Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com
The
University of Iowa Libraries χ
ΡΑ 4436 Α4 1 855
--
-
- τις βασικές
ο ενοικία ----- , -----
, -
- - - -
-
-
- -
"παλιννου Σταθάτον ΑΝΘο Λοττον ΙΟΑΝNIS STO BAEI ΕΙ Ο ΕΠΙΜΕGIUM
RECOCHNOVIT
AI GIS TUS MEINEKE
VΟΙ, ΙΙΙ,
ΕΕ Ι, Ι Ρ S I A Ε SUMPTIBIS ET TYPIS B. G. TEUBNERI MDCOCIAVI.
The
University of Iowa
Libraries
-
Α.
ν
714 7734 A? ΄ ν, ξ
DISCREPANTIA LECTIONIS Α… ΤΕΧΤΠ GAISFORDI. P. 1,2. μεγαλη wem/wg] μεγαλη τύχη τις?
5 χρη
µατών] videntur complures versus excidisse, in quibus ne
que divitiis neque patiiae gloria veram hominis felicitatem parari dictum erat; itaque lacunam indicavi. in initio se quentis versus legebatur fortasse ουκ όφελος mida!
6. ή]
fort. τί scribendum, ut in fine praecedentis versus fuerit
γάμου δε δη vel simile quid
ην] αν libri
14. και
φρονουσα τα΄νδικα] paulo tolerabilius esset κου φρονουσα. τάδικα, at fortasse ταγαθα scribendum pro ται/δικα "ï
*.
Ρ. 2, 1. Amalllcovldov] Euripidi tribuere videtur Vind. 11. ε΄νεστ] εν ε΄στ , ut conieci Com. gr. IV p. 259
1.9 Αλεξανδρου] V. Com. gr. Γιος… IV p. 554 20.101 μείου] ταμιειον 21. Ευριπίδου έντιγόνης] hoc lemma et sequens
Ιπποθόωντος transponit Nauckius5 Tiag. gr.
p. 324 61644 23 έν] ουν Nauckius 1711710196 ωντος] de poeta Hippothoonte ab uno Stobaeo- memorato dixi Com. graec. IV p. 711 sq. nunc dubito fere utrum Hip pothous vel Hippothoon (fluctuat enim scriptura) poetae an fabulae nomen fuerit; idem nomen fortaSSe etiam tit. 98, 44
restituendum est. Hippothoon, Alopae filius,΄ percommodum erat atlicae tragoediae argumentum. kw.
Ρ. 3, 4. και ama-row] καπαται ex B, και uam-um Vind. Voss. Trinc.., και απαντα Α ' 18. μακροτε΄ραν] μικροπ 90111 A, quod ίσχυροτέτραν scripsi ,
Ρ. 4, 20. αρ ουν] αρ
ουν ου ex A, in quo est αρ
ου
… ουν
22 αλλήλων] αλλήλοιν Halmius
24. εκαστον]
indicavi lacunam ita l'ere explendam ε΄καστον [το αυτου μό νου σκοπεϊν η] ποιειν, nisi praeferas εκαστον [τα αυτου
μόνον] ποιεϊν [η'] και να του πέλας
5.1.
"*
72. …
0' ι
DISCREPANTIA LECTIONIS
ΙV
Ρ. 5, 1. συνεργείας συνεργίας ex Wind. άπ’1 παρ' 3 μελίσση μάλιστα, μάλιστα μελίσση ex A
Nauckius
μή] ού ex A 13. περιβλητέον) an υποβλητέον οι ύποβολής και civitatis fundamentum esse dicit donum,
ΙΥΛΟΧ
domum auten fundari matrimonio
25. τις δαι] τις δε
Nauckius, τις δ’ αύBadham Ρ. 6, 1. ουδείς ουδενί add. Iacobsius
2. τών έαυ γ
τού τέκνων) τώ, έ, τέκνω Α, τους εαυτού τέκνοις Geelius, τώ έ, τέκνω Nauckius, qui είναι add post φίλτερος τών
συνεζευγμένων] τώ συνεξευγμένω Α, τού συνεζευγμένου Nauckius, πρότών συνεζευγμένων Iacobsius 7. διπλά στον διπλασίω libri, διπλάσιον Gaisfordus, διπλασίω ma lui 10. έτοίμως) προθύμως ex A 18. Έρως fort.
Ήρα, οι 20 Έρως pro Ήρα 18 παραγγνοιτ" παρα γένοιτ’ex A 29 δε και γάρ και exΑ -
Ρ. 7, 19 και πλήρης και om. A et Wind, fort.igitur
πλήρης delendum
21. οικιών οίκων exΑΒ
22, ώστε
ώς τώ Ρ. 8, 1. και έντε) και add. Gaisf. ex A, in quo illud superscriptum est; delevi Tursus
4. ότι) ώστε Nauckius
9. άριθμήσει] ανακρίσει Bentleius υπό] άπό Need ham 11 φυτά hoc seclusi, Needham transponebai post τάμεν 12, εξελαυνούσας) Needham έλαυνούσας, sed of p, 7, 29 έξοτρύνουσα φύσις 16, εύφεγγή τε) ante Gesnerum εύ φθέγγηται, qui ex uno cod. affert τεταγμένος] τεταμένος
εύ φεύγη
ΤΕ
Ρ. 9,2. πρό γενέσεως νulgo προς γένεσιν, Α προσ γενέσεως, Bentleius πρός γενέσει, πρό γενέσεως Gaisfordus, χωρίς γενέσεως Halnius; aul hoc probandum aut quod Bentl.
volut
4, αποτετριμμένους αποτετρυμμένους Αe Wind,
άποτετρυμένους ex B 15, όταν γε) όταν γάρA, fort, όταν περ 23. απροστάτευτον απροστάτητον exΑ δε κη δεμών) ante Bentleium δοκεί δαίμων 24, οΐαδή seclusiί Bentleius παραστάτες αηfe Bentl. παραστάτης Ρ. 10,3 περίστοια περίστρα 8, συγκαθεμαρμές νων συγκαθείργμένων Wyttenbachius 30 δή) γάρ δή codd, fort, άρα δη 31. έαυτώ] έαυτούHalnius Ρ. 11, 7 γένεσιν και – κοινωνίαν) γενέσει και -
ι
DIS CRΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙΚ
ν
κοινωνία
10. κακούς] κακας ex AB
ν
18. φησίνι
Homerus II.λ633. vulgoel Wind, φασίν, ΑΒ φησίν 19 και dele Bentleius; at fort post χρήσιν αυτών exeidit άπει ρίαν 25. άνεσιν εις άνεσιν Halnius, scripsi ανδράσιν Ρ. 12, 6. γενόμενον indicavi Lacunam; praeterea ad πολιτικόν desidero ζώον 12, καταλιπόντες Γερμtro κα ταλείποντες 15. στοχαζόμενοι] addidi oύν 17. πρό τών καθηκόντων πρώτων κ. Gesnerus, πρωτοκαθηκόντων Gaisfordus, fort. πρώτως καθηκόντων 21. έκλειποι) έκλιποι e Wind. 22. λύκοι – λεόντων hace fortasse ex margine addita sunt
29 ώς –όλων haec seclusi
31.32. τής ψυχής αλλά και τών σωμάτων των σωμάτων αλλά και της ψυχής Ρ. 13,4, προστίθεται προτίθεται Wyttenbachus έτι μέν] μέλιτιIacobsius
σώζουσαι τυχούσα
Halnius, ώς ούσα Gaisfordus, an σώ
6. τούτωl vulgo τού τό, AB τούτων, τούτωGaisfordus 9. άπειρος απείρως ex A Wind. Trine. 12. γυνή] εύνή A Wind. Tr. 16. ιδίαις ] ένίας φρονος ούσαν
Gesnerus, quod recept, sed videtur aliud quid latere
18, καταφερές βάθυμονl alterutrum delendum; Wytten bachius και interpomebat 19. τόν δήθεόν τόν δ’ ήίθεον Iacobsius, quod τόν δ’ ήθεον scripsi addiίο βίον, τον δή βίον Valckenarius 22. τήν δε πρός τής) πρός Gaisfor
dus deleri votebat, scripsί τήν δ’ εραστής τής απ’ αυτής lacuna
27. ύπ’ αύ
28 τή γυναικι] addidi τά δέ, indicata
31.32, έμποιείν, μηδέ έμποιείν μηδέν, μηδέν
nihil de pielate in deos, de vera gloria, de superstitione in stillare
32. τρυφής) ante Wyttenbachium τροφής
Ρ.14, 3. άν, αύ 7 συμφερόντως ει συμφερόντως 10. ό άν τών πλείστων) τό πάντων ήδιστον Wakefieldius; locus corruptissimus 14. έκτήσατο κτή σαι το Wakefield, 15. γελάσαι και haee addidi ex AB, και πελάσαι tentat Iacobsius 16, εισαγόμενος εισαγα γόμενος 19. άθρόως άθρόας: 20. και εάν κάν εί 21. άν) αύ! e Trine. 23... κατορθώη] κατορθοίη 25. όμοιον πάσχειν Interposui oίμαι 28. έμποδίσει σθαι έμποδισθήσεται Β, unde possis έμποδισθήσεσθαι 29. ταύτα] malim ταυτά 32. πάντα άν] ΑΒ πάντα eX AB
VI
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
ή i e, πάντ’ άν
τά έργα τα προσήκοντα add. Gesnerus
probabiliter
Ρ. 15, 1. σχολήνάγειν) σχολείνΑ, fort, εύσχολείνοm. άγειν 5. οίκησιν διοίκησιν Gesnerus, fort. κτήσιν 6, έαυτόν) έαυτών ΑΒ, έαυτω coni Gaisfordus; rectius op
nos Cesn.posί απερίσπαστον addi voluit τηρητέον
7, 8,
έπιτέμνει σχολαστής, δεν δ' ΑΒ έπιτέμνει σχολαστής έστιν αεί, unde dedi έπιτέμνει σχολαστής έστι δε δ', in qui bus δεί δ’iam Valckenarius et Tyrrhwittus, cf. Com.gr. IV p. 602. praeferea post επιτέμνει addidi τόν ειπόντα 9. έπιμελήσα) έπιμελή και 27. ήν γάρ) ή γάρ exA et Voss.
28. έτι) μstra nuper attentatum, v. ad Theocriti
Id. 23, 2.
Ρ. 16, 1. ής έστι δούλος και πένης seolus hace upole in locumeorum, quae Anaxandrides scripserat, emere suff fecta, cf. Herv. Obs. in Com. p. 56 2. αύτός) αύθις
11, διαπραξάμενος] ό διαπραξάμενος"
e Gesn. marg. Αν
αν
-
ν
-
an προδιαπραξάμενος" ήδιον) dubitanter ήθεον posui; ήθεος βίος de vita caelibe dietum restitut item supra p. 13,
19. 14. πτωχώ γε, πολλώ γε 18. τάς hoc add. Gais fordus 22. κακόδαιμονή κακοδαιμων Celtius 25. λοιπά, κοινά e Gelio 26, έπαμφιάσαι τούτο δύνατο) έπαμφίες στα δίνατο τούτο codd. Gelli, hine posui έπαμφιέσαι δύ ναιτο τούτο
29, ού δυνάμενος ουδέν μέρος Gaisfordus
Ρ. 17,3 βαρυτλητών βαρυτληθών codd, βαρυτλητών
(βαρυτλήτων) Gesnero deber videtur; forasse βαρύν πλη ρών scribendum, nisi θοροπληθών vel simile, quod pro
pius ad codd. scripturam accedit, latere dicas 8, νοή ματα φάεα τίκτει) pro φάεα οτι πραέα 11. εύφρονι! ΑΒ έμφρονι, quod revocandum
14. Φίδυλε) ΦειδυλεΑ
16 παραβάλλειν) προβάλλειν ex.Α.
23. ουδένγαία
κλεινά γυναικός βαρύτερον, γαία κλίναι. Α, γαία κλίναι Wind. Cliniae nomen agnovit Grotius, fort. ουδέν [έν) γά,
Κλεινία, γυναικός άχθος βαρύτερον
24, οίδ’ό συντυ
χών) addendum videtur άριστα 29 αγαθών μεθέξεις) libri άγαθόν μεθέξεις, Grotius αγαθών μεθέξεις, Bentleius αγαθόν μέγ' έξεις Ρ. 18, 3. χρή) χρήν Grotius ότι, όπως Erfurdlius -
4, είπεράν, είπερ δήex B, είπερ A Trine, είπερ δώμα
DISCRΕΡΑΝΤΙΑ LECTIONIS
VII
σιντροφή παρήν tentat Nauckius, είπερ ένδόμος τροφή 21. τόν μόνον) τόν δεμόνον Gesnerus, an ένα μόνον 24. ήξειν) ήκεινη Ρ. 19. 1. μεν γάρι μεν έν Valckenarius, μέν γάρ έν Β 2. ομαι) ηelim άει et versu sequenti oίμαι pro άει, ut conteci apud Nauckium Trag. p.205 ή άνοια άγνοια Brunckius, volebat άγνοια 4. εύφρονες] έμφρονες Do παρήν Pflugkius
5, διεμπολούμεθα, διεμπολώμεθα Valckenarius
braeus
8. άήθη άλυθήA, αήθη Β, άληθή ceteri; locus non dum sanatus 11. Φιλήτα) ν. Com. graec. IV p.62sq. 13 έχης]λάβης Wakefieldus 15. Χαιρήμονος Φιλήμο νος conteci Com. gr. IV p.690 18, ός έθέλει) ό μέλλων e Memandri monost.91
19 Ιπποθόου Ιπποθώου Wind.
Trinc., cf. supra ad p. 2, 25
22. γενόμενος πενόμενος
24. Θεοδέκτου non est Theodeciae, cf. Com.
Bentleius
gr. IV p. 690
Ρ. 20, 3. τάδε μετά γυναικός τά μετά γυναικός δ' Porsonus
-
Ρ. 21,5. προσελθέτω) προελθέτωSauppius
7. και
νού– πότμου baee poetae alicuius esse adnotavit Gaisfor 9 γενομένη) ή γαμουμένη Saupplus, ή άγομένη
dus ego
11. φρονούντας ίσα πνέοντας φρονείν ίσα βαίνειν 16 νέω) νέα Α, νέας Β. an νεάζονται
Saupplus
24 ΟΣΕ,
23. γάρι γάρ Α
δελέατα, ά] ά δελέατα 24 καθι 25.26, εΐμοι –έμαυτών
στώσιν καθιστάσιν Sauppius
inclusi haec ut eX 30 repetita; seclusit etiam Sauppius
26, ούτως μή ούτως Saupplus 28, 29, ές τήν ξυλλογήν) se clusicum Sauppίο 30 και τού εύ ακούειν οι secudenda Ρ. 22, 4. βίου και τής) βίου τής Sauppius 7. πρόσ ωπον) τό πρόσωπον Saupplus 12. Θεοδέκτου male olim suspectavi, v. Cobetum
15. τήδέτ’ εισκομίζεται τήδ'
έπεισκομίζεται Iacobsius 18. λεώς λεώ 21. και γάρ –κακόν, ηοn recte hune versum cum superioribus contungί monut in Com, fragm. Π ρ.3 27 γυνή πολυτελής έστ' όχληρόν αίεfinguendum γυνή πολυτελής έστ", όχληρόν, multer est sumptuosa, molesία same res 28. ένεστι ] έν έστι Α, αμοd verum videtur τοι] τι Voss. Ars. Β
Ρ. 23,5 άνδ’ έκλέγης Ha B, αν δελέγης νulgo, αν
DISCRΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
VΙΙΙ
εκλέγη infra CVIII,41 7. προσλεγομένων προσγενομέ νων Voss, προσλελεγμένων Β, προσδοκωμένων it. CVIII,
41
ού δυνήση] όδυνήση etit CVIII,41
ώφελίαν Dindorfus
17. ωφέλειαν
18. φέρει φέρη libri, φέρειν Valcke
narius μεγίσταν] μεγίστων libri, μεγίσταν Valckenarius, μέγιστον Nauckius -
Ρ. 24, 22. ό γ’) ο δ’ ex B ρυϊαν ex A Ρ. 25, 3.
25. άραρυϊαν] άρη
-
Επιχάρμου!
dubitant de veritate lemmatis,
quonian in subtecto fragmento praeter κοσμoυμέναν vs. 5 nullum dorismi vestigium sit; for asse tamen vs. 4, in quo
και non ferendum videtur, scribendum αι δέκα. ceterum me ego quidem versus illos e genuino Epicharmi dramate, sed e subdititia fabula, ductos credo : licebit igitur, si quis hoc agat, eodem iure doricas ubique formas restituere, quo in Archytae aliorumque doricorum philosophorum reliquis item spuris obliteratos dorismos restituunt. 4. κύβους
κύβους μόνους ΑΒ
28, άνομοίας άνομοίος exΑ
P.26, 1, αλλά μάλιστα άλλ' ού μάλιστα A, fort, αλλ' 2. άπολιπόμενος απολειπόμενος ουδέν ειπείν, δς ουδέν ούτ’ ειπείν η et mox έτόλμησεν 3, αυτήν αυτούς (αυτούς) Gesnerus 8. άλλοις άλλας Α, μηde ούν
άλλα posui
9. μέν] seclusit Gesnerus
14. έκείνος
έκείνος 19. συνείναι συνιέναι 20. ποιείσθαι] male tentatum est; hoc dicit omnia simul agere el vero commu mία θαί5timare
29 εισιν εισιν Cesnerus
Ρ. 27, 6. όμόζυγι] όμοζύγω ΑΒ 14. όσοι] όσα Bergkius 15. τό) τώe codd. πόσει πόσινHeathius 22 δ’ ή γένει διά γένος Β m. sec. guae aperia est scioli contectura; locus graviter corruptus, si quis senten
tiam non literas respicial, ita restitui potest: όσοι γαμούσ’ δρώντες ές κρείσσονγένος, nisi forte duo hemistichia post χρήματ’ exeidisse dicas hac sententia αμt magnus opes se ηupίis consecuturos sperantes
-
Ρ. 28, 2. τά μετά μετά τής Cobetus Mnem. IV p. 271 7. βέλτιον) βελτίον” Valckenarius δώματι] δώμασιν Valckenarius
έστ’ά νulgo
11. έστι) έσθ' ά Bentleius, έστι ΑVoss,
12, προσηνήν προσηνήγ’ Elmsleius, προση
νής όψις ή χρηστός τρόπος Bentleius, probanle Cobείο
Υ
ιτ
DiscRΕΡΑΝΤΙΑ LECTIONIs
ΙΧ
18, κύνας μεν δή νώι διζήμεθα corr, e Theognide 24. έσθλών απ’ ανδρών) έσθλών άπ’ άρχών (entaban, Nauckius probabiliter έσθλούν άπ’ αμφούν 25. Versus est Αndrom. 1283, separandus igitur a reliquis
Ρ. 29, 1. ταύτας) γάρ add. Halnius del. 8. hoc seclusi disse
10.
6. τά) οτι. συνεπακολουθών] έπακολουθών ΑΒ και]
9. ά μέν] ante haee plura videntur exci όριστον expectabam γεννατόν και το μεν
hie etiam aliquid excidisse videtur; cf. Aristoxenus Eel. phys. I, 6. 12. φύσιος om. ΑΒ 15 και υποκείμενον) delevi και cum ΑΒ 16. τών] τάν 21. καθιστάνειν
καθιστάμεν Νauckius
ούν ων
23. στάσιν Imo τάσινut p. 144,7
30. θρυλούμενα, θρυλούμενα
τε A Trinc.
31. γει
--
Ρ. 30, 3. 4. φιλοφρονείν] ita ΑΒ, vulgo φιλοπραγμο νεΐν, Valckenarius πολυπραγμονεϊν 5. τε) γε" 14.
ούτε ουδε
15 άρτοποιόν άρρητοποιών Νauckius, οι
16, έπαφήσας) έπαφήσεις Wyttenbachius, quae sivera est emendatio, praeferea αυτής pro αυτής et ώσπερεί λύρας pro ώσπερ επιλύρας scriben dum 17. τε) τή 20. και om. ΑΒ 22. δόξη) adden Simonides Stob. 73 p. 48, 6
dum videlur προσέχοντες ell. p. 29, 31
27. πλείστον 1
πιστόν
28 θυμώμενον] θυμούμενον, nisi malis τεθυ μωμένον 29. έχειν τε) τε έχειν η 32. ταΐς κόρας και τους όφθαλμούς τους όφθαλμους και ταις κόρας ex A Ρ.31, 2. σκαιός σκυθρωπός vel simile quid desidero; an σκοταίος και 4 τούτου τε) τούτουγε 10 κοινότερον) καινότερον 11. μεταθείναι] μετιέναι Gesnerus, μετα θεϊν Wyttenbachius, quod verum videtur 13. επόμενον, ή επόμενον Ινδών Ινδώ Α, fort. Ινδώ 14. χά ριέντι) χάριέντες 16 μεταπαύεσθαι) μεταπαύσεσθαι 22. ώς μή άν) ώς άν μή" 23, ήν τύχη) post haec νulgo sequitur ώραϊανγήμας τούτό γέ έστιν, ως μή άν τι λυποίηφαύλος ών, ήν τύχη, quae om. ΑΒ 24 από] seclusi τύχης] ψυχής Gesnerus 27. αυτή) αυτή 30. οιον δε δε om.Α 31. έκ τυρβαιδέl έκτυρβαί δέ AB, indicavi Lacunam post έκ et coniumχι τύρβα δε και
praeterea forasse praestat τύρβα δε να μά Δία και φως ναι 32 χρήl χρήν ex AB
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
Χ
Ρ.32,11, έπει] είIacobsius; praeferea exeidit fort. ό
μεν πατήρpropter 15 άλλ’ ά Halnius Halnius
13. ίχνος άλχνος Halnius
αλλά
14. παραγγέλλεσθαι) παραγγέλλεται
15. ή) ή ή
16, τρόπον τρόπον, όνη
17. έπακολούθως εί, ακολούθως
πώς) τώIacobsius
18 ήγασι] ήχασε Iacobsius
P, 33, 17, τώ στρεβλώ et τώ ευθεί delenda videntur Ρ.34,4 ώς όγαμβρούμεν) ως γαμβρούδ μεν Nauckius 11. γαμείν] γαμεί cod. Mend., cf. Nauckium ad Eurip.
fr. 801
21. θηλεία) τomansit e Gaist, pro θήλεια
24, ούσα έσσα e Wind.
26. γάρ έξω) παρέξω Valek.
αυτούς σοι Valckenarius sequentem versum alteri per sonae assignans
Ρ.35,8. ποιουμένους ποιουμένους Bothius 15. Ελ πίδα] Ελπίδος μt ti. XIV, 13 Φοριανής] Φορμιανής η 17 άνισα, άνισαι ΑΒ, άνισας Gaisfordus, quod guid sit nescίο; fort. άνισου 26. κακήν ita Grotius, revo cavi κακώς omnium librorum scripturam verissimam
27 και ταύτα, μετά ταύτα Ρ. 36,2 ωνήμεθα) ωνούμεθα Hirschig 4. τιτθή] A Trinc. τιθήi. e.τηθή 6, εξετάζειν 1ία Bentleius, re vocavi εξετάσαι et εισιδεΐν scripsi pro δεν
7. άλλ’
έπι ουδ' έπι Hirschig 11, δοκιμάσασθαι) δοκιμάσαντα Cobetus 15. λαλείτε άθρείτεHerw. Obs, er, p. 92 πηλίκον) δ’ ήλίκον 26, όστις separavi hace a praece dentibus
29 Ιππώνακτος mon Hipponactis haee sunt
31. ένδον λαμβάνειν si tragici versus est, concere pos sis ές δόμους άγειν. certe edium corruptum est Ρ.37,2, όστις] novum fragm. abhine esse recte sta
τρυφερώς τρυφερός Trine, ατρύφερον Grotius, ad sensum recte, sed latet altud 10. ούκ – ούδ’) ούτ’ – ούτ’ supra ti. 68,28 13. εΐ μή- έχου] Nauckius ή μή–έχη 27. δ’ απ’) δέ τ' νulgo, δ’ άτ Α, corr. Gaisfordus αν φύναι γόνον) ante Valckenarium άμφοίν έκγονον tnere videtur Valckenarius
Ρ.38, 24. δειναι – πνοαι] αμde sint ποταμού πνοαι
vix dicas, itaque malim δεινή, μt ad άλκή referatur
μαι θερμού exΑ Nauckins
θερ
27 τοιούτ' ένγραφή τοιούτον γραφεί
.
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
Ρ.40, 13 δευτέρων δευτέρα Elmsleius
ΧΙ
πόσει πατρι
ex A et Mend.
Ρ. 41, 3. Ευριπίδου Βελλεροφόντης 1 videtur Stheme boeae assignandum esse, v. quae dixi Annal. Marburg.1843 p. 188
16 έκβλαστούμεν] έβλάστομεν Nauckius, qui
metrum loci recte perspexit
Ρ. 42, 5. κακίων] πάσα γάρ ανδρός praefigit Grotius 10. γάρ έκπεπτωκότες παρεκπεπτωκότες Valckenarius 20, τού αυτού] Μελέαγρος addidi e Wind. et Voss. 21 γυναίκα Wind. et Mend. unde πάσαν supple Νauckius;
ego tentabam γυναίκας, πλείστον έκ πασών δε σε
Ρ.43, 6, ών δν Nauckius 21. γυναικός εισoράν γυναικός A et Voss. 23. καίτοι] καίτοι τί Bentleius 24 παρά γυναικός κομείσθαι κομείσθαι παρά γυναι κός Cobetus 26. ούκ – χάρις separavit haee a supe rioribus Dobraeus πλειστη πιστή Bentleius 27. Αύ γής) Αύγης 29. υπερβάλλοντο) υπερβάλοιτο exΑΒ Ρ.44,3 ρύδ’) ούτ’ 6. περιπλάττωσε περιπέττωση Salmasius 13. δυσήνιον, δυσάνιον ex A et Voss, ef.
Com.gr. IV p.290
- 21. τά δ’ άλλ’ – αποθάνη) delet
hune versum, ni fallit memoria, Herverden. mihi postrema
tantum verba πάνθ' έως αν
αποθάνη
suspecta sunt
Ρ.45,2 γύναι γυνή AB mon credo quenquan, ne ab irato quidem, diei posse omnία et plus quan omnία αι
dere, fort.igitur Sophocles και πέρα γυνής scripsera, qua forma mula causa est our Sophocles non uti potuisse ext
stinetur; sequentia ab hoc versu fortasse separanda sunt 8, ότ’) ότι 15 σοί τό λώστον ει φρονείς νulgo και τό λώιστον φρονείν (φρονείς AB), corr. Gaisfordus Ρ.46, 2. φύλα γυναικείων] Bergkius dubitanter γυ
ναικήων i. e γυναικών, suspicabar φύλα γυναικεί, ών ή μεν κυνός, non optimis quidem numeris, sed ferendistamen 10 γυναικός– νόον γυναίκας–νόου scripsί; Simonides deum mulieres mente destitutas creasse dicit, γυναίκας eliam ali comiecerunt, sed ut nulieres mente diversas diei putent,
quod graece sie dioi non potuit 12. κυλινδείται) κυλίνς δεται ex B 14, αύτη αυτή Brunckius άπλύτοις τΊ απλύτος τ’ ante Valckenarium, om. copulam Ae. Wind, 19. αύτών] αύτως Fr. Haasius 21. λιτουργών, λιτοργόνlibri,
ΧΙΙ
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
λειτουργών Grotius, λιταργον recte Bergkins αυτομήτορα) fortasse αύτοδήκτορα ell. Aristoph Lγει 687 γυναίκες αυτο δάξ ώργισμένα 27. ούδ' άν) ούτ’ άν Bergkius
Ρ.47,2 έργων έργον νulgo et libri plerique 3 κούτ’ αν] ita A, χώταν νulgo, κεύτ’ άν Hermannus 4. βι γώσα – πυρός id faciunt omnes qui frigere nolunt; viden tur post h.ν. pluscula exeidisse, in quibus quid faciat mu
lier foco assidens dieturn erat 5. ήν δύνη] ήδη έν νulgo, ήδύ ένoodd, ήν δύνη Gaisfordus, ήδύ"έν Βergkius, ή (τή debebai) δύ’ έν Ahrens, ή δίχ” ένοχο νόει] Β νοεί, Ahrens νόοι
7. μιν) ante Valckenarium μεν
10. ούδ’1 ούτ’ Schneidewinus 12. άπλητον] άτλητον Fröhlich, άπλητος Bergkius 20 φυήν) φυγήν νulgo, φυήν A Wind, et Trinc., φύσιν Nauckius apud Bergs. PL. p. 1082
δε πόντος) δ’ ώς πόντος Grotius, δε πάντοτ'
Nauckius, ali alia, Schneidewinus 1οίum versum eliminal,
fortasse recte
21.έκτε σποδιής] έκσποδείηςvel έκτεπελ
λής conteci Com.gr. IV p.715; recept alterum; possis etiam
lenius έκ τε πολιής, nee male Brunckius έκ τεφρής τε, sed
debebai έκτετεφρής, οι Hesychius τεφρόν, σποδιόν, φαιόν 23 έρεξεν έστερξεν ex AB, έερξεν celeri ών) ών Brunckius 24. άρεστά) άτρεστα Bergkius, quem vide 27, όντνούν) όντινών recte Bergkins 28. γαλής] γα λέης Welckerus 31. άδηνής ante Valckenarium αληνής, sed latet aliud quid
32 παρόντα συνόντα Brunckius
Ρ.48, 2. άθυτα δ’ ιερά) exAthenaeo, άθυστα δ’ τρά (ιερά Α) Stobaeus 3. χατήεσσα] χαιτέεσσα correxi Ouaest seen. Πp.613 4. περιτρέπει περιτρύνει A, απο στυγείBrunckius, περιπτύει Iacobsius 7. ύπνον ιπνόν ex B 9. δε πάσης) δ' εκάστης 11. άει) αίει Bergkius
13, ούν ών
θέαμα imοθέημα cum B
22. αυτόκω
λος αυόκωλος Bergkius 28, όπως τι χώς μέγιστον όπως τιν ώς μέγιστον, quo adiulus Schneidew. Phil. I p. 645 scripsiί τιν’ ών μέγιστον, quo duci cod.Α όππως στίχων μέγιστον
Ρ.49, 7. τάς αρίστας τάς τ’ αρίστας Arsenius; arti culus si offensioni es, legi potest πάντ’ αρίστας 9. έστιν τε πάντα – μένει, έστιν τ’ έπ’ άτη –μενεΐ Bergkius 10. κακόν ρost h, v. Iortasse ponendus vs.30 και –
DISCREΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
ΧΙΙΙ
ι
πέδη
11. ήν τι ήντεο 12, τώ] του Brunckius 13. διέρχεται διείσεται 14, όστις συν γυναικί πέλεται
όστις σύν γυναίκ' έπέλκεται Bergkius, fort. οστισούν (–ών) γυναικί πείθεται vel θέλγεται 16. θεών) θεόν Grotius 21. μολόντα μολόντ’άν 22 τοι] τι Ars. τω (τεων) Herm, τή Schneidewinus 24. άνδρός Lacunam indicavit Schaeferus, nisi ούτε γείτονες scribendum et post 25 versus 29. Ζεύς-κακόν hace forasse delenda et vs.30 post 10 ponendus 30. πέδη πέδης Koehlerus, recte opt exeidit
nor, sed praeferea malim άρρήκτου cl. Αeschy. Prom. 6 Ρ. 50, 2. πολλά πολλών 8. τι τολμήσαι] έτιτολ μήσαι Α 14, παρ’ άνδρός, παρά τάνδρός Plugkius 21. Αντιφάνους] περίo dubitat Ηerw. p.54, 22. όμ μασιν χρώμασιν Cesnerus -
Ρ, 51, 6 κλεθροισι] κλήθροισε 10, αίει άει 12. οικία δ’ ένή πάντα) οίκος δ’ ένώ τα πάντα Bent leius 13. ήτις] όστις Bentleius 15. ένταυθοι έντεύ θεν Elmsleius 18. δ' ού τότ’ άδικον τούτο τάδικον Porsonus 20. ώς - ή αρετή ώστ’ – άρετή Elmsleius
24 άνέρα άφρονα 25 πεπνυμένος om.Α 26 μή δ' μηδ’ βίος νόος Brunckius 27, και μάλλον όταν και om. coda. an μάλλον δ' όπόταν, P.52, 2. μύθω θυμώ Brunckius 3. κελεύειν κέλευε Turnebus 6. λεχέων απογυμνωθείσαν) Brunckiusλεχέων έπι γυμνωθείσαν 8, πολλάκι-κηδομένη περl non suum locum hic versus occupare videlur, etiam propter ανάσχεο, quod proxime praeeedit, suspectus 16. έτάρους) ηelim έτέρους 22. όττι κε] όττι και Voss. Arsen. όττι γε ο
ο
-
ν.
--
αν
Brunckius
26 πόνου έργον έργων Β. fort, πόνον έργου:
Ρ.53, 4, περιμαίνεο] έπιμαίνεο Schaeferus 5. έχης) έχος νulgo, έχης Α, έχεις Voss. 6. έπιφυσιόωσι δ'
άλίφρονες] έπιφυσιόωσιν άλφρονες Β
7, κατόπτρου)
κατόπτρωTurnebus deleto commate ex B, misi malis θεός
11. δέμας φύσις 15 λεύσσω) λεύσσων exΑ
16. indicavi Lacunam 23, 24, γυναίκ” έρες γυναίκα σύ έρες 28. ένδον ένδον Α, ένδος Mend, ενδοσWind, ένοδος vulgo, ένδικος B et Grotius, έννομος Nauckius, aptius foret κοσμία, in ένδος primae literae ex praecedenti πέφυ κεν repetitae et δος ex κοσ i e, κοσμία corruptum videtur
ΧΙV
DISCRΕΡΑΝΤΙΑ LECΤΙΟΝΙS
Ρ. 54, 2. τήν αύλιον Ha Porsonus, vulgo διά τήν αύ λάν, codd. διά τήν αϋλάν λίαν; recte seclusiί hace Cobe
tus, Nauckius όρους υπερβαίνεις γύναι Ιτούς της γαμετής, πέρας αύλιος) αύλειος ex B 8 άξίαν αξία Dobraeus 14. έχΙ έλκο 17 άν) ήν 20 συν γυναικι] έν
γυναικινulgo, συν γυναικι A, έν γυναιξί Grotius, εύγυ ναϊκα Nauckius; rectius opinor συν γυναίκα δε στέγειν 22. γάμον) γένος 23 φρουρούντας) φρορούντας Α, φρενούντας Νauckius; φρουρούντας recte haberetsi in seqq.
legeretur αιγάρ έγκεκρυμμένα vel αιγάρεύ κεκρυμμένα Ρ. 55, 1. ουδέν) ούδε ex Euripide
29. πλέον) πλέω
ex A et Voss.
Ρ. 56, 7-22. haec separavi a Memandri fragmenίο, praeeunte Piersono; cf. Com. fragm. IV p. 226 sq.
7. έκπυνθάνεσθαι] ν. Nauck. Trag, fragm, p. 722 sq.
10. όψις, ήτις Cobetus 11. ένδ’ έν Cobetus 13. έμ πλήσασά τ' έμπλήσασ' Bentleius 15, διά σφραγισμά των διασφραγίσμασι eXA
16. δράντι) ante Iacobsium
δ' ανδρι 20. Aργού Αργου e-Voss, 24 κόρη τε κάργεία κόρη τεκάργεία 27 Ιφιγενείας Ίωνος Ρ.57, 25, 26, τού –έλευθέρων) addidi ex AB
Ρ. 58, 3. άνδρα] delet Valckenarius 10, χρήζει) 11, φύσει – έαυτή) φύσι – έωυτή
χρηίζει
- Ρ. 61, 27, Φίλωνος Φωκίωνος B cum Plularcho
έρωτηθείσα ερωτηθείσα υπό τινος εν συνόδω πλειόνων 28, έν συνόδω hic om. Α 27. έφη! 29. μοι έστιν έστι γυναικι Α. 31. ή Πυθα γορική φιλόσοφος] om. codd, et Trine. γυναικών Α
είπεν Α
Ρ. 62, 1. τώ, ιδίωέφη αρέσκειν άνδρι τώ άνδρι άρε σκειν αυτής Α 26 μάθημα, πάθημα Halnius Ρ. 63,5 γάρ δ' 6. ουδέποκα] ουδέποκ' άνο εκάστη) έκάστα 7. όπτλών–όπτλώς) όπτιλων όπτλως 9. γυναικός) ά γυναικός 11. τιμάν -
αγαπάν] τιμήν – άγαπήν Β
13. φιλοσοφείν φιλοσο 19. ένδον οίκοι Α, fort. de lenda sunt verba και ένδον μένεν 20 άνδρείαν) άν
φέν
ιππεύειν, ιππεύεν
δρίαν exA
21. τού τώ.
32, παραγίνεται περιγίνεται
Nauckius
Ρ. 64, 3. τών–τών τάν-τάν
-
5 δ’ έντα) δ'
DΙSΟΒΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
έκτώ εντάν
πρός περί
ΧΥ
8. θυραίω άνδρός άνδρι
Α, undescripsi θυραίω άνδρι
9. γενεθλίους libri; prae
terea malim τώς γενεθλίως 10. θεούς –γνασίους έπι κούρους θεώς –γνασίως επικούρως 11. νόθους νό θως τούς] τώς θεούς) θεώς 12, ούσπερl aut hoc secludendum aut έπώμοσεν.scribendum pro έπομόσασα, nisi verbum finitum exeidit 13. συνελεύσεσθαι) for add. τώ άνδρι τε και] και ex A 16. έπι] ένι άμβλακ
σκεν) άμβλακίσκει η An addendum φαμία
18. έκθεσμονή
έκθεσμον γάρι
19. ήμεν ειμένΑΒ, είμενTrine, post ήμεν desidero λέγω vel simile quid 21. ένταυτώ haec accesserunt eX AWind. 26. άσυγγνωμότατον! άσυγγνω μόνητον ex AB Wind. 27. εύτ’ είδος τό διά τών ώστε το είδος τότών vel έφ' ώ τό είδος τότών Halnius, quae non sufficiunt
Ρ. 65,4 βέμβικος βόμβυκος Gesnerus 12. έκτάς 14, ποτώπαν ποτ ώπα ΑΒ, οι Lobeck. Paral. I p. 169 18. τάς γυναίκας baee seclusi 19. δαμοτελέας κάdidi θυσίας θυηπολούσας] θυη πολούσαν 21 άνισταμένας) ένισταμένας 22. πλαθού σας] A πλαθουούσας i. e πλαθυούσας 24 οικήω,]
έκ delendum videtur
dele comma 27 ματρωσμών) ματριωασμών eum Gesnero, vera scriptura esse videtur ματρώσμών 28. τάς πόλιος)
aut delenda videntur aut ante απερύκει transponenda et in proximis θυσίας scribendum pro γυναίκας
Ρ. 66, 3. χρυσίον ante Gaisfordum χρυσών 9. μάλ λόν περ ή μάλλον ήπερ 14, προσβαλέτω) -λλέτωex
Α. Iocus corruptus, fort, προσβάλλεται, δοκώμοι
20 πε
ριδέρραιον) περιδέραιον 23 άλλα άμα ante Gaisfordum 24 παρά περί ex AB 32. μαλακά μέν, εί) ante Gaisfordum μάλα και μένει
--
Ρ. 67,2 ειδιά) 2η ο Gaisfordum ιερά, Gesnerus διά 6. ώμων πόνων Cesnerus, όλίγων Nauckius; at fortasse θαίulos dicit
ούδε ποθεί ούδέπω ante Gaisfordum
10 δρά) μόνα add Gaisfordus
17, αλλ'–έμνημονεύ
σαμεν Haee supplevi exA indicata Lacuna 20. μείζονα) μείζονος 21. εύπορίαν άπορίαν cum B7 ώσαύτως ante Iacobsium ώς ούθ’ ώς 27. έσπέρανl Gaisfordus έσπέρας 31. γυναικών αύτας γυναικώνα τάς Iacobsius
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
ΧΥΤΙ
Ρ. 68,1. ή γάρ δή) Ερμιόνη γάρ Iacobsius; id nomen si necessarium est, exeidisse potius crediderim post δή 9. μακαρίζειν] μαλακίζειν Iacobsius, malim διακνίζειν 11. όστις αν φάγη ή όστις άν) pro ή ex A adnotalur και, hine scripsi όσα τις άν φάγη και όσα τις αν 19. έγώ) έρώ Halnius 20 όμιλεϊν, όπως ante Gaisfordum όπως όμιλεϊν έξέστω) έξέστα 22. δ) είGaisfordus 23. λυσιτελεί λυσιτελεϊν A et Wind. άνισον και άδικον) άδικον και άνισον A άδικον όν add. Iacobsius αλλ'
έκείνη άλλ' εις εκείνη (-ην B)γε ABWind, άλλως ει εκείνη γεGaisfordus, ούδ’ έκείνη Gesnerus 25. τινα τινα λό γον ex AB
28. πάντως πάντας
30. ουδέν τούτων
λυσιτελέστερον) μost ούδέν A add. ούτως, unde comicias
ούδέν ούτως τούτων λυσιτελές έρώ Ρ. 69, 1. αισχρόν και το ακόλαστον τής μοιχείας και άδικον αισχρόν τής μοιχείας και το ακόλαστον και το άδι κον ex A 8. όνομαι όνειδος 9 μή] om. A, Iocus corruptus 11. ού) ού μόνον Gesnerus - νεανίσκων, νανίσκων Iacobsius 15. πλέξα] an πλοκάς πλέξαν οι
Eurip. Ion. 826
18 άν] ούν Halnius
20. αύτας)
αυτής Halnius 21. έθηκε θείη Halnius 22. θερα πεύσηται θεραπεύσαι Halnius 25. τί δαι] τί δε 27. άγαθόν, ούτως άγαθόν Gesnerus
Ρ. 70,3. άνιώσα) άν ίσως ante Wakefieldium
4. αύ
τού αύτη Wakefieldius 5. και ού) σου Wakefieldius 6. δ νόμος α δ νόμος κελεύει ποιούσα; 8. Διογέ νους] Δικαιογένους Nauckius 15, καλόν τε) καλόν τι Nauckius 23 πλούσιόν θ'] ποτάμιόν θ’ 24. πολ λών άλλων ο 26 πόθω πόθου ΑΒ Ρ. 71, 14, και φρονούντ’) κευτυχούντ’ emendavi ad Memandri Rel. p. 230, cut non praetulerim κεύπορούντι, μι ηuper vir doctus voluit 16. Διογένους Δικαιογένους e Wind. locus est Euripidis, non Dicaeogenis, culus χρήσις exeidit, cf. Nauck. Trag. p. 602 ,
Ρ.72,25. υπολείπεσθαι) υπολιπέσθαι ex A
Ρ.73, 5. έαυτώ, αυτώ exΑ εύμενεστέρων
30 ευδαιμονεστέρων
32, έστοχάσθαι) έστοχάσθαι
Ρ.74, 19, πώς δ’ ούν ούκ ανήμες πως ούν ήμες
DISCRΕΡΑΝΤΙΑ ΙΑΕCΤΙΟΝΙS
ουκ άν exΑ
ΧVΙΙ
25, ομόγνιον Δια ταύτα ομόγνιον τα
τοιαύτα ΑΒ
Ρ.75, 7. τού άπαιδος) τούμή έμπαιδος ex A, τού εύ παιδος male Gaisfordus; optima vox est έμπας de eo qui liberis utilur 11, όρωμένη δρώμενοι ex Trinc. 13. χο
ρευτών) χορευόντων exΑ Ρ.76, 5. έχθίστη) έσχάτη Nauckius
12. 13. ή δει
- γεννωμένων] ν. Com. graec. IV p. 117 sq. 21. Μενάν δρου] Euripidis est, ν. Nauck. Trag.p.532. Memandri locus
23, υιόν) όνθ’ ex Eustachio 25. ήν κακόνι ita Grotius, malim ήν άρα, libri κακόν om. 26. έστιν ούδε εν ουδέν (Wind, ουδεέν) έστι libri, corr. Bentleius Ρ. 77, 7. δίδωσι] διδώσι Matthiae 8 γκαλείσθαι) eXcidit
τλείσθαι A, γλείσθαι Mend. Wind., γοάσθαι Nauckius 10. πώς] τού ποτ’ Eastathias 16 αγώνος) αγωνίης Nauckius
17. έτέρην οδύνην έτερη οδύνη ex AB Wind.
25 κτήσει) κτήση 26. εύθη λέοντα εύθηνέοντα Gesnerus 28. χρήματά έστι) αίνι 24. ένορώ] ένορέω
tis mulus hic locus est; scripsit opinor Democritus quod
edidiότεω χρήμη έστί παιδα ποιήσασθαι, μεν αμε. Bedurf. miss hat Kinder zu besitzen, ionica haec vox est, restituta
a nobis etiam apud schol. Apolloni Rh. IV, 1677
Ρ.78, 1. φίλων έμοι] A φίλων τ’ έμοί, undeposui φί λων τεώ μοι δοκεί δοκέει 3. έθέλει) θέλει ex A δοκή δοκέη 4. έποιτοί έπητα Malachius; malim έη οι 5. έστι τόν) λίτον Α λαβείν λαβέεν 6. ών
άν δε δν (τόν) άν δέη Gaisfordus, τών άν δέη Mullachius ήv είvind. δοκεί δοκέει
ποιήται ποιέητα, Wind. ποιείται
10.
12 τοις άλλοις ζώοις το σε άλλο σε ζωίρισι
13. έπωφελείης) έπι ώφελείης ante Schaeferum; prae terea malim έπωφελης 14. ουδεμιάς ουδεμιής όταν corrige operarum erroren όκαν ταλαιπωρεί ταλαι πωρέει 16, σμικράς) non sufficit σμικρής so, ηλικίας,
scripsi igitur σμικρά έη sc. τά έκγονα, 17, όσα ουσα τό) τώ. Mullachius 18 άνθρώπινον μείζον 1 libri ανθρώπω, νομίζον, Gaisfordus ανθρώπινον
ante Gesnerum
μείζον, Gesnerus ανθρώπω, μείζον (μέζον), quod verum videtur έπαύρησιν έπαύρεσιν ex AB Ρ. 79, 6-9. Μενάνδρου – πατρί) ν. Com. gr. IV 8ΤΟΒ, ΕΙ,ΟΕ, ΙΙΙ,
b
DISCREΡΑΝΤΙΑ ΙΑΕCΤΙΟΝΙS
ΧVΙΙΙ
p. 86 18. ό δή) δ. δ' είlibri, ού δήNauckius, qui hune versum per interrogationem eferendum esse vidit et persona
rum vices indicaviί νει σθένοι Α
τους τις τους Α, τις Nauckius
σθέ
Ρ.80, 3 κούρε, συνήλικες νulgo κούρε όμήλικες, Α κουρεού νήλικες, corr. Gaisfordus 4. ένήριθμοι] νulgo ένήρυθμοι, Α ένηρυθμοί, corr Bergkius 8. Βιότου) Elmsleius διο. τυ i. e. Διονύσου τυράννου, sed of guae dixi Monalsber. d, Ber. Akademie 1850 p. 258 11. Αύ
γής) Αύγης έψισα
14 μητρός) παιδός A m p,
21. τήσι] ταΐσι libri
18. έψησα)
μηλάνθησε νulgo μηλο
λόνθης, ABμηλάνθασιν, corr. Gaisfordus
22. κεσκέου) 23. Πομπηίου Μακρού de Pompeio Macro poeta dixi Wind. Strab. p. 212. pro Mακρού rectius
κεσκίου Bergkius
fuerit Mάκρου
25.26. λυπήσαντάτι, μητέρα τε προσ
λάζυσθεί pro τε codd. τι, unde correxi locum in Monalsber. d. Berl. Akademie 1850 p. 255
Ρ.81, 1. ήμν] υμίν ex Voss,
5. πηδών] πεσών
operarum errore apud Nauck. Trag.fr.p.362 6. βροτούς) om. ΑΒ, sed habet Wind. nec guidquam mutandum 7.
φίλτρον μέγιστον μέγιστον φίλτρον Wind., μέγιστον φίλ τρον μέγιστον Trinc. 24 άνθρωπο σε άνθρώποις Wind, quod requirebat Cobetus 26, Ηρακλειδών) Wind. ήρς, unde Κρησσών suspicatur Nauckius Trag, p. 501; omiltit fabulae titulum Orion Flor. p.56,2
-
Ρ.824. και –νέμεινl non legitur hic versus in nostris Heraolidarum exemplaribus 8. οίος όστις ex Orione 9. Κλεαινέτου) de hoc poeta dixi Com. graec. III p.508
19.20, τούγάρ– νικητήριος) οι Com.gr. III p. 152 Ρ.83,8, μείζω ] μείζον ex B 9. πρώτος] Προ 15, αδίκως, αδικών Bentleius
μηθεύς Hermannus
28, όδόνα τόν, ante Bentleium άδύνατον ΟΤΟν
29. ό μέγι
αγαπών ante Bentleium ο μέγιστ’ αγαπών, Grotius
ό μέγιστ’ αγαπών και, ό om.Α. nalim nune όπλείστον αγαπών vel όπλείστ’ αγαπών και Ρ.84, 15 και φυτεύσαντας) κάναθρέψαντας 22 μά τερ) μήτερ ex B et Mend. άει δει αηfe Sealigerum 27 γυναικός Euripidem τής μητρός scripsisse puίο
αύδήσειεν αυδήσειέ μ'
DISCRΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
ΧΙΧ
Ρ. 85, 5, έμμενές άει] ante Elmsleium ευμενίδεσσιν, Α ένμέν ές δεϊ 11. Φιλήμονος) Χαιρήμονος Nauckius 13. Χαιρήμονος Φιλήμονος νοιui Hist, ori. p.519; at fort. neque Chaeremonis neque Philemonis est, sed scripίο ris cuiusdam prosari, praeserim cum in subjectis verbis
Wind. et Tr. habeant τήν φιλίαν έχε βεβαιοτάτην Ρ. 87, 23, αύτό αύτός Β
14. βεβαιοτέραν -
εί: om. ΑΒ
Ρ.88, 11, πατρίοις) πατρώος ΑΒ Ρ.89, 25. Περικτυόνης Πυθαγορίας] Περικτιόνης Πυ θαγορείας 28. δε δε έν Koenius γονεύσιν) 3ουηdat 29.30. έσωθεν και τών haee addidi 31 υγιείη) και νόσος addidit Gaisfordus, rectius και νούσω Ρ.90, 1. δείT δε άει 2. μονονουχι] μονονουκι ex
2. 3. και μανίη] και έν μανίη Salmasius, malim 3, 4 εύσεβέεσινή εύσεβέσιν Α, φuod casu expressi 4. υπερφρονέριεν) υπερφρονέρι ένHalnius 4. 5. κακών κακών ή τινι ών Α, κακών ήτίνιών Hal mius 5 άμαρτία) αμαρτίη 7. άσεβών] άσεβέων
Α
και μανείσι
τουτέω) τουτέων 7. 8. δι’ αιώνος) δίαινος ΑΒ, fort. διαιωνίσει να διαιωνιεί scribendum; Iacobsius διάξει ad
debat
8. κακούσιν απτομένη] κακούσι απτομένη
9 τούτων, τουτέων 11. άψις όψις ΑΒ, unde scripsi όπος 12. ουρανός έναψάμενα] ουρανόν συναψάμενα 13, μείζον] imo μέζον 13, 14 και θεωρίην έόντων)
έόντων και θεωρηνΑ, undeposui έόντων κατά θεωρηνvel κατ'θεωρίην 14 δεμή δέ μοι Halnius 17. άγνοώσει άγνωμονέωσε Wyttenbachius, nisi malis άνοητέωσε παρη
γορείν παρηγορέεν
μέζων e Trinc.
18. μείζων]
19 ή εις Α ήε i. e ή ές
20. ασεβείν, ασεβέεν
Ρ.91, 1. τώ] υΐώ Iacobsius 8. τήν νόσον μείζω μείζω την νόσον exΑ 22. και ό άπειθής] όσα ούκ άπι θεϊν δείB et A m.s, και όσα απειθες Α η Pr, ν
9
ν
ν
9
αν
--
Ρ. 92, 9. και άκρείττόν έστι) και δι' άκρείττων έσται Iacobsius -ν
α
ιν
-ν
Ρ.93, 10. διανοείσθαι ή προσήκει π. φ.) διανοείσθαι -
π.φ. όσα δή προσήκει exA
12, λόγω τωλόγω Halnius
25 αγαπήσει αγαπήσειενHalnius δή ούν exΑ
27. εΐ δ' ούν] ει
-
Η Κ
XX
-
DΙSΟΒΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
Ρ.94, 1. τε και] και ex AB 15. διδή ομαι διά νοιαν delevi δή ομαι cum ΑΒ Ρ.95, 3. θεώ) πρός θεών Plato, undeposuί ποτί θεών ή ιερόν τιμιώτερον ePlatone 5 ιδίαν αυτάν secundum
-
Ο
-
Platonem, ιδιαύτην 6.έχουσών) έχοσ'Α, undescrips έχο σαν 10. άνεφικτων) άψύχων Gesnerus ePlatone, ανεμψύ χων Iacobsius 20. ούν ών 23. νέος seclusi Koenius 23. σφόδρα] Hoc vulgo post ψυχά legitur, transposuit Iacobsius 27. ειδύλλεται ειδυλλέτω Αbreschius 29.
ατραπόν άταρτζ: Α, άταρπόν Iacobsius, αταρπετόν LDin 32. τίνος μάλλον άν) μάλλον delevi eum ΑΒ Ρ.96, 1. πρώτον, πρότερον 3 ούχ αμάρτοι) ούκ αν άμάρτοι 8, έπει τοί γε] έπειτε νulgo, έπειτα AB, έπειτε γάρ Wind., έπει τοίγεBentleius 16, 17, δι' ούς κ. ή, γεγόναμενl delet Gaisfordus 26, καθιγμένα) ante Bentleium καθειργμένης, cod. A καθειργμένα γάρl om. codd. 30 και κάν Ρ. 97,2. πηλίκον ήλίκον 4 κτήμα) άν κτήμα 6. αυτόκλητοι, dele comma 17 ενεκα] ένεκα Ρ. 98, 12. έντας μάλιστα έντους μάλιστα 14 γέ dortius
-
νοντο) ante Gaisfordum γένοιτο 21. έπέστησαν) ante Schaeferum έφέστησαν 22. έκτενώς αι αι αρcessit ex A, έκτενείς Needham, αι έκτενείς vel αι εκτενώς Bentleius 24, εύθυ
23. φιλοτεχνίας, φιλοτεκνίας ante Needham
μίαν ante Bentleium επιθυμίαν 25 θητικωτέρων νοη τικωτέρων ante Koenium υπηρετημάτων ante Gesnerum ύπερ αιτημάτων 26 ύπονίψαι άπονίψα 28. γάρι γάρ άνη Ρ. 99,8 τού τυχόντος τα τυχόντα Gesnerus 9. χα ριζώμεθα, χαρίζοίμεθα Halnius Ρ. 103,23. τούς πάρποση delenda videntur Ρ. 104,4, παρά] πάρB 11. αυτώl om. Β 19, ούτε ουδε 21. ότι 1 malim είναι είτινες διζε -
σθαι] imo δίζησθαι
27, σημήνα] συμβήνα Α
Ρ. 105,8, μήτε μή ex B, misi malis μηδε ύπο κείμενον) συγκείμενον 9. ύπό) και υπό ex A 10, ού. δύναται αδύνατον ex A Ρ. 106, 10, Ερμογένης dicit sine dubio Hermogenen
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
ΧΧΙ
Hipponici filium, Caliae fratrem, de quo Schneiderus ad Xenoph. Mem. IV, 8,4 13, διέτριβες διέτρίβον e codd, nimirum Xenophon haec fingitur scripsisse absens ab Athe nis
16 αμετάκλαστον άμετάπλαστον Cobetus; an άκα 17. ύπό τ’ άνδρός, υπό τάνδρός 19 10. ότι – τράπεζα, haee legunίur etiam apud Euseb.
τάκλαστον, 107,
PE. XIV, 12 et auctiora et partin emendatiora 20. τό κρείττον τώ κρείττονι recte Eusebius αυτού, αυτούς recte Eusebius 21. οι οίοι ex Eusebio βάδιο βά
27, αυτός αυτούς ex Eusebios probum videtur αυτός, nisi in superioribus aliquid exeidit 31, σO
διον ex Eusebio
φιστών] παίγνια addit Eusebius
Ρ. 107,2 πρός ή πρός exEusebio exEusebio
3. ίσως άν]ίτωσαν
9. Σικελιώτης σικελιώτις ex Trinc. el Eusebio
Ρ. 108, 9. Επικτητίου Επικτήτείου πρός τόν) πρώτον: i. e. πρώτω, με δεύτερον it. 81, 8 alisque locis; fort. tanen τόνpars est moninis vir, cut scriptum illud περί
ουσίας Arrianus dedicavera 11. άμερών) άμέτρων Tr. Wind., όμοιομερών Gesnerus, verum videlur άμέτρων 18 θή θείη Schweighaeuserus
23. δεμέν] sufficit μέν.
sequentia sie distinguenda αυτού, ει – έαυτόν; - 25. προστάξει προτάξει Α τώ) νulgοτό, φuod male Felicium est, emendavit Schweighaeuserus, habetque A. προσήν και τό tentabat Halnius
26. δ’ές αύτόν) δ’ αυτόν ex He
siodo
τ
Ρ. 109, 9. Φιλήμονος) φίλη Wind. cf. Com. gr. IV p. 43 11. 12. separavi a praecedentibus. cf. Com. fr. IV p.42sq. 15. λόγος γάρ έσθλός v, Nauck, adEurip. (r. 1049
16. Φιλήτα) Φιλητά
Ρ. 110, 2. μόνον) μόνος ex B Hemsterhusius
3. τιθείς] τεθείς
7 γραμμάτων χρημάτων Sealiger
8 γράψαντας ειπείν, γράψαντα λείπειν Grotius
9. κακά)
σάφα Hemsterhusius, κακήν Heathius, quod probandum videtur 16, άκουάς άκουαΐς Bentleius 18. Απόλλω νος Εαμle Grotius, hine posui Απόλιδος praeeunte Clerico 20, αυτούς αυτούς χρόνον τόπον recle G. A-Hirschig Ρ. 111,2 εις πειθώ έν πειθοί exΑΒ, praestat ές πειθώ
Ρ. 113, 29, τών) τότών Iacobsius Gesnerus ώς δε οι άει, imo ώς δ’ οι
30 ώς άει!
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
ΧΧΙΙ
Ρ. 114, 2. αιδοί μειλιχίη] ex Hesiodi Theog. 92
10. δεόντως το ξύλινον τείχος hace insititia videntur Nauckίο 14. ναύς) malim νηύς et mox χρήσιος et κοτέ Ρ.115,8. χρήνα] om. codd. et Tr. διδάσκειν) δεν άσκεΐν Nauckius 10. ασκείν] δίκαιον ασκείνο contectura -
ut videtur B, fort. δείααάendum cum Halmio vel άσκητέον 11. εΐτά μέν άλλα πάντα είτε μεν ή πάντα ΑΒ, είτε μενή πάντα Wind., είτε μεν η πάντα Trinc. 11. 12. αυτήν δε άφήσομεν την αφήσομεν αύτήν τήν ΑΒ 12 ακριβεστάτην) ούσαν add. Β 14 άνθρωπείας] -ίνης ex AB 15, κατ' αυτόν και ού κατ’ αυτόν ex B, scribendum
και ού
-
17. άλλα) om. ΑΒ, unde seclusi 19. αυτού) αυτών Trinc. 24, πασών) οτι ών, μπας ex praecedenti βας oriumputetur 26, 27, δρώμενα και φα νόμενα] ante Koenium δρώμενέκφαινόμενα. revocavilibro rum scripturam fort. sic corrigendam (και ήμες] διά τ.κ.έ. δρώμενέκφαινομένας 27, μαιείας) ante Ρorsonum μείας, κατά ταυτόν Α
ΑΒμαίας
Ρ. 116,4 όσα) όσοι Gaisfordus, όσας Halnius
13, ώσ.) ήσαν Valckenarius ePluiarcho Ρ. 117, 16. διδάσκειν] διδάσκονται ψανl fort.
αρετή
20. διέλαμ
addendum, manifesto enim respicitur tra
gicum illud ώτλήμoνάρετή (adesp.fr.305Ν.) 23. Αρ κεσιλάου) hoc addidi exΑ 29, καταβάλλειν καταπάττειν Menagius
Ρ. 118, 6. πολύποδι) πουλύποδι Ρ. 119, 5. αμείλικτον) άμικτον Heathus 27. δεί! μάλα δείAB, quod μα Δία δεί scribendum videlur, indi -
cata Lacuna in fine versus
Ρ.120.10. φίλους) δείτούς
18 τέκνα) τέκν’ α Β
21. τέκνον τέκνα PHugkius
Ρ. 121,9 το πώς το om.Α 10. φησίν έφησεν 23. ήν ή Gaisfordus, δι’ ης Themistius 24, άπολι σθάνει -αίνεν έάThemistius 28 τους τούσι μάλι στα] dele uncos τών άνύστων τών άνυστών Iacobsius, qui genetivum a μάλιστα suspendit; fort. ώς άνυστόν scri bendum et μάλιστα, quod ex interpretatione addium videri potest, delendum δατείσθαι] δατέεσθαι 29. αυτών)
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
ΧΧΙΙΙ
αυτέων 30. τι έωση του έωση Wind., ποιέωσι Wakefiel dus, nisi malis τιθέωση eum Iacobsio, φαίτιθώσι voluit πολλώ) ante Οrelium πολλών
Ρ. 122, 3. ούκ ουδ' e Wind. reliqua corrupta sunt εύθυμεί, εύθυμέει 5. τού αυτού addidi ex Wind, 7. τείχός τει τεχός τι Orelius 8, τους τενulgo χρή μασι νοήμασι 8. 9. τους σώμασιν αυτών libri 20. 21, συγγενείς οι νεώτεροι οι νεώτεροι συγγενείς Ρ. 123,21. ώς αμt hoc delendum aut ex B scribendum
αδελφούσιν όμονοίας
22. Ευριπίδου, Μενάνδρου eWind,
Ρ. 124, 6. Σωτίωνος! Σωστράτου Dan. 10, τού αυτού Σωτίωνος Dan. 15. αυτού rectius έκείνου , 29, ο δισάδελφον μή φιλών) δ. δ' εις αδελφόν μή φίλος ών Gaisfordus, fort, ο δε άδελφόν μήφιλών φιλεί 30 συν εβάλλοντο) γένεσιν add. Gesnerus Ρ. 125, 26, ακόντιον seclusi 28 διαμένουσιν δια μενούσιν Halnius
τι
Ρ. 126, 14, σαφής, παντιούν σαφής, ποτωούν ΑΒ, unde corr. Gaisfordus 15. χρήση χρήσις ex AB 22, τρόπον τόπον ex AB 27 άξιώσειεν άν) άelevi αν Ρ. 127, 2. πολλά] πολλαχού Bentleius, aut hoc pro bandum auί πολλάκις 10, ουδέν ούδε ex AB 26 φί λον ποιήσω φιλοποιησαίμηνο 28, τά αυτού ταυτού 29. έμοί όφθαλμοι 3ηfe Bentleium όμοιόφθαλμοι 32. έξετάζοντες locum mutilum esse indicavit Gesnerus
Ρ. 128, 4. 5. ούτω δή) ούτως δε ex A, at scribendum ούτω δει e Damase.
9. ούτε είτε Α, είγε Gaisfordus
δρώσιν συνορώσινή 10.11, παρούσα χειρι) χειρί παρούσα 16 μακρός μικρός ΑΒ 19. τύχης, ante
Casaubonum ψυχής 22 έφ' ά γεννά μή αγνοούσα έφα γεν ναμηγνούσα νulgo, έφαγενά μή αγνοούσα ΑΒ, corr. Bentleius
25, γονέων, γυναίων ΑΒ
28. γε) τε
3ο γούνιούν ex A Ρ. 129,4 οιους– αδελφούς delet Nauckius 9. πά 12 εξ αδελφών φόνου baec seclusi 19–21. και - αδελφών obscura verba inclusit Gesnerus 23. άγαθόν) άγαθών ex AB et Dam. Ρ. 134,3. χρησίμως) χρήσεως Bentleius 5. συγγε λιν πάνυ
νέων -νών
20. τιτθίδες Trinc. τιθίδες i. e τηθίδες
XXIV
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΑΕCΤΙΟΝΙS
τίτθαι) τήθαι 27 τό έντεταγμένον Ha AB, τόνιέν τεταμένον νulgo, quod recle interpretatur Gesnerus officium
29 τή) πάση
illius fuerit, φut singults decenter μti studet
Nauckius; malim πλείστη
31. γούν malim oύν
άδελφούς laounan indie, Gesn
32.
και κατά) και om. ΑΒ
Ρ. 135,2. ή) και η τιτθίδας] τηθίδας 6. έαυ τους αυτούς ex AB 11. πλέον όν] όν add. Gesnerus, 16, έπιμετρείν) ante Bentleum έπι με 18. τιτθίδας] τηθίδας 21, παρήκη) παρείκη
πλέον άν Trine.
τρίαν
Abreschius
22. προσρήσεως) ante Gesnerum προρρήσεως
28, αύ, αν Trinc., άνω Nauckins πρόσπολον) προσπολεϊν Musgravius Ρ. 138, 10. τους addidi e Plutareho βουλoμένας
Ρ. 137, 14.
βουλoμένος ePlularcho Gesnerus
29, άδικα, άδικία ePlutareho -
Ρ. 139, 1 άπαντά – δαπανών απιστία – δαπανώσε 10. και ότι και e Plutareho
e Plutarcho Gesnerus
17. άλλάλους) doricas formas restituat et hie et in sequen libus cuicunque volupe est ακολουθέοντι ακολουθίαντι 22, κατά τά κατά Halnius
ex A
27. μέν] δε ex A
28 και άνερευνών haee seclusi 30. quae ab hine leguntur separavia praecedentibus όνυμαίνεται όνύμιν έγρετε AB, έν ήμύν άγρα νulgo, corr. Gaisfordus Ρ. 140, 1.2. ό κρατούμενος–ψυχάς] om. B 2. ούδ' ό) ούδε 13. το μεν ών όλον τόν μενών οικον 19. έντε) έν τάKoenius 20. ναύν νάα ex AB 25. τών ιδίων και έναντίων Halnius 30 και χρήσιος se α
ο
ν
ν
ο
αν
ν
ν
τ,
31. αυτών μερών αυτώ μερέων
clusi
3. αυτών) αυτών πράτα malim τά πράτα κτάσις, το κυβερ νώμενον] indieanda Lacunas supplendum videlur κτάσις, (και άνθρωπος μέν έντι το κυβερνών και χρεόμενον, κτά σιν δει το κυβερνώμενον 5, δε, ηelin δή, nisi δε de Ρ. 141, 2. συγγενικάς] γενικάς ΑΒ
πρώτα πράτα 12 τού αυτού libri 14. έπίκτητοι libri 18. εις) ές 21. πολύριθμος πολυά Πendum
Ο γγ
ριθμος 23 μέζονα ποιεί μέζον απο Α, μηde μέζονα ποούν (ποιον;) posuί 25 τής libri 26. άποτταύτας) ΑΒ από ταύτας i e.ά ποτ' αυτάς 30, όλεθρου libri
DiscΠΕΡΑΝΤΙΑ LECTIONIs
Ρ. 142, 5. περιουσιάζη) περιουσία έή
μή ανέντα) φυλλομανίoντα
14. έπι] έτι
ΧΧΥ
7. φύλλα 16, μέν
έντι) έντι om. AB Wind. 21 αθλητών) -άν 22. νο σεόντων) νοσίων AWind, unde νοσιόντων scripsi, culus for mae frequentissima in his doricis fragmentis sunt exempla, partin e codd. nunc demum revocata 24. ποτιποιούντι!
26. οι τοί 29 συνήρμοστα) συνάρ 31. διοικήσεως -σιος άρχά) άρχη (i. e άρ
ποτιποϊοντι ? μοσται
χει) Pflugkius
Ρ. 143, 1. έκείνων) έκείνας : 2. σκοπεύμενον σκο πεούμενον AWind. 8. άρχά) άρχη PHugkius 15. βίου libri 23 έντώ) ένom. cum AB Wind,
7. την–ούν 14, κυριεύειν -εύεν
Ρ. 144, 1. προαιρείται] ήται Trinc.
τάν-ών
13, φροντίζειν ζεν
16 ακμάζουσαν] άκμάσουσαν ΑΒ 19. τόν αύταύτας άνδρα) η τα syntaxis pro τώς αύταυτάν άνδρας, Iortasse εκάστα post αγαπάξαι exeidit 22 γυναίκα νώσασθαι 3η ο Valckenarium γυνάικανώ διδάσκειν] -κεν
Wind.
σασθαι
25 άνδρήη) άνδρηξη
αύταρκήην αυταρ
κείην ex AB, misi praestat αύταρκηίην καλλυνομένη! καλλυνωμένη Α, καλοννωμένη Wind, καλόν ήγεομένη (νω μένη) Wind,
26 τούτων, τουτέων 28. τέκνα) τέκεα ex πόλει] imo πόλι 29, το ηγε τονήδε βα
σιλήης βασιληλης
τoρέομεν
30 δρέομεν Α και δρέομενί. ε. κα
31, θείη όση Cobetus
Ρ. 145,5 συντίθεται δόλους άνδρι και ψεύδεα συντιθή ψύθη και δόλους άνδρι και ψεύδεα AB, quibussic usus sum, uί συντιθέει pro συντίθεται et ψύθεα pro ψεύδεα posue rim: post δόλους exeidit fort. ήτοιήδε. 6. μυθίζεται A μισίζεται i.e. μυσίζεται 7 κρατή) κρατέη 8, τούτων,
τουτέων
10 δειγάρA
12. λουτρών malimλοετρών
αλείψεων, άλειψίων
13. χρυσού και λίθων haeo se clusi κόσα) οκόσα Wind. Trine, 18 κήν ή έκ] ή έκ Α, κη ή Wind., undefeci κήνέκ εύτελέων, ή και εύ τελέων έη, και 19 νάκος) ή (έη) addit Schaeferus σισύρη) σισύρα Α 21 μικρά μικρή ή ήμφιάσθαι) ήμφιάσθαι Valckenarius, quo adiulus posui ήμφιάσθαι δ' εκότα) an απεκόταν
22. τού κόχλου] seclusi
DISCRΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
XXVI
25 ευπρεπείς ευπρεπίης (ευπρεπηίης) Α
27, ούτε
malin ούδε
32. τρίχα) fort. del. βαφαίσι) βαφήσι Ρ. 146, 1. ζητεί) ζητάει 2. γυναικήης -ηίης 3. ούχι) ούκι exΑ τούτων) πλούτων probabiliter Iacobsius τας γιγνομέναισιν τήσι γινομένησε 4. ευγενιην ευγε, νήην Α, εύγενηίην scripsi 8 τούτων -έων 9. ταύτα άπερ φαύλα τάπερ λελάχατα ητα forma pro λέλαχε 10. θαυμαζόμενα rectius θωυμαζόμενα μήποτε δι
ζέσθωμήκοτε διζήσθω απ’ ούν (ών) Iacobsius
ψυχή, ψυχή
άπoυν άπούν Α,
11. αυτών) -έων
16. μυ
θέομαι μυθεύομαι Wind.
17 τούς θεούς seclusit Ia cobsius, fort. tamen τούς [δευτέρους θεούς scribendum 18 τους imo τοΐσι έγγόνοισι) έκγόνοισι 19. έαυτής έωυτής ζώην) ζώειν aut ζήν, nisi scriptor dialectos mi scuit 21. τούτων, τουτέρ 22. τώ] τού 23 κήν άτυχή κήνα τύχάν Α, κηνα τυχαινι Wind. i. e κήν άτυ χέη 26. νώσασθαι, ώσασθαι ante Valckenarium, άσα σθαι ΑΒ, quod άγασθαι scripsi oύν) ών 29, τούτω) νulgo τούτο, ABWind. τούτω, Gaisfordus τούτω, pro quo ούτω malui ζήσεται] θήσεται 30. σωφρονέουσα] i e, είγε σωφρονεί milmutandum 31 άνδρι φίλη εούσαι άνδρα φιλέουσα 31. κρηγύως και κρηγύως ΑΒ Ρ. 147, 3. ούσιηνl ante Koenium θυσίην, Wind, θσιην
έθέλει σώαν έθέλεις ωάν (ωάν) AWind, dialectus σωίην requirit verbis και
4. άγείται, και εύχεται είναι άγέεται Koenius, εύχεται είναι deletis, scribendum polius αρέε
τα είναι omissis antum verbis και εύχεται οι Herod. III, 65 τά έναντια τούτοις αρέομαι υμίν γενέσθαι 6, όπως
όκως
7. όρήνη δράν Α, μηde scripsi oύ δράν
8 ει
πλείως έπλειος ΑΒ, ει πλειος Wind.; itaque εΐ πλειος posui, quamquam magis εΐ πλείη prοbarem vel εί, έμπλειος 9. μούνoν) μεύνονΑ έθελήσει ωφελήσει 10, δού λως δούλους οικίαν οικίην 14, καθ’ κατ' 15. οίς εκείνος άξιοι τα Koenius, libri oις (είς Α) έκείνος
αύξει, quod revocavi, sufficit fortasse ούς εκείνος αύξει (αέξει), φuos tile magni aestinαι 17 τάνδρι) τώνδρι Α
εις ές 24.25. έν είδει δε pro δε A habet ό, scripsi ή νή Δία, ηescio ex mea an alius contectura 28. λι θοειδών) murrhina vasa dicere videtur
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
Ρ. 148, 5. ποτηρίων fort. delendum
ΧΧVΙΙ
12. γάρ ή
γάρlibri, γάρ ή Dam.
14, δε και δε ex AB εύκό λως) addidi e Clemente Alex. Paed.Π, 3 praeeunte Iacobsio
Ρ. 149,9 έθιζόμενα έθιζομένων Iacobsius 10 πό νους άλλ’ ώς σεμνους 12 Damasc. φui omilli έθεσιν, πό νους άλλους, σεμνους libri, πόνους άλλους έν ούτω σεμνούς Iacobsius
11. πολλοί παλαιοί Iacobsius
22. άναλί
σκειν, βουλόμενον δε άναλίσκειν, ούτ’ αναλίσκεινβουλό μενον Nauckius 29. δέη] δέον A Wind, 32 πρός θεούς) abundant
Ρ. 150, 9.10 τής αγοράς) τάς αγοράς corr. Com.gr. Η p.844. algueila plane Wind. 12. ούτε ούδε 21. δεύ τερος] δεύρο Gesnerus 22 γνώμην μνήμην 23. άπ εικός) έπει εικός. 25, 26, τί και λέγειν δει; ού) λέγειν
τε δει και ούAB, unde τίδει και λόγου, ού scribendum videtur; nimirum cum λόγου anle ού exeidisset, fuit qui λέγειν suppleret. at λόγου necessarium esse sequentia do cent, nisi λόγος post τούτο exeidisse dicas 26, πολύς πολλούς η 28, έστι μή έστινό μή" Ρ. 151, 1. απονέμεται hoc ex uno B receptum est, ce ter απονέμητα, pro αμο απονενέμητα scripsi 2. κα θαριώτεροι καθαρειότεροι 5. ώς] ΑΒός i. e.ές -
9. τελέαν) τελείαν ex A
12 τις άνέαυτόν τις εαυτόν
13. καθάπερ όντα καθαρόν Gesnerus, καθύπερθεν όντα Bentleius, καθαρεύοντα ego 14, μέν] delendum puίο 26. και πύρ) και addidit Gaisfordus 29. μηδ’ όπως μηδέπω τετριμμένη τετρυμένη e Wind. 31. παρή κοι] παρείκοι correxi Com. gr. IV p. 714
32. προσδό
σεως παραδόσεως Gaisfordus Ρ. 152, 3. δοκού] ita male Gaisfordus, revocavi δοκεί Ζηνός ίνες Nauckius, certe Ζηνός ineptum
Ρ. 153, 21.
22. χορός addidi ex Wind. - 26. τεκούσα γά, γά om. ΑΒ, η τεκούσα late opinor substantivum quale est δόκησις
versusquehic post sequentemponendus videtur
27. όψιν
φύσιν Nauckius
Ρ. 154, 2.3, συνετόν ο θεός συνετόν ώ θεός Herman 5. γένους, ένός Nauckius 6, κατ’) κάτ’ Ribbeck Trag, lat, p.247 8. 9. έν έκα τόν–μυρίου Eaec a reliquisseparat et comico poetae as ηus, fort, συνετόν, ο θεός
ΧΧVΙΙΙ
DISCRΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
8. έν έκατόν Porsonus έν δ’ εκατόν, νulgo ένεκα τών, Α έν" άνδρα τούτων εύρείν άνδρ' ένα εύρεϊν δυσχερές Αin marg. Β, έργον εύρεϊν άνδρ’ ένα
signat Nauckius
Porsonus; totum versum Coningtonus ita scribiί ένδ’ έκα
τόν εύρεϊν άνδρ’ έν έστι δυσχερές
22. Επιχάρμου. Με
νάνδρου recte tit. 87,4 23. έμέ τί με Herverden 26, μνήματα κτήματα codd. 28. ουδ' ένα δ’ έχος δεν
άν ουδ' ειπείν, ουδέν δ’ έχουσι πλεον ουδ' έρες ex B, ν. Com.gr. IV p.230
30. ε) οι Salmasius
Ρ. 155,2 λεγόντων εχόντων. 4. ή, μήτερ, ή μήτηρ νulgo, ή μητέρων Α, corr. Grotius (non Gaisfordus) 5. Σκύθης τις όλεθρος Σκ. τίς; όλεθρος Porsonus 13. ούκ οίδ’ όπως δή) ρτο δήVoss. χρή, ού κάτοιδ’ όπως Dinizerus, ουδέν οίδ’ όπως Grotius 22, που πολύ Elmsleius 25. έν φύλω] εν φύλον Bergkius 29, 30, Lacunas indicavit Nauckius, quem videTrag, fr. p. 207
30 έσχεν άνάγκης έσχ” ανάγκας Nauckins Ρ. 156,4 πόλις] πτόλες Voss. 5. όρθώς έχει έχει om. A Voss, έθος σοι BTrinc. 15. δυσγένειαν “εγώ! δυσγένειαν “άλλ’ εγώ 26 ευγενέστατος ευγενέστερος 27. δυσγενέστατος] δυσγενέστερος Ρ. 157, 14. παλαιάν δόξαν) δόξαν παλαιάν exΑ 15. 16. άκρασίας άκρισίας ex Wind. Ars. 17. και δ)
και τόAB Wind. Ars,
27-29, πυρός – σβεννύμενα
haec seclusit Grammius
Ρ. 158,1. Σαρδαναπάλου) -πάλλου ζεις ex A apud Dübnerum
νομίζης) νομί,
2. Κυναιγείρου.] Κυναιγεί
ρου; Dübnerus 7. άριστον άριστον τον Nauckius 14. εύ) σύWγttenbachus, είHalnius 19. όσοφιστής) om. ΑΒ καινόν κενόν Iacobsius Epist. ad Schow. p, 87.
21 ευγένειαν ευγενείας ής φησίν Iacobsius 24 αγεννες άγε
cf. Luzacius Lectt. Att. p. 86
Iacobsius νείς Α
Ρ. 159,3 κατά) και Wyttenbachius 5. ότι ώς ώς νulgo, ώς ότι A Trinc., ότι ώς Gaisfordus 10. δέοντ" δέοι δ' Halnius 21. τούτον, ενίοτε τούτον δήποτε; Ηal mius, τούτον μέντοι; Wyttenbachius
Ρ. 162, 5. η γάρι ήν άρα πατράσει αηία Gesne 6. τέκνων περί codd. τέκνα πέρι. seclusi
rum άπασι
DISCEEPANTIA LECΤΙΟΝΙS
ΧΧΙΧ
haec; poeta scripserat τά πολλά δ' ού, vel uί Nauckίμενο Luit δε κάμπαλιν, vel simile quid in hane sententiams ex Haemonis et Creontis colloquio hos versus duetos esse recte suspicari videtur Nauckius 8. τό) τί Brunckius
10, Τυρώ] Τυρου
12 τό λίαν πάλιν
δρου ν. Tit. 86, 6 22. ε) οι Salmasius
14, Μενάν
15. έμε τί με recte Herverden 26 αυτά, αντί Iacobsius
Ρ. 163,4. Επιχάρμου, ηοη νίdetur Epicharni esse τ
7. Ευριπίδου ηλεκ addit Wind, 8. τού τών Wind. Ρ. 164, 1. Τημενίσι, Τημενίδας 3. φρόνησιν αξίωμά τε) δόκησιν αξιώματος, 4. χρηστός χρηστού Valckena rius 11. ού] ού τι Β, ουχί Grotius 14. ή αρετή! άρετή 15, εν έλαβε ένέλαμψε Valckenarius, έλαμψε κρείσσων] κρείσσον AB 16. γένος Hoc addidit Nau kius. sequentia πένης – γενναίον νulgo con Nauckius
iunguntur cum no. 3. ea hic exhibent BM, quos sequendos esse vidit Nauckius
21. ούνομα, όνομα ex Euripide
Ρ. 165, 2. τόνσόν δε παϊδα) 2η ο Piersonum τοσόνδε
21. και αμπέλων fortasse supplem dum και Iπρός φυτουργίαν) αμπέλων 24. άλλ’ αυτό, αλλά ταυτό Wyttenbachus 28, πάνυ τώ, πάνυ κυρίω παΐδας, Απαΐδα
29. ώς αν έν] ώσανεί Ρ. 166, 3. έκπαλαι] έκ πάλαι Gesnerus 24. άν θρωποι] Hoe for asse transponendum 1.25 post γένος 32 άγαθός άγαθός ή έχει] έχη eXA Dübnerus
Ρ. 167, 1, 2, αρχήν τοιαύτην δύναμιν εν τούτοις, αρχή τού γένους) αρετήν τού γένους ceteris deletis probabiliter Gaisfordus 7. Ξενοφώντος] of Bergk. PL. p.393. non dubito quin corruptum nomen sit 15. άλλων ori. add. Ο
ζώων
18, όπως όπως ώς
lim έσται
έσονται έσονται A, ma Α.
Ρ. 168,3 ειδότας sanum videtur scientes volentesque
6. Μενάνδρου 1 mon Memandri esse, sed poetae tragici 7. γεγονότας) γεγώτας ex AB 25. πολύ! παραπολύ Bentleius, μεν πολύ Heringa, καταγελασθήναι νίdit Cobetus
πολύ Nauckius
26. αίσχιον] αίσχιστον Heringa
Ρ. 169,5, τον ελεύθερον τούλεύθερον Bentleius Η
-
DISCEEPANTIA LECTIONIs
ΧΧΧ
7. έλεξας ήλεγξας Bergkius μεν, μήν Brunckius 14 γαστρός!) vereor ne corruptum sit 18. αυτώ αυτή Matthiae
19. φιλε αμra ellipsis verbi γίγνεσθαι, locus
fort. corruptus
Ρ. 170, 11 τοιούτο τοιούτος Sallierius
12. δώμα)
κλειστόν) κληστόν 13 κρύψας άν είη κρύ ψειε κάν τις ή" 14. Επιχάρμου) mon videtur Epicharm χώμα
18. Έκδώρου) Εισιδώρου i. e. Ισιδώρου correxi
ΘSSΘ
in Monalsbericht der Preuss. Akademie der Wissensch. 1850
p. 253 quod ignoravit Cobetus W. L. p. 14. nunc Εισιδώρου liquide cod, Wind. apud Gaisf. ad Stob. ecl. phys.p. Πp.
24 τραύμα) τραύματ’ Grotius ckius
-
έγξύση) έγξύσαι Nau --
Ρ. 171, 13, σύ) ή ex Theognide 17. ούγάρι ούκ άρα Nauckius, ego olim ούγάρτι 29.όλας) πόλεως ή
Ρ. 173, 2. έστι σεμνός, έστ’ άσεμνος Hermannus, sed vide Nauckium Trag.fr, p.614 δόσει] δώσει Mend,λώοσιν Nauckius 7. Αμαλθαίας Αμαλθείας ex B 9 τούτο δ'
εάν τούτ’ εάν Wind. Trinc. et Apost. 9. 10. έχης, λέγε πρός τούθ’ό βούλε, λέγ’ είA, undescripsi έχης, λέγ'εί τι βούλε, et Com.gr. ed, min.p.833. in fine versus μόνον supplet Herverden 11 συνοικία, συνήγοροι certe edi tum ferri non potest: praeterea ante hune versum alius videtur exeidisse, in cuius fine for asse erat οικία. cf. infra no. 29 14 μόνου γάρ αυτού ita A, celeri omnes μό νον γάρ άει, undescribi potest μόνον γάρ άει διαμένεινε
ωθε και το χρώμα ταυτό
16. όμοίως όμοιους Cobetus
17–19 πλούτος - ποιείν baee a praecedentibus sepa
randa videntur 17 ανθρώπου άνθρωπος Β 18, όταν δς άν Cobetus, quod seculus sum; at cum optimus A post αισχρά inserai τις, et it. II, 3 scriptum siί όταν εύπορών τις αισχρά πράττη πράγματα , mescio an hoc ipsum proban dum sit: particula γάρ facle caremus, vix enim dubilari potest, quin duo posίremi versus a praecedente dirimendi sint. 22 έκτήσατο vix sanum hoc, nee satis placeret έχρήσατο. an comparandus Sophocles Anί. 12637
Ρ. 174,9 δε χρεός) δ’ αχρείος ΑΒ
10. χρυσού –
ευτυχεϊν) separat a praecedentibus Musgravius
16 εύ
ΧΧΧΙ
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΑΕCΤΙΟΝΙS
τυχής ευγενής Grotius 22. Εκάβη) Δανάηreete ti.92,6 23, ούνεχΊότούνεχ” Wind. 24. έμφαίνουσ' άλφάνουσ' e libris, v. Nauck. ad Eurip. fr. 328
28. μάλλον πλου
σίωπάς τις] πάς τις μάλλον όλβίω e lit. 92, 6 Ρ. 175, 2. πάσιν αι τύχαι) πάσι χρήματα ex A 3. μορφήν μομφήν Grotius χρήματα εντόδε exΑ 4. τούτων, τούτου Wind. et vulgo, τούτων AB, εις εντόδε τούτων έπαινος Grotius 16, αύθις ευθύς Nauckius 17. θακούσιν ήκουσιν νulgo, τ' άγουσιν ΑΕ, άκουσιν ali, θακούσιν Salmasius, ταγούσιν Βothins et ήδίστην ex Β pro αισχίστην, ίναηridem imperantibus dulcissimam
19. ούτε φύντες οι τ’ έχοντες και sed totus locus corruptis 22 μή δ’ ευτυχών) ουδ' έντυχών Plularchus ex quo έντυχών recept, sed scribendum videtur oύδ’ εύ στοχών 24 γλώσση σοφόν) sententia requiri γήρας νέον, simus est
ut conteci apud Nauckium Trag, fr. p. ΧΙV
25 και νο
σεΐν εξουσία πάρεστιν καν νόσου (νόσων) ξυνουσία π.an κάννόσου παρουσία έξεστιν κακών παρουσία dixiίEurip.
Hec. 227. at vide an sufficial χαίρειν κάν νόσω vel νόσος 27. Σοφοκλέους Κρέουσα] non Sophoclis esse videlur, sed Euripidis, ut Sophoclis locus excldisse videri possiί
29.
μακρόν βίον id nisi de aevi longitudine dici vel intellegi non potest, sententia opum multitudinem poscente; vereor
ηe μακρόν βίον ex πλούτον μακρόν velβαθύν βίον inter polatum sit 30, τούγε κερδαίνειν τού"πικερδαίνεινή Ρ. 176, 3. ανούσιν άνοσον άνδρα Tespicit notissimum scolion υγιαίνειν μέν άριστον ανδρι θνατώ 7, ύδωρ γήν ήλιον) ante Grotium ήλιονγήν ύδωρ 11, εξαιτί; εύξαιτ’ εΐ A Voss, Tr. εύξαιτ’ εΐ Wind. 13. δικασταί! malim βοηθοί ex simillimo loco Philemonis supra no. 13 Ρ. 177,2. Τέλητος] Hoc addidi Gesnerum secutus 6.
δε παρέχειν δ’ επαρκείν Nauckius om.Α. 14. την γήν Wakefieldus
8. άλέας μεν μεν 15. αυτή) οτι αύτη,
videtur enim Georgia in comitatu Virtutis adiuisse
ούδε, ουδέν 8,
αυτή malim αυτή scil, τή γεωργία
16.
19 κάλ
λει καλλA, κάλλους Β 20. δέτε όσα δε τόσα νulgo, δέντε όσα Gaisfordus ex AB, quod cum ferri non possi,
scripsi δε όσα, sed vereor me aliud quid lateat; ceteri codd.
DISCRΕΡΑΝΤΙΑ LECTIONIS
ΧΧΧΙΙ
verba δε όσα – σωμασκίαν om.
22. γυναιξίν ηdlim 26. δέ 24, πάντα πάντα τα ex AB μοι] τερtius δ’ έμοι 32. σώμα δέδωκας] σών δέδωκας libri, σώμα δέδωκας Gesnerus, σώμα έδωκας Gaisfordust
τας γυναιξιν
Ρ. 178,3. άλλ’ άει δει τινα πρίασθαι το ζήν εις quod additur vulgo ante τό ζήν om. A Wind. Tr. 10. απώλυτοι A απόλλυτο, undepossis απόλλυται 11. μετ' αυτού, μεθ' 16 αμ 14, υγεία) ύγίεια αυτού 13.έρως) έρως δ', φότερα άμφω έταιρα 28 μένει) βίου alias, v. Nauck. Eurip. fr. 364, 17
Ρ. 179,5. Πελοπίσι Πελιάσι Grotius
9–11, έστιν
– χρεών) separavi a praecedentibus 15. άναφαίνουσ' άλφάνουσ’ ex cod. Mend.ν. Nauck. Eur. r. p.364 23.
