ontſtack
in ſijnen • Loco,de Wefentheyt: daar vuyt isde Aerde ep Ofre, Plaats , Steenen gheworden ; ep , hy wiertuyt_ghęſtooten : en, alſoo gingh als doen aen, de derde Lichamelijckheyt; te weten , het derde Principium , met het Rijck van defe Wereldt. 29. Doordien
dan den Duyvel, f uyt het felvighe
_zytbet
wiert gheftooten tot in de Duyſternis, foo fchiep God een eipium . ander Beelt naar fijne Gelijckenis, in deſen Loco. 30. Maar, 8 by al dien dat hy Gods Gelijckenis, naar 8 ofte,op alle de drie Principien zijn ſoude , ſoo moft hy oock uyt haal,dent alle drie ghenomen zijn , en uyt alle het Wefen des ſelvi- Menfch . ghen
Oorts , ofte van deſe Diepte , ſoo wijt als ſich het te h. Locum , of Troon Lucifers , hadde in de i Ofte, Br Ætheren, tot de Scheppingh, in ghegheven. houderen . 31. Want, den Menſch, quam aen Lucifers Stede : en, NB. Ghy
Fiat , mer den Vorften
daar van ontſtaat oock de groote Nydigheyt van de Duy. Menfchera velen , dat fy den Menſch , die Eere niet en gunnen : maar, fy
3
Het derde Capittel,
40
ſy voeren hem doorwgaans op den booſen Wegh des Vera dervens; opdatvfy.alſoo haar Rijck maar vermeeren : en, ſy doen't ſelvighe tot Trots der Sacht ,.moedigheyt; zijnde de Liefde Gods : fy meenen als noch (door. dien dat ſy in den Grim van de Stercke Macht leven ) dat ſy Hooger zijn dan den Geeft Gods in de Liefde en Sacht moedigheyt. 32. Verſtaat alſoo : den Geeſt van den Wille Gods ( te weten , den Heylighen Geeft ) die heeft het Twee v-vou a Woord, dighe « Fiat ghevat in twee Principien ( dat is, in de En ofte, Maar ker. gelſche Wereldt, het Inwendige; en , dan in deſe Uytv wendige Wereldt, het Uyt -wendige) en den Meſch, ofte
Menſch , Ghefchapen : zijnde eenen vermenghden Per NB. Hoc ſoon ; want, hy ſoude een Beelt zijn naar de In , wendighe Gods Gle" en Uyt.wendighe Wereldt : doch , hy foude met de In.. lijekenisfom . wendige Quaal, over de Uyt ,wendige Heerſchen ; alſoo de gheweest foude hy het Gelijckenis Gods zijo gheweeft..
In
33. Want,de Úytınwendige Weſentheyt hinghaen de wendige:en ,het Paradijs Groende door de Aerde: en,
den Menſch was in de Wereldt,op den Aerd , bodem ,in't Paradijs : voor hem wieſſen oock Paradijſche Vruchten; b Ofte ,doen. tot op den Val: b al
daar de Heere de Aerde Vervloeck
© Dats ,in te, doen tradt het Paradijs, in't Myſterium ; en , het wiert de Verbora een Myſterium , ofte een Verborghentheyt voor den ghentheyt , Spoor'sWho Menſch : daar hy dan - noch (by al dien dat hy uyt God wendige.
Weder. Geboren wordt ) in't Paradijswoont, naar den
NB.NB.
In -wendigen Menſch ; doch , naar den Uyt „wendighen , in deſe Wereldt.
35. Alſoo is ons voorder te betrachten , het Begin ,en den Oorſprongh des Menſchen . God heeft ſijo Lichaam d Dequint Geſchapen uyt de " Matrice der Aerden , daar de Aerde uyt Gheſchapen wiert : het was al t'famen onderumaal Moeder
kanderen , en het deelde ſich doch in drie Principien , in driederley
De Poorte van de Scheppingh des Menſchen .
41
driederley Weſentheyt; en , die in den Grim , en wiert doch nietbekent. • 37. By ...al, dien dat Adam maar in de On , ſchult waar gebleven , ſoo ſoude hy den ganſchen Tijd deſes Werelds alleenelijck in twee
Principien hebben gheleeft : en , hy
ſoude met een Eenigh ,over Alleshebben Geheerſchet , en het Grimmighe Rijck en ſoude aen hem niet openbaar zijn gheworden ; hem hadde,
al was’
ſchoon dat hy't ſelvighe aen
38. En , ons is voorder te verſtaan , alswdat het Lig haam Adams, uyt het InwendigheElement ( daar in dat het Inwendighe Firmament en Hemel, met de Hemel ſche Eſſentien, is legghende ) « voor een deel , door het a Dat is, ' t Een Go deelte , in , wendighe Fiat, Geſchapen is gheworden. 39.
Ten
anderen,ſoo is hy uyt de uyt - wendige vier
Elementen, en uyt het Geſternte, door het uyt- wendige · Fiat Geſchapen geworden ; want, in de Matrice der Aer den, ftont't ſelvighe onder maalkanderen : het Paradijs was daarvin ; en , het Lichaam wiert oock in't Paradijs Gheſchapen . 40.
Verſtaat het recht : hy hadde aen
hem , Godde
lijcke en oock Aerdſche Weſentheyt ; maar , de Aerd ſche , was in de Goddelijcke , als Verſlonden , ofte Oo .. machtigh. 41. Het Weſen ,ofte de Materie , daar het Lichaam uyt ghemaackt ofte gheſchapen wiert , ' t felvighe was eene b Ofie,Vylu Malja , een Water , en een Vyer , met de b Effentien van gaande We beyde de Principien : hoewel het Eerſte Principium oock Werckende Krachten en daar in lagh ; doch , niet · Roerende. Eygenfihap 42. Een yeder Principium moft in fijne d Plaats blijven, pen . c Text , fy en moften ben niet vermengen , ghelijck als in God ge Riegel
ſchiet; ſoo ſoude den Menſcheen ganſch Gelijckenis naar ofie, Wertia kende. 't Weſen Gods zijn gheweeft. d Text , Van't Sitje. F
--
Het derde Capittels
42
Van 't
Innblaſen der
Sielen , en
des Gheeftes. 43.
Het Lichaam is eene Celijckenis naar de Weſent
heyt Gods : en , de Siele , en , den Geeft , is eene Ghelijc kenis , naar de Heylighe Drie , vuldigheyt. 44. God gaf aen 't Lichaam , de Weſentheyt, uyt drie a Text, Quelbrunt.
1
Principien ; en , den Gheeft, met de Siele , uyt de « Fon teyne des Drie -voudighen Geeſtes van de ÁlvWeſende
Godheyt . 45. En , alſoo is ons oock te verſtaan , als dat de Siele met hare Beeldenis , en met haren uyt - wendigen Gheeft, uyt drie Principien is ghekomen , en aen het Lichaam
is
in - geblaſen, en inwgevoert geworden; gelijck Moyſes ſulckx oock ghetuyght : God Blies den Menſch in , den Levendighen Adem in ſijnen Neuſe ; aldaar wiert den Menſch , eene Levendighe Siele . 46. Nu ſoo is dan noch den Adem en den Geeft Gods , driederley Quaal. 47. In't eerſte Principium , is den ſelvighen , eenen Vyer. Adem en Gheeft , die de rechte Oorſaack des Le b Ofte, Ey. vens is : en , die ſtaat in den 6 Quaal des Vaders ; dat is , genschap in't Centrum van de Grimmighe Natuur. 48. En , dan in ' t tweede Principium , is den Adem ofte den Gheeft Gods , den Lichto vlammenden Lieven .. Geeft ; zijnde den rechten Geeſt van de Ware Godheyt,
c Sweeft; of
die genaamt is , God , Heylighe Gheeft. 49. En, in 'tderde Principium ( dat is, in't Gelijckenis
te, some
Gods ) alvdaar is den Adem Gods,den Geeft des Luchts,
en Wonde ren open-
daar de Heylige Gheeft op vaart ; ghelijck David ſeyt: De Heere vaart op de Vederen des Wints : en , Mowyſes
berexte, ſeyt: Den Geeft Godsſweeft op het Water ; dat is , op Der Capo d het Opperſte, al daar de Lucht, ontſtaat. fula . 50. Nu ,
De Poorte van de Scheppingb des Menſchen,
43
so. Nu , deſen Drie , voudighen Gheeſt, die heeft den ganſchen God , uyt alle de drie Principien , in de Ghe Ichapen Beeldenis , in geblaſen en iii ughevoert, șr . Te weten , eerſtelijck, den Vyer. Geeft, die heeft
hy hem van inwendigh (doch niet ten Neuſe) in - gevoert: maar, in 't Harte ; in de Twee.voudighe Tin &tuur van 't inwendige en van't uyt - wendige Bloet : hoewel het uyt -wendighe niet bekent en wiert; maar, het was • My- a Verbor fterium : doch ,het inwendigewas broerende : en't had- gensheye. Reger de twee Tin & uren ; eene, uyt het Vyer, d'andere , uyt het Ofi e, Ben Licht. weeghlijoki 52. Deſen Vyer. Gheeft is de rechte Eſſentialiſche Siele ; want , fy hadde Centrum Natura , met des ſelfs vier Geſtalten tot de Macht des Vyers : ſy ſlaat, haar ſelfs, het Vyerop , en maackt ſelfs het Radt der Efentien ; ghelijck in 't tweede, en in't derde Boeck in’t langhe verhaalt wordt . 53. En , ſult weten, dat het Eſſentialiſche Sielew Vyer de rechte Beeldenis na de Godheyt niet en is : fy en is ghee ne Beeldenis ; maar , een · Magiſch Eeuwigh , duurend softe,Beo geerendo Vyer.
54. 't Selvighe en heeft gheen Begin ghehadt; ' t en ſal oock gheen Eynde hebben . 55. En , verftaat, dat God het Eeuwighe On
aenvan
gelijcke Vyer ( ' t welck van Eeuwigheyt in_ ſich
ſelfs in
de Eeuwighe Magia, dat is in den Wille Gods in't Begee ren van de Eeuwighe Natuur , als een Eeuwigh Centrum van de Gebarerinne is gheweeſt ) heeft inghevoert; want , deſe Beeldenis ſoude eene Ghelijckenisnaar hem zijn . 56. Ten tweeden , foo heeft hem God te ghelijck , met het Eſſentialiſche Siele.Vyer , den Heylighen Gheeſt , den Lichtvlammenden Lieven Gheeft, uyt.
F
2
fichwa
Het derde Capittel ,
44
fich , ſelfs, invghevoert; oock even alleenelijck in ' t tweede Principium , ſtaan .
daar
in dat de Godheyt wordt ver
57. Niet tot de Neuſe in : maar , ghelijck als Vyer en Licht aen
maalkanderen hanght, en een Eenigh is ; doch ,
a Ofte, Ey in twee a Qualen : alſoo wiert hem den goeden Lieven. senſchappen. Geeft, met den Eſſentialiſchen Vyer..Geeft , inghevoert
in fijn Harte . så . En , yeder Quaal bracht hare Eygen Tinktuur me de ; te weten , een Eygen Leven : en , in de Lieve Tin & uur wordt den rechten Gheeft verſtaan ; die eene Beel denis Gods is : den Gheeft van de Beeldenis , die daar is eeneGhelijckenis naar de Klare Ware Godheyt, die den ganſchen Menſch ghelijckt , oock den ganſchen Menſch vervult; doch , in fijo Principium . 59. Wat de Pure
Siele alleen belanght, die is een
Vyer. Ooghe , of eenen Vyer - Spieghel , daar in dat de Godheyt haar heeft gheopenbaart naar het Eerſte Princi pium ; dat is, naar de Natuur : want , ſy is eene Creatuur; doch , in geen Gelijckenis Geſchapen . 60.
Maar, hare Beeldenis die fy uyt haar Vyer
Ooge
in't Licht baart , de felvighe is de rechte Creatuur : om welckers- wille dat God Menſch wiert ; en , haar weder. b Zijndede om uyt den Grim van de Eeuwige Natuur in b Ternarium Wereldt, daar de En . Sanctum invoerde. 61. Voorder , ſoojs het met de Siele en hare Beeldenis gelen w00 gen , te verſtaan , als volght: De ſelvighe zijn wel eenen Eeni
ghen Gheeft te ſamen : maar , de Siele , is een Honghe righ Vyer , en moet Weſentheydt hebben : anders wordt fy een Hongerigh Duyſter Dal; ghelijck als de Duyvelen loodanigh zijn gheworden . 62. Daar, toe ſoo maackt de Siele , Vyer en Leven : en , de Sachtmoedigheyt van de Beeldenis,maacktLief de
De Poorte van de Scheppingh des Menſchen .
45
de en Hemelſche Weſentheyt; alſoo wordt het Vyer der Sielen verſacht en met Liefde vervult . 63. Want, de Beeldenis , heeft Water , uyt de « Fon- & Text, Brun . teyne Gods, it welck b vloeyt in't Eeuwige Leven; ' t ſel b Text , vige is Liefde en Sacht »moedigheyt: en ,ly neemt ſulckx Quilet. uyt de Majeſteyt Gods : ghelijck dit in 't aen -- ghe fteecken Vyer is te ſien , hoe dat het Vyer inlich eenen Grimmighen Quaal heeft ; en , het Licht, eenen Sachten Lieffelijcken
Quaal : oock foo fier , men hoe dat in de
Diepte van deſe Wereldr , uyt Licht en Lucht, Water wordt; alſoo is dit oock, in Gelijckenis. 64. Ten derden , ſoo heeft God den Gheeft van defe NB. De Geeft des Wereldt met de Quaal van de Sterren en Elementen Vernufts.
( zijnde de Lucht ) oock te ghelijck op eenen Tijds den Menſch in fijnen Neuſe in gheblaſen , die ſoude eenen Regeerder in't uyt -wendighe Rijck zijn , en, de Wonde ren van de uytwendighe Wereldt openen ; tot dien . eynde was 't oock , dat God den Menſch , in't uyt- wen dighe Leven ſchiep. 65. Maar , den uytuwendighen Gheeft en ſoude in de Beeldenis Gods niet grijpen . 66. Oock en ſoude de Beeldenis Gods den uyt - wen dighen Gheeft niet in haar ter Herberge invoeren ; en, over haar laten Heerſchen. 67.
Want ,
hare
Spijſe was van Gods Woord en
* Kracht , en het uyt- wendighe Lichaam had Paradij- < Anders, S Lucht, ſche Spijſe: niet in den Maden fack ; want , hy en had den ſelvighen niet. 68.
Oock en had hy Mannelijcke noch Wijvelijcke
Geſtalte ofte Form; want, hy was beyde, en had beyde de Tin &turen : te weten , der Sielen, en des Geeſtes , der Sie. len; des Vyers, en des Lichts . 69. En , hy ſoude eenen anderen Menſche uyt hem Ba F3 ren
tel
Het derde Capit
46
,
ren , naar fijne Gelijckenis: hy was eene Tuchtige Jongh, vrou , in eene Eenighe Liefde: hy Liefde en Swangerde a Ofte, alſoo was oock fijne de socalſo k ſich ſelfs door Imaginatie ; en fou fijne Voorts Voortplantingh . 70. Hy was een Heer over Sterren en Elementen ; een plantinglo
zijn geweest. Ghelijckenis na God : ghelijck als God in de Sterren en Elementen woont ;
en , niets en begrijpt hem : hy Heer
ſchet over Alles ; alſoo was den Menſch oock Gheſcha pen . 71. De Aerdſche Quaal en was in - hem niet ganſch b Text , b Roerende : hy'haddewelden Gheeft des Lichts : maar, Regel Ofte, op de Hitte , en , de Koude en ſoude hem niet beroeren} ; geweckt. want, de Weſentheyt Gods, drongh door Alles : ghelijck het Paradijs door de Aerde drongh en Groende ; alloo
Groende deHemelſche Weſentheyt in't uytwendighe NB.NB. Weſen fijnes Lichaams , en uyt- wendigen Gheeftes: her is in God wel mogelijck ; ' t ghene fich ons, in't Aerdſche Leven, vreemt laat aenfien.
i 72. Ten vierden , ſoo hadde Adam , met de Invoe ringh van ſijn ſchoon Hemels Beelt in den Gheeft Gods, oock het Levendighe Woord Gods ontfanghen ; ' t ſelvi ghe was de Spijſe van fijne Siele en Beeldenis : 't ſelvighe
e Text ,
Levendighe Woord, was
om , vanghen met de Godde
Dabgeben. lijcke Jongh - vrou van de Wijſheyt. 73. En , ſult weten , dat de Beeldenis der Sielen in het Jongh , vrouwelijckeBeelt, heeft geſtaan, die in de God dTest Erbliccl .
heyt, van Eeuwigheyt was a ghefien gheworden . 74. En , de Reyne Beeldenis Adams , was uyt de Wijſ. heyt Gods ; want, alſoo wilde fich God , in een Beelt Sien en Openbaren : en ,'t ſelvighe was de Beeldenis na God : verſtaat, naar Gods.Gheeft , naar het Driev.ghetal ; een ganſch Tuchtigh Beelt ,gelijck de Engelen Gods . 75. En , in defe Beeldenis , was Adam , Gods Kindt: niet
De Poorte van de Scheppingh des Menſchen .
47
niet alleen eene Gelijckenis ; maar , een Kindt , ſegh ick , uyt God Geboren, uyt het Weſen Aller Weſen. 76. Alſoo hebben wy u kort verhaalt , watvoor een Beelt , dat Adam was , voor fijnen Val Val ; en , hoe God hem heeft Geſchapen : om te beter te verſtaan , waarvom dat hetWoord Gods zy Menfch gheworden : hoe't ſelvighe gegaan ; en, wat ſulckx heeft veroorſaackt.
is toe
Het
VIERDE
CAPITTEL .
Van't Paradiſche Weſen , en
Regiment : Hoe ' t
hadde moghen zyn , byval.vdien den Menſch in onſchult waar ghebleven .
1. E Duyvel heeft veel « In..worpingh, daar. door a Ofte, Ta gem . ftellini God , gen dat hy fichwilont_fchuldighen, en dat hem ſoodanigh , heeft Gheſchapen ; daar ſijne Engel
ſche Geſtalte, Quaal, en Beeldenis , die hy heeft gehadt, hem doch doorgaans overvtuyght, dat hy eenen Loon genaar is . 2. Alſoo doet hy oock den Armen Gevallen Menſch : hy voert hem doorgaans het Aerdſche Rijck, met desv ſelfs Kracht en Vermoghentheyt in , dat hy alfoo eenen gheduurigen Spiegel voor ſich heeft: ſoovdatwhy God oock beſchuldight; ghelijck als hadde hy hem Aerdích en Boos Geſchapen . 3. Doch, het beſte laathy uyt : te weten , het Paradijs, daar den Menſch in wiert Geſchapen : alsmede de Alma machtigheyt Gods , dat den Menſch niet alleen en Leve van den Broode : maar,oock van Gods Kracht en Woord ; en , dat het Paradijs met fijne Quaal, over de Aerdſcheyt heeft geregeert.
4. Hy
Het vierde Capittel, 4. Hy toont den Menſch alleenelijck fijne ſware Elen de, fijne VleeſchelijckeNaackte Geſtalte, doch, de Ghe ſtalte in de On ſchult, al., daarAdam niet en wiſt dat hy Naackt was , die deckt hy toe , om den Menſch te be drieghen . s. En, alſoo ſulckx ons Arme Hevas Kinderen, vooro
a Text, Bald .
Sack waar ſeer wil verdeckt zijn, en , dat den Aerdſchen oock niet waart en is , ſulckx te weten ; doch , voor ons Gemoet, ſeer Hoogh „ noodigh . 6. Soo is ons van noode dat wy tot den rechten Deur. wachter vlieden , hem bidden , die den Sleutelheeft , om open te ſluyten , ons aen hem gheheel over-gheven , dat hy ons doch de Poorte van 't Paradijs, in ’t in wendi ge Centrum van onſe Beeldenis ,wilopen ſluyten , opv.dat
b Text , Erblickend oder aens bliden.
ons doch het Paradijſche Licht in ons Gemoet mocht b op gaan , en wy doch alſoo mochten Beluſt worden om met onſen Immanuël wederom ( naar den Inwendigen en Nieuwen Menſche ) in 't Paradijs te woonen .
7.
Want , ſonder de ſelvighe Opvſluytingh en ver
ſtaan wy niets van't Paradijs , noch van onſe Beeldenis; die wy in de Onſchult hebben ghehadt. 8. Maar , alſoo Chriftus , ' den Sone Gods , ons weder tot de Paradijſche Beeldenis heeft Geboren , ſoo en moe ten wy doch foo flap niet zijn , om ons op Konſt en op Aerdſche Vernuft te verlaten : wy en vinden het Paradijs en Chriſtum , die in onsis Menſch Gheboren gheworden (by_al_dien dat wy God willen ſien ? ) niet in ons Vernuft, her is al--tewſamen Doodt en Blint. 9. Wy moeten van 't Vernuft uytgaan , en in de Menſch wordinghe Chriſti ingaan , ſoo worden wy van God gheleert ; als..dan hebben wy Macht te ſpreken van
God , van't Paradijs, en van 't Rijcke der Hemelen . 10. Byval...dien dat wy van 't Hemelſche Myſterium willen .
De Poorte van de Scheppingh des Menſchen.
49
willen ſpreken ,ſoo ziju wyin't Aerdſche Vernuft ('t welck
anders dan van't Gefternte beweeght)Dwaſen voor niet God ; want, wy ſpreken van een dingh't gene wy niet Er . kent nochute Geſien en hebben . 11. Doch , een Kint kent voor waar fijne Moeder ; al ſoo oock een yeder, die uyt God Wedergeboren wordt, die kent doch fijne Moeder : wel niet mer Aerdſche 00 ghen : maar, met Goddelijcke, met de Ooghen des Moe ders van de welcke hy Gheboren is : ſulckx gheven wy hiervmede aen den Leſer Trouhartigh naar
tendenc
ken , wat hem ſtaat te doen , en uyt wat voor eenen Sin en a Ofte, rain Begrijp dat wy willen ſchrijven. 12. Het Vernuft van de uyt. -wendighe Wereldt wil Manto alleenelijck ſtaande houden , dat God den Menſch in't uytvwendighe Regiment heeft gheſchapen, in den Quaal van de Vyerighe Sterren en vier Elementen : by_al. dien dat het alſoo was , ſoo ſoude hy voorwaar in de Anghſt en in den Dood zijn gheſchapen . 13. Want , den Geſternden Hemel heeft ſijo b Perck : 6 Text, Ziel. ſoo wanneer hy't ſelvighe bereyckt, dan verlaat hy de Creatuur, van de welcke hy eenen Voerder was : als vdan vergaat doch het Regiment en het Weſen van de Crea turen ; die den uyt - wendighen Hemel onder - worpen zijn .
14. En , wy ſien doch wel,hoe wy daar heen vallen , en ſterven , foo wanneer den uyt- wendighen Hemel, en , de Elementen uns verlaat, ſoo.dat oock een Kindt in 's Moea ders Lichaam , alvreeds Oudt ghenoegh is, te ſterven , en dat hetoock menighw.maal verderft , terwijl dat het noch ſonder Leven in't Fiat van't uyt- wendighe Regi ment in de Lijf wordinghe is ; al
eer het Centrum Na
turæ het Vyer der Sielen op , ſlaat. 15. En , met den Val Adams verſtaan wy wel te recht den G
So
Het vierde Capittel ,
den Dood en het Sterven , als dat Adam (ſoo haaſt als hy Aerdſch zy gheworden) het Paradijs is af.vgheſtorven , en aen Gods Rijck zy Dood gheworden : daarvom ons 'dan van noode was , de Weder , Gheboorte ; anders en ver , mochten wy niet wedervom Levendigh te worden. 16. Maar , doorvdien dat God aen Adam de Aerd. fche Vrucht verboodt , die vermenght was , de ſelvighe niet aen te roeren : en , dat hy oock maar eenen Eenigen Menſch ſchiep , met Mannelijcke en Wijvelijcke Eygen ſchap, met beyde de Tin & uren ( te weten, de Tin &tuur des Vyers , en des Lichts in de Liefde ) en dat hy hem oock van ,, ſtonden, aen in 't Paradijs bracht; Ja , in't Paradijs wiert hy Geſchapen : foo en konnen wy het Vernuft geen plaats gheven ; 't welck ( door de inficeeringh des Duy
vels) feyt, Dat den Menſch zy Aerdſch Geſchapen . 17. Want, al 't ghene't welck van't Aerdſche Leven ofte van Aerdſche Quaal Eenigh en Alleen is Gheſcha pen , 't ſelvighe isDyerſch, en't heeftBegin en Eynde, en 'ten bereyckt de Eeuwigheyt niet ; want , 't en is niet uyt de Eeuwigheyt. 18. ’t Gene nu niet uyt het Eeuwighe en is, 't ſelvighe is vergaan gelijck , en nietwanders dan een Spel ; daarin dat de Eeuwighe Wijſheyt , als in eene Figuur en Gelijc kenis fich heeft ghefien. 19. Daar en blijft van't ſelvige niets anders dan eene Schaduwe ſonder Quaal en Welen : het vaart daar heen ghelijck eenen Windt, die ſich heeft opvgeheven ; en, dan wederom gaat legghen.
NB.NB.
20. Om eene foo.danighe Creatuurwille en is het Woord Gods niet Vleyſch gheworden ; het Eeuwigheen is om de Vergangelijckheyt wille niet in de Vergange lijcke Weſentheytin ghegaan . 21. Het en is oock in't Aerdſche niet in
ghegaan , om dat
De Poorte van de Scheppingh des Menſchen . dat het wil het Aerdſche Vergangelijcke, in de kracht van de Majefteyt , Verheffen en Invoeren : maar, om diesen wille om , dat het uyt de kracht van de Majefteyt was ge , komen , en dan , noch Boos en Aerdſch was geworden en gelijck als in den Dood verblickt, om dat het wilde ' t fel vighe weder Levendigh maken ,
op
wecken , en in de
Kracht van de Majefteyt verhoogen ; in de « Stede , ghe- T a ext, Sie . lijck het was, alweer 't eene Creatuur waar. 22. En ,
wy moeten den Menſch anders b verſtaan b Text , Ertensen .
danwy tot noch ,toe ghedaan hebben , aldaarwy den ſelvighen hebben Dyerſch gheſchat: hy is voor waar wel Dyerſch gheworden naar de Eyghenſchap van deſe Wereldt : doen hy in Adam ftierf , loo leefde hy daar na, deſe Wereldt; en , niet Gode . 23. Maar , doen hy met fijnen Gheeft des Willens , in NB.NB. Godingingh, doen , bequam den Gheeft des Willens de Edele Beeldenis weder, en hy Leefde, na de Beeldenis, in God ; en ,naar de Dyerſche Eyghenſchappen , Leefde hy deſe Wereldr. 24. Alfoo washy in den Dood ; en , was doch Leven digh: en , daarvom wiert het Woord Gods Menſch, op dat hy hem weder in God Vereenighde, op dat why we . derwom ganſch in God wiert Geboren . 25. Alloo , is ons het Paradijſche Beelt, te betrachten :
wy ſeggen en e verſtaan, dat Adam Goet, Reyn , en ſon- & Text , der d Letſel was Gheſchapen; ſoo wel als Lucifer met fiju & Text, Maculo Heyr. 26. Hy had Reyne Ooghen ; en ſulckx Dobbel ofte Twee ...voudigh : want , hy had aen
ſich beyde de Rijc
ken ; te weten , het Rijcke Gods , en ' t Rijck van deſe Wereldt. 27. Maar, ghelijck als God een Heer.over Alles is , al ſoo ſoude den Menſch oock , in de Kracht Gods, een Heer over G 2
Het vierde Capittel, over deſe Wereldt zijn : ghelijck als God in Alles Heer ſchet , en door Alles gaat , voor het Dingh On , bevin delijck ; alſoo konde den Verborghen Goddelijcken i Ofte,Sien . Menſch in Alles gaan en * ſchouwen. 28. Den uyt- wendigen was wel in't Uytwendighe; doch hy was een Heer over het Uytvwendighe : het was onder hem , b het en konde hem niet Bemachtighen ; hy
b Text , Es zähmete ihn nicht, had Rotsiteenen ſonder noot konnen verbreecken.
29. De Tin &tuur der Aerden was hem ganſch Erkenne lijck , hy ſoude alle Wonderen der Aerden hebben ghe vonden : want , tot
dien_eynde was hy oock in't Uytv
wendighe Gheſchapen , om dat hy de ſelvighe in Figuren ſoude Openbaren , en in 't Werck voeren , foo wat in de Eeuwighe Wijſheyt was geſien gheworden ; want , hy had de de Jongh - vrouwelijcke Wijſheyt in hem . 30. Gout, Silver, en het Koſtelijcke Metaal is oock
wel uyt de Hemelſche Magia met de Ontſteeckingh , ge lijck als inwgheſloten gheworden : het is wat anders dan de Aerde : den Menſch gebruyckt 't ſelvighe wel tot fijne Onder dingh , en bemint het; doch, hy en kent des ſelfs Grondt nochte ſijnen Oorſprongh niet : het en wordç van't Gemoet, niet te vergeefs Ghelieft ;het heeft eenen Hoogen Oorſprongh , foo wy den ſelvighen naar „ denc ken . NB, NB .
31. Maar, alhier verſwijgen wy fulckx billick , naar.no demaal dat den Menſch , Lieft ; en ſich treckt.
ſonder dat , 't ſelvighe te veel
daar, door van den Gheeft Gods on
32. Men moet het Lichaam niet meer beminnen dan den Gheeft; want, den Gheeſt is het Leven : ſulckx geven wy u in Gelijckenis te verſtaan ; en , verſwijgen de Matery niet des ſelfs Grondt en Oorſprongh . 33. Maar , dit moet ghy weten , het was den Menſch gegeven
De Poorte van de Scheppingh des Menſchen. gegeventot fijn Spel ,en Cierlijckheyt,hyhad 'tfelvige uyt Natuurrecht, het quam hem wendighe
toe ( verſtaat, aen't uy.com
Lichaam ) want , het uyt- wendigh Lichaam
met des ſelfs Tin &tuur, en , deMetaliſche Tinctuur , zijn ! & Text, maalkanderen “ Na. maaghſchap . ) ( 9 Nabe vers 34. Maarj doen de Tinctuur des uyt wendighep Lig- want. haams door des Dayvels booſe Sucht was,verdurven
doen verbergh de Metaliſche Tin &tuur fich oock voor de Menſchelijcke , en wiert -de ſelvighe Vyant ; want , ſy is Reynder dan de Verduivene in den uytwendighen NB. NB . lily titoli Menſche . dihin 38. En , laat u't felvighe ( ghy Soeckers van deMeta liſche Tin &tuur ) geopenbaart zijn : wilt ghy den Lapi dem
Philofophorum
vinden , foo fchickt u tot de Nieuwe
Weder -vgheboorte in Chrifto ; anders ſal de ſelvighe u (waar zijn te Erkennen : want , fy heeft eene groote Ge meenſchap met de Hemelfche Wefentheyt; 'twelcksby alvdien dat ſy van de Grimmigheyt wiert opvgheloft, men wel foude fien. 36. Des ſelfs wy , byval
6 Glanſch beduyt yets..wat: 't welck b Texs, Glaf .
dien dat wy Paradijſche Oogen hadden , wel
fouden
venstaan : het Gemoet toont ons 't ſelvige wel; ¢ Text , Ertennen , maar , het Verſtant, en, de Vol komen Kennis is in't Pas radijs Dood . ::37. En,overmits dat wy't ſelvige Edele tot Gods On ," eer en tot onſe Eyghen ſelfs Verderffenis ghebruycken, en God daardoor niet en Eeren, en met onſen Geeft niet in den Geeft Gods in en gaan ! maar , verlaten den Geeft, en hanghen aen de Weſentheyt: daar
om ſoo is de Meta
liſche Tin &tuur, voor ons, Myſterium gheworden; want ,wy zijn de ſelvighe vreemt gheworden. 38. Den Menſch was Gheſchapen om dat hy een Heer van de Tin &tuur ſoude zijn , en fò'was hem Onderdaan , ер 3 G
Het vierde Capittel , en hy wiert des
ſelfs Knecht, en daar toe vreemt: alſoo
ſoeckt hy nu Gout; en vindt Aerde : om dat hy den Geeſt verliet , en met fijnen Geeft in de Wefentheyt invgingh : daarom heeft de Weſentheyt hem ghevangen , en in den Dood gheſloten, ſoon dat
nu des Menſchen Gheeft oock
( gelijck als de Tin &tuur derAerden in den Grim verſloten leyt tot in't Gerichte Gods) in den Tooren' verſloten leyt; 't en „ zydan dat hy uyt gaat,en in God worde Geboren . 40. Want, de Duyvel wilde,met fijnen Grim , Grootv Vorft in de Hemelſche Weſentheyt zijn : daarom wiert de ſelvighe voor hem verſloten : en , wiert tot Aerde en Steenen : foo.idát hy alſoo gheenen Vorft , maar , eenen Ghevanghene in den Tooren is : en, de Weſentheyt en is hem geen nut; want hy is Gheeft. 41. En , verachte deHemelſche Weſentheyt, en « ont a Verſtaat,
ghelijck het tack de Moeder der Natuur : die alſoo van ſtonden aen Fenijn een Wefen ver alles Begrijpelijck en Corporalijck heeft ghenaackt ; twelck den Geeft Gods te famen ſchiep. giftight, 42. En , het was doch voor den Menſch genoeghſaam kennelijck: hy konde de Tin &tuur wel hebben Opvgeloft, en het Édele , te voorſchijo brenghen , tot fijn Spelen Vreughde, cocktot Gods Eer en Wonderdaet; bywalica dien dat hy in de Onſchult had ghebleven . 43. Belangende, het Eten en het Drincken des Men
ſchen , daar hy fijn Vyer onderwhoudingh ,en Wefentheyt door foude gheven; was, als volght, ·
44. Hy hadde in
fich tweederley Vyer, het Vyer der
Sielen; en, het uytwendige Vyer van Son en Sterren : nu , foo moet een yeder Vyer Souphur ofte Weſen hebben , ofte het en kan niet beſtaan , dat is , het en brandt anders niet.Oock ,ſoo konnenwy'tſelvigegenoeghſaam verſtaan 6. Anders, 6 in't Goddelijcke Weſen , wat des Menſchen Onderr een't. houdingh ſoude zijn gheweeſt. 45. Want,
De Poorte van de Scheppingh des Menſchen.
55
45. Want , ghelijck voor deſen is verhaalt , ſoo wiert her Vyer der Sielen met de Liefde, Sacht moedigheyt, en Weſentheyt Gods geſpijft, met alle het geen, ſoo ...wat het Woord ( žijoide het Goddelijcke Centrum ) baart.
40.
Want , de Siele is uyt het Eeuwige Magiſche Vyer,
die moet oock Magiſche Spijſe hebben ; te weten , door Imaginatie. 47. Byvalidien dat ſy de Beeldenifſe Gods heeft, foo NB.NB. Imagineert ſy in de Liefde Gods, in de Goddelijcke Wed ſentheyt; en , Eet van de Spijſe Gods , van de Engelſche Spijſe. 48. Maar , ſoo niet, foo Eet ſy van't ghene daar ſy in Imagineert, ofte daar hare Imaginatie- in - gaat; 't zy van 't Aerdſche of Helſche Quaal: en, fy valt oock in des felfs # Matricem : wel niet met hare Subſtantie; maar,fy wordt a Ofte, Baarn more inèt ſulckx vervult : en , 't ſelvige vanghtaen , in haar b te der. b Te Werck , Qualificeeren ; gelijck een Vergif in 't Vleeſch doet. 49. Daar -vtoe ſoo is ons oock de Spijſingh van ' t uytno wendighe Lichaam ghenoegh kennelijck : den uyt wen digen Menſch was wel: doch , hy was even gelijck als half Verſlonden van den Inwendighen : den Inwendighen Heerſchte door en door; en, alſoo nam een yeder Leven Spijſe van't fijne. so . Teweten , de Beeldenis Gods ofte den Geeft , en , de Beeldenis der Sielen , die At van Hemelſche Godde
wendige Lichaam , At Pa lijcke Weſentheyt: en , het uyt, radijſche Vrucht , in den Mondt , en niet in't Lichaam : want, gelijck het uytwendige Lichaam in't IBwendige, ghelijck als half Verſlonden , ftont; alſoo was oock de Vrucht van 't Paradijs. 51. De Goddelijcke Weſentheyt Groende door de Aerdſche, en die had de Aerdſche , in de Paradijſche Vrucht, ghelijck als half Verſlonden , dat de Vrucht alfoo niet
1
Het vierde Capittel, niet Aerdſch en wiert Erkent: en , daarmom was het ghe naamt, Paradijs , als zijnde een Groenen door den Too . ren , ali daar de Liefde Godsin den Tooren Groende, en
a Text, Deutely .
Vrucht droegh ; gelijck ſulckx de Natuurfpraack klaar verſtaat, ſonder eenighe « Inventie ofte Meningh . 52. En , alſoo is ons voorder te verſtaan hoe God in
deſe Werelde woont ; en , de Wereldt is in hem als Ver .
fonden : Jy is in.hem On , machtigh ; en , hy, Al_mach tigh : alfoo was den Menfch oock , en alſoo Athy oock ; fijn Aerdſch Eten was Hemels. 53. Ghelijck als wy weten dat wy Wedervgheboren moeten worden ; alſoo wiert de Paradijſche Vrucht uyt den Tooren weder vom in Hemelſche Weſentheyt Ghe boren . 54. Ofte, gelijck wy ſien , hoe dateen goet ſoet Kruyt uyt de Bittere Aerde waſt, ' t welck de Sonne anders heeft Gequalificeert dan t de Aerde Gequalificeert heeft : al. Too Qualificeerde den Heylighen Menſch de Paradijſche Vrucht in fijnen Mondt, dat alfoo de Aerdfche wiert Ver flonden ghelijck een Niets; en , den Menſch niet Be roerde.
b Text , Ertenner.
55.
Ofte , ghelijck wy b verſtaan dat de Aerde aen't
Eynde ſal Verſlonden worden, en niet meer een Begrijpe lijck Corpus ſal zijn ; alſoo was oock het uyt wendigh Eten desMenſchen : hy At de Vrucht in den Mondt , en de en behoefde daar geene Tanden toe ; want ,alwdaar was
)
de Scheydingh van de Macht. 56. Daar waren twee Centra der Kracht in Adams
Mondt ; een yeder nam het fijne : het Aerdſche wiert in ,
c Text , Ertconen ,
Hemelſche Quaal verwandelt : gelijck wy “ verſtaan dat wy , naar onſen Lichame, ſullen verwandelt, en in een He mels Kracht
Lichaam gheftelt worden ; alſoo, was oock
de Verwandelingh in den Mondt . 57. Eng
1
1
De Poorte van de Scheppingb des Menſchen. 57.
En , het Lichaam ontfingh de Kracht; want , het
Rijcke Gods ſtaat in Kracht:en ,den Menſch ftontdochin ' t Rijcke Gods; want , hy was Onviterffelijck , en een Kindt Gods. 88. By
al dien dat hy alſoo in de dermen hadde moe
ten Eten , en eenen ſoodanigen ſtanck in ' t Lichaam heb ben ghehadt ghelijck wy nu hebben , foo wil ick het Ver -.NB.NB. nuft vraghen ,of ſulckx Paradijſigh zy? en of Gods Geeft in de ſelvige woolt ; daar den Geeft Godsdoch in Adam ſoude woonen , ghelijck als in Gods Creatuur.
59. Sijnen Arbeyt in 't Paradijs op Aerde , was Kin derlijck ; doch , met Hemelſche • Kennis: hy mocht a Text, Boomen planten, oock ander Krayt ; alles naar ſijne Luft: Wure. in alles wieſch hem Paradijſche Vrucht : en , hem wasalles Reyn : hy dede dan't gheen hy wilde ; evenwel dede ! hy Recht. 60. Hy en had gheene Wet , als alleenelijck de Wet van de imaginatie ofte Luft , die moft hy met fijnen Gheeft , in God ſetten ; loo foude hy Eeuwigh zijn ghe bleven .
61. En , of God de Aerde ſchoon hadde verandert, foo ſoude hy doch ſonder poot, en fonder dood zijn ghe bleven , daar en ſoude voor hem niets anders dan in He melſche Weſentheyt verandert zijn gheworden. 62. Verſtaat oock alſoo, van ſijn Eten en Drincken : den Inwendigen Menſch Drunck van't Water des Eeu . wigben Levens uyt het Weſen Gods; en, den Uyt.wen . digen Dronck het Water op Aerden . " 63. Doch , gelijck als de Sonne, en , de Lucht het Wa
ter in . Sich Verflint, en daar
wordt, van doch niet vol en wo
alſoo was’t oock in den Mondt des Menſchen ; her fchey ! ) de fichin't Myſterium . ' 64. Gelijck wybedencken , eb'voor gewis e verſtaan, b Text; Ertennene en H
Het vierde Capittel ,
58
en oock de geheele Waarheytis, dat God Alles uyt Niets heeft Gemaackt, alleenelijck uyt fijne Kracht; alſoo ſou de Alleş, 't ghene Aerdích. was , in den Monde des Men Ichen , wederom hebben ghegaan , in't gene , ghelijck liet was voor de Scheppingh des Werélds. 65. Den Geeft , en,de kracht van't ſelvige behoorde ... aen den Menſche,maar niet een Aerdſch Lichaam : want ,
God hadde hem een maal een Lichaain Geſchapen, 't ge ne Eeuwigh was ; hy en behoefde gheenigerley Scheppens meer. • 65. Hy (verſtaat Adam )was eenen Vorſtelijcken Troon, -
ghemaacktuytHemel, Aerde, Sterren , en Elementen, als -vinede uyt GodsWeſen ; een Heer des Werelds , en een Kipdt Gods. : ! ,nie 67. Merckt , 't ſelvighe ghy Philoſophi, het is den Wa ren Grondt, en hoogh Erkent : en , menght daar gheen School, Inventie onder; het is Helder ghenoegh : mee pigh en doet hier niet toe ; maar , den Waren Gheeft uye Gud Geboren, die « verſtaat 't ſelvighe recht.
a Text , Ertennet . b Text, 68. Alle Meeninghen ſonder b Kennis is eenen Aerd Erránenus. ſchen Dwaas, en , verſtaat, Aerde , ofte vier Elementen; maár s Gods Geeft en verſtaat niets
anders dan een Elea
ment, alwaar dat vier Elementen :Verborgen leggen . 69. Geen vier en ſoude in Adam Regeeren , maar een Eenigh over vier , het Hemelſche Element over de vier Elementen des Werelds : en , foodanigh moeten wy we der.com wordens by- al dien dat wy het Paradijs willen Beſitten; om dies wille God Menfch is gheworden. - , 90 .
Laathet u ghefeytzijn , ghy Schookwiwiſters, ghy
gaat om den Circkel, en ghy en gaat daar nietheenvin, gelijck een Kat om den Bry die ſeer Heet is , die de Hitte vreeſt; alſoo vreeſt en ſchaamt ghy u voor Gods Vyer...) 71. En , fooweyniglı:de Kat van deą heeten Bry ghe piet,
De Poorte van de Scheppingh des Menſchen . diet , door - dien dat ſy niets
anders dan om de kantgaat
ruycken , ſoo weynigh gheniet oock den Menſch van de Paradijſche Vrucht: ten, zyudan dat hy van Adams Pels uyt gaat, die de Duyvel heeft Beſoetelt; en , trede tot in de Wedergeboorte Chrifti. 72. Hy moet tot in den Circkel In - gaan , en , den Pels des Vernufts wegh - worpen ,
als
dan bekomt hy Men
ſchelijcke - Kennis, en Goddelijck b Verftant: geen Lee a Text ; Mitre. Ten en doet het; maar, Gheboren worden . b Text , Ertantnus,
HeT
VYFPE
CAPITI E. Lpp
. Van den
Klaaghelijcken , en Elendighen Val des Menſchen .
Yvaldien dat wy de Menfchnwordingh Ieſu Chriſti recht ' willen beſchrijven , ſoo is 't van . noode dat wy oock de Oorſaack ſtellen ; waar .
B
Dom God is Menſch gheworden ? 2. Het en isgheene kleyne Saack , of, een Niets, ghe lijck'r felvighe de Joderi , en ,de Turcken aenfien ; en , oock. wet half , ſtom by de Chriſtenen is : daar moet voor. Waar eene Groote Oorſaack zijó , i daar.com den · On wandelbaren God , ſich heeft Beweeght: ſoo merckt c Ofte,Oma veranderlijk nu dit volgende; wy willeņude Dorſaack itellen . ken , 3.
Adam'was , een Menſch , en een Beelt Gods , een
ganſch Ghelijckenis na God , hoewel God gheen Beelt en is :hy is het Rijck , en , de kracht ; én oock de Heer lijckheyt, en , de Eeuwigheyt; Alles; in Alle . 4. Doch, de Diepte fonder Gronde , id was Beluſt, om d Text, Luſterte. ſich in Ghelijckeniſſen te Openbaren : ghelijck dan van Eeawigheyt; foodanighe Openbaringh to H 2
jn
de Wijſheyt Gods
to
Het vijfde Capittel ,
Gods is ghefchiet ; te weten , in eene Jonghw vrouwelijc 30 Figuur.
ke
5. De welcke , doch gheene Gebarerin en was : 'maar, eenen Spieghel van de Godheyt, en van de Eeuwigheyt, in Grond en in Onwgrondt; een Ooge van de Heerlijck heyt Gods . 16. En, naar 't ſelvige, en in 't ſelvige Ooghe,wierden . de Troopen der Vorſten Geſchapen , te weten, de Enge len , en eyndelijck den Menſch : die hadde wederom den Troon in fich , ghelijck als hy uyt de Eeuwige Magia, uyt het Weſen Gods was Gefchapen gheworden ; uyt het Niers, in Yers, uyt den Geeſt, in 't Lichaam . 7. En , ghelijck als de Eeuwighe Magia hem uyt haar Baarde in't Ooge van de Wonderen , en van de Wijſheyt Gods , alfoo ſoude en konde hy oock eenen anderen Men ſche uytuſich Baren , op Magiſcher Aert ; ſonder Verfcheu ringh'lijnes. Lichaams. 8. Want , hy was in de Luft Gods ontfanghen : en, het a text,
Begeeren Gods, hadde hem Gheboren , en 2 Voort-ghe
Dar geſtel bracht; alſoo hadde hy oock de ſelvighe Luft in
lich tot
fijne Eygen ;ſelfsSwangeringh. 19 9.. Want , Venieris Tin &tuur ,, is de Matrix , de welcke
daarmet de Wefentheyt Swanger wordt : te weten , met den Sulphuris in't Vyer ; die doch in Veneris Water , tot Weſen komt . 10. De Tin & uur des Vyers gheeft Siel, en, de Tin &tuur des Lichts,Gheeft en het Water (zijnde de Wefentheyt) Lichaam : en , Mercurius ( zijude het Centrum Nature ) goeft het Radt der Elentien , en hetGroote Leven in't Vyer, en , in t Water ; Hemels en Aerdſch : en , Sal, He mels, enAerdích ,houdt'tſelvige in't Weſen ;want,'t fel. vige is het Fiat. : 11 : it. Want ghelijck als den Menſch hetuyt--wendige Geſternte
Van den Elendighen Val des Menſchen .
61
Geſterntein ſich heeft, ('twelck fijn Rat van de Efentien des uyt.--wendighen Werelds, en , de Oorſaack des Ghe, moets is) alfoo heeft hy oock het in - wendighe Geſternte van't Centrum der Vyerighe Eſſentien ; alsmede, in's Principium , de Licht vlammende Goddelijcke Eſentien. “ . 12. Hy had in - ſich de gapſche Magiam van ' t Weſen Aller Weſen. De Mogelijckhéyt was in vhem :hy konde, Magiſch , Baren : wait , hy Liefde fichulelfs ; en , hy be geerde uyt fijn Centrum , weder vom
het Ghelijckenis :
gelijck hy van Gods Begheeren was ontfanghen , en door de Gebarerinin't Fiat was a poortgebracht; alſoo ſou- Da a Text r gef,tels de hy oock fijo Engelſch ofte Menſchelijck Heyr b voort let. b Text , brenghen , Dar ſtelletto 13. Maar, of ſy alvt ſamen uyt eenen Eenigen ( dat is , uyt den Vorſtelijcken Troon ) ſouden zijn Geboren ghe worden, ofte uyt alle , doorgaans den eenen uyt den an deren ? 't ſelvighe en is niet noodigh te weten ; want, het • Teecken is verbroken : wy bebben ghenoegh aen de Texty Kennis; dat wy weten , wat wy zijn, eu , wat onsRijck is . 14. Doch , ſoo bevinde ick, in de Diepte in't Centrum , dat doorgaans den eenen uyt den anderen foude hebben gegaan ; want, het Hemelſche Centrum heeft ſoo. welfijne Minuten , als het Aerdſche , die doorgaans Slaan : al. daar het Rat met fijne Eſſentien in alle de drie Principien , doorvgaans gaat ;en, door.vgaans het eene Wonder naar het andere opent .
15. Des Menſchen Beelt was doch oock in de Wijf heyt Gods gevonden , en bedacht , daar in dat deWon deren , ſonder ghetat ; zijn leggende; de ſelvighe fouden geopent worden. door het Menſchelijcke Heyr 16. En , daar ſoude vrylijck, in der Tijd ,doorgaans een Grooter Wonder , in den eenen , dan in den anderen , geopent zijn gheworden : alles , naar de Hemelſche en Aerdſche H 3
:
1
62
Het vijfde Capittel,
Aerdſche Gheboorte, en naar de Wonderlijcke Verandes ringh ; ghelijck het dan noch huyden alſoo gheſchiet, dat in den eenen meer Konſt en Verſtant van de Wonderen leyt, dan in den anderen .
17. Derhalven beſluyte ick , dat den eenen Menſch , door - gaans uyt den anderen ſoude zijn ghegaan en Ghe boren gheworden , om de Groote Wonderen , en des Menſchen Luft en Vreughde - wille; al daar den Menſch doorvgaans fijnes Ghelijcken ſoude voort ghebracht hebben . 18. Alloo ſoude het Menſchelijcke Geſlacht, in de Ba ringh hebben gheftaan , tot dertijd
toe , dat God het
derde Principium van deſe Wereldt weder.ominija.com a Ofte, Be- ſelfs « Æther ſoude hebben gheftelt. houder , 19. Want , het is eenen Koogel , met Aenvangh en Eynde : foom.wanneer den Aenvangh het Eynde be. reyckt, dat alſoo het Leſte in't Eerſte treedt ; dan ſoo is b Ofte, Vol- het Alles voleyndight, en b ganſch . komenheyt. 20. Als dan ſal het Middelfte wederom geloutert c Hetgheen dat tujchen worden : en , 't gaat wederom in'rvghene, ghelijck het het Begin en van te vooren was , voor de Tijden van defe Wereldt, Eynde is tot op de Wonderen ; die blijven in de Wijſheyt Gods, geworden,
gefchiet, ofte in de Groote Magia, gelijck als eene Schaduwe van defe gemaacki. Wereldt ſtaan . 21. Naar de maal dan Adam een foo Heerlijck Beelt was , en daar toe aen de Stede van den Verſtootenen Lu cifer', foo en konde de Duyvel hem d Text, Larva.
fulckx niet gunnen :
benyde den ſelvighen heftigh, en ſtelde fijn - Monſter en Imaginatię doorgaans voor Adam : Noop oock , door
fijne Imaginatie, in de Aerdſcheyt van de Vrucht; en, hy Beelde Adam voor , gelijck als of daar , in fijne aenghe fteecken Aerdſcheyt , Groote Heerlijckheyt had,ghe ſteecken . 22. Hoewel
Van den Elendighen Val des Menſchen . 22. Hoe
63
weldat Adam hem niet en kende : want , hy
en quam oock niet in fijne Eygen ſelfs Geſtalte, maar, in de Gheftalte van de Slanghe , gelijck als in een Konſtigh Dyer : en , dreefhet Apen -ſpel, ghelijck eenen Vogel. vanger, die de Vogelen bedrieght, en alſoo vanght ; alſoo dede hy oock. : 23. Oock , foo hadde hy het Aerdſche Rijck door fij ne Sucht der Hooveerdigheyt geinficeert , en half ver- a Door inoort ; gelijck aen Aerde en Steenen is te ſien : b't welckogen, ofte oock ſoo ganſch Suchtigh en Ydel was ; en , had doch ga- bet b verſtaat, Aenden ren van de Ydelheyt ontſlaghen gheweeft. rijck , 24. En , terwijl het dan bevont dat Adam een Kindt Gods was , en , de Heerlijckheyt , en , de Kracht hadde, foo Imagineerde het oock heftigh naar Adam : als mede den Aen.vgheſteecken
Tooren Gods , die Imagineerde
oock naar Adam • Vermaken .
; om ſich in dit Levendigh Beelt te c Text, Ergógen . 25. Adam wiert van Alles ghetoghen , en’t wilde hem
hebben , het Hemelvrijck wilde hem hebben ; want, hy was tot het ſelvighe Gheſchapen. 26. Soo wilde hem oock het Aerdſche Rijck hebben , want , het hadde aen hem een Ghedeelte : het wilde fijo Heer zijn ; was .
naar
de maal dat hy maar een Creatuur
27. Daartoe foo Spalckte den Grim fijne Kaacken op , en Begeerde Creatuurlijck, en Weſentlijck te zijn; om fijnen grooten Grimmigen Honger te Verfadigen .' 28. En , alſoo
ftont Adam wel veertigh Daghen in de langh als Chriſtus in de Woeſtijne wiert Proef, . In de ofte Verſocht,en Iſraël aen den Bergh Sinai, doen God hende Vaforce Proba :
foo
Wet gaf, (om te Verſoecken ]
of'tmogelijck was dat dit kinghe
Volck in de Quaal des Vaders , in de Wet , voor God konde beſtaan , 29. Of
64
Het vyfde Capit
29.
tel , Of den Menſch in de Gehoorſaamheyt konde blij
ven , dat hy fijne Imaginatie in God ſtelde , op dat God niet en behoefde Menſch te worden ; om dies wille God in Ægypten ſoodanige Wonderen dede : op datden Menſch , doch ſoude ſien dat daar een Godzy ; en , hen Lief had en Voerde . 30. Maar,de Duyvel was eenen Loogenaar en Schalck : hy vervoerde Iſraël, dat ſy een Kalf maackten , en voor God Eerden ; derhalven en was 't nu nietmoghelijck te beſtaan : daar_om , quam Movyfes met de Tafelen van
á Ofte ,
den Bergh daar de Wet op gheſchreven was, en, verbrack de ſelvighe; en , Doode des Kalfs Dienaars . 31. * Alloo en vermochte Mowyfes , dit Volck niet
daarom ,
in 't Beloofde Landt te voeren ; het en konde niet zijn ,
Iofua , en eyndelijcken Iefus moſt het doen , die in de Ver . foeckingh voor den Duyvel , ep voor den Tooren Gods beftont, die den Tooren overwan, en den Dood verbrack ; ghelijck Moyfes deTafelen desWets . 32. waar't
Den Eerſten Adam en konde nu niet beſtaan : al.w. ſchoon dat hem het Rijcke Gods onder
ooghen
font, en dat hy ftont in't Paradijs, ſoo was den Tooren Gods doch ſoo ſeer ontfteecken , en trock Adam ; want, bdenVerftaat, Toores 6 hy was in de Aerde te ſeer ontſteecken door des Duy vels Imaginatie, en Stercken Wille. Gods. 33. Soo ſpreeckt het Vernuft: Hadde de Duyvel dan foodanighe Macht ? Ja,Lieve Menſch : heeft den Menſch de ſelvige doch oock! hy kan Bergen om . -worpen ; by alvdien dat hy met fijne Imaginatie ſterck in, gaat, 34. De Duyvel was uyt de Groote Magia Gods , en c Verftaat, eenen Vorſt ofte Koninck van · deſen Troon : en , hy gingh in de Sterckfte Machtdes Vyers in ; in Willens om Werelde Heer te zijn over alle het Hemelſche Heyr . 35.
Alſoo wierdt de Magia ontſteecken ,
en , de Groote
Van den Elendigen Val des Menſchen .
65
Groote Turba Gheboren : de felvighe heeft met Adam Geworftelt [ om te Probeeren ] oft hy Sterck ghenoegh a foude zijd om den Duyvel fijn Rijck te beſitten ; en , a text, Motte. in't ſelvige, in andere Quaal, te heerſchen. 36. Adams Gheeft des Vernufts en verſtont 't ſelvige wel niet ; maar , de Magiſche Eſſentien ftreden tegens.. maalkanderen : daar van de ganſche Luft, en, den Wille ontſtont, totdat Adam aen , vingh en Imagineerde naar de Aerdſcheyt ; en , Aerdſche Vrucht wilde hebben . 37. Doen was 'c ghedaan : want , fijne Edele Beelde nis, die alleenelijck van 't Verbum Domini foudeEten , die wiert Geinficeert en verduyftert. 38. Alloo wieſchi van ſtonden Verſoeck
aen
dit den Aerdſchen
boom ; want, Adams Luft hadt't ſelvighe be
geert en toe gelaten. 39. Al daar,moft :Adam verſocht worden ,of hy kon de beſtaan : want, het gheftrenge Gebodt quam van God . 40. En ,God ſprack : Ghy Jalt Etén van allerley Boo men in't -Paradis: maar, van den Boom der Kenniſſe des Goedsen des Quaats,en ſult ghy niet Eten : want, ten dienw daghe dat ghy daar van ſult Eten , foo fult ghy des Doods ſterven , dat is , aen 't Hemel irijck ſterven , en Aerdſch worden .
7
41. En , Adam wiſt het Ghebodt wel : hy en At daar van oock niet : maar, hy Imagineerde daar.in , en wiert in fijue Imaginatie gevangen, ganſch krachteloos, daartoe madten fwack; totdat hyover -- wonnen wiert: aldaar viel hy neder ; en, Sliep . 42. Alufoo viel hy de Mägidste huys; en , ' t was met fijne Heerlijckheyt ghedaan . Want, den Slaap wijſt den Dood aen, en eene over - winningh : het Aerdſche Rijck hadde hem overwonnen ; het wilde overhem heer fchen . ": . ::: . ! 43. Het I
66
2 Ofte, openbaren,
Het vijfde Capittel,
43. Het Rijck der.Sterren wilde Adam hebben , én fijne Wonderen met hem « vol. brenghen : want , daar en was anders geen Creatuur die ſoo hoogh ghegradeert was als den Menſch , die het Sterren
rijck konde be
reycken. 44. Daarom wierdt Adam ghetogen , en recht ver * focht : of 1 hy een Heerlen Koninck over Sterren en Ele menten konde zijn ? 45. De Duyvel, ftelde fich te werck , hy vermeende b. Ofte,ze oock den Menſch te b ftorten en onder fijn ghewelt te doen vallen . brengen ; daar..door dat deſen Throon doch eyndelijck fijn Koninghrijck mocht blijven . . : 7 ) 11.46 . Want , hy wilt wel , foo wanneer dat den Menſch van den Wille Gods uyt - gingh ,
dat hy Aerdfeh foude
zijn : daartoe ſoo wiſt hy oock wel dat den Afvgrondt der Hellen in't Aerdſche Rijck ftont; daar om ſtelde hy fich -nu te werck . 49. Want, by
al dien dat Adam hadde, Magiſch, ge
baart, ſoo ſoude hy in 't Paradijs op Aerden hebben ghe: bleven : ' t ſelvighe en behaaglide de Duyvel niet , hem en lufte dat niet , het en ſmaackte niet in ſijo Rijck : want, het en roock niet naar Swavel en Vyer ; maar, daar Liefde en Soetigheydt : alwdaar , docht de Duyvel,'t ſelvighe Kruyt en Eet ghyniet ; anders en ſoude ghy nier, eenen Vyer..heer blijven. 48. Alufoo ſteeckt den Val Adams geheel in de Aerd ſche Eſſents : en, verloor de Hemelſche Elents;daarn-uyt datGoddelijcke Liefde vloeyt: en, hy bequam Aerdſche Ellents ; uyt de welcke dat Tooren , Booſheydt , Vergif, Kranckheyt en Elende vloeyt: en, hy verloor de Hemel. ſche Ooghen . 49.
Oock , en kondehy niet meer op Paradijſche Aert
Eten : maar , hy Imagineerde naar de verboode Vrucht, als
!
Van den Elendighen Val des Menſchen .
67
al daar quaat en Goet was vermenght ; gelijck noch huy den alle Vruchten op Aerde zijo . En ,alſoo wierden de yier Elementen inwhem « op a Text, Rege. geweckt , en qualificerende; want , fijnen Wille met de so .
Imaginatie, nam het Aerdſche Rijck, in het Vyer der Sie Herbergh in. len ter , Sr. Alſoo gingh hy van den Geeft Gods uyt, tot in den Geeft der Sterren en Elementen : de ſelvighe namen hem aen , en Verheughden ſich inhem ; want , ſy wierden nu in hem Levendigh en Machtigh : te vooren moſten ſy onderdaen , en in dwangh zijn ; nu bequamen ſy her Gouvernement . 52.
Al daar ſal de Duyvel gelacchen , en God beſpot
hebben : maar , hy en wiſt noch niet wat daar achter was, hy en wiſt noch niets van den Slanghen , treder ; die hem fijnen Stoel ſoude nemen ,en fijn Rijck verbreecken. 53. Alloo is Adam neder.vgheſoncken in den Slaap, in de Magia : want, God fagh dat hy diet en konde beſtaan ; daarvom ſeyde hy . 54. Het en is niet goet dat den Menſch alleen zy : wy willen hem eene Hulpe maken die b by hem zy ; door de 6 mesele ; itu Dmb rey . welcke dat hy fich magh Voortvplanten .
55.
Want , hy ſagh den Val , en quam hem op eenen
anderen Wegh te hulp ; want , hy en wilde niet dat fijn Beelt foude verderyen . 56. Het Vernuft ſpreeckt: Ten eerſten , Waarom liet God den Boom waſſen , daar aen dat Adam wiert ver ſocht het moſt doch fijnen Wille zijn gheweeft , dat Adam verfocht wiert. 57. Ten tweeden , Alfoo wil het Vernuft den Val in
den Wille Gods fchúyven, en het denckt, God heeft ghe wilt dat Adam ſoude vallen : Ten derden , en dat God ettelijcke Menſchen in den Hemel , en ettelijcke in de Helle I 2
63
Het vyfde Capittel ,
Helle heeft willen hebben : anders foude hy dochi het a Behoeds,of Quaat hebben gheweert, en Adam - behouden ; dat hy Bewaart. Goet, en in't Paradijs waar ghebleven . 6
58. Alſoo oordeelt oock de teghens...woordighe We reldt : want , ſeyt fy , En hadde God niets Quaats ghe maackt , ſoo en ſoude daar niets Quaats zijn ; daarden
b Text ,
maal dat Alles van hem 6 komt, en , dat hy alleen den
Herrühret. Schepper is , die Alles heeft ghemaackt : Ten vierden , Soo heeft hy doch het Quade , en het Goede ghemaackt:
c Text , Erhalten.
anders en ſoude het ſoo niet zijn ; en , dat wil het Vernuft flechts - ſtaande houden . 59. Oock ſoo denckt het , by -val... dien dat het ghene, daar aen de Dayvel, en oock den Menſch ſich heeft ver gaapt, en Quaat zijn gheworden , niet en waar gheweeft; Ioo ſoude de Duyveleenen Engel, en den Menſch in't Pas
& Text , Ziel. ¿ Text , Zwegt.
radijs zijn ghebleven . 60. Ja, Lief Vernuft , nu hebt ghy het d Perck, en het
• Teecken getreft, 't en kan u niet feylen; bywal, dien dat ghy niet blint en zijt 61. Hoort , hoe komt dat ghy oock niet teghens het Licht en feght: Waar om ghedooght ghy het Vyer ? hoe feer Woonlaam ſoudt ghy zijn , byvaldien dat ghy niet in’t Vyer en woonde : ick wilde mijne Hutte tot uwent bouwen ; maar , ghy woont in't Vyer, daarom en kan ick niet. 62. Seght nu tot het Licht, gaat uyt het Vyer , ſoo zijt ghy Goet en Woonfaam : en ,
byval. dien dat u het
{ Often ge- Licht f volght, foo vint ghy eenen grooten Schat ; hoe hoorſaamt.
foudt ghy u verheugen , by_al_dien dat ghy in ' t Licht konde woonen ,ſonder dat het Vyer u brande ! 63. Soo wijt gaat het Vernuft : maar, fiet het te recht
aen , met Magiſche Ooyen ( verſtaat, met Goddelijcke en Natuurlijcke Oogen ) ſoo ſal u dit getoont worden ; byw aldien
Van den Elendighen Val des Menſchen .
69
al. dien dat ghy anders niet gheheel blint en dood en zijt. 64. Siet , ick gheefu't ſelvighe in Gelijckenis te ver ftaan ; naarnde. maal dat het Vernuft eene Dwaaſinne is , en niet van den Geeft Gods en verſtaat , foo wilick al foo ſtellen , als of ick het Gewelt hadde, dat ick het Licht van't Vyer kondenemen ( ' t welck doch niet en kan zijn ) en ſien wat daar naar ſoude zijn ?. . ' ios. Siet , ten eerſten , Soo . Wanneer dat ick het Licht a Ofte, van 't Vyer nam, ſoo ſoude het Licht fijne « Ellents verlie- Wortel. fen , daar't uyt ſchijnt : Ten tweeden , Het ſoude fijn Le ven verlieſen , en eene Onmacht worden : Ten derden, Het foude van de Duyſternis ghevanghen , en overwel dight worden , in fich ſelfs uyt bluſſen , en een Niets worden; want, het is de Eeuwige Vryheyt, en eenen On. grondt: terwijl het ſchijnt ſoo is 't Goet ; en , foowwan neer't uytbluft, ſoo is ' t Niets. 66. Nu fiet voorder, wat refteert my doch aen't Vyer, foo ...wanneer dat ick het Licht, en ,den Glanſch daar van neme ? Niets : als alleenelijck eenen Dorren Honger,en eene Duyſternis: het verlieſt, b . Eſents en Quaal,het Ver- b V ! hongert,en’t wort oock een Niets : fijnen Sulphur die 't Shende Wer ghehadt heeft , is eenen Dood : 'tVerteert ſich , terwijl ſenslijeke daar noch Ellents is : en , als die niet meer en is, ſoo is Kracbe. het een Niets , en eenen Onvgrondt ; al, waar gheen c Wech , s Spoor en is. Blijck, of 67. Alſoo denckt ’t ſelvige doch paar ; Liefvloeckend Teecken .
Gemoet : God is het Eeuwighe Licht; en fijne Kracht, en NB , NB . Quaal woont in't Licht : het Licht veroorſaackt Sacht, moedigheyt: en , uyt de Sacht.moedigheyt wordt We ſen ; 't ſelvighe Weſen is het Weſen Gods : en , de Quaal des Lichts , is den Gheeft Gods ; den welcken daar is , het Verftant. Daarenis anders gheenen God dan deſen : I 3
70
Het vyfde Capittel
deſen : in ' t Licht is de Kracht; en , de Kracht is het Rijck. 68. Nu , foo heeft doch het Licht, en , de Kracht ee nen Lieven Wille; het en begheert niets Quaats : het be gheert welWeſen ; doch, uyt fijne Eyghen Ellents : ver Itaat , uyt de Liefde, en uyt de Soetigheyt; want, ſulckx is het Licht gelijck. 69. Nu , ſoo ontſtaat doch het Licht van't Vyer ; en, fonder het Vyer , ſoude het een Niets zijn : het en ſoude , ſonder het Vyer , gheen Ellents hebben : en , het Vyer, maackt Leven en Beweeghlijckheyt; en , het is de Na tuur : het heeft dan noch eenen anderen Wille , dan het Licht: want, het is eene Gierigheyt; en,'t en wil nietsman ders doen, dan Verteeren : het en doet niet, dan Nemen; en, het Klimt in Hooveerdigheyt op. 70. En , het Licht en Neemt niets : maar , het Geeft; dat het Vyer alſoo onderhouden wordt: den Quaal des Vyers, is Grimmigheyt : fijne Eſſentien, zijo Bitter : fija nen Prickel, is Vyandigh en Onwgonſaam . 71. Het is eene Vyandtſchap inwfich ſelfs : het ver teert ſich ſelfs : en , bywalvdien dat het Licht hem niet á Text , Frift,
te hulp en komt , foo * verſlint het fich , dat alſoo uyt hem , een Niets wordt: Lief vfoeckend Gemoedt , be
tracht 't ſelvighe alſoo ; ſoo ſult ghy haaft tot Ruſte ko b Text , men aen het b Perck . Ziel; 22. God is van Eeuwigheyt de Kracht en het Licht; ofte, Eynde. en , naar het Licht, en naar de kracht des Lichts , naar des
Lichts Gheeft , wordt hy, God , genaamt. 73. Nietnaar den Vyer. Geelt ; want, den ſelvighen is genaamt, fijnen Grim , fijnen Tooren : en , die en wordt gheen , God , ghenaamt: maar, een Verteerend Vyer , de Macht Gods. 74. Het Vyer is genaamt, Natuur : het Licht heet niet Natuur,
Van den Elendigen Val des Menſchen .
71
Natuur : het heeft wel de Eyghenſchap des Vyers ; maar, het « verwandelt , uyt Grim in Liefde : uyt Verſlinden a ofre, maacki, en Verteeren, een Baren:uyt Vyandigheyt en bitter Wee, een aengenaam Wel doen , en een lieffelijck Begeeren, en een doorgaans vervullen. 75. Want , het Lieve
begeeren , treckt de Sachtw
moedigheyt des Lichts in fich : en , het iseene b ſwan - b Maar, geene Baren gere Jongh Vrou ; namentlijck ,met de kennis en Wijfheyt van de Kracht der Godheyt. 76. Alſoo is ons hoogh kennelijck wat God en wat Na tuurſy
daar, toe den Gront, en den Onwgront ; oock,
de diepte der Eeuwigheyt: en , wy ' verſtaan alſoo , dat Ertennen & Text, . het Eeuwighe Vyer, Magiſch zy, en, in den Begeerenden Wille , ghebooren wort; ghelijck ſulckx in 't tweedeen in't derde Deel ofte Boeck is verklaart gheworden. 77. Is nu het Eeuwighe On - grondelijcke, Magiſch, foo is ' t oock Magiſch , 't ghene,dat uyt het Eeuwighe is Ghebooren ; want, uyt Begeeren , zijn alle Dingen ghe worden : Hemel en Aerde zijn Magiſch : oock het Ghe moet met de Sinnen; ſoo wy doch eens wilden d verſtaan. d Text, Kennen . 78. Wat kan't Licht nu ghebeteren , by al dien dat
, dingh ('t gheneyan't Vyer wort begrepen ) doch oock Magiſch is?! 79. Terwijlvdan dat
het een Leven , en , de Kracht © Verftaat, het dingh . des Lichts en Verſtant heeft, waarvom loopt · het dan in 't Vyering
80. Is de Duyvel doch eenen Engel geweeſt, en Adam een Beelt Godsi fy hadden beyden,het Vyer en het Licht, daar
toe Goddelijcke Kennis , in when : waarvom Ima.
gineerde de Duyvel naar het Vyer, en Adam naar de Aer de ? waren ſy doch vry! 81. Het Licht, en ; de Kracht Gods en toogh de Duy vel
Het vijfde Capittel,
72
vel niet in 't Vyer ; maar, den Grim van de Natuur : waar . om bewillighde den Geeft ?
a Ofte, de Begeerte.
82. 't Gene de « Magia fich maackt , t ſelvighe heeft fy : de Duyvel maackte ſich de Helle ; de ſelvighe heeft hy: en, Adam maackte ſich Aerdſch ; ſulckx is hy . 83. En , is God doch gheen Creatuur , oock gheenen Maacker ; maar, eenen Geeft en Open - ſluyter : doen de Scheppingh geſchiede ; ſoo is ons daar van alſoo te dence ken en te erkennen . 84. Het Vyer en het Licht heeft fich te gelijck in Luft verweckt; en eenen Spiegel ofte Beeldenis naar de Eeu wigheyt begeert. 85. Daar toe ſoo is ons doch in ware Erkentenis , dat den Grim (zijnde de Natuur des Vyers ) geenen Maacker en is : den ſelvighen en heeft uyt
ſich Niets ghemaackt,
't gene Weſentlijck waar : want , Tulckx en kan niet zijn ; maar, hy heeft Geeft en Quaalghemaackt. 86. Mede ſoo en ſtaat doch geene Creatuur alleenelijck
bloot in der Eſents : ſal eene Creatuur zijn , foo moet de felvighe uyt Weſen zijn : te weten , uyt Kracht ofte b. ,Anders, Sulphur : fy moet b in't Gheeſtelijcke Sal beſtaan , ſoo
Geeftelijck Lichaam .
wort alsdan , uyt den Vyer - quaal ,eenen Mercurius; en , een recht Efentiaelſch Leven : daar toe ſoo moet de
• Levene
ſelvighe, glanſch hebben ; ſal anders een Verſtant ofte Kennis in haar zijn . 87. Alſoo.weten wy datalle Creaturen in't Geeſtelijcke Sulphur, Mercurio, en Sale ſtaan : en, ten mach niet allee
d Ofte, Wefen ,
nelijckGeeft zijn : het moet
Sulphir zijn ,daar het Fiat
in ſtaat ; zijnde de Wranghe Matrix tot het Centrum Na , ture , daar den Geeſt in wort behouden.
88.
Dat is , daar moet Weſen zijn : want , ſoowaar
gheen Weſen en is , daar en is oock gheen Scheppen : en , daar nochtans eeneri CreatuurlijckenGeeftgeen begrijpe
lijck
Van den Elendighen Val des Menſchen.
73
lijck Weſen en is : maar, hy moet een Wefen in ſich in . trecken door fijne Imaginatie ; anders en ſoude hy niet beſtaan . 89. Doorvdien dan de Duyvel ſich , Grimmigheyt, in den Geeſt trock , en , den Menſch Aerdſheyt ; wat konde NB, NB. ſulckx de Liefde van de Weſentheyt Gods ghebeteren ? wiert doch aen den Duyvel de Liefde, en , de Sache_moe digheyt Gods, met het Goddelijcke Weſen voorwghe ſtelt , en aen , geboden , foo wel oock aen den Menſche ; wie wil God beſchuldigen ? 90. Is dan
noch de Grimmige Ellents in den Duyvel
te ſterck gheweeft, dat de ſelvige de Lieve
Ellents heeft
over-- wonnen ; wat kan ſulckx God gebeteren ? by.walna dien dat eenen goeden Tack wort geplant , en dan
noch
verderft; wat kan ſulckx de Aerde ghebeteren ? geeft ſy aen den ſelvigen doch Sap en Kracht; waarvom en treckt den Tack ſulcks niet in fich ?
91. Spreeckt ghy , Sijne Eſſentien zijn te ſwack : wat , kan doch de Aerde ſulckx gebeteren , en oock den genen die den ſelvighen heeft gheplant ? fijnen Wille is doch al leenelijck dat hy begeert eenen Goeden Boom opvte.co trecken, tot fijne Luft ; en , wil des ſelfs Vruchten genie ten : maar, byvalvdien • dat hy wiſt dat'den Tack loudea NB. God en weet in 's verderven , hy en ſoude, den ſelvigheń wel númmermeer Liche van fijne Liefde, planten. 92. Alſoo is ons b te verſtaan : viet ghelijck eenen die gemeente eenen Boom
plant , zijn de Engelen gheſchapen ! maar, quaat. b Ertens met de Bewegiogh Gods, m ' et beyde de Principien (dat is , zu nen. met Licht en Duyſternis) daar in dat het Vyer verborgen lagh : en, brandehet Vyer in de Scheppingh , en in de Be wegingh doch niet : ghelijck als het noch huyden niet en brant ; want,het heeft een eygen Principium . · 936 Waarom weckte
Lucifer. 't ſelvighe op ? den Wille K
Het výfde Capittel ,
74
Wille ontſtont uyt fijne Creatuur ; en , niet van buyten hen : hy wilde een Heer over Vyer en Licht zijn : hy. wilde het Licht uytvblufſen : en , hy verachte de Sachta moedigheyt ; hy wilde een Vyer „Heer zijn. 94. Naardewmaal dan dat hy het Licht, alsmede fijne Gheboorte in de Sacht„ moedigheyt verachte, ſoo wiert hy billigh uytvgheftooten : alfoo verloor hy Vyer en Licht ; en ; moft in den Af gront , in de Duyſternis woonen : wil hy dan , noch Vyer hebben ,ſoo moet hy hem ' t ſelvige opvllaan ; en, door fijne booſheyt, in de natie, aen ſteecken .
imagi
95. ' t Welck hem doch niet recht en brant : maar, het en is niets anders dan in Eſentialiſchen Grimmighen Quaal, gelijck de vier Geftalten in't Centrum Naturæ , in haar ſelfs, geven.
a Text, Herbe.
96. Te weten , * Wrangh , Hardt, Rou en Kout ; dat is eene Gheſtalte : Bitter , Vyandigh en Steeckeligh ; is de andere Gheftalte aen 't Centrum : en , de Anghft, Wee, en Quaal; is de derde Geſtalte : en , met de Anghft ( dat is ,
b Of, ben wegen . c Tert, Stather .
in't b Verroeren en
Leven ) ſlaat hy het Vyer op , in de
harde Wrangheyt, tuſſchen den harden en bitteren ‘Pric kel, dat het alfoo gelijck eenen Blixem verſchijnt; dat is , de vierde Geſtalte. 97.
En , al, foo daar nu geene Sacht.moedigheyt,ofte
Verſtaat, Weſen der Sacht..moedigheyt en is , ſoo en geeft d het het Vyer geen Licht ; maar , alleenelijck eenen Blixem : want, de 'e gheen de Duyvelfich Anghſt , begeert de Vryheydt te hebben : maar , ſy is te
opulaar,
ſcherp, en bekomt de felvighealleenelijck ghelijck eenen Blixem ; 't ſelvighe is Vyer : en , 't en heeft doch gheen Beſtant ofte Gront .
98. Alſoo moetde Duyvel, in de Duyſternis woonen ; ende en heeft niets in
anders dan den Grimmighen Blixem
fich : oock ſoo is deſe ganſche Ġheftalte in fijne woo ningh ,
1
Van den Elendighen Val des Menſchen.
75
pingh , nietswanders dan als eenen Grimmighen Blixen , ghelijck of't. Donder Hagen dede ; alſoo * ſtelt fich de a Ofte, vere tcont, en Helſche Eygenſchap in den Quaal. begeeft. 99. Alſoo, is ons oock in gelijcken te verſtaan van den Verſoeck , boom , die Adam , door fijne Imaginatie , ver
weckte : hy begeerde ; daarwover ſtelde de Matrix Na turæ hem voor, 't gene hy begeerde. 100. Maar , God verboodthem’t ſelvige : hy en moſt het niet aenraacken ; God en begeerdep’t niet te heb ben : maar , de Aerdſche Matrix , begeerde hem te heb ben ; want, ſy bekende, in Adam ,de Goddelijcke Kracht. 101. Naar..de
maal dat ſy door de aen ., fteeckingli
des Duyvels Aerdích was gheworden ( doch niet gheheel verſturven) ſoo 6 verlanghde, haar naar'tghene ghelijckbetet Schnete. fy.te vooren was ( te weten, naar de Vryheyt ) om van de ydelheyt ontſlagen te zijn ; en , in Adam was de Vryheyt: alufoo wiert Adam van de felvige ghetogen ; ſoon data bul , ven ofie, , der by Imagineerde, 102. En , alſoo lufte Adam tegens het Gebodt en te gens den Wille Gods ; 't ſelvighe is't ghene Paulus feyt: Het Vleeſch luſt tegens den Geeft; en , den Geeft tegens het Vleeſch ,
103. Adams Vleeſch was half Aerdſch en half Hemels: der
halven hadde den Geeft. Adams , door de Imaginatie
oock eene macht in de Aerde ghebracht ; en , d alloo gaf dofte, over fulckx. hem de Matrix Naturæ , het gene dat hy begeerde. 104. Hy moſt verſocht worden, of hy oockaen de ſte
de Lucifers,eenen Engel wilde beſtaan: tot-vdienweynde, foo ſchiep hem God oock niet bloot eenen Engel,op dat(by
ledigh , ghelijck Robe. & Text, aldien hy doch quam te vallen ,
en niet en beſtont) hy hem mochte helpen . 105. Opv.dat hy doch alſoo niet in den Grim en ſou de verderven ; ghelijck Lucifer. Daarom wiert hy uyt Materia K 2
76
Het vijfde Capittel,
Materia Gheſchapen , en fijnen Gheeft wiert hem in de Materia in ghevoert ( te weten , in Sulphur van Water en Vyer ) opwdat God hem doch alſoo konde wedercom een nieu Leven , uyt- baren :
ghelijck als eene ſchoone welruyckende Blomme uyt der Aerden waſt . NB. God 106. ' Alſoo was oock het Voor. nemen Gods ; naarn kende in fo- dewmaal hy erkende dat hy niet en ſoude beſtaan ; daar ofte Gerech. om ſeyt oock Paulus; Wy fijn Voor fien in Chrifto Ieſu , des Wereldsgheleyt wiert. sigheyt Val, den alweer den Gront Lucifer viel, doen en was den Grond doen Datis, 107. NB . NB .
des Werelds noch niet geleyt ; en , den Menſch was doch in de Wijtheyt Gods Voor
fien .
108. Maar, alſoo hy uyt drie Principien moſt gemaackt
a Text, Bber,
worden , ſoo was alreeds ghevaar van weghen van den aengheſteecken Sulphur der Materien. En , aluwas't ſchoon dat hy « boven de Aerde was geſchapen, ſoo wiert den Sulphur doch uyt de Matrice der Äerden uytvgheto gen , ghelijck eene ſchoone Blomme uyt der Aerden ; en , daar was nu perijckel.
109.
En, al daar heeft ſich den Geluck
ſaligen Name
Ieſu , mede inghebeelt ; als eenen Heylant en Weder baarder.
Want, den Menſch is het grootſte Secreet
't gene God heeft ghewrocht. 110. Hy heeft de Figuur : ghelijck fich de Godheydt van Eeuwigheyt uyt den Grim , uyt het Vyer , door het Verſincken , door den Dood, in een ander Principium van eene andere Quaal, heeft uyt- ghebooren. 111.
Alſoo wort hy oock uyt den Dood wedervom
b Ofte, door. Uytvgebooren , en groent bi uytden Dood , in een ander Principium , van eene ander Quaal en Kracht; daar hy van de Aerdſcheyt gheheel ontſlagen wort. 112. En , het is voorvons oock ſeer goedt , datwy met het Aerdſche Deel , aen de Aerde te Huys zijn ghe
vallen ;
Von den Elendighen Val des Menſchen .
77
vallen ; by loo. verde dat wy dan „noch het Goddelijcke deel behouden. 113. Want, al., foo worden wy gheheel Reyn, en kon nen ganſch volvkommen, ſonder eenighe • Sucht des a Nerga lijckheyt, ofte Duyvels, wederomin't Rijcke Godskommen : en, wy booſe Luft . b Text, zijn een veel grooter Secreer dan de Engelen . e Geheimnis. We114. Wy ſullen haar oock ( naar de Hemelſch
fentheyt) overtreffen : want , ſy zijn Vyer.vlammen , met het Licht door vluchtet : maar , wy bekommen den Quaal der Sacht moedigheyt en der Liefden ; c Ofic, 1 grooten Sprincker ader, die daar a vloeyt, in 't Heylighe Weſen Gods.
115. Daarom doen die gheheel valſch en onrecht, d Text, die daar ſeggen ; God en wil alle Menſchen in den Hemel Quides. niet hebben : Hy wil dat alle Menſchen gheholpen wor den : het ontbreeckt aen den Menſch ſelfs, dat hy ſich niet en wil laten helpen. 116. En , al is 't datmeenigh van eene quade . aen Genegent nemelijckheyt is, 't ſelvige en is niet van God ; maar , van heyt,ofte Ey de Moeder der Natuur. Wilt ghy God beſchuldigen, ſoo complexie. Of, Goes lieght ghy: den f Geeft Gods en ontreckt ſich Niemant. heyi. 117. Worpt uwe boosheydt wegh , en gaat in de
Sacht ...moedigheyt, treedt in de Waarheyt, in de Liefde, en begeeft u Gode, foo fal u gheholpen worden ; want , daarom is lefus Gheboren , om dat hy helpen wil. 118. Seght ghy , Ick wordt ghehouden , dat ick niet en kan : Ja recht : ghy wilt het hebben ; de Duyvel begeer, den het oock te hebben . 159.
Zijt ghy eenen Ridder ; waarvom en ſtrijdt ghy
niet tegens het Quade ? maar , byval . dien dat ghy te g Datů , gens het Goede ſtrijdt, ſoo zijt ghy eenen Vyaot Gods : aen den ge meent ghy dat God s aen den Duyvel eene Engelſche here does for der verzagen ; Kroone ſal op v ſetten ?
120.
Byval
diep dat ghy Vyant zijt , foo en zijt ghy js,metbe; K 3 geen
e
Het vijfd
78
tel ,
Capit
geen Vrient : wilt ghy Vrient zijn , foo verlaat de Vyant ſchap ; en , gaat tot den Vader, foo zijt ghy Soon. ... 121. Der, halven", ſoo wie God beſchuldight, die is eenen Logenaar en eenen Moorder ; ghelijck de Duyvel oock is .
122. Zijt
ghy doch uwen Eyghen
ſelfs Maacker :
waar vom maackt ghy u Quaat? En , alvis't , ſchoon dat a ofie,
ghy van eene Quade - Materie zijt, ſoo heeft God u doch
Complexico
lijn Hart en Geeft gheſchoncken : neemt dat tot u Maac ken ; ſoo maackt ghy u Goet. 123.
Maar,by al dien dat ghy Gierigheyt,Hooveer
digheyt, en Hoogh moedigheyt, daartoe Welv luftig heydt des Aerdíchen Levens neemt ; wat kan God dat gebeteren ? Soude God u oock noch in uwe verachtelijcke Hoogh moedigheyt ſitten ? O neen ! dat en is ſijne Quaal piet . 124. Maar , byval
dien dat ghy ſeght, Ick ben van
eenebooſe Quaal, icken kan niet; ick worde ghehouden. 125. Welvaen , laat de booſe Quaal zijn :
gaat ghy
dan..noch , met uwen Geeft des Willens, in den Lievens Gheeft Gods , en geeft u over aen fijne Bermhartigheyt ; ghy ſult de booſe Quaal weleens ontſlagen worden . 126. , De booſe Quaal is uyt der Aerden: ſoo. wanneer de Aerde het Lichaam bekomt,
dan mach fy hare booſ
b ofte, zijt heýt weghu-nemen ; b ghy dan noch zijt en blijft eenen en blijft gby dans Geeft in den Wille Gods, in ſijne Liefde . noch , GC. 127. Laat den booſen Adain heen , varen : daar ſal u eenen Nieuwen en eenen beteren van den Ouden uyt groenen; gelijck eene ſchoone Blomme uyt de ſtinckende Miſt uyt behout.
waſt; ſietvmaartoe dat ghy den Geeft in God
NB , NB. 128. Om het booſe Lichaam , ' t gheen vol van quade Affecten ſteeckt, en is biet veel te doen , is het tot Quaat ghe
Van den Elendigen Val des Menſchen .
79
gheneyght , foo doet't ſelvighe dies te weyniger Goet ; en, geeft het geen oorſaack tot Geylheyr . 129. In dwangh houden , dat is eene goede Remedie : maar , vol en dol zijn , dat is, om eyndelijck, den booſen Eſel volkommelijck in den Mift put te rollen ; daar a Teworpen, hy ſich doch ghenoegh, ghelijck een Swijn, in den Dreck of thewena wentelt.
130. Nuchteren zijn , en een matigh Leven voeren , NB, NB. dat is eene goede Purgatie voor den booſen Eſel : hem niet gevende,'t geen hem luſt: menigh_maal laten vaſten, op dat hy het Ghebedt niet en verhindert ; dat is hem goet : hy en wil welniet : maar , het Verftant moet Heer zijn ; want, het draaght de Beeldenis Gods . 131. Het is wel Vernuft
wereldt ,
ſmaackt: maar ,
waar dat duſdanigh Latijn , aen de in de Luft des Vleeſches ,
naar
niet en
dewmaal dat haar ' t ſelvighe niet
en ſmaackt, en treckt, in plaats van ſulckx, enckel booſe Aerdſche Wel luſtigheytin, en fuypt de ſelvige in fich , ſoo is den Tooren in de loodanighet wacker : die treckt b Text, hen doorgaans, met Adam , uythet Paradijs, en met Lu- Rege. cifer, in den Afv gront : al, daar ſult ghy u doch fadt fuy pen ; en , 'Eten't gene ghy al. hier ,vrywilligh, in hebt ghetogen .
