Karl von Eckartshausen - Redevoeringen, 1818

Page 1

Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com



.

Ü‘ ’ o

I'

'

I

ì ‘

\

I

-

’‚

0 I l

1

Ò

\

\

\ì‘NKLIJKE BIBLIOTHEEK

’@ llll I I Il il ìl ìl 0566 4252


"I'W

‚


Ù-q


‚,‚.î‚_“-’‚î-‘

479 E-2

B

VON

G

E

R

A

A

D

ECKHARTSHAUSEN.

UIT

HOOGDUITSCH1

T1: LEYDE_N, 311 J.

W.

VAN

LEEUWEN

1818.


KONINKL. BIBLIÛTHBEK

~ n: LSILÁGE.

.

i.

rr

‘G

ò

Q.‘

‚ J

r

n


v‘

‚É

vòòùIJËn1G3“ \ \ l

“ vAn hei‘

‘VEK_’I‘ALE_.‚

De Hofraad van ECKHARTSIIA.‘ Sedert lang, ook in on: Vaderland, door n, ‚mensen/kundige en menxe/ìlievende Sekriflen bekend. Reeds vele jaren geleden, werd zijn Werk, onder

den titel van " ‘de geschonden Regten der Mensch heid, in onze taal overgebragt en‘, met graagte, gelezen.’ In ‚den jare 1816 verse/zeen, van Hem,‘ äij den Uitgever dezes, de vertaling ‚van Omars

Lessen,

‘welke bijna geheel zijn uitverkocht, en

anlang: werd zijn boek over : de Gevolgen der‘ deugd en der ondeugd, mede in onze taal, bij den-Q

zelven,‘ uitgegeven.

Tkan: áieden wij‘ het publiek

*2

Je


rv

VOORBERÍG'I‘.

de volgende ffleafevoer‘ingen aan‘

Zij bebandeler‘i

Verschillende Onderwerpen doe/s ‚elk ademt eenen z'aiveren geest van Godvraelzt, opregt’heid en r'nen-‘

sebenliefde.

zijn doortrokken van levendige

menselzenkennis, en bedoelen alleen de menseblijke

welvaart: Zij zijn, meestal, uitgesproken bij ’plegeige gelegenheden, ter‘ feestvieringe van de Beìjersche Hooge Sc‘hole‘

ECKHAR'Ì‘SHAUSÉN eerbiedige de then van zijn Vaderland, rnaar wense/n, ongeveinsd, naar der-’ zelver verbetering tot heil van

gers.

zijne ‚medebur“

Hij sebaanzt zich niet, dezen wenseb, open"

lijk, te verklaren‘

Schoon hij, gelijk uit vele zij“

ner uitdrukkingen schijnt te blijken , om zijne open—1 hartigbeia', niet buiten v’erdenking is gebleven en'

‘nz’enigmaa‘l aan de sekerpste b‘eoordeeling blootge‘ steld was , bleef hij nogtans dezelfde opregte vriend der mensc/zbeid, welke, onb'ese/zroomd, voor bare

belangen sPr22‘k, en More -"Reg’te’n verdedigde. Hij hield dit zijn ’bognzerk voor goed en regtva'ara'ig , en wij: van de 's’erlie/‘ste denk’niij2e Zijner medebura

’ gen, van de wijsheid, den ijver, en de werkza‘

"me liefde voor het algemeen welzijn zijner Over‘ "heden en -hdndlzavers der W'eften z‘oo zeer verze"

<kerd=, "dat bij, hoe anderen ook over hem mogten ”oordéelén, zich zelven niet kan overtuigen, dat

“de bekentenis der waarheid gevaarlijk was: ja Wie! was ben: pligi; onder de regering van eenen

“wijzen en goeden Vorst, welke niets meerder aan‘ "Tbc! Îlz‘ol’1'íe ging", dan het welzijn zijner onderda"

_

nen


VOOR—BERIG'IIJ nen,

ij

over zulk een belangrijke „werp,

als

de menschelijke gelukzaligheid, de waarheid te’ zeggen‘ '

'

Geen onderwerp is, in deze Redevoeringen‘, dan met het warmste gevoel en de levendigste kracht der waarheid e'n‘ m’ertuiging,’ behandeld; Men vindt hier geene p‘ra'al van geleerdheid, waar ‘de taal van verstand en hart.‘

spreekt ongeveinsd.

Ecxmm'î‘srmusnn

Hij ve_rsí’aeht , noch wil geene oo

g‘enblikkelijke verbeteringen. Hij weet, dat de ver lichting en beschaving langzaam, maar zeker, voort

gaat en eerbiedigt ‚ in deze schikking, de wijsheid des Éeuwigen.- Uitv het geen reeds gebeurd is, besluit

tot het geen gebeuren zal.

En zien

wij ook terug naar die duistere eeuwen van on

beschaafdheid en onkunde tot op onze tegenwoordi de tijden - naar die eeuwen, waar in de vuur-’ en wa’terproeven de onschuld v'erdedigen moesten

tot op onze tegenwoordige Wetgeving, dan' zullen moeten bekennen, dat de waarheid reeds groo—

tere vorderingen heeft gemaakt, dan zij nog ma

ken moet.’ Over het algemeen is, ook in ons Va derland, het licht opgegaan; In geene eeuw ‘is 200 veel over de zedeleer en de deugd geschreven. ‚ ÏVijze Mannen hebben de dikke duisternissen, die weleer de waarheid benev‘elden ,

doen opkla

fen, en, ‘ door hnnne_ voortrefelijke Werken, de

dooroordeelen verdreven.’ Godsdienstige verlichting ,‘ en zedelijke beschaving zijn de voorwerpen der te—

:genyaordige werkzaamheden, en hebben invloed. op * 3 de


Vi

v-Óbî‘ìì-B‘ER‘IGT.‘

de'verhetering en handhaving der Wetten; hier) “mag vrij spreken en schrijven, wanneer men, met een heilig oogmerk , zonder iemand te kwetsen ;‘

voor de waarheid en de menschelij/h gelukzaligheid 7%preekt en schrijft} ’ Wij danken zien edelen van ECKHARTHAUSEN voor zijne mensehkuna'ige en menschlievende

Werken:

maar wij danken ook U, 0‘ voortrefelijke en ede le Mannen van ons Va erland! die, in uwe Gods-‘

dienstige, Regtsgeleerde en Zedekundige Sehriften, “de zaak der waarheid, en, daar door, die der

menschheid en hare "gelukzaligheid verdedigdet , en, ’moea'ig‘, de menschelijke Regten Ìtàndhaafdet. Elk uwe geschriften , die dit doel heeft, is een

’s‘teen aan den opbouw ven den tempel der waar heid , der deugd en des geluks.

Elk goed boek

is, gelijk een fakkel, die eene menigte andere fak ’kels aansteekt, en, op deze wijze, het licht ver‘ = meerdert , zonder zelf iets van zijn schijnsel te verliezen;

‘ spreken hier geheel in den geest van o’n-Î

zen mensehkun'digen en menschlievenden Redenaa'r." ’ Onze verbeelding zweeft, gelijk ’de zijne, in de

toekomst.

Geheel van het denkbeeld eener geluk“

"kige zedeverhetering, Godsdienstig'e verlichting, ä‘en’ menschkundige Wetgeving verteederd, stellen,

» wij ons dien gelukkigen staat onder het zinneheeld van eene voortrefelijke

onvergankelijke gedenk

zuil voor, welke zich, te midden van gelukkige‘ n‘I

l.

bur‘


.-v G’ORBE’RIG’T.

‚y_i;

burgers verheft, uit wier. harten-dankbaarheid en vreugde ten Hemel stijgt. De Geregtighdd,

de Godsdienst, de ‚Menschlievenheid, gevolgd vaü alle gezellige Deugden, omringen;en‘. verheerlijken de gedenkzuil. Een heilige vrees van G0dvruclz‘t doordringt elken aanschoziwer bij haar ,aanblikì

’ het zaligstegevoel doortintelt het hart .‚ door de, b€md‘. sche majesteie van haar helder'gelaat en trefendv gebaarden. Op den achtergrond verschijnt de'‚iok deugd in kluisters,’ in het stof vernederd, vol ver‘.‚ twijfeling, dat zij een leven met zich sleept, het

Welk tot rampspoed verwezen is, en gefolterd wordt door gewetens-angsten , die nog schrikkelijken zijn, dan

moordtuigen en dood. Zij durft niet op te zien, en wendt, zuehtende, haar ontsteld gelaat van ak deugdzame burgers af, vervloekt haar leven, en

roept om den dood, die alleen in staat is, haar. Zijden te verzachten. In de trekken der beminnelijke deugd vertoont zich een bevallig mengsel van stille vreugde ,plegtigen eerbeid en verteederende zachtmoe

digheid.‘ zij werpt; voor hare voeten, neder die moorddadige werktuigen, waar door , weleer. , stroomen_ van menschenbloed- werden vergoten, en zij toont der ondeugd de werktuigen van nuttiger verrigtinî gen. Over dit beeld verheft zich dat van eenen

wijzen en weldadigen Vorst, Welke met eene waar-ij digheid, die eerbied afdwingt , in eene liefdevolle houding, gelijk die van eenen goeden Vader, die zijne kinderen, zonder zwakheid, maar ook zonder a gruwelijke gestrengheid straft, zijne Wetten in.

_ den tempel der Onsterfelijkhet‘d doet bewaren. ‘

*. 4

DL".


v!!!‘

V "0 fUÏIVB‘ ‘E R 1 G T,

Deze beschrijving vervange eene titelplaat , waar

‘door de meeste Boeken veelal te kostbaar worden, ——. Zij‘ ware anders een trefelijk voorschrift voor de ‘teeken- en graveer -pen. Zij‘ strekke ter aanbeve

ling dezer Redevoeringen , met welker vertaling wij ‘niets anders bedoeld hebben, dan het geen de oor spronkelijke Redenaar bedoelde.’ de bevordering van Godsdienst,waarheid en deugd tot geluk der Mensehî ‘ ‘

RE‘


REDEVÒEBING

DEN WEDERKEERIGEN INVLOED VAN DEN GODSDIENST 0P DE WETENSCHAËPEN.


. Faux sages, faux savans, indocilcs Esprits

.‚

.

Z‘Un moment, fiers mortels, suspendés vos mepris, La raifon; dites vous, doit êtres notre guide.

A tous mes pas aussi cette raífon préside Sous la divine loi que vous osés braver, C’est elle-même ici, qui va me captiver.

Et parle a tous les Coeurs, qu’elle invite a s’ij rendre, 1

Vous donc qui la vanités, daigné): du moins l’entendre.

RACINE.


\.‘

legtíge dagen vorderen ‚plegtige voo‘rstellen. Zeldzaamheíd was het voorWerp der opmerking van elke eeuw , en ongewone tijdvàkken stem-v

den de bewondering der Natíen. Volken , welke , voor het eerst, eene nieuwe

star aàn den gezigtseínder zagen schitteren, ver— gaderden, bijtelden dit gezigt, met eene vlug ‘ge hand ‚ op het marmer, of teekenden hetzel—

‘ve op parkement , en gevoelden‚‚ bij kunnen arbeid, de beloonende vreugde ‚1 der nakome lingschap’ te kunnen verlmlen: dit alles aan-— schouwden met eigen oogen. —— Deze nei‘ ging tot zeldzaamheden heerscht nog altijd in de gemoederen der menschen, en zij verza ‚ melt, op den stillen avond , onder verkwikken— den lommer, de grijsaards, welke hunnen kin— ‘ deren de daden en gebeurtenissen verhalen ,

die zij zagen. -— Zoo zal eens, wanneer eeu— A 2 ' ‘ wen


(4) Wen zijn weggesneld , de man van gevoel de

roemrijke daden en de groote namen zijner eeuw verhalen. Z00 spreken wij van onze dagen, en het

geen wij zeggen , ademt het warm gevoel van het hart, ontleent zijne waarde van het belang der zake , en moet uw genoegen ver—

levendigen, om dat de stof algemeen nuttig is. Wij zullen spreken over den invloed van den Godsdienst op de Wetenschappen, en , Wc— derkeerig, over den invloed van de Weten

schappen op den Godsdienst. —- Z00 belang rijk dit onderwerp is, zoo opregt is ons 00g_

merk ‚ en wij zullen uwe tegenwoordigheid, door de uitbreiding eener waarheid, vieren , die ons met genoegen en u met vreugde zal be-_

loonen. Hem, die nooit, van eene heilige vrees door drongen, het aanzijn des Eeuwigen gevoelde: die nooit, in eenzame oogenblikken, in de op

gaande zon , of haren plegtígen ondergang , als zij de wolken nog doet glanzen‘, de almagt van ’ eenen God vereerde, - hem zal ik niet‚ vra— gen , wat Godsdienst is? Mijne Woorden zou—

den zijn hart niet treffen: hij zou aanzien, zonder te gevoelen, wat ik hem vraagde, en zijne daden zouden mij, m’ììrtuigend, bewijzen, dat hij den naam van Godsdienst niet‘ kent. Maar

l


(5) Maar aan u, die , in diepen eerbied verzon ken , de men van den middernaeht aan ernstige overdenkingen wijdt: die,òin hetkleinste insekt‘, onnaspoorlijke wonderen beschouwt , en , in

verwelkende bloemen , volheerlijke ‚grootheid: die, gerust, de zee hoort brui5chen , en dan ’ nog vreugde, in uw hart, gevoelt, wanneer de donder, in gloeijende wolken, boven úw hoofd

ratelt: die, wanneer ook het geheelal instortte, onverschrokken , onder deszelfs bouwvállen ,

daar staat, en , schoon gij in het stof weg— zínkt, nog met bedaarden moed bewijst , dat

gij‘ een onsterfelijk wezen zijt: aan u zal ik vra— gen , wat Godsdienst zij? en eene krachtige stem

gelijk die van eenen Cheruô , zal

antwoorden,

dat de band is, die menschen aan menschen de en aan streelendste onsterfelijke hoop Wezens voor de verbindt: deugd, dedatregh‘ vaardígste schrik voor de ondeugd is, en del; al— Vermogenden troost in de droefheid ’schenkt;- dat ’

hij liefde , zachtmoedigheid en medelijden den menschen inboezemt , en de bron van alle ge lukzaligheid wezen moet. ‘ _ Groot en bewonderenswaardig is de ménsch, die zijne voorschriften volgt. Hij is onderdaan, burger en, vriend: elke pligt is hem heilig,

zonder belang en oogmerk heilig. De stille be ’1vustheid van de deugd, de toegenègenheid van

A 5

God


(. 6‘) God.vcrlievendigen zijne daden.

‘ Geene trotsch— ‘

heid,’ noch ongenaakbaarheid onttrekt den ’be—

hoeftigen aan zijne hulp; geene verachting omtrent den smeekenden zijne redding , en geene baatzucht rooft den‚;ellendigen zijne ondersteuning. Hij in elk het beeld van zijnen Schepper, en de edele gadachte beheèrscht zijne ziel, dat zij allenÎtot.het zelfde oogmerk -— voor eene zalige eeuwigheid zijn gesehaPen. ‘ ’ ‚ ‚Uit dit oogpunt beselmuwd, strekt de veree niging van den Godsdienst met de Wetenschap pen ‚tot het welzijn ’ van den Staat.

Hier door

kwopd‘jg‚‘ gemeenschappelijk, aan het .groote doel

pp._’aaiâ“ het geluk . der mehsehen gearbeid. De ‚Wetenschappen maken daar toe groòte ont ‚werpen: de Godsdienst bezielt dezelven , en

er ontstaan algemeen nuttige bezigheden een daden. ‚

I

. Geen droevig , onvriendelijk Wezen grendelt ‚‚d_en ‘Wij5geer’in‘ zijne eenzame kamer. Werk zaam,’onderwijst hij aan de oevers eener brui— scheride zee, of. ’op bloemrijke velden, en een goede Geest schenkt leven aan zijne taal, daar ‚hij,de groote Werken Gods spreekt. Hier door getroffen, verhaalt de landman, aan zijnen een— ‘voudigen diseh , zijnen kinderen, wat hij van

den Leeraar des Godsdienstes heeft gehoord. Van woord tot woord herhaalt hij, in zijnen vrien \


( 7‘ )" vriendenkring , de schoonste plaatsen: tranen

vlieten uit de oogèn der tóeh‘g‘iorders , en heilige besluiten ontstaan in getroffen harten. "Men ver‘

zamelt zich, hand aan hand , onder de groene lin+ deboomen : teedere omhelzingen verzoenen vijan den, en nooit gehoorde eeden verzegelen dan heiligen hand door vriendschappelijke omarmin gen. Gelukkig, als in ‚het paradijs, snelt ’elk‘ naar zijnen arbeid te rug, keert, ‚des avonds,"

met vreugde, t0t=zijne hut; weder, enheil.ige liederen Worden gezongen ter eere van den Schepper. " ’ . L ‚ De landman zingt, VOOI' zijne kinderen , een lied , en verheft, in hetzélVe, den’lof van den

Vorst. De zachte melodie van zijnd Vrouw ver—— gezelt zijne mannelijke stem, en liefde tot den Vorst klopt reeds in de harten van "kleine kinderen. Vrolijkdartelen naar het naast“ gelegen bosch , en baauwen, met onschuldige

_‘ lippen, het lied na, het welke hunné ouders “ hun voorzongen. Zij heffen de kleine handen ten hemel, en smeeken 2egénaf over den .troonï “ en den Vorst, die denzelven vereert.

Terwijl eendragt en liefde ophet land wonen, regeren wijsheid en goedheid m de paleizen. Heilige waarheden worden , van den kansel, vérkondígd , schoolsche‘ onzin

leerstukken vermeden.

en nuttelòoze

Jongelingen , gevoelig A 4 voor

.v,


(3)" voor het welzijn van het Vaderland en de eer vop‘r‘dén Vorst, zijn in de scholen, en de al gemaene overtuiging vestigt zich, dat er geene regt‘schapenheíd , ‘zondér Godsdienst, is. —-Mján veracht den dWaas , die zijne grootheid ‘in- ‘de‘ veraclttíngzî Van den Godsdienst zoekt, met waarheden sgot,‘ Welke de Eeuwige voor dé.menschenj wijsselijk,‘heeft verborgen.. Hij, welke de :herschepping van den worm, die aan zijne“ voeten kruipt, niet bepalen kan , hij wil

in de eeuwige geheimen Gods indringen! o zegt mij, hoc ontwaakt de worm weder in het leven, ‘en hoe verlaat hij zijn dop, met bonte Vlerken ? Bepaalt mij de herleving van de mug, die, den geheelen langen winter, dood

daar neder ligt , of bepaalt mij den omloop van het sap in de plant, en deszelfs genezeude kracht, en , wanneer voor uw’ Verstand niets meer verborgen is van het geen onder de zon ne geschiedt,’ komt dan, en spreekt tot ons

van de eeuwige dingen, en wij zullen naar u bouwen! Maar zwijgt, zoo lang gij nog zwak, ‘ nog en slaven voor den des dood oogenbliks siddert,zijt: en onzekerheid‘u zoo lang tot op den rand van het graf bijblijft: bekent in uw hart, dat gij kinderen der verbeelding,

en slaven der dWaling zijt. Duld’t niet, dat de zon 11 toeroept, dat er een_God bestaat, en


(9) en. dat _dc gierende ‘win‘ìlen u verkondigen ,; dat de Schepper den mensch wetten gaf. On— ’ derwerpt uj, eerbiedig nedergehogen, aan Zijne wetten, en bidt, met onderdanigheid, den Ge— ver aan , Wolken de Engelen, met gedèktèn aangezigte, vereeren. Geniet het weldadige en troostrijke van den Godsdienst, en de eendmgt

en de broederliefde, en uwe zeden zullen den

genen, die de Goddienst miskent, overtuigen , dat hij onregtvaardig handelt, ‚ en gij zult een engel worden, en, in den omgang met men schen , hemelsche wellust smaken.

Zoo klinkt de stem tegen de vrijgeesterij in Staten , waar de Godsdienst zich met de

Wetenschappen vereenigt, en dezeverbindtenis voedt en koestert de edelste neigingen in het menschelíjk ‚hart. De geheele natuur ontsluit zich van vreugdegenot en verlustigt de ziel zich in grenzelooze uitzigten. Verrukkende gedachten! ‚Het is , als of ons, alom , Goden tegenkomen

en ons omhelzen, wanneer ik in zulk een oord wegdenke , waar de Godsdienst alle har— ten bezielt. ‚ ‘ " Geene angstige zorgen storen mijne nacht rust.

Bedrog, verraad, meineed, de afschuwe

lijke gezellen van de baatzuc_ht, worden in de wieg gesmoord: de handen van bloedverwant‘

Schap en vriendschap zijn heilige banden. ’

A 5

Men is


(10) is zalig in de armen der teederste Gade: geen verleider onteert mijne dochter , de vreugde van mijn huis, en geen booswiclit maakt mijn’ zoon, de hoop'van mijn leven, tot een onge

hoorzaam kind.

Trouw en liefde verbinden de

menschen: wederzijdsche welvaart is de hoog—

ste wet: de namen van bedrog , _ ondank , meineed, roof, moord, bloedschahde ‘envergifä tiging zijn onbekend : menschenèvriendemen de vrienden Gods omhelzen elkander: het is de‘ ‘ wereld‘ der tevredenheid, en’ een ieder zegent

den dag zijner geboorte. Heilige Godsdienst! hoe veel vermogen hebt gij op de harten ‘der menschen, die uwe groot heid gevoelen’! verandert Woestenijen in

bloeijende oorden, waarrozen ‘groeijen en lie felijke "geuren den Wegzínkenden geest vel‘ sterken. ‘Gij alleen‘ geeft kracht aan het hart . in elk voorval des levens , en vooral doet vheldhaftiscìje "besluiten ‘in’ de ziel eenes

Christens geboren ‘worden. ‘ De wraak wapent den arm van eenen vijand:

daar ligt de onschuldige,‘ met bloed bernorst, ‘uitgestrekt op p den grond, maar nog ademen zijne stervende lippen vergeving. -- Aiglis

‘tigheid paart zich aan de boosheid en rooft ‘den onschuldigen _ zijn goed en zijne eer: de ‘Hemel straft den booswieht met gelijken ‘ ’ ’ ramp‘


( 11 ) rampspoed, maar de Godsdienstige Inan ‘gaat

henen en ondersteunt zijnen vijand in zijne ar moede. ‘ ,‚ Welk een voortreífelijk beeld l” zou de‘ kenner uitroepen, „ Wanneer dit, het geen

ik schets, een beeld ware, ‚ik‘. zou den, Schil der Willen kennen ,.”‘‚ zal een ieder zeggen,

die de kracht van deze schets gevoelt: en ik‘ zal u de kunstenares leeren kennen‘, zou ik antw

Woorden: „ zij is de Godsdienst. .’‚’ -‘-‘- Veracht nu ‘ZOO gij kunt, ‘deze’ ‚Goddelijke schoone; en roept ,’ tegen ‚de overtuiging van uw hart, te.. gen de luide stem ‘del’ natuur uit: zij is niet;

Goddelijk! “ ‚f ‚r . ‘ Dit voortreflelijk beeld is zijn oorsprong ver; schuldigd aan‘ den invloed van den Gods-a

dienst op de Wetenschappen. î Welke is nu’ de invloed der Wetenschappen op den Gods dienst? ‘ ‚ _ ‚ " De wereld kan den Godsdienst geene beval liger gezellinnen schenken, dan de Wetenschap’ pen.

‘De Godsdienst is de steun der Staten:

maar hunne zuilen ‘ worden eerst onwrikbaar ,'Ì wanneer op de; Wetenschappen ‘zijn gegrond. VGSÊ.

‘j’ “"—‘.‘‚‘‚"

'

’ "

.

De Wetenschappen zijn vriendinnen vandem Godsdienst verkondigen, met de stem van een‘ kepaut, ‚zijne Wötten: zij zijnhet geen de scha


(12) schaduw in eene schilderij is , om het licht, behoorlijk, tedoen uitkomen. ’ Zonder de Wetenschappen wankelt de prach— tig’ste troon, die menschen voor de‘Godsvrucllt kunnen oprigten. De domheid miskent“ deze: edele Vorstin , stoot haar van den zetel, en plaatst een’ mensch op denzelven. Daar staat

zijt dan, de ontioonde , zonder bescherming,‘ als eene verdrevenea Vorstin , en het bijgeloof

regeert op bare verlaten pla'ats. À Nu valt het domme gemeen"aan hare voeten , en strooit

wierook voor de afschuwelijke ondeugd, en ontheiligt’, schandelijk , den dierbaren naam. Men sticht een’ tempel, met het opschrift: Hier woont de Godsdienst .”en, in zijn bin— nenste ziet men, onder de menigte, huichela—‘ ren en baatzuchtigen , welken den Godsdienst ontheiligen. Wraak , vijandschap , moordlust hebben de

verlatene plaatsen van eendragt en‘menschlie— venheid ingenomen: dweepers en huichelaars Welpen zich op î en vermoorden menschen. Daar, Waar; zich weleer vijanden verzoenden ,‘

wapent valsehe ijver de hand des broeders met een. dolk , en het bloed stroomt op de bele— digde altaren. ’ _ Ë ‘ ‘

Eenzaam , in holen verborgen , weent de Godsdienst over de schrikkelijkste wanbedrij— ‘ ven:


(

15

ven, een Engel verzamelt bare tranen, in een gouden beker, tot eer der menschheid. —- Ein— delijk zoeken de_Wetenschappen haar op, en,

met luister, gelijk een overwinnaar, keert zij met haar in de verwoeste landen weder.

Ge

voelloosheid vlugt, bij bare verschijning, uit het menschelijk hart, gelijk het ijs op de ber— gen smelt, wanneer de lentezon de eerste bloe— men doet kiemen. -- Broederliefde heerscht weder in het oord, waar zij verschijnt, en de landman hoort, met bewondering, de stem , die hem , zoo treffend, van den kansel toespreekt,

en, inwendig, de ziele roert. Getrpon keert hij , met zijne geburen , uit de kerk te rug, en , met eenen wederkeerigen handdruk , zegt de een tegen den ander’: „ vergeef het mij, zoo ik u ooit beledigd heb. ” Nu Azijn de 'men—

schen weder g‘elukkig. De waarheid verdrij& de fabelen van het bijgeloof , en gevoelige harten vormen zich voor v‚erhevene daden. ’

Er worden belangrijke gebeurtenissen verhaald, die de ziel voor de deugd opWekken, en de uren vewliegeu niet meer in nuttelooze gesprek ken tot benadeeling van de eer der menschen. Kuischheid en ‘getrouwheid zweven boven de

‘ bedsponde van gelukkige Echtgenooten , en geene smakelooze vleijerij van onverdragelijke dwazen beledigen het oor van onschuldige maag— ‘

den.


( 14 ) den. Stille Godsvrucht heerscht in de tem‘ pels, en Serafijnen brengen de gebeden van gevoelige zielen voor den troon van God. Geen man, zonder gevoel en ondervinding, beklimt nu den stoel, van welken de waarheid van den Godsdienst

aan

het volk gepredikt

wordt: de uren worden niet meer, voor verstaal de harten , doelloos , verslonden , noch , met drift en

Waanwijsheid, zaken voorgedragen , welke de Re denaar zelf niet gevoelt. Geene Leerrede , uit eene menigte boeken zamengesmeed , wordt nu, eentoonig, naar de uren afgemeten, maar

de waarheid wordt, met goddelijk gevoel, ver‘; kondigd. ‘ Ik zie, met verwondering, den man, hoe hij daar staat. Majesteuseh, gelijk een God,

en weldadig, gelijk de schepping. Elk Woord ademt overtuiging, werkt , diep, in de ziel der toehoorders , en verkondigt den mensch,

dat hij, die spreekt, een afgezant des Hee ren is. Met stillen en heiligen‘ eerbied verlaten de mensehen den tempel, onderzoeken‘ de diepe

sehuilhoeken van hunne harten, en gaan he nen , om groote daden te doen. Men zorgt voor de opvoeding der jeugd, ontrukt onge lukkigen van den rand des verderfs , en de zon verlaat nooit dit oord, zonder dat een ie der


<15) der, des avonds, zeggen kan, „ik hen heden

weder menschelijkei‘ geworden.” Ziet daar den staat, waar in de Wetenschap‘

pen den Godsdienst dierbaar zijn.

De Gods—

dienst zal,‘ in een land, waar geene \7Veten— schap is, door het bijgeloof worden verdre ven , en de Wetenschappen worden , zonder

Godsdienst, slavinnen van de ondeugd. Er zijn geene daden van menschlievenheid meer, maar ‚van trotschheid , wellust en cigenbaat. De Zanggodinnen worden geschonden en tot kop

pelaarsters der ondeugd gemaakt , gelijk het verstand tot den schrikkelijksten vijand van

den mensch. ‚’ Alle deugden‘ vlugten ‚weg met den verlatenen Godsdienst. Het zijn alleen de vermommingen van grootmoedigheid , eerlijk heid en menschenliefde, die overblijven,‘ maar

schrikkelijke, afschuwelijke monsters worden door die misleidende vermommingen bedekt, steeds gereed hunne schuilhoeken te "erlaten, om de menschen te vermoorden , zoodra hun belang zulks vordert. Helaas! waait ben ik veilig? mijn boezemvriend kan mijn moorde naar worden! met ten hemel geslagen oogen en gevouwen handen , ontwerpt misschien, in

de uren des geheds , een huichelaar mijn on

’ dergang, en stoot mij, op het oogenhlik der verzoening, den dolk in/ het hart. ’

Waar


(1?) Waar is mijne veiligheid, 0 Godsdienst! zoo gij de harten der menschen verlaat ? Wer— waarts zal ik vlugten, om mijn leven te be‘ veiligen , wanneer de mensch tot'zich zelven zegt: „ik kan, straffeloos, een booswícht zijn.”

’ Waar zal ik mijne goederen ,’ mijne vrouw en mijne kinderen verbergen, om hen tegen de

roovers van het geluk en van de onschuld te beschermen? Zie: men zweert u trouw, onge— lukkig , deugdzaam mensch! maar vertrouw dien eed niet, - want hij, die zw_eert, vreest ‘

geen’ God.

Een ander zal u , als Regter, het

geroofde goed wedergeven, maar vlugt: laat u door den heiligen naam van Regterniet ver-— blinden: hij zelf is een roover. Onrcgt en dood omringen hem in hunpe versclnikkelijke

gedaanten.

Het goed van broeders is de speel—

bal van goddeloozen en de naam van gereg— tigheid heeft geene beteekenis. De banden ,

die de natuur, die de menschheid strengelden, zijn niet meer heilig.

De ouderdom wordt

bespot, de onschuld geschonden , de trouw en het geloof verlaten, het vergift in den beker der

vriendschap en der liefde gemengd, en op deze euveldaden is men hoogmoedig. Er stroomen geene tranen des gevoels meer uit de oogen van menschen, en het hart , het welk geen’ God kent, zal ook geene menschen kennen. Vler— ‘

aat


(17) !aat , ontvlugt

het land , waar geen Gods—

dienst is. Gaat tot de wilde dieren: ver— schuilt u in de bosschen: daar, ten minste, wordt de Rede niet tot uwe schande en scha de misbruikt. Vergeeft deze mijne uitweiding -— vergeeft

mijne klagten. De huidige dag is niet aan de droefheid , maar aan de vreugde gewijd. Ik aanschouw de blijdschap op het gelaat mij ner medeburgers, en zij is mij de borg ’ dat deugd, de gezellin van den Godsdienst, in hun—

ne harten , is. Ja: nog zijn uwe gewaarwor dingen voor de indrukselen der regtschapen— heid, eenstemmig, vatbaar, en het zacht zoet vloeijend maatgeluid van deugdzame daden

zal, op Engelentoonen ,

in het onmetelijk

luchtruim , weergalmen , en de toekomende eeuwen zullen die trefl‘ende toonen, eenstem

mig , herhalen. ’ . Er zal een tijd komen, in welken de deugd.— zame , met aandoening en bewondering , op onze eeuw zal terug zien, en uitroepen: „ Ge

lukkige voorouders, in] Wier zielen Godsdienst

en deugd heerschten! Gelukkigen gij, die het i‘cest der deugd vierdet, en die derzelver in—

vloed op den Godsdienst en de wetenschap— pen, en, wederkeerig, den invloed der Weten— schappen op den Godsdienst kendet ! ” Het B

na—


(18) nageslacht zal ons nog, om ons geluk, benij den; vooral , wanneer het verneemt, dat de groo

te PIUS onze bemoeijingen, die ‚wij den Gods dienst en der deugd wijden, met goedkeuring,

aanschouwt, en hij, van onze zegenbeden ver gezeld , bij zijne terugkomst, den Romeinen

zeggen zal, hoe wij denken. (*) (‘j Deze Redevoering is uitgesproken in de tegen woordigheid van den Paus rws VL

RE


11. REDEVOERING OVER \

DE

EERSTE

WET

IN DE

EN

GROOTSTE

SCHEPPING. ‘


Pu l'amour Dieu

n peint en nous

le Charaétére de

{on unité, qui embrasse & cherit tous les êtres; .car le vrai amour ‘de nous

mêmes

est Pamour de

tous —

l'amour de tous est un amour céleste.

L'homme de desìr5


‘ Ik zal heden over een onderwerp spreken, het welk uwer aandacht, mijne Heeren! geheel

waardig is L over een onderwerp , het welk nog niet algemeen , uit het ware standpunt, is beschouwd geworden —- ik zal spreken over de Liefde, als de eerste wet der na tuur voor de schepselen -— van den band, die menschen met menschen , en menschen met God vereenigt. Ik weet, dat ik in eene Vergadering van Mannen spreek, die, dieper, in het binnenste

der natuur indringen, en niet alleen bij het uitwendig bekleedsel eener zake blijven vertoeven —- van Mannen , die zich niet aan het gewoon begrip , het welk het gemeen van de liefde voedt, vastklemmen, maar die, met den vrijen moed van eenen edelen geest, de ver lievenheíd des onderwerps, het geen ik behan

del, zullen inzien. Eene andere veronderstelling ware "oor u eene belediging. ’ B5 Elk


--—w—‚‚.———— ....m

(22) Elk onderzoek —- het mag de vermogens der ligchamelijke of der geestelijke wereld tot voorWerp kiezen — is een waardige stof voor

’ Akademische verhandelingen: hetzelve verdient de goedkeuring der weldenkenden: de berisping van kleine zielen , die meer door hare harts ' togten , dan door de Rede geleid worden , kan men wel niet

ontgaan ,

wanneer men

openlijk voortreedt: alles echter , het geen de beri5ping hier kan zeggen , zal alleen op mij— ne rekening komen, want niets is zoo slecht,

het welk ook niet zijn goed heeft. Dit goede zal het werk der Hooge Schele -— het slech te mijn werk zijn.