άν) ήν
οίκων, όκνων ΑΒ, ήμών Nauckius
27 πλού
τος πλούτός τ’ exΑ Ρ. 180, 7. συνεχομένη συγχεομένη Gesnerus, malin συγκεχυμένη 13. άπαιδευσίαν) rectius απαιδεύτω δυνα στείαν tiί.43,136 28 κενοτάτας κενωτάτας 30.φαγέ δαινα) φαγέδαινα ex B 4. 5. σήμα ούτως έντους) Ρ. 181, 1. τους τούσι έπιφανέστερον ex lit. 10, 37 Burchhardus, qui acute vidit
σήμα ούτως έντους repetita esse ex lin. 1 νόσημα ούτως έν τους χρήμασι Ρ. 182, 25, ο δε Μενάνδρου 1 bene om. Wind, 29, τούτο δ’ έμφυτον) fort. corruptum ex δ’ έμφυτον τόδε vel δ’ έστιν έμφυτον Ρ. 183, 2. συνηρεφεί συνηρετμεί Dobraeus
3. και
της τύχης Lenlabam και της τέχνης sc. μαντικής, Maehly και δυστυχείς 6, Ίωνι] Ινού extil. 10,23 9, σύμμικτα
μήν, Nauck Trag, fr, p.388 20. δεινόν δειλών Gesnerus 26, γράφει γραφήν Ρ. 184, 2. έχει] έχεις
12. Ευριπίδου Πλεισθένης
hnee addit cod. Mend. indicante Nauckio Eur. fr. 633
14. Πλεισθένης) Φοίνικι ΜWind. v. Nauck. ad Eur, fr.810
21. σμικράν σμίκρ’ άνεχ lit.97, 11 ubί μίκρ’ άν 27. τυφλούς 22. τροφήν ένοικεΐν) άλυπος οικεΐν ex 1.1. –πάντας πάντας - τυφλούς εαυτόν, αυτόν ante Ρ. 185,2 τούς) add, Bentleius
- DISCRΕΡΑΝΤΙΑ ΙΑΕCΤΙΟΝΙS , Bentleium
ΧΧΧΙΙΙ
8, οι δε Trinc. ή δε i. e. ήδέ
10, αύτως
αύτας Α Ρ. 186,26. Τέλητος) addidi e coni. Gesneri
αυτόν) έφ’ αυτόν
29. έπ’
30, ούκ έχοντας ουκ έχων τεB, ουκ
έχων δεHalnius, ούχ έκόντας reate Nauckius Ρ. 187, 13. πίμπλανται πίμπλαται
14 πλούτος
corr, πλούτος,
15 αυτού imo αυτού 19. προτρέ πειν ποιεί προτρέπει Iacobsius 23, έξιόμόρων έκτώ ομόρων Α 24, απ' οικείων από των οικείων Α 32. τού βίου, τα τού βίου Ρ. 188, 3. πολλά πολλάκις πολλά delet Cesnerus 6, έτοιμότερο έτοιμότερον exΑΒ 13 αφίησε έφίησε 20 έρρωμένως έρρωμένος ex A
23. δε χείρω ποιεί,
δε έχθροποιείIacobsius, rectius δ’ έχθράποιείvel δ’ έχθίω ποιεί 30, 31, λαφύρω – πλουσίους hace 1. 28 post μιμούμενος legebantur, transposui huc eum Gesnero 32. ούδε ούτε Η
Ρ. 189,4 τή πόλει] τή πολυτελεία Iacobsius,τώ πλούτω
4. προσιένα) προσείναι Halnius : 5. συμ 9. και τους seclusicum Ges Ο ΡΓΟ 10. κεχαρισμένος -μένην Gesnerus τού πλου σίου πλουσίου eXA 11. 12. αν μή – τυγχάνωση αν
Gesnerus
φοράς διαφοράς Gesnerus
μή γένηται πάλιν καν άλλοι τυγχάνωσιν, όμή τυχών (vel ο άτυχών) εγκαλεί 15. έντώ] μεν τώ 21 ήν, δι' ν) ante Iacobsium ήδίον
διά κέρδος delet Caisfordus
31. καλουμένους καμουμένας Α,
καμουμένους Dueb
τοσαύτη) τοσαύτη Gesnerus Ρ. 190, 1. αμέλεια αμελεία Gesnerus 3. ώς ά] ante Paisfordum ώς δε έλπίζουσιν, ούκ ελπίζουσι, διό ούκα
ΠΘ ΓLIS
6 πόνων) add. Duebnerus
7, αλλά άλλ’ όA, άλλ’ ώ
)uebnerus
Ρ. 191, 1.άλλας λοιπάς exΑΒ 16 εύκρας) ante Val εύκρατος έγένεθ, οις ] ante Musgravium γένετο 23 μή μοι] separavia praecedentibus, v. Nauck. kenarium
Eur. fr. 461
Ρ. 192, 6. τούνεχ’ όν σέβειν πρέπει] ν. Nauck. Eur.fr. 21
12. 13. ούτω – αίτιος] separavi a praegressis
26, αλλά θα Grotius, vulgo ά δέ, άδειοοdd. Iocus non SΤΟΒ, ΕΙ,ΟΕ, ΙΙΙ,
--
Ο
DiscΠΕΡΑΝΤΙΑ
XXXIV
dum sanatus
ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
28, 29. ό μεν οίνος – τρόπος hace in A
iterantur post n. 15 cum lemmate έκ τών Αριστωνύμου τoμαρίων Ρ. 193, 6. ήγεσθαι) ήγείσθε ex Isocrate 15 κρείτ τω] malim κρείττον
Ρ. 196,4. Κύρου Κινύρου Valckenarius 6. πιστεύ ομεν πιστεύσομεν 9, εις] ές 13. αχρείον άχρήίον 14 πάντως παντός Halnius Ρ. 197,6 μεν δή) μέντοι ex A τινός τενίζ 9. εύκταίον εύκτέον Halnius 20. δε έκ] δε ό έκ Β Ρ. 198, 7.γάρι delet Porsonus 14. Πολυείδω) Πο λυίδου ex Trinc.
15. δοκείς δόκει ex Trine.
Ρ. 199, 1. Πολύμωδος] Πολύμνιδος ex Aeliano Ρ. 200, 2. έπήνεγκε) έπήνεσε Cobetus 5. τούτο τού τον 6. όρθού και γάρ δρθούσιγάρ και Trinc. όρθου (sic) γάρ και Wind, unde suspiceris Eratosthemen scripsisse όρθρου γάρ και μάλλον έπωδίνουσι μέριμνα 10. πενι
τεύειν πενητεύειν exΑ – εύπορείσθαι Nauckius
ευνομία – άπορείσθαι άνομία 25. πρός] πως Nauckius
Ρ.201,5, προσγένηται περιγένηται Nauckius
7. ζη
τεϊνέτι) ζητεΐντι 12 σκυτίω] σκυτείω 20, γράφειν, γράψειν Ρlugk. sched cr, p. 28 εις σε πρός σε Cobe tus p. 205
25. ό άσιος) ό Ασσιος scribendum esse et Cleanthem in tellegendum esse docui in Schneidewini Philol, vol. 1 (1846) p. 373. guod ignorabal Cobetus apud Hirschlgium Miscell.
Philol. Trai. ad Rhen. 1849 26. μηδέν, μηδέν οι 27. έντώ νύν πολέμω intelligit opinor bellum Chremoniaeum,
de quo v. nos 1.1.
28. ό πλούσιος ό Λούσιος νο1 si
mile quid scribendum videtur; cf. guae dicta sunt a me 1. 1.
31, εις έν] εις έν” apua Sophoclem
Ρ. 202,2, κάν, εάν
8, δικαιότατ’ άν) δικαιότερ
αν posui, δικαιότερον sine άν Cesnerus Ρ. 203,6 φρονών δ' om. δ’ Stob. 97, 16
αιδούς
αιδούς δ’ e Stob. 1. 1. 14. αισχίστης έχθίστης Bergkius 15, 16, hos versus a praegresso separat Musgravius
16 ουδενός γε χρημάτων ύπερ) ουδέν χρημάτων υπέρτερον Pflugkius 24, όστις – βούλεται eundem hune versum intra m. 20 legi annotavit Gaisfordus ών ζή) ών ζήν libri
DΙSΟΒΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
omnes
παρ’ό ζήν παρ’ό ζήNauckius
XXXV
27. Δφίλου)
Σοφοκλέους Brunckius Ρ. 204,1. Σοφοκλέους, Διφίλου Brunckius
3, se
paravi a praecedenti; γάρ post πενίας inserit Grotius 7. 8. δ γάρ – φέρει] separavit haee a praegressis Cohe
ιus
10.άει αεί
11. Κράντωνος) “Cratonis alias Cran
Ionis” Gesnerus; Maximus Conf. II 571 Κράτωνος, unde Bergkius PL. p. 1081 Κρίτωνος. praetuli Kράντορος ell. tit. 97, 6. cf. Hist. cri. p. ΧΙ 16.ά) ώex AB Ρ. 205, 10, έστι τής π. δ λύχνος έστι τής π. λύχνος cf. Com. gr. ed, minor p. XVI 16, τότ’ αυτόν τόθ’ αύ 18-21, hos versus separavit a reliquis Grotius
τόν
23 ασθενή εύσθενή Cobetus - 28. το τέλος ηοχ αμο
pacto pauperibus finis diei possit, vix intellegas; fort. όφε
λος scribendum
Ρ. 206, 6. λόγον τρόπον Cobetus
8. πενίαντ' τ'
omiltunt codd. omnes, unde suspicari possis 1. ν. a reliquis
separandum esse, praecedere potuit apud poetam θέλουμ’ 10. κακόντι βούλευμ" τι om. Α, μηde Nauckius κακόν βοήθημ", verum puto quod Clemens habet κακόντι παίδευμ’ 21. Θεόγνιδος) ν. Bergk. PL. φ. 345 27. άρμοδία) άρμονία ex B έχειν
Ρ. 207, 5. δέl add. Grotius
16 Ιππώνακτος) ν.
Choiamb poet, p. 133 19. γνώη γνοίηex Athenaeo 25. καθεύδειν άλλά τών πτωχών τινά) καθεύδειν μάλλον ή
πτωχών τιναλ
27, ποιούντας πονούντας Geelius
30.
ήγεσθαι) τίθεσθαι Valckenarius, videtur aliud quid latere Ρ. 208, 4. θεούσι) θεούς libri, θερίσι Athenaeus, τους
θεούσι Grotius,
τούς θεούσι ego
Athenaeus, mec ferri potest SOΠEIS
μικρά χειρι) χειρι om.
14. εν κρίνω έγκρινώPier
18, άλγεί-άλγύνεται) ν. 21 ζεύγμ' άν) ζεύγλαν Salmasius
νίκαν] νικάν ex B
Nauck. Eurip.fr, p.353
άσχάλλη άσχάλλει Salmasius
25. φρενών) φρονών
αιδούς αιδούς δ’ ex A et Tr. 30 με μνήμεθ' οιος μεμνήμεθ’ οιον Nauckius 31, ποτέ βίω e tit. 96, 1
Nauckius e Ioh. Damasc.
Ρ. 209,1 εΐχ έμ’) είχέμ’ ex B σων Herwerden --
3. πράξων) πράσ
4, πρώτον μεν huie nil responde in Ο τις
XXXVI
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
seqq. u post 6 aliquid exeidisse suspicer hoc sententiae progressu: primum frugalitati operam dare vel maxime, tum nulla temporum ratiome habita et hieme corpus exercere et aestate solis ardores ferre; at fortasse v. 7 scribendum
έπειτα δ’ ασκείν 15. τούς μεν μεν accessit exΑ, ma lim μέντούς, vel cum Bentl. τό πρότερον τούς πένητας μόνον) μόνους ex B
18 νυνι] ante Bentleium νύν
19, δή τον βίον δρώ) Bentleius vή τον Δία διορώ, quo adiulus posui νήτόν Δί” είσορώ 21. Φιλήτου), Φιλήμο νος Grotius 23. τ’ έπήρεάντε και ν. Com. gr. IV p. 35 24, κάνοχλήσεις ante Bentl. και όχλήσεις 25. πράξεις – βίου) aut hic versus aut superior for asse delen dus est 26, έπειτα είτα libri, έπειτα Bentleius εύ θύς) ευθύς τις 27, καταλείψας) si Philemonis est, ma lim καταλιπών 28, ήδέως έχω ήδέως έχει 30 και – πράγματα. Τοrtasse delenda sunt με πλούτον πλούτόν με Bentleius
Ρ. 210,2 ώς) ός ABTr.
3.δε πλουτών) δ’έν πλούτω
τοσούτον) fort. novum fragmentum est 4, άνήρ ού δείς ουδείς om. A Trinc. 7. Θεμιστοκλής ο Νεοκλέους, seclusi cum Valckenario, Calliam potius designari monente
15. τέχνας δεινοτέρους τύχας δειλοτέρους Cobetus χαλεπή – φρονείν! separavi haee a praecedentibus
ονόματα libri
22ούν libri
18. 21.
ένδέων) ό ένδέων 25.26.
σμικρή – ποιέει) coniunxi haee cum superioribus; atque ita etiam Antonius Mel. indicante Mullachio p. 263
25. σμι
κρά et πενίανlibri
Ρ. 211, 12, ουδε ήδίον ουδέν δι’ ών νulgo, ουδέν δι’ όν codd. correxit Gaisfordus 17 ος όστις exΑ 22. προ σχεϊν) προσσχεϊν 25 μή φεύγεπενην άλλ’ άδικίην, videtur hoc Democriti dietum esse, quo pro exemplo usus erat Hy psaeus, quem nonionice scripsisse reliqua fragmenta a Stobaeo servata ostendunt; similiter Zeno infra p. 233, 8 Hippocratis dietum orationi suae immiscuit. 27. έπαινετώς έπαινετός
Α, undescribendum videturούδ’ ότι πλούσιος ών βιοϊ έπαι νετός 28, έν έπιτομή) έπιτομή ex Wind. έπιτομή Trine. Ρ. 212, 4, αλλά χαμαι έκάθητο haee vulgo ut home rica cum sequentibus verbis (Π. χ 414 cl, ω 164) male contunguntur; sunt auten Teletis: nee quae proxime ante
" DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
ΧΧΧVΙΙ
cedunt πολλών κατά οίκον έβντων sie apud Homerum scripta
memini
8–10. άγρού – παρτίθει homerica haeo cum
orationis cursum turbent ut ex margine illata seclusi
11,
ξηρανεί, ξηραίνει η
12, τά εκείνου) exeidisse videtur άφα νίζουσι vel αναλίσκουσι vel tale quid 17. δυσελπιστία,
δυσπληστία ο Sed ci. p. 213, 28. 19. και οι πλούσιοι add, AB 21. κληθή – απολαύει, αυτός δε έχων)
κληθώσι – απολαύουσί, αυτοί δε έχοντες ΑΒ 22. παρέχοι, άλλ’ επιθυμών στραγγεύεται, παρέχονεν, άλλ’ έπι θυμούντες στραγγεύονται AB 23 αυτόν τον πλούσιον ΑΒ
26. έρωτάν] i. e syllogismo μtunίur, male Valcke
narius ά έρωτάς
28, άπολύει fort. addendum ουδέν άρα
ένδειας ούδε σπάνεως απολύει
Ρ. 213, 1. τό) ή τον 6 et 7. αυτών αυτών 8. δώη δοίη 9 και μή έχειν haee addidi e coni. Gesneri 11. αποκείμενον) άποκείμενα e Wind. Trine. αύ τάς δε fort. exeidit λόγος 14. τόν όφθαλμόν hoc me lius legeretur 1. 13 post άποκείσθαι 15. ής ούμή γεύ σηται] Haec ante Gesnerum lin. 16 post περιστέρια legeban tur 16. Lacunan ita supplevit Porsonus ώσπερ αν εί, τις Σύρω δεδοίη Αιγυπτίω/ Αιγύπτιον ΑΒ 20 δει λίαν δια δειλίαν ΑΒ, unde possis νή Δία δειλίαν 21. έλεγον fort. delendum coll. p. 215, 22 έκείνοι] hoc addidi exA 25. και προϊεμένους) και om. A Wind. Trine. unde etiam προϊεμένους delendum suspicor 27, ούτως ούτως και ex AB 28. δυσελπιστία) ν. ad p. 212, 17
P.214, 2. ούχΙούχι ex A 6, έπιποθήσεις, έτι ποθή σεις: 8 και ώς και 12 τόν, τήν ? 14 κεϊνός έκεινός e marg. Gesn, κείμενός libri 18 πρός τόν τον om, AB 21. Aκαδημίαν libri 28 μηδενός) ουδενός ex A Wind, 29, τότε τούτο ante Wyttenbachium 32, όπως] όπώρα και Wyttenbachius
Ρ. 215, 1. ύποδοχάς εις ύποδοχάς Halnius ίνα πολυτελώς να πολυτελείς ώσι Halnius, να πάντα πολυτε λώς Wyttenbachius 5. λαχανίοις) λαχάνος ΑΒ έπι ποθών] έτι ποθώνη 12. μαινίδων) μεν ειδών ante Val ekenarium αποπυριν) αποπυρίδα 19. Μάνητος Μα νέντος νulgo, Mάνητος Valckenarius, Mάνους ΑΒ, qua de forma cf. Com. graec. II p. 398
ΧΧΧVΙΙΙ
DΙSΟΒΕΡΑΝΤΙΑ ΠΛΕΟΤΙΟΝΙS
Ρ. 216,6 προσσπεύδει προς σπεύδει 12 τοιού των τών τοιούτων 19 πολλά ών βούλονται πολλά γαρ
βούλονται vulgo, πολλά ών βούλονται ΑΒ, πολλά αν βού λωνται Wind.fort. πολλά ών ούβούλονται γάρ om. cum A Wind,
24 όντι γάρι
ούδες) δε πάς 18. βλέπει βέπει ex it. 121,25 Ρ. 222, 2. μακαριώτατα μακαριώτερα Grotius 7. αυτώl addldisse videtur Gesnerus 11. όργίζομεθ' όρ γιζόμεσθ’ άν, εάν exA σφόδρα hoc seclusi 16. παντογενής παντοτελής , 18.τά κακά) τά γε κακά Her mannus 21. ποίημα ή ποίημ’ ή Hermannus, τι πρόβλημ’ ή Nauckius 28 γράφονται τι θαά. Hermannus Ρ. 221, 17. δρά] δράν ex AWind.
extil. 121,25
Ρ. 223,2 και δίκαιος και delevit Hermannus
εάν
ή άν ζήHermannus
3 μερίδα μερίδ’ ήHermannus 14, πάλι) ante Grotium πάλιν Ρ. 224, 16, έγγόνοισιν) έκγόνοισιν: 18. θρήνων) hoc addidi e Wind. 19. έγένοντο libri 21. ούδε libri 22 τελέσαντες) τελέσσαντες Bergkius 25, όπη) όκη Ahrensius 26 νούς) νόοςlibri omnes έφήμεροι έφημέ
ριοι Wind. Tr, malim έφ’ ήμέρην 27. άει βροτοί δήζώ μεν άδη βοτάζώομεν Α, δη βροτο ζώομεν Wind., δήβρω το ζώομεν Trinc., δή βροτο ζώομεν άειδή βοτάζώομεν Gesnerus, ά άει δή βότ’ αεί ζώμεν Bergkius, ali al ter; interim reliqui quod Grotius posuit; tentabam αιει βότ’ οία ζώμεν velζόομεν, in diem semper sicut pecudes vivinus. ζόομενbisyllabum est, uί νόος in superioribus monosylla bum 28, όπως όμως Ap. m. όπως Ahrensius Ρ. 225, 1. μένουσιν έλθεϊν) φτo έλθεϊν Bergkius έλ
δωρ
2. νέωτα]ές νέωτα conteci Com.gr. IV p.717
3.
πλούτω τε κάγαθουσιν πλούτω τε και θεούσιν (entabam olim, ηune mescio an scribendum sit πλούτω τε κάγαθουσιν ίξεσθαι φλέων,
6. θνητών) βροτών θνητών Α, φuae
mera est ditographia Aρει "Αρει Brunckius 9. πορ φυρής πορφυρέης Schneidewin 10 μή δυνήσωνται ήδύ νιώσωνται Bergkius; ac sane tale quid sententia postulat:
sed pro νώσωνται malim μήσωνται 11.άψαντο) ήψαντο ex B 15 δέμοι] δ’ έμοί Brunckius 17. έχοντες έδου
DISCEEPAΝΤΙΑ ΙΑΕCΤΙΟΝΙS
τες suspicabar Com.gr. IV p. 717
ΧΧΧΙΧ
25. λαβούσα) ν. Com.
Er. IV p,33 26 τό κατάχρέος fort, τό κατάχρεων εκτίει εκτίνει ex AB 29 και δή) δήom. AB μεν, 30, έν αυτή έαυτή Grotius, ταύτη Α Ρ. 226, 6. πάς πάν τρόπον ούτος τρόπον τινά 8. ύγιαίνει υγιαίνειν ΑΒ, undeύγιαίνων scripsi 20. ή τό) ήτοι Nauckius 27. μωρός libri 30. βροτούς 3ροτούσιν e Wind.
Ρ. 227,2 ήκιστα libri
7 προσωδιών) προσοδίων
10, έπινικών) έπινίκων – δόκει Schneidewinus
19 τούτου – δοκεί τούτον
23, μιν) μήν
28 γηρασσέ
μεν γηρασέμεν ex Wind,
Ρ. 228, 1. νηπίοις νήπιοι οις Ursinus μηδέν έσεσθαι) μόνω μηδέποτ' έσεσθαι"
6. 7. ποτέ -
Ρ. 229, 22. deest vulgo lemma, at Wind. ίππος, μηde
Nauckius Ιππολύτω restituit et suppleviί Ευριπίδου fragm.
447. fort. tamen Hippothoi momen latet, cf. guae dixi p. III
25. χορός) addidi exWind. 26 δ’ ανθρώπου γάρ άν θρώπου Βergkius ζωάν]ζόαν Bergkius 29 ένταυτώ, ndd. ex Wind.
-
P.230,9 έφήμερα) έφ’ ήμέρα Lobeckius, unde έφ' ημέραν Dindorfus Ρ. 231, 4. ταύτα πάντα Sauppius μηδέποτ' 20 παραγίνεται περιγίνεται η
18 μήποτε 22. Σιμωνί
λου of tit. 121, 1
Ρ. 232, 1. συνειδήσει libri "οις libri 14.
ή
2. 3. ταραχαΐς – φό
4. μυθέοντες μυθοπλαστέοντες ex lit. 120, 20 ήν omnes libri praeter B 23. πρός περί
'4. έπιμελήται επιμέληται vel έπιμελέητα μετρήται ιέτρια 24, 25, αναγκαίος ή ταλαιπωρίη Α ταλαιπωρέη, Inde posuί αναγκαίρισι ταλαιπωρέη 26. Eρμολόχου) Ερμολάου Wind. Trine. Ερμοδότου contect Exerc. in Athen, p. 41. Σιμωνίδου volebat Pflugk. schedis cril. p. 19
27 άτεκμαρτος όπάς) άτεκμαρτος βροτών όπάς Plugk. 30. ό θάνατος όπη θνατός όπα Plugkius Ρ. 233, 1. έν κινδύνοις) ένγε κινδύνους Βergkius misso θνατούς, alla Plugkius entavit 2. άντιπνέει
DISCRΕΡΑΝΤΙΑ LECΤΙΟΝΙS
XL
αντιπνεί Bergkius άτυχίας, ευτυχίας Plugkius, voluit sine dubίο ευτυχίας, μt Bergkius edidit 19 ουδενί όδεν
ούδεΑ, undeposuίδ δε ουδέν 23, έπισφαγέντα απο σφαγέντα 30. αυξηθέντα) άεξηθέντα ex Wind. Β, άε ξυνθέντα Trine. Ρ. 234, 1. τέλος ύσταται alterutrum abumda
τάς αυτς Badham τόν) όρατών Badham ύβρι
3. αύ
τού αδήλου) τώ αδήλω.
4. θνα 5. ανταποδόσει libri 6. ύβρει! 8. και βίον βαθυπλούτων) ita ABWind., και
βίον βαθύν πλουτεύσαι νulgo, και βίω βαθυπλούτο coni. Gaisfordus, malim ές βίον βαθύπλουτον 10. είτω δεί έστω δ ε οχAB, τω δ α Wind., ούτω δή Gesne us, ir dicavi Lacunam
11. πρώτο πράτω
14. ατυχέες]
i. e. άκληροι 15. γενόμενοι Iacunam quam ndicavi ita supplendam suspicor γενόμενοι απέλαυσαν το δε
τελευταίοι κόρω και ύβρι, διέφθειραν
16, διοικημένα)
δεδίοικημένα άφθαρτα δεόνται άφθαρτα έόντα 18. όντα) έήντα 20.21. βίου ανθρωπίνου libri υγ κρίνα) έγκρίναι 30 παιδοτροφίαν ante Wyt Lium παιδοποιίαν
Ρ. 235, 4. ηλικία) ήλικίαν ΑΒ
5. 6. ύπό–μαστι
γούται seclusi praeeunte Wyttenbachio
10, παρατη
ρείται fort. ante μαστιγούται transponendum
P.240, 8. κάκτού κάν τώBentleius
11. έάν άν
14. ένεστι έν έστι Erfurdius diu ante Gaisfordum
τουτί τόδε Β, βροτώNauckius P.241,1. τού αυτού hoc abest vulgo Ανδρομάχη hoc accessit e Wind. 6. ουδε μέχρι Gaisfordus ουδ' εί, γε μέχρι, ν. Com.gr. IV p,525sa. 13. λογισμός) λόγος Porsonus 18 ανθρώπων άνθρώποις Clerious --
Ρ. 242, 11. Γάλακτος Γαλάτας vel Γαλατεία ο ν. Hist. 20. τι] του A πολύπουν πολύχουν Toupius, si quid mutandum malim ούτω πολύπονον 26. Com. p. 467
ονόματι Ante Caisfordum όνόματα δ' Ρ. 243, 1. λυπηρόν λύπηγάρToupius
2. πονηροί
ζωγράφοι πονηρώ ζωγράφω ante Grotium, πονηρώ ζω γράφω Τουριus; nihil huc acit adscriptus a Gaisfordo locus
DISCRΕΡΑΝΤΙΑ ΙΑΕCΤΙΟΝΙS
ΧΙΛΙ 1)
Chrysoston
-
4, Αρίστωνος Wind. άριστως i e. Αριστω 9.
νύμου 5. Μεγαρίτης μεγαρι Wind.hine scripsi Mεγα ρικός, μι philosophus de secta Μegaricorum intellegatur 7. αυτού αυτWind. unde αυτών scripsi , 7.8. έτεροί εισι) ante Gaisfordum έτεροι είναι, Wind. έτεροί Λ. 9. έαυ τους εαυτούς 10. Εύφράντου Ευφράτου scripsi, ut in telegatur Euphrates philosophus motissimus, de quo of Pini
Ερ. 1, 10, 11, Ευφράντης Ευφράτης ex B 12, τυ ραννικά τετυραννικά Trine, 17 μή μηδέποτε exΑ Ρ.244,7 μή"πίτακτα μή"πιτάξτάNauckius 9-12. νόσοι-θεοί hos versus cun praecedentibusconiumgit Wind, τηuen 3ecutus est Nauckius 17. Ιταλικών θεαμάτων) deest 4ota eelοgain Α. pro θεαμάτων Wind. et Voss, habent θαυμά των, ήμοα προορί; praeferea si Heliodori carmen Ιταλικά θαύμια inscriptum fult, non intellego quo pacto innova operis parte poeta Ιταλίης ού πολλών υπερστείχοντικο λώνην dieere potuerit; guare ατρικά θαύματα earminis titulum “uisse mihi persuasi, cui opinioni mirum quantum
favet echgae a Stobaeo servatae argumentum; mec iam du bium nihi quin Heliodorus hic noster medicus fuerit non di versus ab eo, culus versus aliquot eX Apolyticis affert Ga 1enus. ef Anal. Alex. p. 384 20. Γαυρεην, libri γαυ
ρέην, Grotius Γαυρεην, quae forma cum nullo exemplo muniri possi repugnetque legi qua gentilicia locorum Itali
corum formantur, non dubitavi Γαυρανήν repomere; mini rum γαυρέην ex γαυραίην, hoc auten ex γαυρανήν cor Γuptum est 25. αύτως, αυτός libri, αύτως Scaliger 26. ληνάραρόσι Gaisfordo veraelectionis, quae interciderit, in terpretatio videtur; άραρώσι scribendum esse ostendi Anal. Alex.p.383 27, δύεται δεύεται 28 άλγεος είη Gesne rus qui post άλγεος inseruiί αίτιον, et sententiam et versum restituit, sed male consuluit syntaxi; scripsί άλγεος αίτιόν έστιν. nimirum in fine truncati versus scriptum crat αιτι,
quod proclivi errorein είη abit 29 κελημηρή) νulgo κε νημηρή, κιμμερίη Sealiger, Wind, et Arsen. κελημηρή, quod κε λημηρή scripsi 1.1. λελυσμένος κεκαλυμμένος Ges ηerus, κεκλεισμένος Scaliger, pro quo maluί πεπυκασμένος,
alis fort.placebit quod Cobetus VL, p. 223 coni. ελυμένος
ΧΙ, ΙΙ
DISORΕΡΑΝΤΙΑ ΙΑΕCΤΙΟΝΙS
Ρ. 245, 1. οίδος αηfeSealigerum όιδος, Voss. et Ars. όιος, Salmasius είδος περιβριθή vitiosae formae exem plum olim apud Alciphronen legebatur; scripsi περιβρίθη 4. έκθεται] tentabam olim είκαθεν, sed recte άλθε τα Lobeckius ad Ai. p. 182 24, έν οίνω) ένom. ΑΒ 24. όφθαλμους) όμφαλος Gesnerus
Ρ. 246, 6, ένόρει- καλουμένω) όρος έστι – καλού έν ώ) add. ex A - 17. 18. παρά τό τώ “P. ήρμ. τ. πρ. ελ.] την πρ. δε ελ.π. τό ήρμ. τ. Ρ. exΑ μενον ex A
21, καλούμενος προσαγορευόμενος ex A Wind. δε ό ιχθύς) add. exΑ
21, 22.
Ρ. 247, 1. τής Αιτ. π. έστι) π. έστι τής Αιτ. ex AB
25 αγωγής συναγωγής e Pluiarcho 27. έν Τίγρει ποταμών Τίγρης ποταμός έστι ex A 27, 28, γεννάται δε έναύτώ] baee add. exΑ
Ρ. 248,3 έν Ινδώ ποταμώ] Ινδός ποταμός έστι ex A δ’ έν αυτώ] Haee add. exΑ 4 καρπύτη καρπύλη ex AB Wind, et m. Gesn.
Ρ. 249, 4. ώς] άς Gesnerus 12. γίνεσθαι έφη! έλεγε τίκτεσθαι ex A Ρ. 250, 3. ψυχρού) hoc addidi 24 βίω) addiait Koenius 26. δέον – ούτωςl Wyttenbachius δεν ούν έτι παϊδας όντας 28, ειδέναι ante Koenium είναι
30, άφίκητα) οτι τις addendum aut hic autante εις τούτο Ρ. 251, 3. οίεσθαι) οι ταις libri, οίεσθαι Gaisfordus,
οϊόντεWyttenbachius
γίνεται
5. γίγνεσθαι) ante Wyttenbachium
16 και ύποτρίμματα libri
om. A et Tr. Plutarcho
κατά τον κωμικόνι
28. έθάδας] τής Αδας A m. s. et B e
30, άγειν) om. A Trinc. Ρ. 252,15 διώνυχος δι’ όνυχος Ρ. 254, 2. άκμών] άγμών Gesnerus 4. φύσεων, φυσών Gesnerus 7. έτι) έστι Gesnerus 13. φυκώδη φυσώδη Gesnerus Ρ. 256,25. άνεση άνίαση Nauckius P.257, 16 απείναι άπιένα Gesnerus Ρ. 258, 3. δε om. Trine, 16, άλλοτρίωτα ήλλο τρίωτα e Wind. 20. εμφανίζουσα) εμφανίζοντα Gesn. P.259,12, από ύπό 13. άπωθουμένου άπαιθου
--
DISCRΕΡΑΝΤΙΑ ΙΔΕΟΤΙΟΝΙS
ΧΙΙΙΙ
μένου ante Gesnerum, άπηθουμένου Bernardus ad Nonn. 19. υπό) και υπό ex B, ut voluit Gesnerus Π ρ. 96 21. διαμύξα δεί άμύξα Emperius 31 δι’ υγρότητα) ν
ν
διά ξηρότητα Gesnerus Ρ. 260, 10.11. πάντες πάντων, τ
30. lemma add.
δ
ex Wind, in quo Πλάτων εκ άρχι scriptum est Ρ. 263,16. έσται) έστι Gesnerus
Ρ. 264, 4. έγκειμένας) προκειμένας Gesnerus, έκκε μένας Gaisfordus 7. έντώ αέρι) abumdare videtur Gais fordo
10.11, περικυκλεομένας) περικυκλευομένας ΒWind,
quod recipiendum eral 19, 20, ήτε μήν] μήν om, AB, itaque possis ή δε 25 αυτού οικείαν ex AB 26. αυτά κάdidi ex AB Scribebam Berolini m. Aug. a. MDCCCLVI.
ΙΩΑΛΥΛΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ ΑΝΘΟΛΟΓΙΟΝ,
οΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ ΓΑΜΟΣ ΕΖ
1
Ευριπίδου
Οιδίποδί.
Μεγάλη τυραννίς άνδρι τέκνα και γυνή, ίσην γάρ άνδρι συμφοράν είναι λέγω, τέκνων θ' άμαρτείν και πάτρας και χρημάτων
ο άλόχουτε κεδνής ώς μόνων των χρημάτων... ή κρείσσόν έστιν άνδρι, σώφρον’ ήν λάβη. 2
η τι
Εύριπίδου.
Πάσα γάρ δούλη πέφυκενάνδρός ή σώφρων γυνή 3
ο
Απολλωνίδου,
-
Φεύφεύγυναίκες, ώς έν άνθρώποις άρα ούχρυσός, ούτυραννίς, ού πλούτουχλιδή τοσούτον είχε διαφόρους τάς ήδονάς, ώς άνδρός έσθλού και γυναικός εύσεβούς γνώμη δικαία και φρονούσα τάνδικα. 4
Θεόγνιδος (1224).
Ούδέν, Κύρν, άγαθής γλυκερώτερόν έστι γυναικός μάρτυς έγώ, σύδέμοι γίγνου άληθοσύνης, μ - ,
,
5
Σοφοκλέους,
--------
Τις δ’ οίκος έν βροτούσιν ώλβίσθη ποτέ γυναικός έσθλής χωρίς όγκωθείς χλιδής ΒΤΟΒ, ΕΕ,ΟΕ, ΙΙΙ,
1
2
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
η
Σ
6
-
Απολλωνίδου.
Γυναικός άρετάς άξίως έπαινέσαι σοφούτινος γένοιτ’ άνΐστορος λόγων, 7
Εύριπίδου Ορέστου (1204). Ω τας φρένας μενάρσενας κεκτημένη, τό σώμα δ’ έν γυναιξί θηλείας πρέπον 8
Τού αύτού.
Οικοφθόρον γάρ άνδρα κωλύει γυνή έσθλή παραζευχθείσα και σώζει δόμους, 9
Μενάνδρου.
ΙΟ
"Ενέστ' άληθές φίλτρον εύγνώμων τρόπος τούτω κατακρατεΐν άνδρός γυνή ρ ρος είωθεν γυνη. -
10
Εύριπίδου Ανδρομέδας,
Tών γάρ πλούτωνόδ’ άριστος, γενναίον λέχος εύρείν. 11
Μενάνδρου.
Οικείον ούτως ουδέν έστιν, ώΛάχης, εάν σκοπή της, ώς άνήρτε και γυνή Λ,
12
(Αλεξάνδρου) Λ,
οι αυτοί
υγε
οι
του αυτά και
η
Ταμιείονάρετής έστι γενναία γυνή γυν ύν 13 Εύριπίδου, Αντιγόνης. Ζευχθείς γάμοισινούκέτ’ έστ’ ελεύθερος άλλ’ ένγ' έχει τι χρηστόν ένκήδειγάρων έσθλώ δέδοικε μηδέν έξαμαρτάνειν. 14 Ιπποθόωντος.
"Αριστον άνδρι κτήμα συμπαθής γυνή, 15 Εύριπίδου Φρίξω.
"α
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ ΓΑΜΟΣ
ΕΖ.
3
Γυνή γάρ έν κακοσι και νόσος πόσει ήδιστόν έστι, δώματ’ ήνοική καλώς όργήν τε πραύνουσα και δυσθυμίας ψυχήν μεθιστάσ’ ήδύ κάπάται φίλων. 516
Εκ τών Αρίστωνος,
Σπαρτιατών νόμος τάττει ζημίας, την μεν πρώτην άγαμίου, την δευτέραν όψιγαμίου, την τρίτην και μεγίστην κακογαμίου. 17
Ο
Πιττακού.
Πιττακός έπύθετό τινος διότι ούβούλεται γήμαι τούδε φήσαντος “εάν μεν καλήν γήμω, έξω κοινήν, εάν δε αισχράν, έξω ποινήν” “ούμενούν” έφη “άλλ’ εάν μεν καλήν γήμης, ούχέξεις ποινήν, εάν δε αι σχράν, ούχέξεις κοινήν”
518 Γαϊου ύπερ Λουκίλλης, Πολλάκις γάργυνή και παϊδας ύπερεβάλετο εύ νοία τή πρός τόν άνδρα ή γάρ τού βίου κοινωνία ισχυροτέραν τήν φιλίαν ποιεί τών τεχθέντων άπαξ. 19 Ο
Δημοσθένους έκ τού κατά Νεαίρας (1386, 19).
-
Τάς μεν γάρ έταίρας ήδονής ένεκα έχομεν, τάς παλλακάς δε τής καθ' ημέραν θεραπείας τού σώμα τος, τάς δε γυναίκας τού παιδοποιείσθαι γνησίως και τών ένδον φύλακα πιστήν έχειν.
20 Μουσωνίου έκτού ει εμπόδιον τώ φι λοσοφείν γάμος, "Αλλου δέτινος φήσαντος, ότι εμπόδιοναυτώδο κoίη είναι τώ φιλοσοφείν όγάμος και όσυν γυναικι
βίος, “Πυθαγόραμέν” είπενδMουσώνιος “ούκέμπό
ύτιμπ ύν να και
να
και
υ,-
4
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
δονήν, ουδε Σωκράτει ούδε Κράτητο, ών έκαστος συνώκησε γυναικί και ούκ άν έχoι τις επεινάμενον εκείνων έτερους φιλοσοφήσαντας, καίτοι γεKράτης άοικός τε και ασκευής και ακτήμων τέλεονήν, άλλ' όμως έγημεν είτα μηδ’ υπόδυσεν έχων ιδίαν, έντας 5 δημοσίας Αθήνησι στοαΐς διημέρευε και διενυκτέ ρευε μετά τής γυναικός ήμες δε άπ’ οικίας όρμώ μενοι, και οικέτας τούς υπηρετούντας έχοντες ένιοι, τολμώμενόμως λέγειν έμπόδιον είναι φιλοσοφία γά μονς και μήν όγε φιλόσοφος διδάσκαλος δήπου και 10 ήγεμών πάντων τους άνθρώποις έστι τών κατά φύσιν άνθρώπω προσηκόντων κατά φύσιν δ’ εί, τι άλλο και το γαμείν φαίνεται είναι έπει τού χάριν ο τού άνθρώπου δημιουργός πρώτον μεν έτεμε δίχα το γένος ήμών, είτ’ εποίησεν αυτώ διττά αιδοία, τό 15 μεν είναι θήλεος τό δε άρρενος, είτα δε ένεποίησεν έπιθυμίαν ισχυράν έκατέρωθατέρου τής θ’ όμιλίας και τής κοινωνίας, και πόθον ισχυρόν άμφοίν άλλή λων ένεκέρασεν, τώμενάρρενι τού θήλεος τώ, δεν θήλει τού άρρενος, άρ’ούνιού γνώριμον, ότι έβού- 20 λετο συνεναίτε αύτώ και συζήν καί τά πρός τόν βίον άλλήλον συμμηχανάσθαι, και γένεσιν παίδων και τροφήνάμα ποιεσθαι, ώς άν τό γένος ήμών άίδιον
ή τί δ', είπέ μου, πότερα προσήκει έκαστον... ποιείν και τα τού πέλας, και όπως οίκοι ώσιν έντή 25 πόλει αυτού, και όπως ή πόλις μή έρημος ή, και όπως το κοινόν έξει καλώς, είμενγάρφής ώς τό αύ τού σκεπτέον μόνον, αποφαίνεις τόν άνθρωπον λύ κου μηδενδιαφέροντα μηδ’ άλλου θηρίου τών άγριω τάτων μηδενός, άπερ από βίας και πλεονεξίας πέ-30 φυκε ζήν, μή φειδόμενα μηδενός άφ’ ότου μέλλει καρπούσθαι τι ήδύ, άμοιρα μεν κοινωνίας όντα,
Ι: ν
ι ό
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ ΓΑΜΟΣ ΕΖ. 5 άμοιρα δε συνεργίας τής άπ’ άλλήλων, άμοιρα δε δικαίου παντός είδ’ όμολογήσεις τήν άνθρωπείαν φύσιν μάλιστα μελίσση προσεουκένα, ή ού δύναται μόνηζήν, άπόλλυται γάρ μονωθείσα, πρός ένδεκα 5 κοινών έργον τών όμοφύλων συννένευκε και συμ πράττει και συνεργάζεται τους πλησίον εΐ ταύτα ταύτη έχει, και έτι πρός τούτοις κακία μεν άνθρώ που είναι ύπείληπται άδικία τε και άγριότης και τό τού πλησίον πράττοντος κακώς άφροντιστεϊν, άρετή 10 δε φιλανθρωπία και χρηστότης και δικαιοσύνη έστι
και το ευεργετικόν είναι και τό κηδεμονικόν είναι τού πέλας ούτω και πόλεως εκάστω τής έαυτού φροντιστέον και τή πόλει οίκον περιβλητέον, άρχή δε οίκου περιβολής γάμος, ώστε ό άναρών έξι άν 15θρώπων γάμoνάναιρεί μεν οίκον, άναιρεί δε πόλιν, αναιρεί δε σύμπαν τό άνθρώπειον γένος, ούγάρ άν διαμένοι μή γενέσεως ούσης, ούδ’ άν γένεσις είη μή γάμου όντος, ήγε δικαία και νόμιμος, ότι μέν γάρ οικος ή πόλις ούτ' έκ γυναικών συνίσταται μόνον ούτ 20εξάνδρών μόνον, άλλ’ έκτής πρός άλλήλους κοινω νίας, δήλον άνδρών δε και γυναικών κοινωνίας άλ λην ούκ άνεύροι τις ούτ’ άναγκαιοτέραν ούτε προσ φιλεστέραν, ποιος γάρ έταιρος έταίρω ούτω προση νής ώς γυνή καταθύμιος τώ, γεγαμηκότι, ποιος δ' 25 άδελφός άδελφώς ποιος δε γονεύσιν υιός; τίς δε απών ούτω ποθεινός ώς άνήργυναικι και γυνή άνδρί; τίνος δε παρουσία μάλλον ή λύπην ελαφρύνειεν άν, ή χαράν έπαυξήσειεν, ή συμφοράν επανορθώσειες τίσει δε νενόμιστα κοινά είναι πάντα, και σώματα ο και ψυχα και χρήματα, πλήν άνδρός και γυναικός, ταύτά του και πάντες άνθρωποι πρεσβυτάτην νομί ζουσα πασών τήν άνδρός και γυναικός φιλίαν και
6
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
--------
ούδε μήτηρ ήπατήρ νούν έχων ουδείς άξιοι φίλτερος τών έαυτού τέκνων τών συνεζευγμένων γάμω. και όλόγος δ’ εκείνος φαίνεται δηλούν όσον προτερεί τής γονέων πρός τέκνα φιλίας ή γυναικός πρός άν δρα, ότι "Αδμητος δόσιν ταύτην λαβών παρά θεών, 5 εϊ παράσχου τόν άνθ’ εαυτού τεθvηξόμενον, ζήσαι διπλασίω χρόνον τού τεταγμένου αυτώ, τών μεν γο νέων ούκ έτυχεν έθελόντων προαποθανείν αυτού καίτοι γεγηρακότων ή γυνή δε ή γαμετή Αλκηστις, κομιδή νέα ούσα, έδέξατο προθύμως τόν θάνατον 10 πρό τού άνδρός, ότι δε μέγα και άξιοσπούδαστον ό γάμος έστι και ταύτη δήλον. θεοί γάρ έπιτροπεύου σαν αυτόν, καθό νομίζονται παρ’ άνθρώποις, μεγά λοι, πρώτη μεν Ήρα, και διά τούτο ζυγίαν αυτήν προσαγορεύομεν είτα Έρως, είτα Αφροδίτη, πάντας 15 γάρ τούτους υπολαμβάνομεν έργον πεποιήσθαι τούτο, συνάγειν άλλήλοις πρός παιδοποιϊαν άνδρα και γυ ναϊκα, πού μένγάρΈρως παραγένοιτ’ άν δικαιότε ρον ή έπι νόμιμον άνδρός και γυναικός όμιλίαν; πού δεΉρας πού δε Αφροδίτης, πότε δ’ άνεύκαιρότερον 2ο εύξατό τις τους θεούς τούτοις ή πρός γάμονιών; τί δεκαλούντες άφροδίσιον έργον προσηκόντως άνμάλ λον καλούμενή τήν γαμετής τώγεγαμηκότι σύνοδον; διά τί το γαρούν φαίη τις άνθεούς μεν ούτω μεγά λους επισκοπείν και έπιτροπεύειν γάμον και παιδο-25
ποιϊαν, μή προσήκειν δε άνθρώπω ταύτα; διά τίδε προσήκειν μεν τώ άνθρώπω ταύτα, μή προσήκειν δε τώ φιλοσόφως πότερον κακίω είναι χρήτών άλλων τον φιλόσοφον; άλλ' ού χρή, κρείττω γάρ και δικαι ότερον και καλοκαγαθικώτερον ή ότι κακίων ούκ:30 έστι και άδικώτερος άνήρ τούμενκηδομένου τής έαυ τού πόλεως όμή κηδόμενος, τού δε τό κοινόν σκο -
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ ΓΑΜΟΣ ΕΖ.
7
πούντος ότό αυτού μόνον δρών; ή ότι φιλόπολις και φιλάνθρωπος και κοινωνικός μάλλον έστινό μονήρη βίον αιρούμενος τού νέμοντος οικον και ποιουμένου παΐδας και πόλιν αύξοντος τήν έαυτού, άπερ ύπάρ 5χει τώγαμούντες ότι μένουν προσήκει τόν φιλόσο φον γάμου και παιδοποιίας επιμελείσθαι δήλον. ει δε προσήκει τούτο, πώς αν όρθώς έχοι, ώ νεανίσκε, όλόγος εκείνος δν σύ άρτιως έλεγες, ώς έμπόδιόν έστι τώ φιλοσόφω γάμος; ούγάρδή φιλοσοφείν έτε 10ρόντι φαίνεται όν ή το ά πρέπει και ά προσήκει λό γω μεν άναζητεΐν έργω δε πράττειν” τότε μεν δή τοιαύτάτινα είπεν.
21 Ιεροκλέους έκ τού περί γάμου, Αναγκαιότατός έστινό περί τού γάμου λόγος, άπαν 15 μεν γάρ ήμών τό γένος έφυπρός κοινωνίαν, πρώτη δε και στοιχειωδεστάτη τών κοινωνιών ή κατά τον γάμον. ούτε γάρ πόλεις άν ήσαν μή όντων οίκων, οικός τε ημιτελής μέντώ όντιό τού άγάμου, τέλειος δε και πλήρης ότούγεγαμηκότος, 20:22 Eν ταυτώ, Ούκούν έχομεν έντους περιοίκων αποδεδειγμέ
νον, ώς τώ σοφώ προηγούμενος μέν έστινό μετά γά μου βίος,όδ’ άνευ γυναικός κατά περίστασιν, ώστ' επειδή χρή μεν ένοις γε δυνάμεθα μιμείσθαι τον 25 έχοντανούν, τούτω δε προηγούμενόν έστι τό γαμείν, δήλον ότι και ήμύν άνεύη καθήκον, είγεμή τις είη περίστασις έμποδών, και δή τούτο μεν πρώτον έρικε δε και προτού σοφού παρακαλείν ήμας ή και αυτόν τον σοφόν έπι τον γάμον έξοτρύνουσα φύσις,
30 ή τις ού συναγελαστικούς ήμάς άπειργάσατο μόνον,
8
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΛΙΟΥ
άλλά και συνδυαστικούς, μετά τού έντε και κοινόν έργον ύποθεϊναι τώ συνδυασμών λέγω δε τήν παί δων γένεσιν και βίου διεξαγωγήν εύσταθούς δικαία δε διδάσκαλος ή φύσις, ότι τή παρ' αυτής κατασκευή σύμφωνον τήν έκλογήν χρήγίγνεσθαι τών καθηκόν-5 των ζή γούν έκαστον τών ζώων επομένως τή έαυ τού φυσική κατασκευή, και νή Δία τό φυτόν άπαν ώσαύτως κατά τό έπι των λεγομένων ζήν, πλήνούκ
εκλογισμό και άριθμήσει τινί χρώμενα και τας από τών βασανιζομένων έκλoγας, άλλά τάμεντή φύσει 10 (φυτά) ψιλή (ψυχής γάρ έστιν αμέτοχα), τά δε ζώα φαντασίας τεσπώσας έπι τά οικεία και εξελαυνού σας προθυμίας, ήμύν δε ή φύσις έδωκε τόν λόγον, τάτε άλλα πάντα και σύν πάσι, μάλλον δε πρό πάν
των, αύτήν κατοψόμενον τήν φύσιν, όπως ώς πρός 15 τινα σκοπόν εύφεγγή τε και άραρότατεταμένος ταύ την, έκλεγόμενός τε τό σύμφωνον αυτή πάν, καθ ηκόντως βούντας ήμάς άπεργάζοιτο. 23 Eν ταυτώ, Όθεν και ούκ άν άμάρτοι τις άτελήφήσας οικίαν 20 τήν άνευ γάμου, τώ μήτε τό άρχον άνευ τού άρχομέ νου δύνασθαι νοηθήναι μήτ’ άνευ τού άρχοντος τό άρχόμενον ούτος γάρ ό λόγος εϋ μάλαμοι δοκεί δυσ ωπεϊντούς ήλλοτριωμένους πρός γάμον. 24 Eν ταυτώ, 25 Φημί τοίνυν και σύμφορον είναι τον γάμον, πρώ– τον μεν ότι θείον ώς άληθώς φέρει καρπόν τήν παί δων γένεσιν, οι παραστάται μεν ήμύν οιον συμφυείς έτι και αυτούς έρρωμένος έν άπάσας γίγνονται πρά ξεσιν, άγαθοι δε επίκουροι κάμνουσιν ύφ’ ήλικίας 30 και γήρα πιεζομένους, οικείοι μεν ένεύπραγίας εύ
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ ΓΑΜΟΣ
ΕΖ.
9
φροσύνης κοινωνοί, συμπαθείς δε έντους έναντίοις
καιρούς διάδοχοι τών άνιαρών, έπειτα και πρός γενέ σες τέκνων λυσιτελής ή μετά γυναικός συμβίωσης, πρώτον μεν γαράποτετρυμένους τους θυραίος καμά 5 τοις ύποδέχεται θεραπευτικώς άναλαμβάνουσα και μετ’ επιμελείας άνακτωμένη πάσης, έπειτα τών όν των δυσχερών έντή διανοία λήθην έντίθησι. τάιγάρ σκυθρωπά τούβίου περί μεν τήν άγοράν ή τό γυμνά σιονή τό χωρίονή καθόλου πάσης μερίμνης ασχολίας 10 και περί τούς φίλους τε και συνήθεις διατρίβουσιν ήμνούκ έστι πρόχειρα τους αναγκαίος έπιπροσθού μενα περισπασμούς, άνεθεϊσι δ’ εκ τούτων εις τε τήν οικίανέπανελθούσι και οιον εύσχόλος τήν ψυχήν γε νομένους έμπελάζει καιρώ χρώμενα τούτω τού άνιάν 15ήμάς, όταν γε έρημος εύνοιας και μονήρης ό βίος, ή γυνή δε παρούσα μεγάλη γίνεται και πρός ταύτα παρηγορία, πυνθανομένη τη περί τών εκτός ή περί τών ένδον άναφέρουσα και συνδιασκεπτομένη και
τινα διάχυσιν κάξαπλάστου προθυμίας ευφροσύνην 20 παρέχουσα και μήν οΐα μέν έστιν ένέορταϊς συν επιμεληθήναι θυσιών και ιερουργιών, οΐα δ’ έν άν δρός αποδημίας εύσταθή διατηρήσαι και μή παντά πασινάπροστάτητον τόνοίκον, οΐα δε κηδεμών οικε τών, οΐα δε έννόσος [οία δή) παραστάτες, μακρός 25άν γένοθ’ ό λόγος πάντ’ έπεξιών τά κατά μέρος, άρκειγάρ κεφάλαιον ειπείν, ώς δε μεν άπασιν άν θρώποις πρός μετρίαν τού βίου διεξαγωγήν δυούν, συγγενικής επικουρίας και συμπαθούς εύνοίας, ούτε δε συμπαθέστερόντι γυναικός εύρομεν άν ούτε τέ 30 κνων συγγενέστερον, παρέχει δ’ εκάτερον όγάμος, πώς ούν οϋχι λυσιτελέστατον ήμιν; άλλ’ έγωγε και καλόν ήγούμαι τόν μετά γάμου βίον, τις γάρ έτερος
1(!)
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
τοιούτος γένοιτ’ άνοικίας κόσμος οιός έστινό κατά τήν άνδρός και γυναικός κοινωνίαν, ούμεν δή πολυ τελείς οίκοι και όρθόστρωτοι τοίχοι και περίστρα τους υπό τής άπειραγαθίας θαυμαζομένους λίθους διακεκοσμημένα ούδε ζωγραφία και ψαλιστοι μυρ-5 ρινώνες ούδ’ άλλο τι τών έκπληττόντων τους ήλι θίους κάλλος έστιν οικίας, αλλά ζεύγος άνδρός και γυναικός, συγκαθεμαρμένων αλλήλους και καθιερω μένων θεούς γαμηλίοις γενεθλίοις έφεστίους, συμφω νούντων μεν αλλήλους και πάντα κοινά πεποιημένων 10
μέχρι και των σωμάτων, μάλλον δε και αυτών των ψυχών, και περί προστασίαν μεν εχόντων τήν έπι βάλλουσαν τού οίκου και των θεραπόντων, ανατρο φήν δε και κηδεμονίαν τών τέκνων, επιμέλειαν δε
ούτε σύντονον ούτε μήν βάθυμον άλλ’ εμμελή και καθ-15 ηρμοσμένηντών πρός τό ζήν αναγκαίων, τί γάρ αν γένοιτο “κρείσσον και άρειον” κατά τον θαυμασιώ τατον Όμηρον ή όθ’ όμοφρονέoντε νοήμασιν οικι' έχητον ανήρ ήδε γυνή” διό και πολλάκις έθαύμασα τούς ώς βαρύν, ήγουμένους τόν μετά γυναικός βίον 20 ούγάρή γυνήμα Δία βάρος ή φορτίον έστι, καθά περούτο δοκούσιν άλλ’ ήδεμεν κάκτών εναντίων κούφόντι και βάστα φέρεσθαι δυνάμενον, μάλλον δε και τών όντως έπαχθών και βαρέων κουφιστικόν.
ούδέν γάρ ούτω φορτικόν έστι τών όντων, ώστεμή 25 βάστον είναι συμφρονούσύγε άνδρι και γυναικι και κοινή φέρειν αυτό βουλομένος, βαρύ δέ έστιν ώς αληθώς άφροσύνη και δύσοιστον τους αύτήν κεκτημέ νος, ύφ' ής δή καί τά φύσει κούφα γίνεται βαρέα, τάτε άλλα και γυνή, τώ όντι γάρ και συχνούς δήτι-30 σινάφόρητος έγένετο όγάμος, άλλ’ ούχι παρ' έαυτού,
ούδε τώ φύσει το άνδε τήν μετά γυναικός είναι κοι
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ ΓΑΜΟΣ ΕΖ.
1 -
νωνίαν άλλ’ όταν γαμώμενάς μή δεί, μετά τού και αυτοί παντάπασιν άπειροβίως διακεσθαι και άπαρασκεύως έχειν πρός τό άγαγεϊνώς χρήτήνέλευ θέρανάγεσθαι, τό τηνικαύτα συμβαίνει χαλεπήν και 5 άφόρητον γίνεσθαι τήν κοινωνίαν, άμέλει και ταύτη χωρεί τους πολλούς όγάμος, ούγάρ έπι παίδων γε νέσει και βίου κοινωνία άγονται γυναίκας, άλλ’ οι
μεν διά προικός όγκον, οι δε δι’ εξοχήν μορφής, οι δε δι’ άλλας τινάς τοιουτοτρόπους αιτίας, ας χρώ 10μενοι κακας συμβούλους, ούδέν περί τής διαθέσεως και τού ήθους τής νύμφης πολυπραγμονήσαντες, όλεθρον αυτών θύουσι τον γάμον, και θύραις κατε στεμμένας τύραννον άντι γυναικός έπεισάγουσιν έαυτούς, και ταύτα μηδε έφ’ όποσονούν άνταρκέσα 15 δυνάμενοι και τήν περί των πρωτείων άμιλλαν άγω νίσασθαι φανερόν ούν ώς oύ δι’ αυτόν, άλλά διά, ταύτα πολλούς βαρύς και αφόρητος όγάμος γίνεται, χρή δ’ ούτ’ άναίτια, φησίν, αιτιάσθαι ούτ' έγκλημα πραγμάτων ποιεσθαι τήν αυτών άσθένειαν και περί 20τήν χρήσιν αυτών, έπει του και άλόγιστον άλλως πανταχόθεν μεν άφορμάς ζητεΐν φιλιών και τινας προσποιείσθαι φίλους και εταίρους οίον συμμάχους έσομένους πρός τά τού βίου δυσχερή, τήν δε και παρά τής φύσεως και παρά τών νόμων και παρά τών 25 θεών δεδομένην άνδράσιν συμμαχίαντε και βοήθειαν, τουτέστι τήν έκ γυναικός και τέκνων, μή ζητεΐν τε και προσποιείσθαι.
25 Αντιπάτρου έκ τού περί γάμου. Ο ευγενής και εύψυχος νέος, έτι δ' ήμερος και 30 πολιτικός, θεωρών διότι τέλειος οίκος και βίος ουκ άλλως δύναται γενέσθαι ή μετά γυναικός και τέκνων
12
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
άτελής γάρ ώσπερ πόλις οϋχή έκ γυναικών μόνον, άλλά καί ή έκ ψιλών ανδρών, όν τρόπον τε ποίμνη έπιγονήν μή έχουσα ού καλή ούδε βουκόλιον εύθηνούν, πολύ μάλλον ούδε πόλις οϋδ’ σικία ταύτα
δεδή κατανενοηκώς ό ευγενής, και ως φύσει πολιτι-5
κόν γενόμενον... συναύξειν τήν πατρίδα δεί, και γάρ ούκιάν άλλως δύναντο αι πόλεις σώζεσθαι, ειμή οι βέλτιστο ταϊς φύσεσιτών πολιτών ή τών γενναίων παίδες, τών προτέρων καθαπερεί φύλλων καλού
δένδρου άπομαραινομένων και άπορρεόντων, ούτοι 10 καθ’ ώραν γαμονεν, καθαπερεί τινας γενναίους βλα στούς διαδόχους τή πατρίδα καταλιπόντες, οι θάλλειν αύτήνάει ποιονεν, και τήν άκμήνάίδιον φυλάττομεν και όσον έφ' εαυτούς μηδέποτ’εύεπίθετον τους εχθρούς, στοχαζόμενοι (ούν τού και ζώντες και μεταλλάξαντες 15 άμύνειντή πατρίδι και βοηθεΐν, τών άναγκαιοτάτων και πρότών καθηκόντων νομίζουσι τό συγκραθήναι εις γάμον, πάνμέν τό τή φύσει επιβάλλον σπεύδον τες έπιτελεϊν, πολύ δεμάλιστα τό εις τήν τής πατρί δος σωτηρίαν και αύξησιν, και έτι μάλλον εις τήν 20 τών θεών τιμήν, ει γάρ έκλιποι τό γένος, τίς τους θεούς θύσει; λύκοι τινές ή “ταυροκτόνων γένος λεόν των” συμβέβηκε δε και τόνιμή πειραν έσχηκόταγα μετής γυναικός και τέκνων άγευστον είναι τής άλη θενωτάτης και γνησίου εύνοίας, αι μεν γάρ άλλα 25 φιλία ή φιλοστοργία έοίκασε ταις τών όσπρίων ή τινων άλλων παραπλησίων κατά τάς παραθέσεις μί
ξεσιν, αι δ’ άνδρός και γυναικός τας δι' όλων κρά σεσιν [ώς οίνος ύδατα και τούτο μέλιτο μίσγεται δι’ όλων), ού γάρ μόνον τής ουσίας και τών φιλτάτων 30 πάσιν άνθρώποις τέκνων και τών σωμάτων αλλά και τής ψυχής ούτοι μόνοι κοινωνούσε και κατ' άλλον
-
Ι
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ ΓΑΜΟΣ ΕΖ.
13
δε τρόπονεϊκότως μεγίστη έστίν αι μεν γάρ άλλα κοινωνία και έτέρας τινάς αποστροφάς έχουσι, “ταύ τας δ’ ανάγκη πρός μίαν ψυχήν βλέπειν” τήν τού άνδρός, προτίθεται γάρ σώζουσα πατρός και μητρός 5μή άγνώμονος ένα τούτον σκοπόντού βίου ποιείσθαι και τέλος τούτω άρέσκειν, αυτών τών γονέων έκα τέρων παραχωρούντων έκουσίως τά πρώτα τής εύ νοίας απονέμειν, τήν μεν τώ άνδρι τόν δε τή γυ νακί, ούκ άπείρως δε τής πρός γυναίκα συμβιώσεως 10 και ό Ευριπίδης εις ταύτα άποβλέψας και αποθέμε νος την έντώ γράφειν μισογυνίαν, ταύτ’ ειρηκεν γυνή γάρ έννόσοισι και κακούς πόσει
ήδιστόν έστι, δώματ’ ήνοική καλώς, όργήν τε πραύνουσα και δυσθυμίας 15
ψυχήν μεθιστάσ’ ήδύ κάπάται φίλων,
τυγχάνει δε και ήρωικόν τό πράγμα, νύν δ’ έν ένίας πόλεσιν άματήάλλητή καθεστώση έκλύσει και άναρ χία και τή έπι τό καταφερές βάθυμον έπικλίσει και τόγαμεϊντών χαλεπωτάτων είναι δοκεί, τόνδ’ ήθεον 20 [βίον έξουσίαν διδόντα πρός άκολασίαν και ποικίλων ήδονών άπόλαυσενάγεννών και μικροχαρών, ισόθεον νομίζουσι, τήν δ’ εραστής γυναικός είσοδον οιονεί τινος φρουράς εις πόλιν εισαγωγήν, έρικε μέντου δύσκολος ενίοις ό μετά γυναικός φαίνεσθαι βίος διά 25 τό μή δύνασθαι άρχειν άλλ’ ήδονής δούλους είναι και τούς μεν ύπό τού κάλλους τέθηρευμένους, τους δ’ ύπό τής προικός, τά μεν άπ’ αυτής έκουσίως κα ταχαρίζεσθαι τή γυναικι [τά δε...) και μή διδάσκειν περί οικονομίας μηθεν μηδε περί αυξήσεως οίκου, 30 μηδε τίνος ένεκα συνεληλύθασε, μηδε περί θεών εύσεβείας και δόξης και δεισιδαιμονίας έμπουεν,
μηδε το τής τρυφής ολέθριον παριστάναι μηδε το
14
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
άχάριστον τών ήδονών, μηδε έθίζεινάτενίζειν εις τό έμπροσθεν τού βίου και πάντό μέλλον όρθή τή γνώ μη εκλογίζεσθαι, μηδε αύτυφλώς και άσκέπτως εύ ελπιν είναι, μηδ’ ότι, εάν ό άνήρβουληθή, δύναται πάντως γενέσθαιών επιθυμεί και μή πρός τώ παρ-5 όντι μόνω γίγνεσθαι, άλλά και αύτήν συνεπιβλέ πειν το πόθεν και πώς και ει σωτηρίως και ει συμ
φερόντως εις τά όλα έπει και εί τις ταύτα και τα άλλα τα καλώς τεθεωρημένα και παραγγελλόμενα παρά τους φιλοσόφος δύνα το πράττειν, δάν τών 10 πλείστων και κουφότατον είναι βάρος γαμετή γυνή δόξη, όμοιότατον γάρ έστιν ώς είτες μίαν έχων χείρα έτέραν ποθεν προσλάβοι, ή ένα πόδα έχων έτερον άλλαχόθεν κτήσατο ώς γάρ ούτος πολύ άνβάον και βαδίσαι ού θέλου, και γελάσαι και προσαγάγοιτο, 15 ούτως ό γυναίκα εισαγάγόμενος βάονάπολήψεται τάς κατά τόν βίον σωτηρίους και συμφερούσας χρειας, άντι γούν δύο όφθαλμών χρώνται τέσσαρσι, και άντι δύο χειρών έτέρας τοσαύτας, αίς και άθρόως πράτ τοι άνβάον τότών χειρών έργον, διό κάνει αι έτε- 20 ραι κάμνονεν, τας έτέρας αύθεραπεύοντο" και τό σύνολον δύο γεγονώς άνθ’ ένός μάλλον άν έντώ βίω κατορθοίη, διόπερ τόν, νομίζοντα την είσοδον τής γυναικός καταβαρύνειν τόν βίον και δυσκίνητον ποιεΐν, όμοιον (ομαι) πάσχειν ώς εί τις πλείονας πό-25 δας κωλύοι προσλαβείν, ν’ έάν πολύ δέη βαδίζειν
μή έφελκώμεθα πολλούς, ήτώ πλείονας χείρας κτω μένω μέμφοιτο, όταν γάρ τι δέη πράττειν, έμποδί σεσθαι ύπό τού πλήθους αυτών, κατά ταύτα γάρ και εί τις προσλάβοι οιον εαυτόν έτερον (ούθενγάρ:30 διοίσει είτε θήλυ τούτό έστιν είτε άρρεν), πολύ έλα φρότερον και εύκοπώτερον πάντ’ άν πράξει εν τά
10
ΟΤΙ ΟΥΚ ΑΓΑΘΟΝ ΤΟ ΓΑΜΕΙΝ ν
9
-
ν
15 οι
--
άνδρι και θέλοντι σχολήν άγειν ή
έργα φιλαγάθω ν
ΕΗ
Α.
ι
ν
"η
γ
γν
-ν
περί τούς λόγους ή τα πολιτικά έργα ή άμφω ταύτι,
εϊ και τελείως τούτο ευμετάθετόν έστιν, όσω γαρ μάλλον αύτός άπό τής οικονομίας άπέστραπται, το 5 σούτω μάλλον τήν διαδεξομένην τήν οικησιν παρα Λ
ν
νυν
ν
ν
-
9
-
ληπτέον και περί τά άναγκαία έαυτόν απερίσπαστον. ού κακώς και ό κωμικός έπιτέμνει [τόν ειπόντα) 9
-,
-
η
ο
ν
Α
ν
Λ
σχολαστής έστι δε δ' ομαι γαμείν τόν έπιμελή και δυνατόν οικονομεϊνόχλον 10
πλείω,
έπιφωνήσας τόν άμελή μάλλον, επιθυμούντα δε
σχολής, ν' έχων οικονόμονάδεώς περιπατή. 26 Πλάτωνος νόμων g" (773e).
15
Περί γάμωνδή ταύτ’ έστω παραμύθια λεγόμενα, ώς χρήτής άειγεννούς φύσεως αντέχεσθαι, τώ παί δας παίδων καταλείποντι άει τώ θεώύπηρέτας άνθ’ αυτού παραδιδόναι.
27 Eν ταυτώ (1765). 20
Γεννώντάς τε και έκτρέφοντας παΐδας, καθάπερ
λαμπάδα τόν βίον παραδιδόντας άλλοις έξάλλων, ΟΤΙ ΟΥΚ ΑΓΑΘΟΝ ΤΟ ΓΑΜΕΙΝ. & Η. 1
Αναξανδρίδου,
Όστις γαμεινβουλεύετ", ούβουλεύεται 25όρθώς, διότι βουλεύεται χούτω γαμεί πολλών κακών γάρ έστιν αρχή τώβίω. ή γάρ πένης ών τήν γυναίκα χρήματα λαβών έχει δέσποιναν, ούγυναίκ' έτι,
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
16
(ής έστι δούλος και πένης) ήν δ’ αϋλάβη μηδέν φερομένην, δούλος αύθις γίγνεται ο ύειή δειγάρ τό λοιπόν άνθ’ ένός τρέφειν δύο άλλ’ έλαβεν αισχράν ούβιωτόν έστ’ έτι, ούδ’ είσοδος τό παράπαν εις τήν οικίαν. άλλ’ έλαβεν ώραίαν τις οϋδεν γίγνεται μάλλόντι τού γήμαντος ήτών γειτόνων ώστ' ουδαμώς κακού γ' άμαρτείν γίγνεται, 2
Αλέξιδος,
Τις δήθ’ ύγιαίνων νούν τ’ έχων τολμά ποτέ γαμεϊν διαπραξάμενος ήθεον βίον; είτ’ούχι κρείττόν έστι τώ γ' έχοντινούν άτιμον είναι μάλλον ή γυναίκ” έχειν, πολλώ γε τούς μεν γούν άτιμους ούκ έά άρχήν λαχόντας ο νόμος άρχειν τών πέλας, επάνδε γήμης, ούδε σαυτού κύριον έξεστιν είναι τάς γάρ εύθύνας μόνον εφημερινάς τάς τού βίου κεκτήμεθα, 3
15
20
Μενάνδρου,
Ώ τρις κακοδαιμων όστις ών πένης γαμεί και παιδοποιεθ", ώς άλόγιστός έστ’ άνήρ, δς μήτε φυλακήν τών άναγκαίων έχει, μήτ’ άν άτυχήσας εις τά κοινά τού βίου έπαμφιέσαι δύναιτο τούτο χρήμασιν, άλλ’ ένάκαλύπτω και ταλαιπώρωβίω χειμαζόμενος ζή, τών άνιαρών έχων τό μέρος απάντων, τών δ’ άγαθώνιού δυνάμενος α
5
ΙΟ
Φιλήμονος,
Αθάνατόν έστι κακόν άναγκαίον γυνή 4
ό
Ναυμαχίου.
ν
--
25
καν
30
--
οτι όγκ ΑΓΑΘον το ΠΑΜΕΙΝ ΕΗ.
17
Καλόν μεν δέμας άγνόν έχειν άδμήτάτε μίμνειν παρθενικήν, καθαρούσι τ’ άει μελεδήμασι χαίρεν, μήτε βαρυτληθών λαγόνων περί φόρτον
είναι,
η
οι
μήτε πόνον τρομέρυσαν άγάστoνον Ειλειθυίης, 5 άλλ’ ήσθαι βασίλειαν άφαυρών θηλυτεράων, -ψυχής όμμα φαεινόνύπερ βιότοιο χέουσαν, "Υ και οι δαν ένθα γάμοι κεδνοί και άληθέες, ένθαμιγείσα θεσπεσίοις επέεσσι νοήματα φάεα τίκτει. να κι γων
ει δέσε και ξυνοιο πόθος βιότοιο κιχάνει,
10 και τούτο προδαείς έρέω, πώς χρήσε περήσαι τόν πλούν, ώς φασίν, τον δεύτερον εύφρονιθυμώ. 6 Φιλιππίδου Ανανεούσης. Έλεγον έγώσοι μήγαμεϊν, ζήν δ’ ήδέως. τό Πλάτωνος άγαθόν έστι τούτο, Φειδύλε,
15 μήλαμβάνειν γυναίκα, μηδέ τή τύχη διά πλειόνων αυτόν προβάλλειν πραγμάτων, με την,
7
Αναξανδρίδου,
Κόρης απαλλαττόμεθα ταμείου πικρού 8
20
Ιππώνακτος.
Δύ ήμέρα γυναικός εισινήδισται, όταν γαμή τις κάκφέρη τεθνηκυίαν. 9
Επιχάρ μου.
Ούδένγαία κλεινά γυναικός βαρύτερον, οϊδ’ ό συντυχών μακάριος δ’ός άγνοεί, 2510
Μενάνδρου.
Μηδέποτε γήμη μηδεείς εύνους έμοί, 11
Μενάνδρου.
Γαμείνκεκρικότα δει σε γιγνώσκειν, ότι άγαθόν μέγ’έξεις, αν λάβης μικρόν κακόν, SΤΟΒ, ΕΙ,ΟΕ, ΙΙΙ,
2
-
18
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
12 Εύριπίδου έξΊνούς, Νόμοι γυναικών ού καλώς κείνται πέρι. χρήν γάρ τόν ευτυχούνθ’ όπως πλείστας έχειν γυναίκας, είπερδή τροφή δόμος παρήν, ώς την κακήν μεν έξέβαλλε δωμάτων, τήν δ’ ούσαν έσθλήν ήδέως έσώζετο. νύν δ' εις μίαν βλέπουσε κίνδυνον μέγαν δίπτοντες ούγάρ τών τρόπων πειρώμενοι νύμφας ές οίκους έρματίζονται βροτού ΙΟ
13 Εύριπίδου Αλκηστις (882). Ζηλώ δ’ άγάμους άτέκνους τε βροτών,
μία γάρ ψυχή, τής υπεραλγειν μέτριον άχθος, 14 Εύριπίδου "Αλκηστις (238). -
Oύ ποτε φήσω γάμον ευφραίνει πλέον ή λυπείν, 15 Εύριπίδου Σθεν ο βοίας.
Πολλούς δε πλούτω και γένει γαυρουμένους γυνή κατήσχυν” ένδόμοισι νηπία. 16
Φιλήμονος,
Tόν μόνον όντα και κακή τύχη τρέφει, 17 Αριστοφάνης έν Πολυίδω. Ιδού δίδωμι τήνδ’ έγώ γυναικάσοι Φαίδραν, έπι πύρ δε πύρέοιχ” ήξενάγων. 18
Μενάνδρου,
Τό γυναίκ” έχειν είναι τε παίδων, Παρμένων, πατέρα μερίμνας τώβίω πολλάς φέρει, 19 Σοφοκλέους Τηρεί.
Νύν δ’ ουδένειμε χωρίς άλλά πολλάκις έβλεψα ταύτη τήν γυναικείαν φύσιν,
15
ταμεία ώς ούδένεσμεν, αι νέαι μεν ώστας " ΟΤΙ ΟΥΚ ΑΓΑΘΟΝ ΤΟ
19,
ΕΗ.
--
-
ήδιστον οίμα ζώμεν άνθρώπων βίον τερπνώς γάράει πάντας άγνοία τρέφει όταν δ’ές ήβην έξκώμεθ’ έμφρονες, 5 ώθούμεθ' έξω και διεμπολώμεθα
θεών πατρώων τών τε φυσάντων άπο, αι μεν ξένους πρός άνδρας, αι δε βαρβάρους, αΐδ' εις άληθή δώμαθ’, αϊ δ’ έπιρροθα. και ταύτι, επειδάνεύφρόνη ζεύξη μία, 10χρεών έπαινείν και δοκεϊν καλώς έχειν. 20 Φιλήτα. Βίον καλόν ζής, άν γυναίκα μή λάβης. 21
-------
Δι φίλου.
Γυναικός άγαθής έπιτυχεϊνού βάδιον. 1522
Xαιριήμονος,
Γυναίκα θάπτειν κρείττόν έστινήγαμεϊν. 23 Φιλήμονος,
Γαμενό μέλλων εις μετάνοιαν έρχεται, 24
20
Ιπποθόου.
Ζευχθείς γάμοισινούκ έτ’ έστ’ ελεύθερος, 25
Μενάνδρου,
Όστις πενόμενος βούλεται ζήν ήδέως, έτέρων γαμούντων αυτός άπεχέσθω γάμου. 26
Θεοδέκτου.
25
Παραπλήσιον πράγμ' έστι γήρας και γάμος, τυχεϊν γάρ αυτών άμφοτέρων σπουδάζομεν όταν δε τύχωμεν, ύστερον λυπούμεθα, 27 Αντιφάνους, "Ως έσπιτόγαμεϊν έσχατοντού δυστυχεϊν. 2χ
--------
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
20
28
Μενάνδρου.
Πατρώ” έχειν δει τόν καλώς ευδαίμονα, τά μετά γυναικός δ’ εσόντ’ εις οικίαν ούτ’ άσφαλή την κτήσινούθ’ ιλαράν έχει 29
ό
Θάλητος.
-
Θαλής τή μητρί γυναίκα λαβείν δεομένη “ούπω καιρός” έλεγεν είτα προβάς “ούκέτι καιρός: 30 Σωκράτους,
--
Σωκράτης ερωτηθείς τίνες μεταμέλονται τών άν θρώπων, είπεν οι γήμαντες” ΙΟ 31
Πλάτωνος,
--
Πλάτων ερωτηθείς είγήμας φιλοσοφήσω;"ούκε δώς” έφη “ούδε μόνον σαυτόν σώζειν, και γυναίκα έπιτών ώμων συνδιασώσεις;” 32
Λυσίου.
15
Hιγάράν ήμέρα γυνή προδώ το σώμα και την τά ξιν λίπη τής αιδούς, ευθέως παραλλάττει τών φρε νών, ώστε νομίζειν τούς μεν οικείους έχθρούς, τούς δε άλλοτρίους πιστούς, περί δε τών καλών και αι σχρών έναντίαν έχειν τήν γνώμην. 33
Σόλωνος,
20
-
Σόλων συμβουλεύοντός τινος αύτώ κατά τών μή γαμούντων επιτίμιον τάξαι “χαλεπόν” είπεν “ώ άν θρωπε φορτίονή γυνή” 34
Θάλητος, 25 Θαλής έρωτηθείς διά τί άκμάζων ούκ έπαιδοποίη
σεν, άπεκρίνατο “διότι τό ζήν ούκ έβουλόμην λύ πας αύθαιρέτοις κατεγγυήσαι” 35
Λυκούργου.
Όταν γυνή όμονοίας τής πρός άνδρα στερηθή,30 αβίωτος ο καταλειπόμενος γίνεται βίος, --
551 ΟΤΙ ΟΥΚ ΑΓΑΘΟΝ Το ΤΑΜΕΙΝ ΣΗ. 36
21
Επαμινώνδα ερωτηθείς τι ονείται όμη γήμας
μηδε παιδοποιησάμενος “τό μήόκνεϊν” είπεν “ύπερ τής πατρίδος αποθνήσκειν”
-
37 Αντιφώντος, 5 Φέρε δή προελθέτω όβίος εις τό πρόσθεν και γά μων και γυναικός επιθυμησάτω. αύτη ή ήμέρα, αύτη ή νύξ καινούδαίμονος άρχει, καινούπότμου, μέγας -
γάρ άγών γάμος άνθρώπω, ει γάρ τύχοι μή έπτη δεία ή άγομένη, τίχρή τή συμφορά χρήσθαι; χα
10λεπα μεν εκπομπαί, τούς φίλους έχθρούς ποιήσαι, ίσα φρονούντας ίσα πνέοντας, άξιώσαντα και άξιω θέντα, χαλεπόν δε κεκτήσθαι κτήμα τοιούτον, δο κούντα ήδονάς κτάσθαι λύπας άγεσθαι. φέρε δή, μή τάπαλίγκοτα λέγωμεν, λεγέσθω τά πάντων έπι 15 τηδειότατα. τί γάρ ήδίον άνθρώπω γυναικός κατα θυμίας; τί δε γλυκύτερον άλλως τε και νέω; έντώ αύτώ δέγετούτω, ένθα τό ήδύ, ένεστι πλησίον που και τό λυπηρόν αιγάρ ήδοναι ούκ έπι σφών αυτών έμπορεύονται, άλλ’ άκολουθούσαν αύτας λύπαι και 20 πόνοι. έπει και όλυμπιονίκα και πυθιονίκα και
οι τοιούτοι αγώνες και σοφία και πάσαι ήδονα έκ μεγάλων λυπημάτων έθέλουσι παραγίγνεσθαι, τιμα γάρ και άθλα, δελέατα, άόθεός έδωκεν άνθρώποις, μεγάλων πόνων και ιδρώτων εις άνάγκας καθιστά 25 σεν. έγώγάρ (εί μοι γένοιτο σώμα έτερον τοιούτον
οιον εγώ, έμαυτώ ουκ άνδύναμην ζήν, μή ούτως έμαυτώ πολλά πράγματα παρέχων υπέρτε της ύγι είας τού σώματος υπέρ τετού καθ' ημέραν βίου [ές
τήν ξυλλογήν), υπέρτε δόξης και σωφροσύνης και 30 εύκλείας και τού εύ ακούειν, τί ούνεϊ μου γένοιτο σώμα έτερον τοιούτον, ό γέ μοι ούτως επιμελές εφης -
22
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
οϋά ούν δήλον, ότι γυνή άνδρι, εάν ή καταθυμία, ούδεν ελάττους τάς φιλότητας παρέχεται και τάς δύ
νας ή αυτός αυτώύπέρ τετής ύγιείας δισσών σωμά των ύπέρτε τούβίου τής συλλογής υπέρτε τής σω φροσύνης και τής εύκλείας, φέρεδή και παίδες γενέ- 5 σθωσαν φροντίδων ήδη πάντα πλέα, και έξοιχεται
τό νεοτήσιον σκίρτημα έκτής γνώμης και τό πρόσω πονούκέτι τό αύτό.
ΟΤΙ ΤΟΙΣ ΜΕΝ ΕΠΩΦΕΛΗ ΤΟΝ ΓΑΜΟΝ, ΤΟΙΣ ΔΕ ΑΣΥΜΦΟΡΟΝ Ο TΩΝ ΣΥΝΑΠΤΟ- 10
ΜΕΝΩΝ ΑΠΕΤΕΛΕΣΕ ΤΡΟΠΟΣ 1,
ΙΕΘ.
Θεοδέκτου,
Όταν γάρ άλογον εις δόμους άγη πόσις, ούχ, ώς δοκεί, γυναίκαλαμβάνει μόνον όμούδετήδ’ έπεισκομίζεται λαβών και δαίμον” ήτοι χρηστόν ή τούναντίον 2
15 -
Σουσαρίωνος.
Ακούετελεώ, Σουσαρίων λέγει τάδε" κακόν γυναίκες, άλλ' όμως, ώδημότα, ούκ έστιν οικείν οικίαν άνευ κακού, και γάρ τό γήμα και το μήγήμα κακόν, 3 - -
ο --
ο
-
ΣΟ
Εύριπίδου.
... ρύ πάντες ούτε δυστυχούσιν έν γάμος ούτε ευχούσε, σύμφορά δός άν τύχη κακής ευτυχεί δ’ έσθλής ης γυναικός, γυναικος, ευτυχε ης τυχών. τυχ
4
Μελάνδρου, το
Γυνή πολυτελής έστ όχληρόν, ουδ' έά ζήν τον λαβόνθι ώς βούλετ’ άλλ’ ένεστι το άγαθόν απ’ αυτής, παίδες, έλθόντ’ εις νόσον
25
ΟΤΙ ΤΟΙΣ ΜΕΝ ΕΠΩΦΕΛΗ
κ.τ. λ. ΕΘ.
τόν έχοντα ταύτην έθεράπευσεν έπιμελώς, άτυχούντι συμπαρέμεινεν, αποθανόντα τε έθαψε, περιέστειλεν οικείως όρα αν - 2
(*)
Αν
αν
ο
6
και
εις ταύθι, όταν λυπήτιτών καθ' ημέραν.
5 ούτω γάροίσεις πάντό πράγμ’ άνδ’ εκλέγη άει τό λυπούν, μηδέν άντιπαρατεθείς τών προσδοκωμένων, όδυνήσει διά τέλους, 5 Εύριπίδου, Μακάριος, όστις ευτυχεί γάμον λαβών 10 έσθλής γυναικός ευτυχείδ’ ό μήλαβών. 6
Ησιόδου (Opp.702).
Ούμεν γάρ τι γυναικός άνήρληίζετ’ άμεινον τής άγαθής τής δ' αύτε κακής ούβίγιον άλλο, δειπνολόχου, ήτ’ άνδρα και φθμόν περεόντα 15αύει άτερ δαλοίο και ώμώ γήραϊθήκε. 7 Εύριπίδου Αλκμαίωνος, Γυναίκα και ώφελίαν
και νόσον άνδριφέρειν μεγίσταν έδίδαξα τώμώ λόγω 208
Φιλιππίδου.
Αισχράν γυναίκ” έγημας άλλα πλουσίαν, κάθευδ’ άηδώς ήδέως μασώμενος, 9 Εύριπίδου Πρωτεσιλάου, Όστις δε πάσας συντιθείς ψέγει λόγω 25 γυναίκας έξής, σκαιός έστικού σοφός Ο πολλών γάρούσών τήν μεν εύρήσεις κακήν, τήν δ’ ώσπερ αύτη λήμ’ έχουσαν εύγενές 10
Μενάνδρου
Το γαμείν, εάν τις τήν άλήθειαν σκοπή, 30 κακόν μέν έστιν άλλ’ αναγκαίον κακόν,
23
24
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
11
Εύριπίδου Μελανίππη. Tής μέν κακής κάκιονούδέν γίγνεται γυναικός, έσθλής δ’ ουδέν εις ύπερβολήν πέφυκ άμενον διαφέρουσε δ’ αι φύσεις, 12
Τού αύτού (Ale.879).
5
Τι γάρ άνδρι κακόν μείζον άμαρτείν πιστής άλόχου; 13 Εύριπίδου (Or. 602). Γάμοι δ’ όσους μεν εύκαθεστάσιν βροτών, μακάριος αιών, οις δε μήπίπτουσνεϋ, τά τ’ ένδον εισιτάτε θύραζε δυστυχείς,
ΙΟ
14 Σοφοκλής Φαίδρα.
Ούτω γυναικός οϋδεν άν μείζον κακόν κακής άνήρ κτήσατ’ άν, ούδε σώφρονος κρείσσον παθών δ’ έκαστος ών τύχη λέγει.
15
15 Ησιόδου θεογονίας (600). "Ως δαύτως άνδρεσσι κακόν θνητο σε γυναίκας Ζεύς ύψβρεμέτης θήκεξυνήoνας έργων λευγαλέων έτερον δε πόρεν κακόν άντ’ άγαθοιο. ός κεγάμον φεύγων και μέρμερα έργα γυναικών μήγήμα έθέλη, όλοόν δ' εις γήρας κοιτο χήτει γηροκόμοιο, δδ' ού βιότου έπιδευής ζώει, άποφθιμένου δε διά ζωήν δατέονται
20
χηρωσταί ώ δ' αύτε γάμου μετά μοίρα γένηται, κεδνήν δ’ έσχετ’ άκοτινάρηρυϊαν πραπίδεσσι,
25 Ο
τώ δέτ’ άπ’ αιώνος κακόν έσθλώ άντεφερίζει,
16 Ευριπίδου Εκάβης (18) Μηδέν θρασύνου, μηδε τους σαυτού κακούς τό θήλυ συνθείς ώδε πάν μέμψη γένος,
--
-
-
ΟΤΙ ΤΟΙΣ ΜΕΝ ΕΠΩΦΕΛΗ κ. τ. λ. ΕΘ,
25
πολλαι γάρ ήμώνα μέν εισ’ έπιφθονοι, αΐδ' εις αριθμόν των κακών πεφύκαμεν. 17 Έπιχάρ μου.
Το δε γαμείνόμοιόν εστι τώτρις εξή τρεις μόνους 5 άπό τύχης βαλείν εάν μεν γάρλάβης τεταγμένην τους τρόπους και τάλλ’ άλυπον, ευτυχήσεις τώ γάμων είδε και φιλέξοδόντε και λάλον και δαψιλή, ούγυναίχ' έξεις, διά βίου δ’ άτυχίαν κοσμουμέναν 18
10
Εύριπίδου Οιδίποδα.
Πάσα γάρ δούλη πέφυκενάνδρός ή σώφρων γυνή, ή δε μήσώφρων άνοία τόν ξυνόνθ’ ύπερφρονεί, 19 Εύριπίδου Μελανίππη. "Aλγιστόν έστι θήλυ μισηθεν γένος.
αι γάρ σφαλείσαι ταΐσινούκ έσφαλμένας 15 αίσχος γυναιξί, και κεκοίνωνται ψόγον
-
τας ού κακαίσιναι κακαί τά δ' εις γάμους ούδένδοκούσιν ύγιές άνδράσιν φρονείν. 20 Εύριπίδου Αλεξάνδρου, Έκτών όμοίων οι κακοί γαμούσ’ άει. 2021 Γαϊου ύπερ Λουκίλλης. Φυλάττομαι δέ τι πικρότερον επειν διά τό τής
μητρυιάς όνομα, πολλά γαρ προειληπτα των ονομά των εις πίστιν άπεχθείας, και μητρυιά δυσκόλως άληθεύειν πιστεύεται δει δε ούτας φήμας τών 25 όνομάτων έξελέγχεσθαι τούς τρόπους, πολλοί γάρ ήδη διαβεβλημένας προσηγορίας έχοντες έσχον ού πονηράν διάνοιαν πάλιν έτεροι και καλούς όνόμασιν έκτής φύσεως κεκοσμημένοι ψυχαίς άνομοίος προσ έρχονται πρός τά έργα, 3022.
Θεμι στίου έκ τού περί ψυχής,
26
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
Αλλά μάλιστα διψών άπέθανεν τής γυναικός, έρών έρωσης άπολειπόμενος, ούδεν ειπείν ούτε ποιή σαι πρός αύτήν ιταμόν έτόλμησαν άλλ’ ούτως έν εκαρτέρησαν αμφότεροι τώ πρέποντι, ώσπερ άποδεί ξασθαι θέλοντες ότι πλείστον αιδούς έρωτε δικαίω5 μέτεστιν όθεν έμοιγε πλείστον αυτή φαίνεται χρό νον άνήρ συμβεβιωκέναι πάντα γάρ διόλου τόν δε καετή χρόνονόμαλώς συνεβίωσεν, αι δε άλλα συνοι κούσιν,ού συμβιούσιν, όταν λυπώσι τούς μεν άνδρας ή ζηλοτυπώσινή διαφέρωνται περί χρημάτων ή κα-10 κώς λέγωσιν ή φεύγωσε θρυπτόμενα τάς φιλοφρο σύνας και συνδιαιτήσεις, ώστε άν τούτον έξαίρης
τόν χρόνον ένώ ταύτα πράττουσιν, άπολείπεται βρα χύς εκείνος ότής συμβιώσεως, 23 Μουσωνίου έκ τού τίτλου “κεφάλαιον 15 γάμου”
Βίου και γενέσεως παίδων κοινωνίαν κεφάλαιον είναι γάμου, τον γάργαμούντα, έφη, και την γαμου μένην επί τούτω συνιέναι χρή έκάτερον θατέρω, ώστ' άμαμεν άλλήλοις βιούν, άμα δε ποιεσθαι, και κοινά 20
δε ήγεσθαι πάντα και μηδέν ίδιον, μηδ’ αυτό το σώμα, μεγάλη μεν γάρ γένεσις άνθρώπου, ήν άπο τελεί τούτο το ζεύγος, άλλ’ ούπω τούτο ικανόν τώ γαμούντι, διδή και διχα γάμου γένοιτ’ άν συμπλε κομένων άλλως, ώσπερ και τα ζώα συμπλέκεται αύ-25 τους, δεί δε έν γάμω πάντως συμβίωσίν τε είναι και κηδεμονίαν άνδρός και γυναικός περί άλλήλους, και έρρωμένους και νοσούντας και εν παντί καιρώ, ής έφιέμενος έκαστος ώσπερ και παιδοποιίας εισιν έπι
γάμον, όπου μένουν ή κηδεμονία αύτη τέλειός έστ,30 και τελέως αύτήν οι συνόντες άλλήλοις παρέχονται,
ΠΕΡΙ ΜΝΗΣΤΕΙΑΣ κ. τ. λ. Ο.