,'
132. Maar, God en moet ghy niet beſchuldigen ; an ders zijt ghy eenen Loghenaar en eenen Vyande van de Waarheydt. God en wil geenigh Quaat; daar en is in hem oock niet eene quade ghedachte h : y en heeft niet meer dan eene Eenighe Quaal ; 't ſelvighe is Liefde en Vreughde. 133. Maar , fijnen Grim ( zijnde de Natuur) heeft veel
Qualen : dat der halven een yeder wel toe , fiet wat hy doet: een yder Menſch is fijnen eyghen God , en oock fijnen eygen Duyvel : tot ſoodanige Quaal hy fichaeyght en
80
Het ſefte Capittel ,
en ſich overwgeeft, de ſelvighe drijft en voert hem ; des ſelfs Werck , meefterworthy. 134. Het is eene groote Elendigheyt dat den Menſch Gloy Laſte- foon ſeer blint wort, dat hy doch niet en vermach te ken raars en Ven bieders van nen wat God is ? daar hy doch in God leeft. 's ghene , 135. En , noch ſoo zijn daar Menſchen , die ſulckx ver ' e welcke ghy bieden : men ſoude niet onderſoecken , wat God zy ? NB. NB. :
Vernuli mies en , de ſoodanighe willen oock Leeraars Godszijn !ja, verſtaat, wel te recht zijn de ſoodanighe Leeraars des Duyvels;
op - dat.why niet bekent en worde.
HET
SES
CAPITTEL .
I E
Van Adams Slaap , hoe Goduyt hem een Wijf heeftghe maackt ? En , hoe hy eyndelijck Aerdſch is geworden ? En ,hoe bem God , door den Vloeck , bet Pa radijs beeft ontogen ? I. Oo „ wanneer den Menſch madt en moede wort , foo valt hy in eenen Slaap, te weten, in de Magia : het is methem gelijck of hy niet in deſe Wereldt en was: want , alle fijne ſinnen houden op ; het Radt der
IS
Eſentien treet in eene Ruſte. 2. Hy is als of hy was : a Verfaat, weet den Geeft desen , is Lichaams, 3. b Text ,
Ellentiaels , en niet Subſtantiaels,
hy is ganſchelijck de Magia ghelijck ; want, hy en niets van ſijn Lichaam: hy leyt ghelijck als dood ; doch niet dood : maar , den a Ğheeft ſtaat ſtillen . Als
dan ſoo hebben de Eſſentien haar 6 werckiogh ;
Derbringen. en, den Gheeft der Sielen fiet alleenelijck : al daar wort ¢ Text, Gemahlett. in den Syderiſchen Geeft alles ghemaackt, ſoo, wat den d Text, Geſternden Hemel d werckt. Berbringer. 4. En ,
Van Adams Slaap. 4.
81
En , het ſtaat, Magiſch , in 't Gemoer , gelijck eenen
Spiegel:
in'tvwelcke den Gheeft van degroote Werelt
ſich vergaapt; en , hy voert het gene , foowwat hy in den Spiegel liet, in de Eſſentien: en, de Eſſentien « vloeyen daar a Text, in , gelijck als of ſy het Werck in den Gheeft volbroch- Quetten. Text, ten : ly b Schilderen't ſelvige oock in den Geeſt;'t welck b ahlen. Droomen en Voorbeeldingen zijn . :: s .
Alſoo is ons te verſtaan : doen de Aerdſcheyt'inet
Adam Worſtelde, en hy in deſelvige Imagineerde,ſo wiert hy terſtont daar van Geinficeert ; hy wiert in fiju Ghe- ç Ofte, dootariogen. moet, Duyſter en Geſtrengh.
6.
Want, de Aerdſcheyt hief_aen te Qualificeeren ; ge
lijck een .Water ', 't welck van't Vyer aenvanght te Sie den : den Quaal der Sterren wiert ' d roerende, en ,wiert nu d Text, Rege. Heer des Lichaams. 7. So ſeyt Moyſes nu geheel recht : God liet op hem eenen diepen Slaap vallen : naar de „ maal dat ſijnen Geeft des Willens naar Aerdfcheyt Imagineerde , ſoo liet God hem heen vvallen :waut,hy voerde, door de Imagina tie , Aerdſcheyt in de Hemelſche Weſentheyt; èn , ſulckx en wilde den Geeft Gods (die eenen Geeft des Lichts is ) niet hebben . ::- 8 . Want, Adams Geeſt was eene Creatuur ,
en gingli
vanGods Lieve Geeftuyt. Alſoo en verliet hy hiem niet gaaren ; doch , foo had de Aerdſcheyt hem alreeds ghe vangen . 2 En , doen hy hem verliet , doen ſonck hy neder in
e Ofte,inden eene on „ machtjen viel het derde Principium ete Huys;te School, weten , het Gefternte, en , de vier Elementen : alſoo lagh . hy in de Aerdſche Magia ; ende en was dochoock noch niet geheel Aerdſch . 10. Hy lagh in't Myſterium , tuſſchen het Rijcke Gods, en het Rijcke van deſe Wereld verborgen , al daar beyde Oil de L
82
Het ſefte Capittel ,
de Fiatten ( te weten , het Goddelijcke en het Aerdſche)
a Text, Riege.
in , hem bewegelijck waren : en ,beyde de Rijcken (te we ten , het RijckeGods,en het Rijcke der Hellen ) waren om den Menſch, voor de eerſte 11. Byval
maal, in Strijdt.
dien dat den hoogwaardigen name, Ieſu ,
nu niet in Adam en hadde ingebeelt geweeft, oock noch voor fijne Scheppingh (namentlijck in de Weſentheyt Gods , daarvin dat de Jongh , vrou ftont, daar wel als
van de Wijſheyt
in dat Adam geſchapen wiert ) foo foude hy
noch Slapen ; en, in den Aerdſchen Dood zijn .
12. En , dit is de rede, waarv om den tweeden Adam , Chriſtus, tot in den derden dage, in de Aerde , in des eer ften Adams Slaap moſt ruſten , en de
eerſten Adam we
derwom uyt de Aerdſcheyt op.wwecken . 13. Want, Chriſtus hadde oock eene Ziele , en eenen Geeft uyt Adam : en , het hoogh - waardige Woord der Godheyt met Gods Geeft , weckte de verſturvene We ſentheyt des Sulphuris ( zijnde het Lichaam 't welck in Adam was geſturven) in 't Vleeſch Chriſti,wedervom
op ,
en ſtelde 't felvige wederom in , in de kracht van de Ma. jeſteyt Gods ; en , met eenen ons alm
t'famen .
14. Alle de gene, die met haren geloove, en Imaginatie, in Chrifti Vleeſch en Bloet, in ſijnen dood ,en in fijne rufte, in de Aerde , ingaan , deſelvige groenen alvt ſamen ,met haren Geeſt en Wille , in de Goddelijcke Weſentheyt uyt ; en , ſy zijn eene ſchooneBloemme in de Majefteyt Gods. 15. Én , God ( het Eeuwige Woord , en ,deKracht) wil ten Jonghften Dage het Verſtorvene Lichaam ( 'twelck metAdam aen deAerde is te Huys ghevallen ) in
lich,
door fijnen Geeft op wecken . 16. Want , Chriſti Siel en Vleeſch , ' t welck oock opſe Siel en Vleeſch is ( verſtaat het recht : het deel't gheen Adam uyt de Goddelijcke Wefentheyt ontfingh ) heeft God,
Van Adams Slaap.
83
God , door en in den Dood Chriſti, gheſcheyden van de Aerdſche Quaal: en , heeft't ſelvige Opvghewecke , en wedervom
in de Goddelijcke Weſentheyt ingevoert,
gelijck’t ſelvige was, voor de tijden des Werelts; en ons, in, en met hem . 17. En , delo , begevingh gebreeckt nu maar by ons, dat wy ons van den Duyvel laten vaftvhouden: want,on ſen Dood is verbroken , en onſen Slaap is een Leven geworden : en, ſulckx in Chriſto en door Chriſtum in God , en door God in de Eeuwigheyt , met onſen Grontin den On gront; dat is , in de Majeſteyt buyten de Vyerighe Natuur .
18. Ach ! Blindheyt, dat wy ons ſelfs niet en kennen : O ! ghy Edele Menſch, dat ghy u doch kende wie ghy zijt ? hoe ſoudt ghy u verheughen , hoe foudt ghy den Duyſteren Duyvel oorlof gheven , die Dagh en Nacht daar naar tracht om ons Gemoet Aerdſch te maacken ; „ Landt ( daar wy zijn van op dat wy ons recht Vader uyt.vgegaan ) niet en ſouden kennen .
19. ÕI Elendigh verdurven Vernuft , dat ghy maar een Voncxken van uwe eerſte Heerlijckheyt en kende, a Text, hoe foudt ghy u daar naar • verlangen . Schnen . Glans van de b Text, 20. Hoe ſeer Geluckſaligh is doch den Goddelijcke Wefentheyt: hoe ſoet is het Water des Eeu - Anbita . wigen Levens uyt de Majefteyt Gods . 21. O ! ghy Hoogh - waardig Licht, haalt ons weder ». NB. NB . om ;wy zijn als - nu in de Aerdſche Quaal, met Adam ,in .. geſlapen : O ! komt ghy Hoogh - waardigh Woord , en weckt ons in Chriſto) op:
22. O ! ghy Waardigh Licht,zijt ghy doch verſchee pen : verbreeckt doch de Macht des Duyvels, die ons ge vanghen houdt : verbreeckt den teghen .. Chriſt , en , de Machtder Gierigheyt; en , verloft ons van't Quade. L 2 23. Weck
Het ſefte Capittel
84
:.. 23. Weckt ons op , Heere : want , wy hebben langhe in't Net des Duyvels, in de Aerdſche Quaal ghellapen ; laat ons doch noch eens' u Heyl fien . 24. Brenght doch voort,het Nieuwe Jeruſalem : is het doch Dagh ; waarwom fullen wy dan aan den Daghe Napen ? 25. Komtdoch,ghy Door - breecker des Doods , ghy Machtighe Helt en Ridder , en verbreeckt den Duyvel fijn Rijck op Aerden :geeft ons( aan den Krancken Adam ) doch noch eenen Laafdronck uyt Zion ;op dat wy ons verquicken , en in ons recht Vadern Landt te Huys gaan. 26. Siet , alle Berghen en Heuvelen metde Dalen , zijn vol van de Heerlijckbeyt des Heeren : hy ſchietop , ghelick een Ge was ; wie wil't ſelvige weeren ? Haleluvja . 1 27. Doen Adam nu was In gheſlapen, foo lagh hy in't Myſterium ; te weten , in de Wonderen Gods: 't gheen hy met hem dede, dat was gedaan . 28. Alſoo beweeghde den In gebeelden Name Iefus weder, om het Fiat in twee Geſtalten ; te weten , in bey de de Tin & turen des Vyers , en , des Waters . 29. Want , deſe eerſte Beeldenis was nu den name leſu in 't Woord des Levens,te Huys gevallen ; en ,het Woord des Leyens was nu den anderen Schepper: verſtaat met den Ingebeelden Name Icfu , die daar wilde Menſch worden ; die ſcheyde de twee Tincturen ( te weten , des Vyers en des Lichts) van vmaalkanderen . 30. Doch , viet geheel in de Kracht ; maar , in deWe ſentheyt. Want , in de Weſentheyt van de Tinctuur des
a Ofte, Bevruchten.
Lichts, was den Sulphur Veneris der Liefden ; in den welc ken dat Adam ſich ſelfs foude en konde « Swangeren.de Tin &tuur des Vyers , gafZiel ; en, de Tin & uur des Lichts, gaf Geeft.
31.
Zijnde eene Beeldenis naar de uyt,wendighe Beel denis :
Van Adams Slaap .
85
denis : het Vyer Leven Imagineerde naar het Leven des Lichts : en ,hét Leven des Lichts , naar het Vyer Leven ; dat is , naar de Eſentialiſche Kracht daar het Licht uyt ſchijnt.
32.
Dit..ſelvige was in Adam , een Eenigh ; want , hy
was Man en Wijf. 33. En , het Woord des Levens ,nam , door't Hemel ſche en Aerdſche Fiat , de Veneris Tinctuur van Adam , en oock eene Ribbe uyt fijne zijde van fijnen Beene ; also mede het halve Cruys in ' t Hooft. 34. ' t Welck de Character des Heylighen Drie - vuldig beyts is : beteyckent met het Woord des Levens ; als met den a Machtighen Name Gods: ' t welck eenen duſdani- Schwehr a Text,en , ghen Chara &ter voert . 35 . T. Beduydende het Cruyce Chriſti, daar hy den
dood aen ſoude lijden , en Adam weder Nieu Baren ; en, in den Name Ieſu, in Ternarium San & tum in voeren . 36. Alle dit., ſelvigė nam het Fiat inlich , met alle Eſſentien van de Menſchelijcke Eyghenſchap ( hoewel oock de Eygenſchap van ' t Vyer der Zielen ; maar ,niet in Veneris Tinčtuur ) naar de Macht van 't Centrum : en , ' t ſcheyde fich in de ganſche Form des Menſchen . 37. Al foo , wiert het WijfGeboudtmet alle de Ghe
leederen van de Wijvelijcke Eygenſchappen ; ghelijck ſy noch huyden hebben. Want, den Geeft Majoris Mundi b Van de hadde nu het ſterckſte Fiat; en ,Figureerde het Wijf, naar Grooke Wee ſoodanige Geſtalte,gelijck het in de Vermogentheyt kon de zijn . 38. Want, de Engelſche Form was wegh : daar en moſt c Ofte, Geboren worden . che Gebaars. , Form Dyerſ eene oock Adam aen wiert ,alſo 39. En
nu maar op Dyerſche aart
en Geſtalte van Mannelijcke Gelederen gegeven ;door dien dat hyde Aerdſche Magia waste Huys ghevallen : en , L 3
86
Het ſefte Capittel ,
ed , Adams Baren , wiert aen't Fiat gegeven ; 't ſelvighe maackte eene Gelijckenis naar
hem , uyt, hem . Byvaldien dat hy Hemelſch geſint waar gheble hebben HemelsGhebaart ; alſoo ven , foo ſoude hy ſelfs dede het nu het Aerdſche Fiat : en , fijn uytwendigh 40.
Lichaam wiert een Dyer : hy verloor oock Hemelſch
à Text , Bije.
• Verſtanț ; en , de Kracht van de Alvermogentheyt. 41. Beminde Leſer, alſo ſult ghy weten, dat den twee den Adam ( Chriftus) fich niet te vergeefs heeft laten Cruy cigen , en met eene Lancie in ſijoe Sijde heeft laten ſteec ken ; noch , fijo Bloet vergeefs vergoten ; al hier leyt den Sleutel. 42. Adam wiert
in fijne Sijde verbroocken met de
Ribbe ten Wijve : in de ſelvighe Sijde, moſt de Lancie Verface Longinii met den Grim Gods kommen: want, b hy was in re Tooren Adam ghekomen ; en , uyt de Aerdſcheyt Maria , oock Gods, in de Sijde Chriſtie
43. En , het Bloet Chriſti, moft den Grim verdrenca ken , en van den eerſten Adam wegh
nemen : want , den
tweeden Adam hadde oock Hemels Bloedt : 't ſelvighe moſt de Aerdſche Turbam verdrencken ; opwdat den eer ften Adam, weder geneſen wierd . NB, NB, 44. Laat u ſulckx gheſeyt zijn , ghy Menſchen Kinde
c Ofte, Gelt,
ren : hetis in Ternarium San &tum bekent geworden ; en, niet in Meenen ofte Waanen : het koſt u Siel en Lig haam ; fiet, toe wat ghy doet ! 45. Alſoo heeft de Menſchelijcke Voortplantingh , op Dyerſche aert ,nu aengevangen : want, Adam behielt den Limbum , en fijne Heva de Matricem Veneris ; want, de Tintturen waren geſcheyden . 46. Nu ſoo is een yeder Tin &tuur eene ganſche Magia
d ofte, Weſen ,
(te weten , eene begeerende Sucht ) daar in Centrum Na tura wordt Geboren ; en, ſulckx in d Sulphur. 47. Soo
Van Adams Slaap. 47.
87
Soo is als, dan in den Sulphur , wederom de be
geerende Magia met de Tinctuur: ende en vermach doch niet ten Leven te komen ;'t envzy
dan dat de Tin & uur
des Vyers in VenerisTin & uur komt :
en , Veneris Tin &tuur
en kan geen Leven verwecken , ſy is te ſwack ; fuo 't ſelvige in
dat
haar niet en vermach te zijn.
48. En , de beyde Tinkturen begeeren oock even
wel
het Leven : foo gaat nu aen , de heftighe Imaginatie des Mans en des Wijfs, dat den eenen ſich met den anderen begeert te vermengen . 49. Want, de Kracht der Eſſentien begeert Levendigh te zijn; want,de Tin& uur drijft daar toe,en begeert ſulcks. so.
Want , de Tin & uur is uyt het Eeuwige Leven : en ,
ſy is doch, met de Weſentheyt, inwgheſloten,der
halven
wilfy Leven , gelijck ſy van Eeuwigheyt heeft gedaan . si . En , daar , om
« verlanght ſich den Man , paar de a Text,
Matrice des Wijfs ; en , het Wijf , naar den Limbum des Sähnet. Mans, 52. Het Wijf heeft eene Waterighe Tinctuur ; en , den Man , eene Vyerighe: den Man , Saayt Siel ; en , het Wijf Geeſt : en , beyde Sayen Vleeſch ; namentlijck , Sul.vphur. Daarvom is Man en Wijf een Eenigh Lichaam ; en,maac ken te ſamen een Kindt.
53. En,daarvom moeten ſy by_maalkanderen blijven, NB . Ghey ſo ſy hen een ...maal vermengen ; want,ſy zijn eenEenigh Overſpeet Lichaam geworden :maar, ſoo . wie ſich met maalkande - Hoer dersder ,s , eer ren vermenght,en dan vnoch b Separeert, die verbreeckt Hoeren , de Ordeningh der Natuur,gelijck een Veeh : ende en be. Zren b Text, net . denckt ſich niet , dat in fijn Saat , de Eeuwighe Tin & uur is leggende,daar
in dat de Goddelijcke Welentheyt ver
floten leyt; en , in diervoege , eeps in't deel des Too- . rens, ſal verweckt worden . 54. Dock ſoo is’t ſelvighe een Werck , 't ghene den Menfch
88
Het feſte Capittel,
Menſch in de Schaduwe , naar a Ofte, in Quaal , ſal in dier
volght ;
en , des ſelfs
voeghen , ain't Ghewete , eens b be
de tie.Conſciene weeght ghemaackt worden . b Text , ss. Want , de Tin £tuur in 't Saat, ontſtaat uyt de Eeu Rege. wigheyt ; ſy en is niet verganckelijck : ſy verſchijnt in NB , NB . Geeftes Geſtalte; en , treedt den Menſch in fijne Magiam , daar den Menſch haar heeft uytvgheboren en uytw'ghe c Ofte, gestort. ſchudt. 56. Merckt dit., ſelvighe, ghy Hoeren en Boeven : 'tghene ghy in Hoecken en Winckelen aenvrecht ; me nighwmaal met groote Valſcheyt: 't ſelve treedt u in de Gewiſſen ; en , 't wort u eenen Booſen knagenden Worm. 57. De Tin & tuur is een Eeuwigh Weſen ; en , ſy wilde garep in de Liefde Gods zijn : maar, byval dien dat ghy d Ofre , ſelvighe in een Valſch a ſpoeligh vat in giet , in de VullesuVat.
Grouwel en in Onvordeningh , foo fal ſy de Liefde Gods ſwaarlijck bereycken : want , alſoo treedt fy , met hare e Text, Drtth.
Imaginatie, wederom in de eerſte e Stede ; te weten , in u . 58. Byval., dien dat ſy Valſch is gheworden , in een Valſch Vat , dat ſy niet en
kan Ruſten : ſoo ſal ſy u wel
Knagen , en oock in den Afvgrondt der Hellen in deGe weten treden. f Text, Zand .
59. Het en is geen f Fabel ofte Schers ; en , zijtniet foo geheel Dyerſch : want,een Dyer heeft fijne Tinctuur , al leenelijck bloot , van deſe Werelt ; maar , ghy niet alſoo; ghy hebt de ſelvige uyt de Eeuwigheyt : 't gene Eeuwigh is, dat èp Sterft niet. 60. Alis't. ſchoon dat ghy den Sulphur verderft, ſoo treedt doch den Geeft des Willens in den Sulphure , met de Edele Tinduur in't Myſterium ; en , een yeder Myſte rium , neemt het fijne: en , 't ſelvige Myſterium fal aen den Jonghfteo Daghe ( foo wanneer den Gheeft Gods ſich in alle
Van Adams Slaap .
89
alle de drie Principien ſal beweghen ) openbaar worden ; al daar ſult ghy uwe ſchoone Wercken fien . 61.
Alloo is ons hoogh kennelijck , de groote Barm
hartigheyt Gods over 't Menſchelijck Ghellacht; want, op foodanighe.wijſe , wilde God deMenſchen helpen : anders, byval dien dat God de Dyerſche Eyghenſchap hadde begeert , ſoo ſoude hy wel van
ſtondenwaen een
Manen Wijf hebben Gefchapen : hy en ſoudegheen een alleen hebben gemaackt mer beyde de Tin &turen. 62. Doch, God bekenden wel den Val des Menſchen, daar „ toe des Duyvels Bedrogh ,die alſo (* met de Heva) a Of, Doo ”. tot Spot wiert gemaackt : de Duyvel docht ( doen Adam Neder, viel in Slaap ) nu ben ick Heeren Vorft op Aer de ; maar, het Saat des Wijfs belette hem ſulckx. 63.
Wy moeten verſtaan het opwaacken Adams uyt
fijnen Slaap : hy viel in Slaap , in de Hemelſche Werelt , en, Waackte op , in de AerdicheWerelt ; den Geeft van de Groote Werelt, weckte hem op . i • , 64. Aldaar ſach hy het Wijf ,en kende haar , dat ſy was, ſija Vleeſch en Been ; want, de Jonghy vrou van de Wijſheyt Gods, was noch in hem : en, hy ſach haaraen , en Imagineerde in haar : want , ſy had ſijné Matricem be komen ; daar. toe oock Venerii Tinduur : en , alſoo van ſtonden waen vingh deeene Tin & uur , door de Imaginatie, de andere: daar om nam haar Adam tothem ,en Sprack ; Men ſal haar Mappio noemen , omdat
ſy van den Man
is genomen . 65. En , Heva en is voor geene rechte Jongh uvrou te kennen ; noch oock alle hare Dochteren :de Turbaheeft de Jongh
vrouſchap Verſtoort , en , de Reyne Liefde
Aerdſch ghemaackt; deAerdſche Imaginatie verſtoorde de rechte Jongh „ vrouſchap , 66, Wapt; deVijfheytGods ,iseene Reyne Jonghai 157 M.vrou , • ES
..!
Het ſefte Capittel,
90
vrou , in de welcke dat Chriſtus wiert ontfanghen : en ,
á Text, Befas .
wiert in een recht Jongh
vrouwelijck - Vat', Menſch ;
gelijck hier naar ſal volgen . !! 67. Alſoo en konde de Aerdſche Jongh , vrou oock niet in't Paradis blijven ; hoewwel ſy als
noch in ' t Pa
radijs was : fy hadden beyde oock noch Paradyſche Quaal; doch , met Aerdíche Sucht gemenght. 68. Sy waren Naackt, en hadden hare Dyerſche Gele deren tot de Voort plantinge ; ende en kenden deſelvige niet : fy en Schaamden hen oock niet : want , den Gheeſt van de Groote Werelt en hadt over henhet Regiment noch niet ; tot dat ſy van de Aerdſche Vrucht Aten : alio daar wierden haar de ogen open gedaan : want , de He melſche Jongh - vrou van de Wijſheyt Gods, die weeck van hen ; al daar wierden fy eerſt ghewaar het Rijck der Şterren en Elementen . 169. Doen den Geeft Gods uyt - toogh ,doen toogh den Aerdſchen Geeſt , mer den Grimmighen Quaal ; in alus daar bequam de Duyvel eenen toe -ganck , en
Inficeerde
hen, en voerde haar in Grim en boof heyt ; ghelijck noch huyden geſchiet. 20. Wapti, den Grim Gods, uyt de Eeuwige Natuur, die de Duyvel heeft ontſteecken en verweckt, die ſteeckt in’t Aerdíche Centrum :.oock en vermagh gheen Leven Geboren te worden , 'tenzy
dan dat het Centrum ver
wecktworde : want,het Principium ſtaat in ' t Vyer,daar , in dat allerley Leven
ſtaat, en ,
Centrum Natura heeft
Grimmigheyt in fijneGeftalten. ' -- 71. Daarnom en is 't niet
andersgenaamt,dan Bucke
u , en gaat in de Sacht moedigheyt in ; en , laat het Leven zijn Recht.
NB. NB .
72. Want, het Leven
is Vyer : en , de Beeldenis des
Levens, de welcke de GhelijckenisGods is , dié is in ' t 73. Daarna Licht ; dat is , in't Lieve Vyer.
Van Adams Slaap.
91
· -73. Daar „ toe foo gheeft oock het Licht: Vyer , niet Centrum Natura': daarwom foo denckt de Duyvel also noch , dat hy eenen Grooter Heer is , dan de Creaturen in't Lieve 74.
Vyer.
Ja,Geſtrenger is hy wel : doch , hy Leeft in Duy
ſterpis, en Eet Geſtrenge Wefentheytin , lich ; daarom is hy oock eenen Viyant van de Liefde
is. Ons is te verſtaan , dat de Duyvel daar ſchuldigh aen is , dat den Menſch aen fijne Stede wiert Geſchapen : en , ons is oock te verſtaan , dat hy ſchuldigh is aen des Menſchen Val. sakin ) 76. Hoewel dat Adam en fijne Heva ( doen God
a Text, Adam hadde * gedeelt) niet en konden beſtaan : Sy waren Bertrant. wel in't Paradis, en fy fouden Paradiſche Vruchten , op Engelſche kert, Eten ; maar , ſy en hebben die niet Ghe noten : want, den Boom van de Kenniffe des Goets en des Quaets, was hen aengenamera I 013 . " . !! D 77. En , foo haalt als Evargemaacktwas, ſoo heeftfy in den Verſoeck , Boom Geimagineert : en , al., was't ſchoon dat Adam haar het Gebodt opende ; evenwelen was de Luft niets vanders dan naar den felvigen Boom . --- 78. Want , de Aerdſche Elentien
en waren aen Adam
en aen Heva noch niet Openbaar ; de felvige waren noch Gevanghen : daar.„ om dreven de felvighe foo ſeer in de Luft ; want, ſy wilden Heer zijn. 1.791 't Selvige gheſchiede door des Duyvels: Inficeeren , door fijne Aſcendentiſche Valſche Imaginatie ; daarom leydeby fich , in der Slangen Geſtalte, seniden Boom ; en ' prees Heva de Vrucht aen ;dat de ſelvige Kloeck maackte . 80. Ja, wel te recht Kloeck om Quaat en Goet te ken , nen : Elendigheyt.ghénoegh : tweederley Quaal, in eene eenige Creatuur te Regeeren niet bekent,hadbeter ghes دار د نور ج1 ر weeft :. 1 : ' : : زمر ؟ ،1 لم ۱۲ M 2 Hy 81.
en
Het Jefte Capittel ,
92
81. Hy feyde hen Loogheri en Waerheytondervmaal kanderen ' : fy louden Kloeck worden , en,hare Oogen ſou ). den hen geopent worden. 82. Ja , wel genoeghſaam : fy ſaghen haaſt, dat ſy met Aerdſche Quaal, den Gheeft van deſe Werelt waren te Huys gevallen , dat fy Naackt waren ; en , kenden hare Aerdíche Gelederen : bequamen Dermen in ' t Lichaam , en eenen Stinckenden Maden
fack,vol Jammer en Eten
digheyt , in Anghſt en Moeyten ; ghelijck in ' t Boeck de Tribus Principiis is verhaalt gheworden :en , wy nu voor Oogen ſien , wat wy voor Paradiſche Enghelen zijn, hoe wy ons moeten in Anghft, Kommer, en in Elende Baren , en Geneeren ; 't welck op eene andere wijſe ſoude ghe ſchiet hebben . 83. Alſoo is ons ghenoeghfaam Kennelijck , den Val Adams , en waar-vom dat hy'in't Paradis niet en konde blijven? en, wat het Paradys zy geweeft:' t welck noch op Huydenis : alleenelijck foo endraaghthet gheen Para diſche Vrucht : en , wy en hebben geen Paradyſche Quaal nochte Oogen ; wy en fien't ſelvige niet. 84. Want , God heeft de AerdeVervloeckt , om des Menſchen wille's foo dat het Paradis niet meer door de Aerde en Groende : want, het is Myſterium geworden ; en , het is doch als
noch door gaaps.
85. En , in't ſelvighe Myſterium , gaan de Sielen der Heyligen ; ſoo. Wanneer hetAerdſche Lichaam ſich van de siele ſcheyt.
NB. NB. : -866 Her is in defe Werelt : ep , het is doch buyten defe Werelt; want,de Quaal van deſe Werelt en beroert't ſel
vige niet. 87. De gheheele Werelt foude Paradis zijn , by al dien dat Adam in On fchult had gebleven : maar , doen God den Vloeck dede, doen ontweeck het Paradis......
88. Want,
1
Van Adams Slaap 88.
93
Want, Gods Vloecken , dat is , Vlieden : het is een
Vlieden, en , geen Wijcken : maar, in een ander Princi, pium in vgaan ; te weten, infichvſelfs. 89. Den Geeft Gods gaat van God uyt , tot in de We ſentheyt: maar, doen defe Weſentheyt Aerdfch więrdt, en dat de Duyvel daar in woonde ( die eenen Vyant Gods was ) doen tradt den Geeſt Gods in fijn eygen Principium (dat is, totin de Liefdė) en weeck uyt de Aerdſcheyt; al
: daar ſtaat hy nu teghens den Menſch in't Licht des Le. NB, NB , vens. : .90 . Soon wie, nu in de Liefde Gods begeert inutev gaan , die gaat met fijnen Geeftdes Willens tot in ' t Para dys : al daar Groendt het Paradys weder vom
in fijnen NB . NB.
Gheeft des Willens : en , hy ontfanght aen ſijoe Beeldenis wederom Hemelſche Wefentheyt; in de welcke den Heyligeu Geeft Regeert. 91. Laat u dit eene Peerle zijn , ghy Menſchen Kinde- NB. NB. ren ; want , het is den waren Gront: foo wie de ſelvige foeckt en vindt , die heeft enckele Vreughde daarvaen : het is de Peerel die in den Acker leyt,daarvom dat eenen alle fijn goet Verkochte , en Koft de ſelvige Peerle ; daar yan dat Chriſtus ſpreeckt. 92. Nu Too is ons oock te kennen den Cherub
die
Adam en Heva uyt het. Paradijs dreef (zijnde den Ghe . ftrenghen Engel)beduydende den AfvÎnijder des Aerd ſchen Levens van't Paradis ;
al., daar Lichaam en Siel
ſich moet fcheyden. 93. Ons is geheel welkennelijck , dat Adam en Hea
va , van de Stede, daar den Verſoeck, Boom ftont, wier den Weghºghedreven :want, al. daar ftont Paradiſche Vrucht , die en moſten fy niet meer Sien nochte Eten ; want, het Hemelſche en behoort niet in't Aerdſche. 1 . 94. Oock wierden de Dyeren , des Booſep Booms.is halven , 3 M
C
Het levenſte Capittel ,
94
halven , weghughedreven ; ſy en konden de Paradijſche Vrucht niet genieten : maar., van deſen Boom, konde een yeder Dyer Eten ; want, hy was Aerdſch. 95. Alſoo moften fy het Paradijs verlaten : want, God hadde hen door den Gheeft van de Groote Werelt met Dyerſche Vellen Bekleedt , in plaats van 't Hemelſche Kleer der Klaarheyt. 96. En , hy hadde hen hare Sententie gheſproken wat haar Doenen Laten in defe Werelt foude zijn, wat ſy nu voort, aen ſouden Eten , en hoe ſy hen in Kommer en der tijd, toe dat ſy
Elendigheyt ſouden Geneeren; tot
geheel tot Aerde ſoudeu worden , daar van dat ſy ( naan
een Gedeelte ) waren uyt - ghecogen.
HET .
SE V E N S TECAPITTEL .
Van't Beloofde Saat der Vrouwen ; En van den Slanghen
Treder.
1. Den nu Adam en Eva alſoo, gelijck Man en Wijf, in 't Paradijs ſtonden ; en noch Hemelſche Quaal en Vreughde hadden (hoew -wel vermenght) kon de de Duyvel ſulckx niet lijden ; want , fijne Nijdigheyt was te groot. 2. Naar de maaldat hy Adam hədde gevelt , en om Engelſche Geſtalte gebrocht, foofachhy nu de He fijne a D4 Duy• uyt Adam ) en dachte ; ſy moch vel Spreecke vam (te weten , Itet Wijf
Fuch felfo. For b Verftadi , ten in 't Paradijs Kinderen Teelen , en in 't Paradijs blij Eva i en , ven : " ghy wilt haar Vervoeren , opdat, bfy vap.de haar 'Ghe- Verboden Vrucht Eet, foo wordt b fy Aerdſch ,ſookond Jeste li confieghy haar in 't Hartegrijpen,en uwe Imaginatie bin haar
invoe
1
Van 't Beloofde Saat der Vrouwen .
95
? in voeren , foo bekomt ghy a haar in u Rijck ; en , ghy Verftaar Eva ; en , blijft noch Vorſt, in't derde Principium , op Aerden. haar Gheo . 't Welck hy dan oock dede , en Berede á haar tot Nacht , ofte de Valſche Vrucht , foo dat * ſy aen den Boom greep, en Efentien . eenen Appel af, brack , en At ; en , gaf Adam oock. ſtonden 4. En, doe Adam fagh , dat Heva niet van oock ; want , hy Stierf At , ſoo en viel Neder.ven aen de Luft was in hen beyde. si Dit is den Beet , daar door den Hemel en het Para dis wegh weeck, aldaar den Cherub (zijnde den Afvſnij der) met het Bloote houwende Swaart , voor de Deure van't Paradys tradt ; hy liet hen niet langer in't Paradis. 6. Sijn Swaart was den WorghivEnghel : 't welck nu met Hitte , Koude , Kranckheyt , Noodt en Dood den Menſch wel ſnijdt; en, het ſnijt eyndelijck, het Aerdſche Leyen, van de Siele. 1.7 . Doen dit Swaart in den Dood Chriſti, weder ver broken foude worden , foo verzidderde de Aerde : en , de Sonne ,
verloor haar
Schijnfel , de Rots
Stéenen
kloofden voor de Stercke MachtGods; die den Dood , alſoo , wedervom verbrack . 8. Dock foo deden ſich van
ſtonden
aen de Graven
der Heylighen wedermómopen , en hare Lichamen gin ghen’weder.Jom van den Dood uyt : waắt , het Swaart wiert verbroken , en den Engel, dien het Paradis 6 be- b Text, Huttede. waarde , wiert weghoghedaen ; en , de Lichamen der Heylighen ginghen weder om in't Paradijs. - 9. Al hier doen Adam en Heva van de Aerdſche
Vrucht Aten ) fooyielen fy onder de Moordenaren , die hen Sloegen en Uyttoghen ; en , lieten hen half Dood ļegghen . 10.
Haar Uytw-gaan uyt het Paradys, is het gaan van
lerufalem na lericho : want , fy ginghen uyt den Hemel, tot
l Het ſevenſte Capitte ,
96
tot in deſe Boofe Verdurven Werelt ; Sonden .
II .
Al daar vanj ſtonden
in ' t Huys der
aen in haar Ghemoet in't
Centrum Natura , het Radt van de Sinạen aenhief te Qualificeeren in Aerdſche
Quaal : daar doorwgaans de
eene ſin d'ander wederwaardigh was : alwaar Nydig beyt, Hooveerdigheyt, Gierigheyt, Tooren, en Weder . a Text, gáie.
wille ghenoegh, en met hoopen - vloeyde. 12. Want, het Edele Licht der Liefde, was uytv.ghe bluſcht : 't welck den Grimmighen Quaal, Lieffelijck, Vriendelijck , en Sacht maackte , daar den Geeft Gods in Wrocht, en daar , in dat de ſchoone Jongh , vrou van de Wijſheyt Gods rufte ; ly gioghen van de ſchoone Wijf heyt uyt. ' , 13. God had Adam in de Tuchtighe Jongh vrou van fijne Wijſheyt Gheſchapen : maar, hy bequam voor
b Verfaat, de ſelvige ,eene Booſe wederwaardige Aerdſche b Vrou ; Woore,Vrou ,met de welcke dat hy , in Dyerſchę Gheftalten , moft Le het Verdeelde *1 ven , in enckel Jammer , Anghft en Noot. Lichaam ,fiet 14. En , hem wierdt, uyt fijnen ſchoonen Luft , hof, Tribus Prin oipis, cap. die hy in , ſich had , eenen Weder , waardigen Dooren en
13. vers 5.
Diſtel chof ; al daar hyudoch noch wel eenigh , fins de Jongh vrouwelijcke Vrucht ſocht. 15. Maar , het gingh met hem
, als met eenen Dief,
die in eenen ſchoonen Hof heeft gheweeft , om den ſel vigen te bewaren : en , is dan_boch , om fijne Dieveryer wille , daarm -uyt geſtooten geworden ; en , wilde doch des felfs Vrucht garen Eten : kan dan
noch daar niet'in ko
men ; maar, hy gaat van buyten roštvom : reyckt met de Hant daar
in , naar de Vrucht ; die hem den Hovenier, doch uyt de Handt ruckt : en , hy moet ,weemoedigh ,
daarv-van gaan ; ende en kan fijne Luft niet Boeten. 16. Alloo gaat het hem met de Vrou . Doep hy was in de
Van't Beloofde Saat der Vrouwen .
97 de Liefde Gods, en dat de Vrou eene Tuchtighe Jonghy vrou in
hem was , in de Soetigheyt en Wijſ heyt Gods,
doen At hy hare Vrucht ;
en , konde fich - ſelfs met fija
ne eygen Liefde, in Veneris Matrice , geheelwwel á ver- a Text , Ergógent. maacken .
17. Want , des Vyers Tin & tuur heeft eene Groote Vreughden vrijcke Vermaackingh in des Lichts Tin & tuur : ſulckx had hy in fich ; hywas Man en Wijf. !
18. Nu , ſoo moet hy van buyten om den Hof gaen , en Veneris Tinētuur , alleenelijck met een Ghelidt , aen raacken ; al waar als dan de Inuwendighe Tinkturen , in ' t Saat, maalkanderen ontfangen, en tot een Leven, ar • beyden .
19. Maar, het Uyt. -wendighe Lichaem en is’t ſelvige niet waardt , dat het de Inwendighe Vreughdenvrijcke Inqualeringh
( daar in dat het Siele, Leven wordt "Ge
ſaayt) ſoude genieten . 20. Alleenelijck ghenieten de In - wendighe Eſſentien 't ſelvighe ; want , ſy zijn uyt het Eeuwighe. Maar, den Uytwendigen Dyer vEſel ,volbrenght niets anders dan eene Dyerſche Sucht.
21. Hy en weetniets van de Eſſentien harer Vreugh de ( ſoo wanneer de eene Tinctuur in de andere komt ) wat al daar gheſchiet: daar doch yets van't Paradis in is ; doch , de Aerdſche Eſſents menght ſigh terſtont me de daar in : en , het en is maar gelijck eenen Vreughden
i
b Text, . rijcken b Glans Anblic . 22. Al daar den Wille ten Leven wordt Ghebooren : die daar
naar voort
gert , tot dat
drijft, en ſich met Sulvphur Swan
hy het Principium vermagh te bereyc
ken , en Vyer in't Centrum op
de
laen kan ; alvdaar het
als dan een recht Leyen is , en weder - om eene Siele zy Gebooren . 23. Doen N
el
te
t
He
98
enſ
ſev
itt
Cap
,
23. Doen nu dat Schoone Beelt alſoo van de Liefde Gods weeck , doen kenden't ſich andere Quaal was ghekomen : al
ſelfs dat het in eene
daar gingh aen , Vreeſe
en Verſchricken voor den Grim Gods: want , hy hief. aen in , hen te Qualificeeren : fy ſagen maalkanderen aen , en wierden hare Dyerſche Gheftalte ghewaar ; en , dat ſy Naackt waren . 24.
Al daar ſal de Duyvel hebben ghedanſt en God
beſpot ; want , ſy vreeſden ſich , en kroopen achter de Boomen, en namen Bladeren van Vijgh
boomen ; vloch
ten die , en hielden de ſelvige voor hare Schaemten .
25. Want , de Hemnelſche Jonghy-vrou was wegh ; fy, kenden den Val , en Schaamden ſich . Dat is : de Siele ( de welcke uyt het Eeuwige is) Schaamde ſigh voor de Dyer ſche Aert ; ghelijck ſulckx oock noch huyden gheſchiet, dat wy ons de Dyerſche Gelederen Schamen . 26. En , daarvan komt het , dat ſich het Wijf met • Voor eenen witten Doeck voor hare · Schaamte bekleedt, opv hooft , of dat den Gheeft der Sielen ( die uyt de Ooghen Blickert) Aen ghe ficht. niet Geturbeert en worde ; want , hy kent Veneris Matri b Text, cem : die oock alſoo b in 't Mannelijcke Gheſlacht , ter 3mmanlein . ftont daar vanaenvanght te Imagineeren. 27.
't Welck , by
al., dien dat het Wijf ſich met ſwart
bekleede , en hare Ooghen verdeckte , niet licht en ghe ſchiet ; dan alleenelijck door Iowbeeldingen . 28. Maar, anders ſoo vanghen de beyde Tin &turen des c Ofte, Schijnt.
Mans en desWijfs , d'een d'andere, terftont in de Oo . gen ; aldaar den Geeſt · Blickt. 29. Doen Adam en Heva nu al.foo in Verſchricken ſtonden voor den Tooren Gods, ſoo riep God den Adam ; en ſprack : Waar zijt ghy Adam ? en , hy ſprack ,Hier ben ick : ick vreeſe my ; want,ick ben Naackt . 30.
En , hy ſprack , Wie heeft het u geſeyt , dat ghy Naackt
Van ' t Beloofde Saat der. Vrouwen .
99
Naackt zijt ? en , hebt ghy niet van den Boom ghegeten , den welcken ick u verbood ? en ,hy ſprack : Het Wijf gaf my ; en, ick At. 31. En, hy ſpracktot den Wijve, Waar om dede ghy ſulckx ? ſy ſprack , De Slanghe bedroogh my ; ſoo dat ick At. 32. Al -- hier verſtaan wy de Groote Liefde Gods , door dien God den Adani wederom riep , dat hy ſich ſelfs ſoude kennen , ſoecken en vinden ; en , wederom tot God keeren, 33.
Want, Adam was in God gheweeſt : maar , hy was
van de Liefde Gods uyt-gegaan , uythet tweede Princi: pium , tot in't derde.
34.
Daar ; om ſprack God ; Waar zijt ghy Adam ? fiet
ghy niet dat ghy niet meer in den Hemel en zijt ? hy wende fijn Vriendelijck Aen - geſicht wedervom , aen een gedeelte , in Adam: verſtaat in het Deel't gheen hy uyt de HemelſcheWeſentheythad ontfanghen ; en , Blickte 't ſelvighe, met fijnen Geeſt, wederom aen . 35. En, hy ſprack tot de Slange, tot den Ouden Duy vel: Naar, de maal dat ghy ſulcks hebt ghedaan ; vloeckt zijt ghy. 36.
Ver
En , tot de Creatuurlijcke Slánghe , die nu eene
t
S
kt
Creatuur moſt zijn ( want , de Duyvel had de ſelvige in Slanghen Geſtalteverwandelt; daar om moſt de Slange oock blijven ) ghy Eten .
fult op den Buyck gaan en Aerde
37. Door..dien dat ſy den Menſch hadde vervoert, dat hy Aerdſch was geworden , foo foude oock des Duyvels Beelt, Aerdſch zijn, en Grimmige Aerdſche Quaal (zijn . de Vergif) Eten ; ſulckx moſt nu hare Quaal zijn. 38. En , ons is al-vhier te verſtaan , dat de Duyvelde Beeldenis der Slanghen hem heeft van ' t Ghefternte , en van N 2
100
Het ſevenſte Capittel,
van de Elementen Gefigureert door fijne Imaginatie ; want , hy hadde groot Gewelt : tot dat de Heere hem ganſch Vervloeckte , enden Hoogh , waardighen Name
a Text, Zici.
Iefu , tot een Scheyden fijne groote Macht
Teecken ſtelde; al daar lagh
39. Want,hy ſprack tot Adam en Heva; Het Saat der Vrouwe, ſal de Slange den Kop vertreden : en , ghy (ver ſtaat de Slange ) ſult hem in de Verſenen ſteecken ; dat is, in den Grim Gods, ſult ghy hem dooden. 40. Maar , hy ſal uyt den Dood Uytvgroenen , en u den Kop vertreden ; dat is , uwe Macht benemen , en , den Grim door de Liefde overvwinnen . 41. En , al. hier aen deſe Stede , heefthet Woord der Beloften , van't Saat der Vrouwen ( dat is gheweeſt den Hoogh, waardighen Name Ieſu met fijnen Character ) ſigh in 't Licht des Levens Ingebeelt. 42. En , in den ſelvighen Character Inghebeelt, de
Hoogh , waardighe Jongh - vrou van de Wijſheyt Gods , in dewelcke dat Chriſtus ( zijnde den Verbreecker des Doods ) eenen waren Menſch ſoude worden : en , den Dood fijne Macht benemen ; en , den Duyvelfijnen Price kel verbreecken , 43. Die daar ſoude de Perſſe der Grimmigheyt en des Toorns Gods treden : en , in den Tooren (dat is ,in't Cen trum des Vyers) ingaan ; en , het Vyer met fijn Hemels
b Text, Brungucl .
Bloet , en met het Water der Sacht, moedigheyt, uyt de b Fonteyne van't HarteGods, uyt_bluſſen .
44: En, weet ghewis , dat, by al dien het Woord der Beloften figh niet en had in ' t Licht des Levens Invge beelt , doen Adam en Heva in de Aerdſche Quaal vielen , foo ſoude den Geeſt der Sielen eenen Grimmighen Duy vel zijn geworden , en het Lichaam een Boos Dyer ; ghe lijck hyalso noch wel is : by.wal
dien den Grim , van't Elemen
5
Van ' t Beloofde Saat der Vrouwen .
IOI
Elementiſche Water , de Pracht niet en wiert gheleyt, foo ſoude
men wel fien ; hoe dat menigh , eenen ver
ſcheurenden Duyvel ſoude zijn. 45.
Alloo ſtaat ons nu te betrachten , datde Werelt,
voor de Menſch - wordingh Chriſti, in dit Ingebeelde
!
Woord , en in deſen Name, fy Saligh geworden.
1
46. Die haren wille io God hebben • gerecht,die heba a ofie, Geftels. ben't ſelvige Woord der Beloften ontfanghen ; want , de Siele wiert daar in -vgenomen .
47.
Want , de ganſche Wet Mo.wyſis van't Offer , en
is doorgaans niets.vanders dan een Voorbeelt van de Menſcheyt Chriſti : ' t gene Chriſtus; io fijne Menfcheyt, dede, met fijn Offer, al. daar hy , door fijn Bloer en door fijne Liefde', den Tooren Gods verdronck ; 't ſelvighe dede Moyſes door fijn Offer, met Dyers Bloet. 48. Want, het Woord der Beloften was in ' t Verbont; en God ſtelde ſigh ondertuſſchen eene Figuur voor,en liet figh, in 't Verbont , door eene Gelijckenis verſoenen . 49. Want , den Name , lefu , was in't Verbondt ; die verſoende den Grim en den Tooren van de Natuur des Vaders, door Imaginatiei " . ! so . De Joden en verſtonden't ſelvige wel niet: maar , ' t Verbont verſtondt het wel"; want', den Dyerſchen Menſch , en was fulckx niet waart dat hy't ſoude weten : tot dat Chriſtus Gebooren wiert ; doen gingh het b Ghe - b Text, Schal. huytuyt . 51. 't Welck doch ,paar eenen korten tijdt, weder Vom
ofte,Very door den AntiChriſt tot Babel wiertverdeckt ; want, den Dyerſchen Menſch der Boof heyt,die en is niet waar- duyftert, digh den Hoogh - waardighen Name leſu . 52. Hy en behoort oock niet aen het DyerſcheDeel ; maar , aen het Goddelijcke Deel: het Dyer moet in de Wilde Aerde blijven, en aen den Jonghſten Daghe door het N 3
102
Het ſevenſte Capittel,
het Vyer Gods verteert worden ; doch , foo ſal hetHe melſche Deel , in de Goddelijcke Kracht worden inge voert . 53. & Text, Stoijiret.
Daarom
is.' t voor God eene Walgingh , dat den
Menſch met het Dyer, ſoo * Pronckt. 54. Het Dyer en is de Beeldenis niet , ghelijck oock het Offer .Moyſis , de Verſoeninghe niet en was ; maar,
het Verbont der Genade, en het Woord des Levens , in 't b Dat is, de b Verbont. Verſoeningh. 55. De Beſnijdingh der Joden (alſoo ſy alleenelijck de Knechtjens moften Beſnijden ) hielt het recht in
ligh ;
ghelijck als volght. 156. Adain was den Eenighen Menſch , den welcken God Schiep ; en , in _hein was de Beeldenis Gods : de
c Ofte, Ghebaart
Hevam ( zijnde fijn Wijf ) die en wilde God niet Schep pen ; daar eu moſt maar úyt eenen Eenighen - Gheboren worden .
:: 57. Maar , dobr. dien dat hy Viel ( daarover dat God d Ofte, Op. hem moſt het Wijfmaken )ſoo quam het Verbont met de Belofte wedervom d over eenen Eenighen , dat ſy alos t'ſamen uyt eenen Eenigen , wederom
anders, en Nieu,
fouden Gheboorel) worden : te weten , uyt den tweeden Adam ; niet uyt de Vrouwe Maria :' maar , uyt Chrifto ; den Hemelſchen Adam . 58. Want, het Bloet van den eerſten Man ( te weten , het eerſte Bloer Adams ) ' t welck hy uyt de Weſentheyt Gods ontfingh , foudegelden : en , niet het AerdſcheBloet des Wijfs , daar. Adam Aerdſch in wierdt, en een Wijf hem bedocht moft worden ; derhalven wiert nu oock de Mannelijcke Aert Beſneden. 2:58. En, moft Chriftus Mannelijcke Geſtalte aen, ligh nemen ſal
daar hy doch ,van Inwendigh , in een Jongho
vrouwelijck Beelt ſtondt)op. dat het Voornemen Gods foude beſtaan . 60. Want,
.
103
Van ' t Beloofde Saat der Vrouwen .
60. Want , de Eyghenſchap des Mans ( zijnde de Ey- NB. Gly Vrouwen . ghenſchap des Vyers) moft Regeeren : en , deEyghen ſchap des Wijfs ( zijude de Eyghenſchap des Lichts) moſt fijn Vyer - Verſachten ; en , in de fachte Beeldenis Gods a Ofie, Verkoelen . brenghen . 61. Het Bloet des Wijfs en ſoude den Tooren Gods niet hebben konden verſoenen : niets anders dan het Bloet des Mans moft ſulckx doen : want , de Vrou be hoort in den Man, en ſy fal in 't Rijcke Gods , eene Man nelijcke Vrou .
Jongh , vrou zijn , ghelijck als Adam ; gheen
62. De Vrou wort in 't Verbont des Mans Saligh : want , het Verbont wiert om des Mans wille (dat is , om de Mannelijcke Jonghwvrou ) gemaackt; op vige wederom verſoentwierdt.
63. Daar. om ſeyt Paulus ;
dat de ſel
De Vrouwe wordt door
het Kinder teelen Saligh : en , niet alleen dat : maar, oock in 't Verbont des Maus'; want , ſy is een ghedeelte uyt Adam : daarvom moet een yeder Wijf onder den Man zijn ; en , hy moet Heer zijn. 64. God geeft oock de Jongh , vrouwelijckeWijſheyt NB. Gly aen den Man ;hy moethet WijfRegeeren : niet ghelijck Mannen. een Tyran : maar, ghelijck als ſijn eyghen Leven ; want, Lichaam , een Beelt uyt hem , fijne ſy is fijn Vleeſch en lijn Hulpe en fijnen Rooſen - Hof ; alis't. ſchoon dat ſy Aerdſch en ſwack is , even welmoet hy doch weten dat hy felfs daar oorſaack aen is, en , met haar ghedult heb ben : oock foo en moet hy ſijnen Grim gheen ghewelt las ten ; om haar te verderven . 65. Het Wijf moet oock weten , dat ſy in 't Verbont, NB.
Gle
en in het Bloer desMans , Saligh wordt, en dat fy deRib - Vrouwen be, en , de Tinętuur van Adàm, en des Mans, en den Manu ) : 3:9 kw eyghen is.
66.
Sy
104
Het ſevenſte Capittel, i '
66. Sy moet Demoedigh zijn : ghelijck een Ghelide het Lichaam dient, alſoo moet het Wijf den Man dienen ; en , hem beminnen als haar ſelfs. a Gheftele, 67. Hare Liefde moet alleenelijck in ,hem « ghewor ofte ,gegront. pen zijn ; want , foodoende , bekomt fy de Hemelſche Jongh -vrou ,met Goddelijcke Kennis, en den Geeft des Verbonts. NB. Gly . 68. Maar , de Onghetroude Jongh - vrouwen , en, de Mannen ſonder Vrou , alsmede de Weduwen , wort ge Onwgetrou. den , en We duwen . ſeyt , dat fy het Verbont Chriſti tot een 6 Partuur heb bs Testi.
ben ; daar. voor moeten ſy Tuchtigh , en , Demoe , digh zijn . 69. Want, Chriſtus is des Mans Bruyt ; en, fijne Tuch , tighe Jongh vrou , die Adam verloor.
70. En , hy is oock den Bruydegom van de Onghe houde Jongh -vrouwen,en van de Weduwen ; want, lijne Manheyt is hare Manheyt ; ſoo dat . ly alſoo , ghelijck eene Manuelijcke Jongh , vrou , voor God verſchijnen . 71. Want , onſe Beeldenis wort nu in den wille en in
2 NB . NB.
den Geloove Gebooren ; ſoowwaar nu ons Hart en ou ſen Wille is, al daar is oock opſen Schat en Beeldenis. 72. Dervhalven , wacht u voor Hoerery en voor val ſche Liefde ; want , daardoor wort de rechte Beeldenis verſtoort.
73. De
Hoerery is
de grootſte Grouwel die den
Menſch in ſich ſelfs werckt , de andere ſonden gaan buyten hem in eene Figuur; de Hoere blijft in hem ſtaan : want, hy werckt eene valſche Beeldenis, in de welcke het Beelt nochte de Jongh-vrou Gods niet en wordt be NB. NB: kent ; maar, eene Dyerſche, 'schen Kindem -- 74. Laathet u gheſeytzijn ghy Menſch , daar ſteeckt Ten volGeyl- eene ſoodanighen
grooten Grouwel achter , voor den
beyt enom welcken dat ſich den Hemel met fijne Imaginatie ontſet. 75. Hy
Van't Beloofde Saat der Vrouwen .
IOS
75. Hy en gaat niet lichtelijck in de Dyerſche Imagi natie ; derhalven worden ſoo , ſeer veel Dyer, men ſchen Gebooren , ghelijck huyden, daaghskan beweſen worden .
H
Van de
ET
ACHTSTE
CAPITTEL .
Jongh. vrouwe Maria , en dan de Menfch v
wordingh Iefu Chrifti ; des Soons Gods. I.
Eel hebben hen onderwonden te Schrijven van de V
Jongh -vrou Maria ; en , gemeent dat ſy geene Aerdſche Dochter en zy geweeſt : hen is wel een
a Schijnſel van de Eeuwighe Jongh vrouſchap voorvgę . as resten ſtelt geworden ; ſy hebben dan noch het rechte 6.Perck b Text, Ziel. glemiſt. 2. Want , ettelijcken hebben alleenelijck ghemeent, dat ſy Joachims en Annæ Dochter vier en zy geweeſt , in de welcke dat Chriſtus het Saat des Wijfs wordt ghe. noemt ; ghelijck ſulcx oock is. 3. Ghelijck hy ſelfs oock ghetuyght, hy zy van bo ven , hy zy van den Hemel ghekomen; derhalven (meen den ſy] hy moſt doch oock van eene gheheele Hemelſche Jongh - vrou zijn Geboren .
4. Doch , 't ſelvighe ſoude ons ( ArmeKinderen He . vas ) weynigh baten : wy , die Aerdſch zijn gheworden , en draghen onſe Sielen , in Aerdſche Vaten : waarſoude onſe Arme Siele blijven , by
al dien dat het Woord des
Eeuwighen Levens haarniet in - ſich en had genomen ? 5. By_al_dien dat Chriſtus eene Siele van den Hemel had ghebrocht: waar blijven dan onfe Sielen en hetVer O : bont
Het achtſte Capittel,
106
bont met Adam en Heva ; als dat het Saat des Wijfs de Slanghe den Kopfal vertreden ? 6."
By valvdien dat
Chriſtus gánſchelijck van
den
Hemel had willen komen en Ghebooren zijn, ſoo en had hy niet behoeven op Aerden , Menſch, Gebooren te wor den : maar , waar ſoude dan het Verbont blijven, in ' t welc ke den Name
leſy , ofte de Belofte , in't Licht des Le
vens ( dat is , in de Tin &tuur der Şielen ) van aen in 't Paradijs , al
ſtonden .
daar Adam Viel , ſich In
lijfde : ja , alveer dan Adam wiert Geſchapen ; gelijck Paulus ſeyt:
Wy zijn in Chrifto Voorſien , alveer den Gront des We relts was geleyt . 7. Want , God kende , in fijne Wijſheyt, den Val : daarvom Lijfde fich al, daar terſtont den Name Ieſus in, in 't Woord 'des Levens ; om , vanghen met de Jongh vrou der Wijſheyt ,in Adams Beeldenis, met het Cruys. 8. Want, de Siele ſelfs , is oock een Cruysvgheboor te : ſoom-wanneer het Vyer der Sielen ſich aen, ſteeckt, ſoo maackt het , in den Blixem , een Cruys ; dat is een Ooghe met een Cruyce, met drie Principien , met den Character van de Heylighe Drie , vuldigheyt : ghelijck in ' t derde Boeck , ofte Deel, yan't Drie voudigh Leven , des Menſchen, is uytgevoert geworden ; en, noch bree der , in 't vierde Deel , over de Veertigh Vraghen van de Sielen .
9. Ons is te verſtaan , dat Maria , in de welcke dat Chriſtus Menſch wiert, Waarachtigh Joachims en
Anne
Dochter zy geweeſt ; naar ' t uyt...wendighe Vleeſch : en , úyt het Saat loachims en Anne zy gheteelt gheworden ; naar den uytwendighen Menſch. 10. Maar , naar den Wille , ſoo is ſy een Dochter van
á Text, Ziel,
't Verbont der Beloften geweeſt; want,ſy was het « Teec, ken , daar 't Verbont op wees. II .
In
Van Maria ; en ; de Menſch- wordingelefu Chrifti.
107
. 11.
In whaar ſtondt het Centrum in 't Verbont : en ,
daarvom wiert fy van den Heylighen Gheeft in't Ver bont, hoogh Gebenedijdt « voor, en , onder alle Vrou, a Ofte, wen, komende van Heva ; want , ſich in haar .
het Verbontopende Boven .
12. Ghy moet het recht verſtaan ; ja , Hoogh -waar digh : het Woord met de Beloften , 'twelck , by de Jo den , in't Voorbeelt ſtondt , ghelijck als in eenen Spie . gel , daar in God , den Toornighen Vader , Imagineerde, en , daar door fijnen Tooren bluften , 't ſelve beweeghde ſich nu op Eſſentialiſcher Aert ; ' t welck van Eeuwigheyt niet en was gheſchiet. : '13 . Want, doen den Vorſt, Gabriel, haar debootſchap bracht, dat fy Swangerſoude worden , en , dat ſy daarvin bewillighde; en , ſeyde: My gheſchie ghelijck ghy hebt gheſeyt: foo heeft ſich het Centrum van de Heylighe Drie, vuldigheyt beweeght, en , het Verbont ontllo ten : dat is , de Eeuwighe Jonghy vrouſchap , de welcke Adam verloor , in haar , in't Woord des Levens , ghe opent .
14. Want , de Jough.vrou van de Wijſheyt Gods bom , vingh het Woord des Levens ; zijnde her Centrum bs Text Bmbgab. van de Heylighe Drie , vuldigheyt: alſoo wierthet Cen trum beweeght : en , den Hemelſchen · Vulcanus floegh Ofte; het Vyer der Liefde op ; dat al foo het Principium van NB. In de andere Mene de Vlamme, der Liefde, wiertGebooren . 15. Verſtaat het recht: in de Elentien Mariæ ( in de Schen ,in den Jongh vrouwelijcke Eſſentien , die in Adam verdurven , daar_uyt dat hy een Jongh vrouwelijck Beelt , naar de Wijſheyt Gods, ſoude Baren ) wierdt het Goddelijcke
Vyer opgeſlagen ; en , het Principium der Liefden aen ghefteecken . 16. Ghy moet verſtaan , in't Saat Mariæ , daar ſy met den O 2
Vulcanus,en in deDoode ns den Wefe wylyIpendio ghen Vulcan nus .
Het achtſte Capittel,
108
den Geeſt der Sielen (dat is , met Veneris Tin & tuur) Swan ger wierdt ; want , in Veneris Tin &tuur ( dat is , in den Ouaal der Liefde) wiert het eerſte Vyer Adams , in 't Woord des Levens opvgheſlagen. 17.
En ,in't Kint, leſu , waren beyde de Tin &turen volv
komen ; ghelijck als in Adam : en , het Woord des Le vens in 't Verbont ( verſtaat , in de Heylighe Drie. vul a of, ghe- digheyt)washet Centrum , en het Principium , « verſchee fien ghewor nen ; in des Vaders Deel. den . 18. Chriſtus wiert in God , en oock in Maria, Menſch ,
in alle de drie Principien ; en , hiermede oock te ghe lijck in de Aerdſche Werelt. 19. Hy nam Knechts Geſtalte aen , fich ; op
dat hy
den Dood , en den Duyvel,ſoude overwinnen . b In't be.
20.
Want, hy ſoude eenen Vorft in den b Loco van de .
grijp : ofte , fe Werelt , in den Troon van de Engelſche Vorſten zijn plaats. ( op den Stoel , en in ' t gewelt, van den Engel en Vorft Lu cifer, die geweeſt was ) over alle drie Principien .
21. Ten eerften , Soude hy nu Heer zijn over de uyt . wendige Werelt , ſoo moſt hy oock in de uyt-- wendige Werelt woonen , en hare Eſents en Eygenſchap hebben . 22. Ten tweeden , Deſgelijcken , ſoo hy ſoude Gods Soon zijn, ſoo moft hy oock uyt God zijn Gebooren . 23. ſen derden , Soude hy den Tooren des Vaders blufſen , ſoo moſt hy voor --waar in den Vader oock zijn. 24. Ten vierden , Soude hy des Menſchen Soon zijn , ſoo moſt hy doch oock van des Menſchen Eſents en We ſen zijn : Ten vijfden , En , hymoſt hebben eene Men ſchelijcke Siele , en een Menichelijck Lichaam ; ghelijck wy alvt ſamen hebben . 25. Onsis kennelijck , dat Maria , fijne Moeder, als mede Chriſtus , uyt ſíjne Moeder, alle beyde zijn ghe weeft vau Menſchelijcke Eſents, met Lichaam , Sielen Geeſt :
Van Maria ; en , de Menſch
wordinge Iefu Chrifti.
Geeſt : en , dat Chriſtus eene Siele uytde
109
Eſents Mariæ
heeft ontfanghen , doch , ſonder Maunelijcken Sade. .26 . Alleenelijck wiert al. daar het groote « Myſte- borgentheyt. 2 Of , Ver rium Gods gheopent: den eerſten Menſch met fijne ver .
borgentheyt ( die in den Dood viel ) . wiert al._hier we derom Levendigh Ghebooren ; pium Gods .
verſtaat in't Princi
27. Want,om dies.wille beweeghde ſich de Godheyt; en , Hoegh het Vyer op ,in’t Principium des Vaders : al . foo wierdt den Verſturvene b Sulphur , die in Adam was b Het He melſche Lig. Geſtorven , weder.com Levendigh. haam voor 28. Want , het Woord hadde aen ſich Hemelſche den Vali Weſentheyt, en opende ſich in de Hemelſche Weſent heyt,in't jonghuvrouwelijcke Beelt der Godheyt.'t Sel. vighe is de Reyne Tuchtighe Jongh Woord des Levens, Menſch wiert .
-vrou ,
daarwin het
29. En , al, foo wiert de uyt uwendighe Maria , met
& de Hoogh - ghebenedijdeHemelſche Jongh - vrou , ver çiert en Gebenedijtonder alle Vrouwen van deſe Werelt. 30. In haar wierdt het Verſtorvene en het Verſloote
ne der Menſcheyt wedervom Levendigh , en alſoo wiert ſy hoogh Gegradeert , ghelijck als den eerſten Menſch voor den Val ; en , wiert een Moeder van den Troons Vorſt. 31. Sulcx en quam niet uyt haar vermoghen ; maar, uyt het vermoghen Gods : by aldien dat lich het Cena trum Gods in
haar niet en had beweeght, foo en foude
fy niets.vanders zijn gheweeſt , dan alle Dochteren van Heva.
32.
Maar , aen deſe
plaats , hadde het Woord des c Text,
Levens, het d Perck gheteeckent , en , oock het Verbont à Text, der Beloften ; daarvom is ſy de Ghebenedijde onder alle ziel. alle Hevas Kinderen , Vrouwen , en boven 33. Niet 03
110 :- 33.
a Text, Buita
Het achtſte Capittel , Nier dat ſy eene Goddinne is , die
menvoor een
nen God moet Eeren : want, fy en is het « Teecken niet ; want , fy feyde oock : Hoe fal dat toe -vgaan ; naar...de maal dat ick van geenen Man en weet.
34. Maar , het Woord des Levens in ’t Centrum des Vaders , ' t gene fich met de beweegingh der Godheyt in de Menſcheytinbegaf ,en ſich in Menſchelijcke Ellents b Text, Perck b . ontſloot, t ſelvige ishet · Teecken ; dat is het Eroffnete . daar n Ziel: en c Text, wy heen loope moet in de Weder Geboorte . 3 verstaat het 35. Dit ſelvighe is een grooter Wonder , dan in den Teecken des eerſten Adam : want , den eerſten Adam wierdtuyt drie Verbonts, d Text, Principien Geſchapen : en , fijuen Geeft wiert hem, door Zweg. den Geeft Gods , ingevoert : en , het Harte Gods en be hoefde fich niet beſonderlijck te beweghen ; want , den Gheeft Gods beweeghde ſich alleenelijck uyt het Harte Gods .
e ofte, maar, nu .
36. • Als.nu , beweeghde ſich bet Centrum , ofte het Harte Gods , 'twelck van Eeuwigheyt had gheruft : en , daar wiert Goddelijck Vyer opvgheſlagen , en aenge
ſteecken , ofte verweckt ; hoe men ' t ſoude moghen f Seggen , of ,f Itellen . noemen .
De Waardighe
g Ofte , moeten.
37.
Poorte
Alſoo : ſullen wy de Menſch , wordingh Chriſti ,
des Soons Gods , recht verſtaan : hy en is niet alleenelijck NB. NB. in de Jongh - vrou Maria , Menſch gheworden , dat al foo fijne Godheyt ofte lijn Goddelijcke Weſentheyt al.
h Text, Eingelpers ret . i Text , Nárreir.
daar ſatbIn geſloten , ofte daar in ſtack : neen Menſch ; het heeft eene andere Geſtalte. 38. En , laat het Vernuft met u niet i ſpotten ; wy verſtaan wat anders : ſoo weynigh als God aen eene Eeni. ge Stede alleenelijck woont" (maar de Volheyt aller din ghen is ) ſoo weynigh heeft God fich oock alleenelijck in 39. Want,
een Aucxken beweeght.
Van Maria; en, de Menſch.wordinge Ieſu Chriſti .
irt
39. Want, God en is niet Af,deeligh ; maar , over al , geheel : ſoon waar hy fich openbaart, daar is hy ghe heel openbaar. 40.
Daar
toe ſoo en is hy oock niet metelijck ; voor
hem en is geene Stede gevonden : 't zy , dan dat hy ſich ſelfs eene Stede in eene Creatuur maackt : even --wel is hy doch geheel nevens de Creatuur ; buyten de Creatuur. 41. Alvdaar het Woord ſich beweeghde tot de ope ningh des Levens , ſoo opende het ſich in de Goddelijcke Weſentheyt ; te weten , in't Water des
Eeuwighen Le
vens: het gingh in , en, 't wiert Sulphur ; dat is , Vleeſch en Bloet.
42. Het maackte Hemelſche Tinktuur , die van de Godheyt wordt om ...floten en vervult ;
daar
in dat de
Wijf heyt Gods , Eeuwigh , ſtaat , met de Goddelijcke
a Ofte , be geerte.
Magia. 43. Verſtaat het recht : de Godheyt heeft gheluft , vleeſch en bloer te worden : en, hoewel dat de reyne kla re Godheyt,Geeft blijft: evenwel is ſy den Geeſt en het Leven des Vleeſches geworden ; en , werckt in 't Vleeſch : dat wy alſoo konnen leggen ( ſoo. wanneer wy met onſe Imaginatie in God ingaan, en ons geheel over - gheven ) wy gaan in Gods Vleeſch en Bloet in ; en , Leven in God . 44. Want, het Woord is Menſch geworden ; en , God is het Woord . 45. Wy en nemen alſoo de Creatuur Chriſti niet wegh ; dat hy niet en ſoude een Creatuur zijn : wy geven u eene ghelijckenis met de Son , en met haar Schijnſel; en , ſtel len alſoo .
46. Wyverghelijcken de Son , de Creatuur Chriſti in Gelijckenis; die is voorwaar een b Corpus : en , wy verge- b Ofte,Lig. lijcken de ganſche diepte van deſe Werelt, het Eeuwighe haam . Woord in den Vader .
47. Nu,
I I2
Het achtſte Capittel ,
47.
Nu, ſooſien wy doch ; dat de Sonne in de ganſche
diepte Lichtet, en hare Wermte enKracht geeft . 48. Nu , loo en konnen wy doch niet ſegghen , dat in
de diepte buyten het Corpus van de Sonne oock niet en fy de Kracht der Sonnen: by_al_dien dat de ſelvighe daar niet en waar , foo en ſoude de diepte oock niet de Kracht en den Glanſch der Sonnen , vangen : alleenelijck vanght de eeife Kracht en Glanſch de andere ; de diepte is met haren Glanſch verborghen . 49. By_al_dien dat God wilde, ſoo ſoude de ganſche diepte eene ydele Son zijn ; ' t en was maar om de aen, ſteeckingh te doen ,dat het water wiert verſlonden en tot een Geelt wiert: ſo ſoude den Glanſch der Sonnen over al
a of, Pluats,
ſchijnen; verſtaat, by al dien dat het Centrum des Vyers fich wilde aenuſteecken, ghelijck in der Sonne « Loco. so . Weet oock dit volghende : Wy verſtaan dat het Harte Gods van Eeuwigheyt heeft gheruſt : maar , met de bewegingh, en’t ingaan in deWeſentheyt , ſoo is het aen alle plaatſen openbaar geworden.
b Text, Ziel.
sr . Hoewel in God doch geen Plaats nochteb Perck en is ; als alleenelijck bloot in de Creatuur Chriſti, alv daar heeft de ganſche Drie - vuldigheyt haar in eene Crea
tuur geopenbaart; en, al - foo , door de Creatuur, door Verstaat , den Holi den ganſchen · Hemel. gen Hemel. 52. Hy is heen gegaan ,'en ons de Stede bereyt : daar wy van ſijven Lichte ſullen ſien, en in fijne Weſentheyt NB. NB .. De He woonen , en van ſijne Goddelijcke Weſentheyt Eten : fij melwvaart De Weſentheyt vervult den Hemel en het Paradijs. Cloriſti. 53. Zijnwy doch, aenvanckelijck, uytdeWeſentheyc Gods gemaackt gheworden ; waarwom en ſullen wy dan oock daar niet recht in ſtaan? 54. Gelijck als de Lucht , en het Water , deſe Werelt vervult , en wy alvt ſamen de ſelvighe genieten : alſoo is de
Van Maria ; en , de Menſchwwordinge Ieſu Chriſti. 113 de Goddelijcke Weſentheyt in ' t verborghen, die wy ge nieten , by_al_dien dat wy met Ernſt Imagineeren , en, 3 mer den Wille, ons , daar in , begeven . ssi 't Selvige nu is het Vleeſch , en het BloetChriſti, in NB. NB . de Goddelijcke Kracht; want,het Vleeſch en het Bloet van de Creaturen Chriſti, ſtaat daar in , en , het is een Eenigh Weſen , eene Eenighe Kracht , eenen Eenigen Geeſt, een Eenigh God , eene Eenige Volheyt , ganſch on - ghedeelt a Text, door eenige á plaatſelijckheyt; doch, in ſijn Principium. Drtthe. 56. Een Swijn . Menſch ſal hier wel ſegghen , Ey ! hoe willen wy hem op- Eten : O ! ghy Eſel, komt vannten vooren ſoo verde, dat ghy hem oock bereyckt : want, ghy en ſult hem met den uyt-wendigen Mont niet Eten. 57. Hy is een Principium dieper ; en , hy is doch van
' t uytwendighe : hy is in de Jongh
vrou Maria ; en ,
oock , naar fijne Geboorte , in deſe Werelt gheweeft : hy ſal oock aen den Jonghften Dagh , in alle de drie Princi pien, voor alle Menſchen, en Duyvelen, verſchijnen, 58. Hy heeft Waarachtigh aen , ſich Aerdſche Quaal genomen; maar, in ſijnen Dood, doen hy den Dood over won , doen verllont deGoddelijcke Quaal de Aerdſche; en, benain haar het Regiment. : 59
Niet in
dier.vgeſtalte als hadde Chriſtus yets afcom
geleyț : maar, de uyt -wendighe Quaalwiertover- won nen , en ghelijck als verſlonden ; en , 'tghene hy nu Leeft, t ſelvighe Leefthy in God. hi 60. Alſoo ſoude Adam oock zijn; ende en beſtont niet: derhalven moſt het Woord, Menſch Gebooren worden, er ſich in de Wefeytheyt in begheven ; op dat „wy Kracht ontfingen , datwyin God konden Leven . 61. Alfoo heeft Chriſtus weder om gebracht,'t geen Adam verloor ; en , noch veel meer : want , het Woord is overval Menſch geworden .
P
62.
Ver
114 & Text,
Het achtſte Capittel,
62. Verſtaat, het is * overval gheopent in de Godde
Berichten off lijcke Weſentheyt , daar in dat ople Eeuwige Menſcheyt ten. ſtaat. 63.
Want , in't ſelvighe Lichamelijck Weſen , fallen
wy in Eeuwigheyt ſtaan ; daar in de Jongh ſtaat.
vrou Gods
64. Wy moeten de Jongh , vrou Gods aen , trecken ; want , Chriſtus heeft de ſelvighe aen -ogetoghen : hy is in de Eeuwige Jongh -o-vrou ,en oock in de Aerdſche Jongv vrou, Menſch geworden . 65. Hoewel de Aerdſche geen rechte Reyne Jonghw vrou en was : maar ,de Hemelſche Goddelijcke
Jongh
vrou , maackte de ſelvighe in de bewegingh (dat is , in de openingh des Woords en des Verbonts) tot eene Jongh vrou : want, het deel in Maria , dat haar van Adam ,uyt de Hemelſche Weſentheyt , was aen gheverft ( 't ghene Adam Aerdfth maackte)'t felvighe wiert Gebenedijt. 66. Alloo Stierf alleenelijck aen
haar het Aerdſche
Deel: het ander, leefde Eeuwelijck ; en , 't wiert wedern om tot eene Kayſche en Tuchtighe Jongh den Dood ; maar, in de Benedyingh . 67. Doen God fich in de ſchoone Jongh
vrou : niet in
haar opende , al. daar trock ſy
vrou Gods aen , en , wiert nu eene
Mannelijcke Jongh - vrou ,aen het Hemelſche deel. 68. Alſoo wiert Chriftus , ayt eene Rechte , Reyne, Tuchtighe , Hemelſche Jonghy vrou Gebooren : want, fy ontfingh , in de Benedyingh , den Limbum Gods , in hare Matricem ; in haren Sade. 69. Sy en ontfingh wel niets vreemts: alleenelijck ,den Limbus opende fich in haar ; in de Kracht Gods: den Limbus , die in Adam was verſturven , die wiert , met de bewegingh Gods, Levendigh. 70. En, Gods Elents gingh , in't Woord des Levens in
Van Maria ; en , de Menſch- wordinge Iefu Chrifti.
115
in haren Limbum , in ; en , daar in wiert het Centrum der Sielen geopent: foowdat Maria , met eene Siele , Swan ger wiert , en oock met eenen Geeft ; beyde, Hemelſch , en Aerdſch . 71. En , 't ſelvighe was een recht Beelt Gods , in Ge lijckenis: naar, en uyt het Heylighe Drie de drie Principien .
HET
NEGENDE
getal; uyt alle
CAPITI
E Li
Van de Jongh ,vrouſchap Maria ,
wat ſy voor de fy in de Benedyingh zy gheweeft ? En, wat
Benedyinghe, is gheworden . 1.
It
ſelvighe is ons Arme Kinderen Hevæ , feer
hoogh en noodigh om te verſtaan ; want ons Eeu wigh Heyl , leyt daarvio : het is de Poorte Imma , et ganſche Chriſtelijcke Geloof ſtaat daarvin : nuelis ; en h het is oock de Poorte van de grootfte verborgentheyt. 2. Want, de heymelijckheyt des Menſchen leyt alebo
hier verſlooten, over - mits hy Gods Gelijckenis en Beelt is ; want , onſe ganſche Religie ſtaat in drie Stucken , die wy drijven en leeren . 3. Als eerſtelijck, van de Scheppingh ,wat voor Effents en Eygenſchap den Menſch is ? Ofhy Eeuwigh zy , ofte niet ? En , hoe ſulcx mogelijck zy ? Wat eygentlijck des Menſchen oorſpronck zy? Van wien hy in den Aenvangh zy ghekomen ? 4. Ten anderen ', naar de maal dat daar ſoo veel van
fijnen Val gheſproken en gheleert wordt , en , dat wy oock ſien dat wy om des Valsm.wille Sterffelijck zijn, oock P 2
116
Het negende Capittel ,
oock de Booſheyt en den Grimmighen Quaal onderw worpen ; wat doch ſijnen Val eygentlijck zy geweeſt ? si Ten derden , alfoo God ons wederom tot Ge
nade wil aen-nemen ( daarvom dat hy oock heeft Wet ten en Leeringhen gegeven , en , de ſelvighe met groote Wonder..daden beveſtight ) wat doch de Nieuwe Ghe boorte eygentlijck zy ? 6. Terwijl dat wy ſien dat wy moeten Sterven , in wat voor Gewelt en Geeſt dat wy konnen weder Nieu.Ge
a Verſtaat,
booren worden , en van den Doode opſtaan ? 1. Alle a dit vſelvighe vinden wy nu in deſe twee
het eerste,on, Beelden voorgheſchildert : te weten , in de Eeuwighe Hemelſche,en ,dan oock in de Aerdſche verbreeckelijc b Ofte,
. Heylighe t derde. He
ke Jongh - vrouſchap; en, wy vinden de Nieuwe Wederov geboorte, in 't Beelt Chriſti , geheel Helder en Klaar. 8. Want , in de Eeuwige Jongh - vrouſchap (zijnde de
c Ofte, Wijheyt
Wefentheyt Gods, daar in dat de Beeldenis en het Ge lijckenis Gods, ghelijck als in eenen Spiegel,van Eeu wigheyt gheſien , en van den Gheeft Gods is bekent ghe worden ) wiert Adam ( den eerſten Menſch )Geſchapen . 9.
Hy had de Jongh
vrouſchap tot Eygendom ; zijn
de de rechte Lievev Tin tuur in't Licht , die begeerende is, de Tin & uur des Vyers : te weten , de Eygenſchappen der Eſentien , op dat ſy een brandend Leven in Kracht en Heerlijckheyt mogen zijn ,en in des Vyers Eſents mo ghen zijn eene Gebarerinne; ' t welck in de Eſents, des
Lichts, ſonder het Vyer, niet en vermach te zijn . 10. En , alſuo bekennen wy eene Jonghw-vrouſchap in de Wijſheyt Gods, van Eeuwigheyt , in den begeerenden Wille, van't Goddelijcke Weſen . ii . Geen Vrou , die daar zy eene Gebarerin : maar, * eene Figuur in den Spieghel van de Weſentheyt Gods, eene reyne Tuchtighe Beeldenis, ſonderWeſen , doch, in
117
Van de longh - vrouſchap Marie.
in der Eſents: en , in de Ellents des Vyers nietopenbaar ; maar , in des Lichts Quaal. 12.
De ſelvige Beeldenis heeftGod in een Weſen Ge
ſchapen ; en , dat uyt alle de drie Principien :
op
dat de
ſelvighe zy , een Gelijckenis naar de Godheyt en naar de Eeuwigheyt: te weten , eenen ganſchen Spieghel des Grontsen des On- gronts , des Geeſtes en des Weſens : en , wiert uyt het Eeuwighe Gheſchapen ; niet tot de ver: breeckelijckheyt. 13. Maar , door dien dat het Aerdſche en het Ver breeckelijcke aen het Eeuwighe aen hingh , foo heeft ſich de Aerdſche Luft in de Eeuwighe Hemelſche in gevoert , en , de Hemelſche Eyghenſchap - Gheinficeert : ofte, want, de ſelvighe wilde in de Eeuwighe woonen ; en, was Doorstroke ken , doch in den Grim Gods verdurven . 14. Alſoo verdurf de Aerdſche Quaal , de Hemel ſche ; en , fy wiert de Hemelſche hare Turba : ghelijck ſulcx aen Aerde en Steenen is te kennen : die wel ha ren oorſproncknythet Eeuwighe hebben ; maar , ſy zijn in den Grim , en in den Quaaldes Vyers , verdurven : en , alſoo heeft het Fiat, uyt de Eeuwighe Weſentheyt, Aer de en Steenen ghemaackt. IS . Om dies.wille eenen Scheyden , Dagh is be ſtemt , al waar een yeder dingh in fijnen b Ether ſal b Ofte, Behouder . " gaan ; en , door 't Vyer Geloutertworden . c Text, 16. Alſoo is 't oock met den Menſch : hy was in de Bewehree. Jongh, vrouſchap in de Wijſheyt Gods Gheſchapen : maar, hy wiert van den Grim , en van den Tooren Gods, d gevangen ; daar:com wiert hy oock alſoo terſtont yer- d Text, Ergriffent, .durven en Aerdſch . 17. En , ghelijck als de Aerde moet vergaan en in 't Vyer geloutert worden , en wederom gaan in 't ghene ghelijck ſy was ; al vloo moet oock den Menſch : hymoft
P3
wedero
.
118
Het negende Capittel ,
wederom in de Jongh - vrouſchap ingaan , daar hy in Geſchapen wiert. 18. Maar , alſoo ſulcx van den Menſch niet mogelijck en was', dat hy konde van den Grimmighen Dood opv ſtaan , en in eene Nieuwe Geboorte ingaan (want, fijne Jongh , vrouſchap wiert mede in den Dood verſlooten ; om dieswille God , den Menſch , een Wijf uythem maackte ) foo moft de Godheyt ſich beweghen , en , her in - gheſlooterfe wedervom openen en Levendigh maac ken ; en , ſulcx gheſchiede in Maria , de verſlootene Jonghy.vrou.
NB . NB .
19. Verftaat , in de Jongh , vrouſchap die Adam aen , erfde uyt de Wijſheyt Gods:niet uyt het Aerdſche Deel van't derde Principium : maar, uyt het Hemelſche Hey lighe Deel van 't tweede Principium , ' t welck in den Aerd ſchen Dood , in den Tooren Gods , door de Aerdſche Imaginatie, enin.beghevingh , was in ugheſlooten ghe
NB. NB. worden, en 't was gelijck als of ' t Dood waar geweeſt ; ge lijck.dan de Aerde oock alloo ſchijnt Dood te zijn . 20. Daarvom heeft ſich het Harte Gods beweeght, den Dood verbroken ; en , het Leven Weder - ghe booren , 21. En, de Geboorte, en , de Menfch - wordingh Chri a Ofte eeneſti, is onseen * Krachtigh Weſen , dat het ganſche Onn Preuzhde, grondelijcke Harte Gods fich heeft beweeght, en , dat al foo de Hemelſche Wefentheyt, die in den Dood was geſloten , hierdoor is Menſch geworden : foo.dat wy nu met Fondament konnen ſeggen . NB . NB . 22. God heeft felfslijnen Tooren wederſtaan , alſoo
hy ſich (met het Centrum b.Text,
van ſijo Harte, ' t welck de Eeu
wigheyt, ſonder Gront ofte b Perck, vervult )wedernom heeft geopent , en , den Doodſijn Ghewelt benomen, en, den Grim en Tooren fijnen Prickel verbroken ; paar dev
Van de Iongh ,urouſchap Maria . de
maalde Liefde ,
119
en , de Sachtmoedigheyt fich in
den Tooren heeft geopent , en ' t ghewelt des Vyers ghe bluſcht. 23. En , noch veel
meer is het voor ons Menſchen
eene groote Vreughde, dat God fich in onfen Dood , en in onſe Verſturvepe Jongh vrouſchap ,heeft geopent ; en, alſoo voort , door alles. 24.
Dat fich dann noch het Woord ofte de Kracht
van't Leven Gods , wedercomin de Menſcheyt ( dat is , in de Verſturvene , en ghelijck als uyt- gheblufte Jongh vrouſchap ) heeft inbegeven , en het Jonghuvrouwelijc ke Levenweder geopent, daar over verheugen:wy ons, en , wy gaan, door onſe Imaginatie, in ' t Centrum , al daar God fich in deMenſcheyt heeft gheopent ; daris , tot in de Menſch wordingh fijnes Soons. 25. En , wy worden alſoo in onſe Imaginatie ( 'die wy in fijne Menſch wordingh in voeren ) van fijn geopent Woord en Kracht, van de Hemelſche en Goddelijcke Weſentheyt Swanger : wel met niets vreemts ; maar ,die tegens de Aerdſcheyt vreemt is . 26. Het Woord heeft fich overalgeopent ; pock , in
. het Licht des Levens van een yeder Menſch : en . , het gebreecke alleenelijck daarvaen , dat den Geeſt der Sie len fich daatin begheve ; ſoo treckt hy de Eeuwighe Jonghovrouſchap weder- om aen : niet gelijck een Kleet: maar , uyt fijne eygen Eſſents ; en , in hem wordt God Gebooren .
27. Wapt , Maria wiert , nevens alle Dochteren van Heva , Aerdſch Gebooren : maar , het Verbont van de Liefde Gods « wees in het Leven wederom in
hare Elents, als dat God al daar . Dit ghelijck een haar wilde op.fluyten . Wijfer die
28. En, wy en konden van de Jongh vrouſchap Ma- op het mooien rie , naar het Aerdſche Leven , en voor de Benedyingh, Speick Wijk,
alweer
120
Het negende Capittel ,
al eer het Harte Gods ſigh beweeghde, in geenigerley. wijſe ſeggen , dat fy eene gheheele vol. kaineneJongh, vrou zy geweeſt , naar de eerſte, voor den Val ; maar, fy was eene Natuurlöcke Dochter Hevæ. 29.
Doch , dit ſeggen wy met Fondament, dat in Maa
ria , foo. wel als in alle Kinderen Adams , de Eeuwighe Jongh.vrouſchap in ' t Verbont der Beloften ; heeft ver ilooten ghelegen ; ghelijck als in den Dood : en , in God, 1 a Text , docheven wel niet « vergaan. Verweſen . 30. Want , den Name, Tefu , in het Centrum , ofte het Harte Gods , heeft ſich , van Eeuwigheyt, in de Jongh. vrou van de WijſheytGods , als in eenen Spiegel ., mede lo_gebeelt; en, heeft het Centrum des Vaders ( zijnde het Centrum des Vyers en van den Grim) tegens geſtaan : niet in den Grim van de Elents : maar, in 't Licht ; in de Ef Oi 1 ' " 'li, ele ! fents des Lichts. 31.
