Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com
T
G. O LID
Is DE REINSTE LIEFDE,
MIJN GEBED EN
MIJNE ovERDENKING. .* .
»
-
GGDEIDEKEULRING.
-92 oGo €4
Het Gebeden-boek, getiteld: GoD Is DE REIN sTE LIEFDE, MIJN GEBED EN MIJNE ovERDENKING,
door K. vAN ECKARTSHAUSEN , tweede, vermeer derde en van alle zinstorende Taal- en Drukfouten
gezuiverde uitgave, wordt door mij goedgekeurd en den Geloovigen, ter aankweeking van ware Godsvrucht, bijzonder aanbevolen. B. M E D D EN S, GRoNINGEN R. C. Aarts-Priester van den 26 September 1820.
de Provincie Groningen.
Geene Eremplaren worden voor echt erkend, dan die aldus zijn onderteekend:
- Zº 2
e-Z. Ze
JDE REINSTE LIEF MIJN GEBED - --
,
Derde verbeterde Druk, met
-
E X L | BR ! S U N ! V ERS ! T AT ! S NOVI OMAG EN SIS
A9 66c.550
*
VOORBEREIGT. --Mob OOo 44
Schoon de tweede druk van dit voortreffelijk Gebe denboek, met Kerkelijke Goedkeuring voorzien werd uit
gegeven, vond het toch bij velen dien bijval niet, welke het allezins verdiende, deels omdat de zeven Boet-psal men en eenige LitaniĂŤn, welke voor een Roomsch-Catho lijk Gebedenboek allernoodzakelijkst zijn, er niet in ge vonden werden, ten anderen wijl velen nog een zeker vooroordeel tegen hetzelve behoudende, het zoo niet als een slecht, ten minste als een voor weinigen dienstig boek beschouwden.
Wat er ook van zij, zoo hebben de uitgevers, door deskundigen opmerkzaam gemaakt dat de Mis-, Biecht en Communiegebeden van de vorige uitgaaf, schoon niet strijdig met de leer der Roomsch Catholijke Kerk, echter derwijze waren ingerigt, dat zij zoo wel door andersgezinden als door Catholijken konden gebruikt worden, en derzelver inhoud dus niet met den waren
geest der Catholijke Kerk overeenkwam, goedgevonden, om, ten einde dit boek de meestmogelijke volkomenheid te geven, deze gebeden uit andere goedgekeurde Roomsch Catholijke Gebedenboeken over te nemen, en die zinnen, welke eenigzins verdacht schenen, er uit te verwijderen. Om echter aan het wezenlijke van het werk niets te kort te doen, zijn die gebeden welke in de bovengenoem de gerangschikt waren, en, als weinig betrekking op het onderwerp hebbende, zeer goed afzonderlijk konden gebruikt worden, bij de overige gebeden van dit boek gevoegd. -e-Q--e
8.
# w
# # DER # vERsCHIETENDE oF vERANDERLIJKE # TAI FEI L
#
FEESTDAGEN,
JAREN. I
1° zoN-
ZONDAGS
ASCH -
LET-
DAG,
PA-
PINK-
DAG.
SCHEN. | STEREN. |VAN DEN
TER.
ADVENT.
1844 | GF |21 Febr. | 7 April. |26 Mei.
| 1 Dec.
# #
X8>
#
|30 Nov.
#
1846 | D |25 Febr. 12 April. |31 Mei. |29 Nov. 1847 | C |17 Febr. | 4 April. |23 Mei. |28 Nov.
# #
E
1845
5 Febr. |23 Maart.| 11 Mei.
1848 | BA | 8 Maart.|23 April. 11 Junij. | 3 Dec. 1849 | G |21 Febr. | 8 April. |27 Mei. | 2 Dec. F
1850
|13 Febr. |31 Maart. 19 Mei.
1 Dec.
1851 | E | 5 Maart|20 April. | 8 Junij. |30 Nov. # 1852 | DC |25 Febr. 11 April. 30 Mei 28 Nov. # 1853 |
B
1854 | A 1855 | G
|27 Nov.
#
| 1 Maart.|16 April. | 4 Junij. | 3 Dec. |21 Febr. | 8 April. |27 Mei. | 2 Dec.
#
| 9 Febr. |27 Maart.| 15 Mei.
1856 | FE | 6 Febr. |23 Maart.|11 Mei.
|30 Nov.
1857 1858 1859 1860
|29 Nov. |28 Nov. |27 Nov. | 2 Dec.
| | | |
D C B AG
1861
F
1862 |
E
|25 Febr. 12 April. |17 Febr. | 4 April. | 9 Maart.|24 April. |22 Febr. | 8 April.
|31 Mei. |23 Mei. 12 Junij. |27 Mei.
|13 Febr. |31 Maart. 19 Mei,
1 Dec.
5 Maart.|20 April. | 8 Junij. |30 Nov.
1863 | D |18 Febr. | 5 April. |24 Mei. 1864 | CB |10 Febr. |27 Maart.|15 Mei.
|29 Nov. |27 Nov.
X8b
#
LINEHICDUID.
Bladz.
Bij het ontwaken. . . . . . . . . ••Morgenlied.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . e - e - e e e e e e e e e e en
w e e
1.
5.
Bespiegeling over des menschen bestemming.... 8. Over het gevoel mijner aanwezigheid......... . Zielsverheffing tot den Schepper......... e
God is de liefde. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Vreeze Gods . . . . . . . . . •
e
e
-
e
-
en
11. 15.
e e e e e e e en e e
21.
• •• • • •- - - - - - - - - - - - - - - - - -
27.
Beleediging van God. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ... 31. Kennis van mijne bestemming... ... . . . . . . 36. Vertrouwen op God in wederwaardigheden.... 41. Gebed voor de menschen, mijne broeders...... 44. Gebed voor mijne vijanden. . . . . . . ... 48. Over het ware en goede. . . . . . . . . . . . 49. e e e e e e
e
e
e
e
-
e
e
e
e
e-
©
e
e
e e
e
e
e
e
-
en
Kennis van den Eeuwigen. Menschenberoep en menschenpligt. . . . . . .... Gebed om kennis, wie onze naasten is. . . . . . . . e en e en e e - e e e - e e e e e e e e e e
51. 54.
Gebed om kennis des Geloofs.................. 58.
Gods alomtegenwoordigheid.................... Bepeinzing van Gods wijsheid.................. Gedachten over de verlossing.................. Ontferming...........
- - - -
- -
- -
-
- -
en
-
e
e
en
-
en te
ºp
4
e
-
59. 64. 66.
, 67.
VI
-
bladz.
Om overwinning der zinnelijkheid en der harts togten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
68.
Oefening der Theologische deugden. Het Geloof. 70. De Hoop. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 De Liefde en het Berouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
72.
Beseffen van de alomtegenwoordige Majesteit van God. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
-
-
-
-
-
-
-
-
73.
-
Beseffen van de alomtegenwoordige wijsheid Gods. 80. Beseffen van de alomtegenwoordige goedheid Gods. 101. Herinnering aan Gods liefde. . . . . . . . . . . . . . . . . . 117, Aanbidding, Ootmoed en Vertrouwen . . . . . . . . . . 121. Gebed om de Navolging van Maria. . . . . . . . . . 129. Gebed
aan de Moeder Gods. . . . . . . . . . . . . . . . . . 130.
Misgebeden. . . . . . . . . .
e en e - - - - - -
- - -
- -
- -
- - - - -
Gebeden voor de Biecht. . . . . . . . . . . . . . . . . Gebeden na de Biecht. . . . . . . . . . . .
- - e
. 133.
. . . . . 161.
* * * * * * * - e e - en
170.
Voorbereiding tot de H. Communie......... ...
173. Gebeden na de H. Communie. . . . . . . . . . . . . . . . . 183.
De zeven Boet-Psalmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
188.
Litanie van alle Heiligen. . . . . . . . . . .
201.
er - - - - - - -
- -
-
Litanie tot de allerheiligste Drievuldigheid.... 211. Litanie tot den H. Geest. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215. Litanie van den zoeten Naam Jezus..... - - - - - 221.
Litanie ter eere van de H. Engelen...... ....
226.
Litanie tot het allerheiligste Sacrament........
232.
Litanie van het lijden des Heeren............. 238. Litanie tot de allerzaligste Maagd en Moeder Gods Maria. . . . . . . . .
en * * * * * * * * * *
* * *
. . . . . . . . . 247.
WII
bladz.
Litanie tot God en zijne Goddelijke Voorzie nigheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 251. Litanie tot Jezus om zalig te sterven. . . . . . . . . . 255. Litanie voor de Overledenen in het vagevuur... 259. Gebed voor gestorvenen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 264. Aanbidding van het allerheiligste Sacrament des Altaars, bij den namiddags Godsdienst. ... ... 266. Een Loflied. . . . . . . . . . . . . . . . . .' •
• • • • • • • • . . . . . . .
268.
Gevoel der Almagt, Aanbidding en Erkentenis. 269. Gebed voor zijnen Vriend en Weldoener . . . . . . . 276. Dankzegging voor de Onsterfelijkheid.......... 278. Gebed op den Geboortedag. . . . . . . . . . . . . 280. Gebed van een man, die aan het Hof verkeert. 281. e.
Gebed eens Huisvaders. . . . . .
- w ºm e - -
-
•
•
- - -
•
-
- -
e
s.
- - - - - -
284.
Gebed eens Gehuwden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 286.
Gebed Gebed Gebed Gebed Gebed Gebed Gebed
eener getrouwde Vrouw. . . . . . . . . . . . . . ... 289. voor mijne kinderen. . . . . . . . . . . . . . . . . . 291, in wederwaardigheden en droefheid. . . . . . 293. bij een onweder. . . . . . 294. in tijden van oorlog. ... . - . . . . . . . . . . . . . . 296. na eene behaalde overwinning. . . . . . . . . . bij het aanhooren van Godswoord. . . . . . . . 298. - -
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Gebed na het aanhooren van Godswoord . . . . . . Avond-Gebed. . . . . . . . . . . . . . .-
300.
Overdenking des doods en gebed.............. Bij den Vesper-Godsdienst..................... Verheffing des Geestes tot den Schepper........
309.
• •
• • • • • •
Gebed tot God. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
• • • • • • • • • •
* • • • • - - -
-
-
302.
313. 322,
, 329.
V III
bladz.
Overdenking der Christelijke deugd. . . . . . . . . . . . Gebed om genade, tot vervulling der pligten van zijn beroep . . . . . . . . . . . . . . Vernieuwing van het doopverbond. . . . . . . . . . . Erkentenis der goedheid Gods. . . . . . . . . . . . . . . . . Oefening van berouw en voornemen van verbe tering. . . . . . . . . . . . . . . . . Aanbidding. . . . . . . . . . . . . . . en e .
e
Het Te Deum Laudamus. . .
•
-
-
-
-
-
*
-
-
-
-
-
-
-
-
* * * * * * *
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
* *
-
-
-
-
. ..... . . .... ....
Gezangen bij de Heilige Misse. . . . . . . . . . . . . . . . Gezangen bij eene Hooge Misse. . . . . . . . . . . . . . Gebed na de Heilige Misse. . . . . . . . . . . . . . . . .
-oob OOo 44
330.
332. 335. 336.
338. 340. 341. 345. 352.
363.
BIJ HET ONTWAKEN.
- E-#-Es
Nu gevoel ik wederom, dat ik leef: de nacht is voorbij, ik ontwaak. Ik wil derhalve de eerste mijner gedachten tot U, algoede God! verhef fen , – tot U, die mij het leven gaaft, en voor mij waaktet, terwijl ik sliep. 0, hoe goed moet Gij zijn – Gij, die zorg
draagt voor het geringste uwer schepselen ! Goed moet Gij zijn; deze gedachte zal nimmer uit
mijn hart wijken: de gedachte, dat Gij goed zijt. Hoe troostelijk is zij voor mij ! met welk eene vreugde aanschouw ik nu weder de we reld! – alles herinnert mij uwe goedheid, uwe liefde.
Ik ben uw schepsel, eene hand vol stofs; maar bezield door uwe Almagt. Ik ontwaar een hart in mij, dat gevoel heeft – eene ziel, die zich voor
de indrukken van liefde en vertrouwen
opent. Wien zal ik dus de eerstelingen mijns 1
- 2 -
gevoels toebrengen, dan U, onbegrijpelijk We zen! dat mij schiep? – Gij zijt een Geest, en ik ben een sterveling. Begrijpen kan ik U nim mer; maar ik kan toch gevoelen, door uwe werken, wie Gij zijt. - Hoor mij Algoede ! hoor het schepsel, dat tot U roept. – Gij zijt de liefde! – Ja, liefde zijt Gij : want liefde ver kondigen alle uwe werken. De opgaande zon vermeldt uwe Majesteit, en het vreugdegevoel dezes morgens uwe goedheid. Ik zie heden mijnen vader weder – mijne gade – mijne kinderen - mijne vrienden. Zij zijn gezond en snellen weder vrolijk in mijne armen. Wie droeg zorg voor de geliefden terwijl ik sliep? Wie beschermde hen tegen de gevaren des nachts? – Gij, God der liefde! Gij alleen! En mijn hart zou U niet liefhebben?... Maar – wat beteekent dit : U lief hebben ? Dat wil ik overdenken.
U liefhebben, beteekent dit niet, van gan scher harten u aanhangen? Uwe geboden on derhouden ? En uwe geboden zijn liefde. Wat vordert het onbegrijpelijk wezen, dat mij schiep? Welke zijn de bevelen van den Beheerscher der wereld? – Liefde! antwoordt de geheele natuur. Bemin God - bemin u zelven – bemin uwen
– 3 -
-
naasten. - Ik had eenen vader en ik beminde
hem; ik heb eenen vriend, en mijn hart klopt voor hem ; ik heb eenen weldoener, en mijne ziel wordt verteederd in mij, als ik aan hem denk. En Gij, o God ! Gij zijt mijn vader, mijn vriend, mijn weldoener: en ik zou U niet be minnen? 0 menschen ! hoe dierbaar zijt gij al len mij ! gij zijt mijne medebroeders, en als ik u omarm , omarm ik in u den Eeuwigen. Op dezen plegtigen morgen, Schepper aller wezens! wil ik derhalve de plegtige belofte voor U afleggen, ik wil beloven, dat uwe heiligste voorbeelden het rigtsnoer mijns levens zullen zijn. Ik wil den ellendigen bijstaan, den ou derloozen opnemen, den naakten kleeden, den gewonden heelen, den dwalenden te regt wij zen. Ik wil zachtmoedig zijn jegens mijne on derhoorigen; liefderijk jegens hen, welke de natuur in mijne armen voerde; ja, ieder eenen, die naar uw evenbeeld geschapen is, wil ik als mijnen broeder aanzien, - als een kind, dat U dierbaar is.
Heere! wat ik hier tot U zeg, gevoel ik in mijn hart. Opregt, gelijk een kind, wil ik met U omgaan, – met U, die het binnenste mijner ziel doorzoekt. Dien ten gevolge wil ik U ook 1
xtr
- 4 -
in deze eerste uren van den dag, de eerste be
wijzen mijner liefde geven. Om uwen wil, zal ik een ieder mijner vijanden vergeven, en be loof het U, Heere ! dat ik trachten zal , hem goed te doen, die mij kwaad doet, te zegenen,
die mij vloekt, te minnen, die mij haat. Ik neem derhalve voor, nimmer van mijnen naas ten kwaad te spreken, geen verkeerden uitleg
aan zijne woorden en bedrijven te geven, hem niet te bespotten, niet hard jegens hem te zijn, als hij eenen misstap begaat. Ik neem voor, hem geen slecht voorbeeld te geven, nimmer onregtvaardig jegens hem te zijn, hem nooit te misleiden of te bedriegen, maar altijd zoodanig jegens hem te handelen, als Gij mij bevolen hebt. Ik wil hem niet benijden, wanneer Gij hem zegent: niet karig zijn, als hij mijne onder steuning behoeft. Kan ik hem niet door mijne middelen helpen, ik wil hem goeden raad en handleiding geven. En dit alles wil ik doen, omdat het uwe heilige geboden zijn, en omdat ik U lief heb.
-amยบs Sยบesasareasene
---- --
M 0 R G EN L I E ID,
EHoe verblijdend is de morgen, Als de zon uit 't oosten rijst, En de ziel, nog vrij van zorgen, Dankend haren Schepper prijst. Als in deze stille stonden,
Daar het op de bergen daagt, Mijne ziel al hare wonden Hem, den God der liefde klaagt. Als zij troost in hare smarten, Vol vertrouwen, van Hem smeekt;
Tot Hem – want Hij kent de harten Van 't gevoel der liefde spreekt. Vreugde voelt geheel mijn wezen ! Alles wat op aarde leeft Kan alom uw goedheid lezen ; Ze is der schepping ingeweefd.
– 6 –
't Wormpje, dat ik zie bewegen, Dat 'k in 't stof zie aan mijn voet, Doet mij voelen 's Hoogsten zegen;
't Zegt mij zwijgend: God is goed. In de rijk getooide bloemen; In der rozen kleur en lot; In de held're beek hoor 'k roemen:
Ja, er is en leeft een God!
Zelfs in mijn geheele wezen Voel ik zijn weldadigheid; In mij zelven kan ik lezen 't Hoog beroep tot Zaligheid. Vreugdevol, hoe 'k hier ook lijde, Vloeit in stille hoop mijn bloed; “En ik denk: aan gene zijde
Gaat het eenmaal mij weer goed. Hoe de menschen mij ook plagen, En vervolgen zonder schuld;
Zoo 'k mijn trouwen God 't wil klagen, Geeft Hij zeker mij geduld.
– 7 -
Val ik door mijns vijands streken; Stort hij door zijn dolk mijn bloed; 'k Wil nog stervend voor hem smeeken: Want ook gij, mijn God! zijt goed.
'Mijne hoop wil ik steeds bouwen, Vader! slechts op U alleen, En op U alleen vertrouwen; Gij helpt wis op mijn gebeen.
Waarheid zijt Gij, God ! en liefde; 'k Ben uw kind, Gij zijt mijn God! Welk een leed mijn hart doorgriefde, Na den dood zie 'k 't heilrijkst lot. Even als de zon in 't duister
Daalt, neemt 's menschen leven af; Maar het treedt met nieuwen luister
Eens weer uit het donker graf. Wij zijn aan de bron van 't leven; Wij zij aan de bron van 't licht; Als de ziel van 't stof ontheven, Eeuwig ziet Gods aangezigt.
- 8 Dan stort voor het licht der waarheid
Huich'larij van haren troon; Want daar, in het rijk der klaarheid, Blinkt de zuiv're deugd slechts schoon.
BESPIEGELING OVER
DES MENSCHEN BESTEMMING,
6Groot en edel is onze bestemming, o men
schen! Wij staan, in den keten aller dingen, op den hoogsten trap der stoffelijke wereld. Wij grenzen reeds aan de Engelen, en het gevoel onzer ziel verheft ons tot den rang der Geesten, ofschoon ons de zware klomp des ligchaams naar de aarde drukt. Oneindig zijn bijna de krach ten, die in ons liggen ; oneindig de wegen, langs welke wij onze hoogere bestemming nade ren - ons volmaken – Gode gelijkvormig wor den. Alles verkondigt ons, dat wij hier bene den slechts wandelaars zijn, en hij, die zijne &
– 9 -
bestemming gevoelt, vertoeft niet op deze reis. Neen, zonder stilstaan, vervolgt hij den weg, dien de Voorzienigheid hem voorteekende, en verbeidt den wenk des Eeuwigen. Naar het ligchaam zijn wij dieren, naar de ziel onsterfelijke geesten. Zinnelijkheid en be
derf zijn het aandeel van het hulsel, dat de ziel omgeeft; vrijheid en onsterfelijkheid zijn het, die onzen geest te wachten staat. Hoe meer de mensch in het stoffelijke hangen blijft, des te
meer is hij dier, hoe meer de mensch zich bo ven het stoffelijke verheft, des te meer nadert hij den Engel. Iedere schrede, die hij voor- of achterwaarts doet, verandert zijne standplaats.
Van daar de duizend en nogmaals duizend trap pen van het onvolmaaktste tot het volmaaktste; van den mensch, die meer dier, tot den mensch,
die meer geest is; van dat gene, wat den af stand van het dier tot den mensch , en van dat
gene, wat den laatsten van den mensch tot engel maakt. Voortgang tot hoogere volmaaktheid is iets goeds, is iets wezenlijk goeds; en dit wezenlijke, waarachtige goed is onze bestemming. Gods dienst en openbaring leeren ons dezelve nader kennen. Deugdzaam zijn beteekent, zich meer
– 10 -
naar de Godheid te vormen, meer des menschen bestemming te naderen, meer tot de eenheid van 't geheel op te klimmen. God is de volmaaktste, de reinste liefde; zijne hoogste zaligheid bestaat in eindeloos werkzame liefde; zijne instellingen zijn liefde, en ons beroep is liefde. Eenvoudig en onge
kunsteld zijn zijne instellingen. » Bemint mij; bemint elkander ! ” dit is zijn gebod. O, erken den wij deze geboden toch, hoe zalig zou dan deze benedenwereld zijn ! – Maar ach ! duister nis verwijdert ons nog immer van het licht; haat en vijandschap berooven ons nog van de genoe gens der liefde. Zoodra de menschen elkander wederzijds beminnen, zoodra is ook de wereld gelukkig. Maar zij beminnen elkander niet; zij handelen, als of zij elkander haten; zij ontheili gen hunne bestemming, en verlagen zich tot den kring der verscheurende dieren. Doch laat ik hierover niet verder uitweiden ; de weinigste menschen verstaan mij toch. Die mij verstaan, die fluistert de Godheid zelve deze woorden in het harte, en deze hebben de overreding van 'eenen zwakken sterveling niet noodig.
- l1 –
OVER HET GEVOEL MIJNER AANWEZIGHEID,
Ik gevoel mijne aanwezigheid; dat wil zeg gen: Ik gevoel, dat ik leef, ik gevoel, dat ik een wezen ben, hetwelk zich zelven bewust is. Mijn oog ziet de schoonheid der natuur - de bloeijende vlakten, de groenende bosschaadjen, de majestueuze wouden. Mijn oor hoort het geruisch der beken, de toonen van den leeu werik, de liederen van den nachtegaal. Ik ruik
de welriekende bloemen; ik gevoel den geurigen adem der rozen ; ik verneem de koelte van het zachte westewindje op mijne heete wangen en in mijne lokken. Hier deze takken, met vruch ten overladen, beloven mij voedsel en verkwik king. Bij het genot derzelve bespeur ik eene aangename prikkeling op mijne tong. Ginds noodigen mij de kers en de peer; wat verder de perzik en de abrikoos. Ik wil gaan, en ik kan gaan; ik wil de vruchten plukken, en ik kan die plukken. Ik vind wellust in het genot, en
- 12 -
dat, wat zich deze wellust, dit gevoel bewust is, dat ben ik: – ik - een raadsel voor mij zelven ; iets, dat nu bestaat, en eenmaal niet bestond. Ik ben, ik gevoel het, dat ik ben, maar wie bragt mij voort? Wie zettede mij hier neder? Wie gaf mij dit heerlijk maaksel? wie die vatbaarheid voor het hooge genot van alles, wat in mij en rondom mij bestaat? Wie is toch het wezen, waaraan ik dit alles te dan
ken heb? - Hij is het, die hemel en aarde ge maakt heeft, en zoo liefderijk voor alles blijft zorgen. – Hem heb ik dit alles te danken ! – Maar wat zijn de vreugden der uitwendige na tuur, vergeleken bij het gevoel der ziel, dat hij in mijn hart stortte ? . . . Als ik nu eens zoo alleen aanwezig ware, o, hoe schielijk zouden zelfs de schoonste vreugden der natuur mij wal gen ! Zijne wijsheid voorzag dit; zijne liefde kon dit niet gedoogen. Daarom schonk Hij mij nog duizende medeschepselen, in alles gelijk aan mij zelven, en stortte een hooger gevoel in mijn hart, het gevoel van deelneming, dat in mij oprijst, als ik mijne medemenschen in vreug de of in lijden zie. Alles, wat mij omringt, is bezield; de geheele natuur, zoo als zij daar om mij ligt, is vervuld met leven en vreugde. Waar
- 13 -
heen ik mij wende, komt mij gejuich te gemoet.
De weiden weergalmen van het vrolijk geloei der runderen; de bosschen van het gezang der vogelen. Hoog uit de lucht zendt de leeuwerik mij zijne vreugde toe; de krekel aan mijnen voet beantwoordt hem ; hem beantwoordt het duifje, dat achter mij in de struiken kirt. Op het klein ste blaadje, in den geringsten waterdrop krielt eene wereld vol van veelkleurige insecten : allen leven zij, allen gevoelen zij, en allen juichen in hun bestaan.
En ik, ik sta in hun mid
den, - zie en gevoel, - gevoel eene inwen dige magt, eene aandrift, die mij zegt: » gij zijt » het evenbeeld van uwen Schepper!” – Eene menigte nooit gevoelde aandoeningen rijst op in
mijne ziel. Ik gevoel liefde en vriendschap. Hier verbindt mij de stem der natuur met mijne ou deren, ginds de overeenstemming met mijnen vriend. - Louter nieuwe aandoeningen, waar voor de Schepper mijn hart vatbaar maakte!
Hoe liefderijk zijt Gij, die dit alles zoo gemaakt hebt! - hoe liefderijk moet Gij zijn! Liefde zijt Gij : U in liefde te evenaren, dit is mijn be
roep. Alles verkondigt het mij; het is uwe in stelling. Met onuitwischbare letteren schreef het zelfgevoel dit in mijn hart. De wensch, alles rondom mij gelukkig te zien, is de zaligste van
- 14 -
alle wenschen. Alles om mij heen is geluk voor de menschen; zelfs dat, wat men in de wereld ongeluk noemt, is voorbereiding tot geluk. De reinste aller gewaarwordingen wildet Gij in mij ne ziel gaande maken; - in mij gaande maken de zucht van deelneming aan blijdschap en lij den. ,,Aan u, mijne kinderen !” zeidet Gij; » aan u zelven onder elkander wil ik uw geluk toever trouwen: strekt de armen uit, die ik u gaf, om elkander beurtelings te ondersteunen, en gevoelt den wellust, van de tranen in het oog eens broe ders op te droogen.” – Aldus was uwe taal, elke bloem predikt mij dit. Ja dan slechts, wan neer ik bemin, - zoo bemin, als Gij wilt dat ik beminnen zal, – dan gevoel ik mijne aan wezigheid.
- 15 –
ZI E L S W E R HE F F I N G TOT
DEN
S CHI E P P E R.,
Groote God ! ik bid U, geef mij de onschuld der wijsheid: want ik erken, dat de Engelen slechts in zoo verre wijs voor U zijn, als hunne zielen rein en onschuldig zijn. Ik beken, dat ik mij zelven niets van het goede, dat in mij is, toeschrijven kan, maar dat ik alles U, mijnen Heer en God , te danken heb. Het kwade alleen
is mijn werk, het goede, dat nog in mij is, is het uwe, o Schepper! Ik bid U, oneindig Licht der waarheid! wees
Gij mijn leidsman op de wegen mijner vreemde lingschap. Door U alleen wil ik geleid worden; niet door mijne trotsche eigenliefde en vuil be lang wil ik mij leiden laten. Ik roep tot U, o Heere! wees Gij mijn leidsman. Alles wil ik beminnen, wat Gij mij te kennen geeft,
dat goed is, in alles, wat waar is, wil ik mij verlustigen: want Gij, mijn God! zijt de goed heid en waarheid zelve, ik weet en ik gevoel
- 16 -
het, dat het goede te minnen, het goede te willen en te doen, hetzelfde beteekent, als U te bemin nen. Het ware te beminnen, te willen en te doen , dit is de liefde des naasten. - Heere !
laat mij U, laat mij mijnen naasten beminnen ! Ik ben te vreden met het deel, dat Gij mij verleendet, dewijl ik weet, dat ik juist zoo veel ontvangen heb, als mij dienstig is, en dewijl Gij mij geleerd hebt, dat dien genen, welke weinig ontving, ook weinig dienstig is. Ik, als uw schepsel, weet niet wat mij nuttig is, maar Gij alleen weet dit, o Heere ! Gij alleen, die, door uwe Voorzienigheid , omtrent alles werk zaam zijt. Die in waarheid op U hoopt, zich in uwe armen werpt, zich aan U vast houdt, deze kan niet verloren gaan. U roep ik aan, o Heere! want Gij zijt mijn Vader: wien anders zoude ik aanroepen, dan U?
Wie steekt in de ellende zijne armen naar mij uit, gelijk Gij? - Gij zijt de eeuwige, onveran derlijke liefde; altijd gereed, het geschrei uwer schepselen te aanhooren; nimmer doof voor de stem uwer kinderen. Gij zijt niet, gelijk de menschen, die zoo gaarne voor de ellende hunne
deur sluiten, die heden geven en morgen weĂŞr ontnemen, of de 'bete broods, welke zij den
- 17 –
armen toewerpen, met hoon en smaad doen ver
gezeld gaan, of hen door hunne bedienden bij de deur laten afzetten. Neen! zoo zijt Gij niet. Bij U is de koning en de bedelaar gelijk, alle zijn wij uwe kinderen. Tot u roep ik derhalve, mijn Vader! en die tot U, mijn Vader! roept, dezen kunt gij niet verstooten.
Ik herinner U uwe beloften
Ik ben maar een zwak mensch : en als mijn
kind nu tot mij kwame, mij om erbarming smeek te , ik zou het niet verstooten.
En Gij, wiens liefde de liefde van het eindige schepsel zoo verre overtreft, – Gij zoudt mij kunnen verstooten?
O!
die zoo denken kan,
kent U niet. – Gij zijt liefde! – en wat vermag
de liefde niet ! Zie, mijn God ! op de aarde, welke gij mij ter woning gegeven hebt, is zoo vele ellende. Aanschouw mijn oog : in mijne tranen spiegelt zich de zon, wen zij ondergaat; en het morgenrood verneemt mijne zuchten. Zie ! het hart, dat gij mij gaaft, wordt van ver driet gefolterd, en deze armen, welke gij mij gegeven hebt, steek ik op naar den hemel, en smeek om redding. Gij, die met éénen blik alles overziet, Gij , die alles weet, hoor mij, en haast u ter mijner 2
– 18 -
hulpe! Gij zijt mijn Vader; Gij gaaft mij eene ziel en een hart, laat de ziel van uw kind niet de prooi van het verdriet, en zijn hart niet het offer zijner droefheid worden. Gedenk, dat ik een gevoelig schepsel ben, dat zintuigen heeft en – lijdt. Kunt Gij uwe kinderen lijden . zien ? . . . Neen! Gij zijt Vader; Gij helpt en geeft redding. Dikwijls heb ik uwe wegen verlaten, dikwijls was ik U ongehoorzaam : maar zoude ik daarom voor U sidderen ? zoude ik twijfelen, of gij mij hooren zult? Neen, Heere ! ik twijfel niet; gij hoort ook den genen, die U verliet, en blij
moedig steekt Gij de armen naar den verdwaal den uit,
Gij zijt niet gelijk de mensch, die zijne luimen
heeft, die door zijne gramschap vervoerd wordt, en op een hoogen toon spreekt, die twist en schimpt, of die zich langzaam door gejammer bewegen laat. Gij blijft U altijd gelijk, – altijd liefde.
Het gaat met uwe bevelen niet, gelijk met die van de koningen der aarde: ons welzijn is ge heel alleen het onderwerp uwer instellingen; al les, wat Gij ons gebiedt te doen, gebiedt Gij
uit liefde voor ons. Heere! als ik mijne bedrij
- 19 -
ven nadenk, ach ! dan vind ik zoo oneindig veel, waarin ik tegen uwe geboden aanging. Ik verontschuldig mij niet; Gij zelf wilt mij verontschuldigen, daar Gij de zwakheid der stervelingen kent. Wat toch kan een schepsel, dat uit klei gevormd is? – wat een zwak rietje, dat door den storm der hartstogten ge slingerd wordt? Ik beken, dat ik dikwijls tegen uwe liefde gehandeld heb, en het is mij van harte leed –
niet, om dat ik nu uwen bijstand behoef, of om dat ik voor straf beducht ben: neen, om
uwen wille alleen is het mij leed, omdat ik U zoo laat heb leeren kennen, omdat ik weet, hoe Gij mij bemint, en hoe weinig ik U be mind heb.
Konden martelingen uwe geregtigheid bevre digen, gaarne zou ik haar ondergaan, konden nieuwe hel-angsten het onregt, dat ik deed, herstellen, gaarne liet ik mij er inwerpen, werd mij maar de gedachte aan uwe liefde niet ont roofd! – Maar uwe straffen zijn geene wraak gerigten. Dat de zonde ons door zich zelve tot bekentenis brenge, dat is uw wil, dat is de wet uwver liefde.
Heere! ik beken schuld, sluit derhalve voor 2*
- 20 -
mij uwe armen niet, waarin ik terug keer. Mijn berouw bestaat niet in kinderlijk gejammer, ik wring de handen niet; ik ruk mij de haren niet uit het hoofd. Neen, mijnen wil te verbeteren, mijne geheele ziel te reinigen, ieder oogenblik voorwaarts te gaan, en door daadzaken te too men, dat ik een afschuw van het kwade heb, -
dit zij mijne boete! Heere! mijn besluit staat vast, maar ik zal daarom niet vergeten, dat het vleesch zwak is. Ik ben geenszins stout op mijne krachten: want wat zijn de krachten van een zwakken sterveling? Ik beken, dat ik uit mij zelven niets vermag. Maar juist daarom, dat ik dit beken , kom ik tot U, en bid om uwe ondersteuning. Geleid mij op de wegen mijner vreemdelingschap; zend mij uwen heili
gen engel, en versterk mijne ziel door heilige ingevingen. Laat mij, in uwe hand, een nuttig werktuig zijn, en hier beneden zoo veel goeds
bewerken, als maar mogelijk is. Nooit zal ik vergeten, dat alles, wat er geschiedt, uw werk is, en dat ik zelf een zwak schepsel ben, dat oogenblikkelijk al zijne kracht verliest, als Gij het de hand uwer goedheid onttrekt. Met al de sterkte, waarvoor mijne ziel be rekend is, vertrouw ik nu op U. Die gelooft,
- 21 -
bemint en hoopt, zal niet te schande worden. God! mijn Helper! mijn Verlosser! op U vestig ik
mijne hoop. Amen.
G 0 D IS DE LIEFDE,
•-E-ººk CE
Almagtig Wezen, dat mij schiep! aan 't welk
ik mijn bestaan te danken heb! over U wil ik nadenken.
Gij zijt: de geheele natuur predikt mij uw aan wezen. In het purper van de roos groeit uwe heerlijkheid, en uwe goedheid is ingeweven in het zilver van de narcis. Ik leef en gevoel. Wien heb ik dit leven te danken ?
Wien het
vreugde-gevoel, dat in mijne aderen tintelt ? Wien den zachten wellust mijner zintuigen? Van wien ontving ik het oog, om de schoonheden der natuur te aanschouwen ? Van wien het oor, dat de zoete toonen van het harmonisch gezang
– 22 -
der vogelen verneemt? Van wien de tong, die door de bron gelaafd, door den boomgaard verkwikt wordt? Wie gaf mij deze handen, die zich uitstrekken naar de bloemen, welke in
de weiden en tuinen bloeijen? Wie gaf mij het vermogen, waardoor ik in mijnen geest de voor werpen kan terug roepen, als zij reeds lang mijn gezigt ontweken zijn? Wie schiep in mij dit hart, voor alle vreugden zoo gevoelig? Wie schonk mij deze lippen, waarmede ik den kus op mijns broeders wangen druk ? Wie liet hier dezen boom opschieten, in wiens lommer ver kwikkelijke windjes mijne heete wangen koelen? Wie deed den breed en stroom door de landstreek
kronkelen, onder wiens insluimerend geruisch mijne oogen zich sluiten, en mijn hart door eene zoete rust nieuwe genoegens vindt? Wie toch bragt alle deze dingen voort ? Wie mag dit
Wezen zijn? Met welk een woord benoemt men hetzelve ? – Men noemt het G o D.
Ja, God !
de God aller menschen, – de God mijner ou deren, – de God mijner broederen - mijner vrienden - mijner geliefden. Gij, die alle men schen, gelijk mij, zintuigen gaaft, om uwe ge schenken regt te smaken, om de waarde van ons aanzijn te gevoelen, om gelukkig te zijn, - wie
- 23 -
Gij ook zijn moogt, onbegrijpelijk Wezen! Gij moet het regt goed met ons meenen, gelijk een vader het met zijne kinderen meent: – zoo, ja zoo moet Gij het met ons meenen ! Geheelenal reine liefde moet Gij zijn. Ja dat zijt Gij, geheelenal reine liefde. Maar wat wil dit eigenlijk zeggen – liefde?.. Dit is eene vraag, welke ik uit mijn zelfgevoel beantwoorden wil. Wat gaat er in mij om, als -
ik benmin ?
Heb ik nooit bemind ? – o Ja ! ik
beminde ouders - mijne broeders – mijne gade – mijne kinderen - mijnen vriend. Wat ontwaarde ik toen in mij? eene neiging, een streven, om hen duurzaam gelukkig te zien. geheel voor hen te leven, - ten eenemaal voor hen te bestaan ; - geluk te zoeken, en het hun mede te deelen. Zulke gewaarwordingen had ik, zoo gevoelde ik als mensch. – Maar God, die reeds oneindig zalig is, – de Geest, zoo ten eenemaal van alles, wat mensch heet, onder scheiden, - kan zulk een verheven, onstoffelijk Wezen gewaarwordingen hebben, gelijk wij men schen? ... Neen, Hij kan niet beginnen te be minnen; Hij bemint reeds van eeuwigheid, voor duizende van jaren, voor millioenen van eeuwen, zonder aanvang. Zijn gansche wezen is
- 24 -
liefde; Hij zelf is de liefde, het streven van zijnen geest, om wezens, Hem gelijk, tot gelijke zalig heid te bestemmen, vergezelde Hem van eeuwig heid, - was zijn wezen zelf. Hoe groot, hoe gelukkig moet Hij niet wezen, die de magt had, om alles, wat op deze wereld rondom mij is, daar te stellen, en te doen voort duren! Welk eene almagt, welk eene zaligheid moet in dat Wezen niet vereenigd zijn ! En dan de wil van dit eeuwig Wezen, om mij tot gelijke zaligheid op te leiden ! ... Hoe groot is mijne be stemming! welk een gelukkig schepsel ben ik ! – Zie ik rondom mij, ik zie millioenen menschen, allen mij gelijk, allen bestemd voor de zelfde za ligheid. Hoe warm wordt het mij nu om het hart! Hoe zeer gevoel ik nu de hooge waarde van mijn aanzijn! - Hij, wien alles onderworpen is, – Hij, de Schepper der engelen, die van den cherub tot het wormpje alles naar den maatstaf van eindelooze liefde vormde, - Hij, Hij bemint mij! . . . o mij gelukkige! – Wie kan begrijpen, wie kan uitspreken het groote denkbeeld, dat in dit woord ligt opgesloten! Wat zal ik nu doen? Wat is mijne bestemming? . . . Een Engel zegt het mij; van den opgang tot den ondergang der zon roept hij mij toe: » Mensch ! uwe bestem
– 25 –
»ming is, gelukkig te zijn, - te beminnen.” Is dit nu alles? - o Ja.
Anders niets? -
Neen, niets anders wil Hij van u, dan dit. Bemin
God, bemin u zelven, bemin uwen
naasten, gelijk u zelven.
Daarin bestaan alle
zijne geboden : zij zijn liefde. Hij alleen, die de liefde ontvliedt, stort zich zelven, stort zij men even naasten in het verderf.
Uwe liefde, o God! is alzoo uw streven, om den mensch aan U gelijk te maken : onze liefde behoort te zijn, ons naar de Goddelijke liefde te VOrmen,
Waarheid en goedheid moeten mij tot U ver heffen. Liefde zijt Gij , liefde is het eindoog merk der schepping, liefde is des menschen be stemming. Ik nader U, ik word U meer en meer gelijk, naar mate de graad mijner liefde
toeneemt. Hoe reiner mijne bedoeling is, des te reiner is mijne liefde, des te meer verhef ik mij tot U, eeuwige, reine liefde! Oneindige ! ontsteek met het vuur uwer liefde
mijn hart, leer mij beminnen, gelijk Gij bemint, en geef, dat ik U met elken dag meer gelijk vormig worde.
- 26 –
o Onuitputb're Bron van liefde en mededoogen ! o Bron van eeuwig, eeuwig goed! In duizend stroomen heils vloeit uit uw Alvermogen Een hemel-wellust in 't gemoed. 't Is alles grootheid, alles goedheid, alles zegen! Alom spreidt zich uw magt ten toon: Het lagchend morgenrood voert ons uw liefde tegen, En leidt haar voor uw starren troon.
Zij wandelt in den wind, en kust de zonnestralen, Zij ademt ons verkwikking aan; Zij treedt in 't grasrijk veld, in mild bebloemde dalen; Zij spreidt zich over 't golvend graan. -
Zij stroomt in uwe lucht, zij spreekt in uwen don En parelt langs uw regenboog. (der,
Elk stipje van 't heelal toont ons gezigt een wonder, En dekt er duizend voor ons oog. God! aller glans is nacht bij uwen glans te noemen, En aller luister duisternis, En echter durft het wormpje uw grootheid staam' (lend roemen, Wijl 't wormptje ook 't werk der Almagt is. -maar
Âşm
- 27 -
W R E E Z E
G O D S.,
VWWat is toch de vre e ze Gods ? - Heden
kies ik dit onderwerp ter mijner bespiegeling. Van kindsbeen af heeft men mij, maar ik be speur, zeer verkeerde denkbeelden daarvan in geboezemd. Onder het woord v ree ze, verstond men altoos eene soort van afkeer.
Ik herinner
mij nog zeer wel, dat ik voor slechte menschen, menschen, die mij kwalijk behandelden, vreeze had.
Zulk eene vreeze kan toch de vreeze Gods
niet zijn. God is immers de liefde, en kan men voor de liefde sidderen ? - Neen, de vree ze Gods is een geheel ander gevoel. De bezorgd heid, om tegen den wil van den genen te han delen, dien men bemint, - dit is eene zuivere
vreeze. Dat te vreezen, wat met de Goddelijke liefde strijdig is, dat is reine, heilige vreeze; dat is de
vreeze der liefde.
Aldus wil ik U
vreezen, mijn God! zoo, en niet anders. Gij zijt niet gelijk de grooten der aarde zijn, die gaarne slaven aan hunne voeten zien, welke voor hunne bevelen sidderen. Uwe betrekking
- 28 –
tot ons is dezelfde, als die van eenen vader tot
zijne kinderen, liefde en vertrouwen maken de keten uit, door welke Gij de menschen aan U verbindt.
Vergeef het mij, mijn God ! dat ik U zoo laat heb leeren kennen. Het was mijne schuld niet Men schilderde U mij geheel anders af, dan Gij wezenlijk zijt. Toen ik nog een kind was, riep men mij toe, wanneer er een onweder aan den hemel
stond:
» Hoor ! de donder brult, God
» is vertoornd.” Mijne ziel, die schuldeloos de armen naar U uitstrekte, beefde terug: ik vrees de U, en verstak mij, want ik hield U voor een mensch, die zich door zijne hartstogten en driften besturen liet. Vergeef het mij, God der goedheid ! ik kende U niet; ik beoordeelde U als eenen magtigen dwingeland, en betrouwde mij naauwelijks, mijne blikken op U te vestigen.
Gij waart voor mij, wat de grooten der aarde, wier grootheid ons duizelig maakt, voor den slaaf zijn. Vergeef het mij, Vader ! mijn hart had er geene schuld aan, dat ik u zoo lang mis kende. Dikwijls, als ik eenzaam in de groente zat, en iedere bloem mij vriendelijk toewenkte, was het mij even eens, als of de geheele natuur
mijne denkbeelden wedersprak. De roos boezem
- 29 -
de mij vertrouwen in, en het viooltje in het dal verkondigde mij uwe goedheid. Als ik eenen mistap beging, wilde ik tot U gaan, en U ver giffenis vragen, gelijk een kind dat bij zijnen vader doet. Maar men vervulde mij met afschrik voor U; men gaf U eene tuchtroede in de hand; men wapende U met de pijlen des donders, en men zeide tot mij: Gij naamt eene harde wraak van de vergrijpingen der menschen. Ach ! en dan werd het mij zoo zwaar om het hart, schichtig wendde ik dan mijne blikken ten he mel: maar het minste wolkje, dat ik aan de lucht ondekte, deed mij sidderen, en gelooven, dat uw donder mij verpletteren zoude. Nu nam ik mijne toevlugt tot zoenoffers, en waande, dat men U, gelijk de menschen, door geschen ken weĂŞr verzoenen kon. Daar lag ik dan me nigmaal troosteloos onder eenen boom neder, en verborg mij voor de weldadige stralen der zon. Somtijds zag ik het jonge vogeltje, hoe het vro lijk en onbekommerd de genoegens der natuur genoot, hoe het huppelde, en zijn lied naar U opzond. Ik zag, hoe Gij het voeddet, en het leerdet, met blijdschap het leven te genieten. Daar helderde dan mijn oog wederom op, en het was, als of een engel mij zachtere aandoe
ningen influisterde. Ik naderde tot U, en vond eenen vader in U. Ik zocht in de heilige schrif ten troost en verkwikking voor mijne ziel, en vond de overtuiging, dat zelfs het kwaad, het welk de ondeugd noodwendig volgt, eene waarschuwing voor ons is, die ons weder tot de waarheid en het goede, waarin het wezenlijk welzijn van den mensch bestaat, terug brengt. Ik zag, Gij kastijddet wel, maar niet uit haat en eigenzinnigheid : neen, zelfs uwe kastijdin gen bevond ik zegen te zijn, – vermaningen
tot ons geluk, – wenken uwer liefde. Hoe verwijdde zich toen mijn hart ! hoe opende zich
mijne geheele ziel toen voor zachte aandoenin gen!
Gaarne had ik het ieder
bedrukten
broeder op het hart gebonden, gaarne ieder' toegeroepen: » Heb geene vrees voor den Vader » der menschen! keer in zijne armen terug: Hij » vergeeft, want nimmer houdt Hij op, liefde » te zijn!”
- 31 –
BELEEDIGING VAN GOD,
Dikwijls sprak men tot mij van b e 1 e edi
gen, – van God be 1 e edigen. Dit is een gewigtig onderwerp: ik moet hierbij dus eenige oogenblikken stilstaan, opdat geene verkeerde denkbeelden mij op eenen dwaalweg brengen. Ik kan mij den tijd nog zeer wel herinneren, in
welken ik geloofde, dat men U, mijn God ! even als een mensch, beleedigen kan. Ik zag U aan gelijk eenen heer, die bevelen aan zijn huisgezin geeft en, bij derzelver overtreding, zich beleedigd acht, en in gramschap uitvaart. Maar deze waren de regte begrippen niet. Gij zijt geen mensch; de beleediging, U aangedaan, staat niet gelijk met die, welke men een mensch aandoet. Dit onderwerp is gewigtig, zeer ge wigtig. Ik moet dit stuk eens rijpelijk over wegen.
-
Wat noemt men God bele edigen ?
- 32 -
Uwe geboden overtreden, - zondigen: dit is, volgens het algemeene begrip, God beleedi gen. Doch van waar komt het woord belee dig en ? – Eigenlijk beteekent het, iemand eenig leed toebrengen. Wanneer ik derhalve Gods geboden overtreed, doe ik iets, het welk God leed is. Maar wat zegt dit laatste nu we der ? – Ik mag mij U niet voorstellen, gelijk ik mij een mensch voorstel : maar als zoodanig
als Gij inderdaad zijt, - als een God, als de reinste liefde. Gij bemint ons menschen. Uwe geboden zijn derhalve oogmerken uwer liefde, – maatregelen tot ons geluk. Wanneer ik dus die geboden niet opvolg, handel ik tegen uwe oog merken, verijdel ik uwe pogingen, om mij gelukkig te maken, en breng zoo doende uwer liefde (als ik mij eens dus mag uitdrukken) leed toe.
Hoe kan ik mij hiervan een zinnelijker begrip vormen? Kom ! ik wil eens in mijn eigen boe zem tasten. Ik bemin mijn kind, en wil uit dien hoofde alles, wat het gelukkig maken kan. Nu zeg ik: » Mijn kind ! gij moet niet van de » ze vrucht eten, die appel is vergiftig; hij zou » u schaden.”
Het kind eet evenwel van den
appel, en vindt er den dood in.
Nu handelt
- 33 –
mijn
kind tegen het oogmerk mijner liefde, en
verijdelt den maatregel, dien ik, ter bevordering van zijn geluk, heb gebezigd. Zoo beleedigt ook de mensch , door de overtreding der God delijke geboden, de Goddelijke liefde. Ja, Heere! het is uwe liefde, welke wij beleedigen, wan neer wij uwe geboden overtreden. Maar gij raast niet, gij vaart niet in gramschap tegen ons uit, als wij uwe bevelen niet gehoorzamen. Neen, ook te midden onzer vergrijpingen blijft gij een teederlievend Vader. Gij beschouwt, als 't ware, onze afdwalingen met een innig leedwezen, met een hartelijk medelijden. En dan zelfs, wanneer onze veelvuldige afdwalin gen het U onmogelijk gemaakt hebben, ons langer uw aanschijn te vergunnen, dan hooren wij alleen lijk van U het zachte, maar voor een
edel hart niet minder grievend verwijt, dat de vader zijnen ongehoorzamen zoon toevoegt, wanneer hij zegt : » Gij zijt mijn kind niet » meer !” –
Vader aller menschen ! laat mij dit duidelijk
inzien , laat mij bekennen, dat alles, wat Gij mij gebiedt, tot mijn geluk strekt. Hoe meer ik over U nadenk, hoe meer ik U kennen leer, des te lievenswaardiger wordt Gij mij ieder 3
- 34 –
oogenblik. Alles, wat Gij wilt, wilt Gij al leenlijk om mijn eigen welzijn; wat Gij ons ge biedt, heeft ons eigen zedelijk gevoel vooraf reeds in ons hart gegraveerd. Om die reden is uw juk zoo zacht, en uw last zoo ligt. En als ik bij uwe liefde vertoef, als ik vertoef bij de liefde van den God-mensch, die voor ons geluk zijn leven liet : o ! in welk een licht ver
schijnt dan de overtreding uwer geboden voor mijnen geest! – Laat ik door een voorbeeld mij deze zaak eens regt zinnelijk voorstellen. Er was een koning. De koning beminde zijne onderdanen als zijne kinderen. Hun geluk was zijn hartelijke wensch. Zijne wetten waren wetten der liefde; hij maakte zijn land tot een paradijs voor hen. Hij zeide tot hen: geniet al len voorspoed en genoegen, maar verwijdert u niet over de grenzen; want aan derzelver an dere zijde woont een barbaarsche koning, die zoude u aan ketenen klinken, en tot slavernij veroordeelen. Maar de onderdanen gehoorzaam den den goeden koning niet; zij gingen over de grenzen, werden gevangen genomen, en in eenen verschrikkelijken kerker geworpen. De koning wilde de ondankbaren toch redden , want zijne liefde bleef bestendig dezelfde. Hij zond zijnen
- 35 –
eenigen zoon af, en bood hem aan ten gijzelaar; maar men eischte nog meer, men eischte zijn leven.
Ook dit wil ik verliezen, zeide de zoon,
als mijn volk, de geliefden mijns vaders, hun me vrijheid weder krijgen. Intusschen heerschte er vertwijfeling in den kerker, de gevangenen wilden zich vermoorden.
Vermoordt u niet,
schreef de goede koning, houdt u staande ! dit is mijn gebod, dat ik u geve, ik bedoel uw welzijn. Bedenkt, dat mijn eigen zoon zijn leven voor u geeft, laat dat offer niet te vergeefs ge schieden! - Maar evenwel , niettegenstaande dit, overtraden zij het bevel der liefde, en ver moordden zich zelven. Nu komt de dag der ver lossing; des konings zoon sterft voor de ondank baren; hij gelooft, dat hij hen redt door zijn bloed, en zij verijdelen zijne bedoeling, en be leedigen zijne liefde. Dit beeld dunkt mij de natuur der beleedi ging van God uit te drukken, die wij God aandoen door overtreding zijner geboden. - Ja, zoo is het ! - O God! als men U kent, het oogmerk uwer geboden weet – hoe kan de wereld dezel ve overtreden ? – 0 , laat dit beeld eeuwig le vendig in mijne ziel zijn ! - Overtuig mij, dat uwe geboden bevelen der liefde zijn, en dat ik 3*
- 36 –
alleen mij zelven in waarheid beleedige, als ik dezelve overtrede, en dat U te beleedigen het beleedigen der liefde zelve is.