27
άμιλλώμενοι νικάνό έτερος τον έτερον, ούτος μεν ούν ό γάμος ή προσήκει έχει και άξιοζήλωτός έστι, καλή γάρ ή τοιαύτη κοινωνία όπου δ' εκάτερος σκο πει τό έαυτού μόνον άμελών θατέρου, ή και νή Δι 5ό έτερος ούτως έχει, και οικίαν μεν οικεί τήν αύτήν, τή δε γνώμη βλέπει έξω, μήβουλόμενος τώ ομόζυγι συντείνειν τε και συμπνεΐν, ένταύθ’ άνάγκη φθεί
ρεσθαι μεν τήν κοινωνίαν, φαύλως δ’ έχειν τά πράγ ματα τους συνοικούσιν, και ή διαλύονται τέλεονάπ’ 10 άλλήλων ή τήν συμμονήν χείρω έρημίας έχουσιν -
ΠΕΡΙ
ΜΝΗΣΤΕΙΑΣ (Ετι
ΚΑΙ ΠΕΡΙ
(γ
ΓΑΜΟΥ.Υ Ο.
1
Εύριπίδου Μελανίππης.
Γάμους δ’ όσα σπεύδουσι μήπεπρωμένους,
δύο
15 μάτην πονούσιν ή δε τώ χρεών πόσει μένουσα κάσπούδαστος ήλθεν εις δόμους, 2
Τού αύτού (Phoen. 18).
Mή σπείρε τέκνων άλoκα δαιμόνων βία. 3 Εύριπίδου Αντιόπη. 20 Κήδος καθ' αυτόν τόν σοφόνκτάσθαι χρεών, 4 Τού αύτού Μελανίππη. Όσοι γαμούσι δ’ ή γένει κρείσσους γάμους ή πολλά χρήματα, ούκ έπίστανται γαμείν.
τά τής γυναικός γάρ κρατούντ’ ένδώμασι 25 δουλοί τόν άνδρα, κούκέτ’ έστ’ ελεύθερος. πλούτος δ’ έπακτός έκ γυναικείων γάμων άνόνητος, αι βάρδιαλύσεις ούβάδια, --
5
Μενάνδρου,
(
Ν -λ -
Να
1κών δι
28
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
Όταν πένης ών και γαμείν τις έλόμενος τά μετά γυναικός έπιδέχηται χρήματα, e ----- , τως, ν
9
Α.
-
αυτόν δίδωσιν, ούκ έκείνην λαμβάνει.
6
Εύριπίδου Μελεάγρω. Ειδ’ εις γάμους έλθουμ', όμήτύχοι ποτέ, τών έν πόνοισινήμερευουσών άει βελτίον’ αντέκομιδώμασιν τέκνα, έκ γάρ πατρός και μητρός όστις εκπονεί σκληράς διαίτας, οι γόνοι βελτίονες, 7
5 --
Μενάνδρου.
ΙΟ
Δύ έσθ’, άκρυνατόν γαμείν μέλλοντα δε, ήτοι προσηνήγ' όψιν ή χρηστόν τρόπον την γαρ ομόνοιαν την πρός άλλήλους ποιεί, 8
Ησιόδου έργων (699 et 701). Παρθενικήν δε γαμείν, ώς κ’ ήθεα κεδνα διδάξης, 15 πάντα μάλ’ άμφις ιδών, μή γείτοσι χάρματα γήμης, 9
Θεόγνιδος (183). Κριούς μεν και όνους διζήμεθα, Kύρνε, και ίππους εύγενέας, και τις βούλεται έξιάγαθών
βήσεσθαι" γήμα δε κακήν κακού ού μελεδαίνει έσθλός άνήρ, ήνοι χρήματα πολλά φέρη,
20
10 Εύριπίδου έν Αντιόπη. Πάσι δ’ άγγέλλω βροτούς έσθλών άπ’ άνδρών ευγενή σπείρειν τέκνα, ούγάρ ποτ’ άν πράξειανές τέλος κακώς, --
25
11 Καλλικρατίδου έκτού περί οίκου εύ δαιμονίας.
-
Έχει δε τό ίχνος τούτο τάς διακοσμάσιος πράτον και αυτός ό άνθρωπος έντα διαιρέσει τας ψυχάς"
ΠΕΡΙ ΜΝΗΣΤΕΙΑΣ κ.τ.λ. ο
29
ταύτας (γάρι όμέντι έντιλογισμός, δ δε θυμός, ο δε
επιθυμία, όμενών λογισμός οικοδεσπότα και άρχοντι πoτεμφερής έντι" πρεσβύτερός τε γάρ έντί τάφύσει και τα γενέσει, διανοητικώτατος και διακριτικώτατος 5 ά δ’ έπιθυμία, θάλυ και νεαρών και υγρόν πάθος υπάρχουσα ψυχά, τά γυναικι ποτιφερής έντι ό δε θυμός, όρμάς και ζέσιος μεστός έων και συνακούων και έπακολουθών πολλάκις τώλογισμώ ήτώνώ, (και) νεανία ποθωμοίωτα, άμενγάρμονάς έντι τό γεννών 10 και όριζον, άδεδυάς τόόριστών και όριζόμενον, και το μεν περιττόν έκτάς καθ' αύτό φύσιος, τό δε άρτιον έκ τάς πρός τι διότι τό μεν καθ' αυτό φύσιος περαί νει, τό δε άρτιονέκ τάς πρός τι και το μεν κατά περισσάς χώρας συντάσσον εξομοιάζει αυτώ, τό δε 15 μόνον ώσπερ ύλα ύποκείμενον, ό δε αυτός λόγος και έπι τάνγραμμάν και χωρίων τό μέν γάρ τετράγωνον όρίζει και συντάσσει, τό δ’ έτερόμακες ώσπερ ύλα, ύποκειμένα όρίζεται και συντάσσεται, τετραγωνιζό μενον και έξισούμενον δει δε τόν μωσικόν μιμέεσθαι 20 τόν ίδιον τόνον τάς φωνάς έκμαθόντα ούτω πειρά σθαι τάν μέσαν καθιστάνειν, όπως και επί τα βαρέα και έπι τά όξέα διαρκέσαι δύναται, και μήτε βήξη μήτε άπολίπη τήν στάσιν, ούτως ών δει και γάμον συναρμόζεσθαι ποτέ τον ίδιον τόνον τας ψυχάς, όπως
25μή μόνον έν ευτυχίας συνεκτρέχειν άλλάλος δυνα τοί ώντ. και γάρ αϋλώς ό αύλατάς ποτέ τον ίδιον τόνον διαρκέσαι δυναμένως λαμβάνει, και παδάλια
όκυβερνάτας ποτί τό μέγεθος τάς ναός, 12 30
Nικοστράτου περί γάμου, Ταυτί μεν ούν τα θρυλούμενα σύ οίσθια, μήτε
ευγενεία προσέχειν μήτε δόξητών πατέρων ούτως γε
30
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑποφ
ώς αύτή τή γυναικί, πολλαι γάρ δή πάνυ καλών κάγαθών πατέρων φαύλα έφωράθησαν και ούκ έσω φρόνησαν χρήματα δε οι μεν ούδε πάμπαν φιλο φρονείν ειώθασεν ένιοι δε ούδ’ άνγήμα έφασαν άλλως τε ειμή πλουτούη και προίκα έπάγοιτο πολλήν. 5 άλλ’ ένταύθά που και τόλαμπρόν τού δουλεύειν έστιν
ιδίαμέντή γυναικι ύπότού πλούτου διατεθρυμμένη, ιδία δε τους χρήμασιν ύπoθωπεύοντα αύτόντινα, και ήν συμβαίνη μάλιστα λαμβάνοντα εκείθεν άναλίσκειν. είδε κατ' εμέ τις εύης, και σμικράν ήδίστ’ άν πύθοιο. 10 κρείττον άρα ήν άνδρικόν τι γύναιον και κατ' άγρούς τεθραμμένον άναζητεΐν τε και πολυπραγμονεν,
ικανόν μεν πονεϊν, όπότεύδωράνιμάν δέοι, και πύρ έναύσα, ήν τούτου καιρός, ούκ άνελεύθερον δε ούδε άρρητοποιόν, χρηστόν γεμήν και άράξα ποτέ μύλην, 15 και έπαφήσας αύτής διδούσαν ώσπερ έπιλύρας. ταύτα μεν δή ρώμη τή γυναικί, ταύτα δε τώ οίκω όφελος, επειδή δε ούκ εύδηλόν έστιν άρτι γαμούντι, όποια δή τινες τους τρόπους αϊ γυναίκες άναφανήσονται, Ινδοί ούτω γαμούσι και οι σοφοί αυτών, και ουδε-20 πώποτεψευσθήναι λέγονται, εκείνοι τοίνυν οι Ινδοί και γυμνοί και σοφοί ούχόπως πλούτω και δόξη έγη μαν Ινδού άνδρός και πλουσίου θυγατέρα, άλλ’ αύ τήν τήν κόρην τήν τε όψιν αυτής και τό κάλλος έπο λυπραγμόνησαν, σοφία δή τινι τούτό γε, ούκ άκολα-25 σία ουδεμιά, ούδε κατά τά αύτά ήμύν, αι γάρ δή όψεις αι χρηστα έχομεν άν τι πιστόν τού κάλλους τής ψυχής, και ένα ούτε θυμούμενον ούτε όργιζόμε νον ούτε χολώντατό πρόσωπον φαιδρόν έχειν τε και καθαρόν, είδε τις πανούργος και κρυψίνους, εύθύς 30
μεν και τώ όφθαλμώ παραβλέπει και δεινόν δέδορ κεν, όστις δε μωρία εϋήθης, τους όφθαλμους και
ΠΕΡΙ ΜΝΗΣΤΕΙΑΣ κ. τ. λ. Ο
31
ταϊς κόρας άναπέπταται" όνωνόφθαλμοι και προβά των τοιούτοι ό δέ γε, συνάγων τάς όφρύς σκαιός έστι" και ότωέπανθεί ούκ έρύθημα άλλά σκότος τε και νέφος, τούτου γεή ψυχή ούδαμή ουδαμώς εύ 5 φραίνεται, ταυτί μεν τά γνωρίσματα και σημεία ού παρθένος άρα και γυναιξίν, άλλά και αυτούς πρόσ εστι τους άνδράση περί μεν ούν τών Ινδών ού τος ό λόγος κρατεί, ώς καταμαντεύονται περί τών γυναικών πόρρωθεν όποιαίτινες έσονται, μή δή 10 μου δε καταγνώτω μηδείς, έπει κοινότεροντώ κάλλει καταχρήσομαι συμβουλεύων αυτό μεταθείναι, ούγάρ τούς καλούς και τάς καλάς έγώ προξενώ, άλλ’ έτέρως ούκ ένι είπείν, έπόμενοντώ Ινδών λόγω είδος μεν δή τής γυναικός ήμύν εξεταστέον εΐ χάριέν τι και 15άστειον και ελευθέριον, είγε μέλλει τις ήδέως μεν άναπαύσεσθαι, ήδέως δε και εις τήν οικίαν τήν αύ τός αυτού εισελεύσεσθαι. τόγάρδή αισχράνγήμαντα
ετα έξΐστασθαι της οικίας τή γυναικί, ούκ έξΐστασθαι μά Δί έστι τής οικίας, αλλά φεύγειν τήν γυναίκα, 20 ώσπερ δε τό είδος πρότερον άξιούμεν δοκιμάζειν τής γυναικός, ούτω και αυτού εκάστου τού νυμφίου πρό
τερόν γε τό είδος εξεταστέον, ως μή άν τι λυποίη αισχρός ών, ήν τύχη αγαθήν τε και χρηστήν γήμας, ένι δε και άπό τής φωνής τά άπό τής ψυχής εκάστου 25 ειδέναι, και τοίνυν φωνήν μετά ταύτα τής γυναικός
εξεταστέον, τάχα μέν γάρ ήδίων ή ώδική έωθέντε και μετ’ άριστον, μάλλον δε συνεστάλθω αυτή ή φωνή εις τό πράον, και τραχύ πώποτε μήτε βοήσαι μήτε φθέγξατο" τα γάρ τοιαύτα άνδρωδεστέρας τάς 30 γυναίκας αποφαίνει. οιον δε οικία ώς άτοπον άνήρ μενέκ .... τύρβα δε και να μά Δία φωναι άν δρών πολλαίς και άλλα πολλά έστιν, άχρήνέκαστον
32
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΛΙΟΥ
ήμών πολυπραγμονεν ώς δ’ούν ύπομνήσαι ικανά ομαι και ταύτα,
13 Αντιπάτρου εκ του περί γυναικός συμβιώσεως,
Πρώτον μεν χρή τήν μνηστείαν μή εική ποιήσα- 5 σθαι άλλά πάνυ πεφροντισμένως, μηδ' εις πλούτον μηδ' εις όγκούσαν εύγένειαν μηδ' εις άλλην χάσμην μηδεμίαν άποβλέπειν, μηδεμά Δία είς κάλλος και γάρτούτο ώς έπι πάν όγκον και δεσποτικόνήθος περι ποιεί, αλλά πρώτα μεν τότών γονέων εξετάζεινήθος 10 και τρόπον, ει πολιτικός και άφορτος και ευγνώμων, έτι δε και σώφρων και δίκαιος, επί δε τούτοις άκε νόσπουδος και άλχνος, και τα άλλ’ά περί τού ποι ους τινάς φίλους κτάσθαι δεν παραγγέλλεται έπειτα
και την μητέρα ή ήγαμεσθαι μέλλουσα συντρέφεται, 15 και τον ταύτης τρόπον κατά τόπλείστον αποπλάττε
ται, μετά ταύτα εΐ άκολούθως τώ έαυτών τρόπω ήχασε την θυγατέρα, και μή ήττημένοι εισιν και άπο βεβλεφότες άπό τού συμφέροντος διά τήν άγαν φιλο στοργίαν, και τούτο ποικίλως έξητακένα και διά 20 δούλων και ελευθέρων τών τε ένδοθεν και τών έξω
θεν, και διάγειτόνων και τών άλλων εισοδίων είσω, διά φίλων έπιπλοκάς έστατικάς, ή άλλως μαγείρων ή δημιουργών ή άκεστριών ή τών άλλων τεχνιτών και τεχνιτίδων, και λίαν γάρ προχειρότερον τούς 25 τοιούτους εισάγουσιν και υπέρ τήν άξίαν μεγάλα πράγματα και πίστιν έγχειρίζουσιν.
14 Μουσωνίου έκ τού τίτλου “κεφάλαιον γάμου” Διόχρή τούς γαμούντας ούκ εις γένος άφοράνει 30 έξ ευπατριδών, ουδ' εις χρήματα ει πολλά κέκτην
ΠΕΡΙ ΜΝΗΣΤΕΙΑΣ κ. τ. λ. Ο
33
ταίτινες, ούδ' εις σώματα εΐ καλά έχουσιν. ούτε γάρ πλούτος ούτε κάλλος ούτ’ εύγένεια κοινωνίαν μάλ λον αύξεινπέφυκεν, ώσπερ ούδ' όμόνοιαν, ούδ’ αύ τήν παιδοποιίαν κρείττω ταύτα απεργάζεται, άλλά 5 σώματα μεν πρός γάμον αποχρώντα τα υγιή και την ιδέαν μέσα και αύτουργεΐν ικανά, άδή και επιβου λεύοντ’ άνύπότών άκολάστων ήττον, και εργάζοντο μάλλον όσα σώματος έργα, και παιδοποιοτομή έν δεώς, ψυχάς δε έπιτηδειοτάτας είναι νομιστέοντάς 10 πρός σωφροσύνην και δικαιοσύνην και όλως πρός άρετήν εύφυεστάτας, ποιος μέν γάρ γάμος χωρίς όμονοίας καλός; ποία δε κοινωνία χρηστής πώς δ' άν όμονοήσειαν άνθρωποι πονηροί όντες άλλήλους; ή πώς άγαθός πονηρώ όμονοήσειεν, ούδέν γε μάλλον 1 5 ή όρθώ ξύλω στρεβλόν συναρμόσει ενάν, ή στρεβλά άμφω όντα άλλήλον, τό γάρ δή στρεβλόν τώ τε όμοίω τώ στρεβλώ άνάρμοστον και τώ, έναντίω τώ ευθεί έτι μάλλον. έστι δή και όπονηρός τότε πονη
ρώ ού φίλος ουδ' ομονοεί, και πολύ ήττον τώ 20χρηστώ. 15
Χείλωνος.
Γάμους ευτελείς και ισοτίμους ποιού 16
Κλεοβούλου,
Κλεόβουλος έφη δεν συνοικίζειν άνδράση τάς 25 έαυτών θυγατέρας, τήν μενήλικίαν παρθένους τό δε φρονείν γυναίκας, 17
Περικλέους.
Περικλής ότών Αθηναίων στρατηγός, δυοίν αύ τούτην θυγατέρα μνηστευομένων, τούμεν πλουσίου 30 και άπαιδεύτου, τούδε πένητος και φιλολόγου, τούτω SΤΟΒ, ΕΙ,ΟΕ, ΙΙΙ,
3
-
34
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
αυτήν έξέδωκεν, ειπών ότι άμενων έστι τού όντος ό δυνάμενος γενέσθαι πλούσιος, 18
Δημοκρίτου,
Δημόκριτος έφη, ώς όγαμβρούμεν έπιτυχών εύρεν υιόν, ο δε αποτυχών απώλεσε και θυγατέρα 5
ΟΤΙ
ΕΝ
ΤΟΙΣ
ΓΑΜΟΙΣ
ΤΑΣ
ΤΩΝ
ΣΥΝΑΠΤΟΜΕΝΩΝ ΗΛΙΚΙΑΣ ΧΡΗ ΣΚΟΠΕΙΝ.
Ο Α.
1
Εύριπίδου Φοίνικος. Μοχθηρόν έστιν άνδρι πρεσβύτη τέκνα δίδωσιν όστις ούκέθ’ ώραίος γαμείν δέσποινα γάρ γέροντε νυμφίω γυνή 3
Θεόγνιδος (457). Ούτοι σύμφoρόν έστι γυνή νέα άνδρι γέροντες
ούγάρπηδαλίωπείθεται, ώς άκατος, ούδ’ άγκυρα έχουσιν άπορρήξασα δε δεσμά πολλάκις έκνυκτών άλλον έχει λιμένα, 3
15
Εύριπίδου Αιόλου. Κακόν γυναίκα πρός νέαν ζεύξα νέον.
μακρά γάρ ισχύς μάλλον άρσένων μένει, θηλεία δ’ ήβηθάσσον εκλείπει δέμας. 4
ΙΟ
Σαπφούς.
20
-
Αλλ' έων φίλος άμυνλέχος άρνυσο νεώτερον
ούγάρτλάσομ’ εγώ ξυνοικεϊνέσσα γεραιτέρα 5
Εύριπίδου. Εγώγάρ έξω λέκτρα αύτους καλώς έχειν, δίκαιόν έστιν, οΐσι συγγηράσομαι. -
25
ΟΤΙ ΕΝ ΤΟΙΣ ΓΑΜΟΙΣ ΟΥ, ΤΗΝ κ. τ. λ. Ο Β. 35
6
Ησιόδου έργων (695). Ωραίος δε γυναίκα τεόν ποτ' οίκον άγεσθαι, μήτε τριηκόντων έτέων μάλα πόλλ’ άπολείπων, μήτ’ επιθείς μάλα πολλά, γάμος δέ του ώριος ούτος, α
Αν
ν
ν
--------
α
3,
5 ή δε γυνή τέτορ’ ήβώοι, πέμπτω δε γαμούτο 7
Εύριπίδου Δανάης. Και νύν παραινώ πάσι τους νεωτέρους, μή πρός τό γήρας τούς γάμους ποιουμένους σχολή τεκνούσθαι παϊδας, ούγάρ ήδονή, 10 γυναικί τ’ έχθρόν χρήμα πρεσβύτης άνήρ, άλλ’ ώς τάχιστα και γάρ έκτροφα καλαί, και συννεάζων ήδύ πας νέω πατρί, 8 Εύριπίδου Φοίνικι. Πικρόν νέα γυναικι πρεσβύτης άνήρ. 159
Θεοδώρου ύπερ Ελπίδος Φοριανής, Ίσμεν δε άπαντας άνθρώπους, έπειδάν εξήλικίας άνισα πρός γάμους υπενεχθώσι, πέρα τού μετρίου νεότητος ειωθότας ήττάσθαι. ΟΤΙ ΕΝ ΤΟΙΣ ΓΑΜΟΙΣΟΥ ΤΗΝ ΕΥΓΕΝΕΙΑΝ
20 ΟΥΔΕ ΤΟΝ ΠΛΟΥΤΟΝ ΧΡΗΣΚΟΠΕΙΝ, ΑΛΛΑ ΤΟΝ ΤΡΟΠΟΝ
--
1
ΟΒ,
Διοδώρου. 9
ν
ς
ν
--
Λ,
αν
Εγώ μένουν τόν νόμον έμαυτώ τουτονι τίθεμαι δοκιμάζων, ώσπερ είρηται ποιείν, 25 κρείττον γάρ έστηνεύτεθραμμένην λαβείν γυναίκ' άπροικονή κακώς μετά χρημάτων, τήν έσομένην μετά ταύτα μέτoχoντού βίου, 2
Μενάνδρου. 3
Σίς
-
36
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
Και τούτον ήμάς τόν τρόπον γαμείν έδει
άπαντας, ώΖεύσώτερ, ώς ωνούμεθα ούκ εξετάζειν μεντάμηδέν χρήσιμα,
τις ήνό πάππος ής γαμε, τηθή δε τίς, τόν δε τρόπον αυτής τής γαμουμένης, μεθ' ής
5
βιώσεται, μήτ’ εξετάσαι μήτ’ εισιδεΐν,
άλλ’ έπι τράπεζαν μεν φέρειν τήν προϊχί, να εϊτάργύριον καλόν έστι δοκιμαστής ίδη, δ πέντε μήνας ένδον ούγενήσεται" τής διά βίου δ’ ένδον καθεδουμένης άει μή δοκιμάσαντα μηδέν, άλλ’ εική λαβείν
ΙΟ
άγνώμον”, όργιλην, χαλεπήν, έάν τύχη, λάλον, περιάξω τήν έμαυτού θυγατέρα
τήν πόλιν όλην οι βουλόμενοι ταύτην λαβείν λαλείτε, προσκοπείσθε δ’ ήλικον κακόν λήψεσθ’, άνάγκη γάργυναίκ” είναι κακόν άλλ’ ευτυχής έσθ’ ό μετριώτατον λαβών. 3
Εύριπίδου (Αndrom.1279).
Είχρήγαμεϊν, χρήτάκτεγενναίων γαμείν, δούναίτ’ές έσθλούς, όστις εύβουλεύεται, κακών δε λέκτρων μή πιθυμίαν έχειν, μήδ’ είζαχρύσους οίσεται φερνάς δόμος, 4
15
20
Εύριπίδου Κρήσσαις.
Γαμείτε νύν, γαμείτε, κάτα θνήσκετε ή φαρμάκοσινέκ γυναικός ή δόλος, 25 4* Όστις δε πλούτον ή εύγένειαν εισιδών γαμε πονηράν, μώρός έστι μικρά γάρ μεγάλων αμείνω σώφρον εΐδόμος έχει (Eur. Εί.1097). 5
Ιππώνακτος.
--
Γάμος κράτιστός έστιν άνδρι σώφρονι, τρόπον γυναικός χρηστόν ένδον λαμβάνειν
3Ο
ΟΤΙ ΕΝ ΤΟΙΣ ΓΑΜΟΙΣΟΥ ΤΗΝ κ. τ. λ. ο Β. 37
αύτη γάρ ή προξ οικίαν σώζει μόνη. όστις δε τρυφερώς την γυναίκ”άγει λαβών,
συνεργών ούτος άντ δεσποίνης έχει, εύνουν, βεβαίαν εις άπαντα τόν βίον. Εύριπίδου Βελλεροφόντης, Πολλούς δε πλούτω και γένει γαυρουμένους γυνή κατήσχυν” ένδόμοισι νηπια.
56
7
Μενάνδρου. Τά μετά γυναικός εισιόντ’ εις οικίαν
10 ούκ άσφαλή τήν κτήσνούδ’ ιλαράν έχει 8 Εύριπίδου Αντιόπη." Εϊνούς ένεστιν, ειδεμή, τί δεν καλής
γυναικός, ειμή τας φρένας χρηστάς έχους 9
15
Αντιφάνους, Ούκ έστιν ουδέν βαρύτερον τών φορτίων όντως γυναικός προίκα πολλήν φερομένης, --
10 Εύριπίδου Ανδρομάχης (207). Φίλτρον δε και τόδ', ούτό κάλλος, ώγύναι, άλλ’ άρεται τέρπουσι τούς ξυνευνέτας, 2011 Μενάνδρου. Όστις γυναίκ' επίκληρον έπιθυμεί λαβείν πλουτούσαν, ήτοι μήνιν έκτίνει θεών,
ή βούλετ’ άτυχεϊν μακάριος καλούμενος 12 Εύριπίδου Μελεάγρω. 25 Ηγησάμηνούνεϊ παραζεύξειέ τις
χρηστώ πονηρόν λέκτρον, ούκ άνεύτεκνεϊν, έσθλον δ’ άπ’ άμφοινέσθλόν άν φύναι γόνον 13
Τού αύτού Μελανίππης.
--
38
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
Μετρίων λέκτρων, μετρίων δε γάμων μετά σωφροσύνης
κύρσαι θνητοίσιν άριστον, 14 Εύριπίδου Ανδρομάχης (639). Κύδιον βροτούς
ό
πένητα χρηστών ή κακόν και πλούσιον γαμβρόν πεπάσθαι και φίλον σύ δ’ οϋδεν εί, 15
Εκ τών Σειρήνου.
Λάκων των πλουτούντων έπιεικεί νεανίσκω και πένητι τήν αυτού θυγατέρα έξέδωκεν αιτιωμένων 10 δ’ αυτόν τών συγγενών “εγώ” έφη “έποιησάμην γαμ Λ
Λ,
Σ
9
2.
92
ν
βρον πλούσιον έσόμενον, άλλ' ού πένητα.
16 Πλουτάρχου έκ τών γαμικών παραγ γελμάτων (φ. 139 ).
Ώσπερ έσόπτρου κατεσκευασμένου χρυσώ και λί-15 θος όφελος ούδέν έστιν, ειμή δείκνυσι τήν μορφήν όμοίαν ούτως ουδε πλουσίας γαμετής όνησις, ειμή παρέχει τόν βίον όμοιοντώ άνδρι και σύμφωνον τό ήθος.
ΨΟΓΟΣ ΓΥΝΑΙΚΩΝ, ΕΤΙ ΚΑΙ ΠΕΡΙ ΓΑΜΟΥ.
20
Ο Γ.
1
Εύριπίδου. Δεινή μεν άλκή κυμάτων θαλασσίων, δειναι δε ποταμού και πυρός θερμόύπνοα, δεινόν δε πενία, δεινά δ’ άλλα μυρία" άλλ’ ούδέν ούτω δεινόν ως γυνή κακόν, ούδ’ άν γένοιτο γράμμα τοιούτον γραφή, 9
9
9
αν
ν
α
ν
ν
ούδ’ άνλόγος δείξει εν ει δέ του θεών ,
25
ΨΟΓΟΣ ΓΥΝΑΙΚΩΝ κ. τ. λ.
39
τόδ' έστι πλάσμα, δημιουργός ών κακών για και βροτοσι δυσμενής η
ν
ν
Αν
μέγιστος
αν
2
Μενάνδρου,
-
Έστιφόβος, δεν 5 γυνή λέγουσα χρήστ’ υπερβάλλων 3
αν
Α
Εύριπίδου Ιππολύτω (664).
Όλοισθεν μισών δ' ού ποτ’ εμπλησθήσομαι γυναίκας, ουδ' εΐφησί τίς μ’ άει λέγειν άει γάρ ούτως εισί κάκειναι κακαί 10ή νύν τις αύτάς σωφρονείν διδαξάτω, ή κάμ’ έάτω ταΐσδ’ έπεμβαίνεινάει, 4
Μενάνδρου,
Έργον γυναικός έκλόγου πίστινλαβείν. 15
5. Εύριπίδου Οιδίποδος. Aλλως δε πάντων δυσμιαχώτατον γυνή,
6
Έχθροίσιν είη πολεμιανδάμαρτ” έχειν.
7
Μενάνδρου,
Ως έστ’ άπιστον ή γυναικεία φύσις. 8 Εύριπίδου Μηδείας (263). 20
Γυνή γάρ έστι τάλλα μεν φόβου πλέα,
κακή δ’ές άλκήν και σίδηρον είσοράν όταν δ’ές εύνήν ήδικημένη κυρή, ούκ έστιν άλλη φρήν μια φονωτέρα, 9 25
Εύριπίδου Εκάβης (1178). Όστις γυναίκας τών πριν ειρηκεν κακώς,
οι
-ν
ρ
οι
α
Α
Α
--
ή νύν λέγει τις ή πάλιν μέλλει λέγειν
άπαντα ταύτα συντιθείς έγώ φράσω. γένος γάρ ούτε πόντος ούτε γήτρέφει
το όνδ', δδ' άει συντυχών έπίσταται,
η
-
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
40
10 Εύριπίδου Μελανίππης. Πλήν τής τεκούσης θήλυ πάνμισώ γένος. 11
Εύριπίδου Δανάης.
Γυνή γάρ έξελθούσα πατρώων δόμων ού τών τεκόντων έστίν, άλλά τούλέχους, 12
Εύριπίδου Αλ όπης. Γυνή γυναικι σύμμαχος πέφυκέ πως
13
Εύριπίδου Αιόλου. Γυναίκα δ’ όστις παύσεται λέγων κακώς,
δύστηνος άρα κού σοφός κεκλήσεται. 14 Εύριπίδου Αιγέως, Πέφυκεγάρ πως παισι πολέμιος γυνή
τους πρόσθενή ζυγείσα δευτέρα πατρί, α) Η μία ή
15 Εύριπίδου Ανδρομάχης (85).
Πολλάς άνεύρος μηχανάς, γυνή γάρ εί, 16
Εύριπίδου Αιγέως, Δειλών γυναίκες δεσποτών θρασύστομοι.
17 Εύριπίδου Ανδρομάχης (94). Γυναιξί τέρψις τών παρεστώτων κακών άνά στόμ’ άει και διάγλώσσης έχειν.
18 Εύριπίδου Ανδρομάχης (181). Επίφθανόν τι χρήμα θηλείας φρενός και ξυγγάμοισι δυσμενές μάλιστ’ άει,
19 Εύριπίδου Ανδρομάχης (269). Πέποιθα δεινόν δ’ έρπετών μεν άγριων άκη βροτοσι θεών καταστήσαίτινα, άδ’ έστ’ έχιδνης και πυρός περαιτέρω,
10
ΕΡΟΓΟΣ ΓΥΝΑΙΚΩΝ κ. τ. λ. Ο Γ.
41
ούδες γυναικός φάρμακ εξεύρηκέπω κακής" τοσούτον εσμέν άνθρώποις κακόν. 20 Εύριπίδου Βελλεροφόντης, Ω παγκακίστη και γυνή, τί γάρ λέγων 5 μειζόν σε τούδ’ όνειδος έξειποι τις άν;
21 Εύριπίδου Δανάης. α
ν
α
ν
-
Ήν γάρ τις ανος, ώς γυναιξί μεντέχναι , μέλoυσι, λόγχη δ’ άνδρες εύστοχώτεροι. αν είναι η ί ειγάρ δόλοισινήντό νικητήριον, 10ήμες άνανδρών είχομεν τυραννίδα. 22 Εύριπίδου Δανάης Συμμαρτυρώσοι πανταχού λελειμμεθα
πάσαι γυναίκες άρσένων άει διχα. 15
23 Εύριπίδου Ιππολύτω. Αντιπυρός γάρ άλλο πύρ μείζον έβλάστομεν γυναί-
κες πολύ δυσμαχώτερον 24
Εύριπίδου Ίνούς.
Φεύ, όσω τό θήλυ δυστυχέστερον γένος 20πέφυκενάνδρών έντε τοΐσιγάρ καλούς πολλώ λέλειπται κάπί τους αισχρους πλέον, 25
Tού αυτού,
Ώ θνητά πράγματι, ώγυναικεία φρένες, όσον νόσημα τήν κύπριν κεκτήμεθα. 2526
Εύριπίδου Ιφιγενείας (Τ. 1032).
Δειναι μεν αι γυναίκες εύρισκεντέχνας. * 27 Εύριπίδου Μηδείας (230). Πάντων όσ’ έστ’ έμψυχα και γνώμην έχει, γυναίκες έσμέν άθλιώτατον φυτόν
-
--
42
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
άς πρώτα μεν δεν χρημάτων υπερβολή πόσιν πρίασθαι δεσπότην τεσώματος
λαβείν κακού γάρ τούτό γ’ άλγιον κακόν. 28
Εύριπίδου Οιδίπους.
Κακίων άλοχος, κάνό κάκιστος γήμη τήν εύδοκιμούσαν, 29
Εύριπίδου Μελέαγρος,
Eι κερκίδων μεν άνδράσιν μέλοι πόνος, γυναιξί δ’ όπλων έμπέσονεν ήδονα,
έκτής επιστήμης παρεκπεπτωκότες κείνοί τ’ άνοΰδεν είενούθ’ ήμες έτι. 30 Εύριπίδου Ιππολύτου (616). Ώ Ζεύ, τί δή κίβδηλον άνθρώποις κακόν γυναίκας εις φώς ήλιου κατώκισας; ειγάρ βρότειον ήθελες σπείρα γένος,
10
15
ούκέκ γυναικών χρήν παρασχέσθαι τόδε,
και
άλλ’ έντιθέντας σουσιν ένναους βροτούς η
ή χαλκόν ή σίδηρον ή χρυσού βάρος,
παίδων πρασθαι σπέρμα τού τιμήματος, γι
31 Tού αυτού Μελέαγρος,
2Ο
Μισώ γυναίκας... έκ πασών δε σέ,
ήτις πονηρά τάργ’ έχουσ’ είτ’ εύλέγεις ,
η
32 Εύριπίδου Μηδείας (407). Γυναίκες ές μενέσθλ’ άμηχανώταται, κακών δε πάντων τέκτονες σοφώταται.
33 Eν ταυτώ (568). Ούδ’ άνσύ φαίης, εΐ σε μήκνίζοι λέχος, άλλ' εις τοσούτον ήκεθ’ ώστ’ όρθουμένης
εύνής γυναίκες πάντ έχειν νομίζετε,
25
ζΠΟΓΟΣ ΓΥΝΑΙΚΩΝ κ. τ. λ. Ο Γ.
43
34 Tού αύτού Ορέστης (605). 9
ν
Αει γυναίκες έμποδών ταις συμφορας
έφυσαν άνδρών πρός τό δυστυχέστατον, 5.
35 Tού αυτού Φρίξω. Ως ουδένύγιές φασι μητρυιάς φρονείν νόθοισι πασίν, ών φυλάξομαι ψόγον.
36 Εύριπίδου Φοινίσσας (198). Φιλόψογον δε χρήμα θηλειών έφυ. σμικράς διάφορμάς ήν λάβωσιτών ψόγων, 10 πλείους έπεισφέρουσιν ήδονή δέτις γυναιξί μηδενύγιές άλλήλας λέγειν. 37 Ομήρου (Od. ο , 20).
Oισθαγάροϊος θυμός ένι στήθεσσι γυναικός , κείνουβούλεται οικονόφελλεινός κεν όπύρι) ό, τις πυ 15 παίδων δε προτέρων και κουριδίοιο φίλοιο
ούκέτι μέμνηται τεθνεότος ούδε μεταλλά 38 Ησιόδου (Op.375).
-
“Oς δε γυναικι πέποθε, πέποιθ’ όγεφηλήτησιν. 39
Αλέξιδος.
-
20
Ούκ έστ’ άναισχυντότερον ουδέν θηρίον Η γυναικός άπ’ έμαυτής έγώ τεκμαίρομαι, 40
Μενάνδρου,
* . . .
. . *
μειοι -
(Καίτοι τι λογίζομ’ό κακοδαιμων προσδοκών και η χάριν παρά γυναικός κομείσθαι; μή μόνον 25 κακόντι προσλάβουμε, και κάλλιστ έχει 40' Ούκέν γυναικι φύεται πιστή χάρις 41 Εύριπίδου Αύγης, Γυναίκες έσμέν, τάμενόκνωνικώμεθα, τά δ’ ούκ άν ήμών θράσος υπερβάλοιτό τις.
--
44
42
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
Αλέξιδος.
Ούκ έστιν ούτε τείχος ούτε χρήματα ούτ’ άλλο δυσφύλακτονούδέν ως γυνή, 43
Μενάνδρου.
Τότε τάς γυναίκας δεδιέναι μάλιστα δεί, όταν τι περιπλάττωσε τους χρηστους λόγους, 44
Μενάνδρου.
Πολύ χειρόν έστιν έρεθίσαι γραύν ή κύνα. 45
Μενάνδρου.
Ουδέποθ’ έταίρα τού καλώς πεφρόντικεν, ή τό κακόηθες πρόσοδον ειωθεν ποιείν, 46
Μενάνδρου.
Φύσει γυνή δυσάνιόν έστι και πικρόν. 47
Ησιόδου θεογονίας (591). Τής γάρ όλώιόν έστι γένος, και φύλα γυναικών πήμα μέγα θνητο σε σύν άνδράσιναιετάουσιν,
ούλομένης πενίης ούσύμφοροι, αλλά κόροιο. 48 Aντιφάνους. Εγώ γυναικι δ’ έντι πιστεύω μόνον,
επάν άποθάνη μή βιώσεσθαι πάλιν τάδ’ άλλ’ άπιστώ πάνθ' έως άν άποθάνη.
49 Ησιόδου -
έργων (57). α
-
Τους δ’ έγώ άντιπυρός δώσω κακόν, ώκεν άπαντες τέρπωνται κατά θυμόν έόν κακόν άμφαγαπώντες, 50 Eν ταυτώ (67.77.78). Ένδεθέμενκύνεόντε νόον και επικλοπονήθος. Ενδ’ άρα οι στήθεσσι διάκτορος Αργειφόντης ψεύδεά θ’ αμυλίους τε λόγους και επίκλοπονήθος,
ΙΟ
ΦΟΓΟΣ ΓΥΝΑΙΚΩΝ κ. τ. λ. Ο Γ.
51
Σοφοκλέους Επίγονοι.
Ώ πάνσύ τολμήσασα και πέρα γύναι. κάκιον άλλ’ ούκ έστιν ουδ' έσται ποτέ
γυναικός ή ει τι πήμαιγίγνεται βροτούς, 552 Aντιφάνους.
Οφθαλμιών άνθρωπος ισχυρώς κακά πάμπολλα πάσχων ενάγαθόν πάσχει μόνον, -
αν
-
-
ν. -------- *
ν
ν
ότι ουχορα γυναίκα τουτον τον χρονον. 8 των 53
10
Φιλίσκου
ενώ είχαν Φιλαργυρ ών
Εις το μεταπείσαι βαδίως άβούλεται πιθανούς έχειν ειωθενή κλίνη λόγους, 54 Σοφοκλέους,
Κατ’ όρφανόν γάρ οίκον άνδρόφρων γυνή 15
55 Εύριπίδου Ιππολύτω. Θησεύ, παραινώσοι τόλώστον, ει φρονες" γυναικι πείθου μηδε τάληθή κλύων. 56 (Μενάνδρου) Υποβολιμαίου, Πολλών κατά γήν και κατάθάλατταν θηρίων όντων μέγιστόν έστι θηρίον γυνή,
20:57
Εύριπίδου Φοίνικι.
Γυνή τε πάντων άγριώτατον κακόν, 58
Μενάνδρου.
--
Όπου γυναίκές εισι, πάντ’ εκεί κακά 2559
Μενάνδρου. Oύ πάνυ
εϊωθ' άληθές ούδε εν λέγειν γυνή, 60
Φωκυλίδου.
45
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
46
Και τόδε Φωκυλίδεω" τετόρων από τώνδε γένοντο φύλα γυναικείων, ή μεν κυνός, ή δε μελίσσης, ή δε συός βλοσυρής, ή δ’ ίππουχαιτηέσσης, εύφορος ήδε, ταχεία, περίδρομος, είδος άριστη ή δε συός βλοσυρής ούτ’ άρ κακή ούδεμενέσθλή, 5 ή δε κυνός χαλεπή τε και άγριος" ή δε μελίσσης οικονόμος τ’ άγαθή και έπίσταται εργάζεσθαι, ής εύχου, φίλ εταιρε, λαχενγάμου μερόεντος,
61' Σιμωνίδου,
αν
Χωρίς γυναίκας θεός έποίησεννόου τά πρώτα, τήν μεν έξύός τανύτριχος, τή πάντ’ άν' οίκον βορβόρωπεφυρμένα
ΙΟ
άκοσμακείται και κυλινδεται χαμαί
και τα
αυτή δ’ άλουτος άπλύτοις ένειμασιν
, ,
Iς μόνη γη και ο έν κοπρίησινήμένη πιαίνεται, τήν δ’ εξάλιτρής θεός έθηκ’ άλώπεκος γυναίκα πάντωνίδριν, ούδέμιν κακών λέληθενούδέν ούδετών άμεινόνων. τόμεν γάρ αυτών είπε πολλάκις κακόν, τό δ’ έσθλόν όργήν δ’ άλλοτ’ άλλοίην έχει. τήν δ’ έκ κυνός λιτοργόναύτoμήτορα, ή πάντ’ άκούσαι, πάντα δ' ειδέναι θέλει
15
2Ο
πάντη δε παπταίνουσα και πλανωμένη
λέληκεν, ήν και μηδέν άνθρώπων δρά, παύσειε δ’ άνμιν ούτ’ άπειλήσας άνήρ, ούδ’ει χολωθείς έξαράξενεν λίθω , όδόντας, ούτ’ άν μειλίχως μυθεύμενος κ.ά. 9
ν
ν
2 -2
και
η
Λ,
6
------------
ν.
ούδ ε παράξενοισινήμένη τύχοι -
Σ
--
γν
25
----------------
-
-η -
ν
άλλ’ έμπεδώς άπρηκτον αύονήν έχει.
τήν δε πλάσαντες γηίνηνόλύμπιοι έδωκαν άνδρι πηρόν ούτε γάρ κακόν
- 30
ζΠΟΓΟΣ ΓΥΝΑΙΚΩΝ κ. τ. λ. Ο Γ.
ούτ' έσθλόνούδέν οίδε τοιαύτη γυνή,
47
-
έργου, δι μούνο, εσδιεν επίσταται
-
αν θες
κεύτί άν κακόν χειμώνα ποιήση θεός,
5
βιγώσα δίφρον άσσονέλκεται πυρός, τήν δ’ έκθαλάσσης, ή δίχ' ένφρεσιν νοεί. τήν μεν γελάτε και γέγηθεν ήμέρην, έπαινέσει μινξείνος ένδόμος ιδών
“ούκ έστιν άλλητήσδελωίων γυνή έν πάσιν άνθρώποισινούδε καλλίων”
10την δ' ουκ άνεκτός(ούτι έν όφθαλμος ιδείν
η
ν
-
και οι δεν αι
ούτ’ άσσονέλθεϊν, άλλά μαίνεται τότε
άπλητον, ώσπερ άμφιτέκνουσιν κύων. άμειλιχος δε πάσι κάποθυμίη έχθροίσιν ίσα και φίλοισι γίγνεται.
15 ώσπερ θάλασσα πολλάκις μεν άτρεμής έστηκ’ άπήμων, χάρμα ναύτησιν μέγα, θέρεος ένιώρη, πολλάκις δε μαίνεται βαρυκτύποισι κύμασιν φορευμένη.
ταύτη μάλιστ' έρικε τοιαύτη γυνή 20όργήν φυήν δε πόντος άλλοίην έχει. τήν δ’ έκτεπελλής και παλιντριβέος όνου,
ή σύντ’ ανάγκη σύντ’ ένιπήσινμόγες έστερξενών άπαντα και πονήσατο άρεστά" τόφρα δ’ έσθίει μεν ένμυχώ 25 προνύξ προήμαρ' έσθίει δ’ έπ’ έσχάρη. όμώς δε και πρός έργον άφροδίσιον έλθόνθ’ έταιρον όντινούν έδέξατο. τήν δ’ έκγαλέης δύστηνον οιζυρόν γένος, κείνη γάρ ούτι καλόνούδ’ουδ' έπίμερον 3οπρόσεστιν, ουδετερπνόν εράσμιον
τις
κιη Α
ευνής δ’ άδηνής έστιν αφροδισιης,
και
τόν δ’ άνδρα τον παρόντα ναυση διδου,
ή δεν
-
Σ
----------------------
την
έν
τι
-- , --
Ας
και
αν τα 7 και
τολγκοτ Στορλιοτ
κλέπτουσα δ’έρδει πολλά γείτονας κακά,
άθυστα δ’ιρά πολλάκις κατεσθίει. τήν δ’ ίππος άβρήχαιτέεσσ' έγείνατο, ή δούλι έργα και δύην περιτρέπει κούτ’ άνμύλης ψαύσειεν ούτε κόσκινον άρειεν ούτε κόπρονέξ οίκουβάλοι, ούτε πρός ιπνόν άσβόλην άλευμένη απ' τον ΐζοιτ, άνάγκη δ’ άνδραποιείται φιλον λούται δε πάσης ήμερης άποβύπον ΙΟ
δις, άλλοτε τρις, και μύροις άλείφεται
αίει δε χαίτην εκτενισμένην φορεί βαθείαν άνθέμοισινέσκιασμένην. καλόν μενών θέαμα τοιαύτη γυνή άλλοισι, τώδ’ έχοντι γίγνεται κακόν, ήν μή τις ήτύραννος ή σκηπτούχος ή, όστις τοιούτοις θυμόν άγλαΐζεται. τήν δ’ έκ πιθήκου, τούτο δή διακριδόν Ζεύς άνδράσιν μέγιστον ώπασεν κακόν.
αίσχιστα μεν πρόσωπα τοιαύτη γυνή 20
είσιν δι’ άστεος πάσιν άνθρώποις γέλως, επ'
αυχένα βραχεία κινείται μόνις,
άπυγος, αυόκωλος"ά τάλας ανήρ,
ν
αυτά λαή
όστις κακόν τοιούτον άγκαλίζεται,
δήνεα δε πάντα και τρόπους έπίσταται, ώσπερ πίθηκος ουδέ οι γέλως μέλει, ούδ’άντιν εύ έρξειεν, αλλά τούθ’ όρά
χώς
και τούτο πάσαν ήμέρηνβουλεύεται, όκως τον ώς μέγιστον έρξει εν κακόν.
-
-
,
τις -
την δεκμελίσσης, τήν τις ευτυχεϊλαβών ε γ' κείνη γάρ οι ημώμος ού προσζάνει.
θάλλει δ’ ύπ’ αυτής κάπαέξεται βίος, φίλη δε σύνφιλεύντι γηράσκει πόσει,
30
ΦΟΓΟΣ ΓΥΝΑΙΚΩΝ κ. τ. λ. Ο Γ.
49
τεκούσα καλόν κούνομάκλυτον γένος. κάρι'πρεπής μεν έν γυναιξί γίγνεται πάσησε, θείη δ’ άμφιδέδρομεν χάρις, ούδ’ έν γυναιξίν ήδεται καθημένη, 5όκου λέγουσιν άφροδισίους λόγους, τoίας γυναίκας άνδράσιν χαρίζεται Ζεύς τάς άρίστας και πολυφραδεστάτας, , τάδ’ άλλα φύλαταύτα μηχανή Διός γυν κ. έστιν τε πάντα και παρ’ άνδράσιν μένει -
ε
10Ζεύς γάρ μέγιστον τούτ' έποίησεν κακόν, γυναίκας ήντι και δοκώσινώφελεϊν, έχοντίτοι μάλιστα γίγνεται κακόν,
των
ούγάρ κατ’ εύφρων ήμερην διέρχεται
--
άπασαν, όστις σύν γυναικι πέλεται, 15ούδ’ αψα λιμόνοικίης άπώσεται, έχθρόν συνοικητήρα, δυσμενέα θεόν,
Οι
ανήρ δ’ όταν μάλιστα θυμηδεν δοκή κατ' οίκον, ή θεού μοιρανή άνθρώπου χάριν, εύρούσαμώμονές μάχην κορύσσεται, 20όκου γυνή γάρ έστιν, ούδ'ές οικίην ξείνον μολόντ’ άν προφρόνως δεχοΐατο. ήτις δέτoι μάλιστα σωφρονείν δοκεί, αύτη μέγιστα τυγχάνει λωβωμένη" κεχηνότος γάρ άνδρός... οι δε γείτονες 25χαίρουσ’ δρώντες και τόν ώς άμαρτάνει, τήν ήν δ’ έκαστος αινέσει μεμνημένος γυναίκα, τήν δε τούτέρου μωμήσεται" ίσην δ’ έχοντες μοιρανού γιγνώσκομεν. Ζεύς γάρ μέγιστον τούτ’ εποίησεν κακόν, ι 30 και δεσμών άμφέθηκεν άρρηκτον πέδης, πή
έξ ούτε τους μεν άίδης έδέξατο
Γ
γυναικός ενεκ’ άμφιδηριωμένους. 8ΤΟΒ, PLOR, III.
4
ή
-
50
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
62 Δημοκρίτου,
Γυνή πολλά άνδρός όξυτέρη πρός κακοφραδμο σύνην.
63' Γαϊου ύπερ Λουκίλλης. Ευάγωγον γάρ έστιν εις πίστιν γυνή και μάλιστα 5 όταν τό άτυχεϊν προσή
64 Γαΐου κατά Μενάνδρας, Ευάγωγον δε εις τό βαδίως το τολμήσαι θυμός γυναικός,
-
ΓΑΜΙΚΑ ΠΑΡΑΓΓΕΛΜΑΤΑ.
1
--
Ο Δ.
ΠΟ
Αναξανδρίδου. Χαλεπή, λέγω σου, και προσάντης, ώ τέκνον,
δδός έστιν, ώς τον πατέρ’ άπελθείν οίκαδε παρά τάνδρός, ήτις έστι κοσμία γυνή όγάρδίαυλός έστιν αισχύνην έχων. Εύριπίδου Κρήσσαις. Ούγάρ ποτ’ άνδρα τόν σοφόν γυναικι χρή δούναι χαλινούς ούδ’ άφέντ' έάν κρατεΐν πιστόνγάρούδέν έστιν, είδε τις κυρεί γυναικός έσθλής, εύτυχεί κακόν λαβών.
15
2
ν
3
αν
9
Αν
ν
α
2Ο
Aντιφάνους.
Mή χρώμασιντό σώμα λαμπρύνειν θέλε, έργοις δε καθαρούς και τρόπος τήν καρδίαν, 4
Εύριπίδου Ανδρομάχης (943) Αλλ' ού ποτ", ού ποτ, ούγάρ εισάπαξέρώ, χρή τούς γενούν έχοντας, οις έστιν γυνή, πρός τήν ένοικος άλοχον εισφοιτάν εάν
25
ΓΑΜΙΚΑ ΠΑΡΑΓΓΕΛΜΑΤΑ. Ο Α.
51
γυναίκας αύται γάρ διδάσκαλοι κακών ή μέντι κερδαίνουσα συμφθείρει λέχος ή δ’ άμπλακούσα συννοσείν αυτή θέλει πολλα δε μαργότητα, κάντεύθεν δόμοι 5 νοσούσιν άνδρών πρός τάδ’ εύφυλάσσετε κλήθροισι και μοχλοΐσιδωμάτων πύλας, ύγιές γάρ ουδέναι θύραθεν είσοδοι δρώσιν γυναικών, αλλά πολλά και κακά
5
10
Μενάνδρου Υποβολιμαίου. Τάδεύτερ’ άει την γυναίκα δεν λέγειν, τήν δ' ήγεμονίαν τών όλων τόν άνδρ’ έχειν. οίκος δ’ ένώ τά πάντα πρωτεύει γυνή, ν
και
ο
Αν
κιν
(Ρ/
η
γν
2,
3,
α
ούκ έστιν όστις πώποτ’ ούκ απώλετο
6 15
Εύριπίδου Μελανίππη. Τίσασθε τήνδε" και γάρ εντεύθεν νοσεί
τά τών γυναικών, οι μεν ή παίδων πέρι ή συγγενείας ούνεκ ούκ απώλεσαν κακήν λαβόντες" είτα τούτο τάδικον
πολλαίς υπερρύηκε και χωρεί πρόσω, 20 ώστ’ εξίτηλος άρετή καθίσταται, 7
Ναυμαχίου.
Έστω σοι πόσες ούτος, δνάν κρίνωσε τοκήες.
κάν μεν έή πινυτός, σύμακαρτάτη, ει δέκεν άλλως , άφρονα μοιρήσαιο, φέρειν και τούτον ανάγκη, αν κ. 25 άλλ’ ήν μέντις σοι πεπνυμένος, όττι κεν είπη
πείθεο, μηδ’ έστω νόος άνδιχα γίνεο δ’ αυτώ μειλιχίη, και μάλλον όταν τί έκήδος κάνη. άνδρι γάρ άσχαλόωντιπαραίφασίς έστιν άκοιτος, λείπειδέοι τά θύρηφι, τά και δύναται πονέσθαι, 30 σοί δ’ οίκωφελημελέτωμέγαρόντε φυλάσσεν μηδέμιν έξερέεινε, τά μήθέμις έστι γυναίκας -
4 και
Α
Λ, ας
52
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
ίδμενα είδ’ αυτός σ' εθέλει συμφράδμονα θέσθαι, σύνθεομεν τάχα θυμώ, αμείβεο δ’ όψε συν αυτώ φραζομένη, και μηδέν ύπίσχεο μηδέκέλευε σήβέζενιότητα, το γάρ τέλος έστιν άφαυρόν, κουρίδιος πινυτή πόσες άρκιος, ουδέτ’ εκείνην ό δεύτερος άθρήσει λεχέων απογυμνωθείσαν πρώτα μεν άφραίνοντας ανάσχεο, και γάρ ανάγκη, πολλάκι που καινούσαν ανάσχεο κηδομένη περ,
ίσχεο δ’ ένστέρνος τα σά κήδεα, μηδ’ άγόρευε πάσιν όσα πρήσσει, μηδ’ έννέπε πάντα τοκεύσι.
ΙΟ
μούνη δ’ άφραδέοντα πινυσσέμεν, αλλά κατ' ασαν και πινυτόν δεδάηκ’ ερεθιζέμενανέραλώβη. πολλάκι δ' ήπιος άνδρα και άφρονα μύθος έθελξεν.
ειδ’ όλοους έτάροισιν έφεσπόμενος κακός ενη, ρε, μή σύμεναντιβύην κείνου, τέκος, εις έριν έλθης, άλλ’ έτάρους ότρυνε μετά σφίσι νεκεα βάλλειν. εια και η 4 δηδέη δ’ όδός ήδε διακρίναι φιλότητα
15 -
--
λευγαλέην, έτάροις δε φίλον άγαθοΐσι γενέσθαι,
σή πινυτή, τις γάρ κενέκών φίλον άφρονα θετο; και σύμενώς φίλον άνδρα και άτρεκέως αγάπαζε 20
γνώτω δ’ αμφαδέην και σός πόσες, όττιγε τέκνα και έκ θυμού φιλέεις έπει ούτε γείτονος έτύχθη οίος έχειν φιλότητα και ήθεα πιστά δαήνα. παρθενική, σύ δ’ άκουε τάισεχρή πάντα φυλάσσεν. μήτε φιλομειδής μάλα γίγνεομήτε κατηφής, 25 μήτ’έσο πάμπανάεργός, άλς δ’ έχε και πόνου έργον. μήτε κακή δμώεσσιτερς έσομήτε μάλ' έσθλή φαίνεο βηίτεροι γάρ άει που πήμα φέρονται θάρσεϊ δειδότων μάλ επικρατέουσεν άνακτες,
δθνείων φιλότητας αναίνεο, πρίν κενάπ’ άλλων ειδείης έτύμως μελεδήματα και νόον αυτών, μήτε γραύν ποτε σούσι κακήν δεξαιο μελάθροις
30
ΓΑΜΙΚΑ ΠΑΡΑΓΓΕΛΜΑΤΙΑ
ΟΔ,
53
πολλών γρήες έπερσαν εύκτατα δώματα φώτων
μηδεμενάκριτόμυθον έταιρίσσαιο γυναίκα, κεδνά κακοί φθείρουσι γυναικών ήθεαμύθοι. μή σύ ποτε χρυσώ επιμαίνερ, μήτ’ επιδερής ήθηκε να 5 πορφυρέην ύάκινθον έχος ήχλωρόν ασπιν, τους έπι φυσιόωσιν άλάφρονες άλλά σύ κόσμου και νόμοι σε όλα παρθένε τηϋσίου μήδεύεο, μηδε κατόπτρου, μου, χειρι διακρίνουσα τεήναύγάζεο μορφήν, ν
μηδε κόμης περί αλλα πολυσχιδέας πλέκε σειράς,
10μηδεμέλαινε τεοισιν ύπό βλεφάροισινόπωπάς. ούγάρ θηλυτέρας φύσις ώπασεν ήμιτέλεστον ο κ. μορφήν, όφρα και άλλα περί χροϊτεχνήσαιντο. πώς δ’ άν, κούρα, δύναιο δαήμoνι φωτιφανήνα, ν
θνητόν έφημερίη κομιδή χρόα ποικίλλουσας
15 εξέτέρης έτέρηνσε και άλλην άλλοτε λεύσσωί, φαινομένην πολλήσι μίαν μορφήσι γυναίκα...
Εύριπίδου Πενθέως (Bacch.314). Ούχό Διόνυσος μή σωφρονείν άναγκάσει γυναίκας εις τήν Κύπριν άλλ' εις τήν φύσιν 20 τούτο σκοπεύν χρή" και γάρ ένβακχεύμασιν ούσ’ ήγε σώφρωνού διαφθαρήσεται. 8
9
Αντιφάνους,
Τίφής; λαθεν ζητώντιπρός γυναίκα σύ έρες τό πράγμα; και τι τούτο διαφέρει
25 ή πάσι τους κήρυξιν έν άγορά φράσαι; 10 - Εύριπίδου. Μοχθούμεν άλλως θήλυ φρουρούντες γένος,
ήτις γάρ αύτή μήπέφυκενένδος, τί δεν φυλάσσειν κάξαμαρτάνειν πλέον;
2011. Μενά νδρου.
η για να το αν
ν
-
--
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
54
-
Η
Α
Τούς τής γαμετής όρους υπερβαίνεις, γύναι, (διά τήν αϋλάν) πέρας γάρ αύλειος θύρα ελευθέρα γυναικινενόμιστ’ οικίας, το δ’ έπιδιώκεινες τε τήν όδόν τρέχειν έτι λοιδορουμένην, κυνός έστ' έργον, Ρόδη 12 Εύριπίδου Μελεάγρω. Ένδον μένουσαν την γυναίκ” είναι χρεών έσθλήν, θύραση δ’ άξία τού μηδενός, 13 Εύριπίδου Δανάης,
Ούκ έστιν ούτε τείχος ούτε χρήματα ούτ’ άλλο δυσφύλακτον οϋδεν ως γυνή, Αν
και
1Ο .
αν
14 Ηρώδου μιμιάμβων.
Μήδη κόρη τύ τήν χολήν έπι βίνας έχ’ εύθύς, ήν τι βήμα μήσοφόν πεύθη. γυναικός έστι κρηγύης φέρειν πάντα. 15 Εύριπίδου. Γυναικι δ’ όλβος ήν πόσιν στέργοντ’έχη. 16 Σοφοκλής έν Φαίδρα. Σύγγνωτε κάνάσχεσθε σίγώσαι τόγάρ γυναιξίν αισχρόν εύγυναίκα δε στέγειν.
15
20
17 Εύριπίδου Αλ όπη. Τί δήτα μοχθείν δεϊ γυναικείον γένος
φρενούντας, αιγάρεύτεθραμμένα πλέον
σφάλλουσινοίκους των παρημελημένων 18 Εύριπίδου Αντιόπη. Oύ σωφρονίζειν έμαθον, αδείσθαι δε χρή
γύναι το λίαν και φυλάσσεσθαι φθόνον 19 Εύριπίδου Ανδρομάχης (177).
25
ΓΑΜΙΚΑ ΠΑΡΑΓΓΕΛΜΑΤΑ. Ο.Δ.
55
Ούδειγάρ καλόν δυοίν γυναικούν άνδρ’ έν’ ήνιας έχειν.
άλλ' εις μίαν βλέποντες ευναίαν κύπριν στέργουσιν, όστις μή κακώς οικεΐν θέλει,
ή
520 Φιλήμονος,
Αγαθής γυναικός έστιν, ώNικοστράτη, μή κρείττον είναι τάνδρός άλλ’ ύπήκοον. γυνή δε νικώσ’ άνδρα κακόν έστιν μέγα. 10
21 Εύριπίδου, Ανδρομάχης (229). Mή τήν τεκούσαν τή φιλανδρία, γύναι, ζήτει παρελθείν τών κακών γάρ μητέρων φεύγειν τρόπους χρήτέκνα, ας ένεστινούς,
22 Ούχρή'πι μικρούς μεγάλα πορσύνειν κακά. Ο ούδ’ει γυναίκες έσμένατηρόν κακόν, 15 άνδρας γυναιξίν έξομοιούσθαι φύσιν (bid.352). 23 Τάμεν γάρ άλλα δεύτερ’άν πάσχοι γυνή, άνδρός δ’ άμαρτάνουσ’ άμαρτάνει βίου (bid.372). 24 Εύριπίδου Ανδρομάχης (672). Και μήν ίσον γ' άνήρτε και γυνήσθένει 20άδικουμένη πρός άνδρός, ώς δ' αύτως άνήρ γυναίκα μωραίνουσαν ένδόμος έχων.
και τώ μέν έστιν ένχερούν μέγα σθένος" τή δ’ ένγονεύσι και φίλος τά πράγματα, ούκούν δίκαιον τους έμος έμ’ ωφελεϊν; 2525 Ευριπίδου Ανδρομάχης (930). Κακών γυναικών είσοδοί μ’ άπώλεσαν 26 Εύριπίδου έν Πελιά σιν. Αϊνώ διδάξαι δ’ ώ τέκνον σεβούλομαι, όταν μενής πας, μή πλέω παιδός φρονείν, --
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑποφ
56 έν
παρθένος δε παρθένου τρόπους έχειν. και
αν
ο
9
και
ν
Αν
9
-ν
ρ
όταν δ’ ύπ’ άνδρός χλαίνανεύγενούς πέσης, 9
γν
τάδ’ άλλ’ άφείναι μηχανήματ’ άνδράσιν. 27
Μενάνδρου.
"Ημή γαμείνγάρ, άνδ’ άπαξλάβης, φέρειν μύσαντα πολλήν προίκα και γυναίκα δεί,
27° Εκπυνθάνεσθαι τ' άρσένων δ’ ημάς σέθεν
και η στο μεν μέγιστον, οϋποτ’ άνδραχρήσοφόν λίαν φυλάσσειν άλοχονέν μυχούς δόμων, έρά γάρ όψις τής θύραθεν ήδονής, ένδ’ άφθόνοισι τοϊσδ’ άναστρωφωμένη βλέπουσά τ’εις πάν και παρούσα πανταχού, τήν όψιν έμπλήσασ’ άπήλλακτα κακών" τότ’ άρσενάει τού κεκρυμμένου λίχνον. όστις δε μοχλούς και διασφραγίσμασι σώζει δάμαρτα, δράντι δή δοκών σοφόν, μάταιός έστι και φρονών οϋδεν φρονεί ήτις γάρήμών καρδίαν θύραζ έχει, Α
"ν
10
θάσσονμέν οιστού και πτερούχωρίζεται,
λάθοι δ' άν"Αργου τάς πυκνοφθάλμους κόρας,
20
και πρός κακούσι τούτο δήμέγας γέλως, άνήρ τ’ άχρείος χή γυνή διοιχεται. 28 Σοφοκλής Ακρισία. 'Αλλως τε και κόρη τεκάργεία γένος,
ας κόσμος ή σιγή τε και τα παύρ έπη.
Σό
29 Εύριπίδου Ίωνος (395). Σίγα πρός άνδρα, μήτιν’ αισχύνην λάβω . . .) καν ν διακονούσα κρυπτά, και προβή λόγος,
ούχ ήπερήμες αυτόν εξελίσσομεν. τα γάργυναικών δυσχερή πρός άρσενας,
3Ο
ΓΑΜΙΚΑ ΠΑΡΑΓΓΕΛΜΑΤΑ.
Ο Δ.
57
κάντας κακαίσινάγαθαι μεμιγμένα μισούμεθ' ούτω δυστυχείς πεφύκαμεν. 30 Εύριπίδου Μηδεία (13). Αύτή δε πάντα συμφέρουσ’ Ιάσονι, 5ήπερ μεγίστη γίγνεται σωτηρία, όταν γυνή πρός άνδρα μή διχοστατή. 31 Εύριπίδου Φρίξω.
Δίκα” έλεξε χρήγάρεύναίω πόσει γυναίκα κοινή τάς τύχας φέρεινάει, 10 32
Θεανούς.
Θεανώ ή Πυθαγόρειος ερωτηθείσα πώς ένδοξος έσται, έφη “ιστόν έποιχομένη και έμόν λέχος άντι όωσα.”
"Υπερίδου,
33
15
Δεί τήν έκτής οικίας εκπορευομένην έν τοιαύτη καταστάσει είναι τής ηλικίας, ώστε τούς άπαντώντας πυνθάνεσθαι μήτίνος έστι γυνή, άλλά τίνος μήτηρ, 34
Tού αυτού,
Τούς μεν πρός τόν άνδρα τόν έαυτής γυναικι καλ 20λωπισμούς όπως βούλοντοχρήγίγνεσθαι τούς μέν του περί τάς έξόδους ούκέτι πρός τόν άνδρα, αλλά - πρός τούς έτερους, -
35
Tού αυτού,
Φοβητέον ούκ άνδρός άπειλήν, άλλά νόμου φωνήν. 2535*
Tού αυτού,
Κυριεύειν δεί τών ελευθέρων. 36 Ηροδότου (1,8).
"Αμα δε χιτώνι έκδυομένω συνεκδύεται και την αιδώ γυνή,
58
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
37 Επιχάρμου. Σώφρονος γυναικός άρετά τον συνόντα μή"δικεΐν άνδρα, --
38
Δημοκρίτου.
Κόσμος όλιγομυθίη γυναικί καλόν δε και κόσμου 5 λιτότης. 39 Δημοκρίτου,
-
"Υπό γυναικός άρχεσθαι ύβρις άνδρι έσχάτη 40 "Ιπποκράτους (Epist, ad Dion, p. 1276,40).
Αλλ' όμως χρηίζει γυνή σωφρονίζοντος έχει γάρ 10 φύσι και τό άκόλαστον έν έωυτή, όπερ ειμή καθ' ήμέρην έπικόπτοντο, ώς τά δένδρεα καθυλομανεί 41
Εύσεβίου.
-
Γάμου άριστη ξυμφωνίη άμφοτέρους σωφροσύ 15 νην άσκέειν. 42
Θεοφράστου.
Ούτε δράν ούτε δράσθαι γυναίκα, και ταύτα έξ ησκημένην πρός κάλλος έπισπάται γάρ άμφότερα πρός άμή δεϊ. 43 Πλουτάρχου έκ τών γαμικών παραγ-20 γελμάτων (p. 140 d).
Ο Πλάτων φησίν εύδαίμονα και μακαρίαν είναι
πόλιν, ένή τό έμόν και τόουκ έμόν ήκιστα φθεγγο μένων άκούoυσι, διά τό κοινούς ώς ένι μάλιστα χρή σθαι τους άξιους σπουδής τούς πολίτας πολύ δεμάλ-25 λον έν γάμω δει τήν τοιαύτην φωνήν άνηρήσθαι. 44 Eν ταυτώ (φ. 140 ). Αύτη τοίνυν και χρημάτων κοινωνία προσήκει μάλιστα τους γαμούσιν, εις μίαν ουσίαν καταχεαμέ
ΓΑΜΙΚΑ ΠΑΡΑΓΓΕΛΜΑΤΑ. Ο Δ.
59
νους και άναμίξαντας μή τό μέρος ίδιον και τό μέρος άλλότριον, άλλά πάνΐδιον ήγεσθαι και μηδέν άλλό τριον, ώσπερ τό κράμα καίτοι ύδατος μετέχον πλείο νος οίνον καλούμεν, ούτω τήν ουσίαν δει και τόν 5 οίκον τού άνδρός λέγεσθαι, κάν ή γυνή πλείονα συμβάλλητα.
45 Eν ταυτώ (φ. 141 a). Ο Ρωμαίος ύπό τών φίλων νουθετούμενος, ότι σώφρονα γυναίκα και πλουσίαν και ωραίαν άπεπέμ 10 ψατο, τό καλλιγιον αύτους προτείνας και γάρ τούτο”
έφη “καλόνιδείν και κανόν, άλλ’ ουδείς ουδενόπου με θλίβει” δει τοίνυν μή προικι μηδε γένει μηδε κάλλει την γυναίκα πιστεύειν, άλλ’ έν οίς άπτεται μάλιστα τού άνδρός, όμιλία και ήθει και συμπερι 15 φορά, ταύτα μή σκληρά μηδεάνιώντα καθ' ημέραν, άλλ’ εϋάρμοστα και άλυπα και προσφιλή παρέχειν.
46 Eν ταυτώ ( 1 ). "Ώσπερ οι ιατροί τούς εξ αιτιών άδήλων και κατά μικρόν συλλεγομένων γενομένους πυρετούς μάλλον 20 δεδούκασιν ή τούς εμφανείς και μεγάλας προφάσεις έχοντας, ούτωτά λανθάνοντα τούς πολλούς μικρά και συνεχή και καθημερινά προσκρούσματα γυναικός και άνδρός μάλλον διίστησε και λυμαίνεται τήν συμ βίωσιν.
2547 Eν ταυτώ (φ. 141 c). Αμήχανονούν τι πράγμα γίνεται γαμετή γυνή και νόμιμος, άν ένέαυτή πάντα θεμένη, και προίκα και γένος και φάρμακον και τόνκεστόν αύτόν, ήθει και άρετή κατεργάσηται την εύνοιαν. 3048 Eν ταυτώ (φ. 141 e).
60
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
Κόσμος έστίν, ώς έλεγε Κράτης, τό κοσμούν κο "ν σμεί δε τόκοσμιωτέραν γυναίκα ποιούν ποιεί δε του αύτην ούτε χρυσός ούτε σμάραγδος ούτε κόκκος, άλλ'
όσα σεμνότητος εύταξίας αιδούς έμφασιν περιτίθησι. 49 Eν ταυτώ (φ. 142 b). 5 Καθάπερό Φωκίων, τού Αντιπάτρου πράξιν αυτώ προστάττοντος ούκ ούσαν δε πρέπουσαν, είπεν “ού δύνασαιμοι και φίλω και κόλακι χρήσθαι, ούτω λο γίζεσθαι περί τής σώφρονος και αυστηράς γυναικός , “ού δύναμαι τή αυτή και ως γαμετή και ώς έταίρα 10 συνείναι”
49' Eν ταυτώ (φ. 142 c). Η Θεανώ παρέφηνε την χειρα περιβαλλομένη τό ιμάτιον ειπόντος δέτινος “καλός ό πήχυς” “άλλ’ ού δημόσιος” έφη, δε δεμή μόνον τον πήχυν, άλλα 15 μηδε τόν λόγον δημόσιον είναι τής σώφρονος, και
τήν φωνήν, ώς απογύμνωσιν αδείσθαι και φυλάτ τεσθαι πρός τούς εκτός δράτα γάρ έναύτή και πά θος και ήθος και διάθεσις τής λαλούσης, Τήν Ηλείωνό Φειδίας Αφροδίτην έποίησε χελώ-20 νην πατούσαν, οικουρίας σύμβολοντας γυναιξί και σιωπής. δειγάρή πρός τόν άνδρα λαλείν ή διά τού άνδρός, μή δυσχεραίνουσαν ειδι’ άλλοτρίας γλώτ της ώσπερ αύλητής φθέγγεται. 50 Eν ταυτώ (φ. 143 a). 25 Και γάρ ό"Ρωμαίος νομοθέτης έκώλυσε δώρα δι δόνα και λαμβάνειν παρ’ άλλήλων τούς γεγαμηκό τας, ούχ να μηδενός μεταλαμβάνωσιν, άλλ’ να πάντα κοινά νομίζωσιν. 51 Eν ταυτώ (φ. 143 c). 30 Τους περί τόν Κύρον"Έλλησι παρήγγειλαν οι στρα
ΓΑΜΙΚΑ ΠΑΡΑΓΓΕΛΜΑΤΑ. Ο Δ.
61
τηγοί τους πολεμίους, εάν μεν βοώντες έπιωσι, δέχε σθαι μετά σιωπής, εάν δ’ εκείνοι σιωπώσιν, αυτούς μέγα βοήσαντας έξελαύνειν. αι δε νούν έχουσαι γυ ναϊκες ένταϊς όργας τών άνδρών, κεκραγότων μεν 5ήσυχάζουσι, σιωπώντας δε προσλαλούσαι και παρα μυθούμενα πραύνουσιν.
52 Eν ταυτώ (φ. 143 ) Η Ερμιόνη δοκεί τι λέγειν άληθές λέγουσα “κα κών γυναικών είσοδοί μ’ απώλεσαν” τούτο δε ούχ 10άπλώς γινόμενόν έστιν, άλλ’ όταν αι πρός τούς άν δρας διαφορα και ζηλοτυπίαιτας τοιαύτας γυναιξί
μή τάς θύρας μόνον, άλλά καί τάς άκοάς οίγωσε. τότε ούν δει μάλιστα την νούν έχουσαν αποκλείειν
τά ώτα και φυλάττεσθαι τόν ψιθυρισμόν, να μή πύρ 15 έπι πύργένηται, και πρόχειρον έχειντό τού Φιλίπ
που λέγεται γάρ έκείνος ύπό τών φίλων παροξυνό μενος επί τούς Έλληνας ώς εύ πάσχοντας και κακώς αυτόν λέγοντας, είπείν “τί ούν άν και κακώς ποιώ μεν αυτούς;” όταν ούν διαβάλλουσα λέγωσιν, ότι 20λυπεί σε φιλούσαν δάνήρ και σωφρονούσαν “τί ούν άν και μισείναύτόν άρξωμα και άδικεΐν;” 53
Θεανούς,
-
Θεανώ ερωτηθείσα ποσταία γυνή άπ’ άνδρός κα θαρεύει, “άπό μεν τού ιδίου” είπε “παραχρήμα, 25 άπό δε τού άλλοτρίου ουδέποτε” 54 Tής Φίλωνος γυναικός,
Η Φίλωνος γυνή έρωτηθείσα διά τί μόνη τών άλ λων έν συνόδω ούφορεί χρυσούν κόσμον, έφη ότι αυτάρκης κόσμος μου έστινή τού άνδρός αρετή 30.55
Θεανούς.
-
Θεανώ [ή Πυθαγορική φιλόσοφος έρωτηθείσα
62
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
τί πρέπον είη γυναικί, τότώ ιδίω έφη άρέσκειν άνδρι, --
56 Δημάδους.
Δημάδης είπε την αιδώ τού κάλλους άκρόπολιν είναι.
5
57 Ιαμβλίχου έκ τής επιστολής περί γά μου χρήσεως,
Ούκούν και περί τό άρχειν μεν τόν άρρενα άρχε σθαι δε τήν θήλειαν όμογνωμονήσουσι τό δε σχήμα τής άρχής έσται ούχοϊοντό δεσποτικόν, θεραπεύον 10 τό τού κρείττονος συμφέρον ούδ’ οιον τότών τε χνών, μόνου τού ήττονος επιμελούμενον άλλ’ οιον τό πολιτικόν, κηδόμενον εξίσου τού κοινή συμφέ ροντος.
58 Σωκράτους,
15
-
Τούς μεν άνδρας τους τής πόλεως νόμος δεν πεί θεσθαι, τάς δε γυναίκας τους τών συνοικούντων άν δρών ήθεσε. -
59
Δίωνος έκ τού Οικονομικού
Εύσέβεια δε γυναικεία ό πρός τόν άνδρα έρως.
20
60 Eν ταυτώ,
Γέλως δε συνεχής και μέγας θυμού κακίων διά τούτο μάλιστα έταίρας άκμάζων και παίδων τους άφρονεστέρος, εγώ δε κοσμείσθαι πρόσωπον ύπό δακρύωνήγούμαι μάλλον ή ύπό γέλωτος, δάκρυσε 25 μεν γάρ ώς έπι τόπλείστον σύνεστε και πάθημά που χρηστόν, γέλωτι δε άκολασία, και κλαίων μενούδες προυτρέψατούβριστήν, γελών δε ηύξησεν αυτού τάς έλπίδας,
ΓΑΜΙΚΑ ΠΑΡΑΓΓΕΛΜΑΤΑ
ΟΔ,
63
61 Φίν τυος τάς Καλλικράτειος θυγατρός Πυθαγορείας έκ τού περί γυναι
κός σωφροσύνας,
Το μεν όλον άγαθάν δεν ήμεν και κοσμίαν άνευ 5 δ’ άρετάς ούδέποκα γένοιτό τις τοιαύτα. εκάστα γάρ άρετά περί έκαστον γινομένα τό αύτάς δεκτικόν άποδίδωτη σπουδαίον άμεντών όπτίλων τώς όπτί
λως, ά δε τάς άκοάς τάν άκοάν, και άμεν ίππω τόν
ίππον, άδ’ άνδρός τόν άνδρα, ούτω δε και άγυναικός 10 τάν γυναίκα, γυναικός δεμάλιστα άρετά σωφροσύνα διά γάρ ταύτας τόν ίδιον άνδρα και τιμάν και άγαπάν δυνασείται, πολλοί μεν ίσως δοξάζοντα, ότι ούκ εύ άρμοστον γυναικι φιλοσοφέν, ώσπερ ούδ’ ιππεύεν ούδε δαμαγορέν έγώ δετά μέντινα νομίζω άνδρός
15ήμενίδια, τά δε γυναικός, τάδε κοινά άνδρός και γυναικός, τά δε μάλλον άνδρός ή γυναικός, τά δε μάλλον γυναικός ή άνδρός, ίδια μεν άνδρός τόστρα ταγών και πολιτεύεσθαι και δαμαγορέν ίδια δε γυ
ναικός τό οίκουρέν και ένδον μένεν και έκδέχεσθαι 20 και θεραπεύεν τόν άνδρα, κοινά δε φαμί άνδρίαν και δικαιοσύναν και φρόνασιν και γάρ τάς τώ σώ ματος άρετάς πρέπον έχεν και άνδρι και γυναικι, και τάς ψυχάς όμοίως και ως υγιαίνεν τώ σώματι άμφο τέροις ωφέλιμον, ούτως υγιαίνεν τάψυχα σώματος 25 δε ήμενάρετάς υγείαν ισχύν ευαισθησίαν κάλλος, τά δε μάλλον άνδρι και άσκέν και έχεν οικειόν έντι, τάδε μάλλον γυναικί άνδρότατα μέν γάρ και φρό νασιν μάλλον άνδρι και διά τάν έξιν τώ σώματος και διά τάν δύναμιν τάς ψυχάς, σωφροσύναν δε γυναικό, 30 διό δει περί σωφροσύνας παιδευομέναν γνωρίζεν, έκ πόσων τινών και ποίων τούτο τάγαθόν τά γυναικι περιγίνεται, φαμί δή έκ πέντε τούτων, πράτον μεν
64
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
έκ τάς περί τάν εϋνάν όσιότατός τε και ευσεβείας" δεύτερον δε έκτώ κόσμω τώ περί τό σώμα, τρίτον έκ τάν εξόδων τάν έκ τάς ιδίας οικίας τέταρτον δ' έκτώ μή χρέεσθαι τους όργιασμούς και ματριωσμούς" πέμπτον δ’ έν τά θυσία τά περί τό θείον εϋλαβέα 5 ήμεν και μετρίαν τούτων δε μέγιστον αίτιον και συνεκτικώτατοντάς σωφροσύνας τό περί τάνεϋνάν ήμενά διάφθορον και άμικτον θυραίω άνδρι, πρά τον μεν γάρ εις τούτο παρανομούσα άδικεί γενεθλίως θεώς, οίκω και συγγενεία ού, γνασίως επικούρως 10 άλλά νόθως παρεχομένα" άδικεί δε τώς φύσει, θεώς
(ούσπερ) έπομόσασα μετά τών αύτάς πατέρων τε και συγγενών συνελεύσεσθαι επικοινωνία βίω και τέ
κνων γενέσει τά κατά νόμον αδικεί δε και τάν αύ τάς πατρίδα, μή έμμένουσα τους ένδιατεταγμένους, 15
έπειτα επί τούτοις άμβλακίσκει, έφ’ οίς το μέγιστον τών προστίμων ώρισται θάνατος διά τάνύπερβολάν τώ άδικήματος, έκθεσμον και άσυγγνωμονέστατου ήμεν άδονάς ένεκεν αμαρτάνεν και ύβρίζεν ύβριος δε πάσας πέρας όλεθρος.
- 20
61' Eν ταυτώ, Κάκείνο δεχρή διαλογίζεσθαι, ώς οϋδεν καθάρ σιον εύρήσει τάς άμπλακίας ταύτας άκος, ώστε ώς ιερά θεών και βωμώς ποτερχομένανήμεν άγνάν και θεοφιλατάν" έπι γάρ ταύτα τά άδικία μάλιστα και 25 τό δαιμόνιον άσυγγνωμόνητον γίνεται κάλλιστος δε κόσμος γυναικός ελευθέρας πράττενεύτ’ είδος το διά τών αύτάς τέκνων επιμαρτύρασθαι τάνσωφρο σύναντάν ποτέ τόν άνδρα, ακατόν τύποντάς όμοι ότατος έπιφέρωντιιτώ κατασπείραντος αύτώς πατρός. 3ο και περίμενεϋνάς ούτως έχει περι δε τώ κόσμω τώ
ΓΑΜΙΚΑ ΠΑΡΑΓΓΕΛΜΑΤΑ. Ο Δ.
65
περί τό σώμα δοκεί μοι ούτως δε λευχείμονα ήμεν και άπλοϊκάν και απερίσσευτον έσεται δε τούτο, αικα μή διαφανέεσσι μηδε διαποικίλους μηδε από βόμβυκος ύφασμένος χράται τους περί το σώμα, αλλά 5 μετρίους και λευκοχρωμάτος ούτω γάρ τό μάλλον κοσμείσθαι και τρυφάν και καλλωπισμόν φεύξετα, και ζάλον ούκ έμποιήσει μοχθηρόντας άλλας, χρυ σόν δε και σμάραγδονάπλώς μή περιτίθεσθαι και γαρ πολυχρήματον και υπεραφανιαν έμφαίνον ποτ 10 τάς δαμοτικάς δει δε τάν ευνομουμέναν πόλιν, όλαν αυτάν δι' όλας τεταγμέναν, συμπαθέατε και όμοιό νομον ήμεν, απερύκεν δε και δαμιoεργώς εκτός πό λιος τώς εργαζομένως τα τοιαύτα, χρώματα δε φα δρύνεσθαι των ποτώπα μή έπακτώ και άλλοτρίω, τώ 15 διοικήωτώ σώματος δι' αυτώ τώύδατος απολουο μέναν, κοσμέν δε μάλλον αύταν αισχύνα και γαρ τον συμβιώντα και αύταν έντιμον παρέξεται, τας δε εξόδως εκτός οικίας ποιεσθαι της γυναίκας τάς δαμοτελέας θυσίας θυηπολούσαν τώ άρχαγέτα θεώ 20 τάς πόλος υπέρ αυτάς και τώ άνδρός και τώ παντός οίκων έπειτα μήτε όρφνας ένισταμένας μήτε έσπέρας, άλλα πλαθυούσας αγοράς καταφανέα γινομέναντάν έξοδον ποιεσθαι θεωρίας ένεκά τινος ή αγορασμώ οικήω, μετά θεραπαινας μιας ή καττό πλείστον δύο 25 εύκόσμως χειραγωγουμέναν τάς δε θυσίας λιτάς
-
παριστάμεν τους θεούς και κατά δύναμιν, όργιασμών δε και ματρώασμών τών κατ' οίκον απέχεσθαι και γαρ ο κοινός νόμος απερύκει τάς πόλος ταύτας τας γυναίκας επιτελέν, και άλλως και ότι μέθας και έκ
3οστάσιας ψυχάς επάγονται τα θρησκεύσιες αυτα ταν δε οικοδέσποιναν και προκαθεζoμέναν οίκω δει σών
φρονα και ανέπαφονήμεν ποτί πάντα STO B. PLOR. ΙΙΙ.
5
66
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
62 Nικοστράτου έκ τού περί γάμου, Εστάλθω δέ εσθήτα ή ώς πάτροναύτή ή ώς ήδί στον σοί, χρυσίον δε ήν μεν έχη, ότά έναύτή όν νησιν ούδε περικειμένην όμοίως γάρ άν σου άρεσαι και έχουσα και μη έχουσα ήν δε μήτε εκείνη οίκοθεν 5 έπιφέρηται μήτε σύ έχης όπόθεν χαλκεύσεις, επιθυ μία δεή, ό λόγος ένταύθάσοι παρασκευαστέος όπεί σων περίτεχρυσίου και περί κάλλους χρυσίου, και ώς άχθος άν είη μάλλόν περήκόσμος τήγε σώφρονι ενίοτε δε τούτο αυτό και τάς επιβουλάς ήγειρε τών 10 τε άκολάστων εις τάς γυναίκας τών τε ληστών εις τά χρήματα, έπει δε ένταύθα τού λόγου έσμέν, ού και χρυσός κάλλος τι προσβαλλέτω μου, δοκώ έρε ντε και ύπο βαλείν πράγμα χρυσούπολλώ τιμαλφέστερον, ει γάρ 15 μηδέν το όκνήσαι αυτήν και περί γυμνασίας έχειν άναπείσας, ένταύθα εύρος άνκαι ού πάλαι έπεθυ μούμεν, τόν κόσμοντώ σώματι. τούμενγάρύγια νενούδέν έμοιγε δοκεί άλλο τι περίθημα και περι δέραιον κρείττον, πόρρω δ’ άν είη και τούδεηθήναι 20
γυνή ύγιαίνουσα και ψιμυθίου και ύπ’ όφθαλμώ ύπογραφής και άλλου χρώματος ζωγραφούντος και άφανίζοντος τάς όψεις, τά γεμήν γυμνάσια άλλα μεν άν έξω γένοιτο έν περιπάτους, τάδε ένδον περί τόν ιστόνιούσα εύροι άντι πονήσαι δυνάμενον ή τιθέ-25 μενον, και τούτο τό κάλλος τό άπότών πόνων οϋδεν ότι ήλεγξέτε και έβασάνισεν ούτε ιδρώς ούτε δάκρυα ύπνος δε πόρρω ών τού έλέγχειν και μάλλόντι προσ τίθησι τας γε έρρωμένας, και ούπω λέγω ότι και ταύτα πάντα εις τά έκγονα άναφέρεται, και τοιαύτα 30 έγένετο παιδία, όπουά ποτ’ άν ή γυνή και λούσηται και γυμνάσηται και άμφιάσηται, μαλακάμέν, είμαλα
ΓΑΜΙΚΑ ΠΑΡΑΓΓΕΛΜΑΤΑ. Ο.Δ.
67
κούς τούτοις δήτα έντυγχάνοι, άρρενα δε και βωμα λέα, ειδιά των πόνων και των καμάτωνιούσα κυή σαι και τέκοι, άλλ’ έπει και πένητες άνθρωποι γα μούσι, και πολλοίς άρα μετεμέλησε, και τούτοις ύπο 5θήσομαι, ώς άνεύδαιμόνως διάγουεν τόν βίον, όστις μεν εργάζεται και από τών ώμων αποζή, ούδε ποθεί θεραπείας ικανά αυτώ κα τή γυναικι εργαζόμενος, ούτος εισφόδρα γυναικός επιθυμεί, άγαθή τύχηγα
μείτω, όστις δε και έτι μάλλον πένης ών ούταύτα 10δρά αλλά κάκείνα, ει νοσήσαι αυτός πόθεν άνθρέ ψαι την γυναίκα τούτω δε ουκέτι βάδιόν έστι τώ
ανθρώπω συμβουλεύσαι γαμείν ή γάρ δή πολλάκις κλαύσεται ή γυνή την απορίαν, και αναμνήσει τού κακού ενίοτε επιλελησμένον και υγείας μεν δή παρ 15ούσης ταύτα ευκόλως ενεγκεϊν έστιν έν δε νόσους και ταλαιπωρίας τού σώματος πένητα όντα τινά δύο νόσω νοσείν έστιν, άλλ’ έπει τών σφόδρα πενήτων έμνημονεύσαμεν...
20
63 Eν ταυτώ, Μήλανθανέτω δέσε ή γυνή εσθήτα μεν μείζονος
ή κατά την εύπορίαν έχουσα, υποδήματα δε ώσαύτως πολλού τινος άξια άλλ’ απόγετών ποδών μαντεύου,
ώς ουδέν υγιές εν τούτοις ένεστι και ού δεί προς ταύτα ούτε Μελάμποδος ούτε Τειρεσίου, ο δε των 25 φίλων μοί τις απομνημόνευσε τών γεγαμηκότων, και
τούτο δε τοιούτον ήν εν ύπνω και έντή ευνή μά λιστα οι άνδρες εξαπατώμεθα, φυλακτέον δε έσπέ
ραν μεν κολακείας, προσετίθει εκείνος, έωθεν δε θορύβους και κραυγάς.
3064 Eν ταυτώ, Φυλακτέον δε και περί γυναικώνα τάς φιλίας σε 5 και
-
68
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
και συνηθείας, τό τού Ευριπίδου μεμνημένους, ή ν
ν
Α.
η
ο
η
Αν
ν
2. - Αν
γάρδή έξαμαρτάνουσα ούχ αυτήν έλεγεν αιτίαν, άλλ
έκείνας άς τραγωδεί “κακών γυναικών είσοδοί με άπώλεσαν” χρηστόν δε και τό"μετά τών σύγε πίνε - αν
99
και
το
-η
ν
9
μ
και ζανε, παρ’ ών τι φησί και χρηστόν άν άπολαύ-5 σας, και ταύτα ούκ έγώ, πάντες δε ποιηταί τε και ν
ν
ν
Α
--
ν
Αν
λογοποιοι γραφουσιν φυλακτέον δε μάλλον τω εμώ λόγω και τάς πρεσβύτιδας αύται γάρ καναιγε τάς νεότητας μακαρίζειν, και ως δή, έμπειροι τού βίου α
ν
ν
Σ
ν
α
Α.