En , den Menſch wierdt oock in de ſelvighe Ef
fents , in den Name Ieſu.Voor. fien , alueer den Grondt des Werelts wiert gheleyt ; al waar Adam noch fonder een Natuurlijck ofre Creatuurlijck Weſen , in Hemelſche Ellents , was .
NB . Hoe 32. Want, den Val wiert in de Wijſheyt ghekent, alv den Val van eer den Menſch tot eene Creatuur wiert : en lulckx , naar Eeuwigheyt is bekent ge- de Eyghenſchap des. Vyers niet in de Eyghenſchap des Weeft, O Lichts ; maar, naar' t eerſte Principium . 33. Alloo ſeggen wy nụ van Maria , naar onſe diepe
Kennis , dat ſy voor den Tijd van de openingh , en voor de Boodſchap des Enghels , ris gheweeft ééne- foodanighe Jongh 1
-vrou , gelijck Hera was; doen ſy uyt het Paradys
gingh . 34 . Eer Adam haar Bekende :: al. daar was ſy wel vrou : doch, de rechte Jongh , vrouſchap haar verdurven , en, met de Aerdſche Suche Gein
eene Jongh was ia
Von de Jonghwurouſchap Mariæ .
121
• Geinficeert ; en , de Dyerſche Eyghenſchap wiert aena Gheinfe. Eteert, doors haar openbaar. tooghen , of, 35. Want , de Aerdſche Imaginatie verbrack de Hevergiftig ht. melſche Eygenſchap , dat ſy alfoo eene Vrou was ; maar,
geen Reyne Tuchtighe Jongh- jvrou ſonder b gebreck . 6 Text, Macut. 136. Want, fyen was maar een gedeelte aen de Hemel vrouſchap , het ander Deel ,was Adam . 37. En , alſoo en is daar gheen rechte Reyne Jonghy
fche Jongh
vrou , van Heva Gebooren gheworden ; die daar gheheel in't Weſen waar : de Turba heeft de Jongh vrouſchap , invalle , verftoordt : tot
dat den Helt in den Strijdt,
quam : die was eene geheele Mannelijcke Jongh: vrou id de Wijſheyt Gods , naar het Hemelſche Weſen ; en , het Aerdſche hingh hem aen : doch, foo Heerſchede het He melſche over het Aerdſche : want | Adam moft oock al foo zijn geweeſt , en, hý en beſtondt niet.
Di
4:38 . Daar om ſoo fegghen wy met Fondament, dat Maria zy gheweeft een Dochter Joachims , en , Annæ ;
1 ſy heeft haar Weſentheyt , Elentiaelſch , naar het Aerd ( che Deel, in haar gehadt, 39. En , dan foo feggen wydat fy des Verbonts Gods Dochter zy gheweeft: datGod het. Teecken van de Text Weder - geboorte in
haar heeft d'geſteecken : dat het a ofre,
ganſche Oude Teftament in't
ſelvighe Teęcken heeft Geplant.
geſien, en alle Propheten van 't ſelvige Teecken hebben e · Ghelijck gbepropbeteert, dat God de Eeuwige Jongh -vrouſchap men op een Doçlu it ! wederom wilde openen ; en , dat ſelvige f Teecken , is ſiet, no Cuyo f Text, Gebenedijdt geweeſt: ! gheyt , pie Perika pi140. Want , God heeft ſich met fijne Barmherti met het Verbont der Beloften , in dit Perck inbegeven : en , het Woordfont in de Belofte , in't Verbont, en in'e ? 5 bojto Licht des Levens, den Tuoren tegenso 41. En , de eerſte Werelt , voor en paar de Sond . vloer,
sh
122
Het negende Capittel,
j
vloet , is in't ſelvige Verbont ('r welck God fich voor ſtelde , gelijck eenen Jongh
vrouwelijcken Spiegel) Sa
ligh geworden : want, de Eeuwighe Jongh vrou , ver ſcheen in’t Verbont (te weten , in den Spiegel Gods) en,
á Text, Beluſtigck.
daar 42.
in a vermaackte ſich deeGodheyt. Wánt , by_al_dien dat Iſrael het Verbont hielt ,
en , de Wercken des Verbonts dede, ſoo wiert ſulcx van God aengenomen , gelijck als ofde Menſcheyt in den Spiegel van de WijſheytGodshad geweeft : en , offy wel Aerdſch en Boos waren ; eyen , wel woonde God dan , noch in Iſrael, in ſijn Verbont', iu de Wijſheyt Gods ; na fijne Liefde en Barmhertigheyt, 43. Alloo waren de Wercken des Wets , voor God, in den Spiegel , totdat het Leven wedernom uyt het Ver bont wiert Gebooręq ; totdat de Vervullingh quam : al.udaar hielden de Wercken, in den Spiegel, op ; en , de Wercken der Vervullingh , in ' t Vleeſch en Bloet , in de Hemelſche Weſentheyt, hieven wedervom
aen .
Door 't Ge.
44. Wapt,den Aenyavgh wasin Maria : doen den En Svangerage gel haar de Bootſchapbrocht ; en , dat fy ſprack :My ge. worden: ver- Ichiede gelijck ghy hebt geſeyt: foo heeft van ſtonden , ſtaat, , door ( dat is, de Goddelic aen het Centrum des Levens, in 't Woord Gods ke Magia;in in 't Harte Gods) in haar Verſtorvene Hemelſchen Sade, de Ware Ge fich beweeghţ, en , 't ſelvige wederwom Levendigh ghe latenheyt. maackt ; en , de Swangeringh is aen gegaan . **** 5:45 . Want, alle de drie Principien der Godheyt zijn bei Tieto
Op geweckt geworden ; et, de Goddelijcke Tin&tuur, e Tieten heeftin deVerſturvene Hemelſche Wefentheyt gevat. Gevangent 46. Niet dat God ſonder Weſep had gheftaan : maar, datis , ghee lijck een den Menfch was, in 't Hemelſche Weſen Verfturven : en; Voncke in alşq bu ſoo quam het Harte Gods ,met Levendige God , delijcke Weſentheytsin den Dood , en weckte de Verftur. Vas.
vene Weſentheytop .
.34 ,
47. Sy
Van de Tongh - vrouſchap Marie.
123
47. Sy en nam , op deſe Tijd , de Aerdſche Quaal, niet NB, NB. wegh : maar, fy tradt tot in de Aerdſche Quaal , gelijck als een Heer, en Overv winner des Quaals. 1:48. Want, her rechte Leven-foude door den Dood, en door den Tooren Gods invgevoert worden ; ' t welck aen't Cruys gheſchiede : al, waar den Dood wiert ver broken, en den Grim gevangen ; en , wiert met de Liefde Cebluſcht en Overwonnen .
49. Alfoo verſtaan wy nú,wat Maria, met de vervul. lingh , zy geworden ; namentlijck , eene rechte Reyne Jongh
vrou , naar het Hemelſche Deel : want , doen het
Harte Gods fich beweeghde , en , dat den Dagh in haar a aen brack , foo Scheen in haar het Licht, der Klaar- aOfte, Opsingh . heyt , en Reynigheyt, Gods : want , hare Verfturvene
Jongh , vrouſchap ( zijnde de Wijſheyt Gods) wiert Ge opent en Levendigh . 50. Want ,
fy® wiert vervalt met de Goddelijcke
Jongh - vrouſchap ; dat is , met deWijfheytGods. * $ 1 . En , in de ſelvigeWijf heyt,en Goddelijcke We ſentheyt , alsmede in de Verfturvene , en nu Levende Weſentheyt , wiert het Woord , Vleeſch ,eenen Sulphur, met Centro Naturæ , uyt desVaders Ellents , en uyt Mae? rie Ellents, uyt den Dood , een Ieven , eene Vrachtmet beyde de
Tin &turen volkomelijck ; alvdaar beyde de
Tin &turen maar een Eenige en waren. 52. En , na
de
maal dat Adameen Man was gewor
den , ſoo wiert Chriſtus, naardeuyt -wendigheWerelt, oock een Man.
53. Want, de Beeldeniffe Hevæ in der Vrouwen Tin Euur ,en molt niet blijven : maar , de Beefdenis Adams moſt blijven; gelijck hy een Man , en oock een Wijf, was. 946 Maar, alſo een van de Teeckens moſt verſchijnen, naar deMacht van't uyt -wendigheFiat, en dat oock den az
4 124
Het négende Capittel,
den Helt in den Strijdt , in alle de drie Principien ſoude worden ingefet, loo bequam den Helt in den Strijdt , Mannelijck Teecken . 55.
Want , den Man heeft de Tin &tuur des Vyers;
zijnde de Eyghenſchap, des Vaders: nu , ſoo is den Vas der de Sterckte , en , de Macht allerdinghen ; en , den Soone is fijne Liefde, 56. Alloo wiert het Woord , Menſch , in de Vrouwe . lijcke Eſſents ( en' wiert dan noch een Man ) op dat fijne Liefde,den Toorenzen den Grim,in den Vader ,vermoch te te bluſſen . 59. Want, Veneris Tin &tuur, heeft den Water
Quaal ;
en , het Wijf heeft Veneris Tin &tuur : alſoo moſt het Vyer , a-Van door .
of a met het Water des Eeuwigen Levens gebluſchtworden ; alsmede des VadersBrandende Eſentien in’t Vyer we der worden gebluſcht. 58. Nu bekennen wy dan Maria , de Moeder Chrifti, in de Benedyingh, naar Vleeſch , Sielen Geeft, voor eene Reyne Tuchtighe Jonghwyrou : want, dat is de Bene dyingh, dat ſich God inhaar heeft geopent. 59. Sy heeft het Woord des Levens in haren Lichame gedragen ; ' t ſelvige heeft ſich in haar beweeght. 60. Sy en heeft het Woord niet beweeght : maar , het
Woord heeft haar beweeght: beyde , de Vrucht die fy Baarde", en oock hare Siele , alsmede het deel van de Verſturvene Wefentheyt ; dat hare Siele alfoo yanſton den aen , met Goddelijcke Levendighe Weſentheyt, wiert om - vangen . Niet naar het Aerdſche Deet;(dat is naar het der de Principium ;maar naar't tweede Principium ) dat haar alſoo het Aerdſche maar aen en hingh. • 61.
62. Want , hare Siele ſoude oock met het woord des Levens ( 't welck in
haar , Menſch wierdt ) door den Dood
Van de Jongh jurouſchap Mariæ .
125 Dood en door den Tooren des Vaders , in de Hemelſche Goddelijcke Quaal ingaan . : 63.
;
Daarom moſt haren uyt - wendigen Menſch , den
Aerdſchen Quaal Af ſterven , op
dat
hy God Leefde,
64. En , daarvoin is ſy Gebenedijdtgeworden , en ,ſy heeft het « Teecken in ' t Verbont gedragen : haar b Lig- a: Text, haam en is niet vergaan : want , het Hemelſche heeft het verſtaat , Aerdſche Verſlonden , en , hout 't ſelvighe Eeuwigh ghe- bez oproghe. vanghen , ter Eeren en tot de Wonder daden Gods ; het fiche Deela en fal in der Eeuwigheyt niet vergheten worden , dat God in haar is Menſch geworden . : 65. Maar,dat eenige ſeggen ,dat ſy geheel in den Dood is gebleven , die ſelvige mogen haar Vernuft wel anders belien-; want , ' t genehoogh Gebenedijdtwordt, ' t ſelvi geis Onverganckelijck. 66. Haar Hemelſch Deel , van de Goddelijcke We fentheyt, ' t geen hy Gebenedijdt heeft, dat is Onver ganckelijck : anders ſoude moeten volghen , dat de We lentheytGods in de Benedyingh, noch een maal was ge vallen en Geſturven ; gelijck in Adam geſchiede: om . welck Sterven -wille, God doch Menſch wiert ; op..dat.“ hy het Leven weder brochte. 67.
Sy is wel , naar 't uyt ...wendige Leven (dat is , naar
den Aerdſchen Quaal ) Geſturven ; doch , loo leeft ſy (naar de Benedyingh ) in de «Weſentheyt Gods; en , oock c. Dat is, in hare eygen Weſentheyt : niet in de vier Elementen : Lichame lijekheyt. maar , in den Wortel der vier Elementen , namentlijck,
in't een Element 't welck de vier in
lich ,beſlooten hout;
jo't Paradis en in 't Reyne Element, in de Goddelijcke Weſentheyt, in het Leven Gods. 68. Derwhalven ſoo ſeggen wy , dat Maria grooter dan ergens eenige Dochter van Adam , door.dien zy , dat God het Teecken van fijn Verbont , in haar heeft d Text, Ziet, ge R3
126
Het negende Capittel ,
geſteecken , en dat fy alleen onder alle Dochteren Hevæ , de Benedyingh heeft_bekomen : te weten , de Reyne Jongh , vrouwelijcke Tucht ; die in alle Dochteren , He væ , was verſtoort. 69.
Maar , by haar ftont de Jongh , vrouſchap in't
Verbort, totdat het Woord des Levenshaar hoogh Be . nedijde:als doen wiert ſy eene Reyne Tuchtige Jongh . vrou, in de welcke dat God wiert Gebooren . 70. Want , Chriſtus ſprack oock tot de Joden , Ick ben van Boven ; maar , ghy žijt van Beneden : ick en ben niet van deſe Werelt ; doch, ghy zijt van deſe Werelt. 71.
Byal. dien
dat hy
in een
Aerdſch Vat waar
Menfch geworden , en niet in eene Reyne , Tuchtighe, Heuſche , Hemelſche Jongh , vrou , ſoo ſoude hy doch 1 van deſe Werelt zijn geweeſt. 72. Maar , alwdus washy Menſch geworden in de He melſche Jongh - vrou ; en , den Aerdſchen Quaal, hingh hem maar aen : want , de Eſents der Sielen was, in ons , Arme Hevæ Kinderen , met Aerdſche Quaal Geinficeert geworden. 73. En , hy foude onſe Sielen , in Hemelſche' Ejents, in ſich in , voeren ; door her Vyer Gods , in Ternarium San &tum .
74. Want , het was om de Siele te doen : door- dien dat fy uythet Eeuwighe was genomen geworden ; ſoo en wilde Godde ſelvige oock niet verlaten . NB . Glry , die Menno . 75. Derhalven , foo wanneer dat daar wordt ghe
niten worde vraaght, Wat het voor Materie zy geweeft , daar in het Woord, en't HarteGods, ſich heeft in begeven ,en fich genaamt, een Lichaam gemaackt : of daar vreemde Materia zy van den Hemel gekomen ; dap of het zy geweeſt Marie Eſents en Saat. 70. Soo is dit, onſe Antwoort : Dat het Harte Gods, niet
Van de Ionghy vrouſchap Mariæ .
127
niet ſonder Weſen en zy geweeft : want, des felfs Woo ningh, is , van Eeuwigheyt, in't Licht : en , de Kracht in't Licht , is het Harte ofte het Woord , 'tgene God van
a Ofte, Gebaart. 77. En ,'t ſelvige - Spreecken , is geweeſt, den Heyli, b Ofte, gen Geeft Gods , die met het b'fpreecken, van de Kracht Baren. des Lichts, van't geſproken Woord uytvgaat ; in't-gene Eeuwigheyt heeft « gheſproken.
dat uyt- geſproken wort. ; 78. Eo, in't uyt- geſprokene, zijn de Wonderen , en , de Wijſheyt Gods : 't felvige heeft in fich , den Godde lijcken Spiegel der Wijſheyt; daar in den Geeft Gods Siet, en daarin dat hy de Wonderen opent, 79. Verftaat het alſoo : Het Woord uyt het Harte Gods des Vaders , om -vanghen met de Hemelſche en Tuchtige Jongh. vrou der Wijſheyt, 't welck in de He melſche Weſentheyt woont و, heeft fich te ghelijck in de Eſents en Weſentheyt van Maria (te weten , in haar ey gen Saat ; verſtaat , in't Menſchelijcke Saat) geopent , en t Saar van Maria , dat Verfturven , en aen God Blindt, was, in , ſich genomen , en 't ſelvige ten Leven verweckt. 80. De Levendige Weſentheyt , quam in de Halfw gedoode, en , nam deHalf gedoode, mede ten Lichame: NB . Niet tot een verganckelijck , 't gene foude op hou den : maar, tot een Eeuwigh Lichaam , ' t welck Eeuwigh foude blijven ; want, alwhier wiert het Eeuwighe Leven wederom Gebooren . 81. Alſoo wiert de Weſentheyt der Eeuwigheyt in God , fijne ganſche Diepte fonder Gront, en , de We ſentheyt van den Verfturven Adam , in de Menſcheyt , eene Weſentheyt, ganſch een Eenigh Weſen, dat alſoo de Creatuur, Chriſtus ,met fijne Wefentheyt , te ghelijck op een maal , den ganſchen Vader vervulde ; die ſonder c Text, • Perck en Grondtis. Ziel, 82. Doch,
Het négende Capittel ,
128
82 : Doch , de Creatuurlijcke Siele , bleef , en iseene Creatuur : en , naar het derde Principium
( dat is , belan
gende de Creatuur ) is deſen Chriſtus, eene Creatuur en Koninck der Menſchen : als mede naar het tweede Prina cipium ;zijnde een Kint van den On_grondelijcken Vader. 83. 't Gene den Vader in fijne Onwgrondelijcke diep
NB. Waar te is, ' t ſelvighe is den Soone in ſijoe Creatuur ; want , de Engelen. Kracht, in de Creatuur, is met de Kracht , buyten de Crea de in woonen tuur , eenie Eenighe Kracht , eene EenigheWeſentheyt (daar vin dat de Engelen en Menfchen woonen ) de ſelvi ge, geeft Paradijs en vrolijck vermaack . ! 84. Maar , in de Menſcheyt , gheeft de ſelvighe oock a Verstaat, « Vleeſch en Bloet : daarvom ſoo is en blijft de ſelvighe Hemelsch , oock eene Creatuur : doch , Ongeſchapen ; maar , Ge Schapen en booren : naar een gedeelte , uyt God , van Eeuwigheyt; Gebooren, is en , naar het andere gedeelte, uyt de Menſcheyt. twee . 85. En , God en Menſch ,is een Eenigh Perfoonghe worden , een Chriſtus, een God , eene Heylighe Drie vul digheyt in de Menſcheyt ; en , oock te ghelijck overval : dat, ſoo..wanneer wy Chriſtum ſien, wy de Heylige Dries vuldigheyt in een Eenigh Beeltſien. :: 86. Sijne Creatuur, is een Beelt ghelijck ; en , uyt ons Menſchen : onſen Hoogen , Priefter en Koninck ; onſen Broeder : fijne Kracht , is onſe Kracht ; welwyerſtaande ſoo wy uyt God , in den Gheloove aen hem , Weder - Ge booren zijn . 7 : 87. Hy en is ons niet Vreemt ofte Verſchrickelijck ; maar , hy is opſe Lieve Tin &tuur : hy is met fijne Kracht , de Verquickingh onſer Sieled ; ons Leven , en ' t Ver maack onſer Sielen . 88.
Soo - wanneer wy hem Vinden , ſoo Vinden wy
onſe Hulpe : gelijck als Adam hem foude Vinden , en hy liet ſich bedriegen ; en , vont eyndelijck , eene Vrou . 89. Al daar
Van de Ionghwvrouſchap Maria .
129
89. Al daar ſprack hy, Sy is Vleeſch van mijnen Vlee ſche , en Been van mijoen Beene ; en , nam haar totv ufich ,
tot eene Gheſellinne . Inſghelijcks foo wanneer dat onfe NB. NB. > Siele hem vindt ; ſoo ſeyt Ty : Dat is mijne Jongh - vrou, die ick in Adam , hadde verlooren, aldaar uyt Aerdſch Wijfwiert . 90.
haar, een
Nu hebbe ick mijne Lieve Jongh , vrou uyt mij
nen Lijve , weder gevonden ; nu wil ick die nimmermeer weder van my laten : fy is mijn , mijn Vleeſch en Bloet, mijne Sterckte , mijne Kracht, die ick in Adam verloor ; de ſelvige wil ick behouden . 91. O ! een Vriendelijck Houden , een Vriendelijck Inqualeeren, Schoonheyr, Vreught, Kracht, en Deught . 92. Alſoo vindt de ArmeSiele , de Tin &tuur van haar verlooren Licht , en hare Lieve Jongh • Vrouken , wordt gevonden den Edelen
vrou : en , in't Bruydegom .
Verftaat ,
93. Want , haar heeft naar Veneris Matrix gheluſt; vrou , orde en , heeft doch niet.vanders dan eenen Aerdſchen Man- Sophia, zijn de Chriftus. nelijcken Sulphur gevonden , en heeft ſich met Aerdſch b Dat i , de verlooren Sie Saat moeten laten Swangeren .
94.
Alhier bekomt ſy de rechte Tin &tuur des Vyers le.
en des Mans, dat ſy alſoo oock eene rechte Mannelijcke Jongh-vrou wordt'; gelijck Adam , in fijne Opſchult, was.
R
HET
130 HÉT
ä Ofte, Geboorte.
THIEN DE
CAPITTE L.
Van de “ Menſch wordingh Jeſu Christi des Soons Gods, En, hoe hy negen Maanden , gelijck alle Menſchen Kin deren, in 'sMoeders Lichaam verſloten heeft ghele
ghen ; En , hoefijneMenſch-wordingh , eyghentlick zy ?
I. En heeft veel Ghediſputeert over de Menſchwa wordiugh Chriſti, doch , ſeer blindt en meniger M ley.Meeningh daarvuyt gemaackt , en , alſoo de Menſchen met Meeningen om
vghevoert : en , de rechte
Menſch wordingh , laten legghen ; daar onſe Eeuwighe Heyl aen leyt.
2. De oorſaack van al ditu ſelvighe , was , om dat men
b Text, zici.
ſulcx, in uyt , wendigh Verſtant en Konſt, heeft gefocht; en , niet aen't rechte 6 Perck. 3.
Bywal dien
Chriſti waar in
dat-men
in de Menſch
wordingh
ghegaan , en uyt God Gebooren ghewor
den , daar en ſoude gheen Diſputeeren van
nooden zijn
gheweeft ; want , den Geeft Gods opent, een yeder , de Menſch ,wordingh Chriſti, wel in -vhem ſelfs ; ſonder den ſelvigen en is geen Vinden. 4. Wapt, hoe willen wy ’tſelvige in 't Vernuftvan de ſe Werelt vinden , ' t gene in deſe Werelt niet en is ? wy
c Text, Glaft.
vinden , in 't uytwendighe Vernuft , nauwelijck een C Schijnſel daar van ; maar , in den Geeft Gods, is het rechte Vinden . 5. Want , de Menſchuwordingh Chriſti, is een ſooda nigh Myſterium , daar van het uyt, wendige Vernuft niets en weet ; want , de ſelvighe is in alle de drie Principien gheſchiet : ende en verinagh niet ghegrondeert te wor den i;
Het thien . Cap.Van de Menſch wordingh Ieſu Chriſti. 131 den ; ' t en , żyudan dat ,men den eerſten Menſch , in fijne Scheppingh voor den Val, kent. 6. Want , Adam ſoude den anderen Menſch , met den Chara &ter van de Heylighe Drievvuldigheyt , uyt, ſich Baren , daar, in dat den Name Ieſus ftont « Ingebeelt. a Ofte, 7. Doch , 't en konde niet zijn ': dèr halven moft daar Imughelijft, eenen anderen Adam komén , den welcken ſulcx'moghe lijck was : want , Chriſtus, is't ſelvighe Jongh
-vrouwe.
lijck Beelt ; met den Chara &ter van de Heylighe Drien vuldigheyt: hy is in de Liefde Gods ontfanghen ; en , in deſe Werelt Gebooren , 8. Adam had Goddelijcke Weſentheyt, en fijne Siele was uyt het eerſte Principium , uyt de Eyghenſchap des Vaders : die moſt ſich ,methare Imaginatie. , in 't Harte des Vaders ( dat is , in ' t Woord en in den Geeft der Lief denen Reynigheyt) richten ; en , van de Lieve
Weſent
heyt Eten :foo ſoude fy de Wefentheyt Godsjin 't Woord des Levens , aen haar hebben behouden ; en , fy ſoude met de Kracht uyt het Harte Gods Gheſwapghert zijo ghe worden .
9.
Daardoor fy dan uyt haar
ſelfs, in hare We
fentheyt , ſuude hebben Geimagineert, en hare Weſent heyt, ſelfs Geſwavgert ; dat alfoo een ganſch Gelijckenis naar het eerſte Beelt(door Imaginatie en door de In_be gevingh van den Wille der Sielen) ſoude zijn ontſtaan , en in de Kracht van de Weſentheyt ſoude ontfangen zijn ge worden . • 10. Maar , naar de maal dat ditiu Adam niet en kon de zijn , vanwegen de Aerdſcheyt die hem aen hingh , foo gheſchiede het in den anderen Adam ( Chriſto) die wiertop eene foodanighe Aert , door de Imaginatie , en door ' t In
gaan Gods , in de Beeldenis van den eerſten
Adam , ontfangen , R
2
11. En,
Het thiende Capittel ,
1 32
11. En , ons is kennelijck , naar
de maal den eerſten
Adam fijne Imaginatie in de Aerdicheyt heeft ghefet , Aerdſch is geworden ( doende fulcx dock tegens ' t Voor nemen Gods ) dat moſt beſtaan . 3. 12. Want ,
even
Voorw nemen Gods
wel het
al. hier ſette God fijn Voornemen in
Adams Kist, en voerde fijne Imaginatie in de verdurven Beeldenis, en Swangerde de ſelvighe met fijne Godde lijcke Kracht en Weſentheyt , en wende den wille der Sielen om , uyt de Aerdſcheyt in God , dat Maria alſoo met een ſoodanigh Kint Swanger wierdt, ghelijck Adam foude Swanger zijn geworden . 13. 't Welck de eygen Vermogentheyt niet en konde doen ; maar,ſonck neder in den Slaap (dat is in de Magia ) daar als. doen
het Wijf uyt Adam
wiert ghemaackt:
't welck'niet en ſoude ghemaackt worden, maar , Adam foude ſich in Veneris Matrice félfs Siwangeren ; en Mal gis Baren
14.
Maar , alfoo ' t niet en vermocht te zijn , foo wiert
Adain ghedeelt , en fijnen eyghen Wille van de groote Macht wiert hem gebroken , en in den Dood geflotem 15. Naarde. maal dat hy fijne' imaginatie in den Geeft Gods nier en wilde ſetcen , foo moſt fijne grooté Macht, in den Dood ftille houden
en , laten den Gheeft
Gods fijne Imaginatie in hem ſetten , en met hem
doen
2. Verfaat,'t geen a hy wilde . Gheeft den 16. Daarvom verweckte den Geeſt Gods ſich uyt den Gods, felvighen Dood , het Leven sen viért desfelvighen Le
vensGeeſt; opudar de Beeldenis', en , de Ghelijckenis naar God
( de welcke van Eeuwigheyt in de Wijſheyt
Gods was bekent gheworden ) doch mocht Ghebooren 1. worden en beſtaan . C 17.
Want, fy ſtondt , voor de Tijden desWerelts, en van
Van de Menſch
wordingh lefu Chriſti.
133
van Eeuwigheyt , in den Jongh vrouwelijcken Spiegel, in de Wijſheyt Gods ; en , dat in twee Geſtalten . 18. Dat is , naar het eerſte Principium Vyer, en in 't tweede
Principium
des Vaders,în't
des Soons, in't Licht :
en , ſy en was doch niet-vanders openbaar, dan in 't Licht, en in't Vyer , ghelijck als in eene Magia ; datis , in eene Mogelijckheyt .:
19.
tubongigcina no14 Ghelijck als den Gheſternden Hemel , naar fijne stuprad 1969
Vermoghentheyt eene
Figuur ,aen den Menſch , in den
Slaap , in't Ghemoet » Figureert , alfoo is de Beeldenis a Text , Modele oock in t Centrum van de Natuur des Vyers verſcheer rien ; geheelOnlifichtbaar. i 01 43.125ingreso Ingo 20. Maar, in de Wijſheyt,inden Spiegel vande God heyt , daar is'fy , ghelijck een Beelt , ghelijck eene Schae duwe , verſcheenen , doch , ſonder Materiaels Weſen . NB. NB. en , ſy is doch in der Brent's ,'b van den Geeft geweeſt b ofe, des 121. Den weleken:( doen hy ſich in den Spieghelder Geles ghe Wijſheyt
vertoonde ) defe Beeldernis heeft ghekentreb c Text, geſien , en ſijnen Wille daar , 'eens ; heeft' in gefet, om de Erblictet. felvighe-in Weſentheyt te brenghen : op : dat God een ofte een Ghelijökeniss aen het Weſen hadde , ali .itoisuus Beelr daar hy._fich niet meer en behoefde , ghelijck alsin den d Text, Spiegel, te Sien ; maar; irild WefendBewilden.) PS Emfinden . .. 22. En, daár-jom ( alſoo het eerfte Beelt inde geftren, ge Macht Imagineerde , ep daar over Aerdſch en Dood
wiert ) foo voerde den Geeft Godsfijnen Wille en fijn Leven in den Dood ,en hann het eerſte Leveo wederzom riyt den Dood , in
ſich , op
dat het eerſte Lerenin yold
kome gehoorſaamheyt ; voori hembeſtondt zen , dat hy alleen zy , het Willen en oock her Doen , 23.
Alſo is ons kennelijck , dat God in de Half doode
Beeldemis zy in gegaan (verſtaatzin Maria ) en even in de ſelviglie Jongh rodwelijcke Geſtattel de welcke in den Dood R3
Het thiende Capittel ,
134
Dood lagh verſloten : daar..indar Adam ſoude Swanger worden ; en, een Beelt naar. ſich ſelfs ,in Jonghwvrou. welijcke tucht, Baren.. : 3:24 . Inde ſelvige in geſlote,en Half , gedoode Jongh vrouwelijcke Matrice, is het Woord, ofte het Harte Gods ( zijnde het Centrum der Heyligen Drie...vuldigheyt) een à Text,
Menſchelijck Beelt gheworden ; ſonder « beſchadegingh Verletzung. fijnèsWeſeňs ?" , ha 25. Naar
de maaldat de eerſte levendighe Jongho
vrouwelijcke Matrix , in Adam , God niet en wilde ghe hoorſaam zijn ,, vſqo'wiert fy nu ( doen ſy wederom uyt den Dood verweckt wiert ) hem ghehoorſaam , enigaf fich ganſch Demoedighlijck'en gewilligh, in den Wille Gods; alſoo wiert nu het rechte Jongbvrouwelijcke Beelt, we der vom in de ghehoorſaamheyt Gods Gefigureert. 26. Want, den eerſten Wilie, den welcken tegens den Wille Gods Imagineerdê , maft in den Dood blijven : en , Hi
daar wiert eenen reynén ghehoorſamen Wille verwecktz den welcken in de Hemelſche Sacht , moedigheyt , en in ' t Hemelſche Weſen bleef : die de Beeldenis in 't Vyer
b Text, Aufquellen . ( in't deel des Vaders ) niet meer in.uhem en liet b opr vloeyen' ; raar, bleef ineenė Eenighe Quaal... 27. Gelijck als
dan de Godheyt , maar in eene Eenige
Quaal, haar Leven en voert
te weten, in 't Licht,in den
Heyligen Geeft; en, voert dan , noch ſijne Heerſchappye, over alle de drie Principien . 5:28 . Alſoo is onsoock vad de Menſchnwordingh Chris fti te verftaan : doen den GheeftGods het Jongh vrou welijcke leven weder.com in Maria verweckte ( 't welck in de Aerdſche Elents in den Dood, en in den Grim , lagh ingeſloten ) doen wende fich het felvighe Leven , nuv voort, alleenelijck in eenen Eenigen Wille ( te weten , in de Liefde Gods )en gaf fichi aen den Geeft Gods over: 29. Alloo os
)0
Van de Menſch- wordingh lefu Chrifti.
29 .
Alſoo wiert ’ t ſelvighe Leven ,
* 135
met een recht
Jongh - vrouwelijck Beélt, Swanger: 'twelck by Adam ſoude zijn ; maar, niet en gheſchiede.
30.
Þant , d'eene Imaginatie , optfingh d'andere : de NB. NB .
Imaginatie Gods, ontfingh de Imaginatie in den Dood ; en , bracht de ſelvighe weder om tot het Leven : dat ſel vighe Leven , Imagineerde weder vom in God , en wiert met God Swanger ; en , uyt de Godheyt en Menſcheyt, wiert eenen Eenigen Perſoon. 31. De Godheydt hingh aen de Hemelſche Weſent heyt, die van Eeuwigheyt doorgaans was gheweeſt, met a Rijck, Kracht , en Heerlijckheyt: te weten, heta Rijck a Dasis; Regeeringh. van 't Paradijs , en yau de Engelſche Wereldt : zijnde den Geelt , en , de fevende Gheſtalte aen't Centrum Nature ; gelijck in 't derde Deel , ofte Boeck,van 't Drie voudigh Leven , met alle omſtandigheden , is verhaalt geworden. 32. En, het Rijck yan deſe Wereld , hingh de Menſch heyt aen : naar de..maaldat den Wille van de Mepſch gaf, foo was dit heyt ſich dau .- noch in deGodheytover Jongh , vrouwelijcke Beelt in Chrifto Iefu, in deſe Werele, nierswanders , dan een Gaſt ; en , fijne Godheyt was een Heer over defe Werelde. 33. Want, alfoo foude't ſelvighe in Adamn oock zijn , NB. Oors dat het kleynſte en onmachtighite , onder het Grootſte Adams faack van Col. Slaap. en Almachtighfte b waar.
34. Maar , den Wille Adams, gingh in't kleynſte, en b ofie,zijn on machtighe: daarvom wiert hy ganfch ont. machtigh; fonde, viel neder in Slaap , en den Schepper wederom te hys. 35. Maar , deſe Beeldenis , met Chriſto , bleef in de Goddelijcke Wijſheydt ſtaan; en , de Aerdſche Quaal, hingh haar ,in Knechts Ampt en Wijſe, aen : nu niet meer als een Heer, gelijck over Adam , en Mariam fijne Moo der , voor de hooghe Benedyingh ey openingh der Gock heyt :
Het thiende Capittel,
136
heyt : maar, ghelijck als een Knecht; want, deſe Beelde nis wasnu , in den Geeſten Macht Gods, een Heer over
he
de
het derde Principium van deſe Werelt, i 36. Nu , foo ſpreeckt het Vernuft : Hoe is het in deſe Menfch ---wordingh dan toe.vghegaan ? is dan het Leven a Text, alſoo terſtont met het Punt van de ontfanghenis a be Siege. NB no. weeght geworden boven den Natuurlijcken Loop , dat het deel Marive ( zijnde het Saat des Wijfs ) loo vanno ftonden , aen heeft gheleeft ? 37. Neen : want , het was een Eſſentiaelſch Saat , en
b Text, Rege.
' t wiert in fijnen rechten Natuurlijcken Tijd b roerende, met Sielen Geeft ; ghelijck alle Kinderen Adams . 0:38. Maar ,
het deel der Godheyt , om-» vanghen met
Goddelijcke Weſentheyt en Wijſheyt , 't ſelvige Leefde van Eeuwigheyt tot Eeuwigheyt. 39. Daar en gingh van de Godheyt niets af noche -toe: 't gheen ſy was, dat bleef ſy ;'en , 'tgheen ſy niet en * was, dat wiertſy. !
31.40. Sy gaf lich met Hemelſche Goddelijcke Weſent heyt, in de Eſents en Weſentheyt Maria '; ep, Marias Ejents, en Gods Ellents, wiert een Eenigh Soon. 41. Doch , de Elentien Marie , waren -0.37
Doodelijck ;
en ; de- Effentien .Gods, Ondoodelijck . 971342: Daarom moften de
Efentien van Maria , aen't
Kruys Sterven , en door den Dood in't Leven gaan : daar
toe holpen de Eſſentien Gods, anders en foude
het niet mogelijck zijn gheweeft... 43. Alſoo hielp ons Gods Efents', en, helpt ons inoch
doorgaans, door den Dood Chrifti, tot in de Eſentien en in 't Leven Gods. 1 . 44. Alfoo bekennen wy de Menſch wordingh Chriſti te zijn
Natuurlijck ', ghelijck alle Menſchen Kinde ten : want , de Hemeliche Goddelijcke Wefentheyt , . heeft
ct
Van de Menſchw-wordingh Iefu Chrifti.
137
heeft fich , met haar Leven , in de Aerdſche Half - gedoo de, inbegeven. 45. Den Heer gaf fich onder den Knecht ; op.dat NB. NB . den Knecht Levendigh wierdt : en , hy is te ghelijck , in negen Maanden , een vol komen Menſch geworden ; en , oock eenen Waren God ghebleven : en , hy is oock op aert en wijſe , ghelijck alle Adams Kinderen , tot defe Werelt Gebooren geworden ; door den ſelvighen wegh , gelijck alle Menſchen . 46. En , ſulcx niet , om dat hy't van noode had : hy hadde Magiſch konnen Gebooren worden : maar, hy en ſoude , nochte en wilde niet ; want , hy ſoude onfe Ong reyne Dyerſche Geboort , en ons ingaan in dit Leven , a Ofte, * heelen , Geneſen . 47. Hy ſoude in onts , in, gaan in deſe Werelt , in
gaan , en ons uytdeſe Werelt in't in - gaan Gods in , voe ren ; en , van de Aerdſche Quaal uytvoeren . 48. Want , byval.vdien dathy waar Magiſch Geboo ren geworden, opGoddelijcke aert , foo en loude hy niet Natuurlijck, in defe Werelt, zijn geweeſt: want , de He melſche Weſentheyt ſoude den Aerdſchen Quaal heb ben moeten verſlinden; alſoo en foude hy ons niet gelijck zijn geworden.
49. Hoe ſoude hy dan den Dood hebben konnen lij den en , in den Dood in - gaan ? en , den ſelvighen ver maar, alſoo en is het niet. breecken - soi Hy is Waarvachtigh , het Saat des Wijfs: en , den Natuurlijcken Wegh, in deſe Werelt ingegaan, gelijck alle Menſchen': en , dannoch den Goddelijcken Wegh , in de Goddelijcke Machten Weſentheyt , door den Dood uyt - gegaan . 2.51. Het is fijne Goddelijcke Levendige.Weſentheyt die in den Dood beſtondt , die den Dood verbrack en be S ſpotte ;
Het thiende Capittel ;
138
ſpotte ; en , de verwonde Half., doode Menſcheýt, door den Dood , in't Eeuwighe Leven voerde. 52. Want , het Aerdſche Deel , 't welck hy uyt fijne Moeder Maria aen ſich ( dat is , aen het Goddelijcke
Weſen ) aen nam , 't ſelvighe Stierf den Aerdſchen Quaal, aen't Kruys, af. 53. Alloo was de Siele in de Weſentheyt Gods, en voer in de Helle des Duyvels, als eenen Victorieuſen Vorſt ; dat is , in den Tooren Gods : en , blufte den ſelvi . gen met de Liefde en Sacht, moedigheyt Gods , van de Goddelijcke Lieve
Weſentheyt.
54. Want , het Lieve . Vyer quam in ' t Vyer des Toorens, en verdronck den Tooren ; daar in dat de Duy
vel wilde God zijn. a Ofte, door.
55. Alſoo wiert de Duyvel a met de Duyſternis ghe vanghen ghenomen ;en, hy verloor ſijue Heerſchappye: want , den Prickel en het Swaarde des Cherubs des Worgh , Engels, wiert alvhier verbroken . 56. En , dat was de oorſaack daarom dat God Menſch wierdt , dat hy ons uyt den Dood, in't Eeuwighe Leven in
voerde ; en , den Tooren , die in ons Brande,
met fijne Liefde uyt -bluſte: 57. Want, ghymoet ons rechtverſtaan hoe den Too
ren Gods is ghebluſt geworden ? niet met het Doode lijcke Bloet Chriſti, 't gheen hy vergoot ; daar_over de Joden met hem ſpotteden. 58. Maar , met het Bloet des Eeuwigen Levens, uyt het Weſen Gods , 't welck On ſterffelijck was , 't welck b Text, daar hadde de 6 Fonteyne van ' t Water des Eeuwighen Branquel. Levens ; 't ſelvighe wiert aen 't Kruys , mede onder het uyt - wendige Bloet , vergooten : en, doen het uyt -wen dige viel, doen viel het Henielſche mede ; doch , het was OnIterffelijcki
59
Van de Menſch.wordingh lefu Chriſti.
139
59. Alſoo heeft de Aerde het Bloedt Cbriſti ontfan ghen ; daer van ſy verzidderde en ſchudde : want, den Grim Gods wiert nu in whaar overwonnen ; en , het Le vendighe Bloet , ' t welck uyt de Weſentheyt Gods van den Hemel was gekomen, quam in haar. 60. ' t Selvige dede de Graveu der Heylighen open , en opende den Dood : ' t maackten eenen wegh door den Dood ; ſoo dat den Dood ten toon wiert gedragen. 61. Want , doen het Lichaam Chriſti van den Dood op ftont , al daar droegh hy den Dood ten toon aen fij Den Lichame ; want, des ſelfs Macht, was verbroken .
HET
ELFDE
C
Á PITT E L.
Van de Nuttigheyt : Wat nut ons Arme Kinderen Hede de Menfch
wordingh, eri, de Gheboorte Ieſu
Chriſti, des Soons Gods zy ? De
Alder
Lief
Rijcxſte Poorte.
1. Y Arme Kinderen Hevæ , waren al. t ſamen in Adam Geſtorven : en , al waar't vſchoon dat wy
W
ghelijck als Leefden , foo en Leefden wy doch niet anders dan deſe Werelt , en den Dood
wachte op ons ; en ,verſlondt doorgaans ,den eenen naar den anderen : en , voor ons en foude geenen raat zijn al dien dat God ons nietuyt ſijn Weſen ,
gheweeſt ; by
weder had Gebooren . 2. Wy en ſouden ( naar den Lichame) in Eeuwigheyt, niet weder zijn gekomen ; maar , onfe Siele ſoude in den Quaal , van den Tooren Gods, by alle Duyvelen , Eeu wigh, zijn gebleven . S2
3. Maar,
Het elfde Capittel ,
140 3.
Maar, de Menſch
wordingh Ieſu Chriſti, is ons een
krachtigh Weſen gheworden : want, om onſent --wille is God Menfch gheworden : opdat hy onſe Menſcheyt weder.com uyt den Dood, in hem brachte, en onſe Sie. 1 le, uyt het Vyer; van den Tooren Gods , verlofte. 4. Want
de Siele , is , in whaarſelfs , eenen Vyer. ,
Quaal, en begrijpt in
haar
ſelfs het eerſte Principium ,
de Wrange Geſtrengigheyt; die in
haar
ſelfs alleenie
lijck tot het Vyer arbeyt. 5. Bywal_dien de Sachtvmoedigheyt , en , deLiefde Gods de Gheboorte deſer Sielen wordt ontooghen , ofte met ganſch gheftrenge Materie wordt Geinficeert, ſoo blijft ly eenen Quaal in de Duyſternis, eene gheheele ge ſtrenge Rouwigheyt, ſich ſelfsEtende; en ,doch oock ,
in den Honger des Willens , alſoo doorvgaans weder om fich felfs Barende . 6. Want , 'een dingh dat geen Begin nochte Gront en heeft , 't ſelvige en heeft oock geen Eynde : maar , het is ſich ſelfs ſijn eygen Gront ; het Baart ſich ſelfs. 7. En , daarwy doch oock niet en willen ſegghen , dat de Siele geen Begin en heeft : ſy heeft Begin ; doch, allee nelijck , naar de Creatuur : niet naar der Eſents; hare Ellents is van Eeuwigheyt. 8. Want , het Goddelijcke Fiat heeft haar in't Cen trum van de Eeuwighe Natuur gevat ; en , in een tiaals Weſen ghebracht :
Subſtan
daarvtoe met het gheheelę
Kruys , met den Character der Heylighen Drievuldig . heyt: te weten , eene Gelijckenis van den Drie..voudigen Geeft der Godheyt, daar God in woont ; 'tzy nu dat het gheſchiet in Liefde ofte Tooren : dat is , in't Licht ofte in't Vyer : want,waarin dat de ſelvige Imagineert , daar mede wordtſy Swangher : want, lý is eenen Magiſchen Geeft ; eenen Quaal in haar ſelfs.
9. Sy
Van de Nuttigheyt, der Menſch
wordingh Iefu Chrifti. 141
9. Sy is het Centrum der Eeuwigheyt, een Vyer der Godheyt in den Vader : doch , niet in de Vryheyt des Vaders , maar, in de Eeuwighe Natuur. 1 '.. 10. Sy en is niet voor het Weſen ghekomen ;maar , in NB. NB. het Weſen.is 11. Maar , de Vryheyt Gods , is buyten het Weſen : woont dan noch in't Weſen ; want , in't Wefen , wordt . God Openbaar . 11.25 12. En , ſonder Weſen , en ſoude oock geen God zijn : maar, eene Eeuwige Stilte ; ſonder Quaal. 13. Maar , in de Quaal , wordt het Vyer Ghebooren ; en , uyt het Vyer , het Licht : al daar ſich dan twee We ſens ſcheyden , en tweederley Quaal voeren : te weten ; eene Grimmige , Hongerighe en Dorſtighe ; in 't Vyer : en , eene Sachte, Liefelijcke, Gevende ; in't Licht. 14. Want, het Licht geeft ; en, het Vyer, neemt: het Licht geeft Sacht moedigheyt : en , uyt de Sachtmoe digheyt, Wefentheyt ;de felvigheis de Spijſe des Vyers : anders ſoude het eenen Duyſteren Grimmighen Honget ri in ſich ſelfs zijn.
15. Ghelijck dan eenen Gheeft is , by
al
dien dat hy
geen Weſen des Lichts en heeft; gelijck een verſmaclit is with Vergift . 1,400 16. Maar , bywal, dien dat hy Wefen , van de Sacht.j. moedigheyt,bekomt,foo treckt hy't ſelvige in - ſich ,en woont daar in ,en gebruyckt het tot Spijfe , en oock tot Lichaam : want, hy Inficeert ſich , en Swangert ſich ,daaru mede : want , fijn Weſen , is fijne Vervullingh ; dat den Honger alſoo geftilt wordt. 17. Alſoo is ons te betrachten de Menſchelijcke Sie le : ſy wiert genomen uyt het Centrum van de Natuur : niet uyt den * Spiegel van't Eeuwighe : dat is , niet uyt a Verfaat, de vier Ele . den Quaal yan deſe Werelt : maar , uyt de Eeuwighe ES menten , S 3 ſents
Het elfde Capittel,
142
fents van den Geeſt Gods , ofte uyt het eerſte Principium ; uyt des Vaders Eygenſchap, naar de Natuur . 18. Niet van ' t Wefen ofte van Yets ; maar, den Geeſt . 9. der Godheyt, blies hem het Leven ( verſtaat de Beeldenis in Adam ) ſelfs in , uyt alle de drie Principien : hy heeft hem
het Centrum van , de Natuur ( zijnde den Vyern
Quaal ) teo Leveniąugeblaſen . 19.
Alsmede de Sacht.,moedigheyt der Liefden
ayt her Wefen der Godheyc ( zijnde het tweede Princi pium ) met Goddelijcke Hemeliche Wefentheyt. : : 20.
Als mede den Gheeft van deſe Werelt ; zijąde
* Dat i, den Spiegel , en een · Voorbeelt van de Wijſheyt Gods, een Afw met de b Wonderen . :) ! 129,30 ibi beelr el. ofie b , : 21. Maar , nu ſoo is den Gheeſt van dele Werelt , met Wercken.
de ontſteeckingh, en met het Vergif des Duyvels ( ' t geen hy daar, in heeft ghefineten ) verdurven : want , de Duy vel woont in deſe Werelt , en hy iseenen gheftadigen In ficeerder van de uyt -wendighe Natuur en Eyghenfchap: hoe wel niet - anders dan in den Grim ( dat is , in ' t
c Text, Herben.
· Wrange begeeren) daar is hy machtigh . 22. Maar , hy ſtelt fijne
Imaginatie met fijne valſche
Tin £tuur oock in de Liefde; en , vergiftight de Siele haar befte Kleynoot : en , hy heeft Adams Siele , door fijne Imaginatie, met fijnen booſen Honger. Geeft Geinficeert, dat de Siele Adams daar
door, naar de Aerdſche Quaal
Luſte : door welcke Luſt, dat ſy met Aerdſche Quaal
1
wiert Ghefwangert , dat alſoo het uyt...wendighe Rijck, int inwendige, wiert in
gevoert : daarm -van hetLicht
in 't Vyer,van't eerſte Principium , uyt blufte ;en , fijne Goddelijcke Weſentheyt (daar. in dat hy Eeuwigh ſoude leven ) in den Aerdſchen Dood wiert in gheſloten . 23. Alloo en was voor defe Beeldenis , noch oock voor
deſe Siele , geenen raat meer : 't en
waar
dan dat de God
Van de Nuttigheyt, der Menſch - wordingh Iefu Chrifti. 143 Godheyt ſich in haarbeweeghde, naar het tweede Prin cipium ; dat is , naar het Licht des Eeuwigen Levens: ev , de Weſentheyt die in den der
Dood was ingheſloten , we
om aen ſtack met den Glanſch der Liefden; ' t welck
in de Menſch - wordingh Chriſti gheſchiede. - ) 24. En, dit is het grootſte Wonder , ' t geneGod heeft ghewrocht, dat hy ſich met het Centrum van de Heylighe Drie
vuldigheyt, in ' t Saat des Wijfs, heeft beweeght ,
25. Want,het Harte Godsen wilde ſich niet in 't Vyer ( dat is , in de Tin &tuur des Maps ) openbaren : maar, in de Tin &tuur des Geeftes ( dat is , in Veneris , in de Liefde des Levens ) op
dat het Vyer, in de Tinktuur des Mans, met
de Sachenmoedigheyt, en Liefde Gods , wiert begrepen . 26. Want, het Eeuwige Leven moſt ,en ſoude, uyt den in - gheſloten Dood wederom uyt - groenen ; want , alvy hier heeft de Wortel Teſle , en , de rechte Roede Agronis ghegroent, en ſchoone Vrucht voort ghebracht . 27. Want, in Adam (doen hy Aerdich wiert) wieșt het Paradijs in den Dood geſloten ; maar, in Chriſto, groende 't ſelvighe wederom uytden Dood . 28. Van Adam hebben wy al.vt ſamen den Dood ghen erft ; en, van Chriſtus erven wyhet Eeuwighe Leven , 29. Chriſtus is het Jonghu vrouwelijcke Beelt, t gheen 1 Adam uyt fich foude Baren , met beyde de Tinkturen . 30. Maar , door. dien dat hy niet en konde , ſoo wiert
:
hy ghedeelt, en moſten door twee Lichamen Baren, toto vr dat den Siloh quam ; dat is, den Soone van de Jongh vrou ,
die uyt God.en Menſch wiert Ghebooren . 31. Hy is den Door - breecker ,' van den welcken de Propheten ſpraacken, Die daar op
ſchiet gelijck een Rijs;
hy Groent ghelijck eenen Genever.wboom , in ' t Weſen Gods.
2161 32. Hy heeft door fijn In
gaan , in de Menſchelijcke Halfm
7 1
3 144
Het elfde Capittel,
Half ghedoode Ellents, den Dood verbroken ; want, hy Groende te ghelijck , in Menſchelijcke, en oock in God delijcke Elents. 33. Hy
bracht ons mede in
onſe Menſcheyt ,
de
Jongh, vrouwelijcke Tucht van de Wijſheyt Gods: hy om vingh de Eſents onſer Sielen met Hemelſche We fentheyt. 34. Hy was den Helt in den ſtrijdt, al waar de twee Rijcken met maalkanderen in ſtrijdt laghen ; te weten , den Tooren Gods; en, de Liefde Gods : hy gaf fich ghe willigh in den Tooren , én ' , bluſte den ſelvighen met lijne Liefde; verſtaat, in de Menſchelijcke Eſents. 35. Hy quani uyt God , in defe Wereldt, en pam onſe
Sielen tot, ſich in ; op.datwhy ons uytdeAerdſcheydt van deſe Wereldt,wederom in ſich , in God , invoerde. 36. Hy baarde ons in fich weder Nieu ; op bequaam waren , om in God te leven .
dat wy
37. Hy baarde ons uyt ſijnen Wille , opwdat wy onſen Wille in hem ſouden fetten : foo voert hy ons , in fich ; tot den Vader, in ons eerſte Vaderlandt wederom in ; te a Text,
weten ; in't Paradijs ,daar Adam van uytgingh ... ! 38. Hy is onſe a Fontegne' gheworden ; fijo Water
ons: hy is de Fonteyne ; en , wy zijn fijne Brummel b Vloeyt in Quellet. Droppelen in hem :hy is de Volheyt van onſe Weſent Brun . heyt geworden ; op dat wy in hem , in God , leven. 39. Want , God is Menſch gheworden : hy heeft fijn On grondelijek On metelijck Weſen , in de Menſcheyt -ghevoert : fijn Weſen , tgheen den Hemel vervult, inv heeft hy in de Menfcheyt gheopenbaart. 40. Alſoo is het Menſchelijcke. Weſen , en
d Text, Regcu .
Gods
Weſen, een Eenigh Weſen gheworden ; eene Eenighe Volheyt Gods : ons Weſen , is fijnd Beweghen in fijnen Hemel " S
41. Wy
Van de Nuttigheyt,der Menſcb_wordingh Iefu Chrifti. 145
Wy zijn fijne Kinderen , fijn Wonder, fijn wiBewe. 2. Text, Regen . gen ; in ſijn On grondelijck Lichaam . ... 42. Hy is Vader ; en , wy zijn Kinderen in hem : ' wy 41.
In woonen in , hem ; en , hy in ons: wy zijn fijn Werck ftrument , daar mede hy ſoeckt en maackt't geen hy wil. 43. Hy is het Vyer , en oock het Licht , met alle het Weſen : hy is verborghen ; en , het Werck , maackt hein , openbaar. 44. Alſoo verſtaan wy dat God een Geeft is , en fijnen NB. NB ,
Eeuwighen Wille is Magis; dat is , Begheerende : hy maacktdoorvgaans uyt Niets, Weſen ; en , fulcx in twee derley Quaal: te weten , daar 't Vyer en naar ' t Licht . 45. Uyt het Vyer wordt Grim , Op -uklimmen , Hoo vaardigheyt, niet willende fich aen het Licht bInveyge - b Ofte, Orergeven , nen ; maar , eenen Griminighen Erpſtighen Wille : naar den welcken hy niet en wordt genaamt, God ; maar , een Grimmigh Verteerend Vyer. 46. Oock ſoo en wordt dit Vyer in debloote Godheyt NB. NB, niet openbaar : want , het Licht heeft het Vyer in , fich verſlonden , en't geeftaen 't Vyer, fijne Liefde, fijneWe fentheyt, ſijn Water , dat alſoo in 't Weſen Gods niets. anders en is dan Liefde , Vreughde en · Vermaackelijck- Wonnes heyt ; en , geen Vyer en wordt bekent . :
47. Maar , het Vyer is alleenelijck een oorſaack van den Begeerenden Wille, en van de Liefde, als mede van het Licht,en van de Majefteyt: anders en ſoude daar geen
Weſen worden ; ghelijck ſulcx , in't langhe , in de voor gaande Schriften , is uytvgevoert, 48. En , ons is nu kennelijck ,waar, in dat onfe Nieu- NB, NB. we Weder. Gheboorte ftaat? ( naar de maal dat wy nu doch in defe Werelt, met de Aerdſche Hutte, verdeckt, en aen 't Aerdſche Leven te vluys ghevallen zijn ) na mentlijck , Bloot , in de Imaginatie , dat wy met onſen T Wille
146
II Het elfde Capittel ,, 'n
Wille in den Wille Gods inugaan , en oiis aen
NB, Wat Gelooveny. NB . NB .
hem
ghe
heel loveyghenen en Overigeven ; 't welck is genaaint, Gelooven .
49. Want , het Woord , Gelooven , en is niet Hiſto riaels : maar , het is een Nemen, uyt het Weſen Gods uyệ GodsWeſen Eten , het Weſen Gods , door de Ima ginatże', in het Vyer der Şielen in voeren , fijnen Hon ger daar mede ſtillen ; en , alſoo het Weſen Gods aene trecken . go. Niet ghelijck een Kleet ; maar , ghelijck als een Lichaam der Sielen : de Siele moet in haar Vyer , het Weſen Gods hebben ,ſy moet van Gods Broot Eten ; byw alvdiep dat ſy begeert Kindt te zijn . 51.
Alſoo ſal ſy oock in den Gheeſt , en in ' t Weſen
Gods, Nieu worden Ghebooren : den welcken (Gheeft ] haar , uyt den Acker der Grimmigheyt, en desToorens, tot in den Acker der Liefden, Sacht. moedigheyten De Det propffet.
moedigheyt Gods ainwgriffit ; en , ly bloeyt met eene Nieuwe Bloeme in den Acker Gods uyt. 52. En , de ſelvige Bloeme ( die in de Liefde Gods
Waft ) die is de rechte Ware Beeldenis der Godheyt , de » welcke God begeerde , doen hy Adam tot fijne Gelijcke. nis Schiep : de felvighe (Beeldenis ) heeft nu God , en des Menſchen Soon , ons weder Gebooren. 53. Want , fijne Weder „Gheboorte uyt God , en uyt ons Weſen , is onſe Wederv Geboorte ; fijne Kracht, Le ven , en Geeft , is alles ons. 54. En , wy en behoeven daar niets meer toe te doen , dan dat wy alleenelijck Bloot , met onſen Geeft des Wil ļens,door hem in't Weſen Gods in gaan :foo wordton ſen Wille , in den Wille Gods , Gebooren ; en , ontfanght Goddelijcke Kracht en Weſen. ciss Cli
Geene y reemde :maar onſe eerſte, met de welcke dat
Van de Nuttigheyt, der Menſch vzordingh lefu Chrifti. 147 dat wy in Adam , in den Dood inginghen ; de ſelvighe weckten ons , den Eerſt„Geboorneuyt den Dooden (die daar is Chriſtus) wederom op . .: 56. Hy is God : en , is dan op
dat
nochuyt- ons Gebooreni ;
hy ons , uyt den Dood, Levendigh maackte,
57. Niet met een vreemtLeven , 't welck wy al hier in deſe Werelt niet en hadden ghehadt : maar , met onsey. gen Leven ; want , het Voornemen Gods , moſt beſtaan. 58. De ſchoone Bloemeen Beeldenis , a ſoude uyt den a Ofie, verdurven Acker waſſchen : en , niet alleen dat ; maar , Mojt. oock uyt den Reynen Acker.
-
59. Wy moften uyt de Jongh
17 Vrou Weder. Geboo
ren worden : en , niet uyt den Man des Toorens , uyt de Tin &tuur des Vyers ; maar, uyt de Tin & tuur des Lichts. 60.
Wytrecken , met onſe Inbegevingh , de Jongb ... 3
vrou Chriſti aen .
61. Wy worden hier
mede ,
de Jongh
vrou der
Tucht, Kuylheyt en Reynigheyt, in Ternarium San&um , in de Engelſche Werelt , eenen Spieghelvan de Heylighe Drie., vuldigheyt , daarvin God ſich beſiet ; die ly lich
b Text, tot fijn 6 Geſellinne heeft genomen. 62. Hy is onſen Man , met den welcken dat wy , io Gemahl. Chriſto, Verbonden, Getrout, en Invgelijft zijn . 63. Wy zijn nu Maria , in 't Verbont der Ghenade ; NB. NB . daar
uyt dat God,en Menſch , wort Gebooren .
64. Maria was de eerſte in de Hooghe Benedyingh ; NB. NB . want , in haar was het · Teecken daar het Verbont op c Text , Ziel. wees . 05. Sy was in God ( in den Hoogh.waardighen Name leſu ) bekent, alweer den Gront des Werelts wiert geleyt . :
06 .
Niet dat fy het Leven uyt den Dood bracht;
maar , dat God ( in
haar ) het Leven uyt den Dood wilde brenghen : daarvom wiert ſy hoogh Ghebenedijdt; en , T2 de
Het elfde Capittel,
148
de Reyne Jongh , vrouwelijcke Tucht , wiert haar aen ghetooghen . 67. En , uyt de ſelvighe Jongh Vrouſchap ,daarvuyt dat Chriſtus wiert Ghebooren , moeten wy al_t'ſamen Gebooren worden : want , wy moeten Jongh , vrouwen worden , en methet Lam , God volghen ; anders en ſul len wy God niet ſien : want, Chriſtus ſeyt : Ghy moet van Nieus Gebooren worden (byval 1:
dien dat ghy het Rijcke
Gods wilt ſien ) door het Water en door den Heylighen Gheeft 68. Het Water is de Jongh - vrouſchap : want , de Jongh , vrou voert de Tin &tuur des Lichts , en des Wa ters ; zijnde Liefde en Sacht moedigheyt. 69. Én , den Gheeft , daarvuyt datwy moeten Ghe booren worden ,is den genen die met de Beweegingh der Godheyt, ſich ,in het Saat des Wijfs , in - gaf, die den Dood verbrack , die uyt het Water , eene Licht. Vlam mende Bloeme uytbaardt; al. daar..hy den Gheeft, en het Leven van de Bloeme, is.
70. Niet naar den Quaal des Vyers van den Grim
:
maar , naar den Quaal des Lichts ; in de Sachtmoedig heyt, en Demoedigheyt.
:
HET
149 HET
TWAALFDE
Van de Reyne
Jongh
CAPITTE L.
prouſchap : Hoe wy Arme Kin
deren , Hevæ , uyt de Reyne longh
vrouwelücke Tucht,
in de Menſch - wordingh Chriſti, moeten ontfan ghen , en in God Nieuw Gebooren ,worden ; anders enſullen wy God niet fien . 1. Y Arme Kinderen Hevæ , en vinden in
onsgee
nige Rechte Reyne Tuchtighe Jongh
vrouwe
lijcke ghedachte: want , MoederHeva ( die eene Vrou was ) heeft ons alt'ſamen Wijfvigh en Mannigh ghemaackt. 2. Wy zijn in Adam en Heya alvt'ſamen tot Mannen en Vrouwen geworden : 'ten , zydan dat wy in de He melſche Jongh - vrouſchap, met onſen Begeerenden Wil le , ingaan ; in de welcke dat God ons , uyt Chriſto , we der om , tot Jonghovrouwen, heeft Gebooren . 3. Niet naar het Aerdſche Leven ; in
't welck gheen
Tucht , nochte Reynigheyt, en is : maar, naar het Leven van de Hemelſche Jongh , vrou , daar , in dat Chriſtus een Menſch wiert : de welcke Maria , met Overvſchadu wingh des Heylighen Geeſtes , wiert aen ghetooghen : die ſonder Gront , Perck ofte Eynde is : die overmal a Verfaat, de Hemel voorde Godheyt ſtaat ;en ,eenen Spiegel,en Even beelt, sche Ionghus prou Sophia , van de Godheyt, is .
4. In defe Jongh - vrou (daar
in dat de Heylige Drieb Texs, Bici. vuldigheyt woont, en daar in dat wy , voor de Tijden des Werelts, van den Geeft Gods zijn geſien , en in den Text, , Name , Jeſu , bekent gheworden ) moeten wy , met den Geeft , van onſen Wille, invgaan . s . Want , onſeWare Beeldenis , in de welcke dat wy T3 Gods
150
Het twaalfde Capittel,
a Ofte, Gods Gelijckenis zijn , die is ons, a met Adam en Hevæ, Door . b Verblickert en Aerdſch geworden. b Text, Berbiфсп . 6. 't Welck gheſchieden, door Luſt, ofte Imaginatie : alſoo wiert ons het Klare Aen . ſchijn Gods verdeckt; want, wy verlooren de Hemelſche Tucht. 7.
Maar, waar_de..maal dat onsGod ,uyt fijne Gunſt
en Liefde teghensons , zijn Helder Aen_gheſicht in de Menſchw-wordingh Chriſti, weder vom heeft gheopent ; ſoo leyt het nu daar_aen : dat, ghelijck als wy in Adam , in de Aerdſche Sucht hebben Geimagineert ( daar van dat wy zijn Aerdích gheworden ) dat wy nu onſen Begee renden Wille , wederom in de Hemelſche Jongh ... vrou ſerten , en onſe Luft daarin
voeren ; dan loo gaat onſe
Beeldenis , van de Aerdſche Vrou , uyt; en , ontfanght Jongh - vrouwelijcke Eſents en Eyghenſchap : daar in dat God woont ; al. daar de Beeldenis der Sielen , het "Aen - geſicht Gods weder.com vermach te bereycken . 8. Het uyt - wendighe Vernuft ſpreeckt: Hoe kan dat
toevgaan , dat wy uyt de Jongh
vrou konnen Weder
Gebooren worden , daar Chriſtus uyt Gebooren wiert ? het verſtaat alleenelijck , Mariam : maar, wy en verſtaan Mariam niet, die eene Natuurlicke Jongh , vrou is . ! 9. Ghelijck wy dan oock in de on materiaalſche Jongh vrouwelijcke Tucht, Natuurlijcke Jonghuvrou wen worden ; bywal, dien dat wy in de Menſchw.wor dingh Chriſti, ingaan : niet naar het uyt- wendighe Le ven in de vier Elementen ; maar , naar het inwendighe , in een Eenigh Element: al
daar het Vyer Gods, in , lich ,
de vier Elementen verſlindt; en , dan
$
noch in fijn Licht,
dat is, in't tweede Principium (daar in dat den uyt wen dighen Man , en , de uyt - wendighe Vrou moet, door den Dood , in - gaan , in de Opſtandingh Chriſti, tot eene Jongh vrou , in een Eenigh Element, daar in datalle de vier
Hoe woy Arme Kinderen , Heve , Nieu , Geboren worden . ISI vier verborghen legghen ) in de rechte Jongh , vrouwe , lijcke Wijſheyt Çods , uytvgroepen . 10. Wy moeten den Man , en , de Vrou , af , ſterven ; en , den verdurven Adam Kruycigen : hy moet met Chri ſto Sterven ; en , in den Tooren des Vaders gheworpen worden . 11. Die verſlindt den Aerdſchen Man , en , de Aerd ſche Vrou : en , gheeft uytde Menſch.wordingh Chriſti, aen de Siele , een Jongh vrouwelijck Beelt ; al daar den Man , en , de Vrou maar een Eenigh Beelt en is , met een Eenighe Liefde. • - 12 . Als vnu ſoo ſet den Man , fijne Liefde in de Vrou ; NB. NB . en , de Vrou , in den Man : maar, by_aldien dat die bey de Liefden, in eene Eenighe, worden verwandelt , ſoo en is daar geene begeertemeer , tot de Verinengingh in't 1 One, Eenighe Beelt ; maar, ' t ſelvighe Beelt, « lieft lichfelfs. Bemint , 13 • Nu , ſoois't felvighe Beelt , in den Aenyangh , in de Jongh - vrouwelijcke WijſheytGods ,Geſchapen ge worden ; namentlijck, uyt Goddelijcke Weſentheyt. • Alſoo nu de ſelvighe Weſentheyt, was Aerdſch b Ofte, 14 Naarden gheworden , en in den Dood ghevallen , ſoo weckte het maal.
Woord , ' t gheen Menſch wiert , de ſelvighe wedernom op : alſoo blijft de Aerdſche Quaal , aen den Dood , in den Tooren ; eo , het Opvgheweckte , blijft in 't Woord Tucht . des Levens , in de Jonghovrouwe lijcke 15. En , wy draghen al., hier , in deſe Werelt , eenen Twee. - voudighen Menſch , in eenen Eenighen Perſoon ; te weten , een Jongby-vrouwelijck Beelt, Ghebooren uyt de Menſch.wordingh Chriſti: en , een Aerdſch Beelt, Mannelijck ofte Vrouwelijck ; beſlooten in den Dood , en in den Tooren Gods . 16. Het Aerdſch Beelt ,moet het Kruys dragen , ſich in den Tooren laten Quellen , Vervolghen en Verſna den : li
Het twaalfde Capittel ,
152
den : 't wordt oock eyndelijck aen den Dood ghegheven ; als dan verſlindt den Tooren ' t ſelvige , in't Qualiteyti ſche Vyer Gods .
17. En , foo als
dan het Woord des Levens , 'twelck
in Maria , Menſch wiert , mede in't Aerdſche Beeltis , ſoo ſtaat Chriſtus ( die het Woord des Levens uyt God bracht) uyt den Dood op , en voert de Eſents van't Qua liteytiſche Vyer(verſtaat , de Menſchelijcke Ellents) van den Dood uyt . 18. Want,hy isuyt den Dood Op - geſtaan ; en , Leeft in God : en , fijn Leven , is ons Leven gheworden : en , fij
nen Dood , onſen Dood : wyworden in ſijnen Dood Be graven ; maar ,wyGroenen , in ſijne Opvſtandingh , en Overwinningh , en in ſijo Leven , uyt . 19.
Verſtaat den fin doch te recht :
Adam was het
Jongh , vrouwelijcke Beelt : hy hadde eygen
ſelfs Lief
de ; want , den Gheeft Gods hadde hem de felvighe In gheblaſen: want , wat kan den Gheeft Gods anders uyt ſich Blaſen , dan hy ſelfs is ? a Verſtaat, 20. Maar , nu ſoo is * hy Alles ; en , allerley Quaal,en den Eeuwin wordt doch niet , God , genaamt: maar , in alle Qualen , gen Geeft. en is niet anders dan eenen Eenighen Gheeft ; den welc- . ken is, God: te weten , naar het tweede Principium , in't Licht ; en , daar en is doch geen Licht, ſonder Vyer. b Ofte, 21. Doch , foo en is hy in 't Vyer , b den Gheeft der den Lieder Geest. Liefden niet , nochte den Heylighen Gheeft : maar , den Grim van de Natuur , en eene oorſaack van den Heyli ghen Gheeft ; eenen Tooren en verteerend Vyer.
22. Want, in 't Vyer', wordt den Gheeft der Natuur, vry : en , het Eſſentialiſche Vyer , gheeft doch oock de Natuur ; en , het is ſelfs de Natuur. 23. Nu , foo verſtaan wy doch , maar eenen Eenighen Heylighen Geeft ; in het Licht: of het wel alles een Ee
nigh
1
Hoe wy Arme Kinderen, Hevæ, Nieuw-Geboren worden. 153 nigh Weſen is , foo verſtaan wy doch , dat de Materia, die uyt de Sacht - moedigheyt des Lichts wordt Geboo : ren , is , ghelijck als On -machtigh en Duyſter: en , dat het Vyer, de ſelvighe, in , ſich , treckt en verſlinde. 24. Geeft dan noch , uyt den Materialiſchen Quaal, úyt het Vyer, eenen Machtighen -Geeft , den welcken van de Materia , en oock van 't Vyer , vry is: hoewel dat het Vyer den ſelvighen houdt ; even des ſelfs Quaal niet.
25. Ghelijck. men fiet, hoe
welen begrijpt het
dat het Licht, in't Vyer
woont: en , ' t en heeft doch den Quaal des Vyers niet ; Quaal : die doch oock niet maar, eenen ſachten Lieven en foude zijn ; by validien dat de Materia , in 't Vyer , niet en waar Geſturven en Verteert gheworden. - 26. Alſoo betrachten wy den eerſten Adam : hy was uyt de
Eſents en Weſentheyt des Lichts « bedocht : a Text
maar , naar de maalhy in een Schepfel ſoude gaan , en ofie , Gee een ganſch Gelijckenis Gods, naar alle Weſens , naar alle imagineert. de drie Principien , ſoude zijn , foo wiert hy oock , door het Verbum Fiat , in alle Weſens, van alle de drie Princi .
b Text, pien -begrepen ' ; en , in een Schepſelghebracht . 27. Nu , foo waren alle de drie Principien in Whem wel Eegriffiero vry ; en , de felvighe ſtonden in ,maalkanderen , een ye
...
der in ſijne Ordeningh : en , hy was een recht ganſch Ge lijckenis Gods ; naar , enuyt het Weſen aller Weſen. IT- 28. Maar, ons is dit te erkennen , hoe dat het derde c Ofte, to mercken , Principium ( zijnde de Quaal van deſe Werelt )in de aen 3 ſteeckingh Lucifers, ganſchGrimmigh, Dorftigh en Boos ży gheworden , en van , ſtonden.aen , in Adam , naar het tweede Principium ( namentlijck , naar de Hemelſche Materia ) heeft Ghedorſt , daarvan dat de Sucht, in Adam ,is ontſtaan , want ; deQuaal van de Reynę Liefde, Text, uyt den Heyligen Geeſt, hadde't ſelvige d veroorſaacktid Verwegert. V 29. Maar ,
Het twaalfde Capittel, 154 29. Maar , over midts dat de Liefde in de Aerdſche Quaal in . gingh , om de ſelvighe , in haren ontſteecken te Verſadighen , ſoo ontfingh de Reyne Mate
Dorft ,
riaalſche Liefde , de Begheerende Aerdſche Verdurven Sucht, 30. Alsdoen . Blufte het tweede Principium
uyt :
niet ghelijck een Dood , dat het alfoo een Niets zy ghe worden ; maar, het was in den Grimmighen Dorit ghe vanghen. 31.
Naar de„maal dan dat God een Licht is , foo
ſtont nu de Reyne Lieve. Quaal, gelijck als in den Dood in..geſlooten ; buyten het Licht Gods. 32.
Alsunú was de Beeldenis verdurven , en in den
Grim Gods ghevanghen's en , de Eyghen ſelfs Liefde , verloor hare Macht: want , ſy wiert in de verdurven Aerdſcheytin geſlooten ; en, beminde, Aerdſcheyt. 33. Alloo moft uyt deſe Beeldenis , een Wijfworden ghemaackt: en , de twee
Tinduren ( dat is , des Vyers
Ellents , en , de Matrice hare Waterighe Eſſents ) ghe ſcheyden worden ; te weten , in een Man en Vrou . 34. Daar de Liefden , doch alſoo in tweederley Quaal, a Text; * roerende waren , en , de eene Tinctuur alſoo de andere Rege! ofte , bewe. Beminde , en Begeerde, en ſich Vermenghde , daardoor gende, het Gheſlacht Voort..Gheteelt en behouden mocht worden .
35. Maar , nu ep konde dit Gheſlachtder Menſchen is b Text, Macul.
alſoo , in de Aerdfche Quaal , God niet kennen , nochtę Sien ; want , de Reyne Liefde , ſonder
gebreck , was in
de Aerdſche Dorſtighe Quaal ingheſlooten , en was in den Dorft van de Grimmigheyt, der Eeuwighe Natuur ( die Lucifer had aengheſteecken) ingeſlooten en ge yangen ; Wapt , den Grim had de Liefde , doorde Aerds heyt, in
fich ghetooghen ,
36. Nu,
Hoe voy Ar me Kinderen , Heva , Nieu . Geboren worden . 155
36. Nu , ſoo ftont in de ſelvighe ghevanghen Liefde, de Jongh v vrouwelijcke Tucht, van deWijſheye Gods, de welcke aen Adam , met het tweede Principium , met de Hemelſche Weſentheyt , mede tot fijnen Lichame wiert Geincorporeert: en , veel meer den Gheeft van de Sachte Weſentheyt, door het In blaſen des Heylighen Geeſtes ; die aen Adam wiert Ingeblaſen . 37. Nu , foo en was daar geenen geenen raat raat ,, ' t en waarv dan dat ſich de Godheyt Verweckte , in de Goddelijcke Jongh , vrou, naar het tweede Principium , in de Jongho vrouſchap, die in den Dood was in
geſlooten ; en,dateen
ander Beeldenis , uyt de eerſte Beeldenis, wiert. 38. En ; ons is kennelijck en ghenoeghſaam te ver ſtaan, Eerſtelijck : Dat de eerſte Beeldenis aen den Grim NB . NB . moſt ghegheven worden ; daar mede a hy ſijnen Dorſt a Verftaas, bluften : en , dat de ſelvighe in de b Verganckelijckheyt ferment moſt gaan ; te weten , in't Ellentiaals Vyer. Verweſung.
39. Daar dan , noch de
Eſents niet
en ºvergaat , Text, Verweſett.
pochte af vfterft : om dies, wille dat God eenen Dagh heeft beſtemt,al, daar hy de Elents des Ouden en Eer ften Adams , door 't Vyer wil voeren , al
waar de ſelvige
van de Ydelheyt ſal ontſlaghen worden ; te weten , van de Sucht des Duyvels, en, van den Tooren des Eeuwigen Natuurs . 40. En , wy verſtaan vorder , Ten tweeden : Hoe God het Leven van fijn Heyligh Weſen , wederom , invons heeft gebrocht, doen hy met fijn eygen Hart, en Woord, ofte Kracht, des Goddelijcken Levens, ſich heeft be . weeght in de Jongh - vrouſchap , die in den Dood lagh in
ghellooten ; te weten ,in de Ware Reyne Liefde : en
de ſelvighe weder.om aenvghefteecken , en fijne He melſche Weſentheyt , met de Reyne Jongh wederom in
ghevoert, in de Jongh V 2
vrouſchap
vrouſchap die in den
156
Het twaalfde Capittel ,
den Dood wasinghellooten : en , heeft uyt de Hemel ſche Jongh - vrouſchap , en uyt de Jongh , vrouſchap die in den Dood, en in den Tooren, lagh ingellooten, eene Nieuwe Beeldenis Gebooren.
41. En , dan verſtaan wy, Ten derden : Dat deſe Nieu we Beeldenis , door den Dood , en door den Grim des Vyers , wedervom in de Hemelſche GoddelijckeWe ſentheyt ,tot in Ternarium Sanétum , heeft moeten inge voert worden . 42. Want , deAerdſche Sucht, die de Duyvel heeft beſeten , moſt in’t Vyer des Toorens blijven ; en , wiert aen den Duyvel tot Spijſe gegeven : al daar moft hy een Vorſt in zijn ; naar den Grimmigen Quaal van deEeuwi ghe Natuur. 43. Want , de Duyvel is de Spijſe van den Grim ; en, NB. NB . den Grim is de Spijſe des Duyvels . 44. Naarde -maalvdan dat het woord des Eeuwi gen Levens fich wederom heeft beweeght, in onſe Kou de Liefde, en in onfe Jongh
vrouſchap , die in den Dood
lagh in - gheflooten,en onle verdurven Jongh -vrouſchap aen, fich ghenomen , en eenen Innerlijcken en Yyter lijcken Menſch is gheworden , en het Centrum ( zijnde ' t Vyer onſer Sielen ) in ſijne Liefde heeft in, ghe voert , ſoo bekennen wy fijne Liefde , en Jongh , vrou ſchap, die hy in ons heeft ingevoert, voor onfe eygen ſelfs Jongh , vrouſchap . 45. Want, fijne Liefde en Jongh , vroufchap , heeft a Text, fich met onſe Koude Liefde en Jongh -vrouſchap « ver Bermálet. bonden ,en daar in ., begeven ;dat alſoo, God, en Menſch,
Eeuwigh , een Eenigh Soon ſoude zijn. 46. Hier...op ſpreeckt het Vernuft: 't Selvighe is in Maria, te weten, in eene Eenige Perſoon geſchiet :maar, waar blijf ick ? Chriſtus en is niet inede in my Gebooren geworden.
47. Rep .
Hoe ту Arme Kinderen, Heve, Nieu -Geboren worden. 157 47. Rep. Ach ! onſe groote Elende en Blindheyt , dat wy niets en willen verſtaan ! hoe ſeer heeft ons doch de Aerdſche begrypelijcke Sucht verblint , en hoe heeft ons de Duyvel , door en met den grouwelijcken Anti - Chriſt, in Babel vervoert ; dat wy ganſch gheen ſinnen en willen hebben ! 48. Sier doch ghy Elendigh en jammerlijck Vernuft, wat ghy zijt ? anders
niets dan een Huer- achtigh Wijf,
aen God : hoe ſoude ick u anders voemen ; daar ghy doch de Reyne Jongh - vrouſchap , aen God , Echt breeckigh en Meyn , Eedigh zijt ? 49. En , hebt ghy AdamsVleeſch, Siel, en Geeſt niet ? en , zijt uyt Adam ghekomen ? en , Vyer en Water niet « ontſtaan
zijt ghy uyt Adams
voor..waar , ghy zijt a Text,
Adams Kindt : maackt het hoe ghy wilt,
ghy moet ſtil Entfprung
houden, ghy ſwemt in Adams Myſterium ; beyde in't Le ven , en in den Dood. so. Doch , ſoo is het Woord Gods in Adams Jongh , vrouſchap, die in den Dood lagh ingheſlooten ,Menſch geworden , het Harte Gods heeft ſich in de Jongh - vrou Ichap Adams b verweckt ; en , de ſelvighe uyt den Dood , Erreget. b. Text, door het Vyer Gods , tot in de Goddelijcke Quaal, in . ghevoert . Śr . Chriſtus is Adam geworden : doch, niet den deelden ; maar , den Jongh v vrouwelijcken Adam
ghe- c Texr, ," die Berteilte.
Adam voor fijnen Slaap was. 52. Hy heeft deu Verdurven in den Dood , in't Vyer
Góds in - ghevoert, en heeft den Reynen Jongh
vrou
welijcken , uytden Dood, door het Vyer uyt-ughevoert: des felfs Soon zijt ghy , byval.w.dien dat ghy niet en blijft in den Dood leggen , gelijck een Vuyl hout, 't welck niet Qualificeeren en kan , 't welck in ' t Vyer, geen Ellents en geeft ; maar, eene Duyftere Afſche wort .
V
3
53.
Nu
de
Het twaalf
158
53.
el ,
Capitt
Nu ſpreeckt het Vernuft : Hoe komt het dan
( vaar, de maal dat ick Chriſti Lidt en Gods Kindt ben ) dat ick hem niet en voele nochte bevinde ?
NB . NB. 54. Ja lief beſoetelt Houtjen , hier ſteeckt het, ruyckt in uwen Boeſem , waar na Stinckt ghy ? naar Duyvelſche Sucht ; dat is , naar Duyvelſche Wel luftigheyt , naar Gierigheyt, Eer, en Macht .
NB. NB .
55. Hoort, ſulcx is des Duyvels Kleet, treckt den ſel vighen Pels uyt , en worpthem wegh , ſtelt uwe begeerte in des LevensGeeft , in 't Vleeſch en Bloet Chriſti , Ima gineert in 't ſelvighe , ghelijck ghy in de Aerdſche Sucht hebt Geimagineert , foo fult ghy in u Lichaam , in u Vleeſch en Bloet , Chriftum aentrecken ; ghy fult Chris
ſtus worden : fijne Menſch- wordingh ſal haar van ſton a Text, den aen in u a Vereenighen ; en , ghy ſult in Chriſto wor Ereignent ofte, Eyghen den Gebooren . worden . 56. Want, de Godheyt,ofte het Woord,'t gene ſich in b Text, Maria b verweckte, en Menſch wiert , ’t ſelvighe wiert Erregte. oock te ghelijck in alle Verfturven Menſchen van Adam af (de welcken haren Gheeft in God , ofte in den Beloof . den Meffiam , Menſch .
hadden overvghegheven en bevolen )
57. En , 't gingh oock op alle de gene die uyt den Ver durven Adam ſouden Ghebooren worden , die hen allee nelijck van'tſelvighe Woord fouden laten Op-wecken ; want , den Eerſten Menſch , begrijpt oock den Laatſten. 58. Adam is den Stam , wy zijn alq t'famen fijne Tac ken : maar, Chriſtus is geworden ons Sap, Kracht, en Leven. NB , NB , 59. Bywal , dien dat nu eenen Tack , aen den Boom , Verdordt, wat kan 't ſelvighe het Sap, en , de Kracht des Booms gebeteren ? geeft de Kracht haarv-ſelfs doch aen alle Tacken ; waarwom en Treckt den Tack het Sap , en de Kracht, niet in , lich ? 60. Het
Hoe wy Arme Kinderen, Heve, Nieu -Geboren worden . 159
60. Het ghebreeckt daar..aen , omdat den Menſch, in plaats van Goddelijcke Ellents, Duyvelfche Kracht en Ellents , in ſich ,treckt ; en , laat ſich van den Duyvel vervoeren , in Aerdſche Sucht en Luſt. 61. Want, de Duyvel kent den Tack die hem zy Ghe waſſen , ep noch Waft in't Landt't gheen hem zy ghe
weeft : daar... om , gelijck hy in den Beginne , eenen Loo genaar en eenen Moordenaar is geweelt,fulcx is hy noch ; en, Inficeert de Menſchen . 62. Terwijl hy weet dat ſy , het uyt - wendighe Regi ment der Sterren , in fijne Magiſche Sucht zijn gevallen , foo is hy eenen geſtadigen Vergifter van de Conſtellatien : en , foo ...waar hy een ſtucxken ruyckt , ’t gheen hem dient , 't ſelvighe ſtelt hy den Menſch doorgaans voor ; by
al dien dat den Menſch daar maar in en Imagineert,
a Ofte, ſoo ſal hy denſelvighen wel haaſt : Inficeeren. 63. Daarom is het ghenaamt: Waackt , Bidt , zijt Vergiftighero Nuchteren , voert een matigh Leven : want , de Duyvel, uwen Teghen - Spreecker , gaat rontvom ghelijck als ee nen Brullenden Leeu ; en ,foecktwie hy magh verſlinden. 64. En , tracht niet ſoo , leer naar Gierigheyt, Gelt , Goet, Macht, en Eer ; want , in Chriſto en zijn wyniet in deſe Werelt. 65. Want , daarvom gingh Chriſtus tot den Vader in ( dat is , in't Goddelijcke Weſen )om dat wy hem met on ſe Harten , Sinnen , en Willen ſouden naar
volgen :ſoon
doende , ſoo wil hy alle de Daghen , tot aen’t Eynde des Werelts , by ons zijn ; maar , niet in de Quaal van deſe Werelt.
66. Wy moeten van de Quaal deſes Werelts , van den Aerdſchen Menſch , uyt dringen ,en onſen Wille, in ſij nen Wille , over- geven , en onſe Imaginatie, en Luft , in hem ip, voeren , foo worden wy in lijne Jongh - vrou
ſchap
160 a Text, Erreget b Text,. Reges machte.
Het twaalfde Capittel ,
ſchap (die hy in ons wedervomaop -weckt)Swanger, en ontfanghen het Woord,'t gheen ſich in ...hem beweegh de, in onſe Jongh , vrouſchap , die in den Dood leyt ver Nooten ; en , wy worden in Chriſto , booren .
in
onsſelfs , Ghe
67. Want, gelijck den Dood , door Adam , op ons Al len , drongh ; alſoo dringht het Woord des Levens, uyt Chriſto, op onsAllen . 68.
Want, de bewegingh ,der Godheyt , in de Menſchun
wordingh Chriſti , is beweeghelijck ghebleven ; en , ſtaat voor alle Menſchen open : het en ghebreeckt maar aen't invgaan ; dat den Menſch ſich houden . 69.
van den Duyvel laat
Chriſtus en behoeft niet eerſt van fijne plaats te
wijcken , en in onsin te , varen , foon wanneer dat„ wy in hem Nien worden Gebooren : want, het Goddelijcke Weſen ,daarvin dat hy Nieu , Gebooren wordt, 't ſelvige heeft aen alle Plaatſen, en Eynden , het tweede Principium in : foo.waar men kan ſeggen , Al., daar is God tegens. woordigh , daar kan
men oock ſegghen , Al daar is de
Menſch - wordingh Chriſti , teghensw -woordigh : want , de ſelvige is in Maria gheopent gheworden , en Inqua leert alſoo achter ſich te rugghe , tot in Adam , en , voor fich , tot in den laatſten Menſch .
NB, NB . 70. Nu , ſoo feythet Vernuft: Het Geloove bereyckt de ſelvighe [Menſch- wordingh ] alleen : ja recht,' in't rechte Gheloof, gaat de Swangeringh aen .
NB , NB , 71. Want ,het Geloof , is Geeft; en , het begeert We ſen :: en , 't ſelvige Weſen ,is , ſonder dat , in alle Men en ,,het ghebreeckt ( chen :: en alleenelijck daarvaen , dat het den Gheeft des Gheloofs begrijpt. |
72. En ;
by
al dien dat het begrepen wordt , ſoo
Bloeyt en Wáſt de ſchoone Lelye uyt : niet alleenelijck eenen
Hoe wy Arme Kinderen , Hevæ ,Nieu , Geboren worden. 161 eenen Gheeft ; maar , het
Jongh , vrouwelijcke Beelt ,
wordt uyt den Dood , in ' t Leven Gebooren . 73. De Roede Aaronis , die Dorre is , die Groent van den Dorren Dood uyt , en neemt ſijn Lichaam uyt den Dood ; het ſchoone Nieuwe Jongh , vrouwelijcke Le ven , uyt de half Verſturvene Jongh , vrouſchap . 74. En , de Dorre Roede
Aaronis , heeft op dit ſelvige
gheweſen, alsmede den Ouden Zacharias, oock Abra ham , met fijne Oude Sara ; die , naar 't uyt-wendighe al_t'ſamen , gelijck als Verfturven , en niet meer Vrucht baar waren . 75.