KENNIS VAN
MIJNE BESTEMMING,
Ik heb mij dikwijls aangekant tegen de oog merken der Goddelijke liefde; het is dus noodza kelijk, dat ik mijne bestemming kenne – ken ne het doeleinde van mijn aanwezen. God is de liefde; mijne bestemming, gelijkwording aan de Goddelijke liefde; - mijne roeping is dus lief
de, en ik kan dat mijn hart niet te dikwijls in prenten.
Liefde! liefde! liefde! - Bemin God !
bemin uwen naasten als u zelven ! - Maar wat
wil dat zeggen?
Die zachte gevoelens, die de
Godheid tot uwe onderhouding en tot uw geluk in uw hart plantte, verspreid die ook door uwe vlijt over uwe medeschepselen ; gedraag u over eenkomstig dezelve: dat u goed is, verbreid dat J
- 37 –
ook onder anderen; dat u smart, doe dat ook aan anderen niet. Deze geboden drukte God in
mijn hart, ik draag dus het wetboek in mij om, en gevoel dagelijks wat regt en niet regt is. Ik heb dus geene geleerdheid of bibliotheken noo dig, om een goed mensch te worden. Dit is der halve ook mijne bestemming, een goed mensch te worden. - Ja, dit zij mijn voornaamste streven, en mijn doel zij: de beste m en sch te worden.
Maar hoe moet ik dat aanvat
ten? Wat leidt mij op, om een goed mensch te zijn? - wat, om een best mensch te zijn? De liefde ! – De goede mensch is hij, die de menschen lief heeft; de beste, die dezelve het meest bemint. Deze maakt zich meer gelijk aan de Godheid, en staat dus op eenen hoogeren trap van overeenkomst. Mijn besluit zij derhalve : Ik wil de menschen lief hebben ! –
De menschen! derhalve alle menschen zonder
onderscheid; zonder onderscheid van klimaat en werelddeel, zonder onderscheid van Godsdienst, zonder onderscheid van betrekkingen. Alle m en sc h e n ! - Let daar wel op, mijn hart! alle menschen moet gij lief hebben, en dus ook uwe vijanden.
Wat doet de liefde? - Zij zorgt voor
– 38 -
het welzijn van het geliefde voorwerp; zij is zacht;
zij is medelijdend, barmhartig, zij vergeeft, zij is niet baatzuchtig, en handelt zonder bijzondere inzigten – alles om de liefde zelve. Wat kan nu deze mijne liefde verhinderen, om zich behoorlijk uit te breiden? – mijne zelfliefde. De waarde der reine liefde, staat dus in betrek
king tot de vermindering mijner zelfliefde. Hoe veel minder de daad mijner liefde met mijne zelf liefde verbonden is, zoo veel te reiner is de lief de, zoo veel te hooger is de trap van hem, die de liefde bewijst. Dus moet in mijne gedragingen omtrent mijne naasten mijne zelfliefde achterstaan. Ik moet dus God beminnen, omdat Hij God is; den naasten om God; en mij alleen in zoo ver re, om het doel der Godheid te bereiken, tot hetwelke Zij mij schiep, om mij ten beste der menschen te verzorgen. -
Dit is de maatstaf der liefde.
En kan het wel
hard zijn, een leven te leiden, dat ons naar den hemel brengt? - 0 neen! dat is niet hard ! Alle rijkdommen, alle eereposten te weigeren, bestendig in overdenkingen te leven, altijd zich te kastijden, uitgestrekt op den grond te liggen, -
is dit dat heilige leven, dat de Schepper van
– 39 –
ons eischt? - Neen, wij zijn tot werkzaamheid geschapen, niet tot doode overdenkingen. – 0 Heer! leer mij te gaan in uwe wegen ! – Als ik het menschelijk leven beschouwe, zoo vinde ik het drievoudig: het geestelijk leven, het zedelijk leven, het burgerlijk leven. - Het geestelijk en zedelijk leven komt het toe het goede te willen, en het burgerlijke het goede te doen.
De wil van mijnen God is, dat ik het goede wil en doe; dus moet het willen en het doen met elkander verbonden zijn; het goede slechts te weten en het niet in beoefening te brengen, dat heet niet den menschen-pligt te vervullen. Die leeft naar de wetten der liefde, die weet, en dat, wat hij weet, in beoefening brengt. Zoo is het, ja mijn God! daarom zegt Gij: het geloof zonder de werken is dood.
Maar het is voor mij nog niet genoeg, mijne pligten te kennen en die te vervullen, ik moet die ook met een zuiver oogmerk vervullen, niet om de wereld – niet uit zelf liefde – of om
de voordeelen, die deze vervulling mij misschien verschaft; of wegens den lof der wereld, dien zij mij als een goed mensch zal toezwaaijen; neen, niet daarom wil ik dezelve vervullen, dat
- 40 -
was onedel gehandeld, maar om U, mijn God ! die de liefde zijt, en wilt, dat wij U door liefde gelijkvormig worden. Ik wil dus voortvaren goed te zijn, al beschouwt de wereld mij ook als kwaad; ik wil beminnen, al vinde ik ook nergens een hart, dat mij weder lief heeft. Ik wil den
hulpeloozen ondersteunen, zoo veel het in mijn vermogen is, al beloont hij mij ook met ondank baarheid, mijn gevoel voor de menschheid zal ware gewaarwording zijn, en niet dweeperij; ik wil den armen niet geven, opdat hij mijn lof redenaar worde; ik wil den ellendigen niet on dersteunen, opdat hij uit mijn gezigt wijke, en mij niet langer door zijn jammeren tot last zij; daarom wil ik niet goeddoende zijn, omdat mijn hart de tranen der ellende niet verdragen kan; maar uit liefde jegens U, oneindige Godheid ! die mij alle menschen tot broeders gaaft. Dit zij
mijn plegtig besluit; Gij God der liefde, laat Gij door uwe goedheid dat besluit tot volle rijpheid komen.
Amen!
- 41 -
VERTROUWEN OP GOD IN WEDER WAARDIG HIE DEN,
Mijn God en Heer! Gij zijt de liefde; ik ko me tot U en bid om hulp.
Ik ben verlegen,
Gij kunt mij helpen, Gij zult mij helpen, want Gij zijt mijn God, en die op U vertrouwt, zal niet beschaamd worden. Gij hebt toch beloofd: die klopt, dien zal open gedaan worden. Ik klop bij U aan; Gij zijt mijn Vader, en zult uw kind niet verstooten. Ik heb, ja, dikwijls uwe heilige geboden overtreden, maar ik belijde mijne schuld: en dat is het immers, wat Gij wilt en van mij vordert. Ik ben, ja, een zondaar, maar zou ik daarom voor U, als een schuldige dienstknecht voor zijnen heer, sidderen? - Neen, Gij zijt de liefde ! slaafsche vrees is niet bij hem, die in waarheid lief heeft. Ik kome tot U; voor een'
ieder, die tot U komt, opent Gij de armen; open dezelve ook voor mij, Vader ! ik ben toch uw kind. Neen, Gij weigert mij uwe hulp niet, Gij, die zoo sterk het gevoel der liefde en des
– 42 -
medelijdens in het hart der menschen indruktet. Ik heb velen mijner medebroeders goed gedaan; ik heb mijne armen voor de behoeftigen en lij denden geopend. Heere! ik zeg dit niet daarom, als of ik mij zelven voor beter hield, dan andere menschen, maar daarom, omdat ik bij mij zelven bewust ben, dat ik noch uit trotschheid, noch
uit zwakheid, mijnen ongelukkigen medebroe der beminde, maar daarom, omdat hij mijn medeschepsel, mijn broeder en uw kind was: en ik, daar ik verlegen ben, zou nu bij U geene hulp vinden ? » Wat Gij den geringsten onder u doet, dat is mij gedaan,” zoo zeidet Gij. Ontferm U dus over mij, o Vader! want ik vertrouw op U. Ik vlugt tot U, die U over allen ontfermt, en bid om hulp in het dringende gevaar, in hetwelk! ik verkeere.
Ik bidde om
niets on
billijks; ik schrijf U ook geene hulpmiddelen voor, maardien ik mij blootelijk op uwe goed heid verlate, zoo verlate, dat ik verzekerd ben,
dat Gij mij helpen zult, als dat dienen kan tot mijn heil, tot mijne welvaart; zoo niet, mijn
Vader ! geef mij dan sterkte, om het ongeluk te dragen. Maar verhoort Gij mij, zoo beloof
ik U, dat ik niet ondankbaar omtrent uwe ge
– 43 –
nade zijn zal : maar geef ook, dat ik de waar heid kenne, en de wijsheid beminne. Vrijwil lig ben ik niet van U afgeweken: alleen uit dwa ling, in de bedwelming der hartstogten, heb ik uwe heilige wegen verlaten. Maar mijn hart
keerde weder tot U terug, ik voelde de behoefte, om bij U te zijn; ik heb niet op menschelijke
hulp gerekend, maar alleen op de Uwe, daar Gij de harten der menschen bestuurt.
Ik was ook
niet trotsch op mijne werken, en zag al het goede, dat ik deed, als uw werk aan, en alleen
het verkeerde als het mijne. Het is uw wil, Vader! elk uwer schepselen gelukkig te maken:
voleindig uw werk, laat mij de weldadige ramp spoed tot leering dienen, maar niet tot mijne onderdrukking; snijd mij de middelen niet af, mijne broeders te ondersteunen en der wereld nuttig te zijn. God! uw schepsel roept tot U. Vader! uw kind is het, dat zich in uwe armen
werpt, zoudt Gij het terugstooten? Neen! mijn geloof is onbeperkt, zonder einde mijne verwach ting, zonder grenzen mijne liefde.
- 44 -
GEBED VOOR DE MENSCHEN, MIJNE BROEDERS,
Mijn God! ik bid U voor de menschen, mij me broeders. Gij hebt mij gezegd, dat ik hen
beminnen zou, en even daarom, omdat ik hen beminne, zoo smeek ik U om hun welzijn, om hunne bewaring. Geef, dat de geest der eendragt en des vredes onder hen heersche ! Geef, dat zij alle elkander als broeders en kinderen der Godheid beminnen; laat hen inzien, dat zij elkander wegens gebre ken en zwakheden niet verachten, niet haten en
vervolgen moeten, verlicht hen, opdat zij alle er kennen, dat het uwe heilige wil is, dat wij elkan
der wederkeerig zullen verdragen en beminnen. Mijn God! strek uwe zegenende hand over de vorsten der aarde uit; vervul hen met wijsheid en goedheid, en leer hen hunne groote roeping
kennen, die daar in bestaat, dat zij menschen ge
- 45 -
lukkig maken. Geef uwe kudde trouwe herders, uwe altaren waardige dienaars; uw Geest zweve
op hunne lippen, als zij het volk uw woord ver kondigen, en balsem vloeije uit hunnen mond voor den troosteloozen en stervenden.
God des
vredes en der liefde! neig de harten der vorsten tot eendragt en tot weldoen aan de menschen: verstoor in hunne gemoederen de kiem der twee dragt, en verdelg de zucht naar verovering uit hunne zielen. Verhinder de verwarringen, die uwe schoone Schepping verwoesten, en laat vrede en rust in alle landen bloeijen, over welke uwe heerlijke zon schijnt. Verdelg den Godsdiensthaat uit de harten der menschen, en laat hen inzien, dat de liefde niet haat, niet moordt. Behoed mijnen koning en zegen mijn vaderland, verligt den last der rege ring op de schouderen van den monarch, en om ring zijnen troon met getrouwe dienaars. Open de geblinde oogen der rijken, die zich inbeelden meer te zijn, dan andere menschen; maak hunne harten week, en stem dezelve op den toon van het menschelijk gevoel. Leid de harten der on derdanen tot eene gewillige gehoorzaamheid, en laat ons denken, dat Gij het zijt, die de vorsten over ons gesteld hebt. Laat er overal rust en
- 46 -
stille tevredenheid heerschen, en geef alle mijne broederen brood en bestaan, Zend uwen Heili gen Geest in de zielen der menschen, opdat zij het ware mogen kennen en het goede uitoefe men, opdat het getal der goeden en wijzen groo ter worde. Maak het hart der rijken week, op dat zij inzien, dat Gij hun daarom den rijkdom gaaft, dat zij hunne behoeftige medebroeders zou den ondersteunen. Droog de tranen, barmhar tige God! uit de oogen der weduwen en wezen, en trek U hen aan, als zij van de menschen ver laten zijn. Verzacht de smarten van den lijden den kranken, en stort troost en sterkte in zijne kommervolle ziel. Herinner U ook, mijn God! aan de arme gevangenen, die zonder hulp, zon der vrienden, verlaten in den kerker smachten. Verlicht het hart hunner regters, opdat zij regt vaardig over hen vonnissen, en dat zij de waarde der tranen overwegen, die zij eenzaam vergieten. Stort medelijden in de harten der opzigters over de gevangenhuizen, opdat zij de ongelukkigen niet mishandelen, en niet vergeten mogen, dat ook de schuldige hun medeschepsel en Gods kind is.
Geef den ouderen doorzigt, om hunne kinde
ren goed op te voeden, – den kinderen gehoor
– 47 -
zaamheid en een hart, dat gevoelig is voor de deugd. Bescherm het hart van het onschuldig meisje, en de ziel van den onverdorvenen jonge ling. Bescherm de zwakke deugd , o God! en sterk haar in den strijd met de driften. Maak alle
menschen gelukkig! dat is mijn gebed tot U, mijn God en Vader! Ook voor mijne vijanden, ook voor dezen bid ik U; ik heb niet opgehouden, hen als mijne medemenschen te beminnen. Zegen en ver licht hen, opdat zij inzien, met welk een onregt zij mij vervolgen. Of zullen zij dat niet leeren inzien, verschoon dan, Heere! hunne blindheid,
en vergeef hen, want zij weten niet, wat zij doen. Ik bid niet om wraak over hunne hoofden; om uwe bescherming smeek ik tegen hunne valstrik ken. Maar behaagt het u toe te laten, dat hunne boosheid mij benadeele, zoo zij ook daarin uw heilige wil geprezen! Heer ! laat deze goede gezindheden omtrent de
menschen in mijn hart niet verkoelen; laat mij dagelijks levendig inzien, dat alleen hij U kent, alleen hij U bemint, die zijne broeders, de men schen lief heeft.
Amen.
GEBED VOOR MIJNE WIJANDEN.
Heer ! leer mij de grootte uwer Godheid ken nen; leer mij, dat een rein hart de schoonste gif te, het berouw het beste geschenk is, dat men U, Oneindige! toebrengen kan. Ik kome daar om tot U, mijn God! en brenge U het offer van
mijn hart, en dit offer is liefde en verzoening. Heer! ik beloof U, dat ik dien niet trachten zal te
benadeelen, die mij trachtte te benadeelen, dien niet vloeken wil, die mij vloekte. Met goedheid wil ik hem behandelen, die mij haat, en liefdevol
mijne armen tot hem uitstrekken, die mij kwaad aardig terug stiet. In het uur des ongeluks, wil ik de tranen des kommers van het oog van hem afdroogen, die mijne tranen niet zag. Van hem, die mij belastert, wil ik goed spreken, en den sluijer over de gebreken van hem trek ken, die mijne gebreken onvriendelijk openbaart. Heer ! dit is het offer mijner liefde, dat ik U brenge: neem het met goedheid aan, en zend
– 49 -
geluk en zegen over eenen ieder', die mij haat, verlicht zijn hart, en maak zijne ziel weder vatbaar voor de liefde, dan willen wij eenstem
mig tot U roepen : Heere! vergeef ons onze belee digingen, gelijk wij die vergeven, die ons belee digd hebben.
Amen.
OVER HET WARE EN - GOEDE.
-E-ººk-Es
Als ik rondom zie, o God! uwe schoone schep ping beschouwe, en uwe wijze verordeningen overwege, dan roept mij alles toe, dat waarheid en goedheid de pilaren zijn, op welke hemel en aarde rusten.
Noodzakelijk is het dus, o Heer! dat ik wete, wat waar en goed is, en over dit gewigtige On derwerp wil ik thans nadenken. Gij zijt alleen waarheid en goedheid. De lief de in de kennis is het goede, en de liefde in de uitoefening het ware.
-
- 50 -
Waarheid en goedheid moeten vereenigd zijn, want waarheid is een voorwerp der kennis, en goedheid een voorwerp van den wil: – en wat was de kennis zonder den wil ?
Het verstand en de wijsheid uwer Engelen, o Heere! ontstaan door de verbindtenis van het ware
met het goede : zonder deze verbindtenis is het slechts dwaling en bedrog. Waarheid, o God ! zijt gij, en waar is alles,
wat Gij zijt; als ik dan waarheid zoek, moet ik U zoeken, U gelijkvormig worden.
Gij gaaft mij wil en verstand: – het verstand, om te kennen; den wil, om dat te willen, dat ik heb leeren kennen. Gij, mijn God ! zijt de goedheid; alles wat een bestaan heeft, is goed, en alles waar, wat de uitoefening dezer goedheid nabij komt. Als ik uwe goedheid kenne, en deze kennis in mijnen wil overgaat, dan wordt uwe goedheid door mij zigtbaar, en mijne handeling is waar.
Laat mij dus erkennen, mijn God! dat ik het goede met het ware verbinden moet: en geef mij uwe wijsheid, opdat ik verstand en wil heb. Laat mij de wijzen der wereld niet gelijk zijn,
die, in plaats van verstand, slechts wetenschap en, in plaats van wil, slechts begeerten hebben.
- 51 -
Vorm mijnen wil tot behoudenis van het goede, en mijn verstand tot behoudenis van het ware. Amen.
KENNIS VAN DEN
EEUWIGEN,
Menschenberoep en menschermpligt.
Als ik over mij zelven nadenk, mijn God! dan gevoel ik, dat ik een ligchaam en eene ziel heb. Het uitwendige, het ligchaam is noodzakelijk voor
mijnen tegenwoordigen toestand als mensch; het inwendige, de ziel leidt mij tot mijnen toekom stigen staat als geest. Laat mij, Oneindige ! deze waarheid regt bedenken. De zintuigen verbinden mij met de wereld; de
eigenschappen mijner ziel met U, o God! ik ken dus mijne roeping: ik besta niet, om even als het dier, slechts zinnelijk te genieten, mijne be stemming is hooger op den ladder der wezens.
Gij zijt de goedheid, en de werkzaamheid der 4*
- 52 -
goedheid is liefde. - Mijne bestemming is, U gelijkvormig te worden, dus mijne poging, zoo te beminnen, als Gij bemint. Uwe liefde is zuiver; zoo zij ook mijne liefde zuiver als de Uwe. Ik moet dus het goede, om dat het goed is, en het ware, omdat het waar is, beminnen: niet om bijzondere oogmerken; niet
om de voordeelen, die het goede vergezellen, niet uit ijdelheid of roemzucht, maar daarom, omdat het goede goed, en het ware waar is. Wat kan mij beletten in het uitoefenen van zulk eene reine liefde ? Niets dan mijne zelfliefde. Ik wil dus deze leeren kennen, opdat ik haar kan bestrijden en te keer gaan, opdat zij mij niet hindere op den weg, die tot U, Algoede! opleidt. Ik bemin mij zelven, als ik mij alleen het goede gunne en niet anderen, of dezen enkel om mijn eigen voordeel; ik bemin mij zelven, als ik goed doe om den wil der eer, des roems, der toejui ching der wereld. Ik zoek dus mij zelven, als ik in datgene, wat ik denk en doe, niet op den naasten, niet op het algemeene welzijn, niet op den Heere, maar alleen op mij zelven en op de mijnen zie; ik bemin mij zelven, als ik alleen mijne neigingen zoek te be vredigen, zonder te letten op de kwade gevol
- 53 –
gen, die zij mijne medemenschen veroorzaken. Deze zelfliefde strijdt tegen de zuivere liefde, want haar doel is boos en valsch, gelijk het doel der zuivere liefde waar en goed is. Heere! verdelg de kiem van deze liefde in mijn hart, en ontvlam het in hemelsche liefde ! -
Leer mij nuttig zijn om het nuttige - goed om het goede. Laat mij alle menschen zonder bijzon dere bedoelingen beminnen, gelijk. Gij bemint. Laat het mijne vreugde zijn, het goede te vol brengen, en geleid Gij mij met eene liefhebbende hand, want ik wil mij niet door mijne zelfliefde geleiden laten. - Laat het de lust en vreugde van mijn hart zijn, een ieder het goede te gun nen, overal nut te stichten en anderen te dienen.
Als ik een ambt bekleede, dan zal ik mij niet over dat ambt verheugen, maar over de gelegen heid om goed te doen, die dit ambt mij vergunt.
Als ik tot eerposten geraak, dan zal niet de eer post mij kittelen, maar het nut, dat ik in eene veel grootere maat over de menschheid verbrei den kan.
Bewaar mij door uwe reine liefde voor de lief de der wereld, opdat mijn hart zich niet ver blinden late, en vreugde in het vergankelijke zoe ke. Laat het geld geene waarde in mijne oogen
hebben, dan in zoo verre ik den behoeftigen naasten daar mede ondersteunen kan.
Laat eer
en roem geenen indruk op mijne ziel maken, als mijne daden uwe goedkeuring niet verdienen. Met ĂŠĂŠn wooord: vergun mij, dat ik alles wat ik heb , vermogen, zielsbegaafdheden en kun digheden, ambten en eerposten, als toever
trouwde goederen uwer liefde aanzie, die Gij mij daarom geeft, opdat ik U gelijk in liefde worde.
Amen.
GEBED OM KENNIS , WIE ONZE NAASTE IS,
Gij zegt mij, o God ! dat ik den naasten zal beminnen, geef mij dus Goddelijk licht in mijn hart, opdat ik weten moge, wie mijn naaste is, en hoe ik hem moet beminnen.
Mijn zonder kring. als mij
naaste is in het algemeen ieder mensch, opzigt op stand, Godsdienst en werk - Ik moet dus alle menschen beminnen zelven,
- 55 -
Het rigtsnoer, naar het welk ik de daden
mijner liefde verrigten moet, bestaat in de vol gende grondregelen: Stel u in de plaats van uwen naasten, en han del jegens hem zoo, als gij wenscht, dat hij je gens u handelde, als gij in zijne plaats waart. Trek de tegenwoordige dringende behoefte van uwen naasten altijd voor, voor uwe eigene toekomstige behoeften, en doe zoo veel als gij kunt, tot zijne redding. Maar bedenk, dat niet de enkele mensch alleen uw naaste is; het geheele menschelijk geslacht in het algemeen, uw vaderland, uwe maatschap pij, in welke gij leeft, is ook uw naaste; ook
dezen zijt gij uw werkzame liefde schuldig. Werk voor het welzijn des menschelijken ge slachts; vervul de pligten jegens uw vaderland, mijn hart! en deze uwe verrigtingen zijn ook liefde des naasten.
Denk ook,
dat uw naaste niet alleen
lig
chaam is; hij is ook ziel. Zijne denkwijze vor men, heet zijne ziel kleeden; den waarheid zoekenden tot waarheid leiden, heet de ziel drenken; den verdoolden op den weg der deugd brengen, heet den gevangenen verlossen. Met ĂŠĂŠn woord: alle werken der ligchamelijke barm
- 56 -
hartigheid kunt gij ook in opzigt tot zijne ziel uitoefenen. - Dat wil ik gedurig overdenken. Maar, mijn God! hoe vele onwaardigen, hoe vele boosaardigen bedriegen den weldenkenden, en misbruiken onze liefde! – Dat is mijne schuld niet. Die lang talmt, lang overdenkt, die heeft weinig lief. Het is beter, dat de naaste mij bedriegt, dan dat ik mij zelven be driege. Er is een God in den hemel, die de daden
ziet, en hij zal niet toelaten, dat gij een slagt offer van den goddeloozen wordt. Handel, mijn hart ! naar uwe magt, naar uwe krachten, en hoop op God, die de liefde is. Onze zelfliefde verblindt ons ligt. Die alleen met de uiterste voorzigtigheid goed zijn wil, die houdt reeds op, goed te zijn. Hier is een ellendige, die bidt u om hulp, hij is sterk, – hij kon wel arbeiden; - maar weet gij, of hij daarin niet door iets verhinderd
wordt? – Misschien zijn kranke ouders, eene kranke familie, die zijne zorg vereischen, de beletselen, dat hij eenige dagen niet arbeiden kan. Onderzoek niet; dat uwe regterhand geeft, zal uw linkerhand niet weten. Maar de werkzaamheid der liefde breidt zich
- 57 -
ook nog verder uit, dan tot armen en behoefti gen. Regt te doen in zijne dagelijksche bezighe den, zijnen pligt in zijn ambt te volbrengen, dit is ook werkzame liefde.
Als Regter voor het regt met vrijmoedigheid uit te komen, als Minister voor het welzijn van
den staat; als Priester voor de welvaart van den Godsdienst - dat heet ook beminnen. Die zij nen pligt doet, omdat het zijn pligt is, en regt vaardig is om der regtvaardigheid wille, die be
tracht ook eene werkzame liefde. Heere, mijn God ! – God der liefde ! leer mij te erkennen, dat de liefdadigheid eene inwen dige neiging is, uit welke de mensch goed doet, zonder wedervergelding, alleen om U, o mijn God! die de reinste liefde zijt. Ik heb dus het voornemen , U gelijkvormig te worden, mijn God ! door de reinste liefde, daar al het geluk mijner broederen aan de liefde hangt. Alle menschen wil ik beminnen als mij zelven, zonder bijeinden; de menschheid, de wereld en mijn vaderland dienen zonder eigenbaat, zonder -
hoop op erkentelijkheid en dank. Mijne vijanden zelfs wil ik beminnen, zonder mij te vleijen, dat
ik hen door liefde verzoenen zal. Gij, mijn
– 58 –
-
God! die het doel van het hart kent, zegen Gij mijn
voornemen, en geef mijn hart eene reine liefde. Amen.
GEBED oM KENNIS DES GELooFs.
Heere, mijn Schepper ! laat mij weten, wat het geloof is, opdat ik U in waarheid aanbidde. Mijne inwendige gewaarwording van het ware, en mijne neiging tot het goede moeten eerst aan mijn geloof eene wezenlijke waarde geven. Ge lijk waarheid en goedheid met elkander veree nigd zijn moeten, zoo moet het geloof met de werken vereenigd zijn, want het geloof zonder
de werken is dood. - Heere! laat mij uwe schoone schoone schepping beschouwen, en zij zal zal mij een afbeeldsel van het ware ge loof zijn. Als het licht, hetwelk van de zon komt, met de warmte vereenigd is, dan bloeit alles op den aardbodem; daarentegen als het licht zonder
- 59 -
warmte is, dan verdort de schoone bodem, en alles ontdoet zich van de heerlijke sieraden der natuur,
Dit beeld herinnere mij aan het geloof, dat licht zonder warmte is, als de werken het niet levendig maken. Zoo is het geestelijk licht het ware van het geloof, en de geestelijke warmte de liefde. Deze maakt onze ziel tot een para
dijs, en zonder haar zijn onze harten slechts dorre woestenijen. Heere ! mijne werken moeten U bewijzen, dat ik aan U geloove.
Amen.
GOIDS ALOMTEGENWOORDIGHEID,
Verlosser der menschen ! toen Gij met den dood geworsteld hebt; toen uwe ziel zich tot
den Vader verhief, en in een heilig gebed diep verzonken was, toen uw zweet en uw bloed op de aarde liep; in dat zoo ernstig uur, toen maaktet Gij die groote waarheid bekend, die waarheid zijn en blijven zal, zoo lang het om
– 60 –
kleedsel der eeuwige ziel stof is. Gij stond en zeidet tot de slapenden : Uwe ziel is wel gewil lig, maar het vleesch is zwak. Dit lot der eindigheid, deze zwaartekracht -
der aarde gevoelt ook mijne ziel, wanneer zij zich tot U, o God! tot U den Oneindigen ver heffen wil.
Aanbiddend, Vader! zink ik in het stof en
weene: Hoor naar mijn kermen, de stem des eindigen ! Vervul mijne ziel met uwen Geest, opdat zij zich tot U, tot U verheffe ! Alomtegenwoordig, Vader! omringt Gij mij ! – 0 zalige gedachte! wat zal het aanschouwen
zijn, als de gedachte aan U, Alomtegenwoordige! reeds zoo veel zaligheid oplevert! Wat zal het zijn, U te aanschouwen, Oneindige ! Ongescha pene! Dat zag geen oog, dat hoorde geen oor, dat kwam in geen menschen hart op; hoe zeer het ook poogde, hoe zeer het ook naar God, naar God den Oneindigen ! dorstte, het kwam toch in geen 's menschen hart op, wat God bereid heeft voor hun , die hem lief hebben ! Slechts
weinigen, ach ! weinigen zijn er, wier oog in de schepping Hem, die het geschapen heeft, ziet ! Weinigen, wier oor in het geweldig ruischen van
- 61 -
den stormwind , in den rollenden donder, of in het lispelend beekje, den Ongeschapenen hoort! Weinige harten vervult met eerbied en beving Gods alomtegenwoordigheid! Ik hef mijn oog op, en zie, en ziet, de Heer is overal ! Aarde, uit welker stof de eerste der
menschen geschapen werd, op welke ik mijn eerste leven leve, in welke ik begraven worden, uit welke ik opstaan zal , - God, God verwaar digt zich ook, om bij u tegenwoordig te zijn! Met eene heilige beving breek ik de bloem af! God maakte dezelve ! God is, waar de bloem is.
Met heilige beving gevoel ik het waaijen, hoor ik het ruischen der winden! zij waaijen en rui schen den Eeuwigen ! waar zij waaijen en rui schen, daar is de Eeuwige ! – Verheug u over uwen dood, o ligchaam ! daar gij nedergelegd wordt, daar zal de Eeuwige zijn ! – Verheug u over uwen dood, o ligchaam ! in de diepte der schepping, in de hoogte der schepping, overal zal Hij zijn, de Eeuwige ! De hoogten zullen zich bukken, de diepten zich bukken, als de Alomtegenwoordige weder uit het stof onsterfe lijken schept! Hallelujah den scheppenden! den doodenden Hallelujah ! Hallelujah den scheppenden!
- 62 -
Ik hef mijn oog op, en zie ! en ziet, de Heer is overal; u zonnen, u aarden, u manen der
aarden, vervult aan alle kanten zijne Goddelijke tegenwoordigheid! –
Hier sta ik, aarde! wat is mijn ligchaam bij deze zelfs voor Engelen ontelbare werelden! Wat
zijn deze zelfs voor Engelen ontelbare werelden bij mijne ziel! Haar, de onsterfelijke, haar, de verloste zijt gij nader dan de werelden, want zij denken, zij gevoelen uwe tegenwoordigheid niet! Met stillen ernst dank ik U, wanneer ik aan haar
denkel met vreugdetranen, met onuitsprekelijken wellust danke ik U, o Vader! U, wanneer ik haar
voele. Oogenblikken uwer ontfermingen, o Va der ! zijn het, als Gij het hemelsch gevoel uwer Alomtegenwoordigheid in mijne ziel nederstort! Zulk een oogenblik is eene eeuw vol zaligheid ! –
Gij denkt, gij gevoelt, o gij, die blijft bestaan ! gij, die eens hooger denken, en zaliger gevoelen, die eens aanschouwen zult! door wien, o mijne ziel! door wien? door Hem, die was! en die is !
en die zijn zal ! – Gij, wien woorden niet noe men, uwe nog ongeziene tegenwoordigheid ver lichte en verheffe elke van mijne gedachten ! Leid dezelve, Ongeschapene! tot U op! Ontvlam en bevleugel elke mijner gewaarwordingen; leid deze e , onzere' are ' t ! T en
- 63 -
Wie ben ik, o Eerste! en wie zijt Gij! - Wie zijt Gij! – Sterk en ondersteun mij, dat ik eeuwig de Uwe zij ! Zonder Hem, die zich voor mij heeft
opgeofferd, konde ik de Uwe niet zijn, zonder Hem was uwe tegenwoordigheid schrik en ver derf voor mij! Aarde en hemel vergaan, maar uwe toezeggin gen, o God! niet. Van den eersten gevallenen af, tot den laatsten verlosten, dien de bazuin tot de opstanding roepen zal, zijt Gij bij de uwen geweest, zult Gij bij de uwen zijn ! In de wonden uwer handen legde ik mijne vin geren niet! in de wonde uwer zijde legde ik mij
ne hand niet! Maar Gij zijt mijn Heer, en mijn God ! Zijt mij met uwe genade tegenwoordig! met genade ! met genade ! Het zijn woorden des eeuwigen levens, die Gij badt, eer Gij in Gethsemane in het geregt gingt! Herhaal dezelve, o hemel ! stamel ze na, o aarde !
Laat hen allen één zijn, gelijk Gij, Vader! in mij zijt; gelijk ik in U ben, zoo laat hen allen
eén in ons zijn; ik in hen, en Gij in mij: opdat zij eenmaal de volmaaktheid bereiken mogen ! Herhaal deze woorden des eeuwigen levens, o hemel ! stamel ze na, o aarde ! - en e
- 64 -
BEPEINZING VAN GODS
WIJSHEID.
-e-oe-oe
Algoede God ! als ik uwe wijsheid, uwe liefde
overdenke, hoe aanbiddenswaardig zijt Gij mij dan ! Diep aanbiddend wil ik bepeinzen, wie Gij
zijt – wijsheid en liefde! - Vol bewondering buig ik mij voor U in het stof, en vind geene woorden, om U te verheffen, alleen mijn hart, alleen mijn gevoel dringt tot U – mijn God, mijn Heer en mijn Vader ! Werwaarts ik zie, zie ik de werken uwer liefde. Prachtig verheft zich de zon aan het uitspansel , majesteit is haar
kleed, haar blik verheugt alle levende schepse len; en deze zon is uw werk, gij God der heer
lijkheid en der sterkte! De duisternis der nacht, het starrenheer, dat over mij schittert, wenkt mij tot diepe aanbid
ding - overal, waar ik henen zie, zijt Gij; alles verkondigt uw aanzijn, alles uwe groot heid, uwe liefde - overal is een tempel der Godheid.
Nu ruischen de zachte winden, nu druipt de weldadige dauw van den hemel, nu stort de re
– 65 –
gen zich in den schoot der aarde uit, zegent ons met voorraad, en magt en heerlijkheid, valt met ieder dropje naar beneden ! God ! zoo ver de wolken reiken, zoo ver mijn oog zich in de sterren verliest, zoo ver reikt uwe heer
lijkheid. Het zand aan de zee – de storm, die schui mend de baren verheft – de worm, die in het
stof kruipt, roept mij uwe goedheid toe, gelijk de prachtvolle vrucht, die aan den boom hangt. Het gezaaide,
het bosch, het veld zijn he
rauten uwer liefde , - en ik - een mensch –
begaafd met een ligchaam, dat uwe hand zoo wonderbaar bereidde – een mensch, dien Gij verstand en vermogen gaaft, om U te kennen, een hart om U te beminnen – deze is het pronk stuk uwer liefde, uwer wijsheid. 0 gij levendig makend deel van mijn bestaan – gij mijne ziel, gij mijn geest – kind des eeu
wigen Vaders ! verhef u tot Hem, die u schiep, en prijs zijnen naam, en hoop op Hem, en dien Hem , en bemin Hem , die u reeds beminde,
eer gij beminnen kondet.
Amen.
- 66 -
GEDACHTEN OVER DE VERLOSSING.
God ! kan mijn hart wel de gedachte denken ! denken de gedachte der hoogste liefde - de gedachte der verlossing ! – In een heilig duister
gevoel ik uw groote werk, zonder dat mijn ver stand U doorgrondt ; - en hoe kon de worm U ook doorgronden, die niet eenmaal de wonderen der zon kent, noch hare inrigting bepalen kan, en
toch in het zonnelicht
de
weldaad harer
warmte gevoelt. - Neen, ziele ! - neen! door gronden kunt gij niet het Goddelijke, het hooge besluit, toen Jezus zich ten offer gaf - gevoe len kunt gij alleen het Goddelijkste der liefde. 0 menschen wijsheid! gij, die dwaasheid in het oog der eeuwige wijsheid zijt - ontneem mij toch den troost niet, dat Christus mijne schuld in den dood des kruises droeg; hoe verschrik kelijk moest ik beven, als God niet mijn Ver losser ware. Neen! dezen troost, dien mij het ge loof geeft, kan geen spotter mij ontrooven ; ik voel deszelfs Goddelijkheid, ik aanbid en geloof. Ik gevoel vrede en rust in dit heilig geloof – rust,
- 67 –
die geen sterfelijke mij geven kan. Ik geloof,
en mijn hart verheft zich reeds, tracht reeds gelijkvormiger te worden aan Hem, die de liefde is, en lief had tot in den dood; en vrolijker wordt mij de aarde, en menschelijker wordt mij mijn hart, en sterker mijne ziel. Gij, God der liefde ! Gij, die ons uwen Zoon geschonken
hebt, wat zult Gij ons arme menschen niet al schenken, daar Gij Hem zelven voor ons ten offer gaaft. - Amen.
O N T F ER M IN Gs
Tot U, mijn God ! gij God der sterkte ! verheft zich mijne ziel. Heer is uw naam, - uw naam is Vader ! Zend licht in mijne ziel; Gij wilt en
spreekt, en werelden leven; - Gij spreekt, en werelden zinken in hun niets. Eene zee van
zaligheid omringt uwen troon. – 0 laat uit deze
zee slechts één dropje op mijne ziel druipen, opdat ik mede die zaligheden smake, die Gij bereid hebt voor menschen, die U beminnen. 5
ik
– 68 -
Gij weet, hoe lang ik leven zal; in uw boek staat het geschreven. Alles, wat ik deed en dacht, dat staat in uw boek - ja elke mijner daden staat in uw boek, - zoo weinige goede; zoo vele kwade ! – Hoe verschrikkelijk ware voor mij de Schrift, als Gij niet als sneeuw de zwartheid mijner zonden wiescht, omdat Gij mijn Vader zijt, mijn Verschooner, mijn Verlosser, op wien ik hoop en vertrouw, die mij niet ver laat. Ontfermen en vergeven zijn uwe eigen schappen. Vergeef mij, ik hoop op U; en al
wankelt ook deze aarde, ik hoop toch nog op U , al valt het bekleedsel mijner ziel ook in el kander tot stof, zoo hoop ik nog op U; en worde ik zelf tot stof, zoo hoopt het stof op U.
OM OVERWINNING DER ZINNELIJKHEID EN DER HARTSTOGTEN,
Wie ben ik zonder U, mijn Vader ! o ver laat mij niet! Zie, hoe mij daar uwe vijanden lokken – hun valstrik is de zinnelijkheid, die
- 69 -
ik steeds in mij omdrage. Zacht lacht mij de wereld toe – de wellust lonkt – de verleider wenkt. In den beker der lusten drinken zij mij den bedwelmenden drank van het zinnelijk ge not toe. Gij, Vader ! red mij, dat hunne stem mij niet verleide, en dat ik den beker niet sma ke, die gevuld is met den tooverdrank der on deugd. Heere! ik ben zonder kracht, geeft Gij mij geene sterkte, dan moet ik bezwijken. Ver laat mij niet, ik vertrouw op U. Mijn oog wor de blind, als ik naar voorwerpen zie, die de
zinnelijkheid prikkelen; mijn arm worde lam, als ik naar vruchten grijpe, die hem verboden zijn. Vernietig deze leemen hut, als zij in ge vaar is, om U te beleedigen, vernietig haar tot stof, en verschoon mijne ziel – zij is uw aandeel, Heer ! uw werk. - Geef mij kracht en sterkte, opdat ik strijden kan, als de zinne lijkheid mij ten strijd opeischt. Heere! Gij zijt mijn schild ! uw naam zij mijn zwaard, met het welk ik vechten wil ; mijne zege zij uw werk ! – doe den strijder ondervinden uwe ont ferming ! Amen.
- 70 -
OEFENING DER THEOLOGISCHE DEUGDEN, HET GEL O O F., -oooo
Ik geloof aan U, Heere ! eeuwige, ware God !
Ik geloof, dat Gij ĂŠĂŠnvoudig zijt in de natuur,
en drievoudig in de personen, God Vader mijn Schepper, God Zoon mijn Verlosser, en God Heilige Geest mijn Heiligmaker ! Ik geloof, dat Gij een belooner zijt der genen, die U zoeken, en het goede vergeldt, maar ook als een regt vaardig Regter het kwade straft. Ik geloof alles vast en standvastig, wat de H. Katholijke Kerk ons gebiedt te gelooven, en wel daarom geloof ik dat alles, omdat Gij, mijn God! Gij die on eindig waarachtig, en de bezitter van alle vol maaktheden zijt, zulks geopenbaard hebt. In dit ware katholijke geloof wil ik leven en ster ven; ja ik ben bereid, eerder mijn leven over te geven, dan van dit ware geloof in het minste af te wijken. Bewaar mij, o God ! door uwe genade in dit geloof.
DE
HO O P, a-seoeen
Ik hoop, o mijn God! vol vertrouwen op uwe oneindige barmhartigheid, want alleen Gij, mijn God! zijt mijn troost, mijn helper in alle mijne behoeften naar ziel en naar ligchaam. Ik
hoop, door de oneindige verdiensten van Jezus Christus onzen Heere, uwen eeniggeborenen Zoon, met een vast vertrouwen, vergeving mijner zon den te verkrijgen. Ik hoop door deze verdien sten de genade, om vroom te leven, mijne zonden te betreuren , derzelver vergeving en eindelijk volharding in het goede te erlangen, en alzoo de eeuwige zaligheid deelachtig te wor den. Dit alles, o mijn God! verwacht ik van U, daarom, omdat Gij zulks beloofd hebt, en Gij, oneindig magtig, in staat zijt mij te geven, het geen Gij toegezegd hebt, en Gij , oneindig goed, mij dat ook geven wilt, wat Gij beloofd hebt, en Gij oneindig getrouw zijt in de ver vulling uwer toezeggingen. 0 oneindig magtige,
o onafmeetbaar goede, o eeuwig getrouwe God ! sterk mij in deze mijne hoop ! -eeeeee
DE LIEFDE EN HET BEROUW,
Mijn God en mijn Heer ! ik bemin U van ganscher harte, omdat Gij het hoogste, onein dige, boven alles aller liefde en eere waardig ste goed zijt. Van ganscher ziele , uit alle mijne krachten bemin ik U, omdat Gij wegens U zelven hoogst waardig zijt, boven alles be mind te worden. Den naasten, ook mijne vij anden bemin ik, en vergeef hun, omdat zij uw evenbeeld zijn, en omdat mijn Goddelijke Leermeester ook aan het kruis Zijne vijanden heeft lief gehad. In deze liefde wil ik leven en sterven. O God! ontsteek in mij het vuur uwer liefde.
Uit grond van deze zuivere liefde, betreur ik met een verbroken hart alle zonden van mijn gansche leven, met welke ik U, die het aller hoogste, oneindig volmaakste, beminnenswaar digste goed zijt, immer beleedigd heb. Ik haat en verfoei dezelve met den grootsten afkeer, en wensch niets vuriger, mijn God ! dan dat ik dezelve nimmer mogt bedreven hebben. Ik bid
– 73 -
U ook daarom, mijn God ! ootmoedigst om ver giffenis. Ik het ernstig voornemen, met uwe genade mijn leven te beteren, de zonden te ver mijden, het goede , te doen, U tot aan mijnen dood te beminnen, en U in alles te behagen. 0
God! sterk mij in dit voornemen !
BESEFFEN VAN DE ALOMTEGENWOOR DIGE MAJESTEIT VAN GOD,
Verzamel uwe gedachten, mijn geest! bereid u, den eeuwigen Vader en onderhouder der wezens te prijzen ! – Verbreek de tooverban den, met welke de wereld u te lang reeds aan nietige gewaarwordingen vast kluisterde. Verre van schepselen, die u de nadere gemeenschap, de vereeniging met den Schepper ontrooven, moet gij u verzamelen, en eenmaal moet gij, vol komen vrij van alle bedwelming der zinnelijk heid, eens geheel uw eigendom zijn. Onder
zoek - overdenk – zij vol gevoel – en bid -
– 74 – doe dat met al den ernst van eenen verlichten Christen.
Met een heilig beven nader ik tot U, eeuwig, ondoorgrondelijk Wezen ! (1) Mijn Schepper !
vergeefſ den eindigen geest, vergeef hem de koene, maar onmagtige vlugt, die hij onophou delijk in uw heiligdom waagt. U bereikt geene sterfelijke gedachte, geene menschelijke wijs heid. Het geestelijk opwaarts snellen van ge schapene wezens wordt krachteloos, zoodra het het de grenzen hunner natuur bereikt. Gij zijt oneindig boven alle uwe schepselen verheven. Gij schiept ons niet, opdat wij U doorgronden zouden. Gij alleen doorgrondt uwe diepte, gij alleen om vat uwe onafmeetbaarheid ! -
Eeuwige Goddelijke kracht ! U ontwaar ik, hoe diep ik ook onder U ben. Ik erken uw zelfstandig aanwezen, en den van U afhanke lijken oorsprong van al het geschapene. Ik ge voel uwe almagt, en mijne nietigheid. - Wie ben ik, dat ik het wagen durf, tot U te nade
ren, mij met U te onderhouden ? - God ! Schepper ! Jehova ! - Plegtige gewaarwordin gen ! (1)
- heerscht gij eeuwig in mijne ziel ! Exod. 3: 14,
– 75 -
Alleeen gij wijdt mij onwaardigen tot de tegen woordigheid van God in; alleen gij verhoogt
het in het stof kruipend schepsel tot voor den troon van den Schepper. – Eeuwige ! Onge
schapene ! – Hoe zal ik U noemen ? 0, kan eene aardsche tong uwen heiligen naam wel uitspreken ? Kan de aan de aarde gebondene ziel zich tot U verheffen ? – Te vergeefs - te vergeefs verzamel ik alle mijne krachten : te vergeefs vereenig ik dezelve met de krachten
der gansche natuur. - Gij zijt nameloos, We zen aller wezens ! Onuitsprekelijk is uw naam, en ondoorgrondelijk uwe natuur ! 0 gij! - wiens Geest de schepping ver vult, (1) wiens almagt zich in uwe wonderen openbaart, wiens ongeschapene schoonheid door de onafmetelijkheid straalt – van welk eene
onbedenkelijke grootheid zijt Gij ! Onbeperkt in uwe werkingen, riept Gij de werelden op, om te bestaan. (2)
Tallooze zonnen ontstaken zich
op uwe roeping in het duister van het schoone
ruim der schepping, en voor millioenen plane ten baandet Gij eenen kring. Door uwen wil werd orde, schoonheid en wonder in alle rijken -
(1) Jer. 22; 24. (2) Gen. 1: 1 , enz. Ps. 113: 3.
– 76 –
der schepping.
De
zonnen
verhelderden de
duisternis , en leven volle werelden rolden ron
dom dezelve in hare verlichte banen. De ge heele nieuwe schepping werd een spiegel uwer eeuwige Godheid, de openbaring uwer zelfstan dige heerlijkheid. (1) Majesteit Gods ! U vind ik in alle uwe wer ken ! Uwe sporen teekenen alles wat er is – tot aan de uiterste grenzen van het heelal ! – Almagt, almagt in alle opzigten ! God in het groote, in het kleine, alles in allen ! (2) On naspeurlijke in uw Wezen ! Gij zijt alomtegen woordig, en toch voor onze scherpste blikken verborgen ! Gij zijt onzigtbaar, en toch getui gen alle uwe schepselen van uw aan zijn, en toch gevoelt mijne ziel U midden in haar bin nenste (3) – onafscheidbaar van mij zelven. – Wonderbare God ! het onafmetelijke is uw troon en de eeuwigheid uw altaar. Oneindige ! Wat ben ik voor U ! – Hoe afgemat wordt de sterfelijke mensch door de eerste gedachte uwer alomtegenwoordigheid,
uwer almagt en heerlijkheid! Als ik het waag (1) Rom. 1: 21. (2) 1 Cor. 12: 7 en 15: 18. (3) B. der Wijsh. 11: 26.
- 77 -
aan U te denken, dan zinkt de geheele kracht van mijn wezen in mijne eerste werkeloosheid terug. (1) Ik vergeet mijn aanwezen, en ben alleen nog in U – door U, in gedachten aan U ! Zonder U ben ik niets; Gij alleen maakt mij levendig. Zonder U verdwijn ik, als een droom, uit het rijk werkelijkheid, zonder U, – Eeuwige! die mij schiept en onderhieldt; wat was mijn leven, als niet eene almagtige vonk uwer heerlijkheid mij bezielde? (2) Wat was de wereld, in welke ik leef, deze wereld vol wonderen, als niet een adem uwer onver
anderlijke kracht haar aan zijn ondersteunde ? (3) Als Gij wilt, dan smelten de zonnen, die Gij ontstoken hebt. Als Gij beveelt, dan valt de schepping in haren chaos terug. God ! Wie om vat uwe almagt ? Wie doorgrondt uwe eeuwig heid? Wie meet uwe oneindigheid ? God, mijn Schepper! Hoe glorierijk zijt Gij in de geheele wonderbare keten uwer schepse len ! (4) Gij zijt het, die der natuur de wetten voorschreeft, naar welke zij onophoudelijk wer ken moet, en onder deze geheimvolle wetten (1)
1 Cor. 3, 5. (2) Jes. 42: 5.
B. der Wijsh. 11: 26.
Ps. 163: 28.
(3) Jer. 32: 17. (4)
- 78 -
verborgt Gij het groote doel, tot hetwelk Gij de schepping bestemd hadt. Uwe aimagt be weegt de springveren van het wereldgebouw ; en uwe wijsheid verheerlijkt zich door orde in menigvuldige schoonheid. Gij zijt het, Alomte
genwoordige ! die alle deze dingen, deze millioe nen wezens zoo onverbeterlijk geordend heeft. (1)
Gij roept den winter, en reeds veroudert de aarde, reeds verbergen zich de vlakten onder hare beschermster, de wollige sneeuw. Gij wenkt de lente, en reeds bloeijen de verstorvene velden met een nieuw leven , reeds verfraait hen de sterker invloed van het zachte zonnelicht.
Gij wilt, en zegen van den hemel verhoogt de vruchtbaarheid der verjongde vlakten, en zegen van den hemel maakt de vruchten rijp der ge hoorzame aarde. (2) – Oorspronkelijke schoon heid! Gij schenkt de rozen haar purper, de lelien de verf der onschuld, en de planten hare voedende sappen. Gij zijt het, Almagtige ! die de opklimmende dampen hunne veelvuldige ge daanten en onderscheidene krachten geeft. De stem des donders verkondigt de natien uwe ma Jesteit, en verterende bliksems roepen uwe schrik barende almagt ons toe. (1)
Jer, 31: 15.
Jer. 5: 24.
- 79 -
God Zebaoth ! (1) Wie is U gelijk ? (2) Waar is een God gelijk Gij ? - Welke geest bereikt de hoogheid uwer gedachten ? Wie onderzoekt de diepte uwer wonderen? En wiens kracht wederstaat uwe werkingen ? (3) Eenige Beheer scher aller wezens ! alleen Gij ondersteunt de grondvesten des hemels, en wentelt deze aarde, door duizenden van jaren heen, om haar mid delpunt. Gij bepaalt den Oceaan zijne grenzen, en teekent de vloeden hunnen oever voor : Gij gebiedt den storm, en schudt de ingewanden der aarde. Gij brengt de elementen te voorschijn, en maakt uit hun de werktuigen uwer goed heid en uwer geregtigheid. Alle volken, van den opgang tot den ondergang der zon, kennen U uit uwe werken. - Heilige, sterke, ontzag gelijke en onsterfelijke God ! hemel en aarde zijn vol van uwen Geest. Alle schepselen gevoe len uw zegenend aan zijn. Uw glans verblindt den Seraf en den Aartsengel. Duizendmaal dui zend geesten sidderen rondom uw heiligdom, en vereeren uwen naam met eeuwig jubel. God! Gij blijft altijd heerlijk in uwe almagt, (1) Jes. 5:: 15 en 54 55.
(3) Ezech. 30: 22.
(2)
Jer. 10: 6.
Dan. 4; 32. JoĂŤl 2: 11.
- 80 –
onnaspeurlijk in uwe wijsheid, en oneindig in uwe goedheid. (1) Alles, wat leeft, buige zich voor uwen troon – siddere bij het aandenken aan U – en bidde U aan !