Liefde is de groote wet der_‘ schepping: zii bestond, en de Almagt, in haren dienst, gaf

millioenen werelden het aanzijn. De Godheid schiep onze ziel uit dezen 0n— metelijken vuurgloed der Liefde, waar in elke

‚gloeijende vonk zich weder in het geheel ver liest: er stroomen duizende stralen uit de zon, millioenen vonken uit de zee des lichts , en alle deze vonken, alle deze stralen vermengen zich weder , om slechts een oceaan van licht — eene Zon te vormen. Zoo stroomt de Liefde des Scheppers in de aderen van duizende Schep

selen: zoo gloeit de vonk der liefde , inge— sloten in het mensehelijk hart, steekt andere van


(25)

‚vonken aan , en trekt dezelven te zamen tot vereeniging. ’ _

Wat doet de gevoelige jongeling, met en— wederstaanbare kracht, voor de voeten van eene betooverende schoonheid nederstorten? Is het de schoonheid van haar oog, of de ziel,

die in bare oogen leeft? wat ware het oog zonder ziel? —- een levenloos ding. De God delijke lichtstraal , die uit hetzelve schiet, wordt de tolk onzer geWearWordingen. -

Waar is eene taal, die de taal der liefde gelijk is ? Een oogopslag zegt den geliefden, in eene minuut, meer, dan stervelingen , in ja— ren , door woorden kunnen uitdrukken. 0 hoe

arm is de rijkste taal , in vergelijking met de taal van het inwendig gevoel, van den geest? Waar is die uitdrukking , die woordekracht, die een enkele blik der liefde schenkt? — Waarom strekken zich mijne armen naar mij ne Vrienden uit? Waarom druk ik hen, zoo

teeder, aan mijn hart? Waarom kleven mijne lippen, bij het wederzien, zoo zalig op de kunne? Is het niet de groote Wet der veree

niging van gelijke zielen? Is het niet de geest, die in ons werkt, om zich met den geest te

vereenigen? Wie durft de eerste wet der natuur —

wie het vermogen der Liefde ontkennen? Zij ’ ‘ B 4 is


(24) is de ‚oorsprong der werelden: op haar alleen rust de gelukzaligheid der schepselen: op haar

de groote bestemming der menschen. Haar te naderen is de roeping der mensohen: zich van haar te verwijderen is den geest dooden; vereeniging met haar is wellust en _ zallgheid.v

.Sterveling, ‘ die daar, gebukt in het stof,

kruipt! ‘sla nw oog op en aanschouw de schep— ping rondom u: zeg mij, durft de geest de

natuur indringen, om Ilem te kennen, die haar schiep? Beperkt Wezen! -‘ buig u, eerbiedig, ter aarde en aanbid. Waag het niet , Hem te doorgronden, voor Wien de Seraf zich buigt,

en ‚ zijne nietigheid gevoelt.

- vVermet_ele Wijzen! waar zoekt gij uwen God?

is nader bij u, dan gij denkt: Hij

woont in uw hart: waarom zoekt gij Hem" buiten u? Zoekt niet, Hem te doorgronden; maar poogt Hem te gevoelen in de werken

.Zijner Liefde: Bemint, gelijk Hij bemint, en uw geest zal zich verhefl‘en - hij zal God naderen: uw hart zal Hem gevoelen , gelijk

oneindige Geesten Hem gevoelen. Wie de Liefde niet kent , die kent ook zijnen God niet, want God is _ Liefde. Lief de brengt ons tot Hem: door Liefde kan de ’

mensch Hem gelijk worden: door Liefde zich

met Hem vereenigen. Hier in ligt het begrip Van


(25) van menschelijke gelukzaligheid, van onze groo

te bestemming.

Hier op is alles, in de na

tuur , gegrond z’ de gelukzaligheid van elken mensch in het bijzonder, zoo wel als die van‘

het mensehdom in het algemeen. Geesten wilden God kennen en vielen. Het

mensehelijk verstand is bepaald , en verliest zich in den doolhof van begrippen; maar zijne

gewaarwordingen zijn krachtig.

Had hij dezel

ven nooit verlochend: ware hij ‘steeds opmerk zaam op zijn hart’ geweest, nooit waren die kluisters van zijne ellende gesmeed geworden, die hij nu draagt. Leert, menschen! eerst uwe harten gevoe- ‘

len, en dan zult gij God kennen. Aansehouwt de zon in de schepping: zij is het sehoonste‘ beeld der Liefde: zij schept, verwarmt, ‘voedt en is weldadig jegens de geheele natuur. Zij

deelt elk gevoelig wezen hare stralen mede: haar licht chingt door de reten der steenrotsen.

Zij werkt overal goed.

Zij ‚doet de bloemen

voortspniiten: zij kleedt de velden in het 133.. vallig lentegewaad , zij doet het ijs smelten’, en verandert de doode streken in lagchende

‘beemden. Het gevogelte gevoelt hare tegen. Woordigheid , en geniet het vermaak des_ le vens: Van den leeuwerik af, die,van zijn lofheid,

de lucht doet weergalmen, tot het wonnpje’ ‚ B 5 dat


l(

26)

dat op het blad der laagste planten kruipt, ‘gevoelt alles, het geen in de schepping leeft,

hare‘ goedheid: de mug, geschapen tot vreug.. de , gonst haren lofzang: het kleinste insekt ‘

ondervindt hare Weldadigheid , en ontelbare toonen vereenigen zich met de lofzangen der Engelen en

huldigen God in den tempel der natuur. Liefde is de groote wet der schepping voor alle wezens: door haar leeft alles: alle ‘de schoonheden der natuur zijn haar werk: alle

de vermaken des levens hare weldaden. stervelingen! gij hebt uwe gelukzaligheid aan de\liefde te danken: zij alleen schakelt alles aan elkander: menschen aan menschen,

en menschen aan God.

Zij ’ is de groote ke

ten der dingen: de geleider der volmaakbaar heid. Door haar stijgen geesten tot geesten

op , steeds hooger en hooger, tot deaanschou ‘ving der Hoogste Liefde. ‘Alles , wat in het’ heelal schoon is, heeft zij voortgebragt: alles, wat goed is , heeft zij geschapen. _Wat snoert het kind aan de moeder’? Wie beloont haar

voor alle hare zorgen, die droeg?

hetzelve toe

Wie vergoedt haar zoo vele doorge

waakte nachten‘? —- de Liefde. — Wie verheer-i

lijkt de natuur? ’ Wie verandert onvruchtbare eilanden in bevallige oorden? Wie verfraait de zandwoestijnen van Arabie? Wie weder staat


( 27 ) staat den strijd der hoofdstoifen? Wie spot met de stormen? Wie lacht met de woede der orkanen? Wie waagt het oceanen te ploe gen , en hemelhooge rotsen ‘te ‘beklimmen ? -

de Liefde? — Wie is magtig als zij‘, die den dood tart , geene gevaren kent, hare krachten gevoelt ,

en

alles aan zich onder

’ werpt? Zij heeft alle de beschaafde kunsten uitgevonden: zij was het , die, uit de armen der verwijdering , het beeld des afwezigen trok,

en met levendige kleump schilderde: zij veran derde het marmer in bevallige beelden :

zij

vormde, uit het verdeeld belang der ondeeli

gen , het groote belang des geheels: zij veree nigde de wereld, verbond volkeren met vol‘

keren, en verdreef alle vijandige neigingen. Ja: dit alles. deed de Liefde: maar hoe wei nige ’menschen hebben van haar een‘ regt he‘

grip? hoe weinige kennen haar in hare ware gedaante? Er is slechts eene Liefde, de Hoog

ste Liefde ‘der schepping: alle ‘andere Liefde bestaat alleen uit de ontelbare schakeringen de‘ zer Hoogste Liefde. Menschenliefde, ouderlief-IJ de , kinderliefde, vaderlandsliefde î- verschei den benamingen , maar altijd dezelfde . liefde , slechts onder verschillende vormen, onder ver schillende gezigtspunten. Zoo brengt de licht straal versqheiden kleuren ‘voort , doch vormt slechts ’


(28) ‘slechts eenen boog, die dezelfde bron tot een ' oorspronkelijk licht ‘heeft. Waar ik mijn oog ‘wende , en het ‘goede en schoone zie , ‘daar

aanschouw ik hetzelve altijd in het gebied van de groote Oorzaak des menschelijken geluks, —

‘de ‘Liefde. ‘—- Hier zijn duizenden gelukkig , en danken hun geluk aan de Liefde van den Vorst: daar geniet de Vorst de zaligste wellust des ‘levens,

en dankt dit geluk aan de liefde zijner onderdanen. —-—Hier vlieten de tranen der vreugde langs de wan‘ gen van dcn Grijsaartl, die, in zijne hooge ja ren, nog de omhelzingen zijner kinderen ge -niet , en hij dankt het geluk zijnes ouderdoms aan zijne kinderen. -— Onbekommerd spelen ‘jongelingen en meisjes, en hunne tevredenheid is het werk van de liefde hunner ouders. -— Hier ‘verzoenen zich vijanden: daar vindt de deugd zame armoede ondersteuning: hier vermengen zich duizende stemmen en banden, om de‘ on

schuld te redden: daar zijn duizenden werk zaam , om/ elkander gelukkig te maken. En ‘wie is de oorzaak van dit alles? — de Liefde. Liefde! gij zijt geen ideaal.‘ gij alleen zijt

—dat krachtige vuur ‚ het welk alles rondom ‘zich verwannt, en in lente-oorden verandert!

menschenliefde , vaderlandsliefde, kinderliefde, ‘broederliefde ,

volkslíefde -— geeue idealen :

neen : daadzaken, schakeringen eener eeuwige ’

aller


(19) allerhoogste Liefde , waar van de vonk in elk

menschelijk hart gloeit en alles zijne ontwikkeling toeft. Wie zou ‘ ooit kunnen gelooven , dat de Liefde een ideaal Was , daar alles ons zegt, dat zij de’ eerste wet voor alle Wezens , in de schepping, is?‘ Menschen vergaan, ‘maar de werken der liefde blijven: werelden ‘zinken en zonnen doven, maar de Hoogste ‘ Liefdedeeft

eeuwig , en gezonken werelden en gedoofde zonnen verwachten van haar eene heerlijke bestemming. ’ '

Liefde! gij zijt de grond van alle mensche ‘ ljjke gelukzaligheid: op u rust de welvaart der volkeren: op uwe grondzuilen bouwde de Godsdienst Zijnen Tempel , en de Godheid wilde ‘ binnen zijne muren tegenwoordig wezen. ‘De daden der liefde zijn de echte gedenkstukken van mensehenwaarde. Wanneer alle de gedenk stukken van kunst instorten , dan staan zij nog daar, eeuwig, gelijk de Liefde zelve , inde

harten der stervelingen: niets vernietigt dezel ven, zoo lang er menschen en geesten zijn. Hier ‘in bestaat het voorregt hunner vereeuwi ging: elk mensch’ viert den weldoener der mensehheid een feest. Heilige Liefde! u kies ik heden tot het onderwerp mijner Redevoering: u , hoogste

Liefde! met alle uwe gewaarwordingen in de harten:


(

>

harten: u , reine vonk derGodheid, eeuwige band der natuur , zonder welke de grondvesten der aarde zoude wankelen; 0. laat ik u, in alle uwe reinheid, gevoelen! dat uw heilig vuur mijne

aderen doorgloeije, en elke druppel bloeds , het— welk mijn hart doorstroomt , in vuurvonken Verandere! dat elk mijner woorden, gloeijend, in de harten mijner Toehoorders dringe, en in elks ziel de vlam der liefde aanblaze, zoo dat alle deze vlammen eene wereldzon mogen voortbrengen, voor wier stralen alle vijandige neigingen , alle menschenhaat , alle woelige dn'ften, voor eeuwig, verdwijnen, gelijk de

nacht voor het opkomende morgenroodJ ver— dwijnt en het ijs van de bergen daauvyt voor den o hoe uw

adem der Lente-zonne. Liefde! waar gij zijt, daar is alles: maar? weinig kent men 11: hoe weinig Wordt naam verstaan! -- Liefde! u kies ik tot

het onderwerp mijner Redevoen'ng: 0 laat ik het verstand mijner Toehoorders niet verblin— den: schenk mij geene woorden eener schep— pende verbeelding , maar de krachtige taal des gevoels: roer eerst mijn hart, en laten dan

mijne gewaarwordingen in de zielen van an deren overgaan! ——*_—__

Men


(51} Men spreekt, in onze dagen, zoo veel van de Liefde; en men bemint zoo zeldzaam: Wat is daar van de oorzaak? De liefde, mijne ‘Heeren! is een voorwerp, met hetwelk het hart, of de wil, en niet het verstand, zich moet bezig houden. Een groot

gedeelte onzer Geleerden heeft de liefde tot een voorwerp van het verstand en niet van het hart gesteld.' Daarom wordt er zoo schoon over de liefde

geschreven, maar zoo

tegenstrijdig met dezelve gehandeld. Wanneer de __Liefde alleen, als een voorwerp van het verstand wordt beschouwd, zoo blijft het hart koud: zij is een voorwerp van den wil: deze moet handelen, en zich, door haar heilig vuur, laten verwarmen. _ Het Christendom heeft steeds, in de oogcn des Wijzen, eenen aanmerkelijken voorrang, dewijl alle deszelf5 grondbeginselen het hart be— treffen. Liefde is de Wet van den Godsdienst: -— ’

handel: daar door wordt gij Gode gelijk, Die de reinste Liefde is: heb lief, gelijk Hij lief

hee : daar in

ligt de geheele omvang der

Ze ekunde: en wilt gij weten, hoe God lief heeft, wees opmerkzaam op de natuur: zij is uwe Leermeesteresse.

Voor den Schepper der wereld is’ niets groot en niets klein: Hij zorgt voor de Cede— ren


(52) ren op de bergen van Libanon ,’ gelijk voor den Hyzoopstruik, die in de dalen bloeit: Hij voedt de mug zoo wel als den adelaar, en leidt alles, in de schepping, tot Zijn groot oogmerk. Zijne zon schijnt over boozen en goeden: zij verwarmt de Volkeren, die aan den

Ganges, zoo wel als die aan den Nijl wonen; en de bewoners van 'den Caucasus gevoelen zoo Wel haren invloed, als de burgers van het gelukkig Arabie. De daauw verkwikt

zoo ‘wel de vergiftige plant, als' de genezende struik: de liefde Gods verkondigt zich in de stomhen, en, in de diepte van den afgrond, is Zijne goedheid. ‚ ‘ Verwijdering en nadering —- hier in bestaat alles. Hier is schaduw, daar is licht: hier is koude en daar is warmte.

Eeuwig zijn de eigenschappen der natuur; eeu wig daarom de Wet der Hoogste Liefde voor alle wezens. Alles overtuigt de menschen , dat de Lief—

de, wezenlijk , bestaat: weinigen echter weten,

wat de Liefde werkelijk is. Ik bemin -— ik word beinind: de koning bemint zijn volk; de onderdaan zijn’ k0ning -- de jongeling be— mint het meisje, de moeder bemint hare kin

deren.

-- Men gebruikt zelfs dit woord van

'de levenlooze dingen: men bemint eene bloem, het spel, den wijn: alle

deze

verschillende

uit


’(55) uitdrukkingen laten ons geen twijfel ovèr,idatî de Liefde ‘ werkelijk bestaat:

maar, wat de.’

natuur der. Liefde zij? daar in ligt de gewig— tig‚e Vraag , en hoe antwoorden? ‚ Men meent ‚deze genoeg, herhaald te het besluit komt ,

weinigen kunnen haar ‘be-À —’‚î gewigtigevraag, dikwijls, hebben , wanneer men tot dat de Liefde een ze-‚—

ker gevoel is, hetwelk de mensch niet kan‘ uitdrukken: eene neiging der ziele, die oor-« spronkelijk ‚uit de zinnen ontspruit —— „een zeker welgevallen , hetwelk wij ‚aan alle wezen—’

lijke —of‚ ingebeelde volmaaktheid eener zaak

hechten. -- Maar wat is dan dit gevoel? Waar-< in bestaat deze neiging? Waarin_‚ dat zekere,

welgevallen? Hoe weinig voldoende ‚zal ‘men deze vragen kunnen beantwoorden. ‚î‘ :ì.‘ ;/H?' ’ ‚De Liefdeais de eerste wat van alle leven

de schepselen; zij‘ is datgene, hetwelk‘.‘ het leven uitmaakt: zij is eene‚ levenskradrt‚.die

op de voortverpen buiten zich"werkt, en de zelve met‘zich poogt’te vereenigen: ‘zij ’lS’;?dè bron des levens, niet alleen voor‚.het ligchaam’, maar ook voor den geest; de ziel van alle ‚de denkbeelden der ‚menschen, de grond ‘van

._qlle„zijne begrippen , beoordeeliugen en Werk‘—' „zaamhedenz‚lij is de eerste kracht der na'tuurí, ;opeindig in bare werking,.de bron van. alles

_‘ ‚_ ij

C

_

goeds: /


(54) goeds: levenskracht, seheppingsgeest. De mensclt kan haar niet leeren ‘kennen , wanneer hij niet opmerkzaam is op de wenken der natuur..

Toont ons de geheele schepping niet de le venskracht van dit gevoel? Zonder Liefde is eri’geen voorwerp der geda‘chten -— geene be— weegreden tot handelen. Hoe meer de warmte Van het gevoel toeneemt, hoe meer werkzaam_

heid: zij onderhoudt alles:

hoe meer deze

warmte—kracht zich verliest, hoe zwakker de denkbeelden, hoe krachtel oozer de uitdrukkingen

Worden: de aandríf’t verliest haar vermogen, en de werkzaamheid verkoelt: maar alles verkrijgt nieuWe krachten, naar mate van het vermogen

der eigenschappen. De Dichtkunst, de Schilder— kunst en de Redeneerkunde geven ons hier“

van de trefl'endste bewijzen. Het zou wonderspreukig schijnen , wanneer ik zeide: men kan niet weten , wat het leven

is, wanneer men niet weet, wat Liefde is ; en echter is het zoo: doch wij willen ons met bespiegelende beschouwingen niet ophouden , maar der’groote Leermeesteresse, de natuur, naar

de oplossing van dit raadsel vragen. De werkingen der zonnewarmte op de schep— selen dezer benedenwereld kunnen ons eenige

begrippen van de Liefde geven, en ons, door voorbeelden, overtuigen, hoe zij het leven der dingen is. Men l

r_“‚»

— ‚_‚‘—_‚

_

‚.

.‚_n

_

-


( 55 ) / Men_ weet, dat de warmte het leVensbeg‘in

sel is van alle groeijende planten: de zon door— dringt, îin de lente, verwarmend de aarde. Zoo ontwaken de’ kruiden

uit

derzelver winter—

slaap: uit den staat des doods gaat het ge— heele planterijk tot het leven over: de fijnste

draden der bloemen openen zich, en de le vensgeest dringt door de naauwste vaten.

Dui—

zende. grasscheuten spruiten voort, om dit, aan alles nieuw leven schenkende , Gestarnte een feest te vieren: de boomen Versieren zich met bladeren, veldenWendt, met bloemen , en, waar, lmen zijnedeoogen is Werkzaamheid

kracht en leven.

De zon verwijdert zich, en ,

met haar, hare Weldadige levenswarmte: de

boom verliest, zijn blad, de. bloem verwelkt, het veld ontdoet zich van zijn feestelijk gewaad, en droefenis vervult de plaatsen, waar zich alles voor de vreugde.- opende. Hier in ligt het ware zinnebeeld der ‘ Liefde: zij is eene scheppende kracht —- levenswarmte en levens

vuur zijn hare eigenschappen.

_

God is het leven: de eerste oorspronkelijke kracht aller dingen , de bron des levens , en ,

daarom , de bron der Liefde ‚.-— de Hoogste ’ Liefde. Alles, ivat is en denkt, van den Engel tot den mensch, heeft noch leven, noch Liefde, in zich, maar elke ’ licht—

C, 2

straal


(55‘) straal stroomt uit den oceaan des lichts: elke vonk vuur uit de zon der eeuwigheid; ‘-Î ’

De zon der geesteú- is God: liàai’Ìliclit'is wijsheid: hare

warmte is liefde: gene ’ïheéfi‘l

Waarheid, die goedheid tot hare werking; -‘ Waarheid en goedheid zijn de zuilen ván"lïet‘ Heelal: de steunpilaren van den' troon, OPÎW@l-‘

ken wijsheid en liefde rusten. - De liefde is alzoo eene kracht, die zich mededeelt uit de ‘ bron aller krai:hten , van God komt, om alles te doen levcn en met goedheid te vervullen. ‘ Waar leven is, ook de vonk zijn, die zich tot "het leven oiit\vikkelt. De mensch ,

en elk weìen‘vì-gevoeltï," dat die vonk niet zijn eigendom ’is ,‘ maar alleen eene geleende vonk

van eene gelèende"'kracht;

Er bestaat alzoo

een voorbeeld van“‘léven , “een voorbeeld van

kracht, van het welk alles ‚wat leeft en kracht bezit, navolging -— tijpus is. " ‚v " De werkingen van het ‘ voorbeeld zijn na—‘. volgingen: in deze moeten alle bekwaamheden

liggen, om het medegedeelde en mededeelbare op te nemen, en hetzelve, gelijk de ispijs,

waar door de mensch leeft, in zijne ’hatuur te veranderen.

De vorrixing.van _het _mensehelijk.

geslacht is alzoo tweeledig:

voortbrengen!

door de mededeelihg ,‘ bewerktuig2nrl door de

opneming en aanwending van het medegedeelde. Het voortôrengende ligt, met het leven, reeds dat


V57) detigene, het ‚welk ‘totonderhoudíng des 16.. vens‚b|el19ort,‚in ons; îyan ‘daar; dellgrond der

liefiientot’ ons zelven ‚ûdieîzichin onze vroege jeugdontwikkelt , “QQÎ,‚‘(lOQI eigen bewustheid, ons zelven leert’ gevoelen,’ en ‘, ‘door liefde tot‚„‘ons „zelven; ons,’ ìanderenî leert‘ beminnen.

_ Dehartstogten der ‚Inensdhen zijn ‚de meer dere of; mindere bewegingen Eder. zelfsliefde tot die voorwerpen? diefide mensch, noodzakelijk , I ‚voorîzijn geluk behoeft’, of voor noodzakelijk houdt „Alle haitstqgten strekken daar henen,

om een zeker goed of een vergenoegîen te verkrij gen,‘ of om een gevreesd’ kwaad gaf te wenden:

zij zijn noodzakelijk tot ‘onze onderhouding, en moeten‚_naar de eigenschappen onzernatuur,

geregeld .worden. ‚Niets is den mensch ’ zoo

natuurlijk,‘ als liaitstogten en begeerten te be‘ zitten; zij zijn de aantrekkingen der ziele, de afweríngs î-‘krachten , ‚en schikken zich naar de oorspronkelijke wetten der natuur. „l. Dqïe‘, Stqicijnen enZ strenge zedeleeraars, die" nQQhÌG0d‚,_‚n0Cll de natuur kennen , beschouwden ‚de, harstogten en begeertenr, als ware ziektender

‚zielergrzij » meenden, dat men haar uit -de natuur

moeqtxverhênllen’ en’ Stíchttear. QP ditgevoelen’ ‚ hehgebouw van eene zËdeÄqËt.’ die nogùverder ' deed’; afdwalen.

Immers. ‚de harstogten kart‘ men

zog weinig voor eene ziekte der ziele hou

den, als men den honger tot eene ziekte des ‚ C 5

lig


(‘58) ligchaams kan betrekken.

Er bestaat ‘eene

noodzakelijke neiging tot onderhouding des lig chaams: zij herinnert ons aan eene noodzake— ‚ lijke behoefte onzer natuur tot onze verzor ging. De hartstogten, op zich zelven, zijn noch goed, noch kwaad: derzelver zedelijke goed— ‘ heid of zedelijke kwaadheid wordt eerst door de aanwending bepaald. Elk mensch wordt met behoeften geboren: de begeerten, om de ze behoeften te bevredigen, behooren tot zijn aanzijn: vatbaar voor vergenoegen en gevoc lig voor smart ligt het, in de natuur van

zijn_ aanwezen , dat hij het genoegen opzoe— kc , en de smart ontwijkc. Zoo zijn de hartstogtcn en begeerten in den mensch , nood—

zakelijk, aanwezigr

zijn het eigendom zij

ner natuur, onafscheidelijk van zijn bestaan,

noodzakelijk tot zijne onderhouding. Deze be geerten, door de natuurlijke, of dikwijls door ingebeeldc behoeften opgewekt ,' maken de nei— ging uit, die men, algemeen, onder den naam

van eigenbelang, of zelfsliefde bevat. Het is alzoo ontwijfelbaar, dat elk oordeclige, naar

dezen maatstaf, zijne handelingen verrigt, want het is meestal het belang, het welk zijn wil bepaalt, ‘ De ware denker stelt zich , onder dezen naam van zelfsliéfile , of eígenbelang’,‘ niet anders _voor , als de neiging

der menschen ‘ < “ naar

5 ">


(59) naareen in geluk, aangenaam naar vergenoegen, gevoel voorhet zijne Welk onder—a

houding ,’ gelooft te vinden. De menschen ‘ zijn niet kwaad, dewijl zij zelfsliefde bezitten. zijn het, alleen daarom , dat zij de ware ‘zelfslièfde niet kennen , en hun belang in za-‘

ken zoeken, in welke het belang der De menschen verbeelding en van , de ‚hengewoonte, zelven niet de gelegen betrekkin— gen, de vooroordeelen doen‘ voor ons eene Ine-‘

nigte ingebeelde en valsche behóeften ‚geboren worden: zij verwijderen ’ons van de natuur enî van de hoogste Wet der» schepping? ——. ‚van de Liefde; zoo wel van de liefde tot ons zel ven, als tot de andere denkende ‚schepselen,

die ons omringen. Schoon de mensch denkt, dat‘ hij alles uit zich zelven voortbrengt, zoo is hij echter , in de ontwikkeling zijner be— kwaamheden , van anderen afhankelijk: ons beoefenend verstand wordt, onder de verschei

dene behoeften der levenswijze , ontwikkeld“: het is een bloesem van de genie der: volke—

ren, een kind der overlevering en gewoonte. Zoo vormen zich de driften ‚ en gewaarwor— dingen naar den toestand, waar in wij leven: zij schikken zich naar de luchtstreek, naar ‘de

bewerktui‘ging , en worden veelal, doormeenim gen en\ gewoonten, doch zelden door de waar— heid, geregeerd.

C 4

De


(4e) ‚ ‘JÌDe waarheid is slechts eene; maar de mee’ ningen zijn ontelbaar: gene ‘is ‘het werk der natuur: deze zijn het werk der menschen’. Het‘ grootste gedeelte deiymenschen wordt door (lelaatstenv beheerscht: hartstogten staan in (lGIÎ-s‘ zelver ‘dienst ,: en onverstandig eigenbelang snieedt de kluisters, . die ons knellen.

bleeä

ningen beheerschen de wereld en stichten ha“ ren ‘ hodgmoed „altaren, en vorderen van ‘de

vrienden der’ waarheid, dat zij ‘dezen Goden zullen wierooken. De meeningen worden door ‚

meenin en verdro’ en ’ de vooroordeelen door ‘

vooroordeelen, ’ de dwalingen door dwalingen‘, maar nergens‘ "wordt der waarheid’ gehuldigd.

Alleen gij , o Goddelijke ‚vonk der Liefde’! alleen gij ontwikkelt het gevoel van menschen‘ geluk en van ‘gezellige neigingen. Gij maakt ons— oprnerkzaam op ons zelven, ‚en leert ons de-groote wet‘: behandelt elk wezen, het geen ‘u’ omringt, gelijk gij wensc/zt, dat men u‘ be/zandele ‚n ‚Gevoelig Wezen , vatbaar voor de vreug‘; ‘de! gij, die, vol blijdschap , de runnen uit‘:

strekt tot levensgenot ‘- die, bevreesd , de droé’

fenis ontvliedt: gij, die’ u‘aan den boezem vaneen Wezen klemt, u gelijk, ombescherming te‘

gcnrdeî vervolging te zoeken z’ gij, die voor u een meewarig. hart; wenscht, ‘wanneer het leed MI

n‘

‚i ‚." v

n

-.

‘ ‚ u


( 41‘ ) ‘u ‘treft ’-‘ eene‘ hand, ‘die , vel medelijden’, ‘uwe ‚tranen‘ droogt, ‚die ‘de droefheid‘ u af

‘perst -—“g’ij , die zoo geheel ‘de lvreugde ‘ge voelt, wanneer een levendig schepsel u‘ be ‘mint! -; drink, dat de schepselen, die ‚u om ringen, menschen zijn , gelijk gij: hunne har ten zijnîgevoelig, gelijk”ïdeî“’uwez ‚zij voeden dezelfdepwenschen: —zi.j hebben dezelfde behoefî

ìten, en “zoékendezelfrleÌlìévrediging: het ‘lijden Îtreft hen,‘ gelijk het’ ujtrefti de troost isvbal

sem‘ voor hen‘,‘—‘ gelijk ‘voor u.“ In elk ‘oord der wereld ‘zult gij ‘ventìclien5 ‘goed’ behandeld ‘te worden, ‘en elk oord‘ ‘zal’ ‘van u dezelfde

behandeling Îeisschen. ‘Deycüliiîzees, ’ de‘ Turk’, de Tartaarmeeft aanspraak op ‘ uwe Liefde,

en“ verwekt ‘hij u een mensehelijk gevoel.‘ ‘ Leer uwe groote ‘bestemming kennen, uw geluk in

het geluk van anderen’ zoeken, uw belang in het belang van het algemeen stellen. Wees opìnerkzaarn, op de natuur zyvorm uwe ‘Liefde

‘naar de hare: het geluk‘ van allen is haar ge. luk, en ‘het gevoel der zaligheid van allen,‘ een gevoel‘, - het welk alleen eenenGod waar ’ (lig is, en van die geen’ , die zich tot de God—.—

heid verheft.‘ -— Zoo spreekt ons hart, wanneer het’ zelve opnrerkzaam op de stem der natuur is: wanneer het beseft,“dat het groote ontwerp

van God‘, ‘inî’ de schepping , geen ander zijn ’ ‘j C 5 kan,


‘<42’ kan, als het groote “Geheel tot’ gelukzaligheid

te leiden.

Hier op ‘moet de ‚beschaving van

den mensch , hierop moet de‘ zedeleer , hier op moeten alle Wetten gevestigd worden -— menschen met menschen te vereenigerijnitge deelde Liefde slechts eene Liefde, uit gedeeld belang slechts - een, belang te vormen - ‚ dit

moet het ‘oogmerk van alle Wetgeving zijn. Door eigen gevoel ‘vormt de natuur van den

mensch zich tot het gevoel voor anderen: zij leide Smart en vreugde in zijneziel, om hem, ‚door het gevoel van eigen smart en eigen vreugde, het gevoel van anderen te leeren ken’/ nen. Hoe moederlijk beloont zij niet’ iedere goedìì daad met eene ‘hewustheid , die niets, in het ruim der Schepping, evenaart! Hoe’ zacht vloeit

de traan der deelneming, en hoe vol belooning is ‚de oìnhelzing van eenen ongelukkige! Gaat er geen nieuw ‘licht op in het hart des ge‘ rvoeligen, ‘Wanneer het hem vergund is , een ‘gevoelig schepsel wel te doen! Bezoek den een— ‚gamen bewoner eener woestenij: zieJ hoe hij,

dagelijks, de bosschen doorkruist, ‚zijne brood kruimels spaart, om ‘de kleine vogels te voe den, die, dankbaar, hem ‚ ‚des morgens, hun

ne liederen‘ kwelen. ‘Hoe vrolijk schouwt ‚zijn oog , het welk zich in de vreugdeulezer dier

ìtjcs baadt! Hoe verheven is zijn gevoel bij de deel‘


(45) deelneming aan het’ geluk’ van ‘g een levendî schepsel! -— Vergezel verder zijne ‘schreden niet verre‘ van ‘zijne hut staat een denneboom,

die het oord overschaduwt: ‘kruiden groeijenî onder ’ zijne takken,’ en ‘beschermen ‘de bloeò niender wíldernisse voorÌ de zengende zqnneä stralen.

Hij ziet naar-‘îhet oord,‘ Jïemí een: ùna;

schuldig kind 1 steekt" zijne‘ kleine‘Yilinpjes ‘înaafi’ den Grijsaard uit: menschengevoel ontwaakt in zijn"'ha'rt: „ o>hoelgelukkigbenîik‘l’”î'l'oepb hij.v uitì î,‘,‘ihet’is‘ mij verglind,‘ een‘ gevoeligïsohep‘

se’! “goed ‘te doen z” ik zal na meer eenzaam

al’ deze woestenij leven: een’ schîeplsel’,l"lìnij ge lijk,‘ zal zijne ‘armen naar‘ ‘nlijnitstrekken, ‘en zijn ‘bevallig lachje zal de’‘’ zorg ‘belooiien ,

‘liet-ik’ voor hetzelve‘ drage: zijn oog‘ zal met spreken: zijne armen zullen omslinge ren: zijne’ kleine vingeren met mijneïhandspeù lenì ik zal het aan mijne borst drukkenvzijn klein‘ hart zal aan het mijne slaan: ik zal het

weldoen, en het ‘zal mij beloonenrik zal’ het zien in zijne smeekende oogen,í op zijne roos

kleurde wangen , op zijne lagehende lippen , dat’ ik het weldoe!‘ o wat evenaart’ dezezalig-ò

líeid! kom in mijne hut: het dak‘, het‘ geen mij ‚voor de stormen beveiligt , zal a ‘ook dekken:

degeit, die ‘mij melk geeft, ‘zal _u ook ‘voe

‚den‘; en de vruchten , die deze boomen‘ mij‘ schen


‘( 44 ’).‘ shhenken,‚zullen u. ook verkwikken,

Kom:

ikî zal.‘ u “in omijne hut’ dragen ‘x ‚zuig ‚‘ de ‘melk gann__-rntij‘.ne;îgeito: zal bij..u ‚de plaats van moeder-‚veiàîullca: zie ‚ ‚deelnemende-r biedt zij uedb börstvmîaan :’ tèederlijk lektìzijîu beval

Eg‚"gelaat.‘‚"?>;‚ijn‚o Welk eemgenoegen voor eenv gevoelig: ‘om ‘t îmelkì ‚eenntooneel der Liefde‘! hgBygWIÏEIJhQíÏ/‘Zlcll ‘ 2niet; de drift, diein‘ ons

Egtsiïwanneerlòmiûaìròelfsliefilie haar Lgeluk ‘in ‚de

ltìíèfdeeconwìl imedestlíepselgn-“îloekt !. ‚Hierna!‘

ligt Sfilìaïíïîëaîeqmr bolgìallemì;onze de grqndnyan zelfsliefdetezleidenplenscheliike ‘tot, de. liefde ûvans-îlùjìt’ geheel = ‘hifilïi inî-liglìnìde, ‚ijeerste ‘ wet ‚allerìtweiflâät.Wflt.;Wal‘B.ì€1e zon‘, wanneer,

. zij haarkliìîlìt». alleen "voer häürûzëlïe 19324?’ hare ‚warmte alleen ‚lcaalí‘. lyaárnzelve‘ medddeelî‘ de?; alles,‘‚Zij. rondomìaìch, wordteerst yerliehtìen dan); door ‚verwarmt‘; Zon-‚Jìglat 1 ‘ ‚ ‚ De Schepping heeft-geeue‘, op zich ‘telgen staande , ‘wezens; haar doel!r is, alles, door‘ den

band dernLiefde, aan elkapde1‘_‚.te snoeren’, ‚en ‘ 111612 God‘, de» HDQQÔÌB

‘QGPGGRÍSËH’;

llarclvûehtígfiî‘îlfiìl ongevoelig herten H gii’ die, nog‘; diopî‘ inîareovosìrdeelenî - ‘trerzenker ‚I: met

uwe. linnen îìioett. dan .- lìekerwler. liefde îhsbá ’ amgeraùkiäen- dienqe Iïooituheltïermaak ijyêv

mevsctisrdiefils‚=eerûel<l_et‚îîreoigtdìet ìgqlnlg‘ de; Weldadigheid äîaeakîat l ‚ ëtîalîîiepch i’ ‘was ‚aan


Î 45 )‚ handen uit, ‘Òmîtranen. te drûógenîi gevoelt’, en uw gevoel zafu de““zaligste—' gewaaìgwordingen_

schenken‘. ‘Leen’ ‘ileÎ = groóte “Wen der “natuur kennen, dat Ter ‘geene gelukzaligheid’ is ‚5 nôch zijn kan, als in hetgeluk des Geheelsi‘ "

‚, Dweperij P ”‘ “zulléh èenigmil âIníjsitegiìnreìal‘ pen.