Maar, de Belofte in de Nieuwe Weder. Geboor
te ſoude her doen ; het Leven moſt uyt den Dood Groenen . 76. Den Ouden Adam , die Aerdſch wiert, ſoude geen Heer zijn , noch oock Eſau , den Eerſt.Gheboorne : die te vooren het Erve hadde behoort ; by.al.w.dien dat Adam waar ghebleven : maar, den tweeden Adam , Chri ftus, die uyt den Eerſten , door den Dood , Uytvgroent ; die ſoude Heer blijven. 77. Den Man , noch het Wijf , en ſoude het Rijcke Gods niet.Beſitten: maar , de Jonghấvrou , die uyt des Mans en des Wijfs Dood , uyt.Ghebooren wiert , moſt Konipginne desHemels zijn. 78. Een Eenigh Gheſlacht; gheen twee : niet veel; maar , eenen Eenighen Boom : Chriſtus was den Stam : door..dien dat hy den Wortel van 't Nieuwe Lichaam was , die uyt den Dood Groende , die de Verſturvene Jongh - vrou weder.om uyt den Dood voerde , ghelijck als eenen ſchoonen Tack . 79. En, wy zijn de Tacken , en ſtaan al t'ſamen op ee pep Eenigen Stam ; den ſelvighen is Chriſtus. 80. Alſoo zijn wy de Tacken Chriſti , fijne Spruyten , Х fijne
162
Het twaalfde Capittel,
fijne Kinderen : en , God is ons aller, en oock Chriſti , Va der ; in hem Leven , bewegen , en zijn wy . 81. Wy draghen aen onshet Vleeſch en Bloet Chriſti ; byval
dien dat wy tot de Nieuwen -Gheboorte komen :
want,wy worden , in den Geeſt Chriſti, Weder..Gebooren. 82. Die in Maria , in de verſturvene Menſcheyt, ee
nen Levendigen Menſch wiert , ſonder eeniges Mans be roeringh , die wort oock in onsſelfs , in onſe verſtur vene Jongh , vrouſchap , eenen Nieuwen Menſch . 83. En ,'t ghebreecke nu voort, alleenelijck daarwaen , dat wy den Ouden Adam ( zijnde de Schorſche) in den Dood worpen : op dat den Quaal van't Aerdſché Leven vançons wijcke ; en , dat„ wy alſoo den Duyvel van ſija Landt uyt gaan . 84. Niet alleen dit : want , den Ouden Adam en moet niet alſoo ganſch en gheheel weghugheworpen worden : maar, alleenelijck de Schorſche ; zijnde den Bolſter, daar het Saat in verborgen leyt.
85. Den Nieuwen Menſch moet in de Bewegingh Gods , uytdeoude Elents , uyt- groenen , gelijck eenen Halm uyt het Kooren ; ghelijck Chriſtus ons leert. NB. NB.
86. Daarom moet de Ejents, in den Tooren Gods,
ingheworpen worden: fy moet vervolght, gheplaaght, Linde. Ghy s. ren God beſpot worden ,en onder het Cruys leggen : want, uythet a Text Bewehrt .
Vyer van den Tooren Ġods, moet den Nieuwen Menſch uyt -groenen ; hy moet in 't Vyer • beproeft worden . 87. Wy waren de Ellents des Toorens te huys ghe vallen : ' doch, de Liefde Gods ſtelde ſich in den Tooren ,
b Ofte, door, en blufte den Tooren , b met de Liefde, in het Bloet van de Hemelſche Wefentheyt; in den Dood Chriſti. 88. Alſoo behielt den Tooren de Schorſche ( zijnde den Verdurven Menſch ; verftaat de Aerdſche Quaal) ed , de Liefde behielt den Nieuwen Menſch .
89.
Der
1 Hoe voy Arme Kinderen, Heve,Nieuw Geboren worden . 163 89. Derwhalven en fal geenigh Menſch meer , He . mels bloet vergieten; maar , alleenelijck het Aerdſche Doodelijcke Bloet : want , Chriſtus , die ſonder Man en Vrou ontfanghen wiert, die konde ſulcx alleen doen ; want , in fijne Hemelſche Wefentheyt , en was gheen Aerdſch Bloet.
90. Hy vergoot dan . noch ſijn Hemels Bloet , onder het Aerdſche ; opvdatwhy ons , Arme Aerdſche Men ſchen, van den Grim verloite, 9r . Want , fijn Hemels Bloet moſt ſich in fijn Bloet. vergieten ) met het Aerdſche Vermenghen , op
dat de
Turba in de Aerdſcheyt, invons ( die ons ghevanghen bielt ) Verdronck ; en , dat den Tooren , met de Liefde door, ? Ofte, van 't Hemelſche Bloet, wiert ghebluft. :92. Hy
gaf fijn Leven , voor ons , in den Dood , en
gingh voor ons, in de Helle , in den Quaal van des Vaders Vyer: en, uyt de Helle , weder.com in God ; op dat hy den Dood verbrack, den Tooren Verdronck , en voor ons eene Bane maackte . : -93. Alſoo leyt het als
nu daarvaen ,dat wy hem naarov
volgen : hy heeft wel den Dood verbroken , en den Too ren
ghebluft': doch , by_al, dien dat wy fijnen Beelde
willen ghelijck worden ' , ſoo moeten wy hem , in ſijnen Dood , naar volgen , fijn Kruys op ons nemen ; en , ons laten Vervolghen , Beſpotten, Verachten en Dooden .
94. Want, de Oude Schorſche behoort aen den Too ren Gods ; de ſelvighe moet gheveeght worden . 95. Naarde maal , niet den Ouden Menſch ; maar , den Nieuwen , in
ons, moet Leven : den Ouden Menſch
wordt aen den Tooren overvghegheven ; want , den Nieuwen Bloeyt door den Tooren uyt, gelijck het Licht uyc het Vyer ſchijnt. 96. Den Ouden Adam moet alſoo het Hout tot het
X2
Vyer
164 Het twaalfde Cap. Hoe by Arme Kind. Hevæ, & c. Vyer fijn , op dat den Nieuwen , in het Lichtdes Vyérs, Uytvgroene ; want, hy moet in 't Vyer beſtaan . 97. 't Ghene in’t Vyer niet en kan beſtaan en , dat uyt het Vyer niet en ontſtaat, 't ſelvighe en is niet Eeuwigh . a Verftaat, 98. Opſe .Siele is uyt het Vyer Gods , en het a Lig Eeuwige haam uyt het Vyer des Lichts. de s Beeldeni der Sielen . 99. Doch , verſtaat altijds met het Lichaam Stomme Weſentheyt , die geen Geeft ; maar , een tialiſch Vyeris .
b Verſtaat,
, eene Ellen
100. Den 6 Gheeft is veel hooger ; want , fijnen oor
Gheeft den Sielen . ſpronck is Vyer , van de Grimmigheyt des Grimmens Quaal : en , fijn recht Leven ,ofte Lichaam, ' t gheen hy inlich heeft , is het Licht van de Sachtmoedigheyt ; 't ſelvighe woont in ' t Vyer , en 't gheeft aen 't Vyer , fijne fachte Onderhoudingh ofte Liefde : anders en ſoude het Vyer niet beſtaan ; het wil te Teeren hebben . 101. Want, God de Vader ſpreeckt oock : Ick ben ee
nen Toornighen, Yverigen, Grimmighen God ;een Ver teerend Vyer : en , hy noemt ſich doch oock eenen Berm hartigen Lieven God ; naar ſijn Licht , naar ſijn Harte : daarom ſpreeckt hy · Barmhertigh. 102. Want , in't Lichtwordthet Water des Eeuwigen Levens Gebooren , 't welck her Vyer , en den Grim des Vaders Bluft .
HET
165 HET
DER THIEN DE
CAÞITTE L.
Van den Twee
Dondighen Menſch ( te Weten , van den Ouden Adam , en van den Nieuwen Adam ) van tweederley
Menſchen : hoe den Ouden, Boolen , fich bout tegens den Nieuwen : Wat voor een Religie,Leven,en Geloove 1 .: een yeder voert zen , wat een yeder verſtaat ?
I. Lutgheen ſoowwat ( in den Ouden Adam ) van Chriſto wordt Geleert ,Geſchreven , Gepredickt, ofte Gefproken, het zy uyt Konſt, ofte hoe tſou
de moghen zijn, evenwel ſoo is 't ſelvighe uytden Doo den ; en , ' t en heeft noch Verſtaptnochte Leven : want, den Ouden Adam , is , aen Chriſto , Dood. > 2. Alleenelijck den Nieuwen, die uyt de
Jongh , when thing
vrou wordt Geboren , die moet het doen , die verſtaat al Gods, leen het Woord der Wederz -Geboort ; en , die gaat in , tot de Deure Chriſti, in den Schaap . Stal. 3 : Den Ouden Adam , wil door Kooſt, en Onder. NB. Gliny foecken, in klimmen ,hy meent, Chriſtus kan ghenoegh- kondomen ſaam in de Letter begrepen worden : die Konſt en Spra- miet door ken heeft Gheleert , en veel Geleſen heeft , dat die van Gods Gheest Leert. God geſtelt, en Beroepen is : den Geeſt Gods moet door des ſelfs Predicken ſpreecken , alvis 't ſchoon dat hy niet
andersdan den Ouden verdurven Adam en zy ..
4. Maar , Chriſtus ſeyt, Sy ziju Dieven en Moorde paars, ende en zijn maar ghekomen om te Rooven en te Ştelen : foowwie niet door deDeurein de Schaap Stalin maar ergens anders van buyten in klimt, die is eenen gaat, Diefen Moordenaar. 5.
En , vorderſeyt hy : Ick ben de Deure tot de Scha
pen : die door my, in
gaat, die ſalWeyde vinden, en, de Scha X 3
166
Het derthiende Capittel, Van den Twee , voudigen
Schapen fullen hem yolgen ; wanţs ſoon wie niet met my en is , die is teghens my: 6. Eenen Leeraar ſal, en moet uýt Chriſto Ghebo ren zijn , ofte hy is eenen Dief en Moordenaar, en hy en ſtaat daar , maar te Predicken vanweghen de Vervul. lingh des Buycks , hy doet het om Ghelien Eerewwille : hy Leert fijn felfs Woord , en ; niec:Gods Woord . 7. Maar ,
ſoo wanneerdat hy , uyt Chriſto, Weder
Geboren is , foo Leert hy Chriſti Woord : want, hy ſtaat in den Boom Chriſti ; en hy geeft uyt'den Boom Chriſti, daar in dat hy ftaát, fijn Geluyt.
ä Ofte, 8.
Op Aerden , is'eeile ſoodanige « Weder.- waardig
b Opuble- lieyt , omdat de Menſchen hen Leeraars 6 Op wor fen . naar dat hen de Ooren jeucken , 't ghene den Ouden NB , NB . pen , c Ofteis Booſen Adain garen hoort , dat tot fijn . Op - klimmen Verbeffen.
en Vleeſchelijcke Wel, luftigheyt dient;'t gene tot Macht en Pracht dient. e g . 0 ! ghy Leeraars des Düyvels , hoe wilt ghy voor den Tooren Godsbeſtaan ? 10. Waarvom Leert ghy , daar ghy van God , doch niet Geſonden en zijt? ghy zijt uyt Babel , uyt de Groote3 HoereGeſonden ; uyt deMoeder van de Groote Hoere ry op Aerder : ghy en zijt niet uyt de Jonghyvrou ; maar, uyt de Echt, breeckige Vrou Geboren .
& Text, Landt .
11. Waut, ghy en Leert niet alleen , Menſchen d Ge. dichtſel :maar ,ghy vervolght oock de Leeraars die Ge ſonden zijn ; die uyt Chriſto zijn Geboren. 12. "Ghy Strijdt om de Religie :'en , daar en is doch ganfch geenen Strijdt in de Religie: 't en zijn maar meni gerley Gaven ; doch , daar en ſpreecktmaareenen Eeni ghen Gheeft . 13. Ghelijck'eenen Boom menigherley
Taçken , en ,
de Vrucht inenigerley Form heeft , en malkanderen niet ganſche
Menſch, van den Ouden, en Nieuwen Adam . ganſchelijck ghelijck en zijn : oock ,
167
ghelijck de Aerde
menigerley Kruyt en Bloemen draaght : en , ly ( verſtaat de Aerde ) is de Eenighe Moeder ; alfoo is 't oock met dievgene die uyt den Gheeft Gods ſpreecken. 14. Een yeder ſpreeckt uyt de Wonderen van fijne Gaven ; doch , haren Boom Chriſtus, in God.
en Acker daar ſy op ſtaan , is
is . En , ghy Geeſtubinders en wilt ſulcx niet ghedoo gen ! Ghy wilt uwen Chriſtum ( die ghy doch ſelfs met de Aerdſche Tonge , « onbekent Leert ) den inont ſtop - van a Ofte, de pen ; en , hem aen uwe Wetten binden . Preeck 16.
O ! de Ware Kercke Chriſti, en heeft geene Wet : Stoel,
Chriſtus isden Tempel daar wy moetenin gaan . 17. De Steenhoopen en maacken geenen Nieuwen
Menſch : maar , den Tempel , Chriſtus, daarden Gheeft Gods Leert ; die weckt de Half doode Beeldenis'op ', dat de ſelvighe aen -vanght te Groenen .' 311 18. Het gelt alles evenveel : God en vraaght niets 7oh.6: 37. naar Konſt, nochte na Wel, ſpreeckentheyt : maar, ſoos wietot hem komt, die en wil hy niet uyt ſtooten . 19.
Chriſtus is in deſe Werelt ghekomen ; omdat hy
de Arme Sondaars wilRoepen , en Saligh maacken . En, Eſaias ſeyt: Wie is ſoo Een voudigh als mijnen Knecht 20. Daarom en doet de Kennis van deſe Werele ganſch niets: de ſelvige en maackt maar Hooveerdigheyt, en, Op - geblaſen Vernuft : fy wil boven „ uýtvaren ; en , begeert te Heerſchen .
21.
Maar, Chriſtus ſpreeckt: S002 wie niet en verlaat,
Huys , Acker , Goet , Gelt , Wijfen Kindt , om mijnes Naamswil, die en is mijner niet waart ; alles ſoowwat in deſe Werelt is , dat en moet ſoo liefnietzijn, als den Hoogh waardighen Name Ieſus. 22. Want , alles foo ...wat defe Werelt heeft , dat is
Aerdích ;
168
Het derthiende Capittel, Van den Twee , voudigen
Aerdſch ; maar, den Name , Ieſus, is Hemelſch : en , uyt deu Name, leſu , moeten wy ( uyt de Jongh , vrou ) We der Geboren worden . 23. Daar.com ſoo ſtaat het kint van de Jongh , vrou tegens den Ouden Adam : den ſelvighen vertoont ſich , met begeerte van Tijdelijcke Welvlyſt, Eere, Macht en Gewelt: en , hy is eenen Grimmigen Draack , die niet anders en wil doen '; dan Verſlinden ; ghelijck hem de Openbaringh Iohannis vertoont , als eenen Grouwelijc ) : ken Draack . 24. Het Kint van de Jonghy vrou , ſtaat op de Maan ; à Datis, en , het draaght eene Kroone met « twaalf Sterren :want, fes Hemel, het treet het Aerdíche ( te weten ', de Maan ) met voeten ; sehe , en les Aordfche : het is uyt de Aerdſche Maan Uyt ghewafſchen , gelijck fiet hee Drien vou eene Bloeme, uyt der Aerden ,daarom ſtaat het Jongh digheLeven. vrouwelijcke Beelt op de Maan . Cap. 9. 25. Tegen't ſelvighe ſchiet den Grimmigen Draack , vers 73 • fijnen Straalmet Water, hy wil het Jonghy vrouwelijcke Beelt doorgaans verdrencken : maar , de Aerde komt de Jongh -vrou te hulpe , en verſlindt den Straal des Wa ters ; en , voert de Jongh 26.
vrou in Egypten . Dat is , het Jongh , vrouwen Beelt moet ſich in
Egypten , in de Dienſtbaarheyt, laten ſtellen : en, de Aer de (zijndeden Grim Gods ) bedeckt het Jonghw.vrouwe lijcke Beelt ; ſy verſlint den Straal des Draacks. 27.
Alis'tn ſchoon dat den Draack het Jongh , vrou
welijcke Beelt,met fijne Ondeught , Over. Itolpt , La ſtert, en Verſmaat , evenwwel ſoo en ſchaat't ſelvigehet Kint der Jongh
Vrouwen niets : want, den Grim
Gods
neemtde Lalteringh ( die over het Reyne Kindt wordt uyt - ghegoten ) aen ; want , de Aerde beduyt alytijds den Grim Gods.
i
28.
Alloo ſtaat het Jongh
vrouwe Kindt op de Aer de :
Menſch ; van den Ouden , en Nieuwen Adam .
de :
169
dat is , op de Aerdſche Mane : en , het moet doorv
gaans in Egypten, voor den Draack , vlieden ; het en moet anders, dan onder de Dienſtbaarheyt Pha al., hier niets raonis zijn. 29. Maar , het ſtaat op de Mane ; niet onder de Maan : den Vorſt Ioſua , ofte Ieſus, die voert hetdoor den
Ior daan, in Jeruſalem : her en moet maar door den Dood, in Ieruſalem gaan ; en , de « Mane verlaten. a Dat is, de 30. Het en is maar een Gaft in deſe Wereldt ; eenen
Aerdſcheyc.
Vreemdelingh en Pelgerum : het moet door het Landt des Draackx wandelen : foo_wanneer den Draack fijnen ſtraal op ' t ſelvighe ſchiet , loo moet het fich bucken en onder het Cruyce treden ; dan foo neemt den Tooren Gods , het Vyer des Draackx aen . 31. Ons is bekent , dar den Ouden Adam van den Nieuwen niets en weet noch en verſtaat;hy verſtaat alles, Aerdſch : hy en weet niet waar God , ofte wat God is : hy huychelt ſich ſelfs ; hy meet ſich ſelfs vromigheyt toe. 32. En , meent dat hy God dient ; en , dientmaar den
Ouden Draack : hy Offert; en , ſijo Hart hanght aen den Draack : hy en wil maar vroom zijn ; en, met de Aerds heyt in den Hemel varen . 33 : En , hy beſpot doch de Kinderen des Hemels : daardoor bewijſt hy , dat hy een Vreemdelingh in den Hemel is : hy en is niets anders dan een Heer op Aerden ; en , eenen Duyvel in der Hellen . 34. Onder foodanige Doornen en Diftelen , moeten NB. Ghy Kinderen de Kinderen Gods waffen : fy en worden in deſe Wereldt Gods nietbekent; want, den Tooren Gods bedeckt her ,
35. Een Kint Gods en kent oock ſich het en ſier niets
ſelfs niet recht :
anders dan den Ouden Adam , die hem
aen , hanght ; die het Jongh.vrouwen Kint doorgaans wil verdrencken, Y
36. 't En
170
Het derthiende Capittel, Van den Twee - voudigen
36. ' t En „ zydan dat het Jongh - vrouwen Kint , eene
a In de
Aenblick in * Ternarium Sančtum ontfanght: aldaar
Barmhartig- kent het fichfelfs ; foowwanneer dat hem het Edele heyt Gods; ſchoone Ridder kraníken wort opvgeſet : aldaar moet zijnde de den Ouden Adam achter,.nae fien ; en , hy en weet niet Heylighe, Aerde, de hem wederv vaart. wat Eeuwighe Wefentheyt, 37. Hy is wel verheught: maar , hy Danſt , ghelijck betLichaam eenen , naar 't Geſpel: foo-w-wanneer 't ſelvige ophout, Chrifti, dan heeft fijne Vreughde een Eynde : en , hy blijft den Ouden Adam : want, hy behoort aen der Aerden; en, niet aen de Engelſche Wereldt. 38. Soohaaft als’t met den Menſch ſooverde komt, dat het Jongh , vrouwelijckeBeelt uyt den Ouden Adam begint uyt, tevgroenen , dat des Menſchen Siel en Geeft ſich in de gehoorſaamheyt Gods over geeft; dan begint met hem den ſtrijdt : want, den Ouden Adam , in den Tooren Gods , Itrijdt tegens den Nieuwen Adam. 39. Den Ouden wil , in Vleeſch en Bloet , Heer zijn': daar, toe ſoo en mach de Duyvel den Jongh - vrouwe
b Text, Inficiren .
lijcken Tack oock niet gedoogen; want, hy en derft hem niet aen roeren : maar, den Ouden Adammach by aen . roeren , b Infecteeren , en beſitten . 40. Doorndien hem fijne eygen wooningh in de Duy ſternis des Af_gronds niet en ghevalt, ſoo woont hy ga ren in den Menſch ; want, hy is een Vyant Gods, en hy en heeft ( buyten den Menſch ) geen ghewelt . 41. Daarom beſit hy den Menſch , en voert hem , paar
fijn ghevallen , in den Grimmigen Tooren Gods ; daarna door dat hy de Liefde , en , de Sacht.,moedigheyt Gods noch ( door_dien dat hy ee
beſpot: want, hy meent als nen Grimmighen Vyer
quaal is ) dat hy hooger zy dan
de Demoedigheyt ; alſoo hyſchrickelijck konde varen . 42. Maar , over - mids dat hy den Jongh , vrouwelijc ken
Menſch ; van den Ouden, en Nieuwen Adam .
ken Tack niet en derft aen
171
roeren , foo ghebruyckt hy
enckele Liſt , en Valſcheyt, en verdeckt den ſelvighen ; dat a hy in defe Werelt niet bekendt en wordt : daar a Verftaal, mochten b hem anders te veel ſoodanighe Tacken in ſijn vrouwelije Vermeenden Lande waſſen ; want , hy is den ſelvighen ken Tack , Gram en Vyant : hy voert fijne Hooveerdighe Dienaren, Wiestoren met Beſpotten en Plaghen , over den ſelvigen Menſch ; Menfiha dat hy Vervolght , Belpot, en voor eenen Nar wordt ge- de Duyvel. houden . 43. Sulcx doet hy door de Vernuft , kloecke Werelt NB. NB. ( door de gene die hen ſelfs Harderen Chriſti noemen ; Glry , Ver nuftGhe leerden . ор de welcke dat de Werelt fiet ) op.dat den Lelyen
Tack doch niet bekent en worde : anders ſouden de Menſchen ' t ſelvighe moghen mercken, en hem mochten te veel foodanighe Tacken waffen ; ſoo ſoude hy fijne Heerſchappye by de Menſchen wel verlieſen moeten . 44. Maar , den Edelen Lely-Tack waft in Ghedult faamheyt, en , Sacht moedigheyt: en , hy neemt fijne C Elents, Kracht en Reuck , uyt den d'Acker Gods ( dat Ofe;
uyt de Menſch -wordingh Chriſti ) den Geeſt Chriſti, d Dasi, is, wyt Ternario is ſijn Eſſents : ' t Weſen Gods is ſijn Lichaam . Sancto . - 45. Uyt gheen vreemde Eyghenſchap ; maar , uyt ſij ne Eygen
ſelfs ( inden Dood In - geſlooten , en in Chriſti
Geeft Uyt_groenende ) Ellents, waſcht der Jongh , vrou Tack : hy en ſoeckt voch en begheert de wen Lelyen Schoonheyt van defe Werelt niet ; maar , de Enghelfche Werele. 46.
Want , hy en waft oock niet in defe Werelt , in ' t
derde Principium ;maar , in't tweede Principium , in de Paradijſche Werelt : daarvom is daar eenen grooten Strijdt, in Vleeſch en Bloet , in’t uyt- wendighe Vernuft. 47. Den Ouden Adam en kent den Nieuwen niet : en , hy bevindt , dat hy hem teghen ſtaat ; hy en wil niet, ' t ge Y 2 ne
1
172
Het derthiende Capittel; Van den Twee..voudigen
ne den Ouden wil : hy voert den Ouden door.vgaans tot Abſtinentie ; 't ſelvighe doet den Ouden wee : den Ouden en wilniet andershebben dau Wel luftigheyt ,Goet, en Tijdelijcke Eere ; hy en mach gheen beſpottingh nochte Cruys ghedooghen . 48. Maar , het ghevalt den Nieuwen wel , dat hy de Lidev teeckenen Chriſti moet draghen ; op dat hy den Beelde Chriſti ghelijck worde . NB . NB.
49. Daarom gaat den Ouden menigh , maal,gheheel treurigh daarheen; want , hy ſiet dat hy dwaas moet zijn : hy en weet doch oock niet wat hem weder »-vaart ; want , hy en verſtaat den Wille Gods niet . so . Hy en heeft maar des Werelts Wille : ' t geve alw daar ſchoon Blinckt , dat wil hy hebben : hy wil door . gaans garen Heer zijo ; voor den welcken datumen fich bucket.
NB. NB . 51. Maar,den Nieuwen ,buckt ſich voor fijnen God : hy a Text, Sáhnet ſich en begeert niets ; wil oock niets: maar, hy « verlanght naar b Žijnde,* fijnen God , gelijck een Kint naar fijne Moeder : hy worpt het woord ſich in den ſchoot fijnes 6 Moeders; en, hy geeft fijn Lig Gods haam fijne Hemelſche Moeder over, in den Geeft Chrifti. 4 52. Hy begeert de Spijſe en Dranck van fijne Eeu-' wige b Moeder : englay Eet in den ſchoot des b Moeders; ghelijck een Kindt, in 's Moeders Lichaam , van de Moe der Eet . 53. Want, ſoo..langh als hy in den Ouden Adam ver deckt is , ſoo is hy noch in de Menſch wordingh : maar , als den Ouden Sterft ; dan ſoo wordt den Nieuwen uyt den Ouden uyt . Gebooren . ¢ Text, Geffe .
54. Hy laat de · Schorſe (daar in dat hy lagh, en een Jonghi , vrouwen Kindt wiert ) aen de Aerde ,en aen't Ge richte Gods : doch , hy wordt uyt.Gebooren ( ghelijck eene ſchoone Bloeme ) in'tRijcke Gods .
55. Also
Menſch ; van den Ouden, en Nieuwen Adam . 55.
Als
dan (ſoo
173
wanneer den Dagh der Wederw
brengingh ſal komen ) ſullen hem alle fijne Wercken , die hy in den Ouden Adam goet heeft ghewrocht, naar vol
NB , NB , gen ; en , de Booſheyt des Ouden Adams, ſal in 't Vyer Ghy Mena Gods Afv ghebrandt , en aen den Duyvel tot Spijſe ghe- Schen Kinde ren . geven , worden . 56. Nu , foo ſeyt het Vernuft : Na de maal dan den Nieuwen Menſch ( in deſe Werelt ) in den Ouden niet anders dan in de Nenſch , wordingh en is , loo en is hy niet Volkomen ? 57. Reſp. Dit en is niet anders dan ghelijck met een Kindt : al waar het Saat , met twee Tincturen ( te weten , Mannelijck en Wijvelijck ) in maalkanderen Ghefaayt wordt ; en , daar uyt wordt een Kindt . 58. Want , foo vhaaſt den Menſch om ukeert , en ſich met Hart, Sin , en Wille tot God went, en van den Gods delooſen wech uyt gaat , en gheeft fich gheheel eroſte lijck over in God , foo gaat , in 't Vyer der Sielen , in de Oude verdurven Beeldenis , de Swangeringh aen . 59. En , de Siele begrijpt in , ſich het Woord , ' t gene fich in Maria Beweeghde, in't Centrum van de Heylige Drie . - vuldigheyt : ' t welck ſich in Maria, met de Tuch tige Hoogh
Gebenedijde Hemelſche Jongh - vrou ( de
Wijſheydi Gods ) in begaf , in de Half verſturvene Jongh , vrou ; en, eenen Waren Menſche wiert.
60. Het ſelvigheWoord , ' t ghene in Maria , in 't Cen trum van deHeylige Drie -vuldigheyt fich Beweeghde, ofte ſich Roerde ( 't welck ſich met de Halfdoode in geſloote Jongh vrouſchap Vereenighde ) begrijpt het Vyer der Sielen ; als„ dangaat terſtont in de Beeldenis der Sielen ( dat is, in't Licht van de Siele ) in de Sacht , NB . NB. moedigheyt (te weten , in de verſlooten JonghwVrouwe lijcke Weſentheyt ) de Swangeringh aen. Y 3
61 , Want,
174
Het derthiende Capittel, Van den Twee , voudigen
61. Want, de Lieve Tin&tuur des Menſchen, begrijpt de Lieve Tin &tuur Gods : en , als dan is het Saat in den Heylighen Gheeft , in de Beeldenis der Sielen gheſaayt ; ghelijck ſulcx in onſen Boeck , van 't Drie ,voudigh Le ven des Menſchen, wijde -loopigh is Beſchreven . 62. Nuſiet, wanneer het Jongh , vrouwelijcke Teec ken alſoo in Gods Liefde verſchijnt , foo mach deſen Tack als , dan Gebooren worden ; want , in God is Alles Vol komen .
a Verſtaat , den Jonghy
63. Maar , naar- de - maal dat « hy in den Ouden A
proutdelige dam ſtaat verdeckt, en niet
anders dan als in der Eſents, ken Tack , ghelijck een Saat ſtaat, ſoo is daar by , noch groot gevaar ; want, meenigh bekomt deſen Tack eerſt aen ſijn leſte
Eynde . 64. En , al is 't dat hy hem , ghelijck als uyt ' s Moeders Lichaam , heeft mede ghebracht , evenwel wordt hy doch verdeckt ; en ; by menigh verbroken , en Aerdích ghemaackt. NB, NB.
os . Alſoo gaat het oock met den Armen Sondaar : ſoo -wanneer dat hy Boete doet , en daar naar wedern om eenen Boofen Menſch wordt : als dan ſoo gaat het geſchiede : die was een ſchoon Heer lijck ( van God Geſchapen en hoogh verlicht) Beelt . hem , gelijck Adam
66. Maar,doen hy ſich van de Luſt liet Overzwinnen , doe wiert hy Aerdſch : en , fijne ſchoone Beeldenis,wiert in de Aerdſche Quaal, in den Tooren Gods , gevangen ; alſoo gaat het door.- gaans .
NB. NB , 67. Maar , dit fegghen wy , naar de Verlichtingh die wy ( in de Genade Gods, hebben ontfanghen , en , om dit Kraníken veel..tijds Geworſtelt hebben ) dat den genen, die in den Ernſt Volftandigh blijft, tot dat ſijnen Tack een Boomken wordt , den foodanigen fijnen Tack en ver mach in een ofte meer Stormen niet lichtelijcken ver broken
Menſch ; van den Ouden, en Nieuwen Adam .
175
broken te worden ; want , ' t ghene ſwack is , dat heeft oock een ſwack Leven. 68. Wy en ſpreecken alſoo niet « in de Godheyt :: Ofte,Raat in den maar, Natuurlick , is het alſoo ; en , alles gheſchier doch, Godem Natuurlöck : want, het Eeuwighe heeft oock ſijn Natuur ; en , het eene en gaat maar uyt het andere. 69.
Byvalvdien dat deſe Werelt van de Booſheyt , en ,
Grimmigheyt des Duyvels niet en had Vergiftight ghe weeſt , ſoo ſoude Adam ( in deſe Werelt ) in't Paradijs zijn ghebleven : oock en fou , daar gheen ſoodanighe Grimmigheyt in de Sterren en Elementen hebben ghe weeſt. 70.
Want , de Duyvel was eenen Koninck en Groot
Heerin den b Loco van deſe Werelt ; die heeft den Grim b Ofte, plaats. Verweckt. 21. Daarvom was 't dat God den Hemel uyt het mid den des Waters Schiep , op dat de Vyerighe Natuur ( zijnde het Vyerige firmament ) van den Water Hemel gevangen ſoude zijn ; op..dat desſelfs Grim , uyt bluſte. 72. Auders (by al dien dat het Water quam te ver gaan ) ſoude men wel fien , wat daar in defe Werelt ſoude zijn ? niets
anders, dan een enckele Koudt , Gheſtrengh,
Wrangh , en Vyerigh Branden : en , even --wel niet van ders dan Duyſternis ; want , daar en ſoude gheen Licht konnen zijn : want, het Licht beſtaat bloot in de Sacht. moedigheyt : daartoe foo en vermagh daar oock gheen Schijnend Vyer te zijo; 't envzyvdan dat het Sachte We ſentheyt heeft. 73. Daarom is ons kennelijck , dat God de Hemel
ſche Weſentheyt , in Water , heeft Verwandelt ;' t welck Natuurlijck gheſchiede. 74. Doen God de Vader ſich Beweeghde, en, de Duy vel viel; die een Vyer „ Heer over de Sachtmoedigheyt wilde
176
Het derthiende Capittel, Van den Tweenvoudigen
wilde zijn : als doen wiert hen eenen foodanigen Grena del voor fijne Vergiftighe Booſheyt gheſchooven , dat hy alſoo niet, anders dan Gods Aap , en gheen Heer en is; eenen Woeder en Vervoller in den Quaal des Toorens . 75. Naar de_maal dat wy dan ſulcx weten , hoe dat wy met den Tooren zijn omvanghen , ſoo moeten wy ons ſelfs waar nemen , en ons ſoo ſeer geringh en licht niet ſchatten : want , wy en zijn niet alleen van deſe We relt : maar , oock te ghelijck van de Goddelijcke Werelt, die in defe Werelt verborgen ſtaat ; en , die is ons naby.
a NB . 76. Wy konnen te ghelijck , op een maal ,in drie de drie ver. Werelden Leven en zijn ; bywal, dien dat wy anders uyt menghde het Booſe Leven , met het Jonghy-vrouwen Beelt, Uyty Werelt, groenen .
77. Want, wy Leven , in 't eerſte Principium , in des Vyers Werelt , ín't Vyer , naar de Eſſentialiſche Siele ; te weten , naar den Vyer. Quaal in ' t Centrum Natura , der Eeuwigheyt. 78. En , dan , met het rechte Reyne Jongh --vrouwe lijcke Beelt , ſoo Leven wy in de Licht -Vlammende Pa , : hoe wel dat de ſelvighe in den 6 Lo ofte, Padis, radijſchWerelt e co van deſe Werelt niet openbaar en is : 100 wordt ſy doch
in’t Jongh -vrouwelijcke Beelt, in den Heyligen Geeft , en in't Woord , 't ghene in't Jongh woont, bekent.
vrouwelijcke Beelt
79. Ten derden, ſoo leven wy, met den Ouden Adam , in deſe verdurven Sucht -Wereldt, by den Duyvel , in fijne aen ugheſteecken Sucht ; daarom is het ghenaamt, Voorlichtigh zijn . 80. Chriſtus ſpreeckt: Zijt Eenvoudigh ghelijck de Duyve ; en , Liſtigh ghelijck de Slanghe : neemtu ſelfs waar . 81. In't Rijcke Gods en behoeven wy geen Liſt : wy en
Menſch ; van den Ouden, en Nieuwen Adam .
177
en zijn nietsvanders dan Kinderen , in den Schoot des Moeders ; maar, in deſe Wereldt, moeten wy * voor ons a Ofte, voor-vſichtigh ſien . zijn. 82. Wy dragen den Edelen Schat in een Aerdſch vat :
het is ſeer haalt gheſchiet , dat verlooren wort , God , en het Rijcke des Hemels; ' t welck naar deſen Tijd ,niet we om en is te bekomen. der 83.
Wy zijn al
hier in den Acker , en in’t Saat ; wy
ſtaan al hier in ' t Waſſen : of ' t ghebeurt dat den Halm eenmaal wort verbroken , ſoo blijft al. daardan - noch de Wortel, om eenen anderen Halm te mogen Wafſchen . 84. De Deure der Ghenade ſtaat al hier voor den NB. NB. Menſch open : daar en is geenigen Sondaar ſoo groot , of Gay Melan
hy mach uyt de booſheyt, Nieu , Gebooren worden ; byw daren. al., dien dat hy hem omwendt. 85. Maar , die fijnen Wortel, moet. -willigh , in des NB. Gly Duyvels Dreck worpt ,
en aen ſijn uýtvgroenen ver - lighe Sonda
tzaaght , wie wil den ſoodanigen helpen , die ſelfs niet en ren . wil den genen die ſelfs niet en wil, die en wil God oock niet hebben . 86. Maar , ſoowwanneer hy fijnen Wille omwent tot God , foo wil God hem hebben : 'want, ſoow-wie in den Tooren Gods wil; den ſelvighen wil Gods Tooren heb ben: maar, die in de Liefde wil ; den ſelvighen wil Gods Liefde hebben . :: 87. Paulus feyt : Aen wien ghyu begeeft tot Knecht , Rom .6. in ghehoorſaamheyt, ' t ſy aen de Sonde , ten Doode, ofte vers 16 . aen de Ghehoorſaamheyt Gods, ter Gerechtigheyt ; des felfs Knecht zijt ghy. 88. Den God
looſen , is God eenen Lieffelijcken
Reück , in ſijnen Tooren: en , den Heyligen, is Godeene Lieffelijcken Reuck , in ſijne Liefde. 89, Mach doch een Menſch, uyt. lich maacken, ' t geen z hy
digen
178
u Het derthiende Capittel, Van den Tweewvo
NB. NB. hy wil !hy heeft het beydevgaar (Vyer en Licht) voor Gly Dispw . fich : wil hy eenen Engel, in't Licht, zijn , foo helpt hem den Vryen den Geeft Gods , in Chriſto , tot de Scharen der Engelen. Wille. 90. Maar , wil hy eenen Duyvel « in 't Vyer zijn , foo Dat is, in de cheftreme helpt hem den Tooren en den Grim Gods; en , treckt heye , ofte in hem in den Af - grondt tot de Duyvel : Hy bekomt fijne den Hoorn 6 Aſcendentem , daar toehy Luft heeft. veerdigen Tooren . 91. Maar , verbreeckt hy de eerſte Luſt, en dat hy tot b Bewillie een ander ingaat , ſoo bekomt hy een ander Aſcenden NB. nb.tem : doch , ſoo hanght hem de eerſte gheweldigh aen ; c Bewilli- die wil hem doorgaans wederom hebben. gingh ,ofte 92. Daarom moet het Edel Sadeken menigh maal toearftem . mingle, in groote verſeeringh ſtaan , het moet ſich met Doornen laten ſteecken ; want, de Slanghe ſteeckt doorgaans het Saat der Vrouwen (te weten , het Jongh
vrouwen Kint)
in de Verſenen : den Angel der Slanghen fteeckt in den Ouden Adain ; die ſteeckt doorgaans het Jongh , vrou wen Kint, in's Moeders Lichaam , in de Verſenen .
NB , NB,
93. Daarom is dit Leven in deſe Wereldt , met ons ArmeGhevanghen Menſchen , een jammer, dal, vol Anghſt, Cruys , Bekonimeringh , Elende, en Droefheyt: wy zijn al» hier vreemde Gaften; en ,wy zijn op den wegh der Pelgerumagie . 94. Wy moeten door groote wilde Woeſtijnen , en Wilderniſſen wandelen : en , wy zijn van booſe Dyeren oincingelt , van Adderen , Slanghen , Wolven en enckele Grouwelijcke Dyeren ; en , her booſe Dyer , draghen wy in den Boeſem . 95: Onsſchoon Jongh - vrouken, ſtaat in den ſelvigen booſeri woeſten Veewftal ter Herberge. 96. Maar dit bekennen en ſeggen wy met Gronde,dat, wanneer den Edelen Tack Waft en Sterck wordt , dat al, daar in den ſelvighen Menſch , den Ouden Adam , Knecht
1 Menſch ; van den Ouden , en Nieuwen Adam .
179
Knecht moet worden : hy moet achter., na gaan ; en, me nigh „maal doen , 't ghene hy niet en wil : hy moet me nigh-,maalCruys , Beſpottingh, oock den Dood gedoo ghen ; ' t ſelvighe en doet hy niet garen . 97. Maar,het Jonghw-vrouwelijcke Beelt , in Chriſto , dwinght hem , om dat het Chriſto, fijnen Bruydegom , ga ren met Vreughde wil naar- volghen ; en , hem
ghe
lijck worden , in Cruys en Verdruckingh . 98. En , dit feggen wy oock wel : dat daar wel niemant
met de Jongh , vrouwelijcke Kroone gekroont en wordt ( die het Wijf in de Openbaringe Iohannis draaght met twaalf Sterren ; dat is , met ſes Hemelſche ſheelten der Natuur , en met ſes Aerdſche Geeſten ) 'tenzy, dan dat hy teghens des Draacks Straal beſtaat, en mede in Egyp: NB, NB, ten ( dat is, onder het Cruys, in de Plagen Egypti) vliede. 99. Hy moet het Cruyce Chriſti draghen, en Chriſti Doorne Croone op , ſetten : ſich wel laten Uytralachen , Begecken en Beſpotten '; ſoo hy de Croone Chriſti en der Jongh_vrouwen , wil op
letten : hy moet voor
eerſt
de Doorne Croone draghen ; ſoo hy de Hemelſche wil op letten . 120. En , wy geven den Verlichten , noch eede verbor- NB.
Gly
Kinderen gentheyt te kennen : dat , ſoo wanneer de Peerle geſaayt van de Eden groote ſeer le Sophia. met d'eerſte reys , wordt , foo ſet hy voor Vreughde en Eere , voor Gods Engelen en alle Heylighe Jongh ..-vrouwen , de Croone in Ternarium San & tum op ;
en, al
daar is wel ſeer groote Vreughde. 101. Maar , de ſelvige Croone verberght fich wederw om : want , aen die Stede, wordt God Menſch ; hoe fou de daar geene Vreughde zijn ? 2 102. Den Ouden Adam danft mede ; doch , ghelijck eepen Efel na de Liere : maar , de ſelvighe Croone wordt de Menſch
wordiugh by geleyp. 2 z
103. Wilt
1
180
Het derthiende Capittel, Van den Twee „ voudigen
Wilt ghy nu eenen Ridder zijn , ſoo moetghy in de Voetſtappen Chriſti, tegens den Ouden Eſel , oock 103.
tegens den Duyvel Strijden . 104. Bywal. dien dat ghy Overwint, en voor een Rid derlijck Kindt Gods bekent , en aen genomen wort, ſoo wordt u de Kroone van de Vrouwe , met twaalf Sterren op - geſet: die moet ghy dragen :totdat de Jongh , vrou , a Verfaat, a uyt de Vrou , uyt uwen Dood , ofte door uwen Dood , wyt de ver . Gebooren wordt ; die ſal de Drie voudighe Kroone van deelsheyt. de Groote Eeren , in Ternarium San &tum , op , ſetten . 105. Want , terwijl het Jongh .vrouwelijcke Beelt in
den Ouden Adam noch verſlooten leyt , ſoo en bekomt het de Engelſche Kroone niet ; want , het ſtaat noch in 1 . Perijckel. 106. Maar , ſoowwanneer dat het met het Sterven des Ouden Adams, Gebooren wordt, en uyt den Bolſter ofte Schorle uyt_kruypt , als„ dan is het een Enghel, en ten kan niet meer verderven : en , de rechte bygheleyde Kroone, alwaar God Menſch wierdt , wordthem op. gheſet. 107. Maar , de Kroone met de twaalf Sterren , behout het tot een Eeuwigh Teecken : want , het en ſal in der Eeuwigheyt niet vergeten worden , dat God in de Aerd fche
Vrou , weder. om heeft opvgheſlooten de Jongh ,
vrouſchap, en Menſch is gheworden. : 108. De ſes Aerdſche Teeckenen ſullen tot een Eeu wigh Wonder ſtaan, en eenen Eeuwigen Lofulanck zijn ; dat God ons uyt Nood en Dood heeft verloſt . 109. En , de ſes Hemelſche Teeckenen , fullen onfe Kroone en Eere zijn ; dat wy doorhet Hemelſche , het Aerdſche , hebben overwonnen ; dat wy Mannen en Vrouwen waren ; en,alsdan Tuchtige Jonghwvrouwen , met Eygen , ſelfs Liefde, zijn . :.
IIO .
Allo
Menſch ; van den Ouden , en Nieuwen Adam .
181
110. Alſo ſullen de Teeckenen der Overwinningh , in Eeuwigheyt blijven ſtaan : daarvaen ſal bekent worden wat God met de Menſcheyt heeft te doen gehad : en , hoe den Menſch , het grootſte Wonder in den Hemel zy ; daar ,over de Engelen ſich hooghelijck verheugen.
;
HET
V
E ERTHIEN DE
CAPITTE L.
Van de Nieuwe Weder. Geboort: In wat Subſtantie , Elents , Weſen , en Eygenſchap , de Nieuwe Weder . gheboorte ( zijnde het Kint van de Iongh vrou ) ſtaat ; terwijl dat het noch in den Ouden Adam ſteeckt.
I. Aar_de_maal dat wy in defe Zee der Elende ( in't Aerdích Vleeſch en Bloet ) ſwemmen , en eene
N Aerdſche Quaal zijn gheworden, al -waar -- wy in a Text, de Duyſterheydt ,' in de - Schemeringh legghen Glafte. verſloten , foo en houdt hiet Edele Ghemoet niet op , tev
onderſoecken van ſijn recht Vader , landt ; daar heen dat het moet gaan . 2. Het ſeyt wel ; Waar is dan God ? ofte wanneer ſal't doch gheſchieden , dat ick het Aen
ſchijn Gods mach Sien ? Waar is doch mijne b Edele Peerle ? waar is het b Den Nieuw en b Kint van de Jongh --vrou en , ſien ick't ſelvighe doch Menſch . niet ! wat weder vaart my doch , dat ick my loo vſeer beanghſtighe, naar 'tgene , ' t welck ick doch niet en ver
mach te ſien ? 3. Ick bevinde , naar ' t ſelvighe, de Luft, en , de Be geerte wel; ende en kan doch niets fien , al.w.waar mijn Hart mocht ruſten . I 4. Is Z 3
182
Het veerthiende Capittel ,
4. Is het doch doorgaans met my ,
ghelijck met een
Vrou die garen wilde Baren ? hoe wilde ick doch ſoo ga ren mijne Vrucht ſien , die my van mijnen God is be looft 2 Text, Schnen .
s . Daar is een gedurigh « verlangen totde Geboorte : den eenen Dagh roept den anderen , den Morghen den Avont , en den Nacht weder vom den Dagh ; en , ver hoopt doch de Abſtinentie, wanneer de heldere Morgen Sterre doch ſal op ſal brengen ?
b Text, Des ans blids .
gaan , die aen't Ghemoet fijne Rufte
6. En , het is met het ſelvighe, ghelijck met een Vrou , die tot de Gheboorte arbeyt"; die doorvgaans de bure verhoopt, en met ſuchten, en verlangen, verwacht. 7. Alſoo gaat het met ons ; mijn Beminde Kinderen Gods : wy meenen dat wy daar noch verde vandaan zijn ; en , foodoende , ſtaan wy doch in de Gheboorte : wy Baren alſoo met groot verlangen , in Anghſt , en , wy en kennen het Saat niet 't geen wy Baren ; want , het leyt verſloten . 8. Wy en Baren niet tot deſe Wereldt: hoe willen wy dan met de Ooghen van deſe Wereldt , de Vrucht fien ? behoort de Vrucht doch niet in defe Wereldt ! 9. Maar , naar
de
maal dat wy de ware Kennis van't
ſelvighe Weſen hebben bekomen ( niet naar den uytv wendighen Menſch ; maar, daar den inwendighen ) ſoo willen wy ons dit_ſelvighe, in ghelijckenis, voor_ſchil c Text, deren , oin des Leſers -wille ; en , om onſe : vermaacke Ergáttich fcit. lijckheyt wille . 10. Soo - wanneer wy ons ſelfs betrachten , hoe wy ſoo. ſeer Twee
voudigh zijn , met Tweewvoudige Sin
nen en Willen , ſoo en konnen wy niet beter tot kennis komen , dan ſoo trachten,
wanneer dat wy het Gheſchapene be
11. Wy
Waar de Weder . Geboort in ſtaat. 11.
183
Wy ſien eenen groven Steen leggen ; en , in meni
gen , is het beſte Gout : alv daar ſien wy doch hoe dat het Gout in den Steen glinſtert, en den Steen is a Stom; ende a Ofte, fonder Glans en weet niet dat hy ſulck een Edel Gout heeft . en Kennis. Weſen,of 12. Alſoo oock wy : wy zijn eenen Aerdſchen b Sulwb
te Lichaam phur : maar , wy hebben dan vnoch eenen Hemelſchen daar 's Le Sulphur in den Aerdſchen ; al. waar een yeder het ven in Brant, ſijue is. 13.
In defen tijd is het wel ondermaalkanderen :
doch , het en Inqualeert niet met maalkanderen :het ee ne is alleenelijck den · Behouder van't andere ; en , het c Wooninge, ofte de Cas. Woonhuys.
al
14. Ghelijck wy't ſelvighe aen 't Goudt d verſtaan , d Text, Ertennent waar den groven Steen het Goudt niet en is ; maar ,
hy is alleenelijck des ſelfs Behouder : fijne Grofheyt en gheeft het Goudt oock niet ; maar , de Tinctuur Solis , geeft't ſelvige, in den groven Steen .
15.
Doch, ſoo is den groven Steen de Moeder ; en , Sol Swangert den groven Steen , i. Ofte,
• sol , is Vader: want,
omdat den ſelvigen Centrum Naturæ heeft; daar e Sol ſijnen oorſpronck uyt heeft. 16. Byvalvdien dat wy wilden voort.vgaan tot in't Centrum , wy ſouden't f openbaren ; doch , alſoo't in de Darſtelten Test, . andere Schriften ghenoeghſaam is verklaart geworden , g Ofte, ſoo blijft het al hier g ſtaan. Beruften . 17. Alſoo is 't oock met den Menſch : den Aerdſchen Menſch beduyt den groven Steen : Sol , beduyt het Woord ' t geen Menſch wiert,'t ſelvige Swangert den ver h Text, durven Menſch . Sehnetjich. 18. Want , dit is de oorſaack : Den verdurven Menſch i Woord,ofie
is wel Aerdſch ; doch , foo heeft hy het Eeuwige Centrum Nieuten Nature : hy h verlanght naar Gods • Sol ; want , Gods zijndebet ge- Hemels Sol , wiert in ſijne Scheppingh , mede tot fijn Weſen Goudt. nomen , 19. Maar ,
--
184 Het veerthiende Capittel, 19. Maar , nu ſoo heeft den groven Steen , het & Goud • Woord , ofte Niess. wen Menſch; overzwaffen en in, ſich verſlonden ,ſoo dat het a Goud, Rijnde her metden groven Sulphur vermenght is ; en , den groven Hemels Sulphur niet en vermach te ontloopen : 'ten , zydan dat Goudt. het in 't Vyer geloutert worde , dat alſoo het grove , wordt b ' Goude. af geſmolten ;dan ſoo blijft b Sol, alleen . c Text, 20. Verſtaat dit met het Sterven en vergaan , als Verwefen.
daar wordt het grove Aerdſche Vleeſch afvgheſmolten ,
alsdann ſoo blijft het Jongh vrouwelijckeGeeſtelijcke d Of, Sul - d Vleeſch alleen . phur. 21. En , verſtaat ons recht, wat wy meenen , wy ſpreec ken Hoogh-waardigh en Waarwachtigh ; ghelijck wy & Text, ' ' t ſelvighe e verſtaan . Ertennen . 22. Den Nieuwen Menſch en is niet alleenelijck ee f Sulphur, nen Gheeft ( hy is een f Vleeſch en Bloet) ghelijck als het ofte Wefem. Goudt in den Steen , niet alleenelijck eenen Geeft is : het heeft Lichaam ; doch , niet een ſoodanigh , ghelijck den groven Steen is .
23. Maar, een Lichaam , 't geen in't Centrum Naturæ, in 't Vyer beſtaat : want , het Vyer en vermagh ſijn Lig haam niet te Verteeren ; om dat het Goudt een ander Principium heeft.
g Ofte, verborgen
24. Ghy Aerdſchen Menſch , dat ghy ſulcx wiſt! doch , het blijft billigh : Stom : want, de Aerde en is des Gouds niet waart ; al is't., ſchoon dat ſy't ſelvighe draaght en oock baart . 3. 25. Alloo en is oock den Aerdſchen Menſch , des Kleynoots niet waart, 't geen hy draaght : al_is't
ſchoon
dat hy ' t helpt Baren ; evenwel is hy eene Duyftere Aerde , tegens het Jongh booren .
vrouweKindt , uyt God Ge
26. En , ghelijck het Goudt een waarachtigh Lige haam heeft , 'twelck in den groven Steen Verborghen en Ghe
Waar de Weder
185
Geboort.in ſtaat.
Ghevanghen leyt , alfoo heeft oock de Jonghi, vrouwe lijcke Tinktuur , in den Aerdíchen Menſch , een Waarai achtigh Hemels Goddelijck Lichaam , Bloer .
in Vleeſch en
27. Maar, niet in een ſoodanigh Vleeſchen Bloet, ge lijck hetAerdſche: her kan in ' t Vyer beſtaan , het gaat door Hout en Steenen ; en , 't en wordtniet begrepen : ghelijck het Goudt den groven Steen doordringht, en de en verbreeckt den ſelvigen niet , noch en verbreeckt oock niet ſich Goudt. 28.
1
Steen en weet niets van't ſelfs ; en den ,
Alloo is oock den Ouden Aerdſchen Menſch :
ſoo -wanneer dat hy het Woord des Levens ( tgeen , in Chriſto, Menſch wiert) ontfanght, ſoo ontfanght hy 't ſel vige in den verdurven Sulphur fijnes Vleefches en Bloets , in het Jongh , vrouwelijcke Centrum , ' t geen in den Dood leyt in geſlooten : al waar dat Adam een Jongh - vrou welijck Beelt was , al , daar de Wilde Aerde hem fijn Goudt van de Klare Goddelijcke Weſentheyt over toogh , dat alſoo het Hemelſche, in den Dood , in’t Cene trum des Vyers , moſt ſtaan ; ick ſegge, het ſelvige. - : 29 . En , in’t ſelvighe, Beweeghde ſich het Woord des Levens a t geen in Maria een Menſch wiert : aldaar
bequam de Weſentheyt, die in den Dood lagh in ten , eene Levendighe Tin &tuur. 30.
geſloo
Al daar hief het Edele Goudt, in den Dood , aen,
te Groenen ; zijnde de Hemelſche Weſentheyt: en , ' t had alſoo van
stonden
Woord des Levens , in
aen den Spiritum San &tum , in 't lich : die daar van den Vader en
Sone uytvgaat,en maackt de Wijſheyt( zijnde de Hemel ſche Jough - vrou ; ghelijck eenen Spiegel van't Even beeltder Godheyt) voorlich ;zijnde eenen Reynen Sul phur, een Reyn Vleeſch en Bloet, daar hy in woont . Аа 31. Het
186
Het veerthiende Capittel,
31. Het'en is geene Aerdſche Elents : maar, Godde . lijcke Ellents ; uyt Hemelſche Weſentheyt. 32. 't Selvige is het Waarachtige Vleeſch en Bloet Chriſti : want, het Waft in den Gheeft Chriſti, in't Woord des Levens , 't gheen Menſch wiert , 't gheneden Dood verbrack ; alvdaar de Goddelijcke Tinctuur, wederom Groende , en Weſen, uyt
33.
fich baarde.
Want , Alles is uythet Begeeren Gods Gebooren
en ghekomen: maar , alſoo God een Vyer en oock een Licht is , ſoo is ons ghenoeghſaam kennelijck , waarvuyt dat een yeder is ghekomen . 34. Wy en konnen doch niets anders fegghen , dan dat uyt het Goede en uyt het Lief , rijcke, Goedt zy ghe komen . 35. Want, eenen Goeden Begeerenden Wille , ont fanght, in fijne Imaginatie, fijnes ghelijcken ; hy maackt hem, door den Honger fijnes Begeerens,ſelfs, ſijos Ghe lijcken. 36.
Alſoo is ons kennelijck ( naar de maal dat de
Godheyt heeft geluft om een Spiegel,een Beelt fijnes Ge lijcken , te hebben) alsodat de Goddelijcke Luft, in fijne ſelfs Swangeringh , oock bet. Goede en het Lieffte in ſij nen Begeerenden Wille ſalhebben Gebooren ; een rechte Gelijckenis naar het Goede, naar de Klare Godheyt. NB, NB . 37. Maar , dat ſich het Aerdíchemedeheeft inghe menght , ſulcx is deſchult van den Begeerenden Tooren (te weten , van'tBegeeren des Vyers ) deſchult des Duy . vels ; die de ſelvighe, door fijne Imaginatie, ontſtack . 38. Alſoo isons nu oock hoogh kennelijck ,als dat God het fijne ( te weten , fijn Alder
beſte en Liefſte , 't gheen
hy tot fijnes Gelijckein een Creatuurlück Weſen Schiep ) niet en wilde verlaten . 39. Hy wiert eer ſelfs, een ſoodanigh, ghelijck hy had Ge
Waar de Weder Geſchapen , op
Geboort in ſtaat.
187
dat why het Verdurvene, wederom uye
de Verdervingh Baarde, en in het beſte in , fette ; al...waar hy Eeuwigh daar in mocht woonen . 40. En , wy ſegghen met Fondament , dat God ſelfs , in den Nieuwen Menſch , ſelfſtandigh woont ; viet door eenen « Glans, ofte door eenen vreemden Schiju : maar, a Text, Glaff. Weſentlijck ; doch , in ſijn Principium . 41. Den uyt_wendighen Menſch en beroert ofte be
grijpt hem niet . 42.
Dock ſoo en is het Vleeſch en Bloet des Nieuwen
Menſches , niet God ; het is Hemelſche Weſentheyt : God is Geeft : God en Verderft niet : al
is't
ſchoon dat
het Weſen Verderft ; evenwel blijft God in
fich ſelfs. ,
43. Hy en behoeft gheen Wegh ...varens ; want, hy en ghebruyckt oock geen In , varen .
44. Maar, hy openbaart ſich in Vleeſch en Bloet ; het is fijne Luſt, eene Gelijckenis te beſitten . 45. En , byval..dien dat wy ons alſoo recht kennen en't ſelvige naar.vgaan ,ſoo bevinden wy , dat den Menſch ( verſtaat den gheheelen Menſch ) een recht Ghelijckenis naar Godzy. 46. Want , naar het Aerdſche Leven en Lichaam , foo is hy van deſe Werelt . 47. En , naar het Jongh vrouwelijcke Leven en Lig haam , is hy van den Hemel: want, de Jongh , vrouwe lijcke Ellents, heeft Hemelſche Tin &tuur , en maackt He mels Vleeſch ; in't welck God woont.
43. Ghelijck alshet Goudt in den Steen , eene andea re Tin &tuur heeft, dan den groven Steen : en , de ſelvige Tin & uur heeft een ander Lichaam ; een yeder Lichaam wordt uyt fijne eygen Tin &tuur. 49. Ġhelijck wy dan b verſtaan , als dat de Aerde van b Text, den Grim , uyt het Centrum van ' t • Wrange Vyer (dat is , c Text, Herben . A a 2 uyt
188
Het veerthiende Capittel,
uyt het Centrum van 't Koude Vyer ) is Ghebooren ghe Sulphur der Gheſtrengigheydt , in de
worden , uyt den
Anghſt ten Vyere ; ghelijck in 't Boeck , de Tribus Prin cipiis, is verhaalt . 50. Alloo wordt oock een goet Corpus, ofte Lichaam , uyt eene Goede Eſents ; want , de Eſents , maackt het Leven : ' tis doch lelfs het Leven niet ; 't Leven ontſtaat in’t Principium ( dat is , in 't Vyer ) 't zy . dan in't Koude ofte in 't Heete , ofte in ' t Licht, vyer : een yeder is een eygen Principium ; ende en is doch niet gheſcheyden. 51. Alſoo willen wy nu , met Fondamnent der Waar heyt, van de Menſcheyt ſpreecken , en ſeggen met klare, hooghvwaardige, on verdeckte woorden : niet uyt Waan ofte Meenen ; maar , uyt Eyghen , ſelfs ware Kennis, in verlichtingh , onsvan God ghegeven. 52. Eerſtelijck : Dat den Nieuwen Weder - gebooren Menſch ( die in den Ouden verborgen leyt , ghelijck het Gout in de Steenen) eene Hemelſche Tinctuur heeft ; en , ſich ,Goddelijck , Hemels Vleeſch en Bloet. 53. En, dat den Geeft des ſelvigen Vleeſches , geenen
hy heeft aen
vreemden Geeft en zy ; maar , ſijnen Eygen
ſelfs Geeſt,
uyt fijne Eygen ſelfsEllents Gebooren . 54. Ten tweeden : Bekennen wy , en ſegghen , dathet Woord , ' t geen in de Jongh-i-vrou Maria ,Menſch wiert, den eerſten Grondt tot de beginnende Tin &tuur in den Suluphur zy : en , bekennen den Geeft Chrifti, ( die den Hemel aen alle Eynden vervult ) in de ſelvighe Tin & uur zy woonende. 55. Ten derden : Wy bekennen dit ſelvighe Hemel. fche Vleeſch , voor ' t Vleeſch Chriſti ; in't welck de Hey lighe Drie.vuldigheyt, on -verdeelt, Woont . 56. Ten vierden :Wy bekennen dathet mogelijck zy, dat het ſelvighe Vleeſch en Bloet , in des Ouden Adams
tijd ,
Waar de Weder „Geboort in ſtaat.
189
tijd, wederom door Imaginatie verdurven kan worden; ghelijck in Adam gheſchiede. 57. Ten vijfden : Wy ſegghen dat in de verdervingh , van de Godheyt niets af en gaat: oock dat de ſelvige met niets Quaats en wort beroert. $ 8 . Want; ' t gene de Liefde Gods verlieſt, 't ſelviglie valt den Tooren Godste Huys : 't ghene uyt het Licht valt , 't ſelvighe vanght het Vyer; en , den Gheeft Gods , blijft voor lích onverdurven . 59. Ten feſten : Wy ſeggen , dat in alle Menſchen , de mogelijckheyt zy tot de Nieuwe Wedergeboorte ; an ders ſoude God verdeelt zijn, en aen d'eene ſtede niet ge lijck aen d'andere. 60.
En , bekennen hier mede , dat den Menſch van 't
Vyer en 't Licht wort met de Waagh , naar
ghetoghen : ſoo...waar hy ſich
toe a helt , daar valt hy heen ; en, a Text,
vermach doch ,in deſen Tijd, fijnen Angel, ofte fijn Ton
Sintendet.
getjen van de Waagh , weder om in de Hooghte b ver- b Text , Schwingen . heffen .
61. En , dat de Heylighe Klare Godheyt , niets quaats c De Dorya en wil: de ſelvighe en wil oock geenen Duyvel: "hy en vel. heeft oock gheene begeert ; veel -weynigher om eenen Menſchein de Helle , in den Tooren Gods , te hebben . 62. Maar , naar, de..maal dat daar geen Licht ſonder Vyer en is , ſoo is ons nu ghenoegh kennelijck , hoe de Duyvel ſich heeft , door Imaginatie , aen het Vyer des Toorens vergaapt : ins„ ghelijckx alle Menſchen die ver doemt worden , die en willen hen niec laten raden ; maar, vervullen ſelfs, den begeerigen Quaal des Vyers: fy laten hen Trecken ; en , konden doch wel Staan . 63. Ten ſevenden : Wy ſeggen , dat den waren Teni pel, al,waar den Heyligen Geeft Predickt, in de Nieuwe Geboorte zy. Аа 3 64. Dat
Het veerthiende Capittel ,
190
64. Dat het alles Dood , Krom en Lam zy, 't gene nier uyt den Gheeft Gods en Leert. 65. Dat den Heyligen Gheeft ſich niet en menght in't Gheluyt van den Mondt der God v looſen ; dat geenigh God, loos Menſche, Chriſti Harder zy .. 66. Want , alvis 't ſchoon dat in den Heylighen , met de Stemme des God - looſen , de ure wort gheſla ghen : dat ſoude wel van't gheſchrey van een Veeh ghe Ichieden, byval. dien dat des ſelfsGheluyt, verſtandigh was , en dat den Hoogh -waardighen Name Gods wiert ghenoemt. 67. Want , foo.haaft den Name Gods wort genoemt,
en een Gheluyt geeft , ſoo vanght het ander Gheluyt, na mentlijck , aen die ſtede , ſoo , waar het ſelvighe in den Klanck is ; te weten , in de Heylighe Siele. 68. Maar , geenighe God
looſe en weckt eenen ande,
ren God. looſen uyt den Dood op : want , ſulckx en kan niet zijn , fy zijn beyde in den Tooren Gods ; en , leggen noch in den Dood verſloten . 69.
By -val
dien dat wy ſelfs uyt den Dood hadden
konnen op ſtaan , en ons ſelfs Levendigh maacken , het Harte Gods en hadde niet behoeft Menich te worden . 70.
Daar
om ſegghen wy met Fondament , dat alleen
het ſelvighe Woord , 't ghene Menſch is gheworden , de arme Kinderen van Heva , uyt den Dood opzweckt, en tot de Boete, en tot een Nieuw Leven Baart. 71. Derhalven
zijn alle Roepers ,
die Goddeloos
zijn , den Tempel Chriſti piets nut; maar, die den Cheeft Chriſti hebben, dat zijn Harderen Chriſti. 72. Ten achtſten : Wybekeppen en ſegghen , dat alle Leeraars , die hen voor Koechten Chriſti, en voor Kerc ken Dievaars uyt gheven , en ſulckx om desBuyckx en Eeren wille ( en dann noch On
herbooren zijn ) dat de ſelvige
Waar de Weder . Geboort in ſtaat.
191
felvige zijn ,den Anti- Chriſt, en het Wijf op den Draack ; in de Openbaringh Iohannis. 73. Ten negenden : Wy ſeggen , dat alle onbillicke Tyrannyeen Eygen ſelfs genomen Gewelt, daardoor dat den Elendighen Verdruckt, Uytvgheſooghen, Ge quetft , en Gequelt wordt , daarndoor dat hy Lichtveer digh tot alle Onygebondentheyt,en Onvgerechtigheyt, wordt ghetooghen en veroorſaackt , dat het ſelvighe zy , het grouwelijcke verſchrickelijcke Dyer ;daar den Anti Chriſt op Rijdt. 74. Ten thienden : Wy bekennen en ſegghen , dat den , Tijd naby is , en dat den Dagh aen , breeckt , al waar dit booſe Dyer, met de Hoere, in den Afvgrontſal gaan ; Amen , Halelujah, Amen.
Slot
8
192
Slot des Overſetters.
December Kout,, des Grims Sayſoen ., Gevangen hout ,, 't Gebloemt en’t Groen , Nochtans gaf ſy ,, 't Hoogh
duyts tot Lof,
Dees Leely bly ,, in 's Neerduyts Hof.
Elooftſy't hooghſte Goet ,,ja, Eeuwigh hoogh gepreſen , G
Gods Naam men roemen moet,, voor fijn Mildwdaat in deſen ,
Dat dit Heerlijck Geſchrift ,,ons Moeders Taal geniet, Daar in dat , men Gods drift ,, met Reyne Oogen fiet. Menfiet des Satans Valy, menfiet den Val desMenſchen, Ia , wat wy in dit Dal,, voor Wiſheyt wilden wenſchen : Oock , den Samaritaan ,, die Adams Valgheneeſt, Die wiſt ons 's Hemels baan,, ach ! wat is hy gheweeſt ? Hy was des Vaders Glans,, hy is die oock ghebleven : Hy nam aen -vſich nochtans,, 't gheen Eeuwigh lagh in ſneven : En, voerde dat uyt nood ,, daardoor ons Siel verheught, Hy nam haar nyt den Dood ,, en brachthaar in de Vreught. Hoe alles is gheſchiet ,, gheſien wordt van Gods Kind'ren : 't Vernuft hen ſulcx verbiet,, den Satan wil 't verbind'ren ; Doch, wordt Gods Tempels. Deur, geopent hier geſien , Om door Gods Lichts, faveur,, de Duyſternis t'ontvlien : Dees Vrucht, geeft'tEeuwigh E EN ,, tot ſlot, om't Iaar te enden,
Dies bidt God in't gemeen ,, dat hy fijn Geeſt wil ſenden , Om met het Nieuwenlaar , te kennen wat dit zy ? Op dat Gods Volck eenpaar ,, uyt Babels Macht wort vry. In Amſterdam ,den 31. December, 1637.. UL. Mede- Borgher yan deſe Drie -vermenghde Werelt.
Het tweede Deel deſes Boecks , Handelende van't
LYDEN
,
STER VEN ,
En van den
DOOD en
OPSTANDINGH
CH
R
I
S
T
I :
En , hoewyin Chriſti Lijden en Dood , moeten In
gaan, en uyt ſijnen Dood , met whem , en door. hem ,Op ſtaan ,en fijnen Beelde gelijck wor den ; en , Eeuwigh inhem Leven.
Gefchreven, Anno 16 20. ( in't Hoogh, duyts )
Door Jacob Böhmen /
Anders gendamt, TEUTONICUS
PHILOSOPHU
In Görlitz Woonachtigh.
Ghedruckt in ' t Jaar 164 2 .
, S
+
3
195
Den
OVERSETTER
A
F.
V ,
H.
EN
en ,
G.
F.
B.
En , aen alle de gene die in de Gheboorte ſtaan , tot eene Nieuwe Vrucht , in de Enghelſche Werelt.
Eer . Waarde Mede. baan van
Borgeren in de Loopv
deſe Drie - vermenghde Werelt :
Het Woord, Menſch
Wordingh و, wordt in de
S Geleerde Babel , ſimpelijck verſtaan ; van , dat het Eeuwighe Woord , in Maria , is Menfch ghewor den : doch ; foo en bestaat de Menſch.wordingh niet al leenelückin de Aen_nemingh van de Menſchelijcke Form ofte Figuur door Chriſtum ; maar, in’t Weder ,aen nemen , van al 't
gene , dat den Menſch verlooren heeft ,
Van -fijne Scheppingh , tot fijnen Dood , ja , tot fijne Opv ſtandingh , en weder Verheerlijckingh toe : zijnde als dan eerft gheworden, eenefoadanighe Beeldenis en Ghelijckenis Gods , ghelijck als God in ' t Paradijs begeerde te hebben : Poant , in die vier Elementighe Kleedt, zijn wy geen Men verschen ; maar , eene Dyerſche Beeldenis ; want, in dit Dyer
B b
2 Sche
196
DE
DI
CAT
I
E.
ſche Leven , en bereycken wy den pol komen Wafdóm niet: foo. Weynigh de Gefaayde en Waſſende Teruwetot de Vol komentheyt is , voor dat de ſelvighe, Rijp, Afgeſneden , op den Dorſchbloer Geſuyvert , en wederom ghebraght Kyter plaatſe daar ſy was , eer ſy in de Aerde wiertghe ſaayt : alfoo moſt het Eeuwige Woord desVaders , alles we der brengen , 't geen wy in Adam hadden verlooren ; zijnde den rechten Menſch en ' t Beeldt Gods: daarover dat onſen Autheur dit Tra £ taat, van't Lijden , Sterden , en van den Dood, en , de Opſtandingh Chriſti, en vanon fe Gelijck .Wordingh ſijnes Beeltsterecht het tweede Deel van de Menſch „Wordingh Chriſti noemt. De vijf eerſte Capittelen zijn , voor 't uyt - wendighe Vernuft , op eenighe plaatſen , wat ſwaar: over
midsde
ordre van onſen Autheur (niet alleenelijckin dit Tractaat; maar, oockin alle fijne Boecken) te verghelijcken is , by eee nen Boom , die eerſt fijnen Wortel in de Aerde heeft ; en , daar
naar , de Stam , Tacken , Bladeren en Vruchten :
' t welck niet contrary den Stijl van Moyfes en van vele Propheten ; en , voor_namentlijck , den Euangeliſt Johannis en is: maar , het is contrary den Stijl, van de meefte Academyſche Vernuft Gheleerden : die haren aen . vangh
DE
D
I
C
A
T
I
E.
197
vangh nemen van de Rypfte en Wel Smaackenſte Vrucht, daar
na van de Tacken , Stam , en voorts van den Wortel;
ſyhen'als_danjin de Geſtrenge , Wrange, Bittere, al daar
2 Van perdeelen ; daar, uyt dat den Strijdt maalukan . deren Schews. en den Twiſt ontſtaat : doch , by al dien dat ſyharen Worren , of Schey den . tel , door 't Eſſentiaalſche Vyer, uyt de Gheſtrenghe en en Koude Aerde ,
Wrange Begeerte, door de Putrifactie , uyt voerden, tot in eenen Eenighen Stam , foo fouden de Tacken des Stams alt'famen goede en aenghename Vruchten draghen : al . ſchoon dat de eene Vrucht de andere niet en ghe waar't
as ;; Even leeck , ofte in Form en fatſoen niet gelijck en was Del ſoude den Smaack , en , de Kracht van alle deſelvighe Vruchten , den Lichame dienſtelijck zijn. De vijf. leſte Capittelen (Eerſtelijck : Waarom dat Wy moeten Sterven . Sien.
Ten derden :
Ten tweeden :
Van't Gheeſtelijck
Den Wegh van de Pelgrumagie uyt
den Dood , in’t Leven .
Ten pierden : Ware Om uſtan
digheyt van de derde Citatie.
En , ten vijfden : Van't
Evenbeelt des Menſchen ) die zijn
al.ut famen eenen
Lieffelijcken en Krachtighen Reuck der Leelyen , tot 6
Tingeringh
van't In -geſloote Enghelſche Beelt; en , b ofte,Le
te recht eenen goeden Laafdranck voor den Krancken mascking). Bb
3
Adam :
DE
198
DI CAT I
E.
Adam : eene werckende Tinctuur, omonſe ge Eclip ſeerde en ' Verblickerde Sonne , weder om te doen Schij nen ; tot verdrijvingh
van de taftelijcke
Egyptiſche
Dreyfternis, over het ganſche Landt Goſen .
Het Eeuwige Eén ,wil V. L. enmy, met alle Kinderen van de Edele Sophia, met den Reuck der Lelyen Tin geeren :
op
dat het EEN
Reyn Element , het Opper
ſte Regiment mach bekomen over onſe dier. Elementen . Gegeven in Amſterdam , den 29. Maert, 163.8 . U. L. Mede-„Borgher van defe ( Drie- vermenghde) Werelt.
VAN
199 VAN LY: DEN ,
DO
CHRISTI
R V E N , H NG DI : D , en OPSTAN
O
S
T
E
En, hoe wy in Chriſti Lijden en Dood ,moeten In
gain ,
fijnen Dood, met vhem , en door hem, Opvs en uyt ftaan, en fijnen Beelde gelijck worden i en , inbem , Eeuwigh Leven .
HET
EERSTE
.
CA PIT TE L.
Van den Eeuwigen Aenvangh; en , van 't Eeuwige Eynde,
I.
Etuyt - wendige Vernuft ſpreęckt ;: En, fou de het niet ghenoegh zijn geweeſt, dat God, in ons , Menſch was gheworden ? waar om H moſt Chriftris Lijden en Steryen ? 2. En , konde God den Menſch alſo niet door de Nieu we Geboorte , in den Hemel voerenden , is God dan niet
genoeghſaam
Al machtig ,dat hy kan doen ' t geen hy,wil
3. Wat heeft God voor een ghevallen aen den Dood en aen't Sterven : dat hy niet alleen fijnen Soone aen't Kruys heeft laten Sterven '; maar', wymoeten alutſamey oock Sterven 4.
Byval. dien dat God methet Sterven fijnes, Soons ,
ons heeft Verloft ,en dat hy voor ons heeft Betaalt ;waar . om moeten wy dan oock Sterven en Vergaan alloo 2911.53 toopthet Vernuft . s. Tot deſen Spiegel willen wy den Ante Ghrit( die fich Chriſti Dienaar en Harder noemt) te gaft genoodight hebben , oock alle Hooghe Schoolen van dele Werelt , met hare Diſputen en .. Inſtellinghen : ſoo wel alle a ofie, Wetten . Kinderen Chrifti , die het Kruyce Chrifti draghen ; die ſullen alvt'famen den Waren Grondt Şien.
6.
Niet
ch ů
n Het eerſte Capittel, Van den Eeuwighe
200
6. Niet allow ghemeent , om yemant in fijne on..we teñtheyt te verachten : maar, tot Ware Onderwyſingh op NB . Waar fchouwingh.
dat
fich een yeder ſoude Soecken en Vinden .
7. Want , het ſal eene geheelen Ernſtigen handelzijn , en het raackt den Menſch ; het koſt hem Lijfen Siel . 8. Hy en behoeft daar ganſch niet inede te ſpotten :
a Ofre, bereyde.
want , die deſe Kennis heeft ghegeven , die heeft fijne Ba ſuyne & toevgericht, het gelt het Menſchelijck Geſlacht;
een yeder mach ſijne Lampe bereyden . Daar sal 9. Daar ſal eenen Grooten Tweenvoudigen Koningh een groot Tweearvou .komen ,uyttwee Poorten : hy is eenen Eenigen ; en , doch dig) Koningh Twee : hy heeft 6 Vyer en Licht: hy treckt in , op Aers komen . b Straff , den , en oock in den Hemel í dat, men ſich ſulčx een en Genade. Wonder laat zijn ! 1. 10. Lieve Kinderen Chriſti, ſoon wanneer dat wy den Dood betrachten, hoedatiwy door den Dood, in 't Les ven moeten gaan , foo vinden wy een gheheel ander Le ven , 't gene uyt den Dood komt. 11. En , wy bevinden terſtont, waarom dat Chriſtus heeft moeten Sterven ? oock , waarvom dat wy mede moeten Sterven in den Dood Chriſti , in hem Opuſtaan j én ,met hem ,en , door hem ,in't RijckeGods , In - gaan ,
12. Soo ...wanneer dat wy't ſelvige nu willen Vinden , ſoo moeten wy de Eeuwigheyt in Grondt en in Onn gront betrachten , anders en is daar geen Vinden : wy en moeten't nergens anders.Vinden ,dan daar ' t is . 13 : Want , uyt den Eeuwighen Grondt , hebben wy
(met de Beeldenis Gods.) onfen oorſpronck ; te weten, met de Siele en hare Beeldenis. 14. Maar, in 't Tijdelijcke, en Verbreeckelijcke, zijn wyin de Quaal ingevoert geworden. 15.
Maar ,
nu loo is de Eeủwigheydt ( te weten ,
den On - grondt ) eene Vryheyde buyten de Quaal : daar.us
Aenvangh; en , van 't Eeuwighe Eynde. daarom ſoo moeten wy weder vom 't Sterven in vgaan . 16.
201
in de Vryheyt door ut
Wy en konnen doch , oock niet fegghen dat daar
gheen Leven in en zy ; het is liet rechte Leven ' t welck daar Eeuwigh, ſonder Quaal,beſtaat. ; c.17 .. En , wy geven u 't ſelvigein eene Waar vachtighe Ghelijckenis te bedencken : 't welck naar het Rijcke van, defe Werelt wel een Ghelijckenis is ; maar , by_al_dien dat wy de Goddelijcke Werelt daarvtoe nemen , ſoo is fulcx het Weſen ſelfs. sind , Ghy weet, dat ons Leven , in Vyer , beſtaat ; want wyèn Leven niet ſonder Wermte. 2:19 . Nu , ſoo heeft het Vyer ſijo eygen Centrum , fijnen eyghen Maacker in ſijnen Circul; te weten , de ſeven Ge Italten ofte Geeſten der Natuur .
20. En , de vier eerſte Geſtalten worden doch alleene lijck voor de Natuur, dat is , voor de Qualen bekent, daar, in dat het Vyer opvgellaghen en verweckt wordt, dat daar alſoo een Principium , en een Circul, ofte Centrum des Levens zy : al waar de Materia des Brandens in de Geeſtey ofte Geſtalten , ſich
ſelfs maackt, en oock door.
gaans in't Yyer wordt verteert. 21. En , het Vyer gheeft uyt de verteerlijckheyt , een ander Weſen ; ' t welck beter is dan het eerſte , ' t gene het Vyer ſelfs maackt. 22.
Want, het Vyer dat Doodet en Verſlindt het We
ſeis t gene het Vyer ſelfs maackt; verſtaat , het Eſſentia liſche Vyer in de Gheftalten tot het Vyer: het Verteert 't ſelvighe ; en't gheeft uyt den Dood , een veel beteren edelder Weſen, ' t geen niet en kan Verteeren . , 23. Sulcx bewijſt ſich aen ' t Vyer en aen ,'t Licht : 'twelck liet:WareGhelijckenis niet en is ;maat , het We ſen ſelfs : dat men alleenelijck de Principien onder Cc ſcheyt :
202
Het eerſte Capittel, Van den
Eeuwigen .
fcheyt : het is wel alles een Vyer ; maar , het onderſcheye ſich ſelfs naar de Quaal. 24. Bywal, dien datwy dit_ſelvighe nu tot het Ver ftant willen brenghen , ſoo moeten wy des Vyers Oor ſpronck aen , wijſen : maar , alſoo ' t in 't Boeck van de drie Principien , en in meer anderen , naar de lenghte, met alle omſtandigheden , is beſchreven , foo ftellen wy al hier maar een kort begrijp tot het Verſtant: en , wy wijſen den Leſer op de andere Schriften ; byvalvdien dat hy de ſe ven Geſtalten der Natuur wil ondervloecken . 1:129 . Het Vyerheeft voornamentlijck , in fich , drie Geſtalten tot het Centrum : de vierde Geftalte ,is het Vyer ſelfs : die gheeft het Principium ; te weten , het Leven , met den Geeft : want , in de drie eerſte Geſtalten en is ge nen rechten Geeft ; het en zijn maar Eſſentien .
a Text, Herbe.
26. Te weten , eerſtelijck :
Wrangh, dat is, den Be
geerenden Wille ; 't ſelvighe is de eerſte en voornaam fte Geſtalte. 27.
Ten tweeden : Bitter , Steeckeligh ; dat is, de twee
de Geſtalte, eene oorſaack der Eſentien. 28. Ten derden : Anghft; dat is , den Circul ofte het Centrum des Levens , het drayende Radt , 't welck de Sinnen (zijnde de Bittere Eſſentien ) invfich vat, en ghe lijck als in den Dood Verſliudt: en, geeft uyt de Anghitv kamer, ( dat is , uyt den Dood) het Gemoet, als een an der Centrum ; 't felvighe verſtaat nu alſoo. 29. In der Eeuwigheyt (te weten , in den On grondt, en is Niets, dan een Stilte ,ſonder buyten de Natuur) daar
Weſen : het heeft oock Niets , ' t ghene Yets geeft : het is eene Eeuwige Ruſte; en , Niets gelijck: eenen On
b Text, Ziel.
gront,
ſonder Begin en ſonder Eynde: daar en is oock gheen b Perck nochte Stede , geen Voeren , ofte Vinden ; ofte Yets, daar eene Mogelijckheyt zy.
30. Den
203
Aenvangh ; en , van ' t Eeuwige Eynde.
30. Den ſelvighen On_grondt is ghelijck een Ooge ; want, hyis fijn ſelfs Spiegel: hy en heeft gheen Bewegen; noch Licht, noch Duyſternis . 31. Hy is voor_namentlijck eene « Magia : en , hy a Ofie, begheerte, heeft eenen Wille , naar den welcken wy niet en moeten 'tghene trachten nochte onderſoecken ; want, het Turbeert ons. men nieten
32. Met den ſelvighen Wille verſtaan wy den Grondt moet onders foecken , der Godheyt , die van geenigh Begin en is : want, hy vat fich . ſelfs in ſich ; daar aen dat wy billigh Stom zijn :
want, hy is buyten de Natuur. 33. En , doordien dat wy in de Natuur zijn ,
ſoo en Waar
God
kennen wy den ſelvigen , in Eeuwigheyt , niet : want , in Almal den Wille ,isde Godheyt ſelfs, Alles ; en , den Eeuwighen wetende in Oorſprong van ſijnen eygen Geeft en van alle het Weſen . is. 34. In den ſelvigen Wille , is hyAlmachtigh , en Al wetend : wordt doch in deſen Wille , niet God ghenaamt ofte bekent ; want
daar
in en is noch Quaat noch Goet .
35. Het is eenen Begeerenden Wille , die het Begin en oock het Eynde is : want, het Eynde maackt oock Begin van deſen Wille ; en , het Begin, wedervom het Eynde. 36. Alſoo vinden wy dat alleWefens , in een Ooge zijn geſlooten : 't ſelvighe is ghelijck eenen Spiegel; den Wille ſich
al daar
ſelfs Beſchouwet, wat hy doch zy ?
37. En , in't Beſchouwen , wordt hy Begeerende , het Weſen ; 't geen hy ſelfs is. 38. En, t ſelvige Begeeren, is een Io , trecken : en daar
en is doch Niets ,'t genekonde getoogen worden : maar, den Wille, Treckt ſich, in ' t Begeeren , ſelfs ; en , 6 beelt 6 Text, ' fichulelfs in fijn Begeeren voor,wat hy is ? 39. ' t Selvige · Beelt, is den Spiegel, daar den Wille c ofle, Model. Siet, wat hy is ; want,den ſelvigen is eene Gelijckenis naar den Wille . 40. En , wy bekennen den ſelvigen Spiegel ( daar den Сс 2 Wille
204
Het eerſte Capittel, Van den Eeuwighen
Wille fich vſelfsBeſchouwt en Beſiet ) voor de Eeuwighe Wijſheyt Gods. NB . Welck 41. Want , ſy is eene Eeuwighe Jonghwvrou; ſonder de Eeuwighe Weſen : en , ſy is doch den Spieghel aller Weſen , in den Jonghyvrou is. welcken alle dingen, van Eeuwigheyt, zijo Gefien gewor . NB: , mw. den , wat daar worden konde ofte ſoude. voeringh des Eeuwighen 42. Nu , deſen Spieghel en is het Sien ſelfs oock niet ; Willens, in 't maar, den Wille die Begeerende is : ' t ſelvige is des Wil Wefen , lens uyt gaande Luft , die uyt den Wille uyt- gaat: die is eenen Geeſt ; en , maackt , in de Luft des Begeerens, den Spiegel. 43. Den Geeft is het Leven : den Spiegel , is de Open baringh des Levens ; anders en ſoude den Gheeft ſich felfs niet kennen : want, den Spieghel ( te weten, de Wijſ heyt) is fijnen Grondt en Behouder.
44. Het is't ghene den Gheeft heeft ghevonden ; al., daar den Geeft lich , in de Wijſheyt ſelfs , vindt. 45. De Wijſheyt is, ſonder den Gheeft, gheen Weſen : n en , de den Geeſt en is ſich ſelfs , ſonder de Wijſheyt, niet Openbaar : en , het eene , waar , ſonder het andere , oock eenen Onugront. NB. De 46. Alſoo isde Wijſheyt ( zijnde den Spiegel van den Wijsheyt is het Lichaam Geeft der Godheyt ) voorulichvfelfs, Stom : en, het is van den der Godheyt ( te weten , desGeeſtes) Lichaam , daar den Geeſt in woont . Gheeft. a Vingo. b Text, 47. Sy is eene • Jongh vrouwelijcke Matrix , daarn
Eroffnet in dat den Gheeft ſich bontfluyt: en , het is de Weſent Lichaam , en heytGods ;zijnde eenen Heylighen Goddelijcken · Sul Geeft. ghevat in de Imaginatie van den Geeft des On phur, d Gemaackt of Ghefor grondts der Eeuwigheyt. meert . 48. En , deſen Spieghel , ofte Sulphur, is den eerſten NB . h eerſte Eynde : n A. en O. Eeuwighe Aen..vang , en het Eeuwighe en ,
is overval ghelijck een Ooghe ; daar den Gheeft mede
Aenvängh ; en , van ' t Eeuwighe Eynde.
205 .
mede Siet , wat hy daar in zy , en wat hy begheert * te a Text, , Eroffnen Openbaren 49. Deſen Spiegel , ofte Ooghe , is ſonder Grondten b Teset, fonder b.Perck: ghelijck den Gheeft dan oock gheenen zici . Gront en heeft ; als alleenelijek in dit Ooge. so . Sy is overal, gheheel , on -ghedeelt ; ghelijckwy erkennen , hoe , dar den On - gront vieț mach ghedeelt worden : want , daar en is Niets , t gene daar ſcheyder : daar en is gheen beweghen , buyten den Gheeft : alſoo is ons kennelijck wat den Eeuwighen Gheeft in de Wijſheyt zy; en , wat den Eeuwighen Aenvangh , en het Eeuwighe ulus Cito Eynde zy ? ta's
HET
TWEE DE
CAPITTEL .