αν
Ο
κ. -
ύποθήκας τινάς άκολάστους υποτίθενται, ότι τό ζήν 10 9
ΣΥ
και
η εν
οι
Λ,
αν
γη
Α
ούδέν άλλοέστινή όσα τις άνφάγη και όσα τις άν πίη,
κάκείνα ήδη όσα άν τούτοις έπητα μοιχεία και άκο λασία, και τούτο συμβαίνει παρ' αύτάς τε τάς νέας
και παρά τάς πρεσβύτιδας αϊμένγάρούκ ανάηδώς έχομεν πρός τούς έρώντας και τούς φιλούντας δήθεν, 15
αι δεδήπρεσβύτιδες ένταύθά που άει τούτωτώ άκο λάστω συναγορεύουσιν. -
65 Eν ταυτώ, Αλλ' έρώ περί σωφροσύνης πάλιν τούς οικέτας έθιστέον ούτως όμιλεϊν, όπως μηδενι έξέστω αυτών 20 πρός τό ούς αυτή διαλέγεσθαι λάθρα, ενίοτε δε και σού βλέποντος, ο γάρ άκούειν ούκ άγαν τόν άνδρα λυσιτελεί, άνισον και άδικον, άλλ’ εκείνη ταύτα συμφέρει, όπότε δε ένοικία τό λάθρα διαλέγεσθαι άπήλλακτα, πολλή έλπίς έστι μήάντινα λόγον τολ-25 μήσαι τών θεραπόντων μοχικόν τινατή δεσποίνη διακονήσασθαι" άκούσαι γάρ άνάγκη τόν δεσπότην, εϊ νόμος έστι πάντας φανερώς διαλέγεσθαι. οίδα μεν
ούν και ταύτα άπαντα ισχύοντα πρός τό ποιήσαι τινα βιούν σωφρόνως όμως δε ούδέν τούτων λυσιτελέ-30 στερον, ώς λόγω διδάσκειν περί τού αδικήματος τής
ΓΑΜΙΚΑ ΠΑΡΑΓΓΕΛΜΑΤΑ
ΟΔ,
69
μοιχείας, λεκτέoνούν προς αυτήν τότε αισχρόν τής μοιχείας και τό άκόλαστον και το άδικον, και ως άδο
ξία μεν έν γυναιξίν άδοξία δε έν άνδράση, και ώς ό τιδήποτέ έστινή πίστις ή έξι άνθρώπων, τούτο οίχε 5 τα άπό σού δ δε έτι βαρύτερον, τό μή μόνον νό θους γίνεσθαι παϊδας, άλλ’ είναι τούτους έξι άκολα
σίας και ύβρεως γεγονότας, ταύτα αυτή λεκτέον, και
φοβείσθω το όνομα της μοιχείας, εγε ταύτη μέλλει ζήν και μή άποσφάττεσθαι και ταύτα ούτω λεκτέον
10 έπιτείνοντάτε και ειδότα ώς πολλαί έτι άτοπωτέρων έρώσιν, οιονιού ξένων νανίσκων, άλλ’ ούδε ειπείν καλόν, οΐου φασί τήν Πασιφάην έρασθήναι θρέμ ματος, λεκτέον δε ούτως ειδότα ώς ουδεμία μηχανή κρατήσαι τών γυναικών, κάκείνο ώς εισε πάντων 15 τέχνας τεέξευρείν και πλέξαι σοφώταται" είδε άπι
στες, άναγίνωσκε τάς τραγωδίας, όπόσα έποίησαν ή έβουλεύσαντο γυναίκες επιθυμία ξένων άφροδι σίων, σωφροσύνην μεν ούν ώδε έξασκητέον διδα κτέον δε άδιδάσκεσθαι χρήγυναίκα και μάλιστα την 20 σωφροσύνην αύτής φυλάξει τα περί τήν οικίαν, όπως άν άρισταθείητά περί τούς οικέτας, όπως άν άριστα θεραπεύσα τά περίύμών αυτών, όπως άν εν πολλή είητε τιμή, τι μέν γάρ χρηστότερον άνδρι ή γυνή εύνους και όσα χρή άνδρι έρωμένω ειδυλάτε και δια 25 κονουμένης τίδε άλλο ούτω περισπούδαστον άν είη ή εΐ νοσούντα αύτή θεραπεύου, και είτε άγαθή είη και βελτιστη, ούδέν άλλο εγώ κτήμα οικίας άγαθόντε και πολλού λόγου άξιον εύρίσκω. άλλά και άξιόν γε την γυναίκα ούτως έχειν ούγάράλλω τινι ήτή γυ 30'ναικι νυκτός τε και μεθ' ημέραν άνήρ προσαναπαύε ται, και προς άλλον ουδένα τών έντή πόλει τά άπόρ
ρητα όσαπερ έστιν αυτώ διαλέγεται, άλλα μόνη τή
-
70
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
γυναικι, και ένίσω ώσπεράν έαυτώ, ούγυνή μέντοι έστινή όπόταν φίλη τε και εύνους ή μάλιστα σεαυ τόν εύφραίνουσα, ήκιστα δε άνιώσα; ούχ αύτη έστιν ή και παιδάς σοι τεξομένη, ούχ αύτη έστινή πόθον πρώτη έχουσα σου αποθανόντος, κάνό πατήρ κάνο ή μήτηρ λυπείσθαι μή θέλωσιν, ο νόμος,
ΟΤΙ ΚΑΛΟΝ ΤΟ ΕΧΕΙΝ ΠΑΙΔΑΣ,
1
ΟΕ,
Διογένους,
Μακάριος όστις αυτός ισχύωνέτι παΐδας παρασπίζοντας άλκιμους έχει
ΙΟ
2
Εύριπίδου Μελεάγρω. Και κτήμα δι, ώτεκούσα, κάλλιστον τόδε, πλούτου δεκρείσσον τούμεν ώκεία πτέρυξ, παίδες δε χρηστοί, κάνθάνωση, δώμασιν καλόν τι θησαύρισμα τους τεκούσιίτε
άνάθημα βιότου, κούποτ’ εκλείπει δόμους, 3 Εύριπίδου. Οι νεϊ. Ως οϋδεν άνδρι πιστόν άλλο πλήν τέκνων κέρδους δ’ έκατι και το συγγενές νοσεί 4 Εύριπίδου Δανάη. Γύναι, φίλον μεν φέγγος ήλιουτόδε, καλόν δε πόντουχεύμ’ ιδείν εύήνεμον, γή τ’ ήρινόν θάλλουσα, πλούσιόν θ' ύδωρ, πολλών τ' έπαινον έστι μου λέξαι καλών
άλλ’ ουδέν ούτω λαμπρόνούδ' δεν καλόν, ώς τους άπαισι και πόθω δεδηγμένος παίδων νεογνών ένδόμος δεν φάος.
15 -
2Ο -
25
ΟΤΙ ΚΑΛΟΙΝ ΤΟ ΕΧΕΙΝ ΠΑΙΔΑΣ ΟΕ
71
5
Εύριπίδου (Here. F. 1261). Όταν δεκρηπίς μή καταβληθή γένους όρθώς, άνάγκη δυστυχεϊντούς εκγόνους 6 Μενάνδρου Έμπιμπραμένη. 5. Ως άγαθόν έστι πράγμα τό γενέσθαι τινός πατέρα.
7
Εύριπίδου Πρωτεσιλάω.
2 παίδες, οιον φίλτρον άνθρώποις φρενός, 8
Μενάνδρου,
10
Οδυνηρόν έστιν ευτυχούντα τώβίω έχειν έρημον διαδόχου τήν οικίαν. 9 Μενάνδρου.
Ούκ έστι μείζων ήδονή ταύτης πατρί ή σωφρονούντα κευτυχούντ’ ιδείν τινα 15 τών έξέαυτού,
10
Δικαιογένους (Eurip. Οr.541).
Ζηλωτός όστις εύτύχησεν έν τέκνοις και μή"πισήμους συμφορας ώδύρετο. 11
20
Έκ τών Σειρήνου άπομνημονευμάτων,
ΗΛάκαινα πρός τινα Ιωνικήν δείξασαν αύτή τόν ν
9
ν
ν
Α.
ρς ο
ν
ν
ν
κόσμον άντεπέδειξε τά τέκνα ειπούσα “ό δε έμός
κόσμος τοιούτος”
-
12 Πλάτωνος (Symp. p. 2082).
Τούτωτώ τρόπω πάντό θνητόν σώζεται, ού» .τώ , ", » - και ." α
αν
ν
Αν
25 παντάπασι τό αύτό άει είναι ώσπερ τό θείον, άλλά
τώ τό άπιόν (και παλαιούμενον έτερον νέον καταλεί πειν, οιον αυτό ήν, μή ούν θαύμαζε, ε τό αυτού άποβλάστημα φύσει άπαν τιμά άθανασίας γάρ άμα και ευδαιμονίας εις τόν άει χρόνον παντι αύτη ή ν
α
γ
αν
30 σπουδή και ό έρως έπεται.
72
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
13 Αλλά μήν μάχεται γε πάν ζώον διαφερόντως παρόντων ών αντέκη. 14 Ιεροκλέους,
--
-
Ένδετώ περί τού γάμου και τής παιδοποιίας τόπω θετέος έστι και ότής πολυτεκνίας λόγος, κατά φύσιν 5
γάρ πως και άκόλουθοντώ γάμωτό πάντα ή τά γε πλείστατών γεννωμένων ανατρέφειν άλλ’ έοίκασιν οι πλείους άπειθεϊντή παραινέσει δι’ αιτίανού μάλα πρεπώδη, διά γάρ φιλοπλουτίαν και τό πάμμεγα κακόν ήγεσθαι την πενίαν τούτο πάσχουσε, πρώτον 1ο μεν δήλογιστέον, ώς oύχέαυτούς μόνον παραστάτας, και γηροβοσκούς και πάσης τύχης τε και περιστάσεως
κοινωνούς γεννώμεν, ουδ’ ύπέρ εαυτών μόνον, αλλά και υπέρ τών γονέων ήμών κατά πολλά γε. και γάρ εύχαριστίαν έχει πρός αυτούς ή παιδοποιία τώ, κάν 15 είτε πάθομενήμες πρότερον, καταλείπειν εκείνος άνθ' ημών αυτούς γηροβοσκούς, καλόν δε πάππος ύπό σφετέρων έκγόνων χειραγωγούμενός τε και τής άλλης επιμελείας άξιούμενος, ώστε πρώτον μεν εύ χάριστα πράττομεν άνες γονέας τούς έαυτών, παί-20 δων επιμελούμενοι γενέσεως είτα και τας εύχαΐς τε
και σπουδαίς τών ήμάς γευναμένων συνεργήσομεν. ευθύγάρ ότε πρώτον περί τήν ήμετέραν είχον γένε σιν, διανοία χρώμενοι τού χύσιν αυτών εις πλείστον λαβείν τήν διαδοχήν και παϊδας έκ παίδων ύπoλιπέ-25 σθαι, και γάμου προυνόησαν και τής ημετέρας σπο ράς και ανατροφής, όθεν γαμούντες μεν και παι δοποιούμενοι πράττομεν άνοιον μέρη τής εκείνων ευχής" τά δ’ έναντία φρονήσαντες έγκόπτοιμενάν αυτών τή προαιρέσει και μην κινδυνεύει πάς όθε-30 λοντής και περιστάσεως άνευ γάμον έκκλίνων και
ΟΤΙ ΚΑΛΟΙΝ ΤΟ ΕΧΕΙΝ ΠΑΙΔΑΣ ΟΕ,
73
παιδοποιίαν παρανοίας κρίνειν τούς έαυτού γονέας,
ώς oύ σύν όρθος λογισμούς περί γάμου πεπραγμα τευμένους, ένθα δή και τήν άνομολογίαν φωράσειεν άντις ευπετώς πώς γάρού μάχης πλήρες ευαρεστεΐν 5 μεν τώζήν και μένειν έναύτώ, ως καθηκόντως εις τόν βίον υπότών σπειράντων παρηγμένου, το δ’ αύ τον έτερους γεννήσαι τών άδοκίμων υπολαμβάνειν άλλά γαρ πρώτονμέν, ώς έφην, έντεθυμήσθαι χρή, διότι γεννώμενούχ εαυτούς μόνον αλλά και τους δι' 10ούς γεγόναμεν αυτοί, έπειτα και υπέρ φίλων τε και συγγενών, κεχαρισμένον γάρ και τούτοις έστι παί
δας εξήμιών δεΐν, διάτε την εύνοιαν και οικειότητα και δή και διά τήν άσφάλειαν διορμίζεται γάρ υπό τούτοιούτου τους προσήκουσινόβιος ανάλογοντας 15 επί πολλών άγκυρών σαλευούσας ναυσιν όθεν κατά
τον φιλοσυγγενή και φιλεταίρον έστιν ή περί γάμον και τέκνα σπουδή, παρακαλεί δ’ εύ μάλα και ήπα τρίς έπι ταυτόν, και σχεδόν ουδ' εαυτούς ούτως ώς τή πατρίδι φυτεύομεν παΐδας, τής μεθ’ ημάς προ 20 νοούμενοι τάξεως και τώ κοινώ παρέχοντες τούς δια δεξαμένους ήμάς, όθενόμεν ιερεύς ιστωτή πόλει τή εαυτού ιερέας οφείλων, ο δ’ άρχων άρχοντας, ο δε δημηγόρος δημηγόρους, και ως απλώς ειπείν όπο λίτης πολίτας, καθάπερ ούν χορώ μέν έστι κεχα 25ρισμένη ή τών χορευτών διαμονή, στρατεύματι δε ή τών στρατιωτών, ούτω και πόλει ή τών πολιτών, άλλει μεν ήν ολιγοχρόνιόν τι σύστημα πόλις, ότε βίος αυτής κατά βίον ανθρώπου την συμμετρίαν ελάμβανεν, ουδέν έδει διαδοχής, έπει δ' εις πολλάς 30 γενεάς εξικνείται, δαιμονι δε εύδαιμονεστέρω χρησια
μένη και εις μακρούς αιώνας πόλις, φανερών ώς oύ τού παρόντος έστοχάσθαι δει μόνον αλλά και τού μετ
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
74
έπειτα, τήν τε ιδίαν μή περιοράν χώραν έρημον, άλλ’ έπ’ ελπίσιν ιδρυμένηντας άπό τών ήμετέρων τέκνων.
15
Μουσωνίου έκτού ει πάντα τά γινό μενα τέκνα θρεπτέον, 5
Οι δε νομοθέται, οις αυτό τούτο γέγονεν έργον ζητεΐν και σκοπεϊντίμενάγαθόν πόλει τί δε κακόν, και τί μεν ωφελεί τί δε βλάπτει τό κοινόν, ούχι δε και ούτοι πάντες συμφορώτατον μεν τας πόλεσιν ένόμι σαν τό πληθύνεσθαι τούς τών πολιτών οίκους, βλα-10
βερώτατον δε τό μειούσθαι; και άπαιδίαν μενή όλ γοπαιδίαν τών πολιτών υπέλαβον είναι άλυσιτελές,
τό δε έχειν παίδας, και νή Δία πολλούς έχειν, λυσι τελές, τούτο μεν γάρ άμβλίσκειν άπείποντας γυ ναιξί και τας άπειθούσαις ζημίαν έπέθεσαν, τούτο 15
δε άτοκία προστίθεσθαι και την κύησινεϊργειν άπη γόρευσαν αύτας, τούτο δε πολυπαιδίας έταξαν γέρα
και άνδρι και γυναικί, και τήν άπαιδίαν επιζήμιον κατέστησαν πώς ούν ήμες ούκ άν άδικα και παρά νομα δρώμεν έναντία δρώντες τή βουλήσει τών νο-20 μοθετών, θείων και θεοφιλών ανδρών, οις έπεσθαι νομίζεται καλόν και συμφέρον; δρώμεν δ'άν έναντία την πολυπαιδίαν τήνέαυτών κωλύοντες, πώς δούχι και εις τούς πατρώους θεούς έξαμαρτάνοιμενάν και εις τόν όμόγνιον Δίαιτά τοιαύτα πράττοντες; ώσπερ 25 γαρ ό περί ξένους άδικος εις τόν ξένιον άμαρτάνει
Δία, και όπερί φίλους εις τόν φίλον ούτως όστις εις τό έαυτού γένος άδικος, εις τούς πατρώους άμαρ τάνει θεούς και εις τόν όμόγνιον Δία, τον επόπτην τών άμαρτημάτων τών περί τά γένη, ό δέγε περί 30 τούς θεούς άμαρτάνων άσεβής, και μήν ότι καλόν
ΟΤΙ ΑΣΥΜΦΟΡΟΝ ΤΟ ΕΧΕΙΝ κ.τ.λ. Ος. 75
και λυσιτελές παίδων ανατροφή πολλών μάθοι τις άν λογισάμενος, ώς μεν έντιμος έν πόλει πολύπας ανήρ, ώς δ’ αιδώ παρέχει τους πλησίον, ώς δε δύναται πλέον πάντων τών όμοίων, άν γεμή όμοίως παίδων 5εύπορώσι, καθάπερ γάρ, ομαι, πολύφιλος άφίλου άνδρός δυνατώτερος, ούτω και πολύ μάλλον όπο λύπας τούμή έμπαιδoς ή τoύ όλίγους κεκτημένου παΐδας, και τοσούτω γε μάλλον, όσωπερ εγγύτερον υιός έκάστω ή φίλος, άξιον δε νοήσαι ποιόν τι και 10 θέαμά έστιν άνήρ πολύπας ή γυνή σύν άθρόοις δρώμενοι τους έαυτών πασίν ούτε γάρ πομπήν πεμ πομένην θεούς ούτω καλήν θεάσατ’ άντις, ούτε χορείαν έπι ιερος κόσμω χορευόντων ούτως άξιο θέατον, ώς χορόν παίδων πολλών προηγουμένων έν 15 πόλει πατρός τού έαυτών ή μητρός, και χειραγω γούντων τούς γονείς ή τρόπον έτερον περιεπόντων κηδεμονικώς, τί μεν τούτου κάλλιον τού θεάματος; τίδετών γονέων τούτων ζηλωτότερον, άλλως τε κάν έπιεικείς ώσι; τίσι δ’ άν άλλοις ούτω προθύμως ή 20 συνεύξατό τις άγαθά παρά θεών, ή συμπράξει εν αύτους εις ότι δέοντος
ΟΤΙ ΑΣΥΜΦΟΡΟΝ ΤΟ ΕΧΕΙΝ ΤΕΚΝΑ, ΚΑΙ ΑΔΗΛΟΝ ΕΙ ΙΔΙΑ ΤΩΝ ΕΧΕΙΝ ΝΟΜΙΖΟΝ
ΤΩΝ ΚΑΙ ΜΗΔΕ ΘΕΤΟΝ ΠΟΙΕΙΣΘΑΙ. Ος. 251
Μενάνδρου. Ούκ έστιν ουδέν άθλιώτερον πατρός,
πλήν έτερος άνή πλειόνων παίδων πατήρ 2
Εύριπίδου Οινομάω. Αμηχανώ δ’ έγωγε κούκ έχω μαθεν,
76
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
-
είτ’ούν άμεινόν έστι γίγνεσθαι τέκνα θνητοίσιν, είτ’ άπαιδα καρπούσθαι βίον. δρώγάρους μεν ούκ έφυσαν άθλιους, Ο
ν
ν
9
Σ
ν
όσοισι δ’ εισινούδέν εύτυχεστέρους" και γάρ κακοί γεγώτες έχθίστη νόσος, κάναύγένωνται σώφρονες, κακόν μέγα" λυπούσι τόν φύσαντα μήπάθωσίτι.
5
Εύριπίδου Ανδρομάχης (419).
3
Ψυχή τέκν", όστις δ' αύτ’ άπειρος ών λέγει, ήσσονμέν άλγεί, δυστυχών δ’ ευδαιμονεί ν
Μενάνδρου
4
9
ΙΟ
ν
Επικλήρως Η δει μόνον
1
-
ν
Α
Σ
-
ζήν ή γενόμενον πατέρα παίδων άποθανείν,
ούτωτό μετά ταύτ' έστι τού βίου πικρόν. Σοφοκλής Ηλέκτρα (770).
5
15
Δεινόν τό τίκτεινέστίν ούδε γάρ κακώς
πάσχοντιμίσος ών τέκη προσγίγνεται, Ομήρου (Od. α'215). Μήτηρ μέντ' έμε φησί τού έμμεναι αύτάρ έγωγε ούκ οίδ’ ούγάρπω τις έων γόνον αυτός ανέγνω. 20 6
7-
Μενάνδρου.
Έστιν δε μήτηρ φιλότεκνος μάλλον πατρός ή μεν γάρ αυτής οίδεν άνθ’, δδ’ οίεται, 8
Μενάνδρου Προεγκαλών.
Οίοντό γενέσθαι πατέρα παίδων ήν λύπη, φόβος, φροντίς, πέρας έστιν ούδε έν, 9
Σοφοκλής Αλεάδας. Παύσαι" καταρκεί τούδε κεκλήσθαι πατρός,
25
-
ΟΤΙ ΑΣΥΜΦΟΡΟΝ ΤΟ ΕΧΕΙΝ κ.τ.λ. Ος, 77
είπερ πέφυκά γ' ειδεμή, μείζων βλάβη τό το νομισθεν τής άληθείας κρατεί, 10 Εύριπίδου Μελανίππη. Ίστω δ’ άφρωνών όστις άτεκνος ών τό πριν ν
5 παϊδας θυραίους εις δόμους έκτήσατο,
τήν μοιραν εις τό μή χρεών παραστρέφων. ώ γάρ θεοί διδώσε μή φύνα τέκνα, Σ
ν.
-
Αν
ν
ν
-ν
9
και -
2
ούχρή γκαλείσθαι πρός τό θείον, άλλ" έαν.
Μενάνδρου Καρχηδονίω. Αύτός γάρ ουδείς οίδε τού ποτ’ εγένετο. 12 Εύριπίδου Ερεχθεί. Θετών δε παίδων πού κράτος; τάφύνταγάρ 11
10
κρείσσω νομίζειν τών δοκημάτων χρεών, 13
15
Δημοκρίτου.
-
Τεκνοτροφίη σφαλερόν τήν μεν γάρ έπιτυχίην άγώνος μεστήν και φροντίδος κέκτηται, τήν δε άπο
τυχίην άνυπέρθετον έτερη όδύνη.
--
14 Αριστίππου,
Μεμφομένης αύτώ τής γυναικός ότι τον υιόνιού 20 πρoσίεται, και λεγούσης ότι έκσού είη, άποπτύσας , “και γάρ τούτο” είπεν “έξ έμού άλλ’ ουδέν μοι χρήσιμόν έστιν” 15
Δημοκρίτου,
Ούδοκεί μοι χρήνα παϊδας κτάσθαι" ένορέωγάρ 25 έν παίδων κτήση πολλούς μεν και μεγάλους κινδύ νους, πολλάς δε λύπας, όλίγα δετά εύθηνέοντα, και ταύτα λεπτά τε και άσθενέα. 16
--
Tού αυτού,
Ότεω χρήμη έστί παιδα ποιήσασθαι, έκ τών φί
78
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
λων τεώμοι δοκέει άμενον είναι και τώμεν πας --
έστα τοιούτος,9 οίον άνβούλητα έστι γάρ έκλέξα σθαι οιον θέλει και ός άνδoκέη έπιτήδειος είναι και μάλιστα κατά φύσιν έποιτο, και τούτο τοσούτον δια γ
αν
η
Λ,
φέρει, όσον ένταύθα μέν έστι ν.τον3. παιδα λαβέεν 5 Λ,
-ν
α
"η
Α
αν
καταθύμιονέκ πολλών ιών άν δεί' ήν δέ τις ποιέη
τα άπό έωυτού, πολλοί ένεσι κίνδυνοι άνάγκη γάρδς άν γένηται, τούτω χρήσθαι. 17
Τού αυτού,
Ανθρώποισιτών άναγκαίων δοκέει είναι παϊδας 10 κτήσασθαι άπό φύσιος και καταστάσιός τινος άρ χαίης, δήλον δε και τοΐσι άλλοισι ζωίρισι, πάντα γάρ έκγονα κτάται κατά φύσιν, έπωφελείης γε ού δεμής ενεκα άλλ’ όκαν γένηται ταλαιπωρέει και τρέφει έκαστον ώς δύναται, και υπερδέδοικε μέχρι 15 σμικρά έη, και ήν τι πάθη άνιάτα, ή μεν φύσις τοι αύτη πάντων έστι όσα ψυχήν έχει τώ, δε δή άν θρώπωνομίζον ήδη πεποίητα, ώστε και έπαύρεσίν τινα γίνεσθαι άπό τού έκγόνου.
ΟΤΙ ΚΡΕΙΤΤΟΝΕΣ ΟΙ ΑΡΣΕΝΕΣ ΤΩΝ
3ο
ΠΑΙΔΩΝ, ΚΑΙ ΟΤΙ ΤΟΥΣ ΝΟΘΟΥΣ ΟΥΚ ΕΛΑΤΤΟΝΑΣ ΧΡΗ ΚΡΙΝΕΙΝ ΤΩΝ ΓΝΗΣΙΩΝ. ΟΖ,
1
Εύριπίδου. Γυνή μεν έξελθούσα πατρώων δόμων
ού τών τεκόντων έστίν, άλλά τούλέχους,
τό δ’ άρσεν έστηκ’ ένδόμος άει γένος θεών πατρώων και τάφων τιμάρρον.
25
ΟΤΙ ΚΡΕΙΤΤΟΝΕΣ κ. τ. λ. ΟΖ,
2
Μενάνδρου.
Θυγάτηρ έπιγαμος, κάνόλως μηδέν λαλή, διά τού σιωπάν πλείστα περί αύτής λέγει. 3 Εύριπίδου Ιφιγενεία (Taur.57). 5, Στύλοι γάρ οίκων παίδες εισιν άρσενες 4
Μενάνδρου,
Εύδαιμονίας τούτ' έστιν υιός νούν έχων. 5 Μενάνδρου Ανεψιούς. Αλλά θυγάτηρ κτήμ’ έστιν έργώδες πατρί. 106 Μενάνδρου 'Αλιεύς, Χαλεπόν γεθυγάτηρ κτήμα και δυσδιάθετον.
7
Ποσειδίππου Ερμαφροδίτου, Υιόν τρέφει πάς, κάν πένης τις ών τύχη, θυγατέρα δ’ εκτίθησιν κάν ή πλούσιος, 158
Δι φίλου.
Κόρης απαλλαττόμεθα ταμείου πικρού, 9 Σοφοκλής Αλειάδας, Ούδή νόθος τους γνησίοις ίσον σθένει; άπαντό χρηστών γνησίαν έχει φύσιν. 2010 Εύριπίδου, Αντιγόνη Ονόματι μεμπτόν το νόθον, ή φύσις δ’ ίση 11 Εύριπίδου Εύρυσθεί, Μάτην δε θνητοί τούς νόθους φεύγουσ’ άρα παΐδας φυτεύειν δς γάρ άν χρηστός φυή, 25ού τούνομ’ αυτού τήν φύσιν διαφθερεί 12 Εύριπίδου Ανδρομέδας, Εγώ δε παϊδας ούκ έώ νόθους λαβείν. τών γνησίων γάρούδέν όντες ένδεείς
νόμω νοσούσιν, ό σε φυλάξασθαι χρεών,
79
80
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
ΠΕΡΙ ΝΗΠΙΩΝ.
1
Ο.Η.
Καλλιμάχου.
--
- Αρνες του, φίλε κούρε, συνήλικες, άρνες έταιροι
έσκον, ενιαυθμοί δ’ αύλια και βοτάνα. 2
Θεοκρίτου βουκολικών (VIII, 63).
5
Φειδευτών άρνών, φείδευ, λύκε, τών ερίφων μεν, μηδ’ άδικής μ’, ότι μικρός έων πολλοίσινόμαρτέω. 3
Βιότου έκ Μηδείας.
-
Το θρέψαι δ’ έν βροτούσε πολλάκις
-
πλείω πορίζει φίλτρα τού φύσαι τέκνα.
10
4
Εύριπίδου Αύγης. Τις δ’ ουχί χαίρει νηπίοις άθύρμασιν,
5
Ευφορίωνος, Τέκνον, μή σύγεμητρός άπ’ άνθερεώνας άμήσης, .
--
ήελίους ήτις σε τριηκοσίους έφόρησα,
τέκνον, ύπόζώνη, φοβεράς δ’ ώδινας άνέπλην εις φάος έρχομένου, λαρόν δ’ έπι χείλεσι πρώτη μαστόν έπασχομένη λευκώ σ' έψισα γάλακτι 6 Ηρώδου μιμιάμβων. "Η χαλκέην μοι μυϊανήκύθρην παίζει, ήτήσιμηλάνθησιν άμματ’ εξάπτων
15
2Ο
τού κεσκέου μου τον γέροντα λωβήται. καν
7
Πομπηίου Μακρού.
Δεύτ, ώ τέκν, ώστεοχθένθ’ όσον πλείστον θέμς, ώ πολλά τέρψαντ’ ουδε λυπήσαντάτι μητέρα τί προσλάζυσθεκάξαρτάσθέ μου;
βούλεσθ’ άθύρειν; παίζετ, ώ νέα φρένες
25
ΟΤΙ ΧΡΗ. ΤΟΥΣ ΓΟΝΕΙΣ κ. τ. λ. Ο Θ.
81
ώς έστιν ύμντούτ' έαρ παντός βίου. ήβη δε λύπαι φροντίδες θ’ ήβώσ’ όμού 8 Ευριπίδου Δανάης, Τάχ' άν πρός αγκάλαισι και στέρνος έμούς 5 πηδών άθύροι και φίλημάτων όχλω ψυχήν έμήνκτήσατο ταύτα γάρ βροτούς φίλτρον μέγιστον αιξυνουσία, πάτερ. 9 Σοφοκλέους Αίαντος (550).
Ωπα, γένοιο πατρός ευτυχέστερος, 10 τά δ’ άλλ’ όμοιος, και γένοι” άνού κακός, καίτοι σε και νύν τούτό γεζηλούν έχω,
όθούνεκ’ ουδέν τώνδ’ έπαισθάνη κακών. έντώφρονείν γάρ μηδέν ήδιστος βίος, έως τό χαίρειν καί τό λυπείσθαι μάθης,
15 10, Εύριπίδου Μηδείας (46). Αλλ' οίγε παίδες έκτρόχων πεπαυμένοι στείχoυσι, μητρός ουδέν έννοούμενοι κακών νέα γάρ φροντίς ούκ άλγεινφιλεί ΟΤΙ ΧΡΗ ΤΟΥΣ ΓΟΝΕΙΣ ΤΗΣ ΚΑΘΗΚΟΥ
20 ΣΗΣ ΤΙΜΗΣ ΚΑΤΑΞΙΟΥΣΘΑΙ ΠΑΡΑ ΤΩΝ
ΤΕΚΝΩΝ, ΚΑΙ ΕΙ ΕΝ ΑΠΑΣΙΝ ΑΥΤΟΙΣ ΠΕΙΣΤΕΟΝ
1
ΟΘ,
Θεόγνιδος (131).
Ουδέν έν άνθρώποισι πατρός και μητρός άμενον 25 έπλεθ’, όσοις όσιης, Κύρνε, μέμηλε δίκης, 2 Εύριπίδου Ηρακλειδών, Όστις δε τούς τεκόντας ένβίωσέβει, δδ’ έστι και ζών και θανών θεούς φίλος, STOE. PLOR.
ΙΙΙ.
6
82
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
3 - Eν ταυτώ (298). Ούκ έστι πασι τούδε κάλλιον γέρας ή πατρός έσθλού κάγαθούπεφυκένα. ---------
Και τους τεκούσιν άξίαν τιμήν νέμειν.
4
Εύριπίδου Ερεχθεί Ούκ έστινούδέν μητρός ήδίον τέκνοις. έράτε μητρός, παίδες, ώς ούκ έστ' έρως
5
τοιούτος άλλος όστις ήδίων έράν. 5
Κλεαινέτου.
Γεννητόρων έκατι κατθανείν καλόν. 6
ΙΟ
Δικαιογένους, Αύτός τραφείς δε τών φυτευσάντων ύπο
καλώς τόν αύτόν έρανoν αυτούσιν νέμεις, 7
Αντιφάνους,
Όστις δ’έρυθριάτηλικούτος ών έτι πρός τούς έαυτού γονέας, ούκ έστιν κακός, όστις γάρ όμόλογόν τιμή ποιεί πατρί, πάντωνάν ούτος κατεφρόνησε τών θεών 7* Τούγάρ πατρός κρατεΐν μεν αισχύνην φέρει, ήσσημένω δε δόξα νικητήριος, 8
Φιλήμονος,
15
20
--
Έτεκές με, μήτερ, και γένοιτό σου τέκνων
όνησις, ώσπερ και δίκαιον έστι σου. 9
Ιουλίου έκ τών εις τόν Διόνυσον και
τήν πατρίδα γραφέντων
25
Κάδμον δ’ άραμένη τλήμων εξήλθεν Αγαυή δν πατέρα τρομέοντα φέρεν δέμινώνύπερ ώμων γήραν κεκμηώτα, καλώ δ’ έβαρύνετο φόρτω. 10 Σοφοκλής Αντιγόνη (755).
Ειμή πατήρ ήσθ’, είπονάν σ’ ούκ εύφρονείν. 30
ΟΤΙ ΧΡΗ ΤΟΥΣ ΓΟΝΕΙΣ κ. τ. λ. ΟΘ. - 83
11 Πυθαγόρου έκ τών χρυσών έπών (4). Τούς τε γονείς τίμα τούς τ’ άγχιστ’ έκγεγαώτας, 12 Αγάθωνος.
--
Ως ήδύ τώ φύσαντι πείθεσθαι τέκνα, 513
Αλέξιδος.
Ούκ ήξίωσα καταλιπείν τήν μητέρα, πρώτην δε σώζειν" τους γάρ όρθώς ειδόσι τάθεια μείζον μητρός ούκ έστιν ποτέ,
όθενόπρώτος ούκ άπαιδεύτως έχων 10 ιδρύσαθ’ ιερόν μητρός, ού δείξας σαφώς ποίας, έάσας δ’ ύπονοείν εις τούνομαι Μενάνδρου,
14
Αισχύνομαι τον πατέρα, Κλειτοφών, μόνον άντ βλέπειν εκείνον ού δυνήσομαι
15 άδικών τά δ’ άλλα βαδίως χειρώσομαι. 15 Εύριπίδου Αλκμαίωνος, Τά τών τεκόντων ώς μετέρχεται θεός μιάσματα, Δυ φίλου.
16
20
Εϊτού πατρός δόξαιμι κρείττόν σου λέγειν, έμαυτόν αδικώ, κούκέτ’ ειμί θεοσεβής, ότι τον κατασπείραντα λυπώκού φιλώ, 17 Τιμοκλέους,
Όστις φοβείται τον πατέρα κάσχύνεται, 25ούτος πολίτης άγαθός έσται κατά λόγον, και τούς πολεμίους δυνάμενος κακώς ποιείν, 18 Μενάνδρου.
αν
Μηδέν δύνα τον πατέρα γιγνώσκων, ότι α
-
ό μέγιστον άγαπών δι’ ελάχιστ’ όργίζεται, κ
84
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
19 Εύριπίδου Αρχελάω. Πατρός δ’ άνάγκηπαισι πείθεσθαι λόγω. --
Σοφοκλής Οιδίποδι (Tγr. 999).
20
Τά τών τεκόντων όμμαθ’ ήδιστον βλέπειν.
21 Ομήρου (Od. α'298). "Η ούκ άίες όσσον κλέος έλλαβε δύος Ορέστης πάντας έπ’ άνθρώπους, έπει έκτανε πατροφονήα; 22 Εύριπίδου (Hero.fur.583). Δίκαια τούς τεκόντας ώφελεϊν τέκνα, Εύριπίδου Αλκμαίων.
23
10
Ήτί πλέον είναι παϊδας άνθρώποις, πάτερ, εϊμή"πι τους δεινοσινώφελήσομεν; 24 Σοφοκλέους Ακρισίω. Pήσις βραχεία τους φρονούσι σώφρονα πρός τούς τεκόντας και φυτεύσαντας πρέπει,
15
25 Χαιρ ήμονος,
Γένοιτόμοι τάς χάριτας άποδούναι πατρί, 26 Μενάνδρου, Νόμος γονεύσιν ισοθέους τιμάς νέμειν. 27 Εύριπίδου.
20
Αλλ' ίστ, έμοί μεν ούτος ουκ έσται νόμος τό μήούσε, μήτερ, προσφιλήνέμεινάει, και τού δικαίου και τόκων τών σών χάριν, στέργω δε τόν φύσαντα τών πάντων βροτών μάλισθ' όρίζω τούτο, και σύμή φθόνει, ν
ο
Σ
ν
ν
Α.
ν
--
Α
9 -
ν
11
ν
-
-
κείνου γάρ εξέβλαστον, ουδ' άνες ανήρ γυναικός αύδήσειέ με ', άλλά τoύ πατρός
25
ΟΤΙ ΧΡΗ ΤΟΥΣ ΓΟΝΕΙΣ κ. τ. λ. Ο Θ.
85
28 Ορφέως,
Ζεύς δ’ έφορά γονέων όπόσοι τίoυσε θέμίστας, 9 -2
αν
9
2 η ,
9
ν
ν
ν
ήδ’ όσοι ούκ άλέγουσιν άναιδέα θυμόν έχοντες, και τους μεν πρόφρων τε και ήπιος έσθλά δίδωσι,
5 τους δε κακά φρονέων νεμεσίζεται έμμενες αιείς δειναι γάρ κατά γαϊαν ερινύες εισιτοκήων. 29 Εύριπίδού Αλ όπης. Εγώ δ’ό μεν μέγιστονάρξομαιλέγειν έκ τούδε πρώτον, πατρίπείθεσθαι χρεών 10 παίδας, νομίζειν τ’ αυτό τούτ’ είναι δίκην. 30
Φιλήμονος,
Bούλου γονείς πρώτιστον έντιμας έχειν. 31 Xαιριήμονος,
Βεβαιοτέρανέχε τήν φιλίαν πρός τούς γονείς, 15:32 Μενάνδρου.
Δικας γραφόμενος πρός γονείς μαίνει, τάλαν 33 Δικαιογένους,
Θεός μέγιστος τους φρονούσαν οι γονείς, 34
20
Πλάτωνος νόμων ια" (p.930e).
Γονέων δε άμελεϊν Ιούτε θεός ούτ’ άνθρωπος ξύμβουλος νούν έχων ποτε γένοιτ’ άν ουδείς ουδενί φρονήσαι δεχρή περί θεών θεραπείας το όνδεπροοί μιον άν γενόμενον, εις τάς τών γεννησάντων τιμάς τε και άτιμίας όρθώς ξυντεταγμένον νόμο περί 25 θεούς άρχαίοι κείνται πάση δίχή τούς μεν γάρ τών θεών δρώντες σαφώς τιμώμεν, τών δ’ εικόνας, άγάλ ματα ίδρυσάμενοι, ούς ήμνάγάλλουσι καιπεράψύ χους όντας, εκείνους ήγούμεθα τούς έμψύχους θεούς πολλήν διά ταύτ’ εύνοιαν και χάριν έχειν, πατήρ
86
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
ούν ότω και μήτηρ, ή τούτων πατέρες ή μητέρες έν οικία κείνται κειμήλιο άπειρηκότες γήρα, μηδες διανοηθήτω άγαλμα αύτώ ποτε, τοιούτον εφέστιον ίδρυμα ένοικία έχων, μάλλον κύριον έσεσθαι εάν δή κατά τρόπον γε όρθώς αυτό θεραπεύη ό κεκτη-5 μένος, 35 Πλάτωνος έκ τού Εύθ ύφρονος (ρ. 4 e).
Σύδειδή πρός Διός, ώ. Ευθύφρων, ούτωσι άκρι βώς οιει έπίστασθαι περί των θεών όπη έχει, και τών όσιων τε και άνοσίων, ώστε τούτων ούτω πρα-10 χθέντων, ώς σύλέγεις, ού φοβή δικαζόμενος τώπα τρί, όπως μήαύσύ άνόσον πράγμα τυγχάνης πράτ των;
36 Ισοκράτους πρός Δημόνικoν (14).
Τοιούτος γίγνου περί τούς γονείς, οιους άνεύ-15 ξαιο περί σεαυτόν γενέσθαι τούς έαυτού παϊδας,
37 Αναξιμένους Ούτος γάρ μάλιστα πάντων φιλοπάτωρέστιν, όστις ζητεί δι' ού μηδέν λυπήσας τον πατέρα πλείστ’ αύ– τόν εύφράναιτ’ άν, τί γάρ έστι δικαιότερον ή τους 20 γενέσεως και παιδείας αιτίους όντας άντευεργετείν, 38 Αιλιανού έκ τής συμμίκ του ιστο ρίας (2). --
Πρώτη και όγδοηκοστή όλυμπιάδι φασί τήν Αϊ τνην βυήναι, ότε και Φιλόνομος και Καλλίας οι Κα-25 ταναίοι τούς έαυτών πατέρας άράμενοι διά μέσης τής φλογός έκόμισαν, τών άλλων κτημάτων καταφρονή
σαντες άνθ’ ών και αμοιβής έτυχον τής εκ τού θείου" τό γάρ του πύρ θεόντων αυτών διέστη καθ' ό μέρος έκείνοι παρεγίνοντο.
3Ο
ΟΤΙ ΧΡΗ ΤΟΥΣ ΓΟΝΕΙΣ κ. τ. λ. Ο Θ.
39
87
Τού αυτού (WH. ΙΧ, 33). Μειράκιον Ερετρικόν προσεφοίτησε Ζήνων πλεί
ονος χρόνου έστ’ άν και ές άνδρας άφίκετο ύστερον ούν εις τήν Ερέτριαν επανήλθε, και αυτόν όπατήρ 5 ήρετο ότι άρα μάθοι σοφόν έντή τοσαύτη διατριβή τού χρόνου, ο δε δείξειν έφη και ούκ εις μακράν έδρασε τούτο. χαλεπήναντος γάρ αύτώ τού πατρός και τέλος πληγάς έντείναντος, όδι τήν ήσυχίαν άγα γών και έγκαρτερήσας, τούτο έφη μεμαθηκένα, φέ 10ρεινόργήν πατέρων και μή άγανακτείν. 40 Πλάτωνος (Ερ. ad Dionis am.p.331 b).
Πατέρα δεήμητέραιούχόσιον ήγούμαι προσβά ζεσθαι μή νόσω παραφροσύνης έχομένους, εάν δέ τινα καθεστώτα ζώσι βίον, αύτους μεν αρέσκοντα, 15 έμοί δεμή, μήτε άπεχθάνεσθαι νουθετούντα, μήτε δή κολακεύοντά γεύπηρετεΐν αύτους πληρώσεις έπι θυμιών) εκπορίζοντα, άς αυτός ασπαζόμενος ούκ άν έθέλουμι ζήν. 41
2ο
Πιττακού.
Πιττακός παρακαλούμενος υΐώ και πατρί διαιτή σαι είπε πρός τόν υιόν “ει μεν άδικώτερα μέλλες λέγειν τού πατρός, κατακριθήση" είδε δικαιότερα, διά τούτο αυτό άξιος εΐ κατακριθήνα”
ν
42 Σωκράτους,
25
Αγνώμονα πατρί καθάπερ αυστηρώ νόμω συμπε ριενεκτέον, 43
Πλάτωνος (Diogenis ap. Laert, Diog. VI,65).
Πλάτων θρασυνόμενον ιδών τινα πρός τόν έαυ τού πατέρα “ού παύσει μειράκιον” είπε “τούτου
30 καταφρονών, δι’ όν μέγα φρονείν άξιος"
88
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
44 Εκ τών Αρίστωνος όμοιωμάτων, Οι άρτι έκ φιλοσοφίας πάντας ελέγχοντες και άπό τών γονέων άρχόμενοι πάσχουσιν όπερ και οι νεώ
νητοι κύνες, οι ού μόνον τούς άλλους ύλακτούσιν άλλά και τούς ένδον.
5
45 Εκ τών Αριστοξένου Πυθαγορικών άποφάσεων, Μετά τό θείον και δαιμόνιον πλείστον ποιείσθαι
λόγον γονέων τε και νόμων, μή πλαστώς, άλλά πε πιστευμένως έαυτόν πρός ταύτα παρασκευάζονται 10 τό μένειν τους πατρίος έθεσίτε και νόμος έδοκίμα ζον, ει και μικρώ χείρω τών έτέρων είη. 46
Τού αύτού (e Plat.legg.p.930 e).
Γονέων δε άμελούντι ούτε θεός ούτε άνθρωπος νούν έχων ξύμβουλος γένοιτ’ άνποτε ούδες ούδενί, 15 47
Tού αύτού (b.p.931 e),
Πάς δήνούν έχων φοβείται και τιμά γονέων εύ– χάς, ειδώς πολλούς πολλάκις επιτελείς γινομένας 48 - Tού αυτού (b.p.932 a).
Τους μεν άγαθους έρμαιον πρόγονοι γήρα ζώντες 20 μέχρι τών έσχάτων τού βίου, και άπιόντες νέους σφό δρα ποθεινοί, τους δε κακούς εύ μάλα φοβεροί, 49 Πλάτωνος νόμων δ' (p.717b). Γονέων δε μετά ταύτα τιμαί ζώντων, ως θέμις, όφείλοντα άποτίνεν τά πρώτάτε και μέγιστα όφει-25 λήματα, χρεών πάντων πρεσβύτατα νομίζειν δε ά κέκτηται και έχει, πάντα είναι τών γεννησάντων και θρεψαμένων, πρός τό παρέχειν αυτόν εις ύπηρεσίαν εκείνος κατά δύναμιν πάσαν, άρχόμενον άπό τής ουσίας, δεύτερα τα τού σώματος, τρίτα τά τής ψυ-3ο
ΟΤΙ ΧΡΗ ΤΟΥΣ ΓΟΝΕΙΣ κ. τ. λ. Ο Θ.
89
χής, αποτίνοντα δανείσματα επιμελείας τε και υπερ πονούντων ώδινας παλαιάς έπι νέος δανεισθείσας, άποδιδόντα δε παλαιούς έντώ γήραν σφόδρα κεχρη μένος, παρά δε πάντα τον βίον έχει ντε και έσχηκε 5ναι χρή πρός αυτού γονέας εύφημίαν διαφερόντως, διότι κούφων και πτηνών λόγων βαρυτάτη ζημία πάσι γάρ επίσκοπος τους περί τα τοιαύτα ετάχθη δί κης Νέμεσις άγγελος, θυμουμένους γεούνύπείκειν δει και αποπεμπλάσι τον θυμόν, εάν τε έν λόγους 10 έάντε έν έργοις δρώσιτό τοιούτον συγγιγνώσκοντα, ώς εκότως μάλιστα πατήρ υιεί δοξάζων άδικείσθαι
θυμούτ’ άνδιαφερόντως, τελευτησάντων δε γονέων ταφή μεν ή σωφρονεστάτη καλλίστη, μήτε υπεραι ροντα τον εθισμένον όγκον, μήτε ελλείπονταιών οι 15 προπάτορες τούς αυτών γεννήτας έτίθεσαν τάς τε αύ κατά έναυτών τών ήδη τέλος εχόντων ώσαύτως επιμελείας τάς κόσμον φερούσας αποδιδόναι, τώ, δε μήπαραλιπείν μνήμην ένδελεχή παρεχόμενον, τούτω μάλιστα άει πρεσβεύειν, δαπάνης τετής δεδομένης 20 ύπό τύχης τό μέτριον τους κεκμηκόσι νέμονται ταύτα δ’ άν ποιούντες και κατά ταύτα ζώντες εκάστοτε
έκαστοι, τήν αξίαν παρά θεών και όσοι κρείττονες ήμών κομιζούμεθα, εν έλπίσινάγαθαίς διάγοντες τό πλείστον τού βίου.
2550 Περικτιόνης Πυθαγορείας έκτού περί γυναικός άρμονίας, Ούτε λέξα δει κακόν γονέας ούτε έρξα, πείθεσθαι
δε έν σμικροσίτε και μεγάλοισι γονεύσιν, εν πάση δεψυχής τε και σώματος τύχη και τών έσωθεν και 30 τών έξωθεν και έντε ειρήνη και πολέμω και υγιείη [ και νούσω) και πλούτο και άπορέη και δόξη και -
90
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
άδοξίη, και ιδιώτησε και άρχουσε, όμουρέειν δει και φεύγειν μηδέποτε, πείθεσθαι δε μονονουκι και μα
νίη πεπνυμένα γάρ ταύτα και κρήγυα τούσιεύσε βέσι, είδε τις γονέας υπερφρονέρι έν ιδέη κακών ήτινιών, ταύτη και ζώση και θανούση αμαρτίη παρά 5 θεούσι γράφεται, υπότε ανθρώπων μισέεται, και ύπο γήν μετά τών άσεβέων έντουτέων τώχώρω δι' αιώνος κακούσι απτομένη ύπό δίκης και των ενερθεν θεών, οι τουτέων έπίσκοποι έτάγησαν τών πρηγμά
των θείη γάρ και καλή όψις γονέων, και ή τουτέων 1ο όπος και θεραπεί η δκόση ουδε ήλιου ουδε πάντων άστρων, τά ουρανός έναψάμενος άμφιχορεύει, και ει τι άλλο δοκέει τις χρήμα μείζον είναι έάντων κατά θεωρίην, δοκέω δέ μοι θεούς φρονέτιν, όπότε τούτο δρέωσε γιγνόμενον, και ζώντας ων και αποιχομένους 15 σέβειν χρή και μηδέποτε άντλεσχαίνειν, άλλ’ ήν και άγνωμονέωσινούσω ή απάτη, παρηγορέειν και διδάσκειν, έχθρεύειν δε μηδαμή, μέζων γάρ άμαρ τίη και άδικη ανθρώπων ούκ άν γένοιτο ή ές πατέ ρας ασεβέριν, 51
ΣΟ
Mουσωνίου έκτού ει πάντα πειστέον
τους γονεύσι.
Νεανίας τις, δνό πατήρ φιλοσοφείν βουλόμενον έκώλυεν, ήρειο αυτόν ώδέ πως “ Αρά Άνε, ώ. Μου σωνε, χρή πάντα πείθεσθαι τους γονεύσιν, ή έστιν 25
ά και παρακουστέον αυτών;” και ό Μουσώνιος “πεί θεσθαι μεν” έφη “μητρι ή πατρι τώ έαυτού έκαστον φαίνεται καλόν και έπαινώ έγωγε, τί μέντοι τό πείθεσθαι έστε θεασώμεθα, μάλλον δε πρότεροντό άπειθεϊν όποιόντι και ό άπειθής όστις καταμάθω-3ο μεν, είθ’ ούτως κρείττον όψόμεθα τό πείθεσθαι
ΟΤΙ ΧΡΗ ΤΟΥΣ ΓΟΝΕΙΣ κ. τ. λ. Ο Θ.
91
όποιόν τί έστι, φέρε δή, ει υιώ νοσούντι ό πατήρ ούκών ιατρός ουδε έμπειρος υγιεινών τε και νοσε ρών προστάττοι τι ώς ωφέλιμον, τό δε είη βλαβερών και ασύμφορον, και μήλανθάνοι τόν νοσούντα τοι
5ούτονόν, άρά γεμή πράττων εκείνος το προσταχθέν άπειθείτε και άπειθής έστιν, άλλ’ ούκ έρικε τί δέ,εί
του ο πατήρ νοσών αυτός οίνον ή τροφήν αιτούη παρά καιρόν, μέλλων ειλάβοι μείζω την νόσον ποιείν, όδε πας τούτο εδώς μή διδοίη, άράγεάπείθει τώπατρίς 10ουκ έστιν ειπείν, και πολύ γειτούτου ήττον εκείνον, ομαι, φαίη άν τις άπειθή είναι, όστις πατέρα φιλο κερδή έχων, κελευόμενος ύπ’ αυτού κλέπτεινή πα ρακαταθήκην αποστερείν, ουχ υπουργεί τώ προσ τάγματι, ή ούκ ο εισύ τινας είναι πατέρας, οι τοι 15αύτα τους εαυτών παισι προστάττουσεν, εγώ μεν γαρ
οϊδάτινα ούτω πονηρόν,ός γευιόν έχων ώραΐον τήν ώραν άπέδοτο αυτού, ει ούν εκείνο το μειράκιοντό πεπραμένον, πεμπόμενον υπό τού πατρός έπι τήν αισχύνην, άντέλεγε και ούκ απήει, πότερον άπειθες 20 άν τό μειράκιον έφαμεν είναι ή σωφρονείν ή ουδε έρωτάν τούτό γε άξιον; και γάρ δή τό μεν άπειθεϊν όσα ουκ άπειθεϊν δεν λοιδορία έστι και όνειδος τό δε μή πράττειν ά μή χρή ούκ όνειδος, αλλ' έπαινος ώστε είτε πατρός είτε άρχοντος είτε και νή Δία δε 25 σπότου προστάγματι μή ύπoυργεί τις κακά προστάτ τοντος ή άδικα ή αισχρά, ούκ άπειθεί ουδαμώς, ώσπερ ούδ’ άδικεί ουδ’ αμαρτάνει άλλ’ εκείνος απειθεί μόνος ότών εύκαι καλώς και συμφερόντως προστατ
τομένων αφροντιστών και παρακούων, ό μένουν 30 άπειθής τοιούτός τις έστιν ο δ’ ευπειθής έχει μεν
έναντίως τούτο και έστιν εναντίος, είη δ’ ανότώ τα προσήκοντα παρανούντι κατήκοος ών και επόμενος
92
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
έκουσίως, ούτος ευπειθής, όθεν και γονεύσι τους εαυτού τότε πείθεται τις, όταν χρηστά παραινούν των αυτών ταύτα πράττη έκών, έγώ μέντοι κάνμή παραινούντων τών γονέων πράττη τις άχρή και συμφέρει έαυτώ, φημί τούτον πείθεσθαι τους γο-5
νεύσι και ότι ορθώς φημί, σκόπει ούτως. όγάρδή πράττων ά βούλεται ο πατήρ και τή βουλήσει τού πατρός επόμενος πείθεται, ομαι, τώ πατρί ό δε πράττωνα δει και άκρείττόν έστι, τή βουλήσει έπε τα τού πατρός, τίνα τρόπον, ότι πάντες οι γονείς το εύνοούσι δήπου τους έαυτών πασίν, εύνοούντες δε βούλονται άχρή και συμφέρει πράττεσθαι ύπ’ αύ τών, όστις ούν πράττει τα προσήκοντα και τά συμ φέροντα, πράττει ούτος άβούλονται οι γονείς, ώστε πείθεται τους γονεύσι ταύτα πράττων, κάν μή τώ 15 λόγω κελεύωσιν αυτά πράττειν οι γονείς, τούτο δή μόνον προσήκει σκοπείν, όστις βούλεται πείθεσθαι τους γονεύσιν έφ' εκάστω τών πραττομένων, εικα λόν και συμφέρον ό μέλλει πράξεινέστίν, έτερον δε ούδέν, ώς άνύπάρχη τοιούτον εύθύς και τού πράτ- 2ο τοντος αυτό πειθομένου τους γονεύσι, μήτοίνυν σύ γε δείσης, ώ νεανίσκε, ώς άπειθήσεις τώ πατρί, άν
ή άμή προσήκει δράνκελεύοντος τού πατρός απέχη τούταύτα δράν, ήά προσήκει άπαγορεύοντος, ταύτα μή δράν, μηδέ σοι πρόφασις έστω τού άμαρτάνεινό 25 πατήρ ή κελεύων, τι τών πράττεσθαι μή καλών ή άπαγορεύων τιτών καλών, ουδεμία γάρ άνάγκη σου τάιμή εύ προσταττόμενα υπουργείν και τούτόμοι δοκείς ούδ’ αυτός άγνοείν ούκουνάνεξη τού πατρός έν μουσικούς, εάν εκείνος ούκ έπαϊων μουσικής προσ– 3ο τάττη κρούειν άμούσως τήν λύραν, ή επιστάμενου γράμματα ούκ επιστάμενος κελεύη σε γράφειν και
ΟΤΙ ΧΡΗ ΤΟΥΣ ΓΟΝΕΙΣ κ. τ. λ. Ο Θ.
93
άναγινώσκειν μή ώς έμαθες, άλλ’ ετέρως ουδέ γε άν επιστάμενον κυβερνάν ούκών κυβερνητικός κε λεύη σε κινείν το πηδάλιον ώς oύ προσήκει, ού προσ έξεις αυτώ, τί ούν: ταύτα μεν ταύτη έχει αν δέ σε 5 κωλύη φιλοσοφεϊνόπατήρ ειδότα και άκηκοότα όποιόν τι φιλοσοφία έστίν, αυτός άγνοών, άραγε προσεκτέον αυτώ, ή μεταδιδακτέον μάλλον αυτόν ως ουκ εύσοι παρανείς έμοι μεν ούτω δοκεί, τάχα μένουν τις και λόγω χρώμενος μόνω πείσειεν άντόν αυτός αυτού 10 πατέρα διανοείσθαι περί φιλοσοφίας όσα δή προσ ήκει, άν γεμή τέλεον ή σκληρός τήν φύσινό πατήρ ειδ’ούν μήπείθοιτο τώ, λόγω μηδε έποντο, αλλά τά γε έργα πάντως τα τού παιδός ύπάζεται αυτόν, ει φι λοσοφεϊτή αληθεία όπας, έσται γάρ δήφιλοσοφών 15 προθυμότατος μεν θεραπεύειν τον πατέρα θεραπείαν άπασαν, κοσμιώτατος δε και πραότατος, έντή συνου
σία ήκιστα φίλερις ών ή φίλαυτος, και ούτε προπε τής ούτε ταραχώδης ούτ’ όργίλος" έτι δε εγκρατής μεν είη άν γλώσσης γαστρός αφροδισίων, καρτερικός 20 δε προς τα δεινά και τους πόνους και νοήσαμενό τι καλόν ικανώτατος, ούχύπερβαίνων δε τό φαινό μένον καλόν, όθεν και των μεν ήδέων ύφήσεται τώ πατρι πάντων έκών τάδε επίπονα πρό εκείνου δέξε ται, αυτός τοιούτονούν υιόν τις μεν ούκ άν έχειν 25 εύξατο τους θεούς, τις δε έχωνούκ αγαπήσειεν, ειδι' αυτόν υπάρξει εν αυτώ ζηλωτών είναι και μακαριστόν
πατέρα παρά τους εύφρονούσε πάσιν ειδήoύν, ώ νεανίσκε, και τοιούτος ών όποιος έση πάντως άν γε αληθώς φιλοσοφής, ούχ ύπάξη τον πατέρα τόνισόν 3οούδε πείσεις επιτρέπειν σοι και συγχωρείν ταύτα
πράττειν, εκείνο λόγισαι ο πατήρ ό σός κωλύει σε φιλοσοφείν ό δέγε κοινός απάντων πατήρ άνθρω
94
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
πων και θεών Ζεύς κελεύει σε και προτρέπει, πρόσ ταγμάτε γάρ έκείνου και νόμος έστι τόν άνθρωπον
είναι δίκαιον χρηστών ευεργετικόν σώφρονα μεγαλό φρονα, κρείττω πόνων, κρείττω ήδονών, φθόνου παντός και επιβουλής άπάσης καθαρόν να δε συν-5 τεμών είπω, άγαθόν είναι κελεύει τόν άνθρωπονό νόμος ότού Διός, τό δέγε είναι άγαθόν τώ φιλόσο φον είναι ταυτόν έστιν, ει δή τώ πείθεσθαι πατρι τώ άνθρώπωέπεσθαι μέλλες, είδε φιλοσοφοίης, τώ Διί, δήλον ώς φιλοσοφητέον σοι μάλλον ή ού, άλλά το νή Δία ειρξει σε ό πατήρ και κατακλείσας έξει, να δή μή φιλοσοφής, ταύτα μεν ποιήσει ίσως, τού δέγε
φιλοσοφείν ούκ άπειρξει σε μήβουλόμενον, ούδε γάρ χειρι ή ποδι φιλοσοφούμεν ούδε τώ άλλω σώματι, ψυχή δε και ταύτης όλίγω μέρει, δ διάνοιαν καλού-15 μεν ταύτην γειμήν έν όχυρωτάτω ίδρυσενό θεός ώστε άόρατον είναι και άληπτον, και άνάγκης πάσης έκτός ελευθέραν και αυτεξούσιον, άλλως τε έάν τύχη ούσα χρηστή, ού δυνήσεται σε κωλύεινόπατήρ ούτε χρήσθαι τή διανοία, ούτε άχρή διανοείσθαι, ούτε 2ο άρέσκεσθαι μεν τους καλούς μή άρέσκεσθαι δε τους αισχρους, ουδ' αύτά μεν αιρείσθαι τάδε έκκλίνεν, ταύτα μεν ποιών εύθύς φιλοσοφοίης άν, και ούτε Η τρίβωνα πάντως άμπέχεσθαι δεήσει σε ούτε άχίτωνα διατελεϊν, ούδε κομάν, ούδ’ έκβαίνεν τό κοινόν των 25 πολλών, πρέπει μεν γαρ και ταύτα τους φιλοσόφους
άλλ’ ούκ έντούτοις τό φιλοσοφείν έστίν, άλλ’ έντώ φρονείν άχρή και διανοείσθαι” 52 Πεμπέλου Θουρίου Πυθαγορείου έρε -
τού περί γονέων (e Platone de legg. 3ο p.930 e 931 d).
Γονέων άμελεν ούτε δαίμων ούτε άνθρωπος σύμ
Ι
ΟΤΙ ΧΡΗ ΤΟΥΣ ΓΟΝΕΙΣ κ. τ. λ. Ο Θ.
95
βώλος άνποκα γένοιτότνι σύμμετρον ψυχάς κεκτα μένος επιστάμαν,
Διόπερ ούθενάν ποτι) θεών ξόανον τιμιώτερον έχομεν έν χρημάτων κτήσει πατέρος ή και προπάτο όρος γήρα παρειμένων ή και ματέρων τάν αυτάν δύ να μην έχουσάν, όκόταν γάραγάλλη τις γέρασε και τις μας τώς γενέτορας, άγαθά τέθητι θεός και γάρούδ' ανεπάκοος επελεν αυτών, σεμνόνγάρτι και θείας φύσιος πεπαμένον άμύν τότών φιτυσάντων ιδρυμά 10 έστι και ζωόντων πολύ μαλλότερον ή τών ανεφικτων ιδρυμάτων, τα μεν γαρ καλλυνόμενα και λαμπριζό μενα ύφ’ άμεων εκάστοτε συνεύχεται άμύν δωτίνας άγαθάς, σκυβαλιζόμενα δε τούναντίον τάδε ούδ' δκότερα τώνδε έρδει, ώστε ακα δεόντως τις χρήται 15 πατέρι και ματέρι και προπάτορι και ούλως τους όμουορύσμος, πάντων ποτιθεοφιλή μοιραν πεπάσε τα άγαλμάτων κυριώτατα, πάς δή νόον έχων τιμά
τω και σεβέτω και δεδιέτω γονέων εύχάς ή κατάρας, ειδώς πλεύνεσσι πολλάκις επιτελέας συμβεβακυίας,
20 τούτων ών ούτως φύσει διακεκοσμαμένων, τους μεν έμφρoσι και κοσμίους τών βροτών έρμαιον προγενέτο ρες γηραλέοι ζώντες μέχρι τας εσχάτας βιοτάς, και
άφέρποντες αζηους νέους σφόδρα ποθεινοί, δωμα λέοι ψυχά (ποθενώ 1 έβντες διά τό πολλά ειδεμεν, 25 τους δε φλαύρος και ασυνέτοις εύ μάλα φοβοειδέες και ζοφεροί, ει δέτινα φάμα άμύητος ώτων ποτι κώφωσιν κατάσχει τοιώνδε λόγων, ειδυλλετωώς και δαίμοσιν έχθρός πέλει και άνδράσιν τους ποτί συνέ σιος έρπύξασινάταρπετόν, 3053, Ιεροκλέους έκτού πώς χρηστέον τους γονεύσιν.
Μετά τον περί θεών και πατρίδος λόγον τίνος αν
96
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
προσώπου μνησθείη τις πρότερον ή γονέων, όθεν λεκτέον περί τούτων, ούς δευτέρους και επίγειους τινάς θεούς ειπών ούκ άναμάρτοι τις, ένεκάγετής
εγγύτητος, ει θέμς ειπείν, και θεών ήμύν τιμιωτέ ρους, προλαβείν δ' αναγκαιόν έστιν, ώς μόνον μέ-5 τρον τής προς αυτούς ευχαριστίας ή διηνεκής και άν ένδοτος προθυμία πρός τό αμείβεσθαι τάς ευεργεσίας αυτών, έπει τοίγε πολύ καταδεέστερα, κάν πάνυ πολλά πράξωμεν υπέρ αυτών, αλλ' όμως κινδυνεύει και ταύτ’ εκείνων έργα τυγχάνειν, ότι και ήμάς τους 10 ταύτα πράττοντας εκείνοι πεποιήκασιν, ώσπερούν τα υπό Φειδίου και των άλλων τεχνιτών απεργα σθέντα, είπερ και αυτά έτεράτινα κατεσκεύαζεν, ουκ άν όκινήσαμεν και ταύτα τών τεχνιτών έργα φάσκειν ούτως εικόπως και τα ύφ' ημών δρώμενα 15 λέγομεν άν είναι τών γονέων ήμων έργα, δι' ούς και ήμες γεγόναμεν" και ουχί τάλλα μέν, ουχί δε και τα υπέρ αυτών πραττόμενα των γονέων ήμών έργα,
δι’ούς και ημείς γεγόναμεν, πρός ούν την ευμαρή τών έπ’ αυτούς καθηκόντων αίρεσιν κεφαλαιώδη τινά 20 χρή προβαλλομένους λόγον τούτονέν προχείρω διηνε κες έχειν, ώς οι γονείς ήμών θεών εικόνες καινή Δία θεοι εφέστιοι και ευεργέται και συγγενείς δανεισται τε και κύριοι και φίλοι βεβαιότατοι. θεών τε γαρ εικόνες όμοιόταται και υπέρ τάς τών τεχνών δυνά-25 μεις καθιγμένα τής εμφερείας θεοί τε γάρ έστιούχοι
και συνδίαιτοι ήμύν, έτι δ’ ευεργέται μέγιστοι, και παρεσχημένοι τα μέγιστα και μα Δί ουχί μόνον οι έχομεν αλλά και όπόσα παρέχειν έβουλήθησαν άτε κάνεύξαιντο προς δε τούτοις συγγενείς έγγιστα και 30 τής πρός ετέρους αίτιοι συγγονής δανεισται δε τών τιμωτάτων, μόνα απαιτούντες ών και η απόδοσης
ΟΤΙ ΧΡΗ ΤΟΥΣ ΓΟΝΕΙΣ κ. τ. λ. Ο Θ.
97
πάλιν έστινήμών ευεργεσία, τι γάρ τηλικούτον παιδί κέρδος, ήλίκον έστι τό πρός τούς γευναμένους ευσεβές και ευχάριστον, κύριοιγε μην δικαιότατα τίνος γάρ αν κτήμα μάλλον ευημεν ή εκείνων δι’ούς έσμέν, ού 5 μήν αλλά και φίλοι και παραστάται διηνεκείς και αυτόκλητοι, παντός καιρού και πάσης περιστάσεως επίκουροι, έπει δε τών προκατηριθμημένων απάν των τό έξοχώτατονήν όνομα γονεύς, καθόθεούς αύ τούς απεκαλούμεν, τή τριάδε έπιναία προσθετέον 10 έτερον, και νομιστέον έαυτούς καθάπερ ένιερώ τή οικίαζακόρους τινάς και ιερέας, ύπ’ αυτής κεχειρο τονημένους και καθιερωμένους τής φύσεως, έγκεχει ρίσθαι τήν τών γονέων θεραπείαν, όθεν και διελόν
τες τής επιμελείας τό μένεις σώματόδ' εις ψυχήν, 15 καθ’ εκάτερον αυτών μεθ' εκάστης προθυμίας πεί θεσθαι τε τώ, λόγω τι βουλόμενοι, το καθήκον έκ πληρώσομεν. τούμενούν σώματος ένεκα βραχύς ό λόγος, ει και αναγκαίος προνοήσομεν γαρ τροφής
αυτών ελευθερίου και πρός τήν ασθένειαν τού γήρως 20 ήρμοσμένης έτι δε κοίτης και ύπνου αλείμματός τε και λουτρού και έσθητος και άπαξαπλώς τών ένεκα τού σώματος αναγκαίων, ώς κατά μηδέν τούτων έν δείας ποτέ πειραθειεν, μιμούμενοι την αυτών εκεί νων περί την ημετέραν ανατροφήν, ότι ήμεν νεογνοί, 25 κηδεμονίαν, ώστε προσαναγκάζει νέαυτούς και μαν τικόν τι προσφέρεσθαι θεραπείαν, κάξευρίσκειν, εί περ αυτοί μή λέγονεν, πρός τίνα μάλιστα δέπουσιν αυτούς απροθυμία τώντώ σώματι προσαγομένων,
πολλά γάραύκάκείνοι περιήμώνεμαντεύσαντο, πολ 30λάκις ανάρθροις έτι και κλαυθμώδεσι φωναίς ότι μεν
δεόμεθα τινών σημηνάντων, τίνα δ' έστινών δεό μεθα διασαφήσαι μή δυνηθέντων, κάνει ήμύν και STOE. PLOR. ΙΙΙ,
τ
98
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
αυτών τούτων των καθ' ημάς γεγονότων διδάσκαλοι γεγόνασιν, ών άξιοι τυγχάνειν εισί παρ' ημών, ταύθ’ ημάς διά τού προπαρασχεϊν ήμύν διδάξαντες τας δε ψυχαίς αυτών παρασχετέον πρώτον μεν την εύθυ μίαν, ή μάλιστα γένοιτ’ αν έκτού συναναστρέφεσθαι 5 νύκτωρ τε και μεθ' ημέραν αυτούς, ειμή τι κωλύο, συμπεριπατούντας συναλειφομένους συνδαιτωμέ
νους, καθάπερ γάρ τους μακράν στελλομένους άπο δημίαν προς εύθυμίαν εισινέν τρόπο γινόμενα προ πομπίας των οικειοτάτων τε και φιλτάτων συνανα-10 στροφα, τον αυτόν τρόπον και τους γονεύσιν νενευ κόσιν ήδη πρός τήν άφοδον έντους μάλιστα κεχαρι σμένα και προσφιλείς εισιν αυτών τέκνων προσεδρία.
και μέντου κάνει τί που γένοντο παραμαρτάνοντες (όποια δή πολλά φιλει γενέσθαι περί τούς πλείονας 15 και ιδιωτικώτερον ήγμένους), επανορθωτέον μέν, άλλ' ού μετ’ επιπλήξεως μά Δία, καθάπερ έθος πρός τούς ελάττονας ή ίσους ποιείν, άλλ’ ώς μετά παρα κλήσεως, και ουχώς δι’ άμαθίαν αμαρτάνοντας, άλλ' ώς παρορώντας τώ μή έφεστακένα, πάντως δ’ άν 20 ιδόντας είπερ επέστησαν ανιαρα γάρ τους τηλίκους και μάλιστα αι εκτενώς νουθετήσεις, αναγκαία δε μετά παρακλήσεως και τινος φιλοτεχνίας ίασις τών παρορωμένων φέρει δ’ έπι την εύθυμίαν αυτούς και τότών θητικωτέρων είναι δοκούντων υπηρετημάτων 25 άπτεσθαι ποτε τούς παϊδας, ώστε και πόδας ύπονίψα και κλίνην στορέσαι και παραστήναι διακονουμένους,
ευφραίνοντο γαρ ουκ ολίγως παρά των φιλτάτων χειρώντας αναγκαίας υπηρεσίας λαμβάνοντες και διακόνους χρώμενοι τους σφετέρους έργους, μάλιστα 30
δ’ άνεύη γονεύσι κεχαρισμένον και το φαίνεσθαι τι μώντας τους παίδας, ούς αν εκείνοι στέργωσαν και
,
ΟΤΙ ΧΡΗ ΤΟΥΣ ΓΟΝΕΙΣ κ. τ. λ. Ο Θ.
99
περί πολλού ποιώνται, διό συγγενείς αυτών στερ κτέον και επιμελείας άξιωτέον, φίλους θ’ ώσαύτως και δήτα και έκόστους τούς εκείνος κεχαρισμένους"
αφ' ής αφορμής εύρεσις ήμίν υπογράφεται και έτέ 5ρων πλειόνων καθηκόντων ού σμικρών ούδε τών τυχόντων, έπει γάρ χάρις έστι γονεύσιιτών στεργο μένωνύπ’ αυτών κηδεμονία, μάλιστα δ’ έχουσι πρός ήμάς ούτως, δήλον ώς oύτoύ τυχόντος άναυτους χα ριζοίμεθα προνοούντες αυτών,
1054
τενοφώντος εν τώβ (2) άπομνημονευ μάτων. Αισθόμενος δέποτε Λαμπροκλέα τόν πρεσβύτατον
υιόν αυτού πρός τήν μητέρα χαλεπαίνοντα, Εϊπέμου, έφη, ώπα, οισθα τινάς ανθρώπους άχαρίστους κα 15λουμένους; Και μάλα, έφηό νεανίσκος. Καταμεμά θηκας ούν τούς τίποιούντας το όνομα τούτο αποκα λούσιν; Έγωγε, έφη" τούς γάρ εύπαθόντας, όταν δυνάμενοι χάρινάποδούναι μή άποδώσιν, άχαρίστους καλούσαν. Ούκούνδοκούσίσοι έντους άδικους κατα
20λογίζεσθαι τούς άχαρίστους; Έμοιγε, έφη. Ήδη δέ ποτε έσκέψω, ει άρα ώσπερ τό άνδραποδίζεσθαι τούς μεν φίλους άδικον είναι δοκεί τούς δε πολεμίους δί
καιον, ούτω καί τό άχαριστεϊν πρός μεν τους φίλους άδικόν έστι πρός δε τούς πολεμίους δίκαιον; Και 25μάλα, έφη και δοκεί μοι ύφ' ού άν τις ευπαθών είτε φίλου είτε πολεμίου μήπειράται χάρινάποδιδό ναι άδικος είναι. Ούκούν, ει ούτως έχει τούτο, εί λικρινής τις άν είη άδικία ή άχαριστία; Συνωμολόγει.
Ούκούν όσωάν τις μείζω άγαθά παθών μή αποδιδώ 30χάριν, τοσούτω άδικώτερος άνεύης Συνέφη και τούτο,
Τίνας ούν, έφη, υπό τίνων εύρομεναν μείζονα εύ
100
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
εργετημένους ή παϊδας ύπόγονέων, ούς οι γονείς εκ μεν ούκ όντων έποίησαν είναι, τοσαύτα δε καλά δεν και τοσούτων αγαθών μετασχειν, όσα οι θεοί παρ έχουσι τους ανθρώπους άνδή και ούτως ήμύν δοκεί πάντωνάξια είναι, ώστε πάντες το καταλιπείναύτά 5 πάντων μάλιστα φεύγομεν και αι πόλεις επί τους
μεγίστους αδικήμασι ζημίαν θάνατον πεποιήκασιν, ώς ούκ άν μείζονος κακούφόβω τήν άδικίαν παύσον τες. Και μήν ούτών γε άφροδισίων ένεκα παιδο ποιεσθαι τους ανθρώπους υπολαμβάνεις έπει τού-10 τουγετών άπολυσόντων μεσταίμεναιόδοί μεστά δε τα οικήματα, φανεροί δ’ εσμέν και σκοπούμεν έξ
όποιων άν γυναικών βέλτιστα ήμύν τέκνα γένοιτο, ας συνελθόντες τεκνοποιούμεθα, και όμένγεάνήρ τήντε συντεκνοποιούσαν εαυτώ τρέφει, και τους μέλ- 15 λουσιν έσεσθαι πασι προπαρασκευάζει πάντα, όσα άνοιηται συνοίσειν αυτούς πρός τόν βίον, και ταύτα ώς άνδύνηται πλείστα ή δε γυνή ύποδεξαμένη τε φέρει το φορτίον τούτο, βαρυνομένη τε και κινδυ νεύουσα περί τού βίου, και μεταδιδούσα της τροφής, 20
ή και αυτή τρέφεται, και σύν, πολλώ πάνω διενεγ κούσα και τεκούσα τρέφει τε και επιμελείται, ούτε προπεπονθυία ουδέν άγαθόν ούτε γιγνώσκοντό βρέ φος ύφ’ ότου εύ πάσχει, ουδε σημαίνεν δυνάμενον ότου δειται άλλ’ αυτή στοχαζομένητάτε συμφέροντα 25 και τα κεχαρισμένα πειράται έκπληρούν, και τρέφει πολύν χρόνου, και ήμέρας και νυκτός ύπομένουσα πονείν, ουκ ειδυΐα είτινα τούτων χάριν άπολήψεται, και ούκ αρκεί θρέψαι μόνον, αλλά και επειδαν δό ξωσαν ικανοί είναι οι παίδες μανθάνειντι, άμεν άν:30 αυτοί έχωσιν οι γονείς άγαθά πρός τόν βίον διδά σκουσιν, άδ' άνοιωνται άλλον ικανώτερον διδάξα,
--
ΟΤΙ ΧΡΗ ΤΟΥΣ ΓΟΝΕΙΣ κ. τ. λ. Ο Θ.
101
πέμπουσι πρός τούτον δαπανώντες και επιμελούνται, πάντα ποιούντες όπως οι παίδες αύτους γένωνται ώς δυνατόν βέλτιστου πρός ταύτα ό νεανίσκος είπεν
άλλά τοιεϊ ταύτα πάντα πεποίηκε, και άλλα τούτων 5 πολλαπλάσια, ουδείς αν αυτής δύνατο ανασχέσθαι τήν χαλεπότητα, και ο Σωκράτης Πότερα δε, έφη, οίει θηρίου άγριότητα δυσφορωτέραν είναι η μητρός; Εγώ μεν ομαι, έφη, μητρός τής γε τοιαύτης. Ήδη πώποτε ούν ή δακούσα κακόντίσοι έδωκεν ή λακτί 1ο σασα, οΐα ύπόθηρίων ήδη πολλοί έπαθαν; Αλλά νή Δία, έφη, λέγειά ούκ άντες έπι τώβίωπαντι βού λοι το ακούσαι. Σύ δε πόσα, έφη ο Σωκράτης, ονει ταύτη δυσανεκτά, και τή φωνή και τους έργοις εκ παιδίου δυσκολαύνων, και ήμέρας και νυκτός πράγ 15ματα παρασχεθν, πόσα δε λυπήσαι κάμνων; Αλλά ούδε πώποτε αυτήν, έφη, ούτε είπα ούτε έποίησα
ουδέν, έφ’ ώ ήσχύνθην Τίδαίς οίει, έφη, χαλεπώ
τερον είναι σοι ακούεινών αυτή λέγει ή τους ύπο κριτας, όταν εν ταις τραγωδίας αλλήλους τα έσχατα 20λέχωσιν, αλλά, ομαι, επειδή ούκοϊονται τών λεγόν
των ούτε τον ελέγχοντα ελέγχειν, να ζημιώση, ούτε τον άπειλούνται απειλεϊν, να κακόν τι ποιήση, βα δίως φέρουσα σύδεύειδώς, ότι άλέγει σοι ή μή τηρ, ού μόνον ουδέν κακόν νοούσα λέγει, αλλά και 25 βουλομένη σοι αγαθά είναι οΐα ουδενί άλλω, χαλε παίνεις, ή νομίζεις κακώνουν την μητέρα σου είναι; Ούδήτα, έφη, τούτο δ’ ουκ οίμαίγε. Και ο Σωκρά της Ούκούν, έφη, σύταύτην εύνουν τέσοι ούσαν, και επιμελουμένην ώς μάλιστα δύναται και κάμνον 30τος, όπως ύγιανεις τε και όπως τών επιτηδείων μη δενός ένδεής έσει, και πρός τούτοις πολλά τους θεούς
εύχομένην άγαθά υπέρ σού και εύχάς αποδίδούσαν,
102
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
χαλεπήν είναι φής; εγώ μένομαι, είτοιαύτην μή δύ νασαι φέρειν μητέρα, τάγαθά σε ού δύνασθαι φέ ρευν, είπε δήμοι, έφη, πότερον άλλον τινά οιει δεν θεραπεύειν ή παρασκευάσαι μηδενι άνθρώπων πει ράσθαι άρέσκειν, μήτε πείθεσθαι μήτε στρατηγώ5 μήτε άλλο άρχοντι; Ναι μά Δία έγωγε, έφη. Ούκ ούν, έφη ο Σωκράτης, και τώγειτονι βουλήσει άρέ σκειν, να σοι και πύρ έναύη, όταν τούτου δέη, και άγαθού τέσοι γίγνηται συλλήπτωρ, και άντε σφαλ λόμενος τύχης, εύνοικώς έγγύθεν βοηθήσοι; Έγωγε,10
έφη. Τί δαίς συνοδοιπόρον ή σύμπλουν, ή εν τω άλλω έντυγχάνος, οϋδεν άνισοι διαφέροι φίλον ή, έχθρόν γίγνεσθαι, ή και τής παρά τούτων εύνοίας οίει δεν έπιμελείσθαι; Έγωγε, έφη. Eίτα τούτων
μεν επιμελείσθαι παρεσκεύασαι, τήν δε μητέρα τήν 15
πάντων μάλιστά σε φιλούσαν ουκοΐει δεν θεραπεύ ειν; ούκ οίσθια ότι και ή πόλις άλλης μεν άχαριστίας ούδεμιάς επιμελείται ουδε δικάζει, άλλά περιορά τούς εύπεπονθότας χάριν ούκ άποδιδόντας, εάν δέ τις γονέας μήθεραπεύη, τούτω δίκην τε έπιτίθησι, 20 και αποδοκιμάζουσα ούκ έά άρχειν τούτον, ώς ούτε άντά ιερά εύσεβώς θυόμενα ύπέρ τής πόλεως τού του θύοντος, ούτε άλλο καλώς και δικαίως οϋδεν άν τούτου πράξοντος και νή Δία έάν τις τών γονέων τελευτησάντων τούς τάφους μήκοσμή, τούτο εξετά-25
ζει ή πόλις έντας τών άρχόντων δοκιμασίας, σύ ούν, ώπα, εάν σωφρονής, τους μεν θεούς παρα στήσεις συγγνώμονάς σου είναι, είτε παρημέληκας
τής μητρός, μή σε και ούτοι νομίσαντες άχάριστον είναι ούκ έθέλωσιν εϋ ποιείν τούς δε άνθρώπους 30 Ιού) φυλάξει, μή σε αισθόμενοι των γονέων πάντη άμελουντα άτιμάσωσιν, είτα έν έρημία φίλων άνα
ΠΕΡΙ ΘΕΩΝ κ. τ. λ. Π.
103
φανής, ει γάρ σε ύπολάβοιεν πρός τούς γονείς αχά
ριστον είναι, ουδείς αν νομίσειενεύ(σε ποιήσας χά ρινάπολήψεσθαι. ι
ΠΕΡΙ ΘΕΩΝ ΚΑΙ ΤΗΣ ΠΕΡΙ ΤΟΝ ΟΥΡΑΝΟΝ ΚΑΙ ΚΟΣΜΟΝ ΦΥΣΙΟΛΟΓΙΑΣ
5
Π.
1 Τών δε φιλοσοφησάντων ένιοι εύρείν φασί τό θήραμα τής σοφίας, ως Επίκουρος και οι στωικοί, οι
δε άκμήνέτι ζητεϊνώς που παρά θεος δν και της σοφίας ούκ άνθρωπίνου χρήματος όντος, ούτως έλεγε 10 Σωκράτης και Πύρρων. --
2
Πλάτωνος έκ τού Τιμαίου (φ. 29 c).
Εάν ούν, ώ. Σώκρατες, πολλά πολλών ειπόντων περί θεών και τής τού παντός γενέσεως, μή δυνατοί γιγνώμεθα πάντη πάντως αυτούς έαυτούς όμολογου 15μένους λόγους και άπηκριβωμένους άποδούναι, μή θαυμάσης, άλλ’ εάν άρα μηδενός ήττον παρεχώμεθα εκότας, άγαπάν χρή, μεμνημένους, ώςό λέγωνήμες τε οι κριται φύσιν άνθρωπίνην έχομεν" ώστε περί τούτων τόν είκότα μύθον αποδεχομένους πρέπει 20 τούτου μηδέν έτι πέρα ζητεΐν. 3
Βίωνος.
Βίων έλεγε γελοιοτάτους είναι τούς άστρονομούν τας, οι τούς πάρ ποσί τούς έντους αιγιαλούς ιχθύς ού βλέποντες τούς έντώ ούρανώφάσκουσιν ειδέναι. 254
Πινδάρου.
Τούς φυσιολογούντας έφη Πίνδαρος άτελή σοφίας καρπόν δρέπειν.
104
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
5.
Εκ τών Σειρήνου άπομνημονευμάτων, Θαλήν εις τόν ούρανόνδρώντα και έμπεσόντα εις τό βάραθρον ήθεράπαινα, Θράττα ούσα, δίκαια πα θεϊν έφη, ός τά παρά ποσίν άγνοώντά εν ουρανώ έσκόπε.
5
--
6
Διογένους, Αστρολόγου δέ τινος κατ' άγoράν επιδεικνύντος έν τινι πινακίου καταγράφους τούς άστέρας, και φά σκοντος ότι ούτοι εισιν οι πλανώμενοι των αστέρων, έπακούσας “μήψεύδου” είπεν “ώ έταιρες ούγάρού-10
το εισινοι πλανώμενοι, αλλά ούτοι” δείξας (αυτό) τούς παρακαθεζομένους. --
7
Αρίστωνος, Αρίστων έφητών ζητουμένων παρά τους φιλοσό φος τά μεν είναι πρός ήμάς, τάδε μηδέν πρός ήμάς, 15 τάδ’ ύπερ ήμάς, πρός ήμάς μεν τά ήθικά, μή πρός ήμάς δε τά διαλεκτικά μή γάρ συμβάλλεσθαι πρός
έπανόρθωσιν βίου υπέρ ήμας δετά φυσικά αδύ νατα γάρ έγνώσθαι και ούδε παρέχειν χρείαν. 8
Εύσεβίου. 20 Θεοί ότι έασινού χρήδίζεσθαι, αύτόθεν δε άρι στον πεπιστευκένα, ζητήσιος γαρ προτεθείσης, και ότώ άνοσιωτάτω τών λόγων τώ μή είναι αυτούς -
συνιστάμενος έθέλει κρατέεν.
9
Ερμού έκ τού πρός Τάτ. 25 Θεόν νοήσαι μεν χαλεπόν, φράσα δε αδύνατον. τόγάρ άσώματον σώματι σημήναι αδύνατον, και το τέλειον τώ άτελεί καταλαβέσθαι oύ δυνατόν, και το --
άίδιοντώ όλιγοχρονίω συγγενέσθαι δύσκολον το
ΠΕΡΙ ΘΕΩΝ κ. τ. λ. Π.
105
μεν γάρ άει έστι, τό δε παρέρχεται και τό μένάλη θεία έστί, τό δε ύπό φαντασίας σκιάζεται, το δε Σ
ν
ν
ρ
-
-
αν
--
άσθενέστερον τού ισχυροτέρου και τό έλαττον τού
κρείττονος διέστηκε τοσούτον όσον τό θνητόν τού 5 θείου ή δε μέση τούτων διάστασις άμαυροί τήν τού καλού θέαν, όφθαλμους μεν γάρ τά σώματα θεατά, 9 " γλώττη δετά όρατά λεκτά τό δε άσώματον και άφα νές και άσχημάτιστον και μή έξύλης ύποκείμενον και υπό τών ήμετέρων αισθήσεων καταληφθήνα 10 άδύνατον. Εννοούμαι, ώ, Τάτ, έννοούμαι, δέξει Λ,
η
ο
ν
ν
ν
9
ρ.
πεϊνού δυνατόν, τούτό έστινό θεός.
10 Πλάτωνος έκ τόύ Τιμαίου (p. 48b). Τήνδή πρό τής ούρανού γενέσεως, πυρός ύδατός τε και άέρος και γής φύσιν, θεατέον αύτήν, και τα 15 πρό τούτου πάθη, νύν γάρ ουδείς πω γένεσιν αυτών μεμήνυκεν, άλλ’ ώς ειδόσι πύρ ότι ποτέ έστιν, και έκαστον αυτών, λέγομενάρχάς, αυτά τιθέμενοι στοι χεία τού παντός, προσήκον αύτους, ούδ’ ώς ένσυλ λαβής είδεσε μόνον είκότως ύπότού και βραχύ φρο 2ονούντος άπεικασθήναι, νύν δ’ούντόγε παρ' ημών ώδε έχέτως τήν μένουν απάντων, είτε άρχήν, είτε άρχάς, είτε όπη δοκεί τούτων πέρι τόνύν ούβητέον δι’ άλλο μενούδέν, διά δε τό χαλεπόν είναι κατά τόν παρόντα τρόπον τής διεξόδου δηλώσα τά δο 25 κούντα, μήτε ούν ύμείς οιεσθε δεν έμε λέγειν, ούτε αυτός αύπείθεν έμαυτόν άνεύην δυνατός, ώς όρθώς έγχειρούμ’ άν, τοσούτον επιβαλλόμενος έργον. τό δε κατ’ άρχάς δηθεν διαφυλάττων, τήν τών εικό των λόγων δύναμιν, περάσομαι μηδενός ήττον ει 30 κότα, μάλλον δε και έμπροσθεν άπ’ άρχής περί έκά στων και ξυμπάντων λέγειν.
106
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
11 Πλάτωνος έκ τού Κριτίου ή Ατλαν τικού (φ. 107 a).
Περί θεών, ώ. Tίμαιε, λέγοντά τι πρός άνθρώ πους δοκεϊν ικανώς λέγειν βάον ή περί θνητών πρός ήμάς, ή γάρ άπειρία και σφοδρά άγνοια των 5 άκουόντων, περί ών άν ούτως έχωσε, πολλήν εύπο ρίαν παρέχεσθοντώ μέλλοντ λέγειντι περί αυτών, 12
Ξενοφώντος έκ τής επιστολής τής πρός -
Αισχίνην.
Συντυχών μου Ερμογένης τά τε άλλα διεξήει και 10 περί σού δε πυθομένου ήν τινα έχος φιλοσοφίας επιμέλειαν, απεκρίνατο την αυτήν Σωκράτει, εγώ δε και ήνίκα Αθήνησι διέτρίβον, τής γνώμης σε ήγά σθην, ώσπερ ούν ήρξάμην σε θαυμάζων, ούτω και νύν παρ’ όντνούντών σοφίανάσπασαμένων τεθαύ-15 μακα τό άμετάκλαστόν σου τής γνώμης, μέγιστον
γάρ, ώς έγώμα, τεκμήριονάρετής, άλόντος υπό τάν δρός εκείνου, είπερ θνητόν καλείν τόν Σωκράτους ήγούντο βίον, ότι μέν γάρ τά θεία υπέρ ήμάς παντι δήλον άπόχρηδε τό κρείττον τής δυνάμεως αύτού 20 σέβεν, οίοι δ’ εισιν ούτε εύρεϊν βάδιον ούτε ζητεΐν θεμιτόνιούδε γάρ δεσποτών φύσινή πράξιν δούλους δεί ειδέναι, οις ουδέν πλέον υπηρεσίας προσήκει. πότε γάρ, ώ! Αισχίνη, Σωκράτους άκήκοέτις ούρα νίων πέρι λέγοντος ή γραμμάς εις επανόρθωσιν πα-25 ρανούντος μανθάνειν, μουσικής γάρ ίσμεν αυτόν μέχρις ώτων ξυνιέντα διετέλει δε εκάστοτε αύτους λέγων τί καλόν και τί άνδρία τε και δικαιοσύνη και
αι άλλα άρεται. άνθρώπινα γούν άγαθά αυτά έκά λει τά δ’ άλλα ή άδύνατα άνθρώποις άλώνα έφα-30 σκενή μύθων είναι συγγενή, μετά όφρύος σοφιστών
ΠΕΡΙ ΘΕΩΝ κ. τ. λ. Π.