Jehova onze God !
hoor de loflieden van de wereld der geesten ! neem genadig den dank aan uwer gevoelvolle en gelukkige schepselen; (2) - want Gij zijt de
oorsprong en het doel onzer blijdschap: Gij zijt heilig en aanbiddenswaardig in eeuwigheid.
BESEFFEN VAN DE ALOMTEGENWOOR DIGE WIJSHEID GODS,
Eeuwig licht ! (3) verlicht den geest, dien Gij geschapen hebt, om U te kennen, die in U zijne heerlijkheid en zijne zaligheid zoekt. Verstrooi
de nevels, die mij omgeven, en die U voor mij verbergen, schoon Gij overal aanwezig zijt. Laat slechts één straal, o God! slechts één straal uwer
verlichting in mijn binnenste vallen, opdat de (1) Baruch 3: 3.
(2) Sirach 50: 24.
(3) Jo. 1: s.
- 81 -
kennis uwer geheimvolle wegen mij nader brenge aan het doel mijner bestemming. Wat is de geest van den sterfelijken mensch, als hij verre van uw licht in de dalen des doods wan
delt? (1)
Hij zoekt het wezen, en omarmt
slechts schaduwen, hij wordt duizelig op de
toppen der aardsche wijsheid. Verborgen God ! dien alle uwe schepselen zoeken, o hoe onein
dig zijt Gij boven alle onze begrippen verhe ven! – Zon der eeuwigheid! Verlicht onze oorspronkelijke duisternis tot eene weldadige schemering, in welke wij uw aan zijn leeren ken nen. Ja, voor deze schemering, o God! moeten wij U eeuwig prijzen. Zonder haar waren alle uwe wegen voor ons onwandelbaar. Haar heb ben wij te danken de aanschouwing uwer heer lijkheid. Zij sterkt de matte blikken, die zich
tot U verheffen, zij ondersteunt de pogingen, die
ons tot de begrippen uwer volmaaktheid
brengen; zij maakt in ons zelfs levendig de hoop op eene verhelderde toekomst, het troostend ge voel eener wel nog verre – maar zekere ver heerlijking. (2) Heilig, geheimvol Wezen! Vervul mijnen (1) Jes. 9: 2.
Hand. 13; 47.
(2) 2 Cor. 4: 10, 11. 6
- 82 -
geest met die onvergankelijke wijsheid, die in de diepte uwer eeuwigheid, in de verste diepte uwer Godheid nog altijd uwe doelvolle tegen woordigheid vindt. Gij zijt de oorsprong en het doeleinde aller wezens. Vergeefs zoekt de door schaduw verblinde eigenwijze in uwe schep
ping werkingen zonder doel, wonderen zonder almagt, zonder wijsheid. Vergeefs zoekt hij in den chaos eene toevalligheid, die de grondoorzaak der harmoniërende werelden zou kunnen zijn Hij poogt te vergeefs, U te verzaken, U, dien alle wezens verkondigen, U – die den worm bezielde, tot onsterfelijkheid bezielde. (1) Zelf standige God! Vergeef den zwakken, den zin nelijken hoogmoed, die zijne rede onderdrukt, voor zijne ziel uw licht verbergt, en het leer gebouw zijner domheid tot een eigendom des wijzen verhoogt! Vergeef den verblinden zijne dwaze verbeelding ! Hij streeft naar wijsheid, en vernietigt de waarheid; hij vergenoegt zich met het schepsel, en vergeet U – deszelfs Schepper. Dank zij U, oneindigen dank U, God ! door
wien ik leef, die mijne ziel gevormd hebt tot (1) Boek der Wijsheid 13:
– 83 –
de kennis van U ! (1) U alleen heb ik te danken dit onuitblusschelijk licht, welks schemering
mij diep in de eeuwigheid inlicht. Ik sliep in eenen eeuwigen nacht, voor dat Gij mij tot zelfbewustheid en tot onsterfelijkheid wektet. Zonder U was ik voor altijd in de duisternis, voor altijd in mijn niets gebleven. Alleen Gij
schonkt mij dit aandeel, dat ik nu in uwe schep ping bezit; alleen Gij gaaft mij deze wonder volle verlichting, in welke ik U aanbid. Gij – die alles vervult, vervult ook mij met overtui ging van U, en met beseffen van uwen invloed op mijn toevallig bestaan. Algoede God ! Hoe laat heb ik U leeren kennen ! Hoe laat geniet
ik dit hemelsche licht, in hetwelk schepselen U kunnen vinden ! Mijn niets verzwolg eeuwig heden, eer ik U kennen, eer ik U aanbidden,
eer ik U huldigen leerde. Mijne schepping, mijn leven, de krachten van mijn wezen en mijne blijdschap over mijn aanzijn zijn louter geschenken uwer goedheid. God der goedertie renheid ! aan wien de zonnen haren glans en de
dwaalsterren haar geleend licht te danken heb ben ! - Van waar is de zon, die mij verlicht, (1) Rom. 1: 19. 6•
– 84 -
die mij verwarmt ? van waar is zij, als Gij niet haar Schepper zijt ? Wie stak de starren aan, die in den stillen nacht boven mij fonkelen, die hare stralen door het blaauwe onafmetelijke luchtgewelf uitschieten ? Wie onderhoudt dezen zwevenden aardkloot, die in eeuwige orde om zijne zon rolt ? - Zelfstandige ! Alleen Gij ondersteunt hem met al zijne schepselen, en leert hem vrij en ongehinderd de baan bewan delen, die de jaargetijden doet afwisselen, welke onze werkzaamheid vernieuwen ; die lichtver
schijnselen vormt, welke ons uwe almagt ver kondigen, en welke de menigvuldige vrucht baarheid voortbrengt, die het leven aller schep selen onderhoudt. (1) Ja - Gij zijt Jehova! Gij waart van eeuwig
heid ! Gij heerscht in uwe schepping – en zult altijd de grond, het leven, de zaligheid uwer schepselen zijn. Ook mij – Almagtige ! ook mij wenkte uw scheppende blik in eene wereld vol wonderen te voorschijn. Gij schiept mij
stof, (2) en geboodt uw schepsel, zich met ge dachten van U bezig te houden, zich door be seffen van uwe Godheid, te louteren. O, ontvang (1) Gen. 1: 7-27.
(2) Gen. 2. 7.
- 85 -
mijnen dank ! Ontvang den onuitsprekelijken dank van uw schepsel, wiens gevoel te zwak voor uwe goedheid, te beperkt voor uwe onein digheid is ! Zonder dit geschenk van mijn leven hadden mijne oogen het licht der zon, de U verkondigende flikkering der sterren, uwe wereld vol orde en wijsheid niet aanschouwd. De gevoel opwekkende toonen van den nachte gaal, de balsemgeuren der rozen, de zachte koelte der lente, de majestueuze stem des don ders - al deze wonderen uwer schepping wa ren eeuwig voor mij verborgen gebleven. Als millioenen wezens U, gedurende hun bestaan, gekend en vereerd hadden, zoo was ik alleen voor uwen lof stom en gevoelloos geweest; mijn niets had voor altijd mijne aanbidding ver stikt. – Wat was ik, weldadige Geest ! eer Gij mij mijn aan zijn gaaft ? Waar lag ik verborgen,
voor Gij mij tot werkelijkheid hervoor riept? – Ach, in U alleen, leven van mijn leven ! in uwe zelfstandige kracht alleen lag ook de grond slag mijner werkelijkheid verborgen. (1) Uit U, nooit verdroogende Bron ! vloeide ik in de
zigtbare rij der ontelbare wezens. Ik werd een (1) Jes. 41: 24.
- 86 -
schepsel, om den Schepper te leeren kennen, van wien ik mij afhankelijk gevoel. Daar Gij mij schiept, vormdet Gij ook mijne ziel, ge schikt om te denken, geschikt om te gevoelen, en boven tallooze soorten van mindere schepse len verheven, die uwe wijsheid tot werktuigen uwer oogmerken bestemd heeft. Gij verbondt die twee wezenlijke sieraden der menschelijke geesten met den indruk uwer schoonheid, met het
gevoel uwer orde, met de neiging tot deugd, met de liefde tot alles, wat hemelsch en God
delijk is. Dit geschapen evenbeeld uwer onge schapene volmaaktheid bekleeddet Gij met de vervoerende prikkeling der zinnelijkheid. Gij schiept ons vrij in ons zelven, maar Gij bondt onze inwendige vrijheid aan den dwang der zin nen, aan het verderf der tijden. (1) Geheim nisvolle God ! Hoe vele oogmerken ontdekken wij in uwe werken ! Zelfs in deze strijdigheid tusschen geest en zinnelijkheid, in deze zoo algemeene bevlekking van dwalende schepselen,
vinden wij die beproeving der deugd, zonder welke zich geene vrijheid of deugd denken laat. (2) Wat was de deugd, als eene onbetem bare neiging onzer natuur ons tot dezelve ver (1) Gen. 6: 5, 8, 9.
(2)
Matth. 16: 24.
voerde ? Waar was de vrijheid van den geest, als de gesteldheid van ons wezen ons de kren
king der orde onmogelijk maakte? Hoe vonden wij het goede van waarheid en deugd, als ons niet dikwijls de smart van geheime wonden
drong, om in waarheid en deugd den balsem te zoeken, die alleen die smarten verzachten kan ? Waar vonden wij dat rigtsnoer der wijsheid, als
wij niet zelve de genoegens des levens vergif tigden, zoodra wij derzelver genot overdrij ven? Âş God! aanbiddenswaardig in de weldaden, met welke Gij uwe schepselen vervult, en aanbiddenswaardig in de schijnbare rampen, met welke Gij hunne lotgevallen omhult ! Uwe wijsheid zettede onze natuurlijke kennis die wezenlijke grenzen, die ons in den rang onzer bestemming doen blijven; Gij geeft ons
alleen zoo veel licht, als de wezens bevatten
kunnen, die Gij van ons maken wildet. Uit heilige inzigten weigerdet Gij ons dat bij onze schepping, waarvoor wij U als vernieuwde schep selen danken moeten. De kortzigtigheid van den natuurlijken mensch vermeerderde den welda digen glans uwer openbaringen, en de ons aan geborene zwakheid sterkte de wonderen werken de kracht onzer vernieuwing. DrieĂŤenige, on
- 88 –
naspeurlijke God !
laat mijne ziel in stillen
eerbied uwe raadsbesluiten aanbidden ! laat mij met heilige beving het geheim onzer vernieu wing doordenken ! Rein en onschuldig schiept Gij den stamvader van het menschelijk geslacht. Tot onsterfelijk heid verordend, ontving hij alles van U , wat hem U welbehagelijk maken kon. Gij versierdet zijnen geest met kennis en vrijheid, zijn hart vervuldet Gij met de zucht naar volkomenheid; en zoo gewendet Gij het aan de stem der ge kende waarheid. Deze hem ingestorte wetten der gelukzaligheid zouden de regelen zijner da den en het doel zijner wenschen zijn. Maar – hoe schrikkelijk viel de tot geluk geschapene, toen hij uwe wet vergat, en zich door den schijn glans der zinnelijkheid verblinden liet ! (1) Vlei jende dwaling doodt zijn vernuft, verleidt hem, om te gaan in den doolhof van wilde driften, en vervoert hem tot het bederf van hem zelven
en van zijne nakomelingen. (2)
Zoo viel hij ,
die zich boven zich zelven verheffen wilde, die
zich tegen uwe schikking verzettede, en wiens onzinnigheid uw zuiver evenbeeld in zijnen boe zem bevlekte. - Wee den eersten mensch, wiens (1) Gen. 3. 12.
(2) Gen. 8: 18.
– 89 –
trotsch vernuft een offer der dwaling werd ! Hij hield op, welgevallig in de oogen van zijnen Schepper te zijn; en smart en berouw brandden in de, tot zachtere gewaarwordingen verorden de ziel. Dit gevoel van zijn inwendig bederf drukte zich diep in zijn hart, en plantte zich onherstelbaar op eene geheele nog ongeborene nawereld voort. - 0 Eeuwige ! - wiens adem het leven der wezens is, groot en heerlijk zijn de werken uwer almagt, maar nog heerlijker de wonderen uwer ontferming! Waarom ver nietigdet Gij niet den worm, die het waagde, uwe inrigting te verbreken ! Gij hadt vuurvlammen, om hem te verteren, bliksems, om hem te ver
pletteren en afgronden, om hem te verzwelgen. Maar gij verschoondet den zondaar, die de wel daad uwer wet miskende; Gij hadt medelijden met het onmagtige schepsel, dat tegen zich zel
ven woedde; en Gij zelf hieldt den onzinnigen terug, die zich begeven had op den rand zijner vernietiging. O Gij - wiens eeuwige blik millioenen we
relden doordringt! Gij zaagt alles vooraf, wat geschieden zou, en billijktet alles, dat geschied de!
Vergeef, oneindig Wezen ! vergeef het de
menschelijke zwakheid, die U naar uwe schep
- 90 -
selen beoordeelt, en uwe raadsbesluiten in de
eindige geesten doorzien wil! - Te vergeefs verheffen
zich onze beschaamde blikken naar
U - naar U, dien een ondoordringbaar duister omhult. Uwe verordeningen zijn altijd wijs, maar
geen sterfelijke vindt uwe wegen uit. Als on ze geest van denken afgemat, als alle aardsche wijsheid uitgeput is, dan behoudt Gij nog altijd wegen, nog altijd ontelbare middelen tot onze bewaring overig. Uwe straffende geregtigheid is ook getuige uwer wezenlijke goedheid. - De stamvader der menschen miskende de waarde der
vrijheid, en misbruikte dat, wat hij miskend had: maar dit willekeurig misbruik, de onge hoorzaamheid, tot welke Adam verviel, de vol maaktheden, die hij verloor, waren louter ver ordeningen uwer wijsheid. De straf des stam vaders werd eene heilzame leer voor ons, zijne nakomelingen. Wij alle boeten zijne misdaad, om steeds aan die straf te denken, die een
noodzakelijk gevolg van het misbruik der vrijheid is. Wij verloren met de eerste onschuld te ge lijk een gedeelte der volmaaktheid, tot welke wij in dien zaligen stand bestemd waren, maar Gij liet ons nog altijd toereikende krachten over, zelfs in deze verwarring der tijden, in dit va
– 91 –
derland der zonde, om ons tot U, heilig Wezen ! te verheffen, onze bevlekte zielen in het he
melsch vuur van den staat der genade te reinigen, en dezelve naar U te vormen.
Nog eer Gij de grondvesten der aarde bouw det, nog eer Gij hare zon aanstakt - reeds van eeuwigheid bragt uwe almagt het Goddelijk Woord, den Verlosser der menschen voort. Deze
schepselen, welker overhelling tot zonde alles overzwemmende vloeden (1) te vergeefs verdelgd hadden, bleven altijd de voorwerpen uwer ont ferming : en toch werd deze aarde, die uwe
schrikbarende geregtigheid slechts weinige uit verkorenen (2) ten eigendom liet, altijd van nieuws het rampzalig voorwerp van uw misnoe gen. Uwe langmoedigheid verheugde zich in die weinige edelen, die hier en daar in stille rust leefden, welker vreugde de Wet was, die Gij hun door Mozes (3) gegeven hadt. Onder deze standvastige vereerders van uwen wil, vervuldet Gij die genen met uwen Geest, (4) die de vol ken der aarde eene toekomst van genade ont wikkelen, en den komenden Messias verkondigen (1) Gen. 6: 7, 8. (2) Matth. 20 : 16 (3) Exod. 19. (4) Ezech. 36.
Gen. 7 : 8.
- 92 -
moesten. (1) Nu hoopten zij, die in uw licht
wandelden, met een godvruchtig verlangen op de vervulling uwer toezeggingen, en eindelijk ontvloden de dagen van verwachting, welke het verlangen den geloovigen, maar de geest van tegenspraak den ongeloovigen verlengd hadden. De eene voorzegging vervulde de andere, en Gij, eeuwige, onveranderlijke Waarheid ! Gij vervul det ze alle. (2) Verberg u, mijne ziel ! verberg u in het stof, dat u kluistert, en bepeins met heilige inspan ning het geheim uwer verlossing ! Bid sidderend dien God aan, dien IsraĂŤl verloochende, en dien de Heidenen erkenden !- - Het Beeld dc's eeuwi
gen (8) - de glans van Gods almagt huldde zich in de menschheid in. - Het openbare Woord des Ondoorgrondelijken omkleedde zich met de
gebreken eens sterfelijken. - De Schepper mengde zich onder zijne schepselen, en wandel de onder hen, die Hij van Hem overtuigen, die Hij de wegen tot volmaaktheid banen, en een gedeelte zijner zaligheid mededeelen wilde. "Op dan, mijne door Jezus vernieuwde ziel, bid Hem (1) Dan. 9 : 24. (2) Hebr. 1 ; 3.
Hag. 2 : 8, 10. (3) Joh. 1.
Jes. 33.
aan, den Goddelijken ! - zijn naam is Immanu el – zijn oorsprong Jehova, zijn wezen de wijs heid Gods, (1) zijn bestaan van eeuwigheid – zijne wet de voeding der geesten (2) en het oogmerk zijner komst is uwe heiliging ! – God! – wiens weldaden zoo onnaspeurlijk, als alle die wonderen zijn, die hemel en werel den in zich bevatten ! Nog was het U niet ge noeg, U tot de sterfelijkheid te vernederen, het dwalend menschelijk geslacht den weg ten hemel te wijzen, hetzelve wetten te geven, wel ker inhoud, rangschikking en oogmerk reeds haren Goddelijken oorsprong aankondigen : Gij onderwierpt U zelven nog aan het gebod, dat Gij onheiligen gegeven hadt ; Gij wandeldet zelf, ons ten voorbeelde, op de wegen, die verdool de schepselen naar hun doeleinde leiden. Door uw voorbeeld leerdet Gij hen, hoe de regtvaar dige zich onbevlekt, midden door eene wereld vol dwaling en boosheid, midden door eenen zwen m van onzinnigen en woesten, henen boort. Gij toondet hun, 'hoe ligt het voor het schepsel is, zich tegen de straffen der ontheiliging te beschutten, als het de uitlokkende gevaren der (1) 1 Cor. 1 : 2, 24.
(2)
Joh. 6 : 51.
– 94 -
verleiding ontvliedt. Gij leerdet hen, dat deze oogenblikken, in welke wij ademen, dat vlug tig tijdpunt uitmaken, in hetwelk wij ons tot het ware leven vormen, en de onsterfelijkheid verdienen moeten. (1) Uw geheele wandel op aarde was eene onafgebrokene rij van wijze en weldadige handelingen, van Goddelijke voorbeel den, die gij aan de ellendigen gaaft , welke U miskenden, omdat Gij U vernederdet; die U vervolgden, omdat Gij de waarheid en de deugd
lief hadt, en die uw leven haatten, omdat Gij hunne blindheid en ondeugden afkeurdet. Zoo weinig erkend van ondankbare schepselen, die U behoorden te aanbidden, bragt Gij die jaren door, die van eeuwigheid geteld waren. Nu naderde eindelijk het plegtige tijdstip, dat, naar de voorzeggingen, die vervuld moesten worden, het Goddelijk werk der verzoening volbragt.
Uwe smarten vermenigvuldigden :
Gij werdt
verraden, in de banden uwer vijanden gebonden, van regter tot regter gesleept, bespot, gesmaad, gemarteld, en eindelijk - ter dood veroor deeld! (2) Noch heiligheid noch onschuld redde den U van het schrikkelijk vonnis des bloeds, sÂşmmeeeee
(1)
Tim. 2 : 15.
(2) Jo. 19 : 5, 6. enz.
- 95 –
dat ellendigen over U velden, welker leven ge heel van U afhing. - 0 liefde – oneindige liefde ! Gij bloeddet aan het kruis voor uwe moordenaren ; Uw dood was het zoenoffer voor onze misdaden, en de stempel der eeuwige waar heid van uwe openbaringen. Uw dood overtuig de en bewoog de natuur in al hare elementen: alleen de bewerkers van denzelven bleven ver
stokt. De zon werd bij volle maan verduis terd; (1) – de dag werd middernacht – bergen openden zich – de aarde beefde in haar inge wand – en de lijken der gestorvenen verlieten hunne graven , alleen Juda en Israël bleven on bewogen; (2) alleen Juda en Israël verhardden hunne zielen tegen de angsten der natuur, wel ker schrikbarende verwarring van den dood des Godmenschen getuigde. Wezen aller Wezens ! ondoorgrondelijk zijn uwe raadsbesluiten. 0 eeuwig verborgen licht! doordring de schaduwen, in welke ik zweef!
verdrijf de wolken, die mijne ziel van den straal berooven, welke haar verlichten kon ! – Ik wan
del, verre van overtuiging, in duistere scheme (1) Amos 8 : 9, enz. (2) Luk. 22 : 48.
Chronic, Euseb.
- 96 -
mering, en verlies mij zelven in altijd dikkere donkerheid.
Ik vond de waarheid, die ik zocht;
ik overtuigde mij van de zekerheid van het werk onzer verlossing, vervulde voorzeggingen ver zekerden mij van de komst van den waren Mes sias, en het getuigenis der genen, die Hem za gen, die zijne leer hoorden, die zich verbaas den over zijne wonderen. (1) Dit overeenstem mend getuigenis sterkte mijne overtuigingen. Zelfs deze zon, die, in het uur van zijnen dood, tegen de orde der natuur, haar licht verloor, getuigde van de Godheid in den mensch, die aan het kruis stierf. Alles bevestigde, het geen Hij van zich zelven gezegd had. Zijne opstanding
uit het graf, dat zijne verloochenaars bewaak ten; (2) zijne verschijningen, door welke Hij de twijfelingen der kleingeloovigen wederleg de; (3) de Geest der waarheid, die zijne ver eerders heiligde; (4) de wondervolle voortplan ting zijner Goddelijke leer, en de wasdom zijner heilige gemeente, die als eene rots tegen alle stormen der ongeloovigen onbewogen bleef, die marteling en dood, en alle vervolgingen eener (1) Matth. 4. (2) Matth. 28 ; 11. (3) Luk. 24: 34. Jo. 20: 33.
(4)
Jo. 16 ; 14. Jo. 20. 19.
- 97 -
tegen haar woedende wereld niet vernietigen konden. (1) Alles, alles getuigt van de Godheid van onzen Verlosser , alles bevestigt de voltooi
jing van ons heil. Ik vind alle troostgronden, die mij gerust kunnen stellen – en zoek nog steeds de vruchten eener algemeene vernieu wing, de wonderwerken van den dood van Je zus onder de schepselen, voor welke Hij bloed de ! – Geheimnisvolle God ! tegen wiens al magt zich de wezens verzetten, die van U afhangen, en wiens geopenbaarde wijsheid ons nog altijd verborgen blijft ! Gij verlicht ons, en nog zwerven wij in duisternis; Gij open baart U zelven aan ons, en wij miskennen U ; Gij vormdet ons tot gelukzaligheid, en wij ver anderen uwe bepaling , Gij vernieuwt ons door de kracht van uw gebod, en wij verachten het ! Gij toont ons het voorbeeld der volmaaktheid, naar het welke wij ons vormen moeten, en wij wederstaan onze heiliging; Gij vervult de we reld met uwen Geest, en zij houdt zich terug van zijne invloeden. God ! – welke strijdighe den in uwe wereld vol almagt en wijsheid ! Gij heerscht – en schepselen, die in het stof krui (1)
Boek der Wijsheid. 2: 1 , 10. enz. 7
- 98 -
pen, vernietigen het oogmerk uwer regering; Gij geeft wetten - en onmagtige, van U af hankelijke wezens maken uwe verordeningen krachteloos. Gij wilt de bewaring en het ge luk uwer schepselen, en zij zoeken onvermoeid hunne vernietiging. De dwaling onderdrukt de waarheid, en de deugd , die Gij bemint, die Gij beloofdet te zullen beschermen, deze deugd, uw evenbeeld, wordt een offer der ondeugd , de geregtigheid een spel der eigen baat, de on
schuld een schimp der slechtheid, en de zeld zame Godsvrucht een voorwerp van bespotting voor de domheid ! - Dat alles ziet Gij, eeuwige Wetgever der geesten ! - Dat alles ziet Gij van uwen hoogen hemel – en nog altijd rusten u
we donders in eene onnaspeurlijke langmoedig heid ! Gij heerscht, Jehova ! – en uwen hemel vervullen de klagten des regtvaardigen, en uwe aarde maken de tranen der deugd vochtig ! God ! gij heerscht - en gebiedt nog de elemen ten niet, de wereld te vernielen, die tegen uwen heiligen wil strijdt ! de wereld, die ge voelloos is omtrent uwe weldaden ! – de we
reld, die uwe almagt aanmerkt als te onmagtig en uwe regtvaardigheid als te werkeloos, om haar rijk te verstoren.
– 99 -
Ja, Gij heerscht, Eeuwige! Gij heerscht – en zwijgt! Uwe regering is eeuwig, onbeperkt, regtvaardig en heilig. Gij zult eeuwig heer schen, maar niet - eeuwig zwijgen. Uw blik doordringt harten en nieren, en uwe geregtig heid is de weegschaal onzer gedachten en da den ! Nog maar weinige dagen zal uwe zon de schenddaden der verblinden verlichten, uwe
waarheid ongekend blijven, en de deugd, die Gij beproeft, in hare vernedering smachten; nog maar weinige dagen, – en wat zijn dagen, wat zijn jaren, wat duizende jaren der sterfe lijken voor U ? - maar dan zult gij komen, om te oordeelen de levenden en de dooden; (1) dan zult Gij komen, omringd van klaarheid en ma jesteit, om de deugd van de ondeugd af te scheiden, en de onschuld te redden uit de strik
ken harer verleiders. Schrikkelijk en vreesse lijk – maar volmaakt heilig zult Gij de wereld regten, en voor alle volken uwe verordeningen regt vaardigen. Dan, verhevene God ! laat dan mijne ziel genade en ontferming voor uwen regterstoel vinden ! Sterk dan, Jehova ! de zielen der regtschepenen, de vereerders van (1) Matth. 24: 29. enz. der Wijsh. 4 en 5.
Luk. 22: 27. 7*
Jes. 16.
Boek
- 100 -
uwen wil, dien Gij ons door Jezus geopenbaard hebt, en vereenig hen weder met U, die hun Schepper zijt. Zie dan op de boetende tranen van den gevallenen, met welke hij U om genade en zaligheid bad ! Laat dan het bloed van Je zus Christus de genoegdoening zijn voor den on kundigen, voor welken. Hij stervende U bad !
Regter der werelden ! in wiens handen zijn de schepselen en het niets, de vernietiging en de eeuwigheid. – Eeuwigheid ! – Gedachte zonder begin en zonder einde ! hoe treft Gij mijn geheele
hart ! – Gij zijt oneindig als de Godheid. In u verliest zich mijn geest – en in u vindt hij onophoudelijk zijn bestaan weder ! Ik zal eeuwig
zijn; God ! ik uw eindig schepsel – zal eeuwig zijn ! Duizendmaal duizend millioenen jaren zullen voorbij gaan, en nog – zal ik denken en leven, en nogmaals duizendmaal duizend millioenen jaren zal mijn aan zijn verzwelgen, en nog – zal ik het einde van mijn aan zijn geen oogenblik nader zijn ! - Geest der eeuwigheid ! – Leven van mijnen geest ! Welke ophooping van tijden kan mijne duurzaamheid begrenzen, daar ik in u leef, wiens ouderdom de eeuwigheid is ? Jehova, mijn oorsprong en mijn einde ! In U berusten
mijne krachten; in U berust de ziel, die
- 101 -
het werk uwer almagt, en het eeuwig on derwerp uwer wijsheid en goedheid is. 0 neem, Vader
der wezens !
neem
het
offer van
uw
schepsel aan, dat zich zelven U ten offer wijdt! Neem mijnen onvolkomen en dank aan voor alle uwe ontfermingen ! Uwe is de schepping en de vernieuwing – de regering en de heerlijkheid in de eeuwigheid ! Amen !
BESEFFEN DER ALOMTEGENWOORDIGE GOEDHEID GODS,
Geest der schepping! (1) Eeuwige vereeniging van almagt en wijsheid ! Oorspronkelijke lief de! – Tot U verheft zich mijne ziel! tot U nadert het schepsel, dat den invloed uwer goedheid ondervindt. (2) In de stilte der een zaamheid, verre van den schijn van pracht, die mij verblindde, vrij van de strikken, in welke mijn hart zich dikwijls verwarde, kome ik U nader. Weldadig Wezen ! hoe nabij zijt Gij den geest, die U zoekt, en hoe onafscheidbaar van (1) Gen. 1: 2, 3 en 4.
(2) Rom. 5 en 8.
- 102 –
de schepselen, die U waarlijk bezitten ! Bron der alomtegenwoordige goedheid ! waar toch vinden sterfelijken de rust, naar welke hunne harten verlangen ? waar vind ik die aangename voldoening van dat onverzadelijk verlangen anders dan in U, eenig doelpunt der wezens? Alleen Gij stilt dat verlangen, dat de wereld niet be vredigen kan ! Wat is deze wereld, welker genot mij ver moeit, als ik mijne wenschen alleen door haar zoek te bevredigen, die mijn hart door woeste stuipen verzwakt, ook dan zelfs, wanneer ik geloof, dat ik hare onverschilligste genoegens geniet ! - En in deze wereld, in haar genot zoek ik dwaas mijne geruststelling ! In deze wereld, die mij vergiftigt, in plaats van mij te voeden; die mijne driften verhit, in plaats van derzelver opwellingen te dempen, die mij naar afgronden voert, in plaats van mijn hart naar
deszelfs doel te leiden, en die mij verre van mijn middelpunt laat afzakken, in plaats van mij in hetzelve zamen te brengen ! – Geest der onmiddelbare heiliging ! verdelg in mij deze strij digheid met mij zelven ! Gij zijt midden in mij, en ik zoek U in dingen, die buiten mij zijn ; Gij zijt zefstandig en onvergankelijk en ik zoek
- 103 -
U in schepselen, welker bestaan een droom, en welker duurzaamheid een oogenblik is. 0 leer mij toch die wijsheid, die U in zich zelve vindt, omdat zij U niet buiten haar zoekt ! Wek mij op uit den doodslaap mijner werkeloosheid tot levendige erkentenis van mijn heil ! Ontsteek in mij uwen eeuwigen Geest, den Geest der onveranderlijke waarheid , (1) den levendigen Geest uwer openbaringen; (2) en laat mij dan, vrij van de vooroordeelen der eigenliefde, mij zelven doorgronden, mij zelven kennen. Laat deze zelf kennis mijner zwakheden, mijner ware behoeften, de eerste schrede tot mijne vernieuwing zijn. Wezenlijke Goedheid ! hoe kortzigtig ben ik zonder uwe verlichting, hoe zwak zonder uwe on dersteuning ! (3) – Rein en onbevlekt was ik, toen uwe scheppende kracht mij van het niets afzonderde, in hetwelk ik eeuwigheden lang gesluimerd had. En naauwelijks verbondt Gij met wijze oogmerken mijn bestaan met de lotgevallen der sterfelijken, of ik verloor ook een deel der mij aangeschapene onschuld, ik nam (1) Jo. 14, 16. Rom. 12.
(3)
(2) Efez. 4. 15. Ps. 90: 14.
1 Cor. 6: 12.
– 104 -
deel aan de bevlekking en de schuld der zonen van Adam. Doch Gij, oneindig in uwe ontfer mingen – Gij reinigdet mijne ziel van nieuws door de kracht van uwen drieëenigen Naam, in de fontein van het eeuwig verbond tusschen U en het menschelijk geslacht. (1) Maar hoe kort en vergankelijk was deze vernieuwde vol komenheid ! Pas vervlogen de teedere jaren der schuldelooze kindschheid; pas gevoelde ik de in mij ontkiemende rede, en de mij ge schonkene vrijheid des geestes, of ik ving aan deze te misbruiken, en die te ontheiligen. Ik werd een razende, een vijand van mijn geluk, een overtreder uwer eeuwige wetten. En Gij , God ! – God mijns heils ! bleeft onveranderlijk in uwe liefde, onuitputtelijk in uwe weldaden. Gij vermeerderdet de krachten van mijn wezen, zoo wel als de dagen van mijn leven. Gij ver lichtet mijn verstand, Gij vormdet mijne ge waarwordingen, Gij sterk tet de werktuigen mij ner zinnelijkheid: en ik – onwaardige – wendde alles aan, om U zelfs in uwe wonderen te mis
kennen, in uwe schepping te verloochenen, in uwe weldaden te vergeten ! Gij zegendet dage (1)
Matth. 28: 19. enz.
- 105 –
lijks het brood, dat ik at; Gij baandet de we gen, die ik bewandelde; Gij liet uwe zon over mij onwaardigen zoo goed, als over het hoofd
des regtvaardigen, op- en ondergaan; Gij deedt mijn hart getroffen worden door het voorbeeld van edele, navolgenswaardige daden mijne me debroeders, of troft mijne bedwelmde ziel door den schrikbarenden donder eener dreigende eeu wigheid : – en ik – o dat ik mij voor uwen heiligen, maar ontzettenden blik verbergen kon ! – ik verstikte dat inwendig gevoel uwer
goedheid en regtvaardigheid, verhardde in mij men onzin , sloot mijn hart voor de indrukken van ernstige waarheden, en gaf mij over aan de magt van verderfelijke verblindingen, die mij verre van mijn doel, verre van wijsheid en deugd, maar het verderf henensleepten. Nu gevoel ik eindelijk, o God ! nu gevoel ik eindelijk de werkingen uwer oordeelen, en de geregtigheid uwer verordeningen. En in de zen afgrond, in welken ik neergestort ben in deze vernedering mijner ontheiligde natuur zucht ik nog altijd naar U – Beheerscher en Regter uwer schepselen ! – Schrik des zon daars - en toch altijd zijne eenige toevlugt ! Tot U klimmen mijne zuchten op. Voor uwen troon
- 106 -
verootmoedigt zich mijne ziel, doordrongen van oneindige smart, door de belijdenis harer zwak heden. De bewustheid mijner onvolmaaktheden en mijner opzettelijke zonden vernietigt in mij
alle gewaarwordingen van ware vreugde, die alleen het eigendom eener onschuldige ziel zijn. Wat blijft er over voor den zondaar, als zalig heid en rust alleen de belooning der deugd zijn? Verhevene God ! Zoo wreekt zelfs de zondaar de deugd, die hij beleedigde , de ge regtigheid, die hij verachte; zoo vervult hij de voorzeggingen van zijn geweten, die hem den val voorspelden, dien hij betreuren moest. O wetgever der geesten ! waarom verzettede mijn trotsch hart zich zoo dikwijls tegen de waar heid, die mijn verstand erkende ? waarom we derstreefde ik zoo menigmaal de zachte leiding uwer goedheid ? waarom liet ik zoo dikwijls in mijne borst den Goddelijken gloed uitgaan, welker onderhouding en voeding ik in sterker beseffen van uwe alomtegenwoordigheid zou ge vonden hebben ? -
Schepper van mijn wezen ! voor U werp ik mij sidderend in het stof neder, met hetwelk ook mijn stof zich binnen kort vermengen zal.
Hier klaag ik den zondaar aan, die de mensch
– 107 -
heid onteerde, welke Gij geheiligd hebt; die rede, geweten en vrijheid, die alle middelen verwaarloosde, door welker wijs gebruik hij U welbehagelijk zijn kon. Vonnis, o God ! von nis den zondaar, die voor de gedachte aan
- uwe regtvaardigheid siddert, maar ontferm U over uw schepsel, dat U aanroept om genade en ontferming ! – Wat ben ik voor U , Koning der Geesten ! Mijne blindheden, mijne onvolko menheden maken eenen eeuwigen, oneindigen afstand tusschen U - en den onheiligen, die de waarde zijner natuur vergat, en zich ver
zettede tegen zijne bestemming. Leven en dood, zaligheid en verdoemenis zijn een wenk uwer almagt! Gij kondet mij aan mij zelven over laten, Gij kondet den geest weder vernietigen, dien Gij schiept tot gelukzaligheid : maar Gij ontfermdet U over mij; Gij verschoondet den onmondigen, die zijn heil miskende; Gij wilt den dood des zondaars niet, maar zijne bekee ring en zaligheid. God mijn Vader ! weldadige God ! Tegen U – tegen U alleen heb ik gezon digd ! maar naauwelijks erken en betreur ik mijne verkeerdheden, of Gij reinigt mij van mijne onreinheid, en vernieuwt om Jezus wil uwen Geest in mijn binnenste. Mijn levendig
– 108 -
geloof aan Jezus mijnen Verlosser, de verdien sten van mijnen Goddelijken middelaar, die op Golgotha voor het heil van zondaren bloedde, zijn nu van nieuws het leven en de onsterfe lijkheid mijner begenadigde ziel. Heil u, mijn geest ! – Heil u – onheilige, maar door het eeuwig woord vernieuwde ziel ! Prijs den Onnaspeurlijken, wiens raadsbesluit uwe heiliging bewerkt! – Regter – en Ont fermer ! ontvang mijnen dank, ontvang het of fer van eenen verootmoedigden geest, want verootmoediging, berouw en verbetering des le vens zijn toch het eenige offer, dat ik U bren gen kan. Ondersteun, o God ! dit vrije besluit mijner ziel, dat ik van nu af tot uwe eer zal leven, en de geheele voortduring van mijn toe komend bestaan tot verheerlijking van uwen naam, en tot voltooijing mijner bestemming zal aanwenden. U te kennen is volmaakte wijsheid, en uwe geregtigheid te aanbidden is de hoogste volkomenheid. Laat de openbaring van uwen wil van nu af het rigtsnoer mijner daden zijn. Laat de heilige wandel, de reine leer, en de zoendood van Jezus ten allen tijde het voorbeeld
mijner navolging blijven ! Verlevendig mijn ge loof aan de wonderen werkende almagt, door
- 109 -
welke ik leef, grond mijn vertrouwen op de wijsheid, die alle dingen zoo Goddelijk geordend heeft, en voed in mijn hart het heilige vuur der liefde, dat mij alleen tot daden kan bewe gen, die de menschheid waardig zijn, en mijne ziel voor de onsterfelijkheid vatbaar maken. Ver licht mij, Licht der eeuwigheid ! dat ik van nu af aan die volkomene overeenstemming van denk beelden voor waarheid houde, die mijne over tuigingen van uw almagtig bestaan, van uwe alomtegenwoordige regering, en van de tot onze
heiliging aan ons geopenbaarde middelen op heldert.
En Gij – onveranderlijke, wezenlijke Schoon
heid! ontdek U meer en meer aan mijnen geest ! Vervul mijn hart met uwe liefde ! Uw oor spronkelijke invloed, o God ! vervulle en onder steune mij in het midden van de gedenkteekenen der vernietiging, verwijdere rondom van mij al
de tooverkunsten der ijdelheid : en volge mij ook in de eenzame stilte, in welke ik mij onge stoord met denzelven verlustigen, zijne uitwerk
sels zonder verveling genieten, en mijn oneindig verlangen naar deszelfs genot, door het voorge voel van toekomstige verzadiging, bevredigen kan ! - Ontvlam mij , Goddelijke Schoonheid !
- l 10 –
heersch alleen in mijne ziel ! mijn geheele wezen opent zich voor U – welker nadering ik in zachte, roerende beklemdheid gevoel. Heilig We zen ! Gij zijt oneindig schooner dan de hemel, oneindig heerlijker dan de schepping, die slechts een schaduwbeeld uwer ongeschapene volmaakt heid is. O leer mij toch , U meer te beminnen, dan alles wat buiten U is ! Leer mij de waarde van alle aardsche genoegens alleen naar hunne betrekkingen tot U, alleen naar den graad hun ner bedoelingen schatten ! Leer mij mijn eigen wezen alleen in zoo verre eeren , als het uw
evenbeeld is. Blusch in mij uit elke buitenspo rige opwelling van trotsche eigenliefde, (1) en laat mij alleen behouden het gevoel van den we zenlijken adel des menschen – den ootmoed van den Christen in zijnen triomf ! Neig, o God! in alle voorvallen van het le ven, mijn hart tot de vereering der waarheid, tot de huldiging der deugd. (2) Vernietig in mij die vooroordeelen der menschelijke trotsch heid, die in het maatschappelijk leven zoo dik wijls in overmoed en gewelddadigheid, zoo dik wijls in menschenhaat en koudbloedige ongereg -
(1) Gal. 6 ; 3.
(2) Hand. 5: 29.
- 1l1 -
tigheid veranderen. (1) Mijn geheel gedrag je gens anderen zij zoo openhartig, zoo trouw en menschlievend, als ik, in omgekeerde betrekkin gen, dat omtrent mij van hen wenschen zou. (2) Als zwakheden of gebreken mijner medebroe ders mij ondragelijk worden, of als beleedigin gen mijn bloed doen zieden, en mijn hart met woede vervullen, zet Gij mij dan neder, God des vredes! Leer mij dien zegenen, die mij vloekt en dien betreuren, die U verlaten heeft. -
Als het vuur van onreine lusten, door de ope ningen der onvoorzigtige zinnen, tot in mijn bin nenste sluipt, verstik Gij dan de nog glimmende vonken, welker uitbarsting rede en deugd ver teert. (8) Vorm Gij, o Oorsprong der zuivere gewaarwordingen ! mijn hart zoo volkomen tot ware vriendschap en liefde, dat ik de waarde dezer hemelsche goederen hooger dan alle voor deelen van onbehoorlijke neigingen, hooger dan allen woeker van lage zielen schatte. - Geest der eeuwige orde ! Gij, die bij mijne schep ping, de wetten der gelukzaligheid diep in mijn bestaan indruktet! laat alle, ook de geringste -
(1) Gal. 5: 20. eInZ,
(2) Matth. 22 : 39. Rom. 13 : 8.
(3) Matth. 25: 30.
- 112 -
mijner werkzaamheden dienen ten beste der we 'reld, in welke ik leef, laat ook mijne rust of de herzameling van uitgeputte krachten gehei
ligd zijn aan het welzijn van mij en mijne broe ders! (1) Zoo gesterkt door den invloed van uwen Geest, zal ik mij veilig redden door de doolhoven des levens. Zoo beschermd in de tegenwoordigheid uwer goedheid, zal ik rustig de baan bewan delen, die mij naar het doel mijner bestemming, tot gelukzaligheid leidt. - 0 hemelsche Voor zienigheid ! welker eeuwige blik het toekomsti ge en het voorledene te gelijk aanschouwt ! (2) laat mij , vol van eerbied en vertrouwen, de sporen uwer wijsheid in de regering uwer schep selen aanbidden ! Wiens onzinnigheid kan uw
bestaan loochenen ? Wiens rampzalige blindheid uwe noodzakelijkheid tot onderhoudig der schep selen ontkennen ? Waar is het schepsel, wiens aanleg en doel niet van uwe wijze regering ge tuigen? - Jehova, mijn God ! diep – diep zijn uwe gedachten, en groot uwe wonderen ! Alle wezens bestaan door uwe kracht, en Gij beweegt (1) Ps. 138 : 1.
(2) Eccles. 23.
– 1 13 –
ze alle naar uwen wil. (1) De loop der sterren,
de jaargetijden der aarde, de vermenging harer elementen, de vruchtbaarheid harer velden, de ontelbare soorten harer bewoners, en de geschie denissen van alle rijken en volken zijn louter
getuigen uwer wijsheid en goedheid, louter kenmerken uwer Voorzienigheid. God, mijn vertrouwen ! op U hoop ik van het morgenrood af tot in het uur des middernachts. Gij leidt mij altijd op zalige wegen. Gij zijt het licht
mijner oogen, als ik waak; en als ik slaap, dan waakt Gij over mij. U gevoel ik, eeuwige kracht! U, mijn beschermer tegen de vijanden mijner rust ! – Zaligheid mijner ontslapene vaders ! ook ik, ik geef U den dank voor alles, wat ik heb, want al het goede komt van U. Maar Gij verdeelt al uwe geschenken naar de besluiten uwer verborgene wijsheid. Als ongeluk de deugd treft, dan bereidt Gij haar voor de verheerlij king; en dat, wat ongeluk scheen, was alleen de toetsing harer innerlijke waarde. O Voor zienigheid ! hoe aanbiddenswaardig zijt Gij in alle uwe verordeningen ! Voor U verdwijnt de
waarde der blinkende metalen en de hoogheid (1) B. der Wijsheid. 11: 22. 12: 12.
- 114 -
van het vergankelijk aanzien. Gij alleen zijt de rijkdom der deugd, en alleen uwe goedkeuring is de onvergankelijke waarde der regtschapenen. Gij alleen kunt de belooning der Christenen zijn, die zich toeleggen op het overwinnen van zich zelven en van de wereld, die zich er op toeleggen, om U – gelijk te wor den. - In deze dalen des doods moge geluk of ongeluk mijn lot zijn, beide komt van U; (1) beide is beproeving of straf. Mijn lot is uw wil: en uw wil is altijd goed en heilig. Beheerscher der wezens! Gij handelt niet zon der oogmerken; maar slechts zelden zien wij kortzigtigen het weldadig doel uwer werk zaamheden. 0 laat mij, mij steeds aan U on derwerpen, laat mij de middelen niet mis bruiken, van welke Gij U bedient, om uwe
schepselen gelukkig te maken. Als Gij mij rijk dom geeft, o God ! laat mij dien dan alleen als gelegenheid en aanmoediging tot weldoen be schouwen, of ontneem mij den overvloed, als ik niet wijs, niet menschlievend genoeg ben, zoo wel mijne als anderer behoeften te bevredi
gen. (2) Maar zal armoede mijn lot zijn op deze -
(1) Sirach 11 : 14.
(2)
1 Tim. 6; 17.
– l 15 –
aarde, sterk dan mijne ziel tegen dat lot door ootmoed en gelatenheid : en verzacht het gevoel mijner behoeftigheid door de troostvolle gedach te, dat Gij die bemint, die Gij beproevingen oplegt. In U, goedertieren, best Wezen ! zal ik, al ben ik van alle menschelijke ondersteu ning beroofd, het einde van mijn lijden gerust
afwachten, ik zal met heldere blikken den dood te gemoet zien, die mij uit dit rijk der duister nis in de velden van eeuwig licht overbrengt. Vervul Gij mij maar met uwen Geest : dan zal mijne ziel, sterk door het voedsel der Christe nen, (1) de sidderingen der natuur overwinnen, die ons het gevoel van ons zelven in onze laatste oogenblikken nog verschrikkelijk maken. Zoo vaderlijk door uwe goedheid geleid, zal ik zacht in de schaduw sluimeren, en schoone droomen
van U - aanbiddenswaardige ! zullen, zoo lang het U behaagt, mijn aardschen slaap verzoeten, tot dat ik eindelijk, geheel bevrijd van de ban den des bederfs, tot onsterfelijkheid ontwaken zal. (2)
O Gij - die de werelden door hare kringen geleidt, en denkende wezens uit het niet tot (1) Jo. 6. Luk. 14.
(2)
Ps. 25: 10. 8•
– 1 16 –
de zucht naar gelukzaligheid bezielt ! – dan zal ik tot U, in de kracht uwer heerlijkheid naderen – mij met U onafscheidbaar vereeni gen - en in U genot en verzadiging en rust vinden. Mijne denkbeelden van U zullen opge klaard, en mijne verwachtingen, deze nu nog donkere voorspellingen van de toekomst, volko men vervuld worden. Mijne vreugde over de voleinding mijner bestemming zal zuiver, edel en majestueus zijn. Mijn smaak in waarheid, in
deugd, in vriendschap en liefde zal niet voor verveling of verzwakking bloot staan, en de be wondering van de schoonheden der schepping,
die mij dan van wereld tot wereld zullen ont dekt worden, zal altijd nieuw en onuitspreke lijk zijn. Dan zal mijne verlichte ziel Jezus, den Wetgever en Middelaar der menschen, in den glans der Godheid, van aangezigt tot aange zigt aanschouwen, en mijn geest zal zich voor zijnen troon geheel in aanbidding – in dank en verbazing oplossen ! (1) –
God aller Goden ! eeuwige, zelfstandige, drie ëenige God ! hoor de stem van uw schepsel, – neem genadig het offer van den Christen aan, (1) Jes. 66; 11.
1 Cor. 2: 9.
- I 17 –
die U vereert in het stof: Uwe is de regering en de heerlijkheid ! - Uwen naam zij eer en prijs in eeuwigheid ! (1) --
--
HERINNERING AAN GODS LIEFDE.
Gij God der liefde! Gij Vader der menschen ! Gij Weldoener uwer schepselen ! Gij Vriend der sterfelijken! Gij Ondersteuner der ellendigen. Hemel en aarde verkondigen ons uwe liefde.
:
De zon en de maan, die zoo heerlijk over ons schijnen, De sterren, die in de duisternis boven ons schitteren, De westewinden, die koelen,
\
de hitte des zomers
De bloemen, die onze oogen streelen, De boomen, wier vruchten wij genieten, (2)
1 Tim. 1: 17. 6: 15.
– 118 -
\
De granen, die onze schuren vullen, De druiven, die aan den wijnstok rijpen, De bronnen, die van de bergen ruischen,
De beken, die zich door de velden krommen, De kruiden, die aan de oevers groeijen, De vogelen, die in de bosschen zingen, De dieren, die in de wouden wonen , De visschen , die in de beken zwemmen,
De De De De
schaduwen, die ons op den middag laven koele luchtjes der lente, zwoele dagen van den zomer, vruchtrijke tijd van den herfst,
)
De rust en stilte des winters,
De genoegens van elken morgen, De verkwikking van den middag, De rust van den avond , en De stilte van den nacht,
De inrigting van ons ligchaam is een geschenk van uwe liefde.
Het streelend gevoel onzer zinnen, De schoonheid die het oog verheugt, -
-
- -
De harmonie, die het oor streelt,
Het aangename des gevoels,
5 zÂş
# # # ':
Ă‹# CD
De prikkeling van den smaak,
:"
F
– I 19 –
De genoegens des levens, De weldaad van den slaap, De verkwikking der rust, De wellust der sluimering, De vreugde van het ontwaken, De zaligheid der vriendschap, Het gevoel der zuivere liefde, Ons welzijn. Onze gezondheid, Ons bestaan,
Onze huisselijke vreugde, De vriend, die ons bemint, De vader, die voor ons leeft, De moeder, die ons verzorgt, De broeder, die ons lief heeft ,
De zuster, die ons dierbaar is, Het kind, dat ons verblijdt, De Vorst, die voor ons zorgt, De Regter, die voor ons waakt, Het brood, dat wij eten, De drank, dien wij drinken, De adem, dien wij halen, Het leven, dat wij genieten, Wij erkennen alle uwe liefde.
Wij vertrouwen alle op uwe liefde.
l
– 120 -
Als onheil ons bedreigt,
-e:
Als krankheid ons kwelt,
E
Als een ongeluk ons goed verteert,
#
#
Als de vijand ons vervolgt,
# #:
Als kommer ons nederdrukt,
ge
# "e
Als de dood ons beangstigt, Verlos ons van alle kwaad door uwe liefde. Van de zonde,
Van de ondeugd,
V
Van de dwaling, Van de misdaad,
Van den hoogmoed, Van de gierigheid, Van den nijd,
Van haat en vijandschap, Van wellust,
Van onregtvaardigheid, Van onderdrukking des naasten, Van achterklap, Van verleiding, Van Van Van Van
lasterzucht, een slecht voorbeeld, alle zonden, alle onheil ,
Van alle misdaden, Van den eeuwigen dood,
###
- 121 -
O Gij Lam Gods ! Gij, die uit liefde de zonden der wereld draagt, verhoor ons, o Heer ! O Gij Lam Gods ! Gij, die uit liefde de zonden der wereld draagt, verlos ons, o Heer ! O Gij Lam Gods ! Gij, die uit liefde de zonden der wereld draagt, ontferm U over ons, o Heer !
Gebed.
0 gij God der reinste liefde ! geef, dat wij de grootheid uwer liefde kennen, ons dezelve waardig maken, en onze naasten met die heili ge liefde omvatten, die uw gebod is, en door welker volbrenging de mensch U, liefderijke God ! alleen waardig leven kan ! Amen.
AANBIDDING, OOTMOED EN VERTROUWEN,
Mijn God, ik kan en mag U beminnen ! Laat mij deze groote gedachte denken, en zend
– 122 –
licht in mijne ziel ! De heilige vlam van uwe liefde verheffe mijnen geest uit den kerker der zinnelijkheid tot U, en vervulle hem met uw Goddelijk vuur. Ruk mijnen geest voor eenige oogenblikken van de banden der zinnen los, opdat hij den uwen nadere, en U in waarheid aanbidde !