Drievv soorte van de Heylighe De -Ware , uldigheyt ; het ooge'de
! "; ' ; Elijck wy dan verſtaan dat den Eeuwighen Aen vangh in den On - grondt, eenen Eeuwigen Wil G
le in ſich ſelfs zy ; des ſelfs oorſprongh , in -fich , geenige Creatuur en nioet weten ,in 2. Soo is ons doch te weten en in den Gheeft tever
ſtaan gegeven geworden , des ſelfs Gronde , die hy fichu
a Verſtaat, den Wille des 3. Want, eenen Wille, is dun ; ghelijck een Niets : Onv.stonis,
ſelfsmaackt ; daar a liy in Ruſt.
daarom is hy. Begeerende : hy wil Yers zijo ,opdat hy , 20 in fich, Openbaar zy. 4. Want , het Niets , veroorſaackt den Wille , dat hy Begeerende is : en , het Begeeren , is eene Imaginatie. s . Al daar,den Wille ſich in den Spieghel der Wijſ. Сс 3 heyt
206 a Text, Erblicet,
Het tweede Capittel ,
heyt a vertoont, ſoo Imagineerde hy uyt den Onwgront, uyt_fich_ſelfs, en maackte hem , in de Imaginatie, eenen Grondt ii. fich felfs , en Swangerde ſich in de Imaging tie, uyt de Wijſheyt : dat is , uyt den Jonghw.vrouwelijc ken Spieghel, die daar is eene Moeder , ſonder Baren , fonder Wille , 6. De Swangeringhen gheſchiet niet in den Spiegel : maar, in den Wille; indes Willens Imaginatie. i 7. Den Spieghel blijft Eeuwigh eene Jongh - vrou ,
b ofie, Beyrucht.
ſonder Baren ; maar , den Wille wordt
Ghelwanghert,
door den Aenblick des Spiegels. 8. Want , den Wille is Vader : en , de Swangeringh in den Vader ( te weten ,
in den Wille ) is Hart ofte Soon :
want , het is des Willens( dat is , des Vaders) Grondt , als daar den Geeft des Willens in den Grondt ſtaat ; en , uyt den Wille io den Grondt uytvgaat , in de Jongh , vrou welijcke Wijſheyt. 9. Alſoo I reckt des Willens Imaginatie ( verſtaat, des c Teghean Vaders ) des Spiegels • Aviſion ofte Gheftalte ( zijnde fchijn. de Wonderen van de Kracht, Veruwen, en Deughden ) in d Text, ſich , en wortalſoo - vau den Glans der Wijſheyt, mer ftes. Glas
de Kracht en Deught Geſwangert; 't ſelvighe is des Wil
lep's ( als des Vaders ) fijn Hart : al
daar den Oo_gron
delijcken Wille , in ſich ſelfs , eenen Grondt bekomt ; door, en , in de Eeuwige Oow-grondelijcke Imaginatie. e Ofre, verſtaan .
10. Alſoo e bekennen wy de Swangeringh des Vaders, voor het Centrum des Geeſtes der Eeuwigheyt; al daar den Eeuwigen Geeft, fich doorgaans in Bevat. II. Want, den Wille is den Aenvangh : en, het Bewe
gen, ofte Io trecken ,in de Imaginatie (te weten , tot den Spieghel der Wijſheyt ) is den Eeuwighen Onwgron delijcken Gheeft, die ontſtaat in den Wille , en vat ſich in't Centrum van't Harte , in de Kracht van de Invghe tooghen
Van de Heylighe Drie - vuldigheyt.
207
tooghen Wijſheyt ; en : het is het Leven , en den Gheeft , van t Harte. 1.1 ;; : .
12. Aen - geſien
dan dat den Eeuwighen Ongron :
delijcken Wille ,in.lich , ſelfs, Stom ſoude zijn, ſooʻis het • Gevatte uyt der Wijtheyt ( ' t welck Hart ofte Centrum is ghenaamt ) het Woord van den Wille : want , het is den b Klanck ofte de Kracht ; en , het is des Willeas Mondt, die den Wille openbaart . I
a ofte , het Geformde.. b. Text, 3+4 Shatti
13. Want,den Wille ( verſtaat ,den Vader )die ſpreeckt door Bewegingh des Geeſtes , de Kracht in den Spieghel der Wijtheyt uyt. 7.2 1995 3 ' 14. Én , met het uyt , ſpreeckeng foo gaatden Gheeft uyt den Wille, uyt het Woord van den Monde Gods' ( dat is , van het Centrum van 'tHarte ) uyt , in het uytvghe ſprokene ; te weten , in den Jongh - vrouwelijcken Spie ghel: en , opent het Woord des Levensin den Spieghel der Wijſheyt ; dat affoo het Drie
voudigheWeſen der : 1
Godheýt, in de Weſenthegt, Openbaar wordt. 15. Alfoo verſtaan wy een Eeuwigh Onwgrondelijck Goddelijck Weſen ; en , daarvin , Drie Perſoonen : al.com waar geen van Drien d'eene d'andere en is. *1 16.
Te weten, den Eeuwighen Wille , die eene oor- NB. NB.
ſaack van alle Weſens is ; die is den eerſte Perſoon: doch , Dederte de hiy en is het Weſen ſelfs niet ; maar , de oorſaack des We Godheyc. , ſens: en , hy is vry van't Weſen ; want, hy is den On . de On Dat virois n grondt . deerlijckliegt,
17. Daar en is voor hem Niets , ' t ghene hem gheeft : Sonder Tijd, Perck,Begin ſelfs ; daar van wy geen Wetenfchap noc maar, hy geeft ſich h Eynde,, en hebben . 18. Hy is Alles : doch , oock alſoo Eenigh , in fonder het Weſen , een Niets.
ſich ;
19. En , in defen Eenighen Wille, ontſtaat den Eeuwi. gen Aenyangh door de Imaginatie of 't Begeeren . 20. En ,
208
Het tweede Capittel ; .
- 20 : En in't Begeeren, Swangert den Wille, fich
ſelfs,
uyt het Ooge der Wijſheyt : ' twelck , met den Wille , in gelijcke Eeuwigheyt, ſonder Grondt en Begin is ; gelijck boven is verhaalt .,
NB . NB. De Ewbi. 21.
De felvigheSwangeringh, is den Grondtdes Wil
ghe Baring) lens en des Weſensaller Weſen : en , is desWillens Soon 22. Want, den Wille , Baart deſen Soon van Eeuwig
de portes
Perſoon in heyt in Eeuwigheyt a doorgaans : want, den felvigen is de Godheys. ſijn Hart ofte Woord ; dat is , een Gheluyt ofte Open Immerbar. baringh des On - grondts yan de Stille Eeuwigheyt: en , Text NB bNB. , . hy is des Willens Mont ofte Verſtant ; en , is billigh een ander Perſoon ghenaamt, dan den Vader : want , hy is Schall) ofie,Klansko des Vaders Openbaringh ; ſijn Grondt en Weſen. 23. Want, eenen Wille , en is gheen Weſen ; maar, de Imaginatie des Willens, maackt Weſen. c Ofle, 18:24 . Alloo is den 5 anderen Perſoon , het Weſen der tweede, den Soon is Godheyt (:verſtaat · het Weſen van de Heylighe Dries bet Wefenen de Hey . vuldigheyt ) den Mondt van de Openbaringh des Weſens lighe Driens allerWelen ; en , de Kracht des Levens aller Leven . vuldigheyt. 25... De derde Perſoon, is den Geeſt , den welcken met NBAB . de - Vattingh des Willens, door de ? Imaginatie , uyt de Perfoon in de Godbey d . Maac kingh. ç Ofte, Baringh.
kracht des Spreeckens, uytvgaat, uyt den Mond des Va ders, tot in het Ooge ( dat is, totin deo Spiegel der Wijf heyt ) den ſelvighen is doch van den Wille , en oock yan het Woord , 26. En ,
al
is't„ ſchoon dat hem den Wille , uyt het
Woord Baart , evenwel is hy vry ; ghelijck de Lucht van't Vyer : ghelijck , men dan fiet , dat de Lucht , des
Vyers Geeſt en Leven is : ſy is doch een anders dan het Vortes else.Vyer ; en, wordt doch bock van ' t Vyer f gegeven . . bracht. 27. En , ghelijck , men fjet dat de Lucht eenen Leven denen Bewegenden Hemel gheeft , die daar Schijnelijck enBeweeghelijck is : alſoo is den Heyligen Geeft oock het
Van de Heylighe Drievvuldigheyt.
209
het Leven der Godheyt , en een ander Perſoon dan den Vader en Soon . 28.
Hy voert oock een ander Ampt , « hy opent de aEröffnet. Text, ; verſchijne Wonderen de Wijſheyt Gods , foo dat n
ghelijck de Lucht alle het Leven van deſe Werelt opent, dat het alles Leeft en Walt . 29. Dit
alles is alſoo eene korte Aen_leydingh van de
Godheyt , in den On - grondt ,
hoe God in
ſich
ſelfs
woont, en ſelfs ſijn Centrum der Gebarerin zy . 30. Maar, nu ſoo en Ruſt het Menſchelijcke Ghemoet met deſen niet : het vraaght naar de Natuur, naar 't ge ne daarvuyt dat de Werelt Gebooren en Alles Gheſcha pen is gheworden : ſoo volght nu vorder, den Text van't Principium ; derwaarts wy het Vernuft te Gaſt hebben Ghepoodight.
H ET
DERDE
CA PITT EL.
Hoe God ,ſonder bet Principium des Vyers, niet Openbaar en foude zijn : oock van't Eeuwighe Weſen ; en, van ' den Onwgrondelücken Wille . I. Er deſe Beſchrijvingh , hebben wy u ghetoont, NB. Van wat de Godheyt , buyten de Natuur, zy ? daarw de Diepte der Godheyt. in te verſta an is , als dat de Godheyt ( voor foowveel de drie Perſoonen betreft ) met de Eeuwighe Wijſheyt, vry , van de Natuur, is ; en , dat de Godheyt noch Dieper Grondt heeft , dan het Principium in 't Vyer . 2. Nu , ſoo en ſoude de Godheyt , ſonder 't ſelvighe
Principium , niet Openbaar zijn.
D'd
3. Wy
210
Het derde Capittel,
3. Wy verſtaan deGodheyt, buyten het Principium , a ofte , gelijk eene « Aenblickeringh van Groote Wonderen ; Verſchijnine daarniemanten weet , ofte erkennen en kan , wat het zy : ghe, aldaar alle Veruwen , Krachten , en Deughden , in een ganſch Schrickelijck Weſen verſchijnen : 't welck doch geen Weſen ghelijck en fiet ; maar , een Schrickelijck
b Text , Anblic .
Wonder Ooge :al -waar noch Vyer , Licht , noch Duy ſternis en wordt geſien : maar , eene Vertooningh van eenen ſoodanighen Gheeft , in Hooghvdiepe Blaauws Groene vermenghde Veruwen , daar in dat alle Veru wen zijn legghende: ende en worden
doch d'eene voor
d'andere niet erkent : maar , ' t verghelijckt ſich eenen Blixem , die Schrickelijck · waar 3 wiens d vertoo
ç Ofte, is. d Text, Anblidt . pingh, Alles Verturbeerde en Verteerde.
4. Alſoo is ons te erkennen het Eeuwige Weſen (zijn de den Eeuwighen Gheeft) buyten het Vyer en't Licht : want , hy is eenen Begeerenden Wille ; die ſich ſelfs al foo tot eenen Gheeft maackt . s . Deſen Gheeft, is , de Eeuwighe Vermogentheyt des On - grondts, al., daar den Oogront ſich in Grondt voert ; daar alle het Weſen van ontſtaat.
6. Want, eene yedere Gheftalte in den Gheeft, is eene eenen Begeerenden Wille ; en , begeert ſich Baringh , Be , e Imaginatie, ofre pruchtja te Openbaren. 7. Eene yedere Geſtalte f beſchouwet hare Imagina singh. SuperAnders,tie; en , begeert ſich oock, een yeder Gheſtalte, te Open g Text, baren : daar om is den Spiegel 3 van de Vertooningh, Des Uns een Wonder van't Weſen aller Weſen ; en, de Wonderen bli£s en zijn geen Getal , Grondt, nochte Eynde. 8. Het zijn enckele Wonderen :wiens begrijp men niet en kan Schrijven ; dan alleenelijck den Geeft der Sielen
b. Text, (die uyt deſe Wonderen b ontſtaat) die verſtaat dit alleen . Prſtandet, 9. En , dan verſtaan wy , hoe dat deſen Onwgronde lijcken
Van den On_grondeicken Wille .
211
lijcken Wille , van Eeuwigheyt in Eeuwigheyt, door. gaans Begheerende zy , om ſich te Openbaren , ſich te Grondeeren , wathy zy ? de Wonderen in een Weſen te voeren; en , ſich in de Wonderen te Openbaren. 10. Het Begeeren , is eene « Imaginatie : al,waar den a Ofte,Bea Wille infich treckt,en ſich Swangert; en , met de a Ima- wuchsingh, ginatie , ſich
ſelfs beſchaduwet : dat alſoo uyt den Vryen
Wille , een Weder -wille ontſtaat , om van de Beſchadu wiogh ( dat is, van de Duyſternis ) vry te zijn . II .
Want , het inwghetogene, is 6 de Duyſternis van 6 ofte, de Verduyſter den Vryen Wille: daar hy anders, buyten de Imaginatie, ringh, vry ſoudezijn ; doch , hý ſoude oock , buyten de Imagi natie, in ſich ſelfs,een Niets zijn . 12. Alloo ontſtaat mede , in den eerſten Wille , in't NB. Den Begeeren , een Weder wille : want , het Begeeren is een cerpen Grond Aen utrecken : én , den eerſten Wille is Stil ; en, in, ſich , ſtereWereld. ſelfs, ſonder Weſen . 13.
Swangert ſich dan noch met het Begeeren, dat hy
alſoo vol Weſen is ; namentlijck , van de Wonderen en Krachten, die hem over uychem maacken .
ſchaduwen , en eene Duyſternis
14. Al_daar_dan, in de in
getogen Kracht , ſich eenen c Ofte, anderen Wille vat , om van de Duyſtere Kracht uytv voormeemi. tevgaan , tot in de Vryheyt . 15. Den ſelvighen anderen Wille , is den Wille van't
Harte, ofte des Woords: want , hy is eene oorſaack van't Principium , dat het Anghft . Radt het Vyer aen . ſteeckt. 16. Alſoo gaat hy als„ dan , door de Anghft ( dat is, Schijn des Lichts ( dat is, d Ofte, dan het Weſen van de Glanche van de Majeſtéyt) daar ,in dat als
door hetVyer ) uyt, met den
ontfanght & Text, Empfehet. al hier den waardigen Name, GOD; 't ſelvige verſtaat, als volght. 17. Den Dd 2
Heylige Drie
vuldigheyt Openbaar wort; en
Het derde Capittel,
212
17. Den eerſten Wille (zijnde God den Vader ) die is , en blijft van de Anghftvquaal Eeuwigh vry : voor- loo.v veel den Wille in fichvielfs is . 18. Maar , ſijn Begeeren , wort Geſwangert: en , in 't
a Text,
Begeeren a ontitaat de Natuur met de Geitalten : en, de Vhrſtandet. Natuur woont in den Wille ( verſtaat , in God ) en den Wille, in de Natuur. 19.
En , daar en is doch geene vermengingh : want , den
Wille , is ſoov ſeer dun als een Niets ;
daar
om en is hy
niet vattelijck , hy en wort van de Natuur niet begrepen :
b Ofte, ghevar,
want, byval..dien dat hy konde b begrepen worden , foo en ſoude maar een Perſoon in de Godheyt zijn . 20. Hy is welde oorſaack van de Natuur : maar , hy is en blijft doch , in Eeuwigheyt, eene andere Wereldt : en , de Natuur blijft oock eene andere Wereldt , in, fich ; want , ly ſtaat in de kracht van de Eſents , daar het Prine
c Text, cipium uyt - ontſtaat. Phrfandet. 21. Want ,de Klare Godheyt , in de Majeſteyt,en ſtaat niet in de Ellents, ofte in’t Principium ; maar, in de Vry heyt, buyten de Natuur . 22.
d Ofre, Glanfeho
Doch , ſoo maackt het Schynende Licht buyten
het Principium , de On , vattelijcke , ofte, de On- gron deerlijcke Godheyt Openbaar: het geeft den.d Schijn der Majeſteyt; en , 't en heeft die doch niet in , ſich , ſelfs: maar, het vat den felvigen uyt den Spiegel van de Jongh vrouwelijcke Wijſheyt, uyt de Vryheyt Gods . 23. Want , byval, dien dat den Spiegel der Wijſheyt
niet en was , ſoo en vermochte geen Vyer , nochte Licht Gebooren te worden : het neemt alles, lijnen Oorſprongh; van den Spiegel der Godheyt ; 't ſelvighe is te verſtaan, NB. God, ſtaat in als volght . Omugront ; 24. God is , in ſich ſelfs, den On- gront : zijnde de en , de Schep eerſte Werelt ; daarvan dat geenige Creatuur yets weet : ſelen , in Grond. want,
Van den On - grondelöcken Wille
.
213
want , die ſtaan alleenelijck , met Gheeft en Lichaam , in Grondt. 25. Oock en ſoude God ſich
ſeltsniet Openbaar zijn ;
te weten , in den On-gront : maar , fijne Wijſheyt is van
a Verſtaat, een Eeuwigh 26. Daarvaar dat , dan den Eeuwigen Wille van den worden . On - gront der Godheyt, heeft geluft, daar , van de God
Eeuwigheyt fijn Grond * gheworden .
delijcke b Imaginatie
is ontſtaan ;
dat alſoo den On
b Ofte,
, grondelijcken Wille der Godheyt, ſich, van Eeuwigheyt, en Baring). in de b Imaginatie met de kracht van de Aviſe,ofte van de Geſtalte des Spiegels der Wonderen , heeft Geſwangert. 27. In deſe Swangeringh nu , is den Eeuwighen Oor ſprongh, van twee Principien, te verſtaan ; als Eerſtelijck: De Eeuwige Duyſternis ; daar. ſich de Vyerighe Werelt uyt contſtaat. Ten tweeden : DeWeſentheydt van de Texu, Vhrſtandeti Grimmigheyt in de Duyſternis,daar in dat wy den Too Ofte , ſich ren Gods en den Afvgrondt der Natuur verſtaan ; alſoo openbaars. erkennen wy de Vyerighe Wereldt , voor het groote Leven .
28. Ten anderen : Soo verſtaan wy ; Eerſtelijck : Hoe uyt het Vyer ,het Licht wort Gebooren.
Ten tweeden :
Hoe dat tuſſchen de Vyerighe en Lichte. Wereldt den Dood zy . 29. Ten derden : Hoe het Licht uyt den Dood ſchijnt. Ten vierden : Hoe de Licht , vlammende Wereld een au der Principium , en Quaal in
fich is , dan de Vyer-Werelt;
en , d'eene en is doch van d'andere niet gheſcheyden , d'eene en kan d'andere oock niet begrijpen . 30. Teo vijfden : En ,verſtaan ,hoe de Lichte, Wereld , de Eeuwige Vryheyt ( zijnde den eerſten Wille , die Vas der is ghenaamt ) vervult . 37.
Ten feſten : Wy verſtaan oock hier
in , ernſte
lijck en grondelijck , hoe het Natuurlijcke Leven , ' t gene in Dd 3
Het derde Capittel ,
214
in de Lichtvlammende Wereldt wil woonen , door den Dood moet gaan , en uytden Dooduyt_gebooren worden . 32. Ten levenden : Verſtaat dan noch , welck Leven uyt de Duyſternis ( dat is , uyt de Ellents van de Duyſtere Weſentheyt) ontſtaat ? te weten , de Siele des Menſchen, die haar uyt de Vyer-werelt in de Duyftere Wefentheyt, NB. NB. maar het Harte Gods is Menfeghe worden .
in Adam , heeft In..gekeert. Ten achtſten : Derhalven wy dan Grondelijck en Eygentlijck verſtaan , waarvom dat God (verſtaat, het Harte Gods)Menſch is geworden. 33.
Ten neghenden : Waarom dat hy heeft moeten
Sterven, in den Dood In.vgaan, en fijn Leven in den Dood
Verbreecken, en , daarnaar , door de Vyerige.Werelt, in de Licht. Vlammende Werelt Invoeren . Ten thien den : En, waarom dat wy hem moeten Na.. volgen . 34. Ten elfden : En verſtaan vorder,waar om dat veel Sielen in de Vyerighe. Werelt blijven , en niet en vermo ghen door den Dood In_te_gaan , tot in de Lichte We relt. Ten twaalfden : En , wat den Dood zy. Ten der thienden : En , wat de Siele zy ; dit is nu als volght.
35.
Soo
wanneer dat wy betrachten wat het Leven
zy ? ſoo vinden wy dat het voorwnamentlijck in drie Stucken beſtaat. Te weten , Eerſtelijck : In't Begeeren . Teu-tweeden : In't Gemoet . Ten derden : In de Sionen . 36.
Byval., dien dat wy verder onderſoecken wat
a Ofte , het zy'tghene't ſelvighe a gheeft ? foo vinden wy het Veroor Centrum ( zijnde het Ěſentialiſche Radt ) ' t welck den fascke. b Ofte , b Vyer „ Smit ſelfs inlich heeft. den Glans 37. Onderſoecken wy verder , waarvan dat het Ef des Vyers. fentialiſcheVyer ontſtaat ? ſoo vinden wy dat het in 't Begeeren van den Eeuwighen ,On - grondelijcken Wille, ſijnen Oorſprongh neemt : namentlijck , in 't Begeeren van den Onwgrondelijcken Wille ; den welcken ſich met het Begeeren eenen Gront maackt.
38. Want,
.
Van den Onwgrondelijcken Wille .
215
38. Want , een yeder Begeeren, is Aenvtreckend ( of te - Wrangh) 't gene dat deu Wille Begeert : en , daar en 3 Text, is doch oock Niets , voor 't ſelvighe , dat het vermach te Begeeren , als alleenelijck
fich , ſelfs : 't ſelvighe is het
Groote WonderwOoghe ſonder b Perck ofte Grondt, ziel bicText, daar alles in leyt . 39. En , is doch oock een Niets :'t en
zy , dan dat het
in den Begeerenden Wille tot een Yets wort ghemaackt ('twelck door Imaginatie gheſchiet ) dat het tot eene Subſtantie wordt ; daar het doch noch een Niets is : want, het en is niets Vryen Willens .
anders dan eene Beſchaduwingh des
40. 't Welck Weſen , de Vryheyt ( zijnde den dunnen Onvgrondeerlijcken Wille) Beſchaduwet, dat alſoo twee Werelden worden : eene , die in
haar
ſelfs , On , vatte
lijck en Ongrijpelijck
is; eenen Onwgrondt en Eeu wighe Vryheyt: De tweede , Die haar ſelfs vat , en tot eene Duyſternis maackt. 41. Doch , ſooen is d'eene van d'andere niet geſchey den ; dan alleenelijck met dit onderſcheyt : dat de Duy ſternis niet en vermagh de Vryheyt te Begrijpen ; want, de ſelvighe is te Dun : ſy woont oock in lijck dan de Duyſternis oock in
lich , ſelfs ; ghe
ſelfs woont . haar
De gheheele Ernſtighe
Poorte
42. Alvhier verſtaan wy nu.Eerſtelijck :Hoe den ande ren Wille des Vaders ( die hy in den Spiegel der Wijſheyt Scherpet ,
tot het Centrum van ſijn Harte ) met de We
ſentheytGeſwangert wordt in de Imaginatie des Vaders.
43. Ten tweeden : En , dat de ſelvigheSwangeringh teghens de Vryheyt van den eerſten Wille ( die Vader is ghenaamt) eene Duyſternis zy. Ten derden : Hoe in deſe
216
Het derde Capittel ,
defe Duyſternis (ofte Weſentheyt) alle Krachten , Veru wenen Deughden, in de Imaginatie, legghen ; daar..toe alle Wonderen . 44. Ten vierden : En , wy verſtaan hoe
dat de Krach
ten , Wonderen , en Deughden , doorhet Vyer moeten Openbaar worden : te weten, in't Principium , al. daaral les in fijne Eſents treedt ; want, in't Principium ontſtaat de Elents. 45. Ten vijfden : En , wy verſtaan gheheel ernſtelijck , dat in 't Principium , al eerhet Vyer fijnen Oorſprongh neemt , een Sterven zy ; te weten , het groote Anghitv Leven .
46. ' t Welck doch gheen Sterven en is : maar , eene Gheſtrenghe, Wranghe, Stervende Quaal, daar, uyt dat het Groote en Stercke Leven ontſtaat ; zijnde het Vyer Leven. Ten ſeften : En , dan uyt het heſturvene , het a ofte, 't Leven des a Licht. Leven , met de Kracht der Liefden . 47. Welck a Licht Leven met de Liefde , in de Eeu Liches, wighe Vryheyt (te weten , in den eerſten Wille , die Vader is ghenaamt)woont : want , ' t ſelvighe begeert den Vader in lijnen Eygen Wille, die hy ſelfs is ; en , Nietsmeer . 48. Verſtaat als- volght: Ghy fiet en weet , als dat daar gheen Licht en is ſonder Vyer, en gheen Vyer ſon der ernſtighe Quaal; welcke Quaal, een sterven wordt vergheleecken : en , de Weſentheyt, daar het Vyer uyt Brant, moet oock alſoo Sterven en Verteert worden . 49. Vyt het Verteeren ontſtaan twee Principien van twee groote Levens . Ten eerſten : In de Quaal ;'t welck Vyer is genaamt. Het tweede : Uyt de Over , wonnen heyt, dat is, uyt den Dood ; 't welck is ghenaamt , Licht : ' t welck On- materiaals en ſonder Quaal is : 't heeft doch allerley Quaal infich ; maar , Grim .
niet de Quaal van den
so. Want ,
217
Van den On - grondelijcken Wille.
so. Want , den Grim , is in den Dood ghebleven : en , het Licht , Leven Groent uyt het Sterven , ghelijck als eene Schoone Bloeme uyt der Aerden ; en , ' ten wordt van ' t Sterven nietmeer begrepen . St. Gelijck ghy dan kond ſien , hoe dat het Licht in 't Vyer woont , en het Vyer en kan’t niet Beweghen : daar en is buyten dien , oock Niets , ' t gene het Licht vermach te Beweghen : want , het is gelijck de Eeuwige Vryheyt; en, het woont in de Vryheyt. 52. Ghy verſtaat al. hier hoe den Soon een ander Perſoon zydan den Vader : want , hy is de Lichte. We relt: woont doch in den Vader ; en , den Vader Baart den ſelvighen in ſijnen Wille : en , hy is te recht des Vaders Liefde ; alsmede, Wonder, Raat, en Kracht. 53. Want,den Vader Baart den ſelvighen in fijne Ima ginatie, in ſich ſelfs, en voert hem door fijn eygen Vyer ( dat is , door het Principium ) door den Dood uyt: dat den Soon alfoo eene andere Werelt ofte Principium in den Vader maackt; en , is ghelijck deVyer,Werelt in de Duyſternis is . 54. Alloo verſtaat ghy oock hoedat den Eeuwighen Geeft des Vaders ſich in drie Werelden Scheyt.
Eerſte
lijck : Hy is den Uytgangh uyt de Imaginatie van den eerſten Wille des On - grondes ; die ghenaamt is , Vader: in dat hy, met het Uyt.gaan ,deWijſheyt Opent, en in de Wijſheyt woont , en , de ſelvighe aen fich daar
draaght, ghelijck ſijn Kleet van de Groote Wonderen. 55. Ten tweeden : Hy is de oorſaack tot het Invtrec ken tot Weſentheyt der Duyſternis; als tot d'andere We relt : en , hy is de Oorſaack , en , den Geeft tot den Oor ſprongh van't Eſſentialiſche Vyer : hy is felfs de Quaal in de Anghſt van 't Principium , en oock van de Vyeriges Werelt ; datis, van't Groote Leven . ; Еe 56. En,
218 Het derde Capittel, Van den Onwgrondeljcken Wille .
56. En , Ten derden : Soois hy ſelfs den genen die de Kracht in 't Sterven , van ' t Principium , uyt het Vyer Uytwvoert, daar de Kracht uyt de Anghſt , uyt het Ster ven , van 't Sterven ſich ſcheydt , in de Vryheyt gaat , woont in de Vryheyt , en maackt de Lichte. Werelt ; al ſoo is hy de Vlammeder Liefden in de Lichte
a Text, Vrſtandet . b Text,
57. Al_hier aen deſe plaats a ontſtaat den
Werelt. Waardi
gen Name Gods des Vaders , desSoons, en des Heyli
Thewren. gen Gheeftes. c Verſtaat, 58. Want,in de Vyer „ Werelt, en wordt ' hy niet den den Eeuwi ghien Gheel Heyligen Geeft, ofte God, ghenaamt; maar, Gods Too des Vaders. ren, Gods Grim , al daar dat God ſich hier mede een Verteerend Vyer noemt. 59. Maar, in de Lichte
Werelt ( dat is , in den Soone
Gods ) is hy de Vlamme der Liefden , en , de Kracht van 't Heylighe Goddelijcke Leven ; al., daar is hy ghenaamt , Heylighen Gheeft. 60. En , de Lichte
Werelt , is ghenaamt,Wonder,
Raat, en Kracht der Godheyt , de ſelvighe Opeut den Heylighen Gheeſt ; want, hy is daar in ,het Leven . 61. En , foo waar ons Hart en Sinnen konnen henen reycken , daar en is alv t'ſamen niets anders dan deſe Doch d , maar twee d drie Werelden ; het ſtaat Alles daarin . Principien . 62. Als eerſtelijck : Soois de Eeuwighe Vryheyt , en , Lichter daarin het Licht met de kracht in den Spiegel der Wijſ Wereli. heyt ; de ſelvighe is genaamt, God Vader, Soon, en Hey lighen Gheeft. Duyſterens 63. Ten tweeden : Is de DuyſtereWeſentheyt in de Werelt, Imaginatie , in den Wranghen Begheerenden Wille , de
Swangeringh van't Begheeren , al daar Alles in de Duy . Vyer. We relt,
ſternis ſtaat; dat is , in den Anghftelijcken Dood . 64. De derde : Is de Vyerighe Werelt, zijnde het eer fte Principium , 't welck in de Anghft ontſtaat ; te weten , her
Het vierde Cap. Van twee Werelden innmaalkanderen . 219 het Groote , Stercke , Al, machtighe Leren : daarin dat de LichteWerelt woont ; doch , van't Vyer On. begrepen.
HET
V
IERDE
CAPITTEL .
Van't Principium , en van den Oorſprongh van de Vyern Werelt : en, van't Centrum der Natuur : en, hoe fich bet Licht van ' t Vyer ſcheyt ; dat alſoo van Eeuwig beyt in Eeuwigheyt twee Werelden in maalkanderen , zijn. I.
Y en willen viet Stom Schrijven; maar, Bewijs lijck : wy verſtaan en weten , dat een yeder Le W ven , fijnen Oorſprong in de Anghít ( dat is , h in een Vergift , die een Sterven is) heeft : die doch het Leven oock ſelfs is ; ghelijck ſulcx aen den a Text, Menſchen aen alle Creaturen is 4 te verſtaan . zu ertens 2. Want , ſonder de Anghft ofte ſonder ' t Vergif , en nen . is gheen Leven : ghelijck ſulcx gheheel welis te ſien aen alle Creaturen ; beſonderlijck in den Menſch , die in drie Principien ſtaat. 3. Als eerſtelijck : In't Vyer , daar in dat het groote Leven ſtaat ; tot het welcke dat een Stervend Vergif ( zijnde de Galle ) behoort: welck Vergif , de Anghſto Kamer maackt ; daar het Vyer. Leven in ontſtaat. 4. Ten tweeden: Uyt het Vyer. Leven , het tweede De Galle ja Principium ( te weten , het Licht Leven ) daar het Edele de Stervende Quaal. Gemoet met de Sinnen uyt ontſtaat , daar in dat wy on ſe Edele Beeldenis dragen : en , wy verſtaan hoe dat het Vyer Leven in't Harte ontſtaat van den Dood der Galle. Ee 2 5. Het
220
Het vierde Capittel ,
s . Het derde Principium verſtaan wy in de andere Anghft_Kamer (dat is , in de Maagh ) alv daar wy de Vier Elementen met het Ghefternte Infacken ; daar dan de a Ofte, Regeeringh.
andere Anghſt , Kamer ( zijnde het derde Centrum ) is : te weten , het « Rijcke van deſe Werelt , een Sterck en Boos Quaal. Huys, al. -waar het derde Leven ( zijnde het Leven der Sterren en Elementen ) in Ghebooren wordt ; en , het'uyt.wendighe Lichaam Regeert , met het Ver nuft van't derde Principium .
NB . NB . 6. Doch , wy verſtaan geheelwwel dat in ' t Harte , in't Centrum des Vyers , eene andere Werelt verborgen ſtaat ; de welcke van't Quaal, Huys der Sterren en Elementen, b Text, Gáhnet.
Onwbegrijpelijck is : want, het Harte b verlanght ſich naar de ſelvighe Werelt.
c Verſtaat 7. En , den · Gheeft die uyt den Dood van ' t Vergif den Gheest Harten wordt Ghebooren , die beſit de ſelvighe an des die teghen Vlecho Strijdt.
dere Werelt ;want , hy is vry van het Vergif't gene het Vyer Aen
d ofte, Gheloof. e Text, Febet .
ſteeckt : woont doch in ' t Vyer van't Harte.
8. Maar , met fijne d Imaginatie , Vat hy de andere Werelt der Vryheyt in de Imaginatie , en woont in de Vryheytbuyten den Vyer„ Quaal ;wel foo
verſtaande, by
verde dat hy oock in God, eene Luft voert.
9.
Aen geſien dan dat in den Menſch een ſoodanigh Drie , voudigh Regiment is , ſoo is doch ſulcx veel.co meer buyten den Menſch : by_al, dien dat ſulcx niet en waar , ſoo en hadde't ſelvighe in den Menſch niet ver moghen te komen ; want ſoowwaar Niets en is , daar en wordt oock Niets : foo. dau noch Yets wordt , ſoo wort het uyt ' t ghene , dat daar is : eene yedere Imaginatie f Text, Modeſt,
f Beeldet in . fich alleenelijck fijnes gelijcken ; en ,Open baart ſich in de Gelijckenis. 10. Naarde maal, dan dat het Weſen aller Weſen een Eeuwigh Wonder is in drie Principien ,foo en brenght het
Van twee Werelden in
maalkanderen .
221
het oock nietswanders voort dan Wonderen : een yeder Principium , naar fijne Eyghenſchap, en eene yedere Ey genſchap , wederom uyt hare Imaginatie; daar in dat wy * verſtaan , dat het Eeuwighe, een Ydel Wonder is . 11.
a Text, Ertennen ,
Soo ſtaat ons nu de ſelvighe Wonderen naarten
dencken , en , de Aert , en , de Eyghenſchap van de Eeu wighe 6 Gebarerinnen te betrachten ; want, daar en ver- b Ofie, magh geenigheEygenſchap te zijn , ' t enzy_dan dat ſy Baarmoe der. eene Moeder heeft die daar • geeft. c Ofte, 12. Soo verſtaan wy, nu in dit groote Wonder aller Baart. Wonderen (' t welck is God , en , de Eeuwigheyt , met de Natuur ) voor, namentlijck ſeven Moederen , daar het Weſen aller Weſen uyt d ontſtaat ; en zijn doch alle ſe- d Text, yen maar een Eenigh Weſen : en , geenigh van alle en is Brfandel. de Eerſte ofte Laatſte ; ſy zijn alle ſeven , ghelijck Eeu wigh , ſonder Aenvangh: haren Aenvangh is de e Ope- e Ofte, de ningh der Wonderen van den Eenighen Eeuwighen Wil- Ontflugtingho le ; die God Vader is ghenaamt. 13. En ,dan ten tweeden: Soo en vermochten de ſeven
Moederen niet Openbaar te zijn , byval. dien dat den Eenighen Eeuwighen Wille (die Vader is ghenaamt) niet Begeerende en was. 14 .. Terwijl hy dan Begheerende is , ſoo is hy eene f Imagineeringh invfichvſelfs : hy is eene Luft om fichw.f Berruch tingh , ofte ſelfs te vinden . 15. Hy vindt ſich oock in de Imaginatie : hy vindt, Swangeringh. voor., namentlijck,in , ſich
ſelfs drie Geſtalten ,al-waar
geene , de Andereen is , oock gheene ſonder de Andere ; maar, yeder Baart de Andere : en , was de eene Niet , foo en was de andere oock Niet ; maar , den Wille foude in Eeuwigheyt een Niets , ſonder Weſen , oock ſonder Schijn en Glanſch blijven. 16. Doordien
dan dat nu den Wille Begeerende is , foo E e 3
1
222
Het vierde Capittel,
ſoo is hy Inntreckend , tghene dat in de Imaginatie is; ſelfs , daar doch Niets en is : der , halven Treckt hy ſich en Swangert ſich in deImaginatie , en niet in den Wille ; want, den Wille is ſoo dun als een Niets .
a Text, Herbe ,
17. Nu ſoo is een yeder Begeeren • Wrangh : want , het is fijne Eyghenſchap ; 't ſelvigheis de eerſte Moeder. 18. En , des Willens Intrecken in't Begheeren , is de
b Ofie ,
Strijdigh. c Text, Herbe . d Text, Diubungh .
tweede Moeder ; want , het zijn twee Ğheftalten die maalkanderen 6 Weder - waardigh zijn : want , den
Wille is Stil, ghelijck een Niets : en ,hy is · Wrangh ge lijck eenen Stillen Dood ; en , het Intrecken is fijne d Beweegingh . 19. 't Selvighe en vermagh den Stillen Wille in de Wrangheyt niet ghedooghen ; Treckt derhalven veel
e Text, Stópffet! Scherft.
fich : doch , en doet niets anders dan dat heftigher in_ hy ſijnen Eyghen Wille , - Scherpt in’t Trecken , en wil het In
trecken met fijn Geftrengh In , trecken , in „ lluy
tenen vaſt.,-houden ; en , hy en Verweckt het maar , op foodanighe Aert .
f Text, Stachel. & Text, Pendigen .
20. Hoe de Wrangheyt fich harder te ſamen raapt , om den f Prickel valt te houden , hoe den Prickel ,
het Woeden en het Breecken maar grooter wordt : want, den Prickel en wil ſich niet laten & dwinghen ; en , wordt doch van ſijne Moeder ſoon ſeer Geſtrengh ghehouden ,
dat hy niet en vermagh te wijcken. Rota Cena 21. Hy wil boven over fich ; en ,fijne Moeder ,onder . trum & lich ,en maackt ſich : want,de Wrangheyt Treckt in haar Naturæ , oock vanalle ſwaar ; en , ſy is een onderwlich Sincken : en , ſy maackt in den Sulphur , het Phur , en in den Mercurio, het Sul. dinghen . 22.
En , den Prickel maackt in't Phur, de Bittere Ge
Atalte ( te weten, het Wee, eene Vyantſchap in de Wrang heyt ) hy wil doorgaans uyt de Wrangheyt uyt fcheu-. ren ; en , kan doch oock niet. 23. Alloo
Van twee Werelden inmaalkanderen. 23. Alfoo klimt het eene boven over andere onderlich : en , alſoo't dan
223
lich ; en , het
oock niet en kan , ſoo
wordt het drayende gelijck een Radt , en het draayt ſich door.vgaaus in ſich innewaart : 't ſelvighe is nu dederde Gheftalte ; daarvvan dat de Elents * ontſtaat , en het a Text, Brftander . Wonder van de Veelheyt, ſonder Geral en Grondt. 24. Verſtaat al
hier in dit Radt , de Wonderen ofte
de Krachten die den Wille ( te weten , den eerſten On grondelijcken Wille) uyt den Spieghel des On tot fijn Centrum , ofte tot fijn Harte in
grondts
fich treckt'; 't fel
vige is alwhier den Wille, de Kracht, en , de Wonderen . 25. In dit Radt van de groote Anghſt b ontſtaat den bBrffand Text,et. anderen Wille ( dat is , den Wille des Soons ) om van de
Anghſt uyt -- te.vgaan , tot in de Stille Vryheyt van den eerſten On - grondelijcken Wille. 26. Want , het Radt maackt de Natuur : want , alſoo heeft de Natuur haren Oorſprongh , het is het Centrum en een breecken van de Stille Eeuwigheyt: het Doodet het Niets ; en , 't maackt dan , noch het groote Leven. 27.
Maar, dat wy van den Dood ſpreecken , 't ſelvige
is te verſtaan als
volght: Het en is geen Dooden ; maar,
het is de Bevindelijckheyt. ?
28.
Want, het Leven voor het Vyer , is Stom , ſonder
Gevoelen , heten is niets
anders dan eenen Honger naar
het Leven : ghelijck als de Materialiſche Werelt niets. anders en is dan eenen Hongher naar het Leven , en in haren Hongher , foon feer gheftrengh Arbeyt tot aen't Principium , tot dat. Ty het Vyer bereyckt; aſ daar dan allerley Leven van deſe Werelt fijnen · Oorſprongh Brftandet , Text, . neemt .
29. En , ' t en kan niet wanders zijn , 't enzy_dan dat
d Text, Wranghe Begheeren ) Herbe . de eerfte Matrix ( zijnde het verbreecke : it ſelvighe is het Radt van de eerſte drie Geſtal
Het vierde Capittel ,
224
Geſtalten ; te weten , Wrangh : en , het Trecken van de Wrangheyt , maacktde Anghft en het Quaal.vWeſen. 30. Want, het is een Verſchricken in , lich . ſelfs;ſoow wanneer het Niets, in de Onder „ vindelijckheyt ſoude komen : want , het is de Vergift. Quaal , daar van dat a Text , den Grim en alle het a Quade ontſtaat ; en , 't is doch Vrſtandet . b Text, oock den rechten Oorſprongh van 't b Bevindelijcke Empfindlis Leven . dhen ; ofte , ghevoelende . 31. Alſoo vindt ſich het Leven ; namentlijck , in de Anghft. Quaal: ghelijck wy dit ſelvighein alle Creatu ren lien , hoe dat het Leven in 't Verſtickte Bloet , in de Anghft fijnen Oorſprongh neemt ; beyde , het Crea tuurlijcke en het Eſſentialiſche Leven : ghelijck als in c Text, Entſprins get.
eene StinckendeMift , in de Vuyligheyt ; al daar , in't Sterven des Koorens , het Groote Leven - Oorſprongh neemt .
32. Daar doch, in de Eſſents, gheen Sterven en wordt verſtaan ; maar , eene Anghft. Quaal : al., waar de Moe d Text, der moet d Verbreecken , die eene Stomme Weſentheyt Zerſpringen . is ; ghelijck aen het Kooren is te bedencken , al daar het
Eſſentialiſche Leven uyt het
Verbreeckelijcke Uytv
groent. 33. In ghelijcker Geſtalte verhoudt het fich met het Centrum Nature : de Anghftv Quaal is het rechte Cen trum ; en , die maackt den Triangel iu de Natuur. ". 34. En, den Vyer Blixem is de vierde Geſtalte van de Natuur ; die maackt uytden Triangel een Kruys : want , al daar is het : Principium , en ' t wordt gheſcheyden in twee Werelden , in twee Principien ; als in tweederley Quaal en Leven : de eene Quaal blijft en is het Vyer ofte Anghft , Leven : de tweede Quaal ontſtaat in het Ver breecken der Anghft ; 't ſelvige verſtaatals
volght.
35. De eerfte Gheftalt van de Weſentheyt ( zijnde Wrangh
Van twee Werelden inmaalkanderen.
225
Wrangh in den Begeerenden , On vattelijcken Wille ) moet ſich aen de Anghft. Quaal in 't Radt van de Na tuur, ganſch
Overvgeven ; want, den Prickel wordt te a Text, Heimbger Sterck : alſoo Verſinckt de Wrangheyt ghelijck eenen ben.
Dood : 't is doch geenen Dood ; maar, eene Stervende Quaal. 36. Want , den Prickel wordtHeer, en Verwandelt de Wrangheyt in fijne Eygheuſchap : te weten , in eenen Woedenden Blixem , in eene Anglift, Quaal, die van den Prickel en van de Wrangigheyt Bitter is ; ghelijck daar is de Aert van't Vergift.
37. Want , het Vergift ofte het Sterven , die hebben voor .namentlijck drie Geſtalten ; te weten , Wrangh , Bitter , en Vyer - Anghſt :het ſelvighe maackt ſich alloo in ſich ſelfs :ende en heeft geenen Maacker;dan alleene lijck den Stercken Wille tothet groote Leven in ' t Vyer. 38. Alſoo , verſtaat ons recht : Den Oovgrondt en heeft gheen Leven ; maar , in eene foodanighe Eyghen ſchap wordt dat groote Eeuwige Leven Gebooren : den On- grondt en heeft Ghevoelen . 39.
gheene Beweeghelijckheyt ofte
Alſoo Baart ſich de Beweeghelijckheyt en'tGhe- NB. NB.
voelen , en alſoo Vindt ſich het Niets, in den Eeuwighen Wille: wiensGrondt,wyniet en weten , oock niet en moe. ten onderſoecken ; want, het Turbeert ons . 40 . Doch , ſoo en is dit maar een Eſentialiſch Leven , ſonder Verſtant: ' t vergelijckt de Aerde , en , den Dood ofte her Sterven ; 'daar doch invlich eene Quaal is : maar, die is in de Duyſtervis , ſonder Verſtandt : want , de Wrange Anghſt, Treckt in , ſich ,en het Inghetoogene maackt Duyſternis ; dat het Anghſt_Leven Duyſternis ſtaat. 41. Want, een yeder Weſen is in ſich Ff
alſoo in de
ſelfsDuyſter: tens
Het vierde Capittel ,
226 't en zy heeft.
dan dat het de Tin &tuur des Lichts 'in - lich
42. Dan ſoo is de Tinętuur eene Vryheyt van de Duy ſternis , ende en wordt van de Anghit . Quaal niet Be grepen ; want , ſy is in de Lichte Werelt e : n, alvis'to
ſchoon dat ſy in de Weſentheyt ſteeckt ( te weten , in een Duyſter Lichaam ) foo is ſy doch uyt het Weſen van de Lichte Werelt ; al-waar geen Begrijp en is. 43. Wy hebben boven verhaalt van den Spieghel der Wijſheyt, van de Wonderen van allerley Weſen: en , van het Drie ...Getal van't Weſen aller Weſen , hoe't ſelvige Text, uyteenen Eenighen Wille * ontſtaat; die genaamt is, Va Prſtandct. der van alle Weſen. 44. En , ten derden : Hoe hy in
fich eenen anderen
Wille Schept om fich, in , ſich te Openbaren ofte te Vin den ; ofte gelijck ick ſoude mogen ſeggen, te Onder , vig den , wat en wie hy zy ?
45.
Ten vierden : Hoe den ſelvigen andere Geſchep
ten Magiſchen Wille om ſich te Onderwinden, fijn Hart
b Text, Sig .
ofte eyghen b Stoel zy ? 46. Ten vijfden :
Hoe den eerſten On - grondelijc
ken Wille , ſich , met de
Imaginatie , ſelfs Swangert uyt
den Spieghel der Wọnderen , die in de Lichte
Werelt
de Wijſheyt is ghenaamt. 47. Ten ſeſten : En , dan hebben wy verhaalt , hoe dat den ſelvighen eerften On_grondelijcken Wille ,met t'ſamen de Swangeringh , en oock den Spiegel der Won
€ Ofre, eene Verbore
deren ofte Wijsheyt, op ſoodanighe Eyghenſchap , voor het Principium des Vyers, geen Goddelijck Weſen recht wordt genaamt: maar, veel meer een : Myſterium , van
gentheyr.
de Wonderen van alle Weſens.
d ofte, Gedeel ten ,
neemt,in Oneyndelijcke * Partis ofte Weſens,en, blijft 49. Alla doch oock maar een Eenigh Weſen .
48. Welck Myſterium in 't Vyer fijne Scheydingh
1
Van twee Werelden in ...maalkanderen.
227
49. Alſoo gheven wy u nu vorder te verſtaan van den anderen Wille , die den eerſten Wille in fijne Imaginatie ofte Swangeringh Schept, den welcken het groote My fterium is , daar in ſich den eerſten Wille ( die Vader isge naamt ) Soeckt, Vindt , en * Ouder -- vint ( te weten , een Empfi a Text ndet. Leven in ' t Harte ) hoe dat den ſelvighen anderen Wil le , zy de Moeder der Gebarerinne in de Io_ghetoogen ,
ofte in de Imaginatie In - gevatte Swangeringh. so .
Hyis't die de ſeven Geſtalten tot de Natuur. ver
oorſaackt: en ,hy is 't oock , die het Anghft „ Radt( zijnde het Sterven ) veroorſaackt: hy is 't oock , die in de Anghft, door den Dood uyt gaat , tot in de Vryheyt , die den Dood Verbreeckt , en het Leven Gheeft , die het Vyer Aen . ſteeckt, en in 't Vyer, den Glanſch van de Majefteyt in
fich neemt , en in 't Licht der Majeſteye in 't Vyer
woont; van't Vyer Onbegrepen : ghelijck eenen , die Niets en gevoelt, die de Quaal is Að geiturven , en in fich eene andere Quaal voert, die de eerſte niet en voelt, die hy Af, geſtorven is .
sr . Op dat
wy u kort ,
daartoe Grondelijck en
Eygentlijck onder rechten den Oorſprongh des Vyers , foo b verſtaan wy ( in de geopende Diepte , aen ons, uyt b Text, Erkennen. Gods Genade )dat het Vyer, in fijnen Oorſprongh, in twee Oorſaacken ſtaat. 52. De eerſte Oorſaack is , den · Wille Gheeft van 't Den Oor Harte : verftaat,van den anderen Wille des Vaders ; zijn - Spronghe van
pium . de de Eyghenſchap des Soons. 53. En , de tweede Oorſaack , is de Materie des Wil . c Ofte, Gheeft des lens : zijnde de Wonderen des Radts , van't Eſentiali- Willens, ſche Leven ; zijnde de Anghft -Kamer. 54. De Anghft d verlanght ſich naar den Wille van de d Text, Vryheyt ; en , den Wille d verlanght ſich naar de Open - Schnet. baringh : want,den Wille en kan ſich in de Stille Vryheyt, Ff 2 in .
Het vierde Capittel,
228 in
ſich
ſelfs , niet Openbaren ſonder het Eſentialiſche
Leven , 't welck in de Anghft (dat is , in't Sterven ) tot de Openbaringh (als tot het groote Leven) komt . 55. Alloo is den Wille , in de Duyſtere Anghſt ; en, de Anghſt is de Duyfternis ſelfs.
56. Alloo de' Anghſt ſich dan ſoo , feer heftigh naar a Text, Sábnet.
den Wille van de Vryheyt « verlanght , ſoo ontfanght ſy, in
haar , den Wille van de Vryheyt, ghelijck als eenen
Blixem , als eenen grooten Schrick ; ghelijck als gooty men Water in't Vyer . 57. En , al hier gheſchiet het rechte Sterven : want , de gheheele Grimmighe Duyftere Anghſt , Verſchrickt voor den Blixem ; gelijck de Duyſternis voor het Licht : want, de Duyſternis wordt Ghedood en Over - wonnen ; en , den Schrick , is eenen Schrick van groote Vreughde.
58. b Text, Stachel,
Alvdaar ſinckt het Wrange Grimmighe Vergift
inlich , in den Dood , en't wordt on machtigh ; want, 't verlieſt den 6 Prickel : en , 't is doch geenen Dood ;
maar , alſoo wordt het rechte Leven van't Ghevoelen en Şien , Aeo - geſteecken . 59. Want, dit is gelijck of men Staal en Steenen ins maalkanderen ſloegh : want, het zijn twee groote Hon geren des Willens, naar de Weſentheyt ; en , de Weſent heyt, naar het Leven . 60. Den Wille, geeft Leven ; en , de Weſentheyt, geeft Openbaringh des Levens: ghelijck als een Vyer uyteene Kaarſe brant , alſoo brant den Wille uyt de Éfentialiſche Wefentheyt. Nota. Vjer 61. Den Wille en is niet ſelfs het Licht ; maar , den
pium , wiiGheeft van ' t Licht, ofte van ' t Vyer : het Licht ontſtaat Vyer , is ' uyt de Eſents : en, de Elents, wederom uyt den Wille . Godlijcke 62. Het Anghftelijcke Eſentialiſche Vyer, is de Ma Lieve Ver. terie tot het SchijnendeVyer : en , den Wille ontſteeckt fich
** Van twee Werelden in
maalkanderen .
229
ſich in't Eſentialiſche Vyer : en , geeft het Witte Lieffe lijcke Vyer ; ' t welck in 't Heete Vyer woont, ſonder Ge. voel . 63. Den Wille neemt fijn Gevoelen van den Grim Eſſentialiſchen
des
Vyers ( in de vierde Geſtalte ) dat hy in
ſich Openbaar is ; en ,blijftdoch van den Grim vry : want, de Quaal wort in de Aenfteeckingh verandert , in eene fachte Lieve , Quaal. 64. En , alhier ontfanght den anderen Wille fijnen s.s. Libe naam , Geeft : want , uyt het Eſſentialiſche Vyer, bekomt inatab igni hy de Eygenſchap , van alle Wonderen , oock het rechte
Leven ; de Kracht en Macht over het Ellentialiſche Vyer Leven : want , hy neemt van de Natuur, de Kracht, in. fich ; en , voert oock, in , ſich , de Vryheyt. 05. Nu ſoo is de Vryheyt eene Stilte; ſonder Weſen : De Liefde is alſoo geeft fich de Stille Vryheydt , in't Weſen van de de vijfde Goico de
Anghit: en , de Anghft , ontfanght de ſelvighe Vryheyt , Natiur. fonder Quaal;
daarvvan foo wort ſy ſoonleer Vreugh
denrijck, datuyt Anghft , Liefde wort. 66. Want , den Wille die ſich in de Anghſt heeft in begeven , die wort alſoo verloft van den Dood der Anghft: daar ...om
vindthy ſich in de Vryheyt; en , gaat van de
Grimmighe Anghſt uyt. 67. Want, al hier wordt den Dood Verbroocken : en , blijft doch eenen Dood , in. fich , ſelfs ; maar , - den a S.S. Den WilleGeeft ( zijnde het rechte Heylighe Leven ) gaat, Willens. b Text , mer de b Verbreeckingh, van de Anghſt, uyt. , een Vyer in de reprena 68. En , tis nu oock een Vyer doch ;
Vryheyt, en 't brant in de Lieve . Quaal: ghelijck , men 't ſelvighe aen ' t Vyer , en't Licht, fiet, hoe dathet Ellen tialiſche Vyer eene Brandende Weeis ; en , het Licht, een Vreughden, Rijcke · Vermaack ; ſonder Bevindelijcke c Text, Wohne. Quaal. FE 3 69. En,
Het vierde Capittel,
230
69. En , 'theeft doch alle Quaal en Eyghenſchap des Vyers in fich ; doch in eene andere Eſents: zijnde eene vriendelijcke wel doende Ellents , eene rechte Aen blickeringh van't Vreughden
Rijck : en , 'tVyer , eene
Aenblickeringh des Verſchrickens, en der Anghft: en , woont doch het eene in 't andere ; en , her eene en Vint bóck het andere niét , in de Quaal van de Eflents. 70. Alſoo zijn daar twee Werelden in
maalkanderen ;
al waar d'eene d'andere niet en Begrijpt: en , daar en vermach niets in de Lichte . Wereldt in , te
gaan , dan
alleenelijck door't Sterven : en, voor t Sterven , moet de Imaginatie, voorheen gaan . 71. Den Anghftelijcken Wille moet ſich naar deVry a Text, Sehnen .
heyt van de Kracht des Lichts a verlangen ,en, fich ganſch daar
6 Text , Fahen .
in over-geven , en met de Begeerende Imaginatie
de Kracht van de Vryheyt b Vatten; als , dan gaat den Stercken Wille , door den Dood der Duyſternis, door het Eſſentialiſche Vyer, door.jheen : verbreeckt de Duyfter nis , valt in de Lichte
Wereldt ; eh , woont in 'tVyer;
fonder Quaal, in het Rijck der Vreughde: 't ſelvighe is Ternarium San &tum ; en ,GELOOVEN c De En . de Poorte in gelſche Wea in den Heyligen Geeft. reldt.
.
72. Lieve Menſchen Kinderen , al hier verſtaat ghy d Ofte, fij- den Val des Duyvels , die fijnend Wille.Gheeft alleene heeft men Cheest ens, lijck in 't Eſentialiſche Vyer heeft ghewent ; en , des Will
daar ,mede over het Licht willen Heerſchen . 73. Ghy verſtaat oock al hier den Val des Menſchen , die fijne Imaginatie in de Materialiſche - Eſentialiſche Weſentheyt hadde ghewendt ; en , hy is uyt het Licht uytgegaan , 74. Om dieswille , den Wille der Liefde , uyt de Lichte
Werelt,wederom in de Materialiſche Weſent
heyt, in de Menſcheyt, is in
ghegaan , en heeft ſich met den
Van twee Werelden in
maalkanderen .
231
den Eſſentialiſchen VyervGheeft, in den Menſch ( dat is, met de Siele ) wederom - Vereenight,en aen de ſelvigen a Text, 6 fich In
begeven : en, heeft den felvigen door den Dood Permähtet.
en door 't Vyer doorheen ghevoert, tot in de Lichte fich
Over
Werelt , in Ternarium San tum ; dat is , in den Wille van gezeven, de Heylighe Drievvuldigheyt. 75. Laat u't ſelvighe een Vinden en Weten zijn , en NB. Gly veracht het niet om de groote Dieptewwille ; die een ye van dedele der mans Begrijp niet en ſal zijn : de Duyſternis daar Sophia. den Menſch ſich in Verſmoort, is de Oorſaack . c Text, Bertiffet. 76. Anders mach een yeder't ſelvige wel Vinden , ſoo.. wanneer dat den Aerdſchen węgh Verbroken wierdt, en het Adamiſche Booſe Vleeſch niet te Lief en was 3 ' t welck de verhinderingh is.
HET
CA PITTe L.
VYFDE
Van't Principium , inufich , ſelfs ; wat het zy ? 1. Oorder foo ſtaat ons te betrachten , de eerſte vier Principium Geſtalten van de Natuur; ſoo ſullen wy vinden , i,des.Levens Oorſprongh : V. Licht geeft wat een Principium zy ?
het rechte 2. Want, dat is Eygentlijck, een Principium , al daar Leyen , een dingh , wordt , loonwaar ' t niet en is gheweeſt: alv dofte, daar, uyt het Niets, een • Quaal wordt, en uytde Quaal, eene Werca kende Ey een rechtLeven ; met Verftant en Sinnen . 3. Doch , wy . verſtaan het rechte Principium in den genſchap. e Text, Oorſprongh des Vyers, in den Vyer Quaal , die de We Ertennen , en oock de Duyſternis verbreeckt. fentheyt, 4. Alſo bekennen wy de Elents, en , de Eygenſchape ofie, des Vyers, voor een Principium ; want, het maackt en het verfaan ,
geeft
1
Het výfde Capittel,
232
geeft den Oorſprongh des Levens , en allerley Beweege a Gefreng- lijckheyt; alsmede de Stercke Macht van den - Grim. s . Daarv.naar, ſoo & verſtaan wy oock’t ſelvige voor heye , ofte Tooren , b Text, een Principium ; Eerſtelijck : 't Gene in 't Vyer kan woo Ertennen. nen ; van 't Vyer on . begrepen . Ten tweeden : 't Gheen het Vyer fijne Macht kan benemen. Ten derden : En, ' des Vyers in eene Sachte Liefde kan ' t geene den Quaal
Verwandelen . Ten vierden : ' t Geene daar is Almach tigh over Alles.
Ten vijfden : 't Gheen het Verſtaut
heeft om het Vyer fijne Wortel te Verbreecken , en uyt het Vyer , eene Duyſternis te maacken , eenen Dorren c Text, Empfins dung
d Text, Stachet.
Honger en Dorſt, fouder · Bevindingh van eenigherley Lavenis ; ghelijck den Quaal der Hellen is . 6. 't Selvighe is den Af - gront, aldaar het Weſen Verſmacht is , daar den Dood fijnen - Prickel voert ; als een Verſmacht Vergif. 7.
Alwaar wel een Eſentiaalſch Leven in is ; doch ,
het is fijo._ſelfs Vyant: al daar de rechte Äen ., fteec kingh des Vyers niet en wort bereyckt ; maar , alleene lijck, ghelijck eenen Blixem , ſonder Branden verſchijnt. 8. En , wy gheven u alſoo te verſtaan , dat in Eeuwige heyt, maar twee Principien zijn , Eerſtelijck : Het Bran
e Anders , dende Vyer ; 't ghene • met het Licht wordt Vervult : momentofte , ’ t ſelvighe Licht gheeft hem fijne Eygenſchap ; dat alſoo door. uyt den Brandenden Quaal , Rijckwordt.
een hoogh Vreughdenv
9. Want , de Anghſt ,bereyckt de Vryheyt : en , alſoo blijft het Brandende Vyer , maar eene oorſaack des Vin dens , des Levens en des Lichts ; van de Majefteyt. 10. Het Vyer neemt in fich des Lichts Eygenſchap ; pamentlijck, Sacht_moedigheyt: en , het Licht neemt in ſich des Vyers Eygenſchap ;zijnde Leven ,en ſich Vinden: en, het andere Principium , wordt verſtaan , in't Licht. II. Doch
Van twee Werelden in maalkanderen .
233
Ir. Doch , de Efentialiſche Weſentheyt; daar het Vyer , uyt Brant, die blijft, Eeuwigh, eene Duyſternis ,en eeden Quaal van de Grimmigheyt;daar de Duyvel in woont. aDes Texas Brick mes . 12. Gelijck ghy dan liet, dat het Vyer een ander dingh is, dan het ghene, daar uyt dat het Vyer Brant . 13. Alloo ftaat het Principium , in 't Vyer ; en , niet in de Efentialiſche
Quaalvan de Weſentheyt.is
14. De Eſentialiſche Quaal , is het Centrum der Na tuur ,de oorſaack van't Principium : doch ,het is Duyſter ; en , 't Vyer, is Schijnende. 15. En ,
al. hier wordt recht ghetoont , hoe de Ver
breeckingh van de Grimmigheyt ( dat is, van den Dood ) en oock de Eeuwighe Vryheyt buyten de Natuur, beyde te ſamen zijn , de oorſaack van 't Schijnen . 16. Want , daarom is den Wonder...Gheeft des On grondts,
Begheerende ;
om
dat_hy foude Schijnend'
worden: en daarom voert hy ſich in Quaal; op.datv by fich Vinde en Bevinde : dat hy álſoo lijne Wonderen mach in de Quaal Openbaren , want , ſonder 'Quail en kan geene Openbaringh zijn.
17.
Alſoo verſtaat ons nu vorder : De Quaal ( zijn
de den Grin ) en heeft geene rechte Weſentheyt ; maar , den.Wranghen Grim , is de Weſentheyt van den 6 Pric-bText , Stachci. Ofte , c Prickelt: kel daar in dat hy 18. En , de Anghſt en het Vyer, die en zijn , nochte en Acecks. maacken oock geene rechte Weſentheyt; maar , het ſel vighe en is nietvanders dan eenen ſoodanighen Gheeft : doch , foo moet het eene Dicker ziju dan her ander ; an ders en foude geen Vinden zijn. 19 . Teweten, de Wrangheyt', maackt Dickigheyt en Duyſternis : alfoo Vindt den Bitteren Prickel , de Anghít , in de Wranghe Duyſtere Eyghevſchap ; . als in eene. Materia ; want ,
byval. dien dat daar gheen Gg Ma.
Het vyfde Capittel,
234
Materia en was , foo en ſoude daar oock gheen Gheeft ofte Vinden zijn. 20. Den On- gront Vint fich in de Wrange Duyfter & Text , nis : maar , die « Verbreeckt de Duyſternis , en gaat van Zerſprenget. deWranghe Duyſternis uyt ; ghelijck eenen Gheeft, die ſich in de Anghtt- Quaalheeft gevonden.
b Ofte, Harde.
21. Maar , hy verlaat de ſelvighe 6 Wranghe Materia
€ Verftaar , der Duyſternis, daar · hy ſich in vondt,en gaat in fich den om ſelfs, weder om in de Vryheyt ( dat is , in den Onwgront) gronde. en , woont in fich._ſelfs : alfoo moet de Quaal , fijne Scherpte en Vindingh zijn : en , die is hem Ontſteeckingh van
oock eene
fijne Vryheyt : te weten , de Ont .
ſteeckingh des Lichts ; daarin hy ſich Siet, wat hy is . 22. d Text,' Modelt.
Alloo en begeert hy nu niet
meer de Quaal voor
hem ;want, hy is fichvſelfs eene Quaal: maar, hy d Beel det ſich ſelfs, en Siet ſich ſelfs, naar alle Geſtalten. 23. En , eene yedere Geſtalte is Begeerende , om fich te Vinden en te Openbaren : en , eene yedere Gheftalte , Vindt ſich oock alſoo in. fich , ſelfs : gaat dan noch ( door het Begeeren ) uyt
ſich
ſelfs , en ſtelt ſich daar
ghelijck eene Figuur ofte Gheeft ; ' t ſelvighe is de Eeu wighe Wijſheyt in de Veruwen , Wonderen , en Deugh den : en , daar en is doch Niets Particuliers : maar , Alles ganſch ; doch, in On_eyndigerley Geftalten . 24. Deſe Geſtalten, hebben ſich , met de Beweegingh van den eerſten Wille ( die Vader is genaamt) in Geeſten Gecorporeert , ( dat is , in Engelen ) op.w.dat alſoo het Ver borghen Weſen ,ſich, in Creaturen , Siet , Onder --vindt,
e Wercken , en Bevindt ; en , dat daar een Eeuwigh Spel in de . Won ofte , Weri. deren van de Wijſheyt Gods zy. kinghen . 25. Vorder ſoo verſtaan wy de Weſentheyt van de wachtigh eene rechte Lichte Werelt, dat de ſelve Waar Weſentbeyt is : want ,
in 't Vyer en vermach gheene rechte
Van twee Werelden in „maalkanderen .
235
rechte Weſentheyt te beſtaan ; alleenelijck , den Gheeft des Weſens. 26.
Doch , loo veroorſaackt het Vyer het Weſen;
want, het is eenen Honger,een ernftelijck Begeeren : het moet Wefen hebben ; ofte het Bluft uyt. ' t Selvighe verſtaat, men als volght, 27. De Sacht. moedigheyt , Gheeft; en , het Vyer , Neemt: de Sacht , moedigheyt, is uytvgaandeuyt, ſich ſelfs : en , ſy geeft een Welen , hares Ghelijcken ; eene yedere Geſtalte , uyt_fich
felfs.
28. En , ' t Vyer Verſlinde't ſelvighe : het geeft dan. NB. NB . noch uyt het, ſelvighe , het Licht : het geeft een Edel der , dan 'tVerſlonden heeft : het geeft Geeſt ; in plaats van Weſen . 29.
Want, het Verſlindt het fachte Wel
doen ; zijnde
het Water des Eeuwigen Levens : 't geeft dan , noch deu Geeft des Eeuwighen Levens , ghelijck ghy ſiet hoe den Winde uyt het Vyer gaat ; alſoo oock de Lucht ( dat is, den rechten Geeſt ) uyt het Vyer. Leven . 30. Alloo verftaat onſen ſin te recht : God den Vader
is, in
ſich , de Vryheyt , buyten de Natuur : maackt ſich
a crime dan , noch , in de Natuur, door 't a Vyer, Openbaar ; de ofre, Tooren . 6 Text, Vyerige Natuur, is fijne Eygenſchap. 31.
Doch, hy is , in
ſich
ſelfs, den On grondt; al. Fevrende.
daar gheen Gevoelen van eenigerley Quaal en is . 32. Voert dan noch ſijnen Begheerenden Wille , in Quaal: en , ſchept ſich in den Quaal, eenen anderen Wil le , om uyt den Quaal uyt
te
gaan ; weder.com in de
Vryheyt , buyten de Quaal. 33. Den ſelvigen anderen Wille , is fijo Soon ; die hy, uyt ſijnen Eygenen Eeuwighen Wille , van Eeuwigheyt, Baart . Den
236
Het vijfde Capittel ,
34. Den ſelvighen voert hy. ,
door het Verbreecken
van den Quaal des Doods ( dåt is , uyt ſijnen ernft van de Grimmigheyt) door het Vyer,uyrir; r
NB . Den 39. Den ſelvighen anderen Wille ( zijnde den Soone Glanfih Gods des Vaders) die'is t, die den Dood ( zijnde de Ghe zijnder Heerlijcka ftrenge Duyſtere Quaal) Verbreeckt,die het Vyer Aen ſteeckt , en door het Vyer Uyt gaat.; glielijck eenen beyt. Schijn ofte Glanſch des Vyers: en , vervult den eerften Wille ; die Vader is ghenaamt. 20:12 36. Want ,den Glanfch , is oock foo dun als een Niets, ofte als den Wille ; die Vader is ghenaamt: daar om kan de felvighe in de Vryheyt ( te weten ,in den Wille des Vaders f woonen , en maacke den Vader , Licht , Helder , Lieflijck, en Vriendelijck ; want hy is des Vaders Harte , ofte Barmhertigheyt . 37. Hy is des VadersWeſentheyt,hy vervult den Va deraen alle - Oorden : hoewel in hem geen plaats en
* Ofte, Plaatſen .
is ; gheen Begin nochte Eynde. 38. Alſoo verftaat ons vorder: Des Vaders Vyer Ver ſlindt het Sachte Weſen ( zijnde den Water
Quaal des
Eeuwighen Levens ) in lich , in de eyghen Eſents des Vyers ; en , vérfacht ſich daar mede .
Welckºden 39. Aldaar moet de Weſentheyt , in ' t Vyer , gelijck Heyligher als Verſterven : want , het Vyer Verſlinde de ſelvige inv Gheestis die van den fich; en Verteert de ſelvige. Vader en Soon wye de Verteerlijckheyt , eenen Leven 40. En, geeft uyt
gant,
dighen Vreughden
b Ofte, Werckingen.
Rijcken Geeſt : den ſelvighen is den
"Heylighen Gheeft: die gaat uyt, van den Vader en Soon , tot in de groote b Wonderen van de Heylighe Weſent
heyt ; en , opent de ſelvighe doorw.gaans en Eeuwelijck . Den
Eeu .
41. Alſoo is de Godheyt eenen Eeuwighen Bant; die mpigen Bant niet en kan Verbreecken : alſoo Baart den felvigen ſich der Godheye. ſelfs van Eeuwigheyt tot Eeuwigheyt : en , het eerſte is
-
Van twee Werelden in
maalkanderen .
237
is doorvgaans oock het Leſte ; en , het Leſte wederom het Eerſte . 142. En,verſtaat älſoo ,den Vader, voor de * Výerige v a Text, Feurende Werelt , den Soone voor de Lichte en Kracht Werelt , en den Heylighen Gheeft voor het Leven der Godheyt ; als voor de uytvgaande voerende Kracht ; en , het is doch De Drie Perſoonen alles maar eenen Eenigen God . eenen Eenia 43. Gelijck het Vyer en het Licht, als oock de Lucht, gen God . maar een Eenigh Wefen en is : doch , ſcheyt het fichu ſelfs in drie Deelen ; en , geenigh kan , ſonder het andere beſtaan : want , het Vyer en is het Licht niet , noch oock den Windt die uyt het Vyer gaat . 44. Elcx heeft fijn Ampt ; en, een yeder is een eyghen Weſen in ſich ſelfs : doch , foo is een yeder des anderen fijn Leven , en eene oorſaack van't Leven des anderen .
Een schoon Gelijckenis van de Heye lighe Dries
45. Want , den Windt blaaſt het Vyer op :anders fou- vuldigheys. de't felvige, in fijnen Grim , doorvgaans Verſticken, dat het in den Duyſteren Dood ſoude vallen : ghelijck dan het Verſticken , den Waarwachtighen Dood is ; alv-waar het Vyer der Natuur Uyt, bluft, en gheen Weſen meer ſich en Treckt . in 46. Van alle dit, ſelvige hebt ghy een goede Ghelijc kenis, aen deuyt...wendighe Werelt , aen alle Creaturen, hoe dat allerley Leven ( verſtaat het Eſſentialiſche Vyer Leven) Weſen aen ſich Treckt ; ' t ſelvige is ſijn Eten. 47. En , het Vyer fijnes Levens , Verteert het Weſei),
en't gheeft den Gheeſt der Kracht , uyt het Verteerde ; * t felvige is ' t Leven van de Creatuur. 48. En, ghy fiet doch geheel recht, hoe het Leven uyt den Dood ontſtaat : daar en wordt geenigh Leven ; ' t en zy_dan dat het ghene Verbreecke , daar uyc dat het Le ven moet gaan : het moet al.vt ſamen in de Anghit -Ka mer , in't Centrum gaan , en’t moet den Vyer- Blixem , in Gg 3
238
el Het vyfde Capitt ,
in de Anghſt , bereycken ; anders en is daar gheen Aen .
NB . NB .
ſteeckingh. 49. Alis't dat het Vyer menigerley is , ſoo is oock
het Leven ſoodanigh : doch, uyt degrootſte Anghft ,ont ſtaat oock het grootſte Leven ; datis,uyt een recht Vyer. so. Lieve kinderen Gods in Chriſto, alſoo geven wy u a Ofte , Gheen wy te overwegen onſe Kenniſſe « en ons Voor Demen : voor hebben ; in't begin hebben wy verhaalt, dat wy u den Dood Chrifti dat is, onſewilden toonen . Eerſtelijck: Waar „ om dat Chriſtus heeft meeningh . moeten Sterven ? Ten tweeden : En , waarom dat wy oock moeten Sterven ? ſtaan ?
Ten derden : En , in Chriſto Op
Sr. 't Selvige ſiet ghy nu voor waar in deſe Beſchrij vingh klaar : en , ghy verſtaat onſe groote Elende , als dat het ons noodigh is gheweeſt , dat het Woord ofte het Leven van de Heylighe Lichte.„Werelt, wedervomeen Menſch zy gheworden, en ons in. hem Nieu Ghebooren heeft ; foonwie alvhier niets en verſtaat , die en is uyt God niet Gebooren . 52. Befiet doch in wat voor eene Herberge dat Adam
b Ofte, Linius.
ons heeft Inighevoert: hy was een 6 Uyt, treckſel van alle de drie Principien , een ganfch Gelijckenis naar al le de drie Werelden ; en , hy hadde in ſijn.Ghemoer en Geeſt, Enghelſche Eygenſchapin ſich . 53. Hywasin de Heylige Kracht en Weſentheyt In.
gevoert ;te weten , in 't Paradijs ; dat is, in Goddelijcke Weſentheyt : hy ſoude van Goddelijcke Weſentheyt Eten , en't Water des Eeuwighen Levens Drincken, op Engelſcher Aert ; ghelijck in't Boeck yan't Drie , vou dighe Leven , in't lange verhaaltis gheworden. $4. Maar, hy verliet de Goddelijcke Weſentheyt; en, Regeering, de EngelſcheEyghenſchap: en , Imagineerde in de Uyt ofte ,Werc Geboorte: te weten ,in't Rijck yan de Aerdſche Quaal; kingh. die
Van twee Werelden in ,maalkanderen .
239
die de Duyvel, in ſijnen Val, hadde Aen - geſteecken : hy wende fijne Oogen ,uytGod ,tot in den Aerdſchen «God, a Ofte, uyt het Goddelijcke Licht , Werelt.
tot in ' t Licht van deſe Regeerder.
55 . Alſoo wiert hy ghevanghen ; en , bleef in de Aerd. ſche Quaal: alſoo viel hy in de Aerdſche Verbreeckelijc ke Quaal: die Heerſchet inhem ; en , vult hem : fy Treckt hem een Lichaam op ; Verbreeckt't ſelvige oock wedervom : en Verſlindt ' t felvige in fijne eygen Ěſents ; in ſijn Eſſentialiſch Vyer. 56. Maar , alſoo de Siele uyt den Gheeft Gods (dat is, uyt het Eeuwighe) in den Menſch is geblaſen geworden , dat de Siele alfoo eenen Engelis , foo heeft God ſich de ſelvighe wederom aenvgenomen . 57. En , de kracht van de Heylighe Lichte
Werelt
( zijnde het Harte Gods ) is in de Menſchelijcke Eſſents, die in den Dood lagh Verſlooten , ingegaau tot in de Anghftv Kamer van onſe Elende . 58. Hy heeft uyt onſe Ellents , eene Siele is), ſich ge tooghen , hy heeft ons Sterffelijck Leven aen , ſich ghe nomen , en , de Siele door den Dood , door het ernſtighe Vyer Gods des Vaders , tot in de Lichte ...Werelt in
ge
voert : den Dood , die onsghevangen hielt , Verbroken ; en , het Leven Op - geſlooten. 59. Nu en vermach't , en't en kan niet
anders zijn :
ſoo ,uwie de Lichte. Werelt wil beſitten , die moet door de felvighe baan , die hy ghemaackt heeft , invgaan : hy moet in den Dood Chriſti In..gaan ; en , in Chriſti Op ſtandingh, gaat hy in , tot in de Lichte Werelt.
b. Text, 60. Ghelijck wy b verſtaan , hoe het Eeuwige Woord Ertennen. des Vaders ( 't welck des Vaders Hart is) van Eeuwigheyt tot Eeuwigheyt, uyt den Griin des Doods der Duyſter nis , door het Vyer des Vaders wordt UytGebooren : en , inco
240
Het vijfde Capittel ,
in ſich ſelfs het rechte Centrum van de Heylige Driew ' vuldigheyt is; en, uyt ſich ſelfs , met den uyt , gaanden Heylighen Gheeft, de Licht - vlammende Majeſteyt van de Lichte Wereltis .
61. Alloo oock in Gelijcker..wijſe en Eyghenſchap, moeten wy met onſe Harten en Sinnen , oock met het Gemoet, uyt de Wrange, Geſtrenge en Booſe Aerdſheyt uyt onsſelfs , uyt den Verdurven Adamiſchen Men fche, Uyt, gaan ;den ſelvighen , met onſen Wille en ons Doen , Dooden . 62. Wy moeten het Kruys van den Ouden Adam , 't welck ons aen
hanght, terwijl wy leven ,op ons nemen ,
en moeten op , en in't Kruys, in’t Centrum Nature , in den Triangel In --gaan , en wederom uyt het Anghſt Radt, Nieu - Gebooren worden ; by willen zijn .
63.
al dien dat wy Enghelen
Maar , alſoo wy ſulcx niet en vermochten , ſoo
heeft Chriſtus ſich in 't ſelvighe Centrum van den Grim In , begeven , den Grim Verbroken ; en , met fijne Lief de Gebluft. NB. NB.
64.
Want , hy bracht Hemelſche Goddelijcke We
ſentheyt in den ſelvighen
Grim in ' t Centrum van de
Anghftv Kamer ,en blufte het Anghſt-Vyer der Sielen ( te weten ,den Grim des Vaders van de Vyerige Werelt ) in de Siele ; ſoo dat„ wy als nu niet meer den Grim a ofte, a te Huys en vallen . in den scoot; Text, Heim . 05. Maar,ſoon wanneer dat wy ons in den Dood
fti
In . begeven ,en van
Adam ) Uyt
Chri
ons ( uyt den Booſen Aerdſche
gaau ; ſoo vallen wy in . den Dood Chriſti ;
in de Bane, die hy ons heeft gennaackt: wy vallen in den Schoot Abrahæ , dat is ; in de Armen , Chriſti, die ons in fich ontfanght.
NB, NB,
66. Want den Schoot Abraha , is de Opvgheſlooten Lichter
Van twee Werelden in
maalkanderen .
241
Lichtewwerelt, in den Dood Chriſti : het is het Paradijs ; daar
in dat God ons Schiep.
67. En , het leyt nu daar_aen : niet , dat wy Mondt.
NB, NB .
Chriſtenen zijn , en den Dood Chriſti ons voor Schilde ren , en in 't Harte, in den Geeft en in de Siele, Schalcken blijven : maar , dat wy ganſch ernftelijck , met Sinnen en Gemoet, met Willen en Doen ,uyt de Booſe a genegent. lijekh . Neyglie: eyt, of te , Luft. banght,
, tegens de ſelvige Strijden . heyt uyt- gaan en ; on dat de ſelvighe ons aen fcho : 68. Al is't
ſoo moeten wy doch Daghelijcx en alle Uren den ſelvi ghen Booſen Adam , fijnen Wille en Doen , Dooden : wy moeten doen , ' t gene wy niet garen willen doen . 69. Wy moeten ons Aerdích Boos Leven ſelfs ver- NB, NB. loochenen , en ' t Leven Chriſti in.c.ons Trecken : als
dan
lijdt het Rijcke der Hemelen Ghewelt : en , die Ghewelt doen , die Trecken ' t ſelvighe tot hen ; ghelijck Chri ſtus ſeydt. 70. Alſoo worden wy met het Rijcke der Hemelen Swanger ;en , gaan alſoo, by Levenden Lichame,in den NB. NB, Dood Chriſti in : en , ontfanghen het Lichaam Chriſti; zijnde de Goddelijcke Weſentheyt : Rijcke der Hemelen in .: 71.
wy draghen het
ops.
Alſoo zijn wy Kinderen Chriſti , fijne Lede_ma
ten en Erfughenamen in 't Rijcke Gods , en het Even beelt van de Heylighe Goddelijcke Werelt : 't welck is, NB. NB, God Vader , Soon , en Heyligen Geeft ; en , de Weſenta heytvan de ſelvige Heylige Drie.,-vuldigheyt. -- 72. Alles foo...wat uyt de Wijſheyt wordt Gebooren en Geopent, ' t ſelvighe is ons Paradijs : en , daar en Sterft aen ons Niets , dan alleenelijck den Dooden Adam ; den Aerdſche Booſen : den welcken wy alvhier ſonder dat, ſijoen Wille., doorgaans hebben Ghebroken ; die wy Vyant zijn glieworden, Hh
73. Daar
242
Wat in den
Het vyfde Capittel, anders dan onſen
73 . Daar en wijckt van ons niets
Dood van Vyant ; den ſelvighen moet in 't Vyer gaan : verſtaat , NB. NB.in't Ellentialiſche Vyer ; dat is, in de vier Elementen , en in't Myſterium : en,hy moet aen'teynde van deſen Tijd, door 't Vyer Gods beproeft worden ; en , moet ons onſe
a Text, Wonderen en Wercken weder-vom «leveren: tghene Darſtellen. het Aerdſche Myſterium in fich heeft Verſlonden ;'t ſel vighe moet het, in ' t Vyer Gods, weder
om geven .
74. En , doch niet een ſoodanigh Quaat [ Weſen ] : maar , het Vyer Gods Verſlindt het.Quaat , en 't geeft ons voor't ſelvighe , een ſoodanigh , hier, in
ghelijck alswy al..
ons Anghftelijck Soecken, hebben geſocht .
75. Ghelijck als het Vyer , de Weſentheyt Verſlindt ; en , ' t geeft dan noch , Gheeſt , voor Weſen : alfoo ſullen ons onſe Wercken in den Gheeft en
b Ofte, Namens
in Hemelſche
Vreughde, uyt het Vyer Gods, al. daar worden gheftelt, ghelijck als eenen helderen ſchoonen Spieghel ; be als
lijck . de Wonderen van de Wijſheyt Gods . NB , NB . 76. Lieve Kinderen , laat u dit gheopenbaart ziju ; want , het is Hoogh , waardigh erkent gheworden : en , laat u alſoo met den Dood Chriſti niet Kittelen , en den ſelvighen u voor.Schilderen , ghelijck als een Werck , 't welck ons ghenoegh zy ; ſoon wanneer wy't weten en Gelooven , dat het voor ons zy gheſchiet. 77.
Wat helpt het my , dat ick weet , waar eenen
Schat leydt ; en , den ſelvighen niet op
engrave? De
Vertrooſtingh, ofte Huychelery , en een goedt Geſwets met den Mondt gheven , en den Schalck'in de Siele be. houden , dat en gelt Niets . 78. Chriſtus ſpreeckt: Ghymoet van Nieus Gheboo
ren worden ; ofte ghy en ſult het Rijcke Gods niet Sien : wy moeten omkeeren en worden gelijck alseen kind in 's Moeders Lichaam , en uyt Goddelijcke Weſentheyt Gebooren worden , 79. Wy
Van twee Werelden in maalkanderen.
243
79. Wy moeten onſe Siele, een Nieu Kleet aen „ trec ken (te weten , den Rock Chriſti ; de Menfcheyt Chrifti) anders helpt geene Huychelery. 80. ' t Genehet geroep des Mondts ſpreeckt, 't ſelvige
i
is al t'famen ghelooghen :'t gene -Chriſtum voor de Oo gen Schildert (als hadde hy't voor ons ghedaan , dat wy ons daar over fouden Vertrooſten , en daar, toein den Ouden Adam wandelen , in Gierigheyt , Hooghmoe digheyt en in Valſcheyt, in de Luſt der Boolheyt ) 't ſel vige is het Bedrogh van den Anti - Chriſt van de Valſche Gheeftelijcken ; voor de welcke de Openbaringh ons waarſchout.
81. 't En doet daar alles niet toe , dat wy ons Huyche len , en met het Lijden, en met den Dood Chriſti ons Kit telen : wy moeten in den ſelvighen In- gaan , en ſijnen Beelde ghelijck worden ; als, dan is het Lijden , en ,den Dood Chrifti, ons nut. 82. Wy moeten fijn Kruys opwops nemen , hem naar . volghen, de Booſe luften dempen en dooden , en , door gaans garen wel Willen ; als, dan foo ſullen wy wel Sien , wat de Voet. ſtappen Chriſti zijn. 83. Soo , wanneer wy tegens den Duyvel , den Ouden
Adam , en teghens de BooſeWereltſullen Strijden , te , ghens het Aerdſche Vernuft ; ' t welck niet, anders en begeert , dan Tijdelijcke Welvluftigheyt: al., daar wort ons't Kruyce Chriſti recht opvgheleyt : want , het isde Duyvel, het is de Werelt, en het isonſen Booſen Adam 3 alle de felvige zijn onfe Vyanden. 84. Al daar moet den Nieuwen Menſch ſtaan , lijck eenen -Kampen.
Ridder ;
ghe
en in de Voet. Itappen Chriſti,
85. Or hoe On..faligh veel Vyanden ſal hy al daar Verwecken , die alt ſamen op hem H h 2
ſuflen Slaap : aliw daar
244
Het výfde Capittel,
daar is het ghenaamt, om het Doorn e Ridders „ Kranſ ken , Chriſti ,Vechten ; ghelijck als eenen Ridder : ghe lijck eenen die de Aerde niet waart en is ; maar , niets . anders dan gedurigh veracht te zijn. NB. Ghy 86. Al daar is het ghenaamt; Staan , in den Krijghen groote Me. Lancoliſche in't Geloof: al waar het uyt., wendige Vernuft ſpreeckt; Sondaren .
Louter, neen ! al, daar is het Lijden en den Dood Chriſti goedt , aen het Spits te ſtellen ,
en den Duyvel , de We
relt , en den Dood , met het Aerdſche Vernuft , voorn aen ſtellen ; en, niet vertragen . 87. Want , alhier koſt het eene Engelſche Kroone ; 't zy eenen Engel, ofte eenen Duyvel , te zijn . 88. Wy moeten in Droef heyt , Nieu . Ghebooren worden : want , het koft feer veel te Worſtelen met den Tooren Gods ; en , den Duyvelt Over„ winnen : by_al... dien dat wy al. daar Chriſtum niet byvons en hadden ; wy ſouden den Strijdt verlieſen.
à Text, Kuzten .
89. EeneHandt, volWetenſchap , en doet daar niets toe, dat wy 't weten , en ons met de Genade Gods « Ver trooſten , en God tot een Deckſel onſer Sonden maac ken , dat wy alſoo , onder het Lijden Chriſti, den Schalck, en het Monſter des Duyvels , Verberghen en fijo Toen decken. go . O ! neen : den Schalck , moet , in 't Lijden en in den Dood Chriſti, Verbroken worden: hy en moet gee nen Schalck zijn; wil hy een Kindt weſen : hy moet eenen Gehoorſamen Soon worden : by moet in't Lijden Chriſti Arbeyden : en ,treden in deVoetſtappen der Waarheyt, Gerechtigheytep Liefde: hy moet niet alleenelijck ,We ten ; maar, Doen .
91. De Duyvel weet het oock wel ; wat helpt hem dat ? de Pra &tica moet volgen; ofte het is eene Valſcheyt en Bedriegerye. 92. Her
Van twee Werelden in
maalkanderen .