„ Gebouwvïvan ‘Idealen l i_"Republie-‘

„ ken van Plato {diëâäöcìit kunnen verwezenlijkt ‘ „ worden! Deu staat‘ ”“is îgelijljìeetr-rad‘? heden

„ is dat beven, Wát niòrgeìrúìnder; is :"Rij-‘ „ ken vergrooten ‘en ‘vernietigen zich": Gemeene-ì „ besten ontstáanpén regeringslöosheid doen de‘;

„ zelven vervellen t" ziet’ daar den’ loop der

,‘, dingen ! -—- ”o gij ktnfzigtigen l’ hoe’ beslissend“ is ‘uwe ‘taal! maar wie zegt ‘u’ dat? ’__ de geschiedenis?" Bevat zij ‘niet de verhalen‘ [van uwe

dwaasheden

en

gebreken‘?

Zij l‘heeft

opgeteekend, wat geschied is ,’maar zal uw ver... stand u ‘ook uit dat geen, wat geschied is , lee ren, wat geschieden zal? Geen Staat kan‘ grooter geluk’ ‘genieten, dan zijne deugd is :’ geene verbindtenis kan zich on derhouden, wanneerzij de eeuwige verbindtenis sen der natuur niet‘ nadert, en‘ op’ dezen hare wetten vestigt,‘ ‘die ‘slechts ontwikkelingen der

eeuwige wetten îzijn moeten.‘ ‚“En "waer ih he... staàn’ die / verbintenissen?‘ —i"ï‘ili de ‘Liefde.

Élîile.‘t ïRijk der Inenischen‘ ‘îis‘ een lijk van ‘‘

geeste‘


(46)

geestelijke krachten: begeerten en haltstogten besturen deze krachten. De natuur leide dezel ver, rein , in ‚ons hart: zij vond dezelve nood

zakelijk tot onze onderhouding —:

brengen

deugden voort, wanneer zij zich aan de eerste ‚wetten der; dingen verbinden, en ondeugden ,

wanneer zij‘. van dezelven afwijken.

‚Zoo lang

onze zelfsliefde de begeerten ‚ en hartstogten tot onderhouding des schepsels , en, als drift tot‘ gelukzaligheid, die alleen in de gelukza ligheid des geheels bestaat, bemint, dan zal

zij alle gezellige deugden voortbrengen: maar scheidt de‘ mensch zijne begeerten én hartstog— ten van het algemeen belang der menschheid af, en vereenigt hij. dezelven in zich zelven

alleen, dan zullen alle die ondeugden ontstaan, die de mensehheid verwoesten. " “ De wet der ‚schepping is overgang van het menigvuldige tot eenheid: alles. is daar toe Werkzaam: de menschen kunnen zich daar te gen verzetten, de _ gevolgen hunner ‘dwaasheid ondervinden: maar vernietigen kunnen deze ‚wetten voor alle wezens ‘in het Geheelal niet,

want zij

werken tot een groot einddoel „en

het plan der Godheid moet voltrokken ‚worden. ’ Alle ondeugden ontstaan alleen uit eene ‚v verkeerdelijk bestuurde zelfsliefde: menschen ‘leden ‚van het geheele ligchaaìn: ‘zij jbe hoo


(47) hooren tot het geheel,‘ en moeten voor het

geheel werkzaam De mensch is gezond, Wanneer allezijne leden gezond zijn: het werk tuig is

goed, wanneer alle raderen tot het

oogmerk Werken: maar alle deze raderen heb‘ ben hunne verbindtenissen: schoon alle wel tot het geheelbehooren ‚ zoo is toch het eene rad aan

het andere ondergeschikt: elk heeft zijne’ be—

stemming: het eene is grooter; het andere“ kleiner: het eene staat hooger: het andere lager:

geene kan zijne plaats veranderen , zonder de orde van het geheel te verstooren , en de Werking te verhinderen, Waartoe het werktuig is opgerigt. ‘

" Alles/heeft zijne bestemming: de voeten dra gen het ligclìaam: de handen zijn geschikt om te werken: het hoofd om te denken: de

long verandert de melksap in bloed: het hart deelt aan andere maag

leden

hetzelve mede: de

verteert: de lever

geeft gal , en zoo

worden de inwendige doelen de‘ Werkplaat sen van de, voor het ligchaam noodzakelijke, sappen: het geheele ligclìaam is de werkplaats voor de levenskrachten.

_Het eene lid is zoo

noodzakelijk als het andere: elk heeft gelijke waarde met betrekking tot het geheel, of

schoon het een aan het ander is onder‘ geschikt. Welke wenken geeft ook de natuur niet aan den


<‚ 48 > denj denkenden menseh van zijne bestemming en: die dermenschelijke Maatschappij? Het lroofd be—ij_ hoeft de handen‘: liet ‚kan de voeten niet missen:

dragen het gelìeele ligcliaam. Wanneer daar?’ en tegen de voetizou kunnen zeggen: ik ‚wil

denken , en liet hoofd zal gaan : Wanneer de hand de ’ Plaats van het hart zou willen’ hekleeden -——‘ welke eene verwarring zou hier. uit voortko men? onmogelijkheid ligt reeds in de zaak zelve, in ‘hare bestemming. Geen lid in’l1et‘ mensclielijk ligcliaam kan daarom ook voor‘ ‘ zich zelven alle sappen liegeeren, want daardoor zou het ‘evenwigt worden gebroken: het. hoofd ‚ zou’ opzwellen, de voeten uitteren , en het on-‘

natuurlijk‘ ligchaams - gebouw zou instorten. Wanneer de mensch getrouw aan de wenken K dernatuur was , en steeds het algemeen wel zijn voor oogen‘ hield, zoo zouden zijne harts

togten hij. zich hem zelven niet opent’. in den De afgrond natuurstorten, toont ons,’ in. .‘de_ overeenstemming des gelieels ,‚ het plan onzer gelukzaligheid‘: zij is liet beeld der eeu wige orde ‚alleen duurzaam: is het zinne— beeld der verhindtenissen van staten: ‚het‘

kleine is haar zoo noodzakelijk , als het groote :

de rust is ‚zoo ‘wel aangewezen ‚ als het uithalen, laagsten eener noot. tot‘__‚den1’‚hoogsten‘ Verscheidene toonyalle‘ noten, van ‘volgens ‚‚

_

wel‘


(49) wetten , aller noodzakelijk en gewigtig. Hier is eene edele vrijheid, maar volgens eenstemmige

wetten: eene edele gelijkheid, maarvolgens ver‘ . schillende standpunten : iedere noot eene noot —-— noodzakelijke toon, maar echter de een hooger dan de ander: elk is hare plaats aangewezen, die zij niet kan veranderen, zonder de kar

monie te breken.

De Vorsten zijn de be-v

stuurders van het menschelijk geslacht: hunne pligt is, naar hetzelfde plan te besturen, het

Welk de Schepper der eeuwige orde, in het menschelijk hart, schiep -‘-- het is de pligt der onderdanen, de noot te spelen, die zijn _

stand hem aanwijst. Wanneer allen spelen wilden, gelijk zij goedvoriden, en ‚zeggen_;_

„ wij zijn

wij spelen, wanneer wij willen,‘

en wat wij willen: wij zijn allengelijk: wij spelen allen hetzelfde speeltuig: ” o welk‘ een Concert! hoe zou de edele harmoniiwverbro ken worden? de melodie van eenen Orpheuszou '

voor het geschreeuw van dronkaards verdooven. Eeuwige Godheid! uwe wetten zijn’ zoo schoon in de geheele natuur voorgeschreven: Waarom‘ openen zoo weinigen, hunne oogen‘, om ‘dit boek te lezen? ‘ Er zijn tijden ‚geweest , waarin men de Godheid, met het zwaard, wilde? prediken, en de menschen Ine]: keetenen naar het al- ‘ _‚'. ‚ —D taar


(50), taar Harer aanbidding slepen: Het waren donkere dagen , waarin de liefde uit de harten der menschen vlood , die zich eenen God vormden ‚ gelijk hunne hartstogten waren. Een lichtstraal ging op in ‘de (luisternis , en men begonte gevoelen, dat God de liefde is, en menschen— harten ,” maar ’ geene menschen

lijken tot offers eischte.

Op ‘de plaats, waar

een’ razende Priester stond, die den dolk voor menschenmoord wette, stonden eerwaar

dige ‘gezalfden , die den God der liefde pre dikltenw De! Wijze ‘koesterde de teederste

hoop, en zijn oog verkreeg helderder uitzig ten ‚in de toekomst: de Wijsbegeerte naderde het alaaar en’ bood dezen Godsdienst de hand tot bevordering van‘ menschengeluk. De En- ‚ gelen verheugden zich daar over en verzamel

den de -tranen van vreugde, die de Wijze hier op ‘aarde weende, in den beker Gods. —-— Maar ijlingis- kwam er eene wolk op: eene

vreesselijkeìkieet van woedende menschen, die vrijheid en’ gelijkheid schreeuwden , scheurde die gewenschte vereeniging: de menschenlief

de vlood voor die schrikkelijke kreet: eene Godsdienstige geestdrijverij, welke door den rei’ nen Godsdienst‘ reeds weggedreven was , verhefte zich,‘ en daar zij, in den tempel,‘ geene he‘

scherming vond, vlugtte zij naar de scholen van l‘

“E

in


(51) ingebeelde Wijsgeren. Daar‘ veranderde dit‘ monster der helle zijne afschuwelijke gedaan’ te: het stak zijn’ fakkel aan het vuur der harts togten aan, om ‘denzelven is menschen-bloed

uit te dooven.

Vrijheid en gelijkheid brulde

zijne stem: „ik wil u gelukkig maken l’? riep

hij, en sleepte duizenden naar het moord schavot: hij scheurde den vader uit de armen zijner kinderen , den man van de lippen zijner

vrouw, en stootte den dolk in het hart van den schuldeloozen jongeling. Lijken bedekten _den weg naar het altaar der vrijheid: eene zee van bloed stroomde op de aarde, op welke

den mensch gelukzaligheid zou genieten. I .1 Waar de zou niet is, daar ‘is dikke duister’ nis: waar de’ Liefde, niet is, daar is geen‘. weg

tot geluk. ’ zaligheid.

De Liefde alleen leidt tot geluk‘- l Zij is geduldig en goed: zij ver

"olgt niet: dringt hare Ineeningen nietüap: zij verbetert het hart, etrmaakt de menschen, door verbetering van‘ het haiijivoor de waar heid vatbaar.’ Alleen daar, waar ‘zij heerseht, ‚ daar is ware vrijheid: alleen. daar, waar zij

heerscht, is ware gelijkheiil- gelijkheid van gewaarwordingen,‘ de zedelijke grootheid van ons geslacht‘, vrijheid tot‘ handelen naar de eeuwige veibindtenisselì’ der Hoogste - liefde, Liefde alleen. vormt den mensch. tot een’ ‚En

D 2

l

gel:


(52)‘ g’el: onze begeerten te gehoorzamen, vernedert ons tot een" duivel. ’ ’ Weg met‘den naam eener Wijsbegeerte! Hij,

die mensehenmoord predikt , ontheiligt haar , gblij’kz men‘ ’Weleer den naam van Godsdienst qntheiligde: wantiGodsdienst‘ moordt niet, en

wijsbegeerte dorst niet naar bloed.

Hoe kan

hij , die de waarde der mensehen niet kent,

‘ zijne Regten gevoelen? Hij wil u. gelukkig ma ‘ ken: 0 gelooft den‘ leugen niet: hij is van

den duivel. Kan. de mensch gelukkig zijn , wanneer zijne medemensehen- lijden? Beschouw ’de natuur.

Zij herhaalt, dagelijks, hare waar—

heden: zij dringt\ niemand dezelven, met ge— weld, op , Ïnaar z’oekt dezelven den men— sehen, door weldaden, in het hart te drukken.

Waar hartstogten zijn , daar is geene waarheid: de. hartstogt neemt slechts de waarheid tot voor« 'Wendsel , om zwakke mensehen te bedriegen. ‘ 6 Wie kan , aan den boezem der mensehen

liefde, iemand haten? Wie kan deze Godde— -lijke schoóne zien, zonder mensehelíjke gewaar Wordingen? Wie kan de mensehen beminnen,

zonder ’ vrede en verzoening met de geheele natuur te wenschen'." 0 Liefde! gij alleen zijt ‘tnijne wereld! 0 dat ik eeuwig en alleen ‚mogt verheugen aan het hart van eenen men’_ schenwiend, verlustigen in zijne oogenl‚ _ we —


( 55 l wellust gevoelen in zijne daden! Weg met alle tooverkrac‘ht der bevalligheid! De Liefde alleen

verheft ons boven het vergankelijke, want is ontsterfelíjk, gelijk de. Godheid ’— zelve. ‘-,i..‘r Liefde is de grohd van alle gezellige neigin« gen. Zij stelt onzer gevoelige “ziele de belang« rijkste beelden der natuur voor; ” Hier toont ' zij ons den zuigeling aan de borst zijner moe-— der: daar het lagchende gelaat desvaders‚ die

zijn zoon aan“zijn hart drukt,‘ Daar —schetst ons den vogel, hoe hij” zijn nest bouwt, hoe hij mos ‘en =boemtakjes in ‚zijn teeder

hekje aanvoert, ‘én , ’ zorgvuldig,‘ voor zijne jongen waakt.- De leeuw 7Werkt zachtinoedig,

de tijger vergeet zijne wildheid , en gehoor zaamt aan "de groote wet der Liefde. Alle ‘de tooneelcn der natuur , die ' ons aanbiedt,

voeren ons te rug tot ‚de erkentenis der Hoog‘ ste Liefde.‘ ’Î

-’“

‘ ’ ’

L

0 ongevoelige sterve"ngènl gij,-die uw le ven , met koude ‚en onverstaanbare Redeò—‚bei ‘ sluiten doorbrengt, om ,’ regelmatig, aan het

kind, "IlG'lí “bestaan van eene allesbeminnende

Oorzaak te betoogen . verwijdert u van mij, met uwe ijskoude stelsels: geeft aan3 de‘_Oorzaak der natuur ontelbare

eigenschappen :

ormt

' die naar uw’e eigen hartstogtep: laat -God toor nen: bevredigt Hem weder met offers naar uwe luimen: misleidt de aarde door de ‘seluikbeel— D 5 den


(54) den uwer verbeelding: ik wil van alle uwe beWijzen niets weten: de gansch'e’ natuur, mijn hart zegt het , dat er een God bestaat, en mijn geloof is voor mij bevredigender, dan alle uwe ‘ bewijzen. Mijn gevoel verkondigt Zijne eigenschappen. Wijkt van mij, gij, ijdeleschool— geleerden! ik heb geen oogenblik tijd, om u aan te hooren: elk oogenblik mijnes levens is

tot aanbidding bestemd. Ik gevoel, dat God bestaat: dat Hij mij bemint: ik spoede mij, om Zijne op voorseluiften _te volgen alle ge—‚ ilegenheid te zoeken op , 0m Hem ,gelijkvor— mig te —worden, goed te zijn, gelijk Hij, en te beminnen, gelijk

ber‚nínt._

’ 6 Komt hier , allen gij men5ehenbroedeis! ‘ laat ik u aan ‚mijn hart drukken : ‚wij allen

zijn geschapen tot gelukzaligheid: onze bestem— ming is , eene grootegemeente te zijn onder,

het oppertoezígt der Hoogste Liefde. Weehem, die het het eerste waagde, den

heiligen sluijer te verscheuren, onder wclken de allievende' Godheid zich voor het menschelijk

oog verborg! wee hem, die het het eerste

waagde op de wijde ‚baan der' dwaze in— beeldingente dwalen, en een schrikbeeld daar te"stellen, =waar een liefdetijk God is!

Het

eenvoudige begrip van een-goed Wezen ver ‘ liet zijn gevoelloos hart, en dwzdilmgen , harts— to‘gten‘en ondeugden vbrmden een Wezen , den ‘“ "’ ’ i mensch /


\

<55) mensch gelijk. Vrees en schrik overw’eldigde zijn hart: bij stichtte altarenîen vermoorde zijne

broeders. Door den vergiftigen adem"der on‘-‘ deugd verwelkte den bloesem der deugd op‘_’ de

aarde: eindeloozè. behoeften stegen uit den

schoot der hartstogten op:‘ de mensch ‚onta scheurde aan den mensch de’vruchten der: aar— de, en het vleesch der dieren. Bedriegèlijke

‘ Priesters verkondigden -nieúWe Goden :’‚._het bij geloof strekte zijnen ijzerenschepter uit: Go— ‘ den streden tegen Goden: alun‘en tegen alta“

ren : men plonderde en‘moordde. Te’ midden dezer verwoestingen daalde" de Vriendin 'der menschen, de Openbaring , van den Hemel ne“

der, en Gods Zoon leerde ons, dat God Lief— de is. Zijne leer schonk ons het heiligste go - veel, en leerde ons de schakelen van den ke— ten kennen , die menschen met menschen , en

menschen met Gód vereenigt.‘ ‘Helgt ‘God lief en uwe naasterp als u zelven: daar in

bestond 'de geheele wet: zoekt uw geluk;.in het geluk van allen , dewijl ‚gij allen kinderen van eenen Vader

‘Edel gevoel ‘der Liefde! .

wie' stortte u in het menschelijk hart, "als‘de Liefde 2elve? - Maar die zoo eenvoudige leer bragt'den trotschen_ geest der menSchen in ‘op— stand: zij waren niet te vreden, hunne geluk—

zaligheid langs zulk eenen eenvoudigen weg te zoeken: zij waagden het, het heilige.zelf te ’ 4

be...


(56)‘ bestrijden ‚ en, in de plaats der Liefde, een sehrikkelijk eigenbelang te stellen. Het rijk der hartstogten werd het Rijk der toenmalige Wijsbegeerte genoemd; men liet het alles op Woorden aankomen, en het hart nam weinig,

of geheel geen aandeel aan

die

woorden.

Toen men den Godsdienst verliet, die alleen Liefde is , moesten, noodzakelijk, alle vijan—

dige neigingen voortkomen: de keten brak, die mensehen aan mensehen verbond, en men vond ‘overal slechts eigenzinnige baatzoekers. De voorstanders vergaten hunne pligten, en waren

alleen op hun bijzonder belang bedacht: de onderdanen onttrokken zich aan de algemeene— gehoorzaamheid: de menschheid verloor hare

waarde , en de hartstogton regeerden.

Zoo

werden de sappen des ligchaams, van tijd tot

tijd, bedorven: de ziekte brak uit, en de dood

WaS het gevolg. ‘ ‘ Geen Staat valt, geen Godsdienst kan zich vernietigen, zoo lang de inwendige vereeriiging vaststaat en men aan de natuurlijke verbindtenis—

een getrouw is. In alles, wat ten val neigt, is eene inwendige verrottíng der fondamenten. Alles schikt zich, in de natuur , naar onveran4

derlijke Wetten: orde en wanorde, nadering en Verwijdering - hier in liggen de ’algemee— ne wetten van het Geheelal.

wat de orde

nadert, onderhoudt. zich:‘wat zich van de orde . (.

ver-‘


(57) verwijdert, valt , vroeger of later:7de waarheid

behoudt de _zegepraal: alles moet tot eenheid, tot eenvoudigheid Wederkeeren: daar in ligt de

groote wet van het Geheelal.‘ ‘ De‘natuur, de natuurkunde, zelfs de Godsdienst leert ons dit.

Gelijk voor de opgaande zon de nacht en de donkerheid wijken, zoo moeten, noodzakelijk,

alle vooroordeelen wijken voor het gevoel der

‚ waarheid: deze is de Wet voor de schepselen. ‚ Wanneer een Staat valt, zoo is dit een be—

wijs , dat zijn inwendige Begering’svorm reeds. lang inwendig bedorven Was: geen Staat kan

langer staan, dan zijne deugd“ätáát.

Dit is

eene algemeene- kundigheid, Welke ‘zich op de natuur grondt: en de deugd lioudt"zich niet langer staande , als de Liefde staat. Maatschap pelijke deugden onderhouden 'de"Maatsdlmppij Í

want juist deze deugden ‘ zijn -il:e’ verbindte—‘ nissen, de wetten, zonder welke de Maatschap; pij niet kan bestaan, en zij‘ Vestigen zich

alleen op de groote wet aller wezens ,‘ op de Liefde. Wanneer nu een Staat een groot ‘ge— heel uitmaakt , zoo moet alles tot dat groot geheel zamenwerken , en wanneer ;die werking ophoudt , dan ontstaan verstopping , bederf, ziekten. - Geen stand mag zich van het al. gemeenbelang‘ afscheiden , en zijn bijzonder he_.‘

lang in de plaats stellen, want daardoor wordt, \

gelijk in een ziek ligchaam, de ‚gelijke om_ ’ ’IJ’“..

D 5 ‘

loop


<58) loop der sappen gestoord, en, in den tijd, dat eeníge leden ‚opzwellen, teren de andere uit. De groote wet der Liefde kan allepn deze wan

orde voorkomen: leidt alleen ‘het belang ‘ ‘der menschen tot het ware oogmerk, en verbindt het welzijn van een’ ieder’ niet liet welzijn van allen:

Zij alleen toont de wa

re grootheid derv menschen aan, die daar in lìestaat, de menschheid wel te doen , den‘ ge

ringsten te, dienen , en goed te zijn, gelijk God en de natuur goed is. De toegevenheiil ‚ het stille , ‚liefdevol gedrag , de’ teederste _ deelne

ming en de achting voor ongelukkigen. zijn ei ' _genschappen, ‘die alleen degrootheid vao den mensch volmaken. _ Grootheid en ‚magt, zonder

Liefde, dwingen, maark zij’ heheerschen het hart niet: de natuur ‘iwreekt zich aan alles, wat haar verdrukt: magt zonderijLiefde is wankel: vroeger of latei‘ ‘srort 2;ij ‘in den afgrond, dien

zij zich zelve opende. EenÄ/‘îider kan alleen gelukkig zijn, wanneer zijngeîin gelukkig is; een Vorst , wanneer zijne onderdanen welva j-en ——; eene Waarheid, die, in ’t algemeenge

‘legd, nooit genoeg kan herhaald worden. Geen Staat kan ‘zich "onderhouden, geene mensche

‘ lijke Maatschappij bloeijen , wanneer zij de eeuwige verbindtenissen der.‘ orde, die in het‘

Geheelal liggen, niet kent enîdezelven niet vastî‘ ‘ houdt. ‘De Y Regering der eeuwige Liefde is illiät ’

‘J!

CBUJ‘. 4.


i 59) eenige en ware voorbeeld van alle Regeringen: alleen zij is‘ waar, ‚en , daarom, duurzaam en eeuwig. ‚Het ligt, in het groot ontwerp der lukzaligheid Godheid, alles te doen tot een werken: grootoogmerk alle ondergeschikî van‘ te krachten arbeiden me-‚tfljjditgalvgrmogen _, om dit plan te volmakenmv Qveral goed-ï heid, overal Liefde, overzil _;w’enk tot gelìukza’? ligheid en‘ tot deugd , die J‚tìojt‚_g‚‘.=:‚lukz‚“ìlig‘hjeiel

leidt“. De. gevolgen van‘ de.—‚vcrwijde‚iijing van het pad der deugd makendestrafien ‚uit: ‚Zij zijn alleen daarom gesteld, om_ de afgedvvaalî

den weder op den weg der ‚gelukzaligheid! ‚brengen: de regtvaardighcid van „God is‘ oneindig, als zijne barmhartigheid.‘

z

_ . 1.

Wie echter kan dit groote „plan dier Hoge; ring ontwerpen? ‚l Het is reeds ‘agurwezig, enelk denkend wezen kan hetzelve, ‘in de natuur ‚en

in zijn hart, vinden Hetzolve onderscheidt ten sterkste van de kinderachtige ontwerpen’ eener valsehe Staatkuude, die zich alleen‘ ‘het ’ bijzonder belang, in plaats ‘het algemeen; ten, oogmerke. stelt; of die‘.van voorgeeft, datlde deugd alleenîvoor den gemeenen man is, ‚en

geenszins voorde Grooten; die, listig, konin; gen aan de keten harer haitstogten. voortsleept, hen, in hunne wellusten, in Slaap wiegt, ‚om hen in den ‚Sluimer te brengen, waar uit ‚hun

‘eigen verderf hen ‘teglaat "opwekt.

‘ O


(60) 0 ‚ Gij‘ allen , die over menschen heersclit ,‘ vliedt de valsche Staatkunde! Uwe waardig. heidîbestaat in uwe deugd, uwe grootheid’ in

jde‘ vervulling der eeuwige Wet, uwe veilig heid in de Liefde.‘ ‘Alleen de waarheid is duur

zaam: zij is eeuwig’: dwaling en‘ valsclìheid zijn aan de vernieting onderworpen. Volgt de wet ten der Hoogste Iaiefde: onbeperkt zij hare magt over uwe harten: verbrijzelt de kluisters der vijandschap en leidt menschen-harten aan

den band der ‘liefde tot het groot oogmerk hunner bestemming. Verbetert de zeden: leert den: menschen hunne Waarde kennen, hunne grootheid gevoelen, en zijt de scheppers van

het geluk, gelijk God de Schepper der geluk zaligheid van alle Wezens is.‘ Onderdrukt’ de neigingen van de eigenbaat in het‘ hart der sterkeren, de roofzuclìt der giefigazirds, en de

verspillingen der weelde‘: beschermt de armen, straft de ondeugden, verwijderbde‘ vleijerijon ,_ beloont de deugd ‘en de bekwaamheid, en gij

zult waarlijk magtig’ en „groot zijn. ‘ Elk bur ger zal uw’. naam,’ met erkentenisse , uitspreken: ieden zal u, als eenvadex‘ des ‘volks,’ als een steun der menschheid , eerbíedígen , en gij zult leven , - gelijk een gelukkig huisvader in den schoot van een talrijkgezin. ‘Onschuld en ‘deugd ‘zullen u steedsïbesclìermen, en uw Rijk

zal eeuwig , gelijk het Rijk derï waarheid , zijn! "

De


( '61 De dwaling is zonder kracht: de waarheid alleen heeft vkrachten: nadert de waarheid, en’

gij zijt onoverwinnelijk: zij zij uw steun , uw harnas , uw ‘schild: zij is het sieraad der ko—‘ ninklijke waardigheid: een deugdzaam Vorst is de koning aller koqgen. Wat vermogen de zwakke pijlen uwer vijanden? Gij spot met

hen en lacht. ‚De vijanden van orde en wet vernietigen , door hunne losbandigheid, zich zel ven: zij verwijderen zich zelven van de wet der Liefde‘, en wanorde en verderf kan alleen het gevolg hunner dwalingen. wezen.

Kan er wel

geluk bestaan, waar geene Liefde is , en kan daar wel Liefde zijn , waar de hartstogten re-ij

‘geren ?. Ziet te rug in de geschiedenis: zij 1e. vert u treurige ‚kleuren genoeg, voor eene schil derij der regeringloosheid. Daar, waar allen hartstogten zijn, Wil elk regeren , maar m'e mand gehoorzamen. Trotschheid en eigenzin

nvigheid onderwerpen zich niet: de Liefde al leen‘ gehoorzaamt , ‚maar kan daar wel Liefde zijn , waar de menschen hare bron verlaten

hebben? Waar is dan die bron? Zij is de Godsdienst, het Christendom.

De Godsdienst

beperkt de togten door ’ de wet der Liefde: hij gebiedt, dat der Rede onderdanig ziil-ij len zijn: maar de hartstogten willen al_ tijd regeren, en wenden alles aan, om den Godsdienst verachtelijk te maken. Hcje kuna nen


('. 62

)

ne‘n dan de zoogenoemde trotsche ‘verwaande Wijsgeren van “de ‚mensehenliefde spreken ,

daar

de bron der Liefde niet kennen, en

dè“tnenschen van ' haar verwijderen? De Gods

dienst is de brom-der! Liefde: ‚Hij is de ver— bindtenis van het Hoogste Wezen met‚ het

schepsel, en van het schepsel met het Hoogste Wezen — met de Liefde. De dwaling‘ heeft óns van de Hoogste Liefde gescheiden: Liefde ‘ alleen kan ons met Haar weder vereenigen.

Daar in alleen “ligt de zaligheid , het menSchen— geluk en\ onze bestemming.

O menschcn!

erkent toch, dat uw geluk

alleen in de Liefde bestaat, en dat gij u vruch— teloos afmat , om, zonder haar, gelukzaligheid te vinden: dan alleen, wanneer gij nuttig en

goed zijt, hebt

aanspraak op de liefde

uwer nredemenschen , en wat vormt u tot nut

tige, tot ‘_ betere burgers, dan de leer der ‘Hodgste Liefde zelve. Leert toch uw eigen belang kennen: leert u zelven bemin’nen in de liefde tot anderenz‘ strekt uwe hand naar

de ellendigen uit: kust de tranen des ramp ‘spoerls uit de oogen der ongelukkigen, om be-Á 'min‘d te worden: bemint uwe naasten, 11we Ouders, uwen Vorst, uwe medemenschen: be—

mint elk, die naar het beeld Gods is geschapen : deze is de eenige wet, waar op zich de ge— heele zedeleèr grondt. . Alle ’kWaad, alle on—

‘ ”

hei"


(55) heilen der menschen spruiten voort uit de haat: ja hier uit ontstaan vervolging, gierig.

_heid , moord -- alle schrikkelijke boosheden van een hart, {hetwelk zich

verwijdert.

van de Liefde

Gehoorzaamheid , onderdanigheid,

welwillenheid, ijver, vriendschap, toegenegen heid, getrouwheid -—- alle gevoelens van een

hart, hetwelk tot de Hoogste Liefde opsting Men kan het niet gelooven, dat de verach— ting van den Godsdienst zeer veel tot de onheilen bijdraagt. Weinigen kennen den Godsdienst in deszelfs zuiverheid; niet, om dat

hem’ niet kennen, maar om dat zij

hem niet willen kennen. Het heet niet:’ men kan ’niet liefhebben , maar’men wil niet lief« hebben. De Godsdienst alleen leert ons waar—

lijk liefhebben: zijne wet is liefde, en de groo te Wetgever is God, de Hoogste Liefde. Wie‘ kan de Liefde beter lecren, dan de Liefde— zelve? _

O menschen! wij konden , op deze aarde , zoo gelukkig zijn , en wij verwijderen ons zelven . van ons geluk. Alles roept ons ‚tot gelu , tot de Liefde: maar: wij lrooren zoo weinig die Stem. Liefde moest onze harten met elkander vereenigen: zonder dien band is er geene Liefde": zij is de wet der vereeniging:

die dezen hand niet kent, bemint niet: hij is een baatzuchtige: zijne grootste vriendschap . u


(64) is eigenbelang: zelfs zijne liefde tot het ande re geslacht is baatzucht. Hier uit ontsaat de

‘ ‘ ’ valschheid:

schoone

woorden, maar aan welke het hart geen deel

neemt: eene koele omhelzing en de kus des

bedrogs.

Wij hangen den Vorst ‘aan uit eer

zucht: wij bekleeden eenen stand om het voor‘ deel: ‘wij ‘beminnen den vriend, om dat wij

hem behoeven, het meisje, om dat zij’ schoon is: wij ‘verlaten den vriend, wanneer ons be— lang

verandert, het meisje, als onze zinne‘

lijkheid bevredigd is. Neen! dit is de liefde niet: menschen! ont eert de Goddelijke vonk, díe in u gloeit, zoo

‘schandelijk niet! Wat gij liefde noemt, is al leen ongelouterde zelfsliefde: ‘uw hart is zon der deelneming, zonder verbindtenis: wat Liefde is, moet een band zijn, die het hart met harten, de ziel met‘ zielen vereenigt, om een geheel te vormen. Dezelfde denkwijze, de‘ zelfde gevoelens stellen dezelfde gelukzaligheid ,_ en hetzelfde oogmerk voor: daar in bestaat de hand, die harten vereenigt. Daar echter de vonk,

die in ons gloeit, een lichtstraal der Godheid is, ‘ zoo zullen de vereenigtle vonken nogtans verwijderd

blijven , wanneer zij zich niet met de zon , uit welke ‘ zij voortkomen, vereenigen - en daar in ligt‘ "

de groote wet voor alle wezens der schepping, de ‘wet der Hoogste Liefde: God boven alles, e’!


(65) en alle menschen, als zich zelven, te beminnen.

O Gij , eeuwige Ilíefde’, die nìijneìiél‘ aan‘ bidt! áan welke ik mijn bestaan heb tedanken: door welke ik leef ‘en ben z’ verwarmîGij ‚o Bron ‘van alle reine gevoelens l; rníin hart, en vereeníg

met mijn gevoel het gevioelî van ‘nllenÎ: Leer ons de menschen , naanliwe iìefdèrijleé oogmerò ken’, beminnen. Verban àlle menschenliaat en álle onzalige neigíngenîuíîììonze harten; enrleer ons onze gemeenschappelijke’ welvaart , ‘ door on

derdanigheíd en gehoonzeàrnlîeid, —in de verîub líng onzer plígten bevorderen. ‘Laat ‘uwlzachl; licht ons leeren ínzíenj“ dat de’ menschen, bij

‘trappen, tot volkomenheid‘ slzijgenfi‘ dat‘ —-lo’shan—

dígheíd/ en ("deugd ‘Ilielwdeînìveg tót Eehzìk’ maar tot verderf Zíitläi‘ leer ‘onsÜ Ìlf-‘grijpén, dat de weg tot Ìnenschengeluk’ alleen diezijij; ‘dat ‚ een ieder zijn hart voorîdëì Ilrefile ‚dpeneuen dat dan, Wanneer zij‘ bemínnäenmhwyvanneer ‘al

les ‘bemíntì, de aarde wëdebîîeenìîparadíje- ze!v ù worden.

Laat ons vriendenyvaüeìiâ, getrouwe

burgers , gehoorzame‘ onderdanen/zijn,‘ en‘ ‘Hef de‘ met liefde loonenWovertúígenfiîvyijìonsijìdût " op aarde nietïvolmaaktî: ‚datijonsìùlevenneene streving- naar volmaaktheid îisî‘!ì„‚ì—‚“" ‚w‘; =

Ja: een ieder ‘betráchteTlËPIÏgÌefl-Km zijnen stand naar ‘heïodgmerk’ Îder HoogsteÏLiefde:

een’ ieder gevòele‘, datîdeltevredenheid met on ‘

E

‚zen


(_( n66 )

‘ ‚een ‚Smilde grootsteggelukzaligheid de‘ Wijzrn is. ,‚‘. Overtuigen’

‚ons, dat het eene bedrie- '

‘gelijke’ verbeelding is‘, een ingebeeld schijnge- e îluk in, ‘eeneverwijderde toekomst te zoeken, ‘en ons en onzemedemenschen van het tegen woordige geluk te iberooven en ongelukkig te

maken. Een dwaas is hij, die, zijne oude woning laat‘ afbreken, v‚eer hij nog’ een’ ander verblijf heeft. Wanneer vooroordeel, gelijk eene zware melaatsheid, den’ mensch ‘ kvvelt, zoo zou de

Arts. steeds onvoorzigtig handelen, de korst, met geweld , te willen aischeuren , de ‘pijn zou vol gen of den-dood der zieken: men verbetere het ‘ bloed ‘en de kwaal‘. zal ‚uit zich ‘zelve genezen.