Laat mij, Oneindige ! uwe tegenwoordigheid gevoelen ! gevoelen uw heilig aanwezen ; – ge voelen, dat ik ademe, leve en ben door U.
Het hart, dat in mijnen boezem slaat, het
bloed, dat in mijne aderen loopt, beweegt zich en vloeit door uwe goedheid. Zonder U zou mijn hart niet langer slaan, zou mijn bloed
ophouden rond te loopen, mijn geest niet lan ger kunnen leven. Gij zijt het leven der dingen, ik leef door U, en kon zonder U niet zijn. Gij zijt de eenheid, de kracht aller krachten, door welke alles werkt! – Werk in mij het werk der heiliging ! verhef mijnen geest, opdat hij gevoele, dat hij U nadert. Versmelt het zinnelijk bekleedsel, dat mij omringt, en mij van de vereeniging met U terug houdt; verdelg al het aardsche, dat uw aanschouwen aan het oog mijner ziel ontrooft. Ik ben niets zonder U,
- 123 –
en alles door U; hoogst ellendig zonder U, en hoogst gelukkig met U. Verwijdering van U is dood ; nadering tot U is leven, vereeniging met U zaligheid. Ontferm U over den worm, die zijne zwakheid voelt, die zich kromt in het stof, en den afstand kent van het oneindige tot het eindige; hoor zijn smeeken ! dat zijn krui pen, ook onder de lofzangen der Cherubs, tot uwen troon doordringe, en uw blik van den troon der eeuwigheid op de diepte van het stof valle. Ook de worm is uw schepsel, het werk uwer handen. Zie, hoe zijn aan zijn aan een blad hangt, dat de winden bewegen; de adem van den storm verwaait hem, de trede van een
kind verplettert hem ; o Heer ! ik ben die worm; de stormen der hartstogten hebben mij van de hoogte, op welke Gij mij bij mijne schepping plaatstet, in de diepte des afgronds neergedom peld; de zinnelijkheid heeft mij onder hare voeten ºvertreden. Hulpeloos krom ik mij, en kruip ik ; want ik ben slechts een worm, en wie trekt zich den worm aan ? – Mijne krach ten zijn slechts de krachten van een zwak in sekt, dat zich niet meer verheffen kan tot de
hoogte, waar op Gij woont. Maar hoe zeer ik ook van U vervreemd ben, hoe zeer ik ook in
- 124 -
het stof des afgronds ben verzonken, zoo heb ik toch niet opgehouden op U te vertrouwen. Gij, wiens almagt de rups vormde, en haar op eenen tijd, dat zij voor de schepping verloren scheen , vleugelen gaaft, om zich uit het niets naar hoogere gewesten te begeven , Gij zoudt
den menschen worm vergeten ? verlaten ? – Neen, alles in de schepping rijpt tot hoogere volkomenheid, alles stijgt op tot U, wat zich niet opzettelijk van U verwijdert, ook ik moet mijn rupsenbekleedsel afleggen, het hulsel der zinnelijkheid, dat mij neerdrukt in het stof. Mijn geest verheft zich tot U: geef Gij mij sterkte, om de banden te verbreken, die mij in de diepte vast houden. Zonde en dood zijn mijn eigendom. Ik zelf verwijderde mij van de velden der zaligheid, maakte een verbond met de zonde, en eene verbindtenis met de wan
orde, die tegen uw heerlijk oogmerk strijdt en onmagtig poogt, uw werk, het werk uwer liefde, te vernietigen. Ik misbruikte de kracht, uw geschenk, tegen U, beloonde uwe liefde met on dankbaarheid, en toch wenktet Gij mij ontfer ming toe. Een ademtogt van U zou mij ver nietigd, een blik van U mij gestort hebben in tallooze afgronden ; en toch hebt Gij mij niet
- 125 –
vernietigd, toch hebt Gij mij niet in den afgrond
gestort.
Gij hebt mededoogen gehad met de
zwakheid van den slaaf der zinnelijkheid. Uwe geheele wraak was liefde, al uwe wenken be oogden mijn geluk, mijne verschooning, en ik kon U zoo lang miskennen ! 0, beschaamd zie ik terug in mijn hart, beschaamd lees ik de rij mijner verkeerde daden, de tegenkantingen eens onmagtigen, eens worms, voor wien eene zand korrel eene wereld is, tegen Hem, die de En gelen schiep, en die millioenen van werelden in het ruim der schepping hing! – en toch ver zoening, toch medelijden voor mij ! Hoe groot moet uwe liefde zijn ! O, geef mij tranen, op
dat ik wegsmelte ! berouw, dat mij verteert, op dat
de
worm zich zelven ten offer der verzoe
ning opbrenge ! Maar hoe? – gaan mijne zonden niet alle maat te boven ? heb ik de magt, om het kwade weder goed te maken, daar alles,
wat ik ben, tegen U kwaad is ? Vertwijfeling moest mijn lot zijn, als ik U alleen kende als
den Heer, den Schepper, voor wiens majesteit de wereld
verzinkt: maar ik kende U ook als
mijn' Vader. De zondaar durfde U dezen naam niet meer geven, maar Gij noemdet hem nog uw
kind, strektet uwe armen weldadig naar hem
- 126 -
uit, en ontvingt hem, even als eene moeder, die haren zuigeling weder aan hare borst neemt. Heer ! ik ĂŠrken, dat mijne bekeering alleen een
werk van uwe genade is, ik erken , dat ik geene verdiensten heb, dat ik nooit tot u had kunnen
naderen, als niet tusschen U en mij een Midde laar was opgetreden, die de schakel der keten weder aan U vast sloot, die de zonde van den
mensch verbrak, welke mij eeuwig van U ver wijderde. ZeeĂŤn van tranen eischte uwe regt vaardigheid, en als millioenen menschen ween den, dan zouden hunne tranen nog niet een
dropje van die zee uitmaken, als millioenen menschen bloedden, dan zouden de daden der
zonden nog niet uit het boek der eeuwigheid kunnen uitgewischt worden, die de zonde zel ve daar in opschreef, en als zich millioenen en millioenen opofferden, hoe zouden zij als offers bestaan kunnen,
daar onreinheid en zonde hen
bevlekken ?
Christus trad daarom op, en weende voor on ze zonden, en bloedde voor onze zonden, en wischtte het vonnis des doods uit het boek der
eeuwigheid, om er verzoening en genade voor de verlorenen in te schrijven. Zoo groot, o God ! was uwe liefde! Stort het kleinste vonkje
- 127 -
dezer liefde in mijn hart, opdat het alles daar in vertere, wat niet het Uwe is, en in liefde
vlammen oplosse! Oneindige ! door dit zoenoffer, dat aan het kruis bloedde, roep ik tot U om vergeving en
genade. Gij weigert ons niets, van het geen wij in dezen naam begeeren ; Gij slaat ons niet af, het geen wij in zijnen naam van U bidden. Ik bid U daarom om heiliging en genade, om sterk te in den strijd der zinnelijkheid, om vroom heid, om wijsheid, om liefde. In zijnen naam
bid ik U, verhef mijne ziel tot U, verhef mijn hart, opdat mijne woorden en werken. U beha gen; geef, dat ik uwe almagt en barmhartig heid verkondige! Vorm het binnenste van mijn gemoed, opdat ik naar uw heilig woord hoore, GIn mijn geest de taal versta, die van de woon plaats der wijsheid komt. Geef haar aan mij, deze wijsheid, opdat ik voor uwe oogen in oot moed, deugd, geregtigheid en liefde wandele, en waardig worde, een voorwerp uwer genade te zijn. In den naam des Verlossers bid ik U, Vader der menschen ! van wien leven, weder
geboorte en heiliging komen, U, God der wijs heid ! opdat gij de geringste uwer stralen in mijn hart storten, mijn geheele wezen vernieu
– 128 -
wen, en geestelijk leven en licht schenken moogt. Mijn vertrouwen op U is onbegrensd; want al was ik ook in de afgronden des doods zoo zou toch nog mijne stem tot uwen troon doordringen door den naam des Verlossers: Gij zoudt mij helpen; daarom geloof ik in U , ver trouw ik op U, heb ik U lief. Geleid mij aldus, Alwijze ! en laat niet toe, dat mijne rede zich verheffe boven hare gren zen. Bestuur mijnen wil naar de wetten van uw licht, en laten mijn hart en mijn geest de neigingen van dezen wil gereedelijk volgen. Voor U, Onbegrijpelijke! verstomt de mensche lijke rede! mijn hart streeft naar U; o, trek het meer en meer naar den oorsprong van uw licht, tot dat de reikhalzende ziel zich uit haren
kerker opheft naar de woonplaats der geesten, en tot U komt, die waart, zijt en eeuwig zijn zult !
Amen.
– 129 -
GEBED
OM DE NAVOLGING VAN MARIA
LLiefste Jezus ! maak ons het voorbeeld uwer
volzalige Moeder, en vooral uw allerheiligst voorbeeld gelijkvormig, opdat wij hier op aarde de waarde der deugd, en de gelukzaligheid, welke zij aanbrengt, regt levendig ontwaren, en na dit leven de eeuwige gelukzaligheid deel achtig worden. Laten ons Maria's ootmoed en vertrouwen op God, hare zachtmoedigheid en menschenliefde, hare overgegevenheid aan den wil des Allerhoogsten, en de reinheid harer ze den ten voorbeeld en tot aansporing dienen. Rein zij toekomstig ons hart en ons geweten, onstraffelijk onze wandel, ingetogen, bezadigd en bescheiden ons geheele voorkomen. Gods wil getrouw op te volgen, in de stilte goed te doen , de pligten van onzen stand gemoedelijk te vervullen, ook onbeloond en ongemerkt on
zen pligt te
betrachten, dat zij vervolgens
onze eer en ons doel ! dat zij het gevolg der 9
– 130 -
vereering, die wij Maria toebrengen ! dan zul len wij ook eenmaal eeuwig deelen in hare heerlijkheid. Amen.
GEBED AAN DE MOEDER GODS, -eee-O-Gen -
Allerzaligste Jonkvrouw ! Gij Moeder van mijnen God, en in deze hoedanigheid der En gelen en menschen diepste vereering waardig ! Ik wend mij tot U, om uwe heiligheid de beta mende hulde te bewijzen, en voor mij uwe mag tige bescherming af te bidden. Gegroet zijt Gij , Maria ! Ik erken en vereer U als de Moeder Gods,
mijns Heilands. Ik erken en vereer U als mijne ijverigste Voorspreekster bij den troon van mijnen God, en beveel mij aan uwe bescherming en uwe voorbede. Gij zijt vol van Genade.
God heeft U met zijne genade vervuld ; Hij
- 131 -
heeft U onbevlekt en rein van alle zonden ge
houden; Hij heeft U met alle deugden en vol maaktheden, die eene Moeder Gods eigen zijn moesten, versierd, De Heere is met U.
Hij was steeds met U, en geene zonde heeft U ooit van Hem verwijderd. Hij was, door uw geheele leven heen, met zijne bescherming en zijne genade bij U; en Hij is nog en door alle eeuwigheid in zijne geheele glorie en heerlijk heid met U.
Gij zijt gezegend onder de Vrouwen. God heeft U gezegend, en U uit al uw ge slacht tot Moeder van Hem gekozen, door wien alle Volken gezegend zouden worden.
En gezegend is de vrucht uws ligchaams, Jezus.
Door Hem werdt gij gezegend : wij zegenen Hem met U, en zegenen U om zijnentwil. Ge lukzalig is de buik, die Hem gedragen heeft !
gelukzalig zijn de borsten, die Hem gezoogd hebben ! Maar nog veel gelukzaliger zijt Gij, die Hem steeds bemind en gehoorzaamd, en het woord Gods bewaard hebt. 9*
- 132 -
Heilige Maria, Moeder Gods! Die Jezus Christus,
welke God en mensch
beide is, ontvangen en gebaard hebt ; uwe voorbede vermag alles bij uwen Zoon ; zij ver mag alles bij den Almagtigen , en uwe goedheid jegens de menschen is gelijk aan uwe magt in den hemel. Bid voor ons !
Bid voor ons alle genade van God af, die wij noodig hebben, om Hem welbehagelijk te zijn , en verwerf ons, door uwe voorbede, dat wij toetrede tot Hem hebben , door Jezus Chris tus uwen Zoon, onzen Heiland en Verlosser. Arme Zondaars ,
Van wege onze zonden zijn wij onwaardig, ons onmiddelijk tot God te wenden, en de voor
ons zoo onontbeerlijke genade af te bidden. Smeek voor ons de genade van ware boete, en vergeving onzer misdaden. IWu en in de ure onzes doods.
Amen.
Smeek voor ons om de wijsheid, die het ver stand verlicht, en in de godzaligheid onderrigt.
Smeek voor ons om eene ijverige, standvastige
- 133 -
en welgemeende vroomheid: om de genade, van uwe heilige deugden na te volgen. Sterk ons in ons geloof, in onze hoop en in onze liefde, en boezem ons eenen onverwinnelijken afkeer in tegen de zonde. Maar vooral bid voor ons om het volharden in het goede tot aan ons einde, en om genade, van met God volkomen verzoend en, door een waardig genot des heiligen avondmaals, gesterkt, den dood der regtvaardigen te sterven. Amen.
MII S G IE IBIE ID IE Ne
Bij het intreden van den tempel Gods. Geef mij, o God ! bij het intreden in uwen tempel, de in waarheid denkbeelden opdat mijn
noodige kennis, om U in geest en te aanbidden; boezem mij zuivere van de hoogheid van uw Wezen in, hart U niet als eenen mensch aan
ziet, wiens grootheid alleen het uiterlijke uit
– 134 -
maakt. Geef mij te verstaan, dat onschuld der zeden en een zuiver hart de eerste offers zijn, die Gij van ons eischt, en dat goud en zilver in uwe oogen geene waarde hebben. Leer mij. uwe grootheid kennen, en verlicht mijne ziel, opdat ik leere inzien, dat een rein hart het schoonste geschenk, het berouw het beste zoen offer, en de broederliefde de waardigste gave is, die een sterveling U kan toebrengen. Heere ! ik herinner mij uw antwoord, dat Gij aan de Samaritane gaaft, toen zij U vroeg : of men op den berg Sion, of op den berg Samaria aanbid den moest ? toen antwoorddet Gij haar, dat de ware aanbidders God in geest en in waarheid aanbidden. - Geef mij toch ook uwe genade, dat ik U in geest en in waarheid aanbidden moge! Amen.
Gij zult de altaren vrucht'loos sieren; Aan God behaagt uw reukwerk niet, Zoo gij niet ook tot zijn vereering Een zuiver hart ten offer biedt.
Wat baat de vlam van duizend kaarsen,
Die alle op gouden luisters staan ? God let op 't binnenste des harten, Eerbiedige aandacht ziet Hij aan.
- 135 -
Goud, diamanten , zilverwerken Zijn in des Scheppers oogen stof, Alleen de zucht van 't zuiver harte
Dringt door tot God naar 't hemelhof. Het goede hart en reine zeden, Die zijn 't, waar op de Heere let; Slaakt d' onschuld diepe en bange zuchten, Dat is reeds in Gods oog gebed. Wat baat 't, dat gij volhardt in 't bidden En 't huis van God met pracht versiert, Als ' t bloed der armen uwe handen
Besmet, terwijl gij Godsdienst viert? Als gij den Koning woord en eeden Van trouw niet houdt, gelijk 't behoort? Als gij bedrieg'lijk zijt in 't spreken En niet naar 't kermend weesje hoort?
Als gij slechts goud zoekt op te hoopen, Aan d'ondeugd uw bescherming geeft? Als alle menschen u vervloeken,
En gij tot straf van and'ren leeft ? En gij meent toch - o lage dwazen ! Dat God zeer gunstig van u denkt; Gij noemt u zelven uitverkoor'nen, Als gij aan 't Godshuis gaven schenkt. Gij zijt geweest bij roof en moorden, Gij breekt uw pligt, uw woord, uw trouw,
– 136 – En laat dan maar een Misse lezen, Als of die 't weer uitwisschen zou !
Rampzaal'gen ! is dat Christus leere? Gebruikt gij zoo Gods huis ten spot ? Bouwt liever altaars in uw harte,
Dat, dat behaagt het meest aan God. Vergeeft uw vijand, mint de broeders ! En hebt gij uwen pligt gedaan, Komt dan eerst in den tempel weder, En steekt voor God het offer aan.
-man
Em
Bij het begin der Mis, den Priester ziende, zult gij u Jezus Christus, den eeuwigen Vader aanbiddende, voorstellen, met het witte kleed
omhangen, dat door het misgewaad des Pries ters beteekend wordt, en gij zult Hem dit offer opdragen, door tot Hem met het hart te zeggen :
• Mijn God ! ik aanbid U uit alle krachten mijner ziel, en ik wil U dit offer opdragen, om het lijden van mijnen Jezus te eeren en te ver nieuwen, en door Hem, de verdiensten zijner smarten. Ik vraag U vergiffenis voor al mijne
misdaden, en de genade van eene volmaakte be
- 137 -
keering, dat ik uit liefde U geheel en al toebe hoore, bekennende, o mijn God ! dat ik niet waardig ben bij dit groote offer tegenwoor dig te zijn. Ik beschuldig mij voor uwe voeten van alle zonden, die ik bedreven heb, volgens de volmaakte kennis, die Gij er van draagt : met eene opregte droefheid U beleedigd te hebben,
smeek ik U om vergiffenis en barmhartigheid.” Bij den Confiteor. » Ik beschuldig mij voor U, o mijn God ! over al de zonden, waaraan ik pligtig ben: ik be schuldig mij er over in de tegenwoordigheid van Maria, de allerzuiverste der Maagden, van alle Heiligen en van alle geloovigen, omdat ik gezon digd heb met gedachten, woorden, werken en door achterlaten van deugden ; door mijne schuld, door mijne schuld, ja door mijne allergrootste schuld. Daarom bid ik de heilige Maria altijd maagd, en alle Heiligen, voor mij te willen bidden. » Heer ! verhoor genadiglijk mijne gebeden, en verleen mij kwijtschelding, ontbinding en ver giffenis van alle zonden.”
Bij den Introitus. Gij zult de eerste komst van den zoon Gods in
- 138 -
de wereld voor de verlossing der menschen ver eeren, en zult trachten, deze liefde door weder liefde te beantwoorden, tot Hem zeggende: » Ach, mijn zoete Jezus ! ik bemin U, en wil U uit alle krachten mijner ziel beminnen. Dat ik voor altijd de goedheid erkenne, die Gij aan alle menschen en aan mij in het bijzonder bewe zen hebt. Gij zult welhaast tusschen de handen van den Priester mensch worden, en op dit al taar uwe wonderbare vernederingen en smarte lijke opoffering vernieuwen. Acht kom, kom, geef nog gehoor aan de stem uwer barmhartige teederheid. Onze ellenden en droevige zwakhe den roepen U. Hemelen ! opent uwen dauw, dat de wolken den Regtvaardigen voortbrengen,
en dat het aardrijk zijnen Zaligmaker nog aan schouwe.”
Bij den Kyrie Eleison. Stel u de geheele menschelijke natuur voor,
nedergeknield voor de Majesteit Gods, barmhar tigheid aan dien goeden Jezus vragende, die al leen in de wereld gekomen is, om u dezelve te bewijzen, en zeg :
» Ach, Heere! indien het u behaagt, bewijs mij barmhartigheid, en geheel uw arm volk,
- 139 -
dat U dezelve met mij vraagt. Aanbiddenswaar
dige Drievuldigheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, die ons uit liefde naar uw beeld en ge lijkenis geschapen hebt, ontferm U onzer ! 0, Zaligmaker mijner ziel! geef mij die heilige droef heid , welke mijne zonden U veroorzaakten in uwen wreeden doodstrijd, opdat ik, gelijk Gij, en met U, uit het diepste mijns harten zegge:
0 Vader! wend den bitteren kelk, dien uwe regtvaardigheid mij bereid heeft, van mij. Heb mededoogen met mijne zwakheid : echter dat uw wil in mij vervuld worde, gelijk hij in uwen welbeminden Zoon vervuld is.�
Bij de Gloria in Excelsis. • De Engelen, o Heere! hebben ons door dezen lofzang, de verzoening der menschen met uwe goddelijke Majesteit verkondigd. Gij belooft, o mijn God! dat de vrede aan de menschen van goeden wil verzekerd is: geef mij dien goeden, opregten, kloekmoedigen en standvastigen wil, welke zich niet bij eenige losse gevoelens en vruchtelooze verlangens ophoudt. Ach ! hoe dik wijls heb ik mij niet over den toestand mijns harten bedrogen! Den waren vrede heb ik ook nimmer gesmaakt. Indien het U behaagt, geef
- 140 -
mij dien dan heden, o mijn God ! naardien ik alleen in U, die mijn opperste goed zijt, ware rust wil zoeken. Ik loof en zegen U; dat al uwe schepselen U met mij loven, zegenen en aanbidden, tot vergoeding van alle godslasterin gen der vijanden van uwen heiligen naam. O eenige Zoon des Vaders! o Gij voor het heil der wereld geofferd Lam ! ik belijd en zing met de hemelsche koren, dat Gij alleen Heilig, alleen Heer, alleen de Allerhoogste zijt, o Jezus Chris tus, met den Heiligen Geest, in de heerlijkheid des Vaders.
Amen.” Gebed.
• Almagtige en eeuwige God! al mijne behoef ten zijn U bekend: maar Gij wilt, dat ik U de zelve blootlegge; en de eenigste voorwaarde, die Gij aan de uitstorting uwer genade stelt, is, dat ik deze met ootmoed en vertrouwen in
roepe. Ach! hoe zoude ik niet ootmoedig bid den, dewijl ik mij uwe gunsten zoo onwaardig
beschouw? En hoe zoude mijn gebed niet met vertrouwen bezield zijn, naardemaal ik U het op draag in den naam van Jezus Christus uwen Zoon, in vereeniging met de H. Kerk, zijne bruid?”
- 141 –
Herinner u hier de bijzondere oogmerken, die gij u voorgesteld hebt, en beveel dezelve bij zonderlijk aan God, u vertrouwende op de ver diensten van Jezus Christus, op de voorspraak der H. Maagd en der Heiligen en vooral van diengene, welken men dezen dag vereert. Bij den Epistel. Bedenk, dat God eertijds door de stem der Profeten tot uwe voorvaders gesproken heeft: maar dat deze heilige Godspraken nog meer aan
het Christenvolk, dan aan het Joodsche volk toe behooren, dewijl wij dat duidelijk vervuld zien, hetwelk hun slechts door de schaduwen der wet
getoond werd. Beschouw de Epistelen der Apos telen als tot u gerigt, naar dien alles, wat zij bevatten, tot onderrigting en troost van een' ieder der geloovigen is geschreven. Bedank God, dat Hij u tot de kennis zijner wet geroepen heeft, en bid Hem, haar overal te verspreiden en te doen heerschen.
Âť 0 Heere ! die, om de wereld van uwe onuit
sprekelijke geheimen te overtuigen, dezelve door uwe Profeten hebt laten verkondigen, en ons
door de heilige gedenkteekenen, welke uwe Apos telen en Leerlingen ons hebben nagelaten, de
- 142 -
vervulling er van hebt doen kennen; ik bedank U duizendmaal, dat Gij mij door uwe heilige leer verlicht hebt, De afgodendienaar kent haar niet; de Jood verstaat haar niet, en de slechte Christen brengt haar niet in beoefening. Geef
mij, o mijn God! verstand en vatbaarheid, licht en kracht, opdat ik eindelijk begrijpe, dat het geloof zonder de werken een dood geloof is, en dat de vervulling der pligten, en de oefe ningen des Christendoms niet alleen bestemd zijn, om een openbaar bewijs van mijn geloof te geven, maar om de steun en zelfs het voedsel van mijn geloof te zijn.� -
Bij den Graduaal. Verplaats u in den geest in de woestijnen, aan de oevers, op de bergen en op alle plaatsen, waar de Zaligmaker zijne hemelsche leer onder wees, en word doordrongen van eerbied, dank baarheid en liefde, die u bezield zouden hebben ,
indien gij dezelve uit zijnen goddelijken mond hadt hooren voortkomen.
Bij het Evangelie.
Sta op. Dat uwe houding eerbied, leerzaam heid, en standvastigheid uitdrukke, en te ken nen geve, dat gij bereid zijt, om Jezus Christus
- 143 -
te volgen, te dienen en voor Hem te strijden. Teeken uw voorhoofd, uwe lippen en uw hart met het aanbiddelijk teeken des kruises. Dat het uw voorhoofd verharde en wapene tegen de ver achting der wereld, ten einde gij u niet schamen
moogt, het Evangelie te belijden: dat het uwe lip pen heilige, met haar voor leugentaal en ijdelheid te sluiten, en wijsheid en waarheid in te prenten; en dat het uw hart zuivere en vertrooste, en het
versterke tegen de ongemakken en vermaken der wereld.
Âť Het zijn de dienaren en de afgezanten niet meer, maar de meester spreekt; het woord, door hetwelk alles gemaakt is. Spreek, Heer! want
uw dienaar hoort. En wie anders dan Gij zou mij kunnen onderwijzen, dewijl Gij de woorden des eeuwigen levens hebt, en de waarheid, de
wijsheid en het licht zijt? Maar wat leert Gij mij, o opperste meester ? Hoe zal ik uwe ver verhevene lessen kunnen begrijpen ? Ach ! Gij
hebt deze genadiglijk opgesloten in den enkelen grondregel eener opregte liefde. Gij zult God uit geheel uw hart, en uwen naasten als u zel ven beminnen. Wat ben ik U verschuldigd, o Heere ! dat Gij dus alles, tot deze twee gebo den hebt gebragt, en mij in weinige woorden
– 144 -
de geheele zelfstandigheid der wet gegeven hebt! welke troost voor mij, verzekerd te zijn, dat, wanneer ik dezelve wél versta, ik alles weet,
wat mij noodig is. O God ! ik loof U, o Jezus ! wees gezegend. Ik zal mij er op toeleggen, om dit wonderlijk kort begrip der hemelsche leer te overwegen. Met deze woorden, zoo vol licht wil ik stilzwijgend tot mij zelven spreken, dat is te zeggen, ik wil dezelve eerder door be hartiging, dan door redevoeringen trachten te doorgronden. Ik zal de waarheid er van over denken, ten einde derzelver kracht te gevoelen, en mij in- en uitwendig er geheel mede te ver vullen. 0, Jezus ! geef mij hiertoe uwe genade. 0 Jezus ! stort uwen Heiligen Geest, die de eeuwige en wezenlijke liefde van den Vader en van U is, in mijne ziel, opdat Hij mij leere, U beiden te beminnen, en met U, gelijk een en denzelfden God, den Geest, die van beiden voort komt.
Amen.”
Bij den Credo. Gij zult niets anders doen, dan inwendiglijk tot God te zeggen : • Ik geloof al hetgeen de H. Kerk mij gebiedt te gelooven, zonder er aan te twijfelen, en ik
- 145 -
bedank U, o mijn God ! dat Gij mij in de ware Kerk hebt doen geboren worden; doe mij de genade er in te sterven. Ik smeek U, door uw bloed en door de liefde, welke Gij haar als uwe bruid toedraagt, vermeerder het getal harer kinderen, en vernieuw haar, door de Joden te
bekeeren, met alle ketters en ongeloovigen, tot het ware en eenige geloof, voor en in het welk ik door uwe genade wensch te leven en te sterven.�
Indien U dit niet genoeg is, om u gedurende den Credo bezig te houden, houd u dan inwen diglijk op bij de woorden, welke er in gezegd worden: dat Jezus Christus uit eene maagd ge boren is, dat Hij den dood ondergaan heeft, ter helle nedergedaald, verrezen en aan de regter hand Gods zijns Vaders gezeten is, alwaar Hij voor ons bidt en onze voorspreker is, in al deze geheimen de liefde Gods voor de menschen be schouwende.
Bij de Opoffering. De opoffering der Mis stelt datgene voor, wat Jezus in den hof der Olijven gedaan heeft, toen
Hij den dood aannam en zich zijnen Vader op 10
- 146 offerde.
Vernieuw deze zelfde offerande,
en
zeg uit den grond uws harten tot God : Âť Vader aller goedheid! ik offer U mijnen Je zus op en de edelmoedige aanneming van zijn lijden en zijnen dood, voor mijne zaligheid, U smeekende, dat zij mij verdienstelijk mag zijn. Heere ! ik vertoon op uw zoenaltaar alle zonden, die ik voor U en voor uwe heilige Engelen be dreven heb, sedert den dag dat ik begonnen ben te zondigen tot op dit uur, opdat Gij ze alle
door
het vuur uwer liefde verbrandt en
verteert ; dat Gij alle mijne vlekken uitwis schen, mijn geweten zuiveren, en mij uwe ge nade wedergeven wilt , die ik door mijne zon den verloren heb, mij ze allen ten volle verge vende, en mij tot den vredekus in uwe barm hartigheid te ontvangen. • Ik offer U nog op alle godvruchtige verlangens der heilige zielen; alle behoeften mijner ouders, vrienden en van al degenen, welke mij dierbaar zijn; van hen, die aan mij of anderen om uwen 't wil eenig goed hebben gedaan, en eindelijk van al degenen, die verzocht of verlangd heb ben, dat ik de H. Mis voor hen of voor de
hunnen hoorde of liet doen, hetzij dat zij nog met het vleesch omhangen in deze wereld zijn,
- 147 -
of, hetzelve afgelegd hebbende, tot de eeuwig heid zijn overgegaan. • Ik offer U ook mijne gebeden in deze offer ande van verzoening op, voornamelijk voor hen, die mij in iets beleedigd hebben, eenig ongelijk aangedaan, of eenig verdriet veroor zaakt hebben; ook voor al degenen, die ik door mijne woorden of werken, wetende of onweten de, bedroefd, ontrust, beleedigd of ergernis gegeven heb, opdat Gij ons alle onze zonden en wederzijdsche beleedigingen vergeeft, door de verdiensten van Jezus Christus, onzen Heer. Amen.''
By de Prefatie. De toebereidselen van het offer zijn geëin digd : het geheim des geloofs zal voltrokken
worden. Bij deze woorden: hef uw hart omhoog ! die de Priester tot u rigt, zult gij uwe gevoelens en gedachten tot die onsterfelijke geesten verheffen, die, bij het aanschouwen der wonderen van barm hartigheid en liefde, welke op het punt staan van op het altaar vernieuwd te worden, hunne ver
rukking laten hooren door de zoetste lofzangen, en zeg met hen : • Het is billijk en redelijk, Almagtige Vader ! 10 •
- 148 -
Eeuwige God ! U overal en ten allen tijde te danken, dewijl Gij nimmer ophoudt, den men schen wél te doen ! Maar, hoe zullen uwe arme
schepselen waardiglijk uwe grootheden kunnen roemen ? Dit zal zijn door uwen aanbiddenswaar digen Zoon, Jezus Christus. Wij dragen U derhalve de lofzangen op, die Hij ons geleerd heeft, of lie ver, wij bieden U die aan, welke Hij zelf tot U rigtte; dat offer zijner lippen, dat Hij, geduren de de dagen van zijn sterfelijk leven, tot voor uwen troon droeg. Door Hem verheerlijken de Engelen uwe Majesteit, door Hem eeren de heerschappijen en de hemelsche krachten U al bevende. Gedoog, o heilige Vader ! dat wij onze zwakke stemmen met hunne heerlijke ko ren vereenigen, en met hen dezen lofzang her halen, die eeuwiglijk in het heilig Sion zal weergalmen : » Heilig, Heilig, Heilig is de Heer, de God der heerscharen. Hemel en aarde zijn vervuld met zijne heerlijkheid en magt; eer zij God in den hoogsten der Hemelen.” -
Bij den Canon. Erken,
dat in het H. Misoffer alle genade
overvloedig is. Jezus is eenmaal gestorven, en
- 149 -
heeft slechts eenmaal op die wijze geofferd kun men worden. Maar wat Hij eenmaal zoo ge daan heeft vervolgt Hij alle dagen in den he mel, op eene nieuwe wijze, alwaar Hij niet ophoudt zich voor ons aan zijnen Vader te ver toonen , en in zijne Kerk, waar Hij dagelijks zich ten offer geeft, te midden van een doods toestel.
Prijs derhalve de barmhartigheden van uwen hemelschen Vader, door Jezus Christus, die voor u zal opgeofferd worden. Beveel hier bijzonder lijk onzen heiligen vader den Paus, uwen Bis schop, uwe Herders, uwe ouders, vrienden en weldoeners en al degenen aan, wier zaligheid u meer bijzonderlijk ter harte gaat : Roep den bijstand der allerheiligste Maagd en van alle Heiligen in. • Eeuwige Vader ! genadige en barmhartige God! aanschouw uwen Christus, en verwaardig U , in den naam van dit heilig slagtoffer, mijne gebeden te verhooren. Ik bid U, uwe H. Kerk bijzonderlijk te willen beschermen, haar tegen hare zigtbare en onzigtbare, bekende of ver borgene vijanden te willen verdedigen; den Paus, onzen Kerkvoogd, en al degenen, die hem hel pen, om uwe kudde te besturen, eenen vurigen -
- 150 -
ijver voor uwe eer, eene teedere liefde voor de schapen, die Gij hun hebt toevertrouwd, en de noodige kennis, wijsheid en heiligheid in te boezemen, om de volkeren te verlichten en te
stichten.
Laat het U welgevallig zijn, o Heere!
dat ik U hen aanbevele, met wie uwe Voorzie
nigheid mij naauwer verbonden heeft, mijne ouders, vienden en weldoeners, en al degenen, voor welke Gij mij verpligt hebt, bijzonderlijk te waken; bewaar hen , o Heere ! in uwe vreeze en in uwe liefde, gedoog niet, dat de voorspoed hen hoogmoedig make, de tegenspoed hen ter nedersla, het vermaak hen verwijfd make, de wereld hen verleide of bederve: verhoor, o
mijn God! mijne ootmoedige verlangens, door de verdiensten van de heerlijke Moeder uwes aan biddenswaardigen Zoons, van de H. Apostelen en Martelaren en van alle Heiligen, die de Kerk vereert!� Bij de Elevatie. Het oogenblik nadert : de hemel wordt geo pend : de Engelen schikken zich om het altaar. Men komt tot die ontzaggelijke handeling, waardoor men het ligchaam en het bloed van
- 151 -
Jezus Christus opoffert.
Verootmoedig U, aan
bid en smeek :
ÂťJezus Christus ! eeuwig en mensch geworden woord! ik geloof, dat Gij hier wezenlijk tegen woordig zijt, uit kracht van de heilige woorden, die zoo even uitgesproken zijn; ik aanbid U met alle Engelen, die U omringen; Ach ! terwijl Gij uit de edelmoedigste liefde U hier opoffert, smeek ik U door deze groote offerande, om mij bij te staan, ten einde U terstond, zonder uit zondering en onverdeeld, het offer van mij zel ven te brengen. Hemelsche Vader ! werp uwe blikken op het altaar, alwaar uw Zoon is, door Hem aanbid ik uw opperste Majesteit, door Hem bedank ik U voor uwe eindelooze mildda
digheid, voldoe ik aan uwe strenge regtvaardig heid en verzoek van uwe oneindige goedheid de genade, die mij noodig is.� Na de
Elevatie.
Daar is Hij dan; Hij is tegenwoordig; het woord heeft zijne uitwerking gedaan. Daar is Jezus zoo tegenwoordig, als Hij het aan het kruis ge weest is, alwaar Hij voor ons verschenen is, door de offerande van Hem zelven; zoo tegen woordig als Hij in den Hemel is, waar Hij voor
- 152 -
ons nog steeds voor het aanschijn Gods ver schijnt.
Âť Hoe, mijn Zaligmaker ! ik blijf koud en onge voelig, ontwaar niet een gevoel van berouw ! Ik heb geene tranen, om met al dit bloed te ver mengen ! 0 mijn Jezus ! alles herinnert mij hier uwe smart en ik gevoel niets ! Met wonden doorgriefd sterft Gij voor mij: ik ben bij uw graf en mijn hart wordt niet verteederd ! Ach ! ik verfoei mijne zonden ; ik wil ze niet meer
bedrijven. Om uwen 't wil, om uwe goddelijke voorbeelden na te volgen en om deel te heb ben aan de vruchten van uw heilig lijden, ver geef ik allen, die mij beleedigd hebben. O aanbiddelijk slagtoffer ! het eenigste, waardig om aan den hemelschen Vader opgedragen te wor den; ik offer U aan zijne opperste Majesteit op, om haar te zegenen, te bevredigen, te danken en hare zegeningen te verkrijgen. Dat de gunsten en gaven, die de Vader aan den opgeofferden Zoon, het eenig voorwerp van Zijn welbehagen, niet kan weigeren, zich uitstorten over hen, die bij deze H. Offerande tegenwoordig zijn, of zich met dezelve vereenigen. Dat uw bloed over de aan uwe liefde zoo dierbare zielen vloeije, die in de plaats der verzoening zuchten. (Herinner u
- 153 -
hier de personen, voor welke gij verpligt zijt of voorgenomen hebt te bidden.) Verleen hun, door de verdiensten van deze onvergelijkelijke offerande, de volkomene verlossing der smarten , die zij verduren. Verwaardig U, oneindiglijk goede Vader ! deze genade ook aan mij zelven te verleenen, en laat mij met uwe heilige Engelen en alle gelukzaligen in gemeenschap treden, opdat ik U eeuwiglijk met hen moge bezitten, verheerlijken en beminnen. Amen.� Bij den Pater Noster. • Mijn God ! welk een geluk voor ons stervelin gen! Wij durven U Vader noemen. O, hoe veel beduidend is deze naam ! Gij zijt onze Vader; wij zijn dus uwe kinderen. De hemel, waar Gij woont, zal eens mijn en mijner broederen erfdeel zijn. Mogten toch alle menschen, uwe kinderen, U kennen, U vereeren, U beminnen ! -
0 Vader der menschen ! breid het rijk uwer genade hoe langer hoe verder uit, en breng alle menschen tot de kennis van U. Laat mij altijd erkennen, mijn God ! dat alles, wat Gij doet ter regeling van de lotgevallen der menschen, een werk van uwe goedheid en liefde is. Met oot moed wil ik mij aan uwe heilige leidingen on
- 154 -
derwerpen, U beminnen en aanbidden.
Niet
mijn wil, maar uw wil zal geschieden. Mijn God ! geef een ieder mijner medemenschen brood en
onderhoud: niet alleen brood tot onderhou
ding des levens, maar ook brood der ziele, op dat zijn geest voedsel vinde. Van harte vergeef ik allen, die mij beleedigd hebben. Vader ! ver geef Gij ook mij naar uw woord. Geef sterkte aan mijnen geest ten tijde der verzoeking ! verlos mij van en bewaar mij voor alle kwaad. Amen.� Bij den Agnus Dei. Ik dring tot binnen het voorhangsel door ; ik treed in het eeuwig heiligdom. Ik zie het Lam als gedood, voor den troon, met de lidteekenen zijner wonden; hier is dezelfde Jezus, bedekt met de heilige teekenen des geweldigen doods, dien Hij geleden heeft. • Onbevlekt Lam !
Lam Gods ! dat de zonden
der wereld wegneemt, wend de oogen van uwen Vader van mijne zonden af. Ik verschijn voor zijnen troon, en ik zie er bliksems en donders van uitgaan, en hoor vervaarlijke en bulderende stemmen, tegen mij en tegen mijne zonden. Waar zal ik mij verbergen ? ik ben verloren; ik word
door den bliksem verpletterd. Maar ik zie U
- 155 -
tusschen beiden, Lam zonder vlek! Gij houdt deze bliksems tegen, en het vuur der goddelij ke regtvaardigheid wordt voor u uitgebluscht.
Ik schep adem, ik hoop, ik leef. Doch, dit zacht en vreedzaam Lam zegt mij voor dezen troon : • Ga heen en zondig voortaan niet meer.�
Het vergeeft slechts op deze voorwaarde. Bij de H. Communie. Verschrikkelijke stond ! wenschelijke stond !
de Priester heeft gecommuniceerd, bereid u : uwe beurt zal binnen een oogenblik komen. Com municeer eerst in den geest, geloof, aanbid en verlang: het is mijn voedsel en mijn leven; ik verlang het en ik wensch het. Zijt gij niet be reid, om te communiceren, zoo ween en zucht.
Helaas ! waar is de tijd, waarin geenen tegen woordig waren dan zij, die tot de tafel des Hee ren gingen ; toen men verjoeg, berispte of ten minste hen wraakte, die bij het heilig gastmaal tegenwoordig waren, zonder er deel aan te ne men : Indien gij niet communieeert, ween en zucht nogmaals, erken al bevende, dat de Chris
ten zoo zou moeten leven, dat hij dagelijks tot de tafel des Heeren konde naderen. Beloof God,
- 156 -
u te zullen bereiden, om zoo spoedig mogelijk te communiceren.
Voor de Geestelijke Communie. Wanneer gij de Mis hoort zonder er in te com municeren, kunt gij er geestelijk in communi ceren, omdat deze heilige oefening bovenmate nuttig is; gij zult u er toe bereiden door eene inwendige biecht, en eene oefening van berouw verwekken in de tegenwoordigheid Gods, aan wien gij vergiffenis zult vragen. Wek uw hart op, om Hem geheel geestelijk te ontvangen; aanbid Hem nederig, en verwek oefeningen van een levendig geloof aan de wezenlijke tegen woordigheid van uwen God. Gij zult zorgvuldig over u zelven waken, om u in deze vereeniging met den goddelijken bruidegom te bewaren, en gij zult u met Jezus zoo gemeenzaam onderhou den, alsof gij de heilige Gedaanten wezenlijk ontvangen hadt. Zoo zult gij, gedurende den
geheelen dag, het brood des avondmaals kunnen nuttigen, u met den Zaligmaker vereenigende door diepe oefeningen van aanbidding. Jezus Christus is een verteerend vuur: indien uwe ziel
een opregt verlangen heeft, om hare koelheid te verliezen, en zich met dezen God van liefde te
- 157 -
vereenigen, zal zij zich geheel verwarmd ge voelen, en eene enkele vonk , van dit brand
punt van liefde uitgaande, zal voldoende zijn, om haar te doen ontbranden.
Gebed voor de Geestelijke Communie. • Hoe gelukkig zoude ik wezen, o mijn Jezus! van het getal dier getrouwe Christenen te zijn, aan wie een zuiver geweten en eene teedere en vurige godvruchtigheid dagelijks toelaten, tot uwe heilige tafel te naderen ! Waarom is het mij niet geoorloofd, U op dit uur waarlijk en wezenlijk in mijne ziel te ontvangen? Maar, o mijn God! indien het niet redelijk is, het brood
der kinderen aan de honden te geven, zoo is het echter eenen zoo goeden meester waardig, om hen de kruimeltjes te laten eten, die van zijne tafel vallen. Neen, ik verdien niet, dat Gij in mijne koude, verwaarloosde, van deug den ontblootte en van liefde ledige ziel komt; maar spreek slechts een woord, en mijne ziel zal waardig zijn U te ontvangen. Zeg haar: » Ik ben uw heil !” en zij zal door uwe genade, door uwe liefde, door uw leven zelve leven.
O
God van liefde! maak mij deelachtig aan de vruchten, die de communie des Priesters moet
- 158 -
uitwerken in alle geloovigen, die bij deze hei lige offerande tegenwoordig zijn. Vermeerder mijn geloof, versterk mijne hoop, beziel mij door uwe liefde, opdat ik met uwen Apostel moge uitroepen : Ik leef niet meer, maar Jezus Christus leeft in mij.” Bij den zegen des Priesters. • Heilige en aanbiddelijke Drievuldigheid ! door U zijn wij deze voortreffelijke offerande begon men; ook door U eindigen wij haar. Ik zal niet van dit altaar wijken, vóór dat Gij mij geze gend hebt, zegen mij, Vader, Zoon en H. Geest! Dat uw heilige zegen zich uitstorte over al de genen, waarvan ik de gedachtenis voor de voe ten van uwe heilige Majesteit gebragt heb ; dat hij alle mijne daden van dezen dag heilige, voor mij de bron aller genade en het onderpand van dien laatsten zegen zij, dien Gij aan uwe uit verkorenen zult geven, wanneer Gij tot hen zult zeggen : Komt gezegenden mijns Vaders, neemt bezit van het rijk, dat ik u bereid heb. Amen.” Dankzegging.
De wereld bezingt de vreugde der wereld; en wij, wat zullen wij bezingen, na het hemelsche
- 159 -
geschenk, zoo niet, de eeuwige vreugde ontvan gen te hebben ? De wereld bezingt hare harts togten, hare dwaze en misdadige minnarijen, en wij, wat zullen wij anders bezingen dan Hem,
dien wij beminnen? De wereld doet van alle zijden hare ongebondene vreugde weergalmen; en wat zal men anders uit onzen mond hooren voort
komen, dan lofzangen van matigheid en inge togenheid, nadat wij het brood der Engelen ge
geten en den wijn der Maagden gedronken heb ben? Wervuld door den dood van Jezus Christus, die zoo even voor onze oogen vernieuwd werd, en door het vleesch zijner offerande, wat zullen wij zingen, zoo niet, de wereld is voor mij ge kruisigd, en ik voor de wereld? Zing, verlost volk, zing den lofzang van Mozes en van het Lam, zeggende : Âť Hoe groot en verwonderlijk zijn uwe wer ken, o Heere ! Almagtige God! Hoe regtvaardig en billijk zijn uwe wegen, o Koning der eeuwen ! Heer !
wie zal U niet vreezen en wie zal uwen
naam niet verheerlijken? Want Gij alleen zijt Heilig. Door uwen dood hebt Gij hem verdelgd, die de heerschappij des doods bezat: de vorst dezer wereld is verdreven ; en door den brief onzer verdoemenis aan uw kruis te hechten,
- 160 -
hebt Gij de vorstendommen en magten der hel
ontwapend. Na hen door uw Kruis overwonnen te hebben, hebt Gij ze voor het aanschijn van de geheele wereld in zegepraal medegevoerd. En nu, ter gedachtenis eener zoo schoone over winning, offeren wij, door U en in U aan uwen hemelschen
Vader
deze offerande van lof en
dankzegging, welke niets anders is dan Gijzelf, en omdat wij niets hebben dan U, om voor alle genade op te offeren, die wij door middel van U ontvangen hebben.” Gebed na de H. Mis.
» Ik bedank U, Heer! voor de genade, die gij mij verleend hebt, van te gedoogen, dat ik heden bij de heilige offerande der Mis ben tegen woordig geweest, buiten zoo vele anderen, die dit geluk niet gehad hebben, ik vraag U ver giffenis voor al de gebreken, die ik in dezelve bedreven heb, door mijne lafhartigheid en ver strooidheden. Dat deze offerande, o mijn God ! mij zuivere van het voorledene en mij verster ke tegen het toekomende. • Ik keer nu met vertrouwen weder naar mijne
bezigheden, waartoe Gij mij roept; ik zal den geheel en dag de genade gedenken, die Gij mij
- 161 -
verleend hebt, en ik zal trachten, dat er mij niet een woord, niet een werk, niet eene ge dachte, niet eene begeerte ontvalle, die mij de vrucht zou kunnen doen verliezen van de H. Mis,
die ik nu heb gehoord. Dit stel ik mij voor met de hulp uwer goddelijke genade. In den naam des Vaders, des Zoons, en des H. Geestes.
Amen.�
-man
m
GEBEDEN VOOR DE BIECHT, -eeeee-en
God! wie zijt Gij en wie ben ik, dat ik het
wage, om tot U te spreken? Ik val voor U neder, Oneindig Heilige, Volmaakte! – Ik schroom, mijne oogen tot U op te heffen. Ach! ik gevoel maar al te zeer, hoe laag, aardsch gezind, gebrekkig en met zonden beladen ik ben. - Mijn God! hoe word ik te moede, als ik den afstand tusschen U en mij bedenke?
Heer! als ik het weinige goede, en de menigte mijner dwaasheden, gebreken
en misstappen
overwege, hoe neerslagtig wordt dan mijn geest 11
- 162 -
en hoe klein worde ik dan in mijne oogen! Hoe moet ik voor U verschijnen, die mij geheel door ziet en aan wien geene mijner geheimste gedach ten verborgen is! Maar, als ik integendeel bedenke, mijn God! hoe goedertieren en langmoedig Gij zijt; als ik behartige wat Gij zelf zegt. » Ik wil den dood » des zondaars niet, maar dat hij zich bekeere,” dan schep ik weder moed, en ik gevoel de vu rigste aandrift, om mij van alle onedele, verkeer de neigingen los te rukken, mijn hart van lage begeerten te reinigen en mij uwer gedurig meer
waardig te maken. Maar om dit te kunnen, moet ik mij vooraf nader leeren kennen; ik moet
den toestand mijner ziel onderzoeken, moet mijne verkeerde gevoelens en neigingen met oplettend heid nasporen, en mijn hart voor de regtbank des gewetens trekken. Ik smeek U hiertoe, o God! om uwen bijstand, en bid U om verlichting, op dat ik met een onpartijdig oog mijn binnenste doorzoeke en tot zelfkennis, die ik zoo noodig heb, gerake! Amen. Hier onderzoek uw geweten, en als gij dit ge daan hebt, vaar dan aldus voort: Met schaamte vervuld, keer ik tot U weder,
o Heer! strekke mijne handen tot U omhoog en
- 163 -
bid om vergeving.
Ik heb over mijne neigingen
en over mijne levenswijze nagedacht, en nu zie ik eerst regt in , hoe vele redenen Gij hebt, om met mij ontevreden te zijn. Gij hebt zoo vele krachten, om goed te doen, in mij gelegd, en ik heb daarvan zulk een slecht gebruik gemaakt: ik heb de talenten, welke Gij mij gaaft, in de aarde begraven, in plaats van daarmede tot uwe eer en mijn geluk te woekeren. Mijn God! hoe onbillijk, hoe ondankbaar heb ik mij jegens U gedragen! Gij hebt mij dat kostbare en onvergelijkelijke geschenk, de rede, gegeven, opdat ik wete te onderscheiden wat goed en kwaad is, opdat ik de gevolgen mijner handelin gen inzien en mijne driften beheerschen kunne. Maar ach ! hoe zelden heb ik de rede geraad pleegd, hoe weinig op hare uitspraken gelet!
Hoe dikwijls heb ik haar tot drogredenen mis bruikt, om aan het kwade den schijn des goeden te leenen, om mij aldus met minder schroom aan mijne booze neigingen over te geven. Uwe
geopenbaarde wet leerde mij uwen wil, gaf mij de middelen tot gelukzaligheid aan de hand, maar ik wandelde volgens mijne lusten en overtrad
uwe hoogst wijze geboden. Gij gaaft mij den vrijen wil, opdat ik niet gedwongen zoude zijn 11 •
- 164 –
voor de verzoekingen ten kwade te bezwijken, opdat ik de stem der rede en des Evangeliums zoude kunnen volgen, maar ach ! ik maakte van uw geschenk een slecht gebruik; ik liet mij door mijne zinnelijke begeerten, door mijne ongeregel de driften, door de bekoringen, ten kwaden wegslepen. Hoe dikwijls, als ik mij aan de zonde overgaf, deed mijn geweten mij verwijtingen ! maar ik lettede er niet op en wandelde op den weg des verderfs voort. Zulke heerlijke eigenschappen hebt Gij , o God! mij medegedeeld, met zulke voortreffelijke vat baarheden hebt Gij mij toegerust – zulke ver
wonderlijke krachten hebt Gij in mij gelegd; maar welk een onverantwoordelijk misbruik heb ik daarvan gemaakt! In plaats van dezelve tot uwe verheerlijking en mijne gelukzaligheid aan te wenden, heb ik mij daarvan tot uw misnoegen en tot mijn verderf bediend. Gij hebt mij naar
uw evenbeeld geschapen, maar, helaas ! hoe zeer heb ik het misvormd.
Ach !