245
92. Het Schijn_Heylighe Vernuft ſpreeckt: Chriſtus heeft het ghedaan ; wy en konnen't niet doen : Ja , recht : hy heeft ghedaan, 't gheen wy niet en konden doen : hy heeft den Dood Verbroken , en het Leven weder ghe bracht: wat helpt my ’t ſelvige ; by val. dien dat ick niet tothem loengaa ? 93. Hy is in den Hemel ; en , ick in deſe Werelt : ick
moet tot hem , op fijne Baan , die hy voor ons ghemaackt heeft , In - gaan ; anders blijfick daar buyten. 94. Want, hy ſpreeckt : Komtalle tot my , ghy die Be laſt en Beladen zijt ; ick wil u Verquicken : neemt mijn Jock opvu : en , leert van my : want, ick ben Sachto moedigh ,en van Harten Demoedigh ; ſoo ſult ghy Ruſte vinden voor uwe Siele . 95. Wy moeten op fijne Baan totvhem In , gaan : wy moeten Goedt voor Quaat doen, en ons ondervmaalkan deren Beminnen , ghelijck hy ons doet ; en , gaf fijn Le ven , voor ons , in den Dood : by al dien dat wy ſulcx doen, foo Bluſſen wy oock , in onſen Naaſten , den Too ren Gods:
96. Wy moeten goede Exempelen geven : niet in Li ften, en Rancken ; maar, in Eenvoudigheyt, met eenen goeden Wille en Harte. 97. Niet ghelijck eene Blinckende Hoere , die daar ſpreeckt ; Ick ben Jongh - vrou : en ,Blinckt in uytvwen dighe Tucht ; en , is doch eene Hoere in 't Harte : het is
Ernſt. al ut ſamen ghenaamt ; louter 98. Liever gheen Goudt ofte Goedtte hebben , oock Tijdelijcke Eere en Macht verlieſen ; dan het Rijcke Gods : foowie God Vindt , die Vindt Alles ; die hem Verlieft , die heeft Alles Verlooren; hy heeft ſich Verlooren .
ſelfs
99. O ! hoe ganſch ſwaarlijck gaạt het toe, den Aerd ſchen Hh 3
Het feſte Capittel ,
246
ſchen Wille te Verbreecken , komt maar aen den Dans ; ghy en ſult daarnaar , niet
meer naar de Voetſtap
pen Chriſti behoeven te vraghen : ghy ſult de ſelvighe wel Sien .
NB , NB,
100. Het Kruyce Chriſti ſult ghy wel voelen , ghy fult Gods Tooren wel voelen , die anders, in den Ouden Adani, fijn Ruſt en Slaapt, totdat ghy hem fijn vet Meft; alsx dan geeft hy u , u Hemelvrijck , ' t geen ghy al hier hebt ghelocht.
H ET
SESTE
CAPITTEL .
Van onſen Dood : Waarvom Dy moeten Sterven ; naarn dev-maal dat Chriſtus , voor ons, Gheſturven is ?
a Eerſte Noodingh.
CITATIO
PRIM
A.
I.
b Ofte, Schoon fchijnende.
Ief
Glinſterende Vernuft ,komtalv-hier te gaft :
alhier hebben wy u alvt'ſamen genoodight, ghy Wetende en Onwetende; ghy alle, die God wilt Sien : en , het is een ernſtigh Segel , en een vaſt Slot, ' t ſelvighe open
te
ſluyten : denckt ſulckx na ; het
gelt u alvt'lamen. 2. Het Vernuft fpreeckt : Was God dan niet AL ipachtigh genoegh , om Adam fijne Sonden te vergeven, dat God eerſt moft Menſch worden , Lijden , en ſich la ten Dooden ? wat heeft God voor een behaghen aen den Dood ?
3 . Ofte byvaly dien dat hy ons dan alſoo doch wilde Verlofſen , waarom ( naar dev-maal Chriſtus ons heeft Verloft ) moeten wy dan oock Sterven ?
4. Ja,
Waarom my moeten Sterven ?
4. Ja , danſt Lief Vernuft ; raat, tot
247
dat ghy't treft:
zijt al hier ,Doctor ; ende en weet Niets : zijt Geleert ; en , oock Stom : wilt ghy niet ; ſoo moet ghy wel: 't ens zy..dan dat ghy op dele Schoole komt; verſtaat , op de Schoole van den Heyligen Geeft. 5. Wie is 't die al hier vermach open
te
ſluyten ? en,
is het niet het verſlooten Boeck , van den ghepen , die ор
den Stoel fit ; in de Openbaringh Ieſu Chriſti ? 6. Den Schijn - geleerden ſpreeckt: Wy weten’t wel : daar op ſoo ſegh ick , Ick en heb’t van hen noch niet ge hoort , noch in hare Schriften gheleſen : fy hebben my dit foecken oock verboden , en een Slot der Sonden daar voor gheleyt , en den ghenen die 't ſelvighe ſoeckt ofte begheert te weten , ſulckx voor Sonden toeghe reeckent. 7. Hierdoor ſoo is de ſchoone Vrou , fijn toeghe- 4 Verftaar, deckt ghebleven . Ey ! hoe heeft den AntiChriſt, onder Chriſtenh de verwarde eyt; dit dexel konnen ſpeelen. de Hoere. 8. Maar , het ſal b open ſtaan , teghens den Wille des b Ofte,ont Duyvels en der Hellen : want, den Tijd is Gebooren, den decks. Dagh van de Wederbrengingh breecktaen ; dat gevon den wort,'t geen Adam heeft verlooren ? 9. De Schrift leyt : Wy zijn Stofen Afſche : ' t ſelvige is recht ; wy zijn een Stof en Aerde . 10. Maar, nu is de Vraghe , Of God den Menſch uyt Aerde heeft gemaackt? 't ſelvige wil het Vernuft ſtaande houden , en het bewijft fulckx uyt Movyſe ; den welcken van't Vernuft niet en wort verſtaan : en , daar ſulckx de proeve , oock niet mede en brenght: maar , het bewijſt ſich veelvmeer , dat den Menſch , een Limus ( dat is , een Uytvtreckſel) uyt alle de drie Principien is . 11. Byval-dien dat hyeen Gelijckenis naar ' t Weſen
Gods ſal zijn, ſoo moet hy doch uyt het Wefen Gods zijn ghe
248
Het feſte Capittel,
ghekomen ! want , ſoowwat niet ayt het Eeuwighe en is, t ſelvighe en is niet blijvende. 12. "Alle het gene dat ſich aen.,-vanght ,'t ſelvighe be hoort in't ghene, daar 't is uyt ghegaan .
Maar, byvalg
dieu dat wy bloot alleen uyt de Aerde zijn ghekomen, foo belooren wy aen de Aerde : wat is 't dat ons dan wilde aen
klagen , over 't gene , wy deden , ghelijck de Eygen
ſchap der Aerde drijft en wil ? 13. Doch , alſoo invons eene Wet is , die onsaenw klaaght, omdat
wy Aerdſch Leven , ſoo en is ſulckx
niet Aerdſch : maar, het is uyt den genen , daar heen de ſelvige Wet ons wijſt en Treckt: te weten , uyt het Eeu wighe; daarvheen Treckt de ſelvige ons oock : en , onſe eygen Gewiſſen verklagen ons voor het Eeuwighe ; om datvwy maacken en doen , 't ghene het Eeuwighe mis haaght! 14. Maar , by -val.,.dien dat wy ons aen den ſelvighen over - geven , daarheen dat ons het Eeuwighe Treckt, foo moet het andere ( t gheen ous in 't Aerdſche Treckt) Verbreecken , en Ingaan daar 't henen wil : te weten , in de Aerde ; daarheen het felvighe ons Treckt : en , den Wille , die wy aen't Eeuwige geven , den ſelvigen neemt het Eeuwighe in .
15. Naar..de..inaal. dan dat God den Menſch , in een a Text , Weſen , heeft « beſtelt , om daar Eeuwigh in te zijn ( te Bercheffen . weten , in Vleeſch en Bloet) ſoo moet doch den Wille, die ſich in ' t Eeuwighe over- geeft , ſoodanigh Vleeſch en Bloet aen ghetogen worden , ghelijck het was; aldaar God , 't ſelvighein 't Paradijs, in't Eeuwighe , had Ghe ſchapen . 16. Aen 't welck wy voor..waar klaar verſtaan , dat God ons niet in foodanigh Vleeſch en Bloet ( ghelijckwy tegenswoordigh aen ons dragen ) en heeft Gheſchapen : maar ,
Waarom nu moeten Sterven !
249
maar , ineen ſoodanigh Vleeſch , ghelijck in de Nieuwe Geboorte , den Wille wort aen getogen. 17. Anders foude 't ſelvighe doch van ſtondenaen , voor den Val, Aerdſch en Verbreeckelijck zijn gheweeft: wat behoefde mijne Ghewiſſen my dan aen
te
klaghen ,
om 't gene, daaruin dat God my hadde Geſchapen ? Ofte wat behoefde het anders te Begeeren , dan het in ſijn ey gen Weſen waar ? 18. Daartoe bevinden wy doch klaar , als dat daar noch een ander Weſen in onſen Vleeſche is , ' t welck verlanght naarn't ghene dat het teghenswoordigh niet a Text, rich Sáhnet. en is .
19.
By al dien dat het ſich dan verlanght, naar 't gene
dat het tegenswoordigh niet en is , ſoo moethet , in den Aenvangh lijnesWeſens, doch fulckx gheweeſt zijn ; an ders en loude daar gheen Verlangen nochte Luft in , hem zijn, naar een ander . Text, 20. Want , wy weten dat een yeder Weſen ſich b ver- bSáhnee.
laught, naarn't gede daar uyt dat het fijnen eerſten Oor , ſprongh heeft. Alſoo verlanght fich onſen Wille naar Text Sáhnet. een ſoodanigh Vleeſch , ghelijck God Schiep , 'tghene in God vermach te beſtaan : niet naar een Aerdſch vergan ghelijck , in Quaal ; maar , naar een blijvende , ſonder Quaal. 21. Daarvaen wy klaar verſtaan ,
dat wy van 't Eeu- De ľi.
wighe zijn uyti-gegaau tot in 'tVerbreeckelijcke, dat wy model de Materia aen den Limúm hebben ghetogen , en Aerde Principien , zijn gheworden : daar God ons doch had uytögetogen, ghelijck als eene " Maſam ; en , ſijnen Geeſt in de ſelvi- d ofre, Klomp. ghe ghevoert, met het Eeuwighe .
22. Want , Adams Imaginatie heeft in den Limum ghetogen ,de Aerdſche Quaalder Sterren en Elementen :
en ? de Sterren en Elementen , hebben de Sucht der Aer den,
.
Het feſte Capittel,
250 "
den , inghetoghen ; alſoo is de Hemelſche Materia, des Hemelſchen Vleeſch, Aerdích gheworden. 23. Want, den Geeft Gods , die van 't Verbum Fiat, in den
Limum wiertio , gheblaſen , uyt het Harte Gods, die heeft Hemelſche Weſentheyt, Hemels Vleeſch en Bloet aen
ſich ; die ſoude Adam Regeeren naar Hemelſche
Goddelijcke Eygenſchap. 24. Maar , over.mids dat de Duyvel (doen hy in den à Geinfe: teert , doorastogen , of your name tight.
Hemel fat) den Limum had a Geinficeert, foo dede hy hem als nu oock deſe Schalckheyt, en Inficeerde den ſelvigen door fijne Imaginatie; foodat.why begoft, naar de ver durven Sucht , van de Aerdſche Quaal , te Imagineeren :
b ofte,Re- daar „ door dat hy van ' t ! Rijcke , van deſe verdurven geeringh. Wereldt, wiert ghevangen ; 't welck in den Limum in. toogh, ghelijck een Heer. 25. Als -nu was het Beelt Gods verdurven ; en , 't viel
in Aerdſche Quaal. 26.
Terwijl
dan dat den Hemelſchen Gheeft in den
Sul.vphur was, ſou en vermochte C NB. Sul- verdurven Aerdſchen phur, en Li. den Hemelſchen Glanſch , en het Goddelijcke Vyer , op. mum , heeft Jeer u.naeen foodanige wijſe, in 't Branden, niet te beſtaan ; want, het men en dem , Licht van ' t Eeuwighe Vyer , beſtaat in de Vryheyt, buy ten de Quaal. 27. Maar , het Water der Vryheyt ( 't welck de Spijſe des Eeuwighen Vyers was ) 't ſelvighe was Aerdfch ghe worden ; dat is , met Aerdſcheytvervult : en , de fachte
d Text, Inficiret.
Liefde ,wiertmet de Aerdſche booſe Sucht d Geinfečteert. 28.
e Text, Qunal.
Der, halven en vermocht het Eeuwighe Vyer, niet
te Branden ,noch Licht te geven : maar , het Gloeyde alſoo in't verdurven Vleeſch , ghelijck een gedemt Vyer, 't welck van , wegen de Nattigheyt, niet en kan Branden .
NB , NB ,
29. ' t Selvighe Vyer knaaght ons nu , het klaaght ons doorvgaans aen , het wilde garen wederwom Branden , en
Waarvom
wy moeten Sterven ?
en Hemelſche Weſentheyt a aen
251
nemelijck zijn : daarw a Texe, Feigh . ſich Éten ( dat
en , tegensmoethet Aerdiche Quaal in
is , Aerdſche Imaginatie ) daar des Duyvels Sucht ſich in
b Text, Wirdhet.
b vermenght. 30. Alloo wort 't ſelvighe oock Boos : en , den Afm grondt Treckt ons doorvgaans tot in't Centrum Naturæ , in de Anghft
kamer ; daar.uyt dat · het in den Aen -
vangh is ghegaan . zi . Alſoo fiet ghy Menſch , wat ghy zijt : en , ' t ghene
Verfaat, het Vyer, bo. ven verhaalt,
ghy voorder uyt u maackt, fulckx fult ghy in der Eeu wigheyt zijn : en , ghy fiet waarwom dat ghy Verbreecken
: en
Sterven moet ; want, het Rijck van deſe Wereldt
vergaat . 32. Daar toe ſoo en hebt ghy in u uyt -wendigh We ſen , doch geen vermogen , om in't ſelvighe Rijck te blij ven , tot in ſijn d Æternum : maar , ghy zijt daar in on ! Eeutiga machtigh, en ghy leght bloot daarwin, in eene Conſtellatie beys,ofie die het Ghefternte heeft ;
al., daar ghy in Vleeſch en
Bloet , van 't Aerdſche Weſen ,
in'sMoeders Lichaam
e Ofte, zijt gherunt. 33. Ghy zijt ( naar't uyt--wendighe Leven ) ſooſeer Crocyt. machteloos, dat ghy u niet en kont tegens uwe Conſtellatie verweeren : ghy moet in de Verbreeckingh uwes Levens gaan ; ſoo
wanneer u de Conſtellatie verlaat.
i 34. Al daar ſier ghy voor waar wat ghy zijt ? nament lijck , een Stofder Aerden , eene Aerde volſtanckx , ter f Text, wijl ghy noch leeft ; eenen dooden f Romp. Cadaver . 35. Ghy leeft het Geſternte; en , de Elementen , die Regeeren en Drijven u naar hare Eygenſchap. Sy geven u Seden en Konft : én , ſoo. wanneer dat haar & Seculum g ofte, loop om is , dat hare Conſtellatie ( daar
onder dat ghy eenen Ommegang.
ontfangenen , en tot deſe Wereldt Ghebooren zijt ) vol.v. eyndight is , foo latenſy u vallen . Ii
2
36. Al.
252 36.
Het fefte Capittel, Al daar valt u Lichaam in de vier Elementen ,
en uwen Gheeft die u leydet in't Myſterium , daar't Ghe ſternte uyt is Gebooren gheworden , en wordtbehouden
tot het Gerichte Gods ; al.,.daar God , door 't Vyer van • Text, fijne Macht, Alles wil Louteren . Bewehren ; 37. Alſoo moet ghy Vervuylen, en eene Aerde en een Ofre, Beproe ven en Rey. Niets worden ; tot op den Gheeft, die uyt het Eeuwige mighen . is Uytvgegaan, die God in den Limum Invoerde: be. denckt u al daar wat ghy zijt ? Eene Handt.volAerde ; en , een Quaalhuys der Sterren en der Elementen.
NB, NB .
38.
By „ al dien dat ghy uwe Siele en uwen Eeuwigen
Geeft ( die u van ' t Eeuwighe Hooghſte Goet gegeven is geworden) al.hier in deſen Tijd, niet en hebt in't Licht Gods wederom ontſteecken , dat hy alſoo in 't Licht , uyt de Goddelijcke Weſentheyt , is Weder. Ghebooren b gheworden , ſoo valt b ſy in 't Myſterium , weder_om DeVerftaat, Siele . tot in ' t Centrum van de Natuur (dat is , in de eerſte Moeder ) in de Anghſt, Kamer van de eerſte vier Ghe ſtalten van de Natuur.
39.
Al daar moet ſy zijn , eenen Gheeft in de Duyfte
re Anghft , Quaal; by alle Duyvelen : en , Eten het ge . ne , dat ſy , in deſen Tijd , in NB . NB .
haarheeft In - ghevoert;
' t felvighe ſal hare Spijſe en Leven zijn. 40. Maar , door. dien dat God ſúlcx met den Menſch ( fijnes Ghelijckenis en Beeldenis ) niet en heeftghewilt, foo is hy ſelfs gheworden, 't gene dat den Armen Menſch wiert ; naar dat hy uyt de GoddelijckeWeſentheyt , tyt het Paradijs was gevallen: op dat hy hem doch we dernom mocht helpen : opdat den Menſch alſoo de
Den Oor . Poorte tot de Weder -Gbeboorte in ſich ſelfs zy heb . Sprongh des bende, dat hy ( in 't Vyer der Sielen ) wederom in God Heylighen konde Gebooren worden . Geeſtes in de Siele, 41. En , dat het ſelvighe Vyer der Sielen wedernom God
Waar.com ny moeten Sterven ?
253
Goddelijcke Weſentheyt in , fich Trecke , en ſich Ver vullen met Goddelijcke Quaal der Liefden : daar.vvau het Goddelijcke Rijck der Vreughden , wederom mocht Ghebooren worden , en dat het Vyer der Sielen weder om den Heylighen Gheeſt ſoude Baren ; ghelijck voorheen is verhaalt. 42. Die uyt het Vyer der Sielen ſouden Uytvgaan ,
en het Adamiſche Vleeſch , den On_goddelijcken Wille mochte ontrucken ; dat de Arme Siele alſoo , met de Duyvelſche en Aerdſche Sucht , niet en mocht vervult worden .
De Poorte van den Nieuwen Menſch. 43. Dit is nu alſoo te verſtaan :. God is Menſch ghe worden , en hy heeft onſe Menſchelijcke Siele , in de God delijcke Weſentheyt (in Chriſto ) wederom In - gevoert: • de ſelvighe Eet weder.vom , van Goddelijcke Wefent heyt; te weten , van de Liefde en Sacht , moedigheyt : en, fy Drinckt van den Water Geeft des Eeuwigen Le vens , uyt de Eeuwighe Wijſheyt; die daar is de « Fontey- Brun a Text, . b Text, ne van de Goddelijcke b Wefentheyt. 44.
Deſelvighe Siele Chriſti , heeft Goddelijck He - Weſenbcie.
mels Vleeſch en Bloer aen
haar bekomen , mec vt famen
het Woord , 't welck het Centrum van de Lichte
Werelt
is ; 't ghene daar Imagineert naar de Arme Ghevanghen Sielen : 't ſelvighe Woord , woont in de Goddelijcke Welentheyt, en in de Jonghy vrou van de Wijſheyt.
45. Doch , ſoo quam de Wijsheyt in Mariam , en nam ons eyghen Vleeſch en Bloet , in de Goddelijcke Weſent heyt,en't Verbrack de Kracht ( die ons in den Tooren des Doods , en Grimmigheyt Gevangen hielt ) aen't Kruys te weten , in ' t Centrum Nature des Eeuwighen Oor li 3 ſpronghs,
Het ſefte Capittel,
254
ſpronghs, in den Eeuwigen Wille des Vaders , tot de No tuur ; daarvuyt dat onſe Siele was genomen geworden .
46.
En, die ſtack in de ſelvige Elents ( te weten, in't
Duyſtere Vyer der Sielen ) het Brandende Licht. Vyer weder om aen : en , voerde den anderen Wille der Sie len , door ' t Vyer Gods ( dat is, van den Oorſprongh) uyt ; tot in't Brandende Witte Heldere Licht . 47. Doen nu de Natuur in der Sielen ſulcx bevont, foo a Text, wiert ſy vol Vreughde , - Verbrack den Dood , en Groen Berſprengte. de , met de kracht Gods , in de Lichten.Werelt uyt , en
maackte uyt het Vyer , een aenghenaam Begeeren ; ſoon dat in der Eeuwigheyt , gheen Vyer meer en wierdt be kent : maar ,eenen Grooten en Stercken Wille in de Lief. de , naar hare Tacken en Spruyten ; te weten , naar onſe Sielen . 48. En , 't ſelvighe is , 't gene wy ſegghen ; God Dor ſte naar onſe Sielen : hy is onſen Stam gheworden ; wy . zijn fijne Tačken en Rancken. 49. Ghelijck als eenen Stam ſijn Sap , doorgaans aen de Tackengeeft, dat ſy daardoor Leven en Vrucht dra ghen ,
tot de Heerlijckheyt des ganſchen Booms : alſoo
doet oock opſeo Stam ( den Boom Ieſus Chriſtus ) in de LichtenWerelt, die ſich in onſe Sielen heeft Gheopen baart ; den ſelvighen wil onſe Siele ( zijnde fijne Tacken ) hebben . so . Hy is in Adams Stede Inghegaan , die ons Ver durf : hy is Adam geworden in deWeder . Geboorte . sr . Adam voerde onſe Siele in deſe Werelt , in den
Dood der Grimmigheyt : en , hy voerde onſe Siele uyt den Dood door 't Vyer Gods , en ſtack haar in 't Vyer we der , om aen , dat ſy het Schijnende Licht wederom be quam ; Anghft.
daar ſy anders in den Duyſteren Dood , in de Quaal, had moeten blijven .
52.
Nu
Waar vom
wy moeten Sterven ?
255.
52. Nu ſoo leyt het teghensw-woordigh alleenelijck aen ons ſelfs In - gaan, dat wy maar den ſelvighen Wegh Nawgaan die hy ghemaackt heeft . 53.
Wy behoeven alleenelijck onſe
onſen ganſchen Wille in
hem
in
te
Imaginatie en
voeren ( 't welck ,
Gelooven , is ghenaamt ) en den Ouden Aerdſchen Wille wederſtant doen ; foo ontfanghen wy den Geeſt Chriſti, uyt de Nieuwe Weder
Geboorte : den ſelvigen Treckt,
Hemelſche Weſentheyt, in onſe Siele ; te weten, Chriſti Hemels Vleeſch en Bloet.
54. Soo - wanneer de Siele't ſelvige « Smaackt , foo a Text, Kortet. b Verbreeckt ſy den Duyſteren Dood in haar, en ſteeckt b Text, haar aen ; daarvuyt dat het Zerſprenget. het Vyer der Eeuwigheyt in Schijnende Licht der Sacht moedigheyt Brant. 55. De ſelvighe Sacht moedigheyt , Treckt de Siele wederom in
haar ( te weten , het Vyer der Sielen ) en
Verſlindt de ſelvighe in , ſich ; gheeft uyt den Dood , het Leven en den Geeſt Chriſti. 56. Alſoo woont den ſelvigen Gheeſt , die van't Eeu wighe · Vyer Uytvgaat, in de Lichte. Werelt by God ; c Zijnde de en , het is het rechte Beelt van de Heylighe Drie, vul digheyt. $ 7. Het en woont niet in deſe Werelt ; het Lichaam NB. Nasr en begrijpt het niet : maar , het Edele Gemoet , daar
in Beele der
dat de Siele een Vyer is , begrijpt 't ſelvige ; doch , niet Sielen,ison l. fen Wande in den Heo Vattelijck . 58. De Edele Beeldenis woontwel in 't Vyer der Sie -mel. len, des Gemoets : doch , ſy Sweeft daarvid ghelijck het Licht in't Vyer . 59. Want , terwijl den Aerdſchen Menſch leeft , lood Ofte, NB . NB , is de Siele doorgaansin gevaar :want, de Duyvel heeft een ap Vyandtſch d met haar : die ſchiet fijne Stralen doorwe ofte, In beel gaans, door Valſche · Imaginatie , in den Gheeſt derdingh, Sterren
2s6
Het feſte Capittel ,
Sterren en Elementen, daar „mede grijpt hy naar het a Vergiftigen.
Vyer der Sielen ; hy wil't ſelvige doorvgaans . Inficeeren met Aerdſche Duyvelſche Sucht. 60.
Al daar moet de Edele Beeldenis ſich tegens het
Vyer der Sielen verweeren ; daar gelt het Strijden om het Engelſche Kranſken : al daar gaat menigh_maal, in den Ouden Adam , op , Anghſt , Twijffel , en On geloove ; ſoowwanneer dat de Duyvel de Siele aenuvalt. NB . het
Hoc
61. Ach ! Kruyce Chrifti, hoe ſwaar zijt ghy menighw Kooren maal ! hoe verberght ſich den Hemel; doch, alſoo wordt
Tue Wedera het Edele Kooren geſaayt : foo - wanneer ' t ſelvige opv Geboort gbe gaat , foo brenght het veel ſchoone Vruchten , in gedult faaye wort. ſaamheyt : alſoo Waſteen yeder Tacxken , in de Siele ,uyt Goddelijcke Wijſheyt.
62. Het moet alt'famen uyt de Anghft , Kamer , ghe lijck eenen Tack uyt de Worteldes Booms , Waſſen , het wordt alvt'famen , in de Anghſt Gebooren. NB. Glry 63. Bywal dien dat een Menſch , Goddelijcke Ken Kinderen Kinder Edelenis begeert te hebben , foo moet hy ſeer , menigh.vmaal in de Anghſt, Kamer , tot in't Centrum : want , eene ye Sophia. dere Voncke van de Goddelijcke Kennis,uyt de Wijſheyt b Dat is,uyt Gods , die inoet uyt het 6 Centrum Naturæ Ghebooren den Gront worden ; anders en is die niet Blijvelijck nochte Eeuwigh . van de Na . 64. Hy moet uyt den Eeuwighen Grondt, op de Eeu wighe Wortel ſtaan ; alſoo is hy eenen Tack in't Rijcke Gods, uyt den Boom Chriſti. 65. Alſoo verſtaan wy het Sterven , wat het zy , en
waar.voin dat Chriſtus heeft moeten Sterven , en waar om dat wy alut'famen moeten Sterven in den Dood Chri. ſti, by_al_dien dat wy fijne Heerlijckheyt willen ſitten .
be.
NB . NB . 66. Den Ouden Adam
en kan ſulcx niet doen , hy in'tw weder moet vom gene daarvuyt hy is ghegaan : hy
moet
Waarom my moeten Sterven ?
257 moet door 't Vyer Gods beproeft worden ; en , de Won- NB. NB,
deren die hy Verſlonden heeft, weder geven . 67.
Sy moeten wedervom tot den Menſch komen , en
den Menſch naar fijnen Wille Verſchijnen ; verde dat hy de ſelvighe al
byfoo ..
hier in den Wille Gods heeft
gemaackt: maar , by al dien ter Onveeren Gods , foo behooren de ſelvige aen den Duyvel; in den Afwgront.
68. Dat derwhalven een yeder toe,v liet wat hy alw hier Maackt en Doet : met wat voor Gemoet en Gewiſ ſen , hy Spreeckt, Doet,en Wandelt ; het moet Alles door ' t Vyer beproeft worden. 69. En , ſoon-wat het Vyer ſal • aen „ nemelijck zijn , NB. NB. dat ſal't Verſlinden , en aen den Afwgrondt in de Anghft
iDizel
geven : daar ſal den Menſch ſchade van hebben ; en , in de Toekomende Werelt ontbeeren .
70. Invplaats dat hy konde en ſoude Vreughde heb ben , dat hy eenen Arbeyder in den Wijuwbergh Gods ſoude gheweeſt zijn ; loo ſal hy bevonden worden , als eenen tragen Knecht. 71. Daarom ſaloock de Kracht, Macht,en ,de Klaar heyt, in de Toekomende Werelt , in de Wonderen van deGoddelijckheyt, on - gelijck zijn . 72. Daar is al hier menighwmaal eenen Koningh : NB. NB: en , in de Toekomende Werelt , ſal hem eenen Swijn Harder voor..gaan , in Klaarheyt en Wijſheyt: de Rede is deſe : Sijne 6 Wonderen ſullen aen den Afwgront wor- b ofte, Wercken , en den gegeven ; door_dien dat de ſelvighe Boos zijn . Daden. 73: Siet ghy Lieve Mepſchen , ick wijſe u eene Ghe- NB. Wat lijckenis van de Engelſche Werelt : beſięt'den Bloeyen - leefd en den Aerd Bodem , ofte het Ghefternte : hoe de eene in de toew Sterre , oock het eene Kruyt , het andere over treft in komende We. de Kracht, Schoonheyt en Cierlijckheyt van ſijne Ghe- hebben. ftalte ; alſoo is oock de Engelſche Werelt . K k
74. Want,
Het feſte Capittel,
258
74. Want, wy ſullen in een Geeſtelijck Vleeſchen Bloet al. daar worden gheftelt ; niet in ſoodanighe Ghe . ſtalte ghelijck als hier .
75. Het Gheeftelijcke Lichaam kan door Aerdſche
: Text, Fihig .
Steenen gaan ; ſoo Subtijl is ' t ſelvighe: anders en ſoude het de Godheyt niet « Aenynemelijck zijn . 76.
Want', God woont buyten de Begrijpelijcke
Quaal; in deStille Vryheyt : fijn eygen Weſen , is Licht en Krachtder Majeſteyt. 77. Alſoo moeten wy oock een Kracht.„ Lichaam heb. ben ; doch , Waar- achtigh Vleeſch en Bloet : daar.in is dan noch eenen Glanſch van de Tinctuur : want , den Gheeft is ſoowſeer Dun , dat hy van't Lichaam Onbe NB . NB. grijpelijck is : doch , foo is hy , in de Vryheyt , Begrijpe lijck ; anders was hy een Niets. b Ofte, 78. En , het Lichaam is veel b Dicker dan den Geeſt , Grover , alſoo dat den Geeſt 't ſelvige kan grijpen en Eten : daar van't ſelvige 't Geeft „Leven in 't Vyeronderwhoudt , en geeft uyt den Geeft, het Licht van de Majeſteyt , en uyt het Licht, weder
om de Sacht moedigheyt in Vleeſch
eu Bloet ; dat daar alſoo een Eeuwigh Weſen zy . 79. Bywal dien dat wy ons nu alſoo Vinden en Ken
nen ,ſoo Sien en Verſtaan wy wat Godis en vermagh ; en, wat het Weſen aller Weſen zy. 80. En , wy bevinden dat wy alſoo gheheel verkeert en blindt worden ghevoert : al waar men ons veel van den Wille Gods ſeyt, en ons de Godheyt doorgaans , ghe lijck als een vreemt Weſen, voorbeeldet ,'tgene verde van ons zy ; ghelijck alsw-waar God een vreemt dingh . 81. En , alleenelijck eenen Neyghelijcken Wille alſoo tot ons droegh , dathy de Sonde uyt gunft vergeve : ge lijck eenen Koningh'aen eenen het leven ſchenckt, it welck hy hadde verbeurt; maar, neen ! hoort.
82. Het
Waarom wy moeten Sterven ?
259
82. Het en is niet ghenaamt , Huychelen en eenen Schalck blijven : het is ghenaamt, uyt God Gebooren te NB. NB. worden ; ofte Eeuwigh van God Verlooren te worden . 83.
Want , het rechte
Gheloove en
Wille moet het
doen ; a hy moet ernftelijck tot God In --gaan ,hy moet ee- a Verftaat, nen Eenighen Geeft metGod worden , hy moet Hemels den Wille. Weſen bekomen : anders helpt noch ſinghen , klincken , ſchreyen, huylen ; ofte hoe't ſelvigezy ghenaamt.
84. God en heeft geenen dienſt van noode : wy moe ten ons onder maalkanderen dienen , en maalkanderen beminnen , en den Grooten God dancken ; dat is , in ee nen Eenighen Sin ons in God verheffen , fijne Wonderen verkondighen , fijnen Name aen roepen , en hem prij ſen : 't ſelvighe is de Vreughde in Ternarium San & um ; al daar de Eeuwighe Wijſheyt uyt het Lof, geeft, Won-. der, Kracht en Vrucht. 85. Alſoo wordt de Duyvel fijo Rijck verſtoort , en het Rijcke Gods komt tot ons , en alſoo gheſchiet den Wille Gods : anders is 't alut'famen Menſchen Gedicht ſel , en 't ſoude voor God een onnut Weſen zijn , eene Huychelerye ; en , ' t en maackt geene Verſoeningh : 'teu voert den Menſch maar van God af. 86. b’t Rijcke Gods moet in onskomen , en fijnen b Ofte, da Wille moet in ons gheſchieden ; alſoo dienen wy hem Regeeringh, recht : ſoowwanneer dat wy hem beminnen van ganſcher Harten , Siele , en van alle Krachten , en onſen Naaſten ghelijck onsſelfs ; dat is den gheheelen Dienſt Gods , die hy van ons op-„ neemt. 87. Wat behoeven wy ons te Huychelen
zijn wy
Gherechtigh , foo zijn wy ſelfs Goden in den Grooten God : ſoo. wat wy dan doen , 't ſelvighe doet God in en door ons . 88. Bywal, dien dat ſijnen Gheeſt in ons is, wat ſorgen Kk 2 wy
200
Het feſte Cap. Waarom wy moeten Sterven ?
wy dan ſoo ſeer veel en langh om den Dienft Gods ? wil hy yets doen , ſoo moeten wy Knechten en willigh zijn : hy moet den Werck - Meeſter zijn , ſal een Werck God gevallen. 89. Soon wat buyten hem is, dat is Aerdích Ghebout, in den Gheeft van deſe Werelt ; 't ſelvighe Bouwen wy den uyt- wendighen Hemel: de Sterren , en ,de Elemen à Text, ten , die hebben hare « Werckingh , en hare Wonderen Berbringen . NB , NB , in ons; en , den Duyſteren Duyvel , den felvigen die nen wy met deWercken ,buyten den Gheeft Gods. 90. Laat u fulcx gheſeyt zijn ! het is Hoogh erkent :
geenigerley Werck en behaaght God , 't eorzywdan dat het uyt den Geloove in God gaat : Huychelt hoe ghy wilt, evenwel en Arbeyt ghy nietswanders dan in defe Wea relt; ghy Saayt in eenen Aerdſchen Acker. 91. Maar , byval, dien dat ghy Hemelſche Vrucht wilt In
Oeghften , ſoo moet ghy Hemels Saadt Saayen :
bywal. dien dathet ſelvighe in eenen Vreemden Acker niet en ſal willen beklijven, foo komt u Saadt wederom totu , en het Waft in uwen Acker ; en , ghy fult de Vrucht ſelfs genieten .
HET
261
HET
SE VENDE
CAPITTEL . ,
Van het Geeſtelijck SIEN : Hoe den Menſch , in defe Wereld,Goddelycke en HemelſcheWeſentheyt kan heb ben ? Dat e van God recht kan ſpreecken ; by n ,alfoo hoe
* CITATIO
SECUNDA .
2 De tweede Noodingh.
Van het wytwendighe Vernuft van defe
3
Wereldt; in Vleeſchen Bloet ..
1. Et uyt - wendighe Vernuft ſpreeckt :
Hoe kan
een Menſch in deſe Wereldt, is God Sien ( na mentlijck , in eene andere Wereldt ) en , ſeggen ; Wat God zy ? dat en kan niet zijn ! ſulckx en moet maar eene Invbeeldingh zijo ; daar den Menſch ſich mede Kit telt, en ſich ſelfsbedrieght ? 2. Soov verde komt het Vernuft; meerder en kan 't
niet onderſoecken , dat het mocht Ruſten : en , by -valo dien dat ick noch in de ſelvige Konſt ſtack , ſoo ſoude ick even oock alſoo ſeggen ; want, die Niets en Siet, die ſeyt, daar en is Niets : 't ghene hy Siet, dat begrijpt hy ; hy en weet niets meerder, dan't gene, voorwoogen is . 3. Ick wil dan, noch den Beſpotter , en den ganſch Vrage, of den Aerdfchen Menſch, ghevraaght hebben ; Of den Hemel Hemel,de Helle, de Blint is ; als oock de Helle , en God ſelfs ? Goddelijcke 4. Of daar oock een Sien , in de Goddelijcke Wereldt , Wereldt, ja Gods selfs , zy ? Ofden Gheeft Godsoock Siet ; beyde, in de Lichte blint zijn . Lieve -Wereldt , en oock in de Grimmighe Wereldt, in 't Centrum ?
Tooren
s . Seyt hy dat daar in , een Sien zy ( ghelijck het de Kk 3 Waar
262
Het ſevende Capittel ,
Waarheyt is ) ſoo mach hy wel toe, fien , dat hy , in fijne voor-vghenomen Bootheyt, niet menigh , maal met des Duyvels Oogen en Siet,ſoo wanneer dat hy in een dingh ( in fijne Imaginatie, in valſche Booſheyt te volbren ghen) lapgh te vooren ſich In
beelt ,en Siet het van
te
vooren ,
hoe hy, fijne Schalckheyt kan ; en wil , volar brenghen .
Vele konnen bare Boor
6. Kan hy al
daar de Booſheyt voor
henen Sien ;
heye voorwn waar ., om en Siet hy dan oock niet voorheen , fijne heen Sien , en niet de Be Belooningh ? 7. O ! neen : de Duyvel Şiet met a fijne Ooghen, en , looningh van dien . hy deckt de Straffe toe ; dat hy aalſoo de Booſheyt volv a Verfaat , brenght. den Spotlet , en Moetan 8. Bywal dien dat hy den Duyvel uyt_dreef , ſoo willighen .
foude hy fijne grootſte dwaallieyt Sien ; die hem de Duy vel hadde gheweſen.
NB . NB .
9. Hy laat hem het Booſe Sien , en hy leent hem daar , toe de Ooghen , dat hy alſoo Siet , ' t gene noch ver de is , en gheſchieden ſal : en , hy is ſoon leer verblindt ; ende en weet niet, dat hy met des Duyvels Oogen Siet. 10. In ghelijcker..wijſe Siet den Heylighen , met de Oogen Gods , loo. watGod voorwheeft', 't ſelvighe Siet den Gheeft Gods, in de Nieuwe Weder . Geboorte , uyt de rechte Menſchelijcke Ooghen ; uyt het Beelt Gods .
Hoe den Nieuw en
II . Hy is aen den Wijſen , het Sienen oock het Doen ;
Menſch het het en is den Ouden Adam piet : die moet tot't ſelvighe, Voorwnemen Knecht worden ; hy moet het in't Werck richten , 't ge Gods Siet . ne den Nieuwen Menſch in God Siet. Den Soon 12. Seyt Chriſtus doch , Des Menſchen Soon en doet des Men Schen is onfe Niets , dan't ghene hy den Vader Siet doen ; ' t ſelvighe Wooningh en doet hy oock ! Lichaam geo 13. Nu ſoo is doch den Soon des Menſchen , onſe Worden . Wooningh gheworden , in de welcke wy zijn In -- ghe
gaan :
Van het Gheeſtelick Sien . gaan : hy is ons Lichaam opſen Gheeft. 14
263
gheworden ,en , fijnen Gheeft,
Souden wy dan aen God Blint zijn ? Den Gheeft
Chriſti, Siet door en invons , 't gene hy Wil : en , 't gene hy Wil , ' t felvige Sien en Weten wy in, hem
; buyten
hem, en weten wy Niets van God. 15. Hy doet Goddelijcke Wercken , en hy Siet , wan- ' Gene song neer , en wat hy Wil : niet wanneer Adam Wil , wanneer van Goddas . Adam fijne Bootheyt garen wilde uytvſchudden, om ſich weet den Gheeft met Hooghmoet te laten Sien . Chrifti inns 16. O ? neen : hy verberght ſich aldaar ; hy Siet niet, ons. inions , in’t Licht der Vreughde , in God : maar , in't Kruys , in Verdruckingh , in't Lijden'en Sterven Chriſti, in Chrifti Vervolginghen Verſmaatheyt,in groote Treu righeyt ;
alw.daar Siet hy in : en , laat den Ouden Eſel a heengaan, en 't Kruyce Chriſti draghen ; ' t ſelvighe is Zappeten. fijo Ampt . 17. Maar, op den Wegh , door den Dood Chriſti , Siet den Nieuwen Menfch , tot in de Enghelſche Werelt : de ſelvighe is hem lichter en klaarder te begrijpen , dan de Aerdſche Werelt ; het geſchiet Natuurlick: 18. Niet met In beeldingh : maar , met Siende Oo- Met wat gen, met die oogen, die de Engelſche Werelt ſullen be- og henden
ſitten ; te weten , met de Ooghen van het Beeldt der Menſch Siet . Sielen . 19. Met den Gheeft die uyt het Vyer der Sielen Uyt gaat: den ſelvighen Gheeft Siet in den Hemel , die Siet God, en , de Eeuwigheyt; en , geenen anderen : en, die is uyt de Edele Beeldenis, naar GodsGelijckenis.
Vye wat Sien defe
20. Uyt foodanigh Sien , heeft deſePenne gheſchre- Penne heeft ven : uyt geene andere Meeſters ofte uyt Meenen ; ofhet Ghe ſchrev en,. NB, NB waar zy ? b Ofte , 21. Of nu wel eene Creatuur een b Gedeelte , en niet Stucky Werck . een
$ 264
.
Het levende Capittel,
een gheheel is , dat wy derhalven in Stuck Werck Sien ; ſoo is het doch Grondeerlijck .
De Wii 22. Maar , de Wijſheyt Gods en laat ſich niet Schrij heyt Gods en ven : want , fy is On , eyndelijck : ſonder Ghetal en Be laat haar niet Schrijven . grijp ; wy en verſtaan 't maar in Stuck_werck . De Aerdo 23. Alvis't., ſchoon dat wy veel meer verſtaan , foo sche Tonghe kan de Wijf en kan 'r de Aerdſche Tonge doch niet ſeggen en voort heyt Gods brengen : fy en ſpreeckt niets anders dan Woorden van miet voortv deſe Werelt , en geene Woorden van de inwendighe brenghen , Werelt ; want , ſy behoudt de ſelvige in den verborghen > Menſch. . Rede van 'n , ' 24. Daarom is't dat het den eenen doorvgaans an verſcheyden ders verſtaat dan den anderen : te weten, naar dat een ye Begrip. der met de Wijſheyt is begaaft, alſoo begrijpt hy't ; en,
a NB.Ofte
alſoo leyt hy 'toock uyt. 25. Éen yeder en ſal mijn Schriften , naar mijnen « Sin ,
naar mijne niet verſtaan , ja oock welniet Eenen : maar , een yeder Begrijp.
ontfanght , waar fijne Gaven ; tot fijne Beteringh : den eenen meer, dan den anderen, naar dat den Gheeft fijnę Eygenſchappen in hem heeft. 26.
Want, den Gheeft Gods , is oock menigh_maal
den Geeft des Menſchen :(byval , dien datſy wel willen ) Onder
daan , en Siet wat den Menſch Wil : opvdat fijn dat overra goet Werck niet en worde verhindert; maar , al, Gods Willen en Begeeren geſchiede.
NB. Wat 27.
Want , den Gheeft die uyt het Vyer der Sielen, uyt
Geheimnis de Sacht moedigheyt, en uyt het Weſen Gods wort Ge Geeft is." booren, die is uyt den Heylighen Gheeft : hy woont in de Goddelijcke Eyghenſchap ; en , uye Goddelijcke Eygen ſchap , veemt hy lijn Sien .
NB , NB ,
dat wy 28. Wat is dan qu’t gene , aen ons, Vreemt is , God niet kopnen Sien ? Het is deſe Werelt , en , de Duyvel in den Tooren Gods , dat wy met de
Qo ghen
Van het Gheeſtelijck Sien .
265
ghen Gods niet en sien ; anders en is daar gheene Ver hinderingh. 29. Soo nu yemant ſeyt , Icken Sie niets Goddelijcx : die mach dencken , dat Vleeſch en Bloet , en , de Lift des
NB , NB, Duyvels hem
eene Verhinderingh en Deckſel is : me
nigh_maal, om dat hy God in fijne Hoogh ,moedigheyt tot ſijn eyghen Eere wil Sien : menigh , maal om dat hy met Aerdſche Booſheyt Vervult en Geblint is . 30. Sach hy in de Voet , Itappen Chriſti, en dat hy in Hoe Vad men den er , en
een Nieu Leven gingh , gaf hy fich onder het Cruyce
Chriſti , en begheerde niets anders dan den Inngangh Heylighen Chriſti, door Chriſti Dood en Heinelv -vaart , tot den Va- Gheeji Sien. kan der ; wat ſou 't gelden , hy ſoude den Vader , en ſijnen Heylant, Chriſtum , met den Heylighen Gheeſt Sien . 31.
Soude nu den Heyligen Gheeft Blindt zijn , ſoo
> wanneer hy in den Menſch woondt ? ofte Schrijve ick my dit tot Roem?
32. Niet alſoo : maar , toteen Recht , ſnoer voor den NB. NB. Leſer : op dat hy van ſijne Dwalingh af.„ ſtant mach Ghy Laſte doen , van den Wegh der Lafteringh , Uytvtrede , tot raats in een Heyligh Goddelijck Weſen : op..dat hy oock de Wonderen Gods,metGoddelijcke Oogen, mach Sien ; op dat den Wille Gods geſchiede. 33. Tot welcken eynde deſe Penne ſoo ſeer veel heeft geſchreven : en , niet om eygen Eere en Wel.luſtigheyt deſes Levenswille ; ghelijck den a Drijver ons doorwa Ofie , Verdrucker, gaans Schelt: ende en blijft doch niet anders dan eenen Drijver in den Tooren Gods : den welcken wy het Rijc ke der Hemelen garen wilden gunden ; konde hy van den Duyvel , en , de Aerdſche Hooveerdighe Sucht verloft worden , die hem Verblinden . 34. Alloo ghy Lieve Kinderen Gods , ghy die met Vermaning! veel Tranen ſoeckt ; laat het u maar eenen Ernſt zijn : deri neGolo . LI ODS
1
266
Het levende Capittel ,
ons Sien en ons Weten, is in God : hy Openbaart een ye der in deſe Werelt , ſoo veel hy wil , ghelijck hy weet dat NB, NB .
hem nut en goet is . 35. Want , fooz-wie uyt God Siet , die heeft Gods Werck te Drijven : hy ſal en moet't ſelvige Dryven, Lee ren , Spreecken en Doen , ' t gene hy Siet ; anders wort hem het Sien , ontnomen ; want , defe Wereldt en is het Sien Gods niet waart. 36. Maar , om de Wonderen Wille , en , de Open baringh Gods , foo wordt aen menigh , ghegheven te
1
Sien , op dat den Name Gods , de Werelt Openbaar worde : ' t welck oock een getuygenis over alle Goduloo
ſe haar Weſen is , en zijn ſal , die de Waarheyt in Liegen, God selfs is verkeeren ; en , verachten den Heyligen Gheeft. ons Weten 37. Want, wy en zijn ons ſelfs Niet; maar, den genen en Sien , ons die wy, in ſiju Licht , dienen. Doen is fijn Doen . 38. Wy en weten van God Niets : hy ſelfs ( te weten , God ) is ons Weren en Sien . 39. Wy zijn een Niets ; op dat.why inwons Alles zy : wy moeten Blint, Doof en Stom zijn , en geen Leven in ons weten ; opwdat hy ons Leven en Sien zy , en ons Werck hem zy .
40.
Soo . wanneer wy yets Goets ghedaan hebben , ſoo
en moet onſe Tongh niet fegghen ; Wy hebben dat ghe daan : maar, de Heere heeft 't felvighe in, ons ghedaan ; ſijnen Name zy hoogh Gelooft. 41.
Maar, wat doet, tegenswoordigh, de Booſe We
relt ? bywal , dien dat yemant feyt, Dat heeft God in my ghedaan (al jis't., ſchoon dat het Goer is ) ſoo ſpreeckt de NB . NB. Werelt : ghy Nar, ghy hebt het ſelfs ghedaan , God en is niet in u , ghy Lieght; alſoo moet den Geeft Gods, haren Nar en Loogenaar zijn. 42. Wat is dat dan
ofte wie ſpreeckt uyt de Lafter monden ?
267
Van het Gheeſtelijck Sien .
monden ? De Duyvel , die eenen Vyant Gods is , dat hy daardoor het Werck Gods verberge: op
datden Geeft NB. Ghy Laſteraars,
Gods niet bekendt en worde , en dat hy Vorft des We relts mach blijven ; tot in't Gerichte. 43. Derhalven , als ghy Siet dat de Werelt teghens u Strijdt , u Vervolght, Verſmaat en Laſtert, om de Ken nis , en , den NameGods.Wille ,foo denckt dat ghy den NB. NB: Swarten Duyvel voor u hebt: dan moet ghy « verlangen, a Text, dat het Rijcke Gods in
onskome, en dat den Prickel des Saynen ; ofie , Wena e ch t reck or s . folien nſ Ve da b u ,do bre Me den vel op ; Ver Duy langhen en Ghebędt van den Duyvel verloft worde : dan b Text,
foo Arbeyt ghy te recht in ,den Wijnbergh Gods: ghy ofte", Suche verhindert den Duyvel fijn Rijck ; en , ghy Baart Vruch - ten, c Ofte, ten , op den Diſch Gods. Belet , 44.
Want , in Liefde en Sacht „moedigheyt , uyt den
Tooren Gods, worden wy wederom Nieu Gebooren : in Liefde en Sacht moedigheyt , moeten wy , in
het NB. NB .
Dooren. Badt des Duyvels , in deſe Werelt , teghens hem Strijden . 45. Want ,deLiefde is fijn Vergif: fy is voor hem een Vyer des Verſchrickens; al waar hy niet en kan blijven : NB, NB. dat hy een Voncxken Liefde in hem wiſte ,hy ſoude't ſel vighe wegh .. werpen , ofte barſten ; om van't ſelvighe ontſlagen te worden. 46. Daarçom is de Liefde , en , de Sacht ,moedig heyt , ons Swaart: daar...mede konnen wyom het Edele NB, NB, Kraníken ( onder de Doorne Kroone Chriſti ) met defe Werelt, en met den Duyvel Strijden. 47. Want , de Liefde , is het Vyer van't tweede Prin
cipium ; ſy is het Vyer Gods: de Duyvel , en , de Werelt is't ſelvighe Vyant. 48. De Liefde heeft de Oogen Gods ; en , fy Siet in God : den Tooren heeft de Ooghen van de Grimmig LI 2 heyt
268
Het levende Capittel,
heyt in den Tooren Gods ; die Siet in de Helle , in den Quaal, en in den Dood . 49. De Werelt meent , dat men niet anders dan met de Aerdſche en der Sterren Oogen , God moet Aen .
NB. NB. ſien : fy en weet niet , dat God in 't uyt wendighe niet en woont ; maar,in't inwendige . so . Terwijl ſy dan
niets Wonderlijcx aen de Kinde
ren Gods en Siet , ſoo ſpreeckt fy : 0 ! hy is een Nar , hy NB. NB .
is Dwaas Gebooren , hy is Melancoliſch ; ſoo veel weet ſy. 51. O ! hoort Meeſter Hans : Ick weet oock wel , wat Melancoly is ? Ick weet oock wel , wat van God zy ? Ick ken die beyde ; en, oock u, in uwe Blindtheyt : doch , een foodanigh Weten en geeft niet eene Melancolye ; maar , een Ridderlijck Worſtelen .
52. Want , ſonder Worſtelen wort het aen niemant a Text, Teecken van God gegeven :'t en zyudan dat hy toteen Ziel Flet perck Verkooren zy , anders moet hy om het Kraníken Wor der Voleyn- ftelen . dingie. 53 • Daar wort welmenigh , in's Moeders Lichaam ,
daarvtoe Verkooren ; ghelijck Iohannes den Dooper, en meer andere : die in't Verbont der Beloften Gods , daar
b Text, toe begrepen waren , dewelcke altijds een b Teecken Ziel. Ĉ Ofte , eene van een Seculum zijn , die met den Tijd van't groote Omme Tijds-ofie E euide, d Text, Ziel.
Jaar Gebooren , en van God Verkooren worden ; om de Wonderen, die God voor heeft ,te Openbaren . 54. Doch , niet alle ,uyt het
Teecken : maar , vele
worden uyt haar yverigh Soecken Verkooren ;want, Chri ſtus ſprack : Soeckt, ſoo ſult ghy Vinden : Klopt aen , foo fal u Open - ghedaan worden : Item , Soo wie tot my Komt, den ſelvighen en ſal ick niet Uytvſtooten : Item , Vader, ick wil , dat, die , ghy my gegeven hebt, zijn , waar ick ben ; dat is die met den Nieuwen Menſch, uyt Chriſto zijn Gebooren , in God ſijnen Vader : Item , Vader , ick wil
Van 'het Gheeſtelick Sien .
269
wil dat ſy mijne Heerlijckheyt Sien ,die ick voor des We relts Grondt hebbe gehad . 55.
Al hier leyt het Sien, uyt den Gheeft.Chriſti, uyt
het Rijcke Gods , in Kracht van het Woord, des Weſens der Godheyt , met de Oogen Gods ; niet met de Oogen des uyt- wendighen Vleeſches van deſe Werelt. 56. Weet alſoo , ghy Blinde Werelt , waar-„mede dat NB . Glog wy. Sien , ſoowwanneer dat wy van God Spreecken en relt, Blinde Wc Schrijven ? en, laat u valſch Oordeelen ſtaan : Siet ghy met uwe Ooghen ; laat de Kinderen Gods, met de hare Sien : Siet ghy uyt uwe Gaven ; laat een ander uyt ſijne Gaven Sien . 57. Dat een yeder Sie , en Wandele , ghelijck hy Be roepen is , want wy en ghebruycken alle niet eenderley Wandel; doch , een yeder (naar ſijne Gaven en Beroep ) ter Eeren en tot de Wonder 58.
daden Gods .
Den Gheeft Gods en laat ſich niet Binden , ghe
lijck als het uytwendighe Vernuft met fijne Inſtellin gen en Concilien meent: aldaar „men yedervmaal ee nen Keten des AntiChriſtes mede Sluyt : ſoodat de Menſchen , over den Gheeft Gods willen Richten , en haar Goet, duncken en Beſluyten ,voor ' t Verbond Gods houden : ghelijck als ofGod in deſe Werelt niet te Huys en was , ofte als offy Goden op Aerden waren ; 'tghene fy Gelooven willen , dat beveſtigen fy noch met Eede. 59. Is dat niet een Narre. werck , den Heylighen Gheeft in fijne Wonder - gaven , aen eenen Eedt te bin den
hy moet Gelooven't gene fy willen ; en , ſy en Ken
nen hem doch niet; en ,zijn oock niet uyt hem Gebooren: maacken hem dan noch Wetten ; wat hy moet doen . 60.
a Verſtaat , Ick ſegghe , dat alle ſoodanige - Verbonden , den Menſchelijc
Anti - Chriſt en het Ongheloof zijn ; het mach ſoo ke inſtellin ſchoon ſchijnen als ' t wil : daaren, teghens is den Geeſt gen,naarhes Gods Vernuft. LI 3
T
270
a Text , Bunde.
Het levende Capittel,
Gods On - ghebonden : hy en gaat niet in 't a Verbondt: maar , hy Verſchijnt Vry , aen het Soeckende Ghemoet, naar des felfs Gaven ; ghelijck het Genatureert is . 61. Hy is't ſelvighe oock wel ondervdaan , by
al
dien dat het hem maar met Ernſt begeert, wat ſal dan de Inſtellingh van ' s Menſchen Wijſheyt deſes Werelts , wanneer dat het de Eere Gods betreft ? zijn doch alle lo ſtellinghen uyt eyghen HooveerdigheytGebooren .
62. Vriendelijcke t'famen
ſpraack is wel goet en noo
digh ,dat den eenen den anderen lijne Gaven mede deelt ; maar, de Invitellingen zijn eenen Valſchen Keten tegens God . 63. God heeft een
maal een Verbondt met ons ' , in
Chriſto, ghemaackt ; dat is ghenoegh , totin der Eeuwig heyt, hy en maackt geenigemeer : hy heeft het Menſche lijcke Gheſlacht eenmaal in 't Verbont ghenomen , en een vaſt Teſtament ghemaackt , met Bloet en den Dood, daar mede is het genoegh , wy laten ons daar billighae vergenoegen ; en , hangen dit Verbont aen . NB, NB. 64. Wy en behoeven niet , alſoo koen , om den Kelck Chriſten . Chriſti te Davſen ( gelijckumen tegenswwoordigh doet) heyt. ofte den ſelvighen ſal weghu ghenomen worden ; gelijck de Turcken is gheſchiet . os . Daar is eenen ſeer grooten Ernſt voorhanden , defghelijcks van't Begin des Werelts af, niet en is ghe ſchiet: laat het u ghefeyt zijn, het is bekent gleworden ; b Ontdeckt,den Anti - Chriſt fal b bloot ſtaan. Berooyt , of, 66. Maar , fiet toe dat ghy daarby niet ergher en Naackt. NB. Schijn- wordt : want de Bijl is aen den Boom gheleyt: den Boo Chripenheyt. ſen Boom ſal afvgehouwen en in 't Vyer geworpen wor
den ; den Tijd is na., by :dat ſich niemant in de Luftdes Vleeſches en verberge. 67. Want , ſulcx en doet daar Niets toe , dat yemant weet,
Van het Gheeſtelück Sien .
271
weet, hoe hy kan Nieu Gebooren worden , en blijft even . NB, NB . wel in de Oude Huyt , in de Wel_luftigheyt van den Ou den Menſch , in Gierigheyt , Hoogh - moedigheyt , On, gerechtigheyt, in een On , tuchtigh en Argh , liſtigh Le ven ; den ſoodanighen is, Levende, Dood , en hy iteeckt in de Kaacken van den Tooren Gods : des ſeifs Weten . ſchap , ſal hem Aen , klaghen en Oordeelen tot het Ghe richte. 68.
Bywal, dien dat hy het Woord der Kennis ont
fanght, en aen neemt’t gene God hem te kennen geeft, dat het den rechten Wegh ten Leven zy, ſo moet hy van ftondenaen eenen Dader des Woordsworden , en van de Bootheyt uyt.vgaan ; ofte hy ſoude een ſwaar Oordeel over fich hebben . 69. Wat is den ſoodanighen beter dan de Duyvel : die weet oock den Wille Gods; maar, hy doet ſijnen Booſen Wille : het is den eenen ghelijck den anderen viet goet , tot.der. -tijd v toe dat hy desWoords Dader wort; als dan wandelt hy op den Wege Gods , en hy is in den Wijn bergh , in Gods Arbeyt. 70. De Schijo. heylige Babelleerttegenswoordigh : Ovſe Wercken verdienen Niets : Chriſtus heeft ons van den Dood , en der Hellen Verloft : wy en moeten ' t maar Gelooven ; ſoo worden wy Gherechtveerdight. 71. Hoort Babel ! Den Knecht die fijnes Heeren Wille Weet , en niet en Doet , die ſal veel Slagen lijden : eenen
Teter ſonder Doen , die is even ghelijck een Vyer't gene daar glimt , en van weghen de Nattigheydt niet en kan Branden . 72. Wilt ghy dat u Goddelijck Vyer des Gheloofs fal Branden , ſoo moet ghy't ſelvighe Opvblaſen , en uyt de Nattigheyt des Duyvels ,en desWerelds, Vyt gaan: ghy moet in't Leven Chriſti In , gaan . 73. Wilt
Het levende Capittel,
272
73. Wilt ghy fijo Kindt worden , ſoo moet ghy in ſijn Huys Invgaan, en ,fijn Werck Drijven ; ofte ghy zijt daar buyten , en eenen Huychelaar, die den Name Gods on nuttelijck voert: anders leert ghy , anders doet ghy ; al foo betuyght ghy , als dat het Oordeel Gods te recht over u zy : 74. Ofte wat heeft God voor een welvgevallen aen u
weten , terwijl ghy doch eenen Schalck blijft ? meent ghy dat hy uwe Huychelerye ſal aen nemen ? 75. Dat ghy tot hem roept : Heere, geeft my een ſterck Gheloove aen de Verdienſte uwes Soons Chriſti , dat ick van ganſcher Harten Geloove, dat hy voor mijne Sonden ghenoegh heeft ghedaan ? Meent ghy dat 't ſelvighe ghe noegh zy ? O ! Heer, neen . 76.
Ghy moet in ' t Lijden en in 't Sterven Chriſti Inns
gaan , en uyt fijnen Dood anders Gebooren worden : ghy moeteen Lidtmet hem , en in
hem worden : ghy moet
den Ouden Adam ghedurigh Kruycigen , en hem doorn gaans aen het Kruyce Chriſti hangen : en , ghy moet een ghehoorſaam Kindt worden , 't gene doorgaans luyſtert wat den Vader ſeyt; en , 't ſelvighe doorgaans garen be geerende te doen. 77. In't Doen , moet ghy Ingaan ; anders zijt ghy een a Text, Romp , ſonder Leven : ghy moet met God , goede Larvet ofte Monſter, Wercken der Liefden , tegens uwen Naaften , Wercken, Mom -saen- u Gheloof ghedurigh oeffenen , en doorgaans bereyt ficht. zijn tot de Stemme des Heeren ; wanneer dat hy u ghe biet van de oude Pels uyt.te - gaan, tot in't Reyne Kleet. 78. Siet! alis't„ ſchoon dat ghy op deſen Wegli treet, ghy ſult dan noch ſwackheyes ghenoegh , en te veel heb NB. nb . ben , en aen u gevoelen ; ghy ſult noch veel te veel Quaats wercken ,
79. Want , wy hebben in
onseenen boofen Gaſt ter Her
273
Van het Gheeſtelyck Sien. Herbergh : het en ghelt
niet
alleenelijck
Trooſten ;
maar , tegens den ſelvighen Kampen , en Strijden : bem gheftadigh Overwinnen en Dooden ; hy is ſonders dat, doorgaans te Sterck , en wil het Gouvernement hebben . 80.
Chriſtus heeft wel.voor
ons,en invons, den Dood
Verbroken , en , de Bane ghemaackt: doch , wat helpt het my , dat ick my daar , mede Trooſte , en ſulckx Wete en Leére: maar blijve in den Duyſteren Tooren verſlooten, aen de Ketenen des Duyvels gevangen leggen ? 81.
Ick moet in de ſelvighe Bane Invgaan , en in den
felvighen Wegh Wandelen ; ghelijck eenen Pelgerum, die uyt den Dood , in't Leven Wandelt.
HET
ACHT STÉ
C A PITT E L.
Den Wegh van de Pelgrumagies uyt den Dood in ' t Leven .
leve Kinderen , laat ons doch met
maalkande
ren van Grondt des Harten ſpreecken : Ons recht Leven , a daar_mede dat wy God moeten Sien, a Ofte, met 's welck , dat is ghelijck een ghedempt Vyer: ja , oock wel in me nigh , verſlooten ; ghelijck het Vyer in de Steenen : wy moeten’t Op.vlaan ; door rechte Ernſtige Innkeeringh tot God . 2. Beſiet doch de Voorſorge Gods , hy heeft ons , in Chriſto , uyt hetWater des Eeuwigen Levens Weder..Ge booren ,en hy heeft ons 't ſelvige, in 't Verbont des Doops tot eenen Sleutel,b tot een Uytterſte gelaten, dat wy daar mede fouden Open
Buyten , en dat wy 't Vyer onſer M M מן Sielen
b Text, Zur lezte.
Het achtſte Capittel', Den Wegh van de
274
Sielen daar„mede fouden beſprengen;
op dat't felvige het Goddelijcke Vyerfoude Aennemelijck worden . " ; vi 3. En , hy heeft onsfiju: Lichaam tot Spijſe ghegeven , en fijn Bloet, tot Dranck : op dat wy ons't ſelvige fou den Aen., nemen , in ſijn Verbondt Treden , en onfe Siele daarvmede Spijſen : opdat..fy Verquickt ſoude wor den ; en van den Dood Öp - waacken ; dat het Goddelijc ke Vyer, haar foude Aen
ſteecken . 1 : 4 . Lieve Kinderen , her moet Branden , en niet in de
a Text, Moder . b Text , Zunder . c Text, Woder .
Steenen verſlooten blijven legghen : ofte ghelijck eene Wiecke ofte b Tintel, die daar garen wilde Glimmen ; en , van
weghen de nattigheyt des Duyvels, niet en kan .
s . Het Hiſtoriſch Geloof, is eene « Wiecke , die daar Glimt , ghelijck een Voncxken : het moet Aengheſteec ken worden : wy moeten 't ſelvighe, Materie gheven ; daar in dat het Voncxken ſich ontſteecke. 6. De Şiele moet uyt het Vernuft deſer Werelt uytu dringhen , tòt ip't Leven Chrifti , in Chrifti Vleeſch en Bloet : foo..doende, foo outfanght fy Materia tot haar Aen , ſteecken ; het moet Ernſt zijn .
7. Want, de Hiſtorie , enbereyckt Chriſti Vleeſch en d Text, Bloet niet; den Doodmoet d Verbroken worden . Zerſprenget. 8. Hoewel Chriſtus den felvighen Verbroken heeft, even
wel moet na dan ,-noch de Ernſtige Begeerte vol
gen,willende't ſelvige garen doen; en ,doorvgaans daarv naar Arbeyden . 9. Ghelijck eenen Pelgerum ofte Bode, dieeenen ver den periculoſen Wegh wil reyſen , die loopt doorvgaans
e Text, Siel. f Text, Ziel .
naar het • Perck ; hy is Onn verdrietigh : alis't..ſchoon dat hem Wee gheſchiet : evenwel verhoopt hy het f Perck , en komt, doorgaans nader , al daar hy fijnen Loon , en Vermaack , in deHope, is verwachtende; en , verheught ſich , dat fijnen furen Wandel , een eynde fal hebben , 10. Op
!
275
Pelgrumagie , wyt den Dood in 't Leven .
10. Op foodanige wijſe ,moet den Menſch , die daar tot God wil Wandelen , lich op de Pelgerumsc-ſtrate bes geven : hy moet door ...gaans meerder uyt het Aerdſche Vernuft, uyt des Vleeſches, uyt des Duyvels , en uyt den
$ Wille des Werelts Uytuwandelen. [ 1. -Hem gheſchiet menigh
maal.Wee , ſoo
wanneer
hy moet verlaten ,' t gene hywelkonde hebben , en daar.. mede in Tijdelijcke Eere konde ſweven . 12. Maar , by
al dien dat hy op den rechten Wegh
wil Wandelen , Too moet hy alleenelijck den Rock der Gerechtigheyt Aen trecken ; en , den Rock der Gierig. heyt , en des Schijo , Heyligen Levens Uyti trecken. 13. Hy moet den Hongerighen fijn BrootBreecken , en mededeelen ; en, fijn Kleet tot Deckſel geven : hy en moet geenen Onderdrucker der Elendighen zijn ; om alleenelijck fijuen eyghen
ſelfs Sackiopute.vvullen : hy
en moet den Elendighen en den Eenvoudighen hem fijn Sweet niet Af -perſen , en hem Wetten gheven ; alleene lijck tot ſijne Hooveerdigheyten Welv luftigheyt. 14. Die ſulcx doet, dat en is gheen Chriſten : maar, hy Wandelt op den Wegh deſes Werelts ; ghelijck hem het Geſternte, en, de Elementen , door des Duyvels Inficeea ren en Liſt, drijft. :
is. En , al
is't
ſchoon dat hy het Gheloove weet ,
van Gods Barmhertigheyt, van de Genoegh
doeningh
Chriſti; dat en ſal hem doch Niets helpen : want, alle die daar ſegghen , Heere , Heere , en ſullen niet in ' t Rijcke der Hemelen In - gaan , maar , die daar doen den Wille mijnes Hemelſchen Vaders . 16. Des ſelfs Wille , is : Bemint uwen Naaften als u ſelfs: 't gene dat ghy wilt datumen u ſal doen ; doet ghy dat oock . 17. En, ſeght niet inu Harte, ick ſit in dit Ampt, en in M m 2 defe
276
Het achtſte Capittel,
Den Wegh van de
defe Heerſchappye,met Recht, ick hebt gekocht ofgen erft ; al 't gene my mijne Onderdanen doen , 't felvighe zijn ſy my ſchuldigh . i 18. Siet , en Onderſoeckt van
waar het ſelvighe
Recht ſijnen Oorſprongh heeft ? of het van God alloo ſy Verordineert ; dan , of het uyt Bedrogh , uyt eyghen Hooveerdigheyt, en uyt Gierigheyt is ontſtaan. 19. By-val. dien dat ghy bevindt dat het de Orde ningh Gods zy , ſoo Siet toe, en Wandelt daar in naar het bevel der Liefden en Gerechtigheyt: ghedenckt dat ghy daar in eenen Dienaar, en niet een Heer, over de Kinde ren Chriſti zijt. 20. En , dat ghy niet alleenelijck daar en Sit , om haar Sweet aen u te Trecken : maar , dat ghy haren Richter en Harder zijt ; dat ghy van u Amt Rekenſchap moet geven .. 21. U zijn vijf Ponden ghegheven , ghy moet de ſel vighe uwen Heere met Woecker wederom geven : ghy moet uwe Onderdanen op den rechten Wegh voeren , gevende hen goede Exempelen , in Leeren en in't Straf fen over de Booswachtighe. 22. Want , het fal van u geveyſcht worden , by - alo dien dat ghy den Godulooſen niet en Straft,en ,den Ver druckten en Beſchut. 23. Ghy'en zijt daarom niet alleen een Regent , dat ghy haar Heer ſoud zijn : niet ghy ; maar , God is haar Heer : ghy moet haren Richter zijn ; en, hen ſcheyden . 24. Niet alleenelijck om uwe Gierigheyt - wille zijt ghy haar Richter :maar , om haar Ghewiſſen , wille , en om dat ghy den Eenvoudighen ſoud Leeren , Voeren en Wijlen : niet alleen met Afuperflingh ſijnes Sweets ; maar, met Sacht vmoedigheyt. 25. Ghy hebteenen ſwaren Laſt opu ; ghy moet daar Ernſtighe Reeckenſchap van geven . 26. Soon
Pelgrumagie , wyt den Dood in 't Leven .
277
26. Soowwanneer den Eleirdighen , in fijne Verdruc- NB. Ghy Overigheyt ; kingh , over u Sucht, ſoo Klaaght hy u aen, voor uwen, en , Kofers, ko voor fijnen Heere : ghy ſult , en moet daar , met hem ningen,vor
sten,Princem voor 't Gherichte ſtaan : want , het Oordeel gaat over de Gra ven ; en , e elery Huych Amis . geene alle helpt daar en Siele ; 27. Alv't gene datmet Tranen , in rechte Ernſt, wort beſitters. ghefaayt, 't felvighe wort tot Subſtantie; en , het behoort voor het Oordeel Gods : 'ten , zy, dan dat den Menſch Omkeere , en ſich teghens den Verdruckten met Wel.co dadigheyt Verſoene, dat den ſelvigen hem Segene ; ſoov doende , verbreeckt de Subſtantie. 28. Overvſulckx , ghy Overſten , ſoo hebt gliy eenen fwaren Laft : ghy mooght op uwen Stand , wel achtheb ben ,
1
van waarden ſelvigen Oorſprongh heeft: daar ſal
na de * Wortel gheſocht worden ; een yeder ſal van ſijnen a Ofte,Oors Sprongh. Stand , Reeckenſchap geven .
29. Maar , fiet. toe , dat ghy daarvmede niet in het Helſche Vyer en b Rijdt; ghelijck den Grimmigen Duy- b Ofte,hecra vel doet: en , dat ghy des ſelfs Dienaar niet en wortbe- Seher. vonden : ghelijck ons den Gheeft der Wonderen toont ; ghy des Eeuwighen Toorens , en
des Grimsc Dasis, den den Eetta vervullinghs zijt gheworden. wighen Too 30. En , ſeght niet in u Harte, Mijne Ouders en Voor. ren ,zijn de
hoe, dat
Vaderen hebben alſoo d.ghewandelt: ick heb’t gheverft: Tyraunen tot doch , foo en weet ghy niet , in wat voor eene Herberghe gheworden. & of, ghe dat ſy zijn in vgegaan . 31. Wilt ghy een Chriſten, en een Kint Gods zijn , foo hegerto en moet ghy op den Wegh der Voorw.gaande diet Sien , hoe ſy in Welvluftigheyt hebben º ghereden ; maar , op ¢ Geregeert, Gods Woord :'t felvige moet het Lichtuwer Voeten zijn. gheheerſohet, 32. Want, veele, die qualijck hebben ghewandelt ,die dele. zijn in den Afvgront ghevaren : die ſult ghy oock nav varen; bywal ,dien dat ghy in hare Voet .. ſtappen wandelt. Mm 3 33. En ,
Het achtſte Capittel, Den Wegh van de
27.8 33.
En , laat u van den Duyvel, den Schoonvſchijnen
den Wegh nu viet Voor- ſchilderen: fijne Veruwe blinckt a Oſte, in 's van uyt -wendigh ; en , ſy is , in der " Éſlents, vergif. Wefen . 34. Ach ! hoe hebben wy doch door defe Wereld ſoo NB , Socia nianen, Gloy, eenen ſeer ghevaarlijcken Wegh te Wandelen : en , het die leert , dat waar te wenſchen dat daar gheen Eeuwigh Leven in den deGoduloom God . looſen en waar ; ſoo en behoefde hy gheene Eeu ten Verrija wighe Quaal te lijden, en in Eeuwighe ſpot te zijn . fen , 35. Ghelijck ſyin dit Leven , Vyanden derKinderen
Gods zijn ,alfoo blijven ſy oock Eeuwige Vyanden Gods ; en, fijne Kinderen . ::- 36 . Daar. om moeten de Kinderen Gods, het Kruyce op when nemen , en alvhier in 't Badt der Diftelen en Doornen Sweeten ; en , in Anghft , Nieu Gebooren wor. den : ſy moeten eenen Smallen Wegh Wandelen : al daar het Vernuftdoor-vgaans ſeyt.; Ghy zijtDwaas : ghy kon de in Vreughde Leven ; ev, evenwel Saligh worden. 37. O ! hoe ſlaat het uyt wendighe Vernuft menighw maal op het Edele Beelt , 't gheneuyt het Badt des Doo rens , uyt de Droefheyt uytu waft : hoe menighen Tack wort van den Perrel
b Ofte, Onder boudingh .
Boom afgeſcheurt door Twijffel
en Ongeloof; 't geneden Valſchen Wegh invoert. 38. Den Elendighen Sucht naar Tijdelijcke b Nee ringh , en hy Vloeckt den Onderdrucker die hem fijn Sweet af perft; en,hem dunckt,dat hy daar wel aen doet: maar , daarnaen verderft hy ſich ſelfs ; hy handelt even foo God wloosals ſijnen • Drijver. .
c Ofte, Verdrucker. 39. Dat hy ghedult in . fich ſelfsnam , en bedocht, dat NB . Ghy op de booſe Straten der Pelgrumagie Wandelde , en hy . Verdruckte d Text, ſtelde fijne Hoope in ſijo . Perck , en dochte dat hy alſoo Ziet ; Ofte,beroep. in den Wijn , bergh Chriſti ,in Kruys, Elende en Verdruc kingh, Arbeyde ; O ! hoe Saligh ſoude hy doen. 40. Hy ſoude voorwaar oorſaack hebben , om een ander
279
Pelgrumagie , wyt den Dood in 't Leven.
ander en beter Leven te ſoecken , na de maal dat hy al. hier in Anghſt en Elende moet ſweven; by t ſelvige maar recht en verſtopt,hoe
al dien dat hy
dat het God ſo goer
met hem meent:dat hy hem daardoor alſo lockt en ſoekt; op dat hy in 't Aerdſche Leven niet en foude • Bouwen . a trouOfie,Vero wen , 41. Terwijl hy ſiet , dat het niet anders dan in een Jammer_dal en in Verdruckinghe zy, en fijne Dagen al hier in eenen harden Dwangb , in Elende , en enckele moeýten moet verteeren : foo ſoude hy dencken , dat God t ſelvighe niet te vergeefs alſoo liet gaan : maar , dat hy hem alloo als oorſaack is gevende, om eene rechte Ruſte 1 te ſoecken , die in defe Wereldt niet en is . 42. Daarutoe foo moet hy alle uren den Dood ver wachten ; en , fijn Werck aen eenen anderen laten . Wat b Ofte , fim is't dan dat een Menſch ſijne Hoope in defe Wereld Bout, Doen . ip de welcke dat hy maar een Gaſt en een Wandelman Conſtellatie moet c Schicking, en is ; die daar door de Straten van fijue Regeeringh , Wandelen ? 43. By-- al dien dat hy de inwendighe . Conſtellatie Wercking. interesting
aen
nam
: O ! hoe Saligh ſoude hy
in 't Werck Gods
Arbeyden ; en , dat hy hetuyt- wendighe liet gaan , ghe lijck het konde zijn. 44. Eenen Menſche in deſe Werelt, die daar gedencke het. Rijcke Gods te Beſitten , en heeft gheenen
beteren
gheholpen worden , dan d Ofte,ghe raden . dat hy ghedurigh dencke , en ſich voor neme, dat hy in den Wijnbergh Gods mach zijn , met al fijn Doen en
Wegh , en hy en kan niet beter
Weſen ; en, dat hy ſulckx Gode doet. 45.
Sijn Ghemoet moet in ghedurige Hope tot God
gherecht zijn,dat hy fijnen Loon voor fijnen Arbeyt, van God ſal bekomen , en dat hy in de Wonder
daden Gods
Arbeyde ; daarom ſoo moet hy in ſijnen Arbeyt, die by doet, vlytigh zijn.
46.
Al
280
Het achtſte Capittel ,
46.
Al waar't_ſchoon dat hy fijnen Dryver , ſonder
Loon, menigh maal in moeyten moet Dienen , dat hy dan maar en dencke , dat hy Gode Arbeyde , en 't ſelvighe fchuldigh is ; op hoope dat God, te fijnder, tijd , hem nen Loon wel ſal geven.
lij
NB . NB .
47. Want , de Heer des Wijnberghs en betaalt fijne Ghy Ar. Arbeyders niet volkomelijck aen den Dage : maar, aen
en Wijnner den Avont ; ſoon -Wanneer het Dagh ...werck ghedaan is : bergl Gods, als wy te Huys gaan tot onſen Heere , uyt dit Taber daackeldal, alsdan ontfanght een yeder lijnen Loon . 48. Die alsdan in eenen langen Tijd veel heeft Gear
NB. Glory Trage Ar beyders.
beyt, die heeft veel Loon te verwachten. 49. Maar , die nietwanders dan eenen Klapper , Knor rer, Luyert, en eenen booſen Arbeyder in onughedult ſaamheyt en zy gheweeſt , die heeft weynigh Verdient ; hy ſal van ſijnen Heere noch wel Straffe hebben te ver wachten: want , hy heeft andere Arbeyders maar ver voert , en hy is eenen on nutten Arbeyder gheweeft ,hy heeft enckele Valſche Wercken ghemaackt , om ſijos Loonsw -wille fijnen Heere te bedriegen ; den ſoodanigen ontfanght billigh Straffe, voor Loon .
a De derde * DE
DERDE
CITATI E.
Noodingh. De Poorte in 't Centrum van de Natuur.
So. Et Vernuft ſpreeckt: Waar. om laat het God alfoo HE gaan , dat al hier een enckele moeyten is , daar toe niet andersdan in Dwangh en Drangh ; dat doorgaans den eenen den anderen Plaaght en Verdruckt: en, alw is'twſchoon dat daar menigh is, die veel heeft, en Niets en ontbreeckt , evenwel en heeft hy geene Ruſte , hy tracht
!
De Poorte in 't Centrum van de Natuur.
28 :
tracht maar naar Verdrucken en toeruſten , en , fijn Harte en is nimmermeer Stil . si . Siet, ghy verſlooten Verſtant , alſoo is den Gront des Werelts : den Oorſprongh des Levens is oock ſoo danigh ; die en kan in deſe Werelt niet anders zijn. 52. 't Enwzyw dan dat een Menſch , Nieu Gebooren
wordt, die is ( in den Nieuwen Menſch ) anders : en , deſe « genegentheyt hanghthem, in den Ouden Menſch ,doch a Text, Irib. doorgaans aen: 't ſelvigheis den Strijdt van den Geeſt teghens het Vleeſch , al waar het Vleeſch teghens den Gheeft b Begeert ; en , den Gheeft teghens het Vleeſchl b Text, 53. Nu loo feyt het Vernufc : Van -Waar ontſtaat dan {uftert. ſulcx..:
ofte 54. Siet , in't . Centrum Naturæ is een ſoodanigh We in den , ſen ; bedenckt u maar . Grondt. van 55.
Den Eeuwighen Wille die ghepaamt is , God , die de Natuur .
is Vry : want , hy en heeft in
fich niets. andersdan het
Licht derMajefteyt ; en , hy woont in't Eeuwige Niers : d Ofte, daarom en kan hem oock Niets d roeren . Betvegen , ; '56. Maar , fijn Begeeren 't ghene ' t Centrum Nature maackt , 't felvighe heeft alleenelijck eene foodanighe Eyghenſchap : want, al., daar is de Wrangheyt ( zijnde de eerſte Geſtalte der Natuur ) die Treckt doorgaans aen fich , en Neemt, daar Niers en is , daar fy Niets en heeft gemaackt, daar Neemt fy ; en, raapt het te ſamen . 57. Sy en mach't doch Niets Eten , het en is haar oock niet nut : fy máacktalſoo ſich felfs daar..mede Anghft, Quellingh en Onwuft ; ghelijck oock de:Gierigheyt in den Menſch . $ 8. De tweede Gheftalte is des ſelfs Treckingh ofte • Prickel , ' t ſelvighe is des ſelfs Koecht', die daar te ſa- e Text, men raapt, 't gene het Begeeren wil: den ſelvighen is den Stachei. Arbeyder , die beduydt den onderſten Menſch ; die is Nn Boos, L
Het achtſte Capittel, Boos ,
Toornigh , Woedende , Steeckt en Tobe in de
Wrangheyt.
59. Sulcx kan de Wrangheyt van den Knecht niet ge dooghen , Treckt hem maar heftigher : alſoo wordt den Knecht noch Booſeren Dolder ; en, Beſtormt den Heere fijo Huys. 60. Daarover wil den Heere den Knecht Binden en a Ofie, Door. •
Houden ; en , den Knecht ſcheurt « met Boolheyt we
derwom 'uyt. 61. Aengeſien dat ſijnen Heere ( zijnde de Wrangh heyt ) hem dan niet en kan over weldighen , ſooghe raácken ſy metvmaalkanderen in eene groote Anghſt ,
Waar van Vyandtſchap, en Weder - waardigheyt, vanghen aen een Krijgh en Drayend Radt te maacken , maalkanderen te Verwor Strijdt ont. ghen , te Moorden , en te Dooden . fadl. 62. 't Selvighe is de derde Gheftalte van de Natuur : daarvan ontſtaat , Krijgh , Strijdt, Verbreecken van Landt en Steden, Nijdt en Anghftelijcke Booſheyt , aby daar den eenen den anderen doorgaans wil Dood hebo fich Trecken ; hy wil't
ben , wil alles Verſlinden eo in
Alleshebben : en , het en is hem doch alleen niets Nut; ; maar, Schadelijck . 63. Hy doet ghelijck dep Grim der Natuur doet, den felvighen Verſlindt ſich oock alſoo in. fich uſelfs , Vere teert en Verbreéckt fich ; Baart ſich doch oock alſoo . 64. Daar van komt alle het Booſe, de Duyvel met alle het Boofe Weſen komt daar van , alſoo heeft het fijnen Oorſprongh : ghelijck de Natuur in 't Centrum doet 1'1 verftaat, buyten het Licht. 65. Alſoo doet de Duyvel oock , den welcken het Licht niet en heeft , alsmede den Booſen Menſch en
't Gediert, oock Kruyt en Gras ; en , alles , 't gene Vyan dighise SO4 66. Want,
.
De Poorte in't Centrum van de Natuur.
283
66. Want, het is het Radt des Vergifs,daar het Leven yan ontſtaat , ' t ſelvighe draayt ſich alſoo in groote Anghft , in Steecken , Woeden ,en Breecken , totdat het eenen anderen Wille Schept, om van de Aoghſt uytw te
gaan : het Verſipckt ſich in den Dood; en, 't geeft lich
Vry tot in de Vryheyt. 67. Alloo Verbreeckt het Steecken en het Breecken in den Dood , en valt in de Vryheyt van den eerſten Wille : die de Anghft des DoodsAediteeckt , met de Stille Vryheyt, daar de Anghft van Verſchrickt , den Dood Verbreeckt , en van de Anghft Uytvaart ; ghes lijck een Leven der Vreughden. 68. Alſoo gaat het oock met den Menſch : ſoo. Wan neer hy in Anghſt en Vyandtſchap is , dat den Prickel des Doods en des Toorens in
hem
Woedet , dat hy daar.
door Anghſtelijck , Gierigh , Nijdigh , Toornigh , en Vyandighis. 69. Soo en moet hy in 't Booſe Weſen niet blijven ; anders is hy in de Geſtalte des Doods , des. Toorens , der Grimmigheyt, en des Helſchen Vyers : bywal, dien dat den Quaal des Waters, met Vleeſch en Bloer, in hem niet en waar , ſoo ſoude hy alſoo terftont eenen Aengefteęc ken Duyvel zijn ; en , niets anders. 70. Maar, hy moet ſich bedencken , en begeeren , in ſija ņe Booſe Anghſt, eenen anderen Wille te Scheppen , ou van de Gierige ,Booſheyt uyt_tevgaan tot in de Vryheyt Gods; alv-waar doorwgaans Rufte en Vrede genoegh is. 71. Hy moet alleenelijck in den Dood en in de Ghe
dultſaamheyt Infiucken ,fich gewilligh in het Anghft.ja Radt over
gheven , en Scheppen eenen Dorſt naar de
Verquickingh Gods; welck de Vryheytis : foodoende , Verlinckt hy door den Anghftelijcken Dood ; en , valt in de Vryheyt. NA 2 72. Soo .
284
.t :. '
Het achtſte'Capitiel ,
72. Soo „ Wanneer fijne Anghſt de Vryheydt
dan
Smaackt, dat de ſelvighe eene loodanighe Stille Lieffe lijcke Quaal is , ſoo Verſchrickt de Anghft, Quaal :en , in den Schrick , foo Verbreeckt den Vyandighen Wrangen Dood : want , het is eenen Schrick
van
ſeer groote
Vreughde , en een Aen . Iteeckingh des Goddelijcken Levens .
2 De 73. Alſoo wordtden « Perrel. Tack Ghebooren , en Rancke den den Wijnen die ſtaat nu in zidderen der Vreughden ; doch , in ſeer Rock Chriſtie groot Gevaar :want,den Dood, en den Anghft Quaal, is des ſelfs Wortel. 74.
En , is daarvmede om ...vanghen :
ghelijck eene
fchoone Groene Spruyte , die uyt eenen Stinckenden Mift,vhoop Waft, uyt des Stancks Quaal, en bekomt een ander Ellents , Weſen , Reuck , en Quaal , dan des ſelfs Moeder heeft; uyt de welcke fý Gebooren wordt. 75. Ghelijck dan oock de Quaal in de Natuur ſooda
pigheEyghenſchap heeft, dat uyt het Booſe ( dat is , uyt deAnghſt )het Groote Leven wordt Gebooren . ·
76. En, ghelijck wy vorder verſtaan , hoe dat de Na.
tuur fich in den Schrick in twee Rijcken ſcheydt, de eer fte, in ' t Rijck der Vreughden , de tweede, in een Verlinc ken des Doods, in
eene Duyſternis ;
alſoo oock den
Menſch : foo wanneer den Lelyen. Tack alſoo tot het Rijcke der Vreughden Gebooren wordt, foo ſcheyt ſich fijne Natuur in twee Willen . b In de 77. Den eenen , gaat op , b in der Lelyen , en Walt in Nieuwe We. derGhe het Rijcke Gods : den anderen, Verfinckt in den Duyfte boorte. ren Dood, en hem ' verlanght na de Aerde,na ſijne Moe c Text, der, - den ſelvighen Strijdt doorgaans teghens de Le Sáhnet. d verftaar , lye ; en ,deLelye vlucht voor de Rouwigheyt. den anderen , 78. Gelijck eene Spruyte uyt der Aerden Waſt, en ,de Wille, Ellents voor de Aerde vlucht, en van de Sonne op wordt
getroc
De Poorte in ' t Centrum van de Natuur .