Alleen dan , wanneer/het grootste gedeelte der ‘menschen goed; is , zal gelukzaligheid in ï‚de Staten bloeijen‘;ììhetnienschengeluk ‚grondt zich op het hart: als ditniet goedis, ‘worden spoe dig de schoonste gronden ‚verwoest en ’ de i steiker

‚tot onderdrukkingder’ ‚zwakkeren ge

’ bruikt.

Hartstogtelijke‘ menschen ‘vernietigen

slechts godenbeelden,‚. om nog aîreesselijker in ‘derzelver plaats te -‘st€116nî‘i-d6‚ Wijze Vûlgtî de

unatumu.’ hij werkt, met goedheid, in ‚het ver borgen. Goedhoid is eene eigenschap der God ‚ìheid: goedheid alleen ‘verheft ‚ons tot God. Lief de‘ is de gelukzaligheid der menschen.

- de wet ‚voor. alle ‘wezens. ““ ‚L

Zij is

‚God. is) Liejde‘! ‘ III.


III.

REDEVOERING i‘‚‘.lv:.C).lJ‚(‘J|

.

c‚r

'

I’)

1-"! ïrm

w‘.

‘‚'Ì‘.:J1‘.‘1“'

OVER 1‘ ‘i "ììrîlijhhr

í.’ ‚ ‘‚‘_Í D]; IN iîmc-vzafjfl ‘ ‘|

"í!

”“3 >'.:.-‚ “_‘„‚"’

r‘ ‘n; C11‘? í ' ‘|.|

m‘

miìîc 2.25.‘! r “‘‚1‘_‘Î.!‚'1

Z71

1.’ ‘.‚E ‚R . -. 2;7’"1Î’î'î îigî‘! : ‘

N S C HAIJP ‘IÏË "

ü’) ‘Ik

FÚ‘. I‘

v

mwmfiyp

àîoìrm J‘. .'7‘.’‚.’‚ì. ’

l

IN

KUNSTEN OP

HET VERSTAND EN HET HART.

1G


...

.

. .

lii

L.

ordo naturae Scientiagum S: Anium Lex esz ‚ a in cogni tione unionis cum

Phncipio Supremo ordinis consistit.

Unitas enim omnia hunioniae fons est et origo, Bonum, verum ac pulchrum in unitate

conneétens: tanta autem

. est legis unitatis sublímíitas, ut ab illis raro intelligaturt

guotgm Ëmím‘usjn opinionum 6; mgtezjiae vet-fatur Amiultie r

. .

1

.

'

tudine unitazi et unioni contraria. lupo pa VEKULAMIQ,


li‘

Heilig is der menschheid elke dag , op wel‘ ken eene goede daad, voor het welzijn der menschen , wordt verrigt: al zinken ook de

eeuwen in de ‚eeuwigheid weg, dan viert zij, \

wanneer ‘ër ook geen tijdverloop meer is‘ , de gedachtenis’ van zulk eenen dag.

— Vijf en‘ twintig jaren bloeit nu reeds onze Hooge School,’ gelijk de ceder,‘ die, weldadig’ door dezon beschenen wordt, dien de stormen

hietkonden knakken en die, onder de‘ weldadige takken, welke hij nitspreidt‘, het goede, ware en schoone’ in bescherming neemt,‘ en, dank‘ baar, niet hétzelve ‚beloont de genen, die hem plantten -—" die hem onderhielden.“ ‘ _

Groot is de Vorst, welke de‘ waarde der Kunsten‘ en Wetenschappen’ gévoelt,’ en haar eenen tempel‘ sticht ‘-_-’ want hij ’ arbeidt voor de waarheid, die eeuwig blijft: hij arbeidt ‘voor de welvaart der menschen —-— en‘ dan, wanneer er geene Hooge Scholen meer zullen zijn ‘—i- wanneer het Heelal zal instorten , dan ‘ E 5 blijft’


(7Q)

'

blijft nog het gebouw der mensehelijke be— schaving eeuwig , als dat der mensdrelijke be stemming. De welvaart, gelukzaligheid , tevredenheid,

en vergenoegen zijn, op het naauwste, met den bloei der Wetenschappen en Kunsten ver bonden. Het denkvermogen leidt den wil tot de daden. De mensehen willen. het goede,

wanneer zij het goede, zuiver en rein, ken— ngn‚‘ De Kunsten .en Wetenschappen leiden ons inhet binnenste heiligdom der natuur en laer‚en ons de groote orde in. het wereldstelsel kennen. Ûns oog _vlamt, door dezeïaanSchou. iving, van dat VUIII', voor het welk de dWa—’ liqg vreest, en voor het welk de ondeugd ‚vlug.

Yrij en vrolijk.fladderen de vogels bij de„opi— gaande zon, en huilen de nachtvogels‚biji dep aanbrekenden dag: maar de zon ‘ gaat, onge_

hinderd, voort tot op den middag: ‚dan schiet , lijnregt, hare stralen op de schepping , en de gansehe natuur huldigt, in eerbiedige stilte, hare heerlijkheid ’ . ’ ‘ Onvergeeflijk is de misdaad van den man, die. den dag laat- voorbijgaan, op welken het hem vergund is ,’ openlijk tot medebuq gers te spreken, en hij geene nuttige Wíìíìl,' _heden voortbrengt. De vloek der. mensehheid treft den schedel van hem , die eene nuttige

waar


(71.) waarheidû onderdrukt , “of: aáb ’1leî‚ kloekmobdigi heid d}611 ::mbed beneerht,í haar’1te ’spreken, of die haar, dubbelzinnig, voordraaìgt', of“"in' het

kleed des tijds en der omstandighbdeirsteekt-Ä Welke het voorregt van haren Goddelijken adel onwaardig is. ‘ Nooit is de’waarhbid noodzake lijker, dan wanneer dwalingen heerschen. De voor duisternis dezen, behoeft die hetÎ-lieh‘t‘ì‘ _hen‘ vèrdrijft, ‘de“nevelen en elk“vo_or“

' werp , in deszelfs Waar licht, aanwijst.‘ " :“ “Ik zal spreken over den’ "invloed der "We-i tenschappen en Kunsten. op het mensckelijk . verstand en hart." Ik zal‘yden grond’dîer ’We-À

terischapper_r en Kunsten aanwijzen: ‘zeggèn’, hoe de menschen dien verlaten hebben“, en ‘ hoe daaruit dWaling, o’rijvetenh’eid _en misi

bruik ontstaan is: en, eindelijk , hoe: dien'grond

weder ‘kdn betreden worden ,‘ en de Kunsten en Wetenschappen hare heilige -Regten op‘hèl: mensclìelíjk verstanden hart kunnen’herkrijg’en.’

Gewigti‘g is dit onderwerp’ op dezen‘pl’egtii gen dag ‘21 misschien overtreft hetz'elve mijne “

vermogens? maar de zwakstekraaht wordt door de’ slechts Kunst gloeit,“ versterkt: laat zich"aànblazen. de kleinste vonk‘; Kanl’r‘nijfi hart koud‘blijven ’te midden van Mannen ,Îdie opïleze- ‘plaats,’ waar op ik thans sta, met zoó veel vuur voor’h’et‘ heil der‘menschheid gesp’ro-i " " E 4 ken


(72) kan hebben? Is'niet r'eeds hunne aanschouwíng opwekking voor het hart: het onderwerp voor

de menschelijke weldaart verlevendiging Van het ‚verstand? ‚ ‚ . . .î: . ‚ ‘ ‘ ‘ . „ . . “.'i... ._.1 —‘.‚tì

’‚;

’—

I ‘

_„ Hadden ‚1de.‘ij‚mensehen 4den invloed, dien _de‚‚qu’sten„ hebben, npauwkeum‘g ep‘,Wgtqnschappen overwogen,openhet hadden ‚de‘Wijzen ‘dezen ’.‚invloed op de mensehelijke ‚beschaving _ toegepast). zij zouden _zoo vele

schadelijke 1gevolgen van dwalingen niet behoe ven gevreesd te hebben! De dwalingen heer-g Îschcn alleen daar ,_g‚waar men dezen invloed der Wetenschappen niet kent, den _ geest onder

drukt, het verstand tegenwerkt„of, ‚uit eigen baat, de Wetenschappen misbruikt. Is de zon' wel schadelijk , wanneer zij , als koningin der

starren ,’ aan het ‘uitspansel staat , en ‚ weldadig , ‚de hut verlicht ,_ bare zegenende lichtstralen ,’ verkwikkende, doet nederstroomen , en de bloe men ‚die wij plantten, voedt ,‚‚ de akkers, die

wij pleegden , verwarmt? Wanneer nu een knaap bare ‚lichtstralen in een brandglas verza_ melt,_ en de hut van zijnen weldoener in brand

steekt, is_ _dit het werk van de zon, of het werk .van den yerke‚erden Wil Van den mensen, die


. < 75 )

die alles, wat in de scheppingvis, misbruikt? de bij zuigt honing uit dezelfde bloem, waar-‘ uit de spin vergift zuigt: het balzemende sa‘p

der roos 'wordt honing in de bij- vergift in de spin: want alles neemt de wezenlijk-’ heid der zake aan, die het opneemt.

De sap“

pen verdierlijken zich in dierlijke ligchamen; _zij netnen,‘ in de planten, derzelver eigen-IJ schappen aan.

Hier in_ bestaat de wet der

schepselen, zoo wel in het natuurlijk, als gees‘

telijk Rijk. ’ De bron stroomt, zuiverj, uit haren oorsprong: onkpnbaar echter wordt in een 'vat, hetwelk vol vuiligheid

is;

Z00 is het:

met de Kunsten en Wetenschappen: het goe—

de wendeu zij aan t0t' goede oogmerken — het kwaade ‚tot kwade.

Verandert het hart

van den .|menslch, leidt zijne hartstogteri naar het eindoogmerk der natuur , maar beschuldigt Kunsten ‚en Wetenschappen niet

van het menschelijk bederf: maar hij, die de ‚ wetten -van îorde_, ‘de natuurwet niet kent, is altijd onregtvaardig ;wanthij verwisselt de’krachò

„ten met de werkingen, en de gevolgen met de krachten. - De ‚wetten der natuur zijn eeuwig en

onveranderlijk: eenstemn‚ring zijn hare verbind— tenissen;.._alles heeft orde

ten

oogmerk , en

hier ‚uiti‘v‘olgt: het goede ‚ ware en schoone,

indien, ‚ deze ‚orde. » door de menschen niet E 5

\ wordt


(7%) Wordt‘ omgekeerd. Het geen , in het wereldstelï sel-,’. orde genoemd Wordt, heet , in het: rijk dé! geesten,‘ owreenstemrnùzg ( hurmon‘ie‘)‘ , in

hut,‘zêîlehjke‘ regelmatig/zeid,’ in het lígcha-‘

mélíjke =eventediglzeid: steeds hetzelfde, slechts onder verschillende gezígtspunten. ‘:=‘. ‘ ; Wet,‘\ middel.,h 00gmerk; "Deze is ' de

grondtrek’, naarlwelken‘ de natuur haar in- en gehúuw sticht -—- deze“is= de ‘grond (basis )‚van de verstandelijke, zoo wel als van ’de

nahnirlij;ke vermogens. Deze -ox‘de ‘mag niet om-‘

gekeerd worden: nooit kan een oogmerk tot wat , nooit een middel ‘tot oogmerk worden.‘ Het

is‚hierìde grooteïvmag : waar dc’W‘et der zùivere Rede moet gezocht _yvord’en? ‚en -ik antwoorde : 'ilh‚de b1‘01‘1 dbr zuíárerste denkbeelden." (Ide'éh

I’nîpde :bxón de_zer denkbeelden is de eerste’ denkende..00mspronkelijke kracht ‘—‘- het eerste reìlelijke‘beginsel aller dingen. 5

‘ ‘

'

".Dèl ménsdmnduínnenàlleen in en door God denken': - want.xalleu zinnelijke denkbeelden“, die;;w‘ij ìverkrí.jgeni zijn =a'lleen' venvezenlijkím ‘gen‘. (malisatz'en‘) van de groÓte"-denkbeelè [den ‚der Eenheid,» waaruit

alles “voortkomt.

—Em’“ ‘de schepping ontstond, moet alles , wat

was. en.‘ worden}: zou, te ‘gelijk"‘bouwïnatíg‘, ‘ „in «de denkbeelden der Godheidftegenw‘oordiä Azijn geweest; ’

De schepping -was slechts de ver—


(’ 75’ ). vâïwelelìlijkílngîdqzrîîliìdenkbeelden ‘i ‘deze Lvììrweï-‘l

f zenvlijkte denkbeelden vormen-‚îouze ’denkin]'zle;":1v ‘

derìijenklgeeldenlglie {wij vérklfifgen,‘ trekken onze; zinnen nit de verwleìenlijktehoogere denkheììhl‘r den‘, die eene wet , waaruit zij ontstaan ‚ eene strek! ‘hehbeîrmoeten; IJ)‘;vanhare; menschverwezenlijking IJdenkt ‘—kra<‘:lìten ‚ìíì werkingen’‘ i (

‘l 1 '

en í‚gr-‘gvîgflgarh. I‘.

“die: ‘daar

lxigfde grondvan ‘alle hegrippem De zuivere L

Rede kan’ daarom _ alleen’ dein zniveïrstd-wiìze

Eanîgansphbllwîípgîlíìll; qnîhoe ’kan"‘de mensch toe‘ anders geràkcnyals door‘ de aan‘

sehonwing ‚van ìÏhGÎÎIJÍÖÜPSPIÛDkBHÌk vermogen’, rrii,’ hetwe1-1g‘„al1e‚werkingeriyrgevolgenen ver‘

yyqzenlijkilîlgeijijù”; fine îeene z‘ Fovereérrstemmende orde j ontstaanï,’ ‚Wanneer wij ‘Íde’ gedaëhte

‘in’, elkgì overeenstemmende schikking lìenlîrepâagelijkî Zijijîìals ‚kracht inüîGod, elf,‘ algykradrt-heîgoningrin 1de natuur ‘bestaan , dan denken“é wijvìgoedpaìuaar en schoon‘, Ìdewijl’ v

goedheid , _ îijqyìrlwíìi ‘enïschoonheid den gronde‘ trek-T uitmaken ‚îllemagr‘ welkenì. hef‘? Heelal ge-P z’: ::’:“ì‘.’i.:.l‚\‘ ‚'“»‘

ämli’ ‘

’ ‘

. ‘God ‘dacht’, ‚schepteferi‘ verweieniijkte. Als een denkend,’

Werd

reinste liefde zjals

scheppendìide’ bron der ‘i

deîfbron del‘

reinste, waarheidí; als‘. ‚een iìerwezenlijkend de bron der; ‚ijälüûlyrheifl Jenb‘ overéenstenlnling. ‘ Wie


( 76 )

~

Wie dit denkbeeld‘ vim i‘God"“n‘iet heeft, die‘ ‚kentde natuur, niet,‘en wie God en de in?‘ tuur niet kent, ‘qhoe kan ‘die het groote’ oog-i‘

merk der Kunsten en Wetenschappen ken-J nen? „ De‘ orde der natuur, "”"zeg|; ’ ""‘ Baco, ’ ‘,‘,‘ " is „ de wet der Kunsten

en -Wetenschappen ,

„en zij bestaat in de kennis‘der vereeniging „ met het hoogste beginsel der‘ orde.‘ De‘ „ Eenheidwis. deí bron en oorsprong van "äli „ le overeenstemming. ‘Het- goedefi‘ wjifé‘

„ en sc/zoone bestaat altijd door ‘en’ >in"d‘e „ eenheid: ‚deze ‘îwet ‘echter-Mis zoo ‘verheven; „ eenvoudigheid dat het verstand’ der natuur“ deÍÏgÒÜeÍrÍËÜdÌe afwijken, r‘vaur en zich „ in ‚’ de veelheid der. stoffe verliezen’, dezeli‘ „_ ve zeldzaam ‘îbegrijpen. 3" Het’ dënkbeeld’

der Godheid wordt, helaasilî vërdiehgen, om’ dat men het ‚oorspronkelijk‘ hegiînèel der ding

gen niet kent: of, om ‘datghetzelve’ ons dik-v

mijls onder ‘zooîlanige ‘beelden vertoond‘ wordt,‘ die Iîietijhet- zuiver begrípîîvanIJHaar ‘bestaan; geheel strijdig zijn , en het zuivere denkbeeld der

Godheid, ‘noodzakelijk? in‘ " ons ‘ver’

dringen moeten;

De‘ menseli zoekt‘ overaf

zich zelven te. ‚verheffen, en zich-dat gene‘ toe‘ te eigenen, hetwelk slechtsì iìihet eerste oor‘

spnonkelijk beginsel der dìngendágt: van ‘hie ‘

die‘


(77) die groqte verwarring onzer Wijsgeren, welke, ‘ met de oorspronkelijke kracht, de krachtbetoo—

ning, of de natuur, met God , verwisselen. 1Yerk’eerde orde hij verkeerde gedachten! ‚Hoe zal ik Waarheid kunnen ‚vinden, Wanneer

ik. werking tot kracht, en de gevolgen tot werking maak? Hierin liggen de dwalingen der, Wijsgerenz‚„ zij verwisselen

steeds

de

werking met krachten, en hoe kunnen zij ook _de krachten kennen, waar zij de oorspronke— ‘ ‚lijke kracht niet tot de bron aller vermogens ‚stellen? Hoe meer de mensch zich tot die

oorspronkelijke kracht verheft, -zoo veel te zuiverder Wordt zijne Rede , en de zuivere Rede moet de wet van zijn denken zijn. _ ‚Volgens de orde der natuur bestaan er

„alzoo, in /het Wetenschappelijke, de zuivere Rede, W_et, de Wetenschappen, middel, het goede, ‚oogmerk. 4

De Wetenschappen moeten onder ‘de wet der zuivere Rede worden gebragt, en deze, wel; is _Ü‚‘de geeujv_vige orde van denkende Wezens. \‘De grond van alle orde. is -de orde van een 00‚r’_ spronkelijk Wezen, het welk alles onderhoudt, en, naar overeenstemmende Wetten, regeert.

De

orde van dit oorspronkelijke Wezen bestaat in

de naauwkem‘ígste overeenstemming, inde lief« „de , waarheid , goedheid ‚en regtvaardighcíd , ‘ waar /


i( ‘78 ) waar door ‘Hetzélve {alles naar onveranderlij‘

ke wetten heeft besterúd , -en ’ die“ tevens Zijne eigenschappen zijn.‘ " ‘ ‘ ‘ÎË‘1‘1’ ‘ ’Gewigtig is de vraag: wat is liefde, W‘dar—‘

heid, wijsheid, goedheid en regtvaardigheid in dit oor5pronkelijk Wezen ? Alles, het geen’_Hetè— zelve tot de schepping, het geen de geestelijke kracht tot‘ de' eerste heweging’ bepaalde, en*de beweeggrond tot de schepping was,’WQrdt’liejl de genoemd: de Waarheid is "de verwezelij— ‘king van dit Woord: Wijs/leid de wet, naar

het welk dit oorspronkelijk Wezen zijne lief de verwezenlijkte: Goed/zeid' het oogmerk der schepping: Regtvaardig/zeirl de maatstaf, waar mede de werking der‘ verhindtenissen gemeten

worden. De overeenstemming van alle deze eigenschappen is de orde 'in God. ‘ God denkt, ‘werkt, handelt en v‘erwezenlijkt. ‘De orde zij— ner werkingen is de waarheid,- die zijner han—

delingen ‘de oúereenstemmir‘zg : en die zijner vverwezenlijking de regelmritig/ieid en ‘evenre— digheid aller dingen. -’-— Uit deze opklirnming volgt het“goede‘‚ _ware en schohne, zoo “wel voor ‘de‘ verstandelijke, als ‚‘ voorde nût‘uurlij— ’ keord‘e. ‚ Het‘eerste‘ voorbeeld‘van _"‘het‘goede vertoont zich , hij dën mensdx in de regelmatigheid,“in ï zijne gedachten ‚in zijrien wil, en in zijne daden. ‘-‘ Het


(79) Het‘ voorbeeld van het ware,.iù"de‘Wetenschap—‘ pen, door te denken, te spreken, en‚— de ’ng-j— tuur te ontwikkelen. —— Het voor-beeld van het schoone in de Dichtk11nst, de Toonkunst. ‚en

de Schilderkunst. x: ‚ : _ ’ .‘ De grondlijn van de orde ‘voor’den ú1ens’ch’, welke een denkend, willend en handelend We’a

zen is, bestaat, in het goede te denken; =iíe Willen en te doen: de eenheid van dit denk’en,

willen en doen isv de grond dèr zedelíjkh‘eíd. ‚Het wiare te denken, “’ter willen en te verwe" ‚zenlijken is de grond der Wetenschappe‘n.‘ Het

schoone te denken , te willen‘7en"te‘verwezenù dijken Êis de grond der Kunsten.

I Uit‘deze ’ontwíkkelíng kimnen

ons oven

tuigen, dat het ‘goede’ wet —-= het 'ware mirL

de], en het schoor’ze oogmerk—‚is; .Het goede ‘is de wet’ ‚van het ware: het ware de weï;

‘van het schoone.

Het beginsel van het goede

is God en de Natuur ‘-‘als kracht enï kra’cht’ betooning. Het beginsel van het ware de We— ‘

tenschap, diè wij. uit ‘God en de Natuur lee‘ ren kennen. Het begi’nseLder Kunst is de Na ‚fuur, die deze kennis in het schoòne verwe— zenlijkt. “ Het! schoorïe ‚kan zonder het ware

niet bestaan: het ware niet zonder het goede: ‘want het ware is het verwezenlijkte goede en ‚het verwezenlijkte ware is het sckoanè. ‚ ‘ God


('80) God en de Natuur willen’ overal eenheid,

in het zedelijke, in het wetenschappelijke, in het kunstige: overal moet gedachte, wil en daad vereenigd zijn, in het zedelijke met God, in het wetenschappelijke met God en de Natuur: in het kunstige metde Natuur. De gedachte, de wil, de handeling , het denkbeeld, de uit’ drukkirig , het besluit. ' “

Wanneer deze orde gevolgd wordt, dan zou zedelijkkeid de bron van het goede, weten schap de bron van het ware, kunst de bron van het sc/zoone zijn: dan zou het goede ge’! ‘lukzaligheíd , het ware tevredenheid , het

sc/zoone vergenoegen voortbrengen.

Maar de

menschen keeren de orde der Natuur om , en ‚daar uit ontstaat de dwaling, het kwaad en de on’ l

deugd. De dwaling bederft de gedachten, het ‚ kwaad den wil, de ondeugd de handelin gen, Van hier dat het goede‘ wordtweranderd in het kwade, het ware in het valsche, het schoone in het hatelijke. Zoo‚ worden wanon- ’

de en oneenigheid de gemlgen derafwijking van de orde‘ der dingen.

De zedeleeraars, de ge‘

leerden , de kunstenaars veranderen den‘ grond, ’ waarop zedelijkheid , geleerdheid ‘ en kunsten ‘moeten rusten. De zedeleeraar stelt zich zel_ ven tot: oogmerk, zijnen Wil tot Wet, ‘en be—‘

dient zich "en het zcdelíjke, als een middel, om


<81) om zijn belang te bevorderen. Zoo ging“het goede verloren. De Geleerde stelt zich zel‘ ven, trotschelijk, tot wet, eene ijdele eer tot doel, en gebruikt de ‘Wetenschap als middel: en zoo ging het ware verloren. De Kunste naar stelt zijne eigenzinnigheid tot‘ wet, zich zelven tot oogmerk, en wendt zijne kunst aan als middel, en zoo gaat het sc/zoone verloren‘. In deze verwarring blijft er niets over, als de menschen van de wanoide tot de orde te

rug te brengen, en hen den grond te leeren kennen‘, dien verlaten hebben. ‚ In het Zedelijke

moet God, de wet, de

zedeleeraar middel, het goede oogmerk. zijnmi. In het’ ‚Wetenschappelijke moet îvaarheid -de wet, de Geleerde middel ’, het úìare oogmerk

zijn. In het Kunstige ’moet de natuur de wet, de kunstenaar middel, het solzoone oogmerk wezen. ’ _

‚Door deze orde te volgen moeten, noodza» kelijk, dwalingen , hartstogten en ondeugden verdwijnen: want het denken‘, willen en ham’

delen der menschen verkrijgt weder zijne re-Í gelmatigheid. Waar regelmatigheid in denken heerseht, vindt men geene dwaling; Waar over eenstemming van den wil is, geene nadeelige

hartstogten: ’Waar evenredigheid in handelin gen is, geene ondcaìgd. F

_

De


< 82 'i De gahsche schepping overtuigt ons van de;

_ze waarheden, en‘Wie Waagt het, bij zoo groo‚-: te overtuiging , te zeggen , dat Wetenschappen

en Kunsten der menschheid nadeelig kunnen worden , wanneer zij zich naar dezen maatstaf bepalen? Zij zijn 200 naanw met de heseha-; ving van het mensehelijk hart verbonden -—— en het Wezen aller wezens wil ons ‚door ons eigen gevoel, voor gelukzaligheid, tevredenheid en _vergenoegon, door het goede, ware en-schoo:

ne, bij t1nppen, tot onzegroote bestemming opleiden, om in Hem ,. als de Bron van al wat waar, goed en ‚schoon is, de volheid van ge—‚ luk , ‘tevrederihcid ‘en vergenoegzaambeid te

vinden.

‘‚

"

_‘1

Vanwaar komt het dan, dat . zoo weinige menschen de eeuwige orde der dingen kennen?

Deze vraag is‘gemakkelijk te beantwoorden. Het grootste

gedeelte

der mensehen

stelt

overal deszelfs belang tot oogmerk , deszelfs ‘wil tot wet, en hezigt de Maatschappij, van welke elk een lid.is , als middel. Zo,o wordt de ordeomgekeerd, de keten verbroken, die meu_-_

sclien ‚aan menschen , en de mens‚ehen aan God snoert. De mensch zoekt alles in zich zelÂ-’ ven, “en hij moet alles in de eeuwige orde der

dingen zoeken. Alleen daar. is de waarheid: bij ons is de dwaling. Wij denken ‚ willen

en


(85) _en handelen.

Wanneer wij, volgens de orde

der dingen, denken, dan zijn wij redelijke schepselen: wanneer wij , naar de eeuwige orde, Werken willen, dan zijn wij goede wezens: en wanneer wij , volgens dezelve, handelen, dan zijn

wij edele menschen. — Het redelijke ‚ het goe’ de, hetv edele ligt alzoo in de orde , en niet in ’ ons", gelijk de luister in de zon is, en niet in de

bron, waar in zij zich spiegelt.

Wanneer de

mensch naar orde handelt, zoo is hij de bron ,

in welke de zou zich spiegelt; hij is schoon en edel, gelijk zij, maar alleen door haar. De waarde van ons verstand is van de eeuwige orde der— dingen, naar welke denken moe- " ten, afhankelijk: de waardigheid van ons zel—‚‘ ven of van ons hart van den wil, om naar deze eeuwige orde te handelen, en de waarde

van onze daad en verstand wordt bepaald naar de geschiktheid, om overeenkomstig deze orde te werken. Gelukzaligheid , tevredenheid en vergenoegen verbinden de orde. zeer naauvv' met

de opvolging van hare watten: zij. zijn nood’.‘

zakelijke gevolgonij van het doel.dezer orde.. ‚ Deze regel dient daarom’den Wijze tot een rig_tsnoer van zijn denkeanillen en handelen. Eigen u zelven niets toe, maarzoek alles in

God en de Natuur. Denk, werk en handel naar orde.

Uwe gedachten, uw wil, en uwe da F 2 dan


(’ '84 )‘ dan vormen, met de orde, eenheid. Z00 lang de mensch wet en oogmerk in zich zelven zoekt,

keert hij de orde om , en het gevolg hier van is het kwade in de natuur. Het goede is niet in ons, maar in God en in de natuur, en slechts in zoo verre wij denken, willen en

handelen, om die orde te naderen, zijn wij goed. Wanneer de zon schuil gaat, is de bron zonder licht. Deze orde alleen moet zich in den

mensch verwezenlijken , en dit geschiedt al-‘ leen, Wanneer gedachte, wil en daad met de.

eeuwige orde der dingen in eenheid gebragt worden.

Denken , zonder te willen en te han—

delen , kan deze eenheid niet voortbrengen. De geest moet íri den wil worden verwezenlijkt: de wil in de daad: verstand en hart moeten

in de daad overgaan. Dubbelzinnigheid is strij— dig ‘met de wetten van eenheid. Anders te. denken , anders te willen, anders te handelen

is eene dnbbelhaitigheid, die de menschclijke gelukzaligheid verstoort, en, heden ten dage, onder Staatkunde den naam bekend van Wetenschappelijke, is. Zij is de vijandin der waarheid , de moeder van allen kwaad: zij ‚wordt door de dwaling van het verstand gevoed, ’ door de bartstogt onderhouden , door de on— ’ 'deugd aangekweekt.‘ Zij ontstaat uit de ver-‚ keerde orde van dan algemeenen grond der men—

‚ sche-_


( 35 ‘ l schelijke handelingen: Want _zooclrà de Înënsch’ ’zit:h zelven tot ()I‘)s;‘,'l"rlerk,‚Ê zijn belang tot wet Stelt, die hem leidt, dan‘ moet het ‚mom Van het valsche voordoen,‘ als of hij het oog, r'nerk van anderen hevorderdè. , Wie verwondert zich , dat er verWarríng in de wereld is, daar

alles Werkt, om de orde te ve‘rstoo'r’en ?‘ Welke

"schrikkelíjke‘ gevolgen‘ moeten -_er ’ìn‘iet nood— 'zakelijk ont5taan, wanneer de zedelijklxèid, de‘ Wetenschap‘ en“ de. Knnst_‚zelve haar„rigtsr_rpey’

verlaten en .de koPpeleerstersg‘ derlìhái‘tstogten“ en.ondeugden worden? A_lles_is schijn,“ nergens

waarheid: de rnensehen_hebben,. oVeralij,“ hnnne l)ij‚zondereuwelvaait tot opgrnerlg‘pn‘f hun' belang

tot wet gemaakt, ! e_n‘

zigh van ‚de

mensel1heid, als middel,.‚ om;

,doel. te be-_‘

‘ï‘eiken ’ ‚zo‘ïdeste bedenken—‚inw’îìt die Waî’lorde.‘ ' noodzakelijk, moet uitwerken. ‚ ‚‚ .; ,‚‚ ‘.‚í Wie. het goede ‚y’wil_ stichten, _1Ì11‘6b__ de

‘menscl‘hèï" =“’Yer‘uîgeh‚. Ì‘.î’.at’

gelukzalige

heifi” tew?jdeälheid. en ‘îî‘îergênûegen \vor‘lmr" dat het welzìijn van ‚allen oogmerk‘,’ de eenyvige orde wet, oude mensen middel zijn moet, om Î dit groote‚‘.Werk te volbrengen.11.ìZQo leng—„de ’2

_‘zuiyere Rede het denken, liet goede te

;‘

dan wil, en het goedete doen, dedaden‘gíet

bezielt, zoo_lang kan‘ men vveinig goeds ‚w‘a_e_h— t_en: en deze, groote Voordeelen v:an ver" F3"

A

’_

be‘


‘( ËG l hetèriflg der Íi‘iénsebe‘n kan de “Maatschappij uit de' Wetenschappen en Kunsten trekken“,

Wanneer zij dezelven naar ide' eeuwige wetten" van God en de natuur weet een te‘ wenden: daar in bestaat "het gebied van "den geest over den geest. ‘ ’ ’ ' "' ;Ë ’ ’ -In den toestand, ’waarin wijÎ leven, is het

grootste gedeeite der menselien, in het denken, door dwalingen , in het Willen, door hartstog— ten, in het" handelen, door ondeugden , be‘

derven. De d‘Walin‘ge‘nl zijn het getal , de ha1tstogten de maat, de ondeugden het ge— Wigt.

Om de menschen te verbeteren, moet .

‘ het denken, willen en“ handelen ’tot "de orde

Worden te ruggehragt : dan zullen dwalingen , herst—

togten en ondeu‘gdén’ verdwijnen.“ Het verstand en‘ het hart der‘ menschen zijnde belangrijks te voorwerpen der beschaving.

Het verstand

‘Ìiìoet’ zuiver denken, het ’hart zuiver willen. Het"goede wordt‘ dan ‘het‘ besluit ,:’het nood—

zakelijk ge‘volg vari ’Zuív’er te denken en zuiver te" willen. De ‘Wetenschappe’n en Kunsten Bi‘éd‘en zich, als middelen, aan, om tot dit oogmerk ‘werkzaam te ’wezen.

De menseli"is ‚een. verstandig en een zin‘ n‘el’ijk wezen. ’ Hij"bèzit geest en kracht, om wel ‘_en goed te denken, om waar te hande— lèn.‘ ‘De geest kan, door voorstelling en ge— ‘

"

veel,


l

(ä7

<

voel; het hart, door gewaarwording, en fiaderig, ‘geleid worden. De ‘Vetenschappenenylíuns;

‘ten toonen ons de manier „aan, ‚om te ïonderä‘ Wijlen? de manier omkte treffen. .Het’‚‚on——. derwijs voor den geest: ‘het trefien voor‘ het Wetenschappen hart, "Allesen,,’ Kunsten hetgeen een is,‘ ‘heeft ‘voorwerp ‘_ een‘; gog-‘t

I_xj_1’‚rl‘2“,’_7 om‘ te onderwijzen of te treffen. ‚Men, ’ zoekt"de menschen, do_or ‘het verstandîmeengì ‘wîaarheidunader te leeren jkennen,‘ ‘of „dergql

erna‘:

‘YÈÌHËÏÌGÈ S9151!‘

mísleìdëeì, Het verstand ‘beweegt. ‚e‘ het-Jim. weg,‘ _Waune‚er ‚de mensch ‘leerejn’ wil‚j, dan is het noodzakelijk ,

alles‘ , ‚wat eenigzins, ‘

in zijn . vermogen is,’ in dejnatnnr ‘opzoeke,’

run‘ zijn’ {Wërwelr en? .‚‘.1È‚‚<‘.1i1“:ê ‘der’ natum“

te verwelealiiksn’ ‘er’ ‘naar ‚de "eestelîeniîsëî die‘ „verwezenlijking, is. benaesleriae’„neesl‚e‘î

ring». Pîertúisiee het lìssluita Weleer’; bi‘? ’ ‘ ‘ deze rverwezejiîlijkingghereikt ‚heeft ‚J‘ dan’ “moet,

lëii. Pageniétslîîllamur’ ik’ rsrwszenlìikine ia!‘ dcnjjgeest niet‘ de gewaarwordingen vanz: het otordeeligîe ‚totîz-eeiiheid te _ brengen ,’ en‚h‚e‚t he-j

sluit is, dat hij getroflen,‘ geroerd wordt. „Wan-S neer “onderwijzen wil ,« moet men de waar heid met het verstand‘ des ‚leerlings over-r‘ èiensternpming: brengen: wanneer men trefien: wil,‘

deren moetenin de. overeenstemming waarheden met gebragt ‚het worden. hart, van‚liet‘ ’

F 4

‘ ‘. ie;


‘(88) ver'stantl gebruikt _de voorstellingen van gelukza— zali‘gheid, teVredenheid vergenoegen , en zoekt dezelven in het goede , ware en schoone aan schouwelijk te maken. Het verstand bezígt de gewaarwordingm van en de hoop op gelukzalig— heid, tevredenheid en ‘ vergenoegen door de kracht‘ der {Verbeelding te verwezenlijken , en dèzelve" werkzaam te ‘maken, — het gevolg

hiervan is onderwijs”én‘ roering. — De grondregels,‘ afgenomen van de mensehe

lijke_ natuur, zijn de volgende: Wanneer ik een’ ander-’“Qts verstaanbaar wil inaken, dan moet ik het onderwíjs*uit zijn eigen verstand aflei— den: wanneer ik ;een mensch iets wil laten gewaar Worden en gevoelen , dan moet ik dit

gevoel' ende gewaarwording uit zijn eigen hart trekken. De _maatstaf Van het onderwijs be staát ‚d’äar in, dat ik de verstands—vermogen's

van anderen ken 2_’ de maatstaf der' gewaarwor— dingen, dat ik ‘zijne gewaaiwordihgen weet. Men heeft algemeene ve1‘stand‘s-vermo‘gens‘, die elken mensch eigen zijn, en m’en heeft algemeene gc’waarWordingen, die alle mensehen bezitten. Maar er zijn ookbijzondere verstands—gaven , die

slechts in elken oordeelige , naar zijn eigen {ge stel, naar zijne Verbindtenissen ’enz. bestaan.