Hoe zeer ben ik vernederd, en hoe
schaam ik mij voor U en voor mij zelven, als ik bedenk, wat ik heb gedaan! Ik heb uwe ge
boden overtreden, – uwe geboden, die zoo regt vaardig, zoo heilig zijn, dewijl zij geen ander
- 165 -
# ikt |rt |
doel hebben, dan uwe verheerlijking; wier on derhouding zoo ligt en aangenaam is, dewijl zij ons ware welzijn bevorderen, op wijsheid en goedheid gegrond zijn, en ons niets verbieden, dan hetgeen ons schadelijk is, en ons niets voor schrijven, dan hetgeen ons nuttig en heilzaam is. Deze geboden heb ik overtreden, ik heb ten hoogste vermetel tegen U en vijandig tegen mij zelven gehandeld; ik heb mij tegen U, mij men Schepper en Heer ! die hemel en aarde met onbegrensde magt beheerscht, en dien hemel en aarde gehoorzamen, aan de strafbaarste onge hoorzaamheid schuldig gemaakt, en ik heb mij als een oproermaker in uw rijk gedragen. Hoe strafwaardig en hoe ondankbaar ben ik, o God! want wie is Hij, tegen wiens wil ik heb gehan deld, of aan wiens geboden ik ongehoorzaam
##
geweest ben? Gij zijt het, Vader in den Hemel! nยบ
aan wien ik mijn aan zijn en mijne voortdu ring te danken heb; Gij, die mij dagelijks met gelยบ
zoo vele weldaden overlaadt; die, om mij van
het verderf te redden, uwen Zoon in de wereld zondt, die mij tallooze bewijzen uwer vaderlijke liefde tot aan dit uur toe gegeven hebt: aan U ben ik ongehoorzaam geweest! O mijn God! Hoe konde ik zoo gevoelloos je
- 166 –
gens U handelen? hoe konde ik dingen najagen, waarvan ik wist, dat ze U mishagen? Hoe kon de ik de zonde dienen, dewelke in uwe oogen een gruwel is? Ach! de bitterste smart en be rouw vervullen mijne ziel, als ik bedenk, hoe zwaar ik tegen U gezondigd heb! En als ik daar bij nog overweeg, in welke ellende ik mij, door deze overtredingen, gestort heb, dan bloedt mij het hart.
Slechts de hooge naauwkeurige inachtneming uwer wet, o God! voert tot ware gelukzaligheid. Gij hebt ons deze wet niet te vergeefs gegeven; Gij wildet uwe kinderen gelukkig maken, en
daarom openbaardet Gij hun uwe bevelen. Wee ons, als wij dezelve overtreden ! derf wacht ons dan.
Ellende en ver
Ach ! hoe konde ik zoo
dwaas zijn, om de palen, die Gij ons in uwe wijsheid gesteld hebt, te overschrijden, en mij aan eene teugellooze vrijheid over te geven, die mij ten laatste tot den schandelijksten slaaf mijner ongeregelde driften maakte. Hoe konde ik zoo onbezonnen het zoet en duurzaam genoegen, hetwelk de deugd verschaft, met genoegens verwisselen, waarvan mij niets is overgebleven, dan de treurige herinnering, dat ik mij bedrogen
heb, en het bitter gevoel van derzelver kwade
- 167 -
gevolgen! Hoe konde ik zoo blind zijn, dat ik mij door schijngoederen liet misleiden en, aan derzelver genot, ware duurzame goederen opof ferde ! Hoe konde ik zoo liefdeloos jegens mij zelven handelen, dat ik de blijmoedigheid en den vrede mijner ziel, die de wereld niet geven kan en die ons slechts de betrachting uwer gebo den verschaft, ondermijnde, en daardoor plaats maakte voor gedurige inwendige verwijtingen en knagingen des gewetens! Hoe konde ik zoo on zinnig zijn, dat ik mij van U, zuivere, nimmer opdrogende bron van alle leven en alle geluk
zaligheid! verwijderde, en mij aan de leiding mijner blinde begeerten, mijner verkeerde nei gingen overgaf? – 0 God! ik heb mij in eene ellende gestort, bij welker beschouwing ik sid dere, en waaruit slechts uwe goedertierene vaderhand mij wederom kan verlossen. Heer! ik weet, - want Gij hebt het zelf gezegd, dat Gij geen welbehagen aan het verderf des zondaars hebt; Gij wilt, dat hij zich bekeere en leve. Deze waarheid, goedertieren. Vader! vervult mij wederom met kracht en vertrouwen op U. Ja, ik wil mij bekeeren; ik wil de we gen der zonde verlaten, mij van mijne kwade
gewoonten losscheuren, mijne verkeerde neigin
- 168 -
gen veranderen, mijne ongeregelde driften be teugelen; ik wil mij in het toekomende niets veroorloven, wat U mishagelijk is, – wil, naar het voorschrift der H. Kerk, trachten, U te ver
zoenen en door goede handelingen, voor het kwaad, dat ik bedreven heb, zoo veel als het
mij mogelijk is, voldoen. Dit is mijn ernstig voornemen. Ondersteun, o Barmhartige! mijne zwakheid met uwen bijstand. Vader ! neem uw berouw hebbend en verbete
ring belovend kind wederom in genade aan. Het voorledene te veranderen, staat niet in mijne magt, maar voor de toekomst belove ik U ver betering uit geheel mijn hart. Ik heb mij blin delings aan de zinnelijke genoegens overgegeven. Ik heb volgens mijne lusten gewandeld, maar van berouw en schaamte doordrongen, beken ik voor U, dat ik van den weg der ware gelukzalig heid ben afgeweken. Vader! ik keer tot U terug en zoeke den vrede des harten, dien de wereld niet geven kan, bij U, Gij eeuwige Bron der zuiverste zaligheid! Ik ben verdwaald en heb mij van U verwijderd. Ach! ik gevoel het maar al te zeer, dat ik mij ook van de ware gelukzaligheid verwijderd heb. Ik gevoel het, dat mijn geest nergens rust vindt,
- 169 -
dan in U: daarom wil ik opstaan, en mij tot U
begeven ; neem, mijn Vader! uw verloren
kind
weder aan! Nimmer zal ik mij weĂŞr van U scheiden. Niets in de wereld zal in staat zijn, om mij van U af te trekken. Ik weet, o mijn God! dat Gij U over mijne
terugkeering verblijdt, en mij met liefde in uwe vaderarmen sluit; Gij hebt immers door uwen Zoon ons laten verkondigen, dat er vreug de in den hemel zal zijn over eenen zondaar, die boetvaardigheid doet. Deze woorden des le vens beuren mijn hart op; zij bevestigen mijn
geloof aan een eeuwig weldadig Wezen. Zij zijn voor mij eene aansporing en opwekking, om mij van de banden der zonde los te maken en aan U te sluiten. Zij zijn mij een onderpand uwer ontferming en uwer verzoening met mij. Laat mij, o God! het woord uwer begenadi ging ook uit den mond uwes gezalfden verne men, dien Gij, door uwen Zoon, de magt, om de zonden te vergeven, hebt verleend. Ik haas te mij , om hem den toestand mijner ziel te
openbaren, mijn binnenste in zijnen boezem uit te storten, en hij zal mij daarvoor in uwen naam de troostrijke verzekering geven, dat Gij mijne zonden hebt vergeven. -eeeeee-en
- 170 -
GEBEDEN NA DE BIECHT, -be
Lof en aanbidding zij U, Algoede! Ontfer mer! Vergever der zonden! Door uwe barm hartigheid ben ik weder geboren ten eeuwigen leven. Nooit zal ik vergeten, wat Gij aan mij gedaan hebt. Toen ik, van U verwijderd, de zonde aankleefde en aan U niet dacht, hebt Gij mij niet vergeten. Gij omvattet mij met barm hartigheid, schoon ik het aan U niet verdiende. Toen ik, als een slaaf mijner booze lusten, blindelings mijn verderf te gemoet snelde, zondt Gij een straal van uw licht in mijne ziel, op dat ik mijnen ongelukzaligen toestand zoude in
zien, en op den weg der deugd en der zaligheid mogt wederkeeren. – Vader! Hoe zal ik het
aan U vergelden, wat Gij aan mij gedaan hebt? Toen de blinddoek mij van de oogen viel en ik mijnen ellendigen toestand erkende, toen ik mij met een gebroken hart tot U wendde en om genade smeekte; toen ontfermdet Gij U over
mij, verzoendet Gij U weder met uw verloren kind, en gaaft mij de verzekering van de ver
geving mijner overtredingen, door den mond des
- 171 -
priesters. God der liefde! ik ben doordrongen van het gevoel uwer weldaden. Vrede en blijdschap zijn nu in mijn hart terug gekeerd, – hoe verschillend van die genoegens, welke de zonde mij verschafte! – Ach verre van mij was deze onbenevelde blijmoedigheid, die nu mijn geheel wezen bezaligt. - Gezegend zij mij dezen dag, die mij van mijne blindheid genas en mijn hart voor de zuivere vreugden der kin deren Gods ontsloot !
Het
vertrouwen van de
vergeving mijner zonden, verschaft aan mijne ziel die hemelsche rust, waarbij ik mij zoo ge lukkig gevoel, en die zoo zeer verwijderd is van de verdooving, waardoor ik, in den staat der zonde, mij voor de knagingen des gewetens zocht te beveiligen. Ik durf nu weder met een
blij gemoed tot den hemel opzien, welks aanblik mij voorheen met angst vervulde. De betrach ting mijner tegenwoordige betrekking tot U, o mijn God! vervult mij wederom met een kin
derlijk vertrouwen op U, voor wien ik voorheen, in het bewustzijn mijner strafbaarheid, slechts eene slaafsche vrees koesterde.
Ik kan nu we
der met een opgeruimd hart tot den Vader bid den; ach! voorheen konde ik het niet.
Het
kwaad geweten en de knagende worm lieten de
- 172 -
gedachten niet tot Hem opklimmen. Ik was niet waardig zijn kind genoemd te worden; hoe had ik den zoeten Vadernaam kunnen uitspreken? Maar nĂş kan ik wederom de bekoorlijkheden des gebeds genieten: want Hij is wederom geheel mijn Vader. Ik ben met Hem verzoend, en nu heeft zelfs de dood niets vreesselijks voor mij; want hij is de overgang tot Hem, tot den Vader. Als ik de zonde nog aankleefde, was mij zelfs de verwijderdste gedachte aan den dood ver schrikkelijk. Slechts met sidderen dacht ik aan de eeuwigheid. Nu geeft mij het uitzigt in eene betere wereld
reeds
een en voorsmaak
van de
vreugden des hemels, die daar op mij wachten. 0! deze vreugden zal geene hervalling in de on deugd mij ontrooven. Ik zie nu al te duidelijk in, dat slechts de deugd ware, duurzame geluk zaligheid verschaft; daarom wil ik haar getrouw blijven tot aan den dood. En Gij, liefdevolle God ! die met welgevallen op mijn heilig voor nemen nederziet, geef mij moed en sterkte, om het standvastig te volbrengen, door Jezus Chris tus uwen Zoon. Amen.
- 173 -
VOORBEREIDING TOT DE HI, COMMUNIEe meeeeem
God ! eeuwige Vader! vóór dat uw Zoon de wereld verliet, hield Hij het afscheidsmaal met zijne leerlingen en sprak tot hen, terwijl Hij het brood en den wijn in zijne handen nam en
zegende: • dit is mijn ligchaam, dit is mijn bloed.” En nadat Hij beide uitgedeeld had, voegde Hij er bij: • doet dit tot mijne gedachtenis.” Ge hoorzaam aan zijne woorden, verzuimt uwe H. Kerk niet, deze geheimvolle maaltijd dagelijks te vernieuwen, en ik ben heden van voornemen,
om daaraan met ligchaam en ziel deel te nemen. Verleen mij de genade, goedertieren Vader! dat ik niet onwaardig tot de tafel uws Zoons nadere, waarop Hij, door een uitwerksel zijner onbegrijpelijke liefde, zich zelven aan mij tot spijze geeft, dat ik dit verheven geheim niet door bijgeloof en ligtzinnigheid ontheilige! Bijgeloof ware het, te denken, dat het ligcha melijk genot dezer hemelsche spijs alleen reeds toereikend zij, om het verhevene doel, waartoe
zij ons wordt aangeboden, te bereiken; dat ik
- 174 de heilzame vruchten daarvan, zonder iets van
mijnen kant te doen, inoogsten kunne. Ik ben overtuigd, dat iedere godsdienstige handeling, waaraan onze geest en ons hart geen deel nemen, ten eeuwigen leven niet werkzaam is. Overweeg, mijne ziel! waartoe de verrigting dezer heilige handeling mij voeren moet. Hier moet ik voor God en de menschen te erkennen
geven, dat ik een Christen, een belijder, ver eerder en leerling van Jezus Christus, van mijnen Heer en Heiland ben. Hier moet ik mij met mijnen Jezus op het innigste vereenigen. Hier
moet ik de gedachtenis van zijnen onschuldigen, heiligen, grootmoedigen dood, dien Hij, om ons van zonde en ellende te verlossen, ondergaan heeft, vieren – Hem in zijn leven en lijden nagaan mij over zijne liefde, zijne weldaden en de zalige betrekkingen, waarin ik tot Hem sta, verheugen en Hem daarvoor danken.
Hier moet ik Hem ,
als mijnen Heer en redder, mijne onderwerping en liefde betuigen, Hem op nieuws de belofte van trouw en gehoorzaamheid doen, en mij tot eene meer en meer zorgvuldige en bereid willige navolging zijns voorbeelds opwek ken. Hier moet ik mij in de hoop des eeu wigen levens, dewelke Hij ons door zijnen
- 175 -
dood verschaft, versterken, en deze hoop moet mij tot de overwinning over mij zelven helpen, en mij in het streven naar reine deugd en hoo gere volmaaktheid nimmer traag en moede laten worden. Hier moet ik mij eindelijk, door het
genot van deze maaltijd der liefde, met alle mij me nabij zijnde en verwijderde broeders veree nigen, en mijn hart voor alle gevoelens der achting en liefde, der welwillendheid en welda digheid, des medelijdens en der deelneming, die ik hun schuldig ben, openen. Ja, mijn God! dat wil ik doen, deze oog merken wil ik mij bij de heilige handeling voor stellen en nooit uit het oog verliezen. Laat het licht der waarheid mijn verstand verlichten, het vuur uwer liefde en der liefde van Jezus mijn hart verwarmen, en U het offer der vereering en der dankbaarheid, dat ik U brengen moet, welgevallig maken! Maar overweeg zorgvuldig, o mijn geest! of ik mij ook in zulk eenen toestand bevinde, dat ik bekwaam ben, om deze heilige, geheimvolle handeling op eene voor mij nuttige en haren Stichter welgevallige wijze te verrigten, of ik
niet onwaardig ben, mij met dit hemelsch brood, met het ligchaam mijns Verlossers, te spijzen;
- 176 –
of er niets in mij is, dat de heilrijke werkingen van dit aanbiddelijk geheim zoude kunnen belet ten, en dat het voor mij zelfs wel tot een doode lijk vergift zoude kunnen maken. Gedurig klin ken mij de woorden des Apostels in de ooren :
• de mensch beproeve zich zelven wel, voor dat • hij van dit brood ete: want wie er onwaardig » van eet, die eet zijn eigen oordeel.” Ik moet dan onderzoeken, hoe de toestand
mijner ziel gesteld is. Is dezelve zoodanig, dat ik niet behoef te schromen tot de tafel van Hem
te naderen, en mij door het genot van zijn vleesch met Hem te vereenigen, die de waarheid, het licht, het voorbeeld der volmaaktheid is? Bezielt mij de denkwijze en de geest van Jezus, wiens feest ik vieren zal? Bezielt mij werkelijk de begeerte, Hem steeds gelijkvormi
ger te worden? Is de zonde mij werkelijk ge haat, en ben ik derzelve geheel afgestorven? Gevoel ik een ernstig streven in mij, om mij zelven gedurig meer te volmaken? - Ik heb wel mijne zonden met een gebroken hart gebiccht , heb ze opregtelijk berouwd, en het heilig voor nemen gemaakt, om ze niet weêr te bedrijven, maar op den weg der waarheid en der deugd
standvastig voort te gaan. Ben ik echter ook
– 177 -
zeker, dat dit voornemen mij waarlijk ernst is, en behoef ik niet te vreezen, dat ik met vro
men ijver iets beloofd heb, dat ik in het ver volg niet zal nakomen? Heb ik moed en kracht
genoeg, de ijzeren banden der gewoonte, die mij tot de zonde trekken, te verbreken? Ben ik sterk genoeg, de bekoringen der ondeugd en des boozen voorbeelds op den duur te weder staan ? Zal ik bekwaam zijn, om, in alle ge vallen, naar de strenge voorschriften der rede en des Evangeliums te handelen ? Met een woord : heb ik den ouden mensch werkelijk af
gelegd ? Heb ik mijne gevoelens werkelijk ver anderd, of zoek ik slechts met zulke voorspie
gelingen mij aangenaam te misleiden ? Alwetende ! aan U is het bekend, hoe dik
wijls dit reeds het geval was, hoe dikwijls ik de beste voornemens, die ik op den eenen dag maakte, op den anderen verbrak ; hoe zelden ik de besluiten, die ik toch in het vuur der
Godsvrucht zoo vast bepaalde, ten uitvoer bragt; hoe dikwijls ik in de misstappen terug viel,
wier vermindering ik toch zoo ernstiglijk voor genomen had.
-
-
O mijn God! als ik dit bedenk, dan dringt een billijk mistrouwen op mijne krachten zich 12
- 178 -
aan mij op. Ik gevoel het, dat ik uwe ver sterking, uwe genade behoeve; dat ik zorg vuldiger over mij zeiven moet waken. 0, mogt het U behagen, barinhartige God ! mijne goede voornemens te zegenen, nieuw licht, nieuw leven, nieuwe kracht in mijn hart te storten, opdat mijn goede wil de gewenschte vruchten voortbrenge; opdat ik het doel der volmaaktheid gedurig meer nadere, en zoo aan U en uwen Zoon steeds gelijkvormiger worde! Maar wie is Hij, tot wiens tafel ik naderen –
met wiens ligchaam ik mij spijzen wil ? - 0 mijne ziel ! verhef en verblijd u: Hij is de Zoon des eeuwigen Vaders, aan wien. Deze zijn wel behagen heeft ; Hij is de van God gezonden Leeraar der waarheid en der deugd; de groote bevorderaar en hersteller der menschelijke waar digheid en gelukzaligheid, de magtige redder van dwaling, slavernij en zonde – van de vrees des doods en der helle; de verheven middelaar tusschen God en de menschen,
die ons der
Godheid nader gebragt heeft, die door zijne leer, door zijn groot werk op aarde en des zelfs altijddurende werkingen en gevolgen, veel meer licht, troost, geestelijk leven, hoop, ver trouwen, vreugde en zaligheid onder de sterve
– 179 –
lingen verbreid heeft, dan eenig wijze, wetge ver of weldoener der menschen vóór Hem ge daan heeft, of doen konde.
Uwe gedachtenis, die ik, door het genot dezer H. maaltijd, bijzonderlijk viere, zal mij heden, zal mij eeuwig dierbaar zijn , Zoon des Allerhoogsten ! uw beeld, het beeld uwer ver hevene deugd, uwer onvermoeide zachtmoedig heid en menschen liefde, uwer allesoverwinnende
standvastigheid en geduld zal mijnen geest zoo lang tegenwoordig zijn, tot dat ik het geluk zal hebben ,
U in eene betere wereld nader te
leeren kennen.
Dan zal mijn geloof met aan
schouwen verwisseld worden.
Dan
zal ik U,
dien mijne ziel bemint, en naar wiens gemeen schap zij smacht, van aangezigt tot aangezigt zien , en de heerlijkheid aanschouwen, die de Vader U gegeven heeft. Vóór dat ik tot uwe tafel, o Jezus ! nadere,
wat kan ik beter doen, dan dat ik mij nog aan uwe woorden , leeringen en vermaningen bij het laatste Avondmaal, dat Gij met uwe leerlingen hield, herinnere, en mij daarmede stichte? ,, Mijne kinderen !” – dus spraakt Gij
tot hen - ,, ik heb zeer verlangd, voor mijn afscheid, het Paaschlam met u te eten. 12 *
Ik ben
- 180 -
nog een korten tijd bij u : gij zult mij zoeken, maar waar ik heen ga, daar kunt gij nog niet komen. Ik geef u een nieuw gebod, dat gij elkander zoo bemint, als ik u bemind heb.
Daaruit zal een ieder erkennen, dat gij mijne leerlingen zijt. Dat uw hart niet bedroefd worde! gelooft gij aan God, zoo gelooft ook aan mij. In mijns vaders huis zijn vele wo ningen: ik ga, om voor u eene plaats te berei den, opdat, waar ik ben, gij ook zijt. Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot den Vader dan door mij. Âť Bemint gij mij, zoo onderhoudt mijne gebo den , maar wie mij bemint, die zal van mijnen Vader bemind worden, en ik zal hem ook be
minnen. Ik laat U mijnen vrede, ik geef u mijnen vrede, niet den vrede, dien de wereld geeft. Gelijk de Vader mij bemind heeft, zoo heb ik U ook bemind : blijft dan in mijne lief de : als gij mijne geboden onderhoudt, zoo zult gij
in mijne liefde blijven. Maar dit is mijn gebod, dat gij elkander bemint, gelijk ik u bemind heb.
Âť Vader ! ik heb uwen naam den menschen ,
die Gij mij gegeven hebt, geopenbaard. Ik bid daarom voor hen, want zij zijn de uwe. Bewaar
- 181 –
hen voor het kwaad en heilig hen in de waar heid. Ik bidde voor alle diegenen, die in mij gelooven zullen, opdat zij alle een zijn, gelijk Gij, Vader ! in mij zijt, en ik in U ben, en opdat zij aldus in ons zijn, dat de wereld ge loove, dat Gij mij gezonden hebt. Vader ! ik
wil, dat diegene, die Gij mij gegeven hebt, met mij zijn, opdat zij mijne heerlijkheid zien, die Gij mij gegeven hebt. Vader ! ik heb hun uwen naam bekend gemaakt, en ik zal hun nog meer bekend maken, opdat de liefde,
waarmede Gij mij bemind hebt, in hen zij, en ik in hen.”
Dit waren uwe woorden, o Jezus! bij het af scheid, dat Gij van uwe geliefden naamt. Zij zullen voor mij onvergetelijk zijn. Liefde is derzelver groote inhoud, gelijk deze ook de in houd uws levens - de oorzaak uws doods was.
Liefde was het, die U tot de instelling van dien H. maaltijd, waarin Gij U zelven gaaft, bewoog. » Doet dit tot mijne gedachtenis,” zeidet Gij; » ik wil bij u zijn, tot aan het einde der we reld.” – Ik ware niet waardig, uw leerling te heeten, als, bij deze herinnering, mijn hart niet van den geest der liefde bezield en door
drongen wierd. Liefde is toch alles, wat Gij
– 182 -
van mij begeert, en wie heeft meer regt dan
Gij, om dezelve van mij te eischen ? Gij hebt dit, ja, met alles wat dierbaar was, gekocht. Hier – hoor, o eeuwige God ! mijnen eed hier in uwe tegenwoordigheid, voor dit altaar, zweer ik kinderlijke liefde tot U, Vader in den hemel ! hartelijke liefde tot U; ongeveinsde liefde tot alle menschen zal de drijfveer van mijn denken en handelen – de drijfveer van mijn geheel gedrag zijn. Zij zal mij de vervulling van ieder', zelfs van den zwaarsten pligt, ligt, en van ieder offer, dat Gij van mij vraagt, aan
genaam maken.
Uit deze bron wil ik voor
namelijk kracht ten goeden, troost in lijden en rust in den dood scheppen. Liefde is en werkt enkel zaligheid. Voor haar wil ik mijn geheel hart openen, hare ingevingen en aandrift steeds
gewillig en onverwijld opvolgen. En zoo nader ik dan, eeuwige Vader ! tot de tafel uws Zoons. Nu, daar ik der zonde eeuwigen haat gezworen en met U het onverbreekbaar verbond der liefde
gesloten heb, behoef ik voor het onwaardig genot van dezen heiligen maaltijd niet te vree zen. Neen – hier, waar mij alles tot heilige
vreugde opwekt en alles mij vertrouwen op God inboezemt, hier moet ik niet met sidderen en
- 183 -
beven, niet met tranen der angst en des kom mers, maar wel met tranen der liefde en vreugde verschijnen. Hier heb ik gemeenschap met U, o God! den besten goedertierensten Vader, en de innigste gemeenschap met Jezus, den liefde vollen Heiland.
-
Vol kinderlijk vertrouwen ga ik dan tot uwe heilige tafel. Zegen mij, o Heer ! van den troon, uwer genade, en laat mij dezen H. maaltijd tot mijne versterking en tot mijn heil nuttigen ! Amen. -
een
GEBEDEN NA DE H. COMMUNIE. -e-e-ee-en-ei
God ! ik heb het brood des levens genoten, en ben in de innigste vereeniging met uwen Zoon getreden. Opgetogen over dit wonder vol geheim, werp ik mij, onbegrijpelijke God ! voor uw altaar neder,
en dank U in het stof
voor eene genade, waarvoor de menschelijke
spraak geene woorden heeft. Want, o ! ik ge voel, met heiligen eerbied en tegelijk met ver rukkende vreugde, de groote namelooze veran
dering, welke in mijne ziel geschied is. Ik
- 184 -
mag - ik kan roepen met den Apostel:
Ik
leef, doch niet ik, maar Christus leeft in mij. Niets zal mij meer van Hem scheiden, geene vervolging, geen lijden, geene verleiding, geen eigen baat, geene magt dezer aarde zal mij meer verwijderen van Hem , met wien ik nu in de naauwste verbinding sta , en die het licht, de waarheid en het leven is. Maar, goedertieren, liefdevolle God ! hoe zal ik U genoeg danken voor alle genade en weldaden, die Gij mij heden, door het genot van uwen H. maaltijd, verleend hebt ? Dank – de innigste, vurigste dank zij U voor alle goede gedachten en gevoe lens, die mij bezielen, - voor alle geestelijke vreugde, die ik genoten, - voor alle verster king en verkwikking, die ik daardoor verkregen heb. Dank zij U, weldadig God ! dat de leerin gen en beloften des Christendoms mij wederom meer en meer gewigtig geworden zijn, meer dan het gewoonlijk in het dagelijksche, bezige leven geschieden kan. Ja, ik heb hare kracht tot mijne opwekking en geruststelling ondervon
den. Ik heb de gelukzaligheid, welke reeds hier den Christen eigen is, erkend en gevoeld. Nu moet en wil ik ook de voorregten, waar
mede Gij mij, Algoede! als een Christen, als
- 185 een' met U verzoenden - met uwen Zoon ver
eenigden, begenadigd hebt, mij zorgvuldig ten nutte maken.
Ik wil niet meer slaafsch, maar
kinderlijk denken en handelen; de dingen dezer wereld niet zoo aanzien , niet zoo bezitten of
verliezen, als of zij mijn hoogste goed – als of gelukzaligheid met derzelver bezit en ellende met derzelver verlies noodzakelijk verbonden ware; niet met een droevig gelaat en een be drukt hart, maar met een helderen geest en een blij gemoed op den weg des pligts en der deugd wandelen; niet uit dwang en met tegen zin, maar met lust en vreugde, zoo veel goed doen, als ik doen kan. - Zoo moet en wil ik
iedereen door mijn gedrag zeggen, hoe vrij – hoe blijmoedig -- hoe gerust en te vreden hoe wijs en goed de Christen is, die dezen naam met de daad en in waarheid draagt. - Ja, blij moedig en getroost wil ik nu mijnen weg ver volgen. Ik gevoel mij gesterkt, door levendiger erkentenis en toepassing van de leeringen der waarheid. Ik gevoel mijne waardigheid, mijne bestemming als mensch en als Christen, en ge voel het, dat de Christen alles vermag door Hem , die hem daartoe bekwaam maakt, door
Jezus Christus. Lafhartige klagten over zwak
- 186 -
heid en onvermogen ten goeden, zouden mij ver nederen en onteeren.
Maar de krachten, die
Gij, mijn Schepper en Onderhouder ! mij geeft en dagelijks geven zult, getrouwelijk aan te wenden, dit is mijn pligt, en het zekerste middel, dezelve te beoefenen, te versterken en
gedurig meer goeds daarmede uit te voeren. Maar ook met nieuwe zorg en voorzigtigheid moet en wil ik mijnen weg voortzetten, opdat ik op denzelven niet struikele, niet valle en het doel niet misse ! Ik zal nog altijd meni gerlei hindernissen van buiten en nog dikwijls sterker tegenstand van binnen te bestrijden heb ben. Het pad, dat ik te betreden heb, is niet van alle beletselen en gevaren vrij. De zegepraal is nog niet volkomen bevoch ten - het einde der loopbaan nog niet bereikt. De gevoelens en gedachten, die mij nu bezie len, zullen en kunnen niet altijd denzelfden graad van levendigheid en sterkte behouden; bezigheden, verstrooijingen, verdrietige voor vallen, ongunstige omstandigheden, kunnen de zelve ligtelijk verdonkeren en verzwakken.
Daarom wil ik voorzigtig over mij zelven en over alles, wat buiten mij omgaat, waken, mij
zelven en den toestand mijns harten dikwijls
- 187 -
beproeven, mij zelven en mijne betrekkingen jegens God en de menschen nimmer - in de verstrooijingen der wereld even zoo weinig als in de eenzaamheid - geheel uit het oog ver
liezen ; mij dikwijls deze plegtige oogenblikken der Godsvrucht en mijne toen genomene beslui ten herinneren, en de gewone, dagelijksche Godvruchtige oefeningen nimmer zonder nood verzuimen. Mijn geest behoeft niet slechts som wijlen feestelijk , maar dagelijksch, gezond voedsel, en dit wil ik hem geven. God ! Gij kent mijn hart en ziet, dat het op regt gezind is. Nimmer moet geveinsheid mij bevlekken, nimmer ontrouw mij voor U straf baar maken. Maar een onbesmet geweten te bewaren, en vroom en blijmoedig voor uw aan gezigt te wandelen, daartoe help mij barmhar tige God ! door Jezus Christus. Amen.
- 188 -
DE ZEVEN BOET-PSALMEN,
De woorden die in deze letters staan, zijn geene
woorden van den Psalm, maar zijn er bijge voegd om den zin beter te verstaan.
Ps al m 6.
David bid, dat God hem van zijne krankheid geneze, en van Gods ontferming verzekerd, verheugt hij zich tegen zijne vijanden.
Heere ! straf mij niet in uwe verbolgenheid, en kastijd mij niet in uwe gramschap. Ontferm U mijner, Heere ! want ik ben zwak : genees mij, Heere! want mijne beenderen zijn ontsteld.
En mijne ziel is zeer ontroerd, maar Gij, Heere! hoe lang? Keer U tot mij, Heere! en verlos mijne ziel; behoud mij om uwe barmhartigheid. Want er is niemand, die in den dood uwer
gedachtig is, en wie zal U in de helle loven ? Ik ben vermoeid van zuchten, ik zal alle nachten mijn bedde wasschen, met mijne tranen zal ik mijne rustplaats begieten.
- 189 –
Mijn oog is van de verbolgenheid ontroerd; ik ben verouderd onder al mijne vijanden.
Gaat weg van mij allen, die ongeregtigheid bedrijft, want de Heere heeft de stem mijns weenens verhoord.
De Heere heeft mijn smeeken gehoord: de Heere heeft mijn gebed aangenomen. Laat alle mijne vijanden beschaamd en geheel
ontsteld worden; dat zij zich zeer haastiglijk om keeren, en zich schamen. Eer zij den Vader, enz. Psalm 81.
David verklaart, dat hij, door eene opregte be lijdenis, vergiffenis van zijne zonden bekomen heeft. Hij vermaant de boozen tot bekeering, en de goeden tot vreugde in den Heere. Zalig zijn zij, wier ongeregtigheden vergeven zijn, en wier zonden bedekt zijn. Zalig is de man, wien de Heere de zonde niet toegerekend heeft, en in wiens geest geen be drog is. Om dat ik zweeg, dat is: naliet mijne zonden te belijden, zijn mijne beenderen mijne krachten verouderd, terwijl ik den geheelen dag riep. Want dag en nacht is uwe hand op mij ver
- 190 -
zwaard : in mijne ellende heb ik mij tot U gekeerd, terwijl ik met doornen, smarten of wroegingen, gestoken wierd. Ik heb mijne misdaad aan U bekend gemaakt, en mijne ongeregtigheid heb ik niet verborgen. Ik zeide: ik zal, tegen mij, mijne ongeregtig heid den Heere belijden; en Gij hebt de boosheid mijner zonde vergeven. Hierom zal een ieder Heilige tot U bidden ten bekwamen tijde. Ja, als er groote watervloeden komen, zullen zij hem niet naderen. Gij zijt mijne toevlugt tegen de verdrukking, die mij omvangen heeft: mijne verheuging ! verlos mij van 't gene mij omringt.
Ik zal u verstand geven, [hier spreekt God] en u onderwijzen in den weg, waardoor gij gaan zult : ik zal mijne oogen op u vestigen. Weest toch niet gelijk een paard of muilezel,
die geen verstand hebben. [Hier spreekt David tot de menschen..] Bedwing met gebit en toom de kinnebakken
dergenen, die niet tot U komen. IHier spreekt David tot God ] De geessels des zondaars zijn veelvoudig : maar
- 191 -
den genen, die op den Heere hoopt, zal de barm hartigheid om vangen. Verblijdt u in den Heere, en verheugt u, gij
regtvaardigen, en roemt in Hem, allen, die opregt van harte zijt ! Eer zij den Vader, enz. P s al m
37.
David erkent de ellende, die de zonde hem ver
oorzaakt, hij smeekt om Gods bijstand tegen zijne vijanden. Heere ! straf mij niet in uwe verbolgenheid, en kastijd mij niet in uwe gramschap. Want uwe schichten steken in mij, en Gij hebt uwe hand op mij verzwaard. Daar is geene gezondheid in mijn vleesch,
ter oorzake uwer gramschap : daar is geen vrede in mijn gebeente, om mijner zonden wille. Want mijne ongeregtigheden zijn boven mijn hoofd gestegen en, gelijk eene zware last, zijn zij mij te zwaar geworden. Mijne wonden zijn stinkend en vervuld ge worden, ter oorzake mijner dwaasheid. Ik ben ellendig geworden, en ten uiterste nedergebogen; ik ga den geheelen dag bedroefd. Want mijne lenden zijn vol van bedriegelijk
– 192 -
heden; en daar is geene gezondheid in mijn vleesch.
Ik ben verdrukt, en ten uiterste vernederd; ik brieschte van 't gezucht mijns harten. Heere ! al mijne begeerte is voor uw aan schijn, en mijn zuchten is voor U niet ver borgen.
-
Mijn hart is ontroerd, mijne kracht heeft mij verlaten; ja zelfs het licht mijner oogen is bij mij niet. Mijne vrienden en mijne naasten zijn tegen
mij aangekomen en opgestaan, en mijne nabe staanden bleven van verre. En die naar mijn leven stonden, deden ge weld, en die kwaad tegen mij zochten, spraken
ijdelheden, en verzonnen den geheelen dag bedrog. Doch ik, als een doove, hoorde niet en, als
een stomme, deed mijnen mond niet open. En ik was als een mensch, die niet hoort, en die geene wederspraak in zijnen mond heeft.
Want op U, Heere ! heb ik gehoopt: Gij, Heere mijn God ! zult mij verhooren. Dewijl ik gezegd heb: dat toch mijne vijanden zich nooit over mij verblijden ! want als mijne
#
- 193 -
voeten wankelen, spreken zij trotschelijk tegen mij. Want ik ben tot de geessels bereid, en mijne smart is altijd voor mijne oogen. Want ik zal mijne misdaad openlijk belijden, en denken op mijne zonde.
Doch mijne vijanden leven, en zijn magtiger dan ik, en die mij ten onregt haten, zijn ver menigvuldigd. Die goed met kwaad vergelden, lasterden mij, omdat ik het goede volgde. Verlaat mij niet, Heere mijn God! wijk toch van mij niet af. Denk op mijne hulp, Heere, God mijner za ligheid! Eer zij den Vader, enz. Psalm
50.
David bidt God om vergiffenis zijn er zonden. Hij belooft Gode het offer van een verbrijzeld hart.
Ontferm U mijner, Ă´ God! volgens uwe groote barmhartigheid. En naar de menigte uwer erbarmingen, wisch mijne boosheid uit, 13
– 194 -
Wasch mij meer en meer van mijne ongereg tigheid, en reinig mij van mijne zonde. Want ik beken mijne boosheid, en mijne zon de is altijd voor mijne oogen. U alleen heb ik gezondigd, en kwaad voor uw aanschijn gedaan : vergeef het mij, opdat Gij geregtvaardigd wordt in uwe woorden, uwe be
loften, waardoor Gij den boetenden genade toe zegt, en overwint, als Gij beoordeeld wordt. Want zie, ik ben in boosheden voortgebragt, en mijne moeder heeft mij in zonden ontvangen. Want zie, Gij hebt de waarheid lief: de onbe kende en verborgene geheimen uwer wijsheid hebt Gij mij geopenbaard. Besproei mij met hyzop, en ik zal gezuiverd worden: wasch mij, en ik zal witter worden dan sneeuw.
Geef vreugde en blijdschap aan mijn gehoor; en dat mijne vernederde beenderen door verheu ging opspringen. e
Keer uw aangezigt af van mijne zonden, en wisch al mijne ongeregtigheden uit. Schep in mij, Ăł God! een zuiver hart, en vernieuw den regten geest in mijn binnenste. Verwerp mij niet van uw aanschijn, en neem uwen heiligen Geest van mij niet weg.
- 195 -
Geef mij weder de blijdschap uws heils; en versterk mij met een en geest, die mij bestiert. Ik zal den boozen uwe wegen leeren, en de goddeloozen zullen zich tot U bekeeren. Verlos mij van de bloedschulden, Ă´ God, God mijns heils! en mijne tong zal met blijdschap uwe regtvaardigheid verheffen. Heere! doe mijne lippen open, en mijn mond zal uwen lof verkondigen. Want hadt Gij eene offerande begeerd, ik zou ze voorzeker opgedragen hebben; de brandoffers zullen U niet aangenaam zijn. Een bedrukte geest is Gode een offer, een ver morzeld en verootmoedigd hart zult Gij, Ă´ God! niet versmaden.
Heere! doe volgens uwe goedgunstigheid aan Sion wel, opdat de muren van Jeruzalem opge bouwd worden.
Dan zult Gij de offerande van regtvaardigheid,
de opdragten en brandoffers aannemen: dan zal men kalveren op uw altaar leggen. Eer zij den Vader, enz.
13 *
– 196 – Psalm 101s
David smeekt in zijne groote bedruktheid om Gods hulp en de herstelling van Sion, welke hij zelf verlangt te beschouwen.
Heere! verhoor mijn gebed, en mijn roepen kome tot U.
Keer uw aangezigt van mij niet af: op wat dag ik verdrukt worde, neig uw oor tot mij. Op wat dag ik U aanroepe, verhoor mij haastiglijk. Want mijne dagen zijn vergaan als rook, en mijne beenderen zijn dor geworden, als een verdroogd hout. Ik ben geslagen als hooi, en mijn hart is uit
gedroogd, omdat ik vergeten heb, mijn brood te eten,
Van het geluid mijns zuchtens kleeft mijn ge beente aan mijn vleesch.
Ik ben den pelikaan der wildernisse gelijk ge worden: ik ben geworden gelijk de nachtrave in een huis.
Ik ben zonder slapen geweest, en ben gewor den als eene eenzame musch op het dak. Mijne vijanden beschimpten mij den geheelen dag; en die mij prezen, zwoeren tegen mij.
- 197 -
Omdat ik asch als brood at, en mijnen drank met tranen mengde. Ter oorzake van uwe gramschap en verbolgen heid; omdat Gij mij opgeheven en nedergestoten hebt.
Mijne dagen zijn als eene schaduwe verdwe nen, en ik ben als hooi verdord. Maar Gij, Heere! blijft in eeuwigheid, en uw gedenkteeken van geslacht tot geslacht. Gij zult opstaan, en U over Sion ontfermen; want het is tijd harer te ontfermen, de tijd is gekomen. Want hare steenen behagen uwe dienaren, en zij zullen medelijden hebben met haar stof. En de
volken zullen uwen naam vreezen,
Heere, en al de Koningen der aarde uwe heer lijkheid. Omdat de Heere Sion heeft opgebouwd, en zich in zijnen luister vertoonen zal. Omdat Hij op het gebed der nederigen heeft gezien, en hun verzoek niet versmaad heeft. Men schrijve deze dingen voor het navolgende geslacht, en het volk dat geschapen zal worden, zal den Heere loven.
Want Hij heeft van boven uit zijne heilige plaats nedergezien: de Heere heeft van den he mel nedergezien op de aarde.
- 198 -
Om het zuchten der gevangenen te hooren; om de kinderen der gedooden te ontbinden. Opdat zij in Sion den naam des Heeren ver kondigen, en zijnen lof in Jeruzalem. Als de
volken zullen te zamen komen en de
Koningen, om den Heere te dienen. Hij heeft Hem op den weg zijn er sterkte ge zegd: geef mij de weinig te mijner dagen te kennen.
Neem mij toch niet weg in ner dagen: uwe jaren duren geslacht. Gij, Heere! hebt in 't begin grondvest, en de hemelen zijn
het midden mij van geslacht tot het aardrijk ge de werken uwer
handen.
Die zullen vergaan, maar Gij blijft altijd; zij zullen allen als een kleed verouderen.
En gelijk een gewaad zult Gij ze veranderen, en zij zullen veranderd worden. Maar Gij zijt altijd dezelfde, en uwe jaren zullen niet eindigen. De kinderen uwer dienaren zullen woningen hebben, en hun zaad zal in eeuwigheid bestaan. Eer zij den Vader, enz.
- 199 – Psalm 126.
Ootmoedig smeekgebed om vergiffenis, met een vast vertrouwen op Gods barmhartigheid. Uit de diepte heb ik tot U geroepen: Heere, Heere! verhoor mijne stem. Laat toch uwe ooren luisteren naar de stem
mijner smeekingen.
Indien Gij, Heere! de ongeregtigheden gade slaat, Heere! wie zal bestaan ?
Omdat er bij U genade is, en om uwe wet; ô Heere ! heb ik U verbeid.
Mijne ziel heeft op zijn woord verbeid; mijne ziel heeft op den Heere gehoopt. Dat Israël op den Heere hope, van den mor genstond af tot den nacht toe.
Want bij den Heere is barmhartigheid, en bij Hem is overvloedige verlossing. En Hij zal Israël verlossen uit al zijne onge regtigheden. Eer zij den Vader, enz. Psalm
142.
David bidt om Gods hulp tegen de geweldige aanvallen der goddeloozen.
Hij bidt, dat God
hem geleide, en voorzegt den ondergang zijn er vijanden. Heere! verhoor mijn gebed! luister naar mijn -
- 200 -
smeeken volgens uwe waarheid: verhoor mij volgens uwe regt vaardigheid. En treed niet in 't gerigt met uwen dienaar; want geen levend mensch zal voor uw aanschijn regtvaardig zijn. Verhoor mij: want de vijand heeft mijne ziel vervolgd. Hij heeft mij in 't duister gesteld, gelijk degenen, die overlang dood zijn. En mijn geest is in mij beangst; mijn hart is in mij ontsteld geworden. Ik ben der oude tijden indachtig geweest: Ik overwoog al uwe weldaden ; de werken uwer handen overdacht ik.
Ik heb mijne handen tot U uitgestrekt.
Mijne
ziel is voor U als aarde zonder water.
Heere! verhoor mij haastiglijk, mijn geest is bezweken. Keer toch uw aanschijn van mij niet af, of ik ik zal worden gelijk die ten grave dalen.
Doe mij vroeg uwe barmhartigheid hooren; want ik heb op U gehoopt. 'Maak mij den weg bekend, dien ik moet bewan delen, want tot U heb ik mijne ziel opgeheven. Heere! verlos mij van mijne vijanden; tot U
heb ik mijnen toevlugt genomen. Leer mij uwen wil doen, want Gij zijt mijn
- 201 -
God; uw goede Geest zal mij leiden op den reg ten weg.
Om uwen naam, Heere! zult Gij mij doen leven, door uwe geregtigheid zult Gij mijne ziel uit de verdrukking trekken. En door uwe barmhartigheid zult Gij mijne vijanden verdelgen. En Gij zult ze allen vernie len, die mijne ziel verdrukken, want ik ben uw dienaar.
Eer zij den Vader, enz.
LITANIE VAN ALLE HEILIGEN, Heere! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer. Heere! ontferm U onzer. Christus! hoor ons. Christus ! verhoor ons.
God, hemelsche Vader ! ontferm U onzer. God Zoon, Verlosser der wereld ! ontferm U OnZer'.
God H. Geest ! ontferm U onzer.
. H. Drievuldigheid, ĂŠĂŠn God ! ontferm U onzer. H. Maria! bid voor ons.
- 202 –
H. Moeder Gods! bid voor ons. H. Maagd der maagden! bid voor ons. H. Michaël ! H. Gabriël ! H. Rafaël !
Alle H. Engelen en Aartsengelen! Alle H. Koren der Zalige Geesten!
H. Joannes de Dooper! H. Jozef! Alle H. Patriarchen en Profeten ! H. Petrus ! H. Paulus ! H. Andreas! H. Jacobus! H. Joannes! H. Thomas ! H. Jacobus!
H. Filippus! H. Bartholomeus! H. Mattheus !
H. Simon ! H. Thadeus! H. Matthias! H. Barnabas ! H. Lucas! H. Marcus!
j
– 203 -
Alle H. Apostelen en Evangelisten! Alle H. Leerlingen des Heeren ! Alle H. onnoozele kinderen ! H. Stefanus! H. Laurentius ! H. Vincentius !
H. Fabianus en Sebastianus! H. Joannes en Paulus! H. Cosmas en Damianus!
H. Gervasius en Protasius! Alle H. Martelaars! H. Silvester!
H. Gregorius! H. Ambrosius !
H. Augustinus! H. Hieronimus ! H. Martinus! H. Nicolaus!
Alle H. Bisschoppen en Belijders! Alle H. Leeraars! H. Antonius! H. Benedictus!
H. Bernardus! H. Dominicus! H. Franciscus!
Alle H. Priesters en Leviten!
- 204 –
Alle H. Monniken en Kluizenaars! V
H. Maria Magdalena! H. Agatha! H. Lucia !
#
H. Agnes!
3 S
H. Cecilia !
#
H. Catharina! H. Anastasia !
e
Alle H. Maagden en Weduwen! Alle Gods geliefde Heiligen ! Wees genadig ; spaar ons Heere. Wees genadig; verhoor ons Heere. Wees genadig, verlos ons Heere. Van alle kwaad,
Van alle zonden, Van uwe gramschap,
\
Van een haastigen en onvoorzienen dood, | Van Van Van Van Van
de listen en lagen des duivels, 3. gramschap, haat en allen kwaden wille, 3 den geest der onkuischheid, # bliksem en onweêr, = den eeuwigen dood, ſ?
Door het geheim uwer mensch wording, Door uwe komst in het vleesch, Door uw geboorte, Door uy doopsel en H. vasten,
G -
- 205 -
Door Door Door Door
uw kruis en bitter lijden, uwen dood en uwe begravenis, uwe heilige verrijzenis, uwe wonderlijke Hemelvaart,
Door de komst van den H. Geest den Ver trooster,
In den dag des oordeels, Wij zondaars, wij bidden U, verhoor ons. Dat Gij ons wilt sparen, wij bidden U, verhoor OIS,
Dat Gij onze misdaden kwijtscheldt,
W
Dat Gij U gewaardigt, ons tot eene ware boetvaardigheid te geleiden, Dat Gij U gewaardigt, uwe heilige kerk te bestieren en te beschermen,
Dat Gij U gewaardigt, den Roomschen Paus en al de Geestelijkheid in den heiligen Godsdienst te bewaren,
Dat Gij U gewaardigt, de vijanden der hei lige kerk te vernederen,
Dat Gij U gewaardigt, den Christen Konin gen en Prinsen vrede en eendragt te geven, Dat Gij U gewaardigt, alle Christen volken vrede en eenigheid te verleenen,
Dat Gij U gewaardigt, ons in uwen heiligen dienst te versterken en te bewaren,
|
A
- 206 -
he-)
Dat Gij U gewaardigt, onze harten tot melsche begeerten op te wekken,
Dat Gij U gewaardigt, al onze weldoeners met de eeuwige goederen te vergelden,
Dat Gij U gewaardigt, onze zielen, en de zielen onzer broederen, vrienden en wel
doeneren van de eeuwige verdoemenis te behoeden,
Dat Gij U gewaardigt, de vruchten der aarde te geven en te bewaren, Dat Gij U gewaardigt, alle overledene ge loovigen de eeuwige rust te geven, Dat Gij U gewaardigt, ons gebed te verhoo *
ren,
|
Zoon Gods!
-
-
Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld! spaar ons, Heere. Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld! -
verhoor ons, Heere.
Lam Gods wegnemende de zonden der wereld! ontferm U onzer, Heere. Christus ! hoor ons. Christus ! verhoor ons. Heere! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer. Heere! ontferm U onzer.
Onze Vader enz.
- 207 Psalm 69.
6 God! kom mij te hulpe: Heere! haast U, om mij te helpen. Dat zij beschaamd en bevreesd worden, die mijne ziel zoeken.
Dat zij terug wijken en zich schamen, die mij kwaad willen.
Dat zij terstond met schaamte terug keeren, die
mij zeggen: Ha! zeer wel. Dat zij zich in U verheugen en verblijden, allen die U zoeken; en dat zij, die uw heil bemin nen, altijd zeggen: de Heere zij hoogelijk geprezen.
Doch ik ben behoeftig en arm; o God! help mij. Gij zijt mijn Helper, en mijn Verlosser : Heere! vertoef niet.
Eer zij den Vader , enz. Maak uwe dienaars zalig, Mijn God! die in U hopen. Heere! wees ons een sterke toren
Tegen onzen vijand. Dat de vijand geene overhand op ons krijge. En dat de zoon der boosheid zich niet ver
stoute, ons te beschadigen. W.
Heere! doe ons niet naar onze zonden :
A.
Noch vergeld ons naar onze boosheden.
Laten wij bidden voor onzen Paus N. De Heere spare hem, behoude hem in 't le ven, make hem zalig op de aarde, en le vere hem niet aan den wil zijn er vijanden. Laten wij bidden voor onze weldoeneren. Heere! gewaardig U, allen, die ons goed doen, om uws naams wille, met het eeu
:
wige leven te vergelden. Amen. Laten wij bidden voor de geloovigen, die overleden zijn. Heere! geef hun de eeuwige rust, en het eeuwig licht verschijne hen. Dat zij in vrede rusten. A. Amen. Voor onze broederen, die afwezig zijn. Mijn God! maak zalig uwe dienaars, die in U hopen. Zend hun hulp uit de heilige plaats, En uit Sion bescherm hen.
:
Heere! verhoor mijn gebed, En mijn roepen kome tot U. Laten wij bidden.
Ă´ God! wien het altijd eigen is, te sparen en genadig te zijn, ontvang ons gebed, opdat uwe goedertierene barmhartigheid ons en al uwe die naars, die door de ketens der zonden gebonden zijn, genadiglijk ontbinde.
- 209 -
Wij bidden U, Heere! verhoor onze ootmoe dige gebeden, en spaar hen, die hunne zonden belijden ; opdat wij te zamen vergiffenis en vrede van U verwerven.
Toon ons genadiglijk, Heere! uwe onuitspre kelijke barmhartigheid, en verlos ons van alle zonden, en te gelijk van de straffen, die wij door dezelve verdiend hebben.
รณ God ! die door de zonden vergramd, en door de boetvaardigheid verzoend wordt, ont vang genadiglijk de gebeden uws volks, dat zich voor 't aanschijn uwer heerlijkheid neder werpt; neem de geesels uwer verbolgenheid weg, die wij door onze misdaden verdienen. Almagtige, eeuwige God ! ontferm U over uwen dienaar, onzen Paus , en bestier hem ,
volgens uwe goedertierenheid, in den weg des eeuwigen levens; opdat hij, door uwe gunst, begeere wat U behaagt, en hetzelve met alle kracht volbrenge. รณ God ! van wien de heilige begeerten, de goede voornemens, en de regt vaardige werken voortkomen, geef uwe dienaren dien vrede, welken de wereld niet geven kan, opdat onze harten tot het volbrengen uwer geboden neigen, en wij, van de vreeze der vijanden ontslagen 14
– 210 –
zijnde, door uwe bescherming, in rust leven
i mogen.