285
getrocken, tot dat het eenen Halm en Boom wordt: alfoo Í recktde Goddelijcke Sonne de Lelye des Menſchen ( zijnde den Nieuwen Menſch ) doorvgaans in hare Kracht, van de Booſe Eſſents uyt; en , Teelt eyndelijck daar
uyt, eenen Boom
in't Rijcke Gods.
79. Als dan laat ſy den Ouden Booſen Boom ( ofte de Schorſe , ' daar den Nieuwen onder Wies ) daar heen vallen , in de Aerde , in ſijne Moeder , na de welcke hy
a Text, fich doorgaans á neyght, en uyt de Aerde weder.com Sáhnet. in't Centrum Naturæ , aen 't eynde van den Dagh der
Scheydingh ; daar Alles wederom in fijnen moet gaan .
6 Ætherb ofre, Behouder,
80. Inſghelijcks gaat de Lelye oock in haren Æther ; te weten , in den Vryen Wille , tot in het Licht derMa jefteyt. 81. Verftaat vorder :
Soo..wanneer
in den Schrick
der Natuur alſoo twee Rijcken ſich ſcheyden , ſoo is den Schrick , aen hem vielfs', eenen Blixem en eene Oorſaack des Vyers ; te weten , de Aen-- teeckingh des Levens. --" 82. Soo fcheyt ſich de Prime Materia ( te weten , de eerfte Materia , die de Wrangheyt met haar Aentrec ken maackte ,daar de Vyandtſchap in ontſtondt ) in twee Deelen: het eene , onder fich , in den Dood : dat is, het Eſſentialiſche. Leven met de Wefentheyt van deſe We Cito'y relt ; ghelijck daar is, de Aerde, en , de Steenen. 83. Het andere Deel , ſcheydt fich uyt den Schrick
des Vyers, in her Licht der Vryheyt: want , den Schrick des Vyers, fteeckt de Vryheyt aen ; ſoo , dat fy oock Be geerende wordt : defelvighe Treckt nu , in haar Begee. ren , het Rijcke der Vreughden jo, fich ( te weten , het Sachite Wel doen ) en maackthet oock rot Materia. 84. ' t Selvighe is pu het Hemelſche Goddelijcke: NO 3 We
286
2 Ofte, Lichame lejekbeyt.
Het achtſte Capittel ,
s
Wefentheyt: die Treckt het Vyer wederom inlich , en Verſlindt die in fijn Verſchrickev ; 't welck den Quaal des Vyers is : al daar Verteert de Quaal, de Sachte We fentheyt , en voert ſich in de Hooghfte Vreughde ; dat al foo uyt Anghft , Liefde , en uyt Vyer , een Lieve den wordt.
Bran
85. Én, geeft uýt hetBranden , den Vreughden , Rijc ken Gheelt des Eeuwighen Levens : die ghenaamt is, den Ģheeft Gods, die in den Eerſten Wille ( die Vader is b Verfast, genaamt) Oorſprongh neemt;want, b hy is het Begeeren den Geef. der Natuur : en , is in het Vyer, eenen Vyer Quaal , en in de Anghft des Doods, eenen Prickel des Doods, der Grimmigheyt en Vyandtſchap , in het Weſen der. Na tuur ; te weten , in't Centrum . 86.
En , in't Licht is hy het Goddelijcke Rijck der
Vreughden , den
genen die in de Goddelijcke Weſent
heydt ( als in de Wijſheydt; dat zijn de Veruwen der e Ofte, Ontflugte
Deughden) de Edele Tinktuur.
Opent, die den Glanſch
van de Hemelſche Weſentheyt is . 87. En , veroorſaackt in de Weſentheyt, het Element van de Engelfche Werelt ; uyt welck Element , dele We relt eene Uyt„ Gheboorte is : doch ſy is in den Tooren, van den Duyvel Aen
geſteecken ,die eeue Oorſaack is,
dat den Grim der Natuur fich Ontſteecken heeft : daar.com door dat in de Weſentheyt, Aerde en Steenen zijn ghe worden ; ghelijck , men voor
oogen fiec. 2 ,
- 88. *t Welck den Machtigbften Quaal in 't Verbum Fiat , in een Principium heeft gefcheyden ghelijck in't Boeck van't Drie , voudigh Leven is verklaart geworden. De vierde Gheftalte.
89. Verſtaat alſoo den Vyer. Blixem , voor de vierde Geſtalte der Natuur. 90. En , de Lievew Geboort, het Rijck der Vreughde, voor de vijfde Gheltalte , 91. En ,
De Poorte in 't Centrum van de Natuur. 91. En , het * In
287
nemen van de Weſentheyt, uyt de a Text,
Einrcbcing. Sachtvmoedigheyt, in den Quaal des Vyers , aldaar het gen . ; ( te weten bereyckt oock Vyer het Rijcke der Vreughde b den 6. Klanck van de Openbaringh der Veruwen , Won - Text , deren en Deughden , daar de vijf Sionen , als Sien , Hoo : Schau ren , Ruycken , Smaacken en Voelen van ontſtaani ) voor de feſte Gheftalte der Natuur, 1
92. En , de Weſentheydt des Lichts , in't welck het Goddelijcke Element is begrepen, daar het Groenen, ofte her Paradijs uyt ontſtaat, voor de fevende Gheftalte ; als wederom voor de Moeder van alle de Gheftalten , die aen alle Geſtalten , Weſen , Kracht, en Sacht moedigheyt geeft ; dat daar alfoo een Eeuwigh Leven , en Vermaack des Levens zy. 93.
Want, de ſevende Geſtalte , houdt in . fich
felfs
begrepen; de Engelſche Wereldt als mede het Paradijs ofte het rechte Rijcke der Hemelen , daar in dat het Weſen der Godheydt Openbaar is yien alles foo'wat den is Lichte Wereldt beſluyt ; ghelijck wy ſulckx aen andere plaatſen hebbeo uyt
HËT
gevoert. s'hij nie in
NÉG'' NDE
store
CAPiT Tel . 1721
Meerder Omſtandigheyt', van deſe derde Citatie, Hoogh te betrachten. solisti I.
Verſulckx ghy Menſchen Kinderen ,zijt al hier Siende ; en , niet Blipt : mercktdoch't ghene u is gheopenbaart: het en gheſchiet niet te vergeefs ; c Ofte, bit < daar is wat Achter : en , zijt niet Slapende ; het is tijd : heefí fijna reden , Eins befiet doch , wat het Weſen aller Weſen zy ? ... i Waarom 2. Deſe
Het negende Capittel,
suz2. Defe :Wereldt' is van het Eeuwige Uyt gebooren : a Den
het Centrum Nature, is van Eeuwigheyt, altijds ghe Grontvan de weeft ; doch , nietOpenbaar . Natuur , 34 Met defe Wereldt , en doordes Duyvels 6 Grim , b Geftreng . beye,Fooren ,foo is het in't Weſen ghekomen ; verſtaat doch' wat de Doyvệlzy ?. price.Boof NB . De 4. Hy is eenen Gheeft fijnder Legioenen , uyt het Cen Duyvei is in Godde. trum Natura : doen hy in Goddelijcker Wefentheydt Lijeke We. wiert Gheſchapen. fentheye Gee , : : s . Hy dan
noch
ſoude in't Vyer geprobeert worden ,
Cofie,moft,en fijne Imaginatie in de Liefde ſetten : foo ferten hy de NB. De ſelvighe in 't Centrum van de Grimmigheyt , te rugge, in Oorſaack de vierde Geſtalte der Anghft, en wilde in 't Vyer , over van Lucifers Val. de Sacht , moedigheyt Gods Heerſchen , als eenen Vyant van 't Rijck der Vreughden : en , hy verachte de Lief de ; doordien dat hy fach , dat het Vyer , Sterckte en Macht gaf.
6. Daarwom wiert hy nyt het Vyer Gods , tot in de Anghſt der Duyſternis gheſtoten , in 't'Centrum van de
NB . NB.
vierde Gheftalte : hy en heeft van ' t Vyer niet
anders
dan den ſchrickelijcken Blixem ; 't ſelvighe is ſijn recht Leven . 7. Maar , den Wille Gods, die ſich anders in Engelen
d Text ,
en in Menſchen, naar het Leven d verlanght, die het Le door de Sacht. e fine, door. ven te hulpe komt met de Vryheyt ( als
moedigheyt ) die heeft hem verlaten ; alſoo en vermach hy het Licht, in der Eeuwigheyt, niet te bereycken. 8. Hy en kan cock gheene Imaginatie , daar naar f ofte, 1 Schéppen : waht, den Wille -Geeft Gods , die 3 vlocyt nemen . hem in de Anghift kamer ,in de eerſte vier Geſtalten der & Text, Duelet. Natuur ; " de vijfdeen kan hy nietbereycken . h Zijnde, 9. En , al. „is't dat hy wel alle Gheſtalten heeft , foo.is Liefde, Ne derighey , het doch alles Vyandigh , en Wedernwaardigh : wanti Tucht , & C. den
Meerder omſtandigheyt, van deſe derde Citatie .
289
den Heyligen Geeſt heeft hem verlaten ; en, den Tooren sa Ofte, ofte den - Quáalder Grimmigheyt, is nu in hem . 10.
God , die Alles is , die heeft ſijnen Grim ( ofte het Fonteyne.
Centrum des Oorſpronghs) in
hem
gheopent , dat den
é felvigen oock Creatuurlijck is ; want, het heeft fich oock bdenVerftaar, Grim . 6 verlanght dte Openbaren . c Text,
11. En, doen God ſich eenmaal tot de Scheppingh Gefehner. der Engelen Beweeght heeft , doen is Alles Openbaar Openbaarte gheworden , ſoon wat van Eeuwigheyt in deWonderen zijn. der Wijſheyt , in't Centrum , Verborgen hadde gheſtaan ; beyde in Liefde en in Tooren. 12. Terwijl nu dat wy dan ſulckx weten wat wý zijn, en dat God ons ' t ſelvighe laat verkondigen , foo mogen wy nu toe , fien , en wat Goets uyt ons Baren ; want , 'wy hebben in
ons, het Centrum van de Eeuwighe Natura.
13. Maacken wy eenen Engel uyt ons ; ſoo zijn wy ' t ſelvighe . 14. Maacken wy eenen Duyvel uyt, ons ; ſoo ziju wy 't ſelvighe oock .
15. Wy zijn al hier in het Maacken ; in de Schep pingh : wy ſtaan in den Acker : den Wille Gods in der Liefden , die ſtaat
tegens ons , in't Centrum des Levens. e Ofte, your
16. God is Menſch geworden ; en , begeert onsteheb , ons . ben : daartoe ſoo wil ons fijnen Tooren in ' t Rijck van de Grimmigheyt oock hebben : de Duyvel wil onsoock in fijn gheſelſchap hebben ; en, de Engelen Gods oock in de hare, ſoo , waar wy nu heen, wenden ; daar gaan wyin . 17. Stellen wy onſe Imaginatie in het Licht Gods', enNB. NB komen wy Binnen ; ſoo komen dat wy met Ernſt heenjin , gaan , ſoo
en , wy worden noch met Ernſt, Binnen ghetogen. 18. Willen wy dan oock onſen Wille in de Heerlijck heyt van deſe Wereldt ſtellen, en het Eeuwighe verlaten, foo hebben wy oock f te verhoopen , dat wy met den verwachten ofte,te O o Grim
Het negende Capittel,
290
Grim van deſe Wereldt, in 't eerſte Myſterium , ſullen moeten Invgaan. 19. Bywal. dien dat wy als, dan gheene Goddelijcke Imaginatie ( dat is, Gheloove) in ons en hebben , ſoo ſál de Goddelijcke Liefde ons verlaten ; en , ons niet in hare Deure .
a Text,
... 20. Voorwaar ,
byval
laten in
dien dat God niet door en
Zerſprengefa breeckt , ſoo komen wy in Noot: brenght ghy den Geeſt Gods niet mede , foo en bekomt ghy den ſelvighen nim mermeer.
21.
Daarçom is’t goet, al hier, in dit Leven , uyt_te ,
Waſſen : Chriſtus is onſen Acker gheworden : wy kon nen't bereycken , ſonder gheheel Anghftelijcke Noot : het en is maar daar.om te doen , dat wy den Wille Ver breecken . 22. ' t Selvighe doet Wee ; den Ouden Adam en wil Niet : daar , toe ſoo'en wil den Tooren oock Niet ; de Duyvel en wil oock Niet. 23. Siet Menſch , ghy zijt uwen Eyghen ſelfs Vyant : itgeen ghy voor Vrient houdt , ' t ſelvighe is uwen Vyant : wilt ghy Saligh worden , en God sien , ſoo moet ghy den beſten Vrient uwes Levens ( te weten , uwes uytwendi ghen Levens ) erghſten Vyant worden . 24. Niet , dat ghy 't moet Verbreecken ; maar , uwen Wille : ghy moet doen't geen ghy niet en wilt: ghy moet u Eygenvfelfs Vyant worden ; ofte ghy en kont God niet
b Ofte, Sien . b Schouwen . 1:25. Want , den genen die ghy tegens woordigh voor uwen Vrient houdt , die is uyt de Anghft kamer uyt - ge gaan , en hy heeft noch het Anghſt leven in , ſich : hy c Ofte, Fonteyne,
heeft des Toorens ? Quaal, en , de Sucht des Duyvels 11 7 26. Ghy moet eenen Wille in God Scheppen , uytowe Siele,
Meerder om . Standigheyt, van deſederde Citatie :
291
Siele , moet ghy eenen Wille Scheppen , en met den ſel vigen uyt de Booſheyt, in God , In 't VyerGodsingevoert worden . 27.
gaan ; ſoo fult ghy in
Verſtaat : den Wille. Geeft,die ſal uwe Siele Aen..
fteecken : als..dan grijpt naar het Leven , en , naar den Geeft Chrifti, foo ſült ghy'den ſelvighen Ontfangen , die falu Nieu Baren , met eenen Nieuwen Wille ; die u fal á ofre,die wwe Eygen Don ') 0 , " 11 : blijven. dom fal zijn . 28. Den ſelvighen is de Bloeme uwer Sielen , وdaar het
Nieuwe Kint , in de Beeldenis Gods , in ſtaat z aen den felvighen geeft God het Vleefchen Bloet Chriſtà , te ghe- > nieten . COD074 Wochino 992 29. En , niet aen den Adamifchen Eſel ; ghelijck Babel Wonderlijck b Droomt : als ſouderden Goduloofen het b. Text, Lichaam Chriſti deel. achtigh worden :
.Oveen.
Oin. !) - NB. Wat
30. Den ſelviglien ontfaught de vier Elementen , lenden God
daár.jin, den Tooren Gods, om dadhy diet onderfcheyt) omnino het Lichaam des Heeren , 't gene in den Hemel tegens..maal one woordighis, en van de Síele wort ghenoten , die den He- fangle. mel bereyckt. 31. Niet ghelijck een Teečkens ghelijck de andere Phantafie, Droomt: niet Geeft, ſonderwieſeis ! -maar ,ic Als bo het Weſen des Gheeſtes , met Goddelijcke - Wijſheydt B. NB. € Omſloten, het Vleeſch Chriſti, 'r geen de Lichte We- d ofte, We reldt aen alle Plaatſen vervult , ; 't ghene het Woord , fenthert. e Ofte,om t welck Menſch wierr, methfich in Maria brachte : vangen , 32. Die ſelvighe Weſentheyt ( offy ſchoon , in Maria ; in haar Vleeſch en Bloet , gheopent wiert , en Menſche lijcke Elſents in ſich nam d ) ie was evenwel op de ſelvi ghe Tijd (terwijl Chriſtus in’t Lichaam Mariæ lagh ) in NB, NB, den Hemel, in de Elenienten , aen alle f Oorden . f Ofre , 33. De ſelvighe Weſentheydt en voer niet over veel Plaaifen. Mijlen ergens van eene Plaats , in Maria : neen : Oo 2
maar, het
292
Het negende Capittel, Meerder Om ...ſtandigheyt, & c.
het Inghelloten Centrum , t gene Adam in den Tooren á Verſloten, Gods, in den Dood , hadi . Gheloten ,'t ſelvige Sloot het ofte Bello Woord der Godheyt op , en voerde Goddelijcke We. ſentheyt in het Jongh vrouwelijcke Centrum ; 't.welck in den Dood was Gheſloten .
: - 34. Het gheſchiede in 't Lichaam Mariæ , in't Teec . ken des Verbonds; niet. Af weſende ,i çock niet In ,, ya tende : maar, Op. Nuytende,Inbarende; en , in deſe We reldt, Uyt , bärende. 135. God en Menſch , een Perſoon : Hemelſche , en in den Dood In
geflote, Wefentheyt, en Jongh - vrouſchap:
eene Eenighe Weſentheyt, eene Eenighe Menſcheyt; in den Hemel, en in deſe Wereldt, 36. b Texl, Rieges
Sulckx moeten wy oock zijn : want , het Woord
tgene Menſch wiert,is in de Siele
Beweeght geworden ,
en het ſtaat in 't ghecal des Levens , io alle Sielen : het Treckt alle Sielen ; en , den Tooren Treckt oock alle Sielen .
37. Soo gaat nu waarheen ghy wilt , ghy hebt nu het c Text, Centrum der Godheytipvu, in het Gheluyt- geven , en Schatte und Kige . in her Bewegen ; en, oock het Centrum der Grimmigheyt: in't welck dat ghygaat çó verweckt , in 't felvighe ftaatu Leven .
38. Doet't gheen u ghelieft, ghy zijt vry , en God laat u ſulckx weten: hy roept u : komt ghy, ſoo wort ghy fijn Kint ; máar , gaat ghy io den Tooren , foo wort ghy oock d Aenni ! Op genomen . j :; genomen
le HET
293 HET
Van't Even
THIENDE
CAPITTE L.
beelt Gods des Menſchen ; dat is , van de
Ghelijckheyt Gods , en den Menſch. I. Oo.vlangh als wy
in 't Aerdſche Lichaam zijn ,
ſoo en konden wy onſe Weſentheyt des Nieuwen IS Lichaams in dele Werelt niet Sien ; den uytv
wendighen Menſchen kendt de ſelvige niet : den Gheeft die uyt den Nieuwen Menſch Gebooren wordt en Uytv gaat , den felvighen kendt fijn Lichaam . 2. Willen wy nu even --weldeſe Kenniſſe hebben , en dat wy willen weten , of wy in de Nieuwe Geboorte zijn , ſooen hebben wy geene betere Proeve , dan aen het Ghe lijckenis Gods : 't gheen wy verſtaan te ziju ; het Begee- NB. Gods Gelijckenis, ren, de Sinnen , en het Gemoeſ. 3. Deſe drie dinghen , a houdenzio , des Geeſtes Cen- 2 Ofte, trum , daarçuyt dat den Stercken Wille Ghebooren Begrijpen..
wordt , daar in dat de rechte Ware Ghelijckenis en het Beelt Gods , met Vleeſch en Bloet , ſtaat : 't welck den uyt - wendigen Menſch niet en kendt . 4. Want', 't felvighe Beelt en is niet in deſe Werelt, maar, het heeft een ander Principium ( te weten , in de Enghelſche Werelt ) en het ſtaat , in deſen Tijd des Lig haams , in't Myſterium, in de Verborgentheyt. s . Ghelijck hetGoudt in de Steenen : alvdaar het Ghelijckenis Goudt eene andere Tinctuur, eene andere Ellents, Glanſch anden in en Schijn heeft : en , de Grof heyt des Steens en vermach den wylus 't ſelvige niet te begrijpen :het Goud en begrijpt de Grof- wendighera Menjehe, heyt des Steens oock niet ; en , de Grofheyt (zijndehet Centrum der Anghft ) is dóch eene Oorſaack des Goudes; want, de Grofheyt is Moeder, en de Sopne is Vader . 6. Alfoo 0 3
294
Het thiende Capittel ,
6. Alſoo is oock opfen Ouden Adam en Lichaam eene Oorſaack van't Nieu Lichaam ; want , hy is de Moeder : uyt de Qude Weſentheyt ontſtaat het Nieuwe Lichaam en , den Gheeft Gods in Chriſto is Vader : ghelijck de Sonne , des Goudts ; alſoo oock hetHarte Gods van den Nieuwen Menſch . 7. Maar , no ſoo en konnen wy den Nieuwen Menſch piet beter kennen , dan in het Centrum ; teweten , in 't Begeeren , in de Sionen , en in't Gemoet . NB, NB. 8. Soo - wanneer wy ons ſoodanigh bevinden , dat on Hoengmer kan weten ofſe Begeerte ganſchelijck tot God , en na God , ſtaat', dat den Edelen onſe Šiunen doorvgaans in den Wille Gods loopen , en Lehen Tack ( zijnde dat het Gemoet ganſchelijck in Gehoorſaamheyt, in den het lichaam Wille Gods fich over- gheeft, dat de Imaginatie alſoo van de Beel van de Kracht Gods Suyght, foo mogen wy ſeeckerlijck denis Gods )
in ons Ghe.weten , dat het Edele Lelyen , Tacxken Ghebooren'is , kooren is. dat de Beeldeniſfe Gods , in't Weſen is ; dat God in de Gelijckheyt, Menſch is gheworden. NB, Waar. [ drouwingh.
9. Nu , ſoo is ſeer hoogh
noodigh , dit Edele Beelt
te bewaren , dat men den Ouden Adam , met ſijne Lu ften , geen ruymte en late : maar , dat, men hem doorw gaans Doode , op
dat den Nieuwen Menſch , Wafſche,
en Groot , oock met de Wonderen der Wijſheyt ver çiert, worde.
10. Maar, nu ſoo vraaght het Vernuft, hoe is dan Gods Gelijckenis ? 11. Siet , God is een Gheeſt , en het Ghemoetmet de Sinnen, en , de Begeerte, is oock Gheeſt ; hoe is dan Gods Gelijckheyt? Het Gemoet , is het Radtder Natuur : de Begeerte, is het Centrum ; zijnde het eerſte Weſen tot de 2 Ofte, de Natuur: de Sinnen , zijn de « Eſentien. Tacken . 12. Want , uyt de Éfentien gaan de Sinnen , ſy zijn en b Text, hebben haren Oorſprongh uyt den b Prickel der Begeer Stachel. lijck
Van ' t Even
beelt Gods , des Menſchen .
295
lijckheyt ; te weten , uyt de « Wrangheyt : want , ſy zijn a Text, de Bitterheyt, en fy loopen doorgaans in 't Ghemoet Şerbigecir. (dat is , in 't Radt des Anghftes) en foecken Ruſte ; offy de Vryheyt Gods mochten bekomen. 13. Het zijn de Sinnen , die in't Radt des Anghftes ( dat is , in 't Gemoet) het Vyer Opllaan , en hen in de ont leeckingh , in den Schrick ,willigh , in den Dood bege ven : en, Verſincken alſoo door den Quaal des Vyers, in de Vryheyt'; te weten , in Gods Arm : fy gaan in de Vry heyt uyt , ghelijck een Leven uyt den Dood. 14.
Sy zijn
de Wortelen van't Nieuwe Gheſmaack ;
die in de wijſheyt en Wonderen Gods in . dringhen : ly brenghen de Begeerte uyt de Anghſt des Doods: ſy ver vullen hare Moeder ( zijnde het Gemoet ) en geveri haar Kracht, van Gods Elents. 15.
Alſoo is het Ghemoet, het Radt , ofte de rechte De Woos
Kamer des Levens , als het eyghen Huys der Sielen : ningh Sielen , der 't welck ſy ſelfs een gedeelte is , byval .dien dat de We ſentheyt ( verſtaat de Weſentheyt des . Tin tuurs ) daar v toe zy ghereeckent ; te weten , het Vyer. Leven . 16. Want,uythet.Vyer Leven ontſtaat het Gemoet ; NB. ' Ge. Leven woont in 't Gemoet : maar , het Ge moet maakt en , het Vyer het Verſtans. moet is Edelder dan het Vyer : want , het is de Beweege lijckheyt des Vyer Levens ; het maackt het Verſtant. 17. De Sinnen zijn des Gemoets Knecht; en , het fijn de Subtilſte Booden : die gaan in God ; en , wedervom b Ofte, uyt God , in 6 Noodt. Booheye. 18. En , ſoo ,waar ſy hen Aenuſteecken , 't zy in God NB . NB . ofte in Noodt ( dat is, in Valſcheyt ) 't ſelvige brenghen
fy aen’t Gemoet te Huys. 19. Der_halven moet het Edele Ghemoet menigh . maal over de · Booſheyt heen vzijn , en , de felvighe e ofte, Sonden , Verſticken in hare Anghft ; foo wanneer de Sinnen Valſche
Het thiende Capittel, 296 a Text, Valſche Imaginatie in de Begheerte hebben • In , ghe . Eingeladen . noodight. 20. Verſtaat alſoo eyndelijck den Wegh : God is ſelfs Alles , en in Alles . 21. Maar , hy gaat van den Grim uyt , en vint de Lich te en Kracht Werelt , in ſich ſelfs : hy maackt ſich ſelfs : dat alſoo den Grim met alle Gheſtalten , maar eene Oorſaack des Levens , en ſich te vinden , zy .
ſelfsin groote Wonderen
22. Hy is den Grondt en On, grondt , de Vryheyt , en oock de Natuur in het Licht en in de Duyſterpis. 23. En, den Menſch is 't oock Alles ; foo hy ſich maar alſoo ſelfs Soeckt en Vindt , ghelijck God . 24: Gheheel ons Leeren en Schrijven , en is maar tot NB. NB. dienweynde , hoe wy ons ſelfs moeten Soecken , Maacken datum b Verkaas , en eyndelijck Vinden , hoe wy moeten b Baren , op Woord ( Ba- wy een Gheeft met God zijn , en God in ons zy , en wy in ren) onse kingh,ofie ruchten ,
God , dat den Lieve en oock het Doen .
Gheeft Gods in ons zy , hetWillen
25. En , dat wy de Quaal der Anghft fouden ontloo pen : dat wy ons in de Ware Ghelijckenis in drie Werel
den moghen Invoeren ; daar eene yedere in bare Orde
NB .
ningh ſtaat: en , datde LichteWerelt in'ons Heerzy ; te weten, dat die het Regiment voere. Hoe 26. Dat de Anghſt Werelt alſoo in de Lichte We
Werelemente relt Verborghen blijve; ghelijck oock in God : en,alſoo Godů, pietvanders en zy dan eene Oorſaack des Levens en der
Wonderen Gods. 27. Auders , byvalvdien dat wy de Lichte nieten bereycken , foo heeft de Anghft
Werelt
Werelt het Op
perfte Regiment in. ons ; dan Leven wy, Eeuwighlijck ,in Vyandighe Quaal. 28. Soodanighen Strijdt duurt gheheel deſen Tijd des
Van ' t Even
beelt Gods , des Menſchen .
297
des Aerdſchen Levens : daarna gaat ſulcx in den Eeu wighen « Æther , in Licht ofte in Duyſternis ; daarvan a Behonder, ersten Her en is gheen Verloffingh meer : en , daar voor is dat den bergh. Gheeft Gods ons waarſchout ; en , dat hy ons den rech
ten Wegh leert, Amen.
Beſluyt.
29 . Eet alſoo , God lievende Leſer , dat den Menſch, Hoe'tGheo W het Ware Gelijckenis Gods is,'t welck God hoogh man voelen . bemindt , en ſich , in dit Gelijckenis , Openbaart ; als in fijn Eygendom : God is in den Menſch hetMiddelfte. 30. Maar, hy Woont alleenelijck in zy
fich , ſelfs : 't en
dan dat den Gheeft des Menſchen , een Gheeft met
b hem worde : foodoende , Openbaart hy ſich in de b.NB.Ve Menſcheyt (te weten , in't Gemoet, in de Sinnen,en in de God. Begeerte) dat alſoo , het Gemoet, hem Voelt .
]
31. Anders is hy ons in deſe Werelt veel te Subtýl om te Sien : alleenelijck Sien hem de Sinnen , in den Gheeft ; verſtaat, in den Gheeft desWillens : want , den Wille · ſchickt de Sinnen in God , en God geeft fich aen Stiert. Sende , of , de Sinnen in ; en , wordt een Weſen , met de Sinnen. 32. Als dan ſoo brengen de Sioven , de Kracht Gods ,
S
lo
in den Wille: en , den Wille , neemt de ſelvighe mer Vreughden aen ; doch , met zidderen.
00
33. Want, hy kent fich on , weerdigh , door. dien dat
er
hy uyt eene ruyghe Herberghe komt ; te weten , uyt het wanckelbare Gemoet : daarvom neemt hy de Kracht aen , in 't Neder, fincken voor God .
elt
34.
Alſoo wordt uyt fijnen Triumph , eene Sachtv
Po
jd
moedigheyt; 't ſelvighe is het Ware Weſen Gods : en ,
d Begrepen , Vat ' t felvigeWeten . i 35. ' t Selvighed Gevatte Wefen , is in den Wille , het ofte, Aenú enomen, Hemegl PP
Het'thiende Capittel,
298
Hemelſche Lichaam : en , is ghenaamt , het Ware , en't Rechte Gheloove; 't welck den Wille in de Kracht Gods heeft ghenomen :'t ſelvighe Sinckt ſich in't Gemoet ; -en , het Woont in het Vyer der Sielen. 36. Alſoo is het Beelt Gods dan geheel ; en , God Siet ofte Vindt ſich in een ſoodanighe Gelijckenis. 37. En , ghy en moet ganſch niet , van God , dencken, dat hy een vreemt Weſen zy : den God , looſen is hy een vreemt Weſen ; want , hem niet .
den God
looſen en begrijpt
NB . Hoe 38. God is wel in hem ; maár, in den Wille ep in't Ges God in den moet der Godwlooſen ,nietOpenbaar : daar en is inhem God wloofen is. niets anders Openbaar , dan ſijoen Grim ; het Licht en vermach hy niet te bereycken . 39.
Het is in
hem : maar , het en is hem geen nut, ſij
ne Eſſents en Vat 't ſelvigheniet , hy ſchout ſich daar . voor, het en is hem maar eene Martelifeering ) en Quaal, De Duyvel hy is't ſelvige Vyandt ; gelijck oock de Duyvel de Sonne is de Sonne Vyandt is , en oock het Licht Gods. Vyandt. 40. ^ Hy ſoude noch beter te vreden zijn, bywal dien a Verſtaat,
de Duypelo dat hy Eeuwigh in de Duyſternis konde zijn , en wiſt dat God verde van hem was ; ſoo en ſoude by geene ſchande nochte ſpot invlich gevoelen. 41. Maar , door dien dat hy weet , dat God hem ſoov
Wat des Dwyrels en kan begrijpen ; ſoo is grooiſte Pla . ſeer na is, en hy hem doch niet 't felvighe fijne grootſte Plaghe : ſoon dat why fich , ſelfs ghe . Vyant is , en hy maackt ſich eenen Eeuwigen Strijdighen dat hy weet , Wille , Anghſt en Vertwijffelingh ; om dat hy de Ghenade en't Aenſchijn Gods niet ep kan be grijpen . 42. Sijne eyghen Valſcheyt , plaaght hem : hy en kan doch geenighe Vertrooſtingh ſcheppen , dat hy tot de Ghenade mochte komen : want , hy en raackt God niet;3 maar,
Van 't Even
beelt Gods,
des Menſchen .
299
maar , alleenelijck het Centrum in der Anghft , in den Grim . 43. Hy blijft in den Dood en in de Stervende Quaal : hy en vermach niet door
te
breecken : want , daar en
is Niets , 't gheen hem te hulpe komt , daar hy ſich aen konde houden ; op # Gronden .
dat
hy in ' t Rijcke Gods mochte
a Ofte, Fonte dament nec 44. Wanneer hy ſchoon duyſent Jaar in den Afvgront-, men in de diepte, voer, ſoo is hy doch in de Duyſternis ; buy- Hoe de ten God : en , God is doch in hem ; en , 't en helpt hem Dugveien God yoelen , Niets : hy en Kent hem oock vier :alleenelijck , Weet hy hem : hy en Voelt niets anders, dan ſijnen Grim . 45. 't Selvighe verſtaat alſoo .
Ghelijck een Vyer in NB . NB ,
eenen Steen is, en den Steen en Kent het niet, hy en Voelt het niet , alleenelijck de Grimmighe Oorſaack tot het Vyer , die den Wrangen Steen in een Lichaam Gevangen houdt, gevoelt hy 46.
Alſoo voelt de Duyvel oock alleenelijck de Oor
ſaack des Lichts : de ſelvige Oorſaack , is des Grims Сen trum, en houdt hem Gevangen : en , 't ſelvige is hy Gram ; hy en heeft oock niets anders, 't gene hem beter waar. 47. Alſoo is hy Niets , dan eene Grimmighe heftighe Booſheyt ; eene Stervende Quaal: het en is doch gheen Sterven : maar, een Verſmacht Vergift, eenen Hooger en Dorft ; doch, geene Lavenis. 48. Al ,'t gene dat Boos , Nijdigh , Wrangh , en Bitter NB. Welck is , 't ghene van de Demoedigheyt uyt_loopt ( ghelijck des Durvels hy heeft ghedaan ) dat is , fijne Sterckte,en Vyandighe be- is; fulckx de Loogenaars , geerte . Laſteraars, 49. 't Gene Vyant tegens God is , ofte voor God Vliet en Eemar ofte Vlucht ; 't ſelvighe is hem
dienftelijck : 't ghene de roovers wel
Waarheyt, in Loogen verkeert,'t felvighe is fijnen Wille , men op den welcken hy Rijdt ;en , daar hy garen in Woont. so . Alloo P p 2
Het thiende Capittel ,
300
so . Alſoo is den God vlooſen Menſch oock : foomi
NB. Ghy Godwoofen .
wanneer hy God Verlieft,foo is hy in de Anghft , Quaal; en, hy heeft den Wille des Duyvels.
NB. NB . si. Maar , dit ſult ghy weten : God heeft in de Men ſchelijcke Siele , de Hardigheyt des Doods Verbroken,
a Text, Ziel.
en hy is in het «
Teecken Inghegaan , daar den Dood
Verbroken wiert : hy heeft het * Perck in't Centrum
der b Text, Sielen b Verbroken ; en, fijo Licht teghens het Licht des Zerſprenget. Levens der Menſchen gheſtelt. 52. Het Licht wordt hem gegunt ; ſoo langh als hy in de Kracht der Sonnen Leeft: wil hy Omkeeren, en gaan
Gheen Ver- in het Licht Gods , ſoo wordt hy Aen genomen ; daarv kiefingh. en is geene Verkieſingh over hem beſlooten .
NB. NB .
53. Maar , ſoon wanneer hy het Sonne. Leven ver lieſt , en oock Niets van het Leven Gods en heeft , foo is ' t met hem uyt ; dan is, en blijft , hy eenen Duyvel. 54. Maar, God kent de fijnen , hy weetwelcke ſich tot
Eine Ver- bem ſullen Wenden :
over de ſelvighe gaat de Verkie velikingem hingh ; daar de Schrift van feyt: en, over de ſelvighe,die niet en Willen ; gaat de Verſtockingh , ofte de ontrec kingh des Lichts. ss. Heeft den Menſch doch beyde de Centrien in bywal , dien
fich :
dan dat hy alſoo maar eenen Duyvel wil
zijn , ſoude dan God de Perrele op denWeghe des Duy NB . NB. vels worpen ſoude hy fijnen Gheeft in den Wille des c Ofte , God looſen « gieten ? Storien . 56. Ja , uyt des Menſchen Wille , moet Gods Gheeſt Hoe den
Menſch selfi Ghebooren worden : hy moet ſelfs God , in den Wille God moet Gheeft , worden , ofte hy en bekomtgeeneGoddelijcke worden , Wefentheyt s zijnde de Wijſheyt. 57. Daar_om bedeuckt u , ghy Lieve Kinderen, en gaat vin , tot de rechte Deure : het en is niet alleenėlijck ghenaamt; Vergeven : maar , Gebooren te worden ; als dan
-Van 't Evenbeet Gods , des Menſchen,
1
3003
dan is het Vergheven : dat is , de Sonde is ghelijck eene Schorffe : den Nieuwen Menſch Waſt daar uyt ; en , worpt de Schorſe wegh:dat is genaamt; Gods Vergevingh . 58. God gheeft het Booſe wegh ,
van den Nieuwen Hoe God
Menſch ; hy gheeft het van hem wegh : het en wordtniet vergheeft. uyt het Lichaam weghwgevoert: maar , de Sonde wordt 11 in't Centrum gegeven ; namentlijck ,totdes Vyers Hout : en , ſy moet zijn , ghelijck eene oorſaack van des Vyers Principium ; daar. uyt dat het Licht Schijnt. 59. Het moet den « Salighen Menſche ten beſten die« a Ofic, nen ; gelijck Sint Paulus ſeyt: Die God beminnen , die Heylighena moeten alle dinghen ten beſten dienen ; oock ſelfs de Sonden. 60. Wat ſegghen wy dan ?
Sullen wy Sondighen , op NB. NB :
dat onsHeylGebooren worde ? dat ſy verde : hoe ſoude ick daar weder vom willen Invgaan , 't gene ick Afvghe fturven ben ? ſoude ick uyt het Licht weder om in de Duyſternis gaan ? 61. Maar , het moet alſoo ziju : op dat deHeylighea Gods , niets en verlieſen , ſoo moet hethen alles dienen : 't ghene voor de Sondaren eenen Prickel ten Doode is, dat is, voor de Heyligen eene Macht ten Leven . 62. Soo ſpreeckt dan het uyt
wendige Vernuft : Soo des Dwalingo Vero Heyl groot worde datmijn . nufts. 63. Maar , wy weten , ſoo -wie uyt het Licht gaat, die gaat in de Duyſternis : die ſie wel toe, dat hy in de Duy ſternis niet en blijve ! want , hy Sondight met een Voorna moet ick doch Sondigen ,op
nemen , in den Heyligen Gheeft ; bedrieght u ſelfs niet ! God en laat ſich niet Beſpotten ofte met lich Scherſſen . 64. Wy zijn uyt fijne Liefde , naar onſen Val , wedero om Gerechtveerdight gheworden ; door fijnen In - gangh Van 't Voorn in onſen Vleeſche. 65.
Maar ,
Sondigien , loo „ wie voorſettelijck in Sonden In Рp3 gaat,
302
Het thiende Capittel, Van't Even beelt Gods, & c .
gaat,die veracht en verſmaat de Menſch wordingh -Chris ſti: en , hy neemt eene ſware Laft in
fich : hy mach wel
toe. fien ; hy ſal veel ſwaarder uyt de voor, fettelijcke Sonden weder vom konnen uyt gaan , dan eenen die den Wegh Gods vier gheopenbaart en is gheworden. Holumen 1.60. Daar om is het Mijden GỌec , en voor het Quade de Sonde vlieden ; ſijue Oogen van't Valſche af te wenden o : p. Nioet mijden. dat de Sinnen , in het Valſche, niet In eo.vgaan , en ſulckx daarv naar tot in het Herte en brengen ; daarvan dat de Luſt ontſtaat : ſoow dat de Begeerte Imagineert , en't ſel vige in't Ghemoet voert ; daardoor dat de Edele Beel.
Waarſchou. wingh.
denis Verſtoort, en voor God eenen Grouwel wort. 67. Sulckx wilden wy den God. lievenden Leſer en Toen hoorder ( uyt onſe Gaven en diepe Kenniſle ) trou welijck ghewaarſchout hebben : en , wy hebben u den Wegh der Waarheyt en des Lichts , gheheel Ernſtelijck en Trouwelijck , verklaart : en , vermanen u alwt'ſamen Chriſtelijck , deu ſelvighen na
tedencken , en vlijtigh te
leſen ; het heeft lijne Vrucht in
E
Y
N
fich : Halleluah ; Amen .
D
E.
is
i
Het derde Deel , Van de MENSCH.WORDINGH
FES
0
CHRIS
I.
I
Van den
ВО
О Ο
Μ
des
CHRISTELYCKEN
GELOOFS .
Ε Ε Ν Ε Ware Onderrechtingh , hoe den Menſch eenen Eenigen Gheeft, met God kan zijn : en , wat hy moet doen, ops dat why Werike, het Werck Gods ; daar de ganſche Leere, en't Geloove der Chri ſtenen , kort, wort vervat .
I T E M; Wat Geloove, en Leere , zy ? Eene Open Poorte, van de Heymelijckheyt Gods : uyt de Goddelijcke Magia ; door de drie Principien, van't Goddelijcke Weſen . Gbeſchreven , Anno 1620. in de Maand Mey ( In ' t Hoogh -vduyes) Door Jacob Böhmen :
Anders genaamt ; TEUTONI
CUS
PHILOSOP
Gedruckt in 't faar 1642 .
. HUS
ra
?
" ;
CITICHE
GITOOL
6!
4
305 E
D
DICATIE ,
Aen- , 0 J.
V.
H.
en
25
G.
F.
B.
ار
-?
Almede
(
کیsi
Aen alle Spruytjens van den Ędelen Perrel_Boom .
Omt foeckt den PerrelBoom ', ſijn Wortel,
Stam , en Vruchten
,
In ' t Kafken van de Hoop
IS
maar , niet in
s Vleeſch Genuchten
Hy Bloeyt in Liefden ſchoon :fijn Vrucht, de Siele fpöft, Daar door den Grimperfacht ; en , ' t Eeuwigh Licht op rijf . 27"} i
De Wereldt kent hem niet, ' t Vernuft denckt ' t zijn, maar Grillen
.
fiet door Aerdſche t Want, ' t heeft een blint Gheficht , en' r Brillen Maar,
Sophias Geſlacht ( met eygen Oagen Wijs ,
Siet Groeyen deſen Boom
, tot in Gods Paradijs .
Mijn Mede Borgʻren van dees Drie vermenghde Werelt; Hier fiet ghyin TijdsBerck , een Boom ſeer ſchaon "Beper relt : Pluckt Saat van dit Gewas, plant dat in uwen Hof; Soo Groeyt u eenen Boom, tot Gods Pris, Eer , en Lof.
Se R9
V E R-
306 TV
E
R
K
L
A RINGH ,
En WAARSCHOUWING
H ;
Bélangende dit TRA CÍNA S001.
A
T
j
E
N.
1915 ? chogy Nſen Autheur , hebbende beſchreven de Menfch
wordingh Jeſu Chriſti: en ,in't
Tweede Deeldes ſelvighen Boecks, van't & Lyden; Sterven
van den Dood en van de
Chriſti, hebbendegehandelt :foo heeft hy Opſtandingh dit Derde Deel beſchreven ;zijnde den Boom
des Chri
. Copieerders, ſtelijckön Geloofs : palck Deel, by, eenige in ' t Regiſtreeren van des Autheurs Boecken ,ſchijnt, door abuys, Geintituleerttezijn ( inplaats van den Baum des Glaubens) den Baum des Lebens : 't welck by yemant Mis
verftant foudemagenveroorſaacken : fulcxdan voor
2.Vande Edele so de Kinderen - der Wiſheyt,tot Waarſchoupingh dient. thi. De Rede, poidar one, hy dit Tračtaat , in fijne Schrif ten , heeftgenaamt, Het derde Deel van de Menſch wordingh Chrifti, en is niette verſtaan , dat hy hier in Wil handelen , boe Chriftus , in Maria, ky Menſch gheworden , en ons Vleeſchen Bloet heeft aenghenomen : maar, het isom dat by hier in Tra & teert, hoe Chriſtus, in fijwe Kinderen, Menſch, wordt Gebooren , en boeſy, door den Geloove , fijn Vleeſch en Bloedt , aen nemen , en ware Rancken,
Verklaringh , en Waarſchouwingh . Rancken , aen haren Wijn
307
ſtock worden :ghelijck als eee
nen Boom in fijne Tacken bekentwordt , door eenen Heer lijcken
Boom
in den Hof van deſe Werelt : alfoo wordt
Chriſtus in fijne Kinderen bekent, voor eenen Heerlijc ken Boom des Menſchen , in den Eeuwigen Paradiſchen
Hof Gods. En, om dat Chriſtus , hetGheloof , by een Moſtert Sadeken verghelijckt , daar, om is 't dat onſen Autheur, het gene, dat uyt hetſelvigeMoſtert . Sadeken Waft ( zin de den Nieuwen Menſch, ofte den Perrel boom ) den Boom des Chriſtelijcken Geloofs noemt, die in de Schorſſe vanden Herdſchen Adam (verborgen) Waft,door de Putrifactie , ofte Grimmigheyt van't eerſte Ernſtige
Principium
, dwers door het derde Principium
van
deſe Werelt, tot in't tweede Principium des Lichts. Vorder , ſoo is deſe Tranſlatie uyt drie verſcheyden Copyen Gecoligeert , en
door de Confronteringh de
Fouten van de Copieerdersontdeckt : nu, in deeene Copye, dan,in de andere, eenige Woorden, ja , qockwel eenige Re gulen overwgheſlaghen , bevonden ; alsmedeeenighe ver keerde Woorden: Waar door den Sin des Autheurs , Duy Jter , ja !On begrüpelijck ſcheen te zijn ;alsby Exempel: in 't vyfde Capittel , in plaats van Helfche Weſentheyt: 3
ſtont in d'eene; Hemelſche Weſentheyt: èn, daar na
bol
genide, in plaats van On begrüpelijck Licht, ftont, in d'an dér , +
Begrijpelück Licht:foodanighe verkeerde Woorden pindt Q 9 2
ingh
Verklaringh , en Waarſchouw
308
.
vindt men meer: oock in de Aurora ; Gedruckt Anno 1634 . Fol. 252. Regel 23.
In
plaats van
Verſtochung! ſtaat
Verheiflungh. Ja ! yeder zy gewaarſchout , door de ſelvige Gedruckte Aurora ; alſoo daarvin, veel Geabriveert en uytgelaten is, door den eerſten Copieerder ; die’t ſchijnt , heeft beter willen maacken ,;foodat , na giſingh, 't felvige Boeck wel een dardendeel grooter falvallen ,foo ' tGedruckt wort ,na des Autheurs eygenſtellingh; die my veelklaarder is om te begrijpen : oock is het Gedruckte Myſterium Magnum , in 'tHoogh
duydts , volvan Copieer, en Druckfouten.
Dit wort verhaalt , op dat de
Lief
hebbersmoghen
verſeeckert zijn , dat hier gheen moeyten en is geſpaert , om te hebben eencorect Tranſlaat van dit Heerlijcke Juweel:
lar chouwi de Hooghduytſche Taalseenige van desAutheurs Wercken wilden laten Drucken , datſyhaarniet en moeten op eene Copye alleen verlaten ; ofte ſouden gewisveel Fouten begaan. De waardye vañ dit Kleynoot,mil ickde Ernſtige, Yde rige en Hongerige Siele Selfs latenpryſeëren : het Eeuwighe On
aenvanghelijcke Licht,
wil alle Kinderen Gods Opus
gaan ; en , alle.DuyſternisVerdrijven. Deſe Tranſlatie, met den aenvangh defes Maands begonnen ; eň , ge syndighe ep heden den 14. November 1637.In Amſterdam . UL . MedewBorger van deſe Prievvermenghde Werelt, birinin
HET .
30g HET
EERSTE
CAPITTEL.
Wat het Geloof, en het Gelooven zy ? I. Hriſtus ſpreeckt: Soeckt voor eerft het Rijcke Gods en fijne Gerechtigheye , ſoo ſal alle het an dere u toe vallen .
2. Item : Mijó Vaderwil den Heylighen Gheeft ghe ven , aen den genen , die hem daar.com bidden : ſoo uwan neer den ſelvighen ſalkomen ; die ſal u in alle Waarheyt leyden : hy ſal u indachtigh maacken alles foo.wat ick u geſeyt hebbe. 3. Want , van den mijne ſal hy 'tnemen , en u verkon dighen : hy falu Mondt en Wijtheyt gheven wat ghy ſult ſpreecken . 4. En , den Heylighen Paulus ſpreeckt: Wy en we ten niet wat wy füllen bidden ofte ſpreecken ': maar , den Gheeft Gods a bidt ſelfs machtigh voor ons ; daarv. a Text, Vertrite 'tgene, ghelijck het God gevalt. ons ſelbeſt is.
Sooen isnu het Gelooven niet eene Hiſtoriſche We- Machtig.
tenſchap , dat ſich den Menſch Articulen maackt , en ns. He daar.aen alleenelijck hanght , en fijn Ghemoet in de Ware Geloof is Vry . Wercken fijnes Vernufts dwinght ; maar, het is een Geeſt met God : want, den Heyligen Gheeft vaart in den Geeft des Geloofs. 6. Her Ware Geloof, is eene Macht Gods, een Geeſt met God, het Werckr in God en met God .
7. Het is Vry , en aen geenighe Articul ghebonden ; .NB
Waar
dan alleenelijckaen de rechte Liefde: daarvin foo haalt ghebonden is. het fijns Levens Kracht en Sterckte ;en , b het en leyt niet verplaat, het Gheloof aen het Menſchelijck Meenen . c Ofte , 8.
Want , ghelijck God Vry is van allerley - Aen . Toewney neyge - zingk. RI 3
Het eerſte Capittel ,
310
neygelijckheyt, ſoo_dat hy doet't gheen hy wil,en daar van geene Reeckenſchap
en behoeftte gheven : alſoo is oock'hetrechte Ware Geloof, in den Gheeft Gods , Vry : het en heeft nietsumeer dan eene Aen „neygelijckheyt ; zijnde de Liefde, en , de Barmhartigheyt Gods, als
dat
hét ſijnen Wille in den Wille Gods worpe ; en't gaat van a Ofte , het het á Syderiſche en Elementiſche Vernuft des Vlee Sterren , ſches uyt . ģ . Het en Soeckt ſich niet in 't Vernuft des Vleeſches ; maar , in de Liefde Gods : en , by waldien dat het fich alſoo Vindt , foo Vindt het ſich in God , en't Werckt met God : niet naar ' t Vernuft ,'t gene het Vernuft Wil ;maar, in God , ' t ghene den GheeftGods Wil. IÓ . op
Want , het en ſchat het Aerdſche Leven Niets,
dat het in God Leeft ; en , dat den Geeft Gods in
't ſelvighe zy , het Willen en het Doen : het gheeft ſich in de Demoedigheyt in den Wille Gods,en het Şişckt door het Vernuft, tot in den Dood ; ' t Groent dan noch met Gods Gheeft , in't Leven Gods : het is als of het Niets en was ; en, het is, in God , doch in Alles .
1 b Ofte, Begeerte,
II . Het is eene Krooneen Vervieringh der Godheyt ; een Wonder in de Goddelijcke b Magia : het maackt, daar Niets en is , en hetneemtdaar Niets ghemaackt en
is : het Werckt ; en , niemanten fiet fijn Weſen. NB. Wat 12. Het Verhooght ſich ;en , 'ten behoeft doch gheen Macht het Gheloof heeft.Op-uklimmen : het isGroot machtigh ; en , het is doch de Alder nederighſte Demoedigheyt: het heeft het Al les ;en ,'t en Var doch niets
meer dan de Demoedigheyt:
alſoo is 't ſelvige van alle Booſheyt Vry. 13. -En,'t heeft geene Wet ; want , t en wordt van den Grim der Natuur niet - beroert : het beſtaat in Eeu
c Text, 'Berugct. d Text, wigheyt: want, het en is in geenen Grondt bevat ; het is Ipugheſloten . Eingeſpers in Niets, 3 14. Ge .
Wat het Geloof en het Gelooven zy ?
16
311
14. Gelijck den Onwgrondt der Eeuwigheyt Vry is ,
S
en in Niets en Ruſt ; als alleenelijck in - ſich
:
waar eene Eeuwige Sacht moedigheyt is ; alſoo oock , her rechte Ware Geloof, in den Onwgrondt. 15. Het is in
ſich
ſelfs: al.
ſelfs , het Weſen : het Leeft ; en ,
't en Soecktdoch ſijn Leven niet: maar , het Soeckt het Leven van de Eeuwige Stille Rufte : het gaat van ſijn's Levens Geeft uyt ;en, ' t Beſit ſich 16.
ſelfs.
Alſoo is het Vry van de Quaal, gelijck God van de
Quaal Vry is ; en , 't Woont alſoo in de Eeuwige Vryheyt, in God .
7
17. Het is met de Eeuwige Vryheyt Gods, gelijck een Niets ; en , ' t is doch in Alles : alles , ſoowwat God, en , de Eeuwigheyt vermach en is , dat komt ’t ſelvighe a te ; Tepas, te ſtade: het en wordt van Niets Begrepen ; en, het is doch dienst. eene ſchoone In woonen in de Groote Macht Gods. 18. Het is in 't Weſen ; en , i'ten wordt doch yan geen NB.' Geo Weſen Begrepen : het is een Geſpelinne en Vriendinne loof, en were
i
van de Goddelijcke b Jonghovroù ; de Wijſheyt Gods : Weſen bea in 't ſelvigheſtaan de GrooteWonderen Gods; en , ' t isb present Sophia , doch van alle, Vry .
19. Ghelijck als het Licht van 't Vyer Vry is , en daar
]
het doch van't Vyer door,vgaans wort Ghebooren ; en,
3
des Vyers Quaal en kan doch het Licht niet Begrijpen ofte Beroeren : alfoo in vgelijcken , ( geven wy u te ver
)
ſtaan ) wort het Geloofuyt des LevensGeeft ( dar is, uyt een doorvgaans Brandend Vyer)Gebooren ; en ,'t ſchijnt in't ſelvighe Vyer : het vervult des Levens Vyer ; tep cOf, Belo wort doch nimmermeer - Begrepen . ten , 20. Maar, byval. dien dat het · Begrepen wort, ſoo is het ſelfs, in het Vernuft ( als in eene Gevangenis) in ge gaan : en , 't en is niet meer in God , maar, het is in de Quaal iv_gegaan .
in ſijne Vryheyt;
21. Het
Het troéede Capittel ,
312
21. Het plaaght ſich
ſelfs ; en , daar het doch wel ver
mách Vry te zijn : het Werckt in ' t Vernuft, de Wonde ren in’t Vyer van de Natuur ; en , in de Vryheyt Werckt her de Wonderen Gods .
HET
TW E E D E
CAPITTEL .
Van den Oorſprongh des Gheloofs : en , waar vom Gheloof
en Twyffel by veen woonen ?
I. a Ofte, eenen Aarde maal het Gheloofnu alſoo . een Gheeft Eenigen met God is , ſoo ſtaat ons des ſelfs Oorſprongh te Geet. NB, NB . betrachten : want, wy en konnen niet ſeggen , dat Geloove is het eene Figuur ofte Beelt van ' t Vernuft zy ? Gods Beelt ; zijnde , het maar, het is Gods Beelt, Gods Gelijckenis; eene Eeuwige Begheeren, Figuur. Sien , en 2. En , het kan ſich doch , in den Tijd des Lichaams, ' Ghemoet. Verbreecken , ofte in de Anghft.QuaalVerwandelen. NB . Wat 3. Want , het is in ſijn Eyghen ſelfs Weſen , in den het Gheloof, Oorſprongh ; bloot , eenen Wille : en, den ſelvigen Wille is een Saat : dat moet den Vyer_Geeſt (zijnde de Siele ) Oorſprongh is, in de Vryheyt Gods Sayen. 4. Soo Waft uyt het ſelvighe Saat , eenen Boom , daar de Siele van Eet , en haar Vyer Leven van Verſacht , dat Ty Krachtigh wort ; ' en , hare Kracht aen de Wortel van deſen Boom geeft : daarn van dat den Boom in den Geeft Gods Walt, tot in de Wonderen van de Majeſteyt Gods ; NB. Eygen en , Groent in Gods Paradijs. s . En , hoewwel hetis , dat wy alſoo Stom en niet ver Aerdfih Vemuftu ſtaan mochten zijo ( want , het Vernuft wil alles Grijpen Leven , b Of, aen en Sien ) ſoo willen wy 't ſelvighe b aen't Licht ganſch den Dagh . : klaar
Waarom Gheloof en Twijffel.byeen Woonen ?
313
klaar ſtellen w , aarom dat Gheloofen.Twijffel byumaal
D
1
kanderen zijn , en ghelijck , als te ſamen , met eene Ke ten verbonden , dat daar alſoo in den Menſche , eenen heftighen ſtrijd is , den ganſchen tijd , foowlanghe alshy in dele Aerdſche Hutte ( des Aerdſchen Levens ) een int Gaſt is . 6. ' t Enzy.dan dat hy ſoovſeer krachtigh in
fich
Verſincke , dat hy des * Levens, Vyer kan in de Vryheyt Of,' Le Gods in voeren , foo is hy in 't Vernuft. Leven , als sie . Dood ; en, alvis't dat hy Leeft, ſoo Leeft hy Gode.
1. NB. NB. Welck hec 70't Welck wel een Hoogh -waardigh Leven ( vanee Hooghv . nen Menſche ) is , en't wort ſelden by yemant gevonden ; waardighe want , het vergelijckt ſich de eerſte Beeldenis , die God Leven is,dat felden by ye mant wort Schiep .
*
8. Hoewel hem her Doodelijcke dan
noch aen , gevonden ,
hanght , foo is doch’t felvighe Doodelijcke, ghelijck als Doodgen als of hem een Doode Beeldenis aen hingh, die in de Verbreeckingh behoort; in de welcke denrechten " Menſche niet en Leeft. 9. Want , het rechte Leven ſtaat omgekeert , en het is in eene andere Wereldt , in een ander Principium , en , 01.10 . .
barstisie 't Leeft in andere Quaal . = sisi : ') 10
Verſtaat ons nu alfoo in den ſelvigen weghe : Ghy
fiet en kent den Oorſprongh yan't Menſclielijcke Leven, hoe't ſelvighein's Moeders Lichaam optſtaat: en , als
1
dan foo fiet ghy waar in dat het b . Qualificeert, en ſich Be- b Werckt, weeght; als voor namentlijck ;in vier Geftalten ; dat is; of, Groeye,
Z
in Vyer, Lucht, Water, en Vleeſch , in
21
1r . En , aluis't
ſchoon dat het nu alſoo daar
in ſtaat,
ſoo en is ' t daar vin , doch niers meer dan een Dyerſch Leven :want, fijn Verduft komt hem (verſtaat den Menſch) van 't Ghefteróte : 'en , 't beviht ſich dat de Soone en het Geſternte in de vier Elementen , eene Tin & tuur maacken ; Rr daars
Het tweede Capittel ,
314
daarvan dat het Vernuft, en ,de Qualificeeringh, als oock , Luften Onluſt komt. 12. Maar , ' t ſelvighe en is noch in langhehet rechte Menſchelijcke Leven niet ; want , dit Vernuft en ſoeckt niets hoogers dan alleenelijck
ſich
ſelfsin ſijne Won .
13. Maar, in den Menſche, is dan
noch eene Begeerte
deren .
en een groot 4 Verlanghen paar een hoogher , beter , en
a Text,
Eeuwigh Leven ; daar
in dat gheene ſoodanighe Quaal
nen is . -
14 ::
En ,
al is't „ ſchoon dat het Vernuft ’ t felvighe
b . Ofte, ber niet en b Vat,nochteen Siet,foo leytdoch een Myſterium grijpt. in't Vernuft , 't gene't ſelvighe Smaackt en Kent , daar van de Sucht ontſtaat. Daar..door wy verſtaan , dat het ſelvighe Myſte c Ofie,in de rium in de uytuwendighe Scheppingh mede is in ghe plant geworden, en des Menſchen lijn Eygendom zy : en , eerſte. 15.
d Text , Schnen .
alſoo bevinden wy dat it {elvighe in een Begeeren , ofte & Verlangen , ſtaat ; dat is, in eene Magiſche Sucht. 16. Vordér , foobevinden wy , dat wy met het ſelvighe Myſterium , als in eene vreemde Herberge, te Huys zijn , dat het ſelvighe Myſterium niet en ſtaat in den Geeſt van
Verfaat, déſe Wereldt 5 waut , hy en Begrijpt nochte en Vindt den Geeft. ' t ſelvighe diet: alu -waar wydan bekennen den ſwaren Val Adams.
17. Want , wy bevinden 't ſelvighe Myſterium , in den f Text, Wille des Ghemoets , dat het eene Verborgene | Fon- . Quetbrunn. teyne teyne zy zy ,, daar vin dat fich een ander Principium 3 Ont g Text, : . Luyt . Griffnet. 18. Ten anderen , foo verſtaan wy oock , dat het fel vige Myſterium , in't Vyer van de Anghft, Quaal Verbor.
b Text, Eróffitt.
ghéu ftaat , en ſich door de Anghſtvan den Wille - Ont Tils . fluyt . viy asor
19. En
Waarvom Gheloof en Trýffel by een Woonen ?
3r8
.. 19. En't en derden, bevinden wy hoe het felvige My fterium , van den Geeft van deſe Wereldt, Gevangen wort ghehouden . 11 29. En, hoe het Vernuft van't uyt wendighe Leven, éene Macht heeft , daar, in te gaan , en't ſelvighete Ver derven, dat het felvige Myſterium alſoo'niet tot het Liche en kome , door.dien 't Vernuft 't ſelvighe Verderft : dat alſoo de Ghebarerinne niet en vermach te Baren ; eu , 't blijftalſoo ghelijck een Myſterium Verborgen. 21. En, " fou alsüdan het Lichaam Verbreeckt, ſoo en a joo DanOfte, neer , heeft den Wille gheenen Wille meer die het Myſterium Ontſluyte: daar
over blijft den Vyer Geeft , ofte der b Text,
Sielen Geeſt, alſoo in de Duyfternis ; en , het Myſterium Eröffnc. ſtaat in
hem , gelijck als in een ander Principium , in Eeu
wigheyt, Verborgen ...!! 22. Alloo bekennen wy 't felvighe Myſterium
voorit
Rijcke Gods ; 't welck in de Siele Verborghen ftaat : ' t welck aein de Siele , eene Luft en Bégeerte geeft , dat ſy daardoor in't felvighe Myſterium Imagineert. 23.
Al waar ſy alswdan , Magiſch , io t ſelvighe Myſte.
rium wort Gheſwangert; daarwuyt dat haar den Wille ontſtaat , om uyt het Vyer Levén uyt Myfterium Gods.
te
gaan ,tot in's CITOV .
24. En , by.wal dien dat het nu gheſchiet , dat fy den Wille verheft , en van haar worpt tot in ’t Myſterium , foo 3 wort den Wille in't Myſterium Geſwangert ? 1:29. Wanț, hy is 19.Verlanghende ; en hy bekomt ' bet c Text, Lichaam vau't Myſterium ; zijnde het Weſen van ' t. My. Sehnende. fteriums ' t welckis GodsWeſen ,' t gene voor de Natuur On begrijpelijck is ; alſoo Treckt den Wille't Ghelijc kenis ofte het Beelt Gods aen ſich . 7526.3 Alfoo , dan den Wille nụ uyt het.Vyer der Sielen wort Ghebooren ; ſoo ſtaat hy doch inet lijqen Wortet Rr 2 oock
3:16
1
Het tweede Capittel , :)
,
oock in de Siele : en , daar en is tuſſchen den Wille en tuſe a Text, Irennung . fchen de Siele gheene – Afdeelingh : maar", den Wille wort alſoo in God een Gheeft , en wort het Kleet der Sie len ; dat de Siele alſo in den Wille Gods wortVerborgen. - 27. Dat ( alvis'twſchoon dat ſy in't Lichaam Woont) en , en in God fy.even jwelmet haren Wille is Omvang Verborgen is, en alſoo, in den Wille ( die het rechte Ern ſtighe Gheloof is ) een Kint Gods zy ; en , in eene andere Wereldt Woont. 28. Dit en is nu niet alfoo ghelijck als eenen Hiſtori ſchen Wille te verſtaan , alwaar het Vernuft weet , dad infich eene Begeerte'naar God is , en dan
noch de fel
vige Begeerte in de Booſheyt Ghévangen houdt, dat den Wille alſoo niet en kan van de Siele uytvgaan , en in ' t Leven , ofte in't Myſterium Gods en vermach inter gaan :maar, maackt Meepingen ; en , ſet den Wille in ee siti nen Waan .
29. Daar hy alsu dan het Myſterium Gods niet en ver ,
b Ofte,
mach te bereycken : en , blijft alſoo in den b Waan , ofte
Meeningho ja geheel in de Siele Verborgen; door_dien dat hy op het komende wort'uyt.vgheftelt :alwdaar het Vernuft , den Wille in de Suche'yan't Vleeſch ,in de Syderiſche Magia , Gevangen houdt , en door - gaans ſeyt; Morgen fult ghy . Ofte,de uyt gaan , en het. Myſterium Gods ſoecken . Verborgent 30. Waarlijck , daar en is geen eyghen Vermogen tot heyt. het Vinden; defe Meeningh bedrieght ſich ſelfs : daar toe loo en is oock in geenighe Waan , de Vryheyt, daar den Wille vermach in te gaan ,en God te Schouwen, dat het Vernuft fich behoeft in te beelden yets te maacken , ofte te doen ; en , daarn mede alloo Gode behaaghelijck te zijn . 31. Want , daar en is geenen anderen Wegh die daar Rechter zy , dan alleenelijck , metdeo Wille, van't Vera qufc
317
Waar„ om Gheloof en Twijffel by., een Woonen ? nuft uyt te
gaan , en niet willende , ſich , ſelfs Soecken ;
maar,de Liefde Gods : ſich ganſch en geheel in den Willé Gods In -worpen , en alles , ſoo.wat het Vernuft in den Wegh worpr, laten legghen . 32.
Al waar't
ſchoon dat het groote Sonden en be
dreven On,-deughden waren , daar het Lichaam waar Invghegaan : niet anders doende, dan met den Wille daarover heen gaande ; en , ſchatten den Wille Gods hooger , en fijne Liefde grooter , dan de Vuyligheyt der Sonden . 33. Want, God en is geenen Aen , nemer der Sonden; maar , hy is eenen Aennemer van den Ghehoorſamen Vryen Wille ; hy en laat de Sonde niet in hem . 34. Maar, eenen Demoedigen Wille, die van het Huys
der Sonden Uytvgaat,en, de Sonde niet meer en wil, die ſich gelijck een gehoorſaam Demoedigh Kint buyten het a Verſtaat , Vernuft' , in ſijue Liefde Verlinckt, ' t ſelvige neemt « Hy God
aen ; want, het is Reyo . 35. Maar, ſoo
langh als het in de b Meeningh ſteeckt, b Text , Wahn. ſoo is het met de b Meepingh Omvangen ; en , het en is niet Vry ) i
36. Nu , naarde,umaal dat God dan van de Bootheyt in ſich Vry is , ſoo moet den Wille oock Vry zijn : also dan is hy GodsGelijckenis, Beelt, en Eygendom : want, 't ghene tothem , in ſijne Vryheyt komt,'t ſelvigheen wil hy niet uytvſtooten ; gelijck Chriſtus ons leert . .
?
RT
3
HET
318 HET
CAPITTE L.
DER DE
Van, Waar Goet en Quaat , Liefde en Tooren , Leven en Dood , Vreughde en Leet komt ? En, hoe de Wonderen van de Natuur, in den Vryen Wille Gods , Verſchijnen ; Sonder dat de Vryheyt Gods , ſich met de Wonderen der Natuur Vermenght. 1.
Oo verſtaat ons in deſen weghe nu vorder : Wy weten't , en wy hebben't oock in de Heylighe S Schrift ( [oo.c-wel is het oock aen alle Weſens in't Licht der Natuur ghenoeghſaam kennelijck ) also dat van 't Eeuwighe Weſen , Alles komt;
Goet, en
Quaat, Liefde, en Tooren, Leven , en Dood, Vreughde, en Leet. 2 : Nu , foo en konnen wy diet fegghen dat daar om het Quaat, en den Dood , vanGod komt , want , in God, en is geen Quaat, nochte Dood ; en, daar en gaat, in Eeu wigheyt, geen Quaat heen
in .
3. Alleenelijck beweeght den Grim uyt het Vyer van de Natuur, al. , het Leven gelijck afś in eene Magia waar ſtaat , daar doorgaans d'eene Geſtalte van de Sucht , de andere, Begeert en Verweckt : daar van dat de Eſentien der Veelheyt ontſtaan , daar de Wonderen uytGebooren worden ; .in de welcke dat de Eeuwigheyt ſich ip Gelijc keniſſen Openbaart. En , daarwy doch moeten ſeggen , als dat daar een Begeeren in den Wille Gods zy , het welcke de Magiam veroorſaackt; daar de Veelheyt uyt ontſtaat. 4.
s . En , de Veelheyt en is doch den Wille Gods niet ſelfs ;;den welcken van alle Weſen Vry is : maar , in de Sucht van den Wille , Baart ſich , de Natuur , met alle Geſtal
Van ,waar Goedt en Quaat komt.
319
Geſtalten aldaar Begeeren ( dat is, uyt dan alles uyt het de Eeuwighe Magia ) - Oorſprongh neemt. 6. En , ons is vorder te verſtaan : als dat het
a Text, Prftandet.
gene , 't welck daar Leven bekomt, ' t gene in de Sucht Imagi neert , en lijnen Wille io'de Natuur ſtelt , des Natuurs Kinde, en een Leven met de Natuur zy . 7. Maar, 't gene met fijnen Wille, uyt de Sucht van de Natuur, Uyt gaat tot in den Vryen Wille Gods , 't ſelvi Vryen Wille , aen genomen en bekent j ge wordt in den b Ofte, eenen en, ' t is . b een Geeft metGod .
8. En , alis't.mſchoon dat het Natuur is ( gelijck dan
Anders ,
de Natuur ſich oock van Eeuwigheyt in den Wille Gods in God. heeft doorvgaans Ghebooren ) loo is des ſelfs i Geeft. Leven , doch buyten de Natuur , in den Vryen Wille : d Verſtaat , en , alſoo ſtaan de Wonderen in God Openbaar ; en , die Beeldenis. Imago is de Natuur van en zijn doch niet felfs God . 9. Eo , by al dien datden Wille - Gheeft der Sielen , de Vryheys ; uyt het Vernuft der Natuur , Uyt - gaat tot in den Vryen Gheeft in de Wille Gods , foo is den WilleGheeft GodsKindt, en Beeldenis. den Geeft der Natuur Gods Wonder ; en , de Creatuur ſtaat in lich , ſelfs Ingekeert, gelijck God ſelfs. 10. Want , den Syderiſchen, ofte Vernuft Gheeſt
199
foeckt in fijne Magia , in fijo Centrum van’t Vernufc , de Wonderen der Eeuwigheyt: 'tot dien eynde God de Siele in't Lichaam van de uye -wendighe Natuur heeft Ghe ſchapen , hoewel dat ſy alteenelijck in't inwendighe
Text, Ergriffen
is e begrepen . ', 11. En , den Gheeft des Willens gaat in de Vryheyt Gods, al daar den Heyligen Gheelt hem dan in 't Vrye Goddelijcke Myſterium voert, dat de Godheyt alfoo in den Willem Gheeft, en , de Magia van de Natuur met hare Wonderen , in den Vernuft . Geeſt Openbaar ſtaat. ) 1. 12. Nu , door..dien dan dat de Siele het Centrum is;
al daar
Het derde Capittel,
320
i
ali daar den rechten Wille -Gheeft'teghens de Vryheyt Gods Uytvgaat, tot in de Vryheyt Gods ( dat is , in 't
Goddelijcke Myſterium ) loo heeft den Syderiſchen Geeſt haar oock aen den Bandt .
::
13. En, byval. dien dat fy den ſelvighen Toomt, dat hy niets Quaats en Wercke , ſoo mach ly de Syderiſche Wonderen ( die in den Elementiſchen Spiegel tot eene Subſtantie zijn gheinaackt geworden ) voor de Majefteyt Gods , in den Vryen Wille Gods Invoeren ; dat de Wonderen alſoo in deGoddelijcke Vryheyt Verſchijoen; gelijck als eene Gelijckenis van den WilleGods. 14. Niet alſoo te verſtaan , dat de Vryheyt Gods , met de Wonderen van de Natuur en met de Gelijckenis ſich Vermenght, dat het alſoo een Eenigh zy ; Neen . 15.
God blijft Eeuwigh Vry ; hy Woont in de Won
deren , ghelijck de Siele in't Lichaam : ſoo , weynigh als het Lichaam de Siele begrijpt , ofte het Vyer het Licht , foowweynigh begrijpt oock de Natuur de Godheyt. 16. En , het is doch een Eenigh Weſen , en ' t heeft Ghe ſepa.fich , van Eeuwigheyt, in twee Weſens « gheſcheyden ; reert ofte Ge. ghelijck het Vyer en het Licht. deell , 17. Al daar wy in't Vyer verſtaan , de Quaal van de
Natuur, en in 't Licht ,het Myſterium van't Geeft. Le. ven ſonder Quaal; hoewwel dat het Vyer oock een My ſterium is . 18. Alſoo verſtaat ons , heeft het eene Gheftalte met den Menſch : de Siele is het Vyer van 't rechte Meuſche lijcke Leven , ' t welck God met fijnen Geeft uyt de Eeu te weten ,uyt het Cen. ' wige Natuur in Adam Op blies; te weten , uyt trum Gods.
19.
En , den Gheeft die uyt.het Vyer der Sielen wiert
Gebooren ( die den Gheeft Gods tot fijnen Beelde For meerde ) die heeft het Goddelijcke Myſterium , daar
ayt dat
Van waar Goet en Quaat komt ?
321
dar den Wille tegens de Liefde Gods Gebooren wordt, daarvuyt dat de Goddelijcke - Magia ofte Sucht onto a Ofte, Begeerte, ſtaat; dat alſoo den Gheeft des Willens , God begeert. 20.
En , byval.wdien dat hy ſich nu Verheft ( dat is , uyt
het Verborgen Myſterium , tot in de Vryheyt Gods Uytr. gaat) ſoo is hy eenen Tack ofçe een Gewaſch in't Rijcke Gods; Gewallen uyt Gods Myſterium : en , hy Werckt in den Wille Gods ; en , hy Opent doorgaans de Wonde. ren in Gods Wijſheyt. 21. Niet in dier
Gheſtalte , als of in God yets Nieus
wiert Gebooren , 't gene in de Wijſheyt Gods ( die gheen Grondt nochte Getal en heeft) van Eeuwigheyt_af, niet en waar gheweeſt. 22. Alleenelijck in den Geelt der Sielen , in , ſich , ſelfs ,
wordt het Eeuwighe Onveyndelijcke Myſterium Opeu baar , ter Eeren en tot de Wonder daden Gods; en, tot fijo , ſelfs ( verſtaat, tot der Creaturen )Eeuwige Vreughde. 23. Door dien ... dan dar nu de Verdurven Sucht der Aerden ſich met den Quaal der Sterren vermenght : en , dat de Siele, in den ſwaren Val Adams , met haren Wille, doch in de Sterren , alsmede in de Aerdſche Sucht heeft Geimagineert, en , de vreemde Magiam in fich heeft In .. gevoert , ſoois den Wille Verbroocken ; en , deGodde lijcke Beeldenis Verſtoort gheworden . 24. En , de Hemelſche Goddelijcke.Beeldenis des Menſchen wiert Aerdích , dat alſoo den rechten Wille ghelijck als omvgekeert ſtaat ; te weten , in den Gheeft van deſe Werelt ; dat is , in ' t Vernuft , ' t welck uyt het Geſternte wordt Gebooren . zs . Alsvnu ſoo heeft de rechte Beeldenis Gods ( die foow ſeer verſtoort en Aerdſch is gheworden ) van noode, dat fy anders en van Nieus Gebooren worde . 26. En , daar en ſoude geenen Raat zijn gevonden ge Sf worden,
1
Het derde Capittel ,
322
worden , om deſe Beeldenis te helpen ,byval. dien dat het Woord uyt het Centrum Gods ( zijnde Godseyghen Le ven ) niet eenen Menſche en was gheworden , en , de Ar me Siele (wiens Beeldenis nu Verdurven was) wederom en hadde in fich Nieu Ghebooren : al daar wierdt de rechte Beeldenis wederom gheholpen ; anders ſoude ſy van de Vryheyt en van de Majeſteyt Gods Eeuwigh Be. rooft zijn gheweeft . 27.
Door , dien dan dat alle Sielen uyt eene Eenige
zijn ghekomen , ſoo zijn ſy alvt ſamen uyt de Verdurven Wortel Ghebooren . 28. Maar , alſoo het Nieuwe Weder. Gebooren Le ven , nu in Chriſto , in eene Siele weder is ghekomen : ſoo is ons van noode dat wy gheheel onſen Wille in de Weder„ Gheboorte Chriſti İn ,worpen : want , wy zijn met onſe Sielen , in Chriſto, wederom in God Che booren gheworden ;en , in Chrifto, hebben wy de Beelde Dis wederom bekomen .
29. Want, ons Myſterium in de Siele, ſtondt , naar den Val, alleenelijck bloot , in de Magia van de Natuur; die in haar Centrum
een Vyer is : en , de Beeldenis was
uyt de Vryheyt Gods, tot in de uyt_wendighe Magiam gekeert; dat is,in't uyt--wendighe Principium . 30. Soow wanneer't ſelvighe nu , in ' t Weſen , Ver breeckt , foo ſtaat de Arme Verdurve Beeldenis der Sie len bloot als een Verlooren Kindt : al waar
ſy in haar
eyghen Centrum niets en vermagh te Verwecken , als al leenelijck den Grimmighen Vyer
Quaal: want , ſy is
uyt het Woord Gods (dat is, uyt GodsMyſterium ) Uytv gegaan , in eenen Verbreeckelijcken Spieghel (dat is , in den Gheeft van deſe Werelt ) die Aenvanghelijck en Eyndelijck is . 31. Daarvom dan oock het Lichaam der Sielen ganſch
Aerdſch
3
Van waar Goet'en Quaat komt ?
323
Aerdſch is gheworden , en , het is de Verbreeckelijckheyt
a Text, en den Dood .« in den Schoot ghevallen . Heim ; 32. Soo is ons nu van noode ( naar de maal dat God ofte , te fijne Liefde uyt Ghenade tot ons heeft ghekeert, en onſe Huys, Siele in Chriſto , in ſich in de Vryheyt ,wedervom heeft In ghekeert ,en het Goddelijcke Myfterium in de Beel denis 6 Wacker heeftghemaackt, dat de Beeldenis alſoo b. Text , weder vom in God ( dat is, is de Paradijſche Wonderen) of , oporghe kan Woonen ; dat wy onſen Wille , van't uyt- wendige werki. Centrum ( dar is , van't Verganghelijcke Leven ) weder om Afbreken , en in den Vryen Wille Gods In
voeren .
• 33. Tot 't ſelvighe nù en behoort niet alleenęlijck eene Hiſtoria ofte eene Wetenſchap , dat yemant ſeyt, Ick Gheloove ( dat is , ick weet het , ofte ick begeer het ) en blijft doch (mer den Wille ) in't uyt- wendige Princi pium ſtaan (dat is, in de uyt , wendige Sucht)Neen ! -34 . Het is ghenaamr, Ghy moet van Nieus Gebooren
worden , door Water en Gheeft ; anders en fult ghy het Rijcke Gods niet Sien . 35. Het moet Ernſt zijn , den Willedes.Vernufts moet Verbroocken worden: daarmoet eene Levendige Bewe gingh des Willens zijn , die door het Vernuft Door.com breeckt ; die teghenshet Vernuft Strijdt. : ; 77:47 36.
En , alis't dat fulcx de Siele wel niet moghelijck
en is, naar
de maaldat fy ſeer Verdurven is ghewor
den : foo en is voor haar geenen beteren raat., dan datſy haar inet geheelhet Vernuft , en met alle de Simen , ghe lijck als Dood maackt, ſich alleenelijck bloot in de Barm hartigheyt Gods Infincke, en ſich daar , in overvgeve, dat aen 't Vernuft geene andere Ruymteen worde gela ten ; maar, het moet Ghedwonghen worden .: *. 37. En , by val. dien dat den Wille alfoo het Vernuft ter , neder ſlaat , ſoo is het gelijck als Dood : en , daar het doch S [ 2
324
Het derde Capittel,
doch Leeft : maar , het wort Knecht van den rechten Wille ; en, daar het , buyten den ſelvigen , Heer wil zijo . 38. Want , den Wille Gods moet een Heer over het Vernuft worden ; ſal 't Vernuft anders wat Deughtſaams maacken , 't gene voor God ſal beſtaan .
i
39. Want , voor God en beſtaat Niets, ten , zy dat het in den Wille Gods Gebooren wort .
dan
40. Maar , by al dien dat den Wille fich in God Inw. keert, ſoo ,wort den Geeft des Willens, Gods Kint..
a Ofte , de Wercken ,
41. Dan beſtaan 'oock a de Wonderen voor God , die met den Geeft desVeroufts ghemaackt zijn gheworden :
want, fy worden in den Wille Gods ghemaackt ; en , ſy worden uyt het Aei , vangelijcke , in't Eeuwige , overn ghefer. 42. En , of wy wel niet en konnen ſegghen dat onſe NB. NB . Werck , oftelt ghene wy ghemaackt hebben, Eeuwigh blijft, ſoo blijft doch des ſelfs Schaduwe ofte Beelt: hoe wel de ſelvighe waar , achtigh in't Weſen blijven ; doch, in't Myſterium ( dat is , in deGoddelijcke Magia) voor de Wijſheyt Gods . 43.
Al waar niets anders dan het uyt wendige Prin
cipium daarwaen en Verbreeckt:
gelijck dan aev't Beelt
des Menſchen niets unteer en Verbreeckt dan het uytur b Of, Re. wendigheb Regiment in de vier Elementen . geeringh 44. En , daar doch de vier , weder.om in een Eenigh gheftelt worden : daar dan oock alle Veruwen en Ghe Italten van de vier , worden bekent ; met alhetgede 100w wat daar in Ghebooren wort.
NB. NB ,
45.
Daarom dan eenen eyndelijcken Scheydew dagh
van God is beſtemtgeworden, al daar alles door 't Vyer ſal beproeft worden , welck in den Wille Gods Gebooren zy ; ofte niet: aliwaar een yeder Principium fijne Won deren fal In..oegliften , 46. Ale
Van waar Goet en Quaat komt ? 46.
325
Al daar ſal veel van menigh Menſch , fijne Werc
ken , in 't Vyer blijven , om dat de ſelvighe niet en zijn in den Wille Gods Gebooren gheworden : want, in God en gaat niets On reyns. 47. ' t Gene dan noch uyt eene andere Magia is Ge booren gheworden , dat en is niet Reyn ; wy hebben een Exempel aen de Aerde, die verdurven is . 48. Vraaght ghy , waarvom ? De Duyvel met fijne Legioenen fat in lijne Scheppingh (al, daar hy doch ee pen Engelwas Geſchapen) in den Sul.pbur, ofte in't Cen NB , NB . trim van de Natuur , daar uyt dat daar naarde Aerde is Waar de Aerde Geſchapen gheworden ; die heeft den Grim in de Natuur Ghefchapen น. verweckt. 49. Dat de Aerde alfoo eene Booſe On reyne Sucht heeft : hoe. wel dat ſy in den Dood is beſloten , en tot a Putrificatie behouden is gheworden .
so . Al daar ſy in't Eeuwighe Vyer ſal beproeft wor den , en wederom komen in't gene ghelijck als fy voor de Scheppingh was ; namentlijck , in de Eeuwighé Ma giam , van deEeuwighe Natuur.
HET
VIERDE
CAPITTEL :
Hoe men moet Leven , om de Vryheyt Gods te beko men : En ,hoe de Beeldenis Gods Verſtoortwort; oock, : van den Standt der God looſen , naar het Afvfterven des Lichaams.
I. Engeſien
dan dat het Alles in den Wille Gods
3 is beſloten , 'tghene uytde Natuur is Ghebooren Agheworden : en , dat wy alfoo verſtaan dat daar SI 3 Niets
a Ofte, luftificatie,
326
Het vierde Capittel , Hoe , men moet Leven ;
Niets in den Wille Gods vermachin
te gaan ; 'ten zy dan dat het in den Wille Gods worde Ghebooren , ofte Gemaackt: ſoo verſtaan wy klaar, datwy ons Noot - wen , digh , met gheheel het Vernuft , en met alle de Sinnen in den Wille Gods moeten over geven . 2. En , alſoo met de Handen , in defe Wereldt Arbey , den ; en , voor den Buyck Spijſe foecken en beſorghen ; maar , dat wy onſen Wille daar niet geheel in en ſtellen ;
om een Aerdſch Dingh voor onſen Schat te houden . 3. Want , ſoo „ waar dat onſen Wille en ons Harte is , daar is oock onfen Schat : is onfen Wille in den Wille Gods, foo hebben wy het Groote Myſterium Gods; daarn uyt dat deſe Wereldt ( zijnde eene ghelijckenis van't ſel vighe) is Ghebooren gheworden : en , wy hebben t alſoo allen beyde : te weten , het Eeuwighe , en het Verbreec ... kelijcke ; en , noch meerder : wy voeren de Wonderen van onſe Wercken in 't Eeuwighe Myſterium ; want , ſy a Ofie, aen hangen - aen den Wille. Geei . den Geeft des 4. Maar , byvalvdien dat wy onſen Wille van 't Eeu Willens, wige Af wenden ,tot in het Aerdſche Myſterium ; en Gelt, voor onſen Schat, Schoonheyt des Lichaams, voor onſen
Glanſch , Eere en Ghewelt, voor onſe beſte Cleợnodie . houden , foo is onſen Wille in 't ſelvighe Ghevangen , en · 6 Beele,of, wy hangen alleenelijck aen den 6 Spiegel ; ende en beko Gelijckenis. men de Vryheyt Gods niet. s . Want, den Spiegel(zijndehet uyt -wendige Rijck ) c Text, ſal door 't Vyer beproeft, en den Grim ſal van't Bewebret dofie, hee Reyne gheſcheyden worden ; al., waar den Grimals. dan Booſe, en, een Eeuwigh Branden ſal zijn . de Sonden . 6. Byvaly dien dat nu het Vernuft, het Sieliſche Ghe moet , als oock den Wille - Geeft der Sielen (daar de Beel denis Gods , en den rechten Menſch in ſtaat) in den uyt . wendigen Spiegel (dat is,in eene Glinſterende Sucht) ina voert ,
0
Oock , van den Standt der God
loofen .
327
voert , foo wort voor waar deBeeldenis Gods , en deni rechten Menſch , daar,mede Ghevangen, en met de uyt . wendige « Magia ( dat is , met de ſelvighe Sucht ) 6 Gein - a ofre, Bio geerte . b Text,
fe &teert.
7. Alvwaar als
dan de Beeldenis , de Sucht , ofte de Inficiret.
uyt -wendige Weſentheyt, Aen , treckt: niet alleenelijck gelijck als een Kleet ; maar , het is eene • Inſtortingh, < Text, Inficirung .
en eene ganſche Vermengingh . 8.
Of wel het Vyer der Sielen ſich niet en vermenght
met liet uyt , wendighe Rijck , ſoo vermenght fich doch d den Wille.Gheeft der Sielen (den welckeu Magis is ) d.of den en , de Beeldenis Gods wort verſtoort, en in eene Aerd Geeft des fche verwandelt : alv.waar als dan de Siele , haar Vyer Leven Ledigh blijft ; en, fy heeft in den Wille - Geeſt, e Text, Robe ; eene Aerdſche Beeldenis. of, Blool. 9. Soo - wanneer dat het Lichaam f nu Verbreeckt en l'ofte, alsna dan . Sterft , foo behout de Siele hare Beeldenis ; zijnde haren Gheeft :'als , dan is 8 hy vande Beeldenis des Lig- g Verftaas, den rechten haams wegh ; want , in't Sterven , is eene - Scheydingh : Menfch . foo verſchijnt nu de Beeldenis , met, en in die dingen , die h Text,
Wille
ſy in haar heeft ingenomen : daar fy mede Geinfe&teert renna Jnficiret ; is gheworden ; des felfs Quaalheeft ſy in fich. 10. Soowwat ſy al hierheeft Bemint , daar den Wil- ofie,Dooru le .Geeft is inghegaan , ' t ſelvighe is haren Schat ; en, NB. Gly naar deo ſelvighen , Figureert ſich oock de Beeldenis der Hooveerdi ghen. Sielen .