Zoo is het ook met de bijzorulère gewaarwordin‘ gen. Elk onderwijs moetachtereenvolgen‘zielge—

selìieden.‘ Men bereikt het oogmerk van dit /

acb«


( 89 )‘ achtereenvolgende onderwijs door de trap‘sgewijze‚ vérhindtenis van een denkbeelddoor midden denkbeelden aan“ elkander' "te’verh‘inden. Elke Beweging van het hart moet achtereenvolgende geschieden.‘ Men bereikt ’l‘1et“ ‘oogtnerk dezer

achtereenvolgende roering door deverlìindtenisvan eene gewaarwording door "eene ÎniddengeWaar’— ‚ Wording inet eene ’andere.’ "De—'v've'tten van on"—

dlerwijs en ‘roering zijn dezelfde; ‚’De me'nsch denkt, beg"eeît, handelt, gevóe’lt.‘ ’In het den-’

ken bestaat‘ zijn Redelijk vermogen, zijne Re« deh’jkheid;" ‘In "het begeeren' 'z'ijn'i'lìegeerings» vennogen, zijne begeerlijkheid. het gevoel zijne drift", *of ‘íijne begeerte-“naar îlust zijn afkeer. van onlust.

Het aandeel Zaan het

eerste is dwaling en waarheid." Het aandeel aan het tweede" is goed en kv’mad. “ Hetaande'el aan het derde is"lust ì’en x”or!luätÊ ‘Dwalinàg'en

w‘aarheid leiden het “verstand, 'g’oed en’ kwaad dan 'Wil, lust" en‘ 0nlust- 'de‘ gevvaarvvordingen. Zoo wordtverstand,‘ wil en daad3beoaald. “Het

verstand schikt zich naar de inzi‘gten‘van waar‘.

heid en—dWa‘lirig de wil naar de‘neigingen’tot het goedeof het kWadeè de“dadèn ’naar het ’g"e‘—î

veel van lust ói‘- onlust. ví“Het verstand moet door het ’g‘evóèlvoórhet goede, de wílí door het gevoel voor het’kwadeä‘äìle‘ handeling door" het gevoel

voor het schodnëhepùa'l’dï worden: “De mensch Wü Waarheid , kennis voor het verstand, goed voor het /

F

5

\_


(90) hart, lust voor zijn gevoel. Deze zijn de natuur: driften VYezen hunne noegen wereld

der zdfsliefde, door welke het eeuwige de menschen , zdoor zich zelven, tot gelukzaligheid, tevredenheid en ‘verge-‘ wil ‚brengen. De omgekeerde orde der alleen is de ‚oorzaak ,_ dat deze eenvou‘

dige weg den mensch moeijelijker wordt ge maakt: ‚zij verhindert

verstand ‘ het goede‘

te kennen, dewijl zíjhem, overal, in plaats ’ van het dadelijke goede, alleen-een ingeheeld geluk voorstelt, ‚en alle waarde voor het verstand

in zaken stelt, die het ware verstand veracht.‘ ‚Zij verhindert zijn verstand het ware te willen,

dewíjl zij‘ zijnen wil, voorwerpen ‚der verbeelding,‘ die geene ‘waarheid in zich be vatten , misleidt, en de waardij van het hart

in dingen stelt, die voor den Wijze niet beì ‚langrijk zijn‘. Zijverhindert ‚ä eindelijk, de men

schen, naar orde ‚i te- handelen,‘ dewíjl het groot ste gedeelte meerder lust in de wanorde vindt,

en Alewijl‘ 7 het‘ goede moeijelijker wordt ge‘ maakt, tot het welk men-een ‘pad van bloe-ò men behoorde te banen, _ Hoe is. het anders 1110-’ gelijk! Moet „de menschheid zich niet, verla.‘

‚ gen? rnoet zij, niet noodzakelijk tot op den laagsten trap; der vernedering afdalen?‘ Heeft

men niet steeds‘ de voorregten van het men‘ sehelijk‘ verstand ontheiligd, en het verstand, .

I . ‚J

" ’

Î

als


‘( 91 ) als middel’, gebruikt‘, om de menschen te he‘ derven? Zoo maken de menschen eene orde buiten God , en ontheiligen de‘. hulde van het

Hoogste Wezen: verstand, ‚hart en daad wor-—_ den bedorven , en een ieder schept zich eenen

God, Dien

tot zijnen ondergang vereert.

"‘ De natuur ‚toont ons, lioe“eenst‚emn1ig‘“alles met de schoonste schakels‚‘.aan. eenen keten verbonden Áisaî het ‘goede mctahet ware, ‚he; ware met ‘l het sc/zoone, de kennis met het goede, de waarheid ‘met- dqhjwjfl, het ‘se/zooi,

(ze met de hàndelingm. Deùnaìitiìurt „toont ons’, hoe de‘ kennis op’ de’ neigingen, de_ neigïip‘ gen op de ‘gewam-woidingeiìfwerken, jen“ gqefl; ons den“ algemeenen‘ maatstaf gder werkingen van den geespop den geest „van het, har; Op

het hart.‘

T’

‘. ’

r‘;

_

_ zij‘

Het is overtollig te herinneren, hoe- mende,’

‘ze eenvoudige "grondwetten- der, menschelijke beschaving ‘ verwaarloosd.‘ worden :l‚-wie denken ‘en ‘ vergelijken ’ kan , idie "vindt, buiten‘ ‘dien’, de nìaat van’ ‘îhet’goede_ en: kwade, ‘van waar’

heid’ en‘ dwaling. ‘L5 —

‚.

ì

.

..

’ Zedelijkheid ‚ìwaarheid ren Kunst zijn drie

onafscheidelijlsîeí Zusters, ‚welke‘ de gedachten , den wil , Yen l‘ de handelingen der’ menschen leiden, enhen ‘tot het goede, ware en sc/zoone

opvoeren, waar‘ in zij hun geluk , vhunne tevreden heid,


(91) heid , en hun genoegen vinden kunnen. Ëuia ver te denken is de

grootste gelukzalig‘.‘

heid van ‘een denkend wezen: Waar te wer—

ken de grootste tevredenheid van een Willend

Wezen: schoon te handelen het h00gste Ver—‘ maak van een werkend wezen.’ . Licht is behoefte voor het men_schelijk verstand: ge—ì Voel en gewaa’rWording zijn behoefien van het hart; en licht en warmte vindt men alleen in de eeuwige orde. Hij, die de zú(:ht naar licht ,‘ de behoefte der gewaarwording zoekt te om derdmkkexì, kent noch den menschelijken geest ,‘ noch het mensehelijk harti de dwaas zoekt beiden te onderdrukken.

Wetenschappen en

Kunsten zijn alzoo niet schadelijk, zoo_ als zij, in de natuur, uit de hand des theppers, als middelen tot de beschaving der menschen,‘ komen: het mishruik alleen Vermindert bare ’waarde: Want, wanneer de mensc'h eerst zijn be‘

lang tot 00gmerk der Wetenschap, en zich zel—‘ ven tot doel der Kunst maakt, wordt de orde’

omgekeerd en de overeenstemming gestoord;. 0 Menschen! leert toch het oogmerk uwer bestemming inzien: misbruikt de geschenken des Scheppers niet ,- die , ‘tot uw welzijn, ’uwe handen heeft gesteld. Leert den grond van uwe gelukzaligheid, tevredenheid en ver

gcnocgen kennen‘_ Hij ligt in uwen geest, ’‚ “ ’ ‘ Walk—


(95) wanneer deze opmerkzaam, op de Wenken der natuur is: hij ligt in uw hart, wanneer hetzelve deze wenken volgt. -’ Maar zoo leidt de eene blinde den anderen: de wanorde wil

aan de orde wetten voorschrijven: de hartstog‘i ten willen aan de hartstogten perken stellen.

De mensch is een denkbeeld, ‚een gedachte Gods , de schoonste letter in de_ schepping,

draagt het kenmerk der Godheid: zijn bin-.

nenste ontsluijert den zin van het woord, het welk de Eenheid uitsprak.' Deze Goddelijke

letter is alleen bedorven door de valsche trek-‚ ken der zinnelijkheid, die hem zijne oorspron— “ kelijke‘ ‚waarde

roofden,

Gesehondcn is het

denkbeeld, hetwelk zoo rein uit Gods mond kwam; de zinnelijkheid nam het weg,Ì en be-. dorf'

het door zich zelve er bij te voegen, ‘

De bestemming van den mensch is derhalve,_ dat hij zich van alle vreemde hijvoegselen zuivere, alle vreemde trekken del" dwalingen verwijdere, en weder een zuiver denkbeeld, een

zuivere

letter

worde.‘ Door

denken ,

willen en scheppen Werd de mensch, ———.’do gedachte , het woord, het schrift, het voor- ’

beeld van het oorspronkelijk ‘Wezen, Door denken, willen en handelen bederf de mensch

zijn verstand ,_ zijn" "wil, zijne handeling. Hij moet alzoo

weder denken, willen en hande—

'

len


"( 94 ’) len naar de wet van eenheid, die hem dacht, uitsprak en schreef , en wanneer zijn denken, zijn willen enzijn handelen wederom met ‘de

eenheid vereenigd is, dan wordt hij weder een zuiver denkbeeld, een zuiver Woord, een zuivere letter van God en de natuur.

Hier in

bestaat menschenpligt en mensohenbestemming: ‘derwaarts moet ons de kennis, dcrwnarts moeten

ons de Wetenschappen en Kunsten leiden: dan ontstaat die zalige orde, die aan onze kennis . regelmatigheid, ‘aan onzen wil het goede, de overeenstemming aan het

ware, en aan onze

handelingen de evenredigheid van het sc/zoone i schenkt: (laar door wordt de geest .en het hart ’ tot die hoogte verheven, welke het grootste

oogmerk van alle menschelijke wenschen is, Dit nu kan wel niet op eens geschieden: de verbastering van den mensch is te groot, de dwaling teïmenigvuldig: eer dat het zaad in den grond geworpen wordt, moet de’ aarî‘

de van onkruid gezuiverd, omgespit env bereid

Wordenl. De Kunsten en Wetenschappen dra-î ‘veredelen gen het meeste onze gewaarwoordingen, tot deze oogmerkenbeschaven bij: ons halt, makenlons ontvankelijk voor de in? drukselen van het goede , ware en sclzooìza,

en brengen ons, trapsgewijze, tot de verbetering van ons geheele leven.

Ër


(95) Er ‚is. genoeg ‚gezegd — genoeg voor-hem,‘ ’ die hetverrnogen heeft, om het goede ‚te denken,‘

ze willen en te beminnen. Voor hem, die noch " geest,‘ noch ‘hart- heeft en‘ niet gevoelt, heeft

de natuur geene: woorden, het verstand geene overtuiging, want alles , het geen tot de orde

leidt, is ‘belediging voor hem,’ die zijnen wil tot Wet z en zijn belang tot’ oogmerk wil stellen.

‘-

1“ . .

=

Eenvoudigheidlìetaamt der‘ Waarheid. Zij is het schoonste, wanneer zij in deze kleedingr verschijnt.

Ik heb haar U heden voorgesteld,

in de gansche ngtuur, zonder welsprekenden tooi, want niet de praal mijner Woorden, niet

de Wetenschappelijke kunstgrepen, om op het rnenschelijk hart te Werken2 kunnen deiïvvaar‘ heid, die ik heden spreke, belijders ‘schenken: zelve moet over den geest en hethart ze

‘gepralen: en kan zij dit niet -— wat zullen dan de woorden van eenen sterveling ver. ‘â

inogen?

_

’ Oneindige God! Gij, Die de binnenste SCllÏlllr hoeken van het hart doorgrondt 2 en ‘Weet,

hoe veel belang ik in de ‘velvnart van alle mensclien stel -_- de straal van uw lieht’ verlichte den zin , dien ik ,‚ met aardsche woorden ,

moet bekleeden , op dat hij

genen , die mij hooren ,

de waarheid

de

doe

’ liefl


(96) kennen, gelijk zij is , en gelijk zij van U zui-— ver nederdaalt! Laat ons inzien, dat Kunsten

. en Wetenschappen Uwe geschenken zijn , mid« delen om, ons tot U te verheffen, ons met U te vereenigen‚ en, Wanneer het dagwerk on—

zer bestemming voleindigd is, laat ons, in de gewesten der Eeuwigheid , dat feest weder vieren, het welk wij, heden, ter gedachtem'sse eener Stichting voor eene goede Zaak tot wel—‚

vaart des menschdoms, gevierd hebben!

1 V.


IV.’

REDEVOERIPIG OVER D

DE. ACHTING JEGENS DEN GEMEENEN MAN.


1:2’

n.

ï.) s‘

i T1‘ i

I» s"_

k-i fi?‘

(‘a ‘a’

.'

vl

T3’ ‘V

r“? ‘i-

"‘

‘La

‘Pourfaire des heureux vous occupés PEmpîre \

Astres de l’Univers, vouge "éclpt et} pour vous: Mais, de vos doux raijons Pinflucnéc est pour nous. v.’

..

r'-.'-v’

".

æ

‚“»'

|

‚ÏÌCIÌË

p

n

.

ä‘

("IJÍÊIJIJÊ

\

u

‘v’

REA-Xn‘.

I

‘II,“‚I

il

un;

Ï,

‘.l

i

v)‘.

I

35'"

.

l

/

l

l

.‘ I

C‘

J

v‘ I -1


c

Wanneer de dag, die den Vorst wordt ge ‘ wijd, een dag van herinnering zijner weldaden, en wanneer zijne lofspraak een verhaal van de gelukzaligheden zijnes Volks is’ ,

o hoe

schoon moet de morgen zijn, welke dit pleg

tig feest aankondigt.

Nog ‘is de leeuwerik niet ontwaakt rrìog zijn de nederige hutten overschaduwd, wanneer de

Landman reeds zijn bed heeft verlaten: hij verbeidt, met‘ ongeduld,‘ de opgaande Zon, en

zegenwenschen voor het welzijn van zijnen Vorst stijgen reeds, uit zijn gevoelig hart, tot de wolken: de zon rijst, verguldt de toppen der’

bergen: de dauw stijgt, als wierook , van de’ oppervlakte der aarde ‚ hemelwaarts , en, bij dit eerste tooneel der ‘natuur , verzamelen zich grijsaards met sneeuwwitte haren, en jon: gelingen met bruischend bloed , en verwelkomen , met vereenigde stemmen, het opkomende licht.

G 2

„O


(

1oo

„ O bestraal, bestraal nog lang het hoofd van

onzen Vorst!” bidden zij: tiendubbeld wordt deze wensch herhaald, en een weldadige En gel brengt dien voor den troon des Eeuwige. Vreugdetoonen ‘veergalmen in de omliggende dorpen: de jeugd, met bloemen versierd en

door landlijk muzijk ‘vergezeld , begeeft zich tempelwaarts , waar ‚stille, heilige aandacht elke ziel verheft, die , ter aarde nedergebogen, den Algoede aanbidt. _ ‚

Er zijn tijden geweest, waar in de Volke— ren eerezuilen voor‘ hunne Vorsten opligteden;

in marmer uitgehouwen stonden daar in den rij der Tempanen , en men strooide wierook op de dagen, der gedachtenisse gewijd. De jongeling trad , aan de hand zijnes Vaders , moedig voor , schouwde , met een onafgekecrd e ke oog,eens hetdevoerteeken van, den kroon droeg en, groeten door zijn Man, gretigWel— oog drong de Vaderlandsliefde in zijne ziel: heldemoed

stroomde door zijne aderen: ‚zijn hart sloeg voor dedeugd, en zijn mannelijk gelaat sprak

tot elk, die hem aanzag: „ ook ik wil waar.

worden , de gehoorzame onderdaan van znlk ‘ eenen Vorst te zijn‘ ”‚ -‘ Dit alvermogend be-Ó

sluit werd van den ‚Vader tot den Zoon overî bragt: de _ tijd verteerde het marmer: de beeld

Ëenissen der Vorsten stortten in, maar hunne

ge‘


101

)

gedachtenís bleef, in de harten der onderdanen, vereeuwigd, en overtuigde het nageslacht, dat niet de hand des kunstenaars, maar het hart

des burgers alleen magtig is ,’ de‘ deugd der Vorsten, met eeuwigen roem’, te heloonen. De dag, die aan‘ de deugd wordt gewijd, keert‘, gelijk alle de dagen, in den schoot

der eeuwigheid weder. De Godheid neemt den ‘wierook niet aan , wanneer reine _Godvrueht

dien niet doen branden: ijdele l0f_heiligt den dag, den Vorst gewijd, niet, maar de deugd zijner onderdanen.

’_

Weleer schonk men , op plegtige feesten , den gevangenen vrijheid , of den ‚veroordeel-

den genade. Maar dit is heden onze taak niet. Hij, wien de omstandigheid,‚of zijn geboorte-l lot de geringere daken aanwees, zal onze _oPij-\

\ merkzaamheid trekken.

Wij zullen de hut van

à

den gemeenen man bezoeken :. „ Vriend! ver laat uw rietendak, of uwen ploeg, en gij, eerlijke ambachtsman! verlaat uwe ‘werkplaats:

"ergezel ons ,' in uwe‘ slechte en gescheurde kleecleren‘, rnretstof en zweet bedekt, zoo als

gij van iiwéiijarheid komti I uwe optogt is plegtig: gij zijt prachtiger getooid dan "of zijden kleederen üwe leden ‘lìedekten, en’ dia-r ‘manten uw‘ lïioofd; sierden: ‘in dezen Plegtigem

tòoi, die de‘ getuigen vanÌùwè‘ Waarde is, zal‘ u‘ ‚ I b!) . " ‚_ . Ik u aan mijne medeburgers voorstellen , en G 5 uwe


(102) ‘ ‚uwe aanscbouwing zal de ‚aanspraak verdedi gen, die gij op onze achting hebt, want ik spreek voor u ,‚ dewijl ik spreke over de ach ting , die men den gemeenen man verschul digd is‚

_"Alle menschen zijn tot een oogmerk gescha pen. Toen een eeuwig Wezen ons schiep , Was de gelukzaligheid Zijner schepselen het groote doel der schepping: naakt komen wij in‘ de wereld: uit denzelfden stof van de God-— ' heid gevormd, bezitten wij geene voorregten

boven onze broederen: de naam van een Vorst, ‘van een Overweldiger, is ons onbekend: en ‘wij kennen alleen den naam van “mensc/z,

’ De neiging tot gezelligheid met gelijke We zens _deed Ù echter weldra behoeften geboren Worden: de drift tot zelfsonderhouding bragt

‘de ‘menschen

een: er ontstonden Maatschap

pijen, en, eindelijk, Staten en ‚Rijken.

‘Met de vermeerdering der menschen ver meerderden ook ‚de behoeftenzjde honger dreef

{denk rl_ìon,‘î‚'er1'ge’n tot vervolging Ïfler ‘wilde die ‚Îren aan: maar weldra Was dit niet genoeg

zaam. íen voldoende, om de menigte te ‚voe ‘den’ , en men bouwde den grond, en legde

Îzich’ toe op de veeteelt: zoo ontstonden de ‘landbouwer ende herder. w.‘ ‚

i _

Vlijî


(105) Vlijtren . arbeidzaamheid vergezelden den he‘. zigen landbouwer, en, als door eene ‘toover.

roede, veranderden de woeste streken in bek“ vallige landsdouwen: dankbaar beloonde degei.‘

pleegde akker met tiendubbelden zegen,‘ en’ de nijvere landbouwer ‘werd de schepper van zijn’ eigen geluk: eenvoudigheid en zeden ‘en’ on.‘ _

schuld volgden den ploeg , en heerschten in de nederige hutten. ‘ ‘ ’; ‚J. De ‘mensch was, gelijk de

natuurîïhem

leerde, met weinig te vreden: de heldere lucht omringde zijne kleine woning: geene vergiftig‘; dampen , die alleen tot de steden behobren’,

staken‘ zijne‘ long aan: de honger sausdeîâzijne onkostbare ‘spijzen, die hij, onder hetwgezang der vogelen, genoot’, in de schaduw van‘ wel’ dadige boomen.

.

_—

‚t “ iìjûir.”

Dit was het geluk van’ den ‘landman,’ en "de zalige wellust van den herder: maar, zoo ‘dra de mensch , over zijn- ‘ geluk‘ ontevreden‘, de‘ schat-ten der natuur verliet’, de‘ aardeïdoor‘ kruiste, in afgronden steeg, en, nabij’, aan ‘de poorten der helle ‚goud, en, met hetzellve,’ Eigenbaat, verderf opgroef, hebzucht,verdween‘ dood ‚en.hetzelve.‚» verwoesting _ kwamen ‚duwt ‚dit heílloos metaal,‘ uit" de al?‘ ‘ gronden voort, en moordlust , in’de gedaante van een. schrikkelijk ‚monster, zweefde „in îde stilte van den nacht, over de reeds bedorven G 4 vel‘


(104) velden: de zwarte rook van hare, flaau_vvelijk brandende, toorts verkondigde het‘gansche oord bare verwoesting, 'en menschenblo‘ed werd, door

de hand der monschen, ‘vergotenz‘ de landman Weendc, in eenzame bosschen, over het be“

derf ‚van den Staat en oorlogzuchtige helden beroemdcn zich op hunne dapperheid en op de oorzaak zijner tranen te zijn. ’ ’ Z00 werd weleer de menschheid geschonden:

de dwing’elanden teekenden den dag, waar op bloed werd vergoten, als de roemrijkste van hun leven op , schoon de menschheid dien, voor eeuwig, wenschte te vergeten: uit de hoopen

van lijkemechter steeg het menschelijk gevoel Wederom op: de menschen verzamelden zich Weder in hutten en kluisterden de handen der boosheid door wijze wetten. Goede mensehen regeerden de landen , en men achtte =den man weder, ‚die bij den

ploeg en bij dekudde was. ’ Weldra werden er geregelde wetten voor den " vee- en akkerbouw uitgevaardigd, en ‘ men hield den stand, die de andere standen voedde ,

niet voor vernederend. De Wijzen van verlopene eeuwen hebben dan stand des landmans, door

de trefi‘endste uitdrukkingen , verheven. Zij zochten een wijs-en gelukkig leven bij de boe+ ren , en opregtheid en eerlijkheid op hunne velden. ‘ De


(

105 \./

‚j Dewijl weelde, onregt en geweld ‘de zielen ‘der menschen, in de steden, bedorven, zoch

ten de dichters de deugd op het het arbeidzarne leven de ondeugd en waar de regtvaartligheid eene zocht , wanneer zij de paleizen

land, waar verdelgde, schuilplaats verliet, in

welke haar naam, naauwelijks meer, bekend is.

„ Gelukkige landman! ” zong Virgilius: „ bij u heerscht stille vrede , en eenvoudigheid van zeden: de rust verbeidt u ‚in uwe ‘vreedzame

woning en het loon der deugd wacht u in koele schaduwen. ” ‘ Zoo werd de man’ wederom vereerd, die,

door zijn zweet, duizenden spijzigde, ‘en zoo werd zijn geluk door de dichters bezongen: maar zijn gelukkig lot was van korten duur.

De hoogmoed dor steden’ bedacht nuttelooze Kunsten: weelde en wellust ontzenuwrlen de mannen’ 1 er ' ontstonden rampzalige weekelingen ,_

en de eerwaardigste stand werd met verach ting overladen: ‘de arbeid, die troorheenveré dienste was, werd nu een dienst voor slaven: liet werd groot genoemd‘, niets te doen’, liet ‘zweet der ellende te verteren, ondankbaar te verteren, ‘en zoo stegen’ lediggangers tot on‘

verzadelijkeiì rijkdom op’, terwijl’ zij, die hen dienden, aan hunne voeten in armoede ver; smaehtten. Het was de onregtvaardigheid te—

gen mensclien, die’ de Ìílanden verwoestte, den G 5

ellen


(106) ellendigen , gelijk een booswicht, tot den ploeg doemde, hem aan de brandende zonne of de snerpendste koude ten prooi gaf, en ‘hem dan‘

alles weder ontroofde , hetgeen hij gewonnen had. ‘Wijze wetten waren vruchteloos, den armen zijne regten te hergeven: men schreef, men gebood, maar vruchteloos: nog in onze dagen ‘wordt ‘de gemeene man slechts van enkele menschen geacht: de algemeene hoop

veracht nog altijd hem, wiens waarde hij miskent. Leert hier, o gij, die‘ den‘ geringen stand veracht en voor denzelven ongenaakbaar zijt! leert uw zelven en den geringen kennen: roemt

op uwe verdiensten: ik ‘zal u de zijne toonen: laat onpartijdigheid het vonnis over ons uitspre ken, en beslissen, wie achting en wie ver... achting verdient. Nog overdekken de schaduwen de velden, en de zon is nog verre van ons verwijderd: nog heerscht de rust in steden: alles slaapt nog:

maar reeds is de landman ontwaakt, en harde arbeid wacht hem op de velden: uren zijn

reeds onder zijne werkzaamheden vervlogen, ‘ wanneer de slaap de steden verlaat, en , de‘ hamerslag in de straten klinkt, en den ont Waakten‘ ambachstsmanaankondigt. Een warm ontbijt toefl den bewoner der paleizen, maar een stuk beschimmeld brood ‘en koud Water is het

morgen-loon des“ arbeiders. ’

Werkeloosver vlie


(107) vliegen de uren voor den hoveling, den opsehik‘

gewijd, en , terwijl de gemeene man, door de zon, verbrandt, vermoeid bij den ploeg neder zinkt, zit de minnaar aan de zijde van een lief meisje, onder schaduwrijk geboomte , en

verdrijft: den tijd met smakelooze romans. Eindelijk staat hij op en biedt ‘zijnen arm aan zijne schoone: met afgemeten tred wandelt hij daar benen, niet om God, in de natuur, te aanbidden, maar om zich te vertoonen, of den wellust te smaken.

Des middags’ zit de landman aan een’ sobe ren maaltijd : ‚vergenoegd, dankt hij ‘den Hemel voor het genot Zijner gaven, en gaat weder tot zijn’ arbeid‘, -’ Reedslang is, in de steden,

het middaguur voorbij, en nog rookt de keu ken van geurige spijzen: al, wat de smaak en lust kan verzinnen , staat op de tafel des Rij— ken, en de wijn schuimt in de glazen: uren worden versmuld en verpraat en verschreeuwd,

en, eindelijk‘, wordt gevoel en verstand onder de spijzen begraven , of door den wijn krachteloos, tot dat de verkwikkende avondlucht de ver dronkene levensgeesten tot nieuwen wellust op wekt. Nu valt de avond, en de landman‘,.sehoon met stof en zweet bedekt, keert _in zijne hutte we

der.

De herder verzamelt ‘zijn vee , en de

landman herstelt _zijn ploeg, of maakt zijn ge— reed‘


108 reedschap gereed voor den arbeid van dcn vol genden dag: nu zoekt hij rust op een stroole ger, of op den houten grond, maar nog ‘eerst bidt en dankt hij God , en, na deze heilige aandacht, slaapt bij, gerustelijk, in.

Het is nacht en stilte heerscht op de dor; pen: buiten den‘ getrouwen hond ‘is geen schep sel meer wakker: maar, in de steden, glins- ’

teren nog flonkerende lichten bij vrolijken dans, ‘ en, laat in den nacht, wordt er nog bemind,

gespeeld en gedronken. Eindelijk keert de zwierbol, van den slaap en den wijn half dron ken, op zijne kamer te rug, werpt zich, on‘ tevreden, op zijn ledekant , en dit ‘is eerst het tijdpunt, in het welk ik hem opwachtte.

Wie zijt gij, die weder een’ dag van uw leven hebt verwaarloosd: zie te rug op de verlopene uren , en bereken uweverdiensten met ‚de verdiensten van den gemeenen man,

dien gij veracht.

Hoe hebt gij, als menseh,

als burger , als Christen , dien dag doorge bragt? zeg mij, welke zijn uwe verdiensten?

Gij hebt aan den drank, aan den slaap, aan ‘het spel uwe uren geheiligd, en zult gij dit verdiensten noemen? Schaam u over uw rede

lijk aanzijn l Leer uwe pligten van den ar men, dien gij veracht: zie den rustenden land man: hoe schoon ‘is. die aanblik! hoe ‚zacht is

zijne rust! Hij heeft de pligten van den mcnsch '

en


( -1‘<’9 ) en van zijn’ stand vervuld: ik zal hem op Wekken: in zijn gescheurd gewaad zal ik hem aan uwe zijde plaatsen, en de Rede zal be— slissen, of deze manniet een, God, in verge— . lijking met u, is.

Het beeld der deugd straalt

uit zijne oogen: en dat der ondeugd staat in de uwe: o verlaat het pad, het welk gij. beè wandelt: het leidt tot verderf: en wilt gij het niet verlaten? wees dan toch regtvaardig en

beken: dat de behoeftige uwer achting waar-‘ dig is.

Stel u, slechts eenige oogenblikken,

in zijne plaats: aanschouw“ de slechte hut , \waar door winden en stormen dringen, en

die i1aauwelijks in staat ‘is , ‚hem tegen de koude te beschermen: proef „zijn/hard brood, zijne drooge spijs; laat u van. de ‚zon verbran— den; bevries van de koude, trek dan ploeg, of drijf de kudde , ‚ wanneer ‚een stortregen valt , Wanneer de bliksems schitteren, de nacht de

dorpen omringt, dedonders .ratelen en de ha‘‚ gel klettert; dan, wanneer uwe geheele klee—

ding, door en door, nat is , de ‚schrikkelijkste ‘ koude u tot in de ziel dringt, en uwe dors— tende tong alleen in morsig water lafenis vindt;

zeg dan, of het lot van ;dengemee_nen man goed is, of hij, bij; alle die rampzaligheden, die hij moet doorstaan, onze verachting ver’ dient? Is hij niet een menseh, gelijk_giji zijt?‘ ‚ Gevoelt hij de koude niet, gelijk gíj die ‚ge‘. ‘ ’

/

Voelt?


lìo

I)

voel-t? ‘Heeft liij geen honger, gelijk gij‘? —_ o’ ik ‚smeekv u om barmhartigheid voor den ar. men! —-! ‘Gij ‘hebt ‘medelijden, ‘wanneer uw’

hond, inden. barren winter, voor uwe deur huilt, en gij ‘voedt hem ‚I en gijwilt geen-me delijden hebben‘ met den ‘mensch , welke u ‚voedsel ‚geeft? Hoe‘ Weinig eischt de gemeene

man van’ u: niets ,‘ als het geen hem ‘toekomt. Bewijs hem achting, en hij is’! rijk "in zijne armoede, gelijk gij arm, hij uwe ‘schatten, zijt‘ Gij kunt ‘hemxniets geven, en‘ hij geeft ‚u‘ alles :’ neem ‘ uw goud enî -uwe ‚ edele ge steenten; sluit‘. u ‘op ‘in de zalen ‘van uwe praal

en ‚grootheid ‚Îen ‘zult, met’ uwenrijkdom, ‘nog arm zijn,’ wanneer de. gemeene man den akker verlaat rgij-‘lìebt de‘ schatten der natuur, het geluk van‘ menschen in uwe’ handen: maar hebt niets“; als "ellendige behoeften ‚ aan wel

ke uwe trotschheidiiden onverdienden naam van ‘scliattengeeftîyien die u’, ‘tot’ nog ‘toe, tot niets

anders‘ nuttig zijn‘; als ‘om ‘ de menschen ellen_ ùdig te "maken. "ËÎ <5’ “ - " »î-"‘.D‘e arme‘ begieeritlïniets‘ van

“" = ïdän‘ achting:

iìij ìis met’ ìtìîìiwòiîùïie vrèdeln‘: hij wil ellen‘ dig’ zijn yvoorîìrvellendig ‘zijn; _‘ maar ‘laat hem

Kzifrnhì"‘ellende‘“niérwgtrvoelen: is met zijn droog. btóodflvergfenoegd; en‘ benijdt‘ u uw ge‘ ‘hÌÌaadìÌnietÀìglÌj ‚met hem slechts,

mensch ,

‚nigt sihiskennen‘: ì-‘jzieï hem , hoe hij de korst

‘I tien‘:

brood


(

1u

);

brood in de tranen doopt, die gij hem uit de oogen hebt geperst.‘ ‘O welk een gruwel! is dit

het’ loon van zijnvlijt? is dankbaarheid alleen een verdichtsel

en‘

menschelijk gevoel

Speeltuig voor ‘menschen "P

een

De tijger zelfs is

dankbaar jegens hem, die hem’, dagelijks , het voedsel brengt,‘en"gij kunt‘ deze drift, die de

natuur’ den ‘1 dieren‘ schonk, ‘in uwen boezem

verstikken? vh-lriexâirl” leer‘ menschelijkheid in delage huttenyenï brîiafheidovan hemi, dien gij de ‘deugd- ‘weigert. ‘ Hoei arm de gemeene aiian ook zij , zoo goed is zijne ‘ziîelhzrgastvrijheid renïîliefde totvden masten wonen’ nog bij hem. ‘Wanneer de nacht Iu” overvaltijîfofìwanneer de

‘duisternis isiìdìetîft“v doen verdwalen ‚t zoek‘ dan

ìllulp‘ bij‘ den‘ armen: klop aan ï de eerste hut ‘aanij-‚de‘ boer zal ‘zijn ‘bed verlaten en u inne

‘ment hijzal zijn" rnelkîeirìbrood/ met u dee ïlëlii, ’en'«u“—, ‘totiîaaniden ‘morgen, de beste plaats ‘in; zijne hut? aanwijzen‘. en ditafles. is bij hem

zooi îgizheel natuur, dat ‚Ihij; ‘ vanî’ n” geene’ dank ‘daar baarheid staan“,l ‘begeertíîï a1“s“’-'gi’j Hoe îaanì dcrtstad beächaamd denkt! moetdaar ‘vindt f‘ “gij ’ ‘ zelden ‘Vzulkflgharten "’ schoon - men ‘daarr, ‘dagelijlesîgîîvnh ‘gevoel en menschenliefde spreektï en? sehrijífiiî,>’ïrnáar nooit-dezelve’ betracht.

De bedeíiênihgîdeii‘ deugd schijnt, over het “algemeen,‘alleenîìtlenigemeenen man voorbe

îhoudeiizîîdeirijke ‘leestallcen denv naam van deugd


(112) dèugd‘ in de ïboeken,‘zof ‘zíet haar op het too-ì

nèel ’en bewondert haar somtijds, gelijk m_en kostbare schilderijen. ‘bew’omlert, die, als sie— raad, prijken, maar ons eigendom niet zijn.