107
διεξιόντων, και ούκ έλεγε μεν ταύτα, ούκ ήδει δε πράττειν, παυσάσθωσαν ούν έλεγχόμενοι ή πρός τό
εικός ιτωσαν, οις Σωκράτης ούκ ήρεσκεν, ώ, ζώντα μεν ό θεός σοφίαν έμαρτύρησεν, οι δε κτείναντες 5 τής μετανοίας αποκάθαρσινούχ εύρον, το δε καλόν άρα, Αιγύπτου γάρ ήράσθησαν και τής Πυθαγόρου
τερατώδους σοφίας, ών το μεν περιττόν και τομή μόνιμον έπι Σωκράτει ήλεγξενέρως τυραννίδος, και άντι λιτής διαίτης σικελιώτις γαστρός άμέτρου τρά 10πεζα.
13 Ξενοφώντος ένα" (1,11) άπομνημονευ μάτων,
Ούδειγάρ περιτής των πάντων φύσεως ήπερ τών άλλων οι πλείστοι διελέγετο, σκοπών όπως ό καλού 15μενος υπό τών σοφιστών κόσμος έχει, και τίσιν άνάγκας έκαστα γίγνεται τών ουρανίων, άλλά και τούς φροντίζοντας τα τοιαύτα μωραίνοντας άπεδεί κνυεν. (και πρώτον μέναύτών έσκόπει, πότερα ποτέ
νομίσαντες ικανώς ήδη τάνθρώπινα ειδέναι έρχονται 20 έπι τό περί τών τοιούτων φροντίζειν, ήτά μεν άν θρώπινα παρέντες, τά δαιμόνια δε σκοπούντες, ηγούνται τα προσήκοντα πράττειν..] έθαύμαζε δ' ει μή φανερόν έστιν αύτους, ότι ταύτα αδύνατόν έστιν άνθρώποις εύρείν, είγε και τούς μέγιστον φρονούν 25 τας έπι τώ περί τούτων λέγεινού ταυτά δοξάζειν άλ λήλοις, άλλά τους μαινομένοις όμοίως διακεσθαι πρός άλλήλους, τών τε γάρ μαινομένων τους μεν ούδετά δεινά δεδιέναι, τούς δε και τάιμή δεινά φοβείσθαι" και τους μεν ούδ’ έν όχλω δοκεϊν αισχρόν είναι λέγειν 30 ή ποιεϊνότιούν, τους δ’ ούκ έξιτητέον εις άνθρώπους είναι δοκεΐν και τους μεν ούθ’ ιερόν ούτε βωμόν
108
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
ούτε άλλο τών θείωνούδεν τιμάν, τούς δε και λίθους και ξύλα τα τυχόντα και θηρία σέβεσθαι" τών τε περί τής τών πάντων φύσεως μεριμνώντων τους μεν δο κεϊνεν μόνον τόόν είναι, τους δ’ άπειρατό πλήθος και τους μεν άει πάντα κινείσθαι, τους δ’ ουδενάν 5 ποτε κινηθήναι" και τους μεν πάντα γίγνεσθαι τε
και άπόλλυσθαι, τους δ’ ούτ’ άν γενέσθαι ποτέ ού δεν ούτε άπολέσθαι.
14 Αρριανού Eπικτη τείου πρός τόν περί ούσίας,
ΙΟ
Τίμοι μέλει, φησί, πότερον έξιάτόμων ή έξιάμε ρών ή έκ πυρός και γής συνέστηκε τά όντας ούγάρ άρκεϊμαθεϊντήνούσίαν τού άγαθού και κακού, και τά μέτρα τών βρέξεων και έκκλίσεων, και έτι όρμών και άφορμών, και τούτος ώσπερ κανόσι χρώμενον 15 διοικείντά τού βίου, τά δ’ ύπέρ ήμάς ταύτα χαίρειν έάν, άτινα τυχόν μεν άκατάληπτά έστιν άνθρωπίνη γνώμη, είδε και τά μάλισταθείητες είναι κατάληπτα, άλλ’ ούν τι όφελος καταληφθέντων, ούχι δε διακε νής πράγματα έχειν φατέον τούς ταύτα ως αναγκαία 20 τώ τού φιλοσόφου λόγω προσνέμοντας; μήτιούν και τό έν Δελφούς παράγγελμα παρέλκον έστι τό γνώθι
σαυτόν, τούτο δε μενούφησε τις ούν ήδύναμις αυ τούς εί, χορευτή της παρήγγελλε τό γνώvαι έαυτόν, ούκ άν έντή προστάξει προσεχε τό επιστραφήναις 25 15 Πάντες δ’ αυτόν δρώσι διακρίνοντα θέμίστας ιθείησε δίκησιν διδ’ άσφαλέως άγορεύων αίψάτε και μέγα νείκος επισταμένως κατέπαυσε. τούνεκα γάρ βασιλήες έχέφρονες, ούνεκα λαούς βλαπτομένοις άγορήφι μετάτροπα έργα τελεύσι, βηιδίως μαλακοσι παραιφάμενοι επέεσσιν.
30
ΠΕΡΙ ΓΡΑΜΜΑΤΩΝ
ΠΑ.
109
έρχόμενον δ’ άνά άστυ θεόν ώς λάσκονται αιδοί μειλιχίη μετά δε πρέπει άγραμένοισ. (Hes. Theog. 85)
ΠΕΡΙ ΓΡΑΜΜΑΤΩΝ. ΠΑ. Αισχύλου Προμηθέως (458). Και μήνάριθμόν έξοχον σοφισμάτων έξηύροναύτους, γραμμάτων δε σύνθεσιν, μνήμην άπάντων μουσομητέρ” έργάνην.
51
2
Φιλήμονος,
-
Ι
ν
εργα --ή ν
-
Αρ' έστε τους νοσούσι χρήσιμος λόγος, Ως σπληνιον πρός έλκος οικείως τεθέν τήν φλεγμονήν έπαυσεν, ούτω και λόγος, 3 Εύριπίδου.
10
Και τών παλαιών πόλλ' έπη καλώς έχει 15
λόγος γάρ έσθλος φάρμακον φόβουβροτούς, 4
Φιλητά
παιγνίων
Oύ μέτις έξιόρέων άποφώλιος άγροιώτης αρήσει κλήθρην, αιρόμενος μακέλην άλλ’ επέων ειδώς κόσμον και πολλά μογήσας, 20 μύθων παντοίων οίμον έπιστάμενος,
5
Εύριπίδου Ηρακλέους (673). Ούπαύσομαι τάς Χάριτας
ταϊς Μούσας συγκαταμιγνύς
ήδίσταν συζυγίαν, 25μή ζώην μετ’ άμουσίας, 6 Εύριπίδου Ανδρομέδας. Ωτλήμον, ώς σοιτάς τύχας μεν ασθενείς έδωχό δαίμων, μέγα φρονούσε δ’ οι λόγοι
-
110
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑιον
7
Εύριπίδου Παλαμήδει. ν Τά τής γελήθης φάρμακ' όρθώσας μόνος άφωνα και φωνούντα συλλαβάς τεθείς την ί, εξεύρον άνθρωποισι γράμματ’ ειδέναι, ε ώστ' ού παρόντα ποντίας ύπερ πλακός τάκεί κατ’ οίκους πάντ’ έπίστασθαι καλώς,
παισιν τ’ άποθνήσκοντα χρημάτων μέτρον γράψαντας ειπείν, τόν λαβόντα δ' ειδέναι. άδ' εις έρινπίπτουσιν άνθρώποις κακά δέλτος διαιρεί, κούκ έάψευδή λέγειν.
ΙΟ
8 Καλλιμάχου δεύτερον,
Και γάρ εγώ τάμενόσσα καρήατιτήμος έδωκα η ξανθά σύνευόδμος άβρά λίπη στεφάνός η ντ
άπνοα πάντ’ εγένοντο παραχρήμ’ όσσα τ’ όδόντων ένδοθι νεαϊραντ’ εις άχάριστον έδυ,
15
και τών οϋδεν έμεινενές αύριον" όσσα δ’ άκουαΐς εισεθέμην, έτι μου μούνα πάρεστο τάδε
9
Φιλήμονος έξ Απόλιδος. Ούχι μόνον ούτος εύρε πώς λαλήσομεν αύτους απέχοντες πολύν άπ’ άλλήλων χρόνον, ούδ’ όν τρόπον μηδέποτε μηδε εις πάλιν έπιλήσεθ' ημών μηδέν, έμβλέψας δέ που
20
τάκτού χρόνου τού παντός είσετ", άλλά και
ψυχής ιατρών κατέλιπεντάγράμματα, 10 Ισοκράτους Εύαγόρα (73).
25
Εγώ δέ, ώ. Νικόκλεις, ήγούμαι μεν είναι καλά μνημεία και τάς τών σωμάτων εικόνας πολύ μέντοι πλειονος άξίας τών πράξεων και τής διανοίας, άς έν τους λόγους άντες μόνον τους τεχνικώς έχουσι θεω ρήσειεν. 30
ΠΕΡΙ ΓΡΑΜΜΑΤΩΝ, ΠΑ.
11
111
Δημοκρίτου,
-
Ισχυρόν έν πειθοι λόγος γίγνεται.
α και να
--
12 Σωκράτους.
Έν μεν πολέμω πρός άσφάλειαν σίδηρος χρυσού 5 κρείττων, ένδετώζήν ό λόγος τού πλούτου. 13
Τού αυτού,
--
Ο λόγος ώσπερ πλάστης άγαθός καλόντή ψυχή περιτίθησι σχήμα, 14 Πλάτωνος εκ τού Φιλήβου (φ. 185). 10 Έπειδή φωνήν άπειρον κατενόησεν, είτε τις θεός είτε και θείος άνθρωπος, ως ό λόγος έν Αιγύπτω Θεύθ τινα τούτον γενέσθαι λέγων, ός πρώτος τα φωνήεντα έντώ άπείρω κατενόησεν, ούχ έν όντα, άλλά πλείων και πάλιν έτερα, φωνής μενού, φθόγ 15γου δε μετέχοντά τινος αριθμόν δέτινα και τούτων είναι τρίτον δε είδος γραμμάτων διεστήσατο, τά νύν λεγόμενα άφωνα ήμύν τό μετά τούτο διήρει τά τε άφθογγα και άφωνα μέχρι και ένός εκάστου, και τάφωνήεντα, και τα μέσα κατά τόν αύτόν τρόπον, 20 έως άριθμόν αυτών λαβών ενίτε έκάστω και ξύμπασι στοιχείον έπωνόμασε καθορών δε ώς ουδείς ήμών ούδ’ άνεν αυτό καθ' αυτό άνευ πάντων αυτών μά
θοι, τούτον δε δεσμόν αύλογισάμενος ως όντα ένα, και πάντα ταύτα έν πως ποιούντα, μίαν έπ’ αυτούς 25 ώς ούσαν γραμματικήν τέχνην έπεφθέγξατο προσ ειπών
15
Πλάτωνος έκ τού Θεαιτήτου (φ. 202b).
Ονομάτων γάρ συμπλοκήν είναι λόγου ουσίαν ούτω δή τά μεν στοιχεία άλογα και άγνωστα είναι
3ο αισθητά δέ, τάς δε συλλαβάς γνωστάς τε και όητας
112
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
και άληθεί δόξη δοξαστάς, όταν μένουν άνευ λό γου τήν άληθή δόξαντινός τις λάβη, άληθεύειν μεν αυτού τήν ψυχήν περί αυτό, γιγνώσκειν δ’ ού, τόν γάρμή δυνάμενον δούναίτε και δεξασθαι λόγον, άν επιστήμονα είναι περί τούτου προσλαβόντα δε λό-5 γον, δυνατόν τε ταύτα πάντα γεγονένα και τελέως πρός επιστήμην έχειν. 16 Πλάτωνος έκ τού σοφιστού (φ. 261 d).
Φέρε δή, καθάπερ περί τών ειδών και τών γραμ μάτων έλέγομεν, περί τών όνομάτων πάλιν ώσαύτως 10 έπισκεψώμεθα" φαίνεται γάρ δή ταύτητό νύν ζη τούμενον. Το ποιoνούνδή περί τών ονομάτων ύπα κουστέον; Είτε πάντα άλλήλοις ξυναρμόττειν, είτε μηδέν, είτε τά μεν έθέλει, τά δεμή. Δήλον τούτό γε, ότι τά μεν έθέλει τά δ’ ού. Τό το όνδε λέγες 15 ίσως, ότι τά μεν έφεξής λεγόμενα και δηλούντά τι ξυναρμόττει, τά δε τή συνεχεία μηδέν σημαίνοντα άναρμοστεί. Πώς; τί τούτ’ είπες; Όπερ ώήθην ύπολαβόντα σε προσομολογείν έστι γάρ ήμύν που τώντή φωνή περί τήν ουσίαν δηλωμάτων διττόν γέ-20
νος. Πώς; Το μεν όνόματα τό δε βήματα κληθέν. Είπε εκάτερον. Το μεν έπι τας πράξεσινόν δήλωμά που βήμα λεγόμενον. Ναι. Τό δέγε έπ’ αυτούς τους έκείνας πράττουσε σημείον τής φωνής έπιτεθέν, όνο μα. Κομιδή μένουν. Ούκούν εξόνομάτων μεν μό-25 νων συνεχώς λεγομένων ούκ έστι ποτε λόγος, ούδ'
αύρημάτων χωρίς όνομάτων λεχθέντων. Ταύτ’ ουκ έμαθον. Δήλον γάρ ώς πρός έτερόν τι βλέπων άρτι ξυνωμoλόγες έπει τούτ' αύτό έβουλόμην ειπείν, ότι
ξυνεχώς ώδε λεγόμενα ταύτ’ ουκ έστι λόγος. Πώς; 30 Οίον, βαδίζει τρέχει καθεύδει, και τάλλα όσα πρά
ΠΕΡΙ ΓΡΑΜΜΑΤΩΝ
113
ΠΑ.
ξεις σημαίνει βήματα, κάν πάντα τις έφεξής αυτά ν
9
Α"
Λ,
9
--
Λ
ιν
--
είπη, λόγoνούδέντι μάλλον άπεργάζεται. Πώς γάρ;
Ούκούν και πάλιν όταν λένηται, λέων, έλαφος, ίππος, όσα τεόνόματα τών τάς πράξεις αύπραττόν 5 των ωνομάσθη, και κατά ταύτην δή τήν συνέχειαν ουδείς πωξυνέστη λόγος, ούδεμίαν γάρ ούτε ούτως ούτ’ έκείνως πράξιν ούτ’ άπραξίαν, ούδε ουσίαν όν τος ούδεμή όντος δηλοί τάφωνήεντα, πριν άντες τους όνόμασιτά βήματα κεράση, τότε δ’ ήρμοσέ τε Λ,
9
9
ν
ν
α
αν
ν
ν
10 και λόγος έγένετο εύθύς ή πρώτη συμπλοκή σχεδόν
τών λόγων, όπρώτός τε και σμικρότατος. Πώς άρ' α
ν
αν
ν
-9,
Αν
ώδε λέγεις; Όταν είπη τις, άνθρωπος μανθάνει,
λόγον είναι φής τούτον έλάχιστόν τε και πρώτον, Έγωγε. Δηλοι γάρ ήδη που τότε περί τών όντων ή 15 γιγνομένωνή γεγονότων ή μελλόντων και ούκ όνο μάζει μόνον άλλά τι περαίνει, συμπλέκωντά βήματα 9
ιν
ν
Α
9
αν
9
9
ο
Λ
τους όνόμασ. διό λέγειντε (και) αυτόν, άλλ' ού μό
νον όνομάζειν είπομεν και δή και τώ πλέγματι τού τω τό όνομα έπεφθεγξάμεθα λόγον. Ορθώς. Ούτω 20 δή καθάπερ τά πράγματα τάμεν άλλήλοις ήρμοττετά δ’ ού, και περί τά τής φωνής αύ σημεία τα μενούχ άρμόττει τάδε άρμόττοντα αυτών λόγον άπειργάσατο. Παντάπασι μένουν 17 Εκ τής Ίαμβλίχου επιστολής πρός Δέ 25
ξιππον περί διαλεκτικής
Θεός ήν τις ώς άληθώς ό καταδείξας τήν διαλε κτικήν και καταπέμψας τους άνθρώποις, ώς μεν λέ γουσίτινες, ό λόγιος Ερμής, ό φέρων ένταϊνχερούν τό σύνθημα αυτής, τών εις άλλήλους άποβλεπόντων 30 δρακόντων ώς δ’ οι δεδοκιμασμένοι και πρόκριτοι τών έν φιλοσοφία διατείνονται, ή τών μουσών πρε SΤΟΒ, ΕΙ,ΟΕ, ΙΙΙ,
8
114
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
σβυτάτη Καλλιόπη τήν άπταιστον άσφάλειαν τού λό γου και ανέλεγκτον "αιδοί μειλιχίη” διαπρέπουσαν παρέσχηκεν ώς δε τα έργα αυτά δείκνυσιν, αυτός ο έν Δελφούς θεός, ούτε λέγων καθ’ Ηράκλειτον ούτε κρύπτων άλλά σημαίνωντάς μαντείας, εγείρει προς 5 διαλεκτικήν διερεύνησιν τούς έπηκόους τών χρησμών, άφ' ής άμφιβολία τε και όμωνυμία έκρίθησαν, και διττόν πάν άνερευνηθέν φώς επιστήμης άνήψεν δ κατιδών και Θεμιστοκλής καλώς και διερευνήσας δεόντως τό ξύλινον τείχος αίτιος άναμφισβητήτως 10 κατέστη τής σωτηρίας τους Έλλησιν, άδελφά δε τού των καί δέν Βραγχίδας θεός έκφαίνει τής διαλεκτι κής έργα, περιφανή τήν έπαγωγήν παραδηλών όταν λέγη “ούτ’ άν ώκυπέτης ιός, ούτε λύρη, ούτε ναύς, ούτ’ άλλο οϋδεν άνευ επιστημονικής χρήσεως γένοιτ’ 15 άνποτε ωφέλιμον” 18 Έκτής Ίαμβλιχου επιστολής πρός Σώ πατρον περί διαλεκτικής
Πάντες άνθρωποι χρώνται τώ διαλέγεσθαι, έμφυ τον έκι νέων έχοντες τήνδε τήν δύναμιν, και μέχρι 20 τινός οι μεν μάλλον οι δε ήττον αυτής μετέχοντες, τόιδή τών θεών δώρον ουδένα τρόπον δει προίεσθαι, άλλά και έν μελέτας και έμπειρίας και τέχνας
αυτό κρατύνεινάξιον, όραγαρότι και παρ' όλον τον βίον διατελεί χρησιμώτατον όνδιαφερόντως, ένμέν 25 ταϊς έντεύξεστ προσομιλούν τους άνθρώποις κατά τάς κοινάς έννοιας και δόξας, έν δε τας εύρέσεσιτών τεχνών τάς πρώτας άρχάς αυτών άνευρίσκον, λογι ζόμενον δε πρότών έργων όπως αυτά χρή πράττειν, προγυμνασίαν δε και πρός τάς κατά φιλοσοφίαν έπι-30 στήμας θαυμασίας οιας μεθόδους παρεχόμενον ει
ΠΕΡΙ ΓΡΑΜΜΑΤΩΝ ΠΑ.
115
δε δεί καί τά πρό τούτων έννοεΐν, ούκ έστιν ουδέν μόριον φιλοσοφίας άνευ τού κατά διαλεκτικήν λόγου παραγιγνόμενον, άλλά και είτε φυσικόν δόγμα άν ευρίσκομεν, λογικώς αυτό βεβαιούμεθα, και όσα περί 5 θεών σκεπτόμεθα, λόγος διαλεκτικός έστινό συγκα τασκευάσας, όλως δε ούδέν ούτε ειπείν ούτε άκουσα
δυνατόν άπαλλαγέντας τής μεθόδου ταύτης και γάρ αύτό τό μή χρήνα] διδάσκειν διαλεκτικήν διαλεκτι κώς επιχειρούντας δει καταμανθάνειν, είτε ούν έπι 10τηδευτέον είτεμή, διαλεκτικήν άσκεΐν και γάρ έστιν άτοπον, εΐτά μέν άλλα πάντα λόγω κρίνομεν, αυτήν δε άφήσομεν τήνάκριβεστάτην τού λόγου θεωρίαν
και λόγω προέχοντες τών άλλων ζώων και τούτο εξαι ρετον άγαθόν κεκτημένοι τής άνθρωπίνης φύσεως, 15 εική και ώς έτυχε και ού κατ' αυτόν ένεργήσομεν" και τήν συμμεμιγμένην διάσκεψιν τού λόγου πρός τά (άλλα όλα πράγματα άγαπώμεν, αύτήν δε τήνέαυτού γνώσιν τού λόγου, καθ’ ήν άφέμενος τών άλλων τήν περί αυτού επιστήμην κατεστήσατο σεμνοτάτην ού 20 σαν και τιμιωτάτην, ώς μαρτυρεί και το έν Πυθοι γράμμα, αποδοκιμάσομενώς απόβλητον, 19 Εν τώ αύτώ. Μετίωμεν δήούν επί τάς κατά φιλοσοφίαν διατρι
βάς, πασών πρώτα εισιν αι προς ανάμνησιν άνα 25 γόμενα ταύτας δή ούν και ό Σωκράτης έπιδει
κνύει τώ. Μένων, διά τού καλώς έρωτάν δρώμενέκ φαινόμενα δεύτερα δ’ άνε εν αι μαιείας ένεκα
προσαγόμενα και τα γεννηθέντα εις φώς προάγου σαι, και διακρίνουσαι τίνα μεν αυτών άληθή τίνα 30 δε ψευδή, αλλά και αύται πάσαι διά τής διαλεκτικής τόκύρος έχουσιν επειδή αύται εισιν αι διά των ελέγ 8 Σής
116
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
καθάρσεις τής διανοίας, παρατιθείσα τάναντία δοξάσματα τών προσδιαλεγομένων και συγκρούουσα αυτά προς άλληλα, άλλα δε πείρας ένεκα και γυμνα σίας προσφερόμενα τους έπηκόους, ή όσαι εις θέσιν επιχειρούσιν, ή είτινες εξετάζουσιτάς τών παλαιών 5 χων
άκροάσεις, ών ουδεμία άνευ διαλεκτικής περαίνει τό έαυτής έργον όλως δε ούχοϊόν τε λόγον διδόναι και λαμβάνειν δεόντως, ειμή τις κτήσατο ταύτην τήν περί τόν λόγον έπιστήμην.
ΕΙΣ ΤΟ ΕΝΑΝΤΙΟΝ (ΠΕΡΙΓΡΑΜΜΑΤΩΝ, ΠΕ, 10
1
Εύριπίδου Ιππολύτω. Φεύφεύ, τόμή τα πράγματ’ άνθρώποις έχειν φωνήν, ν’ ήσαν μηδέν οι δεινοί λόγοι, νύν δ’ εύρύθμοσε στόμασιτάληθέστατα κλέπτουσιν, ώστεμή δοκεϊν άχρή δοκεϊν.
15
2
Εύριπίδου Αντιόπη. Εκ παντός άν τις πράγματος δισσών λόγων άγώνα θετ’ άν, ειλέγειν είη σοφός. 3 Εϋήνου. Πολλοίς αντιλέγειν μεν έθος περί παντός όμοίως, 20 όρθώς δ' αντιλέγεινούκέτι τούτ’ έν έθει. και πρός μεν τούτους άρκεϊ λόγος είς ό παλαιός, σοι μένταύτα δοκούντ' έστιν, έμοί δε τάδε. 4 Αρκεσίλαος ό φιλόσοφος έφη τούς διαλεκτικούς έρικένα τους ψηφοπαίκτας, οίτινες χαριέντως πα-25 ραλογίζονται.
5
Ζήνωνος,
ΕΙΣ ΤΟ ΕΝΑΝΤΙΟΝ κ. τ. λ.
ΠΒ.
117
Ζήνωντάς τών διαλεκτικών τέχνας είκαζε τους ει καίος μέτρος ού πυρόνούδ’ άλλο τιτών σπουδαίων μετρούσιν, άλλ’ άχυρα και κόπρια, 6
5
Πυθαγόρου (Porph. ad Marc. σ. 31).
Kενός εκείνου φιλοσόφου λόγος, ύφ' ού μηδέν άνθρώπου πάθος θεραπεύεται. ώσπερ γάρ ιατρικής ούκ όφελος μή τάς νόσους έκβαλλούσης άπότών σω μάτων, ούτως ουδε φιλοσοφίας, ειμή τό τής ψυχής
κακόν έκβάλλοι.
-
Έκτών Αρίστωνος όμοιωμάτων, Οι έν διαλεκτική βαθύνοντες έοίκασε καρκίνους μασωμένος, οι δι’ όλίγον τρόφιμον περί πολλά όστά
107
άσχολούνται, 8
-
Αντισθένους,
Ούκιάντιλέγονταδεί τόν άντιλέγοντα παύειν, αλλά διδάσκειν οϋδε γάρ τόν μαινόμενον άντμαινόμενός
15
τις ιάται. 9
Κλεάνθους,
Κλεάνθης έρωτώμενος διά τί παρά τους αρχαίος 20ού πολλών φιλοσοφησάντων όμως πλείους διέλαμψαν
ή νύν, “ότι” είπε τότε μεν έργον ήσκείτο, νύν δε λόγος”
10 Αρκεσιλάου έκτών Σειρήνου άπομνη μονευμάτων, 23 Διαλεκτικήν δε φεύγε, συγκυκά τάνω κάτω, 11 Αρίστωνος, Αρίστων έλεγεν έρικένα τήν διαλεκτικήν τώ έν
τας όδους πηλώς πρός ουδέν γάρούδ’ εκείνον χρή σιμον όντα καταπάττειν τούς βαδίζοντας,
-
118
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
12
Θεοκρίτου.
Θεόκριτος πρός τινα διαλεκτικόν συντεταμένως αύτώ και έριστικώς άποκρινόμενον έφη, α
--
-
9
ν
9
αν
ώς έρις έκ τεθεών έκτ’ άνθρώπων άπόλοιτο. 13 Καρνεάδου. α
5
Καρνεάδης τήν διαλεκτικήν έλεγε πουλύποδιέοι κένας και γάρ έκείνον αύξηθείσας τάς πλεκτάνας κατεσθίεν, και τούτους προϊούσης τής δυνάμεως και τάσφέτερα άνατρέπειν. 14 Κλειτομάχου,
1Ο
Κλειτόμαχος είκαζε την διαλεκτικήν τή σελήνη" και γάρ ταύτην ού παύεσθαι φθίνουσαν και αύξο μένην.
15 Αρίστωνος, Αρίστων τούς λόγους τών διαλεκτικών τους τών 15 άραχνίωνύφάσμασιν είκαζεν, ουδέν μεν χρησιμους λίαν δε τεχνικούς,
--
16 Έκτών Αρίστωνος όμοιωμάτων, Ο έλλέβορος όλοσχερέστερος μεν ληφθείς καθαί ρει, εις δε πάνυ σμικρά τριφθείς πνίγει" ούτω και 20 ή κατά φιλοσοφίαν λεπτολογία, ΟΠΟΙΟΥΣ ΤΙΝΑΣ ΧΡΗ ΕΙΝΑΙ ΤΟΥΣ ΠΑΤΕ ΡΑΣ ΠΕΡΙ ΤΑ ΤΕΚΝΑ, ΚΑΙ ΟΤΙ ΦΥΣΙΚΗ ΤΙΣ ΑΝΑΓΚΗ ΑΜΦΟΤΕΡΟΥΣ ΕΙΣ ΔΙΑΘΕΣΙΝ ΑΓΕΙ
1
ΠΓ,
Μενάνδρου.
Ούκ έστ’ άκουσμ’ ήδονή όηθείς λόγος πατρός πρός υιόν περιέχων έγκώμιον.
25
ΟΠΟΙΟΥΣΤΙΝΑΣ ΧΡΗ ΕΙΝΑΙ κ.τ.λ. ΠΓ 119 Τού αυτού,
2
-
Ούδέποτ' άληθές οϋδεν ούθ’ υΐώ πατήρ ειωθ’ άπειλεϊν ούτ' έρών έρωμένη, 3 Εύριπίδου Μελανίππη. 5 - Όστις δ’ άμικτον πατέρ” έχει νεανίας στυγνόν τ’ ένοικος, μεγάλα κέκτηται κακά Μενάνδρου, Ο σκληρότατος προς υιόν έν τώ νουθετεΐν τους μεν λόγους πικρός έστι, τους δ’ έργος πατήρ
4
Tού αυτού,
105
Υιώ προθύμως ταξιούμενον ποιών κηδεμόν' άληθώς ούκ έφεδρονέξεις βίου. 6 Εύριπίδου Αλκμήνη. τι τέκνων φίλτρονέθηκεν Δεινόν άνθρώποις, 15 θεός
-
α
7
Μενάνδρου Συναριστώσας. Πατήρ δ’ άπειλών ούκ έχει μέγαν φόβον, --
8 . Θεοδέκτου.
Γονέων τά τέκνα σώζουσιν αι συμβουλία. Φιλήμονος,
209
Ήδύγε πατήρ τέκνοισινει στοργήν έχοι. Μενάνδρου,
10
Ήδύς πατήρ φρόνησιν άντ’ όργής έχων 11
Tού αυτού,
Υιός δ’ άμείνων έστιν εύνοια πατρός,
25 12
Τού αυτού, Oύ λυπούντα δεί
παιδάριον δρθούν, άλλά και πείθοντά τις
120
13
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ Μενάνδρου.
Ως ήδύ πράος και νεάζωντώ τρόπω πατήρ 14 Χαιρήμονος,
Πρός υιόν όργήν ούκ έχει χρηστός πατήρ 15
5
Ιπποθόου.
Παίδων κρατείνδεϊτών νεωτέρων σοφούς.
16 Εύριπίδου Δίκτυι. Πατέρατε πασίν ήδέως συνεκφέρειν φίλους έρωτας έκβαλόντ’ αύθαδίαν, παιδάς τε πατρί και γάρούκ αυθαίρετοι
ΙΟ
βροτούς έρωτες, ούδ’ έκουσία νόσος, σκαόντι δή τό χρήμα γίγνεσθαι φιλεϊ,
θεών άνάγκας όστις άσθαι θέλει, 17 Εν τώ αυτώ. Eίς γάρ τις έστι κοινός άνθρώποις νόμος, και θεούσι τούτο δόξαν, ώς σαφώς λέγω,
15
θηρσίντεπάσι, τέκνα τίκτουσιν φιλεν.
τάδ’ άλλα χωρίς χρώμεθ’ άλλήλων νόμος, 18 Εν τώ αύτώ. Εγώ νομίζω πατρίφίλτατον τέκνα
-
2Ο
πασίντε τούς τεκόντας, ούδε συμμάχους Σν
Αν
και
οι
Α
άλλους γενέσθαι φήμ’ άν ένδικωτέρους, 19
Αντιφάνους,
Τιώγάρ άγαπητώ τι πράττων προς χάριν έρανονιέμαυτώτούτον οΐομαι φέρειν. 20 Αναχάρσιδος,
Ανάχαρσις ό Σκύθης ερωτηθείς διά τίναι αιτίαν ού παιδοποιεί, έφη διά φιλοτεκνίαν.
25
ΟΠΟΙΟΥΣΤΙΝΑΣ ΧΡΗ ΕΙΝΑΙ κ. τ. λ. ΠΓ 121
21 Εύριπίδου έν Δίκτυι. Όντων δε παίδων και πεφυκότος γένους, καινούς φυτεύσαι παϊδας ένδόμοις θέλεις, ν
αν
Αν
9
Λ,
έχθραν μεγίστην σούσι συμβάλλων τέκνοις. 522 Σωκράτους, Πατρός έπιτίμησις ήδύ φάρμακον έχει γάρ πλέον τό ώφελούν τού έπιδάκνοντος, 23 Διογένους, Διογένης έρωτηθείς πώς δει πατέρας και υιούς
10άλλήλους προσφέρεσθαι, φησίν ειμή περιμένοιεν αιτηθήναι ύπ’ άλλήλων, άλλά διδόντες φθάνουεν. έπιεικώς δ’ό πατήρ διά τό προευεργετημένα, ειμή
εύ πάσχοι, ταχέως άχθεται ό δε υιός εντρυφά και ούκ άξιοι αιτεΐν.
1524 Θεμιστίου έκτού Μετριοπαθούς (p.363d). Εύ στε, ώ άνδρες, ότι ό φιλότεκνος άξιέπαινον πάθος έστι και ούκ έρικετώ φιλοχρημάτω ή τώ φι λαργύρω. έκείνα μέν γάρ τά όνόματα εκότως παρά τους άνθρώποις όνείδη λέγεται και έστιν ού γάρ 20ποιεί αυτά ή φύσις, άλλ’ ή μοχθηρία ή ήμετέρα, τούτο δε άνωθεν αύτή ένδέδεται έκτού ουρανού, και έξήπται έκείνης άτεχνώς τής χρυσής και άρρήκτου σειράς, ήν ξυρράπτουσα άει και ξυγκολλώσατώ φθί νoντι τό φυόμενον ούκ άπολισθάνει εις τό μή είναι, 25 ώστε ούκ αισχύνεται ό φιλόσοφος τή φιλοτεκνία, ώσπερούδετή φιλοσοφία τε και φιλολογία, 25
Δημοκρίτου,
Τοΐσι παισι μάλιστα χρήτών άνυστών διατέεσθαι τάχρήματα, και άμα έπιμέλεσθαι αύτέων μή τι άτη 30ρόν ποιέωσε διά χειρός έχοντες, άμαμεν γαρ πολλώ
122
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
φειδότεροι γίνονται ές τάχρήματα και προθυμότεροι κτάσθαι, και αγωνίζονται άλλήλοισ. έν γάρ τώξυ νώ τά τελεύμενα ούκ άνιά ώσπερ διη ούδ’ εύθυμέει
τά έπικτώμενα, αλλά πολλώ ήσσον. 26
Tού αυτού,
-
5
Έξεστι οϋπολλά τών σφετέρων άναλώσαντας πα δεύσαί τε τούς παϊδας και τεχός τι και σωτηρίην περιβαλέσθαι το σίτε χρήμασι και τόσι σώμασι αύ τέων.
27 Πλάτωνος έκ τού Λάχητος (φ. 185 a).
ΙΟ
"Η περί σμικρού οιεσθε νυν κινδυνεύειν και σύ και Λυσίμαχος, άλλ' ού περί τούτου τού κτήματος δ τών ύμετέρων μέγιστον όν τυγχάνει, υιέων γάρ που ή χρηστών ή τάναντία γενομένων, και πάς ό οίκος ότού πατρός ούτως oικήσεται, όποιοι άν τινες οι 15 παίδες γένωνται. Αληθή λέγεις. Πολλήν άρα δεν προμήθειαν αυτού έχειν. 28 Γαϊου έκ τού κατά Αρτεμισίου, Αλλ' όταν ή σωφροσύνη τό κρινόμενον, πάντες μεν οι πρεσβύτεροι πατέρες, πάντες δε οι νεώτεροι 20 συγγενείς, πάσα δε αι κυήσασαι πώποτε μητέρες, τό γάρ κοσμίους είναι τούς παϊδας και σώφρονας μίαν και κοινήν άπάντων έχει συγγένειαν. 29 Ξενοφώντος έκτής πρός Κρίτωνα έπι στολής.
25
Εύγάρ ίσθι Σωκράτην πρός ήμάς πολλάκις ει πόντα, ότι οι τών υιέων να πολλήν μεν έχωσιν ού σίαν φροντίζοντες, να δει καλοί κάγαθοι γένωνται άμελούντες, ίσον πεπόνθασε τους ιπποτροφούσι και
τά μεν πολεμικά ού διδάσκουσε, τροφήν δε παμπόλ-30
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ κ. τ. λ. Π.Δ.
123
λην παρεχομένος ούτω γάρ πιοτέρους μεν τους π πος χρήσoνται, άπειρος δεών χρή, είναι γάρ π που άρετήνού τήν εύσαρκίαν, τήν δε κατά πόλεμον εύτολμίαν και εμπειρίαν, τά αυτά δ’ούν έξαμαρτά 5 νειν και τούς γήν πολλήν κτωμένους τους υΐέσιν, αύ τών δεμή έπιμελομένους" αγάρ κεκτήσονται, πολ λού άξια νομισθήσεται, αυτοί δεόλιγου, προσήκει δε τό φυλάττοντού κτηθέντος άξιοτιμότερον είναι και τοίνυνό τόν έαυτού παιδα πολλού άξιον αποδείξας,
10κάν όλίγα καταλίπη, πολλά έδωκε γνώμη γάρ ή πλείω ή ελάττω γίγνεται, άγαθήμεν έμμετρα, έκ
μελεί δε και άπαιδεύτω όλγα, σύ δε ουδέν πλείω τών άναγκαίων παρέχεις, άτους μεν διά παιδεύσεως ιούσιν άναγκαϊά τε και πλούσια νομίζεται, τους δ' 15 άμαθέσιτό μεν άλγεινόν τής σαρκός έκλύει, τήν δε περί τού μέλλοντος δυσελπιστίανού μειοι, ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ Η ΦΙΛΑΔΕΛΦΙΑ , ΚΑΙ Η ΠΕΡΙ ΤΟΥΣ ΣΥΓΓΕΝΕΙΣ ΔΙΑΘΕΣΙΣ, ΚΑΙ ΟΤΙ ΑΝΑΓΚΑΙΟΙ,
201
Π.Δ.
Μενάνδρου,
Ως ήδύγ’ ένάδελφους έστιν όμονοίας έρως, 2
Μενάνδρου,
Τόντή φύσει οικείον ουδείς καιρός αλλότριον ποιεί, -
253 Εύριπίδου Ιφιγενεία (Aa1.376). Δεινόνκασίγνήτοισι γίγνεσθαι λόγους
μάχας θ’, όταν ποτ’ έμπέσωσιν εις έριν. 4
Δυ φίλου,
124
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
Ανδρός φίλουγάροικίαν και συγγενούς αύτού νομίζειν δει τόν όρθώς συγγενή 5. Ήτικασίγνήτοις επιμέμφεται; οισίπερ άνήρ μαρναμένοισι πέποθε, και ει μέγα νείκος όρήται. (Hom. Οdyss.π 97) 6
5
Σωτίωνος,
Οι άδελφούς παρέντες και άλλους φίλους ζητούν
τες παραπλήσιοι τους τήν έαυτών γήν έώσι, τήν δε άλλοτρίαν γεωργούσιν. 7
Τού αυτού,
10
Αθήνησι νεμόμενοι κοινήν ούσιαν Αχαιός και Δίος άδελφοι ούτως ευγνώμονες ήσαν ώσθ’ ό μεν Αχαιός γεγυμνασιαρχηκώς ήξίου τής υπολοίπου ού σίας τό άνάλωμα τό εις τήν γυμνασιαρχίαν προστί θεσθαιτώ αυτού μέρει, ο δε άντέλεγεν ώς και αύτός 15 άλλα τινά άνηλωκώς, --
8
Τού αυτού,
Ο Καλλίας χειροτονηθείς ππαρχος νέος ών ήξίω σεν έπιτραπήναι αύτώ παραχωρήσαι τώ άδελφών Θεοφίλων αυτώ γάρ έπείναι ηλικίαν, ώστε και εύ- 20
δοκίμησεν και έντώ ύστέρω έτει πρώτος έχειροτο νήθη. 9
-
Πλουτάρχου έκ τού περί φιλαδελφίας (Mor, p.479 a).
Ότι χωρίς άδελφών ούτε πλούτου, φασίν, ούτε 25 “τάς σοδαίμονος άνθρωπος βασιληίδος άρχάς” έστι τις χάρις και όνησις. 10
Tού αυτού (p.480 d).
Ο δισάδελφον μήφιλών ούδεγονέας, οι εις άμφουν συνεβάλλοντο γένεσιν).
30
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ κ. τ. λ. Π.Δ.
11
125
Tού αύτού (480 d).
Οι χρηστοί παίδες ούμόνον διά τούς γονείς έαυ τούς άγαπήσουσιν άλλά και τούς γονείς δι' εαυτούς όφελοντες γάρ τους γονεύσι διά πολλά χάριν, μά 5 λιστα διά τούς άδελφούς όφειλουσι. 12
Τού αυτού (480 f).
Ότι τάς Μούσας ώνομάσθαι λέγουσι διά φιλαδελ φίαν όμού ούσας, 13
10
Τού αυτού (483 c).
Πολυδεύκης τόν καταψιθυρίζοντα τού αδελφού πρός αύτόν κονδύλω παίσας άπέκτεινε και ουδε θεός ήθέλησε μόνος, άλλ' ημίθεος μάλλον σύντώ άδελφό γενέσθαι. 14
15
Θεοφράστου (Plut. 1. 1.482 b).
Θεόφραστος φησίν, ότι τούς μέν άλλοτρίoυς oύ φιλούντα δεν κρίνειν, αλλά κρίναντα φιλεν, τούς δε άδελφούς έμπαλιν. 15
--
Εύκλείδου (Plat. 1. 1.489 d).
Εύκλείδης ό Σωκρατικός άκούσας τού άδελφου 20λέγοντος “άπολοίμην ειμή σε τιμωρησαίμην” “εγώ δε” είπεν “εϊμή σε φιλεν ήμάς πείσαιμι” -
16 Σκιλούρου (Plut. 1. 1.511 c).
Σκίλουρος όγδοήκοντα παϊδας άρρενας άπολιπών, επειδή τελευτάν ήμελλε, δεσμήν άκοντίων έκαστω 25 προτείνων έκέλευε καταθραύσαι. πάντων δε άπαγο ρευσάντων, καθ' έναύτός έλκων (ακόντιον) πάντα βαδίως έκλασε, διδάσκων έκείνους, ότι συνεστώτες
μεν και ομονοούντες ισχυροί διαμενούσιν, άσθενείς δ’ έσονται διαλυθέντες,
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
126
17
Σωτίωνος.
Φιλάδελφον και πένητα λέγεσθαι κρείσσον ήμι σάδελφον και πλούσιον. 18
Τού αυτού,
Kύναμένχαλεπόν όντα επιχειρείς πραύνειν, όπως 5 σοι πράος ή, τόν άδελφόν δε ού. 19
Αριστίππου.
Αρίστιππος έφησε πρός τόν άδελφόν “μέμνησο ότι τής μεν διαστάσεως σύ ήρξω, τής δε διαλύσεως έγω.”
ΙΟ
20 Ιεροκλέους έκ τού περί φιλαδελφίας, Πρώτημένούν ύποθήκη μάλα σαφής επιεικώς τε εύπορος, πρός δε και κοινή κατά παντός μεν γαρ ειπείν προσώπου ύγιής ό λόγος, ώς σαφής ή ότουούν χρήσις, έκτετού έαυτόνμέν έκείνον, εκείνον δε έαυτόν 15 ύποθέσθαι. και γάρ οικέτη χρώτ’ άν τις καλώς, έν θυμηθείς πώς άν ήξίωσεν έκείνον αυτό προσφέρε σθαι, είπερ έκείνος μενήνδεσπότης, αυτός δε δού λος ό δ' όμοιος λόγος και γονεύσι περί τέκνων και παισι περί τών γευναμένων και συνόλως πάσι περί 20
πάντων, έξαιρέτως δ' έστιν εύπορος ή παραίνεσις κατά τόν τών άδελφών τόπον, επειδήπερ οϋδεν δεί προϋποθέσθαι τόν σκεπτόμενον πώς άδελφώ χρη στέον, λαβείν δ’ έξι έτοίμου παρά τής φύσεως τού προσώπου ταυτότητα, και δήτα και πρώτος ούτος 25 ειρήσθω λόγος, ώς τούτον χρή προσφέρεσθαι τόν τρόπον άδελφώ, όνπερ άν τις έκείνον άξιώσειεν έαυτώ νή Δία, φήσει τις, άλλ’ εγώ μένειμε μέ τριος και έπιεικής, ό δ’ άδελφός σκαιός και δυσομί λητος, ούκ όρθώς δε έρει, πρώτον μεν ίσως ούδ’30 αληθεύσει ικανή γάρ ή φιλαυτίατάμενίδια μεγα ν
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ κ. τ. λ.
Π.Δ.
127
λοποιήσαι και άποκυδάνα, τά δε τών άλλων κατα
σμικρύναι και διαφαυλίσαι πολλά γούν διά ταύτην οι κακίους σφάς αυτούς προκρίνουσιτών κατά πολύ βελτιόνων έπειτα, κάν όντως τοιούτος ή άδελφός, 5 άλλα σύγε, φαίην άν, άμενων εύρέθητι και νίκη σον αυτού τήν άγριότητα ταϊς εύποιίας, επείτοι γε ούδε πολλή χάρις τους ευγνώμοσι προσενεχθήνα με τρίως άλλ’ άνδρός έργον και πολλής άξιον αποδο χής, τόν άβέλτερον και σκαιόν πραΰναι τους εξ αυτών 1ο πραττομένους και γάρούδε πάμπαν έπ’ αδύνατον ή παράκλησις άλλ’ ένεστι γάρ κάν τοις άτοπώτατα διακειμένος σπέρματα μεταβολής τής έπι τόκρεϊτ
Ι
τον τιμής τε και αγαπήσεως τών ευεργετησάντων, ούγάρδή ζώα μεν άγρια και φύσει πρός τό γένος 15ήμών έκπεπολεμωμένα πρός βίαν άχθέντα και την πρώτην κατασχεθέντα δεσμούς ήγαλεάγρας χρόνος ύστερον τιθασά γίγνεται καθημερούμενα ποιας τη μελείας και τή καθ' ημέραν τροφή, ούχόπως δε άν θρωπος αδελφός, άλλα κάν μηδεν προσήκων τύχη, 20ούτω παντι μάλλον επιμελείας αξιούμενος μεταβάλ λει πρός τό ήμερώτερον, κάνύπερβολήν μή άπολίπη σκαιότητος, μιμητέρνούν επί παντός μεν ανθρώπου, πολύ δε διαφερόντως έπ’ αδελφού, τό τού Σωκρά τους εκείνος γάρ πρός τόν ειπόντα “αποθανούμαι 25ει μή σε τιμωρήσαίμην” έφη “αποθανούμαι ειμή σε φίλον ποιήσω” άλλα γάρ ταύτα μεν ταύτη, μετά ταύτα δ’ έν θυμητέον, ότι τρόπον τινά οι άδελφοί ταυτού μέρη τυγχάνουσιν, ώσπερ οι έμοί όφθαλμοι έμού, και 30 ωσαύτως σκέλη τε και χειρες και τα λοιπά, και γαρ ούτοι τούτον έχουσιν τόν τρόπον, είτε πρός τόν οίκον εξετάζοντες, ώσπερ ούν οι οφθαλμοι και αι χειρες,
128
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
είπερ έκαστονιδίαν ψυχήν καινούν λάβοι, περιέποι άντα λοιπά πάση μηχανή διά τήν ειρημένην κοινω νίαν, τώ μηδ’ αυτά τό ίδιον έργονοιάτε είναι παρ έχειν καλώς διχα τής τών ετέρων παρουσίας, ούτως
δε και ήμας ανθρώπους γε όντας και ψυχήν όμολο- 5 γούντας έχειν, μηδέν παριένα σπουδής υπέρ τού δεόντως προσφέρεσθαι τους αδελφούς και γάρ αύ και πλεόν τι παρά τα μέρη συλλαμβάνειν άλλήλους άδελφοι πεφύκασιν, είγε όφθαλμοι μεν βρώσιν άλ λήλους, παρών παρόντι, και χειρ συνεργάζεται παρ- 10 ούσα χειρι παρούση ή δ’ αδελφών σύμπραξις άλλή λοις πολυχoυστέρα πώς έστι πράττουσιγάρ τά κοινή διαφέροντα και διεστηκότες τους τόπους πάμπαν, μέγα
θ’ ύπάρχουσιν άλλήλων όφελος κάν μυρίoν ή το διάστημα, όλως δε ενθυμητέον ώς ό βίος ήμην κιν- 15 δυνεύει μακρός τις είναι και πολυετής πόλεμος, τούτο μεν διά τήν αυτών των πραγμάτων φύσιν εχόντων τι άντιτακτον, τούτο δε διά τάς εξαιφνιδίους και
άπροσδοκήτους επιδρομάς τής τύχης, πολύ δε μά λιστα δι’ αυτήν την κακίαν ούτε βίας τινός άπεχο-20 μένην ούτε δόλου και κακών στρατηγημάτων, όθεν καλώς ή φύσις, ώς ανέφ' ά γεννά μή αγνοούσα, παρ ήγαγεν ήμών έκαστον τρόπον τινά μετά συμμαχίας, ουδείς ούν έστι μόνος ούδι “από δρυός ουδ' από πέ τρης”, άλλ’ έκγονέων και μετ' αδελφών και συγγε-25 νών και άλλων οικείων, μέγας δε βοηθός ό λόγος, και τούς όθvείους και μηδέν καθ’ αίμα προσήκοντας έξιδιούμενος άφθονίαν τε παρέχων συμμάχων, διά τούτο κατά φύσιν ήμύν σπουδή και όντινούν προσ αγαγέσθαι και φιλοποιήσασθαι. γίγνεται ούν ήδη 30 τό πράγμα τελειωτάτη μανιών τους μεν ούδεν έκφύ σεως έχουσι φίλτρον πρός ήμάς έθέλεν συγκραθήναι
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ κ. τ. λ. Π.Δ.
129
και τή γνώμη εις έφ' όσον ένδέχεται πλείστον χέα τήν οικειότητα, τών δε έξέτοίμου και παρ' αυτής χορηγουμένων τής φύσεως κατημεληκέναι βοηθών κά
πικούρων, οιους δή συμβέβηκεν είναι τούς άδελφούς 521 Μουσωνίου έκτού ει πάντα τα γιγνό ν
μενα τέκνα θρεπτέον,
Ο δέμοιδοκεί δεινότατον, ουδε πενίανένιοι προ φασίζεσθαι έχοντες άλλ’ εύποροι χρημάτων όντες, τινές δε πάλιν και πλούσιοι, όμως τολμώσιτά έπι 10 γινόμενα τέκνα μήτρέφειν, να τα προγενόμενα εύ πορή μάλλον, έξάνοσίου μηχανώμενοι τήν εύπορίαν τους παισιν (έξ άδελφών φόνου, οι γε άναρούσιν αυτών τούς άδελφούς, ν’ εκείνοι μερίδα μείζω τών πατρώων έχωσι κακώς ειδότες όσω κρείττον πολ 15λούς έχειν άδελφούς τού πολλά έχειν χρήματα, χρή ματα μέν γάρ έπιβουλάς έγείρει παράτών πλησίον, οι δ’ άδελφοί τούς επιβούλους άνεργουσι και τα μεν αύτά δείται βοηθείας, οι δ’ άδελφοι βοηθοί εισι κράτιστοι, και ούτε φίλον άγαθόν άδελφώ παρά τον 20 άπό άνθρώπων έτέρων όμοιων τε και ίσων τή άπ’ άδελφών] τίδ’ άν τις παραβάλλοι καλόν εύνοια τή γε άδελφού εις άσφαλείας λόγον, τίνα δε κοινωνόν άγαθών ευμενέστερονσχοίητες άνή άδελφόν έπιεικής τίνος δε παρουσίαν έν συμφορας μάλλον ποθήσει εν 25άν ήτοιούτου αδελφούς έγώ μεν άξιοζηλότατον ήγού μαι τόν έπι πλήθει άδελφών όμονοούντων βιούνται και θεοφιλέστατον είναι νομίζω τόν άνδρα τούτον οί κοθεν, έχοντα τάγαθά, διό και νομίζω δεν έκαστον ήμών τους αυτού πασι πειράσθαι χρημάτων μάλλον 30 άπολείπειν άδελφούς, ώς άφορμάς άγαθών άπολεί ψοντα μείζονας. STOB. ELOB. III.
9
130
22
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
Ξενοφώντος εν δευτέρω (3,2) άπομνη μονευμάτων,
Χαιρεφώντα δέποτε και Χαιρεκράτην, άδελφό μεν όντε άλλήλον έαυτώ δε γνωρίμω, αισθόμενος διαφερομένω, ιδών τόν Χαιρεκράτην, Εϊπέμοι, έφη, 5 ώ Χαιρέκρατες, ούδήπου και σύ εί, τών τοιούτων
ανθρώπων, οι χρησιμώτερον νομίζουσι χρήματα ή άδελφούς και ταύτα τών μεν άφρόνων όντων τού δε φρονίμου, και τών μεν βοηθείας δεομένων τούδε βοηθεΐν δυναμένου και πρός τούτοις τών μεν πλειό-10 νων ύπαρχόντων τού δε ένός θαυμαστόν δε και τούτο, εί τις τούς μεν άδελφούς ζημίανήγείται, ότι ού και τά τών άδελφών κέκτηται, τούς δε πολίτας ούχ ήγείται ζημίαν, ότι ού και τά τών πολιτών έχει άλλ’ ένταύθα μεν δύναται λογίζεσθαι, ότι κρείττον 15
σύν πολλούς οικούντα άσφαλώς τάρκούντα έχεινή μό νον διαιτώμενoντά τών πολιτών επικινδύνως πάντα κεκτήσθαι" έπι δε τών άδελφών τό αύτό τούτο άγνο ούσι. και οικέτας μεν οι δυνάμενοι ώνούνται, να συνεργούς έχωσι, και φίλους κτώνται ώς βοηθών 20 δεόμενοι τών δε άδελφών άμελούσιν, ώσπερ έκπο λιτών μεν γιγνομένους φίλους, έξι άδελφών δε ού
γιγνομένους και μήν πρός φιλίαν μέγα μεν ύπάρχει τό έκτών αυτών φύναι, μέγα δε τό όμoύ τραφήνα" έπει και τους θηρίοις πόθος τις έγγίνεται τών συν-25
τρόφων, πρός δε τούτοις και οι άλλοι άνθρωποι τι μώσιτε μάλλον τούς συναδελφούς όντας τών άναδέλ
φων, και ήττον τούτοις επιτίθενται, και δΧαιρεκρά της είπεν Αλλ' ειμέν, ώ. Σώκρατες, μή μέγα είητό διάφορον, ίσως άν δέοι φέρειν τόν άδελφόν και μή:30 μικρών ένεκα φεύγειν άγαθόν γάρ, ώσπερ και σύ
λέγες, άδελφός ών οίον δεί όπότε μέντοι παντός
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ κ.τ.λ. Π.Δ.
131
ένδέοι και πάντό έναντιώτατον είη, τί άν τις έπι
χειροίητους αδυνάτους και ο Σωκράτης έφη Πότερα
δέ, ώΧαιρέκρατες, οϋδεν άρεσαι δύναται Χαιρεφών, ώσπερ ούδε σοί, ή έστινούς και πάνυ άρέσκει; Διά 5 τούτο γάρ του, έφη, ώ. Σώκρατες, άξιόν έστιν έμοι μισείν αυτόν, ότι άλλος μεν αρέσκειν δύναται, έμοι δέ, όπουάν παρή, πανταχού και λόγω και έργωζη μία μάλλον ή ωφέλειά έστιν, Αρ’ ούν, έφη ό Σω κράτης, ώσπερ ίππος τώ άνεπιστήμoνι μέν, έγχει 10ρούντι δε χρήσθαι, ζημία έστίν ούτω και άδελφός, όταν τις αύτώ μή επιστάμενος έγχειρή χρήσθαι, ζημία έστίν; Πώς δ’ άν εγώ, έφη ό Χαιρεκράτης, άνεπιστήμων είην άδελφώ χρήσθαι, επιστάμενός γε και εύ λέγειντόν εύλέγοντα και εύποιείν τόν εϋ 15ποιούντα; τόν μέντοι και λόγω και έργω πειρώμενον έμε άνιάν ούκ άν δυναμην ούτ’ εύ λέγειν ούτ’ εύ ποιεϊν, άλλ’ ούδε περάσομαι, και ό Σωκράτης έφη" Θαυμαστά λέγεις, ώΧαιρέκρατες, εικύναμένει σοι ήν έπι προβάτος επιτήδειος ών, και τους μεν ποιμέ 20νας ήσπάζετο, σοι δε προσόντι έχαλέπαινεν, άμελή σας άντού όργίζεσθαι έπειρώ εύποιήσας πραύνειν αυτόν, τόν δε άδελφόν δν φής μεν μέγα άγαθόν εί να όντα πρός σε οιον δει, έπίστασθαι δε όμολογών και εύποιείν και εύλέγειν, ούκ επιχειρείς μηχανά 25 σθαι, όπως σου ώς βέλτιστος ή και ό Χαιρέκράτης, Δέδοκα, έφη, ώ. Σώκρατες, μή ούκ έχω εγώ τοσαύ την σοφίαν, ώστε Χαιρεφώντα ποιήσαι πρός έμε οιον δεί. Και μήν ουδέν γε ποικίλον, έφη ο Σωκράτης, ούδε καινόν δεν έπ' αύτόν, ώς έμοί δοκεί, μηχανά
30 σθαι οις δε και σύ έπίστασαι αυτός ο ομαι αν αυτόν άλόντα περί πολλού ποιεσθαι σε Ούκιάν φθάνους, έφη, λέγων, είτε ήσθησα με φίλτρον επιστάμενον, Ο κ.
132
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
δεγώ εδώς λέληθα έμαυτόν; Λέγε δήμοι, έφη, εί, τινα τών γνωριμων βούλοίο κατεργάσασθαι, όπότε θύοι καλείν σε έπι δείπνον, τί άν ποιοίης; Δηλονότι κατάρχoιμι άν τού αύτός ότε θύουμι καλείν έκείνον, Είδεβούλοιο τών φίλων τινά προτρέψασθαι, όπότε 5 άποδημοίης έπιμελείσθαι τών σών, τί άν ποιοίης;
Δηλονότι πρότερος άν έγχειροίην επιμελείσθαι τών εκείνου, όπότε άποδημοίη. Είδε βούλοιο ξένον ποιή σαι ύποδέχεσθαι σεαυτόν, όπότε έλθος εις τήν εκεί νου, τί άν ποιοίης; Δηλονότι και τούτον πρότερος 1ο ύποδεχοίμην άν, όπότε έλθοι Αθήναζε και είχε βουλοίμην άν αυτόν προθυμείσθαι διαπράττειν μοι. έφ’ ά ή κοιμι, δηλονότι και τούτο δέοι άν πρότερων αυτόν έκείνω ποιεϊν. Πάντ’ άρα σύγετά έν άνθρώ πος φίλτρα επιστάμενος πάλαι άπεκρύπτου, ήόκνεϊς, 15 έφη, άρξα, μή αισχρός φανής, εάν πρότερος τόν άδελφόν εύποιής και μήν πλείστουγε δοκεί άνήρ άξιος είναι επαίνου,ός άνφθάνη τούς μεν πολεμίους κακώς ποιών, τούς δε φίλους ευεργετών. ειμενούν έδόκειμοι Χαιρεφών ήγεμονικώτερος είναι σούπρός 20 τήν φιλίαν ταύτην, έκείνον άν έπειρώμην πείθεν, πρότερον έγχειρείν τό σε φίλον ποιεσθαι" νύν δέ μοι σύ δοκείς ηγούμενος μάλλον άν έξεργάσασθαι τούτο, και ό Χαιρέκράτης είπεν, Ατοπα λέγεις, ώ Σώκρατες, και ουδαμώς πρός σού,ός γεκελεύεις έμε 25
νεώτερον όντα καθηγεσθαι, καίτοι τούτουγε παρά πάσιν άνθρώποις τάναντία νομίζεται, τον πρεσβύ τερον ήγεσθαι παντός και λόγου και έργου. Πώς; έφη ο Σωκράτης, ούγάρ και οδού παραχωρήσαι τόν νεώτερον τώ πρεσβυτέρω συντυγχάνονται πανταχού 30 νομίζεται και καθήμενον υπαναστήναι και κοίτη
μαλακή τιμήσαι και λόγω ύποδείξαι; ώ άγαθεμή
133
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ κ. τ. λ. Π.Δ. -
ν
η
Σ
Αν
ν
Σν
- Α.
όκνει, έφη, άλλ’ έγχείρει τόν άνδρα καταπραύνειν,
και πανταχού σου ύπακούσεται, ούχ όράς ώς φιλότι ν
-
-
-
-
-
-
-
ν
μός έστι και ελευθέριος, τά μεν γαρ πονηρά ανθρώ πια ούκ άν άλλως μάλλον έλους, ή ειδοίης τι τους -
-η
-
ν
--------
η-
ν
-
5 δε καλούς κάγαθούς ανθρώπους προσφιλώς χρώμε
νος μάλιστ’ αν κατεργάσαιο, και ό Χαιρέκράτης εί πεν. Εάν ούν έμού ταύτα ποιoύντος εκείνος μηδέν βελτίων γίγνηται; Τι γάρ άλλο, ο Σωκράτης έφη, ή κινδυνεύεις επιδείξαι σύ μεν χρηστός τε και φιλά 10 δελφος είναι, εκείνος δε φαύλός τε και ούκ άξιος εύ
εργεσίας, αλλ' ουδένομαι τούτων έσεσθαι, νομίζω γάρι αυτόν, επειδάν αίσθηταί σε προκαλούμενον (έαυτόν εις τον αγώνα τούτον, πάνυ φιλονεικήσεων, όπως περιγένηταί σου και λόγω και έργω εύποιών, 15 νύν μεν γαρ ούτως, έφη, διάκεισθον, ώσπερ εν τω χειρε, άς ό θεός έπι τώ συλλαμβάνειν άλλήλαιν έποί ησεν, αφεμένω τούτου, τράποντο πρός τό διακωλύειν άλλήλων ή εΐτώ πόδε θεία μοίρα πεποιημένω πρός τό συνεργείν αλλήλον, αμελήσαντε τούτου, εμποδί 20ζομεν άλλήλω. ούκ άν πολλή άμαθία είη και κακο δαιμονία, τους έπ’ ωφελεία (αλλήλον πεποιημένος ν
-
--------
έπι βλάβη χρήσθαι; και μήνάδελφώ γε, ώς έμοι
δοκεί, όθεός εποίησεν έπι μείζον ωφελεία άλλήλον --
αν
η
ν
ο
ν
ν
»,
ν
ή χειρέ τε και πόδε και όφθαλμώ καί τάλλα όσα
25άδελφά έφυσεν άνθρώποις χειρες μεν γαρ ει δέοι αυτάς τα πλέον όργυιάς δέχοντα άμα ποιήσαι, ούκ --
ν
-
ν
- ----
--
--
-
-
--
άν δύναντο πόδες δε ούδ' άν έπειτα όργυιάν έλ
θομεν άμαι όφθαλμοι δε οι δοκούντες έπι πλείστον έξικνείσθαι, ούδ' άν τών έτι έγγυτέρω όντων τα έμ -
--
- --
--
--
ν
ν
ν
--
30 προσθεν άμα και τα όπισθεν δεν δύναντο άδελφό δε φίλωόντε και πολύ διεστώτε πράττετον άμα (και) έπ’ ωφελεία άλλήλον.
134
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
23 Ιεροκλέους έκ τούνεϊ συγγενέσι χρη στέον,
Τους ειρημένος περί γονέων χρήσεως και άδελφών γυναικός τε και τέκνων άκόλουθόν έστι προσθείναι και τόν περί συγγενών λόγον, συμπεπονθότα μέν 5 πως εκείνους, δι’ αυτό δε τούτο συντόμως άποδοθή ναι δυνάμενον. όλως γάρ έκαστος ήμών οιον κύκλος πολλούς περιγέγραπτα, τους μεν σμικροτέροις τους δε μείζοσι, και τους μεν περιέχουσι τους δε περιεχομέ
νοις, κατά τάς διαφόρους και άνισους πρός άλλήλους 10 σχέσεις, πρώτος μέν γάρ έστι κύκλος και προσεχέ στατος, δν αυτός τις καθάπερ περί κέντρον τήν έαυ
τού γέγραπτα διάνοιαν εν ώ κύκλω τότε σώμα περιέχεται και τα τού σώματος ένεκα παρειλημμένα σχεδόν γάρ ό βραχύτατος και μικρού δεν αύτού 15 προσαπτόμενος τού κέντρου κύκλος ούτος, δεύτερος δε άπό τούτου και πλέον μεν άφεστώς τού κέντρου,
περιέχων δε τόν πρώτον, ενώ τετάχαται γονείς άδελφοι γυνή παίδες, όδ’ άπό τούτων τρίτος, ενώ θείοι και τηθίδες, πάπποι τε καί τήθαι, και άδελ- 20
φών παίδες, έτι δ’ άνεψιοί, μεθ' όν ό τούς άλλους περιέχων συγγενείς, τούτω δ’ έφεξής ότών δημο τών, και μετ' αυτόν ότών φυλετών, είθ’ ό πολιτών, και λοιπόν ούτως όμέν άστυγειτόνων δίδε όμοεθνών. όδ’ εξωτάτω και μέγιστος περιέχων τε πάντας τους 25 κύκλους ότού παντός άνθρώπων γένους, τούτων
ούν τεθεωρημένων, κατά τον εντεταμένον εστί περί τήν δέουσαν έκάστων χρήσιν τό έπισυνάγειν πως τούς κύκλους ώς έπι τό κέντρον, και τή σπουδή με ταφέρεινάει τούς έκτών περιεχόντων εις τούς πε-30 ριεχομένους, κατά τόν φιλοίκειον γούν έστι γονέας
μεν και άδελφούς ... ούκούν κατά τήν αυτήν άνα
ΟΤΙ ΚΑΛΛΙΣΤΟΝ κ. τ. λ. Π.Δ.
135
λογίαν και τών συγγενών τούς μεν πρεσβυτέρους και πρεσβυτέρας ώς πάππους θείους ή τηθίδας, τούς δ' όμήλικας ώς άνεψιούς, τους δε νεωτέρους ώς παϊδας άνεψιών, ώστε είρηται διά συντόμων 5 υποθήκης αφ' ής πως χρή προσφέρεσθαι συγγενέσιν, επειδή προεδιδάχθημεν πώς τε χρηστέον αυτούς, και
πώς γονεύσι και άδελφους, έτι δε γυναικί και τέκνοις πρόσκειται δ’ ότι και τούτοις μεν όμοίως τιμητέον τούς έκτού τρίτου κύκλου, τούτοις δ’ αϋπάλιν τούς 10 συγγενείς. άφαιρήσεται μεν γάρ τι τής εύνοιας τό καθ’ αίμα διάστημα πλέον όν" ήμύν δ' όμως σπου δαστέα περί την εξομοίωσίν έστιν ήκοι μεν γαράν εις τό μέτριον, ειδιά τής ημετέρας αυτών ενστάσεως έπιτεμνόμεθα τό μήκος τής πρός έκαστον τό πρόσω
15 πoν σχέσεως, το μενούν συνέχον και πραγματικών τερον είρηται χρή δ’ επιμετρείν και κατά τήν τών
προσηγοριών χρήσιν, τους μεν άνεψιούς και θείους και τηθίδας άδελφούς αποκαλούντας πατέρας τε και μητέρας, τών δε συγγενών τους μεν θείους τους δε 20 άδελφιδούς τους δε άνεψιούς, ώς αν και τα τής ήλι κίας παρήκη ένεκα της έντους ονόμασαν εκτενείας, ούτος γάρ τής προσρήσεως ό τρόπος άμα μεν άνιση μείον ούκ άμαυρόν είητής ούσης ήμύν σπουδής περί εκάστους, άμα δ’ άν έποτρύνοι και προσεντείνοι 25 πρός τήν ύποδεδειγμένην οιον συνολκήντών κύκλων. ένταύθαμέντοι γενομένους ούκ άκαιρος τούβηθέντος έπι γονέων διορισμού φαντάζεται μνήμη, έλέγομεν
γάραύκατ’ εκείνον ή εκατόν τόπον ήμεν, ένθαμη τέρα πατρί συνεκρίναμεν, ώς χρήτή μεν μητρί τής 30 στοργής, τής δε τιμής των πατρι πλέον άπονέμειν οις, επομένως και δεύρο τιθεμεν άν, ώς τους μεν μητρόθεν προσήκοντας στέργειν πλέον πρέπει, τους
136
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
δ’ αύ, κατά πατέρα συγγενείς διά μείζονος άγειν τιμής,
24 Ξενοφώντος έντώ η (7,13) περί τής Κύ ρου παιδείας,
Oισθα μένουν και σύ, ώ Καμβύση, ότι ού(τόδει 5 τόχρυσούνσκήπτρόν έστι τό τήν βασιλείαν διασώζον, άλλοι πιστοί φίλοι σκήπτρον βασιλεύσιναληθέστατον (και άσφαλέστατον) πιστούς και άσφαλεστάτους δεμή νόμιζε φύσει φύεσθαι άνθρώπους πάσι γάρ άνοι αύ τοί πιστοί φαίνοντο, ώσπερ και τα άλλα τά πεφυκότα 10 πάσιν αυτά φαίνεται, άλλά τούς μεν πιστούς τίθε σθαι δεν έκαστον εαυτώ ή δε κτήσης αυτών έστιν ούδαμώς σύντή βία, άλλά μάλλον σύντή ευεργεσία. εϊ ούν και άλλους τινάς πειράση της βασιλείας συμ φύλακας ποιείσθαι, μηδαμόθεν πρότερον άρχου ή 15 άπό τού όμόθεν γενομένου, και πολιταί τοι άνθρω ποι άλλοδαπών οικειότεροι και σύσσιτοι άποσκήνων. οι δ’ άπό τού αυτού σπέρματος φύντες (και υπό τής
αύτής μητρός τραφέντες και έντή αύτή οικία αύ ξηθέντες και υπό τών αυτών γονέων άγαπώμενοι 20 και την αύτήν μητέρα και τόναύτόν πατέρα προσα γορεύοντες, πώς oύ πάντων ούτοι οικειότατοι; μή ούνιά οι θεοί ύφήγηνται άγαθά εις οικειότητα άδελ φους μάταιά ποτε ποιήσητε, άλλ’ έπι ταύτ’ εύθύς οικοδομείτε άλλα φιλικά έργα και ούτω δή άνυπέρ-25 βλητος έσται ή ύμετέρα φιλία, έαυτού τε κήδεται ό προνοών άδελφού τίνι γάρ άλλω άδελφός ών μέγας
ούτω καλόν ώς άδελφώς τις δ’ άλλος τιμήσεται δή άνδρα μέγα δυνάμενον ούτως ώς άδελφός τίνα δε φοβήσεται τις άδικεΐν, άδελφού μεγάλου όντος, ού-30 τως ώς τόν άδελφόνς μήτε ούν θάττον μηδες σου
τούτω ύπακουέτω, μηδε προθυμότερον παρέστω.
ΟΙΚΟΝΟΜΙΚΟΣ ΠΕ
-
137
ουδενί γάρ οικειότερα τά τούτου, ούτε τάγαθά ούτε τα δεινά, ήσοί, έννόειδε και τάδε, τίνι χαρισάμε νος έλπίσας άν μειζόνων τυγχάνειν ή τούτως τίνι δ’ άν βοηθήσας ισχυρότερον σύμμαχον άντιλάβος; 5 τίνα δ’ αισχίον μή φιλεϊν ή τον άδελφόν; τίνα δε προτιμάν πάντων κάλλιον ή τον άδελφόνς μόνου του, ώ Καμβύση, πρωτεύοντος αδελφού παρ’ άδελ φώούδε φθόνος παρά των άλλων έφικνείται. ΟΙΚΟΝΟΜΙΚΟΣ
101
-
ΠΕ.
Σοφοκλής Αίαντι (292).
Ο δ' είπε πρός με βα”, άει δ’ ύμνούμενα “γύναι, γυναιξί κόσμονήσιγήφέρει” 2 Εύριπίδου Ίνούς. Τριάνδεχρή γυναικι προσπολείν εάν 15 ήτις τόμεν δίκαιονού σιγήσεται, τάδ’ αισχράμισεί και κατ’ όφθαλμούς έχει 3 Ησιόδου έργων (373). Μηδε γυνή σε νόον πυγοστόλος έξαπατάτω,
αμύλακώτίλλουσα, τεήν διφώσα καλήν. 204 -
Εύριπίδου Γκετίσιν (40). Πάντα γάρ δι’ άρσένων
γυναιξί πράσσεινεικός αίτινες σοφαί,
5 256
Εύριπίδου Ορέστη (108). Εις όχλον έρπειν παρθένοισινού καλόν,
Tού αυτού Σθενοβοία. Κομίζετ’ είσω τήνδε" πιστεύειν δε χρή γυναικί μηδέν όστις εύφρονεί βροτών,
138
7
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
Θεοφράστου.
Ούχρή δε τήν γυναίκα δεινήν έντους πολιτικούς, άλλ’ έν τους οικονομικούς είναι. 8
Εκ τής επιστολής τής περί φιλίας,
Γάμος γάρ άπό μέν φιλίας διττής κράσεως βελ- 5 τίων, έτέρως δε σφαλερός, 9 Πλουτάρχου έκ τών γαμικών παραγ γελμάτων (φ. 139 a).
Αϊβουλόμεναι μάλλον άνοήτων κρατεΐν άνδρών ή φρονίμωνάκούεινέοίκασιν τους ένδδώ βουλομέ- 10 νος μάλλον όδηγείν τυφλούς ή τους γιγνώσκουσιν άκολουθείν και βλέπουσιν. 10
Εν τώ αύτώ (φ. 140 b). Ανήρ φιλοσώματος καλλωπίστριαν γυναίκα ποιεί, φιλήδονος δε έρωτικήν και άκόλαστον, φιλάγαθος δε 15 και φιλόκαλος σώφρονα και κοσμίαν. 11
Θεμιστοκλέους,
Θεμιστοκλής τών τήν θυγατέρα μνωμένων αυτού τόν έπιεική τού πλουσίου προτιμήσας, άνδρα έφη ζητεΐν χρημάτων δεόμενον μάλλον ή χρήματα άνδρός, 20 12 Δίωνος έκ τού οικονομικού
Μέγα γάρ δυσώπημα σωφροσύνης τέκνωσις 13 Εν τώ αύτώ. Τό μέν γάρ τίκτεινάνάγκης έργον έστί, τό δε έκ τρέφειν φιλοστοργίας,
-
14 Tών έπτά σοφών περί τής κατά τάς οι κίας επιμελείας (Plutarch. Mor, p. 155 c).
Τούτονούν άριστον δΣόλων είπεν αυτώ δοκεν οίκον, όπου τα κτήματα μήτε κτωμένος άδικία, μήτε
25
ΟΙΚΟΝΟΜΙΚΟΣ ΠΕ,
139
φυλάττουσινάπιστία, μήτε δαπανώσι μετάνοια πρόσ εστιν. ό δε Βίας, έν ώ τοιούτός έστιν ό δεσπότης
δι’ αυτόν οιος έξωδιά τόν νόμον, ό δε Θαλής, ενώ πλειστην άγειν τώ δεσπότη σχολήν έξεστιν. ό δε 5 Κλεόβουλος, ει πλείονας έχoι τών φοβουμένων αύ τόν τούς φιλούντας όδεσπότης. ό δε Πιττακός, ώς άριστος οικός έστιν ότών περισσών μηδενός δεόμε νος και τών άναγκαίων μηδενός ένδεόμενος, ό δε Xίλων έφη δεν μάλιστα βασιλευομένη πόλει προσ
10 εουκένα τόνοίκον, είτα προσείπεν ότι και Λυκούρ γος πρός τόν κελεύονται δημοκρατίαν έντή πολιτεία καταστήσαι “πρώτον” έφη “ποίησαν έντή οικία σου δημοκρατίαν” -
15
15 Έκτού Βρύσωνος οικονομικού Ούτως έχει ποτ’ άλλαλα τάνθρώπινα πράγματα καθάπερ και τάς άλύσιος τοί κρίκοι τήνοί τε γάρ έξ
άλλάλων άρτηνται άλλάλους τ’ άκολουθίοντι, και ένός εξ αυτών έλκυσθέντος όποιουδήποκα τότε όλον και τα έξι άρχάς άκολουθεί και τών τού βίου δε 20 πραγμάτων όποια άνβούλη έλέσθαι, εύρήσεις και τα λοιπά έξι άνάγκας κατά τό εξής άλλάλοις επόμενα
αυτικα γάρει τα κατά γεωργίαν τις επιτηδεύο, άρ' ούπράτον εμεν δεν τεκτονικάν; ειτεκτονικάν, δει δή χαλκευτικάν είχαλκευτικάν, δεί δή μεταλλευ 25τικάν, άλλ’ να άγραυλεϊν δυνατοί ώντ, δε σκέπαν ήμεν τάν περί τό σώμα, το γαρούν ύφαντικάς και οικοδομικάς έντι χρεία και τάλλα δε πάντα μαστευό μενος και άνερευνών, ούτως εύρήσεις έχοντά ποτ' άλλαλα.
30
-
δούλος δήπάς όνυμαίνεται τριχώς όμέν γάρ τις δούλος κατά νόμον γίγνεται, δ δε καττόν τρόποντάς
140
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
ψυχάς [ό κρατούμενος υπό τών ιδίων παθημάτων
τάς ψυχάς ό δε τοιούτος ούχάπλώς δούλος ουδε τάφύσει δούλος, άλλά τών παθών δούλος και έν καταχρήσει δούλος, και μάλλον μοχθηρός άνθρωπος ή δούλος κατά φύσιν κατά φύσιν δε δούλος ό δυνά- 5 μενος αυτάρκως τάς διάτώσώματος υπηρεσίας παρ έχεσθαι τους δεσπότας και έντώ δδούς πορευθήναι και φορτία βαστάξαι και κακοπαθείας και διακονίας ύπομένεν, μήτε δε άρετάν μήτε κακίαν επιδεχόμενος ψυχικάν.
-
Η
ΙΟ
16, Καλλικρατίδα Πυθαγορείου Λάκωνος
έκτού περιοίκων εύδαιμονίας, Τον μενών οικονύπολαπτέον ήμεν σύσταμα κοι νωνίας συγγενικάς. σύσταμα μεν πάνέκτινων έναν
τίων και άνομοίων σύγκειται, και ποτιέντι τό άρι-15 στον συντέτακται, και έπι τό κοινόν συμφέρον έπαμ
φέρεται ότε γάρ όνυμαινόμενος χορός σύσταμάτι έντι κοινωνίας ώδικάς και ποτέ έντι κοινόν έπαμ φέρεται τάν συνωδίαν, έντε ναι τό σύσταματώ σώματος περί τάν νάα έκτινων άνομοίων και έναν-20 τίων συνέστακε, και ποτιέντι τό άριστον συντέτα κται τον κυβερνάταν, και έπι τό κοινόν συμφέρον έπαμφέρεται τάν εύπλοιαν ούτως δε και ο οίκος, σύσταμα κοινωνίας συγγενικάς ύπάρχων, έκτινων άνομοίων συνέστακε και έναντίων μερέων, και ποτί 25 έντι τό άριστον συντέτακται τον οικοδεσπόταν, και
ποτέ τό κοινών συμφέρον έπαμφέρεται τάν όμοφρο σύναν, ώς δ’ άπλώς επέν, πάς ό οίκος καθάπερ ψαλτήριον τριών τούτων χρήζει τυχέν, έξαρτύσιος, συναρμογάς, άφάς τινος και χρήσιος] μωσικάς, έξ-30
άρτυσες μενών εντιά σύνθεσις τών αυτώ μερέων
ΟΙΚΟΝΟΜΙΚΟΣ ΠΕ.
141
απάντων, έξιών συμπλαρούται τότε όλον και το πάν σύσταματάς συγγενικάς κοινωνίας τών δε μερέων
αυτών δύο πράτα και μέγιστα άνθρωπος και κτάσις, τό κυβερνώμενον και τάν χράσιν έμπαρεχόμενον, 5 ώσπερ δε και ζώω τά πράτα μέρεα και τα μέγιστα ψυχά και σώμα, και ψυχά μέν έντι τό κυβερνών και χρεόμενον, σώμα δε τό κυβερνώμενον και τάν χρά
σιν έμπαρεχόμενον, και ό μένβίος όργανον επίκτα τον ζωάς τάς άνθρωπίνας, τό δε σώμα όργανον σύμ 10 φυτον και συγγενές τας ψυχάς, τών δε συμπλαρούν
των τόνοίκον άνθρώπων τοί μεν συγγενές το δ' οικήοι. και συγγενέες μεν άπό τώ αυτώ αίματος γε νόμενοι ήταν αύτάν άρχάν έχοντες έκτών κατασπει ράντων πράτων τό γένος" οικήοι δε έπίκτατοι συγ 15 γενέες, άπό τάς τώ γάμω κοινωνίας λαμβάνοντες
τάν καταρχάν, ούτοι δε τυγχάνοντ, ήτοι πατέρες ή άδελφοί ή ματροπάτορες ή πατροπάτορες ή ένγέτι τούτων έχοντες τών ές τόν γάμον συνελθόντων ει δε και τότών φίλων άγαθόν έπι τόν οίκον έπαμφέ
20ρεται (μέζων γάρ ούτως γίγνεται και μεγαλοπρεπέ στερος ού μόνον ουσία και συγγενεία πολυάριθμος γενόμενος άλλά και φίλων πολυπλαθία), φανερόν ώς και τούτο μέζονα ποούν τον οικον, τό έταιρικόν είδος τάς φιλίας, συγκαταριθματέον έν τά συμπλαρώσει 25τώ οίκω. τάς δε κτάσιος ά μέν έντι άναγκαία άδε ελευθέριος, άναγκαία μενά ποτ' αυτάς έξυπηρετούσα τάς τώβίω χρήας, ελευθέριος δεάποτί κόσμον και διαγωγάν άγουσα τόν άνθρωπον, ώστε μή έτέρων δέ εσθαι. ά δ’ υπερβάλλουσα κόσμον έλευθέριον και
30 διαγωγάν, καταρχά ύβριος και όλέθρω βιζούται τους
άνθρώποις, άνάγκα γάρ τώς πολλά έχοντας τετυφώ-, σθαι πράτον, τετυφωμένως δε άλαζόνας γίγνεσθαι,
142
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
αλαζόνας δε γενομένως υπερηφάνως ήμεν και μήτε όμοίως μήτε ίσως υπολαμβάνεν τώς συγγενέας και όμοφύλως και φυλέτας, υπερηφάνως δε γενομένως
ύβριστάς ήμεν ύβριος δε πάσας έσχατον και πέρας όλεθρος, όκα ών εν οίκω και πόλει περιουσιάζη, τά 5 περισσά τόννομοθέταν δει περικόπτειν και περιτέ μνεινώς άγαθόν γεωργών τάφυλλομανίoντατάς κτά σιος. τώ, δε συγγενικώ και οικηακώ μέρεος τώ άν θρώπω τριττόν τό είδος" τό μέν γάρ έντι άρχον, τό δ’ άρχόμενον, τό δ’ έπίκουροντώ οίκω και τάς συγ-10 γενείας και άρχον μενό άνήρ, άρχόμενον δε άγυνά, επίκουρον δε τό γεννατόν έκ τούτων, ο 17 Εν τώ αύτώ. Έτι τάς πρακτικάς και κατά λογισμόν άρχάς ά μέν έστι δεσποτικά, άδε έπιστατικά, άδε πολιτικά 15 και δεσποτικά μενά τώ, ιδίω συμφέροντος άρχουσα, άλλ' ού τών άρχομένων ταύταν γάρ άρχει τάν άρ χάνόμενδεσπότας τών δούλων, ό δε τύραννος τών ύπoτεταγμένων, επιστατικά δε ένεκα τών άρχομέ νων, άλλ’ ούχ αύτάς ταύτανδ’ άρχουσα τάν άρχάν 20 τοί μεν άλειπτα τών άθλητάν, και τοί ιατροί τών --
νοσιόντων, και το διδάσκοντες τών διδασκομένων
ούγάραύτους το συμφέρον αλλά τους άρχομένους πο τιποιούντι, τους μεν καμνόντεσι τοί ιατροί, τους δε σωμασκεύσιν τοί άλειπται, τους δε άνεπιστάμoσιν 25 τοί επιστήμονες, πολιτικά δέ έντι άρχά, άτις τέλος έχει τό κοινά συμφέρον και τών άρχόντων και τών άρχομένων κατά γάρ ταύταντάν άρχάν ένμεν τους άνθρωπίνος ότε οίκος και άπόλις συνάρμοστα, έν δε τους θήρις ό κόσμος, μίμαμαδ’ οίκος και πόλις 30 καττάν αναλογίαν τάς τώ κόσμω διοικήσιος. άρχη
ΟΙΚΟΝΟΜΙΚΟΣ
ΠΕ,
143
μεν γάρ τό θήοντάς φύσιος, ούτε τό εκείνων συμ φέρον σκοπεύμενον ούτε μάν τό ίδιονάπολελυμένως, άλλά τό κοινά και διά τούτο ποταγορεύεται ό κόσμος άπό τάς τών συμπάντων διακοσμάσιος, ποθ’ εντό 5 άριστον συντεταγμένος, τό δ’ έν έστιν άριστον αυτός, Α όπερ έστι καττάν έννοιαν, ζώον ουράνιον, άφθαρτον, άρχάτε και αιτία τάς τών όλων διακοσμάσιος, έπει
ών και ό ανήριάρχη τάς γυναικός, ήτοι τάν δεσποτι κάν άρχη άρχάν, ήταν επιστατικάν, ή τό γε έσχατον 10 τάν πολιτικάν άρχη, ούτε δε τάν δεσποτικάν άρχάν, κάδεται γάρ και επιμελήται τάς αύτώ γυναικός, ούτε τάν έπιστατικάν καθάπαξ, και αυτός γάρ μέρος έντι τάς κοινωνίας, άπολείπεται ών τάν πολιτικάν, καθ'
άν τίθεται και ο άρχων και ό άρχόμενος τό κοινά συμ 15 φέρον, διόπερ και όγάμος έπι βίω κοινωνία συνί
σταται, οι μεν ών τάν δεσποτικάν άρχοντες άρχάν τών άνδρών μισεύνται ύπότών γυναικών, οι δε τάν έπιστατικάν καταφρονέονται προσθήκαι γάρ άν φαί νoιντο των γυναικών και κόλακες, οι δε τάν πολιτι
20 κάν και θαυμαίνονται και φιλέονται άμφότερα δε ταύτα έσσεται, ακα άδονά και σεμνότατι κεκραμέ ναν ποτεφέρηταί τις τάν άρχάν, τάν μεν άδονάν έν
τώ άγαπήν ποτιφερόμενος, τάν δε σεμνότατα τώ μη δεν ευτελές μηδε ταπεινόν πράττειν. -
2518 Eν ταυτώ, Γαμίσκονται δε δείγαμεν ποτί τάναύτώ τύχαν, Ένα μήτε ύπερ τάν δύναμιν μήτε μήονα τάς δυνά μιος τόνγάμον επάγητα, αλλά ποτέ λόγoντάς ιδίας δυνάμιος, οι μεν γαρ ύπερ τάν δύναμιν έπάγοντες 30 στασιάζονται διά τάν άγεμονίαν άμεν γάρ τώπλού
τω και τώγένει καθυπερέχουσα τάνδρός άρχειν προ
144
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
αιρείται, δ δε ανάξιον άγείται και παρά φύσιν συγ– χωρέν, οι δε μήονα τάς δυνάμιος τό άξίωμα και τό μέγεθος τώ οίκω συναιρούντι. δει δε τόν μωσικόν
μιμείσθαι, δς τον ίδιον τόνον τάς φωνάς έκμαθών ούτως πειράται τάν μέσαν καθιστάμεν, όπως και επί 5 τα οξέα και επί τα βαρέα διαρκέσαι δύναται, και
μήτε ρήξη μήτε άπολίπη τάν τάσιν, ούτως ών δει και γάμον συναρμόζεσθαι ποτέ τον ίδιον τόνοντάς ψυχάς, όπως μή μόνον εν ευτυχία συνεκτρέχειν άλ λάλους δυνατοί αντι, ποτιλόγον δε μναστευσάμενον 10 τον γάμον δει και επίτροπον και κύριον και επιστά
ταν τάς αυτώ γυναικός ήμεν, επίτροπον μεν τώ φροντίζεντών εκείνας, κύριον δε τώ άρχεν και κυ– ριεύεν, διδάσκαλον δε τώ διδάσκεν τα δέονται τούτο δ’ έσσεται μάλιστα, ακα τις άγαθών προγόνων σκο-15
πιασάμενος παιδίον άκμάζουσαν γαμίσκη, και γάρ εύπλαστοι και ευάγωγοι τυγχάνονται πρωτονύμφευ του, και ποτέ τό μαθεν ευφυώς έχοντα και ποτέ το φοβηθήμεν και αγαπάξατόν αύταύτας άνδρα, 19 Περικτιόνης Πυθαγορείας έκτού περι 20 γυναικός άρμονίας,
Τήν άρμονίην γυναίκα νώσασθαι δεν φρονήσιός τε και σωφροσύνης πλείην κάρτα γάρ ψυχήν πε–
πνύσθαι δείες άρετήν, ώστ’ έσται και δίκαιη και άνδρηίη και φρονέουσα και αύταρκείην καλλυνο-25 μένη και κενήν δόξαν μισέουσα, έκ τουτέων γάρ
έργματα καλά γίνεται γυναικιές αυτήν τε και άνδρα και τέκεα και οικον" πολλάκις δε και πόλει, εγε πό
λιας ή έθνέα ή τομήδε κρατύνοι, ώς έπι βασιληάης κατορέομεν κρατέουσα ών επιθυμίης και θυμού,30 όση και αρμονίη γίνεται, ώστε ουδε έρωτες αυτήν
ΟΙΚΟΝΟΜΙΚΟΣ ΠΕ.