11. Heeft yemant fijn Hart en Ghemoet in den Tijd NB. NA. fijnes Levens , in Hoovaardye ghekeert , foo k vloeyt de k Text, Quiffet. felvighe Quaal , in 't Vyer der Sielen , in de Beeldenis, doorvgaans op , en ſy vaart boven
over de Liefde en
Sacht moedigheyt(dat is,boven overde Vryheyt Gods ) uyt ; en , fy en kan de Vryheyt niet Begrijpen , noch Be Sitten . 12. Maar,
Het vierde Capittel,
328
Hoemen moet Leven ;
12. Maar, ſý .« vloeyt alſoo in
a Text, Quillet.
haar
ſelfs, in ſooda
nigen Anghft Quaal, en Figureert door- gaans den Geeſt des Willens, vaar de Aerdíche dinghen , daar des ſelfs Willeis invgegaan : Glinſtertalſoo daar ,medeiv ' t Vyer der Sielen : klimt doorvgaans iu Hooveerdigheyt op ; en , wil in 't Vyer , uyt varen .
boven
over de Sachtmoedigheyt Gods
b Verſtaat, 13. Want , 6 hy en kan geenen anderen Wille Schep den Hoo . pen: want , in de Vryheyt Gods, in't Heylige Myſterium , veerdighen. daar.win dat hy eenen anderen Wille ſoude mogen Schep pen , en kan hy niet in-, gaan ; hy Leeft alleenelijcken bloot in - fichſelfs. 14. Hy en heeft Niets : vermach oock Niets te be reycken ; dan alleenelijck her ugene , dat hy in den Tijd c Ofte, ghea:van ſiju uyt_wendigh Leven, in ſich heeft i Ghevat. maacke. 15. En , alſoo gaat het oockmet eenen Gierigaart, die NB. Gloy heeft in fijnen Wille en Beeldenis, de Magiſche Sucht der Gierigaarts. Gierigheyt , die wildoorgaans veelhebben : en , Figu reert in den Gheeft fijnes Willens, ſich , het geevighe, daarwmede dat hy in't Leven fijnes Lichaams heeft om ghegaan . 16.
Maar , door
dien dat het ſelvighe bem heeft ver
laten ,en dat fijn Weſen niet meer Aerdſch en is,ſoo voert hy dan „ noch den Aerdſchen Wille :
daar,mede
foo
plaaght en quelt hy ſich ; want, hy en vermach niets..an ders te bereycken .
d Ofte , den
17. En , noch veel grouwelijcker gaat het met d de
Valſchen Valſcheyt, over den welcken den Elendighen heeft ghe NB. NB. ſchreyt, en hem , om ſijnes dwanghs Wille , heeft Ver Gly Men- vloecke , Schen Kinde ren . 18. Want, alle het_gene dat in Booſheyt ghewrocht is gheworden , 't gene hy heeft veroorſaackt, dat volght hem naar; want, het is in't Myſterium des Toorens gewrocht
ghe
Oock , van den Standt der God
looſen .
329
gheworden : alfoo valt de verdurve Siele , naar hetAfv Iterven des Lichaams, in't ſelvighe. , 19. Alvdaar moet ſy in de ſelvighe Grouwelen « Ba- a Sweofie mme n, den : en , by_al. dien dat het ſchoon mogelijck was , om fich , met den Wille, in de Liefde Gods bin . temneygen , b of , te foo houden de ſelvighe Grouwelen en Bootheden ſulckx Vereenigen . doch te rugghe ; want, ſy maacken een Eeuwigh Ver twijffelen.
20. Daar de Siele fich dan eyndelijck ' overv geeft, Text, God af ſeyt ;en , niets anders en begeert, dan in de fel? Verweget. te
klimmen ,en te Leven .
21. En , hare Vreughde , is , dat fy God , en ſijne Hey lighen , Laftert: en , haar dan ven
noch in de Grouwelen , bo
over God , en't Rijcke der Hemelen , te verheffen ;
en, doch geenighe van dien, Begrijpen nochte te Sien . 22. ' Alſoo geven wy u te betrachten, wat den Wille en het Vertrouwen zy ? alswnamentlijck , dat hy is den Mee fter , en den Voer „man , die den Menſch fijne Beeldenis, in de Liefde Gods , en oock in den Tooren Gods , inv. voert . -23 .
Want , in den Wille wort her Ware Rechte Ghe
loof Ghebooren ; daar vin dat de Edele Beeldenis Gods ſtaat : want , in ' t Gheloof, worden wy , door Chriſtum, in God ,Weder. Gebooren :en,bekomen de Edele Beeldenis wederom ; die Adam Verlooren : en , Chriſtus, met het Leven Gods , in de Menſcheyt , wederom invghevoert heefr . 24. Eenen Valſchen Wille , verſtoort oock de Beelde nis': 'want,den Wille is de Wortel van de Beeldenis ; want, hy Treckt het Myſterium Gods in
ſich .
25. En , den Geeſt van't ſelvighe Myſterium , ^ Opent d Text, het Schoone Beelt , en Treckt't ſelvige het Goddelijcke ofice,brenght den den . Myfterium aen (zijnde Gods Wefentheyt) verſtaat Chriſti" e Dagh. H Tt
..
vighe Grouwelen op
Het vierde Capittel, Hoe men moet Levin ;
330
Hemels Lichaam , 't gheen den Hemel vervult ; 'twelck uyt God , in de waardighe en ſchoone Jongh --vrouwe ( van ſijne Wijtheyt) Gebooren wiert. 26.
Byval., dien..dan dat ons Gemoet en onſen Wil.
le in't ſelvighe wordt gheftelt , en dat den Wille't ſelvi 2.Ofte, Binnen .
ge begeert,ſoo is den Wille , Magis ; en , hy gaat « heen . in : eni, by „ aldien dat hem dan Hongert , foo mach by het Broot Gods Eten . 27.
Alsdan foo Waft hem het Nieuwe Lichaam ;
it welck is den Gheluckſalighen Boom des Chriſtelijcken Gheloofs : want , een yeder Lichaam bemindt ſich
ſelfs.
28. Byvalvdien dat dán de Siele't Lichaam Gods be kont;'t welck ſoov ſeer Soet en Geluckſaligh is : hoe en ſoude ſy't ſelvighe dan niet beminnen't ghene haar doch tot Eyghendom wordt gegeven ; in 't welck ſyWoonten Leeft, van des ſelfs Kracht fy Eet, en haarVerſterckt. 29. Nu , ſoo en moet niemant ſich
ſelfs bedrieghen ,
en in fijne Valſcheyt en Oo - gerechtigheyt blijven ſteec ken , en ſich willende met een Hiſtoriſch Gheloof Ver trooſten; al
daar hy denckt : God is doch Goedertie
ren , hy ſal mywel Vergeven : ick wil eenen Schat verfa melen , en myden ſelvighen wel genieten, oock aen mijne Kinderen veel Rijckdom en Eere na
laten , ick wil nav
maals noch wel Boete doen ; ' t ſelvighe is enckele Be driegerye. 30. Ghy verſamelt in Valſcheyt , en ghy treckt in
u
de On - gherechtigheyt: en , oft alop't beſte gheſchiet, foo is het doch Aerdích , en ghy hebt u Hart en Wille in een Aerdſch Vat Ingheſoncken , en uwe Edele Beelde
b Text , Aingethan . c Text, Infictret.
nis daar,mede b Bekleedt en ganſch · Geinfecteert. 31. Daar toe ſoo laat ghy aen uwe Kinderen nietsw.
anders dan Hooveerdigheyt , tot Erffenis ; foodatly haren Wille.Gheeft oock niet anders dan daarvin er fetten , 32. Ghy
Oock, van den Standt der God , loofen. 32.
Ghy ghedenckt u ſelfs
doer u en uwe Kinderen ,
331
goet te doen ; en , ghy
niets
anders dan het alder
erghfte. 33. Het is wel waar , het uyt -wendighe Leven moet 4 Neeringh hebben : en , hy doet dwaallijck die fijn Goedt deranhou ? Ofte,Ona .
vry - willigh aen eenen God , looſen weghvgheeft.
dingh.
34. Maar , noch veel dwaſer doet hy ,byval dien dat NB. NB. hy fich , ſelfs door fijn Goedt , tot eenen God looſen in die ** maackt , foowwanneer dat hy ſijn Hart daar aen hanght, Goethanghe. en , de Tijdelijcke Verganghelijcke Wel luſtigheyt in meerder Eere houdt dan het Eeuwighe On_vergancke lijcke Goedt ; ' t welck gheen eynde en neemt. 35. Maar , die den ělendighen te hulpe komt, die Se- NB. Gy gent fich : want, ſy wenſchen hem alles Goeds, en fy bid- Barmharti zhen. den tot God , dathy hem aen Lichaam en Siele wil Se ghenen . 36.
Alſoo treedt haren Wenfchen Seghen tot den Ge
ver in't Myſterium , en omvanght hem , en 't volght hem naar ; ghelijck als een goet Werck't gene in God is b Gebooren : want , den ſelvighen Schat neemt hy mede ; b Ghedaan , of, Ghea én , den Aerdſchen niet. m 1:37 . Want , als het Lichaa Sterft , ſoo treedt de Beel- maackt,
denis in't Myſterium ; dat is , ſy wordt in Gods Myſte rium Openbaar. 38.
Want , in den Tijd van't Aerdſche Leven , foo
heeft het uyt -wendighe Principium een Deckſel daar.. voor gheweeſt ; 't ſelvighe Valt , met het Afvlterven des
1 Lichaams, wegh : foo Verſchijnt alsvdan het Goddelijc ke Myſterium in de Beeldenis ; en , daar in alle de goede Daden en Wercken die in de Liefde, in den Wille Gods, c Ofte, Gebooren zijn gheworden . Genrocht,
4:39 . HetWenſchen , en , de Gebeden van alle VroomeNB, Gly Kinderen Gods, ſulcx ſtaat in't Myſterium , en neyght Gods 1 Tt 2 fich
-
332
Het vierde Cap. Hoeimen moet Leven ; Oock, van, & c .
fich teghens de Beeldenis : want , de Kinderen der Elen de , de welcke hy hen in haren Noot en Droef heden te hulp is ghekomen , die hebben haren Wille in hare Gebe . den in't Myſterium Gods gheſchickt, en daar - mede tot haren Helper en Vertrooſter fich gheneyght ; en , hen, 't ſelvighe, ghelijck als in ' t Goddelijcke Myſterium , ſchoncken .
ge
40. En , byval., dien dat den ſelvighen Wel_dader dan in't Myſterium komt dat het Aerdſche Leven daar... heen valt , foo worden alle dingen Openbaar ; en , aen , eyghent ſich een yeder tot het lijne , daar het den Wille heeft henen beſcheyden .
2 Ofte,
41. En , alle dit ſelvighe wordt tot het Gherichte Gods des Heylighen Gheeftes in ' t Myſterium « voorw
Gheſpaart,
behouden :
al., waar
dan
een yeder ſal Invoeghſten
' t ghene hy al hier in fijnen Acker heeft Ghefaayt; alw daar fal't alles in eene Nieuwe Hemelſche Aerde Groe nen , Wafſchen en Bloeyen . 42. In ' t welck den Menſch , aen fijne Goddelijcke Beeldenis , het Lichaam van ' t Vol, komen Myſterium Gods ſal Aenvtrecken , en voor hem ( verſtaat , voor't Lichamelijcke Beelt ) fijne Gherechtigheyt ſien ſtaan ; waar om hy ſoo__feer Schoon zy ? 43. b Ofie, Maacken . NB. NB .
Hy ſal de Oorſaack daar
van verſtaan , en ſich
daar Eeuwigh in Verheugen ;en , tot Gods Eere en Won der - daad , lijnen Lof vlauck daar.in 6 Vatten .
44. Daarnen , teghens ſal den God v looſen Hoop , in Gloy Spotters,haar Myſterium , in den Tooren , verſamelt hebben , Spot, loofen Hoop.Gierigheyt, Hooveerdigheyt, Bootheyt, en het Vloecken des Elendighen ; ' t welck hen oock ſal na , volghen : en,
by ſullen alſoo de Oorſaack van
haren Quaal, door .
gaans kennen ; en , der.halven Eeuwighe Vyanden Gods eu fijne Kinderen zijn ,
H ET
333
HET
VYFDE
Cå PIT T EL .
Waarom hen de Godlooſen niet en Bekeeren. Welck het Smartelickſte in deBekeeringh is. Van de Valfche Harde ren . Van den Boom des Geloofs. Hoemen in 't Rijcke Gods moet Ingaan. Van de Verbreeckingh des Rijcks Lucifers. Van drie Geſtalten des Levens; En, wat my van Adam ,en van Chriſtum , Geerft hebben.
Lle dit, felvighe, en kan den God vlooſen Hoop niet * Vatten : uyt Oorſaack : daar en is in when a Begrijpena A
gheenen Wille daartoe , die het begheert te a Vatten .
2. Want , het Aerdſche Weſen heeft hen Ghevangen , foodat ſy geenen Wille , in Gods Myſterium , en Schep pen ; ſy zijn in God , ghelijck als de Dooden : daar en is in hen geenen
Adem
5
des Goddelijcken Levens ; ſy en
begeeren den ſelvigen oock niet : ſy zijn in't Myſterium des Toorens Gods vergrendelt ;
ſoo
dat
fy hemſelfs
niet en kennen . 3. God en heeft hen't ſelvigheniet ghedaan : maar, ſy zijn met haren Wille . Gheeft daarin.ghegaan, en fích , ſelfsalſoo Verſoncken ; daarvom loopen fy ghee lijck als de On -- fionighen . 4. En , daar het Edele Kleynoot, in , hen , in't Centrum
doch Verborghen ſtaat ; in 't Goddelijcke Principium : en , konden geheel wel, met haren Wille , uyt heț Aerd ſcheWeſen , en uyt de Boolheyt uyt gaan ; tot in den Wille Gods. s . Sy laten hen moet.willigh van den
Grim vaſti, b Ofte,var
houden : want , het Hooveerdighe en het eyghen Eerde Bos haya TE 3 begeerigh
Het vijfde Capittel , 334 begeerigh Leren is hen te aen, genaam houdt hen oock .
a Text, Robe ode
; en , ' t ſelvighe
6. Maar , naar deſen Tijd en is daar gheenen Raadt meer : foo wanneer het Vyer der Sielen bloot en - le digh is, ſoo en kan 't ſelvighe met Niets , dan alleenelijck met de Sacht, moedigheyt Gods , met het Water des Eeuwighen Levens in 't Myſterium Gods , ghebluft wor den : en , ' t ſelvighe en bereycken ſy niet : daar is tuſſchen hen hier
naar eene groote Kloove ; een gheheel Prime
cipium . 7. Maar , in deſen
Tijd , terwijle de Siele in't Bloet Swemt en Brande , foo kan 't wel zijn : want , den Gheeft Gods vaart op de Vederen des Windts ; God is Menſch gheworden . 8. Den Gheeft Gods gaat , met den Wille, in de Siele ,
b Ofte , Begeerte, c Text, Hin ein.
diy begeert de Siele , hy ſtelt fijne b Magiam teghens de Siele : ſy'en behoeft de Deuremaar Open te doen , ſoo gaát hy Vry - willigh e binnen; en ,Opent het Edel Koorn
tot den Boom des Chriſtelijcken Geloofs. NB. Het 9. Maar , dat is het Smartelijckſte, 't gene den Menſch Smartelijck . ste, in deBe het Alder bitterlijckfte valt In..te gaan :Hymoet ſijnen keeringh . Gheeft des Willens van't Aerdſche Weſen Af breecken , iy moet den Gheeft des Willens uýt fijnen Aerdſchen Schat ( dat is , uyt de Hooveerdigheyt , Gierigheyt , en uyt de Nijdigheyt, alsmede uyt den Tooren en Valſch denOfte Gheeft heyt ) uytvoeren d tegens den GeeftGods. C Gods te ge 10. Šijnen Mont en moet geenen Huychelaar zijn , en moet . fijn Hart en ſijnen Wille, en moetin't Aerdſche Myſterium
niet blijven ſteecken ; het moet van Grondt des Har tenen der Sielen Ernſt zijn. 11. Den Wille moet lich Omwenden tot in't God . delijcke Myſterium ( dat is , in Gods Liefde) op
dat den
in den Wille,Geeft Gods Stede en Ruyinte e inhem mach hebben , om
]
j
j 3
]
]
-3
1
Welck het
Smarželyckſte , in de Bekeeringh , is.
om het Goddelijcke Vonckxken op - te
335
blaſen : ariders,
en is daar geenen Raat ; daar en helpt geen Huychelen .
1
12. En , al.vwaar't dat yemant alle de Schriften van NB. NB. buyten leerde, en ſijn Leven lanck in de Kerck fat, en Gly Schijnw yve . bleef even wel in de Beeldenis der Sielen , een Aerdích, tens Veehiſch Menfch , die in fijn Harte naar niets jauders en Kerck tracht , dan naar Valfcheyt ; foo en helpt fijn Huychelen Loopers, doch Niets. 13. Eenen Predicker , die het Myſterium Gods, in't NB. Lees handelt , ende en heeft dai -v-noch de Beel- raars, ghy die wendige uyt :
denis Gods niet in't inwendighe; maar , tracht alleenmet creation nelijck naar Eere en'naar Gierigheyt : denfoodanighen Gonft Leers, is de Duyvel foo na, als den alder minſten :hy en is maar eenen Googhelaar met de Myſterien Gods , en eenen Schijn, heyligh fonder kracht. 14.
Hy en heeft ſelfs het Myſterium Gods niet , hoe
ſal hy ' t dan aen andere geven? Hy is eenen Valſchen Herder ; en , eenen Wolf der Schapen. 15. Want , een yeder Menſch die 't Myſterium Gods
draaght ( dat is , die 't verweckt heeft) en ſich aen't ſelvige heeft over_gegeven dat den Geeft Gods hem Drijft,den NB. Welck eenen Prie felvigen is Gods Prieſter ; want, hy Leert uytGod : daarSter Gods is en kan niemant recht Leeren , 'ten , zydan dat hy uyt Gods Myſterio. Leere . 16. Maar , hoe ſal den foodanigen Leeren , die buyteu NB . Welck 't ſelvighe is ? en , ſal hy diet uyt Konſt , en uyt het Aerd- Huurlinghen en Wolver fche Vernuft Leeren ? wat gaat ſulckx't MyſteriumGodszijn . aen ?
17. Hoewel dat hetVernuft een Edel Weſen is , foo iş’t ſelvighe, ſonder den Gheeft Gods, doch Blint : want, Chriſtus ſpreeckt , Sonder my kont ghy Niets doen : die den Geeſt Gods Drijft, dat zijn Kinderen Gods . 18.
Soo
wie erghens anders in de Schaap , ftal klint dan
336
Het vyfde Capittel ,
dan door den Geeft Chrifti, dat is eenen Dief en Moorde naar , en komtalleenelijck om te Rooven en te Stelen, en om ſijn eyghen nut te ſoecken :
hy en is geenen Weyder
der Schapen ; maar , eenen Verlinder , ghelijck eenen Wolf doet. 19. 'Alſoo is onsvan den Boom des Chriſtelycken Ghe loofs te verſtaan : den ſelvigen moet Levendigh zijn ; en, niet eene doode Hiſtoria ofte Wetenſchap : het Woord des Levens moet in de Beeldenis , Menſch Ghebooren worden , dat de Siele alfoo Gods Beeldenis drage ; buyten ' t ſelvighe en is fy Gods Kint niet . 20. Daar en helpt gheen Huychelen, ofte de Boete op a Ander , de Hoope « uyt te ſtellen : foo langhe als yemant de Aerdſche Beeldenis aen de Siele draaght , ſoo is hy buy Spare . ten het Myſterium Gods. " .. 21. Ghy en behoeft oock niet te dencken ,Ick wil noch NB. NB. wel eens Omkeeren : maar, ick wil my van
te
vooren
ghenoegh verſamelen , op dat my Niets en ontbreecke , en dat het Aerdſche Werck my daarvnaar niet in den wegh en leght : neen ; ſulckx is de klauwe des Duyvels. 22. Maar, door Vervolgingh , Kruys en Droefheyt, door Spot en Verachtingh , moeten wy in't Rijcke Gods gaan. In
b Ofte, in de 23. Want , de Duyvel voert ſijn Regiment b in de Kinderen des Aerdſche Beeldenis : den ſelvighen beſpot de Kinderen Werelds. с Text,, Gods in ſijnen Hooveerdigen Stoel, ſoon wanneer dat Size . fy hem ontloopen willen : alſoo dient den God looſen Ofte,doen . Hoop den Duyvel;en ,ſy helpen hem ſijn Werck d drijven . 24. Alle dit ſelvighe en moet den Menſch ( die tot
God wil gaan ) niet achten : hy moet dencken , Dat hy in een vreemt Land onder de Moordenaars is ;en ,hy is eenen Pelgerum die daar wandelt naar ſijn recht Vaderulant: hy valtonder de Moordenaars , die hem Plagen en Berooven .
25. En ,
Welck het Smartelijckſte, in de Bekeeringh , is. 25.
337
En, bywal. dien dat hy alleenelijck ſoo...veel daaru
Il van kan brengen, dat hy ſijne Edele Beeldenis maar en be
ET houdt , ſoo heeft hy Goeds ghenoegh : want,hy bekomt
2 daar , voor , het Hemelfche Myſterium , in 't welck Alles leyt ; daarvuyt dat deſe Wereldt nietwandersen is dan eenen Spiegelvan 't ſelvighe.
I
3
2
al
ED
26.
En , den ſoodanighed is wel Dwaas , die voor een NB. Gly
Subſtantiaals Weſen ,eenen Glanſch des Spiegels verkieft: dies were want , den Spiegel Verbreeckt; en , fijnen Liefhebber Vergange lijcke ſet. wort van den ſelvigen berooft.
27. Hy is ghelijck den ghenen die fijn Huys aen een groot Water; op eenen Santvgront, boudt : al waar het Water hem ſijn Huys wegh - voert ; alſoo is het oock met de Aerdſche Hoope . 28. O ! Menſchen Kiot , ghy Edel Schepſel, en laat * haar het Gewelt niet ; het koſt u Eeuwigh Rijck: Soeckt a Van den untuwendi u, Vintu ; doch , niet in 't Aerdſche b Rijck . gen Spiegel; 29. Hoe geheel ſeer.wel gheſchiet doch den ſoodani- zijnde het
gen , die ſich in 't b Rijcke Gods Vint, die het Hemelſche, Verganghe en'tGoddelijcke Myſterium Aen , treckt ; en , in't ſelvi-Wereldon Glanſch . vighe In gaat. b Ofte , Red 30 . "Alle de Cieraat van deſe Wereldt , is Dreck , tegens geeringh , de Hemelſche; en , de ſelvighe en is niet waart , dat den Menſch fijne Liefde daar in ſtelt. 31. Hoewel waar is , dat ſulckx tot de - Wonderen c Ofte, Werckeni moet gebrocht worden : tot dien eynde heeft God ſulckx
oock Gheſchapen , dat het den Menſch ſoude verſtaan : den uytuwendigen Menſch moet de ' Wonderen van de NB. NB . uyt -wendige Natuur ( te weten , in't uyt. -wendige My Sterium ) Openen ; beyde, uyt, en boven der Aerden. 32. Alles foo . wat de Sterren vermogen , en ,de Aerde NB. NB. inlich heeft , dat moet den Menſch , in Wonderen , in Formingen, en in 't Weſen brengen , naar de Figuur van de Еец. v
338
el Het vijfde Capitt ,
Eeuwigheyt, die in de Wijſheyt Gods , voor de Tijden des Werelds, is gheſien gheworden. 33. Maar, hy en moet fijnen Wille daar niet in ſtellen,
noch ſulckx voor fijnen Schat achten , doch , tot fijne Vreughde , en Cierlijckheydt, mach hy't ghebruycken : maar , hy moet, met den in , wendigen Menſch , in Gods Myſterium Arbeyden ; dan ſoo helpt hem oock den Geeft Gods , het uyt,wendighe , Soecken en Vinden . 34. Ter.-wijl wydan door den ſwaren Val ſoon ſeer Verdurven gheworden zijn , dat ons Ghemoet daardoor uyt het Hemelſche Myſterium in't Aerdſche ( dat is , in den Spiegel ) ghekeert is gheworden, ſoo dat wy ghelijck als half dood worden bevonden : ſoo is ons geheel hoogh noodigh , dat wy uyt den Aerdſchen Glaních ,
met ons
Gemoet , en met onſen Wille , uytvgaan : en , ons
ſelfs
eerſt ſoecken ; al eer dat wy de Aerdſche Schoonheyt foecken : dat wy eerft leeren verſtaan , waar wy te Huys zijn ; en macken ons Gemoet niet Aerdſch . 35. Want , alis'c dat den Menſch ghelijck als in de Beeldenis Gods ſtaat , ſoo is hy doch in een Drie, vou digh Leven : maar, byaldien dat hy de Beeldenis Gods
Het eerſte Leren ,
verlieſt, ſoo en is hy maar in een Tweenvoudigh. 36. Het eerſte Leven , is het Leven der Sielen : en , 't ontſtaat in 't Vyer van de Eeuwighe Natuur : en , het ſtaat voor ,namentlijck in ſeven Gheftalten: te weten, naar den Geeſt van de Natuur ; gelijck in onſen tweeden
en derden Boeck is uyt gevoerten verklaart geworden . Het tweede 37. Het andere Leven , ſtaat in de Beeldenis , 't welck Leyen . uyt de « Fonteyne van de Eeuwighe Natuur ( dat is , uyt a Text, het Vyer der Sielen ) wort Gebooren : welcke Beeldenis, Brun . in't Licht , in een andere Quaal ſtaat , en heeft haren Le.'
vendighen Gheeft; ghelijck ghy dit aen't Vyer, en aen's Licht, onderw vint,
38. Want,
Welck het Smartelijckſte , in de Bekeeringh , is.
339
38. Want, de Quaal des Lichts , en is niet ghelijck de Quaal des Vyers : en , het Licht ontſtaat doch uyt het Vyer:al , daar men, in den Quaal des Lichts , den Sachten, Reynen, en Lieffelijcken Geeft verſtaat ; en , in de Quaal des Vyers, de Oorſaacken des ſelvigen, 39. Ghelijck ghy dan fiet , hoe dat de Lucht uyt het Vyer ontſtaat; zijnde den Geeft : en , de Lucht wort oock in vier Gheſtalten verſtaan . Eerſtelijck , eene Drooghe ; naar den Grim des Vyers. Ten tweeden , eene Natte ; als Water , van't « Wrange Aenvtrecken. Ten derden, Text Herbee, eene Sachte ; van't Licht. Ten vierden , en , eene Ver
heffende ; van den Grimmigen Schrick des Vyers. 40. Al waar,wydan veritaan , dat het Licht , in alle de Gheſtalten , Meeſter is : want , het heeft de Sachtv moedigheyt , en het is een Leven, 't geen door den Grim mighen Dood ( dat is, door de Anghit , Quaal ) in't Ver ſincken wort Ghebooren ; zijnde een ander Principium , ' t welck ſonder Ghevoel, in't Vyer beſtaat : en , 'theeft doch ſijn Ghevoel infich ; Smaack . 41.
zijnde den Lieffelijcken
Al waar wy dan verſtaan , dat het Water , door
den Dood wort Ghebooren , door het verſincken , door des Vyers Anghſt: en , wy verſtaan vorder , hoe dat het doch gheepen Dood en zy ; en , daar het doch eenen Dood is . 42. Maar , het Licht , maackt het Groenende,dat daar alſoo. een Leven in zy : welck Leven , in de Kracht des Lichts ſtaat ; al daar het Leven uyt den Dood Groent. 43. En , wy verſtaan de Weſentheyt (zijnde de Begrij pelijckheydt ) voor het Water ; 't welck aen , ſich ſelfs Dood is ; maar , het Vyer Leven , en , de Kracht des Lichts , dat is , des ſelfs Leven . 44. Alſoo is de Weſentheyt geacht , gelijck als Dood, 2 V v daar
Het vyfde Capittel,
340
daar het Leven, ' t gene daar in is , een Eygen fich , ſelfs in ſich Baart, en Befit.
45.
ſelfs is , en
Al-waar den Dood van de Weſentheyt, het Liga
haam daar toe moet gheven ; ghelijck in onſen derden Boeck is verklaart : alcu.waar wy dan in ' t Leven des Lichts , en in't Water des Doods, oock twee Gheftalten verſtaan ; en , naar de Anghft in ' t Vyer, de derde . 46. Als eerſtelijck , verſtaan wy in de Anghſt van de Doodingh ,in den Grim des Vyers, een Grimmigh Water, vanwegen de eerſte vier Gheftalten der Natuur ; zijnde Wrangh , Bitter , Anghſt,
en Vyer : het is ghelijck een
Vergift ; en , het is oock Vergift : eene Helſche Weſent heydt , in den Grim n , aar den Oorſprongh van't eerſte a Text, Principium ; daar den Tooren Gods in « Vloeyt. Quiltet ; 47. En , ten tweeden , foo verſtaan wy het andere Wa dat i , Ofw ploeye, ofte ter, in den Schrick des Lichts, al. daar de Quaal, door de
Springhe.
Doodiugh Sinckt , en in den Dood , gelijck als een Niets, wort: want, in het Niets , wort de Eeuwighe Vryheyt ( zijnde den Eeuwighen Afvgront der Eeuwigheyt) Be reyckt . 48. En ,
b Text, Blictet .
foow wanneer
dan het onbegrijpelijcke
Licht,in't ſelvige Verſincken, in de Eeuwigheyt Schijnt, en het Verſincken doorgaans Vervult, foo Groent, in 't Licht , de Kracht des Lichts ( zijnde het Leven ) van den Verſoncken Dood uyt .
49.
Want, den Grim des Vyers, blijft in den Grimmi
ghen Quaal van't Grimmighe Water ; ende en gaat niet .' mede in den Dood : het en kan oock niet zijn : want , de Grimmigheyt is het Gheftrenghe Al_machtighe Leven, ' t welck niet en kan Sterven , noch de Eeuwighe Vryheyt Bereycken ; want, het is ghenaamt, en het blijft in der Eeuwigheyt, het Natuur. Leven . so . En, hoewel het is,dat in't Leven des Lichts oock eene
Welck het Smartelijckſte , in de Bekeeringh , is.
341
eene Natuur wort ghevonden , foo en is de ſelvighe doch niet Pijnlijck ofte Vyandigh , ghelijck de ghene in den Oorſprongh der
Natuur ; naar de welcke dat God fich a ofre, Wortei,
eenen Yverigen , Toornigen God noemt. si . Want , in den Quaal des Lichts , wordt het Water
('twelck door den Dood , in de Vryheyt is Gheſoncken ) eenen Quaal en Water van't Eeuwige Leven der Vreugh den ; daar in dat de Sachtwmoedigheyt, en , de Liefde, Te xt, b Eeuwigh Opvb vloeyt. Quilt. 52.
Al
daar 't ſelvighe als „ dan gheen Sincken meer
en is ; maar , een Groenen: 't welck genaamt is ; Paradijs. 53. En , het Beweghen uyt des Waters Quaal, is ghe- NB. Welck het Paradije naamt; Element : en , dit is het Reyne Element in de En en het Reyne Element is ghelſche Werelt.
54. En, de Oorſaack des Vyers in 't Licht, is het Eeu - ghenaams. wighe Firmament, daar in dat de Eeuwige Wetenſchap , in de Wijſheyt Gods , geopent wordt ; gelijck wy daarna van een Ghelijckenis aen't uyt, wendige Firmament en aen de Sterren hebben . 55.
Alſoo verſtaan wy nu twee Werelden inmaal
kanderen ; al waar gheen van
beyde d'een d'ander be
grijpt: de eene , in den Grim van de Vyerighe Natuur, in 't Water des Vergifts en van de Anghit. Quaal ; daar de Duyvelen in Woonen . 56. En , dan eene in ' t Licht , alv daar het Water des Lichts , uyt de Anghft is Gheſoncken, tot in de Eeuwighe Vryheyt ; ' t welck het Water des Vergifts niet en ver mach te Bereycken noch te Begrijpen. 57. Ende en is doch niet gheſcheyden ; als alleenelijck door den Dood : aldaar het ſich in twee Principien fcheyt , en ſich alſoo in twee Levens deelt : het eene , in den Tooren ; en , het andere,in de Liefde: ' t welck Leven , c Ofte , reto voorhet rechte Leven Gods wordt bekent. faan . V v 3 58. En,
Het vyfde Capittel,
342
58. En , hier ſteeckt den Grondt in , daarvom (doen wy met Adam uyt'r ſelvighe Leven Uyt - ginghen tot in't uyt.wendighe Leven ; daar..om God oock Menſch wierdt )
ſoo moſt hy ons door deſen Dood , door en uyt
den Grimmighen
Quaal , uyt het Anghft , Leven des Vyers , door den Dood , in't Licht, en in't Lieve. Leven wederom invoeren . 59.
Al waar de Poorte des Doods , in den Grim, in de
Siele des Menſchen doch toevgeſloten was , in de Meu ſchelijcke Siele , dat de Siele in de Anghſt Quaal , in de in -wendige Natuur , in ' t Vyer van't Vergif ( dat is , in't Water der Anghft ) ftont.
a Text, Schlus) oder chrufel.
60. Al daar heeft den Vorſt , Chriſtus, het « Slotdes
Doods Verbroken , en hy is met fijne Menſchelijcke Siele door den Dood in t Licht Gods weder.vom Uytvghe groent : en , fijn Licht
b Text ,
Leven voert den Dood nu alſoo
Gevangen ; en, den ſelvigen is eenen Spot gheworden. 01. Want , met het ſelvighe 6 Slot , meende Lucifer
Als boven, een Heer , te zijn. 62.
en eenen Al machtighen Vorft in den Grim
Maar , doen 't ſelvighe 6 Slot Verbroken wiert,
doen Verſtoorden de Kracht der Godheyt , in ' t Licht,
.
hem ſijo Rijck ;al , daar wiert hy eenen gevangen Koecht: want , het Licht Gods , en het Water der Sacht moedig heyt, is fijnen Dood ; want,daar , mede wort den Tooren ghedoot. 63. Alſoo ishet Licht , en , de Liefde , met ſamen het Paradijſche Element, en’t Water des Eeuwigen Levens , in den Tooren ghetreden, en, alſoo is den Tooren Gods ghebluft gheworden. 64. Alloo blijft Lucifer nu in , ſich ſelfs eene Angh ftelijcke Grimmige Výer
Quaal; al
daarzijn Lichaam ,
een Vergift, eenen Quaal van't Vergift
Wateris. 65. En.
343
Welck het Smartelückſte, in de Bekeeringh , is.
05.
En , alſoo is hy uyt het Goddelijcke Vyer Uyev
gheſtooten gheworden tot in de « Matricem van de Eeu - 2 Ofte ; Baarn mota wighe Natuur (dat is, in de Geſtrenge 6 Wraogheyt, die der. de Eeuwighe Duyſternis Baart) daarvin ſoo voert hy het b Text, ganſch Gheſtrenghe Regiment , in den Anghſtelijcken Serbigteit. • Mercurio ; en , hy is alſoo , ghelijck als eenen Beſchaam . c Ofte, Geluyt. den ofte Verſtootene.
66.
Die in den Oorſprongh ,eenen Vorſt was: maar,nu
niet meer en gelt dan eenen Scherp -srichter , eenen Eerv looſen Knecht, die daar in den d Grim Gods moet zijn als d ofte, eenen Beul, die het Booſe Straft, warmeer 't hem van lijnen we." De Heere wordt bevolen ; verder en heeft hy gheen Gewelt . Macht des 67. Hoeweldathy doch eenen Bedriegeris, om veel Duzvels, te moghen betrappen , en dat fijn Rijck mocht groot om deDuya worden : en , dat hy oock veel mocht hebben ; en , alſoo wel fijn Rijck foecktte Ver niet in Spot, met weynighe ſtaan . meeren , 68. Gelijck als eene Hoere denckt , als daar maar veel Hoeren zijn , foo en ben ick niet alleen eene Hoere , ick ben als andere; alſoo begheert hy oock een groot Ghe
1 1
flacht, om God daardoor te Beſpotten .
69. Want, hy gheeft doorgaans God de Schult , van NB. NB . cden Too Grim hem alſoo ge - Verfaat, ren tooghen , en in eenen ſoodanighen Wille der Hooveer Gods, digheyt geftort ; dat hy niet en zy beſtaan . dat hy is Gevallen, als hadde fijnen
70.
Daarover ſoo meent hy :
wanneer dat hy
der
maar veel tot hem Treckt , dat ſijn Rijck groot worde, dat hyder daar., door te meer hadde ,die oock alſoo doen ghelijck hy , en God Vervloecken , en hen dann noch Rechtveerdighen : 't ſelvighe is fijne Sterckte en Wel . luſtigheyt in lijne Duyſtere Wranghe Anghft , al
daar.com
hy hem doorgaans het Vyer f Op. weckt , en bo-f Text, ven overde Throonen Uyt. -vaart ; alſoo houdt hy ſich Erreger. alswtoch voor eenen Vorft en Koningh.
71. En ,
Het vijfde Capittel,
344
71. En , alvis't
ſchoon dat hy Boosis , ſoo is hy doch
een Vorft in fijne Legioenen , in den Tooren , in ſijn ſelfs Creatuur : maar, met den Tooren , buyten ſijn ſelfs Crea a Te were. tuur , en heeft hy gheen Ghewelt « te doen ; daar
in foo
ken ofie yets moet hy , ghelijck als eenen On ,machtighen , Ghevan genen blijven. NB . Het 22. Verſtaat het Menſchelijcke Leven alſoo , in twee Menfchelijc ke Leven , is Geſtalten : het eene, naar het Vyer van de Natuur ; en , het in twee Ghe. ander, naar het Vyer des Lichts: 't welck Vyer, in de Lief ftalten . de, Brant ; daar de Edele Beeldenis Gods in Verſchijnt. 73. En , hier
in foo verſtaan wy , dat den Wille des
Menſchen , in den Wille Godsmoet In - gaan : ſoo gaat hy b Anders, in den Dood Chriſti , b met Chriſto , ſpel,door den Dood , des met, Clarifi door den in de Eeuwighe Vryheyt Gods , tot in het Leven Lichts ; alv daaris hy, in Chriſto, by God . Dood. Het derde 74. De derde Geſtalte des Levens, is het uyt - wendi Leyen , ge Gheſchapen Leveu uyt deſe Werelt ; dat is , uyt Son ,
Maan , Sterren, en uyt de Elementen. 75. 't Welck den Gheeft Gods aen Adam , door den c Van de Gheeft • Majoris Mundi , in ſijnen Neuſe Blies : al daar groote Wer hy dan oock , eene uyt , wendighe Siele wiert , die in Bloet relt. en Water ſweeft ; en , in't uytwendighe Aengeſteec ken Vyer ( dat is, in de Wermte ) Brant. 76. Het ſelvighe uyt --wendighe Leven , en moſt in de Beeldenis , in't in , wendighe Leven , niet grijpen : de Beeldenis en moſt dat oock in het inwendighe Licht ( ' t welck door den Dood Schijnt, en met fijne Kracht in de Eeuwighe Vryheyt Groent ) niet in laten : want , het uyt wepdighe Leven , en is niets anders , dan eene Ghe lijckenis van't inwendige Leven . 77. Den inwendighen Gheeft moft alleenelijck de Eeuwighe Wonderen ( de welcke in de Wijſheyt Gods, in den Onwgrondt , in de Goddelijcke Magia , waren geſien
Welck het Smartelückſte , in de Bekeeringh, is.
345
geſien gheworden ) in den uy - wendighen Spieghel a Text, Erblicet. Openen , en tot eenen Figuurlijcken Spieghel brenghen (dat is ,tot eenen Spiegel der Wonderen) ter Eeren Gods, !
3
en tot Vervreughen van den in ,wendigen Menſche ; uyt Cod Gebooren . 78.
Maar ,
fijnen Wille , en moſt daar niet In - gaan ,
om de uyt --wendighe Wonderen in
de Beeldenis Inv
te trecken : gelijck wy dan tegenswoordigh (met Jam mer) bevinden , als dat den Menſch ſich eenen Aerdſchen Schat in 't Gemoet Treckt, 6 Indruckt, en daardoor de b Text Einb ilde,t. Ver
Reyne Beeldenis Gods , in ' t tweede Principium , ſtoort.
79. Want , fijnen Gheeft des Willens , gaat in ' t Aerd ſche · Weſen : en , voert fijne Liefde , daar de Beeldenisc, Anders, in ſtaat, in't Aerdſche Weſen ; dat is , in eenen Aerdſchen d Text, Schat , in een Aerdſch d Var. Gefis .. 80. Daarover ſoo wordt nu' de Beeldenis , door de
Imaginatie , oock Aerdſch , en ſy gaat weder vom in den Dood , en verlieſt God , en het Rijcke der Hemelen; want, des ſelfs Gheeft des Willens,fteeckt, met de Lief de, in 't uyt wendighe Leven.
Nu ſoo moet het uyt_wendighe Leven Sterven en Geſchape Beeldenis, naar het e Ofte ,de Verbreecken , op dat de Gemaackte, in uwendighe Rijck, Verſchijne. 82. En , alſoo ſteeckt als, dan den Gheeft des Willens, 81.
met de Liefde, in de uyt- wendighe Wonderen , en voert de ſelvighe ( in't Sterven des uyt--wendighen Levens ) met ſich , voor het Gerichte Gods. 83.
Al daar moet den Gheeft des Willens door ' t
Vyer gaan ; en , de Beeldenis ſal in't Vyer f beproeft wor- f Text, Bewehref den : al, daar moet alle het Aerdſche , van de Beeldenis , Afvbranden ; breck zijn .
fy moet gheheel Reyn en ſonder Ghe
Xx
84. Ghe
Het vijfde Cap. Welck het Smartelückſte, in de, &c.
346 84.
Ghelijck als het Licht in ' t Vyer beſtaat , alſoo
moer den Gheeft des
Willens oock in 't Vyer Gods
beſtaan : en , bywal dien dat hy al
daar, door het Vyer
Gods, niet vry., door en vermach te gaan , ſoo ſal deſe Beeldenis uyt - gheſpooghen worden , tot in de Eeuwighe Duyfternis. 85. En , even dit
ſelvighe is den ſwaren Val Adams,
dat hy fijnen Gheeft des Willens , in ’t uytvwendighe Le ven (dat is , in’t uyt -wendighe Principium ) in de Val ſche Sucht In ſche Leven .
ſette , en
imagineerde naer het Aerd
86. En, alſoo gingh hy vau het Paradijs ('t welck door den Dood tot in 't tweede Principium uyt„ Groende ) uyt,tot in't uyt - wendige, en gingh alſoo tot in den Dood , en alſoo moft hy Sterven ; en , alſoo wierdt fijne Beelde nis Verſtoort.
87.
Dit
ſelvighe hebben wy van Adam Ghe_erft ;
doch , van den tweeden Adam , Chriſto , de Weder.Ghe boorte . 88. Aldaar wy in de Menſch wordingh Chriſti moeten In - gaan , en met hem in fijnen Dood , en uyt den Dood , met
hem , Uyt_groenen , tot in de Paradijſche
1
Werelt ; in de Eeuwighe Weſentheyt van de Vryheyt Gods .
HET
347 10
HET
SESTÈ
CAPITTEL.
3
-
[
Wat de Luft
vermagh : Hoe by in
Adam ghevallen , en
in Chriſto weder gheholpen zijn ; En , boe't gheen licht dinghen is, een Recht Chriſten te worden. 1. Lfoo verſtaan wy , dat het aen de Luft leyt : dat
de
Verdervingh uyt de Luft is ghekomen ; en ,
A noch doorgaans komt. 2. Wait, Luſt, is eene Imagineeringh,al. daar de Ima ginatie in alle Gheftalten der Natuur, ſich In „ Wriught ; loo . dat ſy alu t’lamen Gheſwanghert worden , met die dingen , daar de Luſt a uyt ontſtaat.
a Ofre, Door,
3. Ghelijck als wy dan verſtaan , als..dat den uytv wendighen Gheeft des Menſchen ( die eeneGhelijckenis . van den inwendighen is ) naar de fchoone Beeldenis Ge luſt heeft : en , heeft derhalven fijne Imaginatie in den io.wendighen gheſet ; daar van den inwendighen
b Ofte, b Geinficeert is gheworden . Door wtogen , 4. En , alſoo hy van uitonden , aen den Dood niet en ofte Gheina heeft Gevoelt , ſoo heefthy, aen den uyt- wendighen , fij- fecteere;Ghee nep Gheeft des Willens in - gheruymt: alſoo is den uyt tingeert. wendighen , in den inwendighen , ter Herbergh io_ghe. toogen ; en , iseyndelijcke Waert, in den Huyſe gheworCNB. Voor den : en , hy heeft den inwendighen Verduyſtert; dat de defe Gheeften fchoone Beeldenis alſoo is Verblickert. vreefden fich s . Al daar viel de Beeldenis onder de Moordenaars Cain ; Siet Myſterium ( dat is, onder de Gheftreughe Gheeften van de Natuur Magnum , en van des Levens Oorſprongh ) de ſelvighe hielden de cap. 29.
Beeldenis Ghevanghen : Trocken haar het Paradijſche anofie,ver Kleet uyt , d Moordede in haar ; en , lietenſe half Dood moorde en Doorftaac kev haar. legghen. 6. Nu, X x 2
Het feſte Capittel,
348
6. Nu , ſoo was den Samaritaan ( Chriſtus)van nooden ; en , dit was de Oorſaack , daar.com dat , God Menſch wierdt.
a Text, Schaden .
7.
By val
dien dat • de Wonde , door een Woordw
Spreecken , ofte door WoordVerghevingh hadde kon nen gheheelt worden , ſoo en ſoude God gheen Menſch zijn gheworden. 8. Maar , God en het Paradijs was Verlooren : daar . toe foo was de Edele Beeldenis Verſtoort en Verwoeſt geworden ; en , fy moſt wederom ,uyt God , Nieu Ghe booren worden . 9. En , daar.om quam God , met fijn Woord ('twelck het Centrum in't Leven des Lichts is ) en wiert Vleeſch : dat de Siele alſoo , wederom , een Paradijs Woonu Huys bequam ; te verſtaan als volght.
NB. NB .
10. Ghelijck als de Siele Adams, de Deure van de Eſſentien des Vyers heeft Opengedaan , en de Aerdiche Ellentien heeft In - gelaten ; welcke Quaal, ſich in de Pa radijſche Beeldenis heeftInghewronghen , en , de felvi ghe Aerdich ghemaackt . 11. Alſo dede ' t Harte Gods de Deure van de Eſſentien des Lichts Open ,
en Omvingh de Siele met Hemels
Vleeſch : en , de Eſſentien van't Heylighe Vleeſch , Ima gineerde alſoo naar de Beeldenis , naar de Eſentien der Sielen. 12. Alſoo wiert de Siele als gert ; loondat
nu wederom Gheſwan
ſy met haren Geeft des Willens, door den
Dood , in 't Paradijs „ Leven Invgingh , 13. En , daar van quam de Verſoeckingh Chriſti , dat
Verſocht wierdt , of de Siele van 't Verbum Domini wilde Eten ; en of ſy konde, door den Dood , in 't Leven Gods wederom In
gaan.
14. 't Welck eyndelijck aen den Stam des Cruyces wiert
Wat de Luft vermagh.
349
wiert vervult : al. daar de Siele Chriſti, door het Vyer van de Grimmigheyt , door den Gheſtrenghen Quaal, door den Dood gingh ; en , Groende wedervom uyt , tot in de Heylighe Paradijſche Werelt , daar Adam in was Ghefchapen gheworden . 15. Alſoo is ons (Menſchen) weder gheholpen gewor den : en , het is ons nu hoogh -vnoodigh , dat wy onſen Be. * Wille , onſe Sinnen en ons Ghemoet, uyt alle Aerdſche a ofie,Sin geeren , dinghen uyt_trecken , en in 't Lyden , Sterven , Dood , en nen , en Ghee moet . in de Opſtandingh Chriſti In -wenden. 16. Dat wy gedurigh den Ouden Adam met den Dood
Chriſti Cruycigen , en met de Sonden , in den Dooden in't Sterven Chriſti , doorvgaans Sterven , en met hem uyt de Anghft des Doods, doorgaans in eenen Nieuwen Menſche, wederom Opuſtaan , en in 't Leven Gods Groenen ; anders en is daar geenen raat . 19. Wý moeten in onfen Wille , de Aerdſche Werelt Af ſterven ; en , in de Nieuwe Werelt in den Gheloove , in 't Vleeſchen Bloedt
Chriſti , doorvgaans wedervom
Nieu Ghebooren worden : wy moeten uyt het Vleeſch Chriſti Gebooren worden; ſoo wy anders het Rijcke Gods willen ſchouwen. 1. Tui écis
-
18. Het enis gheen lichtdingh , te zijn eenen rechten
Chriſten ; het is het alder. fwaarfte divgh : den 5 Wille, 5 Verftaat, moet eenen Ridder worden , en teghens den Verdurven de Begheerte. Wille Strijden . 19. Hy ( verſtaat den b Wille) moetfichuythet Aerd fche Vernuft, tot in den Dood Chrifti', in den Tooren Gods Inikeeren , ofte Invfincken ; en , alseenen Waardi ghen Ridder den Aerdſchen Wille ſijn Ghewelt Ver breecken. 20. En , fich foonfeer hardt
Over
gheven , dat hy NB . NB,
bet Aerdſche Leven daarváen wil waghen , en niet en X X 3 wil
350
Het feſte Capittel ,
wil ophouden ,
voordat
hy den
Aerdſchen Wille
Verbroken heeft : ' t welck my wel eenen Gheſtrenghen Krijghis ; alwaar twee Principien teghenswmaalkande ren Strijden om de Over--winningh. 25. Het Vechten , om het Ridders
Kraníken , moet
2 Ofte,
Ernſt zijn ; het en is gheen a Scherſch : want, niemant en Spot,Gecku bekomt't ſelvighe ; ten zy dan dat hy Over -winne : Scheeren . hy moet de Macht van den Aerdſchen Wille Verbreec ken ; 't welck hy, in niet en vermagh .
NB, NB .
ſich , uyt Eyghen vermooghen, doch
22. Maar , byvaly-dien dat hy uyt het Aerdſche Ver nuft, tot in den Dood Chriſti , met fijnen innwendighen Wille fich Inulinckt , foo Sinckt hy door den Dood Chri ſti, door den Grim Gods , en door alle het op
houden des
Duyvels , tot in de Paradijſche Vreughde ofte Werelt ; tot in't Leven Chriſti .
b Verſtaat, :
23. Hymoet fijnen & Wille , als Dood maacken : als ,
den Aerdo Wille. dan Leeft hy Gode , en hy Sinckt in de Liefde Godss Schen c Ofte, en , daar hy doch in tuyt- wendige Rijck Leeft. Regeringho
i
24. Ick ſpreecke dan
noch van't Ridder
Kranken
't welck hy in de Paradijſche Werelt bekomt; byw.ſoon verde dat hy eenmaal door
dringht : want , al., daar
wort het Edete Saar ghefaayt , én al daar bekomt hy het Hoogh -waardighe Pant des Heylighen Gheeftes ; die hem daar naardoorgaans Geleyt en Voert. 25. En , al vis'tw ſchoon dat hy in deſe Werelt, in een
Duyfter Dal, moetwandelen , al daar de Duyvel, ent , de Booſheyt des Werelts,doorgaans over.hem heen Ruy مین ۔ fohet , en den uyt--wevdighen Menſch menighumaal in de Grouwelen worpe, en het Edele Moftert, Sadeken al
foo verdeckt; foo en laat het ſich doch niet op 26. Maar , het Groent her
houden ,
voor , en het Waft tot
cenen ſchoonen Boom in 't Rijcke Gods wederwom uyt , tegens
2
.
200
Wat de Luft vermagh.
35T
:: tegens alle het Woeden en Tobben des Duyvels ; en , ſij hanghs. ves Aen 27. En , hoe meerder dat den Edelen Perrel Boom NB, NB. onderdruckt wort , hoe hy heftigher en gheweldigher Walt: hy en laat ſich niet onder
drucken ; al ſoude het
ſchoon het uyt. -wendige Leven koſten. 28. Mijn liefGemoer , Soeckt alſoo te recht naar den Boom des Chriſtelijcken Geloofs ; hy en ſtaat niet in deſe Werelt . 29. Hy moet wel in , u ziju : maar , ghy moetmet den NB. NB. Boom , met Chriſto , in God zijn , dat deſe Werelt u alſoo maar Aen_en_hanght; ghelijck de ſelvige dan Chriftum oock Aenhingh .
30.
Het en is niet alſoo te verſtaan, als of deſe Werelt,
voor God ,niets en doght , ofte niet nut en waar ; ſy is het groote Myſterium . 31. Den Menfch is in defe Werelt Gefchapen gewor den , als eenen Wijſen Regent van de ſelvighe , omdat hy alle Wonderen (die van Eeuwigheyt in den « Sulphur 2 ofte,o zijn ; daar -vuyt dat deſe Werelt met Starren en Elemen- NB.Waarne om ten is Geſchapen gheworden ) loude Openen , en naar ſij pen Wille , in Formen , Figuren , en in Beeldeniffen bren -Menfch i in gen ; alles tot ſijnder Vreughde en Heerlijckheyt. 32. Hy is ganſch Vry Geſchapen ; ſonder eenige Wet : hy en hadde geenighe Wet, als alleenelijck de Wet der Natuur ; dat hy het eene Principium in't andere niet en moſt vermengen .
de
uy LID
3
33. in
Den inwendigen Menſch en moſt piets Aerdſch
ſich in laten : maar , hy moſt over het uyt„ wendighe
Principium , Alvmachtigh Heerſchen ; ſoo en ſoude gee nen Dood nochte Sterven in hem zijn gekomen. 34. De uyt.wendige Elementen en louden hem oock niet hebben konnen beroeren ; noch Hitte nochte Koude 35. Want , en hadden hem geraackt.
Geſchapen,
Het fefte Capittel ,
352
35. Want, ghelijck als de Beeldenis in 't Vyer moet beſtaan , alſoo loude oock de ſelvighe Edele Beeldenis, door den ganſchen Menſch , door alle de drie Principien , Heerſchen , en alles Regeeren ; en , met den Quaal van't Paradijs vervullen . 36. Maar, alſoo fulcx doch niet en heeft mogen zijn , en dat het Vleeſch dannoch is Aerdích gheworden , ſoo moeten wy nu in't Gheloof Ghebooren worden ; daar dan
noch het Aerdíche Leven het rechte Leven ver
deckt. 37. Derhalven ſoo moeten wy het rechte Kleet Aen trecken ( 't ſelvighe is ghenaamt, Hoope ) en onſen Wille in de Hoope in ſetten , en doorgaans aen den Boom des Gheloofs Arbeyden , op ge ; zijnde de Gheluck nes Naeften .
dat
hy fijne Vrucht bren
ſalige Liefde teghens God en fij
38. Hy moet het Goede doen : niet alleen om fijn ſelfs wille :maar , op.dat.why fijnen Naeften oock door a Ofte, Stichte,
fijn Exempel – Bouwe, en door ſijo Leven , Betere. 39. Hy moet dencken ,dat hy zy eenen Boomin't Rijca ke Gods, dat hy goede Vrucht drage, en Waſſche in Gods Acker ; dat fijne Vrucht op den Diſch Gods behoort. 40. En dat hy fijne Wercken en Wonderen in de rech
te Liefde moet In -vatten , en in de Liefde Wandelen ; op..dathy de ſelvighe , in 't Rijcke Gods , mach In voeren . 41. Want, God is een Gheeft , en het Gheloove is oock een Gheeft in
hem : en , God is, in Chrifto, Menſch ghe
worden , en den Gheeft des Gheloofs wordt , in Chrifto, oock Menſch Gebooren . 42. Alſoo wandelt den Gheeft des Willens in God : want , hy is een Gheeft metGod , en Werckt met God, Goddelijcke Wercken .
!
43.
En ,
Wat de Luft vermagh.
253
43. En , alvis't , dat hem het Aerdſche Leven Ver-a Ghedaan , deckt , dat hy fijne Wercken , die hy in den Geloove heeft ofte, Ghe * Gebooren , niet en kent , ſoo worden de felvige doch (in VB.Waar de Verbreeckingh des Aerdſchen Lichaams) Openbaar. de Wercken 44. Want , de Hoope, is fijne Caſſe en een Myſterium, in Gbefanayo en bewaart daar in dat de Wercken des Geloofs worden Gheſaayt; worden . en , oock bewaart. b Text, Behalten . HET
SE V EN DE
CAPITTEL .
„ Watcynde defe Werelt en alle Weſens zijn Gheſcha Tot pen. Oock van de twee Eeuwighe Myſterien . Van den Machtigen Strijdt in den Menſch om de Beeldenis ; En ,waar den Boom des Chriſtelijcken Geloofs
in Staat, Waſt, en Vrucht draaght.
Aarde maal dat den Menſch dan alſoo in een Drie.voudigh Leven ſtaat , foo is een yeder Leven voor ' t andere ' een Myſterium ,en het eene ofte, eene Verborghent, begeert het andere; tot., dien eynde ,deſe Werelt , met heyr. alle Weſens, isGeſchapen gheworden . 2. Want , de Goddelijcke Weſentheyt , begeert den d De wyt, d Spieghel , ofte de Ghelijckenis; want, defe Werelt is ofie Afu eene Gelijckenis naar ' t Weſen Gods. beelding).
In do NB. 3. En , Godis in een Aerdích Gelijckenis Openbaar ; Schef felen kan ume n want , de Wonderen der Verborgentheyt en vermochten
in de Engelſche Werelt, in de Lieve opent te worden . 4.
God sien en Geboorte , niet ge- Kenn en,
Maar , in deſe Werelt , al waar Liefde en Tooren
vermenght is, al daar is eene Twee.voudighe Ghebare rinue ; daar konde het zijn . s . Want , alle dinghen ontſtaan uyt den Wortel des
Y y
Vyers :
354 NB. Waar Vyers :
Het levende Capittel , en , fy worden
dan
Tot„watweynde
noch met het Water der
alle dinghen Sache_moedigheyt Om , vangen ; dat het alſoo een Lief wyt ontſtaan . felijck Weſen zy : 6. Doch , alſoo het Vyer in de Engelſche Werelt niet en wordtbekent ( want , het Centrum van de Gebarerinne ſtaat in het Licht ; en ,het is het Woord Gods ) ſoo en ver moghen de Wonderen der Natuur niet anders dan in
a Ofte,
eene Geeſtelijcke « Magia Geopent ( dat is , in de Wijf
Bezcerte.
heyt Gods geſien ) te worden. 2. Maar , alſoo 't ſelvighe de Enghelen en Sielen der
b Ofre, Van ,
Menſchen Onbegrijpelijck is , en dat God dan, noch b in de Engelenen Menſchen wil bekent zijn ,ſoo heeft de Engelſche Werelt gheluſt naar de Groote Wonderen on die te kennen , de welcke in de Wijſheyt Gods van Eeu wigheyt hebben gheſtaan .
8. Én , de ſelvige worden in de Aerdſche Gelijckenis c tot het Weſen ghebracht, in Figuren en Beeldeniſſen : c Ofte, in't Wefen . alles naar de Eeuwige Eſſentien van ' t Centrum der Na
tuur ; opw.dat de Wonderen Eeuwigh moghen ſtaan . 9. Doch, niet Eſentialiſch : maar, in Figuren, in Beel deviſſen en Gelijckeniſſen , in Formingh : naar den Wil le , wel Magis; maar , de Ghebarerione isdoch in't Cen . trum der Wonderen. 10. Want, ſy is een
maal uyt het Vyer Verweckt ghe
worden : doch', ſy wiertin't Myfterium wederom Ver Nonden ; en , ſy ſtaat gelijck als een Verbroken Leven. Ir .
Daarom ſullen alle Weſens ( die in den Wille
Gods, in 't Myſterium , zijn longevoert gheworden ) ghe in de Enghelſche Werelt,
lijck als in eene Schaduwe , Openbaar worden.
12. Want , de Myſterien , de welcke Eeuwigh zijn , de ſelvighe zijn Twee : bet eene in Liefde, het andere in Tooren : ſoo ,waar den Gheeft des Willens ſich met fijne Won
deſe Werelt en alle Weſens zijn Geſchapen . Wonderen heen_in_keert , Wercken en Wonderen .
daar
355
in ſoo ſtaan oock fijne
13. Alſoo is ons in ghelijcken te verſtaan , dat oock het uyt.wendighe het in wendighe heftigh begheert : want, het loopt alvt ſamen naar het Centrum ( dat is , naar den Oorſprongh) en het begeert weder om de Vryheyt. 14. Want, in ' t Vyer van de Natuur , is Anghſt en Quaal : ſoo wil nu de Beeldenis , ofte het Beelt van de Sacht ,moedigheyt, in den Quaal der Liefden Vry zijn : en , vermach doch in den Quaal van de Vyerige Eſſentien niet Vry te zijn , tot ſoovlanghe dat ſich de Quaal in de Verbreeckingh ſcheydt; al., daar treedt een yeder in ſija Myſterium . 15. Des.ghelijckx ſoo wil het Vyer van 't Water oock
Vry zijn : want , het Water is oock des Vyers Dood ; en, a Ofte, het is hem oock « Myſterium . Eene Ver . 16. En, alſoo fien wy hier , hoe het Water het Vyer borgensheyr. Gevangen houdt : en , daar doch gheen Sterven in't Vyer en is ; maar , het is alleenelijck een Myſterium in 't Vyer. 17. Ghelijck dan is te ſien hoe dat het ſich in't Water vertoont en ſich ontſluyt , al
daar het uyt het Centrum
van fijne eygene Ghebarerinne fich Opent; gelijck aen 't Weer lichten , oock aen eenen Steen (die doch Water is ) is te kennen en te ſien . 18. En , wy ſien dan noch , voornamentlijck, hoe dat alle Gheſtalten der Natuur , het Licht Begeeren : want, in't ſelvige Begeeren , wordt den Oly Ghebooren, daar in dat het lichtwordtbekent ; want , het ontſtaat uyt de Sachtwmoedigheyt. 19. Alloo is ons, ops Leven te kennen , omdat in Ons het Centrum des Vyers open ſtaat ; want , het Leven Brandt in't Vyer . 20. En , ten anderen , ſtaat ons te Over - wegen de Be geerte Y y 2
e Capittel,
Het ſevend
356
nde
Tot watwey
geerte totde Liefde, die in't Woord des Levens ontſtaat, al daar het Harte Gods met
in de Enghelſche Werelt :
fijne Begeerte, tegens onsmet ſijne Imagineeringh ſtaat; en ons oock in ' t Goddelijcke Myſterium Treckt. 21. Eo , ten derden , is ons te betrachten het Magiſche Rijck van deſe Werelt, 't welck mede in ons Brant,en ons heftigh io fijne Wonderen Treckt ; want , het wil Open baar zijn. 22. En , den Menſch is tot
dien
eynde daarin Ghe.
ſchapen gheworden , omdat hy ' t ſelvighe Myſterium ſoude Openbaren , en , de Wonderen aen't Licht, en in Formen naar de Eeuwighe Wijſheyt, foude brengen .
23.
Terwijl nu dat hy dan ſulcx moet doen ,en dat hy
alſoo in een Drie,voudigh Vyer Brandt , foo heeft den rechten Gheeft ( in den welcken de Engelſche Beeldenis fteeckt ) groote moeyten , en hy is in groote gevaarlijck heyt ; want, hy wandelt op eenen ſeer Smallen Wegh . 24. Want , hy heeft twee Vyanden , die hem door gaans Trecken : een yeder wil in de Beeldenis zijn , en lijne Quaal daar in voeren ;te weten را, het inwendige, en oock het uyt - wendighe Vyer , het inwendige Rijck,
a Beelt , van de Grimmigheyt , en het uyt- wendighe Aerdíche ofie Glelijc- Rijck , van den * Spieghel ; alſoo ſteeckt de rechte Beel kenys.. denis, in't midden in de b Perffe. b Text, Quetſche; 25. Want , het inwendighe Rijck , wil door het uytas , in de Benanthegio wendige, de Wonderen Openen. c Dat is,
26.
Maar door.dien dat het · te Scherp is, foo vlucht
Het And het uyt„ wendighe Rijck , voor het in ,wendighe , en de Suyverbeze t grijpt naar het middelfte ; dat is , naar de Beeldenis, van " He die in de Vryheyt Gods ſtaat : en, ' t Vlecht ſich alſoo in de melſche niet perdraghen. Beeldenis : want, het grijpt Alles ,naar het Harte Gods; d Ofre, dat is , naar het Centrum van 't Rijcke der Vreughde. vhala Der 27 . d Soo is het de Beeldenis van noode , dat ſy haar yen . verweert ,
defe Werelt en alle Wefens zijn Geſchapen .
357
verweert , dat ſy den Aerdſchen Gaſt , veel - weynigher cock den Vyerighen, niet innenlate : en, fy wordt doch NB. NB.
1
" . ☺ 1
5 ?
31
I,
uyt beyde,Gebooren ;te weten , uyt den Vyerighen ,het Beeldende og Ghebaart Leven, en uyt den uyt-wendighen, - de Wonderen. 28. Daarvom is het hoogh noodigh voor ' t Beelt des Wort, 1 De Were Menſchen ,dat hy een matigh, nuchteren Leven voere, en ken.
ſich niet te ſeer met het uyt- wendighe Rijck en vulle; want , het maackt anders , eene In Beeldenis . 29.
En , hier
Wooningh in de Edele
in verſtaan wy , den Machtighen Strijdt, Drie Levens
in den Menſch , om de Beeldenis Gods ;want, fy Strijden Serijden.com daar , methaar Drien , om : Eerſtelijck , het Gheſtrenghe Gods, Vyer Leven . Ten tweeden : Het Goddelijcke Vyern Leven. Ten derden : Het Aerdſche Leven ; alſoo fteeckt het Edele Beelt , in’t midden , en't wordt van Drien , Ge. tooghen . 30. Soo heeft het nu van noode, dat het fich door den
Geloove , in't Myſterium van de Hoope, verberghe ; en , in 't ſelvighe Myſterium ftille blijft ſtaan. 31.
Al waar als_dan in't in..wendighe Vyer
Leven ,
de Duyvel doorgaans buyt -waarts ( in't uyt wendighe bHerays. Text, Aerdſche Leven ) in Hooveerdigheyt , Gierigheyt, en in Valſcheyt: boven over de Edele Beeldenis heen Rijdt; en haar in 't Vyer en’t Anghft Leven wil Invoeren en Verbreecken .
32. Want , hy meent noch doorgaans dat den « Locus e Ofie, Plaats , van deſe Werelt fijn Koninghrijck zy ; hy en wil daar ge ne andere Beeldenis in gedoogen. 33 . - Soo valt nu het Edele Beelt in Kruys , Droef - d ofte, heyt , in Anghſt en Noot ; en , hiertoe is eenen Strijdt Overa fulce,
van noode,om te Strijden om het Edele Ridder ken van de Beeldenis Gods ,
Kranſa
34. En , vandaar ontſtaat het Ghebedt , foor dat de Beelde Y y 3
358
Het levende Capittel, Tot wat„ eynde
NB.Waarn Beeldenis ghedurigh van het In - gevoerde Aerdſche We , en oock van de Hooveerdighe Helſche Grouwelen, om het den van Bid.Ten 100 den is. door het Gebedt, Uyt gaat ; en, door gaans in 't Leven Gods , in fijne Liefde In . trede. NB . NB. 35. En , alfoo Dood de rechte Beeldenis doorgaans Het nuifte den Aerdſchen Adam , en oock den Helfchen Hooveerdi. voor de Beel. ghen Duyvel ; en , fy moet doorgaans als eenen Ridder deni . Itaan . 36. En , haar en is niets nuttelijcker , dan , dat fy haar in de Ghedultſaamheyt Invwrickele, en fich onder het a Text; ... Kruyce worpe, en in de Liefde doorwgaans a Opvloeye. 37. Want , 't ſelvige is haar Swaart, daar ſy den Duyvel mede Slaat,en het Aerdſche Weſen uytv drijft: ſy en heeft geen ander Swaart daar ſy fich mede verweert, dan het Sachte Water des Eeuwigen Levens : 't ſelvige en ſmaackt den Hooveerdighen , Grimmighen Vyer -Gheeft niet ; want , het is hem een Vergif , hy vlucht daarvoor . 38. Soo wy nu den Boom van't Chriſtelijcke Cheloof
recht willen aen - wijſen ; ſoo ſegghen wy: Sijne Wortel ftaat in't Myſterium van de Hoope , fijn Ghewas, ſtaat in b Ofte,
de Liefde, en ſijo Lichaam , in deb Vattingh des Geloofs. 39. Dat is , al. daar de Beeldenis , door haar Ernftigh
minh.
Begeeren , in de Liefde Gods Indringht , en , de We ſentheyt Gods ( dat is , Chriſti Lichaam ) , Vat : dat is nu
c ofte, Aener treckt. dofie, Lichaam .
het d Corpus daarden Boom in Staat , Waft , Groent , en Vrucht brenght in Gliedultſaamheyt; de ſelvige Vruch ten behooren alvt'famen in de Engelſche Werelt. 40. Sy zijn de Spijſe der Sielen , daar „ van ſy Eet en
haar Vyer. Leven Verquickt ; dat het alfoo in't Licht NB . Gloy Schoolver
der Sacht.moedigheyt wordtVerwandelt . 41. En , alſoo Wait den Boom in't Paradijs Gods , die
van den uyt wendigen Menſch niet en wordt bekent , en ' van geen Vernuft en wort begrepen. 42. Maar ,
defe Werelt en alle Wefens zijn Geſchapen .
359
42. Maar , van de Edele Beeldenis is hy gheheel.uwel bekent :
foowwanneer het
uytvwendighe Leven Ver
breeckt , ſoo wordt den ſelvighen Openbaar , en alle fijne Wercken volghen hem naar, in 't Myſterium vande Hoo. pe ; daar in dat hy Geſaayt heeft.
3.
43. Daarom en moet ſich niemant ( die de Pelge. NB . NB. Glry Kindes rums Strate Gods wil wandelen ) voorvnemen om in ren Gods. defe Werelt goedeen vrolijcke dagen , met Wereltlijcke Eere, te hebben; maar, dat ор hem alle Uren is wachten
de, Droefheyt, Verachtinghen Vervolgingh. 44. Hy is alwbier niet - anders
dan in een Jammer .
dal : en, hy moet gedurigh in den Strijdt ſtaan : want , de Duyvel gaat « om hem heen , ghelijck als eenen Brullen- a Ofle, den Leeu ; die hitſt alle fijne Kinderen der Boolheyt te- hem . gens hem . 45. Hy is gheacht als eenen Dwaas : hy is fijne Broe deren On ubekent : fijns Moeders Huys beſpot en ver acht hem. 46. Hy gaat daar
heen , en Saayt in Droef heyt ; en ,
Beanghſtight ſich : doch , daar en is niemant die't ſelvige begrijpt, en die ſulcx ter Harten ginge : een yeder meent dat hy vanweghen plaaght wordt. 43.
fijne Dwaalheydt foo vſeer Ghe >
Alſoo blijft hy voor de Werelt Verborgen : want,
hy en is , met fijne Edele Beeldenis, niet van defeWerelt ; maar , uyt God Ghebooren : hy Saayt in Droefheyt, hy Oeghſt in , in Vreughde . 48.
Wie wil ſijne Heerlijckheydt dan
noch Uytmom
ſpreecken die hem ten Loone wordt? Ofte wie wil ſeg. gen van't Ridder Kraníken't geen hy bekomt? 49. b
Wie kan
Uyt
ſpreecken
de Kroone van de
Jongh - vrouwe, 6 de Wijſheydt Gods , die de Jonghwb Sophiae
vrou ( b de Wijſheydt
Gods )
hem
Opvſet ;
waar is
360
Het levendeCap. Tot „watweyndedeſe Werelt, & c.
is eerie foodanighe Schoonheydt die den Hemel over , treft ? so . O ! Edele Beeldenis , zijt ghy doch eene Beelde nis van de Heylige Drie - vuldigheyt Gods , in de welcke dat God ſelfs Woont ! God ſet u fijne ſchoonſte Cieraat op ; op dat - ghy u in-hem Eeuwigh ſoudt Verheugen . $ 1. Wat is doch het Weſen van deſe Werelt , naar
de, maal dat het Verbreeckt, en niet - anders en doet dan den Menſch in Anghft, Konimer, en in Elende , daar , toe tot in den Tooren Gods voert , en ' t Verbreeckt hem de a Text, Larven .
NB.
ſchoone Beeldenis; en , het Treckt hem een « Monſter aen ?
NB , 52. O ! wat voor eenegroote Schande ſal den Menſch
des halven hebben , by_al_dien dat hy aen den Daghe Boosheye doet fonder van't Gherichte Gods alſoo met een Dyerſche Beeldenis verzagen ; ja , metbehagen. ſal Verſchijnen , ſonder noch't ghene ſoo..wat daarvnaar volght ; dat is , dat hy daar Eeuwigh in falblijven. Dan ſal Rouwe, aenugaan : daar ſal, Ach ! en , Huylen zijn om het Verlooren Pant ; ' t welck in der Eeu 53.
wigheyt, niet en vermagh wedervom bereyckt te worden. 54.
Al daar de Beeldenis, in Eeuwigheyt , voor den
Grouiwelijcken Duyvel ſal ſtaan ; en , doen , 't ghene , den Grouwel.» Vorſt ( Lucifer ) wil.
HET
361
HET
ACHTSTE
CAPITTEL .
Op. Wat Düſe God de Sonden Vergeeft ; En , hoe_men een Kindt Gods wordt.
1
I. Yn lief Soeckend' en Begeerend' Ghemoet , ghy, die Hongher en Dorſt hebt naar’t Rijcke Gods ; M de
merckt doch den Gront van'tughene dat u wordt getoont. 2. Het en is doch niet een licht diugh , een KindtGods
te Ś
te worden ; gelijck als Babel leert: al..daar „ men de Ge wiſſen in de Hiſtorien voert , en ſich ſoo Hoflijck met het Lijden en den Dood Chriſti Kittelt ; daar, men de Ver gevingh der Sonden, Hiſtoriſch -wijſe, leert. 3. Ghelijck een Wereltlijck Oordeel, al daar eener uytvghenade fijne Schult wordt Vergheven : alis't ſchoon dat hy een Schalck in ſijn Harte blijft ; het is al., hier gheheel anders. 4. God en begeert geeneHuychelaars : hy en neemt de Sonde , op ſoodanige wijſe , niet van
ons , omdatv
wy aen de Wetenſchap hanghen , en ons, met het Lijden Chrifti Vertrooſten ; en , dan noch in de Grouwelen , in de Gewiſſen , blijven .
s. Het is ghenaamt : Ghy moet Nieu Ghebooren wor den ; ofte ghy en ſult het Rijcke Gods niet Sien . 6. Dat fich yemant met het Lijden en den Dood Chri Ni wil Kittelen , en’t ſelvige ſich toe.,.eygenen , eneven wel in den Adamiſchen Menſch , met fijnen Wille , On weder . Gebooren , wil blijven, die doet even ghelijck als eenen die ſich trooſt , dat fijn Heer hem fijn Landt ſal ſchencken : onwaen , geſien dat hy ſijn.Soon niet en is , en Z z dat
362
Het achtſte Capittel ,
dat hy 't den Soon alleenelijck heeft belooft ; alfoo is ' t 2. hier oock . 7.
Wilt ghy uwes Heeren Land Beſitten en tot Eygen
dom hebben , ſoo moet ghy fijnen rechten Soon worden : want, des Maaghts Soon en fal niet Erven met den Vryen; den Hiſtoriſchen Soon is een Vreemdelingh.
8.
Ghy moet uyt God , in Chriſto , Gebooren worden,
opdat..ghy eenen Lichamelijcken
Soon wordt ; als .
dan zijt ghy GodsKindt,en een Erfgenaam des Lydens en des Doods Chriſti. 9.
En , Chriſti Dood , is uwen Dood, fijne Opſtandingh
uyt den Grave , is uwe Opſtandingh , fijne Hemelvaart, uwe Hemel _.vaart , en ſijn Eeuwigh is u Rijck.
Levens., Rijck ,
10. Doordien dat ghy fijnen rechten Soon zijt , uyt fijn Vleeſch en Bloet Ghebooren , ſoo zijt ghy een Erfw ghenaam van alle fijne Goederen ; anders en kondt ghy geen Kindt en Erf genaam Chriſti zijn. 11. Soo.langh als u het Aerdſche Rijck in uwe Beel denis ſteeckt, loo zijt ghy den Aerdſchen Soon van den Verdurven Adam ; daar en helpt geene Huychelerye : geeft foo goedeWoorden voor God als ghy wilt; evenn wel zijt ghy een Vreemt Kindt. 12. En , de Goederen Gods en komen u niet toe ; tot der, tijd toe dat ghy , met den Verlooren Soon , weder om tot den Vader komt , met een recht waar Berou en Boete over u Verlooren Erf - goedt. 13. Alvdaar moet ghy met uwen Gheeft des Willens
van 't Aerdſche Leven Uyt-gaan , en den Aerdſchen Wille Verbreecken : 'twelck Wee doet , met het Gemoet en met den Gheeft des Willens , uwen Aerdſchen Schat, die ghy ghehadt hebt , te verlaten , daar den Gheeft des Willens in was Ghebooren ; en , ghy moet in den Wille Gods In -vgaan . 14. ALS
Hoemen een Kindt Gods wordt. 14.
363
Al, daar Saayt ghy u Saadt in't Rijcke Gods , en
ghy wordt in God Nieu Gebooren ; gelijck eene Vrucht die in den Acker Gods Waft :want,uwen Wille ,ontfanght de Kracht Gods : zijnde't Lichaam Chriſti ; en , dan Waſt het Nieuwe Lichaam in God . 15. Als...dan zijt ghy Gods Kindt , en , de Goederen Chriſti komen u toe , en fijne Verdienſten , fijn Lijden, Dood , en fijne Opſtandingh is alvt'ſamen u , ghy zijt een Lidt aen ſijo Lichaam , en fijnen Gheeft is uwen Gheeſt , hy leytu op den rechten Padt ; en,alles foo_wat ghy doet, dat doet ghy Gode . 16. Ghy Saayt in deſe Werelt , en ghy Oeghftetin , in den Hemel Gods : ghy zijtGods Wonderwerck , en ghy Opent fijne Wonderen in ' t Aerdſche Leven ; en ,
Treckt die , met uwen Geeft des Willens , in’t Heylighe Myſterium . 17. Merckt alſoo dit
felvighe ghy Gierigaarts , ghy
Hooveerdighe , ghy Nydighe, ghy Valſche Richters, en ghy Boofachtighe: ghy , die uwen Wille en uwe Begeerte in Aerdſche Goederen , in Gelt en Goedt, in Welvluftig heyt des Levens In ...voert, en houdt Gelten Goedt voor uwen Schat , en ſtelt uweBegeerte in't ſelvighe ; en , wilt evenwel Kinderen Gods zijn. 18. Staat en Haychelt voor God , dat hy uwe Sonde ſoude Vergeven : ghy dan „ noch blijft ,met uwe Beelde nis , in Adams Pels ; dat is , in Adams Vleeſch : ghy Ver trooft u alfoo met het Lyden Chriſti , ende en zijt niet.vn dan Huychelaars ; ghy en zijt gheen Kinderen
anders Gods .
19.
Ghy moet in God Ghebooren worden ; foo ghy
1
B
Kinderen wilt zijn : anders bedrieght ghy u , metvtla men uwe Huychelaars ; die u eene a Blinckende Veruwe ? Ofte, Schoon Schijo nende, voor Schilderen .
Z
z
2
20. Sy
Het achtſte Capittel,
364
20. Sy leeren ; ende en zijn van God niet Erkent noch te Gheſonden om te leeren : ſy doen 't om des Buycxen
?
om Wereltlijcke Eerev-wille ; en , fy zijn de Groote Hoe re tot Babel: die met de Lippen God Huychelen ; en , met het Harte , en met den Gheeft des Willens , dienen ſy Draack tot Babel, 2 De We. den reltfihe Tyo LiefGhemoet , wilt ghy Gods Kindt worden , ſoo 21. rannen en
Regenten in ſchickt u tot Aen vechtingh en tot Droef heyt: het en is de Verwar niet licht en gemackelijck om in het Kinder. Leven inne NB. Glug te gaan ; voornamentlijck , byval., dien dat het Ver Menfhen Kinderen ,
Duft in't Aerdſche Rijck Gevangen leyt . 22. Het Vernuft moet Verbroken worden , en den Wil
b Verftaat,le moet daarvan Uytvgaan : 5 hy moetin Demoedighe Wille , den Ghehoorſaamheyt fich in ' t Rijcke Gods In_ ſaayen ; ge lijck een Kooren in den Acker Geſaayt wordt : hy moet ſich in ' t Vernuft , ghelijck als Dood maacken , en ſich aen God Over- gheven , alſoo Walt de Nieuwe Vrucht in't Rijcke Gods, c Ofte, 'lls alles Gods,
23. Alſoo ſtaat der Menſch in een Drievoudigh Le ven ; en , behoort · God alles toe.
24. De Inwendighe Vyerighe Eſentien van 't eerſte Principium , die worden met het Nieuwe Lichaam , in Chrifto , In - ghelijft ; foo.dat de ſelvige in 't Vleeſchen
d Text, Wallen / Qualen.
Bloet Chriſti, uyt den Wille Gods d Vloeyen : en , haar Vyer , is Gods Vyer ; daarwuyt dat de Liefde , de Sacht.
moedigheyt, en , de Demoedigheyt Brant. 25.
Al daar den Heylighen Gheeft Uytvgaat , en
helpt hem den Kamp, tegens het Aerdſche Vernuft, oock teghens den Verdurven Wille des Vleeſches en des Duy vels beſtaan : fijn Jock des Aerdfchen Willens,wort hem Lichter; doch , Too moet hy in deſe Wereltin den Strijdt blijven. c Text, Narung .
26. Want , liet Aerdſche Leven moet · Onderhou
dingh 1
Hoemen een Kindt Gods wordt.
365
ache 5
22
dingh hebben ; ſulcx moet hy Sơecken : ende en behoeft doch oock ſijnen Wille nochte ſijn Harte daarnaen niet
Hla
Een
DIE
3
.
te hanghen . 27. Hy moet God vertrouwen :en , fijn Aerdſch Vernuft treedt doorgaans in Twijffel;dat het fal gebreck hebben : het wil God doorgaans Sien ;en ,'t en kan doch niet!want, Goden Woont niet in't Aerdſche Rijck ; maar, in , ſich.v ſelfs.
28.
Der
halven ſoo moet het Vernuft ( naarvde.v.
maal dat het niet en vermagh God te Sien ) in de Hoope a Ofte, lovgewendt worden . 29. Aly daar loopt alsdan , den Twijffel, teghens het imgekeert, Geloove ; en, die wilde Hoope , Verſtooren :
daar over
moet den Ernſtighen Wille , met de rechte Beeldenis , te ghens het Aerdſche Vernuft Strijden : al daar doet het Wee ; en , 't gaat menigh_maal treurigh toe. 30. Voor.namentlijck , foo , wanneer dat het Vernuft den Loop van deſe Werelt aen , fiet:en ,alſoo ſijnen Geeſt des Willens , ghelijck als Dwaas , teghens den Loop van deſe Werelt erkent;al, daar is het genaamt: Zijt Nuchte ren, Waackt, Vaft en Bidt : dat is, op dat „ ghy het Aerd ſche Vernuft mooght Dooden , en gelijck als Doodmaac ken ;dat den Geeft Gods alſoo 6 Stedeinvu mach vinden . b Ofie, Ruymte , 31. Byval. dien dat den ſelvigen Verſchijnt, die over windt ſeer
haaſt het Aerdſche Vernuft , en hy · Blickt < Schijne, ofte, Siet, den Wille , in de Anghſt , aen, niet fijne Liefde en Soetig . heyt ; aldaar'dan yeder_maal een ſchoon Tacxken uyt den Boom des Geloofs wordt Gebooren .
32. En , alle Droef heyt en Aen.„ vechtingh dient den NB. NB. Kinderen Gods ten beſten : want , ſoo menigh_maal als Ghy Kinde God over hen toe laat dat ſy in Anghſt en Droefheyt worden ghevoert , ſoo ſtaan ſy yeder. maal in de Bariogh van een Nieu Tacxken uyt den Boom des Gheloofs. Z z 3 33. Soow
el Het achtſte Capitt ,
366
1 33.
Soo
wanneer den Gheeft Gods weder..om Ver
ſchijnt , loo voert hy yeder daar
maal een Nieu Ghewas op :
over dat haar de Edele Beeldenis ſeer hoogh Ver.
vreught.
a Text, Sturtf.
34. En,het en is maar om den eerſten Ernſtigen « ſtoot te doen , al daar den Aerdſchen Boom Overwonnen , en
het Edele Kooren , in den Acker Gods , moet Gheſaayt b Den worden ; dat den b Menſch , den Aerdſchen Menſch leert rechten kennen . Menfchi NB . NB. 35. Want , ſoo wanneer den Wille het Licht Gods
ſelfs : in Spieghel in ſich c Ofie, het ontfanght , foo fiet ſich den Ghelijckenis. het Licht, ſiet de eene d Elents de andere : en ,alſoo Vint ver ſelfs: en , hy ſich gaandewe. den ganſchen Menſch ſich in ſtaat wat hy is ; ' t welck hy, in't Aerdſche Vernuft , niet ſentlijeke Kracht en en vermagh te verſtaan . Verftant. 36. Derhalven en moet niemant dencken , dat den e Text,
Ertennét .
Boom des Chriſtelijcken Geloofs, in ' t Rijck van deſe We relt , geſien ofte erkentwordt ; het uyt-wendige Vernuft en kent den ſelvighen niet . 37. En , alvis'twſchoon dat den Heerlijcken Boom wel in den inwendighen Menſch ſtaat, even wel ſoo twijffelt het uyt-wendighe Aerdſche Vernuft noch wel ; want , den Gheeft Gods is voor 't ſelvige eene Dwaalheyt, het en kan den ſelvighen niet begrijpen. 38. En , al.vis't ſchoon dat het gheſchiet , dat den Heylighen Gheeft ſich menigh , maal in den uyt-wendi ghen Spiegel Opent , dat hetuyt_wendighe Leven daar.. in hoogh Vervreught, en van groote Vreughde zidderen de wort: en , denckt, nu hebbe ick den Waardigen Gaſt be
komen , nu wil ick 't Gelooven ; ſoo en is daar doch gheen vol. komen beſtande in . f Text, Verharret. 39. Want , den Gheeft Gods en f blijft niet door & Text, gaans in de Aerdſche Quaal ; hy wil een Reyo : Vat heb Befäſſe. ben :
1 i
Hoewmen een Kindt Gods worde. ben : en , by
367
al dien den ſelvighen in ſijn Principium ( dat
is , in de rechte Beeldevis) wijckt, ſoo wordt het uytvo wendighe Leven kleyo_moedigh en « vertzaaght .
a Ofte,
40. Daar „ om moet de Edele Beeldenis ghedurigh in Vefache tigh Strijdt Leven en zijn , teghens het uyt - wendighe Leven des Vernufts : en, hoe de felvige meerder Strijdt, hoe den
ſchoonen Boom grooter Waft; want ,fy Werckt met God . 41. Want, gelijck als eenen Aerdſchen Boom in Wint, Regen , Koude, en in Hitte Waſt, alſoo Groent mede den Boom van de Beeldenis Gods , onder Kruys en Droef heyt, in Anghft en Quaal, in Spot en Verachtinghop , tot in't Rijcke Gods; en , hy brenght Vrucht in Ghedult ſaamheyt. 42. Alſoo wy dan ſulcx Weten, ſoo moeten wy daar na Arbeyden , en ons van geenige Vreeſe nochte Verſchric ken laten op houden ; want , wy fullen fulcx wel Eeuwe lijck ghenieten, en Invoeghſten : 't ghene wy al., hier in Anghſt en Moeyten hebben Gheſaayt, ' t ſelvighe ſal ons Eeuwigh vertrooſten ; Amen .
}
E
Y
N
D
E.
Voyſe: Van Helena . I. Omt ſiet in dit Tra &taat, ghy die de Menſcheyt Chrift, Niet kent, en onderſoeckt ; doch, in u ſoecken miſt: K Hoe fijn Menſch , wordingh zy, Gods Gheeft hier klaar komt toonen:
Die 't niet en wil verſtaan, dat falhem niet verſchoonen. II . Ghy weet , een ſchoone Gloedt, in't Yſer leyt verſmacht, Die niet te
voorſchijn komt , eer ' t in't Vyer wortgebracht :
Soolagh Gods Beelt verſmacht (door Satans Liſt, en Moorden ) Tot dat het Eeuwigh Licht, de Duyſternis Verſtoorden. III. Doen in de Wyſheyt Gods,'t geſcheyden wiert Vereent, Soo heeftſijn Hart en Woord, ſichomons ganſchverkleent: la ! 't gheen Onſterflijck was, heeft 't Sterflijck aen - ghe toogen ; Dat wy nu, door dien Wegh, in Gods Huys komen moogen . IV . Waarom oock Chriſt voor ons, den Dood moſt Stervenſwaar, En, fulcx ons niet bevrijdt van't Sterven, blickt hier klaar : Oock boe Chrift, in ſijn Bruydt', Menſch wordt , men nu kan · leeren ; Ick wenſch, fijn -Geeft in ons, gedurigh mach vermeeren . U.L. Mede- Borgher van defe
Drie - vermenghde Wereldt.
:
..
1
3
!
1