Wanneer feestdagen, op het dorp, de vreug— de dcs landsmans verkondigen, 0 hoe is alles

nog en hart , wanneer men deze goede men-‚ schcn bezoekt: zuivere melk en lekkere kaas

staat op de tafel, aan welke grootvader , van zijne kinderemomringd, zit; en elk’ inkomen.— dcn op het welzijn van den Vorst toebrengt. Tranen komen den menseh, die gevoel heeft, in de oogen, wanneer hij, ‚rondom de tafel,

’ticn eerlijke mannen ziet zitten, die , bij een kan bier, hunne ellende vergeten en geheel voor het vaderland leven; hunne 'vreugde.ig

"helden, gelijk het licht der'zonne: geen gemo‚r ’ fronst; hun voorhbofd:_cenvot;dig, gelijk dei.na_ „uur, is het hart, en regts<zhapen ‚hunne îziel: "moed vloeit hen door, de aderen; zij ‚zijn ge; ‚med den laatsten droppel bloeds, Voor het ‚va— 'derland en den' Vorst, op teyoll‘erren. ‚ ‚ ‚ _

Ó Broeders van het V8dQl'iëlhd’l: laat ik u‚‚om armen: ik wilhet genoegen smaken, regtscha ‚’Pen mannen aan mijnen ‚1)OGZÊII‚I‚ÈG drukken‚

„Jen van u de ware tevredenheid ;van‚het hart lee— ‘‚ ren, die de hoveling ‚zelf niet; kentl.=

‚‘

Broeders! gelooft mijz. gij: zijt.îgr00t in UW8

.-lmtten, wanneer gij} edel denkt‚en‚ handeä= ‘"'ì‘ .._

laat


(Î 115I )‘‚"‘ laawden “rijken zijn paleisybenijdt hembrìietîj llîij3‘is"de‘ ‘slaaf van zijn hart: Gij zijt arm ,‘ maar‘ Juiw geweten verwijtu niet ‘de schatten,‘ diegijfvoorwhetì bloed van "weezen en.’î‘1’îdeÎ tranen‘ 1vaìa-‘îtiîeduwen Ïgekoeht hebt. Geen ‚om ‘trouw’r den Vorst, geenî ‘ verraad ‘tegen’ liet Vaderland mhrtel-t uwe ziel-z gij IJslui-ìì

mart’ itienschuld, en kunt, ‘onbevteesd, Leen» wig voeltslapenyen, vergenoegd ,; op. dommer‘.

gen ‘der ‘eeuwigheid , ontwakenIJIn îu-wé annen ,Î_ eerlijke‘E ‘landinan’! gevoel“ ik’ mijn‘! geheel ""ge-‘

‚ rak.- IJirioashe 1‘ kunt gij den lagenstand wel veraehten ‘Ìïlzie’ enleer ‘de trekken van eeriijkò’

iièìirîkaiiùòiî’ ‘de wellust en ‘de ondeugd heett‘ ‚ hier’ "Godi ‘evenbeeld ‘ nog‘ niet‘ vernietigd:

leesîbeen’ onbedorven hart uitjdit oog , ‘enîde majesteit der deugd, met zaehtmoedigheidïver‘ èenigdfstaat“ op dit voorhoofd‘; hetwelk ûîde

ion’ heeft verbrand: zijne hand is door den‘

arbeid‘ ’vereeld.

Trotsóhe!

kniel.

voor

dit beeld: gij hebt niets als’ een‘ kleed, het geen ‘u versiert, en de achting,’ die’: men u be wijst, is achting ‘ voor uw goud. Verscheur uw kleed: verlies uwe-beurs, en îgij zijt een

ellendigë bedelaar.

-‘

=‘

3

ï

i‘ O gij, die van uwe‘ schatten‘ niet‘ kunt‘ le ven, die ‘ het ‘geld níebwaardeert, om dat gij ‚ niet geleerd hebt , het zelve te‘ verdienen,

komt ‘hier met mij, en zietì de verwoestin ‚";;..__H: ‚/

v

gen ,

‚j:r1‘49d‘


(|‘

114-

)

gen,-die de gevolgen: van uwe weelde en_ wel,

Lust zijn: ziet: hoe‚ gij, door onophoqdìelijke verkwistingen, den eerlijken man uitzuigt: hij heeft u reeds zijn’ ‚laatsten penninglgegeven, en- gij hebt dien verzwolgen, om‘eenen nieuw,

wen; te eisschen: hij heeft zijne vruchten, het loon van zijn zweet, verkocht: gij eischtj‘ nog

meer: kan niet, en zijn vee wordt hem afgenomen: ‚bij bezit niet meer, dan eene el—-‚ lendige‘. hut:: eene eenige geit , die, met haar;

melk, zijn kind voedt: maar ook deze wordt verkocht; men verstoot hem van zijn ‚land, en nu .is hij, met vrouw-en kinderen, —in_ annoede g’edor‘npeld2l hij bidt, hij smeekt ———‚ niemand, als'; de Hemel, heeft mededoge'n , en de onschuld van zijn hart moet de sterkte in zijne ellen=

de zijn. ’ ‘ ’ ‘ ‘ ‘ ‚ "Leert gij, wien de Vorst het Welzijn ‚zijner onderdanen heeft toevertrouwd, de waarde van

den .gemeenen man kennen.

Gij zult, ja, gij

moet. hem achten: ik bezweer het In." bij de

waarheid, dat elk onderdaan in den Staat een onde’rdaan van den Vorst is, en wie waagt het, eenen‘broeder te {mishandelen? Hij,-diezijnen

broeder haat, maakt zich aan jeen_’_- broeder.— moord schuldig: vaderlandsliefde behoolt‘in elks boezem te wonen, en.de vreugde te ‚heiligen voor‘ den Vorst, welke! ons; allen,flgg;neen= _ schappelijk, bemint! .> . — _ —‚. .5


V.

REDEVOERING _‚

“ ’‚_‚ „M .’_

‘-x-.‚îj 2n“‘ì 9.Y‘E%‘ .’ :==.Zaì‚.’uî x‘;ìo’ì _. 'Îf:!: ’: ‘..

‘ ‚t:‘.. aal 1210, Wij: ‚ster ’„‘2‘ 31103 ’ì_-;o“; "X :‘:. ..‚’‚

’ ‚.2 ”’L.Ïl.'.’l‘i iì ".‘=.!l " ‚ WETENSCHAPDPEN '1IJt)'ï’_;_

-.', ì‘‚„‚

.'u

OP

DE REGTSGELEERDHEID.

'_- ‘ ‚:


'

"".'

Ì

(r

Ì‘

Ï J’; ù.‚

IÓII

i}

‚Îzl (I 2‘

Hommes, foíjez humnins: c’cst votre premier devoír: ‘l

(I

soijcz 1e pour zout les Ëzatà‘, pour tout les âges, pour tour‘ cc quîgtzfeqt poigtptêtraugetg Phomme. 1 Quelle sagesse " ij u ‘ \“‚"‘_!“ ‘\‘

til pom‘ van: hor; ‚defhumanîcé? Ä.’ 31‘: l’. i‘. î"l/. ‘ÏT Α V! 1.}. n o u sgg: A t, 1


i. ‘r ‚m5 1’

-‚

6

.‘ ‚r ‘Â

ti:

'

t

‘w,’ rnrr ‘ j _r ‚

‘L

„t.“

:“‘

.‘

Ik . voldoe aan uwen last”, z,Uîge ‘."‚I _‚‘ 152x512’;‘

I . ':

iiéi ‘ mijn genadige Heer!‘

waaglìej: opule

plaats ‚te treden, van welke, ìweleelxijydeíijbe; roemdste Mannen onzer Hopge Schele’, exer

het welzijnldes’ ‚Vaderlands. , ‘spraken, „erj, man‘ ‚het Warmste gevoel doorgjloeid‘ , vin‘ den voor der geheele de bescherming _Natie , Â dender) edelstenà’ Kunstenüenîlwejtetvl; SChaPPÊn’

.

“‚' ‘îwî '‚’‚‘‚:.:;!

. ‚bi‘;

uw

tenÛvefiuisd.‘ì‘îan ,. zou ik gaarne ‚de ‚zl-Vâkllëlíiafnílttt? ‚van ‘dezenpostqbljtfla gen hebben‘, indienllgeeji hoegerrljevel

‘ïeëzelfs Yetîilllias esreûpezïhagt,„Èäbïiìftiinìj, ‘ daarom’ den opgedragen” niets ‘. eveìígáiqìàn last, volkomen!” ‚ dgjjvenëqli. ‚mag‚‚_verv_

-_

len , en aan de‘ verwaehtingengbeajntwoorden,

met welke ‚de. waardigsteMannenûzzch , in deze Gehoorzaal, “vîdilzameltl ‘

' Wfäjkfi. de

dag vordert ‚Α dien ‘j wij. den besten jler I

‘I

‘x

I‘

_ Win .

‚J!‘

‘._‘


(118) Nog nimmer werd van ‘deze plaats gespro‘

' ken, zonder dat de Redenaar, welke hier voor trad, schadelijke vooroordeelen ‘besteed, of al

gemeene nuttige waarheden , tot welzijn des Vaderlands , verkondigde: zoodanige onderwer pen werden steeds verhandeld, die het oog merk hadden, nut te stichten , ‚en de Hooge Sqhole, met hetwstil genoegen, beloonden , we‘

tlîëröìiì‘ ìaté‘, Ëitìlletfigeluk {der inensÎclieù,’ bij ‘Ëédragerwtìrjïhëbbeijit

‘ I

_‘

“l ‘

"i Zalige‘ ijreugrdé ' v"rnäiîiir 'all'en” väìtäjr ‘voor hari. teil“; wièlkélvoorllììimen ‘Vorètijïgn: het Vader‘?

ihiid ‘klopjleif’,"lielken ’ ’ mensch ‘niet’ broederlidfde ("í ‘I ' L"), ‘ “J ‘ ‘‚ giijiatten , lën ‘van ‘de waarde

,

‘I

I.

1. I ‘Wetqnschàpi

eiihgëlëâriledveííéìideringeú ‘Ëdiôidiòijgqn zijn", "vîîèlïâé"’rllè’zóig'

ilêiì vorst iiíëiîtoìífiiraclît

van 41'" lïiik’ tot het 5e_1‚u1?.„_€1é5l'_"Ë!‘ëni 1, jòîìzt“mèaììììîòìaìaeijvòiòrdòìîììër ‘ ‘p’ ‘noegen; Îjëzefgelrlgcliféh iiijijnenjîîziel‘, lilËiiirstroonidiìd”,1 ìiëttèn u "r lier - t‘; u.“ "fóitllïionvjersciirtìlikeni, voor’ ileieÎVergaÄ ‘E! ‚i '‚".‘_)' "il ÍÎ"“\ ‚. bewogenhmjj, l " Î-l. ‚. tot ‘ ""'!|‚" ‘ering op te'‚“-“Irredenhen een’

‘òitdëikterjìîttiiijjäèì’ "‘pa;‘ìììììzòèîìaììeîijìaòtonr ilïëilëtíqelllltg ‚Ìjte‘„staat/tap, i t

O?“

om’ "“t:‘‚':o Y

‘voor den

i101‘;19d’:‘Regjiisgeleeìirâäèitl,"

‘b

"‘vóôi“’li‘egt‚scliapdne Mámìòìì‘; “

gloeit‘ in hunne’ harten , ‘enjde,

‘Ìwvensch, om overvloedigen zegen voor den Re‘ " " " gent


_(’. 119‘ )‘

gent, - steniizíhunne ‚verwachting. Zal ik alzoo’ niet zoo sehoon , niet zoo verheven kunnen‘ I

spreken,‘ als de waardigheid ijyan dezen dag

‘eíscht‘,‘ ik‘ zal echter zooïsprélcïen, îgelijk ‘mijn hart gevoelt, en de ‘uitboenenling ‘Van vader‘ landslievende’ gewaarwordingen en van waar‘

gevoel voor mijne ‘medeburgers zal het zwakke van’ mijne redenen: ondersohragen. ‘ ‘ÌDG dag , op welken de ‘Genie,- foi: bewon; ‘ ’ (lering van ‘toekomendeÎeeuwen , ‚Socrates en

Plato voorthragtijde dag, op welken Newton geboren Werd, en het. crnenscheliik verstand ‘,’ ‘voor’ de ‘eerste’ maal,’ vlekkenÜÍrde ‘zon, zeën

in‘ de ‘maan ‘zag, ‘de banen afieekende, die de planeten ‘moesten ‘loopon, de» winden ‘boeide en den donder’ des-hemels dwong,’ ‘demoedig, te; gehoorzamen -‚- deze dagen zijn eeuwige

‚ dagen van‘ schande vooi‘ de‘ menschheid,’ wan. neer zij scholen‘ deden ontstaan‘, waar mannen‘ alleen voor zich zelven, en níeîävùor ha. ge?‘ ' luk hunner medeburgers arbeiddenJ-û‘ Wat is dé mensch,‘ die alle Wetenschappen bezit ‚Â en‘ een ongevormd hart heeft? Wie hij ook we‘! ’

zen moge -’- schoon hij met ‘Lamöert en ‚Hal‘: Ieij de aanviezige ligchamen ‘der natuur, met’ ‘Newton’ de lichtstralen,’ metYHalZer‘ en Bonj-î net de’ bewerktniging ‚Wen met‘ Montesquieü

‘ ‘en Mablij der Maatschappijen hare toekomen‘ ' I)

H 4


(j 120 )‘‚‚"i de. lotgevallen wist ‘te bepalen,‘ hijîverdieni; in weeiîwil wani alle zijne Wetensclìappenïkgeense‘

zins deî_._achting ijle‘: "bravengï. wanneer‘ ‚de goedheid vian gevonnd hart zijn/verstand niet -‚ ‚tot welzijn “vent ‘Zijne ‘ medeburgers doet werken. .

‘ ‘

‘Driemaal gelukkig het land,’ waar de stem des pligts, waar j; de’ liefde voor het Vaderland den jongeling ‘tot? de Wetenschappen roept: waar niet ‘het ‚vooroordeel ,‘ of‘ de ‘haatzucht tot

het maaisclìappelijk kleven ‘ aandrijft, maar het gevoel van; het-"goede ‚‚ en het oogmerk’, om het zelve, enutiigrîîínínîìe ‘wenden!’ Erzullen

Mannen voortkomen tot ‘gelúk der Rijken ‘z’ de Wetenschappen zullen bloeijen; denîoomordee len"wijken,. ‘gelijk’ dewnachtrvoon: het’ opko‘ mende moigenrood; de onkunde , die vijandin

des lichts, zal in de donkere holen ‚‚ waar uit zij‘. het bijgeloof emde dweperíj deed opkomen ‚ ‚teämg vlieden: zegen ‚en geluk zou ., ‘eiken

‘morgen , den. Wijze’ tot nieuw levensgenot op

wekken: de verwoeste velden zouden , heerlijk; ’ vgroenen ‚j ‘en’ menschlievenlìeid en gedienstig“ ‚heid‘, de gezellínnen der WetenschaPpen,’z0u+ iden elkanderen omhelzen , en ,. wuclltbaár, ‘de velden bedaauwen‘; Onwaardeerbaai‘ voor den ‘Staat is de Man, welke, geheel, voor‘ zijnìen

„Vorst ‘en zijne medeburgers leefi , de waarde .‚

der

‚ML


(121)

der Wetenschappen kent en ‘zoo lwel geheel zijn verstand, als geheel zijn hart aan het Va‘ derland wijdt: een onzigtbare’ Geleigeest zweeft, tot‘ welzijn der volkeren, boven hem, en, wan“

neer zijne beenderen eens ‘bij liet stof zijner

ontslapene Vaderen verzameld zijn, ‘weent, mis selzien nog na eeuwen, een edel loog tranen

van‘ dankbaarheid op zijn graf, gelijk” zij op den grafheuvel vaneenen Ilorik, op het kerk

hof van eenen Iíaung, en op de eenvoudige zerk van eenen -braven Gellert gestort worò

aien. -.- Maar rampzalig het volk, wanneer ene" del oogmerk, of verwaande’ trotschbeid de vor ming ‘van het hart belemmeren‘: wanneer de schoone Kunsten "van mannen veracht, en van weetuieten onteerd Wordenz‘ wanneer zij , als

nietswaardige beuzelingen , die’ ‚geen invloed op de-hoogere Wetenschappen hebben, worden aangemerkt,‘ of wanneer zij, door eene, haar onteerende, hoogaehtíng, zoo laag worden ver

nederd,‘ dat’ menige losbandige jongeling zijn smakeloos geding’ voor bare werking houdt. ‘ Men vindt zeer vele menschen, ‘die de sehoo

ne Wetenschappen‘ verachten, en dezelven niet kennen, maar men vindt er ook nog zeer vel‘

le‚ die dezelven ïhoogschatten, en ze evenwel niet kennen.

‘Ik weet niet,

door wien zij

minder ontheiligd worden , of door de verachting ‚H 5

der


(122)

der] eersten ‚ of door de spettende vereexing der laatsten.‘ _“Een openbare veraehter ’ eener. Wetenschap , die ons‘; ‚wijs ‚ mensehelijk, deugdzaam ‘îen ge. luklcigdnaakt, ‘ontrukt haar, door alle zijne

onbeselìaamde ‚beschuldigingen, door alle zijne IJergiftigedaesjmttingen ‚‘ niets van hare voor‘ hieiïelijklieidî, en ,_ zeldzaam,‘ ‘eenen van hare opregte vereerders.‘ ‘Men veracht het onverstand

van zulk een? onverlaat‘, beschouwt hem, als menschen, die, met eene on chheid ‚ ‘de algemeene stem verdragelijke trots gevoels wederspreekt’, en , —de1‘‚ Rede en‘ des; met onbesehaamde lippen , ‘eene waarheid las tert, die door de ontelbare ìverdedigingen van

een vijand der

roem , in de îafgelopene geleerde eeuwen , Ilaren

wordt vrijgesproken. ’ O konden ‘wij ons, ‚in die tijden, verplaat‘ een, welke ‘onwedersprekelijke bewijzen‘ ople— veren van

_

_

‘Vetenseliappen ‚op het hart, de" zedenlen de daden van voorname Mannen uitgeoefend heb ‚ben‘. Konden wij eenen Cicero ho oren SP1‘€--‘

ken, hoe hij‘ Rome ‘verdedigt ’ en aanklaagt: hoe hij, van het war e vuur doorgloeid , mu re

‘geert , dan weder‘ de uitbarstende vlammen van en Vaderland aan‘ ‘zameniweringen ‚uitdeelt‘, De orde , die in‘ ‘den ondergang ontrukt“ l zijne N

'


(

125

zijne Redevoáingen heerscht, de goede smaak, die ons L verrukt, en’ het vuur- ‚zijner uitdruk-ì hingen, het ’— welk roert, îwegsleept en over‘ tuígt, zijn de gevolgen der schoone .Weten-î schappen ‘,'—aa‘n welke hij‘ zich, van zijnejeugd aan, had" gewijd. ‘-- ‘Zullen wij Plinius, den lofredenaar ‘van Trajanusî, tot‘ hare verdedi ging’, laten optreden , wat’ doortintelde zijne

ziel ‘met werkzame’ gewaarwordingen, wanneer hij‘ vooìhzijne ‘vrienden sprak?’ Wat gaf kracht aan zijne’ gezegden‘, ‘wanneer hij ‚de zaak der verdrukte christenheid verdedigde, indien het niet de tooverkracht der beschaafde Wetenò schappen was, door welke hij het hart en den ‘wil van den Vorst aan zich onderwierp ? Deze Plinius welke de vriend ‘zijner vrienden i was,‘ de ‚onderdrukte onschuld verdedigde, en

jvoor‘ de regten van den _mensch , in ‚de volle‘ Raadsvergadering, sprak -1—- welke geen‘ eigen. belang kende‘, en geene trotschheid, dan „de trots îvan ’ òeenen ‚regtschapenen Man , deugdzaarn en menschlievend te zijn:

deze Plòiijilts,

welke de ‚welvaart van Suetonius, als de zijne, beschouwde,‘ Martialis ondersteunde, Calvina aan het verderf‘ ontrukte, en Corellia ‘groot ’ _moe'dig’ behandelde -‘. welke , op zijne kosten, ‘>

s

-‚‚ u

‘i “’-'{") ‘Rolling ‚hísteiteùjtïsm. <x_x‘1.‘;

Leer


< 124 > ‚naar Coma‘ de Gddîùméllg. en zijne ‚wel '

idkunde stichtte,

‘jn van zijn Vaderlandzocht‘: vereerder der schoone

Wetenschappen .

zit is er meer noodig,

om dezelven tot hare grootheid te lverheífen, enhare waarde geheel te gevoelen’,- ‘dan aan

denken ,— welke door haar werd, ‚Plinius te , en het geen zijne natie en de na wat hij was

komelingschap in hem bewondert? Ik zou on‘ " s Vaderland ontee—‘ eeuw beledigen en on

‘ren ze , wanneer ik de Oudheid nog verder moest intreden ‚ om de schoone Wetenschappen} te

verdedigen. Men behoeft g

eene bewizen nieer‘, ‘om . de’ l en dezer Wetenschappen

heiligheid en de ‘regt te voldingen. Rome’ en] Athene ‚zijn hare be- ‚ schormsters: de ‘Cieeroos , Caesars, Catoos,

Pompejíòssenen Luculzzssen waardeerden haar '_op ‘de hoogste prijs‘. de Socratessen , Platoos,

‘Âlcibiadessen vereerden’ haar , en ‘de roem der geleerde Mannen , onder elk volk , is’ haar

‘werk. ‘ Langs welke andere wegen zijn , in de Addisons, de Clar v Engeland, de Popes, kes, de Newtons ‘ en Miltons tot hunne groot‘

‘heid gestegen? Waardoor verwierven zich, in Frmïkrijk ‚ Racine ‚' Destouches , Montee‘

911191‘, Diderot, de ‘Rousseaus, en Boufom zul


‘_("ì25 ) ztilkeÖverdiènsten‘? en ‘ waardoonnaderdengïin Duitschlqìzd’, ‘Gellert, Cramer, ‘Jerusalenv’, r ì i

Lavaieijijwflesrzer,’ Jacobi ‚uennïnog Îvele‘. ah‘. deren der-vereeuwiging ‘h’! “ ‚ a‘ ÌJ i‘ .'.'‚"J3;l ‘ Het sclìoonegedele’ en ìgroote zijnjde voor‘ werpen‘ der ‚sclîoone ’ Wetenschappen z.’ menËelien-ï. kennis en" ‘beschaving - van

‚IJhare uiÎtdruk-‘ì

se1en‚"_î mienschlievenheid’ ",‘î ‘I vriendschap, dank‘ baarheid îvadeìvlandsliefde ,‘ heldenmoed , engîwaij;

re eerzuoht‘ bare‘ gevolgen;

Hij"dus

‚haar,

veracht“, îmoetïlïiaar niet kenneny of welj het‘

beeld derYGodheid, in de zielen vanegevoelige‘ menschen‘=gedrukt, ’I‘net strafbare; îéigenzinnig-r; heid’, kwgadaardigymiskennenq f’) ‚ '34 ‘‚;u;‚;‚‘‚„‚.,‚ ’ Wanneer ‘ìwijvechter ‘Oiïïiläiellkfllydwe ‘velen;

de „schoonè Wetenschappen geringschàtten , ‚en,‘ met’ ‘verachting,’ bespotten‘, dan ‚kunnen ‚ wij ' waarlijk niet anders‘ denken‘, dan‘ dat de ‚ruin‘; achting voorv

Wetenschappen’ moet. onh’.

staan uiti de veikeerdebegrippen, welke; der. zelver ‘valseheì vereerdersùdoen. geboren „wat. den. Het is, ‚derhalve, n0odig,—1lat ik hier

ovei‘ ‘breedvoeriger’ verklare, <eer ik totmijn hooijddoèlwoverga: want zooìik ‘niet eerst alle’_’ tegenwerpingen ‘heb ' opgelost, zouden ‚mijne bewijzen/gvoorf den invloed der. sc/zoone‘ We...

tenschqppen op ‘de Regtsgeleerd/ìeid weinig gddeinîw

‚‘ ‚

v.

u .‘‚

‘n94;

Men‘


(. îzû ) . ‘ Men“ ‘bespeurtyì ‚sedert eenigenìtijîlgîìonder de jonge

lieden ‚ ‘eene’? heerschentlb ‘igìeiging ‚w‘ om

zich aan ’de_ sehoone. Wetenschappenïîïte, ‘wijdenî. liunne denkbeelden hier‘ van ,‘ ‘eeliteryzijn zoo_.

onregtmatigjL alsmhunneî poging-m-met het doel ‘dezer Wetenschappen’ strijdig‘ is. v‘ Men’ Wil‘ een’ ‘zekeren üoon geven ‚—’- een ’ zdogchoemde lief‘ hebben der letteren’: zijn: De,‘geleerdhtìid‚îderï Iíîeeste jonge Hoeren bestaat ‚in tijdschriftexi en. éenigeî nieuwe werkjes, op-‚openbaie wan delplaatseii, teijlezen , en de titels .’van ‘nieuwe

Boeken te weten: zij verzuimen ‘het Jwezenlijke zdo‘-wel ‚ als deî vorming lmnner; halten Eene smakelooze , en ‚rîdaarbij , ‘îeene. ‘Qmegtyáardjge heoordelìixigyeene onbilìlijke‘ Înanien’, ‘om; hunne gdleerdlieid teetoonen 1-,‘ en mete-‘ìden Godsdienst

te ‘spotten; is htínne‘ ‘geheele Wetenschap , ‘en het îgeijolgü daaxvanìììis‚î‚ de‘ ‚IJneraohting Êidel: eerwìaandigste Mameúwdie‘ zij allen ‚als ‘ìwaanwij-î,

zang besehouvvenflïen’ van‘ iwelke de jnngeling; ‚ echter, door ‘denìvòmgang, ervaringùen ‘wijs heid moetlleerèn. ìïlìww ‚ìmh ‘a’: 1“;‘ sijGod verhoede, Jîot‘ ‘Welzíjnî vanijiansÎvader.

l-aiid ‚3‘ dat _ ‘dezegi romdom zicheêwoedende =, g pest het’ hart van‘ onze “beste jongelingen-‘Êqiet aan

’ taste’! ‘O ‘ïdat”’dnn‘ Lieverde ‘ oude’ ìwájsbegeerhe

herleve ‚Men‘ de‘ „sohrikkelijke die _ ._ ‘J! eenen

dweepztxeht,

Cartesius ’ bande , ‘den

ge“


(m) gen Wolf: geboodjzijne

‘Învede stortemga òîtiaiggi; eden; al‘ ttij-zvgeaenmgvgederij

wanneer 0a Yëdärlëtldiêlfièhââ ramde basmqlë‘;

om de menschelijke ‚gemoederen, ting. bevrijd1 worde, welke

Srgìägrqet

‘tsìloaze wiishopfdenan Oneeeoalieaîäiìwaze‘ ‘veeà

pen Yëtlmdeìl is vult. ‘ d?vast. ‚Immelîsaavaapaar‘ staat de:.sc1ìe0as;’Wet‘ìIìseeaIJPeeIJ4fi jongeling‘ HGÌÎFÄQR’ ‘Ämdfiïgëngìblläbil Ovmrmeesteììglîluîibb?“ ûareetmatige‘î‚ area? ‚‘ .’

‘Ier =ieuei wardeneaûehkindeîäpal YèìîSPildì

- 9n=ìuwe—.vena‘=t1ti‘‚=a‚’ 0 ‚qnesìlekëes Yatilqrleiiiê uwe velwvaqhtíneraaaìwe vaalstéîèliaye is» veer eeuwig„ verdweqep-êfiwaal‘ ifzîldìqîìcdëeò.

’_ welke ._de‚ Wetensphappen bgzitejjdie de Staat van hem eischti?’

verdedigtttliraìjijîgiqenxvan

denîvvrst aanhetlíaf? Wie-‚ze1-.’‚"1Ì1“1‚e‚‘3‘aregts7 ’. zalen ,_ de zaak ‘ der ondenlnlpktepwhepleitenn‘ en wie neemt de ellentligenpjti‘í ‘zijne lmédeá

wanneer «muntte ‚beulelínaen, ‚îhtìtc 11111051. i165 ’

iongelíng‘ lìedqrvaa hebben’ ‚welke‘, als ma’ van kunde , in dat karakter zal verschijnen, welk het Vaderland vanïhem verwacht wanneer

‘een’ eeliik veleiaaeelingen‘uitiïitaoepunt’ de 4

schoone Wetenschappen ‚beschonwt, zoo yerdieij

. nen zij niet alleen verachting, naar ‚vîerwekken afà

Stîhuw t de droevigstegevolgen zullenbare uitwerkî selen ‚zijn, _Welk eene ellendige, rol zaldc jonge’ ”

ling


(’128‘) niet ‘spelen’,’ wanneer"hij ‘het: tooneèl ‘làl‘ betreden ‚“ waar op‘ de Sïaäî“henï ‚tot ‘hnrger—.

lijk'e Verpligtlngen ‘en"wérkeäàinlleden roeP! ?’

Hij zal ùee‘aa eerdeù1eagïînäaùi‘ zijn "oordeel zäl‘ gebrekkig" zijn en de zwakheid“van zijn’ï geeSt 'venndbn’: zal willèht’ispreken , maar geen stof ‘ hebben, ‘deWijl ‘li’et" liein“’äan"gevloel zijner “ziel‘e "óntbreekt.’ Hij" deri last van? ‘ï:enenl gewigtigen al‘b‘eid ‘z’ijne’ schouders’ dragen , en— weldraj‘onder dehzelfvenÎhezwijkeni Wij Weten wel, dat hij ,‘ doof-"den‘ïùítw‘ìndig'en

schijn, het oog der menschén,’ ’ ’ee'nigen tijd; kan bedriegen,‘ maar een‘sbhérpziëiì‘d oo'g' Ó’nt’

dekt spo‘edigl’he't‘ ‚ellendig‘i'lí’l’è'ed waar mede hij zièh‘ tobít,"eni dit oóg‘lëP‘r’éekt verachting

'm’edelijdenuit. ‘Eer y‘en roeit} zijn”, voor altijd,

voor’hex‘h ierdwéhen, en ,’ Schoon‘liij’ook tot’de hoogste. Ï>IJgerlijke waardigli‘eid’ïopst‘ijg‘e, znl—‘ lén’ hem "echter zijne ‘éig‘e‘n geWaarwordin gen Zeggen ,j‘íldt deze eer en 'dez’le roem hem_ ‘ niet Behoort, en duizende Stemmen‘zullen hem,

den thî’l‘zijnci“ grootheid,‘ toeroepen :‘ gij 'z‘ijt“'onwaardig‘ (Zen post te bekleeden, dien

de Vorst u: heeft toevertrouwd, dewijl gij de bekwaamheden niet bezit, die ‘het ambt, hetgeen’gij bekleedt, Óan u vordert .' jde tra nen van duizende ongelukkigen schreeuwen“

over u om_wrake, want zij vlieten over ‘uive’

*"‘

orz—‘


( ‘129 ) iêeieijkeid; Schrikkelijk nioetjde2e -stèm ‚in‘ de oo’ren der" genen donderen ,‚ ‚welke zich zel_é

ven' inoeten verwijten, den tijd bunder jeugd, nutteloos verkwist, en den naam ‚der schoonè

Wetenschappen, op deze wijze, ontheili‘gd te hebben;

_

.