145
άνομοι διώξουσι, άλλ’ ές άνδρα τε και τέκεα και τόν οίκον ξύμπαντα φιλίην έξει. 'όκόσαι γάρ έρά στρια τελέθουσι άλλοτρίων λεχέων, αύται δε πολέ μια γίνονται πάντων τών έντή οικύη ελευθέρων τε 5 και οικετέων και συντιθέει δόλους άνδρι, και ψύθεα
κατά πάντων μυθίζεται πρός τούτου, να μούνη δο κέη διαφέρειν εύνοίη και της οικίης κρατέη άργίην φιλέουσα, έκ τουτέων γάρ φθορήγίνεται συμπάν των δκόσα αυτή τε και τώ άνδρι ξυνά έστι και 10 ταύτα μεν άχρι τώνδε λελέχθω. σκήνος δε άγειν χρή πρός μέτρα φύσιος τροφής τε πέρι και ιματίων
και λουτρών και άλειψίων και τριχών θέσιος και των όκόσα ές κόσμον έστι χρυσού και λίθων, όπόσαυγάρ πολυτελέα πάντα έσθίουσι και πίνουσι και αμπέχον–
15 ται και φορέρυσι τα φορέoυσι γυναίκες, ές αμαρτίην έτοιμοι κακέης συμπάσης ές τελέχεα και ές τά άλλα
άδικοπρηγίες, λεμόνων και διψαν εξακέσασθαι δεν μoύνον, κήν έκτών ευτελέων έη, και ρίγος, κήν νάκος κήν σισύρη, βρωτήρας δε είναι τών τηλόθεν 20 ή τών πολλού πωλεομένων ή τών ενδόξων, κακίη ούχι μικρή πέφατα ήμφιάσθαι δ' ειματα εικότα λίην και ποικίλα από θαλασσίης βάψιος τού κόχλου) ή άλλης χρόης πολυτελέος, μωρέη πολλή σκήνος γάρ έθέλει μή βιγέειν μηδε γυμνόν είναι χάριν εύ 25 πρεπειης, άλλου δ' ουδενός χρηίζει δόξα δε ανθρώ πων μετά άμαθίης ές τά κενεάτε και περισσά ύεται ώστ’ ούτε χρυσών άμφιθήσεται ή λίθον ινδικών ή χώρης εόντα άλλης, ουδέπλέξεται πολυτεχνίησε τρί χας, ουδ' αλείψεται άραβίης όδμής έμπνέοντα, ούδε 30χρίσεται πρόσωπον λευκαίνουσα ή έρυθραίνουσα τούτο ή μελαύνουσα όφρύας τε και όφθαλμούς και την πολυήν τρίχα βαφήσιτεχνεωμένη, ουδελούσε SΤΟΕ, ΕΙ-ΟΙ- ΙΙΙ,
10
146
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
ται θαμινά ή γάρ ταύτα ζητέουσα θηητήρα ζητάει άκρασίης γυναικηίης, κάλλος γάρ τό έκ φρονήσιος, ούκι δε τό εκ τούτων άνδάνει, τήσι γινομένησι εύ: άναγκαία δε μή ήγεέσθω εύγενηίην και πλούτον και μεγάλης πόλιος πάντως γενέσθαι και δόξαν και 5 φιλίην ένδόξων και βασιληίων ανδρών ήν μεν γαρ έη, ού λυπέει, ήν δεμή έη, επιζητεεινού ποιέει τουτέων γάρ δίχα φρονίμη γυνή ζήνού κωλύεται, κήνέηδε φαύλα τάπερλελάχατα, τα μεγάλα και θαυ
μαζόμενα μήκοτε διζήσθω ψυχή, αλλά και απ'ούνιο αυτέων βαδιζέτως βλάπτει γάρ μάλλον ές άτυχίην έλκοντα ή ώφελέει, τούτο σε γάρ επιβουλή τε και φθόνος και βασκανίη προσκέεται, ώστε εν αταραξίη ούκ άν γένοιτο ή τομήδε θεούς δε σέβειν δείες εύελπιστην εύδαιμονίης, νόμοισι τε και θεσμούσι 15 πειθομένην πατρίοισ. μετά δε τούτους μυθέομαι
Ιτούς θεούς γονέας τιμάν και σέβειν ούτοι γάρισα θεούσε πάντα πέλουσι και πρήσσουσι τους έκγόνουσες
πρός δε τόν άνδρα τον έωυτής ζώειν ώδε δεί νομίμως και κρηγύως, μηδέν έννενωμένην ιδέη, άλλ’ εύνην 20 τηρεύσαν και φυλάσσουσαν έντουτέω γάρ έστι τα ξύμπαντα, φέρειν δεχρή τού άνδρός πάντα, κήν άτυχέη, κήνάμάρτη κατ’ άγνοιανή νούσονή μέθην ή άλλησι γυναιξί ξυγγένηται άνδριάσι μεν γαρ έπι χωρέεται άμαρτίη αύτη γυναιξί δε ουκέτι, τιμωρίη 25 δ’ έφέστηκε. άγασθαι ών τόν νόμον δει και μή ζη λοτυπέεν, φέρειν δε και όργήν και φειδωλίην και μεμψιμοιρίην και ζηλοτυπίην και κακηγορην και
ήν τι άλλο έχη έκ φύσιος, και ούτω θήσεται πάντα όκως φίλον έστι αυτέω σωφρονέουσα γυνή γάρ 30 άνδρα φιλέουσα και τάνδρός πρήσσουσα κρηγύως,
άρμονίη υπάρχει και οικοντόνξύμπαντα φλέει, και α -
ΟΙΚΟΝΟΜΙΚΟΣ
ΠΕ.
147
τούς θύρηθεν ευνόους τή οικίη ποιέει" έπήν δεμή φιλέη, ούτε οίκον ούτε παίδας τούς έωυτής ούτε θε ράποντας ούτε ούσιηνήντιναών έθέλει σώανέσιδέεν, φθορήν δε πάσαν άρέεται και εύχεται είναι ώς πο 5λεμη έρύσα, και τόν άνδρα εύχεται τεθνάναι ώς
έχθρόν, όπως άλλοισε όμουρέη, και όκόσοι άνδά νουσι τουτέω έχθαίρει, ού δράν δε αύτήν ώδε δο κέω, ει πλειος τελέθει φρονήσιός τε και σωφρο
σύνης, ού γάρ μoύνον ωφελήσει τόν άνδρα, αλλά 10 και παϊδας και ξυγγενέας και δούλους και τήν οι–
κίην ξύμπασαν, έν ή και κτήματα και φίλοι πολιήται τε και ξένοι εισί και άπεριεργίητό σκήνος διάξει
τουτέων, λεσχαίνουσά τε και άκούουσα καλά, και
άκολουθέουσάτε αύτέω κατ’ όμoδοξίην τής ξυνής 15 βιοτής, και οις εκείνος αύξει ξυγγενέσι τε και φί λοισι ξυνομαρτέουσα, και ταυτά ήγεομένη γλυκέατε και πικρά τάνδρι, ήν μή άναρμόνιος ές τό πάνέη. 20
Μουσωνίου έκτού περί σκευών,
Και μήν συνωδά και συγγενή τή περί τάς οικίας 20 πολυτελεία και τά τών σκευώντών κατ' οικίαν φαί νεται όντα, κλίναι και τράπεζα και στρώματα και έκπώματα και είτε τοιούτον, πάντως τήν χρείαν ύπερβεβηκότα και προσωτέρω τών άναγκαίων έλη λυθότα, κλίναι μεν ελεφάντινα και άργυρα ή νή 25 Δία χρυσαϊ, τράπεζα δε παραπλησίας ύλης, στρω μναι δε άλoυργείς και άλλων χρωμάτων δυσπορί στων έκπώματα δε χρυσού και άργύρου πεποιημένα,
τάδε λίθων ή λιθοειδών τινών άμιλλωμένων τή πο λυτελεία τους άργυρος και χρυσούς και σπουδάζε 30 τα ταύτα πάντα, τού μεν σκίμπoδος ουδέν κακίω παρεχομένου κατάκλισιν ήμύν τής ή τής
ε:
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΛιον
148
ελεφαντίνης κλίνης, τής δε σισύρας κανωτάτης ού σης ύπεστρώσθαι ώστε μή δείσθαι πορφυρίδος ή φοινικίδος, έσθιειν δ’ ύπάρχοντος ήμύν άβλαβώς από τραπέζης ξυλίνης ως μή ποθεν μηδαμώς τήν άργυράν, και πίνειν γενή Δία έκκεραμέων ποτη-5 ρίων παρόν, ά τότε δίψος σβεννύειν παραπλησίως πέφυκε τους χρυσούς, και τόν έγχεόμενον αυτούς οί νονού λυμαίνεται, όσμήν δέγε ήδίω τών χρυσών παρέχεται και τών άργυρών, καθόλου δ’ άρετή και κακία σκευών κριθείη άν όρθώς έκ τριών τούτων, 10 τής τε κτήσεως και τής χρήσεως και της τηρήσεως όσα μέν γάρ κτήσασθαι δύσκολά έστιν ή χρήσα σθαι μή έπιτήδεια ή φυλάξαμήβάδια, ταύτα χείρω -
-
η
-ν
-ν
ά, δε κτώμεθα μή χαλεπώς και χρώμενοι (εύκό λως) έπαινούμεν και φυλάττομεν βαδίως, ταύτα 15 άμείνω, διόπερ τά κεράμεα και τα σιδηρά και όσα 9
Α.
ν
ν
ρ
ν
αν
--
τοιαύτα, πολλώ κρείττω τών άργυρών τε και χρυ σών, ότι ή κτήσης τούτωνεύμαρεστέρα όσο και εύ– -
Α.
αν
-ν
ν
ν
αν
η
ο
τελεστέρα, ή τε χρήσις πλείων, ότι και πυρί βαδίως
ταύτ’ εμβάλλομεν, έκείνα δε ού, ή τε φυλακή ήτ-20 των τά γάρ ευτελή τών πολυτελών επιβουλεύεται ήττον, μέρος δέ τι τής φυλακής ούσα και ή έκκά θαρσις περί τα πολυτελή πλείων έστίν, ώσπερούν ίππος ότιμής μέν έωνημένος όλίγης χρείας δε παρε χόμενος πολλάς, αιρετώτερος τού όλίγα μένύπουρ-25 γούντος πολλού δ’ ήγορασμένου, κατά ταυτά και σκεύη τά ευτελέστερα και πολυχρηστότερα κρείττω τών έναντίων τίποτ’ούν διώκεται τα σπάνια και
πολυτελή πρό τών εν μέσω και τών ευτελών; ότι άγνοείται τά καλά και τάγαθά, και άντε τών όντων 30 τάδοκούντα σπουδάζεται παρά τους άνοήτοις, ώσπερ δή και οι μαινόμενοι πολλάκις λευκά τά μέλανανο 9
-ν
ν
-
α
-ν
ν
ν
Αν
5
-
ν
ν
αν
-
ΟΙΚΟΝΟΜΙΚΟΣ ΠΕ.
-
149
μίζουσιν άνοια δε μανίας συγγενέστατον, έπειτών γε νομοθετών τούς άριστους, και εν πρώτοις Λυ κούργον εύρομεν άν πολυτέλειαν μεν εξελαύνοντα τής Σπάρτης, άντεισάγοντα δ’ εύτέλειαν και τό έν
5 δεές τής διαίτης τού περιττού προτιμώντα πρός άν δρίαν, και τήν μεντρυφήν ώς λύμην έκτρεπόμενον, τόδ’ εθελόπονον ως σωτήριον άξούντα ζηλούν, τε κμήρια δε τούτων αιτών έφήβων έκεί καρτερήσεις, έθιζομένων φέρειν λιμόντε και δίψος, και μετά τού
10 των βίγος, έτι δε πληγάς και πόνους άλλ’ ώς σε μνους έθεσαν οι παλαιοί Λακεδαιμόνιοι τραφέντες
άριστοι τών Ελλήνων ήσάντε και ένομίζοντο, και τήν πενίαν τήν έαυτών ζηλωτoτέραν τού βασιλέως πλούτου κατέστησαν, εγώ δ’ ούν και αυτός δεξαί 15 μην άν νοσήσαι μάλλον ή τρυφήσαι, τόμεν γαρνο σεΐν μόνον βλάπτει τό σώμα, τό δε τρυφάν άμφω διαφθείρει, ψυχήν τε και σώμα, σώματι μεν άσθέ νεαν και άδυναμίαν, ψυχή δε άκολασίαν και άναν δρίαν έμποιούν και μήν και άδικίαν τίκτει τρυφή, 20ότε και πλεονεξίαν, ούτε γάρ τρυφώντάτινα δυνα τόν μή πολυτελή είναι, ούτε πολυτελή όντα όλίγα βούλεσθαι άναλίσκειν, βουλόμενον δε πολλά μή και πορίζειν πολλά επιχειρείν, ουδ’ αύπορίζειν επιχει ρούνται πολλά μή πλεονεκτείν και άδικείν ούγάρ 25άν πορίσειέ τις έκ δικαίων πολλά, έτι και άλλον τρόπον άδικος άν είη πάντως ότρυφών και γάρ ύπερ πόλεως τής αυτού πονείν τούς προσήκοντας
πόνους όκνήσειενάν ή ούκ άνέτι τρυφώη, κάνύπερ φίλων ή συγγενών κακοπαθήσαι δέη, ούκ άνύπο 30 μείνει εν ούγάρεάσει αυτόν ή τρυφή και μήν και διάθεούς έστιν ότε πονητέοντώ δικαίω είναι βου λομένω πρός θεούς, ότι θυσίας ή τελετάς ή τινα άλ Α
ν
Λ,
αν
Αν
γη
ν
ν'
γν
15(!)
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
λην ύπηρεσίαν τελέσει τους θεούς, ό δε τρυφών έν δεήσει κάνταύθα, διόπερ άδικος άνεύη πάντως και περί πόλιν και περί φίλους και περί θεούς, ά χρή
πράττειν αυτόνού πράττων, ώς oύν και άδικίας αιτίανούσαν την τρυφήν φευκτέοντρόπω παντί 5 21
Ιεροκλέους έκτού Οικονομικού
Προ πάντων γε περί των έργων ύφ’ ών οίκος συνέχεται ταύτ’ούν διαιρετέον μεν κατά το πλεί στον, τώμεν άνδριτά κατ' άγρόν και τα περί τάς αγοράς και τα περί τήν άστυπoλίαν άνακείσθαι, τή 10 δε γυναικι τά περί τήν ταλασίαν και σιτοπονίαν και όλως τά κατοικίδια τών έργων, ούδε μήνάγεύστους άξιωτέον είναι τούς έτερους τών έτέρων. γένοιτο
γάρ άν ποτε και γυναικι κατ' άγρόν γενομένη κα θήκοντό τους εργαζομένους επιστήναι και τήν τού 15 οικοδεσπότου τάξιν έκπληρώσαι, και άνδρι περί τών κατά τήν οικίαν επιστροφήν ποιήσασθαι και τάμεν διαπυθέσθαι τάδε και έπιδείν τών γινομένων, ούτω
γάρ άν έπισυνδέοιτο μάλλον τά τής κοινωνίας, ει συμμετέχομεν άλλήλοις τών άναγκαίων φροντίδων. 2ο δεύρο μέντοι τού λόγου γενόμενος ούκ άν όκνήσαι μου δοκώ και τής αυτουργίας ποιήσασθαί τινα μνή μην, έπει εικός τους υπέρ των έργων ειρημένος και τούτο προστεθήναι. ώς μέν τοίνυντάνδρι καθήκει τών γεωργικών άπτεσθαι πόνων, τί και λέγειν δεις 25 ούπολύς γάρ ό κατά τούτο δυσπειθής, άλλά καί περ τοσαύτης τρυφής και άπονίας τόν νύν κατεχούσης βίον, όμως σπάνιός έστι μή και δι' εαυτού προθυ– μούμενος έργων κοινωνήσαι τών ύπερ σπόρου και φυτείας και των άλλων τών κατά γεωργίαν, δυσπε-30, θέστερος δ’ ίσως ό πρός θάτερα τών έργων, όσα γυ
ΟΙΚΟΝΟΜΙΚΟΣ ΠΕ.
-
151
ναιξίν άπονενέμηται, παρακαλών τόν άνδρα λόγος. και πάσχουσέιγε ούκ άπεικός οι καθαρειότεροι, μή καθ’ εαυτούς είναι τοπάζοντες άψασθαι ταλασίας,
έπει γάρ ώς έπι τό πλήθος ευτελείς άνθρωπίσκοι και 5τό τών κατεαγότων και γυννίδων φύλον ώς τήν έρίων εργασίαν καταφέρεται ζήλιω θηλύτητος, ού δο κει κατά τόν άληθινώτερον άνδρα τυγχάνειν τό εις ταύτα συγκαθιένα, ώστ’ έγωγε τάχ άνούδ’ άναύ– τός συμβουλεύσαμε τους μή τελείαν παρεσχημένος
10 πίστιν ύπέρ τής έαυτών άρρενότητος και σωφροσύ– νης άπτεσθαι τοιούδέ τινος, ειμέντοι διά τοιούδε βίου πεποιήκοι τις έαυτόν πάσης υπονοίας άτόπου καθαρεύοντα, τί κωλύσει και κατά ταύτα τή γυ ναικι κοινωνήσαι τόν άνδρα; τών μεν γάρ άλλων 15 κατοικιδίων έργων μή και τό πλέον άνδράση προσή κεν ήγητέον ήπερ γυναιξίν έστι γάρ καματωδέ στερα και δώμης δεόμενα σωματικής, οιον άλέσαι και σταϊς μάξαι διασχίσαι τε ξύλα και ύδωρ άνι μήσαι και σκεύη μεταθείναι και διατινάξαι στρώ 20 ματα, και πάντό τούτοις παραπλήσιον και τάμεν
ύπερ άνδρών αποχρώηάν επιμετρήσαι δέτι και την γυναίκα πρέπον, ώστε μή τής ταλασίας κοινωνείν μόνον τας θεραπαινας, άλλά καί τών άλλων έργων τών έπανδροτέρων και γάρ σιτοπονίας άψασθαι 25 κατά την ελευθέραν είναι μοιδοκεί, και ύδωρ άνι μήσαι, και πύρ άνακαύσαι, και κλίνην καταστρώ σαι, και πάντό τούτοις έρικός, πολύ δ’ άν άνδρι φαίνοιτο καλλίων τώγε έαυτής, και μάλιστα νεάνις ούσα και μηδέπω τετρυμένη κυοφορίας, ει και τρύ 30 γης άμπέλων αυτουργούσα συμμετάσχου και συλλο γής έλαών, είδε παρείκοι, και σπόρου και άρόσεως
και παραδόσεως εργαλείων τους σκάπτουσιν ή φυ
152
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
τεύουσι τούτον γάρ τόν τρόπον ένεκα τών έργων
οίκος προστατούμενος ύπ’ άνδρός και γυναικός άριστ' άνμοι δοκεί κατάγεταύτα διεξάγεσθαι. 22
Ξενοφώντος άπομνημονευμάτων τρίτω (8,8).
5
Και οικίας δε λέγωντάς αυτάς καλάς τε είναι και χρησιμους παιδεύειν έμοιγε έδόκειοϊας χρή οικοδο
μεσθαι. έπεσκόπει δε ώδε, άραγε τον μέλλοντα οικίαν οιαν δεν έχειν τούτο δε μηχανάσθαι, όπως ήδίστητε ένδίαιτάσθαι και χρησιμωτάτη έσται; τού-10
του δε ομολογουμένου, ούκούν ήδύμενθέρους ψυ χεινήν έχειν, ήδύ δε χειμώνος άλεεινήν; επειδή δε
και τούτο συμφαίη ούκ ούν έντας πρός μεσημ βρίαν βλεπούσας οικίας τού μεν χειμώνος ό ήλιος εις τάς παραστάδας ύπολάμπει, τούδε θέρους υπέρ 15 ήμών αυτών και τών στεγών πορευόμενος σκιάν παρέχει, ούκ ούν είγε καλώς έχει ταύτα ούτω γί γνεσθαι, οικοδομείνδεϊ ύψηλότερα μεν τά πρός με σημβρίαν, να ό χειμερινός ήλιος μή αποκλείητα, χθαμαλώτερα δε τά πρός άρκτον, να μή οι ψυχροί 20 παρεμπίπτωσιν άνεμοι; ώς δε συνελόντι ειπείν, όπου πάσας ώρας αύτός τε άν ήδιστα καταφεύγου και τα όντα άσφαλέστατα τιθοίτο, αύτη άνεϊκότως ήδίστη τε και καλλίστη οίκησης είη γραφα δε και ποικι
λία πλείονας εύφροσύνας αποστερούσινή παρέχουσι 25 ναούς γεμήν και βωμους χώραν έφη είναι πρεπωδε στάτην, ήτις ασφαλεστάτη ούσα άστιβεστάτη είη ήδύ μέν γάρ δόντας προσεύξασθαι, ήδύ δε άγνώς έχοντας προσιένα.
Ι
ΠΕΡΙ ΕΥΓΕΝΕΙΑΣ κ. τ. λ. Πς.
-
23
153
Ξενοφώντος έκ τού Οικονομικού (6,4).
Ούκούν, έφη ο Σωκράτης, επιστήμης μέντινος έδόκειήμύν όνομα είναι ή οικονομία, ή δ’ επιστήμη αύτη έφαίνετο, ή οίκους αύξειν δύνανται άνθρωποι 5 οίκος δ’ ήμύν έφαίνετο όπερ κτήσης ή σύμπασα κτή σιν δε τούτο έφαμεν είναι, ότι εκάστω είη ωφέλιμον εις τόν βίον ωφέλιμα δε πάντα εύρισκετο, όπόσοις τις έπίστα το χρήσθαι. πάσας μενούντάς επιστήμας ούτε μαθεν ήμύν οιόντε έδόκει είναι, συναπεδοκι 10 μάζομέντε ταις πόλεσι τάς βαναυσικάς καλουμένας τέχνας, ότι και τα σώματα λυμαίνεσθαι δοκούσι και τάς ψυχάς καταγνύνα.
ΠΕΡΙ ΕΥΓΕΝΕΙΑΣ ΟΤΙ ΕΥΓΕΝΕΙΣ ΟΙ ΚΑΤ'
ΑΡΕΤΗΝ ΖΩΝΤΕΣ, ΚΑΝ ΜΗ ΛΑΜΠΡΩΝ 15 ΩΣΙ ΓΕΓΟΝΟΤΕΣ ΠΑΤΕΡΩΝ ΚΑΙ ΑΓΑΘΩΝ
ΤΟΝ ΤΡΟΠΟΝ. Πρ.
1
Εύριπίδου Δίκτυι.
Εις δ’ εύγένειαν όλίγ’ έχω φράσαι καλά, όμενγάρ έσθλός ευγενής έμοιγ’ άνήρ, 20ό δ' ού δίκαιος, κάναμείνονος πατρός Ζηνός πεφύκη, δυσγενής είναι δοκεί 2 Τού αύτού Αλεξάνδρω. Χορός, Περισσόμυθος ό λόγος, εύγένειαν ει βρότειον εύλογήσομεν. 25 τόγάρπάλα και πρώτον ότ’ έγενόμεθα, διά δ’ έκρινεν άτεκούσα βροτούς,
όμοίαν χθών άπασιν έξεπαίδευσεν όψιν ίδιον ούδεν έχομεν μία δεγονά
τότ’ εύγενές και τό δυσγενές,
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
154
νόμω δε γαύρον αυτό κραίνει χρόνος, τό φρόνιμον εύγένεια, και τό συνετόν α
ν
-
Α
-
-
-ν
ό θεός δίδωσιν, ούχό πλούτος,
Αστυδάμαντος, Γένους δ’ έπαινός έστιν άσφαλέστατος κατ’ άνδρ' έπαινείν, όστις άν δίκαιος ή 3
--
--
-
Σ
γν
-
αν
-
η
ν
α
τρόπους τ’ άριστος, τούτον ευγενή καλεΐν. έν έκατόν έστιν εύρεϊν άνδρ’ ένα, Ν.
Κίμι η
-
-
ν
κει τούτονοι ζητούντες εισιμυρίου. ΙΟ
Εύριπίδου Ηλέκτρα (383).
4
Ούμή φρονήσεθ", οι κενών δοξασμάτων πλήρεις πλανάσθε, τή δ' όμιλία βροτούς κρινείτε και τους ήθεσιν τούς ευγενείς; οι γάρ το οίδε τις πόλεις οικούσινεϋ και δώμαθ’, αι δε σάρκες αικεναι βροτών αγάλματ’ άγοράς εισιν ούδε γάρ δόρυ μάλλον βραχίων σθεναρός άσθενούς μένει την θα έντή φύσει δε τούτο κάνεύψυχία.
15
Θεοδέκτου.
5 Σ
ν
η
γν
2
ο
,
Σν
Εγώ μενούποτ’ εύγένειανήνεσα
τήν προστάταισι χρωμένην άναξίους
6
η N Επιχάρ μου. Απολεί μετό γένος" μή λέγ', εΐφιλείς(τί με, η
μήτερ, έφ' εκάστω το γένος οίς άνθήφύσει , άγαθόν ύπάρχημηδέν οικείων προσόν, έκει σε καταφεύγουσιν, εις τα μνήματα
-,
-
25 --
----------
και τό γένος, άριθμούσίντε τούς πάππου όσοι ούδεν δ’ έχουσι πλείον, οϋδιερείς ότω ούκ εισιπάπποι, πώς γάρ έγένοντ’ άνποτε; (ομή λέγειν δ’ έχουσι τούτοις δάτινα τ Ο ν. 11)
4,
-
3Ο
ΠΕΡΙ ΕΥΓΕΝΕΙΑΣ κ. τ. λ. Πε
155
τόπου μεταβολήν ή φίλων έρημίαν, τί τών λεγόντων εισι δυσγενέστεροι;
δς άνεύγεγονώς ήτήφύσει πρός τάγαθά, κάν Αιθίοψή, μήτερ, έστιν ευγενής,
5 Σκύθης τις όλεθρος όδ' Ανάχαρσις ού Σκύθης; 7
Εύριπίδου Αλεξάνδρω.
--
ουκ έστιν εν κακοσν ευγένεια, παρ’ άγαθοΐσι δ’ άνδρών. 8
10
Τού αυτού Ίν ώ.
Φειδώμεθ’ άνδρώνεύγενών, φειδώμεθα, κακούς δ’ άποπτύωμεν, ώσπερ άξιοι. 9 Εύριπίδου Μελανίππης.
-
Εγώ μεν ούκ οίδ’ όπως δήσκοπείν χρεών
γκη
τήν εύγένειαν τούς γάρ άνδρειους φύσιν 15 και τούς δικαίους τών(κενών δοξασμάτων,
κάν ώσι δούλων, ευγενεστέρους λέγω. 10 Μενάνδρου Κνιδία. Ούδέν γένους γένος γάρ ομαι διαφέρειν. άλλ’ ει δικαίως εξετάσεις, και γνήσιος 20 όχρηστός έστιν, ό δε πονηρός και νόθος. 11 Εύριπίδου Αιγέως, /
τη ανίων -
λ
ν
Η που
κρείσσοντής εύγενίας
τό καλώς πράσσειν. 12
25
Σοφοκλής Τηρεί.
Eν φύλον άνθρώπων μί” έδειξε πατρός και μητρός ήμέας άμέρα τούς πάντας, ουδείς έξοχος άλλος έβλαστεν άλλου βόσκει δε τούς μεν μοίρα δυσαμερίας,
τούς δ’ όλβος ήμών, τούς δε δουλείας... 30.... ζυγόν έσχ” άνάγκας,
-
ή ο γιο -
156
13
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
Βίωνος.
Αντίγονος ό βασιλεύς Βίωνα τον φιλόσοφονίδια δυσγενή ήρετο τίς; πόθενείς άνδρών; πόθο του πόλις ήδέ τοκήες; κάκείνος είπεν “άλλ’ ορθώς(έχει ώ βασιλεύ, όταν 5 τοξοτών χρείαν έχης, ούκ έρωτώντα τό γένος, αλλά τεθέντα τόν σκοπόν τούς άριστους τοξευτάς παρα λαμβάνειν ούτως ούν και επί τών φίλων εξέταζε ού πόθενεσίν, άλλά τίνες”
οι:
αν η θα
14 Σωστράτου.
ΙΟ
Σώστρατος δαύλητής όνειδιζόμενος υπό τινος έπι έων άσή ή ίπε “και μήν διά τού τω γονεων ασημων ειναι ε μη ΤΟ των
--
όφελον μάλλον θαυμάζεσθαι, νος άρχεται.”
ότι άπ’ έμού τό γέ
----------------------
15 Ιφικράτους,
--
15
Ιφικράτης όνειδιζόμενος εις δυσγένειαν “εγώ άρξω” είπε “τού γένους”
16 Αναχάρσιδος, Ανάχαρσις όνειδιζόμενος ότι Σκύθης έστιν είπε κα
--
Α
9
9
9
καν
ν
59
τώ γένει, άλλ’ ούτώ τρόπω. Ο
- ίλ
20
17 Έκτής Φαλάριδος Αξιόχω επιστολής, Σεμνύνεσθαι μεν ώσπερ άλλωτινιτών καλών επ' ευγενεία ούκ άπεικός έστιν, εγώ δε μίαν εύγένειαν άρετήν οίδα, τά δε άλλα πάντα τύχην και γένοιτ’ άνόμενέκ φαύλων άγαθός και βασιλέων και πάν-25 των ευγενέστερος, ό δε εξ άγαθών φαύλος αύτός τε αυτού και τών ταπεινοτάτων δυσγενέστερος, ώστε ψυχής έπαινον αύχει, μή προγόνων τεθνηκυίαν εις άδοξοτέρους ευγένειαν.
ΠΕΡΙ ΕΥΓΕΝΕΙΑΣ κ. τ. λ. Πg. 18
157
Δημοκρίτου,
-
Κτηνέων μεν εύγένεια ή τούσκήνεος εύσθένεια, άνθρώπων δε ή τού ήθεος εύτροπη. --
19 Διογένους,
5
-
-
Διογένης, πυνθανομένου τινός τίνες τών άνθρώ– πων ευγενέστατοι οι καταφρονούντες” είπε “πλού του δόξης ήδονής ζωής, τώνδε έναντίων υπεράνω όντες, πενίας άδοξίας πόνου θανάτου.” 20
10
Σωκράτους,
--
Σωκράτης ερωτηθείς τίευγένεια “εύκρασία” έφη “ψυχής και σώματος” 21
Πλουτάρχου έκ τού κατά εύγενείας,
Τι γάρ άλλο νομίζομεν είναι τήν εύγένειαν ειμή παλαιόν πλούτον ή και δόξαν παλαιάν, ουδέτερον 15 έφ’ ήμνόν, άλλά τάμεντύχης άδήλου, τά δ’ άκρι -
9
Αν
αν
Αν
και
9
«Αν
σίας χάριν άνθρωπίνης; ώστ’ έκ δυούν άλλοτρίων
κρέμαται τό πεφυσημένον όνομα ή εύγένεια, και ό πλούτος μενούχ όμοίους αύτώ τούς γεννηθέντας «Αν
9
9
ο
9
καν
ν
Αν
-ν
ποιεί άλλ’ ό έξι άρετής γεννηθείς εικονίζεται, τών 20 έπι τής ψυχής δικαίων εις τούς έκγόνους διαχεομέ
νων και τούτ' έστιν ή όντως εύγένεια, όμοίωσις δικαιοσύνης,
22 Εν τώ αυτώ. Αρ’ ούν ευγενέστερος ήν ό Μίδου πλούτος τής 25 Αριστείδου πενίας, καίτοι δ μενούδ’ έντάφια κατα– λιπών, τώ δε Φρυγί πάντ’ άν έδύνατο είναι τάφος, άλλ’ ούκ έν πλουσίω τό εύγενές, πυρός έχει τινά τρόπον πάσα πονηρία, άμφότερα χωρίς τροφής άφα νίζεται σβεννύμενα] ή δε Σωκράτους άδοξία, μαίας 30 και έρμογλύφου πατρός, ούκ ήν ευγενεστέρα τής
Πέραν
-
158
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
Σαρδαναπάλλου δόξης; μή σύγε νομίζεις ότι ξέρ ξης ευγενέστερος ήν Κυναιγείρου, καίτοι διμενύπερ τής ιδίας πατρίδος άπεκόπη τήν χείρα, δδ’ ύπέρ τού ζήν έφυγεν, άντι τής μεγάλης βασιλείας μεγάλην περικείμενος δειλίαν. -
5
-
23 Σωκράτους,
Ούτε στον άριστον τόν έκτού καλλίστου πεδίου κρίνομεν, άλλά τόν εύθετον πρός τήν τροφήν, ούτε άνδρα σπουδαίον ή φίλον εύνουν τόν έξι επιφανούς όνταγένους, άλλά τόν ύπάρχοντα τω τρόπω κρείτ-10 ΤΟΊνα.
24 Εκ τού Αριστοτέλους περί εύγενείας. Όλως δε περί Εύγενείας έγώ άπορώ τίνας χρή καλείν τούς εύγενείς. Εικότώς γε, έφην, τούτο σύ
διαπορών και γάρ παρά τών πολλών και μάλλον 15 παρά τών σοφών τά μεν αμφισβητείται τά δ' ού λέ γεται σαφώς εύθύς τά περί τής δυνάμεως. Λέγω δε τούτο, πότερον τών τιμίων έστι και σπουδαίων ή,
καθάπερ Λυκόφρων (όσοφιστής έγραψε, κενόν τι πάμπαν, εκείνος γάρ άντιπαραβάλλων έτέροις άγα-20 θος αυτήν, “ευγενείας μένουν” φησίν “άφανές τό ν
ν
αν
29
ν
ο
ν
ν
τ,
κάλλος, έν λόγω δε τό σεμνόν" ώς πρός δόξαν ούσαν την αίρεσιν αυτής, κατά δ’ άλήθειαν, ούθεν διαφέ ν
αν
5
-
-
αν και
2 -
1
2 - 1
ν
ροντας τούς άγεννες τών ευγενών.” 25 Εν τώ αύτώ. 25 Αμφισβητείται δέ, καθάπερ και περί τού πηλί κον άγαθόν έστιν, ούτω και τίνας δεν καλείν εύγε νείς, οι μεν γάρ τούς εξ άγαθών γονέων ευγενείς είναι νομίζουσι, καθάπερ και Σωκράτης διά γάρ την Αριστείδου άρετήν και την θυγατέρα αυτού γεν-30
ΠΕΡΙ ΕΥΓΕΝΕΙΑΣ κ. τ. λ. Πg.
159
ναίαν είναι. Σιμωνίδην δέ φασιν άποκρίνασθαι διε– ρωτώμενοντίνες ευγενείς, τούς έκπαλαι πλουσίων φάναι" καίτοι κατά τούτον τόν λόγον ούκ όρθώς έπιτιμώσιν ό Θέογνις ούδ’ ό ποιητής ό ποιήσας 5
ώς ότι
--
τήν μένεύγένειαν ανούσιν βροτοί, μάλλον δε κηδεύουσι τοΐσι πλουσίους,
ή προς Διός ούχαιρετώτερος όπλουτών αυτός ή ού ό πρόπαππος ήτών προγόνων τις πλούσιος ήν, αύ– 10 τός δε πένης; Πώς γάρούκ, είπε. Και δέοι δ’ άν κηδεύειν τους πλουσίους μάλλον ή τους ευγενέσιν; εύγενείς γάρ οι παλαιοί, κρείττους δε οι νύν ούκ ούν όμοίως κάν τις υπολαμβάνη ού τους ευγενείς είναι τούς έκπαλαι πλουσίων, αλλά τούς εξ άγαθών 15 πάλαι; Κρείττων γάρ άν δόξενεν άρχαίας άρετής πρόσφατος, και μετέχειν μάλλον έκαστον πατρός ή
--------
προπάππου αιρετώτερον δ’ αυτόν είναι σπουδαίον,
άλλ' ού τόν πρόπαππον ή τινά τών άλλων προγό νων. Ορθώς έφη λέγειν. Αρ’ ούν ούκ έπει έν μη 20 δετέρω τούτων δρώμεν τήν εύγένειαν, σκεπτέον άλ λον τρόπον; Τίνα τούτον ένίοτε; Σκεπτέον δ', έφη.
τό εύσημαίνει τι δήπου τών έπαινετών και σπου δαίων, οίον τό εύπρόσωπον καί τό εύόφθαλμον άγαθόν γάρ τι ή καλόν σημαίνει κατά τούτον τον 25 λόγον. Πάνυ γε, είπεν, Ούκούν εύπρόσωπον μεν έστι τό έχονάρετήν προσώπους εύόφθαλμον δε τό όφθαλμού άρετήν; Ούτως, είπεν. Αλλά μήν έστι γένος τό μεν σπουδαίον, τό δε φαύλον άλλ’ ού σπουδαίον. Πάνυ γε, είπε. Σπουδαίον δέγε φαμεν 30 έκαστον κατά τήν αυτού άρετήν είναι, ώστε και γέ νος σπουδαίον ώσαύτως. Ούτως, είπε. Δήλον άρ", έφην, ότι έστινή ευγένεια άρετή γένους, 9
αν
2
ν
αν
-
160
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
26 Πλάτωνος έκ τού Αλκιβιάδου (φ. 120d). Πότερονεικός άμείνους γίγνεσθαι φύσεις ένγεν ναίος γένεσιν, ή μή; Δηλονότι έν τους γενναίους, Ούκούν τούς εύφύντας, ήν και ευτραφώσιν, ούτω τελέους γίγνεσθαι πρός αρετήν; Ανάγκη. Σκεψώ-5 μεθαδή τους εκείνων τά ήμέτερα άντιτιθέντες, πρώ– τον μένει δοκούσι φαυλοτέρων γενών είναι οι Λα κεδαιμονίων και Περσών βασιλείς, ή ούκ ίσμενώς οι μεν Ηρακλέους, οι δ’ Αχαμένους έκγονοι; τό δε Ηρακλέους γένος και τόAχαμένους εις Περσέα τόν 10 Διός αναφέρεται. Και γάρ το ημέτερον, ώ. Σώκρα τες, εις Εύρυσάκην τό δε Εύρυσάκους εις Δία. Και
γαρ το ήμέτερον, ώγενναίε Αλκιβιάδη, εις Δαίδα λον ό δε Δαίδαλος εις Ήφαιστον τόν Διός, αλλά τα μεν τούτων άπ’ αυτών άρξάμενα, βασιλείς εισιν 15 έκ βασιλέων μέχρι Διός, οι μεν 'Αργους τε και Λα κεδαίμονος, οι δε τής Περσίδος Ίτό άει, πολλάκις δε και τής Ασίας, ώσπερ και νύν ήμες δε αυτοί τε ιδιώται και οι πατέρες, ει δε και τού προγόνου σε
δέοι (και) τήν πατρίδα Εύρυσάκους επιδείξαι Σαλα– 20 μίνα), ή τήν Αιακού τού έτι προτέρου Αίγιναν Αρ ταξέρξη τώ. Ξέρξου, πόσον δή οίει γέλωτα όφλεϊν, άλλ’ όραμή τώ τού γένους όγκω ελαττώμεθα τών άνδρών και τή άλλη τροφή ή ούκ ήσθησα τους τε Λακεδαιμονίων βασιλεύσινώς μεγάλα τα υπάρχοντας 25 ών αι γυναίκες δημοσία φυλάττονται υπό τών εφό ρων, όπως εις δύναμιν μή λάθη εξ άλλου γενόμενος Ιό) βασιλεύς ή έξΗρακλειδών, ο δε Περσών τοσού τον υπερβάλλει, ώστ’ ουδείς υποψίαν έχει, ως ουκ έξ άλλου άν βασιλεύς γένοιτο ή εξ αυτού, διό ού.30 φρουρείται ή τού βασιλέως γυνή άλλ’ ή ύπό φό–
βου, επειδάν δε γένηται ό πας ο πρεσβύτατος ού
ΠΕΡΙ ΕΥΓΕΝΕΙΑΣ κ. τ. λ. Πς.
161
περ ή άρχή, πρώτον μεν έορτάζουσι πάντες οι εν τήβασιλέως ών άν άρχη Ιείται ές τόν άλλον χρόνον ς
ν
--
ν
αν
ο
η
γν
-
-
Λ
ν
ν
Αγ.
ν
--
ν
-ν
ταύτητή ήμέρα βασιλέως γενέθλια πάσα θύει και
εορτάζει ή Ασία ήμών δε γεννωμένων, τότού κω όμωδοποιού, ούδε οι γείτονες σφόδρα του αισθάνον Α
ται, ώ. Αλκιβιάδη, μετά τούτο τρέφεται όπας ουχ ο
ν
ν
--
Σ
Αν
Σ
Σ
Σ
α
ν
Σ
ύπό γυναικός τροφού όλίγου άξίας, άλλ’ ύπό εύ–
νούχων, οι άν δοκώσιτών περί βασιλέα άριστοι εί ναι, οις τάλλα προστέτακτα έπιμέλεσθαι τού γενο 10μένου και όπως ότι κάλλιστος έσται μηχανάσθαι, άναπλάττοντας τά (τε μέλη τού παιδός και κατορ θούντας και ταύτα δρώντες, έν μεγάλη τιμή εισιν. επειδάν δε έπταετείς γένωνται οι παίδες, έπι τούς ίππους και έπι τούς τούτων διδασκάλους φοιτώσιν,
15 και έπι τάς θήρας άρχονται ένα δις δ’ επτά γενό μενον έτών τόν παίδα παραλαμβάνουσιν, ούς εκείνοι βασιλείους παιδαγωγούς νομίζουσιν εισί δε έξει λεγμένοι Περσών οι άριστοι δόξαντες έν ήλικία τέσ– σαρες, ότε σοφώτατος και ό δικαιότατος και όσω
20 φρονέστατος και δάνδρειότατος ωνόμενσοφώτατος μαγείαν τε διδάσκει τήν Ζωροάστρου τού Ωρομάζουν έστι δε τούτο θεών θεραπεία διδάσκει δε και τα
βασιλικά. ό δε δικαιότατος άληθεύειν διά παντός τού βίου. δ δε σωφρονέστατος μηδε ύπό μιάς άρ 25χεσθαι τών ήδονών, ν’ ελεύθερος είναι έθίζηται και όντως βασιλεύς άρχων, πρώτοντών έναύτώ, αλλά μή δουλεύων, ό δε άνδρειότατος άφοβον και άδεά ν
ν
κ.
η
η
ν
Αν
9
παρασκευάζων, ώς όταν δείση δούλον όντα,
sToB. PLoE. III. --
11
--
162
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
ΟΤΙ ΟΥΚ ΑΕΙ ΤΟΙΣ ΕΥΓΕΝΕΣΙ ΚΑΙ ΧΡΗΣΤΟΙΣ ΤΩΝ ΠΑΤΕΡΩΝ ΕΟΠΚΕ ΤΑ ΤΕΚΝΑ. ΠΖ,
1
Εύριπίδου, Αντιγόνη. Η γάρ δόκησις πατράσι παϊδας εικένα. τά πολλά ταύτη γίγνεται τέκνα πέρι). 2
-
-
-
-
5
Φωκυλίδου.
Και τόδε Φωκυλίδου, τί πλέον γένος εύγενές είναι
οις ούτ' ένμύθος έπεται χάρις ούτ' ένα βουλή; 3
Σοφοκλής Τυροί.
ΙΟ
Πολλών δ’ έν πολυπληθία πέλεται
ούτ’ άπ’ ευγενέων έσθλός ούτ' άχρείων τό λίαν κακός βροτώ δε πιστόνούδέν. 4
Μενάνδρου.
Απολεί με το γένος μή λέγ', εΐφιλείς εμέ, μήτερ, έφ’ εκάστω το γένος οίς άντή φύσει άγαθόν ύπάρχημηδέν οικείων προσόν, έκεσε καταφεύγουσιν, εις τά μνήματα
15
και τό γένος, άριθμούσίντε τούς πάππους όσοι
ούδενδ’ έχουσι πλείον, ούδ’ έρες ότω ούκ εισί πάπποι, πώς γάρ έγένοντ’ άνποτε; οι μή λέγειν δ’ έχουσι τούτους διά τινα τόπου μεταβολήν ή φίλων έρημίαν,
20
τί τών λεγόντων εισι δυσγενέστεροι;
5
Εύριπίδου Μελεάγρω. Μόνον δ' άνάντι χρημάτων ούκ άν λάβοις γενναιότητα κάρετήν καλός δέτις κάνεκ πονηρών σωμάτων γένοιτο πας. 6
25
-
Σοφοκλής Αίαντι (1093).
Ούκιάν ποτ, άνδρες, άνδρα θαυμάσαμ' έτι, ν
30
163
ΟΤΙ ΕΥΓΕΝΕΙΣ κ. τ. λ. ΠΗ,
δς μηδενών γοναΐσινείθ’ αμαρτάνει όθ’ οι δοκούντες ευγενείς πεφυκένα τοιαύθ’ άμαρτάνουσιν έν λόγος έπη. 7 Επιχάρμου, ο Ούκ έστιν ουδείς αποδεδειγμένος τόπος,
δς ή πονηρούς πάντας ή χρηστούς ποιεί Εύριπίδου.
8
Η φύσις εκάστω τού γένους έστιν πατρίς 9 Ευριπίδου Ηλέκτρας (353). Αλλ’ ευγενείς μέν, ένδεκβδήλωτόδεν πολλοί γάρ όντες ευγενείς εισιν κακοί, 10 Εν τώ αυτώ (372). Ήδη γάρ είδον άνδρα γενναίου πατρός τό μηδενόντα, χρηστά δ’ έκ κακών τέκνα, 15:11 Ομήρου (Od. β.277). Οι πλέονες κακίους, παύροι δέτε πατρός άρείους, 12 Αντιγόνου (Plat. Mor. p. 183 α) 10
Σ
Αν
ν
Α
Λ,
Σ
Αντίγονος, έπει νεανίσκος άνδρειου πατρός, αύ–
τός δέμή πάνυδοκών άγαθός είναι στρατιώτης, ήξίου ν
-
ν
ν
2
ας -
ν
Σ
ν. -
20 τάς τού πατρός λαμβάνειν αποφοράς “Αλλ' έγώ
είπεν “ώ μειράκιον, άνδραγαθίας ού πατραγαθίας μισθόν και δωρεάς δίδωμι” -
-
ΟΤΙ ΕΥΓΕΝΕΙΣ ΟΙ ΑΠΟ ΧΡΗΣΤΩΝ ΠΑΤΕ
ΡΩΝ Η ΔΥΝΑΤΩΝ Η ΕΝΔΟΞΩΝ ΓΕΝΟΜΕ 25
ΝΟΙ
ΠΗ.
Εύριπίδου, Eι τους έν οίκω χρήμασιν λελειμμεθα, ή δ’ ευγένεια και το γενναιον μένει 1
11 και
164
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
2
Τού αύτού Τημενίδας, Φεύφεύ τό φύναι πατρός ευγενούς άπο όσην έχει φρόνησιν άξίωμάτε, κάν γάρ πένης ών τυγχάνη, χρηστός γεγώς τιμήν έχει τιν, άναμετρούμενος δε πως τότού πατρός γενναιον ωφελεί τρόπω. 3
ό
Ευριπίδου Αρχελάο,
Ημώντί δήτα τυγχάνεις χρείαν έχων; πατέρων γάρ έσθλών έλπίδας δίδως γεγώς. 4 Εν τώ αύτώ. Φέρει δε και τούτ’ούχι μικρόν ευγενής άνήρ στρατηγών εύκλεά τ’ έχων φάτιν. 5 Τού αύτού Αρχελάω. Έντους τέκνοις γάρ άρετή των ευγενών έλαμψε" κρείσσόν τ' έστι πλουσίου γάμου (γένος) πένης γάρ ούκ έκειν' άπώλεσεν --
ΙΟ
15
τότού πατρός γενναίον.
6
Εύριπίδου Εκάβης (379). Δεινός χαρακτήρ κάπίσημος έν βροτούς
έσθλών γενέσθαι, κάπί πλείστον έρχεται τής ευγενείας όνομα το σινάξιους 7 Τού αυτού Ηρακλειδών (298). Ούκ έστι τούδε πασί κάλλιον γέρας, ή πατρός έσθλού κάγαθούπεφυκένα, γαμειντ’ απ’ έσθλών δς δε νικηθείς πόθω
20
25
κακους έκοινώνησεν, ούκ έπαινέσω
τέκνοις όνειδος oύνεχ’ ήδονής λιπείν, τό δυστυχές γάρ ή εύγένει’ άμύνεται τής δυσγενείας μάλλον ήμες γάρ κακών εις τούσχατον πεσόντες εύρομεν φίλους,
- 30
ΟΤΙ ΕΥΓΕΝΕΙΣ κ. τ. λ. ΠΗ
8
165
Εύριπίδου. Τόνσόν δε παίδα σωφρονούντ’ έπίσταμαι χρηστους θ’ όμιλούντ’ ευσεβείν τ’ ήσκηκότα. πώς ούναν έκτοιούδε σώματος κακός 5 γένοιτ’ άν, ουδείς τούτό μ’ άν πίθοι ποτέ, -
9
Τού αύτού Ίνοι. --
Τότ’ εύγενές
πολλήν δίδωσινέλπίδ’ ώς άρξουσιγής. 10 Εν τώ αυτώ. Την ευγένειαν, κάν άμορφος ή γάμος, τιμώσι πολλοί πρός τέκνων χάριν λαβείν, τότ’ άξίωμα μάλλον ή τάχρήματα, 11 Σοφοκλής Αλήτη. Αλλ' είπερ εί γενναίος, ώς αυτός λέγες, 15 σήμαιν’ ότου τ’ είχώπόθεν, τό γάρ καλώς πεφυκός ουδείς άνμιάνειενλόγος, 12 Πλουτάρχου ύπερ εύγενείας, "Άπιστος ή τών σοφιστών συκοφαντία κατά τής ευγενείας, ει μηδε τάν μέσω και πάσι γνώριμα σκο 20πούσιν, ότι πρός τάς όχείας τούς ευγενείς ίππους και κύνας ώνούνται και κιχρώνται, και άμπέλωνεύ γενή σπέρματα και έλαιών και τών άλλων δένδρων, άνθρώπου δε ούδέν όφελος νομίζουσιν εύγένειαν εις 10
τάς μελλούσας διαδοχάς, άλλά ταυτό πείθονται βάρ
25 βαρον είναι και ελληνικών σπέρμα, και ούκ οιoνται λεληθυίας τινάς άρχάς και σπέρματα άρετής συγκα ταβάλλεσθαι τους γεννωμένος, ώσπερτώ Τηλεμάχω
τού Οδυσσέως, έφ' ού και πάνυ κυρίω όνόματι ό ποιητής ειρηκεν “ενέστακτα μένος ή ύ” ώσανε ταϊς
30 σπερμάτων όλίγας σταγόσι και τών άρετής συρρεόν των άγαθών. -
Α.
ν
-
16%
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
-
13 Έκ τού Αριστοτέλους περί εύγενείας, Φανερόν τοίνυν, έφην έγώ, περί ών πάλαι διη πορήσαμεν, διά τίποτε οι έκπαλαι πλουσίων ή οι έκ παλαι σπουδαίων ευγενέστεροι δοκούσιν είναι μάλ λοντών σύνεγγυς τάγαθά κεκτημένων, αύτός γάρ 5 έγγύτερος σπουδαίος ών ή πάππου σπουδαίου τετυχη κώς, ώστ’ είη άνεύγενής ό άγαθός άνήρ, καίτινες ειρήκασιν ούτως έκτού διελέγχειν προσποιούμενοι τόν συλλογισμόν τής ευγενείας, ώσπερ φησί και Εύ ριπίδης, ούχι τών έκπαλαι σπουδαίων εύγένειαν φά-10 9
9
αν
9
9
ν
ν
α
9
ν
--------
μενος είναι, άλλ’ όστις άνήρ άγαθός άπλώς, τό δ ούκ έστιν άλλ’ όρθώς ζητούσαν οι τήν άρχαίανάρε 2
η
2 - - 2
2
--
η
--
9
9
Αν
τήν προτιθέντες, τά δ’ αίτια είπομεν, τουτέστιν, α
αν
ν
9
9
η
ν
ε
Α
9
9
ν
ότι ή μεν εύγένειά έστιν άρετή γένους, ή δ’ άρετή
σπουδαίον σπουδαίον δ' έστι γένος, ενώ πολλοί 15 σπουδαίοι πεφύκασιν έγγίνεσθαι.
συμβαίνει δε τό
τοιούτον, όταν έγγένηται άρχή σπουδαία έντώ γέ νει ή γάρ άρχή τοιαύτην έχει τήν δύναμιν, πολλά παρασκευάζεινοϊάπερ αυτή, τούτο γάρ έστιν άρχής έργον, ποιήσαι οίον αύτή έτερα πολλά, όταν ούν 20 έγγένηται τοιούτος εις τις έντώ γένει, και ούτω σπουδαίος ώστ’ έχειν τό άπ’ εκείνου άγαθόν πολλάς γενεάς, τούτο σπουδαίον άνάγκη είναι τό γένος, πολ λοι γάρ έσονται σπουδαίοι άνθρωποι, άντε άνθρώ πων ή τό γένος, άντε ίππων, ίπποι όμοίως δε και 25. 9
κιν
9,
αν
ιν
έπι τών άλλων ζώων,
ο
9 , η
•
9
ο
κ
ώστ’ εύλόγως ούχοι πλούσιοι
ούδ’ οι άγαθοί, άλλ’ οι έκπαλαικ. πλουσίων ή έκπαλαι Ν. . . η Υ άγαθών εύγενείς είενάν. ζητεί γάρ ό λόγος τάληθή. 9
9
-ν
9
ν
ν
γν
ν
Αν
9
9
Α
ν
2 ο , 3
2 -2
-
μ.
άρχή γάρ άνωθεν πάντων. ού μήν άλλ’ ούδ’ οι έκ
προγόνων άγαθών ευγενείς πάντως, άλλ’ όσοι τυγ-30 χάνουσιν άρχηγοί των προγόνων όντες, όταν μεν ούν αυτός άγαθός, μή έχη δε τοιαύτην δύναμιν τής τ,
γγ
--------
-
ΟΤΙ ΕΥΓΕΝΕΙΣ κ. τ. λ. ΠΗ, α
--------
167
α
φύσεως ώς τίκτειν πολλούς όμοιους, ούκ έχει αρχήν τοιαύτην δύναμιν έντούτοις, άρχή τού γένους, και εύγενείς οι άπό τούτου τού γένους όντες, ούκ έανό ν
α
ε
-
πατήρ ευγενής ή, άλλ’ έανό άρχηγός τού γένους, ού ν
Σ
Σ
ν
-
ν
Σ
ν
-
ν
Σ
9
Pν
5 γάρ δι' αύτόν ό πατήρ έγέννησενάγαθόν, άλλ’ ότι -
α
έκ τοιούτου γένους ήν. 14
Ξενοφώντος έκ τού περί Θεόγνιδος.
Θεόγνιδός έστιν έπη τού Μεγαρέως (22), ούτος δε ό ποιητής περί ουδενός άλλου λόγον πεποίητα ή περί 10 άρετής και κακίας άνθρώπων, και έστιν ή ποίησις σύγγραμμα περί ανθρώπων, ώσπερ εί, τις ιππικός ών συγγράψειεν περί ιππικής ή ούν αρχήμοι δοκεί τής ποιήσεως όρθώς έχειν άρχεται γάρ πρώτον από τού εύγενέσθαι. ώετο γάρ ούτε άνθρωπον ούτε τών 15 άλλων οϋδεν άν άγαθόν είναι, ειμή τά γεννήσοντα
άγαθά είη έδοξενούν αυτό παραδείγμασι τοις άλ λοις ζώος χρήσασθαι, όσα μή εική τρέφεται, αλλά μετά τέχνης έκαστα θεραπεύεται, όπως γενναιότατα έσονται. δηλοί δ’ έντοϊσδε τους έπεσι (183) 20 Κριούς μεν και όνους διζήμεθα, Kύρνε, και ίππους εύγενέας, και τις βούλεται εξάγαθών κτήσασθαι, γήμα δε κακήν κακού ού μελεδαίνει έσθλός άνήρ, ήν τις χρήματα πολλά δεδώ. ούδε γυνή κακού άνδρός άναίνεται είναι άκοιτος 25 πλουσίου, άλλ’ άφνεόν βούλεται άντ’ άγαθού, χρήματα γάρ τιμώσει και έκ κακού έσθλός έγημε, και κακός εξάγαθού πλούτος έμιξε γένος,
ταύτα τά έπη λέγει τούς άνθρώπους ούκ έπίστα σθαι γεννάν εξ άλλήλων, καταιγίγνεσθαι το γένος 3οτών άνθρώπων κάκιον άει μιγνύμενον τόχείροντώ βελτίον, οι δε πολλοί έκ τούτων τών έπών οίονται
168
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
τον ποιητήν πολυπραγμοσύνηντών ανθρώπων κατη γορείν, και άντι χρημάτων άγένειαν και κακίαν άντι καταλλάττεσθαι ειδότας" έμοί δε δοκεί άγνοιαν κα
τηγορεϊν περί τόν αυτών βίον. ΟΠΟΙΟΝ ΧΡΗ ΕΙΝΑΙ ΤΟΝ ΕΥΓΕΝΗ
1
ΠΘ. 5
Μενάνδρου.
Τούς εύγεγώτας και τεθραμμένους καλώς κάν τους κακούς δεί λόγον έχειν εύφημίας, 2
Εύριπίδου Ελένη (946).
Δός τήν χάριν μοι τήνδε και μιμού τρόπους
10
πατρός δικαίου, παισιγάρ κλέος τόδε κάλλιστον, όστις έκ πατρός χρηστούγεγώς
εις ταυτόν ήλθε τους τεκούσι τούς τρόπους 3
Δημοσθένους (Erot, p. 1403,25). Τους εύγενέσι και τους καλούς μάλιστα κατεπείγει, 15
κάλλος μέν έπι τής όψεως, σωφροσύνην δε έπι τής
ψυχής, άνδρείαν δε έπ’ άμφοτέρων τούτων, χάριν τε έπι τών λόγων διατελεϊν έχουσιν. 4
Διογένους,
Διογένης πυνθανομένου τινός τίνες τών άνθρώ- 20 πων ευγενέστατοι οι καταφρονούντες” είπε “πλού του δόξης ήδονής ζωής, τών δ’ έναντίωνύπεράνω όντες, πενίας άδοξίας πόνου θανάτου.”
5
Μενάνδρου Επιτρέποντος, Ελευθέρω τό καταγελάσθαι μεν πολύ αίσχιστόν έστι, τό δ’ όδυνάσθ’ άνθρώπινον. 6
Tού αυτού,
25
ΠΕΡΙ ΔΥΣΓΕΝΕΙΑΣ ,
169
Ούκέλευθέρου φέρειν νενόμικα κοινωνούσαν ήδονήν ύβρει. 7
Μενάνδρου Ηρωί. Έχρήν γάρ είναι τό καλόν ευγενέστατον, 5τούλεύθερον δε πανταχού φρονείν μέγα. 8
Σοφοκλής Αλήτη.
Αλλ’ άξιως έλεξας, ούδε μεν πικρώς γένος γάρεις έλεγχον έξιόν καλόν εύκλειανάνκτήσατο μάλλον ή ψόγον. 109 Εύριπίδου Ίνοι. Eπίσταμαι δε πάνθ' όσ’ εύγενή χρεών, σιγάν θ' όπου δει και λέγειν ν’ άσφαλές, δράν θ' ά δεν με κούχ δράνά μή χρεών, γαστρός κρατείνδέ" και γάρ έν κακουσινών 15 ελευθέροισιν έμπεπαιδευμαι τρόπος
ΠΕΡΙ ΔΥΣΓΕΝΕΙΑΣ.
5.
1
Εύριπίδου Αντιγόνη. Τόμώροναύτώ τού πατρός νόσημ’ ένι. φιλεί γάρ ούτως έκ κακών είναι κακούς, 202
Tού αύτού Αλκμαίων.
Ωπαϊ Κρέοντος, ώς άληθές ήνάρα, έσθλών άπ’ άνδρών έσθλά γίγνεσθαι τέκνα, κακών δ' όμοια τή φύσει τή τού πατρός, 3
25
Τού αυτού,
Ούγάρ τις ούτω παϊδας εύπαιδεύσεται, ώστ’ έκ πονηρών μή ού κακούς πεφυκένα.
170
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
Εύριπίδου (Herc.fur. 1261). Όταν δε κρηπις μή καταβληθή γένους όρθώς, άνάγκη δυστυχεϊντούς έκγόνους, 5 Εύριπίδου Δίκτυι. Φεύ φεύ, παλαιός ανος ώς καλώς έχει, ούκ άν γένοιτο χρηστός έκκακού πατρός 4
5
Εύριπίδου Φοίνικι. Μέγιστον άρ’ ήν ή φύσις" τό γάρ κακόν ουδείς τρέφων εύχρηστόν άνθείη ποτέ 6
7
Εύριπίδου Πηλεί. Ούκ έστιν άνθρώποισι τοιούτος σκότος,
ΙΟ
ούδώμα γαίας κληστόν, ένθα τήν φύσιν ό δυσγενής κρύψας άν είη σοφός 8
Επιχάρμου.
-
Πνίγομ’ όταν εύγένειανούδνών καλώς λέγη τις, αυτός δυσγενής ώντώ τρόπω. τις γάρ κατόπτρω και τυφλώ κοινωνία; 9
15
Ισιδώρου.
Μορφάς άτερπείς όψεσιν κεκτημένος παρεμφερείς ταύταισι τούς τρόπους έχεις έκτού κακού γάρ ή φύσις τίκτει κακόν, ώς έξέχιδνης πάλιν έχιδνα γίγνεται.
20
10 Εύριπίδου Βελλεροφόντου, Ούκιάν γένοιτο τραύματ’, ει τις έγξύση θάμνος έλειος ουδ' άνέκ μητρός κακής έσθλοι γένοντο παίδες εις άλκήν δορός, 11
Tού αύτού Ιππολύτου (425).
Δουλοι γάρ άνδρα, κάνθρασύσπλαγχνός τις ή, όταν ξυνειδή μητρός ή πατρός κακά. -
ί
ΕΠΑΙΝΟΣ ΠΛΟΥΤΟΥ. Φ.Α.
171
μόνον δε φασί τούθ’ άμιλλάσθαι βίω, γνώμην δικαίαν κάγαθήν όταν παρή. κακούς δε θνητών έξέφην’, όταν τύχη προσθείς κάτοπτρον ώστε παρθένω νέα 5χρόνος, 12 Σωκράτους,
Ο
Σωκράτης όνειδιζόμενος έπι δυσγενεία ύπότινος εύγενούς, μοχθηρού δέ“έμοί μεν τό γένος όνειδος” έφη “σύ δε τώγένει”
ΕΠΑΙΝΟΣ ΠΛΟΥΤΟΥ
ΙΟ
1
, Α.
ν
Θεόγνιδος (523).
Ούσε μάτην, ώ. Πλούτε, θεών τιμώσι μάλιστα, ή γάρ όηδίως την κακότητα φέρεις, 2
Θεόγνιδος (899).
4 οι
αν γι'
-
15 Πάσιν δ’ άνθρώποις άρετή μία γίγνεται ήδε, πλουτεΐν τών δ’ άλλων οϋδεν άρ’ ήν όφελος,
ούδ’ει σωφροσύνηνμέν έχο, Ραδαμάνθυος αυτού,
έχει
πλείοναδ' ειδείη Σισύφου Αιολίδεω. και γάρ του πλούτον μεν έχεινάγαθουσνέοικεν,
20
ή πενίη δε σοφώ σύμφoρον άνδριφέρειν. Γ 3
Εύριπίδου Φοινίσσας (441).
Πάλαι μεν ούν ύμνηθέν άλλ' όμως έρώ. τάχρήματ’ άνθρώποισι τιμιώτατα δύναμίντε πλείστην τών ένανθρώπους έχει. 254 Εύριπίδου Δανάη. Ώ χρυσέ, δεξίωμα κάλλιστον βροτούς, ώς ουδεμήτηρ ήδονάς το άσδ’ έχει,
“ς μυκην
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
172
ούπαίδες άνθρωποισιν, ού φίλος πατήρ ειδ’ ή Κύπρις τοιούτονόφθαλμους δρά, ού θαύμ’ έρωτας μυρίους αυτήν τρέφειν. 5 Μενάνδρου 'Αλιεί, Δύναται τόπλουτεΐν και φιλανθρώπους ποιείν,
Εύριπίδου, Ηλέκτρα (426). Έντους τοιούτοις ήνίκ” άν γνώμης πέσω, σκοπώ τάχρήμαθ’ ώς έχει μέγα σθένος, φίλος τε δούναι σώμά τ’εις νόσον πεσόν δαπάναισι σώσαι" τής δ’ έφημέρου βοράς εις μικρόν ήκει" πάς γάρ έμπλησθείς άνήρ όπλούσιός τε και πένης ίσον φέρει
5
6
ΙΟ
Εύριπίδου Κρήσσαις. -
7
Eπίσταμαι δε και πεπειραμαι λίαν,
ώς τών έχόντων πάντες άνθρωποι φίλοι, 8
Τού αύτού Πολυϊδου,
Ούγάρ παρά κρητήρα και θοίνην μόνον
τάχρήματ’ άνθρώποισιν ήδονας έχει άλλ’ έν κακοσι δύναμινού μικράν φέρει, 9
Μενάνδρου Υποβολιμαίω. /
Τούτο μόνον έπισκοτεί
και δυσγενεία και τρόπου πονηρία και πάσινος έσχηκεν άνθρωπος κακούς, τό πολλά κεκτήσθαι" τά δ’ άλλ’ ελέγχεται. 10
2Ο
--
Θεόγνιδος (717).
Αλλά χρήταύτην γνώμην πάντας καταθέσθαι, ώς πλούτος πλειστην πάσιν έχει δύναμιν. 11
"Οι
Χαιρήμονος,
Πλούτος δε προς μεν τάς όλας τιμάς ιών
25
ΕΠΑΙΝΟΣ ΠΛΟΥΤΟΥ
- Α.
173
ούκ έσχεν όγκόν ώστε και δόξης τυχεϊν. , άλλ' έστι σεμνός, έν δε δόσει βροτών ήδύς συνοικείν και την ειληχώς χάριν, 12 Εύριπίδου Φοίνικι.
5
2πλούθ’, όσωμεν βάστονεί βάρος φέρειν. 13 Φιλήμονος Πτέρυγες,
Το τής Αμαλθείας δοκείς είναι κέρας, οιον γράφουσαν οι γραφείς κέρας βοός;
άργύριόν έστι" τούτ’ εάν έχης, 10 λέγεί το βούλει, πάντα σοιγενήσεται,
ι --
λόγο
ηρο, τούτ' η
φίλοι βοηθοί μάρτυρες συνοικία.
14 Αντιφάνους, Αρ' έστελήρος πάντα προς το χρυσίον μόνου γάρ αυτού διαμένειν ειώθ’ άει 15 τό χρώμα ταύτό τών φίλων δε τούς τρόπους
ουδέποθ' ομοίους ζωγραφούσιν αίτύχα. πλούτος δε βάσανός έστιν άνθρώπου τρόπων. ός άνεύπορών γάρ αισχρά πράττη πράγματα, τί τούτον άπορήσαντ’ άν ούκ οίει ποιείν, 2015
Τιμ οκλέους,
Τάργύριόν έστιν αίμα και ψυχή βροτούς. όστις δεμή έχει τούτο μηδ’ έκτήσατο, ούτος μετά ζώντων τέθνηκώς περπατεί. 16 Εύριπίδου Αρχελάου. 25 Τίδ’ ούκ άνεύη χρηστός όλβιος γεγώς; 17
Δυ φίλου. 4Ισχυρότερον κρίνω τό χρυσίον πολύ
9
ν
ν
ν
ν
τά πάντα τούτω τέμνεται και πράττεται. 18 Εύριπίδου Αρχελάω.
λ και
η
αυτό
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
174
Mή πλούσιον θής, ένδεέστερος γάρ ών ταπεινός έσται κείνο δ’ ισχύει μέγα,
πλούτος λαβώντε τούτον ευγενής άνήρ 19 Μενάνδρου Βοιωτία. Πλούτος δε πολλών επικάλυμμ' έστιν κακών.
ό
20 Εύριπίδου Ανδρομέδας,
η Αν Χρυσών μάλιστα βούλομαι δόμος έχειν, ν
--
η
ν
-
-ν
9
α
και δούλος ών γάρ τίμιος πλουτών άνήρ"
ελεύθερος δε χρείος ών ουδέν σθένει. Χρυσού νόμιζε σαυτόνούνεκ ευτυχεϊν.
ΙΟ
21 Εύριπίδου Αιόλω. Τήν δ’ εύγένειαν πρός θεών μή μου λέγει έν χρήμασιντόδ’ έστί μή γαυρού, πάτερ κύκλω γάρ έρπει, τώμενέσθ', δδ' ούκ έχει
κοινοΐσι δ’ αυτούς χρώμεθ' ώ δ’ άν ένδόμος χρόνον συνοική πλείστον, ούτος ευγενής, 22 Εύριπίδου Ερεχθέως. Έχεντε πειρώ, τούτο γάρ τότ’ εύγενές και τούς γάμους δίδωσι τούς πρώτους έχειν. έντώ πένεσθαι δ' έστιν ήτ’ άδοξία,
κάνήσοφός της, ή τ’ άτιμία βίου,
Α ζνί
23 Εύριπίδου Εκάβη. Αρ’ οίσθ'όθούνεχ” οι μεν εύγενείς βροτών πένητες όντες οϋδεν άλφάνουσ’ έτι; οι δ’ ουδεν ήσαν πρόσθεν, όλβιοι δε νύν,
δόξαν φέρονται τού νομίσματος χάριν,
συμπλέκοντεςσπέρμα και γάμους τέκνων, δούναι δε πως τις πλουσίω μάλλον κακώ
και
πρόθυμός έστινή πένητι κάγαθώ. κακός δ' όμή έχων, οι δ’ έχοντες όλβιοι.
15
2Ο
ΕΠΑΙΝΟΣ ΠΛΟΥΤΟΥ.
175
- Α.
24 Εύριπίδου Παλαμήδη.
Αγάμεμνον, άνθρωποισι πάσι χρήματα μορφήν έχουσι, συντρέχει δ' εις εντόδε" τούτων δε πάντες, ούτε μουσικής φίλοι
5όσοι τεχωρίς ζώσι, χρημάτων ύπερ μοχθούσιν δς δ’ άν πλείστ’έχη, σοφώτατος 25 Ησιόδου έργων (686). Χρήματα γάρ ψυχή πέλεται δειλοϊσι βροτούσι. 26
Θεόγνιδος (1153).
10 Πλούτος και σοφίη θνητούς άμαχώτατον αεί" ούτε γάρ άν πλούτου θυμόνύπερκορέσας. ώς δ' αύτως σοφίηνό σοφώτατος ούκ αποφεύγει, άλλ’ έρατα" θυμόν δ' ού δύναται κορέσαι. 27 Σοφοκλέους Aλειάδα.
15 Τα χρήματ’ άνθρώποισιν εύρίσκει φίλους, αύθις δε τιμάς, είτα τής ύπερτάτης τυραννίδος θακούσιν ασχίστην έδραν.
. . ο ογχ ετη
ήκι και η
πρός χρήμαθ’, ούτε φύντες άρνούνται στυγείν.
20 δεινός γαρ έρπεν πλούτος ές τετάβατα.
-
βίνο,
και πρός τά βατά, χώπόθεν πένης άνήρ --------- βαι α μηδ’ έντυχών δύνατ’ ανών έρά τυχεϊν, - το τι ι τα και γάρ δυσειδές σώμα και δυσώνυμον
γλώσση σοφόν τίθησιν εύμορφόντι δεν 25 μόνω δε χαίρειν και νοσείν εξουσία πάρεστιν αυτώ κάπικρύψασθαι κακά 28 Σοφοκλέους Κρέουσα.
Και μή τι θαυμάσης με τού κέρδους, άναξ,
ώδ’ αντέχεσθαι και γάροί μακρόν βίον 30 θνητών έχουσι, τούγε κερδαίνειν όμως
και
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
176
άπρξέχονται, κάστι πρός τά χρήματα θνητοσιτάλλα δεύτερ’ εισιδ’ οίτινες ανούσιν άνοσον άνδρ’, έμοί δ’ ουδείς δοκεί α
οι
Α
, γν
2 - - 2
9
είναι πένης ών άνοσος, άλλ’ άει νοσείν. 29 Μενάνδρου.
αν
Ο μεν Επίχαρμος τούς θεούς είναι λέγει άνέμους ύδωρ γήν ήλιον πύρ άστέρας"
εγώ δ’ ύπέλαβονκαι χρησιμους είναι θεούς ή και να-ν' τάργύρονήμίν το χρυσίον(μόνον)
»
ίδρυσάμενος τούτους γάρ εις τήν οικίαν, εύξαιτίβούλε, πάντα σοιγενήσεται, άγρός οικίαι θεράποντες άργυρώματα
ΙΟ
φίλοι δικασταί μάρτυρες, μόνον δίδου,
αυτούς γάρ έξεις τούς θεούς ύπηρέτας, 30 Δημοσθένους Ολυνθιακώνα (φ. 15,1). 15 Έστι δήλοιπόν ομαι πάντας εισφέρειν, άν πολ λών δέη, πολλά άν όλίγων, όλίγα δει δη χρημά των, και άνευ τούτων ουδέν έστι τών δεόντων γε νέσθαι.
31
Σιμωνίδου.
20
Σιμωνίδης έρωτηθείς πότερον αιρετώτερον πλού
τος ήσοφία “ουκ οίδα” έφη"δρώιμέντοι
όχι
ΟΟ
φούς έπι τάς τών πλουσίων θύρας φοιτώντάς” 32
Βίωνος.
Βίων έλεγεν, ώσπερ τά φαύλα τών βαλαντίων, 25 κάν μηδενός ή άξια, τοσούτου έστιν άξια όσον έν εαυτούς τό νόμισμα έχουσιν, ούτω και τών πλουσίων τη
ν
ν
2.
ν
ο
ον
9
ν
-
ν
9,
ν
9
αν
α
ν
τούς ούδενός άξιους καρπούσθαι τάς άξίας ών κέ κτηνται.
ΕΠΑΙΝΟΣ ΠΛΟΥΤΟΥ - Α. 33
177
ΙΤέλητος] έκ τού περί συγκρίσεως πλούτου και άρετής,
Αυτός μεν ούν όπλούτος έσεμνύνετο χρειας άν θρώπων διορθούν, ή τελεϊν επιθυμίας, ή βλάβας 5 άντέχειν, επιμελείσθαι σώματος, ψυχή χαρίζεσθαι, πρέπειν μεν ειρήνη, πολέμους δ’ έπαρκείν, θερα πεύειν δ’ έκνόσων, παρέχειν δε τας ώρας βοηθή ματα, άλέας έν τους πάγους, έκτροπάς δ’ άπό θέ ρους, αύξάνειν δ’ οίκους, και διαδοχάς μεγάλων 10 φυλάττειν γενών, γάμους ποιείν μείζονας, παιδο
ποιία βοηθεΐν. “κοσμώ δ” είπεν “ιερά, καλλίονες δ’ έξέμού και πόλεις έμά δε έργα και τείχη και λι μένες και στόλοι ποταμούς δε άβάτους γεφύρας σκέπω και γήν κεχωρισμένην ήρμοσα" έμού δ’ έμ 15 πορία δέονται και γεωργία δ' αύτή δαπάνας άπα τεί έκτών έμών ταμείων γήιγάρούδεν αύτή δίδω
σιν αυτόματον, αν μή προλάβη λαβείν δε έκμόνων έχει τών έμών, δίδωμι δε άφορμάς και τους άλλοις άπασι, κάλλει μεν έκ κόσμου πλείστα συλλαμβά 20 νω, διακονούμαι δε όσα δαπανώσιν εις σωμασκίαν"
παιδεία δ’ άπάση διδασκάλους έγώ παρέχομαι. πό θεν δούλα γυναιξιν εις ταλασίας; πόθεν δ’ όπλα τους άνδράσιν; έλέφας δε και χρυσός ό τους αγάλμασιν άρμόσας έμός έστι, και πάντα τα αναθήματα, δι' 25 έμού μεγάλαι πόλεις, βασιλεία δ’ έξέμού δυνατώ τερα ποιώ δε έορτάς έγώ τράπεζα δέ μοι φιλόξε
νος προχειρότερα δ’ ευεργεσία, δι” έμού μεγάλα άμοιβαί, δύναται δ' δέχων έμε μή μόνος εύτυχεϊν, άλλά και ευτυχίας χαρίζεσθαι" τέχνας δε πάσας ποιώ 30 κρείττονας έκτής έλπίδος, μισθός γάρ αύτάς όμέγας τρέφει γίνεται δ’ έξέμού, και σύ δ’ αυτός, ώΖεύ, πλούτον άνθρώποις αναγκαίον απέφηνας, ός σώμ' SΤΟΒ, ΕΙ,ΟΕ, ΙΙΙ,
12
178
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
έδωκας έσθήτων δεόμενον, ούθριξινώς τα άλλα και δορας σκεπόμενον, τροφήν δε οϋπόαν ούδε ταυτό ματα, άλλ’ άει δει τινα πρίασθαι τό ζήν οίκου δε ανάγκην έδωκας, πόλεις δ’ ήρμοσας, νόσοι δ’ έν άν θρώποις εισίν έφ' ά πάντα δεί χρημάτων, διά τί με 5 μή καλείς ευδαίμονα, δι' ούτας έπι πάντα χρειας έχεις;” ταύθ’ όπλούτος είπών έδόκει νενίκηκένα, και περιέβλεπενιώς μακαριζόμενος, έβοήθειδε αυτώ κρατερώς ήτύχη, κρίνεσθαι μετ' αυτού δοκούσα" τό γάρ μέγιστον αύτής άπώλλυτο, ει πλούτος ούκ άγα-10 θόν έστιν, ήγε δε και θεάς άλλας μεθ’ αυτού συν ηγόρους τε και μάρτυρας, ήδονάς, ελπίδας, εύχάς, επιθυμίας, έρως αύτώ συνέπραττεν ώς πολλαχού χρώμενος ύγίεια και αυτή χάριν είχεν ως δι’ αυτού νόσος μαχομένη, δύο δ’ ήλθον έναντίαι μεν άλλή-15 λας, οικονομία και τρυφή, πλούτου δε άμφω έται ραι συν αυτώ δ’ έδόκουν απόλλυσθαι. τοσούτος δε όπλούτος ήν.
ΟΣΑ ΠΛΟΥΤΟΣ ΠΟΙΕΙ, ΔΙΑ ΤΗΝ ΤΩΝ ΠΛΕΙΣΤΩΝ ΑΝΟΙΑΝ.
ΕΒ.
2Ο
1
Εύριπίδου Αλκμήνη. Αλλ' ουδέν ή εύγένεια πρός τά χρήματα, τόν γάρ κάκιστον πλούτος εις πρώτους άγει. 2
Εύριπίδου Ερεχθεί. Έχειν δε πειρώ" τούτο γάρ τότ’ εύγενές και τούς γάμους δίδωσι τούς πρώτους αεί, έντώ πένεσθαι δ' έστιν ήτ’ άδοξία,
κανήσοφός της, ήτ’ άτιμία βίου
25 --
ΟΣΑ ΠΛΟΥΤΟΣ ΠΟΙΕΙ κ. τ. λ. ο Β.
3
Εύριπίδου Θυ έστη. Πλούτου δ’ άπορρυέντος ασθενείς γάμοι, τήν μεν γαρ ευγένειαν ανούσιν βροτοί, μάλλον δε κηδεύουσι τους εύδαιμοσεν. 54
Εύριπίδου Πελιάσι.
Όρώσι δ’ οι διδόντες εις τα χρήματα, 5
Εύριπίδου Κρήσσας, Ως των εχόντων πάντες άνθρωποι φίλοι, 5* Έστιν δ’ ένόλβω και τόδ’ ούκ όρθώς έχον,
10 ευψυχίας δόκησις, οιόμεσθαγάρ τόν ευτυχούντα πάντ έπίστασθαι χρεών, (Eur. Heracl.745)
6
Εύριπίδου Δανάης. Αρ’ οίσθ’όθούνεχ” οι μεν ευγενείς βροτών 15 πένητες όντες οϋδεν άλράνουσ’ έτι; οι δ’ ουδεν ήσαν πρόσθεν, όλβιοι δενύν, δόξαν φέρονται τού νομίσματος χάριν, και συμπλέκονται σπέρμα και γάμους τέκνων,
δούναιτεπάς τις μάλλον όλβίω κακώ 20 πρόθυμός έστινή πένητι κάγαθώ. κακός δ' όμή έχων, οι δ’ έχοντες όλβιοι. 7
Εύριπίδου Εύρυσθέως, Nύν δ’ ήν τις οικων πλουσίαν έχη φάτνην,
πρώτος γέγραπτα τών κακιόνων κράτει"
25τά δ’ έργ’ ελάσσω χρημάτων νομίζομεν 8
Μενάνδρου.
Πλούτός τ’ άλόγιστος προσλαβών εξουσίαν και τούς φρονείν δοκούντας άνοήτους
9
ποιεϊ.
Θεόγνιδος (683). -
12 και
179
180
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
Πολλοί πλούτον έχουσιν άνδρες, οι δε τά καλά ζητούσαν χαλεπή τειρόμενοι πενη. έρδειν δ’ άμφοτέροισιν άμηχανίη παράκειται εργει τούς μεν δή χρήματα, τούς δε νόος, 10
Υψαίου.
ό
Ώσπερ έπι χειρός τρεμούσης χρυσίον έάν τις θή τρέμει, ούτω και όπλούτος, είφοβουμένη και συγχε ομένη έπισωρεύοντο ψυχή, συγκραδαίνεται και συμ περιπίπτει.
11 Πλουτάρχου έκ τού ότι και γυναίκας 10 [ κακάς] παιδευτέον,
Mή παιδί μάχαιραν, ή παροιμία φησίν έγώ δε φαίην άν, μήπαιδί πλούτον μηδε άνδρι άπαιδευ σίαν.
-
-
12 Ισοκράτους πρός Δημόνικoν (θ. 27). 15 Καταφρόνε τών περί τόν πλούτον σπουδαζόντων, χρήσθαι δεμή δυναμένων τους υπάρχουσες παρα πλήσιον γάρ οι τοιούτοι πάσχουσιν, ώσπεράνει τις ίππον κτήσαιτο καλόν κακώς ιππεύειν επιστάμενος 13
Διογένους,
20
Τούς δε πολλούς τών πλουσίων ώμοίου τους έπι τών δυσβάτων και άποκρήμνων φυομένοις δένδρος
και άμπέλος, τόντε γάρ τούτων καρπόν άνθρώπους μή λαμβάνειν, κόρακας δε και παραπλήσια τούτοις
ζώα κατανάλίσκειν" έκείνους τε τόν πλούτον εις μεν 25 τά έπιεική τών πραγμάτων ού κατατίθεσθαι, κόλαξι δε και πόρνας και τας αισχροτάτας ήδονας και κε νωτάτας χορηγείν. - 4 γυν 14
Δημοκρίτου Ώσπερ ένμέν τοΐσι έλκεσε φαγέδαινα κάκιστον 30
ΟΣΑ ΠΛΟΥΤΟΣ ΠΟΙΕΙ κ.τ.λ. ο Β.
181
νόσημα, ούτως έντοσι χρήμασι τόμή προσαρμόσαν --
και τό συνεχές 15
Τού αυτού,
Πλούτος από κακής εργασίης περιγενόμενος έπι 5 φανέστερον τό όνειδος κέκτηται. 16 Πλάτωνος Ερυξίου (ν.396). Εγώ μέν, ώσπερ ήρξάμην, Ερυξίαν τούτον ήδέως έροίμην άν, είδοκούσιν αυτώ είναι άνθρωποι άδικοι και δίκαιοι. Νή Δία, έφη έκείνος, και σφόδραμέν 10 τοι. Τί δέ τό άδικείν, πότερόν σοι κακόν δοκεί εί ναι, ή άγαθόν; Κακόν έμοιγε. Δοκεί δ’ άνισοι άν θρωπος, ει μοιχεύοντάς τών πέλας γυναίκας έπ’ άρ γυρίω, άδικεΐν άν ή ού; και ταύτα μέντου και τής πόλεως και των νόμων κωλυόντων. Αδικεϊνάν έμοιγε τη
Αν
9
Αν
ς
ν
ν
η
ρ
15 δοκεί. Ούκούν, έφη, ει μεν πλούσιος ών τυγχάνοι η
-
Αν
και άργύριον δυνατός ών άναλώσαι, ό άδικός τεάν 22... α
ν
Σ
ρ
ρ
θρωπος και ό βουλόμενος έξαμαρτάνοι άν" ει δέ γε ν
ε
ν
9
-
α
9
μή υπάρχοι πλουσίω είναι τώ άνθρώπω ούκ έχων η
όπόθεν άναλίσκοι, ούδ’ άν διαπράττεσθαι δύνατο
20ά βούλεται, ώστ’ ούκ άνούδ’ έξαμαρτάνοι; διό και λυσιτελουάν τώ άνθρώπω μάλλον μή είναι πλουσίω, να ο
--
--
τ-
ν
ν
τη
ν
ο
είπερ ήττον διαπράξεται άβούλεται βούλεται δε και α
ο
Αν
μοχθηρά. Και πάλιν αύτό νοσείν, πότερον αν φαίης κακόν ή άγαθόν είναι; Κακόν έγωγε. Τί δέ, δοκούσι 25τινές σου άκρατες είναι άνθρωποι; Έμοιγε. Ούκ ούνεϊ βέλτον είη τούτωτώ η πρός προς ύγίειαν υγ και το άνθρώπω ανθρωπι 9
ν
-ν
ν
--
άπέχεσθαι σίτων και ποτών και τών* άλλων ήδέων Αν τών δοκούντων είναι, όδεμή οιός τ’ είη δι’ άκρά ε
Α.
-ν
ο
ν
αν
και
9
ν
α
--
τειαν, βέλτιον άνεύη τούτωτώ άνθρώπω μή ύπάρ 30χειν όπόθεν άν έκπορνείται ταύτα, μάλλον ή πολ λήν περιουσίαν είναι τών επιτηδείων; Ούτω γαράν ε
αν
-
οι
--------
αν
ν
οι
182
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
--
αυτώ ούκ εξουσία είη διαμαρτάνειν, ουδ' ει σφόδρα βούλουτο.
17 Ούκούν, έφη, κατά τον αυτόν λόγονούδε φάρ "μακον παντι άνθρώπω χρήσιμον είναι, άλλά τούτω όστις τυγχάνει εδώς, ώς δείχρήσθαι αύτώ; Φημί5 Ούκούν και τάλλα πάντα όμοίως; Έοικε. Χρυσίον τοίνυν και άργύριον και τάλλα τά δοκούντα χρήματα είναι τούτω αν μόνω χρήσιμα εύη, όστις τυγχάνει έπιστάμενος ώς χρηστέον τούτοις; Ούτως. Ούκούν
πρότερον έδόκειτού καλού κάγαθού άνθρώπου είναι 10 ειδέναι όπουγε και όπως τούτων εκάστος χρηστέον έστί; Φημί. Τους άρα καλούς και άγαθους τών άν θρώπων τούτοις αν μόνος και χρήσιμα ταύτ’ εΐή, είπερ γε ούτοι επιστήμονες ώς χρηστέον, είδε τού τοις μόνον χρήσιμον, τούτοις αν μόνον και χρήματ’ 15 είναι ταύτα φαίνοιτο. Ατάρ, ώς έρικε, και τόν άν επιστήμονα ιππικής, κεκτημένον δείππους, οι τυγ χάνουσιν αυτώ άχρείοι όντες, εί, τις τούτον ιππικόν ποιήσειεν, άρ’ άμα και πλουσιώτερον πεποιηκώς ενη, είπερ γε αύτώ ά ετύγχανε πρόσθεν άχρεια όντα χρή-20 σιμα πεποίηκεν. Επιστήμην γάρ τινα παραδιδούς τώ άνθρώπωάμα και πλούσιον αύτόν πεποίηκεν.
κινο
(Plato Eryχ. p. 403)
α
-, να ι
--
Ν-
-
-η
, ποιος πιο του εν 1 Αλέξιδος, ο δε Μενάνδρου, Ψυχήν έχειν δει πλουσίαν τάδε χρήματα ταύτ' έστιν όψις, παραπέτασμα τούβίου. 2
Εύριπίδου Φαέθοντι.
Δεινόν γε, τους πλουτούσι τούτο δ’ έμφυτον,
25
μοτοΣ ΠΛογTom - Γ σκαιούσιν είναι τίποτε τούδεταίτιον;
183 του φυ
ξί
άρ' όλβος αυτούς ότι τυφλός συνηρετμεί, τυφλάς έχουσι τας φρένας και της τύχης;
ν
3 Εύριπίδου Ιππολύτω. 5 "Υβριντε τίκτει πλούτος ή φειδώ βίου. 4
Τού αυτού Ίνοί.
Και νύν εφέλκετ’ ώ κακοί τιμάς βροτοί, και κτάσθε πλούτον πάντοθεν θηρώμενοι,
και
10 έπειτ’
αμάσθε τώνδε δύστηνον θέρος.
-
5
Τού αυτού Μηδείας (608).
Μήμοι γένοιτο λυπρός εύδαίμων βίος, -------------μηδ’ όλβος, όστις τήν έμήν κνίζοι φρένα. 9
6 15
γν
αν
Α
Α.
8
20
Εύριπίδου Δίκτυϊ.
Τού αυτού, Σκαιόν τό πλουτεΐν κάλλο μηδέν ειδέναι. Καρκίνου.
Δειλόν έστ’ όπλούτος και φιλόψυχον κακόν, 9
Εύριπίδου Αιόλω. Mή πλούτον είπης, ούχι θαυμάζω θεόν,
όνχώ κάκιστος βαδίως έκτήσατο. 10 Tού αυτού. Πηλεί. 25
πιν, --
Μήμοί ποτ’ είη χρημάτων νικωμένω κακώ γενέσθαι, μηδ' όμιλοίην κακούς 7
Tόν όλβονούδέν ούδαμού κρίνω βροτούς, όν γ’ έξαλείφει βάονή γραφήν θεός. 11
καρκίνου
γάγει
η
κι ο μα θα
σύμμικτα μή δίκαια και δίκαι’ όμού, οι ν
-
184
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
Ώ πολλά πλούτος δυστυχέστατος κυρών, όμως μέγιστον ζήλον έν βροτούς έχεις 12 Εύριπίδου Αρχελάω. Πλουτες, όπλούτος δ’ άμαθία δειλόν θ' άμα 13 Τού αυτού Αντιγόνης, Ανδρός φίλου δε χρυσός άμαθίας μέτα άχρηστος, ειμή κάρετήν έχων τύχοι,
5
14 Εύριπίδου Αλεξάνδρου, "Αδικον δ' όπλούτος, πολλά δ’ ούκ όρθώς ποιεί,
19 15 Τού αύτού Αλκμήνης, Ο Σκαόν τι χρήμα πλούτος ή τ’ άπειρία, 16 Εύριπίδου Πλεισθένης, Πολλών τάχρήματ’ αίτι” άνθρώποις κακών, 17 Εύριπίδου Φοίνικι. 15 Ώ πλούθ’, όσωμεν βάστoνει βάρος φέρειν, πόνοι δε κάν σοί και φθορα πολλα βίου ένεισ’ όγάρπάς ασθενής αιών βροτούς, 18 Τού αύτού Φοινίσσας (611). ο Εισορώ, δειλόνδ'όπλούτος και φιλόψυχον κακόν, 20 19 Εύριπίδου Τηλέφω. Σμίκρ’ άν θέλουμ’ άν και καθ' ημέραν έχων άλυπος οικεΐν μάλλον ή πλουτών νοσείν. 20 Aντιφάνους,
γή
φύ
Ούπώποτ’ εξήλωσα πλουτούντα σφόδρα άνθρωπονάπολαύοντα μηδενών έχει. ό δε πλούτος ήμάς, καθάπερ ιατρός κακός, πάντας βλέποντας παραλαβών τυφλούς ποιεϊ. 21
Μενάνδρου Εαυτόν πενθούντος,
25
ΦοτοΣ ΠΛογΤοη και Γ.
185
(- Τυφλόν όπλούτος,9 και τυφλούς
τούς)έμβλέποντας εις εαυτόν δεικνύει. 9
-ν
22
-ν
Τού αύτού. α
ν
»
και
Αν
ο
-
ν
Υπερήφανόν που γίγνεθ ή λίαντρυφή" αν
ν
-ν
ν
5ότε πλούτος έξώκειλε τόνε" κεκτημένον εις έτερον ήθος, ούκ ένώ τό πρόσθενήν. αν
23
α
9
η
ν
ς
Ναυμαχίου.