Ontvonk , ô Heere !
onze nieren en harten
door het vuur van den Heiligen Geest ; opdat wij U met een zuiver ligchaam dienen, en met een rein hart behagen. God, Schepper en Verlosser aller geloovigen !
geef aan uwe dienaars en dienaressen vergiffenis van al hunne zonden, opdat zij de genadige kwijtschelding, daar zij altijd naar verlangd hebben, door ootmoedige smeekingen mogen ver Wer Ven,
Wij bidden U, o Heere ! voorkom onze wer ken door den invloed uwer genade, en voltrek ze door uwe medewerking, opdat alle onze ge beden en werken altijd van U beginnen en , begonnen zijnde, door U voltrokken worden.
Almogende, eeuwige God ! die over levenden en dooden heerscht, en U ontfermt over allen,
die Gij voor weet, dat door het geloof en de werken de uwen zijn zullen; wij bidden U oot moediglijk, dat degene, voor wie wij onze gebeden storten, hetzij, dat zij nog in deze wereld leven, of, reeds tot de eeuwigheid zijn
overgegaan, op de voorspraak van al uwe Hei ligen, door uwe genade, vergiffenis van al
- 2l 1 -
hunne
zonden
verwerven, door onzen Heere
Jezus Christus, uwen Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenigheid des heiligen Geests, God in alle eeuwigheid. Amen.
W. De almagtige en barmhartige God verhoo re OnSe
A.
Amen.
W. Dat de geloovige zielen door Gods barmhar tigheid rusten in vrede. A.
Amen. -me-ďźŒ
Eem er
LITANIE TOT DE ALLERHEILIGSTE DRIEVULDIGHEID, -eeeee
Heere ! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer. Heere ! ontferm U onzer.
God Vader, uit wien alle dingen zijn ! God Zoon, door wien alle dingen zijn ! God Heilige Geest, in wien alie dingen zijn !
Heilige en ondeelbare Drievuldigheid! Onbegrijpelijke Majesteit ! Onveranderlijke Almagt ! 14 *
- 212 -
Oneindige Wijsheid ! . Onuitputbare Goedheid ! Heer der Heerschappijen ! Eeuwige Wet ! Eeuwige Waarheid! God almagtige Koning ! Die alléén God, en één God zijt ! Gij, in wien wij leven, ons bewegen en
A
het wezen hebben !
Wiens Majesteit de aarde vervult ! \ God, wien alléén de glorie, en alle eer
toekomt ! Gij, die ons vertroost in onze kwellingen ! Die alléén groote wonderen doet ! Die zijt en waart en komen zult ! Regtvaardig en schrikkelijk in uw oordeel ! Heerlijk en wonderbaarlijk in uw Rijk ! Eeuwige Vader ! Eeniggeboren Zoon ! H. Geest, van beiden voortkomende !
ó H. Drievuldigheid, één God ! Wees genadig; spaar ons, Heere. Wees genadig; verhoor ons Heere. Wees genadig ; verlos ons Heere. Van alle kwaad , verlos ons Heere. Van alle zonden, verlos ons Heere.
|
- 213 -
Van alle ongeloovigheid, Van de overtreding uwer geboden, Van de versmading uwer gaven, Van het verzuim der heilige dingen, Van den eeuwigen dood, d Door uwe almagt, Door uwe wijsheid, Door uwe oneindige goedheid, Door uwe groote barmhartigheid, Door uwe lijdzaamheid en langmoedigheid, Wij zondaars; wij bidden U, verhoor ons. Dat Gij ons de genade wilt verleenen, om altijd en overal te belijden, dat Gij de ware God zijt; Dat Gij ons de genade wilt verleenen, om U te
eeren als éénen God in drievul
digheid van Personen, en de drievuldig heid in de éénigheid der Natuur aan te bidden ;
Dat Gij ons de genade wilt verleenen, om U uit geheel ons harte lief te hebben;
Dat Gij het volk, hetwelk uwen heiligen naam toegeheiligd is, wilt behouden en zalig maken; -
Dat Gij den dwalenden genade wilt verlee nen, om tot den weg der regtvaardig
- 214 -
heid terug te keeren; wij bidden U, ver hoor ons.
Dat Gij U gewaardigt, den overledenen geloovi gen de eeuwige rust te geven; Wij bidden U , verhoor ons.
Dat Gij U gewaardigt, ons te verhooren ; Wij bidden U, verhoor ons.
ó Heilige Drievuldigheid ! verlos ons. ô Heilige Drievuldigheid ! maak ons zalig. ô Heilige Drievuldigheid ! maak ons levend. Heere ! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer.
Heere ! ontferm U onzer. Onze Vader, enz. W. Laten wij loven den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. A. Laten wij die loven en verheerlijken in alle 66UlWen,
V. Geloofd zijt Gij, Heere ! in het uitspansel des Hemels.
A. En alle eer, glorie en lof waardig in alle GOU1WEn .
W. Dat God ons zegene, onze God; God ze gene ons.
A. Dat geheel de aarde Hem vreeze. V. Heere verhoor mijn gebed. A. En mijn roepen kome tot U.
- 215 -
Laten wij bidden. Almagtige, eeuwige God ! die uwe dienaren, door de belijdenis van het ware geloof, de heer lijkheid der eeuwige Drievuldigheid hebt doen
kennen, en in de oppermagtige Majesteit geleerd hebt, ĂŠĂŠn Wezen te aanbidden ; wij bidden U, ons in dat geloof zoodanig te bevestigen, dat wij alle tegenspoeden standvastiglijk mogen ver duren. Dit bidden wij U, door Jezus Christus, onzen Heere.
Amen.
LITANIE TOT DEN H. GEEST,
LHeere! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer. Heere! ontferm U onzer. Christus! hoor ons. Christus ! verhoor ons.
God, hemelsche Vader! ontferm U onzer. God Zoon, Verlosser der wereld ! ontferm U OnZer',
God H. Geest ! ontferm U onzer,
- 216 -
H. Drievuldigheid, één God ! H. Geest ! die van den Vader en den Zoon
voortkomt, Geest des Heeren , God van Israël !
H. Geest ! die de heerschappij voert over het menschdom,
H. Geest ! die de gansche aarde vervult, Die alle krachten bezit,
Die alle goed werkt en in alles voorziet, Die de Hemelen versiert, Geest der waarheid, die ons alles ingeeft, alle gaven uitdeelt, Geest van wijsheid en verstand ! Geest van raad, sterkte, wetenschap en godsvrucht ! Geest
van
de vreeze des Heeren en van
voorzigtigheid !
H. Geest ! naar wiens ingeven de heilige mannen Gods gesproken hebben, H. Geest ! die de toekomende dingen aan kondigt, H. Geest ! gave en belofte des Vaders, H. Geest, Vertrooster ! die de wereld over tuigt ,
H. Geest ! door wien de duivelen uitgedreven worden,
\
- 217 -
H. Geest ! uit wien wij herboren worden, H. Geest ! door wien de liefde Gods in onze harten uitgestort is. Geest der aanneming tot kinderen Gods ! Geest van genade en barmhartigheid ! Geest! die onze zwakheid te hulpe komt en aan onzen geest getuigt, dat wij kin deren Gods zijn, Goedertieren Geest die zoeter dan honig zijt, H. Geest ! onderpand onzer erfenis, die op den regten weg leidt, Oppergeest ! die levend maakt en versterkt,
Geest van zaligheid, oordeel en blijdschap ! Geest van geloof, vrede en vurigheid! Geest van ootmoed, liefde en kuischheid !
Geest van goedertierenheid, goedheid en langmoedigheid ! Geest van zachtmoedigheid, waarheid, ĂŠĂŠn heid en vertroosting ! Geest van verbrijzeling des harten, van belofte, vernieuwing en heiligmaking! Geest van leven, van geduld, onthouding en zedigheid !
Geest van allerhande genaden ! Wees genadig; spaar ons, H. Geest ! Wees genadig; verhoor ons, H. Geest !
- 218 -
Van den geest der dwaling; ô Geest van dén le venden God ! verlos ons.
Van den onzuiveren geest, ô Geest van den levenden God ! verlos ons.
Van den geest der Godslastering, Van
alle verhardheid in het kwaad en van
vertwijfeling,
Van alle vermetelheid en wederspraak te gen de bekende waarheid, Van alle boosaardigheid en kwade gewoonte, Van het benijden der broederlijke liefde, Van onboetvaardigheid in ons uiterste, Door uwe eeuwige voortkomst van den Wa der en den Zoon, Door uwe onzigtbare zalving, Door de volheid der genade, waarmede Gij de H. Maagd Maria begunstigd hebt, Door dien vloed van Heiligheid, waarmede
f
Gij de Moeder des Heeren in de ontvan genis des Woords als deedt overstroomen,
Door uwe Heilige verschijning bij het Doop sel van Christus,
Door uwe heilzame komst over de Apos telen,
Door de onuitsprekelijke goedheid, waar mede Gij de Kerk bestiert, de Opper
|
- 219 -
hoofden veréénigt, de Martelaars versterkt, de Leeraars verlicht en de geestelijke ordens instelt, ô Geest van den levenden God ! verlos OLDS,
Wij zondaars, wij bidden U, verhoor ons. Dat wij naar den geest mogen wandelen, en" de begeerte des vleeschs niet volbrengen, Dat wij U nimmer bedroeven, Dat Gij alle kerkelijke ordens in den H. Gods dienst en den waren geest wilt bewaren,
Dat Gij aan het Christen volk één hart en ééne ziel wilt geven, Dat Gij ons volharding, de volmaking aller deugden, wilt verleenen, Dat Gij U gewaardigt, ons te verhooren, Geest van God !
Lam Gods,
wegnemende de zonden 'der
WB
reld ! stort uwen H. Geest over ons.
Lam Gods, wegnemende de zonden der
W6
reld ! zend over ons den beloofden Geest des Vaders.
Lam Gods, wegnemende de zonden der we reld! geef ons den goeden Geest. Heere ! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer.
Heere ! ontferm U onzer.
Onze Vader, enz.
- 220 -
V.
De genade van den H. Geest.
A.
Verlichte onze zinnen en harten.
Amen.
Laten wij bidden. Ă´ God! die de geloovigen door de verlichting van den H. Geest onderwezen hebt, geef aan ons, dat wij in dien zelfden Geest de ware
wijsheid bezitten, en ons altoos in zijne ver troosting verheugen mogen, door Christus, on zen Heere.
Amen.
L O F Z A N G:
Veni, Creator Spiritus. Kom Schepper, H. Geest ! bezoek de zielen dergenen, die U toebehooren, en vervul met uwe genade de harten, die Gij geschapen hebt. Gij, die den Vertrooster, de gave des Aller hoogsten Gods, de levende bron, vuur, liefde en geestelijke zalving genaamd wordt. Gij zijt zevenvoudig in uwe gaven; Gij zijt de vinger van 's Vaders regterhand; Gij zijt de
belofte des Vaders, de tongen met allerhande talen begiftigende. Ontsteek uw licht in onze zinnen, stort uwe
- 22l liefde
in
onze
harten:
versterk ons zwakke
vleesch met eene gedurige kracht. Verdrijf den vijand verre van ons, en geef ons haastiglijk den vrede; zoo zullen wij onder uw geleide vlieden al wat ons schadelijk is. Geef, dat wij door U den Vader en den Zoon kennen, dat wij steeds gelooven, dat Gij beider Geest zijt. Eere zij Gode, den Vader en den Zoon, die van den dood verrezen is, en den Vertrooster,
den H. Geest, in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
LITANIE VAN DEN ZOETEN NAAM JEZUS,
Heere! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer. Heere ! ontferm U onzer.
Christus ! hoor ons. Christus ! verhoor ons, God hemelsche Vader !
Ontferm U onzer.
- 222 -
God Zoon, Verlosser der wereld ! God H. Geest.
H. Drievuldigheid, ĂŠĂŠn God !
Jezus, Zoon van den levenden God! Jezus, bestralend licht des Vaders !
Jezus, Jezus, Jezus, Jezus,
glans van het eeuwige licht ! Koning der heerlijkheid! Zonder regt vaardigheid! Zoon van de Maagd Maria!
Jezus, sterke God !
Jezus, Vader der toekomende eeuwen ! Jezus, verkondiger van Gods verheven Raad! Allermagtigste Jezus ! Allersterkste Jezus ! Allervolmaakste Jezus ! Wonderdoende Jezus ! Allerzoetste Jezus ! Allerliefste Jezus !
Jezus, klaarder dan de Zon !
Jezus, liefelijker dan de Maan ! Jezus, glansrijker dan de Sterren ! Wonderlijke Jezus! Vriendelijke Jezus!
Eerwaardige Jezus !
Allerootmoedigste Jezus! Armoedigste Jezus !
)
- 223 Goedertierenste Jezus !
Allergeduldigste Jezus! Allergehoorzaamste Jezus! Allerzuiverste Jezus !
Jezus, Jezus, Jezus, Jezus, Jezus, Jezus, Jezus, Jezus, Jezus, Jezus,
minnaar der zuiverheid ! minnaar des vredes! onze liefde !
oorsprong des levens ! voorbeeld der deugden ! sieraad der zeden ! onze God !
onze toevlugt ! vader der armen ! vertrooster der bedrukten !
Jezus, schat der geloovigen ! Jezus, goede herder ! Jezus, waarachtig licht ! Jezus, eeuwige wijsheid ! Jezus, eindelooze goedheid ! Jezus, onze weg en ons leven ! Jezus, vreugde der Engelen ! " Jezus, koning der Patriarchen ! Jezus, ingever der Profeten ! Jezus, meester der Apostelen ! Jezus, leeraar der Evangelisten ! Jezus, stpril: te der Mart pl:: ren !
– 224 -
Jezus, licht der Belijderen ! Ontferm U onzer.
Jezus, bruidegom der maagden ! Ontferm U onzer. Jezus, kroon van alle Heiligen! Ontferm U onzer. Wees genadig; spaar ons, Jezus. Wees genadig; verhoor ons, Jezus. Wees genadig; verlos ons, Jezus. Van alle kwaad, Van alle zonden,
Van uwe gramschap, Van de listen en lagen des duivels, Van Van Van Van
pest, oorlog en hongersnood, de overtreding uwer geboden, de bestorming aller onheilen, den geest der onkuischheid,
Van den eeuwigen dood, Van het veronachtzamen uwer ingeving, Door het geheim uwer mensch wording, Door Door Door Door
uwe geboorte, uwe besnijdenis, uwen arbeid, uwe smarten,
Door uwe geeseling, Door uwen dood,
Door uwe begraving, Door uwe verrijzenis, Door uwe hemelvaart,
V
– 225 -
Door uwe vreugd, Door uwe glorie,
Door de voorspraak van uwe allerliefste Moeder,
Door de voorbidding van al uwe Heiligen, Lam Gods, wegnemende de zonden der were spaar ons, Jezus. Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld! verhoor ons, Jezus.
Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld! ontferm U onzer, Jezus. Jezus Christus ! hoor ons. Jezus Christus! verhoor ons. Heere! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer.
Heere! ontferm U onzer.
Onze vader, enz.
Laten wij bidden. Ă´ God, die uwen eenigen Zoon tot Verlosser van het menschelijk geslacht gesteld hebt, en Hem Jezus hebt doen noemen, vergun genadig lijk, dat wij, die zijnen H. naam op aarde vie ren, zijne aanschouwing hier namaals mogen genieten in den hemel. Dit bidden wij, door denzelfden Jezus Christus, onzen Heere, die met U leeft en heerscht in alle eeuwen der eeu wen.
Amen.
15
- 226 -
LITANIE TER
EERE VAN DE
HEILIGE ENGELEN,
Heere ! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer. Heere ! ontferm U onzer. Christus ! hoor ons.
Christus! verhoor ons. God Hemelsche Vader ! ontferm U onzer.
God Zoon, Verlosser der wereld ! ontferm U Onzen'.
God Heilige Geest ! ontferm U onzer. Drievuldigheid, één God! ontferm U onzer. . Maria ! Bid voor ons. . Moeder Gods !
. Maagd der maagden ! . Michaël, Prins van 't Hemelsche heir !
Die in den Hemel een grooten strijd tegen den draak uitgestaan hebt, Die den draak met zijne afgevallene Enge len uit den Hemel gestooten hebt, H. Gabriël ! die aan Daniël Goddelijke ge zigten geopenbaard hebt,
Die aan Zacharias de geboorte en bediening zijns zoons, Joannes, voorzegd hebt, Die van God tot Maria in Nazareth, om de j
- 227 -
mensch wording des Woords aan te kon digen, gezonden zijt, H. RafaĂŤl ! een der zeven Geesten, voor den Heere staan ,
die
Die, als reisgezel, den jongen Tobias in zijnen weg zoo getrouwelijk geleid hebt, Die van Sara den duivel verdreven hebt, Die den ouden Tobias het gezigt hebt we dergegeven, Heilige Engelen ! Die op Gods hoogen en verheven Troon -
staan ,
Die Gode gedurig Heilig, Heilig , Heilig toezingen , Gij, die de duisternissen van onze harten weert, en dezelven verlicht,
Die de Goddelijke dingen den menschen aankondigt, Die van God bevel ontvangen hebt, om over de menschen te waken en hen te
bewaren ,
Die altijd ziet het aanschijn des Vaders, die in de Hemelen is,
Die u verheugt over een boetvaardigheid doet,
zondaar, die 15 +
- 228 -
Die het volk van Sodoma met blindheid
geslagen hebt,
Die Loth met de zijnen uit Sodoma, uit het midden der goddeloozen, geleid hebt, Die langs de ladder van Jakob scheent op en af te klimmen,
Die, de huizen der IsraĂŤliten voorbijgaan
de, al de eerstgeborenen der Egyptena ren verslagen hebt, Die het volk van IsraĂŤl uit Egypte, door de roode zee en de woestijn, in 't be loofde land geleid hebt, Die aan Mozes Gods wet beschikt hebt, Die Jozef gerust gesteld en vermaand hebt, Maria zijne bruid tot zich te nemen, Die den Herderen de geboorte van Christus verkondigt hebt, Die, in de geboorte van Gods Zoon u ver heugende, gezongen hebt : Glorie zij Gode in 't allerhoogste, en op aarde vrede den menschen van goeden wil, Die Jozef gewaarschuwd hebt, dat hij met het kind Jezus en zijne Moeder naar Egypte zoude vlugten,
Die Christus in de woestijn gediend hebt,
j
- 229 Die Lazarus in
den schoot
van
Abraha"\
gedragen hebt, Die Christus versterkt hebt, als Hij in zijn' doodstrijd was, Die, met een sneeuwwit kleed aan het graf van Christus zittende, zijne verrij zenis aan de vrouwen verkondigd hebt, Die u den Apostelen vertoond hebt, toen Christus ten Hemel opvoer, Die Christus, als Hij ten oordeel komen zal, met het kruis zult voorgaan, Die, op het einde der eeuwen, de lfĹżtver korenen bijeen vergaderen zult, Die de boozen uit het midden der
")
digen zult afzonderen, Die den Heere de gebeden, van die Hem bidden, opdraagt, Die den stervenden bijstaat, Die door Gods kracht wonderen werkt,
Gij dienstbare Geesten ! die afgezonden wordt ten dienste dergenen, die de erfenis der zaligheid zullen bekomen,
Die over Koningrijken en Landschappen de gesteld zijt, Die de heirlegers der vijanden dikmaals verstrooid hebt,
- 230 – Die Gods dienaren dikmaals uit kerkers en an
dere gevaren verlost hebt, bid voor ons. Die de martelaars in hunne folteringen vertroost hebt, bid voor ons.
Alle heilige ordens der gelukzalige Geesten, bid voor ons.
Van alle gevaren, verlos ons, Heere, door uwe Heilige Engelen. Van de listen des duivels, verlos ons, Heere,
door uwe Heilige Engelen. Van alle ketterij en scheuring, verlos ons, Heere, door uwe Heilige Engelen.
Van pest, oorlog en hongersnood, verlos ons, Heere, door uwe H. Engelen. Van eenen haastigen en onverwachten dood, ver los ons, Heere, door uwe H. Engelen. Wij zondaars, wij bidden U, hoor ons. Door uwe H. Engelen, Dat Gij ons wilt sparen, Dat Gij ons wilt genadig zijn, Dat Gij onze zonden wilt vergeven, Dat Gij uwe Kerk wilt bestieren en bewa ren ,
Dat Gij aan alle Christen Vorsten den vrede en de eendragt gelieft te verleenen, Dat Gij de vruchten der aarde wilt geven en bewaren,
- 231 -
Dat Gij aan alle overledene geloovigen de eeu wige rust gelieft te geven, wij bidden U, hoor ons.
Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld ! spaar ons, Heere. Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld ! verhoor ons, Heere.
Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld ! ontferm U onzer, Heere. Christus ! hoor ons. Christus ! verhoor ons. Heere ! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer.
Heere! ontferm U onzer.
W. A. W. A. V. A. V. A.
Onze Vader, enz.
Looft den Heere, gij alle zijne Engelen, Die magtig van krachten zijt, zijn bevel doende, om de stem zijner woorden te hooren. Looft den Heere, alle zijne heirscharen. En zijne dienaars, die zijnen wil doet. Hij heeft zijne Engelen van u geboden. Dat zij u bewaren zouden in alle uwe wegen. De Engel des Heeren zal zich stellen rond om degenen, die Hem vreezen. En Hij zal ze verlossen.
V. In 't aanschouwen der Engelen zal ik U, mijnen God, lof zingen.
– 232 -
A. W. A.
Ik zal aanbidden tot uwen heiligen Tempel; en ik zal uwen naam belijden, Heere. Heere, verhoor mijn gebed, En mijn roepen kome tot U. Laten wij bidden.
ô God, die met eene wonderlijke orde den dienst der Engelen en der menschen schikt; verleen genadiglijk, dat ons leven op de aarde beschermd worde door degenen, die altijd, om U te dienen, voor U staan in den Hemel. Jezus Christus onzen Heere.
Door
Amen.
- sºms -
LITANIE TOT HET ALLERHEILIGSTE SACRAMENT,
Heere! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer. Heere ! ontferm U onzer. Christus ! hoor ons. Christus ! verhoor ons.
God Hemelsche Vader ! ontferm U onzer.
God Zoon, Verlosser der wereld ! ontferm U OnZGT,
– 233 -
God Heilige Geest ! H. Drievuldigheid, één God ! Levend brood, dat uit den Hemel gedaald zijt !
Eeuwig Woord Gods, mensch geworden en onder ons wonende !
Verborgen God en Zaligmaker, bedekt on der zienlijke gedaanten ! Tarwe der uitverkorenen !
Wijn, die maagden voortbrengt ! Woedzaam brood, en vermaak der koningen. Sterk schild tegen alle bekoringen!
Geestelijk hulpmiddel voor alle zonden en krankheden !
Onuitputbare schat van genade ! Altijd durende offerande ! Zuivere opdragt ! Lam zonder vlekken !
Allerzuiverste maaltijd ! Verborgen Hemelsch brood ! Gedachtenis van Gods wonderheden !
Bovennatuurlijk brood ! Heilig slagtoffer ! Kelk des heils !
Geheim des geloofs ! Hoogwaardig en uitmuntend Sacrament !
– 234 -
Allerheiligste offerande ! Zoenoffer voor levenden en dooden ! Wonder van Gods wonderen!
Allerheiligste gedachtenis van 't lijden des Heeren !
Geschenk, dat alle volheid te boven gaat!
Voortreffelijk gedenkteeken der Goddelijke liefde !
Overvloeijende bron van Gods milddadigheid! Overheilig en wonderlijk geheim ! Krachtige spijs der onsterfelijkheid ! Aanbiddelijk en levendmakend Sacrament ! Brood, dat door de almogendheid des Woords zijt vleesch geworden ! Onbloedige offerande ! Allerzoetste maaltijd, daar de Engelen bij tegenwoordig zijn en dienen ! Teeken van genade ! Band van liefde !
Opperpriester, die zelf de offerande zijt ! Geestelijke zoetheid, die in haren eigen oorsprong gesmaakt wordt ! Verkwikking der heilige zielen ! Teerspijs dergenen, die in den Heere ster ven !
Pand der toekomende zaligheid !
– 235 -
Wees genadig : spaar ons, Heere. Wees genadig; verhoor ons, Heere. Van het onwaardig nuttigen uws ligchaams en bloeds, verlos ons Heere.
Van Van Van Van
de begeerlijkheid des vleeschs, de begeerlijkheid der oogen, de hovaardij des levens, alle ketterij, ongeloovigheid en ver
blindheid des harten.
Van alle oneerbiedigheid en misbruik ten opzigt van dit heilig Sacrament, Van
alle
zwakheden en zonden, die de
vruchten van dit heilig Sacrament ver minderen en beletten, Van alle gelegenheden der zonde,
Door de groote begeerte, die Gij gehad/ hebt, om dit Paaschlam met uwe Disci pelen te eten,
Door de diepe ootmoedigheid, waarmede Gij de voeten der Leerlingen gewasschen hebt om hen tot dezen maaltijd te bereiden, Door de onmeetbare liefde, waarmede Gij dit heilig Sacrament hebt ingesteld,
Door de onuitsprekelijke goedheid, waar mede Gij ons tot het nuttigen van uw f Heilig ligchaam en bloed opwekt,
– 236 –
Door uw dierbaar bloed, dat Gij ons op het altaar hebt nagelaten, verlos ons, Heere. Door de vijf wonden, die Gij in uw allerheiligst
ligchaam voor ons ontvangen hebt, Verlos ons, Heere.
Wij Zondaars, Dat het U believe, het geloof, de eerbie digheid en de begeerte tot dit wonderlijk Sacrament in ons te vermeerderen en te
bewaren,
Dat het U believe, ons, door eene ware be lijdenis onzer zonden, tot het dikwijls nut
tigen dezer geestelijke spijze te bereiden, Dat het U believe, de Hemelsche vruchten van dit Sacrament in ons mildelijk uit te storten ,
Dat wij, door het nuttigen van uw Heilig ligchaam en bloed, mogen blijven in U en Gij in ons, Dat wij, alle boosheid en wereldsche ge neigdheden verlatende, altijd in matig
heid, regtvaardigheid en Godvruchtigheid mogen leven, Dat het U believe, ons in het uur des
doods met deze Hemelsche teerspijze te versterken en te beschermen,
- 237 -
Zoon van God ! wij bidden U, verhoor ons. Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld! spaar ons Heere! Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld! verhoor ons Heere !
Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld! ontferm U onzer, Heere! Christus ! hoor ons. Christus ! verhoor ons. Heere! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer.
Heere! ontferm U onzer. Onze Vader , enz. W. Heere, verhoor mijn gebed,
A. En mijn roepen kome tot U. Laten wij bidden. 0 God, die ons, onder dit wonderlijk Sacra ment, de gedachtenis uws lijdens hebt nagela ten ; wij bidden U, geef, dat wij de heilige ge heimenissen van uw ligchaam en bloed zoo eer biedig eeren, dat wij de vruchten uwer verlos sing gedurig in ons gewaar worden : Die met den Vader en
den
in alle eeuwigheid.
H. Geest leeft en heerscht
Amen.
-nameenemen ww
– 238 -
LITANIE VAN HET LIJDEN DES HEEREN, -mee-ee-en
EHeere! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer. Heere ! ontferm U onzer. Christus ! hoor ons. Christus ! verhoor ons. God Hemelsche Vader !
\
God Zoon, Verlosser der wereld! God Heilige Geest! H. Drievuldigheid, één God !
|
Jezus, die, na dat Gij den lofzang gezegd
hadt, uitgegaan zijt naar den olijfberg, om te bidden,
Jezus, die, door de levendige verbeeldin van uw lijden benaauwd, begonnen hebt verbaasd en zeer beangst te worden, Jezus, die, tot den dood toe bedroefd zijn
de, den Vader badt, dat Hij den kelk zoude wegnemen, dan nog zoo, dat Gij niet wenschtet, dat uw wil, maar die des Vaders geschieden zoude
9
Jezus, die, in uwen doodstrijd water en bloed zweetende, door een Engel ver sterkt zijt,
/
- 239 -
Jezus, die den verrader Judas den kus
niet geweigerd hebt, Jezus, die U zelven vrijwillig in de han den der zondaren overgeleverd hebt, Jezus, die door de geregtsdienaars wree delijk gebonden zijt, Jezus, die Petrus, toen hij het zwaard trok om U te beschermen, wederhouden hebt,
Jezus, die gebonden tot Annas en CaĂŻphas gebragt zijt, Jezus, die van uwe Leerlingen verlaten werdt, Jezus, die van eenen dienaar een kaakslag ontvangen hebt, Jezus, die door valsche getuigen beschul
digd zijt, Jezus, die, getuigenis der waarheid ge vende, als een Godslasteraar ter dood ver wezen zijt, Jezus, die Petrus, als hij U geloochend had, wederom genadiglijk aangezien en bekeerd hebt,
Jezus, wiens aangezigt van de Joden be spogen, en met vuisten geslagen is,
Jezus, die gebonden voor Pilatus gebragt zijt, Jezus, die tot den koning Herodes gezon- | den, en van hem en zijn volk bespot
#)
- 240 -
Jezus, die achter Barrabas gesteld zijt,
Jezus, die wreedelijk gegeeseld zijt, Jezus, wien uit spot een purperen mantel omgeslagen is,
Jezus, die met doornen gekroond zijt, Jezus, wien een riet tot schepter in de hand gegeven werd, Jezus, die van Pilatus, schoon deze uwe onnoozelheid erkende, den Joden zijt over gegeven , om gekruist te worden, Jezus, die, uit het regterhuis van Pilatus, met uw kruis beladen, naar den berg Calvarie gegaan zijt , Jezus, die Simon van Cijrene, in het dra gen van uw kruis, tot hulpe gehad hebt, Jezus, die de vrouwen, als zij over U weenden, geboodt, dat zij over zich zelve en hare kinderen weenen zouden,
Jezus, wien men wijn met gal gemengd te drinken gegeven heeft, Jezus, die tusschen twee moordenaars aan
het kruis genageld zijt, Jezus, wiens kleederen de krijgsknechten gedeeld hebben, Jezus, die, aan het kruis hangende, voor
hen,
die U lasterden en U kruisten,
den Vader gebeden hebt,
- 241 -
\ Jezus, die den boetvaardigen moordenaar in
genade ontvangen en het paradijs beloofd hebt,
Jezus, die uwe moeder aan den heiligen Joannes bevolen hebt,
Jezus, die aan het kruis geroepen hebt: Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten ? Jezus, die, op uw kruis dorstende, met edik gelaafd zijt, Jezus, die al wat van U geschreven was volbragt hebt, Jezus, die stervende uwen geest in de han -
den uws Vaders bevolen hebt,
Jezus, die, uw hoofd buigende, met luider stemme roepende, uwen geest gegeven hebt,
Jezus, wiens dood alle schepselen gevoeld en beweend hebben,
Jezus, door wiens dood de honderdste man, en velen van het volk bekeerd zijn,
Jezus, wiens zijde met eene speer door stoken is,
Jezus, uit wiens zijde water en bloed ge vloeid is, Jezus, die, van het kruis afgenomen, in 16
- 242 W
een linnen kleed gewonden en in een nieuw graf begraven zijt, Jezus, die na uwen dood ter helle neder gedaald zijt, Jezus, die ten derden dage wederom ver rezen zijt ,
Jezus, die, om uwe gehoorzaamheid tot
den kruisdood toe, van den Vader
#)
alles verheven zijt, Jezus, die de magt, om levenden en doo den te vonnissen, van den Vader ont vangen hebt, Jezus, die uwe uitverkorenen het rijk zult -
geven, dat Gij door uw lijden zijt inge gaan ,
Wees ons genadig; spaar ons, Jezus. Wees genadig ; verhoor ons, Jezus. Van alle kwaad, verlos ons, Jezus.
Van een haastigen en onverwachten dood, verlos ons, Jezus. Van de listen des duivels,
Van gramschap, haat en allen kwaden wil, Van den eeuwigen dood, Door uwen doodstrijd en uw bloedig zweet,
Door uwe geledene kaakslagen en geeseling, Door uwe doornen kroon ,
- 243 -
Door uw kruis en lijden, Door
uwen dorst,
uwe tranen en uwe
naaktheid,
Door uwe allerheiligste vijf wonden, Door uwen dood en uwe begraving, Door uwe heilige verrijzenis, In den dag des oordeels, Wij zondaars, Jezus, wij bidden U, hoor ons. Dat wij nooit het H. Sacrament van uw vleesch en bloed ontvangen, zonder waar diglijk aan uw lijden en uwen dood te gedenken, Dat de gedachtenis van uw lijden altijd zoo levendig bij ons blijve, als of Gij nog voor onze oogen gekruist wierdt, Dat al onze wetenschap deze zij: Jezus Christus, en die gekruist, Dat wij de dwaasheid des kruises hooger achten, dan alle wetenschap der wereld, Dat uw H. lijden ons leere, hoe zwaar en verschrikkelijk de zonde zij, om welke Gij een zoo bitteren dood ondergaan hebt,
Dat wij , ziende, hoe Gij onze zonden in uw ligchaam op het kruishout gedragen 16 *
- 244 -
hebt, de zonden afgestorven zijnde, in geregtigheid leven, Dat , onze oude mensch met U gekruist zijnde, het ligchaam der zonde in ons te niet gedaan worde; dat wij der zonde
niet meer dienen, Dat wij, eens gereinigd zijnde van de doo delijke werken , U, ô Zoon Gods ! niet wederom kruisen, en tot een spot en schande stellen , •
Dat wij schrikken van U op nieuw te ver. treden, en het bloed uws Testaments,
door hetwelk wij geheiligd zijn, onrein te achten ,
Dat wij al ons vertrouwen altijd alleen op uw lijden en kruis stellen, waardoor wij alleen lijk de zaligheid, het leven en de verlossing bekomen hebben,
Dat wij , een
Hoogenpriester hebbende,
die medelijden gehad heeft met onze zwakheden, die in alles verzocht geweest is, gelijk wij, nu met vrijmoedigheid naderen tot den Troon der genade, om
barmhartigheid te verkrijgen en bijstand te vinden, tijde,
die ons helpt ten bekwamen
J
- 245 -
Dat wij het voorbeeld van uw lijden, het
welk Gij ons nagelaten hebt, altijd zoo) VOOr oogen hebben, dat wij uwe voet stappen navolgen,
Dat wij dagelijks ons kruis opnemen en U navolgen, Dat wij, U, den insteller en voltrekker van ons geloof, aanziende, voor de vreugd, die ons voorgesteld wordt, het kruis ver dragen, de schande verachten, Dat wij, naar uw voorbeeld, gehoorzaam heid leeren, uit hetgene wij lijden,
Dat wij , naar uw voorbeeld, als wij ge- ) scholden worden,
niet weder schelden,
als wij lijden, niet dreigen, maar onze zaak overgeven aan U, die regtvaardig lijk oordeelt, Dat de wereld ons gekruist zij, en wij der wereld .
Dat wij het vleesch met zijne driften en begeerlijkheden kruisen. Dat het verre van ons zij, in iets anders te roemen, dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus,
Dat, als uw lijden in ons overvloedig is,
- 246 -
dan ook uwe vertroostingen in ons door U overvloedig zijn mogen, Jezus, wij bidden U, hoor ons.
Dat wij, dagelijks bemerkende, dat Gij voor ons gestorven zijt, door eene wederliefde ont stoken worden, om niet voor ons zelven,
maar ten uwen dienste te leven, Jezus, wij bidden U, hoor ons.
Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld! spaar ons, Jezus. Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld! verhoor ons, Jezus.
Lam Gods, wegnemende de zonden der wereld! ontferm U onzer, Jezus. Heere ! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer. Heere! ontferm u onzer.
Onze Vader, enz.
W. A.
Heere! verhoor mijn gebed, En mijn roepen kome tot U. Laten wij bidden. Almagtige, eeuwige God ! die onzen Zaligma
ker het vleesch hebt doen
aannemen, en den
dood des kruises lijden, opdat de mensch het
- 247 -
voorbeeld van zijne ootmoedigheid zoude navol gen : Geef genadiglijk, dat wij leven naar de lessen zijner lijdzaamheid, en deel verkrijgen in zijne verrijzenis : Door den zelfden Jezus Chris tus, onzen Heere.
Amen.
LITANIE TOT DE ALLERZALIGSTE MAAGD EN MOEDER GODS MARIA -eeeee-
l
Heere! ontferm U onzer. Christus Jezus ! ontferm U onzer. Heere ! ontferm U onzer. Christus Jezus ! hoor ons. Christus Jezus ! verhoor ons. God Vader in den hemel ! ontferm U onzer.
God Zoon, Verlosser der wereld ! ontferm U Onzer,
God Heilige Geest ! ontferm U onzer.
Heilige Drieëenigheid ! één éénige God ! ontferm U onzer.
Heilige Maria ! Heilige Maagd aller maagden ! Moeder van Jezus Christus !
Moeder der Goddelijke genade! Allerreinste Moeder ! Allerkuischte Moeder ! Onbedorvene Moeder ! Onbevlekte Moeder !
Lieflijke Moeder ! Wonderbare Moeder !
Moeder onzes Scheppers ! Moeder onzes Verlossers !
Allerwijste Maagd! Eerwaardigste Maagd !
Lofwaardigste Maagd ! Magtige Maagd ! Getrouwste Maagd ! Spiegel der geregtigheid ! Zitplaats der wijsheid ! Medeoorzaak van ons heil !
Geestelijk vat !
Eerwaardig voorwerp !
Voortreffelijk voorwerp der aandacht ! Geestelijke Roos ! Toren van David !
Elpenbeenen toren !
)
j
- 249 Gouden huis ! Ark des verbonds! Poort des hemels !
Morgenster ! Heil der kranken !
Toevlugt der zondaren ! Troosteres der bedroefden !
Helpster der Christenen ! Koningin der Engelen ! Koningin der Patriarchen ! Koningin der Profeten! Koningin der Apostelen ! Koningin der Martelaren ! Koningin der Belijders ! Koningin der Maagden ! Koningin aller Heiligen! Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt! spaar ons, o Heere ! Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt!
j
verhoor ons, o Heere !
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt! ontferm U onzer, o Heere ! Christus Jezus ! hoor ons. Christus Jezus! verhoor ons. Heere! ontferm U onzer.
Christus Jezus! ontferm U onzer.
- 250 Heere! ontferm U onzer.
Onze Vader, enz. Wees gegroet, Maria, enz. Onder uwe bescherming nemen wij onzen toe vlugt, o heiligste Moeder Gods ! Versmaad onze gebeden niet in onzen nood, maar verlos ons ten allen tijde van alle gevaar. 0 eerwaardige gezegende Maagd ! o onze Vrouw ! o onze Mid
delares ! o onze Voorspreekster ! verzoen ons met uwen Zoon ; beveel ons aan uwen Zoon; stel ons uwen Zoon voor.
Bid voor ons, o heiligste Moeder Gods ! dat wij de beloften van Christus waardig en deel achtig worden. Laten wij bidden. Wij bidden U, o Heere! stort uwe genade in onze gemoederen uit, opdat wij de door den
Engel verkondigde menschwording van Christus, uwen Zoon, erkennen, en door zijn lijden en
dood tot de heerlijkheid der opstanding geraken mogen, door Jezus Christus onzen Heere. Amen.
- 251 -
LITANIE TOT GOD EN ZIJNE GODIDE LIJKE VOORZIENIGHEID,
Heere! ontferm U onzer. Christus Jezus ! ontferm U onzer. Heere ! ontferm U onzer. Christus Jezus ! hoor ons. Christus Jezus ! verhoor ons. God Vader in den hemel !
God Zoon, Verlosser der menschen ! God Heilige Geest !
Heilige Drievuldigheid, één éénige God ! God, onze beschermer !
God, God, God, God, God,
onze beheerscher en regeerder! onze verwachting ! onze toevlugt! eenig voorwerp onzer liefde !! onze schepper !
God, onze onderhouder en voeder ! God, onze Vader !
Heiligste, volkomenste God!
Heiligste, almagtige God !
- 252 -
Heiligste, onsterfelijke God! Oneindige, onafmetelijke God! Alwetende en wijste God ! Goedigste en barmhartigste God !
Groote God ! die alles, wat op aarde is, ten dienste der menschen geschapen hebt, Die de vogelen der lucht, en alle dieren wonderbaar onderhoudt en voedt,
Die de leliĂŤn en bloemen des velds heerlijk bekleedt,
Die de vruchten der aarde zegent, en ons laat toewassen, wat wij noodig hebben, Die alles ten beste der menschen verordend
en beschikt hebt,
Die ons menigmalen een tijdelijk ongeval tot ons nut en tot verbetering van ons hart toezendt,
Die diegenen, welke zich geheel aan uwe Goddelijke Voorzienigheid overgeven, te midden der ellenden, door uwe Godde
lijke en Vaderlijke hulp zegent , Die hen, welke op U vertrouwen, nooit! beschaamd laat uitkomen,
Zij ons genadig, en verschoon ons, o Heere !
Zij ons genadig, en verhoor ons, o Heere ! Van alle kwaad, bevrijd ons, o Heere!
- 253 –
Van alle zonden,
Van de overtreding uwer geboden, Van alle wantrouwen op uwe Goddelijke Voorzienigheid, Van alle ongeduld, Van alle kleinmoedigheid in kruis en lijden, Van alle morren en klagen tegen uwe God delijke schikkingen, Van alle gevaarlijke aanvechtingen, vooral in het uur des doods,
Wij arme zondaars, wij bidden U, verhoor 0 verschoon ons ! 0 stort ons een waar kinderlijk vertrou wen op uwe Goddelijke Voorzienigheid in !
0 laat ons in alle geluk en ongeluk uwe Goddelijke Voorzienigheid erkennen en vereeren ! 0
laat
ons
alles
van uwe vaderhand met
innigsten dank aannemen ! 0 laat onze wil altijd uwen heiligen wil gelijkvormig zijn ! 0 laat ons uwe barmhartigheid niet ver geten, die van het begin der wereld met ons was !
On S
- 254 -
0 zij ten dage des rampspoeds onze troost, en ontferm U onzer, gelijk zich een vader over zijne kinderen ontfermt! wij bidden U, ver hoor ons !
O Lam Gods, dat de zonden der wereld weg neemt ! verschoon ons, o Heere !
O Lam Gods, dat de zonden der wereld weg neemt ! verhoor ons, o Heere! O Lam Gods, dat de zonden der wereld weg neemt ! ontferm U onzer , o Heere! Christus Jezus! hoor ons. Christus Jezus! verhoor ons.
Onze Vader, enz.
Heere ! verhoor mijn gebed ! En laat mijn roepen tot U komen ! Gebed.
0 God ! alle geluk en ongeluk, alles wat mij bejegent, dat bejegent mij, omdat Gij het zoo verordent en toelaat. Ik erken en onderwerp mij aan uwen Goddelijken wil.
Ik bid U aan.
Ik prijs uwe Goddelijke Voorzienigheid bij alle en elke omstandigheid. Uwe Goddelijke almagt
bescherme mij ! uwe Goddelijke wijsheid regere mij ! uwe Goddelijke barmhartigheid beware en
- 255 -
verschoone mij ! Gij kunt mij in alle gevallen helpen; Gij weet mij te helpen. Heb ik niet geheel de toevlugt tot U genomen; heb ik niet altijd naar deze grondbeginselen gehandeld en gedacht: zoo betreur ik dit van ganscher harten. O hemelsche Vader! Gij zorgt voor mij. O, stort mijn hart kinderlijke gezindheden jegens U in, opdat ik, met blijdschap en vertrouwen ver vuld, in vrolijke omstandigheden niet dartel en trotsch, in treurige niet te zeer ter neder ge slagen ben, en altijd op U bouwen, mijn korte aardsche leven met de blijde verwachting van beter eeuwig leven voortzetten, besluiten, en uwe Goddelijke Voorzienigheid in de hemelsche heerlijkheid eeuwig loven en prijzen moge! Amen.
LITANIE TOT JEZUS OM ZALIG TE STERVEN,
Heer Jezus ! goedertieren en barmhartige God ! ik verschijn voor U met een ootmoedig, verslagen en vermorzeld hart, en beveel U mijn
laatste uur, en al hetgeen op hetzelve volgen zal.
- 256 -
Wanneer het verstijven mijner voeten mij zal verwittigen, dat mijn wandel in deze wereld weldra voleind zal wezen , barmhartige Jezus! ontferm U dan mijner. Wanneer mijne oogen door den naderenden dood verduisterd en gebroken, zich ster vende tot U zullen wenden ;
Wanneer mijne bevende koude lippen voor de laatste maal uwen aanbiddelijken Naam zullen aanroepen ; Wanneer mijn aangezigt verbleekt , lood verwig en misvormd, in hen, die mijn sterfbed omringen, medelijden en af schrik
zal
verwekken, en het uitbar
stende doodzweet mijn aanstaande einde zal aankondigen ; Wanneer mijne ooren, reeds gesloten voor alle menschelijke taal, nog zullen luis teren naar het uitspreken van het von nis, dat mij van het getal der levenden zal afscheiden ;
Wanneer mijn geest, verontrust door het beschouwen van mijne menigvuldige zon den, en bevangen door de vrees voor uw oordeel, met den engel der duister
nissen zal worstelen, die alsdan mij het
- 257 -
betrouwen op uwe oneindige barmhartig heid zal trachten te benemen, om mij daardoor tot wanhoop te brengen;
Wanneer mijn afgemat en onder de smar ten bezwijkend hart, door de vrees voor den dood bevangen en door den strijd tegen den vijand mijner zaligheid, krach teloos en uitgeput, breken zal ; Wanneer ik mijne laatste tranen zal stor ten, neem dan dezelve aan als tranen
van berouw, opdat ik als een boetvaar dige sterve; in dat angstvol oogenblik, Wanneer mijne bloedverwanten en vrien
den, ontsteld door mijnen ellendigen staat, U voor mij zullen aanroepen;
Wanneer ik het gebruik van mijne zintui gen geheel zal verloren hebben, de gan sche wereld voor mij zal verdwenen zijn,
en ik zieltogend uitgestrekt zal liggen, Wanneer de laatste zuchten van mijn hart, mijne ziel en mijn ligchaam zullen doen scheiden, zie dan deze laatste zuchten aan,
als verzuchtingen van een heilig verlangen om met U te zijn, en ,
Wanneer mijne ziel, reeds op mijne lippen zwevende, voor altijd afscheid zal nemen 17
|
- 258 -
van deze wereld, en mijn ligchaam koud, verstijfd en levenloos zal achterlaten, ontvang dan de vernietiging van mijn aardsch leven als een teeken van veree
ring en erkenning van uwe oppermajes teit, en,
En wanneer eindelijk, mijne ziel voor uwen regterstoel zal verschijnen, en voor de eerste maal den luister uwer Heerlijk
heid zal aanschouwen, verwerp haar dan niet van uw aanschijn, maar gewaardig
U haar in den schoot uwer barmhartig heid te ontvangen, opdat zij uwen lof zinge in alle eeuwigheid, o ! wees mij genadig, Gebed.
O God! die ons tot den dood veroordeeld hebt,
doch het oogenblik en het uur van ons sterven voor ons verborgen houdt, geef dat ik al de dagen mijns levens in regtvaardigheid en heilig heid doorbrenge, opdat ik door uwe genade, eenmaal in vrede en in uwe heilige liefde deze wereld verlate.
Door onzen Heer Jezus Christus
- 259 -
uwen Zoon, die leeft en heerscht met U, in de eenheid des Heiligen Geestes. Amen.
LITANIE VOOR DE OVERLEDENEN IN HET WAGEWUUR, -me-ooo e
Heere! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer. Heere ! ontferm U onzer. Christus ! hoor ons. Christus! verhoor ons.
God Hemelsche Vader! ontferm U over de lijdende zielen.
God Zoon,
Verlosser
der wereld ! ontferm U over
de lijdende zielen.
God Heilige Geest! ontferm U over de lijdende zielen. H. Drievuldigheid, ĂŠĂŠn God ! ontferm U over de lijdende zielen. H. Maria ! bid voor hen. . Moeder van God ! bid voor hen.
H. Maagd der maagden ! bid voor hen. 17 *
- 260 H. Michael !
Alle H. Engelen en Aartsengelen ! Alle H. koren der zalige Geesten ! H. Joannes de Dooper ! H. Jozef ! Alle H. Oudvaders en Profeten ! H. Petrus !
H. Paulus ! H. Joannes !
Alle H. Apostelen en Evangelisten ! H. Stefanus ! Alle H. Martelaars !
H. Gregorius ! H. Ambrosius !
H. Augustinus ! H. Hieronimus !
Alle H. Bisschoppen en Belijders ! Alle H. Leeraars ! Alle H. Priesters en Levieten ! Alle H. Monnikken en Kluizenaars !
H. Maria Magdalena ! H. Catharina ! H. Barbara !
Alle H. Maagden en Weduwen! Alle Gods geliefde Heiligen!
– 261 – Wees genadig; spaar hen, Heere. Wees genadig; verhoor ons voor hun, Heere. Wees genadig, verlos hen, Heere. Van alle kwaad, verlos hen, Heere.
Van uwe gramschap,
Van de gestrengheid uwer regtvaardigheid, Van de langdurende pijnen, Van den knagenden worm des gewetens, Van het ijsselijk vuur, Van langdurige droefheid, Van de onverdragelijke koude, Van de verschrikkende duisternissen, Van het schromelijk weenen en klagen, Door uwe wonderlijke mensch wording, Door uwe heilige geboorte, Door uwen allerzoetsten naam, Door uw doopsel en heilig vasten, Door uwe diepste vernedering, Door uwe vaardige gehoorzaamheid , Door uwe oneindige liefde, Door uwe benaauwdheden en kwellingen,
Door uw bloedig zweet, Door uwe banden en boeijen, Door uwe doorne-kroon,
Door uwe kruisdraging, Door uwen bitteren dood,
|
– 262 –
Door Door Door Door Door
uwe allerheiligste wonden, uw kruis en bitter lijden, uwe heilige verrijzenis, uwe wonderlijke Hemelvaart, de komst van den Heiligen Geest, den
Vertrooster,
In den dag des oordeels, Wij zondaars, wij bidden U, verhoor ons. Die aan de zondares vergiffenis geschonken, en den moordenaar verhoord hebt,
Die uit genade zalig maakt, Die de sleutels van den dood en de hel hebt,
Dat Gij onze ouders, vrienden en weldoe ners uit de schrikkelijke vlammen ver lossen wilt,
Dat Gij alle overledene geloovigen van hunn pijnen wilt bevrijden, Dat Gij U over hen, die geene bijzondere voorbidders op deze wereld hebben,
#
ontfermen,
Dat Gij hen allen sparen en hun vergiffenis der straffen schenken wilt,
Dat Gij hunne verlangens wilt vervullen, Dat Gij hen in het gezelschap der uitver korenen wilt aannemen,
ning der ontzaggelijke heerlijkheid,
– 263 –" Zoon Gods, wij bidden U, verhoor Lam Gods, wegnemende de zonden geef hun de rust. Lam Gods, wegnemende de zonden geef hun de rust. Lam Gods, wegnemende de zonden geef hun de eeuwige rust.
ons. der wereld ! der wereld ! der wereld !
Christus ! hoor ons. Christus ! verhoor ons. Heere ! ontferm U onzer. Christus ! ontferm U onzer.
Heere! ontferm U onzer. Onze Vader, enz.
Van de poorten der helle, Verlos, ô Heere, hunne zielen.
:
Heere! verhoor mijn gebed, En mijn roepen kome tot U. Laten wij bidden. ó God! Schepper en Verlosser der geloovigen,
verleen
aan de zielen uwer dienaren en diena
ressen de vergiffenis van al hunne zonden, opdat zij de genadige kwijtschelding, daar zij altijd naar verlangd hebben, door onze gebeden mogen erlan
– 264 – gen.
Gij, die leeft en heerscht in alle eeuwen
der eeuwen.
Amen.
W. Heere! geef hun de eeuwige rust. A. En het eeuwig licht verlichte hen. W. Dat zij rusten in vrede. A. Amen.
GEBED VOOR GESTORWENEN, -mee-en-een
Ik herinner mij, Heere! die geliefden, die reeds sluimeren in het graf. De dood sloot hun oog; zij zijn voor mij niet meer. Vergeef, Heere! als menschelijk gevoel een traan uit mijn oog
perst. Voor uwe goedheid, God der liefde ! is het gevoel der ziel geene misdaad. Zijn zij dan niet meer voor mij, die ik be minde? Kan geen traan hunne asch weder le vendig maken? – geen kus het stof bezielen, waarin hun omkleedsel gevallen is? – 0 God der liefde ! sterk Gij mijnen geest, en boezem mijn hart troost in. – 0 neen ! zij zijn niet ver loren voor mij, die geliefde gestorvenen ! zij zijn overgegaan in uwen schoot, Vader der men schen !