1

„Wanneer ik van de _schoonè .Wetensohappen spreek ,’, versta duidende

daardoor geenszins die onbe,«

kleinigheden , waar

jonge lieden ,‘,

aan zich

vele

verkeerde begrippen, of ‚uit

liefde tot lediggang,‘ overgeven: ‚maar ik versra

daardoor, die Wetenschappen ‘en_ pefeningeng" Welke het gevoel der menstheid in ons ver"

Ìneri: die WetenschapPel’i ,‘ Welke het verstand soberPen, de verbeelding verlevendigen, het ge‘.

heugen met de_ kennis van VCIG ‚zaken verrij-S ken, zonder_Welke men zich, noch tot de God-J

delijke , noch tot de menschelijké Wetenschap Pen, no_ch tot openbare, ‚noch tot huisselijke

‚bezigheden, boven het, middelmatige, kan ver— hefl'ei1: ik versta daardoor , met Geiler-t,v die Wetenschappen, door wier be0‘efening w‘ij hel der licht, grondige kennis en juiste ‚inzage‘ . verkrijgen in alles, hetwelk tot een regt ver"

‘stand der oude talen, en de zeden van alle tijden behoort: Welke ons bekendmaken met de meesterstukken’ der Dichtkunst en Welspre—

ker'xheid, en ons in den geest en het schoone‘ I‘

vmi


(‘50) van de oude' en nieuwe Schrijvers, door lezè’i1‘,‘ nadenken en navolgen do‘en indringen, ’ en de.— zel‘ven eigen maken; een Wetenschap) welke‘ mis met een Vliorraad’ varf s€lioene en‘ nuttige‘ geVGe‘lens ’u‘itmst,‘ met eene merfigte van leîen-J

Ílige beelden‘ versiert en met de schatten ‘van‘ -

(alen ien gezegden verrijkt :’ welke ons w‘á‘ar,‘ ‘na‘auwkeurig, Schoon' en ‘juist leert denker‘1' ‚

en verstaanbaar en levendig spreken; leereri ,‘

invallen en het mensehelíjk llarl; treil‘eù .’ eene’ _Wetemchap‚ welke, door Bare uitoefening,' ons

‘hart’ met gevoelens Voor de‘ugd en rcgtSchàpen -heid, ‘-en’ onze ziel Imet het edele er'1’ ver Îhevene vervultf welke ons tot weldadige ‘ en

-nuttíg‘e burgers maakt; en, onder dezen na‘am ,’ versta ik ‘ee‘neÌ Wetenschap ,‘-‘Welke den groot ‘Sten 'invlnèd‘ op — de Regtsgeleerd/zeid moet

’l‘1ebben.“ ".‘Híj", Welke in ""‘Îde Regten ‘ .‘Wil’ studeren, en,‘ ‘- iì'a’wil« zijnee1'i‘ hart,“ man tot wm‘den,Îzicli zelv‘e‘n” ’diei’ fiietden zeätr. Vaclerlunde ",’-, nuttig zal“zijn: ik zal mijn hart voor 'iie

„ teedere gevoelens Vormen7 zoo—dathet zelve het " „ onregt d‘er verdmkt’en‚ als ‘lietî zijne, gevoe—

‘„ 1e: ik zal“ niíj ‘met eenï: Ìée'n’nís’ verrijken, ΄’ Welke deze Wetenschap vordert: en het‘ ge.‘ „‘ heele veorwerp ‘mljner‘ berimejinge zal het

‘ ’„ welzijn vanmiyìen Vorst en van mijne 1nedebur—’ 1 ‘ „ gers’ C . ,

\


‘(. í5i“ y ;; ‘g‘érîs” ‘wc‘zeú‚ „

"zeg ik, Welke, ’ín

ziji1"hart," dit' nièt_‘jitot zii’:h ‘ze'lven 'zejgt,lwah« iieiêi‘Îlìij dit belangrijkìröcirhé‘rhen lieePt én’ de. Scholen i‘eí‘st:' ‘z‘ie‘ ai" Van hkì‘t”delikheeldj

om een Begtsâèleerdè"ié worden waiit’ï vúíg‘ belang is’.2íjn oo‘g1nerk,’ en” zijn vlijt’z’al \hem tot lc’e 'niet sti‘af'van de‘ steiii zijn volgend deä’j'aligt‘s} levenniet zijn._—Ì dè:‘ihherlijke“

ijvertnígpiiig der‘ deugd

’de lièflë"iqi

Vaderl'and‘jot de‘ ‚Wetenschapjìen roept ,” "verlate"

het pad, 1ìa welk‘l‘ìîí’îijòaäòaû‘; wáùù‘"hiòû”òni . äelir'k‘ ïzij‘n‘eì‘ ‘me‘clebuligers' zalî’zijhe

voltooijen. ’_Het Vadeflanìd"röejit ellgieìi‚“jong‘e—"

1îùg‘ -, “ welke zich ; dei“ ’ Ììegfsgeleeidhéí’d” wijdt; toe 5,“ Jongeliiig ! overdenlì Îhet’ b‘ëlàh’g"’ván’ hel:=

;,-“‘ïverkî,jjhòû wò1kî‘g’ìî’òùder‘nòeîùt =*’_sitùaògr h_ie‘t' _,*,' uit eigenbaat': niet ‘,"o‘ní dat liet de"móde is ,-“‘ „’ ,',' Akademie’n het ‘ainbt vanterù"w‚òií béz‘òeke'ri "Va‘d‘er:,"’ v’venseht_ ôf, om“ te ’ver—‘

,,‘,‘-', binnen Weinigc iiìaar Studeer“ jaren rvenvaeht uit" liefde" “i voorweder; vu.v‚vv\I‘u\:

maar ik vei‘vvacht u’ eenen M’a_n ,’2 wien‘ ik het welzijn mijner Ìiiedhbu’rgers kan me vertr'ouwen: welke in staat is ,‘ Régt'eri van den‘ troon te handhaven, en moedheei‘t

„ ook den laagsten stand", Wanheei" zijne ‘2jaak „ ’regtvaard’ig is’,‘ ‘\voor ’den Voijst tê verde—‘ ,‘,‘ digcn!” ‚’ ’ ‘ ‘ "’ ‘ ‘I’2 ' . Deze


(

152

Deze zijn de vemachtingen des Vaderlands' Van den Jongeling, welke zich

aan de Regts"_

geleerdheid wijdt, en hoe zal hij aan deze ver-f waahtingen kunnen voldoen, wanneer\zijne ziel

niet, reeds van zijne vroegste jeugd'aan , voor de teedere indrukselen van menschlievenheid Vatbaar is geworden? ‘

Een jong mensch , welke naar de Hooge“ School vertrekt, moet niet alleen de voorbe— reidende kundigheden bezitten, maar ook ‚de bekwaamheid, om dezelve uit te oefenen, wan-« neer bij , met roem, de Hooge School betre-‘

den, en haar, met eer, verlaten wil. Geschiedkunde moet zijn verstand verhelde—‘ ren, eene grondige Redeneerkunde zijn voor— komen verheffen , en eene goede , gezonde Ze-’ dekunde zijne zeden verzachten , en zijne ver— kecring aangenaam maken‘ Het is zeer betreurenswaardig, Wanneer men

zich op de hoogere Wetenschappen toelegt en de beschaving verwaarloost: wanneer men zich aan de Wetenschappen wijdt ,- welke ons tot Staats— mannen, Regters of Zaakverzorgers moeten vor—’

men, — en wij niet geleerd hebben, mensehen te zijn. Hoe zullen wij de Wetten, grondig, kunnen bestuderen, wanneer wij derzelver ge—

Schledem's niet vooraf Weten? Hoe kunnen wij Zeggen ’ dat Wij de Geschiedenis kennen, wan neer


(155) neer bare kennis ons hart niet ‘beschaafd en onze zeden niet verzacht heeft‘? Hoe is het mogelijk, dat ons verstand licht over de duis ternis der Wetten zal kunnen verspreiden , wan neer onze ziel onvatbaar is voor de indmk

selen der gevoeligheid ?‘ Kan men zich wel vleijen, de Wet, op elk voorval, duidelijk te zullen toepassen, Wanneer wij geene menschen kennis bezitten, of wanneer het ons aan ge

‚noegzamen voorraad van‘ kunde ontbreekt, om onze Mederegters van de waarheid en de regtvaardígheirl der zake te overtuigen? Elk regtschzìpen burger moet, met tranen in

de oogen, den jongeling. aanschouwen , welke, op de Hooge Scholen, het geld zijner Ouders, nuttelooswerteert, aldaar eene reeks van jaren, zon der zich te bekwarnen, doorbrengt, en , eindelijk , als een weetniet, zonder gevoel, ondervinding en zeden, wederkeert. Plaatsen wij nu dezen

mensch , met een aantal Wetten in het hoofd, maar met een ledig hart, in eenen post, dien hij begeert, dan zullen zijne daden krachtiger

bewijzen zijn ‚ dan alle de bewijzen eenes Rede naars, dat de hoogere Wetenschappen, zonderdo Wetenschappen van het hart, als niets beteekenende

dingen moeten geacht worden —- Plaatsen "wij hem in een Regtbank: hij moet over het goed en het bloed zijner medeburgers vormîssen:

I 5

komt‘.


_‘( 154 )‘‚ "‘

;k'ent „komt deer‘.\_Vet ‘eene‚niet, twijfdaqhtige die hier opzaak moetvoor, toegepast ‚ worden: ‚nu ‚zal de voorspraak van eenen voor—v . namen man, dan weder de vriendschap of de ei—

. genliel‘de -hem beheerschen: hij zal wanen naar de Wet te oordeelen,. en hijoordeelt alleen naar zijn hart, het welk hij niet heeft leeren ken—. nen: nu zal hij de zwakheid zijner ziele ver. raden, dan weder zal eene al te sterke ge—

strcngheid hem tot onregtvam‘(lige uitspraken vervoeren. zal steeds de speelhal zijner hartst0gten, en van allen zijn, welke van zijne

zwakheid, listig, Weten gebruik te maken, -— Laten _wij hem , als zaakgelastigde , de reg_t. vaardígste zaak verdedigen, het zal hem \aan gegrondheid in zijne voordiegt ontbreken: zijne tegenpartij bedient zich van de onduidelijkheid zijner uitdrukkingen, zoekt de zaak, door ver

‘ warring, op de lange baan te schuiven, en de ongelukkige. partij wordt het slagtofl‘er‘ zijner onkunde: terwijl, daar en tegen de Man , die zich, van zijn_e vroegste jeugd aan, aan de

schoone Wetenschappen heiligde, met een hart, het welke het edele en groote gevoelt, met

grootheid en ‚zielekracht,‘ het ambt aanvaai‘t,

tot het welk het ‚Vaderland hem roept. Zijn ‚ geest, gesterkt door de Schriften der Ouden,

en zijn verstand door hunnc grootheid ‘g_e-’

voriird


(155) vormd, maakt hem bekwaam voor alle bed!’ij»‚-‚í ’‚ ‚

ven. Zal hij, welke de waarde ‚der menschen-‚y ‘ liefde zoo dikwijls gevoelde', het vergenoegen van eene eddsnoedigé daad zoo dikwijls smaak»:ë te „hij eene treffende uitdrukking zoo dikwijlsî

van ’teederheíd en medelijden doordronga’n was, zoo vaak,“ door verhevene voorbeelden , iaot‚r groote besluiten "Werd opgevoerd ’-- zal deze Man ‚ in den Raad, een omegtvaardig Regter,î of, in den Staat, een haatzuchtige Zaakverzor. gei kunnen ‚zijn? Zal‘ de Maii,’welke, in ges“— durige:verkeering met goede Selniften,‘ de kunst

heeft geleerd, alles, wat groot en edel is ,‘ teì gevoelen, niet altijd dezelfile zijn , of hij dan, zaak der verdrukte onschuld, in de pleitzaal," verdedigt, dan of , voor de handhaving ‚den

Wetten, voor den troon spreekt? Kracht inì zijne uitdrukkingen , en waarheid zullen zijnd» ‚ taal vergezellen, ‘en‘ de moed:der regtsnhapen—‚

heid zal zijne handelingen ondersteunen. Men denke alzoo’niet, dat ‘de ’sehoone We’‚‘

tensfixappen voor den‘ Reg‘tsgeleerde onnoodig zijn —- neen !- hare geest moet eens, zijn ge—‚‘ :‘

trouwe gids, door alle de verrigtingenÌ des leì-ì vans, zijn:

moet ons voor de viersehaarÎ.

leiden, en de ‘ belangen van den Staat vergea

zeilen, en, in— elke’betrekking des levens, als.r

Regent‚_ als. mderda‘m‚ alSìbll.rgel.’“dcs‚ Vader-’‚ 1

14

landsè


(156) lands , als burger der wereld, en in der eeu-;

wigheid volgen: en waar is eenig ’ voorval, waar eene omstandigheid teontdekken, welke

geene goedgevormde ‘ harten van mensehen eischt? _ ’ Driederlei soorten van beroep, welke echter. van elkander onderscheiden zijn, wachten den Leerling van Themis aan het einde van de

loopbaan zijner Studien. Hij wordt geroepen , om, naast den Vorst, de zorg der Regering, en de Wetgevende Magt te handhaven; of hij moet, als Overheid, de ‚burgerlijke en gereg—ij

telijke zaken beslissen; of, als Zaakgelastigde, geschillen, voor de Regtbanken, bepleiten. Elk van deze standen vereischt eene bijzonde‘re oe-_ fening en werkzaamheid, alhoewel zij allen zich op eene algemeene theorie van het Regt gron-‚

dan , maar elk van deze werkzaamheden ver— eischt vorming van het hart en stelt de kennis der schoone Wetenschappen en de betrachting hater voorschriften op den voorgrond. Welke menigvuldige ínzigten moet de giest. van eenî‚Man niet bezitten, aan wien , gemeen: schappelijk met dan Vorst, het welzijn van den

Staat is toevertrouwd! Hij is eene drijfveden, die het geheele werktuig van den Staat in he; weging brengt, en , aan alle krachten, hare

_ Werking geven moet; hij behoort alle die

h‘adî-‘z"


(157) krachten te? kennen, om zijn ambt, Waardig? diglijk, te bekle_eden: hij moet alle hareïwer-î kingen kunnen beoordeelen , en , tot deze

moeijelijke bezigheid, zijn verstand met de noodige kennis voorbereid hebben. Zoo veel echter, van de zijde des verstands , en het in‘_

zigt van zulk’ eenen Man gevorderd wordt, 200 veel, ja nog veel meer eischt het welzijn‘ van den Staat van‚zijn hart. Het is onmogelijk, een treffender beeld van

een’ Man te ontwerpen, welke, in de hoogste \Vaardigheid , aan de zorg van eenen Vorst, om volkeren gelukkig te maken, deel neemt, dan de Kanselier Daques3eau ontwierp’; ( *) Dit beeld is zoo volkoamen uitgewerkt, en zoo leer— '

rijk, dat ik

niet onthouden kan, hier ee‚_

nige trekken van het zelve af te teekenen. „ Meer geboren voor het Vaderland , bedient zich

deze Man van de plegtige oogenblikken, waar. in lhet algemeen belang heni met roemrijke keetenen bezwaard" heeft, als een oíî‘er, niet al— leen voor het heil, maar ook voor de onregt vaardigheid van het algemeen, Het algemeen

welzijn is zijn eenig doel: zijne jeugd heeft voor hem geene genoegens , zijn ouderdom geen rust: hij houdt dein dag voor verloren, /

/

In lt€t Weekblad: N0rdìsck_er dufìckpr 1ste Band.

1_5..

OP‘


(158) op welken hij niet voor zijn Vaderland heeft geleefd , en , daar hij zijn’ roem alleen in

den roem zijner medeburgers zoekt, zoo is ook het getuigenis ‘van zijn geweten en de bewustheid zijner roemruchtige bedrijven alleen

zijne belooning, die hij in den naam van een eerlijk man zoekt. Hij leenígt zijne hoogheid door bescheidenheid, en zijne bevelen door be—‚

zadigdheid: hij verschoont de zwyakheid van het mensehelijk hart, en, gelijk de deugd, in zijne houding, vertrouwm‘i vindt, zoo sid‘dert de on— deugd voor zijne ‚ blikken, De eeirzncht voert geen gezag over zijne ziel: eene edele nede-î righeid ‚van hart;.v0rsiert zijne uitmuntende deugden, welke de Natie in hem bewondert; Deftig, maar vriendelijk, treedt hij voor onver heft zich tot beWondering der 1ncnscheri. Hij

doet g0ed , zonder uitzigt op dankbaarheid, en ’ Verheugt zich de onbekende oorzaak van vele

gelukkigen te zijm' Hij voedt geene gevoelens, die niet der Wijsheid zelve waardig zijn: zijn wil is de wil der Regtva&rdigheidz

spreekt,

gelijk de Waarheid spreekt, en handelt, ge lijk de Wijsheid handelt: ‘Hij heerscht, gelijk de Rede gebiedt, strait,gelijk de Wet straft, ‚en vergeeft, gelijk God zelf verge‘eft.” —- Ziet daar het verheven begrip der pligten van hem“,v

Welke. bestemd. ’_

‘ ’

voer. liet. —Weleiin d..cr "91—. ‘

:

keren


(159) ‘ keren ‚te arbeiden.

Kan er wel‘ iets schooners,

iets volkomeners, en, met meer majesteit, ge

zegd worden, om ons hoogere begrippen van den invloed der schoone Wetenschappen op de Wet gevende Regtsgeleerdheídte doen‘ verkrijgen , dan deze Man, die het beeld schilderde en het zelve

roemrijk verwezenlijkte, ons hier ‚geeft? Da

quesaequ was de íjverigste vereerder der schoo? ‚íne Wetenschappen: het lozen der oude Dick ters was, naar zijne eigen verklaring, de hans togt zijner_ jeugd, en gevoelige Sohriiten waren zijne uitspanningen na volbragte bezigheden. Door zoo te denken, werd hij bekwaam, alle

Jplígten der belangrijkste Staats- en Regerings

posten, die hem werden opgedragen, met de rijpste inzigten te’ vervullen‘, zijne waarde ,

door zijne deugden, te verheffen, en aan zijn Vaderland, in de verbetering van orde en in de zainenstelling van nieuwe Wetten, zoo dienst baar te worden, dat het twijfelachtig is, of

Frankrijk daar door grooter voordeelen , dan of de Kanselier daar door meerder roem ver‘ worven heeft. l‘ I Maar niet’ alleen bloote voorbeelden leeren

‘gps, welk een groeten invloed de schoone We’ tenschappen op de Welgevende Regtsgeleerd‘ ‚heid gehad hebben: de Wetten zelven , in haren ‚oorsprong,‘ overtuigen ons hier van , ‘zonder dat “H1 ’‚)


(rio) ‚wij genoodzaakt worden , wijdloopiger te zijn , en, in onze eeuw, Mannen op te

zoeken,

welke in de hooge posten, die zij bekleeden, vereerdars

dezer Wetenschappen waren.

Weleer vloot het meh_schelijk leven, in stille en vreedzame bosschen , daar henen , en de wetten en zeden werden, door herders, ge— zongen.‘ Natuur en mensch was het voor werp van alle Wetenschap, om de gelukkige

voorouders uit de ervaring’ , en niet uit boeken , te leeren kennen.

’\Vie‘de natuur, wie de

mensehen niet kent, is een dwaas, al had hij geheele boekerijen

doorgelezen

folianten

Elke Wetenschap

gevoed.

en zich met grondt

zich op de kennis der natuur en der mensehen. Die deze grondwet verlaat, begeeft zich op

een’ dwaalweg‘, en zal, in plaats van wijsheid, de dwaasheid opzoeken. Hoe meer de mensch zich van de natuur verwijdert, hoe ongelukî kiger, hij wordt: en hoe meer een geleerde de natuur verlaat, hoe meer hij zich van de

wijsheid verwijdert. De schoone Wetenschappen leiden ons op tot de kennis

der natuur ‘en der mensehen:

zij zijn zusters der Wijsbegeerte, en deze is de steunpilaar van alle Wetenschappen. De Diehtkunst verliest hare schoonheid, wanneer het beeld des Dichters geene natuur is; en


(141) en hoe zal hij, wanneer hij de _m_ensche— lijke hartstog'ten _ niet kent, kunnen leer’en ;

trefl‘en en, bewegen? De Regtsgeleerdheid ‘zel ‘ vel, bijzonderhjk de \Vetgevende , veronderstelt deze ‚grondwet: want haar voorwerp zijn de Wetten: en de wetten zijn, volgens ‚Mama‘s—‘ guieu , in eene onbepaalde beteekeni5,— nood

zakelijke , en, uit ‘de natuur, der dingen ent? stane , verbindtenissen, die daarom natuur en

mensehenkenùis veronderstellen. H

En ,. wanneer wij‘ ook de oude Wetge’vers,‘ naauwkeurig , beschouWen - wanneer wij Mer—" euriús Trismegistm‘, in Egypte, Mines, lezzcus, te Creta in, Griekeland, Pythagoras, Lieurgus Charontas , te Sparta en ,‘ ‚_Draco en Salon; te Athene, Wetten zien‚gg—

Van , dan ‚zullen

natuur — en m’en‘schen«

kennis, in hunne verordeningen, aantrefl‘en. _‚ Waren de Wetten van Licurgus niet de oorzaak van den roem en— van de grootheid der Spartanen? ’Zij waren onoverwinnelijk,

Zonder helden te zijn.

Bloedige oorlogen,

verlorene gevechten konden hei:

niet

verij

zwakken, zoo lang‘ de inwendige ve1‘bindtenis de steun van hunne grootheid was.‚_ De Man, welke , voor zijnen Staat ,- eene bestendige duur zaamheid schiep —“ Welke de_‚ dieverij, _met het, wezen der, regtvaardigheid, de ‚strengste ‘ “- îsla ‘«

\_


!.

(142) losbamlig5te‘drífien Êíavemíj met de ’ met grootste de ‘grootste Vrijheid, mati‘gheid ‘e'Ì1‘

wist te vereenigen,“ moest “een Man zij1i:,: die" de ’naaúwkeuîigste menschenkenn‘is bezat ,' aa'n’ Wien de ‘werkíng ‘der_ ziele ’‚op’ elke ‚zeìììiw" Bekend was , en welke de’ verborgenste‘ neigingen “van het ha1‘t , door eene scliepP’end‘ver’inogela , tot

gehoofzaamheid aan zijne Wetten Wist te brèn.= gen. zonder Enkennis zou der het‘ook natuur welenmogelijk “der 11nens‘che‘n,‘ nuttige Wetten te geven? ‚Hoe vele’wíjèÌieíd woi‘dt er niet Vereis’êht,‘ om de‘ maatselìapijêlîjkè’

’dcúgden ’te ‘doen bloeijèii’?““ "wake “1geaù‘ìa van het níenschelijke ‘harfi_ v'oì‘dert’ nièt’ de veiligheid Winden Stzìat_, om de"; rondoni“lîern' 'Woedende, Ondeugden te begrenzen? Nu‘ moet

de ‘Wetg'ever voor het ’gèheele’ li’gchaafn ," f(‘1àî’ì‘ voor een enkel de'el waken: nu moet

’voor

de uitwendige vcílighe’id’ ìan het Land ," dan” iroor de inwen'di‘gè‘ zor'gen: nu is het voedsel ’; de arbeid, de bekwaamheid ,‘ de gezondheid der burgers "het voorwerp zijner bemoeijirigrèìî‘;

dan zijn de Godsdienst, de opVo’edíng,’ ‘dtí‘ïR’ëï fensehappen en de goede zeden zijne Lezir"“= heden.

Deze ‘ onderscheidene

betrekkiùgéû',’

deze 200‘ dikwijls strijdige Werzaamheden ,‘îveìbn— ‚ derstellen de diepste inzigten ‘der genen, Welke

"

de ’Wetgev’ende‘1Regt5geleerdheid

deel'


( ì45 )‘ v-Ëet is uitgemaakt, dat

eenvoudigheid

duidelijkheid het ‘wezenlijke der Wetten zijn meetenr maar” ook dit Wezenlijke' vo‘rde‘rt'lde’ ’ kennis der; schoone Wetenschappen van. ons .:.

ivant ‘e€nvijudigheid en duidelijkheid zijn hare. grondre'gcls;Ì ‘ Niemand ‘ zal ìoritkennen, dat.’dé,

Geschiedenis? de beste bron ‚der Wetgeving voor, een ieder nij’,’ welk zich-“op ‚de. Wetgevimdc Regtsgeleerdheid toelegt :‘ Want “de Geschiedenis

leert ons niet alleen de annleidende oorzaak der Wetteny; maar ook hare werkingen op ‚de zeden: deriVolk’ere‘n kennen. —4- Van hierìo‘0k dat , der Wetgeve‘nde Regtsgeleeî‘dheid, de Dicht-ï

kunst onontbeerlijk is: in haar toch ligt‚;de" zé

deleer- der’Óuden, daar

hunne Wetten,

ii1 lied‘e'ren, afkon’digdeni- De Dichtkunst ismet de Geschiedenis, naairvr, verWant ,. Want aan de’ overlevcriúg van de Dichters der O.udheid heeft de Geschiedenis den róem‘ haren Helden te dan— ken‘. Het was de Dichtkunst,‘ diede menschen

dit woestijnen tot gemeenschappelijk -genotïriep; Door haar ontvlamde de _"moed en de dapper—ar

heid in ‘de adereri' der Helden: de bosséhen‘

weergalmden’van‘ hare za‘n‘gen, en. eene heilige aanda<ìht ‚vloeide in den. Stillen boezem‘ ‘_v‚ai1 eenstemmige harten. ‘-‘‚5De ruWe ‘Duitsclìer_zzelfg

door de zon verbrand,‘‚door zijn konden—‚lucht;

atreek gehard, gevoeldcî hare ‚Stem, en“stieaf‚‘ ’

door


( ‚144 ) door Hefmanna rlier getroffen en

aange-ï’

spoord’, Îno’edíg op zijne velden. Heiligheid van zeden, eerbied voor

God;

en verbetering van het menschelijk hart Wareu' steeds hare onderwerpen: alle Soort van Go—

dicbten kan ons dit bewijzen. Onder de leen— sprenk (Allegoríe) van eene belangrijke daad Werden geheime leeringen in helden—dichten omkleed. de 0de bezong de belden—dader! van groote Mannen en wekte tot navolging op. Het Tr‘eurspel toonde de gevolgen der

misdaden en de .belooning der deugd: het Blijepel en het Schimpdi‘c/zt moesten de belag chelijke zwakheden verbeteren:

het

Treur—1

dicht stortte tranen op het graf van‘ eerWaarL-‘ dige Mannen en het Landdicht bezong de

Onschuld der zeden, en het genoegen van het Buitenleven“

Deze — naauwe verbindtenís

der

’ Dichtkunst

met de Geschiedenis, en bare werking op het

hart, overtuigen

ons, hoe noodzakelijk de

Schoone Wetenschappen, 1’1it hoofde van hare

nadere verwantschap aan’ de hoogere Weten‘_ Schappen‘, voor den Regtsgeleerde zijn, zoo wel voor zijn verstand, als voor zijn hart.

Die

zachtaardige indrukselen ’ van zedelijkheid , die zij veroorzaken, dat stille. vergenoegen,’ om menschelijk te handelen , het‘ welk zij


145) instorten, verheffen den Staatman eerst tot zijne grootheid: dan ziet het Welzijn ‚des Vaderlands, al het zijne, aan ‚en zorgwxldigheid voor de‘welvaart zijner medeburgers is zijne bezigheid: zijn stand heeft voor hem geene waarde om deszelfs luister, maar alleen daardoor, ‚de—

wijl hij gelegenheid heeft zijne medemenschen_r te helpen, en, in eenen ruimeren kring, zijn,

Vaderland nuttig te worden: bemoedigt de deugd door invloed: Hij is de beschermer en verdedigt de verdrukte

Hij handhaaft en zijn aanzien en der ongelukkigen onschuld: zijne

grootheid kent geenen hoogmoed, zijne zacht,

mqedigheid geene vernedering van anderen: is mededoogend, zonder î;zwak te zijn„.en regtvaardig, zonder strengheid;»‚-‚ Ziet daar het

afbeeldsel van den Man, welke aan de ‚Wet— gevende Regtsgeleerdheid deel -‚neemt, en_ zijn ‚ hart, door de schoone Wetenschappen gevormds' voor edele gevoelens vatbaar heeft gemaaktîî_

De eer van het Vaderland, de liefde van ‘den Vorst, en de belooning God roepen den‚ jongeling op tot navolging ‚van, dit voortref’ felijk voorbeeld. _ÎQ ‘kondet -‘gij, wien,‚ door

de voorregtem van ‘uwe geboorte, de wegtgt hooge eereposten geopend _ is, en} die! nog,

gelijk‚.de:lboomenv in eene kwekerij, tot hooge verwachtingen opbloeit , dit beeld , metonuitwis‚eh—

K‘

bare’


<î ’me

u"

)

:'12 m n‘eì mptanten, en mogt m wade vor

nmg I'W‘_’ m:e gemger' IÎ".‘ van 2a zie: 23521211 evn’: ’î‘1‘Î’î'r‘ìgten van-dé :ì “en! vordat ook lmìàm de Man van adel mgfäefi— mmìitrìgmiení ’ateiîîdxm, dan

mg_

de Staat- in! regt. van hem zijne

‘äír ‘El” Ë:‚t ’Ïe algemeene 1e‘;*mt wìenèr. R‘m‘lîàt‘igî.‘ Voorouders en aan: wie afir.mú

der (leng—

‚à‘3 nu ‚na \’xìrîai‘ìzenz zijn deg “’enis— 151 i‘:‘ ‘eih‘îmîten van degenen, die voor ons nzáa:nsg geene getuigenisen der deug—

4e:rm hen.dieze erfifcn: zij zijn deheilige erfe nísm . die ons, eiken dag ‚moeten herinneren ‚dat

ie Stan! alleendem gsd1enken aan buitenge— m YËIJËGEÍH! gaf, en dat

dus ook legt

heek. van lmme nakomelingen de besdierming ìe ver’waehten, welke een gevoelig hart, door edele

verheven, zijnen mede—

niet mag weigeren ‚ zonder de regten v-m den mensch te krenkefi‚

Ongemerkt heb ik

"

bijna van mijn oog

merk verwijdud - het is naoäg, dat ik tot

mijn hooídoel wederkeere. =' ‘ ' « ' Ik heb, tot dus verre, van den invloed der

‘schoone Wetensehappen op ‚de \Vetgevende Regie


‘( “î41 3) Ììegtsgelee‘rdbeíd gehandeld,’eà , door voorbeel‘ den , getoond, dat de schoone ‘Wetenschappen, 'zob wel van de zijde = des’ verstands ,‘ als van die des harte, den grootsten invloed o'p'"dezèl‘ ven hebben: er Schiet” mij‘ alleen‘ nog over";

hare‚ werking op de be’oefenende Begtsgelèetd heid aan te wijzen, onder welke klas‘se ïvvij het ambt van Regters en Pleitbezorgem"‘(ì‘* jí’of 'zaakgelastigden‘ betrekken.

""

'

""’"““"

GeleËrdheid ,‘ oordeel; regts‘chap’enheid en‘ ar— beidzaahheid ’r’noeten de ho’ó‘fddeugdeù van een’ Man zijn, aan wien' de“ Vorst het amb't'tol‘ive‘rL ’ trouwt,- om ‘ over het goed _“en bloed’ ‘zìj’ne‘r medeburgers te' beslissen: ’ " “"

‘Kon ik, in dit plegtig‘oogenblik,‘alle’ bur— gers van mijn Vaderland rondom núj“IVerzame‘ Ien; ik zou tot hen zeggen’_iiï‘Het is_ Voor" u,

voor u alleen , dat

"spreke: ’ik “wazig

het, voor "uwe goederen , voor ‘uv‘ve "vrijheid,

voor uw leven te Spreken, en“ wie uWeí‘zbú,

met onverschilligheid ,— Äì_íníj” aanh‘ooilen‘

naam

zijt gij -‘nog ivrij: uw"gèïük eii ìnt’ré Îgôedeî‘en ’ schijnen veilig te zijn: máàf"hìör’gîèn ‚" ‘ini‘sschién, zijt gij aanklager of beschuldigde" ’:‘ iílissèhieú”is‘, ‘

in oogen’blik een ‘ijWèrfl‘vijandeii‚_jverfi_ zaamdit, om u'“in het‚“ verderlit_é stìii‘ted’lrtlilislse'hïen ;

_

‚‚‘-ìì ;Í;‘fllïì‘rëm“u ,‘)ì.'î0 f|il_’ I‘"".;;,’I‚' l . ..î

( ) zldúokatmk

K2


(148) stelt eene Lage(zamenzwering uw leven in ven—

d_enking , en misschien_ smacht gij, daar gij heden‚npg ‚vrij zijt, morgen in keetens. Gij zult (‚voor 1 Regters; _moeten verschijnen , _-.- ‚ ik ‘derzelver beeldtenissen te. ontwerpen ,

gelijk,Îbet uw; welzijn vordert, en welke de Man, rqernrijkp, kan navolgen. l\íogt goddelijk. vuur, het welk dan waren. Re— deriaa‘r ontvlamt, en„de krachtigste taal, die _ei‘geps ìop het ‚wereldrond gesproken wordt , elk (mijne; ‚woprden‘ bezielen! îjn, kon ik eenen _God‚,„op deze plaats,_laten treden ,. dan zou ik _Ijllepi smeeken, dat Hij, ‘met de stern der onwe— defstaanbaarste overtuiging, den mensehen zou

toeroepen , dat ‚een Begter gevoel en mensehcn liefde moet bezitteng ‘ _ _ — . <„ Gebrek, kornr_ner‚, ellende en rampspoed zijn ‚_de „ongelukkige lotgevallen van zeer vele men’

:sellenaop dezen aardbol.

Wolven stonden nooit

;tegen.‚wdvcn op, om elkander te verslinden, mp; w_el_ manschen tegen menschen. ’_ De Ver

_lei_ding‚‚teggn de onschuld , de list tegen het

‚Y9l‘Ë‘QWFQ ‚ het geweld tegen mágteloozen , dron— _gen ‘de men_schen, om Regtbanken op te rig

_teu‚„| lp)q_pnderdrukte zoekt aldaar hulp, de ;R9°’dlijfl‚ell_îlfä‘ ‚bijstand ,= de îvervolgde redding. ,;Z‘_‚Íj moeten de orde , den vrede, de veiligheid,

de rust, de eensgezindheid, de goede trouw, het ‚


<‚ “9‘ >“ het; ‚geloof ‚en‘ vde regtsclnaperiheíd handhaven.’î

Hoe moet ìu de Man zijn‚ aan-wien-‘ de Staat den’ pligtoplegt, om dit ambt te—ibekleedenî?‘ ’-’-=‚ Vorming der:izielens heînînoodzákelàjker, dan»; buitengewone‘geleerdheid.‘ Het‘kan’ nooit genoeg‚ . gezegd, nooit genoeg herlniald“worden, dat-een, _‘ Regter een menscheni — vríemi moet zijn: ‚niets(zal‘Î

zijne oefeningen‘ meer bevmvlerenyî niets zijn ge‚}‚‚l ‘ moed,bij de venhoorén, opmerkzamerqniets‘zi’jneî’ > _

1útsprakenìreg’hvaardiger maken‚‘:‘ Wat zalíhenìi bewegen, ‚uit eenen hoop’ van‚ibestoven papieren , \‘ het geschil vnn eenen behoeftigen “tot het voorwerpû‘. naanivkèurige'onderzoekingen te stellen,{ indien ‚het‘.de‘ menschenfiefde niet is? Wat zal.'— zijnî bant tegen het amenschelijk-aanz‘ien , tegen.

nietige voorregte’n, itegen de. arglistigb€id ‚van! licdrieg‘ers’, welke zoo ’vaak de regtva:_ardigste ‘ zakhn weten te verdraaijen ,’î=beschermen, in dien het de mmschlievenheid niet is? Sommige

bedrieg'mìé zullen, met gebogen rug, zijne ei-î genliefde vleijen , en zijn ‚hart tot het voordeel van ’bnnne 'zaak pogen te winnen , maar, door

menschenliefde bestuurd ,’ zal - bij doof voor ‚die; stem zijn. Sommige Grooten zullenhem,’ door hun aanzien en invloed ‚ voorspraak en hulp beì‘ looven , ‘rnaar‘hij zal hen , p’nVerschillíg , aanboo

ren’ en alleèn:de regtvaardigheid der’ zake raad plegenz-m'jne,’ het hart ingedmkte, neiging is, I‚ “ K 5 het


(! 150i I

het ‘gellik van‘ anderen te bewerkenìfderzelver

ellende‘ te ‘werem, zoo‘ vele goede daden te ‘verrigten , als "hem mogelijk is, ‚en daar in , zonder ‘eigenbelang; maar alleenî door de zui

verheid van

gggîìvveten en‘ de- toegenegenheid

van ìGod, ‘te “volharden, gèvoèli’ ook dan’

‚Welk eenî wellust

edel hart-niet‘, wanneer

hij“‘der_-verdrukteonsehuld ‘en der geschonden Regtvaardigheid, in ‘weerwil van allekabalen ‚ is-"te-Î hulp gekomen,‘ en hij ‚totzíclrzelven‘ kan zeggen’; „ Ik ontmkteden ongelukltígen, door’ de’ spoedige bevordering zijnenregtvaardigeza’ ke, ‘aan de diepste «armoede-z

ik ‘beschermde

den verdruktenwtegen de gebreken‘ ‘der menseh’ heid, en ik verdedigde de onschuld in bare boeijen , en beveiligde den ‚Staat,‘ door wijze straffen, tegen de misdaden der booswiehten. ”‘. Gevoel en goedheid van hart worden, noodza-„q kelijk,’vereischt, om den ganschen ‘omvang de

zer heilige verpligting te bevatten. Het is een’ onontbeerlijk vereisehte, dat men eenen jonge?‘ ling, welke eenmaal een Begterlijk‘ ambt zal bekleeden,l van ‚zijne vroege jeugdî af ‚voor de

teedere indrukselen der mensehenliefdeÄvatbaan maakt, ‘_ “—““’" ‘ — ‘ì ’ . ‚ Denkt niet,‘ o‘ Gijmaan wien de opvoeding van den adelstand is“toevertrou'wd! —— denkt

niet’ dat men‘

een Ridder te vennen’ 11.001 dig


(151) (lig heeft, het medelijdemle

Laat hem‚_weenen, zoo‚

te ;verstalen.x

de . eene traan de,

andere voortdrijft ,. wanneer

îongelukkigen‘

"ziet en van ellendigen -hoort.„ Het kan balsemr voor zijne wonden zijn, wanneer hij „in zuren,

van angst, en in‘dagen van ballingschap , bij zijne geliefde _rnedemenschen een gevoelig.hargt vindt.’ De heiligste pligten, ‚welke de Staat u,‚.‚ín de opvoedingder Jeugd ,‘ oplegt, eisschen„vqn u,

dat gij_ uwe voetlsterlingen,‚ spoedig, met de mensehqnliefde bekend ‚maakt,

Bezoek; met

hen den_î rampspoedjgpri ,_—‘in‘é’ zijne hut‚:„ toontî_ ‘

h_‚en , hoe „hij eene harde; korst beschimmeld.— ,_ brood , ‚ onder zijne hongerige‚kinderen _en‚hunne‘

bedrukte. moeder, uitdeelt, en. zegt".henîgï dat‚ deze man van dezellde stof is, gelijk wij zijn: toont hen dan bedelaar‚en den lammen„ en,

zegt hen, ‚dat zij, tot hetzelfde oogmerk"îyûn dan Schepper zijn geschapen , gelijk

‚( „en

dat zij slechts, door de uitwendige. gedaante en toevallige omstandigheden, van ‚or‚r‚srgr‚ijn„en,r derseheiden :‚ bezoekt met. hen de lkt_2_rlg;hqveIJ ,. en leert hen vroeg, dat ‘de duurzaamheid van.

het hoogste geluk alleen Van den‚aanstaanden afhangt, waar op de glans der wereld,. gp‚-‚‚ lijk de roos ‚verbleekt Îen tot stof wordt, Wan“ neer, door dit alles, het hart van denglongeîì

ling getroffen ‘is‚ ‚en de beachûuwíIJg—‘rwJ.-de‘ ellendesdej‘ mgnschen’hem diepe wonden.älëëtj .‘

"__„ì)

K 4

dan


yëfiwte verminderen ï‘ Zegt

‘eênijtijd’ zal komen, waar op de Staat hem tot ‘

al roepen: dat hij eens

“ hêläùlmht opäûbare van verrigtingen ‘z eenen Regter zal bekleeden, en

"

' ‘ of het ongeluk zijner mede mìenschen van zijne uitspraken zal afhangen‘. dat ‘

hem eene onontbeerlijke ‘behoefte is , ken‘ ‘ ‘ "n eigen halt te

Bënitfen-‚Iìn dat hij daar toe nooit zal geraken, ’ ‘ Wetenschappen niet

—. h] i’ Ei‘ zal een

‚ -‚-’ k’ . ‚ ‚

_

.‚

jku zullen pogen te overweldia hart voor de valstrik’ gen, ien gij uw eigen die de eigenliefde iult mbeten bewaren, úîizal îspannen. ’De onrogtvaardigh eid zal, on der"‘het’ mom der Geregtigheid, tot u rìade’

iiöhdenÌ der prakti

‚ "’_ ’

waar in de listen en

i‘: “ ‘

en gij behoort den moed te ‘ t. " Q v’ ' ’

“ i j ”

_ ‘

ifè’ ontmaskeren: een uwer beste vrienden zal een‘ onregtvaardig gedrag voeren, en Üjj zult eenen _ onbekende tegen zijne onregtvaardi

e ’ eischen moeten beschermen

Gij zultv uw

z, in‘ den Raad ,‘ zeggen, _ en ‚het ‘Jgë Voelen ‘Van een’ ander" zal het uwe‘, ‘in ‘ ‘ door‘


(

155 )‘

doorzigt hebben‘ het en 'jui‘sîíheid,‘overhe'fl‘enfi‘ uwe te veninderen , ‘of‘zult zal de tij hettiofler ‘van; uwe trotschheitlworden? Alleì

deze onregtvaardig gevallen zijn ‘znllen“u , indien voorkoinen‘, menschenliefde en gij‘u niet"

lîezieltë ja indien zij; dè valt de

’ ‘verlaat, ‘ dan‘

de ‘Wetten beslisseîi ‘niet

meer, maar ‘anéèû de Ineeningèn’ derfniénslcheni"

Deze ‘zal’, ‘devyijl

wijzer ‘wîrj zijn‘, ‘a; aan’

(lelijke leaeiwììeìvweû’ vellntellìmellwzijne jeL: gen‘ verdraáidehgevbelens

naar geheime: oognierkeù ,‘ ‘deze’ ‘,"

": die en,"

eigenbaaí;

gene,“‘uit viiiendsòhap ,‘ envvsieaîjlìììi’ Önvená’ schillígheid ‚'

lilàist

gevoelen bij;

vallen , wanneer ‘d‘e‚“‘stenlll‘ling“‘lpl; ‘ hen komt.’ ’

‘Alle Ïhartstogten sluipen in jen’ overweldigen het hart eenes‘ onbedachtzaniim ‘Regtcrs, maar geene ineerder, dan trotschheid en eigenliefde. Deze veroorzaken dat kunstige verdraaijen van de Wet in duidelijke gevallen: men‘ ziet (Ie zelfde zaak, te’ gelijken tijde, op ‘eene geheele

onderscheidene wijze, aam‘ de uitspraak des‘ Regters zal’ heîrgevolg zíjnergoedewf slechte’ Redeneerkunst,’ of‘‘ de werking zijner gezonde’ of “bedorven beginselen ‘zijn. Onschuldige par tijen’ worden“ de “slagtoEers valsche be-í glippen of zijner hartstogten, of der ‚trotschheid

vaneen bijzonder gevoelen. De Overheid houdt ‘

K 5

eene


_’((

eî‚‘—".=‚‚."‘*.‚‘=.1"îî‚~‚ì’

)‚ì

arde assen‘, ‚van ‚de nu’! w“

"Ëáieiîiäeiwëässìasséeiiììîeiy ‘na

1-‘ mäilìsëltëèdìfiësíîlîîvan àlïillelìâlìlíge. „eenw ’ ‘{îf?r?9l“°.e‚_î‘i&’8:äl%‘1

dziuflllëlldrfiëllläesäïl

zanîeîîîùsteanq.‘ ewîìtîeiiîaî

«Ëensavmeam K

t

sgègtlliii’beSsëÊìnÊi-gle‘ilìegnnlìsiiaegseìieewaîea zilifieâuîgllîìí èìdgl Slitíföx “M!