Χρυσός τοι κόνις έστι και άργυρος, οι δε και αυτοί λάες έπι βηγμίνι πολυψηφίδι θαλάσσης,
10 πολλοί δ’ έρρίφατα ποταμών παρά χείλεσιν αύτως, είματα δ' ειναλίης έρυθαίνεται αίματικόχλου, έτος έπιφυσιόωσιν άλίφρονες, θυν 24 Ισοκράτους πρός Δημόνικο ν(5. 6) Πλούτος δε κακίας μάλλον ή καλοκαγαθίας ύπη 15 ρέτης έστίν, έξουσίαν μεν τή βαθυμία παρασκευά
ζων, έπι δε τάς ήδονάς τούς νέους παρακαλών 25 Ανακρέοντος,
Ανακρέων δωρεάν παρά Πολυκράτους λαβών πέντε τάλαντα, ώς έφρόντισεν έπ' αύτους δυοίν νυκτον, 20άπέδωκεν αύτά, ειπών ού τιμάσθαι αύτά τής έπ’ αύ τους φροντίδος,
26
Πλάτωνος (Legg. V p.742.743). Αγαθόν δεόντα διαφόρως και πλούσιον είναι δια
φερόντως αδύνατον. – εύδαίμονας μεν άμα και άγα 25θούς άνάγκη γίγνεσθαι, πλουσίους δ’ αύ σφόδρα και άγαθούς αδύνατον, ούς γειδή πλουσίους οι πολλοί καταλέγουσιν.
27 Ο λόγος ήμύν όρθός, ώς ούκ εισιν οι παμπλού σιοι άγαθοί, ειδεμή άγαθοί, ούδ’ ευδαίμονες. –ό
186
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
δε τούς πλουσίους εύδαίμονας όνομάζων λόγος, αύ τός τεάθλιος, γυναικών και παίδων ών λόγος, και άνθρώπους τούς πειθομένους απεργάζεται τοιούτους, 25
Πλάτωνος έκ τής πρός Διονύσιον έπι ό
στολής (p.317 c).
Eώρων γάρ και τότε και νύν δρώτας μεγάλας ού σίας και ύπερόγκους τών τ’ ιδιωτών και τών μονάρ
χων, σχεδόν όσω περάν μείζoυς ώσι, τοσούτω πλεί ους και μείζoυς τούς διαβάλλοντας, και πρός ήδονήν μετ’ αισχράς βλάβης όμιλούντας τρεφούσας ού κα-10 κόν οϋδεν μείζον γεννά πλούτός τε και ήτής άλλης εξουσίας δύναμις.
-
29 Τού αυτού πολιτείας η (p.550). Τούντεύθεν τοίνυν, είπον, προϊόντες εις τό πρό σθεν τού χρηματίζεσθαι, όσον άν τούτο τιμιώτερον 15 ηγώνται, τοσούτω τήν άρετήν άτιμοτέραν, ή ούχ ούτω πλούτω άρετή διέστηκεν, ώσπερ έν πλάστιγγι -
-ν
ζυγού κειμένου έκατέρου, άει τούναντίον δέποντος; Και μάλα, έφη. Τιμωμένου δε πλούτου έν πόλει και των πλουσίων, άτιμοτέρα άρετή τε και οι άγαθοί; 20 ν
-ν
9
ν
9
α
9
Αν
Δήλον. Ασκείται δή τό άει τιμώμενον, άμελείται δε 9
ν
αν
τό άτιμαζόμενον; Ούτω. 30
Σωκράτους,
Αϊμέν ποδήρες έσθήτες τάσώματα, αι δε υπέρ μετροι περιουσία τας ψυχάς έμποδίζουσι, 25 31
ΙΤέλητος) έκ τού περί συγκρίσεως , πλούτου και άρετής,
Καθ’ αυτούς μεν άνθρωποι πρός άρετήν γεγόνα
σιν, ούτος δε εφ’ αυτόν τρέπει φάρμακα δε εις κα κίαν έχει μυρία και δόξαν άγαθού προθες ούκ έχον-30
φΟΓΟΣ ΠΛΟΥΤΟΥ - Γ.
187
τας άπάγει τών άληθεστάτων ούκ έά δε έπ’ αυτώ φρονείν τόν άνθρωπον, άλλ' εις τά έξω φέρει κάκ τών τυχαίων και αυτομάτων άναρτά, θρασύτατος δέ έστιν όμού και δειλότατος, έπαιρόμενος μενώς έπι 5 μεγίστους, φοβούμενος δε ώς έπι άσθενεί πράγματι, ύπερήφανος άμα εξάλαζονείας και ταπεινός έκ φρον τίδος, χρώμενος μεν άσωτός έστι, μή χρώμενος δε άθλιος, δυστυχεϊμέν τις δι' αύτόντας εις τό πορί ζειν ταλαιπωρίας φθείρεται δε άλλος εις ήδονάς 10 άπό τών περιττών πόνων. κόρον δε ούκ έχει τους κτησαμένος, άει δ’ άνια τις αυτώ πάρεστιν, όπως άνγένηται, και ώσπερ ή τών ύδερνώντων νόσος αύ ξεται πρός τό μάλλον ποθεν άφ’ ών πίμπλατα. κα κός μέν έστι τώ φιλοπόνω πλούτος" άναλίσκει γάρ 15 αυτού τήν φιλοπονίαν εις κέρματα άλλαχού δυναμέ νην, κακός δε βαθύμωδιδούς άφορμάς άμαρτημά των, άμφοτέρους δ’ όλέθριος τόνμέν γάρ ειδότα κάμνειν άσχoλεϊ, τόν δ' εις τρυφήν νοσούντα και προτρέπειν ποιεί, ποιεί δε άμα μεν κόλακας άνθρώ
20 πους εις έλπίδα χρημάτων, άμα δ’ ύπό πολλών κο λακευομένους διά χρήματα, όμoύ δ’ άγαθόν μενούκ έστινό πλούτος, φθόνον δε άγαθών μεγίστων έχει μυρία δ’ έπιβουλαί δι’ αυτόν εκ βασιλέων, έξιόμό ρων, άπ’ οικείων ούκ έχει δέτις πλουτών άσυλίαν 25 ιδίου βίου, πάρεργον δέ που χρημάτων καύτός συν απόλλυται, πρώτον μεν άμελεί τών έκ διανοίας άγα
θών, ώς και χωρίς εκείνωνευτυχών ετατό σώμαλυ μαίνεται ταις τρυφας έθίζει μεν εις πλησμονάς από τών άφορμών και πλείστας νόσους συλλέγει τήν δε 30 αυτουργίαν άνθρώπων αφαιρείται, τό πάντων υγιει νότατον γυμνάσιον γάρ έστιν ούχ ώρισμένον, ώς παλαίστρα και κυνηγεσία. άλλ’ ούτα τούβίου διακο
188
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
νούμενός τις έαυτώ πολύ κρείττων έστι τού ζώντος δι’ άλλων; θρύπτει δ’ ό πλούτος και μαλάττειλα βών πολλά πολλάκις και τάς ύγιεινάς φύσεις, και περιήγαγεν εις άσθένειαν εξέθών πολυτελών πάν τα μεν έφ’ ύπνω παρασκευαζόμενος, δυσκολωτέρους 5 έχει διά τούτο τούς ύπνους" έτοιμότερον δ’ εισιν οι κατά φύσιν, ούγάρ έκ χρυσού και ελέφαντος κατε σκευασμένα κλίναι και πορφυροί τάπητες ούδε ύπό βαθρα και παστάδες ύπνους ποιούσιν, άλλ’ έργα και νόμιμοι πόνοι και τό τής φύσεως αυτής άναγκαίον 10 ούκ έά δ’ όπλούτος αυτομάτων μετασχειν καλών, λυμαίνεται δε τους ιδίους έθεσε και φαρμακεύει τά
πεφυκότα, τας δε ώρας ούκ έφίηση χρήσθαι και
μελετάν προς τα γιγνόμενα ποιεί δε και πρός θάλ πος άσθενέστερον τόν ευτυχούντα και πρός κρύος, 15.
και δι’ ών επιτηδεύει μήπαθεΐν ταύτα, ευπαθέστε
ρος αυτούς γίγνεται κατισχύει δε μάλλον αυτών ό κεχρημένος μένει γάρ έντή τού βίου τάξει και πρός άέρα ζήν έπίσταται και ούκ άγανακτεί τους τού θεού
πράγμασιν, άλλά δι' αυτών άπεισιν έρρωμένος, 20 ούτωμεν όπλούτος και τα σώματα βλάπτει, τάδε άλλα μείζω πάθη στασιάζει μεν οίκους και κακόν άθλον άδελφους πρόκειται, τέκνα δ’ έχθράποιεί πα τράσιν επιθυμούντα τής περί τον πλούτον εξουσίας, αύτους δε τους τέκνοις τούς γονείς βαρυτέρους, οι 25 φίλοι δε ύποπτοι διάπλούτον, ό μεν άληθής άπι στείται διά τόν κόλακα, νικά δεό κόλαξτόν άληθεύ οντα μιμούμενος, και τους μεν ελευθεριωτέρους, ότι μήκολακεύουσιν, όργίζεται, τούς δε κολακεύοντας ύφοράται και έφ’ άρπαγήν παρείναι δοκεί. λαφύρω 30 δ' όμοιόν έστιν έλπιζομένων νόσων πλουσίους τε λευτήσαντι δε ού γίγνεται πλουσίω πένθος ούτε
φΟΓΟΣ ΠΛΟΥΤΟΥ κ. Γ.
- 189
παρά τών διαδεξαμένων, έπει χαίρουσιν ειληφότες,
ούτε μήν παράτών μή λαβόντων, έπει μισούσινώς έκ τοσούτων άτιμοι, έτι πρός τούτοις, δ μάλιστα τώ πλούτω προσείναι δοκεί, τό δούναι χάριν, ούχ 5άπλούν έστίν, άλλ' έχει συμφοράς πλείονας, έστι μεν ούδε ευπρεπής ή χάρις ή δι’ άργυρίου δοθέν τος, εράνω δ’έοικεν οι δ’ άνευ χρημάτων άπ’ εύ νοίας επιδεικνύμενοι και βοηθούντες ελευθέριον τήν ευεργεσίαν έχουσι και τους τυγχάνουσι και τους κε
10 χαρισμένην, είτα όμένλαβών παράπλουσίου πάλιν άπαιτεί, και τά πρώτον απόλωλεν, άνμή γένηται πάλινό τυχών εγκαλεί, κάν άλλοι τυγχάνωση και πλείονας ούτως όχαριζόμενος τσί τούς μεμφομένους Α έχεις πάσι γάρ ούκ άρκέσει, πάντες δ’ ώς εκ περιτ 15 τών άπαιτούσι. ταύτα μεν τώ πλούτω πρόσεστι και έκτών δοκούντων καλών, τάλλα δ’ αφόρητα, άλα ζονεία, θρασύτης, ύπεροψία, φροντίδες αισχρα, κα και μεν δρέξεις κακαι δ’ ήδονα, πόθος δ’ ακόρεστος αυτώ πρόσεστιν. έξαύτούδε αι πλείσται τώόντιπο 20 νηρία, και μυρία των κακών ούκ άνήν, ειμή πλού τος ήν, δι’ όνγίγνεται φόνος, (διά κέρδος) ιερά συ λάται, ή φιλία παραβαίνεται, πίστις άμελείται, φε ρούσης έπι κέρδος άπιστίας, προδίδονται πατρίδες, ούδε ενόκνείται κακόν,
2532 Πλουτάρχου κατά πλούτου, Φύσει μεν γάρ δυσχαλίνωτον όρεξις, προσλαβούσα δε και πλούτου χορηγίανάχαλίνωτον 33 Εν τώ αυτώ. Αλλ' ή άπληστία και άπιστός έστιν έναύτους μα 30νία, τοιούτωμεν ενθουσιασμώχρήσθαι περί τήν κτή
σιν, ώς εικτήσαντο μηκέτι καμουμένους τοσαύτη
190
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
δε άμελεία περί τα ληφθέντα, ως μη γενόμενα, δυσερωτιώσιδετών,άπόντων, υπερορώντες ών έχου σιν ούδέν γάρ ούτως άγαπώσιν ως ά έλπίζουσιν. ούκ οίδα πότερον αύτους άμεινόν έστιν έχειν ή προσδο κάν" έχοντες γάρού χρώνται, προσδοκώντες δεκά- 5 μνουσι τί ούν έπαινούμεν τοιούτον άγαθόν, ού (πό
νων) πέρας έστινούδέν, άλλ’ ώ τό ληφθεν ετέρων αρχή; 34
Βίωνος.
Βίων έλεγε καταγελάστους είναι τούς σπουδάζον- 10
τας περί πλούτον, δν τύχη μεν παρέχει, άνελευθερία δε φυλάττει, χρηστότης δε άφαιρείται, 35
Διογένης,
Διογένης έλεγε μήτε έν πόλει πλουσία μήτε ένοι κία άρετήν οικεΐν δύνασθαι. 15 9
Αν
--
36
Mονίμου.
Τον πλούτον είπε τύχης έμετον είναι 37 Σωκράτους,
-
Σωκράτης είπε “πολλού άν άξονήντόπλουτεΐν, εϊ και τό χαίρειν αυτώ συνήν νύν δε άμφω ταύτα 20 κεχώρισται, εάν τε γάρ θέλωσι χρήσθαιτώ πλούτο, τή ήδυπαθεία διαφθείρονται, εάν τε τό πλουτεΐν φυλάττειν, τή φροντίδι έαντε κτήσασθαι, τή έπι θυμία” 38 Εκ τών Αριστοτέλους χρειών,
25
Ανακρέων ό μελοποιός λαβών τάλαντον χρυσίου παρά Πολυκράτους τούτυράννου, άπέδωκεν ειπών
"μισώ δωρεάν, ή τις αναγκάζει άγρυπνεν" 39 Γέρακος έκτού περί δικαιοσύνης,
Ή πώς άν ή τού πλούτου κτήσης επί δικαιοσύνην 30
ΟΤΙ ΤΑ ΧΡΗΜΑΤΑ ΑΒΛΑΒΗ κ. τ. λ. 5.Δ.
191
και τάς λοιπάς άρετάς τινός ήγήσατος ταγάρύπηρε τούντα πρός τά χείρω έναντία εισί πρός τήν τών βελ τίστων κτήσιν. τά χρήματα δε παρακαλεί μεν έπι βαθυμίαν, ζωπυρεί δε τάς ήδονάς, έπιβουλάς δε 5 δίχή συντίθησι, κατά μεν τών εύπόρων διά των φθονούντων, κατά δε τών πενήτων διά τών δυνα
τωτέρων, άτοίνυν άλλους μεν τους κεκτημένος έπι βουλεύειν ποιεί, τούς δε έχοντας ισχυρούς πρός άδι κίαν παρασκευάζει, πώς άνες δικαιοσύνην συντε 10λέσειεν;
ΟΤΙ ΤΑ ΧΡΗΜΑΤΑ ΑΒΛΑΒΗ ΣΥΜΜΕΤΡΩΣ
ΚΑΙ ΔΙΚΑΙΩΣ ΠΟΡΙΣΘΕΝΤΑ, ΚΑΙ ΟΤΙ ΤΩΝ ΜΕΣΩΝ Ο ΠΛΟΥΤΟΣ - Δ.
1
15
Εύριπίδου Μελανίππη.
Ω τέκνον, άνθρώποισιν έστινος βίος όμικρός εύκρας έγένεθ", οις δ’ όγκος κακόν, 2
Τού αύτού Φρίξω. Kρείσσων δεβαιός όλβος άβλαβής βροτούς ή δώμα πλούτω δυσσεβώς ώγκωμένον, 203
Εύριπίδου Κρεσφόντη. Κέρδη τοιαύτα χρήτινα κτάσθαι βροτών,
έφ’ οίσι μέλλει μή ποθ’ ύστερον στένειν. 3’ Μήμοι ποτ’ είη χρημάτων νικωμένω κακόν γενέσθαι, μηδ' όμιλοίην κακούς. 254
Tού αύτού Ερεχθεί.
Αδίκως δε μήκτώ χρήματ’ ήν βούλη πολύν χρόνον μελάθροις έμμένειν, τα γαρ κακώς, τα ο οίκους έσελθόντ' ούκ έχει σωτηρίαν
192
5
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
Εύριπίδου Φοινίσσας (Electr.943). Ο δ’ όλβος άδίκως και μετά σκαιών συνών
εξέπτατ’ οίκων βραχύνόμιλήσας χρόνον, 6
Ευριπίδου "Γνοί, Κέκτησο δ’ όρθώς αν έχης, άνευ ψόγου, και σμικρά σώζων τούνεχ’ όν σέβειν πρέπει,
ό
μηδ’ ώς κακός ναύκληρος εύπράξας ποτέ ζητώντά πλείον”, είτα πάντ’ άπώλεσεν. καν
7
Μενάνδρου Μην αγύρτη.
Μακάριος όστις ουσίαν καινούν έχει
ΙΟ
χρήται γάρούτος εις άδειταύτη καλώς, 7 Ούτωμαθεΐν δει πάντα και πλούτον φέρειν άσχημοσύνης γάρ γίγνετ’ ενίοις αίτιος 8
Σοφοκλέους,
Τα χρήματ’ άνθρώποισινευρίσκει φίλους, 9 Ούτοι τάχρήματ’ ιδιακέκτηνται βροτοί, τά τών θεών δ’ έχοντες επιμελούμεθα. όταν δε χρήζωσ’, αύτ’ άφαιρούνται πάλιν
15
(Eur. Phoen. 555).
10 Εύριπίδου Ερεχθέως. Τάς ουσίας γάρ μάλλον ή τάς άρπαγάς
20 -
τιμάν δίκαιον, ούτε γάρ πλούτός ποτε βέβαιος άδικος, 11
Μενάνδρου.
-
Κρείττον όλίγ' έστι χρήματ’ άνυπόπτως έχειν, ή πολλά φανερώς, αλλά μετ’ όνειδους λαβείν. 12 Σωκράτους,
Ο μεν οίνος συμμεταβάλλει τους άγγειος, ό δε πλούτος τους τών κτησαμένων τρόπους,
25
ΟΤΙ ΤΑ ΧΡΗΜΑΤΑ ΑΒΛΑΒΗ κ. τ. λ. 5.Α. 13
193
Τού αυτού,
Ούτε τον άρρωστον ή χρυσή ώφελεί κλίνη, ούτε τόν άνόητονή επίσημος ευτυχία,
14 Ισοκράτους Νικοκλής ή Κύπριοι (12). 5
Τούς χρηματισμούς τούς παρά το δίκαιον γιγνομέ νους ήγείσθε μή πλούτον άλλά κίνδυνον ποιήσειν. μή τό μένλαβείν κέρδος είναι νομίζετε, το δε άνα λώσαι ζημίαν ουδέτερον γάρ τούτων άει την αυτήν έχει δύναμιν άλλ’ όπότερον αν εν καιρώ και μετ' 10 άρετής γίγνηται, τούτ’ ωφελεί τούς ποιούντας, 15 Έκτών Αρίστωνος όμοιωμάτων, Ως τόν αυτόν οίνον πίνοντες οι μεν παροινούσιν οι δε πραύνονται, ούτω και πλούτον... 16, Αριστοτέλους, 15 Κρείττω πρός εύδαιμονίαν έλάττω κεκτήσθαι ή πολλά μετά φθόνου και γάρ καλλίων και ήδίων ού τος όβίος, ν
17
Λυκούργου,
Ούτό πλουτεΐν καλόν, άλλά τό έκ καλών πλου 20 τεΐν.
--
18 Ισοκράτους πρός Δημόνικο ν (ρ. 7 Bens). Αγάπα τώνύπαρχόντωνάγαθών μή τήν ύπερβάλ λουσαν κτήσιν, άλλά τήν μετρίαν άπόλαυσιν
19 Τού αυτού προς αυτόν (...) 25
Πειρώ τον πλούτον... χρήματα μεν τους απολαύ ειν επισταμένους, κτήματα δε τους χρήσθαι δυνα μένους,
20
Tού αυτού (1.1). Tγμα την υπάρχουσαν ουσίαν δυον ένεκεν, του -
sToB. ProE. III.
13
194
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
τεζημίαν μεγάλην βαδίως έκτισαι και τώφίλω σπου δαίω δυστυχούντι βοηθήσαι. πρός δε τόν άδηλον βίον μηδεν υπερβαλλόντως αλλά μετρίως αυτήν αγάπα. στέργε μεν τα παρόντα, ζήτει δε τα βελτίω. 21
Πλάτωνος έκ τού Ερυξίου (p.397 e).
5
Ήρώτα γάρ αύτόν τό μειράκιον πώς οιεται κακόν είναι τόπλουτεΐν, και όπως άγαθόν. δδ’ ύπολαβών, ώσπερ και σύνύν δή, έφη, τους μεν καλούς κάγαθους τών ανθρώπων, άγαθόν και τους επισταμένους όπου δείχρήσθαι τους χρήμασι, τούτοις μεν άγαθόν, τους 10 δε μοχθηρούς και άνεπιστήμoσι κακόν, έχει δι, έφη, και τάλλα πράγματα ούτω πάντα όποιοι γάρ άντινες ώσινο χρώμενοι, τοιαύτα και τα πράγματα αύτους άνάγκη είναι καλώς δ', έφη, δοκεί μου και τό τού Αρχιλόχου πεποιήσθαι
15
και φρονούσε το όκοίος έγκυρέωσιν έργμασιν, 22 Πλάτωνος έκ τού πρώτου τής πολι τείας (p.330).
Τούτου ένεκα ήρόμην, ήν δ’ εγώ, ότι μου έδοξας ού σφόδρα αγαπάν τα χρήματα, τούτο δε ποιούσιν 20 ώς τό πολύ οι άν μή αυτοί κτήσωνται οι δέκτησά μενοι διπλή ή οι άλλοι άσπάζονται αύτά, ώσπερ γάρ οι ποιηταί τά αυτών ποιήματα και οι πατέρες τούς παΐδας άγαπώσι, ταύτηδή και οι χρηματισάμενοι τα
χρήματα σπουδάζουσιν ως έργον εαυτών, και κατά 25 τήν χρείαν ήπερ οι άλλοι χαλεποί ούν και συγγε νέσθαι εισίν, οϋδεν έθέλοντες έπαινείν άλλο ή τον πλούτον. Αληθή, έφη, λέγεις. Πάνυ μενούν, ήν δ' έγώ. Αλλά μου έτι τοσόνδε είπέ τί μέγιστον οίει άγαθόν άπολελαυκένα τούπολλήν ουσίαν κεκτήσθαι; 30 Ό, ήδ’ός, ίσως ούκ άν άλλους και πολλούς πείσαιμι
ο ΟΤΙ ΤΑ ΧΡΗΜΑΤΑ ΑΒΛΑΒΗ κ. τ. λ. 5.Δ.
195
λέγων, εύγάρ ίσθι, έφη, ώ. Σώκρατες, ότι επειδάν
τις εγγύς ή τού οίεσθαι τελευτήσειν, εισέρχεται αυτό δέος και φροντις περιών έντώ πρόσθεν ούκ εισήει. ούτε γάρ λεγόμενοι μύθοι περί τών έν άδου, ώς τόν 5 ένθάδε άδικήσαντα δεί έκεί διδόναι δίκην, καταγε λώμενοι τέως, τότε δήστρέφουσιν αυτών τήν ψυχήν μή άληθείς ώσιν και αυτός, ήτοι ύπό τής τού γήρως άσθενείας ή και ώσπερ ήδη έγγυτέρω ών τών εκεί, μάλλόντι καθαρά αυτά υποψίας ούν και δεύματος 10 μεστός γίγνεται και αναλογίζεται ήδη και σκοπεί, εϊ τινάτι ήδίκηκεν, ό μενούν εύρισκων έαυτού έν τώ βίω πολλά αδικήματα, και έκτών ύπνων ώσπερ οι παίδες θαμά έγειρόμενος δε μαίνει και ζή μετά κακής ελπίδος, τώ δε μηδέν έαυτώ άδικον ξυνειδότι 15ήδεία έλπις άει πάρεστα και άγαθήγηροτρόφος, ώσπερ και Πίνδαρος λέγει, χαριέντως γάρ (το), ώ. Σώκρα τες, τούτ’ εκείνος είπεν, ότι δε άνδικαίως και όσίως τόν βίον διαγάγη, γλυκειά οι καρδίαν άτάλλουσα γηροτρόφος ξυναορεί 20
έλπίς, ά μάλιστα θνατών πολύστροφον γνώμαν κυβερνά
-
εύούν λέγει, θαυμαστώς ώς σφόδρα πρός δή τούτο έγωγε τίθημι τήν τών χρημάτων κτήσην πλεί 25στου άξίαν είναι, ούτε που παντι άνδρι, αλλά τώ
έπιεικεί και κοσμίω. το γάρ μηδε άκοντά τινα έξα πατήσαι ήψεύσασθαι, μηδ’ αύδφείλοντα ήθεώ θυ σίας τινάς ή ανθρώπω χρήματα, έπειτα έπεσε άπι ένα δεδιότα, μέγα μέρος εις τούτο ή τών χρημάτων 30 κτήσης συμβάλλεται. έχει δε και άλλας χρείας πολ λάς, άλλά ένγεάνθ’ ένός ούκ έλάχιστον έγωγε θεύην
άνεις τούτο άνδρινούν έχοντι, ώ. Σώκρατες, πλού 13 και
196
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
-
τον χρησιμώτατον είναι. Παγκάλως, ήν δ’ εγώ, λέ γεις, ώ. Κέφαλε.
23 Μουσωνίου Tών μεν Κροίσου και Κινύρου θησαυρών πενίαν έσχάτην καταψηφιούμεθα, ένα δε και μόνον πιστεύ-5 σομεν είναι πλούσιον και σοφόν τόν δυνάμενον κτή σασθαι τό άνενδεες πανταχού 24
Δημοκρίτου,
-
Χρημάτων χρήσης ξύννόφ μεν χρήσιμονές τόέλευ θέριον είναι και δημωφελέα, ξύν άνoίη δε χορηγίη 10 ξυνή. 25
--
Tού αύτού.
Χρήματα πορίζειν μεν ούκ άχρήίον, εξ άδικης δε παντός κάκιον.
26
Πυθαγόρου.
15
Ούτε ίππον χωρίς χαλινού ούτε πλούτον διχαφρο νήσεως δυνατόν κρατείσθαι. 27
Πλάτωνος.
Πλάτων έρωτηθείς πόσην δει ούσιαν έχειν είπεν “όσην έχων ούτ' έπιβουλευθήση ούτε τών άναγκαίων 20 άπορήσεις. 28
Κλεάνθους,
Κλεάνθης έρωτώμενος πώς άν τις είη πλούσιος
είπεν “εί τών επιθυμιών είη πένης”. 29
Φαβωρίνου.
Ουδείς γούν ούτω πλουτεϊ, όστις ούκ ελάττω έχει ών περ. βούλεται τόν δε εύθυμείσθαι θέλοντα χρή έν μεν τους άγαθος άφοράν εις τούς έλάττω άγαθά κεκτημένους, ένδετους κακούς εις τούς μάλλον δυσ
25
ΠΕΝΙΑΣ ΕΠΑΙΝΟΣ ΕΕ
197
τυχούντας, εάν δέγε ή έντους άγαθος εις τό ύπερ έχον ή έντους κακούς εις τό ένδεέστερον άποβλέπης, άει λυπήση, έστι δε λύπη άνία επί τους οικείους κα κούς.
530 Εκ τής επιστολής τής περί φιλίας, Πλούτωμέντοι χρηστέον ώς ύλη τινός ούκ έπι παντός όμοίως,
31 Εν τώ αύτώ. Αρετήνούν τοις πάσι μάλλον εύκτέον ή πλούτον 10 άνοήτοις σφαλερόν. ύπό γάρ χρημάτων αύξεται κα
κία, και όσω τις ανάφρων ή, τοσούτω πλέον έξυβρί ζει, τό λυσσώδες αυτού τών ήδονών έκπληρούν έχων. 32' Αριστίππου. Ούχ ώσπερ ύπόδημα το μείζον δύσχρηστον, ούτω 15 και ή πλειων κτήσης τού μεν γαρ έντή χρήσει τό πε ριττόν έμποδίζει, τήδε και όλη χρήσθαι κατά καιρόν έξεστι και μέρει.
33 Σωκράτους, Ιδρώς μεν ό έκτών γυμνασίων εύσχημονέστερος, 20 πλούτος δ’ ό έκτών ιδίων πόνων. 34
Tού αυτού,
Τον πλούτον ώσπερ φίλον έκτενή και απροφάσι στον εις τάς καλάς δεν παραλαμβάνειν πράξεις,
ΠΕΝΙΑΣ ΕΠΑΙΝΟΣ. 5.Ε.
251
Aντιφάνους, "Απανθ’ ό
εμφάνιση
Η
αυτού ποιεί,
Πενία γάρ έστιν ή τρόπων διδάσκαλος,
ή είναι
198
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
-
Μενάνδρου, Κιθαριστή.
2
Το κουφότατόν σετών κακών πάντων δάκνει,
πενία, τί γάρ τούτ' έστινής γένοιτ’ άνες φίλος βοηθήσας ιατρός βαδίως; Δι φίλου.
3
5
Πένητος άνδρός οϋδεν ευτυχέστερον τήν (γάρι έπι τόχείρον μεταβολήνού προσδοκά Μενάνδρου Λευκαδία.
4
-
Αει νομίζονθ’ οι πένητες τών θεών. 5 Εύριπίδου Φοινίσσας (557). Έπει τάγ’ άρκούνθ’ ικανά τους γεισώφροσι.
ΙΟ
Μενάνδρου,
6
Αίσχυνόμενος αίσχιστα πενίανάν φέρος, 7
Εύριπίδου Πολυίδου.
Πλουτεΐς" τά δ’ άλλα μή δόκειξυνιέναι" έντώ γάρ όλβω φαυλότης ένεστι τις,
15
πενία δε σοφίανέλαχε διά τό δυστυχές, 8 Αλέξιδος,
Tών γάρ άγαθών τον πλούτον ύστατον τίθει" αβεβαιότατον γάρ έστινών κεκτήμεθα,
20
τά δ’ άλλ’ έπιεικώς τους έχουσι παραμένει,
9 Απολλώνιος Λύκω. Ούτό πένεσθαι κατά φύσιν αισχρόν, άλλά τό δι' αισχράν αιτίαν πένεσθαι όνειδος. 10
Αιλιανού έκ τής συμμίκ του ιστορίας 25 (Π,43).
Πενέστατοι έγένοντο οι άριστοι τών Ελλήνων
Αριστείδης ό Νικομάχου, και Φωκίων δΦώκου, και
ΠΕΝΙΑΣ ΕΠΑΙΝΟΣ Ε.Ε.
199
Επαμινώνδας ό Πολύμνιδος, και Πελοπίδας ό Θη βαιος, και Λάμαχος ό Αθηναίος, και Σωκράτης ό Σωφρονίσκου, και Εφιάλτης ό Σοφωνίδου, 11
5
Διογένους,
Διογένης την πενίαν αυτοδίδακτον έφη είναι έπι κούρημα πρός φιλοσοφίαν ά γάρ εκείνην πείθεν τους λόγους πειράσθαι, ταύτ’ έν έργοις τήν πενίαν αναγκάζειν. 12
10
Τού αυτού,
Διογένης, όνειδίσαντος αυτώ τινος πενίαν μο χθηρού, έφη “διά μεν πενίανούδένα πώποτε στρε βλούμενον είδον, διά δε κακίαν πολλούς, -
--
13 Έκ τού Επικτήτου έγχειριδίου (39). Μέτρον κτήσεως τό σώμα έκάστω, ώςό πούς ύπο
15 δήματος, εάν μεν ούν επί τούτου στής, έχεις τό μέ τρον καί τήν επιβάθραν, εάν δεύπερβής, άφήκας ώς κατά κρημνού σεαυτόν ούτω γίγνεται κατάχρυσον υπόδημα, είτα πορφυρούν, είτα κεντητόν υπερέβη γάρ τήν χρείαν τού ποδός τό αυτό και έπι τής κτή 20σεως, εάνύπερβήσώμα, όρος ουδείς έστι, 14
Φαβωρίνου.
Πενίας διττόν είδος ή γάρ διά τήν γνώμην άν θρωποι πένονται ή διά τήν τύχην, άλλά τήν μεν τύ χην έστι θεραπεύσαι και δόσει και εύρέσει και έργα 25σία και αύταρκείας τήν δε γνώμην ουκ έστιν ούγάρ
όμοιωνδέονται ούτός τε κάκείνος άλλ’ ο μεν περι έρχεται “αιτίζων ακόλους”, δ δε ούκ ακόλους ούδε ψωμόν. 15 Πλουτάρχου έκ τού ότι και γυναίκα 30
παιδευτέον,
200
12ΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΛιον
Αρχύτας άναγνούς τόν Ερατοσθένους Ερμήν τού τον έπήνεσε τον στίχον χρειώ πάντ’ εδίδαξε τί δ' ού χρειώ κεν άνεύροι;
(και τούτον
-
όρθού και γάρ μάλλον έπωδίνουσε
--------
16
είναι
Tού αυτού κατά πλούτου,
--
Ούδέποτε λιμός έγέννησε μοιχείαν, ούδέποτε άπο ρία χρημάτων άσωτίαν, βραχειά τις έστι σωφροσύνη τό πενητεύειν, όλίγη τις εύνομία τό άπορείσθαι. 10 17 Αρκεσιλάου, Αρκεσίλαος τήν πενίαν λυπράν μεν έλεγεν είναι ώσπερ και την Ιθάκην, άγαθήν δε κουροτρόφον έθί ζουσαν συνείναι λιτότητα και καρτερία, και καθόλου
η γυμνάσιον αρετής έμπρακτον,
15
--
18 Σωκράτους,
-
Σωκράτης τήν πενίανέλεγεν μικράν είναι σωφρο σύνην. 19
Διογένους,
Διογένης τήν πενίαν έλεγεν αυτοδίδακτον είναι 20
άρετήν. 20
Υψαίου.
Θεράπευε τό φοβείσθαι, και ούφοβήση πενίαν. 21 Έκ τών Τέλητος έπιτομή Η πενία κωλύει πρός τό φιλοσοφείν, ό δε πλούτος25 εις ταύτα χρήσιμον, ούκ εϋ, πόσους γάρ ο ειδι’ εύ ν
τη
2
,
-ν
Λ,
-η
9
πορίαν ή δι' ένδειαν κωλυθήναι σχολάζειν; ή ούχ
δράς ότι ώς έπι τό πολύ οι πτωχότατοι φιλοσοφούσιν, οι δε πλούσιοι διά ταύτ’ αυτά εν πάση ασχολία εί σίν, ού κακώς δε και Θέογνις λέγει 30
ΠΕΝΙΑΣ ΕΠΑΙΝΟΣ. - Ε. --
201
πολλώτοι πλείους λιμού κόρος ώλεσεν άνδρας, έπει πού άν δείξειας δι’ ένδειαν κεκωλυμένους φι λοσοφείν ώσπερ διάπλούτον; ή ούχόράς ότι διά μέν ένδειαν καρτερείν βιάζονται, διά δέπλούτοντά έναν 5τίας όταν γάρ, ομαι, τώ άνθρώπω προσγένηται ευχερώς πορίζεσθαι ών άν επιθυμή, ουκέτι ούτος πρός τόπονεν ή ζητεΐντι έστίν, άλλ’ έχων συνερ γόν τόν πλούτον τή αυτού κακία ουδεμιάς ήδονής απέχεται, ή πάλιν ούχ όράς διότι οι μεν πλούσιοι 10 πλείω πράττοντες κωλύονται τού σχολάζειν, ό δε πέ
νης ούκ έχων τί άν πράττη, πρός τό φιλοσοφείν γί νεται; Ζήνων έφη Κράτητα άναγινώσκεινένσκυτείω καθήμενον τόν Αριστοτέλους προτρεπτικόν, δν έγρα ψε πρός Θεμίσωνα των Κυπρίων βασιλέα, λέγων ότι 15 ουδενί πλείω άγαθά ύπάρχει πρός τό φιλοσοφήσαι, πλούτόν τε γάρ πλείστον αύτόν έχειν ώστε δαπανάν
εις ταύτα, έτι δε δόξαν ύπάρχειναύτώ άναγινώσκον
- τος δε αυτού, τόν σκυτέα έφη προσέχειν άμα βάπτον τα, και τόν Κράτητα ειπείν “εγώ μοι δοκώ, ώΦι 20 λίσκε, γράψειν πρός σε προτρεπτικόν" πλείω γάρ δρώσοι ύπάρχοντα πρός τό φιλοσοφήσαι ών έγραψεν Αριστοτέλης, ή πάλιν, οικέται μεν οι τυχόντες αύ τούς τρέφουσα και μισθόν τελούσε τους κυρίους" έλεύ
θερος δεάνήρ αύτόν τρέφεινού δυνήσεται; έπει και 25τών τοιούτων φροντίδων μοι δοκεί ό"Ασσιος λελυμέ νος πολύ εύσχολώτερος είναι τώ μηδέν οι ύπάρχειν. οιονδήπου έντώνύν πολέμω περιούδενός φροντί ζει ή περί αυτού, ό δε πλούσιος και περί έτέρων, ού κακώς oύν ούδε Σοφοκλής πεποίηκε λέγοντα τόν Οι 30 δίπουν
-
τόμενγάρύμών άλγος εις έν έρχεται" έγώ δ’ έμαυτόν και πόλιν και σε στένω.
202
--
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
άλλ’ όμως ταύθ’ δρώντες γινόμενα ουδέν ήττον κακοδαιμονείν οίονται, κάν πένητες ώσ. φασί δε και ένταϊς πόλεσιν έντιμοτέρους είναι μάλλον τούς πλουσίους τών πενήτων, οι τοιούτοι δέ μοι δοκούσιν
ούκ ακούειν διότι Αριστείδης πτωχότατος ών πάν-5 των Αθηναίων έντιμότατος ήν, και ότε τους φόρους ταϊς πόλεσιν ήθελον τάξαι Αθηναίοι, έκείνον κατέ στησαν, ούδένα οιόμενοι δικαιότερ’ άν τάξαι και ότι Καλλίας πλουσιώτατος ών Αθηναίων μάλλον προσεποιείτο Αριστείδου οικείος είναι ή Αριστείδης 10 Καλλίου και πολύ μάλλον ήσχύνετο Αριστείδης έπι τώ πλούτω Καλλίου ή Καλλίας έπι τή Αριστείδου πενία, ή πάλιν Λυσάνδρου τού Σπαρτιάτου τίς έν τιμότερος γέγονεν ή τιμών πλειόνων ήξιώθη; και ούτος τάς θυγατέρας ούκ έδύνατο έκδόσθαι προίκα 15 δούς άλλους δε όπόσους θέλεις άν τις εποι, οι πέ
νητες όντες έν μείζονι τιμή έγένοντο τών πλουσίων, ούκ άπό τρόπου δέ μοι δοκεί ούδ’ ό Ευριπίδης έγκω μιάζων λέγειν τόν Ετεοκλέα, διότι νεανίας μεν έν δεής ήν, 20 πλείστας δε τιμάς έσχ’ έν Αργείων πόλει. --
22
Ξενοφώντος έκ τού συμποσίου (3,9).
Τι γάρ σύ, έφη, ώΧαρμίδη, έπι τίνι μέγα φρο
νείς; Εγώ αύ, έφη, έπιπενία μέγα φρονώ. Νή Δι", έφη ο Σωκράτης, έπ’ ευχαρίστωγε πράγματι, τούτο 25 γάρ δή ήκιστα μεν έπιφθονον, ήκιστα δε περιμάχη τον, και άφύλακτον όν σώζεται, και άμελούμενον ισχυρότερον γίγνεται.
ΠΕΝΙΑΣ ΡΟΓΟΣ :
203
ΠΕΝΙΑΣ ΦΟΓΟΣ. Εξ.
Εύριπίδου Βελλεροφόντη. Όστις δε γαύρον σπέρμα γενναιόν τ’ έχων βίου σπανίζει, τώγένει μεν ευτυχεί, 5 πενία δ’ ελάσσων έστίν, ένδ’ άλγύνεται 1
-ν
-
2
-
-ν
Σ
-
Σ.
--
φρονών, ύπ’ αιδούς δ’ έργ' άπωθείται χερών 2
Εύριπίδου Ηλέκτρας (376).
Πενία διδάσκει δ’ άνδρα τή χρεία κακόν. 3
Εύριπίδου Αρχελάου.
Ούγάρύπερθεν κύματος άκραν
10
δυνάμεσθ' έτι γάρ θάλλει πενία, κακόν έχθιστον, φεύγει δ’ όλβος,
Εύριπίδου Αρχελάου. Ούκ έστι πενίας ιερόν, έχθίστης θεού 15 μισώ γάρ όντως οι τινες φρονούσιμέν, φρονούσε δ’ ουδέν χρημάτων υπέρτερον, 5 Μενάνδρου Γεωργώ. Εύκαταφρόνητόν έστι, Γοργία, πένης, κάν πάνυ λέγη δίκαια τούτου γάρ λέγειν 20 ένεκα μόνου νομίζεθ ούτος τού λαβείν και συκοφάντης εύθύς ότό τριβώνιον έχων καλείται, κάν άδικούμενος τύχη, 4
6
Φιλήμονος,
Όστις πένης ών ζήν παρ’ό ζήβούλεται ... 257 Η γάρ σπάνις πρόχειρος εις τό δράν κακά, 8 Έρημός έστ’ άνθρωπος ήπορημένος, 9 Σοφοκλέους, Πενία δε συγκραθείσα δυσσεβεί τρόπω άρδην άνελε και κατέστρεψεν βίον.
204
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
(υ φυ κίαφύ ν Δι φίλο υ,
10
Πενία δε τους έχουσινού σμικρά νόσος, 10’ Πενίας ούδες έστι μείζων πολέμιος 11 Μενάνδρου, Πρός άπαντα δελόνό πένης έστι γάρ,
και πάντας αυτού καταφρονείνύπολαμβάνει 11* Ο γάρ μετρίως πράττων περισκελέστερον
άπαντα τάνιαρά, Λαμπρία, φέρει 12 Καλλιμάχου,
Aιεί τους μικρούς μικρά διδούσι θεοί,
ΙΟ
13 Κράντορος,
Ούκ έστι πενίας ουδέν άθλιώτερον
έντώβίωσύμπτωμα και γάρ αν φύσει σπουδαίος ής, πένης δέ, κατάγελως έσει. Α
14
Θεόγνιδος (649).
Ώ δειλή πενίη, τί έμούς επικειμένη ώμους σώμα καταισχύνες και νόον ημέτερον;
------------
αισχρά δέμ ουκ έθέλονταβί κακά πολλά διδάσκεις, έσθλά μετ’ άνθρώπων και κάλ’ επιστάμενον. πάς γάρ άνήρ πενίη δεδμημένος ούτε τι ειπείν ούθ” έρξα δύναται, γλώσσα δέρι δέδεται. 15
20
Θεόγνιδος (155).
Μήποτέ μοι πενηνθυμοφθόρον άνδρι χαλεφθείς μηδ’ άχρημοσύνην, Κύρνε, κακήν πρόφερε Ζεύς γάρ τοι τό τάλαντον έπιρρέπει άλλοτε άλλως, άλλοτε μεν πλουτεΐν, άλλοτε μηδέν έχειν,
χρή δ’ άει κατά γήν τε και εύρέα νώτα θαλάσσης δίζεσθαι χαλεπής, Κύρνε, λύσιν πενίης.
16 Θεόγνιδος (το).
25
ΠΕΝΙΑΣ ΡΟΓΟΣ Εξ.
205
Χρή πενην φεύγοντα και ές μεγακήτεα πόντον βιπτεΐν, και πετρέων, Κύρνε, κατ’ ήλιβάτων. 17 Αλκαίου ποιητού, »
η
Αν
1
γ'
Αργαλέον πενία, κακόν άσχετον,
-
5 ά μέγανδάμνησι λαόν άμηχανία συνάδελφεά, 18
Ησιόδου (Οp.717).
Μηδέποτ’ ούλομένην πενηνθυμοφθόρον ανδρι τέτλαθ’ όνειδίζειν, μακάρων δόσιν αιέν έβντων, 19 Αριστοφώντος Βαβίου.
10 Σαφής ό χειμών έστι τής πενίας λύχνος άπαντα φαίνει τα κακά και τά δυσχερή 20 Μενάνδρου, Πλο κίω. Όστις πένης ών ζήν ένάστει βούλεται, άθυμότερον έαυτόν επιθυμεί ποιείν, 15 όταν γάρ εις τρυφώντα και σχολήνάγειν δυνάμενον έμβλέψη, τόθ' αύτόν έστ’ δεν ώς άθλιονζή και ταλαίπωρον βίον. 20"
ε γν
Κακώς ο δεσπότης βεβούλευται πάνυ.
έν άγρώγάροικών, ού σφόδρ’ έξηλέγχετο 20 τής μερίδος ώντής ούδαμού τεταγμένης, είχεν δε παραπέτασμα τήν *-------------------------έρημίαν. ξκών μί ο γ' 21 - Tού αύτού Παρακαταθήκης, Αισχρόν γενέσθαι πτωχόν εύσθενήθ’άμα. ---------------22
25
Τιμο κλέους Ποντικού,
Πολλούς γάρ ένιοθ’ ή πενία βιάζεται άνάξ' αυτών έργα παρά φύσιν ποιείν, 23 Αριστοφώντος, Το τέλος άπασίν έστε τους πτωχούσι νύξ" έπισκοτειγάρ τους κακούσι πανταχού
206
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
ΣΥΓΚΡΙΣΙΣ ΠΕΝΙΑΣ ΚΑΙ ΠΛΟΥΤΟΥ
1
ΕΖ.
Αντιφάνους,
Καλώς πένεσθαι μάλλον ή πλουτεΐν κακώς τόμεν γαρ έλεον, τό δ’ έπιτίμησιν φέρει. 2
Μενάνδρου,
«Ο
Κρείττον γάρ έστιν, άν σκοπή τις κατά τρόπον, ν
ν
9
ο
-
2 η ,
9
-
Λ,
ν
μήπόλλ' άηδώς, όλίγα δ’ ήδέως έχειν,
-
"πενίαντ' άλυπον μάλλον ή πλούτον πικρόν. 3
Εύριπίδου Αλεξάνδρω. Κακόντι βούλευμ’ ήνάρ’ εις εύανδρίαν όπλούτος άνθρώποισιν αίτ’ άγαν τρυφαί. πενία δε δύστηνονμέν, άλλ' όμως τρέφει μοχθούντ’ αμείνω τέκνα και δραστήρια, 4 Εύριπίδου Ηλέκτρα (1138). Πένητας ούδες βούλεται κτάσθαι φίλους, 5 Λαμπροί γάρεις γένος γε, χρημάτων γεμήν πένητες, ένθεν ή εύγένει’ άπόλλυται (ib.37).
1ο
15
-
6
Κράντορος. Τόγάρδιάφορον και φρονίμους πάντας ποιεί,
Α
τό σωφρονείν δ’ ένεστιν έντούτωμόνω. 7
20
Θεόγνιδος (719).
Ίσόντοι πλουτούσιν, όσος πολύς άργυρός έστι και χρυσός και γής πυροφόρου πεδία
ίπποι θ’ ημίονοί τε, και ώ τάδε πάντα πάρεστε, γαστρί τε και πλευρας και ποσινάβρά παθεΐν, 25 παδός τ’ ήδέ γυναικός όταν δέκετώνδ’ άφύκητα ώρη, σύνδ’ ήβηγίγνεται αρμονία, ταύτ’ άφενος θνητοσιτά γάρ περιώσια πάντα χρήματ’ έχων ουδείς έρχεται εις άδην, -
ΣΥΓΚΡΙΣΙΣ ΠΕΝΙΑΣ ΚΑΙ ΠΛΟΥΤΟΥ
- Ζ.
207
ούδ’ ανάπονα δίδούς θάνατον φύγο, ουδε βαρείας - νούσους, ούδε κακόν γήρας επερχόμενον 8 Αντιφάνους έκ Νεανίσκων, Ο πλούτός έστι παρακάλυμμα των κακών, 5ώ μήτερ, ή πενία δε περιφανές τε και ταπεινόν. -
9
Θεόγνιδος (1057).
Οι μεν γαρ κακότητα κατακρύψαντες έχουσι πλούτω το δ’ άρετήν ούλομένη πενίη. 1010
Κριτίου.
Σοφής δε πενίας σκαιότητα πλουσίαν κρείσσον σύνοικόν έστιν ένδόμους έχειν.
Εύριπίδου Τηλέφω. Μίκρ’ άν θέλουμε και καθ' ημέραν έχων 15 άλυπος οικεΐν μάλλον ή πλουτών νοσείν 11
12
Ιππώνακτος,
Eί τις καθείρξει χρυσόν ένδόμος πουλύν
και σύκα βαιά και δύ” ή τρεις άνθρώπους, γνοίηχ’ όσοντά σύκα τού χρυσού κρέσσω. 2013 Μενάνδρου, --
Ώιμηνεγώ τους πλουσίους, ώΦανία, οις μή τό δανείζεσθαι πρόσεστιν, ού στένειν τάς νύκτας ούδε στρεφομένους άνω κάτω
ομοι λέγειν, ήδύν δε και πράόντινα 25 ύπνον καθεύδειν άλλά τών πτωχών τινά, νυν δε και τους μακαρίους καλουμένους
ύμάς όρώ πονούντας ήμύν έμφερή 14 Εύριπίδου Δανάη. Φιλούσε γάρ του τών μεν όλβίων βροτοι 30 σοφούς ήγεσθαι τούς λόγους, όταν δέ τις
208
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
λεπτών άπ’ οίκων εύλέγηπένης ανήρ, γελάν, εγώ δε πολλάκις σοφωτέρους πένητας άνδρας εισορώ τών πλουσίων, και τούς θεούσε μικρά θύοντας τέλη τών βουθυτούντων όντας εύσεβεστέρους, 15
--
5
Θεόγνιδος (619).
Πόλλ’ έν άμηχανίησι κυλίνδομαι άχνύμενος κήρ. άκρην γάρ πενηνούχύπερεδράμομεν. Πάς τις πλούσιον άνδρα τίει, άτίει δε πενιχρόν πάσιν δ’ άνθρωπος αυτός ένεστι νόος.
ΙΟ
16 Εύριπίδου, Εγώ τό μεν δή πανταχού θρυλούμενον κράτιστον είνα φημί μή φύναι βροτώ. τρισσών δε μοιρών έγκρινώ νικάν μίαν,
πλούτου τειχώτο σπέρμα γενναίον προσή πενίας τ' αριθμόν γάρ τοσόνδε προυθέμην όμεν ζάπλουτος, εις γένος δ' ούκ ευτυχής, άλγεϊμέν, άλγεί, παγκάλως δ’ άλγύνεται, όλβου διοίγων θάλαμονήδιστον χερί,
15
ν
έξω δειβαίνων τούδε τόν πάρος χρόνον
20
πλουτώνύπ’άτης ζεύγλαν άσχάλλει πεσών. όστις δε γαύρον σπέρμα γενναιόν τ’ έχων βίου σπανίζει, τώ γένει μεν ευτυχεί, πενία δ’ ελάσσων έστίν, ένδ’ άλγύνεται φρονών, ύπ’ αιδούς δ’ έργ’ άπωθείται χερών
25
ό δ’ ουδέν ούδες, διά τέλους δε δυστυχών
τοσώδενικά, τούγάρεύτητώμενος ούκ οίδεν, άει δυστυχών κακώς τ’ έχων. ούτως άριστον μήπεπεράσθαι καλών έκείνο γάρ μεμνήμεθ' οιος ήν ποτε
κάγώ μετ’ άνδρών ήνίκ” ευτύχουν βίω.
30
ΣΥΓΚΡΙΣΙΣ ΠΕΝΙΑΣ ΚΑΙ ΠΛΟΥΤΟΥ ΕΖ. 209
17 Εγώγάρ, εινούν εχέμ’ό σπείρας πατήρ, ήπιστάμηνάν μουσικήν παρεις πονεν, ώς ευτυχήσων και κακώς πράσσων ποτέ
πρώτονμέν, έξιών πάντα γίγνεται βροτούς, 5 εύργκος είναι γαστριμή πληρουμένη στέργεινθ’ ύδρηρους ώστε θηράει ποτοις, χειμώνι τ’ άσκεϊνσώμα θερμά θ’ ήλιου τοξεύματ’ ανενμή σκιατροφούμενος νύν δ’ ούκ έθισθείς ταύτ’ επισταμαι μενού, 10 φέρειν δ' ανάγκη τόνγάρ Ορφέα λαβών
άπαντεμουσών έννεάφθογγον μέλος ούκ άν πίθοιμι γαστέρι, αλλά δεν βίου. 18 Φιλήμονος,
Νή τόν Δία τόν μέγιστον ώμην, Σωσία, 15 έγώ πρότερον τούς μεν πένητας ζήν μόνους όδυνωμένους, των πλουσίων δε τόν βίον
ιλαρόντιν είναι και φέρειν εύθυμίαν
ας
νυνι δε διαφέροντα τους καθ' ημέραν δαπανήμασιν νή τόν Δί” είσορώ μόνον, 20λύπας δ’ έχοντας μείζονας τούς μείζονας, 19
Φιλήμονος,
Αει τό πλουτεΐν συμφοράς πολλάς έχει, ο φθόνον τι έπήρεάντε και μίσος πολύ, τί κά η πράγματάτε πολλά κάνοχλήσεις μυρίας, 25 πράξεις τε πολλάς συλλογάς τε τούβίου. ετα μετά ταύτ’ ευθύς τρευρέθη θανών, άλλοις καταλείψας εις τρυφήν τήν ουσίαν
όθεν πένεσθαι μάλλον ήδέως έχω, έχειν τεμέτρια κάμέριμνον ζήν βίον, 30 και μήτ’ έχειν με πλούτον μήτε πράγματα, πάς γάρ πένης ών μεγάλα κερδαίνει κακά SΤΟΒ, ΕΙ,ΟΕ, ΙΙΙ,
14
εν
210
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
20 Εκ τής επιστολής τής περί φιλίας, 9
ρ
Α
9
α
-
αν
Εν πενία μέν τις διετέλεσεν εύδαιμονών, ώς ήκι στα δ’ έν πλούτω και άρχας, τοσούτον ύπεραίρει πε
νίας άγαθόν, ώστ’ αισχρού πλούτου νόμιμος άνήρ 9
9
Λ,
η
Αν
ν
ν
9
ρ
α
άλλάξαιτ’ άν πενίαν, είγεμή τών ποτε Αθηναίωνό ό πλουσιώτατος άμενων ήν Αριστείδου και Σωκρά τους (Θεμιστοκλής δΝεοκλέους) έν πενία τής άρετής, ό δε πλούτος έκείνου αύτού και αύτός έξίτηλός τε και α
-ν
Α.
9
--
ν
Σ
ν
Αν
ν
ν
άνώνυμος φαύλω γάρ άματώ θανάτω πάντα συνοί χεται, το δε καλόν αιώνιον. ΙΟ 21 Αναξιμένους
Ούγάρούτως οι πλουτούντες ώς οι πένητες τούς
άτυχούντας οίκτείρειν ειώθασε δεδιότες γάρ περί αύτώντάς τών άλλων συμφοράς έλεούσιν. 22 Η γάρ πενία και πρός τάς τέχνας δεινοτέρους 15 και πρός τόν βίον τεχνικωτέρους τούς ανθρώπους καθίστησε.
22" Χαλεπή γάρ διδάσκαλος ή πενία τού μικρόν φρονείν.
23
Δημοκρίτου.
20
Πενίη πλούτος ούνόματα ένδείης και κόρου, ούτε ών πλούσιος ό ένδέων ούτε πένης όμή ένδέων 24, 25
Tού αυτού,
“Hν μή πολλών επιθυμέης, τά όλίγα του πολλά δόξει σμικρή γάρ όρεξις πενίην ισοσθενέα πλούτω 25 ποιέει.
26 Διογένους, λόκλιο "
Διογένης όνειδίζοντος αύτώ τινος πενίαν “κακό δαιμον” είπεν “ούδένα ποτέ τυραννούντα διά πε νίανέόρακα, διά δε πλούτον τούς πάντας” 30
ΣΥΓΚΡΙΣΙΣ ΠΕΝΙΑΣ ΚΑΙ ΠΛΟΥΤΟΥ
27
ΕΖ.
211
Κράτητος κυνικού, ιν
ν
ν
-ν
ο
2
ν
Α.
Κράτης ου το πλούτω είπεν έαυτόν ηύδοξηκένα μεγάλα, άλλά τή πενία,
28 Έκ τών Αρριανού προτρεπτικών όμι– λιών.
ό
Αλλά δή. Σωκράτης, Αρχελάου μεταπεμπομένου αύτόν ώς ποιήσοντος πλούσιον, έκέλευσεν άπαγγεί λαι αύτώ διότι “Αθήνησι τέσσαρές εισι χοίνικες τών 2.
ν
-
Σ
-
ο κ.
αν
-ν
άλφίτων όβολού ώνιοι και κρήναι ύδατος δέουσεν. 10ει γάρ του μή ικανά τά όντα έμοί, άλλ" έγώ τούτοις -
ν
ο
ν
η
,
Αν
Σ
2
και
η
-
ικανός, και ούτω κάκείνα έμοί, ή ούχ όράς ότι ούκ »
2 - -
αν
αν
α
ν
--
ν
εύφωνότερον ούδε ήδιον ό Πώλος τόν τύραννον Οι
δίποδα ύπεκρίνετο ή τον επί Κολωνώ άλήτην και πτωχόν; είτα χείρων Πώλου ό γενναίος άνήρ φα 15νείται, ώς μήπάν τό περιτεθέν έκ τού δαιμονίου πρόσωπον ύποκρίνασθαι καλώς; ούδέγετόν Οδυσ
σέαν μιμήσεται, όστις και έντους βάκεσινούδέν μείον η
-
2 - --
-
-
22
διέπρεπενή έντή ούλή χλαίνητή πορφυρά;
29 Έκ τών Αριστωνύμου τομαρίων, 20 Ότι πλώ έρικετώ παράγήν ότών πενήτων βίος, ό δε των πλουσίων τώ διά πελάγους, τους μεν γάρ βάδιόν έστι και πείσμα βαλείν και προσσχεΐν και νεωλκήσαι, τους δ’ ού. 30
25
Ύψαίου.
Μή φεύγε πενην, άλλ’ άδικίην, ουδείς γάρ ότι
πένης μετήλλαξεν, άλλ’ ότι άδικος, ούκ ούν ουδε πλούσιος ών βιοί έπαινετώς, άλλ’ ότι δίκαιος,
31 Έκτών Τέλητος επιτομή Δοκεί μοι ή τών χρημάτων κτήσης σπάνεως και
30 ένδειας παραλύειν, και πώς; ούχόράς ένιους κεκτη 14 και
212
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
μένους μεν πολλά ώς δοκούσιν, ού χρωμένους δε 9
-
9
η
Α
ο
9 - - 2
Α
**
τούτοις δι" άνελευθερίαν και βυπαρίαν; άλλ" ώσπερ
δ Πρίαμος ούδ’ έτλη έζεσθαι έπι θρόνου “πολλών ν
και ν'
--
99
9
ν
ν
ερ
ν
ν
κατά οίκον έβντων”, άλλά χαμαι έκάθητο κυλινδό
μενος κατά κόπρον,” ούτως ένιοι πολλών ύπαρχόν-5 *
- αν
2
2
9
ν
3 -Α
ν
των αύτους δι’ άνελευθερίαν ούδενός γεύονται ούδε
άπτονται, άλλά πλείω οι μύς κατεσθίουσι και οι μύρ
- μηκες ή αυτοί, ώσπερ (και) ο Λαέρτης (άγρού έπ’ έσχατιής γρη σύν άμφιπόλώ, ή οι βρώσιντε πόσιν τε παρτίθει] εις άγρόν άπελθών μόνος μετά γρα-10
αυτόν και
ξηρανεί, οι δε μνηστήρες τά έκείνου, και ώσπερ ό Τάνταλος έν λίμνη έστηκεν, δίου κακουχεί
κ. (ής φησινό ποιητής) κατά κρατός δε καρποί, άλλ' όπότ’ ιθύσει’ό γέρων” πιεινή των καρπών άψα σθαι, ή μεν λίμνη ξηρά έγι “τούς δ’ ά 15 η μεν λίμνη ξηρα εγίνετο, τους ο ανεμος 1ο βίπτασκε ποτί νέφεα σκιόεντα, ούτως ένίων ή άνε αν
ν
9
αν
Α.
Σ
λευθερία και δυσελπιστία και τον οίνον και τόνισε τον καί τήν όπώραν δίπτασκενού ποτί νέφεα άλλ' εν
9
ν
ν
Cν
ν
ν
Αν
άμεν εις τήν άγοράν άδε εις τό καπηλεύον, και έπι
--
θυμούντες οϋδενός γεύονται, και εάν μεν πρός έτέ-20 ρωνη κληθή έκπαθώς άπολαύει, αυτός δε έχων ού οι ο -ν
9
καν
ν
Σ
2
ν.
γι
9
ν
ν
-ν
θενί άν παρέχοι, άλλ’ έπιθυμών στραγγεύεται, και ι
Α
-
ν
νυν
εϊμέν τις αυτόν έξοικίζοι,τόν τοιούτον πολέμιονάν ήγοίτο έαυτόν δε έξοικίζωνού δοκεί είναι πολέμιος
ούκ άηδώς δ’ έμοιγε δοκούσι και οι αρχαίοι πρός 25 ταύτα έρωτάν, διμή άπολύει άπληστίας και άνελευ θερίας και άλαζονείας άνθρωπον, ούδε ένδείας ούδε σπάνεως άπολύει ούθεν δε τών τοιούτων άπληστίας 9
Α
ν
κ.
Α
ν
και αλαζονείας και άνελευθερίας άπολύει" τόνγάρ ν
9
-
αν
τρόπον ού, μετατίθησιν, ώσπερ ούδετών σωφρο-30 Λ
α
Αν
ν
νούντων ή πενία, έάν έκ πλουσίων πένητες γένων --
ν
η
ν
«Αν
-
ν
ται. θάττον γάρ άν έμοιγε δοκεί τις ειπείν ώς τήν
ΣΥΓΚΡΙΣΙΣ ΠΕΝΙΑΣ ΚΑΙ ΠΛΟΥΤΟΥ. - Ζ.
213
χρόαν, τό μέγεθος ή την όψιν μετατίθησιν ή τών χρημάτων κτήσης ήπερ τόν τρόπον έως δ’ άν ή ού τος άπληστος άνελεύθερος άλαζών δειλός, έν ένδεια και σπάνει έσται, και πώς σπανίζουσιν ούτοι τού 5 των ά έχουσι; πώς δε οι τραπεζίτα, φησινό Βίων, χρημάτων, έχοντες αυτά; ούγάρ αυτών όντα έχου σιν, ούδε γάρ αύτοί αυτών, είδε και τούτό τις σου
δοίη έπι τού παρόντος, άλλ’ όμοιόν έστι τό ούτως
έχειν και μή έχειν, όταν αδυνατής αυτούς χρήσθαι, 10 ήτί διαφέρει μή έχεινή ούτως έχεινώς αι Φορκίδες τόν όφθαλμόν άποκείμενα αυτάς δε εις φραγμούς και βόθρους και βόρβορονέμπίπτειν μηθεν προορω
μένας, άλλ’ έώσας άποκείσθαι έως ότου και αυτόν
τόν όφθαλμόν ό Περσεύς ύφείλετος ή τι διαφέρει 15μή έχειν τροφήν ή τοιαύτην έχειν, (ής ούμή γεύση ΤΟζί -
ο - - - -
η αν
ιχθύς και Αν
9
περιστέρια ή Αιγυπτίω κύναμη ν
α
Αν
ν
-
ή Έλληνα κρανίον άνθρώπου; όμοίως γάρ σπανιεϊ
τροφής και έχων ταύτην και μή έχων, τί ούν όφε λος τό ούτως έχειν, έπει και σύ άργύριον έχεις,
20 άλλ’ ούμή χρήση διά βυπαρίαν και δειλίαν, διό και
οι αρχαίοι έλεγαν ούκ άηδώς έφασαν
γαρ εκείνοι)
τών ανθρώπων ούς μεν χρήματα έχεινούς δεκτή ματα ούς μεν γάρ χρήσθαι τους υπάρχουσινούς δε μόνον κεκτήσθαι ούτε έαυτούς ούτε άλλους μεταδί 25 δόντας και προτεμένους, και όν τρόπον, όταν βα σιλεύς ή δυνάστης τά υπάρχοντα παρασφραγίσηται, ούκ έστινάψασθαι, ούτως (και)ενίων ή άνελευθερία
και δυσελπιστία τά ύπάρχοντα παρεισφράγισται ούκ έώσαάψασθαι, άλλά σπανίζουσι και έν ένδεια εισίν,
30 επιθυμούντες μεν πολλών χρήσθαι δε ού δυνάμε νοι, διό και δΚράτης πρός τόν επιζητούντα “τίουν
μοι έσται φιλοσοφήσαντι;” “δυνήση” φησί “τό φα χρει
214
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
σκώλιον βαδίως λύσαι και τή χειρι έξελών εύλύτως δούναι, και ουχί ώσπερ νύν στρέφων και μέλλων και τρέμων, ώσπερ οι παραλελυμένοι τάς χείρας άλλά και πλήρες όν αύτό ούτως όψει και κενούμενον ιδών
ούς δυνήση, και χρήσθαι προελόμενος βαδίως 5
δυνήση, και μή έχων ούκ έπιποθήσεις, άλλά βιώση άρκούμενος τους παρούσι, τών άπόντων ούκ έπιθυ
μών, τους συμβεβηκόσινού δυσαρεστών, και ει τις βούλεται ή αυτός ένδειας και σπάνεως άπολυθή– να ή άλλον παραλύσαι, μή χρήματα αυτώζητείτω. 10 όμοιον γάρ, φησινό Βίων, ώς εί τις τόν ύδρωπικών βουλόμενος παύσα τού δίψους τόνμέν ύδρωπα μή θεραπεύοι, κρήνας δε και ποταμούς αύτώ παρα σκευάζοι έκεινός τε γάρ άν πρότερον πίνων διαρ τις
ν
ραγείη ή παύσατο τού δίψους, ούτός τε ούκ άνποθ' 15 ικανωθείη, όταν ή άπληστος και δοξοκόπος και δεισιδαίμων, διό και είβούλε τόν υιόν σου τής έν– ν
Αν
τον δείας
ν
ν
καν
η
και σπάνεως παύσα, μή πρός, Πτολεμαίον
πέμπε όπως χρήματα κτήσεται, ει δεμή, άλαζο νείαν προσλαβών άπελεύσεται, περανεί δε ούδέν 20 άλλ' εις Ακαδήμειαν πρός Κράτητα, εκείνος ήδύ–
νατο έξι άπλήστων και πολυτελών ελευθερίους και άφελείς κατασκευάζειν και Μητροκλής δε έκείνος
έφη, ώς ένικεν, ότε μέν παρά Θεοφράστω και Ξε
νοκράτει σχολάζο, πολλών αυτώ εξ οίκου άποστελ-25 λομένων, φοβείσθαι μή τώ λιμώ αποθάνοι και άει σπανίζειν και ένδεής είναι μεταβάς δε ύστερον πρός
Κράτητα κάν άλλον πρός τρέφειν, ουδενός πεμπο Η Κ Α
-
ν
μένου. τοτε
ο
ν
α
Λ
ν
μευγαριές άνάγκης έδει ύπόδημα έχειν,
και τούτο άκάττυτον ήλους ούκ έχον, είτα χλανίδα, 30 παίδων άκολουθίαν, οικίαν μεγάλην εις τό σύνδει πνον, όπως άρτοι καθαροί, όψον μή τότυχόν, οίνος
ΣΥΓΚΡΙΣΙΣ ΠΕΝΙΑΣ ΚΑΙ ΠΛΟΥΤΟΥ
Ζ. 215
ήδύς, ύποδοχάς τάς επιβαλλούσας να πολυτελώς ελευθέριος γάρ παρ’ αυτούς ή τοιαύτη άναστροφή έκρίνετο προς Κράτητα δε μεταβάντι ουδενήντού των άλλ’ άφελέστερος τώ τρόπω γενόμενος ήρκείτο 5 τρίβωνι και μάζη και λαχανίοις, ούκ έπιποθών τήν προτέραν δίαιταν ούδε τή παρούση δυσχεραίνων. πρός όγος ήμες μεν ζητούμεν παχύτερον ιμάτιον" έκείνος δε διπλώσας τόν τρίβωνα, περιήει τρόπον τινά δύο μάτια έχων, ει άλειψασθαι χρείαν έχο, ΙΟ εισελθών (άνεις τό βαλανείον τώ γλοιώ ήλείψατος, και βαδίσας ενίοτε πρός τήν κάμινονού τά χαλκεία, στη τών μαινίδων άποπυρίδα ποιήσας) περιχέας άνέλά διον, καθίσας ήρίστησε και έκάθευδε τό μέν θέρος
έντους ιερούς τόν δε χειμώνα έντους βαλανείος, ού 15 σπανίζων ώσπερ πρό τού ούδε ένδεής ών, άλλ' άρκούμενος τους παρούσι, διακόνους ούκ έπιθυμών έχειν. θαυμαστόν μεν γάρ, φησίν, εΐ Μάνης μεν Διογένους άνευ δυνήσεται ζήν, Διογένης δε άνευ Μάνους ού δυνήσεται θαρρείν, όταν δε ποιήσας για 20 αλαζόνα πολυτελή δεισιδαίμονα δοξοκόπον άπλη στον χρήματα πολλά διδώς, ούδέν περανείς (ούκ (7η, άηδώς γάρ ό Φιλήμων “πλούτον μεταλήψεσθ’ έτε ρον, ούχί τόν τρόπον”) τούτου δε μένοντος τού αύ
τού όμοίως, ούκ αρκείται ουδ’ ικανούται, άλλ’ έπι 25θυμίας και επιβολής τοσούτων και τοιούτων έχει εξ ών έν ένδεια και σπάνει έχονται, “άπληστον γάρ έχουσι κακοί νόον” και πας μενών επιθυμεί έφη βος γενέσθαι, έφηβος δε γενόμενος ζητεί πάλιν τό χλαμύδιoν άποθέσθαι, όταν δε άνδρωθή πάλιν εις 30 το γήρας σπεύδει νύν δέ, φησίν, άβίωτος ό βίος, στρατεία, λειτουργία, πολιτικά πράγματα, σχολάσαι
αυτώ ούκ έστι, πρεσβύτης γέγονε, πάλιν επιθυμεί Αν
216
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
τά έν νεότητι, “ή νεότης μου φίλονάει, τό δε γήρας βαρύτερον Αίτνης,” και μακαρίζει τον τού παιδός βίον. οικέτης έστίν, έλεύθερος σπεύδει γενέσθαι κάν τούτου τύχω, φησί, πάντ’ έχω. γέγονεν έλεύ 9
αν
ν
Σ
Αν
ν
ν
θερος, δούλον εύθύς επιθυμείίδκτήσασθαι. γέγονε 5 -
2
9
--
αν
ν
ν
-
ο
τούτ' αύτώ, έτερον πρός σπεύδει κτήσασθαι
μία
γάρ, φησί, χελιδών έαρού ποιεί είτα δύο, είτα και άγρόν, είτ’ Αθηναίος γενέσθαι, είτα άρξα, είτα βασιλεύσαι, είτα ώσπερ Αλέξανδρος άθάνατος γενέ σθαι είδε και τούτου τύχοι, ομαι, να Ζεύς γένη-10 τα επιθυμήσει πώς ούν ό τοιούτος ούκ ένδεής, ή κΥΝ ποία χρημάτων ύπαρξιότών)οιούτων επιθυμιών άπο λύει; οι βασιλείς αυτοί πολλής έπάρχοντες και προσό δους μεγάλας έχοντες ουδέν ήττον σπανίζουσιν, ώστε και τυμβωρυχεϊν και ιεροσυλεϊν και παρά τό προσή– 15
κον φυγαδεύειν, άμα γάρ τή άρχή πολλά τά άναγ– καία άναπεπλάκασι, και ούτε τής άρχής άποστήναι προαιρούνται ούτε τα καθ’ εαυτούς λιτότερον έξά γουσιν είτα αναγκάζονται πολλά ών βούλονται ει
δε πάντων τις τών τοιούτων υπεράνω γένοιτο, έν 20 πολλή άνε η άδεια και άσπανιστία, ούκ άηδώς γάρ Κράτης “ούκ οίσθα” φησί “πήρα δύναμιν ήλίκην έχει, θέρμων τεχίνι και τό μηδενός μέλειν” τώ όντι μέγα και άξιόλογον μετά πήρας και θέρμων και λαχάνων και ύδατος μηδενός φροντίζειν, άλλ’ είναι 25 άθώπευτον και άκολάκευτον.
--
32 Ξενοφώντος εν τώ η' (3,40) τής Κύρου παιδείας.
Η γάρ ούτως, ώ, Σάκα, υπολαμβάνεις, ώς εγώ νύν τοσούτω ήδίον ζώ όσω πλείονα κέκτημα; Ούκ:30 οΐαθα, έφη, ότι έσθίωμέν και πίνω και καθεύδω
ΣΥΓΚΡΙΣΙΣ ΠΕΝΙΑΣ ΚΑΙ
ΠΛΟΥΤΟΥ
Ζ. 217
ούδ’ ότιούν ήδίον νύν ή ότε πένης ήν; ότι δε πολλά ταύτ' έστι, τοσούτον κερδαίνω, πλείω μεν φυλάτ τεν δεί, πλείω δ’ άλλους διανέμειν, πλειόνων δε έπιμελούμενον πράγματα έχειν, νύν γάρδή έμε πολ όλοι μένοικέται στον αιτούσι, πολλοί δε πιειν, πολ
λοι δε μάτια, οι δε ιατρών δέονται ήκει δέτις ή τών προβάτων λελυκωμένα φέρων, ή τών βοών κα τακεκρημνισμένα, ή νόσον φάσκων έμπεπτωκένα τους κτήνεσιν ώστ’ έμοιγε δοκώ, έφη ό Φεραύλας, 10 νύν διά τό πολλά έχειν πλείω λυπείσθαι, ή πρό σθεν διά τό όλίγα έχειν. Και δΣάκας είπεν Αλλά,
ναι μά τόν Δί', όταν σώα ή, πολλά όρών πολλα πλάσια έμού εύφραίνη. Και ό Φεραύλας είπεν Ού τοι, ώΣάκα, ούτως ήδύ έστι το έχειν χρήματα, ώσπερ 15 άνιαρόν τό άποβάλλειν, ν’ ώς ειδότι εγώ τάληθή λέγω τών μεν γάρ πλουτούντων ουδείς άναγκάζε τα ύφ’ ήδονής άγρυπνείν, τών δ’ άποβαλλόντων τι όψει ούδένα δυνάμενον καθεύδειν ύπό λύπης. Μά Δί”, έφη δΣάκας, ούδέγετών λαμβανόντων τι νυ 20 στάζοντα ούδένα άνΐδους ύφ’ ήδονής. Αληθή, έφη, λέγεις εΐ γάρ του τό έχειν ούτως ώσπερ τό λαμβά νειν ήδύήν, πολύ άνδιέφερον εύδαιμονία οι πλού σιοι τών πενήτων. Και ανάγκη δέτοι έστί, έφη)
ώ Σάκα, τόν πολλά έχοντα πολλά και δαπανάν και 25εις θεούς και εις φίλους και εις ξένους όστις oύν ισχυρώς χρήμασιν ήδεται, εύ ίσθι τούτον και δαπα νώντα ισχυρώς άνιάσθαι. Mά Δί, έφη ό Σάκας, άλλ’ ούκ έγώ τούτων ειμί, άλλά και ευδαιμονίαν τούτο νομίζω, τό πολλά έχοντα πολλά και δαπανάν.
30 Τιούν, έφη, πρός τών θεών, δΦεραύλας, οϋχι σύ γε αύτίκα μάλα εύδαίμων έγένου, κάμε εύδαίμονα έποίησας; άλλά γάρ, έφη, πάντα ταύτα κέκτησο, και
218
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
χρώ ώσπερ βούλεί αύτους έμε δε μηδέν άλλο ή ώσπερ ξένον τρέφε, και έτι ευτελέστερον ή ξένον, αρκέσει γάρ μου ότι αν και σύ έχης, τούτου μετέχειν, 33 Πλάτωνος έκ τού Ερυξίου (p.401 b). Τίποτ' έστιν όχρώμεθα χρήμασι, και πρός τί5 εύρητα ή τών χρημάτων κτήσης; ώσπερτά φάρμακα, πρός τό τάς νόσους απαλλάττειν, ίσως γάρ άν ήμύν ούτω μάλλον φανερόν γένοιτο, επειδή άναγκαίον μεν φαίνεται, όσα περιτυγχάνει χρήματα όντα, ταύτα και χρήσιμα είναι τών δε χρησιμων γένος τι, δικα-10 λούμεν χρήματα λοιπόν άν είη σκέψασθαι τά πρός τίνα χρείαν χρήσιμα χρήσθαι χρήματά έστιν, πάντα μεν γαρ ίσως χρήσιμα όσοις γε πρός τήν εργασίαν χρώμεθα, ώσπερ γε πάντα μεν τά ψυχήν έχοντα ζώα, τώνδε ζώων γένος τι καλούμεν άνθρωπον, ει 15 δή τις ήμάς έροντο, τίνος άν έκποδών ήμύν γενομέ νου ούδέν δεούμεθα ιατρικής ουδετών ταύτης έργα λείων, έχουμ’ άν ειπείν, ότι είναι νόσοι απαλλαγείη– σαν έκτών σωμάτων και μή γίγνοντο παντάπασιν
ή γιγνόμενα παραχρήμα άπαλλάττοντο, έστινάρα, 20 ώς ένικεν, ή ιατρική τών επιστημών (ή πρός τούτο χρησίμη, πρός τό νόσους απαλλάττειν, ει δέτις ήμάς πάλιν έροντο, τίνος άν ήμύν άπαλλαγέντος ουδέν δεούμεθα χρημάτων, άρ’ άν έχομεν ειπείν, ει δε μή, πάλιν ώδί σκοπώμεθα φέρε, ει οιός τε είη ζήν 25 άνθρωπος άνευ σιτίων και ποτών και μήπεινώμηδε διψώ, έσθ’ ότι άν ή αυτών τούτων δέοντο ή άργυ ρίου ή ετέρου τινός, να ταύτα έκπoρίζηται; Ούκ έμοιγε δοκεί. Ούκούν και τάλλα κατά τον αυτόν τρόπον, ειμή δεούμεθα πρός τήν τού σώματος θερα–3ο πείαν, ών νύν ένδεείς έσμέν, και άλέας και ψύχους
ΣΥΓΚΡΙΣΙΣ ΠΕΝΙΑΣ ΚΑΙ ΠΛΟΥΤΟΥ
ΕΖ.
219
ενίοτε, και τών άλλων όσων τό σώμα ένδεες γιγνό
μενον προσδείται, άχρηστ’ άν ήμονεί η τά καλούμενα χρήματα, ει μηδείς γε παντάπασι μηδενός δέοιτο
τούτων, ών ένεκεν νυν βουλόμεθα χρήματα ήμύν 5 είναι, να έξικοίμεθα πρός τάς επιθυμίας και τάς
ένδείας τού σώματος, ών άν εκάστοτε δεώμεθα, ει δ' έστιν άρα πρός τούτο χρήσιμον ή τών χρημάτων χρήσις πρός τήν τού σώματος θεραπείαν τών έν
δειών, είγ’ ούν ήμιν τούτο εκ μέσου αναιρεθείη 10ούδεν άν δεούμεθα χρημάτων, ίσως δ’ άν ουδ' είη παντάπασι χρήματα. Φαίνεται άρα ήμύν, ώς έοικε,
τά πρός ταύτην τήν πραγματείαν χρήσιμα τών πραγ μάτων, ταύτα είναι χρήματα. Συνέφημενταύτα εί– ναι χρήματα. Ούμήν άλλ’ έτάραττεναύτόν σφόδρα
15 τό λογίδον. Τίδαί τά το άδες πότερ’ άνφήσαμεν οϊόν τ’ είναι ταυτόν πράγμα πρός τήν τοιαύτην έρ
γασίαν τοτε μεν χρήσιμον είναι, τοτε δε αχρείον; Ούκ έγωγ’ άν, φαίην άλλ’ εί, τι δεούμεθα τούτου, πρός τήν αυτήν εργασίαν και χρήσιμόνιμοι δοκεί εί– 20 ναι, ειδεμή, ού, Ούκούνεϊ άνευ πυρός οιοίτε ήμεν άνδριάντα χαλκούν εργάσασθαι, ούδεάν δεοί μεθα πυρός πρός γε τήν τούτου εργασίαν ειδεμή
δεοίμεθα, ούδ’ άν χρήσιμον ήμιν είη ό αυτός δε λόγος και περί τών άλλων. Φαίνεται. Ούκούν όσων 25 άνευ οιόν τε γίγνεσθαι τι, ουδέν άν τούτων ήμύν χρήσιμον φαίνοιτο πρός γειτούτο. Ούγάρι Ούκούν είποτε φαινοίμεθα οιοί τεόντες άνευ άργυρίου και χρυσίου και τών άλλων τών τοιούτων, (οις μή αύ τους χρώμεθα πρός τό σώμα, ώσπερ σίτους και ποτους 30 και ιματίους και στρώμασι και οικίας) παύειν τάς τού σώματος ένδειας, ώστε μηκέτι δείσθαι, ούκ άν ήμνούδε χρήσιμα γένοιτο πρός γε τούτο τάργύριόν
220
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
τε και το χρυσίον και τάλλατά τοιαύτα, είπερ ποτε και άνευ τούτων οιόντε γίγνεσθαι. Ούγάρι Ούκ άν άρα ούδ’ άν χρήματα ήμύνταύτα φανείη, ει μη δεν χρήσιμα, αλλά ταύτ’ άνεύη, οίς τάχρήσιμα οιοί τεέσμέν έκπoρίζεσθαι,
-
O
34 Εν τώ αύτώ (φ.405ο). Μάλιστα δ’ άν ίσως και τούτο ώδε θεωρηθείη εί τις αύτόν προς αυτόν τον άνθρωπον παραβάλλων σκοπούτο, όποτέρα τών έξεων βελτίων, πότερον
όταν τύχη νοσών, ή όταν ύγιαίνων. Αλλά τούτό γ’, 10 έφη, ού πολλής τινος τής σκέψεως δείται. Ίσως γάρ, ήν δ’ εγώ, παντι άνθρώπω εύπορονγνώνα, ότι ή τού ύγιαίνοντος έξις κρείττων έστι τής τού κάμνον τος, τί δέ; πότερον τυγχάνομεν πλειόνων τε και
μάλλον παντοδαπών δεόμενοι, όταν κάμνωμεν ή 15
όταν ύγιαίνωμεν; Όταν κάμνωμεν. Όταν άρα αύ– τοί έαυτών τυγχάνωμεν φαυλότατα διακείμενοι, τότε σφόδρα τε και πλείστων, τά πρός τάς ήδονάς
τάς διά τού σώματος, έν έπιθυμίας τε και δεήσεσιν έσμέν; Ούτως. Ουκ ούν κατά τον αυτόν λόγον 20 ώσπερ αύτός έαυτού τότε φαίνεται βέλτιστα έχων, όταν έλαχίστων τών τοιούτων δέηται, ούτω πάλιν και δυοινόντον, ειό μεν τυγχάνει σφόδρα τε και πολλών έν έπιθυμία τε και δεήσει ών, δ δε όλίγων τε και ήσυχος, οιοντά τονάδε, όσοι τών άνθρώπων 25 τυγχάνουσι κυβευταίόντες, οι δε οινόφλυγες, έτεροι δε γαστριμαργοι, άπαντα γάρ ταύτα ουδέν έτερον τυγχάνει όντα, ή επιθυμία. Σφόδρα γε. Αϊδ’ έπι θυμία πάσα, ουδέν έτερον ή ένδεια τινών, οι
ούν πλείστα τούτων πεπονθότες άνθρωποι ένμοχθη-30 ροτέρα έξει εισιτών μηδέν ή ώς ελάχιστα τοιαύτα
ΠΕΡΙ ΤΟΥ ΒΙΟΥ κ. τ. λ. - Η. ν
--
ν
ν
τ,
221 ν
πεπονθότων, πάνυ μένουν έγωγε και σφόδρα μο–
χθηρούς τούς τοιούτους υπολαμβάνω είναι και όσω άν μάλλον τοιούτους, τοσούτω και μοχθηροτέρους
ΠΕΡΙ ΤΟΥ ΒΙΟΥ, ΟΤΙ ΒΡΑΧΥΣ ΚΑΙ ΕΥΤΕΛΗΣ, ΚΑΙ ΦΡΟΝΤΙΔΩΝ ΑΝΑΜΕΣΤΟΣ
5
1
Σοφοκλέους,
-Η α
ν
Ω θνητόν άνδρών και ταλαίπωρον γένος, ώς ουδέν εσμέν πλήν σκιας έρικότες
θνητών
βάρος περισσόνγής αναστροφώμενοι, 102
Σοφοκλής Αίαντι (125).
Ορώγάρήμάς ούδέν όντας άλλο πλήν είδωλ’ όσοι περζώμεν ή κούφην σκιάν. 3
Φιλήμονος,
ων κ.
Τοιούτος ό βίος έστιν άνθρώπου, γύναι 15 ευφραινόμεσθ' έλαττον ή λυπούμεθα, 4 Εύριπίδου Μελεάγρω. ούνιο, Τούς ζώντας εύδράν κατθανών δε πάς ανήρ γή και σκιά, τό μηδέν εις ουδέν βέπει. 5
20
Φιλήμονος,
Ολ,
Ούκ άνδύναιομή γενέσθαι, δέσποτα, άνθρωπος ών άνθρωπος, άλλως ούν βοάς, τόνιζώντ’ ανάγκηπόλλ' έχειν έστιν κακά, 6
Δε φίλου,
Ανθρωπός εμι, τούτο δ’ αυτό τώβίω 25 πρόφασιν μεγίστην εις τό λυπείσθαι φέρει.
7
Μενάνδρου, "Ανθρωπος, ικανή πρόφασις εις τό δυστυχεϊν.
--------
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
222
ί
8
Μενάνδρου. "Α
ν
αν 2
ώ να τις
έ
ν
παντα τάζώ' έστι μακαριώτερα καινούν έχοντα μάλλον άνθρώπου πολύ ν
--
γ
9
αν
ν
Λ,
τόν όνον δράν έξεστι πρώτα τουτονί. ούτος κακοδαιμων έστιν όμολογουμένως, τούτω κακόν δι' αύτόνούδέν γίγνεται α
αν
και ο
ν
ν
2
κ.ν
αν
5
2
άδ’ ή φύσις δέδωκεν αύτώ ταύτ' έχει.
ήμες δε χωρίς τών άναγκαίων κακών αυτοί παρ' αυτών έτερα προσπορίζομεν λυπούμεθ’, άν πτάρη τις άν είπη κακώς, όργιζόμεσθ' έάν δη τις ένύπνιον, [σφόδρα] ο , οι ν
ν
9
α
ΙΟ
Αν
φοβούμεθ" άνγλαύξ, άνακράγη, δεδοίκαμεν. άγωνίαι δόξα φιλοτιμία νόμοι,
άπαντα ταύτ’ επίθετα τή φύσει κακά 9
Σωτιάδου,
-
15
Αύτός γάρ έων παντογενής ό πάντα γεννών ού κρίνει δικαίως τά κατ’ άνθρωπον έκαστον, και γάρ κατά γαϊαντά κακά πέφυκενάει, και τους μεγάλος άει κακούς γέγηθ’ ό κόσμος,
ότι πάντες, όσοι περισσόν ήθέλησαν εύρεϊν ή μηχανικών ποιημ’, ή σοφόν μάθημα, ούτοι κακόν εις τόν θάνατον τέλος έποίησαν,
ΣΟ
ύπότούγεννήτορος κόσμου κακώς παθόντες,
Σωκράτην ό κόσμος πεποίηκεν σοφόν είναι, και κακώς άνεϊλεντον Σωκράτην ό κόσμος, έντή φυλακή κώνειονότι πιών τέθνηκε. πουλύποδα φαγών ό Διογένης ωμόν τέθνηκεν.
25
Αισχύλω γράφοντα έπιπέπτωκεχελώνη,
Σοφοκλής βάγα φαγών σταφυλής, πνιγείς τέθνηκε. κύνες οι κατά Θράκην Εύριπίδην έτρωγον. ΒΟ τόν θείον Όμηρον λιμός κατεδαπάνησεν.
ΠΕΡΙ ΤΟΥ ΒΙΟΥ κ. τ. λ. 5 Η. 10
223
Tού αυτού,
Αγαθός εύφυής δίκαιος ευτυχής ός άνζή, τού φθόνου λαβείν δει μερίδ’ ή μώμον έχειν δει. πλουτεί τις άγαν, άλλά πάθος παρέλαβεν αύτόν.
5 εύσεβής τις έστι, πενίαν δέδωκεν αύτώ. μέγας έστι τεχνίτης τις, άτυχή πεποίηκεν αυτόν κάν έπι τό μέγιστον δίκαιος κριτής ύπάρχη, δεί τόν φύσει νικώμενον άδικον αυτόν ειπείν,
πλούσιός τις έστι, το μέγα πτώμα φοβείται. 10 ισχυρός ύπάρχει, νόσου πειραν εύλαβείται. ήμέρας μιάς άλυπία μέγ' έστι κέρδος, τί γάρ έσμέν όλως, ή ποταπής γεγόναμενύλης; στόχασαι κατά σεαυτόν τό βιωτικόν, νοήσας έκ τίνος έγένου και τις εΐ και τις πάλι γίνη. 15:11
Μενάνδρου,
και τις
θ,
Τυφλόνγε και δύστηνον άνθρώπου βίος, 12 Εύφρονος Διδύμων. ΩΖεύ, τίποθ’ ημίνδούς χρόνον τού ζήν βραχύν πλέκειν άλύπως τούτον ήμάς ούκ έάς; 2013
Μιμνέρμου.
Ημείς δ’ οΐάτε φύλλα φύει πολυάνθεμος ώρη έαρος, ότ’ αψ’ αυγή αύξεται ήελίου, τους ικελοι πήχυιον έπι χρόνον άνθεσιν ήβης τερπόμεθα, πρός θεώνειδότες ούτε κακόν
25 ούτ’ άγαθόν κήρες δε παρεστήκασι μέλαινα, ή μεν έχουσα τέλος γήραος άργαλέου, ή δ’ έτέρη θανάτοιο μίνυνθα δε γίγνεται ήβης καρπός, όσοντ’ έπιγήν κίδναται ήέλιος, αύτάρ έπήν δή τούτο τέλος παραμείψεται ώρης, 30 αύτίκα δήτεθνάναι βέλτιον ή βιοτος,
224
-
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
πολλά γάρ ένθυμώ κακά γίγνεται, άλλοτέ τ’ οίκος τρυχούται, πενίης δ’ έργ' όδυνηρά πέλει. άλλος δ’ αύπαίδων επιδεύεται, ώντε μάλιστα μείρων κατά γής έρχεται εις άδην. άλλος νούσον έχει θυμοφθόρον ουδέτις έστιν
ό
άνθρώπων, ώΖεύς μή κακά πολλά διδώ. Η ι
14
Φιλήμονος,
--
Ω τρισμακάρια πάντα και τρισόλβια τα τά θηρί” (οις ούκ έστι περί τούτων λόγος οι κι ούτ’ εις έλεγχονιούδε% αυτών έρχεται, -9-2 3 , τα
ανά
9
ΙΟ
--
ούτ’ άλλο τοιούτ’ ουδέν έστ’ αυτούς κακόν έπακτόν, ήν δ’ άν εισενέγκητα φύσιν έκαστον, ευθύς και νόμον ταύτην έχει. ήμες δ’ άβίωτον ζώμεν άνθρωποι βίον, δουλεύομεν δόξαισιν, εύρόντες νόμους, και
ο
2
Αν
η
Λ,
2 - -
,
καν
ν
Α
α
Λ,
προγόνουσιν, έγγόνουσιν ούκ έστ’ άπoτυχεϊν κακού" πρόφασιν δ’ άει τον εξευρίσκομεν. *
9
«ν
15 - Σιμωνίδου θρήνων.