Waarom zou ik treuren ? - Ik zal hen
- 265 -
wederzien - aan de overzijde wederzien, waar
geen dood, waar geene scheiding meer is. Ik bid voor mijne broeders, die dit vergankelijk bekleedsel afgelegd hebben, ontvang hen met Vaderliefde in uwe woningen ! Als zwakheid of zonde hen in dit aardsche leven verleid heeft,
Heere! zij dan niet hun Regter; maar herinner U, dat Gij de Vader aller menschen zijt. Heere! Gij hebt mij de liefde bevolen, en deze liefde houdt toch niet op met den dood. Ik bemin nog mijne gestorvene medemenschen, en daar ik hier beneden niet anders voor hen doen kan,
dan bidden, daarom kom ik tot U , als een af wezig kind, dat voor zijne broeders bidt, die in het huis zijns Vaders zijn. God der liefde en der barmhartigheid ! herin ner U hunne verkeerdheden niet , maar denk,
dat zij de werken uwer handen waren. Breng hen tot het licht, en neem hen in uwe zalige woningen op, waar ik U eenmaal met hen eeu wig beminnen en aanbidden kan.
-mania is
eenman
Amen.
- 266 -
AANBIDDING VAN HET ALLERHEILIGSTE
SACRAMENT DES ALTAARS, BIJ DEN NAMIDDAGS-GODSDIENST • -beooemen
O mijn Heer en mijn God ! o Jezus, God en mensch te gelijk ! ik geloof, dat ik niet zie, onderwerp mijne zinnen en mijne rede aan het geloof en de onfeilbaarheid van uw heilig woord. Ik geloof, dat het onbegrijpelijk geheim, voor
hetwelke ik mijne knien bpig, U geheel bevat, en dat Gij daarin werkelijk en met uw geheele wezen aan mij tegenwoordig zijt. Sterk mijn geloof, en verleen hetzelve zulk eene kracht, dat ik U zoo beminne en aanbidde, als noodig is, om de onuitsprekelijke liefde, welke Gij ons door eene zoo oneindige groote vernedering te kennen gegeven hebt, niet geheel onwaardig te zijn. Ontvlam mijne liefde steeds meer en meer, en laat mij het onuitsprekelijk geluk en de zalige wellust, van U boven alles te bemin nen, hoe langer hoe levendiger smaken. 0 Gij waarachtig brood, van den hemel nedergedaald! Gij brood des levens ! voed en sterk mijne smach
tende ziel tot een geestelijk leven, en dood in
- 267 -
dezelve alle ongeoorloofde, U mishagende en, met de liefde tot U niet bestaanbare begeerte,
naar de vergankelijke goederen der wereld, en verwek tegen dat, wat uwe vereeniging met mij verhinderen, of mijne liefde tot U verzwak ken kon, een onoverwinnelijken afkeer in mij. Mijn besluit, om mij en mijn gansche leven aan U en aan uwe navolging toe te wijden, is een maal genomen. Maak dan , dat ik uw altaar, waar Gij mij wel onzigtbaar, maar toch wezen
lijk tegenwoordig zijt, nimmer nadere, zonder dit mijn voornemen van nieuws gesterkt en be
vestigd te voelen. Gij hebt ons dit allerheiligste Sacrament, ter herinnering aan uw lijden en uwen dood, na gelaten : bewerk dan door uwe genade, dat ik niet voor hetzelve verschijne, zonder de verhe venste gedachte van de oneindige waarde mijner verlossing, en van uwe grenzenlooze ontferming, aan welke ik dezelve te danken heb ; dat ik tot heilzame gewaarwordingen van berouw, en tot
krachtige voornemens bewogen worde, om mijn leven zoo in te rigten, dat Uw dierbaar bloed aan mij niet verloren ga. Vooral schenk mij de vervulling van de belangrijkste mijner wenschen:
dat ik bij mijn scheiden, door het waardig genot
- 268 -
van dit allerheiligste Sacrament, tot den over
gang in de eeuwigheid gesterkt worde, en daar door een zeker onderpand mijner zaligheid ver krijgen moge. Amen. -ยบm-Doo-oe-ยบm
EEN LOFLIED, w-mee-Oooea
Hem , die in 't onafmeetb're Zijn troon heeft - zijn gebied In hemels, werelden, tot aan de verste sterren,
Zing ik dit lied !
-
Hoe schoon zijn zijne werken, Hoe treft die schoonheid mij !
Hij schiep ze, opdat zijn luister zich treffend zou vertoonen; -
Hoe goed is Hij! Om de aarde te versieren,
Die slechts zijn voetbank heet, Zijn duizenden van zonnen, die aan den hemel schitt'ren,
Altijd gereed.
- 269 -
Wol wond'ren is deeze aarde, Woor hem, die haar bewoont,
Zijn' is de zon, de sterren, de maan - al wat aan de oogen Zich schoon vertoont.
Wie kan uw licht doordringen ? 0 God ! - ook de Engel gloeit : Hoor toch naar 't dof gezang, dat U een worm durft bieden ,
Aan 't stof geboeid. Eens als ik uit den hemel, Ver boven 't wereldrond,
Op 't stof mag nederzien, dan zing ik schooner zangen
Met dezen mond.
GEVOEL DER ALMAGT, AANBIDDING EN ERKENTENIS,
Niet in den Oceaan Van alle werelden
- 270 -
Wil ik mij storten! Niet zweven, waar de eerste schepselen, Waar de jubelkoren van de Zonen des lichts Aanbidden, diep aanbidden, Met bedekte aangezigten aanbidden, En in verbazing versmelten: Slechts om het dropje aan den emmer, Om de aarde slechts, wil ik zweven En aanbidden !
Halleluja ! Halleluja ! Ook het dropje aan den emmer Vloeide uit de hand des Almagtigen ! Toen uit de hand des Almagtigen De grootere aarden vloeiden; Toen de stroomen des lichts
Ruischten, en Orionnen werden ;
Toen vloeide het dropje
Uit de hand des Almagtigen ! Wie zijn die duizendmaal duizend, Die mijriadenmaal honderd duizend, Die het dropje bewonen, bewoonden ? – Wie ben ik ? -
- 271 -
Halleluja den Scheppenden ! Meer, dan de aarden, die ontstonden ; Meer , dan de Orionnen, Die uit stralen zamenstroomden !
Maar gij, lentewormpje, Dat groen en schitterend Nevens mij speelt ! Gij leeft, En zijt waarschijnlijk Ach ! – niet onsterfelijk ! Ik ben begonnen Met te aanbidden ; En ik weene ? –
Vergeef, vergeef den eindigen Ook deze tranen,
0 Gij, die zijn zult ! Gij zult ze alle voor mij oplossen, Die twijfelingen alle, 0 Gij, die mij door 't donkere dal Des doods geleiden zult ! Dan zal ik het weten,
Of het blinkende wormpje Eene ziel had.
- 272 -
Waart gij slechts gevormd stof, Wormpje, zoo wordt dan Weder vervliegend stof, Of wat maar de Eeuwige wil ! Stort van nieuws, gij mijn oog, Vreugdetranen! Gij , mijne harp, Prijs gij den Heer !
Omwonden, weder met palmen omwonden Is mijne harp ! Ik zing den Heere! Hier sta ik ;
Rondom mij heen is alles almagt, Is alles wonder !
Met diepen eerbied
Beschouw ik de schepping ! Want Gij, Namelooze ! Gij Schiept dezelve!
Luchtjes, die om mij waaijen, Die zoete koelte
Op mijn gloeijend aanzigt gieten, U wonderbare luchtjes,
Zendt de Heer, de Oneindige !
- 273 -
Maar nu worden zij stil; pas ademen zij ! De morgenzon wordt zwoel! Wolken stroomen naar beneden !
Dat is zigtbaar de Eeuwige, Die komt !
Nu vliegen en draaijen en ruischen de winden ! Hoe buigt zich het bevende woud ! Hoe verheft zich de stroom !
Zigtbaar, zoo als Gij dat voor sterf'lijken zijn kunt, Ja, dat zijt Gij, zigtbaar, Oneindige ! Het woud buigt zich ! De stroom wijkt ! En ik – ik val niet op mijn aangezigt ? Heere! Heere! barmhartig en genadig ! Overal God,
Ontferm U mijner ! Toornt Gij Heere, omdat de nacht uw kleed is? Deze nacht is een zegen voor de aarde ! Gij toornt niet, Vader! Hij komt, verfrissching uit te schudden Over den versterkenden halm,
Over de hartverheugende druiven
Vader ! Gij toornt niet ! 18
- 274 -
Alles is stil voor U, Gij God! Rondom is alle stilte !
Ook het gulden wormpje let er op ! Is het mogelijk niet zieleloos? Is het onsterfelijk? Ach ! kom ik U zoo prijzen als ik wensche! Gij openbaart U hoe langer hoe heerlijker! Al duisterder wordt de nacht rondom U, En voller van zegen ! Ziet Gij de bewijzen zijner nabijheid, den schitt'renden bliksem?
Hoort gij den donder van Jehova ? Hoort gij hem ? Hoort gij hem, Den schrikbarenden donder des Heeren ?
Heer ! Heer ! God ! barmhartig en genadig ! Aangebeden, geprezen Zij uw heilige naam ! En die winden des onweers ! zij dragen den donder !
Hoe ruischen zij ! hoe ruischen zij door de bos schen !
- 275 -
En nu zwijgen zij ! – Majestueuser Klimmen de wolken op ! Ziet gij het nieuw bewijs zijner nabijheid, Ziet gij den vliegenden bliksem ? Hoort gij, hoog in de wolken, den donder des Heeren?
Hij roept: Jehova! Jehova! Jehova !
En het geschudde woud brandt! Maar niet onze hutte !
Onze Vader gebood Zijnen Verderver, Voor onze hutte voorbij te gaan! *
Ach ! reeds ruischen, reeds ruischen
Hemel en aarde van genadigen regen ! Nu is de dorstende aarde verkwikt,
En de hemel heeft zich van den vollen zegen ontlast! Zie , nu komt Jehova niet weder in onweder! In 't stille, zachte suizen Komt Jehova !
En onder Hem kromt zich de boog des vredes. -deeersma-
18 *
- 27G -
GEBED VOOR ZIJNEN VRIEND EN WELDOENER,
God der liefde! aan U heb ik het zachte ge voel der vriendschap en liefde te danken. Gij legdet het diep in mijn hart, en gaaft mij de zaligste menschen wellust. 0 Schepper van het menschelijk geluk! stort zegen en heil uit over hem, dien mijne ziel lief heeft ! Bewaar hem voor de gevaren des levens, en bescherm hem, opdat geen leed dien dierbaren treffe. De zon ga elk en dag helder over zijnen schedel op, en zijn mond geve eenen vergenoegden lach bij de schemering van den avond. Geef hem zachte droomen, als hij slaapt, en giet vreugde in zijn hart, als hij des morgens weder ontwaakt. Ge
leid hem op de paden des levens, en laat niet toe, dat verdriet en zorgen zijn voorhoofd plooi jen. Nimmer blinke de traan der ellende op zijne wangen, en nimmer drukke krankheid of armoede zijnen geest. Helder, als een schoone
lentemorgen, zij elk zijner dagen, en zacht, gelijk eene beek, vloeije zijn leven als door
- 277 -
bloemen voort. Bescherm hem, als tegenspoed hem bedreigt, of vijanden hem vervolgen, op dat hem geen kwaad wedervare. Overal, waar hij wandelt, gevoele hij uwe goedheid en uwe weldaden. Als het zweet van den arbeid zijne kruin bedekt, dan drooge de zachte westewind de droppelen af: als vermoeidheid zijn ligchaam nederdrukt, dan brenge uwe voorzienigheid hem onder schaduw gevende boomen, en bereide hem bloemen tot zijne legerstede: als zijne tong droog is van dorst, dan verkwikke de bron zijne lippen. - Geef, mijn God! aan hem alle ge noegens des levens. Bescherm zijne ziel tegen onstuimige driften, en als hij uit zwakheid dwaalt, breng hem dan zacht op de wegen der deugd weder terug, en straf hem niet, maar verschoon hem naar uwe barmhartigheid. Uw Engel zij in alle aangelegenheden zijns levens bij hem ; hij zij zijn leidsman, zijn beschermer,
en vereenige ons eenmaal aan de overzijde van het graf, waar geene scheiding meer is, maar zuivere heilige liefde. Amen.
- 278 -
DANKZEGGING VOOR DE ONSTERFELIJKHEID.
CD gij, hoogste der zaligheden ! overstroom met uw vuur mijne geheele ziel; ik wil aan den Eeuwigen denken. - Gij waart, Gij zijt, en zult zijn. Hoe zal ik ik U noemen ? Mijne be
vende lippen verstommen. Hoe zal ik U den ken? Zelfs mijne ziel staat stil. Neen, mijn verstand kan U niet bereiken. - Vader ! Vader !
zoo zullen mijne lippen van U stamelen, mijne ziel zich U voorstellen, mijn hart U gevoe len. - Vader ! Vader ! Vader ! – 0 valt neder,
bidt aan, gij menschen ! Hij is onzer aller Va
der ! – Verdiep u in bepeinzingen, mijne ziel ! klop, hart, van vreugde ! - geschapen zijt gij tot onsterfelijkheid ! Niet in den rollenden donder, niet in den bruisenden storm alleen :
ook in het zachte gesuis van den westewind verkondigt de geheele natuur uwe voortduring. Hoe zal het mij zijn ! – 0 woorden des eeuwi gen levens ! daar zit ik nu bij de eerste mor genstralen boven de graven. Liefelijke morgen ! gij brengt mij rust en vrede aan ! een nieuwe
- 279 -
dag verkondigt mij nieuw leven. Ach ! duizend broeders liggen in het stof opgelost onder mijne voeten. Hoe zijt gij wel geweest? Was uw hart ook zoo onrustig ? Was u ook somtijds de menschen wereld zoo ledig, zoo ontoereikend, zoo onbevredigend ? 0, ik wilde, dat ik onder u was ! gij zijt ik het rijk van God. Hoe wel zal het u thans zijn, edele, goede, aan deze aarde ontrukte menschen !
Nederklimmen wil
ik tot u, broeders, menschen der vroegste wereld ! waar gij ook zijt ! - Hoe zal ik mij verheugen ! Prijs, aanbidding en vreugdetra nen van loutere eeuwige dankzegging voor de onsterfelijkheid ! - Kan eene moeder haren zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars levens ? – Al vergeet zij
denzelven, ik zal U toch niet vergeten : zoo spraakt Gij, Onsterfelijke ! 0, hoe gelukkig ben
ik ! Werp u in diepe verbazing neder, onster felijke ziel ! en verstom ! geniet uwe zaligheid, en verstom ! want zoo heeft de Lievende ge sproken. Amen.
- 280 -
GEBED OP DEN GEBOORTEDAG,
EIk dank U, mijn God! voor het leven, dat
Gij mij gaaft: Dit leven is uw geschenk, Gij hebt mij uit het niet te voorschijn geroepen, en door uwe goedheid heb ik mijn bestaan. Wie leidde mij op de wegen van dit leven mijner vreemdelingschap anders, dan Gij ? Wie be waarde mij tot op dit oogenblik ? Wie schonk
mij zoo vele blijde dagen ! Wie gaf mij geluk? Wie verzachtte mijn lijden ? Wie schonk troost aan mijne ziel, als verdriet en ellende mij ter nederdrukten ? en wien waren mijne tranen, die ik in stilte weende, dierbaar, anders, dan U,
die mij geschapen hebt? Gij dacht reeds aan mij , eer ik nog denken kon ; Gij teldet mijne tranen reeds, eer ik nog zelf wist, dat ik weende; Gij gaaft mij troost, eer ik den troost nog kende. Met Vaderlijke goedheid waarschuw det Gij mij dikwijls, en vernieldet de ijzeren boeijen, met welke de zonde mij kluisterde. Vol ontferming naamt Gij mij die ketens af, en wenktet Gij mij vergiffenis toe, als Vader en
- 281 -
als Vriend.
Ik struikelde, en Gij rigttet mij
weder op; ik zonk , en Gij sneldet toe, om mij te redden. Als ik U verliet, zocht Gij zelf mij weder op; als ik weder tot U kwam, was uw arm voor mij geopend, uw Vaderarm. O hoe ben ik U niet alles schuldig ! Hoe wonder baar hebt Gij mij niet geleid ! – Geeft Gij mij nog langer het leven, geef mij dan ook een hart, dat U gehoorzaam erkent , U niet verlaat. Ontneem mij alles, mijn God! maar uwe liefde niet ! – Amen.
-auerrºmen"--
GEBED VAN EEN EN MAN, DIE AAN HET HOF VERKEERT, -mee-e-g-een
Gij groote, magtige God ! – Gij Koning der Koningen ! Heer der Heeren ! - Uwen wil behaagde het, dat ik aan het Hof leven moest, en uw heilige wil gaf mij den stand ,
in welken ik leef: geef mij daarom ook uwe genade, dat ik de pligten van mijnen stand ken ne, en dezelve getrouw vervulle.
Laat mij zoo
veel goeds werken, als maar mogelijk is, in
den kring, in welken Gij mij plaatstet, en laat mij niet verblind worden door den glans van het Hof, en door de denkwijzen der menschen. Geef mij een opregt hart, dat den Koning en het Vaderland zonder eigen baat bemint. Laat mij het gemeene best altijd zonder bijoogmer ken zoeken, en sterk mijnen moed onder mijne bezigheden. Bewaar mijn hart, dat het zich niet door goud, eerposten en valsche eerzucht verblinden late; maar verlicht mijn verstand, opdat het inzie, dat alleen dat groot is, dat in uwe oogen goedkeuring verdient. Bewaar mij voor menschenvrees, die zoo ge woonlijk aan het Hof, en voor valsche staatkun de, die in de oogen des Heeren de schandelijk ste misdaad is. Laat mij de waarheid met man nelijke sterkte zeggen, doch zoo, dat mijne liefde voor de waarheid geen hartstogt worde, en ik
de menschen beleedige. Behoed mijne ziel, op dat zij zich niet buige onder de vleijers van het Hof, en ik niet een lage vleijer van valsche grootheid worde. Laat mij den regten weg betreden, en als on
weders zich boven mij zamen pakken, bewaar mij dan ook in den storm.
Geef mij genade,
dat mijne ziel zich altijd gelijk blijve; dat Wa
- 283 -
derlandsliefde! en verkleefdheid aan mijnen Ko
ning niet van mijn hart wijken, dat ik de ge regtigheid en de deugd niet verloochene; en al moge ook de aarde onder mij wegzinken, laat mij dan toch denken, dat Gij de Heer zijt, en
dat uwe hand mij onder de ruĂŻnen nog zal be schermen.
Bewaar mijne ziel voor de liefde tot het geld, en geef mij maar zoo veel, als Gij tot onder
houd van mij en de mijnen noodig vindt. Laat mij mijne kinderen geen rijkdom, maar eene goede opvoeding en een edel hart geven, en
zegen hen, dat zij op deze wereld voortkomen, en zich geen aanzien en magt door geld verwer ven, dat den Koning en het Vaderland afgesto
len wordt, of waaraan nog het bloed kleeft van weduwen en weezen.
Mijn God ! daar ik mijnen Koning dien, daar
laat mij niet vergeten, dat Gij mijn Heer zijtj! en als de ondank der wereld en vervolging mij
krenken, dan trooste mij het vertrouwen op U, Gij God der liefde en der geregtigheid ! Amen.
"E-DO Do
- 284 -
GEBED EENS HUISWADERS,
Groote God ! Gij hebt het zoo gewild, dat mij hier beneden een beter lot zou te beurte vallen, dan vele anderen. - Laat mij dit aan uwe genade toeschrijven, en laat mij overwe gen, dat ik den stand, in welken ik leef, al
leen aan uwe goedheid te danken heb.
God
der liefde ! Gij hebt mij die menschen toever trouwd, die bij mij dienen : zij zijn uwe kin deren, en uwe liefde beval hen mijner zorg aan. Ik wil dus niet vergeten, dat zij menschen zijn, gelijk ik ben, en ofschoon de wereld en de verordeningen hen aan mij onderdanig ge maakt hebben, zoo zal toch mijn hart hen als aan mij gelijk beschouwen. Ik wil niet verge ten, dat het lot der dienstbaren hard is, en mij me liefde zal hen dezen last verligten. Ik wil toegeeflijkheid gebruiken omtrent hunne gebre ken en zwakheden, en mijne zachtmoedigheid zal bewerken, dat zij de hardheid van hun lot niet gevoelen. Als zij ziek zijn, of anderzins
– 285 -
mijne hulp behoeven, dan zullen zij broeder lijke ondersteuning in mijne armen vinden ; en ik wil hen zoo behandelen, als ik wensch, dat
men mij in hunne plaats zou behandelen. God der liefde ! plant ook in de harten van deze menschen edele gevoelens, opdat zij mijne mensch lievendheid niet voor zwakheid, en mijne goed heid niet voor blooheid aanzien.
Ik wil den
armen daglooner en den getrouwen arbeider zijn dagloon niet onttrekken; ik wil omtrent hem niet zuinig zijn, die zijn brood zoo zuur moet verdienen. Als mijne omstandigheden zuinigheid vereischen, dan wil ik daarmede bij mij zelven beginnen, en niet bij hem, die zijn brood in mijn werk, in het zweet zijns aanschijns verdie nen moet. Zoo, mijn God! wil ik denken en handelen; sterk Gij mijn besluit en mijn voor nemen door uwe genade. Maar zoo mijn goede wil door mijne onderhoo rigen eens miskend wierd; zoo zij mijne liefde met ondank mogten beloonen, dat make mij dan niet moedeloos, en verandere mijn hart niet.
Laat mij dan bedenken, dat gebrek aan opvoe ding, gebrek aan menschelijk gevoel, en de toe stand, in welken zij grootendeels leven en naar welken zij behandeld worden, de oorzaak van
- 286 -
hunne verkeerde denkwijze is. Laat mij altijd mijne grondbeginselen getrouw blijven, en nooit wijke de gedachte uit mijne ziel, dat het uw gebod is, alle menschen te beminnen. Ook als zij jegens mij onregtvaardig zijn, zoo wil ik toch jegens hen regt vaardig zijn, en als zij je gens mij veinzen en mij bedriegen, zoo zal mijn
gedrag hun bewijzen, dat zij zich zelven bedro gen hebben; dat zij in mij niet hunnen heer, maar hunnen
vriend en weldoener mishandeld
hebben. Gij, Heere! die mijnen wil kent, ze gen mijn voornemen en mijne daden, opdat zij hier beneden tot werktuigen uwer liefde wor den.
Amen.
GEBED EENS
GEHUWDEN,
•ara-racteeg 434eokere
Mijn God! Gij gaaft mij de vrouw tot ge zellin van mijn leven, tot deelgenoote mijner
lotgevallen, tot reisgenoote op den weg van dit leven. Laat mij bedenken, mijn God! dat Gij mij dit schepsel toevertrouwd hebt – toever
- 287 -
trouwd, als eene bloem, die tot mijn vermaak en tot mijn genoegen zijn zal. Laat mij altijd bedenken, dat, gelijk schoonheid , teederheid en bloei het deel van dit geslacht zijn, het ook in de natuur der vrouw ligt, dat zwakheid, ver andering, en wisselvalligheid haar aandeel zijn. Laat mij dus niet onregtvaardig jegens mijne gade zijn, en dingen van haar eischen, die in de natuur van haar wezen niet liggen. Laat mij van de roos niet verlangen, dat zij over haren bepaalden tijd bloeijen, en van het vi ooltje, dat het sterk als een eik zijn zal. Laat mij de vrouw, die Gij mij gaaft, altijd met goedheid en zachtmoedigheid behandelen en, als zij struikelt, met teederheid weder trach ten op te rigten. Verdelg uit mijn hart de trotschheid des mans, of het wilde regt van den sterkeren, die een arm zwak schepsel mishan delt, dat de liefde in zijne armen wierp, en de wetten nog aan hem verbinden, wanneer deze liefde reeds uitgebluscht is. Laat mij al tijd bedenken, dat het onedel is, eene weer looze te onderdrukken, en schandelijk, als de tuinman de bloemen vertreedt, die in de dagen der lente zijne vreugde uitmaakten. Laat mij inzien mijn God ! dat ik als man
– 288 -
van gebreken niet vrij ben, opdat ik van mijne
gade geene volmaaktheid vordere. Verlicht mijn hart, om in te zien, dat dwalen het deel des menschen, maar dwalingen vergeven, en zwak heden verdragen het werk van ware liefde is. Laat mij de moeijelijke omstandigheden der vrouw overwegen , en laat mij met geduld hare luimen verdragen, welke dikwijls meer door haar ligchaam, dan door haar hart veroorzaakt worden. Laat mij niet vergeten de moeijelijk heden der zwangerheid, de ziekelijke omstandig heden, die dezelve veroorzaakt, en in welke
dikwijls de grond van verscheidene gemoedsnei gingen en luimen ligt. Laat mij niet vergeten,
mijn Vader ! dat blijdschap aan kinderen, die in mijne armen snellen, een geschenk harer liefde
is; en dat het onbillijk zijn zou, den boom te verachten, die mij heerlijke vruchten gaf.
Bewaar mij, mijn God! voor ijverzucht en
wantrouwen, en overtuig mij, dat deze de ver stoorsters des menschelijken geluks en der vriend schap zijn. Zegen mijne pogingen, om mijne gade te overtuigen, dat zij den edelsten en besten vriend aan mij heeft, en dat, als deze overtuiging een menschenhart niet tot verkleefd
heid bewegen kan, er dan geen ander middel meer overig is.
– 289 -
Schimp en hardigheid verbitteren de gemoe deren, en veroorzaken, dat zij elkander niet weder naderen.
Ook het boosste hart wederstaat
eene bestendige liefde niet, te vergeefs houdt het dikke ijs den loop der stroomen op; de vlieten dooijen bij de zachte warmte der voor jaarszon. Mijn God ! die de harten der menschen leidt, leid ook onze harten, en heilige harmonie heersche in onze zielen !
Maar zal het uw wil
zijn, mijn hart te beproeven, laat mij dan altijd naar mijne grondbeginselen handelen, niet on regtvaardig zijn, als anderen jegens mij onregt vaardig zijn ; laat mij altijd denken, dat alleen zielengevoel magt over zielen heeft. Gij, Heer der liefde! sterk Gij mijn hart, en laat mij door mijn toedoen geen schepsel ongelukkig maken, dat Gij mij hebt toevertrouwd. Amen.
GEBED EENER GETROUWDE VROUW. aans-boem
Mijn God! Gij gaaft mij den man ten leids man mijns levens, ten deelnemer in mijne lot 19
- 290 –
gevallen, en tot gezelschap op den weg der vreemdelingschap door dit leven. Laat mij be denken, mijn God ! dat hij het is, die mij onderhoudt, opdat ik zijne dagen niet bedroeve, of ondankbaar jegens den onderhouder mijns levens zij. Geef mij toegeeflijkheid en gehoor zaamheid, opdat ik zijnen arbeid niet verzware, en het brood zuur make, dat hij voor mij en mijne kinderen wint. Verlicht mijne ziel, opdat
ik door overleg dat zoeke te bezuinigen en te bewaren, dat hij door zijne vlijt verdient. Ver gun mij, dat ik, door opgeruimdheid des ge moeds en door teedere liefde, hem zijne dagen
aangenaam make; dat ik zijne deelneemster in de lotgevallen des levens, en zijne getrouwe deelgenoote in geluk en ongeluk zij. Bewaar mij voor de uitspattingen der vrou wen, die de waarde eens mans niet weten te
achten, en haar geheele geluk in sieraad en ijdelheid stellen. Vergun mij, mijne ziel zoo te
vormen, dat, als ouderdom en krankheid den bloei der jeugd geheel van mij wegnemen, mij dan nog een hart overblijft, dat de liefde des mans waardig blijft.
Laat mij mijne kinderen
tot deugd en menschenliefde opvoeden, en stort zegen uit over de dagen van ons leven. -me-ºº-t enºn
Amen.
- 291 -
GEBED VOOR MIJNE KINDEREN,
Hbe kinderen, die Gij mij gaaft, Heere ! zijn uw geschenk. Gij legdet in mijn hart een ge voel, dat mij deze geschenken dierbaar maakt, het gevoel der Vaderliefde. Heere! wat Gij mij gaaft, behoort ook U toe. Ik bied U deze ge schenken weder aan : wees Gij hun Vader. Ik ben een arme sterveling : wat kan ik zonder U?
De plant zal verdorren, die ik gepoot heb, als zij niet door hemelschen dauw wordt bevochtigd, en door den regen gevoed wordt, die uit uwe wolken valt. Gij , die de raven spijst, en de bloemen onderhoudt, die onder de klippen groei
jen, zorg Gij, Vader der menschen ! voor deze onschuldige schepselen, opdat zij nimmer onge lukkig worden. Laat mij hunne harten tot goedheid en menschelijkheid vormen: vergun mij, dat ik goede menschen van hen make. Heere! geef hun verstand, kennis en eenen goe den wil : om deze schatten des hemels bidde ik
U voor hen. Deze zijn voor hen noodzakelijk; het overige zult Gij hun naar hunne behoefte toewerpen. Ik bid niet om rijkdom voor hen, 19 +
- 292 -
o Heere ! maar geef hun slechts frissche leden en arbeidzaamheid, opdat zij hun brood verdie nen kunnen , maar geef hun vooral eenen edelen
en vasten denktrant, die voor geene stormen des levens buigt. Geef hun heldere oogen, om de waarheid te zien, opdat de valsche schittering der wereld hen niet verblinde. Bewaar hun hart
voor alle onedele driften, en hunne onschuld
voor list en verleiding. Maar zoo Gij mogt vooruitzien, Oneindige ! dat zij kwaad in de wereld stichten, menschen ongelukkig maken zullen, neem hen dan in den bloei hunner on
schuld weg, en verleng hun leven niet tot een' vloek der menschheid. Alleen dan, wanneer zij goede menschen zullen worden, alleen dan be hage het U, hen te bewaren, en geef Gij dan de bedrukten en ellendigen vreugde door hun
aan zijn. Vermeerder het getal der goeden door hen, en neem hen dan, wanneer zij , gelijk de weldadige Samaritaan, de reis des levens vol eindigd hebben, in uwe zalige woningen op, opdat ik mij dan met hen eeuwig verheuge, en U, Vader aller menschen! eeuwig aanbidden moge. Amen.
– 293 -
GEBED IN WEDERWAARDIGHEDEN EN DIROEFHEID, -boo©e-en
Heere! mij drukt onheil en ramp, maar ik mor niet tegen U ! want Gij zijt altijd de God der liefde – de rots, op wien ik het gebouw mijner verwachtingen stel. Gij weet, waarom dit alles geschiedt, en zult mijn best behar tigen. Heere ! Gij bemint mij : dat is zeker; Gij bemint alle menschen : en deze gedachte zal mijne sterkte zijn. Het ongeluk moet zich aan mij, en niet ik mij aan het ongeluk onderwer
pen; de onaangenaamheden des levens wil ik be strijden, en deze onaangenaamheden, door mijne bevreesdheid, de zege over mijn hart niet in ruimen. Ik wil denken, dat de dingen der wereld van U, mijn God ! aan mij ondergeschikt zijn, niet ik aan die dingen. Ik ben uw schep sel, God! het schepsel des Magtigen. Alleen levenlooze dingen en doode lijken laten zich wegslepen door den stroom, de levendige ver zet zich daar tegen, en weet met de wellen te «.
kampen.
- 294 –
Zoo zal, zoo wil ik denken, en als een strij
der in volle wapenrusting daar staan op de strijdplaats. Wat kan mij wedervaren, daar Gij voor mij waakt ? liefde !
God der sterkte en der
Amen.
GEBED BIJ EEN ONWEDER, -seo-ºe-oe
Mijn God ! Gij zijt ook de God der liefde in den storm , en de God der goedheid in het on weder. Als winden bruisen, de donder rolt, en bliksems gloeijen; ook als de aarde siddert en afgronden zich openen, wil ik toch zonder vrees daar staan, en denken : Gij zijt de God der liefde! en mij zal geen kwaad treffen. Alles is goed, wat uwe hand gemaakt heeft, alles bedoelt het welzijn van het geheel, alles leeft in de natuur; er is geen dood – alleen veran dering, alleen overgang in een nieuw leven.
Wilt Gij, dat de bliksem op mij valle? Hier sta ik, ik ben bereid: hij beroove mij van het kleed der sterfelijkheid ! Wat kan hij mijne onsterfelijke ziel doen? Hij make mij los van
- 295 -
de banden van het vleesch, en mijn geest zal vrijheid bij U vinden. Heere! ik bid U aan in den storm, onder het bruisen der wellen en der
regenbuijen, die van den hemel afstroomen. God der liefde ! als de hagel de velden mijns na buurs verwoest, als de bliksem zijn huis in brand
steekt, laat mij dan niet denken, mijn God! dat hij deze rampen verdiend heeft, laat mij
dan niet liefdeloos den ongelukkigen beoordee len; zulk eene gedachte ontwijde mijne liefde niet. Gij hebt alles goed ingerigt; uwe schik kingen zijn schikkingen der liefde. Het is geene straf, die mijnen nabuur trof: het ongeluk is eene beproeving der liefde voor mij. Gij wilt,
dat ik in mijne woning dien zal opnemen, die er geene meer heeft, en dat ik mijne vruchten met hem zal deelen, wiens vruchten de hagel verwoest heeft. Dit is uw wil ; alles is leiding tot eene Goddelijke eenheid. Heere! laat U in den
donder aanbidden
en in den storm ; want
Gij zijt overal de God der liefde ! Amen.
- 296 -
GEBED
IN
TIJDEN
VAN
OORLOG,
Ik verhef mijn hart tot U, Vader der men schen ! en bid U om genade en verschooning.
Verlicht de harten der menschen, dat zij mogen inzien, dat Gij de God der liefde, niet de God
des toorns en des moords zijt. Verlicht hunne harten tot eene algemeene liefde der menschheid, en verdelg de wilde driften der zucht naar ver overing uit hunne zielen. Geef rust en vrede we der aan de gedrukte landen, en helder het
verstand der volken op, opdat geregtigheid, zachtmoedigheid
en verstandig overleg hunne
regten beslissen, en niet meer geweld en moord. Amen. -me-boooeem
GEBED NA EENE BEHAALDE OVER WINNING eeee
Wij hebben de zege behaald over onze vij anden ! alles is vrolijk en heft jubelzangen aan !
- 297 -
Ik, mijn God! wil mij intusschen diep ter aarde buigen, uwe raadsbesluiten aanbidden , en U smeeken, dat Gij de harten der menschen tot
zachtere gewaarwordingen stemmen wilt, opdat zij hunne twisten zonder het zwaard beslissen.
In uwe oogen, God der liefde! is menschen moord altijd afschuwelijk. Gij zijt de God der liefde en der zachtmoedigheid, niet de God der mishandeling. Gij, die ons geboden hebt, onze vijanden te beminnen, Gij kunt geen welgevallen
hebben in onze blijdschap over hun ongeluk : alleen bidden moeten wij U, dat Gij hunne har ten moogt verlichten, opdat zij de gevolgen hun ner driften inzien, en door hunnen rampspoed tot vreedzame gezindheden mogen gebragt wor den. Een straal uwer Goddelijke liefde dringe in
het hart
van den overwinnaar en van den
overwonnenen, en laat hen inzien, dat zij alle menschen zijn, geschapen naar uw evenbeeld; en dat Gij, Heere ! hun deze schoone aarde tot vermaak en levensgenot, en niet een en moord kuil hebt aangewezen, waar de broeder den broeder verworgt. Mijn God! bestuur de har ten van alle Worsten, dat, als omstandigheden en noodzakelijkheid hen dwingen, om het zwaard
ter verdelging op te vatten, toch de mensch
- 298 -
heid zoo veel verschoond worde, als maar mo gelijk is. Laat hen inzien, o Heere ! dat de held, die millioenen schepselen vermoorden kan, niet in staat is, eenen worm het leven weder te geven. Zend Gij den Engel des vredes op deze aarde, en bevestig het geluk der stervelingen door verzoening en liefde. Amen. -ĂŠ--ĂŠ ESP-->
GEBED BIJ HET AANHOOREN VAN *
GODS WOORD,
Oneindige God ! - Gij ontfermt U over allen : want Gij vermoogt alles, en vergeeft de zonden der menschen, als zij berouw hebben. Gij be mint alles, wat er is, en haat niets van hetgene Gij gemaakt hebt. Gij hebt ook niets uit haat verordend, of geschapen. Gij verschoont allen.
Alle dingen zijn de uwe, o Heere! die zielen lief hebt. 0 Heere ! hoe goed en zoet is uw Geest in alle zaken ! Daarom straft Gij die genen van tijd tot tijd, die uwe wegen verlaten en herinnert hen aan hunne zonden. Gij spreekt hen ook toe, opdat zij de boosheid verlaten, en
in U gelooven, o Heere! – Gij hebt hen ge straft, en hun tijd tot bekeering gelaten, schoon Gij wist, dat de boosheid hun van nature aan
geboren was, en dat zij hunne gedachten nim mer veranderen zouden.
Er is geen ander God, dan Gij, die voor allen zorg draagt, opdat Gij zoudt te kennen geven, dat Gij geen onregtvaardig vonnis velt. Uwe magt is ook de oorsprong uwer geregtigheid, en omdat Gij een Heer zijt over alle dingen, daarom zijt Gij allen genadig. Gij zijt de almagtige Be heerscher; Gij oordeelt met zachtmoedigheid, en regeert ons met groote toegeeflijkheid, want Gij kunt alles, wat Gij wilt. Uw Wolk hebt Gij door zulke werken onderwezen, dat men regt vaardig en goedertieren zijn moet. Gij hebt ook uwen kinderen goede verwachting gegeven, dat, wanneer Gij hen straft, hun dan ook ge legenheid zal gegeven worden, om over de zonden boete te doen. Zelfs de vijanden uwer dienaren, welke des doods schuldig waren, hebt Gij met zulk eene behoedzaamheid gestraft, dat Gij hun tijd en gelegenheid verleend hebt, om zich van hunne boosheid af te keeren.
Heere ! dien ik vrees en bemin, ik vertrouw op U, dat uwe barmhartigheid mij met vreugde
- 300 -
vervullen zal. Geen mensch, die op U betrouwd heeft, is beschaamd uitgekomen; laat ook mij niet te schande worden, en vergun mij uwe genade, dat ik uw Woord met heiligen eerbied aanhoore en opvolge. Geef uwen Priester de genade, dat hij het hart der menschen bewege, die aan zijne voorzorg toebetrouwd werden. Uwe wijsheid heeft den mond der stommen ge opend, de tong der kleine kinderen welsprekend gemaakt : geleid ook zijnen mond, en geef sterkte en nadruk aan zijne woorden. Zoo groot uwe majesteit is, zoo groot is uwe barmhartig heid.
Amen.
GEBED
NA HET HOOREN VAN GODS WOORD,
EBarmhartige God ! ik dank U voor de genade uwes heiligen Woords. Geef, dat ik barmhar tig zij, gelijk mijn Heiland ook barmhartig was! Laat mij bedenken, dat elke dronk water, dien ik den geringsten uwer ledematen toereik, U
- 301 –
gegeven is ! Geef, dat ik de lijdende deugd de hand toereike, en hier dat edele zaad zaaije, dat in den hemel vruchten zal voortbrengen; dat ik, door regtdoen en deugd, door leer en voorbeeld, door hulp en redding, door waar schuwing en ontferming, door troost en vriend schap, weder voor U, Vader der menschen ! barmhartigheid vinde; dat ik in alle dingen Jezus Christus gelijkvormig worde door mijnen wandel.
Neem, Heere ! het steenen hart van mij, en geef mij een nieuw, gehoorzaam, goed en ge voelig hart, dat zijne broeders als zich zelven, en U, o God! boven alle dingen bemint. Laat mij vriendschap vinden bij den braven, en van ganscher harte daar naar trachten, dat ik hem gelijk worde, en met hem den hemel verwerve. Trek mijn hart af van de liefde der wereld, want zoo iemand de wereld lief heeft, in hem
is de liefde des Vaders niet. Laat mij geenen mijner broederen zien lijden, en mijn hart voor hem toesluiten , maar laat mijn hart zich vol liefde over een ieder uitstorten, die deel aan uwe erfenis heeft.
Mogt ik gelijk zijn aan den leerling van Jezus, die aan zijne borst lag, en boven allen zijn
– 302 –
vertrouwdste Vriend was !
Mogt ik U, Johan
nes ! gelijken, die maar eene deugd kendet, en de liefde prediktet, en in haar alle andere deug den uitoefendet ! Mogt mijn geloof altijd werk zaam , mijne liefde bestendig, mijne deugd op
regt zijn, en mijne trouw tot in den dood de zegepraal behouden ! Mogt ik den strijd tegen mijne driften, die onophoudelijk de deugd be kampen, met moed en sterkte strijden ! dan zal ik sterker zijn dan hij, die steden inneemt, en aan het einde de kroon des eeuwigen levens erlangen.
A W O ND GE BED, -Koga
EHoe zal ik U danken, mijn God ! voor al het goede, dat Gij mij dezen ganschen dag bewezen hebt? Van waar zal ik de gevoelens van dank baarheid halen, die uwe groote, onverdiende goedgeid waardig waren? van waar de woorden, met
welke ik
uwen
lof naar verdienste kon
verkondigen ? – Ik kan niets anders zeggen, dan: Gij zijt mijn Vader, Gij zijt de God der
- 303 -
liefde, maar ik ben onwaardig, en veel te ge ring voor al die barmhartigheid en trouw, die Gij mij bewezen hebt. Ja, ik ben niet eenmaal waardig, dat ik U Vader noeme. Hoe veel goeds hebt Gij mij, mijn God ! op dezen dag weder betoond ! – Gij hebt mij bewaard, Gij hebt mij kleeding en woning geschonken, duizende rampen, die mij hadden kunnen treffen, hebt Gij van mij afgewend. Maar nu is het billijk , dat ik ook die vraag aan mijn hart doe: hoe ik dezen dag heb doorgebragt ? of ik beter, vro mer, U waardiger geworden ben? Ik moet mij vragen: of ik de Christelijke volmaaktheid ook zoo veel nader ben, als ik nu, door den ver
loopenen dag, het einde van mijn aardsche leven nader gekomen ben ? - Ik moet mij vragen, of ik heden minder kwaad en meer goed gedaan heb, dan gisteren ? of ik de gebreken, die ik gisteren betreurd heb, of had moeten be treuren, heden niet weder aan den dag gelegd heb ? –
t
Heere ! mijn helper en mijn God ! ik bid U om den Geest van regten ernst, dat die mij dezen dag niet laat besluiten, zonder dat ik
beter en U behagelijker zij. Mogten mij toch alle zonden, die ik heden begaan heb, regt leven
- 304 -
dig voorkomen, eer ik inslaap, - mogt ik mij toch al de weldaden herinneren, die ik als
mensch en als Christen op dezen dag aan uwe oneindige liefde en barmhartigheid te danken heb, opdat ik beschaamd en vernederd mij we der moge kunnen verzekeren van uwe ontfer ming en genade. Gij, alwetende Vader en Reg ter ! heiligste Getuige van al mijne daden, woorden en gedachten ! ik wil mij, met gevoel van uwe tegenwoordigheid, vragen: Zijn er heden geene zondige gedachten en lusten in mij ontstaan ? Ben ik heden niet weder tot die zonden ver
vallen, die mij anders zoo gewoon zijn ? Heb ik altijd mijn temperament en mijn eigen hart zorgvuldig en gemoedelijk bewaakt ? Heb ik op de eerste zinnelijke neiging acht
gegeven, en dezelve dadelijk in uwe vreeze, mijn God ! en in het geloof getracht te onder drukken ?
-
Heb ik mijne zinnen, en begeerten in toom
gehouden, en mijn hart voor de verzoekingen tot zonde gesloten? Heb ik mijne oogen en ooren voor de aan
sporingen tot zonde digt gehouden ? – geene
- 305 -
aanleiding of gelegenheid gezocht, om ergens eenen zinnelijken lust te volbrengen ? Was ik matig en nuchteren in spijze en drank ? - Dacht ik daarbij aan U, den goeden Gever, en aan mijne noodlijdende broederen? Misbruikte ik uwe gaven niet ? Was ik voorzigtig in mijn spreken? - voor zigtig bij alle mijne schreden en treden ? Of heb ik naar de invallen en lusten van mijn hart gehandeld? Heb ik mij tot datgene laten vervoeren, dat U mishaagde, en door mijn geweten niet goed
gekeurd werd ? Heb ik mij over elke onordelijke gemoedsbe
weging, die ik heden misschien in mij zelven waargenomen heb, in mijn binnenste en uit zuivere beginsels geschaamd? Ben ik opregt genegen, om dat, wat ik be dorven heb, door nieuwe dubbele voorzigtigheid
en dubbelen ijver in het gebed, zoo veel in mij is, weder goed te maken? Ben ik ook billijk genoeg, om mijne gebreken
aan anderen te belijden, die daarvan eenigzins getuigen geweest zijn, en daardoor geĂŤrgerd zijn geworden? Of heb ik veelmeer het plan, om mijne ongeregelde gemoedsbewegingen en scha 20
-
- 306 -
delijke overijlingen uit eigenliefde te verbergen, te verontschuldigen en te beglimpen ? Ik mag mij deze vragen opregt of onopregt beantwoorden, Gij toch, mijn Schepper en Reg ter! weet, hoe het binnenste van mijn hart ge steld is. Bedek ik mijne overtredingen, mijn God ! hoe kan ik ze dan betreuren ? hoe kan
ik dan vergeving bij U vinden? Daarom, o mijn God! wil ik U mijne zonden belijden, en geene mijner misdaden voor U verbergen, op dat mijn hart zich voor U verootmoedige, en den troost uwer belofte ondervinde. Ik belijd en betreur mijne gebreken: geef mij de genade, dezelve nog gevoeliger te belijden, nog dieper te beseffen. Laat geen eene mijner verkeerdhe den ongemerkt voor mij blijven; vergeef mij ze alle, bewaar mij toekomstig voor allen. Laat mij in het werk mijner heiliging dagelijks ver
der komen, en laat mij de bestrijding en be heersching mijner driften en zondige lusten da gelijks ligter worden. Ik bid U, God der liefde ! laat niet toe, dat
door mijne heden begane fouten iemand nadeel lijde. Wend door uwe alomtegenwoordige Voor zienigheid alle kwaad genadig af, dat door mijne verkeerdheden ergens mogt veroorzaakt zijn. Laat
- 307 -
ook mijne eigene ziel daaronder niet lijden. Her stel, door uwe almagtige kracht, hetgene ik heden verkeerd gedaan, vervul hetgene ik heden verzuimd heb; maak Gij het nadeel aan mij en aan anderen weder goed. Nog wil ik mijn hart vragen over mijn gedrag
jegens de menschen, mijne broeders, opdat ik naauwkeurig moge weten, hoe veel ik uwe liefde nader gekomen ben.
Was ik heden altijd langmoedig ? weldadig ? nimmer toornig ? nimmer knorrig en verdrietig ? Zocht ik niet mijn eigenbelang ? Liet ik mij niet tot twist verleiden ?
Was ik niet ergdenkend? Verheugde ik mij niet over het booze? over ongeluk ? of over onwaarheid?
Nam ik deel aan het goede, ware en nuttige? Verdroeg ik alles? Geloofde ik het beste van mijne evenmenschen ? Hoopte en verdroeg ik ?
Mijn God! ik zie wel in, dat ik nog verre van de reine liefde vervreemd ben; alleen Gij
kent mijn hart en mijnen wil. Voltooi Gij mijn gebrek; volbreng Gij met uwe liefde, hetgeen de mijne verzuimd heeft. Zegen alle menschen;
doe aan allen goed, ook aan diegenen, die mij 20 *
- 308 -
kwaad toewenschen. Vergeef hun , vergeef mij: en laat mij niet inslapen, als er nog eene lief delooze gedachte in mijne ziel overig is. Vervul mijn hart met de liefde, met welke Gij zelf de menschen liefhebt, opdat ik waardig worde uw kind te zijn. Nu, mijn God ! nog eenmaal: vergeef mij alle zonden van dezen dag, en onthoud mij uwe ge nade ook in dezen nacht niet ! Wend ongeluk, gevaar en angst van mij af! gun mij en de mijnen en allen, die op U vertrouwen, eenen gerusten en verkwikkenden slaap! Zijt de troos ter der ellendigen, de helper der verlatenen, de versterker der zwakken !
Ontferm U over
alle armen, alle kranken en ellendigen, maak hen dezen nacht ligt en kort; help hen en ver zacht hunne smarten en hunnen kommer; geef versterking aan hunne ziel, en troost aan hun nen geest, laat de ellende morgen kleiner zijn, dan heden ! Ontferm U over alle zondaars, over alle vrienden, over alle stervenden en levenden!
zeg het hart van elken bekommerden, dat het nergens troost zoeken moet, nergens troost vin den zal, dan bij U, en sterk hem door uwe genade en liefde! Als mogelijk de dag van heden de laatste van ",
- 309 -
mijn leven ware: als ik ten laatstemale dit mijn avondgebed voor U uitstortte, o mijn God! zoo ontferm U dan over mij. Geef, dat de gedachte des doods, die zoo ligt waar worden kan, niets schrikkelijks voor mij hebbe ! sluit dan zacht mijne oogen, en neem mij op in uwen schoot, Vader des levens en der liefde ! Amen.
-Âşm
massa
OVERDENKING DES DOOIBS EN GEBED. -eeeeeee
Waarom zou ik den dood vreezen, die mij in uwe armen terug brengt, Gij God der lief de ! - Zou het kind sidderen, als het in huis
zijns Vaders komt? Zou de zuigeling weenen,
als zijne moeder hem aan de borst neemt ? Zijt Gij niet de God der liefde? – de God der
liefde, die geen zijner schepselen haat ? en ik zou sidderen, als Gij mij oproept ? 0 neen, Vader der menschen ! - ook mijn Vader, wien mijn hart met vertrouwen bemint ! ik wil mij niet ontstellen. Gij, die mij zoo vele vreugden
des levens gaaft; Gij, wiens wijsheid alles ten
- 310 -
beste der schepselen verordende; uwe goedheid heerscht ook in de verstooring, en uwe liefde in den dood der dingen. Ik houde immers niet op te zijn. Ik treed in eene betere wereld; kom nader tot U; leg het zinnelijk ligchaam af, dat mij van U scheidde. De dood is ver schrikkelijker voor hem, die den stervenden ziet, dan voor den stervenden zelven. Hij is het einde van het lijden ; hij neemt mij weg van de vervolgingen der menschen, en de on
regt vaardigheden der wereld. Als dit hart op houdt te slaan, dan zal geen kommer het meer drukken, en geene traan zal zich dan meer dringen in het oog, dat zich voor de wereld voor eeuwig sluit. Ik kom tot U, dien mijne ziel aanbidt; Gij zult voor mij zorgen. De worm omwindt zich en sterft, en ontwaakt in
de dagen der lente als de heerlijkste zomervo
gel.
Hij, die voorheen in het stof kroop,
zweeft nu door de bloemen heen. Het graan korreltje ontwikkelt zich in de aarde, en wordt eene prachtvolle korenaar. Alles brengt zich zelf weder voort, gaat trapswijze voort tot
hoogere volmaaktheid, en ik, de mensch, uw schepsel, het afdruksel van uw evenbeeld, zou
geringer dan de worm zijn, en slechter dan
- 311 -
het graankorreltje ? - Hoe beschimpend zou deze gedachte zijn voor U, God der liefde ! Gij bemint; en vereeniging is de neiging der liefde. Denkt de Vader niet steeds aan het kind, dat
zich van hem verwijdert ? Jammert de moeder niet om hare kindertjes ? Beschermt de vogel
zijne jongen niet met de vleugelen ? En Gij, die meer dan Vader, meer dan moeder bemint, Gij zoudt onverschillig jegens menschen zijn ? 0 ! hij kent U niet, die U zoo beoordeelt ! – Maar men zegt mij, dat Gij als regter verschij nen zult, die rekenschap van mijnen levensloop vordert. Ja, als Regter zult Gij verschijnen,
maar niet als een menschelijke Regter, die vol onedele driften misdadigers opzoekt, om misda den te kunnen straffen, die dikwijls vol lage kwelzucht
zich vermaakt
met de smarten des
lijdenden, en zich beter dunkt, omdat hij over anderen oordeelt. Neen, zoo een Regter zijt
Gij niet, ook als Regter der menschen houdt Gij niet op hun Vader te zijn. Zou ik wel vreezen, als mijn Vader Regter over mij zijn zoude? – En ben ik schuldig in uwe oogen, zijt Gij dan niet even barmhartig als regt vaar
dig ? Ik zelf wil mij voor U aanklagen ? ik wil al mijne zonden, waaraan ik mij in dezen aard
- 312 -
schen tabernakel heb schuldig gemaakt, voor U belijden; en Gij zult mij vergeven, gelijk een Vader zijn kind vergeeft, dat uit dwaling
zich misgrepen heeft. Zijt Gij niet den goed
aardigen herder gelijk, die door woestijnen loopt, over bergen klimt, rotsen bestijgt, om het verdoolde schaap tot zijne kudde weer terug te brengen ? En als nu dit verdoolde schaap van zelf weer terug kwam, zou de herder het dan verworgen, of de wolven voorwerpen, om derzelver buit te worden ? – 0 welke ge dachte ! Hoe laag, mijn God ! waren dan mijne denkbeelden van U! Gij zijt toch niet gelijk aan den mensch, die vatbaar voor haat is.
O,
hoe verkeerd heb ik U van mijne jeugd af be oordeeld ! Ik geloofde, dat Gij aan menschen gelijk waart, die zich wreken en moorden kunnen; van daar mijne vrees voor den dood. 0 God der liefde ! vergeef het, dat ik U mis kende. Liefde zijt Gij; zoo als Gij liefhebt, heeft nooit een mensch lief gehad. De vol maakste, zuiverste liefde van den mensch is slechts de kleinste vonk van uwe liefde.
Deze
kennis alleen voert mij in uwe armen terug, en ketent mijne ziel aan U. Zij alleen geeft mij zuiver en volkomen berouw daar over, dat
- 313 -
ik U zoo weinig bemind heb, daar Gij mij toch oneindig liefhebt. Ik sterf nu gaarne, als Gij het wilt, en zoo als Gij wilt; in smarten zal uwe liefde mij verzachting, in den dood troost geven. Verlengt Gij nog mijn leven, verleng het dan daarom, dat ik de fouten nog weder
kan verbeteren, die ik uit gebrek aan reine liefde begaan heb. Laat mij mijn hart en mijne ziel zoo vormen, als Gij wilt, dat ik hier be neden zijn zal : maar is het uw wil niet meer, dat ik leven zal, vergeef dan den sterfelijken zijne aardsche zonden, vergeet den zondaar, en zie in mij alleen het kind, dat in de armen des liefdevolsten Vaders terug keert, en om verge ving en kwijtschelding bidt. Amen. -em
BIJ DEN WESPER-GODSDIENST,
Mijn God! help mij bidden ! help mij uwen heiligen naam loven en prijzen! Eere zij den Vader, den Zoon en den Heili gen Geest! Die is, die was, en zijn zal tot in eeuwigheid. Amen. โ ข-boeoeยบ
- 314 -
CHRISTELIJKE PSALMEN, -ee-oo
EERSTE PSALM. VAN GOD DEN SCHEPPER,
Prijs, mijne ziel! uwen Schepper: want al zijne werken zijn goed, groot en wondervol! Den hemel en de aarde, en al wat zij bevat ten, heeft Hij gemaakt; - door zijn woord heeft Hij dezelve uit niets geschapen; – alles kondigt zijne almagt, wijsheid en goedheid aan. Den mensch schiep Hij naar zijn evenbeeld, edel en goed; gaf hem eene onsterfelijke ziel, die Hem kennen, beminnen en eeuwig geluk zalig worden zou. Alle dieren op aarde, in de lucht en in het water heeft Hij gemaakt, en Hij geeft hun alles
rijkelijk, om te leven en zich te onderhouden. De leliën op het veld, de bloemen in den hof laat Hij wassen en gedijen. Van waar komt de groote heerlijke zon, die alle morgens opgaat over goeden en boozen, en die alles verlicht en verwarmt ? - Zij is
het werk uwer almagt en goedheid, o God !
- 315 -
Ook de liefelijke maan en de tallooze sterren
laat de Heer des nachts over ons schijnen, op dat wij Hem erkennen, en ons over zijne wijs heid en liefde verheugen zouden. Onze velden, akkers en tuinen begiet Hij met dauw en regen ten regten tijde – opdat zij vruchtbaar worden, en voedsel, spijze en over vloed voor menschen en vee voortbrengen. Wie kan al deze werken zien en bewonderen,
zonder U, o God! hunnen Schepper en Onder houder, te aanbidden ? Waarlijk ! uwe magt en wijsheid heeft geene grenzen, en uwe goedheid is oneindig, gelijk Gij ! Prijs dan, mijne ziel ! den Schepper : want alles, wat Hij gemaakt heeft, is goed, groot en wondervol !
Eer zij den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest ! Die is, die was, en zijn zal tot in eeuwigheid. Amen. TWEEDE PSALM. VAN GOD DEN VERLOSSER,
Zoo ljef heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eigenen Zoon tot ons afzond, opdat
- 316 -
allen, die Hem kennen, in Hem gelooven, Hem
volgen en door Hem zalig worden mogten. Veel heeft Gods Zoon, Jezus Christus, voor
ons gedaan!
Veel heeft Hij geleden, om te
zoeken en zalig te maken, dat verloren was. Als kind kwam. Hij arm ter wereld, maar vroom en goed was Hij, gehoorzaam en onder danig aan zijne ouders. Als jongeling vond men Hem in den Tempel, in het huis van zijnen Vader; Hij hield zich bij de Leeraars op; Hij nam ook toe voor God en menschen in wijsheid zoo wel als in jaren. Als man ving Hij het werk der verlossing aan; de zonde zou verdelgd, de deugd inge voerd, en de gevallene mensch weder opgerigt, met God verzoend, Gods Vriend, Gods kind en
een erfgenaam des hemels worden. Daarom predikte Hij in het gansche land, deed overal wonderen, en leerde door woorden
en daden, wat wij menschen doen en wat wij laten moeten, willen wij zalig worden. In het bijzonder had Hij de kinderen teeder
lijk lief; – Hij nam hen op zijne armen, ze gende en kuste hen.
Laat de kleinen tot mij
komen, sprak Hij eenmaal, want hup behoort het hemelrijk !
- 317 -
Vol zachtmoedigheid, vol liefde en geduld was Hij ! – Een ieder deed. Hij goed, ook die genen, die Hem kwaad deden; - zelfs zijne
vijanden, die Hem aan het kruis gebragt had den, vergaf Hij dat, en bad voor hen tot God. Gij, o Menschenvriend ! Gij, de onschuldige, stierft voor ons zondaars aan het kruis, opdat wij leven zouden. – 0 welk eene genade! welk eene liefde !
De gedoode Zoon van God stond ten derden dage weder ten leven op, toonde zich aan zijne jongeren, en klom naar hemel, terwijl allen het zagen.
Ter regterhand des Vaders zit Hij nu, de Verlosser, en zorgt voor ons. - Ook voor mij zorgt Hij, en wil mij bij zich in den hemel hebben.
Ik dank U, o Jezus ! voor uwe liefde, voor
uw onderwijs en voorbeeld, voor uwen dood
en uw lijden dank ik U.
-
Ik bid U als God en Heer aan; - Gij hebt mij lief gehad tot in den dood ! ook ik, o Hei land ! bemin U, en wil U altijd inniger be minnen.
Ik weet, hoe Gij verlangt, dat ik mijne liefde
betoone. – Gehoorzaam moet ik U zijn; U na
- 318 -
volgen op den weg der deugd. Dit wil ik doen. Gij alleen zult mijn Leeraar en mijn Leidsman zijn op mijnen toekomstigen levensweg. Eer zij den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest ! Die is, die was, en zijn zal tot in eeuwigheid. Amen. DERDE PSALM,
van God Den Heiligmaken.
Niet genoeg, dat God de menschen schiep, dat Jezus hen verloste; - ook geheiligd moesten zij nog worden. Dit doet de Heilige Geest, dien Jezus zijnen
jongeren zoo dikwijls toegezegd heeft. Die op den Pinksterdag zigtbaar over hen ge komen is, en hen geleerd, gesterkt en getroost heeft.
Dien de Apostelen het eerste Christenvolk zoo dikwijls biddende medegedeeld, en dien ook wij ontvangen hebben. Ja! in den heiligen Doop ben ik geheiligd ge worden door Gods Geest. Hij heiligt altijd nog; door Hem komt licht en genade, komt troost en vreugde in ons hart. Dank zij U, o Geest van God, voor al het
- 319 -
goede, dat Gij aan de menschen schenkt ! Ach ! mogt ik toch geheel van U vervuld worden! Geest der waarheid ! leer mij bedrog en leu gen haten, en valschheid meer schuwen, dan dood en graf! Geest der liefde! vervul mijn hart met kin derlijken zin, opdat ik God, als Vader, teeder liefhebbe, en ieder mensch als mij zelven! Geest der zachtmoedigheid en des gedulds! leer mij geduldig lijden en overgegeven aan den wil van God zijn, als mij onheil treft; - en als ik treurig ben, vertroost mij dan, Gij Geest des troostes !
-
Geest der wijsheid en der wetenschap! on derrigt mij in alles, wat goed en heilig is en ik te weten noodig heb! Geest des raads en der sterkte! verlicht mij, opdat ik in twijfelachtige zaken wete, wat goed, wat U behagelijk zij , en geef mij dan ook moed; geef kracht, dat ik dat volbrenge! Geest der vroomheid en godzaligheid! 0 leer
mij ook deze deugd, opdat ik mij voor zonden wachte, en mij veel meer de godsdienstige aan dachtsoefeningen toewijde! – Eere zij den Vader, den Zoon en den Heiligen
- 320 -
Geest! Die is, die was en zijn zal tot in eeu wigheid. Amen. \
VIERDE PSALM. VAN GOD DEN REGTVAARDIGEN REGTER.
God de Vader heeft zijn en Zoon Jezus Christus alle magt gegeven in hemel en op aarde. Deze zal dus eenmaal allen oordeelen – de zon
daars en de regtvaardigen - en een ieder zal Hij geven, wat hij verdiend heeft, goed of kwaad. Wij kunnen de menschen ligt door bedrog en leugen misleiden, maar God weet al onze ge dachten. Hij ziet in het hart en alles is voor Hem naakt en geopend. Bij Hem is geen aanzien van persoon; de ko ning en de bedelaar, de rijke en de arme zijn alle gelijk in zijne oogen. Wee diegenen, die onregt gedaan en het niet verbeterd hebben ! – aan zijne linkerhand zul
len zij in het geregt staan, en de uitspraak hoo ren: Gaat weg, gij rampzaligen ! gij zult Gods aangezigt nimmer zien ! gaat heen in het eeuwige vuur !
Maar wel hen, die Hij tot zich aan zijne reg terhand roepen zal : Komt, mijne uitverkorenen!
- 321 -
zal Hij tot hen zeggen, - gaat in het hemel rijk, hetwelk voor u bereid is van eeuwigheid af, en hetwelk gij door uwe deugden verdiend hebt.
0, mogt ik toch ook eens onder die geluk kigen behooren, en zoo door de stem van mij nen Heiland en Regter tot het loon der deugd geroepen worden!
Eer zij den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest!
Die is, die was en zijn zal tot in eeu
wigheid. Amen. WIJFDE PSALM. OPWEKKING TOT LOF VAN
GOD,
Looft den Heere, al zijne schepselen in hemel en op aarde! groot is. Hij en goed jegens allen! Looft Hem, alle Gij heiligen en engelen ron dom zijnen troon! looft Hem, alle menschen op aarde! Looft Hem, gij schoone zon en gij liefelijke maan! looft Hem, alle sterren aan het firmament!
Looft Hem alle vogels in de lucht, door uw gezang! looft Hem gij visschen in het water! Looft Hem, gij bergen en heuvels! looft Hem, 21
- 322 -
gij vruchtbare velden, tuinen, en boomen. Gij koningen en vorsten der aarde, looft den Heere! gij jongelingen en jonge dochters, prijst zijnen heiligen naam! Looft Hem, gij onschuldige kinderen! gij lie velingen des Heeren! looft den Heere! De naam des Heeren zij geprezen, van nu aan tot in eeuwigheid!
En gij, mijne ziel ! verkondig den lof des Heeren, zoo lang gij leven zult ; al uwe ge waarwordingen moeten prijs, aanbidding, dank en vreugde tot Hem zijn! Eer zij den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest! Die is, die was en die zijn zal tot in eeuwigheid. Amen.
VERHEFFING DES GEESTES TOT DEN SCHEPPER, -ee-en-een
EHMeer! wat is het leven des menschen, en
wat zijn zijne jaren? zij vlieten daar heen als eene beek, en er wordt niet meer aangedacht.
De helft mijner reis en mijner loopbaan is
- 323 -
misschien reeds volbragt. – Misschien ben ik nader bij het doel, dan het schijnt.
Heer! kroon mij,
als ik mijne loopbaan voleindigd heb! Spreek tot mijne ziel: ga in vrede! spreek tot haar aardsch bekleedsel: rust zacht in den schoot,
waaruit gij genomen zijt! Heer! neem mijne ziel op tot U! De geest keere daar heen terug, van waar hij gekomen is. Reeds dikwijls hebt Gij, o Heer! de zon in haren vollen glans over mij laten opgaan. Wat was ik wel, voor dat Gij mij uit de diepte des eeuwigen nachts te voorschijn riept? Wat was ik voor zoo vele vlugtig verdwenene jaren? en wat zal ik misschien binnen kort zijn ? Zal ik, nog in dit aardsch bekleedsel gehuld, uwe heerlijke almagt in de schepselen bewonderen, en zal ik nog de vonk van uwen glans, de aardsche zon aanschouwen? of zullen mijne beenderen, bij de asch mijner vaderen verza meld, rusten? Doch neen: ik zal niet ster ven; want de in mij denkende geest zal leven, en de werken des Heeren verkondigen, schoon ook de ledematen verrot zijn. Ik zal leven : - maar hoe? - o Vader aller
geschapene wezens ! ontferm U over uw schep sel!
Gij spraakt tot mij: worde! en ik werd. 2! *
- 324 -
Mijne oogen openden zich voor het aardsche
licht. Nog niet rijp tot denken, erkende mijne ziel haren Schepper nog niet. Niet gewoon te zijn, begroette ik de wereld met tranen. Ik werd een mensch, Heer ! en bid U aan.
Van het begin mijns aan zijns, ieder oogenblik moeten de verwachten, door uwe regtvaardige
handen, als een verworpen vat, in scherven verbroken te worden, beloofde ik met den hei
ligsten eed in den doop , U de onschuld onge schonden terug te brengen; maar de jaren mij ner jeugd werden in ligtzinnigheid doorgebragt; hoe snel zijn zij verdwenen! – Hoe weinige oogenblikken vloeiden waardig in de eeuwig heid heen ! Hoe vele verkwiste uren zullen mij aanklagen ! - Heer! als Gij mij voor het geregt trekken wilt, dan zullen mijne beenderen sidde ren, en mijne lippen zullen verstommen. Ik heb gezondigd, o Heer ! de ziel, tot hoo gere werkzaamheden bestemd, vernederde zich, en verloochende haren oorsprong. Gevangen
door lage begeerten – door de ijdelheden der wereld verdoofd, – doorleefde ik zorgelooze da
gen. Gij schiept mij tot een en engel, en ik verlaagde mij tot stof. Heer! Gij kent mijn hart; vorm het naar uw
- 325 –
welbehagen ! ontruk mijne ziel aan de dwalin gen en mijne zinnen aan de verblinding. Laat mij nimmer aan de leeringen der Roomsch-Ka tholijke Kerk twijfelen, en aan de spotters van uwen Heiligen Godsdienst gehoor geven, maar doe dit H. Geloof in mij leven, dat uwe voor
zorg en goedheid in mijne ziel geplant, en uwe H. Kerk in mij gevoed heeft. Maak, dat mijn hart op de vleugelen der stille overdenking zich dikwijls naar den hemel verheffe, en zich tot regtschapene uitoefeningen des beroeps voorbe reide. Mijn geest vereert U, eeuwig, almagtig wezen! hij gevoelt zijne zwakheid, verfoeit de zonde, siddert, zondigt weder, gevoelt berouw, en bidt U aan.
Heer! ontruk mij aan het verderf! - Uwe genade zij magtig in mijne zwakheid! Gij alleen zijt de heiligste God, de waarheid zelve, en zoo zeker ik aan U geloof, zoo getroost hoop ik op uwe goedheid. Vreemde vlammen ver donkerden wel mijne ziel , maar van nu af aan zal het vuur der liefde, der reine liefde jegens U, alleen mijn hart ontvlammen, dewijl Gij boven alles beminnenswaardig zijt. Mijn hart is nu gewillig, om in den diepsten ootmoed de heiligste geheimen te aanbidden ; ja
- 326 -
met alle krachten wil ik U danken, zoo lang ik nog hier ben, en mijne lippen moeten U prijzen, tot dat de dood haar sluit. Gij be
waardet uw ondankbaar schepsel voor ongeluk, en geboodt uwen Engelen, dat zij voor mij gaan, en mij op mijne wegen beschermen zou
den; ook daarom zij hun dank, en U Eeuwige lof! want Gij zijt heilig, o God! en ik ben een ellendige zondaar.
Godmensch! Verzoener! ontferm U
mijner !
vergeef de zonden mijner jeugd! uwe verdien sten moeten het offer zijn, dat ik U breng, dewijl ik van mij zelven niets vermag. Leid mij, o Heer! dan zal ik niet dwalen; leid mij tot uwe waarheid, dat ik uwe wet dag en nacht betrachte ! Wend U tot mij en maak mij levend. Voer mij van de poorten des doods terug, en verlos mij van de baren der verdrukkingen, die mij omgeven hebben. Indien de beker der we derwaardigheden nog meermalen over mijnen sche
del moet uitgestort worden, en indien ik nog langer in dit dal van tranen wonen moet, zoo heilig mij, o Heer! Geef, dat ik mijn leven U en mijnen naasten toewijde. Laat mij noch den spot der goddeloozen, noch
den hoon der trotschen vreezen. Onttrek mijne
– 327 -
ziel aan de strikken des verleiders. Laat mij met den mond belijden, en in het hart gevoelen, dat Gij de Heer, en dat er geen waar geluk buiten U zij. Geef mij kracht tot vervulling mijner beroepsbezigheden, verlicht mijn ver stand, verhef mijn hart, dat het begeerig worde, niet de wereld, maar U welgevallig te worden. Geef mij rust, Heer ! rust, de gezellin der ware deugd. Kan droefheid en lijden mijn hart verbeteren, o Heer! zoo geef mij ook daarvan mijn deel. Gij zult aan uw kind geenen last opleggen, dien het niet kan dragen. Geef mij geenen aardschen rijkdom, die de ziel verlaagt, en die door de bleeke zorg wordt bewaakt. Laat mij rijk zijn aan goede handelingen. Geef mij slechts zoo veel, dat mijn hart niet door kwellende zorgen voor levensonderhoud gedrukt worde, en daardoor zijne hoogere bestemming vergete. Wilt Gij mij aardsche schatten verleenen, Heer! zoo geef mij ook verstand en wil, om ze wel aan te wenden.
Naar ijdelen roem wil ik niet hongeren, maar laat mij , o Heer ! niet te schande worden, voor
de menschen; mijne eer zij onbevlekt, en mijn
naam zij niet de spot der lasteraars. Als ik
- 328 –
eens in het graf lig, laat dan mijn aandenken bij goede menschen dierbaar zijn, dat geen vloek
en geene lastering mijne laatste rustplaats be ZWaren ,
Geef mij den zoetsten troost des menschelij ken levens - ware vreugde. Zegen mijn Vader land! zegen deszelfs bewoners. Ook gij, o H. maagd Maria! neem ons onder uwe hoede, en wees onze voorspraak bij God! Uw gena derijk aangezigt verschijne mij bij den laatsten strijd mijns levens, en de schoonheid van uw aanschijn verblijde mijnen geest, als hij de we reld verlaat. Gij ook, mijne H. H. Patronen ! vereenigt uwe voorbede met de voorspraak der allerzaligste Maagd; gij kunt mijne gebeden kracht en zalving verleenen. Laat, o Heer! mijne ziel in vrede van deze wereld scheiden. Geen beeld der verschrikking verschijne voor mijn brekend oog; geene bedre vene misdaad beangstige mijnen geest, geen aardsche wensch houde hem terug. Laat mij getroost, door de verdiensten van uwen eenigen Zoon, in het rijk der eeuwigheid treden. Ze gen mij in mijn laatste uur! Mijn einde zij ge lijk het einde der regtvaardigen! Amen. -
- Em
329 GEBED TOT GOD,
Eeuwig, ongeschapen Wezen ! wijze Schep per dezer schoone wereld! Laat mij overden ken, dat uwe goedheid dit schoone schouwtoo neel aan alle menschen ter woonplaats heeft aan gewezen. Laat mij tot U bidden als mijnen Heer, en U beminnen als den Vader van alle
wezens. Ja, Gij zijt even zoo goed, als Gij groot zijt; alles zegt het mij, voornamelijk mijn hart. O, dat U toch ieder mensch naar zijnen aard, en naar hetgeen zijn hart hem het teederste en vurigste kan ingeven, vereeren mogt! Gij verwaardigdet U, Schepper der werelden! om met ons door de luide stem der natuur te spre ken; onze geheele dienst is, dat wij U aanbid den, U danken, uwen troon naderen en U zeggen, dat wij zwakke, ellendige, naauw be perkte schepselen zijn, en dat wij uwe hulprijke hand behoeven.
Verstrooi,
Heere! de duister
nis van mijnen geest : en Gij zult mij gehoor zaam aan uwe geboden vinden. Neem het offer van mijn hart aan, dat ik U heden toebreng: wat kan ik U meer geven, dan mijn hart ? en
behaagt U dit zwakke offer, dat ik uwe groot
– 330 -
heid, uwe ware vaderlijke liefde schuldig ben, zoo geef mij standvastigheid, om in deze eer biedige gezindheden, die mij vervullen, te vol harden. Behoeder van het menschdom! Gij, die het met eenen blik omvat, geef toch, dat de liefde even zoo de harten aller bewoners de
zer aarde omvatte, dat zij elkander alle als broeders liefhebben; dat zij U eenparig den lofzang der liefde en der dankbaarheid toebren gen. Geleid ons aan uwe hand, opdat wij van de wegen der liefde niet afwijken, ondersteun ons, als wij afhellen ten val, en trek ons dan met uwe magtige hand terug. Werk in ons het willen en het volbrengen. Amen. -mee-en-een
OVERDENKING DER CHRISTELIJKE DEUGD,
Mijn God! laat mij bedenken, wat de Chris telijke deugd is, en wat het zeggen wil, een
Christen te zijn. De Christelijke deugd is eene vaardigheid,
om naar Jezus voorschriften en
voorbeeld te denken en te handelen.
Een Chris
- 33l –
ten te zijn, heet dus: Christus na te volgen, zijn voorbeeld na te streven, Hem in geest en leven gelijkvormig te zijn ! en deze navolging bestaat in de ernstige, dadelijke, onophoudelijke poging, om met Hem overeen te komen, deels
in zijnen vromen en deugdzamen denkaard in het algemeen, deels in zijn gedrag jegens God en menschen, jegens vrienden en vijanden, roe ping en bezigheid, waarheid en dwaling, deugd en ondeugd, eer en verachting, rijkdom en ar moede, vreugde en lijden, leven en dood, tijd en eeuwigheid, zoo , dat tusschen ons en Jezus, tusschen zijn en ons hart, tusschen zijn en ons gedrag eene groote en merkelijke gelijkvormig
heid plaats hebbe; en wij ten allen tijde en on der alle omstandigheden zoo denken, oordeelen, spreken, leven en sterven, als Hij gedacht, ge oordeeld, gesproken, gehandeld, geleefd heeft en gestorven is, of in onze plaats gedaan zou
bebben, opdat ons binnenste zich geheel naar zijn zedelijk karakter vorme.
Geef mij zoo,
mijn God! de genade, dat zijne gezindheden en zijn gedrag bij zijne bezigheden en uitspannin gen, in de eenzaamheid, en in het gezelschap zijner vrienden en vijanden, in zijn leven en in zijnen dood, ook de mijne zijn , mogen. Laat
– 332 -
mij zoo handelen en denken, als Hij gehandeld en gedacht heeft, en laat deze gedachte mij overal vergezellen, en het vaste voornemen, om Hem geheel gelijkvormig te worden, mijn be stendige leidsman op de baan der regtschapen heid zijn. Amen. -musďźŒ
Em
GEBED OM GENADE, TOT VERVULLING DER PLIGTEN VAN ZIJN BEROEP,
Mijn God! laat mij den omvang mijner plig ten kennen in den stand, in welken Gij mij geplaatst hebt, en sterk mij in de uitoefening van dezelve, maak mij tot een gezegend werk tuig uwer weldadigheid, en laat mij inzien, dat, als ik iets goeds doe, Gij mij daarom aan deze plaats gesteld hebt, omdat Gij alleen de Heer en Vader van het goede zijt. Laat mij erken nen, dat alle menschen uwe kinderen zijn, en dat onder dit getal ook die behooren, die Gij mij gegeven hebt. Gij vertrouwt dus den broe der aan zijnen broeder: liefde moet daarom mijne
eerste zorg, mijn eerste pligt zijn. Verleen mij wijsheid en goedheid, de sieraden van uw troon,
- 333 -
en laat mij U door liefde gelijkvormig worden, opdat ik zoo vele menschen, als in mijne magt staat, gelukkig make. Zend, Oneindige ! den straal van uw licht in mijn hart, en vervul het met helderheid, opdat ik zie en wete, wat in uwe oogen aangenaam is. Laat mij dagelijks de gedachte denken, dat mijne onderhoorigen mijne broeders, uwe kinderen zijn , die Gij , Vader aller menschen ! aan mijne voorzorg hebt toevertrouwd. Dat mijne ziel zich niet door wereldsche trotschheid verblinden late, zich niet
inbeelde, dat ik eenige waarde in uwe oogen heb, als ik niet in goedheid en liefde voor U wandel. Laat mij levendig gevoelen, welke waarde de mensch heeft, opdat mijn hart de menschheid niet beleedige. Geef mij verstand, om den deugdzamen op te merken, en de on schuld te beschermen; geef mij geregtigheid jegens den verdrukker, en zachte verschooning jegens den overtreder, die niet ophoudt mensch en onze broeder te zijn. Als mijn ambt het vordert, dat ik als Regter of als Huisvader straffe, laat mij dan straf alleen oogmerk van bedenken, verbeteringdathebben kan; het laateind mij bedenken, dat men straffen, maar zich niet wre ken moet.
w
- 334 -
Behoed mij voor trotschheid, opdat ik mij niet inbeelde, dat ik een beter mensch zij, dan een ander, en geef mij sterkte, dat ik het volk met een goed voorbeeld voorga. Geef mij een hart naar uwen wil, mijn God! en laat mij mij ne grootheid daarin vinden, dat ik vele menschen
gelukkig make, en groot in mijne ziel zij. Geef aan mijn oog zachtmoedigheid, opdat het zich tot de ellende der hutten nederlate, en de be
angstigden goedig aanzie. Maak mijn oor ge negen tot het smeeken der armoede, en doof voor de loftuitingen van vleijers. Mijne handen zullen liefderijk aannemen allen, die hulp bij mij zoeken, en mijn hart zal voor allen openstaan, die mijnen bijstand behoeven. Laat mij de waar heid hoog schatten, de vooroordeelen bestrijden, de dwaling om verstooten: laat mij welvaart en zegen verspreiden op deze aarde. Zegen, Al magtige! mijn geheele huis, mijnen echt, mijne kinderen : wees Gij hun Vader; geef Gij hun goede gevoelens, en leid hen op den regten weg, en dan, wanneer ik mijn dag werk vol bragt heb, laat mij dan ontferming bij U in het uur des doods vinden.
Amen.
-men Emma--
- 335 -
VERNIEUWING VAN HET DOOP WERBOND, -ee-ee
Mijn God! Gij kent mijn hart en de opregt heid mijner ziel. Ik beloof U, dat ik U als het eindelijk doel van mijn aan zijn, van mijne be stemming, van mijne begeerten en wenschen steeds voor oogen en in mijn hart zal houden ; dat ik U als mijnen Opperheer zal aanbidden en vreezen; op U, als den Onderhouder van mij en van het gansche menschdom, zal vertrouwen, en in uwe wijsheid, magt en goedheid alleen troost en hulp zal zoeken. Uw woord zal mij boven alles heilig, uwe wet een onverbrekelijke levensregel, uw wil, in alle lotgevallen, in alle, zoo wel gelukkige als ongelukkige, omstandighe den des levens, mijn wil, en uwe goedkeuring de eerste en vurigste wensch van mijn hart zijn. Alles, wat ik ben en heb, zij U, Gever van alle goed! hiermede op nieuw in uwe Vaderhan den opgedragen. Mijn ligchaam zij eeuwig eene woning van uwen Heiligen Geest, inijne ziel een onbevlekt evenbeeld uwer volmaaktheden, mijn verstand onvermoeid in de nasporing en kennis
- 336 -
dier volkomenheden werkzaam, en dat alle mijne begeerten en gemoedsbewegingen voornamelijk bepaald zijn op U, o God mijns heils! Wat goed ik immer doen zal, daaraan zal toekomstig geen lage eigen baat, of eenig verlangen maar men schengunst, of menschen lof deel nemen, maar het zal U alleen, der verheerlijking van uwen naam, het welzijn mijner medemenschen , en der uitbreiding van den Godsdienst en van de deugd geheiligd zijn. Tegen al het booze, dat ik in en buiten mij aantreffen moge, ijverig te
strijden; de ondeugd en de wanorden, waar ik die mogt aantreffen, met alle krachten tegen te werken; al wat goed is, naar mijn vermogen te bevorderen, en de deugd getrouwe aanhangers te verschaffen; dat zal in het toekomstige mijn voornaamste streven uitmaken. -3-4 SE-->
ERKENTENIS DER GOEDHEID GODS.
God der liefde! De gedachte aan U verheugt mijne ziel. Het is mij zoo goed aan mijn hart, als ik bedenk, dat Gij de God mijns heils,
- 337 -
een zoo goede, vriendelijke God zijt. Van eeuwigheid hadt Gij mij lief, zorgdet Gij voor mij, eer ik nog was. Gij gaaft mij goede Ou ders, zorgende vrienden; Gij boezemdet hen medelijden, geduld en liefde voor mij in, toen ik nog een kind was, ongeschikt, om mijn leven zelf te ondersteunen. Gij zondt uwen Engel van den hemel, die van de wieg af mij bewaak
te, mij op mijne wegen begeleidde en mij be schermde. Wees geprezen, God mijns heils! voor alle bewijzen uwer goedheid, van welke ieder oogenblik mijns levens getuige is; wees gezegend voor ieder vrolijk uurtje, dat Gij mij gaaft, voor elken rustigen nacht, dien ik doorslui merde; voor elken zonnestraal, die mij vervro lijkte; voor elken dronk, die mij verkwikte; voor elke spijze, die mij versterkte, voor ieder vergenoegen, dat aan mijn gemoed, of aan mijne
zintuigen verschaft werd. Maar vooral prijs ik U, omdat ik een hart heb, om U te beminnen,
en eene tong, om uwen lof te verkondigen,
22
- 338 -
OEFENING VAN BEROUW, EN VOOR NEMEN VAN VERBETERING, - -
Mijn God! ik erken, dat ik dikwijls uwe heilige geboden overtreden heb; ik gevoel mijne
strafwaardigheid, en erken, dat ik U, mijn Heer en mijn God! oneindig mishaagd heb. Gij , God der liefde! hebt voor mijne behoeften zoo
vaderlijk gezorgd, en mij onder onophoudelijke, door mij grootendeels miskende, weldaden tot op dit oogenblik bewaard. Gij hebt mij na mijne aardsche loopbaan het eeuwige leven beloofd, en eene zaligheid, die nog geen aardsch oog gezien,
geen oor gehoord heeft, en die nog in geen menschelijk hart is opgeklommen.
Gij hebt den
Verlosser tot de menschheid vernederd, en Hem, opdat ik leven mogt, aan den smadelijksten dood overgegeven. Gij hebt daarvoor niets anders van mij verlangd, dan dat ik U boven alles,
en mijne medemenschen als mij zelven zou lief hebben, en het goede in de wereld zou doen, omdat het goed is, omdat ik niets beters, niets zaligers doen kan, en deze vaderlijke
geboden, zonder welker opvolging ik noch tij
- 339 -
delijk, noch eeuwig gelukkig zijn kan, heb ik dikwijls zoo ligtzinnig, zoo vermetel overtreden ! Mijn geweten getuigt luide tegen mij, en ik kan niet anders, dan weemoedig tot U bidden: Heere! wees mij armen zondaar genadig! - Behandel mij niet naar uwe geregtigheid, maar naar uwe oneindige ontferming. Tegen U alleen heb ik gezondigd, en gedaan, dat in uw oog kwaad was: delg mijne misdaden uit, en gedenk de zelve niet meer. Gij zict de gewilligheid van mijnen geest; Gij ziet mijn wel meenend streven naar berouw over mijne zonden: maar alles is zwak en onvolkomen in mij, en ik heb niets, waarmede ik uwe geregtigheid kan voldoen. Alleen het offer, dat de Verlosser der menschen
U toegebragt heeft, kan mijne schuld wegnemen: Hij is de Middelaar tusschen U en mij; Hij heeft aan uwe geregtigheid voldaan. Laat mij, verzoende Vader! de kracht van zijnen dood te goede komen. God der liefde! dikwijls heb ik U verbetering
beloofd, maar telkens heb ik weder mijne ge lofte verbroken, en de wegen uwer zuivere lief de verlaten.
Zelf liefde en de liefde der wereld
hebben mij van U verwijderd. Schepper der werelden! laat mij inzien, dat uwe liefde alleen 22 •
- 340 -
mijn geluk uitmaakt. Vader der menschen ! ik wil de maat mijner zonden niet vol maken, en uwe goedheid niet langer misbruiken. Mijn voornemen is, U te gehoorzamen, en uwe ge boden getrouw te betrachten. Doch, Heere! wat zijn mijne besluiten zonder uwe genade ? Ik meen het wel opregt met U, maar ik weet, dat ik een zwak mensch ben, en dat ik zonder
uwen bijstand niets vermag. Ondersteun mij in den strijd tegen mijne booze neigingen; en als
mijne krachten beginnen te bezwijken, kom mij dan te hulpe; want ook in den zwakken zijt Gij de God der sterkte. Gij alleen zijt mijn Heer; op U wil ik vertrouwen, en onder uwe leiding de wegen dezes levens bewandelen. Amen.
AANBIDDING.
God! voor U is mijn aan zijn en mijn leven niets, maar voor mij zijt Gij alles. Gij zijt God, als mijne beenderen reeds lang stof zijn. Ik
kom van de aarde terug, en zoek U. Is bij U geene verzadiging te vinden, dan is zij nergens;
dan was mij het leven tot eene marteling gegeven,
- 341 -
dan dorstte ik eeuwig en ben ongelukkig. Heer! Gij kent mijn hart met al deszelfs goede en boo ze; overtuigd, dat alleen Gij, niet menschen, niet de vorsten der aarde mijnen roem kunnen vestigen, bid ik U om wijsheid en rust. God! stort dezelve in mijne reikhalzende ziel. Kunt Gij uw schepsel van U stooten, als het zich voor U nederbuigt? O God! Gij kent de be wegingen van het firmament, en het vallen van het blad in het woud,
hoor ook onder de lof
zangen der Engelen naar den mensch. Gij, die den worm, welke aan mijne voeten kruipt, voedsel en leven schenkt, verstoot het schepsel niet, dat Gij geschapen hebt naar uw even beeld, en dat U aanbidt. -eeeeee
HET TE DEUM LAUD AMUS,
Groote God! wij loven U; Heer ! wij prijzen uwe sterkte;
De aarde buigt zich voor U neer, En roemt al wat Gij ooit werkte. Dat Gij waart van eeuwigheid, Blijft Gij ook tot eeuwigheid.
- 342 -
Alles wat U prijzen kan, Cherubim en Serafienen,
Zingen U een loflied toe. Alle Engels, die U dienen, Roepen, daarvan nimmer moe, U het driewerf Heilig toe. Heilig! Heer God Zebaoth! Heilig! Heer der legerscharen! Sterke helper in den nood! Hemel, aarde, lucht en baren Zijn vervuld met uwen lof; Vinden daar toe ruime stof.
Der Apostelen reine koor,
Der Profeten groote scharen, Spannen voor uw troon, verheugd, Juichend, zingend hunne snaren; Ieder heil’ge Martelaar Looft en prijst U altijd daar.
Op den ganschen aardbol looft U het groote en ook 't geringe – Dat ook tot uw lof en prijs; Vader! uw Gemeente zinge; Zij eert ook op zijnen troon Uwen eengeboornen Zoon.
- 343 -
Zij vereert den Heil'gen Geest, Die ons steeds, door zijne leeren,
Door vertroosting, krachtig sterkt; U, o Koning aller eeren ! Die met Vader en met Zoon
Eeuwig leeft op uwen troon. Gij, des Vaders eeuwge Zoon! Hebt de menschheid aangenomen; Gij zijt van uw hoogen troon Bij ons hier beneĂŞn gekomen: Gij hebt ons gena' gebragt, En ons zonden juk verzacht. Nu staat altijd 's hemels koor Elken waren Christen open; Gij stelt ons den Vader voor,
Als wij nedrig op U hopen. Eind'lijk komt Ge eens ten geregt, Als Ge eens ieders lot beslecht.
Sta, o Heer! uw dienaars bij, Hoor hunn nedrige gebeden; Gij toch hebt hen vrijgemaakt, Toen Gij voor ons hebt geleden; Neem ons, aan het eind der baan,
Bij U in den hemel aan!
- 344 –
Zie genadig op ons neer; Zegen, Heer! uw volk, uwe erve;
Leid het op de regte baan, Dat geen vijand het bederve; Help, dat het, door waar berouw, U daar boven eens aanschouw!
Daaglijks, ja zelfs ieder uur
Willen wij uw goedheid prijzen, En ten allen tijde aan U Eer en lof en dank bewijzen. Maak ons hart van zonden vrij! Dat ons hart U eigen zij ! Heer ! ontferm U over ons!
Op U steunt ons vast vertrouwen; Toon ons dan uw goedheid ook, Daar we ootmoedig op U bouwen. Wij bevelen U ons aan, Laat ons niet verloren gaan.
- 345 –
GEZANGEN BIJ DE HEILIGE MISSE.
Het Kijrie. Zeer langzaam. 1.
Hier ligt voor uwe Majesteit In 't stof de Christenschaar;
Het hart tot U, o God! verhoogd, De oogen naar 't altaar. Schenk ons, o Vader! uwe huld; Vergeef ons onze zondenschuld. O God! die alles, alles ziet, Verstoot ons arme zondaars niet ! Verstoot - ons - niet! Verstoot ons zondaars niet ! 2.
Wij hebben, Heer! uw goed misbruikt Als de verloren zoon.
De zonde heeft ons zoo verblind; Doch zie van uwen troon
Genadig neer op onze smart : Verwerp niet een vernederd hart; Onttrek uw vaderliefde ons niet,
Opdat ons hart uw gunst geniet!
346
Uw gunst - ge - niet! Uw zaal'ge gunst geniet! 3.
Wij zijn toch uwer handen werk, Uw schepselen zijn wij : O geef ons zwakken kracht en moed; Maak ons van zonden vrij! Hier brengen wij op uw altaar, U een verzoenings-offer daar. De waarde van het bloed is groot, Dat Jezus eens voor ons vergoot! Voor ons – ver – goot! Aan 't kruis voor ons vergoot! Bij de Gloria. Vrolijk, niet te haastig. God moet geprezen worden : Zijn naam zij heerlijkheid, In hemel en op aarde, Nu en in eeuwigheid! Lof, roem, en dank en eere
Zij de Drieëenigheid! Het gansch heelal verbreide, O God! uwe heerlijkheid.
347
Bij de Credo. Ernstig en langzaam. 1.
Almagtige! – in 't stof gebogen Belijden wij U in dit uur, 0 God en Vader! wij gelooven Aan U, den Schepper der natuur; Ook aan den Zoon, uw' eengeboren, Die, schoon. Hij met U eeuwig is, Uit eene reine moeder mensch werd,
Door 's Geestes heil'ge ontvangenis. 2.
Ja, Jezus Christus is gekomen, Om ons te redden uit den nood; Hij heeft de schuld op zich genomen, En leed voor ons des kruises dood.
Zoo heeft Hij dood en hel verwonnen ! Hij zit op 's Vaders hoogen troon, En zal als Regter aller zielen Eens 't vonnis vellen ; - Hij Gods Zoon ! 3.
'k Geloof, Gods Geest blijft steeds regeren De ware Kerk en Christenheid;
348
Hij, die berouwvol om moet dwalen, Vlied heen naar zijn barmhartigheid. Mijn ligchaam zal ook eens verrijzen, Van zonden rein, geheel bekwaam Voor 't hemelrijk, daar 'k ingetreden Voor eeuwig word Gods erfgenaam. Bij het Offertorium. Biddend, langzaam. 1.
Neem aan, o Heer! de gaven Uit uwes Priesters hand;
Wij, die gezondigd hebben, BiĂŞn U dit liefdepand.
Voor zondaars hier op aarde, In angsten, kruis en nood, Moet dit een offer wezen
Van wijn en zuiver brood. (bis). 2.
Neem gunstig deez' geschenken, DrieĂŤenig God ! die groot En heerlijk zijt, gedachtig Aan Christus bloed en dood.
Zijn edle reuk verheffe
349
Zich tot uw' hemeltroon; En schenk ons door dit offer
Het dus verdiende loon.
(bis).
Bij de Sanctus. De melodie als bij de Gloria. 1.
Zingt : heilig, heilig, heilig, Is onze Heer en God !
Zingt met de Eng'len: heilig Zijt Gij, God Zebaoth ! In hemel en op aarde Moet uwe heerlijkheid Geroemd, geprezen worden Nu en in eeuwigheid. 2.
Wij zingen, zeer vervrolijkt, Van ganscher ziel te zaam; Hij zij van ons gezegend, Die komt in 's Heeren naam :
Hozanna in de hoogte! Geprezen zij de Heer ! Van zee tot zee geve ieder Den grooten God de eer !
350
Na de verandering. Met ernst, langzaam. w
1.
Zie, Vader! uit den hoogen hemel, Genadig neer op uw altaar ! Wij brengen U, in naam des Heilands, Een welgevallig offer daar. Wij smeeken door Hem, als uw kind'ren, En stellen U zijn lijden voor; Hij stierf uit liefde voor ons zondaars, Een liefde, die Hij nooit verloor. 2.
Hij heeft voor ons, en alle menschen, Zich onderworpen aan den dood, Nu zorgt Hij in zijns Vaders woning Voor ons altijd in allen nood. 0 Jezus! hoor Gij toch ons bidden;
Sta onze zwakheid altijd bij, Opdat uw lijden, uwe goedheid Voor ons toch niet verloren zij. Bij het Agnus Dei.
De melodie als bij het Offertorium.
351
Beschouwt Hem in zijn smarten,
Hoe Hij zijn bloed vergiet ! Ziet, hoe uit Jezus harte
Het laatste dropje vliet! Hij draagt dus onze zonden; Neemt weg al onze schuld; En laat bij God ons vinden Den vrede en zijne huld. (bis). De Geestelijke Communie. Melodie als bij het Offertorium. 0 Heer! ik ben niet waardig, Te komen aan uw' disch ;
Maar Gij, maak Gij mij waardig, Zoo als mijn zielwensch is! 0 stil Gij mijn verlangen, Gij zielenbruidegom ! Doe me U in Geest ontvangen, Hier in uw heiligdom ! (bis).
Bij het eindigen der heilige Misse. Ernstig, langzaam. Nu is geslagt het Godslam; Het offer is volbragt! Wij mogten nu beschouwen,
352
God ! uwe liefde en magt.
Gij zijt hier tegenwoordig: Vervul thans ons gemoed Met uw' genadezegen,
Dan juicht elk: God is goed. (bis).
GEZANGEN BIJ EENE HOOGE MISSE,
Bij den Introitus. 1.
Wij werpen ons ter neder, Voor U, God Zebaoth!
Verhoor Gij onze zangen , Daar wij, naar het gebod, Aan U dit offer brengen: Verleen ons, dat wij nu Vol eerbied dat bezingen Behagelijk aan U. 2.
Den dag voor Jezus lijden Toen Hij voor 't laatst aanzat,
En 't Paaschfeest met de Apostºlen In vreê gehouden had,
- 353 -
Heeft Hij het brood gebroken; Den wijn gaf Hij daar bij;
En zei na 't zegenspreken: Doet dit, en denkt aan mij. 3.
Hij sprak : neemt aan en etet, Dit is mijn vleesch en bloed; Opdat Gij niet vergetet, Wat mijne liefde doet. Als offer wil ik sterven,
Tot heil van U, aan 't kruis. Die mij gelooft, zal ingaan Met mij in 's Vaders huis. 4. O Heer ! dit offer klimme
Behaaglijk tot U op; Dan zal zich ook vergrooten Ons heil ten hoogsten top. Wij offeren geen kalv'ren, Als Aron heeft gedaan, Neen, Jezus Christus zelven,
Die ons is voorgegaan.
23
- 354 -
Bij de Gloria. 1.
God Vader ! dien steeds toekomt, Lof, roem en dank en eer ! Wat onze rust kan storen, Belet dat immermeer.
Laat ons op aarde leven In vrede te aller tijd; Dat wij U vrolijk dienen, Van vrees en angst bevrijd. 2.
Gij, die der menschen zonden Aan 't kruishout hebt geboet, Doe ons ontferming voelen, Godslam ! aan ons gemoed! Geloofd met mond en harte
Zijt Gij, God Heil'ge Geest! Gij die der vromen toevlugt In angst steeds zijt geweest. Voor het Evangelie. 1.
Het heilig Evangelie Kwam uit Gods eigen mond;
- 355 -
En hierop is de Kerke, De ware Kerk gegrond. God liet het aan ons leeren,
Die niet bedriegen kan, Die 't hartlijk wil omhelzen ; Welzalig is die man. 2.
-
Gods Woord wijst ons de wegen Naar 't hemelsch Godsrijk aan: Het wijst ons allen derwaarts Een vaste veil'ge baan. Heer ! leid ons, door Uw woorden,
Langs 't pad des levens heen, Dat wij de poort des hemels Eens waardig binnentreĂŞn. Bij de Credo. 1.
Geloovig wij belijden,
Dat God, die eeuwig leeft,
En dien wij Vader noemen," 't Heelal geschapen heeft. Van Hem is hier gekomen ... .
Zijn zoon de Middelaar, -- --
23 *
- 356 -
Nadat Hij door den Geest Gods Als mensch ontvangen waar. 2. g
Maria bragt ter wereld, Als maagd, dit wonderkind; Bij wien de zondaar alles Tot zijn behoud'nis vindt. Hij leed in ziel en ligchaam, Lag 't leven eindlijk af; Doch stond ten derden dage Weer op uit 't duister graf. 3. Hij werd toen opgenomen Aan 's Vaders regterhand. Wanneer Hij weer zal komen, Is boven ons verstand. Doch niet om zich te wreken;
Komt Hij op zijnen troon;
Hij vonnist dan regtvaardig: Dien straft hij, die krijgt loon. 4.
't Geloof stelt niet alleenlijk,
Dat hier is eene Kerk;
- 357 -
Der heiligen Gemeenschap
Is ook ons daaglijksch werk. Vergeving onzer zonden Ontvangen wij op aard; En 't lijf staat op ten leven, Wanneer 't ten hemel vaart.
Bij het Offertorium.
1. Heer! laten deze gaven U welbehaaglijk zijn, Die wij geofferd hebben! Het is maar brood en wijn; Doch 't zal veranderd worden
In Christus vleesch en bloed; Dat is ons hier op aarde En de gestorv'nen goed. 2.
Wij wijden hart en wille Volkomen aan U toe; Help ons, dat ieder onzer Uw welbehagen doe. Leer ons hier te verrigten,
Dat ons, uw kind'ren, past.
- 358 -
Neem weg, wat ons kan hind'ren, Vooral den zondenlast. 3.
Wij leggen aan uw voeten Ook onze have en goed, En wat wij hier genieten, Het leven, vleesch en bloed. Geef ons nu koelen regen, Dan warm en zonneschijn, En laten, door uw zegen, De velden vruchtbaar zijn. Bij de Sanctus. 1.
Laat ons den lof bezingen Van onzen grooten God! Want Hij is driemaal heilig, Regeert ons gansche lot. 't Heelal vermeldt uw grootheid, Oneindig God! alom. . Wil haast, o Heer ! bekeeren Het blinde heidendom. 2.
Dat wij nog eens te zamen
- 359 Vereend ons hart U biĂŞn ;
Dat eens de gansche wereld Eenparig, God! U dien'. Wij geven Jezus Christus Den lof, de heerlijkheid; En d' Engelen zeggen: . Amen! Nu en in eeuwigheid. Na de verandering. 1.
Hier bid ik op mijn knieĂŤn, Verborgen God! U aan. Ik doe geen zwakke poging, 't Geen Gij hier hebt gedaan, Door zinnen te begrijpen; Uw Woord moet hier voor mij De trouwe leidsman wezen,
Dan blijf 'k van dwaling vrij. 2.
De Godheid was verborgen In 't ak'lig stervensuur; Maar hier is ook verborgen De mensch'lijke natuur. Dit teeken uwer goedheid,
- 360 -
Dit ware hemelbrood, Herinnert mij gevoelig, O Heer! aan uwen dood. 3.
Wasch mij van mijne zonden O Jezus! door uw bloed; Laat mij genade vinden Bij U, het hoogste goed. ' Laat haast den voorhang vallen, Verschijn in 't volste licht; En toon aan mij, aan allen
Uw schitt'rend aangezigt. Bij de Agnus Dei. 1.
Verheugt U, lieve zielen! Hier is een wonder werk :
De Heer wil zich verbergen, Zoo dat geen oog Hem merk'. In broods en wijns gedaante Is Jezus vleesch en bloed;
Verborgen op het altaar Dat grootste zielengoed.
- 361 – 2. Hier is bedekt te vinden
Het ware Lam van God,
Dat door zijn kruis ons allen Verwierf een heilrijk lot. Het is der zielen spijze, Zoo als 't geloof ons leert;
Het voedt ons op de reize En 't wordt toch niet verteerd. 3.
Als wij aan 's levens einde Dit ware hemelbrood
Wel voorbereid genieten, Dan kan de bitt're dood Ons Christ'nen niet verschrikken :
Het is een onderpand, Dat God ons zal bedekken
Met zijne sterke hand. 4. Heer Jezus! uwe liefde
Zij eer, en lof en dank!
Zoo groot was toch uw liefde, Dat Gij ten spijs en drank
- 362 -
Uw ligchaam hebt gegeven, In schijn van wijn en brood, Waaruit voor ons het leven
En reine vreugde ontsproot. 5.
Ontvlam in ons 't verlangen Naar 't heilig Sakrament! En doe het ons ontvangen, Als hier ons leven endt. Laat ons in vreĂŞ vertrekken,
Bevrijd van smart en pijn,
En dan, verlost van zonden, Voor eeuwig bij U zijn. Bij den zegen des Priesters. 1.
Wij mogten nu weer hooren, Met aandacht, deze Mis; .
God zij thans ook geprezen, Wiens
zegen
met ons is!
Hij keure goed 't verrigte En blijve ons allen bij, Opdat ons gansche leven
Voortaan voorspoedig zij. ,,
- 363 2.
De Heer wille ons behoeden ,
Dat ons op dezen dag
Geen poging van den vijand Nadeelig wezen mag. Hij late ons zonder zonden Eens staan voor zijn gezigt, En doe ons allen vinden
Gena in zijn gerigt.
GEBED NA DE HEILIGE MISSE, -see-en-een
Liefste God! ik dank U van ganscher harte, dat Gij mij de genade verleend hebt, om dit heilig offer bij te wonen. Verleen mij ook , dat ik het benijdenswaardige nut , dat ijverige Christenen daaruit trekken, mag waardig zijn. Heb ik dit offer niet met die aandacht bijge woond, die zulk eene heilige verrigting ver diende, vergeef mij dan dit gebrek, om de ver diensten mijnes Verlossers wille , die zich U in dezelve offerde, en geef, dat ik dit gebrek in het vervolg wezenlijk verbetere. Amen. -e-e-e-Goes
-
|