Ούδειγάρου πρότερόν ποτ’ επέλοντο, θεών δ’ έξάνάκτων έγένονθ’ υΐες ήμίθεοι, γν
2 -3
-
9 -9
9
-
άπονονούδ’ άφθιτονούδ' άκίνδυνον βίον ές γήρας έξικoντο τελέσαντες 16
Σιμωνίδου.
Ώπα, τέλος μεν Ζεύς έχει βαρύκτυπος πάντων όσ’ έστι, και τίθησ’όκη θέλει. νόος δ’ ούκ έπ’ άνθρώποισιν άλλ’ έφήμεροι άει βροτοι δήζώμεν, ούδέν ειδότες όκως έκαστον έκτελευτήσει θεός, έλπις δε πάντας κάππειθείη τρέφει
άπρηκτον όρμαίνοντας οι μεν ήμέρην
20
ΠΕΡΙ ΤΟΥ ΒΙΟΥ κ. τ. λ. 5 Η.
225
μένουσιν έλθεΐν, οι δ’ έτέων περιτροπάς. ές νέωτα δ’ ουδείς όστις ού δοκέει βροτών πλούτω τεκάγαθουσιν ξεσθαι φίλος, φθάνει δε τόνμέν γήρας άζηλον λαβόν 5 πριν τέρμ’ ύκητα" τούς δε δύστηνοι νόσοι
φθείρουσι θνητών, τούς δ'Αρει δεδμημένους πέμπει μελαίνης Αίδης ύπόχθονός οι δ’ ένθαλάσση λαίλαπα κλονεύμενοι
και κύμασιν πολλοίσι πορφυρέης άλός
10 θνήσκουσιν, εύτ’ άνμή δυνήσωνται ζόεν οι δ’ άγχόνηνήψαντο δυστήνω μόρω, καύτάγρετοι λείπουσινήλίου φάος. ούτω κακών άπ’ ουδέν, άλλά μυρία
βροτοσι κήρες κάνεπίφραστοι δύαι 15 και πήματ’ έστίν ειδ’ έμοί πιθοίατο, ούκ άν κακών έρώμενούδ’ έπ’ άλγεσι κακους έχοντες θυμόναΐκιζούμεθα, 17 Φιλήμονος,
Πολύ γ' έστι πάντων ζώον άθλιώτατον 20 άνθρωπος, εί τις εξετάζοι κατά τρόπον τόν γάρ βίον περίεργον εις τά πάντ’ έχων άπορεί τα πλείστα διά τέλους πονεί τ’ άεί και τους μεν άλλοις πάσιν ή γήθηρίοις
έκούσα παρέχει την καθ' ημέραν τροφήν, 25 αύτή πορίζουσ’ ούλαβούσα ... πάνυ μόλις ώσπερ τό κατάχρέος κεφάλαιονέκτίνει
το σπέρμα, τους τόκους δ’ άνευρίσκουσ’ άει πρόφασίντιν’ αύχμόν ή πάχνην άποστερεί και δή τυχόν μεν διά τό παρέχειν πράγματα 30 μόνους έαυτή και ποιείν τάνω κάτω, ταύτην παρ' ήμών λαμβάνει τιμωρίαν, STO B. FLOR. ΙΙΙ.
15
226
18
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΙΟΥ
--
Βάθωνος έξι Αιτωλού.
"Ανθρωπος ών έπτακας, ένδετώβίω τέρας έστίν,εί τις εύτύχηκε διά βίου 19
Μενάνδρου.
Ο πάντα βουληθείς άν άνθρωπος πονεν πάνάν γένοιτο πλούσιος τρόπον τινά, πάλιν φιλόσοφος τινι μαθήσει χρώμενος, τό σώμ’ ύγιαίνων τινά δίαιταν προσφέρων. πλήνέντι τών πάντων άδύνατονήνάρα α
-
α
-
-
Σ
α
5
ν
9
ν
εύρείν, δι' ού τρόπου τις oύ λυπήσεται.
ΙΟ
ούγάρ τό μή πράττειν κατά νούν έχει μόνον Α.
Α
ν
Αν
-
9
ν
λύπην, παρέχει δε φροντίδας και τάγαθά,
20 Φιλήμονος Εφήβω. Oύ τους πλέουσε τήν θάλατταν γίγνεται μόνοισι χειμών, ώς έρικεν, άλλα και Λ,
Α
ο
ν
9
ν
ν
15
τους περιπατούσι που, Λάχης, έντή στοά,
-
και τους μένουσιν ένδον ένταϊς οικίας, χοι μεν πλέοντες ένιοθ' ημέραν μίαν α»
Α
9
-
Α
Α.
ή νύκτα χειμασθέντες είτ’ έκτού κακού σωτηρίας έπέτυχον, ήτοι πνεύμα γάρ
*
20
αυτούς το σώζονήκενή εφάνηλιμήν έμοί δε τούτ’ ουκ έστιν ούκές ήμέραν χειμάζομαι μίαν γάρ, εις τό ζήν δ' όλον,
--
άει τό λυπείσθαι δε μείζον γίγνεται. 21
Εύριπίδου Θυ έστου. Ειδ’ άτερ πόνων
25
δοκείς έσεσθαι, μώρος εί, θνητός γεγώς. 22 Εύριπίδου Αλκμήνης, Αλλ' ήμέρα του πολλά και μέλαινα νύξ τίκτει βροτούσιν.
30
ΠΕΡΙ ΤΟΥ ΒΙΟΥ κ. τ. λ. 5 Η. 23
227
Σοφοκλέους Μυσών.
"Αμοχθος γάρ ουδείς ό δ’ ήκιστ’ έχων μακάρ τατος,
124
Σόλωνος,
5 Ούδεμάκαρούδες πέλεται βροτός, άλλά πονηροί πάντες, όσους θνητούς ήέλιος καθορά, 25
Βακχυλίδου προσοδίων, Πάντεσσι θνατοϊσι δαίμων έπέταξε πόνους άλ λοισιν άλλους,
10:26
Τού αύτού έπινίκων.
Ούγάρ τις επιχθονίων πάντα γ’ ευδαίμων έφυ 27 Εν τώ αύτώ. Θνατοϊσι μή φύνα φέριστον, μηδ’ άελίου προσιδείν φέγγος, όλβιος δ’ ουδείς βροτών πάντα χρόνον,
15
28 Ηρώδα μιμιάμβων, ΩςΘ. οικίην η ουκ έστιν εύμαρέως μ ρ 9. εύρείν ρ ν
ν
ει
-
άνευ κακών ζώουσαν"ός δ" έχει μείον,
τούτόντι μείζον τού έτέρου δόκει πρήσσειν. 20:29
Σιμωνίδου,
Ενδετό κάλλιστον Xίος έειπεν άνήρ
“οη περφύλλων γενεή, τονήδε και ανδρών” παύροι μήν θνητών ούασε δεξάμενοι
στέρνος έγκατέθεντο πάρεστο γάρ έλπις εκάστω 25 άνδρών, ήτε νέων στήθεσιν έμφύεται,
θνητών δ’ όφρα τις άνθος έχη πολυήρατον ήβης, κούφον έχων θυμόνπόλλ’ άτέλεστα νοεί. ούτε γάρ έλπίδ’ έχει γηρασέμενούδε θανεσθαι, ούδ’ υγιής ότανή, φροντίδ’ έχει καμάτου, 15 -
228
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
νήπιοι οίς ταύτηκεϊται νόος" ούδε ίσασιν ώς χρόνος έσθ’ ήβης και βιότου όλίγος θνητοίς, άλλά σύταύτα μαθών βιότου ποτί τέρμα ψυχή τών άγαθώντλήθη χαριζόμενος, 30 Διονυσίου τού τυράννου Αλκμήνης,
5
Ειδ’ άξιους σου μηδέν άλγεινόν ποτε μηδέν έσεσθαι, μακαρίως έχεις φρενών
θεών γάρ έξειν βιοτονού θνητών δοκείς, 31
Εύριπίδου Ανδρομέδας. *
Χρήμασιν γάρ ευτυχώ, ταϊς συμφοραΐσι δι, ώς όράς, ούκ ευτυχώ, 32
ΙΟ
Τού αύτού Αιόλου.
Γλυκεία γάρ μοι φροντίς ούδαμή βίου, 33 Ησιόδου έργων (101).
-
Πλεη μεν γιο γαϊα κακών, πλείη δε θάλασσα
15
νούσοι δ’ άνθρώποισιν έφ’ ήμέρη, αϊ δ’ έπι νυκτί
αυτόματοι φοιτώσι κακά θνητοίσι φέρουσα. 34 Εύριπίδου Αντιόπης. Φεύφεύ, βρότεια πημάτων όσα τύχαι όσα τεμορφαί, τέρμα δ’ ούκ είπoι τις άν,
20
35 Σοφοκλέους Οιδίποδι τυράννω (1189). Τις γάρ τις άνήρ πλέον τάς εύδαιμονίας φέρει,
ή τοσούτον όσον δοκεϊν και δόξαντ’ άποκλίναι;
25
36 Εύριπίδου Αντιόπης, Πόλλ' έστιν
άνθρώποισιν ώ ξένοι κακά
37' Μενάνδρου. "Ανευ κακών γάρ οικίαν οικουμένην
-
ί
ΠΕΡΙ ΤΟΥ ΒΙΟΥ κ. τ. λ. - Η
ούκ έστιν εύρείν, άλλά τους μεν ή τύχη τούτων δίδωσιν άφθονίαν , τους
δ’ οι τρόποι.
38 Εύριπίδου Αντιόπης, Έχει λόγον και τούτο τών πολλών βροτών
5 δει τους μεν είναι δυστυχείς τούς δ’ ευτυχείς, 39 Εύριπίδου Βελλεροφόντου. Εγώ τό μεν δή πανταχού θρυλούμενον κράτιστον είναι φημιμή φύνα βροτώ. 40 Εύριπίδου Εύρυσθέως, 10 Ούκ οίδ’ ότω χρήκανόνι τάς βροτών τύχας όρθώς άθρήσαντ ειδέναι τό δραστέον, 41 Εύριπίδου Ιφιγενείας (Ion.381). Πολλαίγε πολλούς εισε συμφορα βροτούς,
μορφας δε διαφέρουσεν, ένδ’ άνευτυχές 15 μόλις ποτ’ εξεύροι τις ανθρώπου βίω. 42 Εύριπίδου Ορέστης (1). Ουκ έστιν οϋδεν δεινόν ώδ' ειπείν έπος
ούδε πάθος ούδε συμφορά θεήλατος, ής ούκ άνάραιτ’ άχθος άνθρώπου φύσις, 2043 Σοφοκλέους,
-
Ούγάρθέμις ζήν πλήν θεούς άνευ κακών. 44
Ιπποι
Ώ δαίμον, ώς ούκ έστ’ άποστροφή βροτούς τών έμφύτων τε και θεηλάτων κακών 2545, Σοφοκλέους Τηρεί. Χορός,
Τάνγάρ άνθρώπουζόαν ποικιλομήτιδες άται πημάτων πάσας μεταλλάσσουσιν ώρας, 46 Eν ταυτώ,
229
230
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
Ζώοι τις ανθρώπων τό κατ’ ήμαρ όπως ήδιστα πορσύνων, τό δ’ές αύριον αεί τυφλόν έρπει. 47 Εύριπίδου Πρωτεσίλαος, Ού θαύμ’έλεξας θνητόν όντα δυστυχεϊν. 48
Σοφοκλής Αίαντι.
"Ανθρωπός έστι πνεύμα και σκιά μόνον 49 Αισχύλου. 3 και 4 Το γάρ βρότειον σπέρμ’ έφ’ ήμέραν φρονεί, και πιστόνούδέν μάλλον ή καπνού σκιά 50 Ομήρου (Π. ω 525). Ως γάρ έπεκλώσαντοθεοι δειλοϊσι βροτοσι,
ΙΟ
ζώεινάχνυμένος,
51 Tού αύτού (Π. ρ'446). Ούμεν γάρ τίποτ' έστινόζυριώτερον άνδρός πάντων όσσατε γαϊαν έπιπνείει τε και έρπει. 52 Τού αύτού (φ'463). Τι γάρ δή δεν θνητών ένεκα πτολεμίζειν δειλών; οι φύλλο σινέοι κότες άλλοτε μέντε
ζαφλεγέες τελέθουσιν άρούρης καρπόν έδοντες, άλλοτε δε φθινύθουσινάκήριοι, ούδέ τις άλκή. 53
Μενάνδρου Συναριστώσαις. Τρισάθλιόνγε και ταλαίπωρον φύσει
πολλών τεμεστόν έστι τό ζήν φροντίδων. 54
Μενάνδρου Κιθαιριστή,
Αρ' έστι συγγενές τι λύπη και βίος, 55
Θεόγνιδος (617).
Ούτε μάλ άνθρώποις καταθύμια πάντα τελείται
πολλώγάρ θνητών κρέσσονες άθάνατοι.
25
Α
ΠΕΡΙ ΤΟΥ ΒΙΟΤ κ. τ. λ. 5 Η.
231
56 Aντιφώντος,
Εύκατηγόρητος πάς όβίος θαυμαστώς) ώμακάριε και οϋδεν έχων περιττόνούδε μέγα και σεμνόν άλλα πάντα μικρά και άσθενή και όλιγοχρόνια και άναμε 5 μιγμέναλύπας μεγάλας, 57
Ποσι δίππου.
Ποίην τις βιότοιο τάμη τρίβονς ενάγορή μεν νείκεια και χαλεπα πρήξιες" ένδεδόμος
φροντίδες έν δ’ άγρους καμάτων άλις έν δε θα λάσση
ΙΟ
τάρβος έπι ξεΐνης δ', ήν μεν έχης τι, δέος, ήν δ’ άπορής, άνιαρόν έχεις γάμον, ούκ άμέρι μνος
έσσεα ούγαμέες,ζήσει έρημότερος" 15 τέκνα πόνοι" πήρωσις άπας βίος αι νεότητες άφρονες" αι πολια δ’ έμπαλιν άδρανέες,
ήνάρατών πάντων τόδελώιον, ήε γενέσθαι
μηδέποτ ή θανείναύτίκα τικτόμενον. 58
20
Δημοκρίτου.
Διξημένο σιτάγαθά μόλις παραγίνεται, τάδε κακά και μή διζημένοισ. 59'
Σιμωνίδου.
-
Σιμωνίδης ερωτηθείς πόσον χρόνον βιώη χρόνου" είπεν “όλίγον, έτη δε πολλά” 2560
Αριστοτέλους,
Τί γάρ έστιν άνθρωπος; άσθενείας υπόδειγμα, καιρού λάφυρον, τύχης παίγνιον, μεταπτώσεως ει κών, φθόνου και συμφοράς πλάστιγξ, τό δε λοιπόν φλέγμα και χολή. 3061
Δημοκρίτου,
232
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
"Απαντες άνθρωποι συνειδήσι τής έντώ βίω κα κοπραγμοσύνης τόντής βιοτής χρόνον έν ταραχήσι και φόβοισι ταλαιπωρέουση, ψεύδεα περί τού μετά τήν τελευτήν μυθοπλαστέοντες φόβου, 62 Ηροδότου (VII,46).
5
Αιγάρ του συμφορα προσπίπτουσα και ανούσοι
συνταράττουσε και βραχύν έόντα μακρόν δοκέεινε ναι ποιεύσι τόν βίον, ούτως όμέν θάνατος μοχθηράς έρύσης τής ζωής καταφυγή αίρετωτάτητώ άνθρώπω γέγονεν, ό δε θεός γλυκύντεύξας τόν αιώνα δυσξύ-10 νετος έναύτώ ευρίσκεται έων. 63 Aντιφώντος,
Το ζήν έρικε φρουρά έφημέρω, τότε μήκος τού βίου ήμέρα μιά, ώς έπος ειπείν, ήν άναβλέψαντες πρός τό φώς παρεγγυώμεν τους έπιγιγνομένος έτέ- 15 ρους.
64
-
Ηροδότου (VII,49).
Αι συμφοραί τών άνθρώπων άρχουσα και ούχοι άνθρωποι τών συμφορών. -65
Δημοκρίτου,
20
Γνώσκειν χρεών άνθρωπίνην βιοτήν άφαυρήντε εούσαν και όλιγοχρόνιον πολλήσετε κηρσι συμπεφυρ μένην και άμηχανίησε, όπως αν περιμετρίης τεκτή σιος έπιμέληται και μέτρια έπι τοΐσι άναγκαίρισι τα λαιπωρέη.
25
66 Ερμοδότου. Ατέκμαρτος
όπάς βίος οϋδεν έχων πιστών πλανάται συντυχίας" έλπις δε φρένας παραθαρσύνει, τό δε μέλλον άκριβώς οίδενούδες θνατός όπα φέρεται 30
ΠΕΡΙ ΤΟΥ ΒΙΟΥ κ. τ. λ. 5 Η.
233
θεός δε πάντας ένκινδύνους θνατούς κυβερνά, άντιπνείδε πολλάκις ευτυχίας δεινά τις αύρα. 67 Έκ τών Κλειτομάχου. Ούδέν τών άνθρωπίνων βέβαιόν έστιν, άλλά πάντα 5 φέρεται φορά την παραλόγω. 68 Ζήνωνος,
Ζήνων έλεγεν ουδενός ήμάς ούτω πένεσθαι ώς χρόνου βραχύς γάρ όντως ό βίος, ή δε τέχνη μακρή, και μάλλον ή τάς τής ψυχής νόσους ιάσασθαι δυνα 10μένη. 69 Σωκράτους. Σωκράτης έλεγε νομίζειν άει τούς θεούς γελάν
δρώντας τήν τών άνθρώπων κενοσπουδίαν μικρά γάρ τά άνθρώπινα πάντα όντα ούκίσης σπουδής τυγ 15χάνειν. 70
Νεοπτολέμου
Νεοπτόλεμον τόν τής τραγωδίας ύποκριτήν ήρετό τις τί θαυμάζοι τών ύπ’ Αισχύλου λεχθέντων ή Σο φοκλέους ή Εύριπίδου, δδεοϋδεν μέντούτων είπεν, 20ό δ’ αυτός έθεάσατο έπι μείζονος σκηνής, Φίλιππον έντους τής θυγατρός Κλεοπάτρας γάμος πομπεύ σαντα και τρισκαιδέκατον θεόν έπικληθέντα, τή έξής έπισφαγέντα έντώ θεάτρω και έρριμμένον. 71 Ιπποδάμου Πυθαγορείου έκ τού περί 25
πολιτείας.
Πάντα μεν ών τά θνατά δι’ άνάγκαν φύσιος έν μεταβολαΐς καλινδείται, τά μεν από τών χερηόνων έπι τά βελτίονα μετατροπάν λαμβάνοντα, τάδε από τών βελτιόνων έπι τάχερήονα, γενόμενα γάρ αέξε 30ται τα πράγματα και άεξηθέντα άκμάζει και άκμά
234
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
σαντα γηράσκει και τέλος ύστατα φθείρεται, τα μεν ύπό φύσιος γινόμενα δι' αύτάς τάς φύσιος ές τό άδηλον αύτις τερματιζόμενα και πάλιν έκτώ άδή λω ές τό όρατών έπεσυνερχόμενα αμοιβά γενέσιος και ανταποδόσι φθοράς κύκλον αύταύτας άναποδι-5 ζούσας, τάδε και ύπό άφροσύνας άνθρωπίνας ύβρι και κόρω ζεσάσας, οικοί τε και πόλεις ύπό μεγάλων εύτυχημάτων άερθείσαι και βίον βαθυπλούτων άμα τους μακαριζομένους άγαθους ές τόν όλεθρον έβα σαν, έστω δει.... και συμβαίνει πάσανάγεμονίαν 10 τρισι χρόνος όριζεσθαι, ένι μεν και πράτω τώ περιέ χοντι τάνκτάσιν, δευτέρω δε τώ τάν άπόλαυσιν, τε
λευταίω δε τώ τάν άπόλεσιν τοί μεν γαρ πρατοι άτυχέες έόντες έκτήσαντο, το δε δεύτεροι ευτυχέες γενόμενοι .... διέφθειραν τάμενών ύπό θεών 15 δεδίοικημένα άφθαρτα έάντα ύπό άφθάρτων τόνάει χρόνον πέφυκε σώζεσθαι, τά δ’ ύπ’ άνθρώπων θνα τά έόντα ύπόθνατών έπιδέχεται ποικίλαν άει μετα
βολάν, κόρω μεν γάρ και ύβριος πέρας όλεθρος, άπορίας δε και στενοχωρίας πέρας άνδραγαθία βίω:20 άνθρωπίνω. τό και άφ’ ετέρων αύτόν περαίνεσθαι, 72 Εκτών Τέλητος περί τούμή είναι τέ λος ήδονήν, Eι δε δεί τόν εύδαίμονα βίον έκτών πλεοναζου σών ήδονών έγκρίναι, ουδείς, φησινό Κράτης, εύ-25 δαίμων γεγονώς άνεύη, άλλ’ εί, θέλει τις εκλογίσα σθαι έν όλω τώβίωπάσας τάς ήλικίας, εύρήσει πολλώ πλείους τάς άλγηδόνας, πρώτον μεν γάρ τού παντός χρόνου ό ήμισυς αδιάφορος, ενώ καθεύδω είθ’ ό πρώτος ό κατά την παιδοτροφίαν επίπονος, πεινά τό:30 παιδίου, ή δε τροφός κατακομίζει διψά, ή δελούει"
ΠΕΡΙ ΤΟΥ ΒΙΟΥ κ. τ. λ. 5 Η.
235
κοιμηθήνα θέλει, ή δε κρόταλον έχουσα ψοφει, ει δ’ έκπέφευγε την τιτθήν, παρέλαβε πάλινό παιδα γωγός, παιδοτρίβης, γραμματοδιδάσκαλος, άρμονι κός, ζωγράφος, προάγει ήλικία, προσγίγνεται άριθ 5μητικός, γεωμέτρης, πωλοδάμνης, υπό τούτων πάντων μαστιγούται,] όρθρου εγείρεται, σχολάσαι ούκ έστιν, έφηβος γέγονεν, έμπαλιν τόν κοσμητήν φοβείται, τόν παιδοτρίβην, τόνόπλομάχον, τόνγυ μνασίαρχον ύπό πάντων τούτων μαστιγούται, πα 10 ρατηρείται, τραχηλίζεται έξι έφήβων έστι και ήδη είκοσινέτών, έτι φοβείται και παρατηρεί και ταξίαρ
χον και στρατηγόν παρακοτείν όπου δει, ούτοι παρακοιτούσε φυλάττειν και άγρυπνείν, ούτοι φυ λάττουσιν εις τά πλοία έμβαίνεν, ούτοι έμβαί 15νουσιν, άνήρ γέγονε και άκμάζει, στρατεύεται και πρεσβεύει υπέρ τής πόλεως, πολιτεύεται, στρατηγεί, χορηγεί, άγωνοθετεί μακαρίζει εκείνον τον βίονόν πας ών έβίωσε, παρήκμασε και έρχεται εις γήρας, πάλιν παιδοτροφίαν ύπομένει και έπιποθεϊ τήν νεό
20τητα, και “ή νεότης μου φίλον, τό δε γήρας βαρύ τερoν Αίτνης” ούχόρώούν πώς ευδαίμονά τις βίον
έσται βεβιωκώς, είπερ δεϊτώ πλεονασμώ τών ήδο νών έκμετρήσαι.
73 Ηροδότου ιστορίας ζ" (44). Έπει δ’ έγένοντο έν Αβύδω μέση, ήθέλησε Ξέρ ξης ιδέσθαι πάντα τον στρατόν και προεπεποίητο γάρ έπι κολωνού επίτηδες αύτώ ταύτη προεξέδρη λίθου (λευκού). ώς δ’ έώρα πάντα τον Ελλήσποντον ύπότών νεών αποκεκρυμμένον, πάσας δε τάς άκτάς 30 και τα Αβυδηνών πεδία επίπλεα άνθρώπων, ένθαύτα όΞέρξης έωυτόν έμακάρισε μετά δε τούτο εδάκρυσε. 25
236
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
μαθών δέμιν Αρτάβανος ό πάτρως, ός τό πρώτον γνώμην άπεδέξατο ελευθέρως,ού συμβουλεύων Ξέρξη στρατεύεσθαι έπι τήν Ελλάδα, ούτος ούν άνήρ φρα σθείς Ξέρξην δακρύσαντα ήρετο τάδε ώ βασιλεύ, ώς πολύ άλλήλων κεχωρισμένα ειργάσαο νύν τε και 5 όλίγω πρότερον μακαρίσας γάρσεωυτόν, δακρύες. ό δ’ είπεν εισήλθε γάρ με λογισάμενον κατοικτείρα, ώς βραχύς είη όπάς άνθρώπινος βίος ειτούτων γε όντων τοσούτων ουδείς ές έκατοστόν έτος περιέστα. ό δε ήμείβετο λέγων, έτερα τούτου παρά τήν ζωήν 10 πεπόνθαμενοικτρότερα ένγάρούτω βραχεί βίω ού δεις ούτως άνθρωπος έων εύδαίμων πέφυκεν, ούτε τούτων ούτε τών άλλων, τώ, ού παραστήσεται πολ λάκις και ούχι άπαξ τεθνάναι βούλεσθαι μάλλον ή ζήν ατε γάρ συμφορα συμπίπτουσα και ανούσοι 15 συνταράττουσαι και βραχύν έόντα μακρόν δοκέεινε ναι ποιεύσι τόν βίον, ούτως ό μέν θάνατος, μοχθη ρής έoύσης τής ζωής, καταφυγή αίρετωτάτητώ άν θρώπω γέγονεν, ό δε θεός γλυκύντάξας τόν αιώνα, φθονερός έναύτώ ευρίσκεται έων. 20 74 Eπίσταμαι δε τοσούτον, ότι ει πάντες άνθρω ποιτά οικήία κακά εις μέσον συνενέγκαιεν, άλλάξα σθαι βουλόμενοι τοΐσι πλησίονσιν, έγκύψαντες άνες τά τών άλλων κακά, άσπασίως έκαστοι αυτών έπιφε ροίατο όπίσω τά εισηνέγκαντο (bid.152).
25
Είναι δε θνητών ούδένα ούδ’ έσεσθαι, τώ τόκα κόν εξ αρχής γιγνομένωού συνεμίχθη τοΐσι δε με γίστοισιν αυτών μέγιστα (b.203). 75
Πλάτωνος έκ τού Αξιόχου (p.366).
Ποιον, έφη, μέρος τής ηλικίας άμοιρον τών άνια-30 ρών; ού κατά μεν τήν πρώτην γένεσιν τό νήπιον
ΠΕΡΙ ΤΟΥ ΒΙΟΥ κ. τ. λ. 5 Η.
237
κλαίει, τού ζήν από λύπης άρχόμενον, ούλείπεται γούν ουδεμιάς άλγηδόνος, άλλά δι' ένδειανή περι ψυγμόν ή θάλπος ή πληγήν όδυνάται, λαλήσαι μεν ούπω δυνάμενονά πάσχει, κλαυθμυριζόμενον δε και 5 ταύτην τής δυσαρεστήσεως μίαν έχον φωνήν όπόταν δε εις τήν έπταετίαν άφύκητα πολλούς πόνους διαν τλήσαν, έπέστησαν παιδαγωγοί και γραμματισται και
παιδοτρίβα τυραννούντες αύξανομένω δε κριτικοί γεωμέτρα τακτικοί, πλήθος δεσποτών, έπειδάν δε
10εις τούς έφήβους έγγραφή, κοσμητής και φόβος χει ρων, έπειτα Λύκειον και Ακαδήμεια και γυμνασιαρχία και ράβδοι και κακών άμετρία, και πάς ότούμερα κίου χρόνος ύπό σωφρονιστάς, και την έπι τούς νέους αίρεσιν τής έξ Αρείου πάγου βουλής, έπειδάν δε 15 άπολυθή τούτων, φροντίδες άντικρυς ύπέδυσαν και διαλογισμοί, τίνα τις τού ζήν όδόν ένστήσεται" και τους ύστερον χαλεπούς έφάνη τά πρώτα παιδιά και νηπίων ώς άληθώς φόβητρα στρατεία γάρ και τραύ ματα και συνεχείς αγώνες, είτα λαθόν ύπήλθε το 20 γήρας, εις ό,πάν συρρεί τό τής φύσεως επικηρον και δυσαλθές, κάν μή τις θάττον ώς χρέος αποδεδώ το ζήν, (ώς όβολοστάτες ή φύσις έπιστάσα ενεχυριάζει τούτο μενόψιν τούτο δε άκοήν, πολλάκις δ’ άμφω" κανέπεμένη τις παρέλυσεν έλωβήσατο παρήρθρωσεν. 25 άλλ’ οι πολλοί γήρως άπακμάζουσι και τώ νώ, και δις παίδες οι γέροντες κατά την παροιμίαν διά τούτο και οι θεοί τών άνθρωπείων επιστήμονες, ούς
αν περί πλείστου ποιώνται, θα τον απαλλάττουσι τού ζήν. Αγαμήδης γ’ ούν και Τροφώνιος, οι δεμά 30μενοι τό Πυθοί τού θεού τέμενος, εύξάμενοι τό κρά τίστον αύτους γενέσθαι κατακοιμηθέντες ούκ (έτ" έξανέστησαν ούτε τής Aργείας ιερείας (υιες όμοίως
238
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
εύξαμένης αύτους τής μητρός γενέσθαι τι τής εύσε βείας παρά τής Ήρας γέρας, επειδή τού ζεύγους ύστε ρήσαντος ύποδύντες αυτοί διήνεγκαν εις τόν νεών την μητέρα, μετά τήν ευχήν νυκτί μετήλλαξαν, μα κρόν άνετη δεξιένα τάιτών ποιητών, οι στόμασιθεί-5 οτέροις τά περί τόν βίον θεσπιωδούσιν, ώς κατοδύ ρονται τό ζήν ένός δε μόνου μνησθήσομαι τού άξιο λογωτάτου λέγοντος
ώς γάρ έπεκλώσαντοθεοι δειλοϊσι βροτούσι ζώεινάχνυμένος, και
ΙΟ
-
ούμεν γάρ τίποτ' έστινόιζυριώτερον άνδρός, πάντων όσσατε γαϊαν έπιπνείει τε και έρπει. τόν δ' Αμφιάραοντίφηση; τόν πέρι κήρι φίλει Ζεύς τ’ αιγίοχος και Απόλλων 15 παντούην φιλότητ', ούδ’ κετογήραος ούδόν. και ό κελεύων
--
τόν φύντα θρηνείν εις όσ’ έρχεται κακά, Ιτί σου φαίνεται;"άλλά παύομαι, μήποτε παρά την ύπόσχεσινμηκύνω, και έτέρων μιμνησκόμενος ποίαν 20 δέ τις έλόμενος επιτήδευσινή τέχνηνού μέμφεται και τους παρούσι χαλεπαίνεις τάς χειρωνακτικάς έπέλ θωμεν και βαναύσους τέχνας πονουμένων έκνυκτός εις νύκτα και μόλις ποριζομένων τά έπιτήδεια, κα
τοδυρομένων δε έαυτούς και πάσαν άγρυπνίαν πιμ-25 πλάντων όλοφυρμών τε και φροντίδων, αλλά τόν πλωτικόν καταλεξώμεθα περαιούμενον διά τοσώνδε κινδύνων, καθώς άπεφήνατο Βίας, μήτ’ έντους τεθνη κόσιν όντα μήτ’ έντους βιούσιν. όγάρ επίγειος άν θρωπος, ως αμφίβιος, έαυτόν εις πέλαγος έρριψεν, επί 30
τήτύχηγεγονώς (πάς), άλλ’ ή γεωργία γλυκύ, δήλον. άλλ’ ούχόλον, ώς φασίν, έλκος, άει λύπης πρόφασιν
(
239
ΠΕΡΙ ΛΥΠΗΣ κ. τ. λ. ο Θ.
εύρισκόμενον, κλαίον νυν μεν αύχμόν, νυν δ’ έπομ βρίαν, νυν δ' επίκλυσιν, νυν δ’ έρυσίβην, νυν δε θάλπος άκαιρων ή κρυμόν; άλλ’ ή πολυτίμητος πολι τεία (πολλά γάρ ύπερβαίνω) διά πόσων έλαύνεται 5 δεινών, τήν μεν χαράν έχουσα φλεγμονής δίκην, παλ
λομένην και σφυγματώδη τήν δ’ άπότευξιν άλγί στην και θανάτων μυρίων χείρω τις γάρ άνεύδα μονήσειε πρός όχλον ζών, ειποππυσθείη και κροτη θείη δήμου παίγνιον έκβαλλόμενον συριττόμενον ζη 10 μιούμενον θνήσκον (έλεούμενον), έπει τοίγε"Αξιοχε πολιτικέ πού τέθνηκε Μιλτιάδης; πού δε Θεμιστο
κλής; πού δε Εφιάλτης πούδε πρώην οι δέκα στρα τηγοί;
ΠΕΡΙ ΛΥΠΗΣ, ΟΤΙ ΛΙΑΝ ΜΟΧΘΗΡΑ ΚΑΙ 15
ΕΠΩΔΥΝΟΣ ΤΟΙΣ ΦΡΟΝΤΙΖΟΥΣΙΝ. -Θ.
1
Φιλήμονος, Πολλών φύσει τοις πάσιν αιτία κακών λύπη" διά λύπην και μανία γάρ γίγνεται
πολλοίσι και νοσήματ’ ούκ ιάσιμα, 20 αυτούς τ’ άνηρήκασι διά λύπηντινές, έπάντό λυπούν πλειονή τόσώζονή. 2
-
Κλεαινέτου.
Λύπη γάρ όργή τ’εις ένα ψυχής τόπον έλθόντα μανία τους έχουσι γίγνεται. 253
--
Φιλήμονος,
Oιμοι τό λυπείσθαι γάρ έπι τό βήμ’ άγει τούτ’ εύθύς ως έρικε τόν λυπούμενον
λυπουμένω δ’ όταν τις άκολουθών λέγη χαίρι, εξ ανάγκης ούτος οιμώξειν λέγει,
240
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
Εύριπίδου.
4
Όστις δε λύπας φησί πημαίνειν βροτούς, γχρονων δεν δ' άγχονώντε και πετρών βίπτειν άπο, ούκ ένσοφοισιν έστιν, εύχέσθω δ' όμως ι
άπειρος είναι τής νόσου ταύτης άει, Φιλήμονος,
5
Ούτως όταν έμπέση τις εις τόννούν φόβος, κάκτού καθεύδειν ούτος ούκ εξέρχεται. 6 Νόσον πολύ κρείττόν έστιν ή λύπην φέρειν. Μενάνδρου.
7
ΙΟ
Ούκ έστι λύπης, άν περιόρθώς τις σκοπή, άλγημα μείζον τών έν άνθρωπος φύσει. 8
Εύριπίδου Οινομάω. Έν έστι πάντων πρώτον ειδέναι (τουτί,
φέρειντα συμπίπτοντα μή παλιγκότως,
15.
χούτός γ' άνήρ άριστος αϊτε συμφορα ήσσον δάκνουσιν, άλλά ταύτα γάρ λέγειν έπιστάμεσθα, δράν δ’ άμηχάνως έχει. 9 Αλέξιδος, Λύπη μανίας κοινωνίαν έχει τινά, 10
Εύριπίδου.
Λύπα γάρ άνθρώποιστίκτουσιννόσους, 11 Εύριπίδου Ανδρομέδα. Η που τό μέλλον έκφοβεί καθ' ημέραν, ώς τούγε πάσχειν τούπιόν μείζον κακόν. 12 Εύριπίδου Αντιόπης, Φρονώ δ' ά πάσχω, και τόδ' ού σμικρόν κακόν, τό μή ειδέναι γάρ ήδονήν έχει τινά νοσούντα" κέρδος δ’ έν κακοίς άγνωσία.
20
ΠΕΡΙ ΛΥΠΗΣ κ. τ. λ. - Θ.
-
241
13 ITού αύτού] Ανδρομάχη (422). Ώικτειρ’ άκούσας οικτρά γάρ τά δυστυχή βροτούς άπασι, κάν θυραίος ών κυρή "Ανθρωπος ών
14
5ούδες άλυπος τόν βίον διήγαγεν, ούδε μέχρι τέλους έμεινεν ευτυχών 15 Εύριπίδου Ορέστης (398).
ν
Λύπη μάλιστά γ’ ή διαφθείρουσάμε. δεινή γάρ ήθεός, άλλ' όμως ιάσιμος, 10:16 Εύριπίδου Αλκμήνη. Αλλ' ούγάριόρθώς ταύτα, γενναίως ίσως έπραξας ανείσθαι δε δυστυχών εγώ μισώ
η
δυστυχούν
(όνος γάρ τούργονού νικά ποτε)
χατ
ει
17 Απολλοδώρου Παραλογιζόμενοι, 15
Ούδειλέγειν γάρ μακάριον τόν χρήματα έχοντα πλείστα, τόν δεμή λυπούμενον.
αν Πολλών φύσει τοις πάσιν άνθρώποις κακών όντων μέγιστόν έστιν ή λύπη κακόν, 18
Μενάνδρου.
-
2019
Σοφοκλέους Τυρούς. Tίκτουσιγάρ του και νόσους δυσθυμία.
20 Σοφοκλέους Εριφύλη.
-
Πώς oύν μάχωμα θνητός ών θεία τύχη, όπου τό δεινόν έλπις οϋδεν ωφελεί; 2521
Σοφοκλέους Αίαντι (260).
Τόγάρ έσλεύσσειν οικεία πάθη, μηδενός άλλου παραπράξαντος, μεγάλας δύνας ύποτείνει, ετοι. Στοπ. π.
ήχα
Η
-
16
τι (.
242
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
22 Φιλήμονος, Αγαθή γάρ ή λύπη καθ' αύτής άναπλάσαι άτεχνώς διπλάσια τής άληθείας κακά, 23 Πινδάρου Ολυμπιονικών (VII,55). Αϊδε φρενών ταραχαι παρέπλαγξαν και σοφόν,
Ο
24 "Αμφιδος Φιλαδέλφων,
"Απoλλον, ώς δυσάρεστόν έστ’ άνιώμενος
άνθρωπος έφ’ άπασίντε δυσχερώς έχει 25
Παροιμία.
Όπου τις άλγεί, κείσε και τόννούν έχει.
26 Απολλοδώρου Γάλακτος, Τους γάρ μεριμνώσίντε και λυπουμένους άπασα νύξέοικεφαίνεσθαι μακρά,
27 Αντιφάνους. Λύπη μανίας όμότοιχος είναι μοιδοκεί
15
28 Αλέξιδος. Tών μετρίων αι μείζονες
λύπαι ποιούσι τού φρονείν μετάστασιν. 29 Ποσιδίππου έκ Μύρμ ηκος. Ούτω τι πολύπουν έστιν ή λύπη κακόν. 30 Ποσιδίππου έξ“Ομοίων. Έργον γελύπην έκφυγείν, ή δ’ ήμέρα άει τι καινόν εις τό φροντίζειν φέρει 31 Aντιφάνους εξ Ιατρού,
"Απαντό λυπούν έστιν ανθρώπωνόσος,
νόματ’έχουσα πολλά, 32 Τού αυτού εξ Εύπλοίας.
20
ΠΕΡΙ ΝΟΣΟΥ κ. τ. λ. Ρ.
243
Λύπη γάρ άνθρώποισι και το ζήν κακώς ώσπερ πονηρώ ζωγράφω τα χρώματα
πρώτιστον άφανίζουσιν έκτού σώματος, 5
-
33 Εκ τών Aρστωνύμου. Απολλόδωρος ό Μεγαρικός έλεγε τούς πεισθέντας ότι έτεροι εισιν οι άνθρωποι τού σώματος, άλυπότατα διάξειν και μήν, είπεν, ότι οι υίες αυτών έτεροί εισι πάντες έπίστανται, και όμως υπό τής έπ’ αυτούς λύπης πολλοί έαυτούς διαχρώνται,
1034 Εύφράτου. θυγραντή, Ευφράτης δΣύρος τήν γυναίκα άποβαλών έλεγεν ώ φιλοσοφία, τυραννικά σου τα έπιτάγματα, λέγεις “φίλει” κάν άποβάλη τις λέγεις “μή λυπού” φ
35
15
ν
--
ν
Α.
Α
Σωκράτους,
Σωκράτης ερωτηθείς πώς άν τις άλυπος διάγοι α
καν
9
Αν
22
Θα
9
ν
ν
αν
τη
τούτο άδύνατον" είπεν, ούγάρ έστι πόλινή οικίαν
οικούντα και άνθρώποις όμιλούντα
μήπτη λυ
πείσθαι.”
Α
ΠΕΡΙ ΝΟΣΟΥ ΚΑΙ ΤΗΣ ΤΩΝ ΚΑΤ' ΑΥΤΗΝ ΑΝΙΑΡΩΝ ΛΥΣΕΩΣ. Ρ.
20
1
Εύριπίδου Ορέστη (211). Ώ φίλον ύπνου θέλγητρον, επίκουρον νόσου, ώς ήδύμοι προσήλθες ένδέοντίτε, 2 25
Eν ταυτώ (229). Ιδού φίλον τοιτώ νοσούντι δέμνια, άνιαρόν όντό κτήμ’, άναγκαίον δ' όμως,
Αύθις δ’ές όρθόν στήσον, ανακύκλειδέμας, 16 και
244
- ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΙΒΑΙΟΥ
Δυσάρεστον οι νοσούντες, άπορίας ύπο. Ή κάπί γαίας άρμόσαι πόδας θέλεις; Μάλιστα, δόξαν γάρ τόδ’ ύγιείας έχει κρείσσον δε τό δοκεϊν κάν αληθείας απή, 3. 4 Εύριπίδου.
5
Πρός τήν νόσον του και τον ιατρόν χρεών ιδόντ’ άκείσθαι, μή"πιτάξτά φάρμακα
διδόντ”, έαν μή ταύτατή νόσω πρέπη. νόσοι δε θνητών αϊμέν εισ’ αυθαίρετοι, αί δ’ έκθεών πάρεισιν, άλλά τώ νόμω
ΙΟ
ιώμεθ' αύτάς, άλλά σοι λέξαι θέλω, εϊ θεοί τι δρώσιν αισχρόν, ούκ εισίν θεοί,
5
Φιλήμονος Μύστιδος,
Πολύ μειζόν έστι τού κακώς έχειν κακόν τό καθ' ένα πάσι τους επισκοπουμένους δειντόν κακώς έχοντα πώς έχει λέγειν.
6.
15
Εκ τών Ηλιοδώρου ιατρικών θαυ μάτων,
Ιταλίης οϋπολλόνύπερστείχοντικολώνην Γαυρανήνχώρη τις όδιτάων επιλαιά κέκλιται άργήεσσαχιών ώς έκδέοι ύδωρ άίσσει μάλα πικρόν άναπνεύσαι πιέεντε. κείνο πολυστάφυλοι περιναιέται άνέρες ύδωρ όσσων άλκαρ έχουσινό μεν λοετροϊο χατίζων αύτως, όφρα κεμούνoν ένύδατι γυΐα καθήρη, όφθαλμούς βλεφάροισι λίηνάραρώσι καλύψας δεύεται, ως μή οι τι παραδράμη έρκεος είσω ύγρόν έπι γλήνης" τό γάρ άλγεος αίτιόν έστιν, ός δέκελημηρή νεφέλη πεπυκασμένος όσσε άσχάλλη όδύνας, κεροειδέα δ’ άμφιχιτώνα
20
25
30
ΠΕΡΙ ΝΟΣΟΥ κ. τ. λ. IP
245
οίδος πιαλέοισι περιβρίθη πελάνοισι, κείνω καίριόν έστι και άσφαλές όμμα διήναι άμπετές άκλή στον άφαρ δ’ άπό πάσα τελέσθη - θυμοδακής οδύνη, βέα δ’ άλθετα ύδατινούσος, 57
Σωκράτους,
Σωκράτης ερωτηθείς τί έστι νόσος έφη “ταραγμός σώματος” 8
Διογένους,
Διογένης πρός τινα τών συνήθων τό σώμα βε 10 βλαμμένον και ποτνώμενον “εύ” έφη “φίλος ότι πο νείς, να μή πονής” 9 Δημοσθένους Ολυνθιακών δευτέρου (φ. 24).
--
Ώσπερ γάρ έντους σώμασιν, έως μεν άνέρρωμέ 15νος ή τις οϋδεν έπαισθάνεται τών καθ’ έκαστα σα θρών, έπειδάν δε άρρώστημάτι συμβή, πάντα κινεί ται, κάνβήγμα κάν στρέμμα κάν άλλο τι τώνύπαρ χόντων σαθρών ή... 10 Αγάθωνος Σαμίου έν δευτέρω περί 20
ποταμών (Plut. Mor, p. 1160 e).
Ίναχος ποταμός έστι τής Aργειας χώρας, γεννάται δ’ έναύτώ βοτάνη κύουρα καλουμένη, πηγάνω παρό μοιος, ήναι γυναίκες, όταν άκινδύνως έκτρώσαι θέ λωσιν, οίνω βεβρεγμένην τους όμφαλους επιτιθέασιν, 2511 Χρυσέρμου Κορινθίου έν τώ ιγ περί ποταμών (Plut. 1. 1.1162 d).
Εν Eύφράτη ποταμώ τής Παρθίας γεννάται λίθος άετίτης καλούμενος, δν αιμαΐαι τας δυστοκούσας έπι τάς γαστέρας έπιτιθέαση, και παραχρήμα τίκτου
30σινάτερ άλγηδόνος, ευρίσκεται δ’ έναύτώ και βο
-
246
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
τάνη άξαλλα, μεθερμηνευομένη θερμόν ταύτην οι τεταρταΐζοντες, όταν έπι τού στήθους τιθώσιν, άπαλ λάσσονται παραχρήμα, 12
Νικίου έν τοις περί λίθων (Plut. 1. Ι. 1163 a).
5
Όρος έστι Δριμύλον καλούμενον τής Παρθίας, ενώ γεννάται λίθος σαρδόνυχι παρόμοιος ποιεί δ’ άρι στα πρός άμβλυωπίας εις ύδωρ θερμόν βαλλόμενος, 13 Εκτής Αριστοτέλους συναγωγής άκου σμάτων θαυμασίων (c. 18).
ΙΟ
Εν Τραπεζούντι τή έντώ Πόντω γίγνεται τό από τής πύξου μέλι βαρύοσμον, και φασί τούς μένύγια νοντας έξιστάναι, τούς δ’ έπλήπτους και τελέως απαλλάσσειν.
14
Καλλισθένους Συβαρίτου ένιγ Γαλα-15 τικών (Plut. 1. 1. 1153 b).
"Αραρ ποταμός έστι τής Kελτικής, τήν προσηγο
ρίαν δε εληφώς παρά τό ήρμόσθαι τώ"Ροδανών κα ταφέρεται γάρ εις τούτον κατά τήν χώραντών Αλλο
βρόγων, γεννάται δ’ έναύτώ μέγας χθύς κλoυπαία 20
προσαγορευόμενος υπό τών έγχωρίων, ούτος δε ό ιχθύς αύξομένης μέντής σελήνης λευκός έστι, μειου μένης δεμέλας γίγνεται παντελώς υπεραυξήσας δε υπό τών ιδίων άκανθών άναιρείται ευρίσκεται δ' έντή κεφαλή αυτού λίθος χόνδρω παρόμοιος άλός, 25 δς κάλλιστα ποιεί πρός τεταρταίας νόσους τους άρι στερούς μέρεσι τού σώματος προσδεσμευόμενος τής σελήνης μειουμένης,
15 Αρχελάου εν πρώτω περί ποταμών (Pluί. 1. 1. 1154 e).
30
ΠΕΡΙ ΝΟΣΟΥ κ. τ. λ. Ρ.
247
Λυκόρμας ποταμός έστι τής Αιτωλίας, μετωνομά
σθη δ’ Εύηνος, γεννάται δ’ έναύτώ βοτάνηζάρισα προσαγορευομένη, λόγχη παρόμοιος, ποιούσα πρός άμβλυωπίας άριστα, 516 Θρασύλλου έν τους Αιγυπτιακούς (Plut. 1. 1. 1159 d).
Νείλος ποταμός έστι τής Αιγύπτου, έκαλείτο δε
τό πρότερον Μέλας γεννάται δ’ έναύτώ λίθος κυ άμω παρόμοιος, δνάν κύνες δωσιν, ούχύλακτούσι" 1οποιεί δ’ άριστα πρός τούς δαιμονιζομένους, άμα γάρ (τώ) αύτόν προστεθήνα ταϊς βισιν εξέρχεται τό δαι μόνιον,
17 Τιμ αγόρου έν πρώτω περί ποταμών (Plut. 1. 1.1163).
15
Κάικος ποταμός έστι τής Mυσίας, φύεται δ’ έν αύτώ βοτάνη ήλιφάρμακος καλουμένη, ήν οι ιατροί τους αιμορραγούσιν έπιτιθέασι και τών φλεβών με
σολαβούσι τήν έκρυσιν. 20
18 Κτησίου Κνιδίου έν δευτέρω περί όριών (Put. 1. 1). Όρος έστι τής Mυσίας Τεύθρας καλούμενον, γεν νάται δ’ έναύτώ λίθος άντιπαθής προσονομαζόμε νος, ός κάλλιστα ποιεί προς άλφούς και λέπρας δι' οίνου τριβόμενος και τους πάσχουσιν επιτιθέμενος
2519 Σωστράτου έν πρώτω μυθικής συνα --
γωγής (Plut. 1. 1.1165 e).
Τίγρης ποταμός έστι τής Αρμενίας, γεννάται δε
έναύτώ βοτάνη κριθή παρόμοιος άγρια, ταύτην οι έγχώριοι θερμαίνοντες ενέλαίω και άλειφόμενοι, ού 30 δέποτε νοσούσι μέχρι τής ανάγκης τού θανάτου,
248
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
20 Κλειτοφώντος Pοδίου έν ά Ινδικών (Plut. 1. 1. 1166 b).
Ινδός ποταμός έστι τής Ινδίας, φύεται δ’ έναύτώ βοτάνη καρπύλη καλουμένη, βουγλώσσω παρεμφε ρής ποιεί δ’ άριστα πρός ικτέρους διά ύδατος χλια-5 ρού δεδομένη, 21
Πορφυρίου έκ τού περί Στυγός.
Ήτε τέα αύτη τον καρπόν άποβάλλει πρίν έκθρέ ψαι διό ώλεσίκαρπον αυτήν όποιητής όνομάζει, και μέντονιστόρητα ώς μετά οίνου δοθείς όταύτης καρ-10 πός άγόνους ποιεί τούς πιόντας και κατασβέννυσι τό σπέρμα και μαραίνει τήν γόνιμον όρμήν. 22 Έκ τής Τροφίλου συναγωγής άκου σμάτων θαυμασίων (Arist. Mir. ause.ο. 12).
Τότής κτιδος λέγεται αιδοίον είναι ούχόμοιοντή 15 φύσει τών λοιπών ζώων, άλλά στερεόν διά παντός οίον όστούν φασί δε και στραγγουρίας αύτό φάρ μακον είναι έν τους άριστος, και δίδοσθαι έπιξύ όμενον,
23 Εν τώ αύτώ (Arist. 1. 1. ο. 66). 20 Φασί τόνγαλεώτην, όταν έκδυή τό δέρμα καθά περ ό όφις, επιστραφέντα καταπίνειν" τηρείσθαι γάρ ύπότών ιατρών διά τόχρήσιμον είναι τους επιλήπτοις, Εν τώ αύτώ (0,77). Φασί τήν φώκηνέξεμείν τήν πιτύαν, όταν άλίσκη-25 ται, είναι δε φαρμακώδες και τους έπιληπτικούς χρή σιμον.
24 Εν τώ αύτώ (ο, 139). Εν Aργει φασί γίνεσθαι άκρίδος το γένος, ήν κα λείσθαι σκορπιομάχον, όταν γάρ ίδη τάχιστα σκορ-30 -
ΠΕΡΙ ΥΓΕΙΑΣ κ. τ. λ. ΡΑ.
249
πίον, άνθίσταται αύτώ. άγαθόν δε φασίν είναι και πρός τάς πληγάς τού σκορπίου τό έπιφαγείν αύτήν. 25 Αλκμαίωνος,
Λέγει δε τάς νόσους συμπίπτειν ώς μεν ύφ’ ού 5 δι’ υπερβολήν θερμότητος ή ξηρότητος, ώς δε έξού διάπλήθος τροφής ή ένδειαν, ώς δε ένους, αίμα ή μυελόν ή έγκέφαλον γίνεσθαι δέποτε και υπό τών έξωθεν αιτιών, ύδάτων ποιών ή χώρας ή κόπων ή άνάγκης ή τών τούτοις παραπλησίων, 10:26
Διοκλέους.
Διοκλής τάς πλείστας τών νόσων δι’ άνωμαλίαν έλεγε τίκτεσθαι.
-
27 Ερασιστράτου, Έρασίστρατος έλεγε “πλήθος και διαφθορά τάνω 15τάτω αίτια”
28
-
Πλάτωνος έκ τού συμποσίου (185).
Εάνμέν σοι έθέλη άπνευστι έχοντα πολύν χρόνον παύσασθαι ή λύγξ, ειδεμή, ύδατιάνακογχυλίασον, ειδ’ άρα πάνυ ισχυρά έστι, λαβών τι τοιούτον, ούω 20 κινήσας άν τήν βινα, πτάρε" και εάν τούτο ποιήσης άπαξ ήδίς, και ει πάνυ ισχυρά έστι, παύσεται.
ΠΕΡΙ ΥΓΕΙΑΣ, ΚΑΙ ΤΗΣ ΠΕΡΙ ΤΗΝ ΔΙΑ ΜΟΝΗΝ ΑΥΤΗΣ ΠΡΟΝΟΙΑΣ, PA.
25
1 , Πυθαγόρου (Aur, Carm.32). Ούδ’ ύγιείας τής κατά σώμ’ άμέλειαν έχειν χρή" άλλά ποτού τεμέτρον και σίτου γυμνασίων τε ποιεσθαι" μέτρον δε λέγωτόδ' διμή σ’ άνιήσει. εθίζου δε δίαιταν έχειν καθάρειονάθρυπτον,
ν
250
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
2 . Αλκμαίωνος,
Αλκμαίων έφή τής μεν υγείας είναι συνεκτικήν την ισονομίαν τών δυνάμεων ύγρού ξηρού ψυχρού θερμού πικρού γλυκέος και των λοιπών, τήν δ’ έν αυτος μοναρχίαννόσου παρασκευαστικήν είναι, 5 3
Πλουτάρχου (Mor. 126ο). Η υγεία τας ήδονας ώσπερ ή γαλήνη τας άλκυό
σιν άσφαλή και καλήν γένεσιν και λοχείαν ένδίδωσι,
κομψώς γάρ έρικενό Πρόδικος ειπείν, ότι τών ήδυ σμάτων άριστόν έστι τό πύρ" άληθέστερον γάρ άνιο τις εποι τήν ύγείαν ήδυσμα θειότατον είναι και προσηνέστατον. έφθά μεν γάρ και όπτά και πεπτά βρώματα νοσούσιν ή κραιπαλώσινή ναυτιώσινούδε μίαν ήδονήν ούδε χάριν άποδίδωσι καθαρά δε και άκραιφνής όρεξις ύγιαίνονται σώματι πάν ήδύ ποιεί 15 (και άρπαλέον, ως Όμηρος έφη, και πρόσφορον). 4
Εκ τών Αριστοξένου Πυθαγορείου, Περί δε γενέσεως παίδων τάδε έλεγε καθόλου μεν φυλάττεσθαι τό καλούμενον προφερές ούτε γάρ τών φυτών ούτε τών ζώων εύκαρπατά προφερήγί-20 γνεσθαι, άλλά χρόνον τινά προπαρασκευάζεσθαιτής
καρποφορίας, ενώ έξισχύσαντα και τετελειωμένα τα σώματα παρέχειντάτε σπέρματα και τούς καρπούς δεδύνηται πολλά δε είναι έντώ [βίω]ένος ή όψι μαθία έστι βελτίων, οιον και τό τού άφροδισιάζειν 25 πράγμα, δέρνούν έστι παϊδας ούτως άγεσθαιδιά τών άσκημάτων άσχόλους, ώστεμή μόνον μή ζητεΐν, άλλ’ ει δυνατόν μηδε ειδέναι τήν τοιαύτην συνουσίαν έν τός τών είκοσιν ετών, όταν δε και εις τούτο άφίκη ται, σπανίοις είναι χρηστέον τους άφροδισίοις" τούτο:30 γάρ πρός τε τήν τών γεννώντων και γεννησομένων
ν
ΠΕΡΙ ΥΓΕΙΑΣ κ. τ. λ. ΡΑ.
251
εύεξίαν πολύ συμβάλλεσθαι. έλεγε δε μήτε τρυ φής μήτε μέθης πλήρη τας γυναιξίν εις τό γεννάν
όμιλείν ούγάροϊόντε έκ φαύλης και άσυμφώνου και ταραχώδους κράσεως εύρυθμα και καλά, άλλ'
5ούδε άγαθά τήν άρχήν γίγνεσθαι. 5
Πλάτωνος (Legg. VII 792).
Φαίην άνδή και τας φερούσας έν γαστρί πασών
των γυναικών μάλιστα θεραπεύειν εκείνον τον ένι αυτόν, όπως μήθ’ ήδονας τσι πολλαίς άμα και λα 10μάργος προσχρήσεται ή κύουσα μήτ’ αύλύπας" τό δε λείον και εύμενες πράόντε τιμώσα διασώζει τον τότε χρόνον, 6 Πλουτάρχου (Mor.125 ).
Τάεύτελή κρατεί την όρεξίν έπι τών φυσικών μέ 15τρων, όψοποιών δε τέχναι και δημιουργών και “τά πανούργα ταύτ’ όψάριαχύποτρίμματα κατά τόν κω μικόν άει τούς όρους τής ήδονής μετατίθησιν εις τούμπροσθεν και παραλλάττει τό συμφέρον, 7 Τού αύτού (127 a). 20 Δε θαρρούντας μάχεσθαι πρός τάς ορέξεις έκφε ρομένας και έπιπηδώσας ταϊς άπολαύσεσιν, ώς έλα φρόν και παιδικόν έχούσας τόμεμψίμοιρον, είτα παυ ομένας άρθείσης τής τραπέζης, και μηδέν έγκαλού σας μηδε άδικουμένας, άλλά τουναντίον καθαράς και 25 ιλαράς και ούβαρείας ούδε ναυτιώδεις περιμενούσας τήν αύριον. 8 Τού αύτού (127 b). Λέγεται δε και Αλέξανδρον ειπείν τούς τής Αδας όψοποιούς άποπεμψάμενον, ώστ’ έχειν βελτίονας 30 (άγειν άει σύνέαυτώ, πρός μέν τό άριστον την νυ κτοπορίαν, πρός δε τό δείπνον τήν όλιγαριστίαν. --
--
252
9
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
Τού αυτού (128 d).
Διόμή δε σκοπεϊν τόν ιχθύνει πρόσφατος, μηδέ τόν άρτον εΐ καθαρός, μηδέ τό βαλανείονει θερμόν, μηδε τήν έταίρανεί εύμορφος άλλ’ έαυτόν ει μη ναυτιώδης μηδε θολερός μηδε έωλος μηδε τεταραγ-5 μένος, ειδεμή, καθάπερ εις οικιαν πενθούσαν έμ βαλόντες έπίκωμοι μεθύοντες ού φιλοφροσύνην πα ρέσχον ούδε ήδονήν, άλλά κλαυθμούς και οδυρμούς έποίησαν ούτως και άφροδίσια και όψα και βαλα νεία και οίνος, εν σώματι κακώς και παρά φύσιν 10 έχοντι μιγνύμενα, τους μή καθεστώσι και διεφθορόσι φλέγμα και χολήν κινεί και ταράττει και προσεξί στησιν.
10
-
Tού αύτού (128 e).
Η μεν άκρίβής σφόδρα και δι’ όνυχος λεγομένη 15 δίαιτα τότε σώμα κομιδή παρέχεται ψοφοδεές και
σφαλερόν, αυτής τε τής ψυχής τό γαύρον κολούει, πάντα πράγματα και πάσανούχ ήττονέν ήδονας και πόνος διατριβήν ύφορωμένης, και πρός μηθέν ιτα μώς και θαρραλέως βαδιζούσης, δεν δεώσπερ ιστίον 20 τό σώμα μήτε συστέλλειν εύδίας ούσης και πιέζειν σφόδρα μήτε άνεμένως χρήσθαίτε και καταφρονεϊν έν υποψία γενόμενον, άλλ’ ένδιδόναι και ποιεϊν έλαφρόν. 11
Tού αύτού (129 a).
25
Όθεν ού περί τροφήν μόνον ούδε γυμνάσια δεί φυλάττειν τό σώμα, μή παρά τό ειωθός άπτητα τού Φ
--------
9
Α.
οι
Λ,
- - -
των όκνηρώς και άπροθύμως, ή πάλιν διψώδές έστι
και πειναλέον ώς oύ πέφυκεν, άλλά καί τών ύπνων τό μή συνεχές μηδε λείον, άλλ’ άνωμαλίας έχον και 30 σπασμούς δεν εϋλαβείσθαι και τών ένυπνίων τήν
ΠΕΡΙ ΥΓΕΙΑΣ κ. τ. λ. ΡΑ.
253
άτοπίαν, άν γάρ ώσε μη νόμιμοι μηδε συνήθεις αι φαντασία, πλήθος ή πάχος υγρών ή πνεύματος τα ραχήν εντός κατηγορούσιν, ήδη δε και τά τής ψυχής κινήματα τό σώμα μηνύει προς νόσον επισφαλώς 5 έχειν άλογοι γάρ ίσχουσιν άθυμία και φόβοι πολ λάκις άπ’ ουδενός φοβερού τάς ελπίδας άφνω κατα σβεννύουσι γίνονται δε και ταϊς όργας έπίχολοι και
όξες και μικρόλυποι και δακρυρροούσι και άδημο νούσιν, όταν άτμοι πονηροί και αναθυμιάσεις πυκναι 10 συνιστάμενα ταϊς τής ψυχής, ώς φησε Πλάτων, άνα κραθώσι περιόδους, 12
Τού αυτού (129 f).
Όθεν άριστα λέλεκται τό τροφής άκορίην και πό
ι
λίγα
νων άοκνην και σπέρματος ουσης συντήρησιν ύγιει
15νότατα είναι και γάρ ή περί τας συνουσίας άκρασία, τώ μάλιστα τήν δύναμιν έκλύειν ύφ' ής ή τροφή δια πονείται, πλέον περιττώματα ποιεί και πλήθος, 13
Πυθαγόρου (Porph. Epist. ad Marc. c.30).
Σαρκός φωνή μήπεινήν μή διψήν μή βιγούν. 2014 Γαληνού χαρακτηριάζονται εις Ιππο κράτη ν (II p. 72 Chart).
Τά τής τέχνης στοιχεία σαφώς άρέσκειν αυτώ λέ γειτά όσα έναργή, συνέστηκενούν ότε άνθρωπος και τά σύμπαντα ζώα έκστερεών ύγρών και πνευμά 25 των ούκ άμοιρεί δε ούδ’ ή τών φυτών φύσις τής τούτων τριγενείας, άλλάζή τε και αύξεται και γεννά και φύεται τή τούτων συστάσεις την μεν ούν τών στερεών σύστασιν όστους ανατίθηση και νεύρος και χόνδρος, ήδη δε και ύμένο και άρτηρίας και φλεψί, 30 και γάρ ταύτα τού στερεού γένους έντισιν είναι λέγει,
τής δε τούτων συμπηγίας και διαπλάσεως, επόμενος
κά
254
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΤΟΥ
τώ ευλόγω, την κεφαλήν είναι άρχήν συνδοκεί άνα τέθεικε δε τή τών στερεών φύσει τότε περί άγμών
και τα περί άρθρων και τά τούτοις όμοια τώ, δε πνεύματι τό περί φυσέων ιδίως έπιγραφόμενον σύγ γραμμα τους δ’ ύγρους τό περί χυμών και το περί 5 άνθρώπου φύσεως, ήδη δε και σποράδην έν άλλοις, έστι δε ταύτα αίμα και φλέγμα, χολή διττή, ξανθή και μέλαινα, είναι δε τό μέναίμα τήν φύσιν ύγρόν και θερμόν καί τήν χρόανέρυθρόν τήν δε ποιότητα γλυκύ" τό δε φλέγμα ψυχρόν και ύγρόν και λευκόν 10 και μάλλον άλμυρόν τήν δεξανθήνχολήν θερμήν τε και ξηράν και ώχράν και πικράν, τήν δε έτέραν ψυχράν και ξηράν και μέλαιναν και φυκώδη, άρέ σκει δε αυτώ και τάς ήλικίας διαιρείν εις δ’ και τάς ώρας τού έτους όμοίως πλεονάζειν δε τών ερημέ-15 νων χυμών έκαστον έντή ήλικία και τή ώρα τή οι κεία εκάστου και ένμέν τήτών παίδων ηλικία πλεο νάζειντό αίμα, και τή ώρα τού έαρος ένδετή τών άκμαζόντων τήν ξανθήνχολήν, και ώρα θέρους" έν δε τή τών παρηβώντων τήν μέλαιναν, και φθινο-20 πώρω ένδετή τών γερόντων τό φλέγμα, και χει μώνος" έρικένα γάρ τάς τών χυμών φύσεις τας τών ώρών, τό γούν έαρ θερμόντε και ύγρόν, ώς τό αίμα και το θέρος θερμόντε και ξηρόν τό δε μετό πωρον ψυχρόντε και ξηρόν ό δε χειμων ψυχρός και 25 ύγρός, άναλόγως τους χυμούς κατά ταυτά δε και την ήμέραν διαιρεί και τώ άριθμώ και τή φύσει, ώς έν μικρά τή άναλογία, καθόλου γειτάς τών άνδρών φύ σεις πρός τάς τών γυναικών διαφέρειν, είναι γάρ τούς μεν έπι τό θερμότερον και ξηρότερον, τάς δε 30 έπιτόψυχρότερον και υγρότερον, ένεκάστου δε τού των γένει και προς άλλήλους έχειν μικροτέραν δια
ΠΕΡΙ ΥΓΕΙΑΣ κ.τ.λ. ΡΑ.
255
φοράν, παρά τετάς τών χωρίων θέσεις και τάς τών άέρων ιδιότητας και τάς τών διαιτημάτων άγωγάς. παρέχειν δε και τών χυμών έκαστον έντή φύσει τού άνθρώπου χρείαν έξαίρετον, και τό μέναίμα τρέ όφεν και θερμαίνειν και υγιαίνειν και εύχροίας είναι ποιητικόν τήν δεξανθήνχολήν συνέχειν τό σώμα και τούς πόρους μή έάν έκλύεσθαι, και μυωπίζειν τήν αίσθησιν, και συντελεϊντή πέψει, και τάς δδούς τών έκκρίσεων παρέχειν εύπετείς τήν δε μέλαιναν 10 έδραν και οιονεί βάθρον τών άλλων χυμών" τό δε φλέγμα νεύρος ύμέσι και χόνδρος και άρθρος και γλώττη πρός τό εύδρομον τής κινήσεως, δοκεί δε αύτώ και το σπέρμα πρός ζωογονίαν τότε τού άνδρός και τό τής γυναικός επίσης συντελεϊν και άπό πάν 15 των τών μελών φέρεσθαι τού σώματος και τάμεν άρρενα έντους δεξιούς τής μήτρας, τα δε θήλεα έν τους άριστερους γεννάσθαι, ισχύειν δε και δεξιά ώς Α
πρός τά άριστερά, και τα υπερκείμενα ως πρός τά ύποκείμενα, δοκεί δ’ αυτώ και τάς αιτίας τών νοση 20μάτωνάς μέν έκπληγών βιαίων, άς δε έκτού περιέ χοντος είναι τάς δε πλείστας έκτών ύγρώντώνει ρημένων κατά πλήθος και έλλειψιν και μεταβολήν
τήν κατά ποιότητα ή την έκ τόπου εις τόπον, άρέ σκει δε αυτώ και τα βοηθήματα εισφέρειν έκ τών 25 έναντίων ισταμένων ταις αιτίας. τών δε νοσημάτων
ή
ι
άμεν είναι όξέα φύσει, ά δε χρόνια, άδε ένδοιαστά. γίνεσθαι δε ώς πολύ άπό χολής και αίματος και ήλι κίας άκμαζούσης και θέρους και έαρος τά όξέα, τα δε χρόνια από φλέγματος και μελαίνης χολής και έν 30 πρεσβύτας και χειμώνα, τά δ’ ένδοιαστά, όπόσα μεμιγμένας έχει τάς αιτίας, ήδη δε και τίνα αυτών σωτήρια και τίνα θανατικά προγνώσκει βούλεται
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
256
δε και την πρόγνωσιν και την πρόρρησιν άναγκαίαν τε είναι πρός τήν τέχνην και διαφέρειν άλλήλων, όπου μέν γάρ προγνώναι χρήμόνον τόν ιατρόν, όπου δε και προειπείν άσφαλές διαιρείται δε την πρόγνω σιν εις τετά προγεγονότα και τά ένεστώτα τών συμ- 5 πτωμάτων, όπόσα έχει πόσην άδηλότητα, και εις τα
μέλλοντα. άρεσκει δ’ αυτό και τις κρισίμους ήμέρας έπεγνωκένα, γίνεσθαι γάρ ώς τό πολύ τάς μεν πε ριττάς κριτικάς τών όξέων νοσημάτων, τάς δε άρτιους των χρονίων και τάς μέν θέρους και έπι νέων και 10 των δεξιών μερών και των υπερκειμένων, τάς πε ρισσάς τάς δε άρτιους έπι τών έναντίων, ήδη δε και τούς πρωτοπαθούντας τόπους ειδέναι παραινεί, έκ τής τούτων επιγνώσεως oύ μικράν συμβαλλομένης μοιραν εις σημείωσίν τε και θεραπείαν. 15 15 Αύ τύλλου περί τής καθ' ημέραν δια φοράς τών άέρων. Ημέραν λαμβάνομεν σύντή νυκτί" άναλογίαν δ' αυτήν έφαμεν έχειν τινά πρός τόν ένιαυτόν, καθά περ Ιπποκράτης έντή δευτέρα τών Επιδημιών έπε-20 σημήνατο. έστι δε ό μεν όρθρος υγρός και θερμός, έαρι έρικώς, διά τούτο ούτε ύπνοι ευκρινείς και τα σώματα άνεται τά τώνύγιαινόντων και τά τών νο σούντων, ώστε και τους πυρέσσουσιν εύφορώτατον -
α
κ
γ
Α
Αν
α
ν
καν
9,
5
-
-ν
α
" ,
ν
9
είναι τόνδετόν καιρόν, άναθυμιάσεις δε άνεσι περί 25
τόν όρθρον, και αύρα ποταμών αποπνέουσεν ύγρα, και δρόσος έπιπίπτει, άνθη άναβαίνει, και πάντα τα έκτής γής φυόμενα άνίησιν, έαρι τής καταστάσεως και
9
-ν
--
Ο
κ. Α
ν
αν
ο
-
--
τής όρθρινής έρικυίας τάδε μέσα τής ημέρας θέρει
παρείκαστα" τάδε κατά τήν δείλην φθινοπώρω, διά 30 τούτο βαρών και δυσαρεστημάτων οιστικά, νοσεράς
ΠΕΡΙ ΥΓΕΙΑΣ κ. τ. λ. ΡΑ.
257
ούσης τής δειλης ανάλογον φθινοπώρω. τής δε νυ κτός τά μεν πρώτα και τα περί τήν έσπέρανόμοια τή δείλη. έντεύθεν ούτε ύπνούν επιτρέπομεν τους κά μνουσι περί τήνδετήν ώραν, ούτε ποτόν προσφέρο
5 μεν, ούτε άλλο προσάγομεν βοήθημα, ειμή τι έτε ρον προκαλοΐτο, ύφορώμενοι τόν καιρόν τούτον ώσπερ και τόνδειλινόν. τάδε μέσα τής νυκτός χει μώνιέξεικασται πλείστον γάρ τότεό ήλιος καθάπερ και έν χειμώνι άφέστηκεν ήμών, ατε ούν δύναι 10 τους νοσούσιν ισχυρότερα τής νυκτός εΐκότως, διά τήν ψύξιν πυκνουμένης τής έπιφανείας και άπολαμ βανομένης τής κατά τό άδηλον διαπνοής και τά βεύ ματα δε και τά τών όφθαλμιώντων και τά τών δυσ εντερικών και κοιλιακών και τα αιματικά άπό τής
15 αύτής προφάσεως έπιγίνεται, παντός τού ειωθότος άπείναι κατά τό άφανές εις ένα τόπον συνδεδομένου
τόνβευματιζόμενον. τάδε τελευταία τής νυκτός διά την πρός τόν όρθρον γειτνίασιν τής αυτής έκείνω κράσεως μεταλαμβάνει,
2016 Tού αυτού Αντύλλου περί τιών έντώ άέρι διαφορών. * Είσι κατά θερμότητα και ψύξιν διαφοραί τών άέ ρων, ό μενούν θερμός παρέοικετή θερινή ώρα, ο δε ψυχρός τή χειμερινή πρός δε κάκείνο έκάτερος 25 έχει ό μεν ψυχρός εύσαρκίας τε και ευτροφίας και πιμελής γεννητικός, μεγάλα δε και τα σώματα άπερ γάζεται τοιούτους δε έστιν ιδείν και τούς τά άρκτι κώτερα κλίματα κατοικούντας πρός δε τά νοσήματα τάμενόξέαού πάνυ τι επιτήδειος, πρός δέτυνατών 30χρονίων, οιον φθίσεις και καχεξίας και παρέσεις έπι
ληψίας τε και αποπληξίας, και προς τα άρθριτικά SΤΟΒ, ΕΙ,ΟΕ, ΙΙΙ,
17
258
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
άθετος. ό δε θερμός άήρ, σωμάτων δαπανητικός, ισχναίνων και καταρινών τά συγκρίματα, εύτονίαν
(δε μάλλον και ευκινησίαν ήπερ όψυχρός παρα σκευάζει τους υγιαίνουσιν, ένδεταις νόσους βαδίως εξελέγχει τήν δύναμιν και νεύρους μεν και θώρακι 5
άγαθός, τους δε άλλοις μέρεσινού πάνυ χρήσιμος, έστι δε και κατά παχύτητα και λεπτότητα διαφορά
τών άέρων, ό μένουν παχύς άχρεος ών όσον έφ' εαυτώ, πλήν πρός τό τηρήσαι δύναμιν σκορπιζομέ νην επιτήδειος ό δε λεπτός ύγιεινός σφόδρα έστίν, 10 και παρά φώς και σκότος διαφορά τών άέρων, οίος δε εκάτερος, κατανοήσαι βάδιον από τών έμπροσθεν ήμύν περί νυκτός και ήμέρας ειρημένων, δόξει μεν ούντισιν άλλότρια είναι τού περί βοηθημάτων τό που τά ειρημένα, έπει ούκ έφ’ ήμύν έστι ποιήσαι τι 15 αυτών, ού μήν ήλλοτρίωταιγε ή παράληψίς τε και χρήσις και απαγόρευσις έφ’ ήμνούσα, τά μένουν πλείστα συνίστησιν αυτών εν καιρώ έκαστον γινό μενα βοηθήματα, όσα δε τοιαύτα μή δύναται συστή να την κακίαν αυτών εμφανίζουσαι, έκκλισιν τήν 20
άπ’ αυτών ένβοηθήματος χώρα τάττειν. 17
Τού αυτού περί τής έν έκιάστητών έτη
σίων ωρών διαφοράς, Εν έκάστη τών ωρών τρεις διαφοραί, τών μεν πρώτων όντων έκάστης, τών δε ύστάτων, τών δεμέ-25 σων, τα μεν μέσα την ειλικρινεστάτην τής ώρας έχει κράσιν, τά δε πρώτα και ύστατα τή γειτνιάσει τών ώρών άφομοιούται αύτίκα τού έαρος τά μεν πρώτα
μάλλον ύγρά και ήσσον θερμά, τάδε μέσα θερμά και υγρά επίσης, τα δε τελευταία ήσσον υγρά και μάλλον 30 θερμά, τούδε θέρους τά μεν πρώτα θερμότερα ή δε
ΠΕΡΙ ΥΓΕΙΑΣ κ. τ. λ. ΡΑ.
259
απόληξις ξηρά μέν, ού πάνυ δε ψυχρά τάδε μέσα ξηρά και θερμά επίσης, τάδε ύστατα ξηρότερα μάλ λον, έλασσον δε θερμά, φθινοπώρου δε ήμενάρχη ξηροτέρα και ού πάνυ ψυχρά, ή δε μεσότης επίσης 5ξηρά και ψυχρά, τά δε ύστατα ψυχρότερα μεν έλασ σον δε ξηρά, τό άνάλογον δε και έπι τού χειμώνος, τα μεν πρώτα ψυχρά μάλλον, τάδεύστατα ύγρά μάλ λον, τάδε μέσα επίσης ύγρά και ψυχρά 18 ΙΟ
Τού αυτού περί τόπων και τών ένα ύ
τοις ά έρων, Οι υψηλοί τών τόπων υγιεινότεροι, τού αέρος έν αύτους ού μένοντος άλλά και περιχεομένου και υπό τών ανέμων συνεχές άπωθουμένου, εύπνοοί τε δή
και διαθέσεσι πάσας επιτήδειοι τους περί θώρακα 15 και κεφαλή πεπονθυία και τους αισθητηρίοις πάσιν.
οι δε ταπεινοί τους μεν προειρημένος ανάρμοστοι, διαφορουμένος δε ή και συγκοπτομένους επιτήδειοι και γέρουσε δε άρμόζουσι μάλλοντώνύψηλών, οι δε παραθαλάστιοι τόποι τους τε ύδρωπικούς και ύπό βεύ 20ματος ούτινοσούν ένοχλουμένους αρμόδιοι, και όπου δει άμύξα ήθάλψαι ή αναστομώσαι, άγαθοι δε και νευρικούς ή άρθριτικούς πάσιν, επιτήδειοι δε και εις όρεξν κεκακωμένος, οι δε μεσόγειοι ψυχρότεροι τών παραθαλαττίων και πρός μεν τά όξέα νοσήματα, εάν 25 γεμή έλώδεις ώσιμηδε κοίλοι, κρείττους τών παρα θαλαττίων, πρός δε τά χρόνια χείρους, οι δε έλώ– δεις κακοι μεν άει, θέρους δε και λοιμώδεις, οι δε πετρώδεις θέρους μεν πνιγώδεις, χειμώνος δε χαλε πώς ψυχροί ούφαύλοι δε πρός υγείαν, οι δε παρα 30 ποτάμιοι ψυχροί και ανώμαλοι άτροφίας μόνας έπι τήδειοι τας διά ξηρότητα συνισταμένας χειρους δε 17 και
260
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟ ΒΑΤΟΥ
τούτων οι τελματώδεις ού γάρ μόνον φαύλον τον άέρα κατασκευάζουσιν, άλλά και τούς καρπούς κα κίους, στόμαχόν τε λυμαίνονται και τα σπλάγχνα σκληρούσι και κακοεξίας και κακοχυμίας και ύδρω πας αποτελούσε κακοί δε και οι πρός μετάλλοις τι-5 σίν ύφεστώτες" ξηροί γάρ και πνιγώδεις, οι δε βα θύγειοι εύχυμότεροι όντες τας ξηροτέρας αρμόζουσα διαθέσεσιν, οι δε άργιλλώδεις διαλυτικοί τού στο μάχου, έκλυτον έχοντες τήν άναθυμίασιν, οι δε πυρ ρόγειοι ξηραντικώτεροι τούτων, οι δε μελάγγειοι πάν-10 τες άριστοι.
19 Ξενοφώντος έν ά (3, 6) Απομνημονευ μάτων.
-
Αλλά μήν και τού σώματος αυτός τε ούκ ήμέλει τούς τε άμελούντας ούκ έπήνει το μενούνύπερε-15 σθίοντα υπερπονεϊν άπεδοκίμαζε τό δ’ όσα ήδέως ή ψυχή δέχεται, ταύτα ικανώς έκπονείν έδοκίμαζε
ταύτην γάρ τήν έξιν υγιεινήντε ικανώς είναι και την τής ψυχής επιμέλειαν ούκ έμποδίζειν.
20 Σωκράτους, 20 Σωκράτης παρήνει φυλάττεσθαι τών βρωμάτων όσα μήπεινώντας έσθίεν άναπείθει, και τών πω μάτων όσα πίνειν μή διψώντας, 21
Γοργίου.
Γοργίας έρωτηθείς ποια διαίτη χρώμενος εις μα-25 κρόν γήρας ήλθεν Ούδέν ούδέποτε, έφη, πρός ήδο νήν ούτε φαγών ούτε δράσας. 22
Ιπποκράτους.
Σιτία ποτά ύπνοι άφροδίσια, πάντα μέτρια 23 Πλάτωνος έκ τού Χαρμίδου (φ. 156 α)
30
ΠΕΡΙ ΥΓΕΙΑΣ κ. τ. λ. ΡΑ.
261
Τοιούτον τοίνυν έστιν, ώΧαρμίδη, τόταύτης τής έπωδής έμαθον δε αύτήν εγώ εκεί έπι στρατείας παρά τινος τών Θρακών τών Ζαμόλξιδος πολιτών, οι
λέγονται (και) απαθανατίζειν, έλεγε δεδΘράξούτος, 5 ότι ταύτα μεν δή οι Έλληνες ιατροί, άνύν δή εγώ έλεγον, καλώς λέγονεν, άλλά Ζάμολξις, έφη, λέγειό ήμέτερος βασιλεύς, θεός ών, ότι ώσπερ όφθαλμούς άνευ κεφαλής ουδείς επιχειρεί άσθαι ούδε κεφαλήν άνευ σώματος, ούτως ούδε σώμα άνευ ψυχής, αλλά 10 τούτο και αιτιον είη τού διαφεύγειν τούς παρά τους Έλλησιν ιατρούς τα πολλά νοσήματα, ότι τού άλλου άμελοίεν, ού δέοι την επιμέλειαν ποιεσθαι, ούμή καλώς έχοντας αδύνατον είητό μέρος εύ έχειν, πάντα γάρ έκτής ψυχής ώρμήσθαι και τάγαθά και τα κακά 15τώ σώματι παντί τώ άνθρώπω, κάκείθεν έπιρρεϊν ώσπερ έκτής κεφαλής επιτά όμματα, δεϊνούν εκείνο και πρώτον και μάλιστα θεραπεύειν, ει μέλλει και τα τής κεφαλής και τα τού άλλου σώματος καλώς έχειν.
θεραπεύεσθαι δε τήν ψυχήν έφη, ώμακάριε, έπω 20δας τσι" τάς δ’ έπωδάς ταύτας τούς λόγους είναι τούς καλούς, έκ δε τών τοιούτων λόγων έν] τας ψυ
χας σωφροσύνην έγγίγνεσθαι, ής έγγενομένης και παρούσης βάδιον ήδη είναι τήν ύγείαν καί τή κεφαλή και τώ άλλωσώματα πορίζειν. 2524
Τού αύτού νόμων ζ" (p. 789).
Ότι τά σώματα πάντα υπό τών σεισμών τε και κι νήσεων κινούμενα άκοπα όνίναται πάντων, όσα τε ε
η
κ.
--
οι
-
2
ν
η
ν
"η
αν
ύπό έαυτών ή και έν έώρας ή και κατά θάλατταν ή και έφ' ίππων όχoυμένων, και ύπ’ άλλων όπωσούν ο
αν
9
Α
ο
3
ν.
ε
-ν
30δή φερομένων των σωμάτων κινείται και διά ταύτα τάς τών σίτων τροφάς και ποτών κατακρατούντα,
262
ΙΩΑΝΝΟΥ ΣΤΟΒΑΙΟΥ
ύγίειαν και κάλλος και την άλλην δώμην ήμύν δυ νατά έστι παραδιδόναι. 25
Ξενοφώντος έν έκτώ (2, 29) τής Κύρου παιδείας.
Η γάρ κατά μικρόν ύπάλλαξις πάσαν ποιεϊ φύσιν 5 ύποφέρειντάς μεταβολάς διδάσκει δε και όθεός άπά γων ήμάς κατά μικρόν έκτετού χειμώνος εις τό άνέ χεσθαι ισχυρά θάλπη, και έκτού θάλπους εις τόν ισχυρόν χειμώνα, όν χρήμιμουμένους εις όδει έλ θεν προεθισμένους ήμάς άφικνείσθαι. ΙΟ 26 Πλάτωνος έκ τού Τιμαίου (p, 88 c). Κατά δε ταυτά ταύτα και τα μέρη θεραπευτέον, τότού παντός άπομιμούμενον είδος, τού γάρ σώμα
τος ύπότών εισιόντων καιομένου τε εντός και ψυχο μένου και πάλιν ύπό τών έξωθεν ξηραινομένου και 15 ύγραινομένου και τά τούτοις ακόλουθα πάσχοντος ύπ’ άμφοτέρων τών κινήσεων, όταν μέντις ήσυχίαν άγοντό σώμα παραδιδώ ταις κινήσεσι, κρατηθένδιώ λετο, εάν δε τήν τετρoφόν και τιθηνήν τού παντός προσείπομεν μιμήταίτις, και το σώμα μάλιστα μεν 20
μηδέποτε ήσυχίανάγειν έά, κινή δε και σεισμούς άει τινας έμποιών αυτώ διά παντός τάς εντός και εκτός άμύνηται κατά φύσιν κινήσεις, και μετρίως σείων τάτε περί τό σώμα πλανώμενα παθήματα και μέρη
κατά ξυγγενείας εις τάξιν κατακοσμή προς άλληλα, 25 κατά των πρόσθενλόγον, δν περί τού παντός έλέγο μεν, ούκ έχθρόν παρά έχθρόν τιθέμενον εάσει πολέ μους έντίκτειν τω σώματι και νόσους, άλλά φιλον παρά φίλον τεθέν ύγίειαν άπεργαζόμενον παρέξει.
τών δ’ αύκινήσεων ή εν αυτώ ύφ' εαυτού άριστη κί-30 νησις) μάλιστα γάρ τή διανοητική και τή τού παντός
ΠΕΡΙ ΥΓΕΙΑΣ κ. τ. λ. ΡΑ.
263
κινήσειξυγγενής ή δε ύπ’ άλλου χειρων, χειρίστη δε ή κειμένου τού σώματος και άγοντος ήσυχίαν δι' έτέρων αυτό κατά μέρη κινούσα, διόδή τών καθάρ σεων και συστάσεως τού σώματος ή μεν διά τών γυ 5μνασίων άριστη δευτέρα δε ή διά τών αιωρήσεων, κατάτε τούς πλούς και όπηπερ άν όχήσεις άκοποι γί νωνται τρίτον δε είδος κινήσεως σφόδρα ποτε άναγ καζομένω χρήσιμον, άλλως δε ουδαμώς τώ, νούν έχοντι προσδεκτέον, τό τής φαρμακευτικής καθάρ 10σεως γιγνόμενον ιατρικόν. 27
Αντύλλου,
-
Είδη τών βοηθημάτων κατά γένη τέσσαρα τάμεν ποιούμενα, τήν ωφέλειαν έχοντα έντή τού κάμνον τος ενεργεία, τα δε προσφερόμενα, έντροφής και 15 ποτού μέρει λαμβανόμενα, τάδε κενούμενα, όσα έξά γοντά τι τού σώματος βοηθεί, έσται δε και περί τών
κενουμένων τους εύσχολούσε πολλή τις άκριβολογία, τι δήποτε δεούχι κενούντα, άλλά κενούμενα ώνόμασταν τά δέ έστιν έξωθεν προσπίπτοντα τών βοηθημάτων, 20:28
Τού αυτού,
Και τών έξωθεν προσπιπτόντων βοηθημάτων τα
μέν έστι λεπτομερή τα δε παχυμερή, λεπτομερή μεν άήρτε και όσα άέρος είδη, παχυμερή δετά συνεστώτα, τών δε παχυμερών τά μεν γεώδη τά δε ύδατώδη, 25 γεώδη μεν καταπλάσματα και μαλάγματα, ύδατώδη δε λουτρά και καταντλήσεις και έμβροχαί, 29
Τού αυτού. -
Αέρων διαφορα πλείους αϊ μεν γάρ παρά τάς ώρας τάς έτησίους, αι δε παρά τάς μηνιαίους παραλ 30λαγάς, αι δε παρά τις μεταβολάς τάς ήμερησίους τε και νυκτερινάς, αι δε παρά παχύτητα και λεπτότητα
23α το Στοίλιοι περί απειλε και ο κ. Ρά αν δε παρακίνησαν ή στάσιν αι δε παρακίνησαν και επιμιξίαν γεωδών αναθυμιάσεων, είτε δε και άλλα μικρότερα διαφορά, δυνάμεναν την αναφοράν επί τάς έγκειμένας λαμβάνειν
30
Tού αυτού περί τής κατά μήνα των 5
αέριων διαφοράς Εργάζεται δε διαφοράς έντώ άέρι παραπλησίως το άέρι και η σελήνη περιούσατόν τών ζωδίων κύκλων -
-
εργάζεται δε και αύτη τέσσαρας ώρας μηνιαίους, άνα λογούσας τας ετησίως, εβδομαδικώ δε αριθμό περι- το κυκλεομένας ή μένουν πρώτη του μηνός έβδομος άρ χήν μεν από νεομηνίας έχει, πρόεισιδε μέχρι διχοτό μου έστι δε έρικυία έαρί, υγρά γάρ και θερμή ένα τεύθεν και το περιέχον έντώ καιρώτούτο υγρότερον και όμβροι την καύτα ώς επίπαν καταρρήγνυνται, και 15
ούτοιγε υγροί και γονιμώτατοι παραπλησίως τους έως ρινοϊς, ή δε δευτέρα έβδομιάς άρχεται μεν από διχο τόμου, πρόεισιδε άχρι πανσελήνου, θέρει δε παρα πλήσιος διά τούτο, ότι καρπούς πέσσει μάλιστα, ήτε μήν μετά πανσέληνον εβδομάς έως διχοτόμου φθινού- 20 σης της σελήνης ξηρά και φθινοπώρω παραπλήσιος ή δε τελευταία χειμώνα έρικεν, όσα ούν αυτού έναντού ώρα, επιφέρουσε, τοσαύτα και παρά των μηνιαίων -
-
Σ
--
---------
-
ν
--
ήγητέον άπαντάν, εκείνο μέντου προσδιαληπτέον, ότι
όμενήλιος κατά την οικείαν δύναμιν θερμαίνει τα 25
σώματα, ή δε σελήνη μάλλον υγραίνει αυτά, παρά
-
Η
Η
--------
τη
ταύτηνούν την αιτίαν τούς τε εγκεφάλους διερωτές
ρους αποτελεί και τα κρέα σήπει, και τα σώματα των
αίθριοκοιτούντων υγρότερα και άμβλύτερα απεργά ζεται, και καρηβαρίας και επιληψίας ανακινεί κατά 30 τήν όμοίαν αιτίαν
Ι
-
Η
Ι