‘ìsiaiitslìrîkîes ai-äisafiilt seáael ‚han- ’ "aarden Reateìîivvaîaaîvltìaemìviaiìdîaîlîaìéa

"ierlaat hefiiìäîietòîtvak Yiaweaaîbiimslei‘ taan‘ he‘! „êlîtijfìasëfinnälfilìäîilìaììíiùillijzìûip ‚hËË ‘Ëbenalë; lslesîalnîîìn ‚îeensaîksîësleea ‘aanhang

Staat’ af’ ‚als ‚efiaisîiînrlïiìsai Ìllidíléîlggiììilim waar‘ donkëìêûîïlllïäll:i1salnSË51qtÊH:’—a.‘Dé ‚hQSÈv van ‘ dan ‘HËHSÎËWQTÎFÎFIKQJËÎÌLËFËËËS saai hartie en apevniìnd‘, ‚ziiùì‘. Ieisdaada en‘ û niet "ïeiiuîieaali- ba‘e1ì‘‚=‘‚ì‘ii_ ‚zal ’ ‚steen, wanneer derwetde straf,

’_

vordert

en’ met tianenîiaûîïe ‘wecîrîîwîîxbfiterins Wenst schen, èooktwaiiîlsaìî’ dé rgËïÈìgteÄineî-aîîioediik schijnt. -‘ Alrslanibtenaajr, bonwnian eerste vîishslìisâiiîhîòïïii Yalìdsgwìaids derùhìaa de“ keîînen’‚”díè‚moî anë‘ aleageaìaliii n! vaan de 0pvoeding,‚.{!5oorr_ de

‚zeden,

van’ dan ‘Lëndmaël Polgëunìlîess Ziieilast vee‘, lígten 7 ZÌÌÜJÜWÌÈGYGI‘ 2

äëlïfirmelì Ëllprí‘ 90.‘

..“.-“‘‚‘o‘.".’3 asimo-ij-i 2.‘; ‘m h’ A

‚ Zoo


(155) Zee veel vermogen de schoone Wetensq-nglî-ìij; ’

‚dezelven, pen op het‘ vanhart eenes vroege fiegterslè ‚wanneer ,‘ hglefih ‚ beoefend; ‚tot deze gróotheid. Yaneenen mensch; kan hij 0pstijgen._ Heltï is Lcíxxìlyrtexj pietìgeqgegx

aan vopij de Regters sehoongiwelzensghpgfgen ‚‘ dat zij, -inl__hnn"ne‚k Êéwiljdjiìcbëegé} jeugd,’

zii‘ mpfìtelì‘ 991ì"1e_le‘."fife9i41g‘» ‚in 11611’. ledigen,

‘äsì’, welkîmèaìnî bezighedqn‚„l‚ìsèîjì‚ ‚pyqrllîtefiìaì, Yopmeîtteînf‘ “ ‘.‘1"".”.’ ‚nvlrxîrrr ’_‘ÊH‘;‘;Ì“‚?‘_’."‚‘‚"‘»‚ -"‚‘„{’‚3

;î’Daä‘?1ijkâ‘ìh‘î.îÄ‘?FÎghFÌ‚4 ..—wpìîsltòò’îìwoonm‚i‚eah ui‘ deze; ‚aëvyûasiîûhùwijtsîêûî‘éÊnÊîìî?kË1‘#‚~êIJvËîî sèhilligheid.’‚‚‚‘l_âsì‚ì‚—îîan 1.18 .‚IPÊ‚ÄÌËÌIÈÌQQ’.CËRÎËQFÊQË‘ËÊ

de ‚nòodìgsij enîsìijkîaaijìhîirl JRÄÜFFÈËËJQ vìîîäke ‘lflzelîrev tqchijîèëijfl èw-Êgînî‚äì.aagî helîîng.‚‚‚î‚vìòq, gns ‘vordfirhy. ‚WAÎÌ ‚‚ ‚VYQËGIJ ‚JÏÌÌ r ‚glq‚njdlggeíìj Qndîîrvinëiflää. det» Zelfs Z9kf1ijlij.’,Wfl1kQ.den gteräij.

Ster‘ indruk °P- ÎQIËZË ’ zifilîòg‘ bijdden ‚ 1 qqûìlijjlbegfi haling de ÌkYÊËhF Yën"1e11ìîÌ?4FÌ‚1PÊ1SIJ9P. ‘Qnzeijgeij moederen ìzeijliezen‘ ‚ De dgndexî‘ îoltì, ‚ngîgpî‘

Schillig’ over Fnqlìschâëëîhëäe?! ‚‚ welke ge; Woon ‘zíinz-îhfilîl-t?‘ hqûren’.ù‘.daaî‘ hij hnm„‘‚‚<.1ie zijn gelu 91„ voor he; ‚eeigtbhòqgt, vnn ‚ doet ter aarde storten,

de Jgqgg:

ling v°‘°" he? eerste gezígt yáììvìsn ‘Jlíik’ ‘Ëerïî wijl hij l zelfs ‚r naderhandòijflîgpfleàî, ligcharnen ,’ gnversclìilljgg,‘ ontleedt , en, ‚grìlè‘‚Guinee_s1.’;11=11_d1íg“ì‘g

va“ ‘hodächfidels e“ Van gfirdêleìîììòbíi ‚d‘? Pëëïhä‘: lamp‘, flvaàlíggîi ‘IS’ “ 12e gefyijòpqtg _ verzwgìkjì ‚g‘; in‘


(155) >

Ìndlukselen‘ der dingen, en zij

het,’ ih velk

doen "zonden; ‘schadelíjle te“ worden ZLinaiii“?

alleen bij de "Regters ‘hier. "na ‘ÌËÜIJìrgËìgËLj ‘iaailijk voor’ "den Staat en ‘den ‘burger, wáiiïf ijfèéäde ‘Regter aan zijn‘ ambtlgîíìlîrobn ‘wordt.’

(‘iewoonte rooft iïden‘ ijver het"’nadenlëen'.—’ ‚Goed en bloed “blijven laltíjd‘ de" Wöorwèrpëùf‘ vänïde" strengste naîvorsching: ' nöoit ihogèn zij‘?

deirl-Regtèr oiiverscliillvigaijnîzullen héîií‘ echter onverschillíig worden ,_ wanneei-"hij ‘niet ,’

dagelijks‘, zíjiieigewâarwòrdf " ùùspîfvòkù, en ‘ dat ‘gevoel sleijlls‘: Îdiiel’ òùzw ‘

‘,‘ het” welk,

íirfzijne ‘tìdèreùïusagìììì ‘ te sluiînerenl-‘Ë

v“in; menschheid ‘aan’ síddéìfën? en alle ge.’

voelige ziel‘ te’ ‘rùgwlìavòìr,’

‘ aantal menschen , “niet ‘ijskoude ‘ljkerstaalîle ‘ihar-‘ì ten , ziet verzameld,“ ‘welke vëiipligt ‘zíjn"-0ve'r” menschen teoordeelen‘: vwanneerieen’ met’.

\ dezelfdìronverselìíllige stem; waaiïïmedeì îhij"; . t’huís’, zijifbelliehíllli om een ‘flesch ‘wijn vraagt,‘ dezen tot verlieìirllverklaring‘ zijner ‘goederen ,‚ genen l tot de ‘gevangenis, en wederom een”

ander? tort‘ ‚den dood ‘veröordeelt: en‘, daarna,

gerust zijn middagmaal gebruikt,‘ als”of er niets voor de menschheid ‘ilgeschied ware‘. ‘ ‘Wieken,

weer onverschilligheid heerseht,’ die opmerk- ‘ zaamheid , welke’ het gewigt der’ zake vereischt èirdat naauwkeurig’ ‘onderzoek ‘verwachten, het welk altijd‘ zoo noodlg 15, om’, gegrond, te nr‘r_


’r57 l.) mrdeelen ?,.Men. kan wel, me)tijver, met ‚ge;

voel, voor de v‘jregtvaar‘digheid eener zake. wen; ken , Lmaar e‚r‚ kunnen ‚ , wegens ’menschelijke zwakheid , omstandigheden voorkomen ,‘_ die,

wanneer zij onderzocht waren ,_ de be00rdeeliní gen dikwijls zouden ‚veranderd hebben. ’De ‚ondervinding kan het bewijzen, dat de gewoon-‘ te in staatis het vmenschelijk hart van het ge— voel te zel— den, zeervervreemden vele moeite, ’, en.‚het hetzelvekost, wederniet gevoe—v lig te maken. Er zijn vele Regters , welke bij de eejste‚vraag, die zij, aan eeneny'ongelukkig'en‘,

hoorden doen, meer leden, dan de rampzalige zelf : maar welke, naderhand, zoo onverschillig ‘ werden, dat de ‚ lijdende menschheid op

hen geen indruk meer maakte.

‘ j.\

I ‚

Ik’wenschte, dat deze opmerking een ieder, aan wien de Staat het Regterambt toevertrouwt,

op zijn hart ‚opmerkzaam r_nogt maken ; men kan ook zelfs ‚wel _zijn hart,‚jbqhqedzaam , gade slaan;, en geen . der slechtste menschen zijn ,

maar de gewoonte __lr,an onze zenuwen voor de indrukselen des gevoels ,’ voor de lijdende mansch—

heid , ver—stompen; en welke eene. werking zal zij voortbrengen bij hen, die de opmerkzaam—

heid op hun. eigen.hart‚‚

sogitgelijke geval

len, verwaarlpqzen?

.’

.

..

De ‘ gewoonte ,’ welke zoo‘ veel aan het ge voel "pntrool't‘, ’ heeft bare ‘nade’elige gevolgen, \'

‘ ’ ’

wan‘—


158 i)‘ wanneer ‘men de“ moeite niet neemt, zich ze!"

‘ve‚np_te regeren; Zij vernielt he't menschlíe ‘ ve_nd aandeel,’ hèfivelk men: in het ongeluk

van: elk menseli " “vêipli’gt is te Stellen: men zoekt íîiet ‘m‘e‘er ;‘i.1a‘ar de misdaad,- maar men ‘ alleen‘ den " gevangenen ’van' de misdaad "te overtuigen, van} welke hij , somtijds,'nog verre vervi‘emd’ïis’il‘û- Hoe "moet ons dit alles‘ overtiligen,’ dat eene gedurige beschaving en

vôrming van het: hart den Regter noodzakelijk zij? _ Het strekt h‘eni‘, daarom, nooit tot schan— ‘de ,’ ‘Wanncer hij, in de uren van rust, de

schoonc Wetenschappen beoefent, een mensch— kundig boek leest, of,’ wanneer zijn oog, bij

een trell‘end Treurspel, eene‘èdele traan stort; want

vliet ter eere der mensehheid‚v De

‘mensch, welke nooit bij eene schoonè plaats heeft geweend, zal ook‘niet weenen’, wanneer het om heil der menseheh zijne tranén“eischt.

Men "klaa’gt‘ zóo‘ dikwijls over gemaaktheid in

de Regtsgeleérde‘ lbemoeji’ngen ,

komt

en het"

voor‘,‚‘ dat gebrek aan gevoel de

oorzaak der’ pe’da’nterijdieis} opmerkzaam Wanneer men kende ihoofdenr‘héeft‘, en den vlijl tig zijn, dan d‘ùlïèn de? pedanten verdwijnen. ‘—‘Som'migen k'làge‘ù' over'de‘drooglièid ‘in het

het Regtsgeleerde „vermoedenvak, geboren maar worden, zij ‘dòeù,dat‘zij bij voor _den post, dien

bekleeden, geene hersens ’heh— , \


"( 159 F) hebben, of dat hunne hartenlhki‘ì‘liíj‘ eëne‘zeêl“ _ slechte rol spelen! De vviijsgeerl,‘gileïniën5chenù ‚

ìg’eleerdheid, kenner vindt, overvloedig op hetveld der-‘hêòiefienende "Wíe&3ël ‘ ‘voor ‘ zijnen

vv"ërkdamen heeft igelegenheid"‘lile en—;* ” ôndeizoeklievéìldën‘-’ ;ìliepte”vari Ihetgeest. mensche— 5 1ij‘k‘ haí1 —‘Ète"’Îïêilëîi}“- en"‘>deszélfs’ ‘geh’einìste éehuilhoeken" 'Êe doorg’r‘bndèn: maar dat’ alles vereiseht g"é’íiiréli‘g“hàrt ;‘ een’ beschaafd veì’“ ständ , erì’ eêné“îkennis ‘Ìnin ade’ Geleerden dér

eadhûd;waîîòefjwake ” onze""‘gëest álleen_- ‘3in’ Ëtaat ’tis“ ‘dè‘“'äèhoìnle

oefenen. “"L—Z’“ “’;5’

Wetensébappení ’ uit "te

: ‘ “’

" “’

‘ ‘Hefi naùùaì’rîîa ‘nogtnerk‘; ——‘ de pligt vaù eenen bravëiiïfìle’i’tbezo’rgei‘Ì(Monlìaat) is even z'óo lìeîlig‘äî‘ials -" de Ii‘ligt’ 'ijÌi eenen Regter‘, en ‘dèzel‘v’eï‘ ‘vereiëielit’ dezèllìiei kennis en de—

zèlfilè'derigde'afi ;Hij "moet‘ ‘dë’ tWistende par-‘— tijen ,‘ die .hein"öm 1‘aafl‘vrtageny‘de regtvaardig;

‘heid ivan’ “ ha’i‘t’e’á zaak ,‘Îïvölgéfiè" de regelen‘ van

{Regt Δen» nnìfnîaa , " kúnnen î "ve1‘Haren‘:“‘h‘ij ’moet‘baiir'fidefí“ ‘Wèg ‘waea="*m= te wijzen, Îom zich Regt’ tê""lg1m‘ùér‘i“v‘ì‘lrs‘ïfiiiifl'en(:’hij‘moétv ‘liaar "-‘d’e lk‘ìâëhtd’á‘digsteì a‘ídd’ëìêa 1opgeve’ri, ‘h‘oe zlj ‘allë‘ìîtioí‘téxi 'va’n ökíbâiìer’z"hn kunstgre—

"pen‘,‘îvaiìîideàrì ’lean‘t nneî‘ ‘Ëëgeiipaìfij’, kùnnëe vooì‘komén’en hoe zij onhijódige‘ proces-kos—

Ite1ï,‘ zoo ‘-veelîîrnög‘eiijk, ’lëíihxiènï‘nitwínnen."

Î’ "Uui dít’òd‘gîänm’î’ bîèä‘ehöàvìî‘d ,’"‘inoet ‘ëen" Pl‘èit— ' "ïäelorger

eene

zeer

grondige

theorie 1der Regts


.}( ‚1160 ‘)

Regtsgeleerdheid, eene juiste inzage in de V,’et‘ ten, eene v_olkomene kennis van alles, wat men

den weg van Regten noemt, of van den aard ‚en de wijze , om processen te voeren , bezitten;

Hij moet de chícanen, de kunstgrepen, de tus-‚— Scben beiden komende geschillen, en de slin;‚ geringen, door welke onregtvaardige Regters‘

of listige Advokaten , voor de tegenpartij, het regt verdraaijen, of krachteloos kunnen ma ken , naauwkeurig kennen, ‘en in staat zijn,

zich met de vereischtta zorg daartegen te wa penen: hij moet, boven alles, eene, eerlijkheid en regtschapenheid bezitten, die tegen alle be proevingen bestand is. ‘ Deze gewigtige pligten toonen de belangrijkheid van zijn ambt, en welke beschaving van hart de Staat van hem vordert. Welk een ellendig schepselis, in de oogen des ver5tandigen, de Man , wiens geheele Weten‘

schap in pogcherij , ‚of een verdoovend geschreeuw bestaat: wiens hoofd met regtsgeleerde spreek—

woorden _is gevuld, maar wiens verstand even zoo ledig aan kennis is, als zijn hart aan ge

voel. Voor het gemeen, het welk hem niet verstaat, geeft hij zich den naam van een’ Regtsgeleerde: de gemeene man bewondert zijne latijnsche toovertaal , en gelooft , dat hij de regt vaardigheid, tot voordeel zijner zake, zal bezwe ren. Zoo wordt de-onervarene‘bedrogen, en in den afgrond der ‘clzicanen en der vernielendste

kos

)


(

161 ‘

kosten gestort: — ‘Is “zulk een m'an niet e’veù

zóo gevaarlijk voor deìi Staat, als een ro‘ovèr'? Menschlievenheid , belahgelooshei'd en eerlijkheid moeten het karakter" van een’ pleitbezorger ken-‘-‘ _ schetsen: want wie zal den ellendigen, den Ver—

drukten, voer de Regtbanken , verdedigen , wan-‘

neer er geene e‘erlijke‘ mannen zijn, welke uit_ mensohenliefde en zonder eigeùbaat dienen. De ‘ mehsáhhe’id en het hart van gevoelige schepsels

lijden bitter, wanneer men verharding dèr ziele

ontmoet hij hen , die onze be'seher‘mer‘s zijn nio‘eteri. ’ Met bevende handen verlaat de bouwman’ zijn

Ploeg , gaat, op eenen stok gebukt , naar de stad en zoekt hulp tegen “de boosheid der verdrnk’—

kingÎ Onbekend, gelijk een vreemdeling, vraagt hij, waar de Geregtigheid woont, staart, twij= felachtig en vol verwondering, elk paleis aan , en

gelooft haar, in elk prachtig gebouw, te zullen vinden. Nu wijst hem een goed mensch, maar die arm, gelijk hij, is, naar de gehoorzaal ‘dGr Regters. „ Hier, ” zegt hij : „ hier, goede vriend! moet gij uwe aanklagt irihreijgénf ’maar’,

‘Ween’ kl-aag’ kel‘hï 6Í1 gil aan de deuren der geregtigheid, men zal u toch niet hoo’rem moet een” Advokaat of ‚een’ zaakgelastigde‘ heb— ben, welke uWe zaak aan den Regter i7‚001"

draagt.”

Stille vreugde doorstroomt, bij dit

gezegde, de redelijke ziel des Grijsaards,‘ welke

zijn leven, op het land, verdroomde’, en de L

ste=


(’ 162 ) steden niet derzelver’ gewoonten en gebruikefl‘ niet kende. „ Nu ben ik gelukkig,” zegt hij ,- ‚ „ dewijl men Mannen vindt ,- die mijne zaak zullen verdedigen: ik kan dus tot mijne Vrouw ‘ en mijne kinderen Wederkeeren, en mijne zaak zal toch gehandhaafd worden. ”’ - V01 van" deze zachte droomerijen laat hij zich de woning Van’ een’ Advokaat wijzen: hij klopt, liegeerig, aan de deur van‚zijnen redder, en zijn redelijk hart gelooft , ook redelijke mensehen te zullen vinden. Maar hoe schrikkeli—jk zal het bedrog zijn, wan—’ , neer gij, uit uwen droom, ontWaakt , ongeluk‘:

kige Grijsaard! en gij geen’ eerlijkeù man zult Vinden,‚die mcnschlievend is ?‘ dan stroomen uwe’ tranen vruchteloos: uwe voorstellingen zijn zon—‘

der belang, en uw 1‘eg’t zonder nadruk: ’men zal

‚geld van u cisehen, en zult dat uit de ham ‚den van ‚uwe hongerige kinderen moeten 1’uk-‘ ken: dan kunt , uitgeplunderd van uwen 1‘00“ ver, ellendig onderuw- gescheurd rietedak te ru-g keeren, en op uw sterfbed, met de regt vaardigste wraak, zonder redding, versmachtem

De beledigde Natuur zal wel den regtvaardigén" ‘ vloek van den Hemel afsmeken op den schedel des booswichts , welke, u , door zijn Regt meer schade toebragt, dan het onregt in staat was, u

;‘te berokkenen , maar vruchteloos is deze vloek voor 11, want gij zijt het offer van mensehelijke boosheid gewordem Zoo


(

155

)

de boeldtenis: ‘waù.zalk v leen’z’a manvers‘chrikkelijk is, zoó edel, schoon en verheven zijn . ‘de trekken van ‚een-’Z 1‘egtseliapen Pleit'bezoi‘gegix

zijne bezigheden zijn‚ de Werkzaamheden

menschenîte een" mensäìenvricnd‘: verzoenen, ' hij de _ poogt eeinlragt ‚menschen te herstël-‚‘ lèn , ‘Waár dwaling de “oorzaak des gescliil‘s Was:

dient de ‘1jegtvaardige zaak en haat de -‚dndené ‘d1‘tikking. Menschenliefde bezielt zijne geschrif’î i;(m :. dei‘natulir,is’_ zijne gezellin ,‘‚ en hij 0ntleent

zijne kraÎclit dit gezonde bewijzen: waarheidizbnû der belediging, en vrijmoedigheid zonder onbe; schaamdl__ieid verlevcndigt zijne voordragti-î De. verstandige. smaakt genoegen in‚zijne verkeering,

de burger vindt in hem ‚zijn'e’ tòevlug‘t, 'en de verduilcte steun. Hij 3is-‘ een Man , welke _ de liefde van den Vo‘rs‘t, de hoog‘achtin’g van den Staat, en de toegenegenheid‘ van het algemeen en van elken Wereldbur‘ger waardig is , en,*zoo“ gevormd ‚naar veistand'en hart, kan men ,"met Ulpianú&‚, van henìî zeggen, dat» deze Maxi‘aaù

de alge‘mperie Welvaart zulke_diensten bewijst‘,

als o‘fhij zijn "Vaderland, door de grootste ov’er‘ Winningen,gérbd, ‚en het Welzijn van den Staat, i‘oemi‘ijk , ‘ met.zijn blo'ed gekocht had. ‚l ‘ lloe_‘‚voorfl‘efïelijk is alzoo de geest, Welke door Waardige neigingen bezield, een aandrifi; tot ware, ‚grootheid‘ gevoclt, en het zijne tot

de algomcene welvaart der menschen bijdraagt; _ L‘ 2 wel—


(164) welke het groote" oogmerk van de bestemming des mensehen en zijnen werkzamen invloed op de algemeene gelukzaligheid van denkende Wezens kent: welke elken‘ mensch daarom eer— biedwaardig is , om dat hij een mensch is, en bij Wien elk eene gelijke aanspraak op zijne gloot-‘

moedigheid heeft, dcwijl wij alle, als gelijke medeburgers derwereld , van den' eeuwigen Schep-e per, op deze aarde geplaatst zijn!

Zoo ondervindt, en zoo gevoelt de Man ,

Welke zijn hart, door de beoefening der schoone Wetenschappen , beschaafd heeft, en zoo zal elk een gevoelen , welke zich de eerste en gewigtig« stewatenschap,“de beschaving van het hart, tot

zijne beoefening‘ kiest, en de daden van Wet-a gevers, Regters en Pleitbezorgers zullen onwe—

dersprekelijker bewijzen opleveren, dat ook de schoone ÌVetensc/mppen van den grootsten invloed op de Regtsgeleerdlzeid zijn,

Burgers des Vaderlands! kunnen wij wel‘ ooit k0stbaarder geschenken , voor den’ troon van den

besten Vorst brengen, dan geschenken, die zijner grootheid en liefde waardig zijn? Volkeren! Zijt trotsch op uwe regtschapenheid! vormt uwe harten tot eene , ubetamende , grootheid , en toont

(ler Nakomelingschap, dat gij uw bestaan waar-’

(lig waart. Versiert de wereld en de werken der schepPing door menschl_ievende daden! VI.


VI.

REDEVOERÌNG /

OVERv \

DE NOODZAKELIIKHEID van NA. TUURK’UNDIGE KENNIS ' BIJ DE

BEOÖRDEELING DER MIS

BADEN.


Le mortel, qui fe voue au bien des malheureux, Pour lçs infortunés a fait; plus que lesv Dieux.

\l‘

v‘ ‘f


à!“

Er zijn tijden geweest, in Welke men zich, uit gebrek aan Wíjsgerige kennis, verbeeldde, dat het voor een’ chtsgelccrde genoeg Was,

het Corpus Juris, de Instituten, de Bandek—‚ _ten , en de ‚Wetten zijnes Vaderlands,‚uitwenq

dig, geleerd, en conige jaren, de praktijk ge— o_efend te hebben. Men zag alle andere Wel? tenschappen, voor het vak van een" Regtsge leerde , als overtollig, aan , dewijl men zich niet kon voorstellen, dat zij in eenig verband met de Regtsgclcerdheid stonden, De daden en jmisdrijven werden , werktuigelijk, afgewogen:

men leide den beschuldigde op de eene schaal der Geregtigbcíd“, en , op de andere, zoo vele ‘ Wetten, als men ’mcende, dat hij zou, wegen,

om aan den dood verkocht te worden,

Woog

eene daad te weinig, dan zocht de Regter‘ naar andere daden , om daar door de zwaarte te

vermeerderen, en den verkoop, te doen doorgaan“ Crin_zinele Geregtigheid was gelijk aan die

L 4.‘

bank—


.‘

(les)

ì

bank van eenen bekenden (lwingelìmd, waar‘. op hij zijne gevangenen vermoordde. Wie te kort was , moest uitgerekt worden , tot dat hij

de lengte der bank bereikte, Wie te lang was , moest ingekrompcn worden, tot dat hij even

groot, als de slagtbank, was. Zoo ging het ook met de misdaden.

De werktuigelijke maat was

de Wet: wie te lang was, werd ingekort; ‘yie te kort was , uitgerekt, tot dat hij de maat kreeg, om tot den doodveroordeeld te worden,

Dank zij der Verlichting onzer dagen, waardoor wij menschelijker worden en leeren inzien, dat ‘Regtsgeleerdlieid zonder Wijsbegeer-î te onbestaanbaar is! ‘ ‘ Over menschen te vonnissen/ heet over menschelijke‘ daden te oordeelen,

het kwaad

op te sporen, hetwelk zij , in den Staat,gesti_cht hebben, en middelen te beramen , om verdere Wanbedrijven te verhinderen.‘ Wie is in staat deze hooge pligten te vervullen, wanneer hij door de Rede niet geleid wordt? en kan de Rede ons wel leiden , ‘wanneer geene Wijs’ begeerte bezitten

Het‘ was mij steeds ondmgclijk, dat men de Regtsgeleerdheid zoo diep vernederde, en haar blootelijk binnen de " kennis ‘van boeken be—_‘ grensdez Een Arts, welke over den toestand van eenen zieke‘wil oordeelen, moet een be-‚

kwam‘; natuurkundige zijn: zonder deze We’

tea:


( 169 ), tensch‘ap is hij een ellendige Geneèsheer, en hij zal, dikwijls, de gevolgen voor oorzaken, en de oorzaken voor gevolgen houden , en, ‘alzoo, uit dwaling en onkunde, duizenden opofferen ,

die zich aan zijne zorg toevertrouwen, Zpo voortrefl‘elijk het ambt van een’ Genees—‚ heer is, me voortreffelijk is ook dat van een’

Regter; ja, nog voortrefl‘elijker, om dat zijn

werkkring grooter, dan die van een’ Arts is; want alleen naar de uitgebreidheid van eenen “ werkkring, en het goede, het geen wij kun—‘ ‚ nen stichten, moet de waarde van. eenen stand beoordeeld worden. De Staat vertrouwt eenen Begter het leven,

de vrijheid en de bezittingen zijner burgers, de grootste schatten „die de mensoh bezitten

kan. ‘ Welk eene kennis , welk een diepin-— dringende geest wordt hier niet veronderstelt! Wij bedroeven ons over den Vader, die lijnen Zoon tot eenen Regtsgeleerde wil op—‚ leiden, en het genoegzaam acht, als de jonge— ling eenig latijn kent, om zijn Corpus Juris te verstaan: die hem dan, met kracht en ge‚ _weld, van de henedenste scholen afneemt,

‚om hem , eenige jaren, in de Regten te laten studeren; of, het geen nog erger is, hem aan het opzigt van. eenen onkundige toevertrouwt,

onder welks geleide hij, gelijk een kind aan

L 5

d.s


( 170 ‘)‘ ‚ 5 de borst van eene zieke voeilster, de geheele ‚uitoefening der Wetgeving, met alle ongezell de en bedorven sappen, veroordeeld wordt in te zuigen. Rampzalig Vader! gij vormt uw’ zoon tot geen’ Regtgeleerde, maar toteen verdraaijer van het gezond mensehen-verstand , tot een geesel der menschheid, die , uit gebrek aan de

noodige kunde, eenmaal vele honderden zal ongelukkig maken. Er bestaan, op de Wereld, geene wetten, al waren zij ook door Lijczzrgus en Plato

geschreven, die op alle gevallen toepasselijk zijn. Er zullen steeds vakken openhlijven , die ‘het verstand en de geest der Regters moeten Sfianvullen , om dat de Wet dezelve niet voor zag, noch voorzien kon. Htoe vele kennis wordt daar toe niet vereíscht?‘ ’ De tijd zou te kort zijn, wanneer ik over‘ alle de vereíschten wilde spreken , die de Staat

het regt ‘heeft te ‘vorderen in‘ een ieder! die “ naar een.’ Regterlijk ambt merk is ook niet, alle deze Pen op te tellen: ik zal mij digheid ‚bepalen,‘ die voor

belangrijkste is:

staat.’ Mijn oog: groote eigenschap-p alleen bij die kun— ‘ de Inenschheid. het ’

versta onder dezelve die _

Natuurkundige ‘Wetenschap , welke onontbeerî is voor.‘ een’ R-egtsgeleerde,_ wanneer hij

de pligten van zijn hoog beroep vervullen, \en; zich ‘u


(m) ‘zie-h niet aan het‘ gevaar ’ blootstellen

, uit

onkunde, zijnen’ stand te ontheiligen. - 0 Gij, Die de menschen beschermti‘ Wie?!’

het lot der stervelingen niet onverschillig is! bestraal mijnen geest met UW licht, op dat ik

de waarheid, over welke ik spreek , in haren gansclìen omvang gevoele : verwarm hart door het vuur van menschenliefde: geef, ‘ dat ‘ mijn gevoel in mijne woorden dolorstrale, en

de waarheid van mijne taak een’- ieder”, die een hart heeft,‘ het welk ‘geschikt ‘is, om voor,

rnenschen te’ kloppen, tot overtuiging brenge. 1‘

Toen de Geneeskunst nog in hare geboorte was ‚g bekommerde men zich weinigom’ de ziekte_

kunde. (Pát/zologiejj Men had zekere voor-ï schriften, (Recepten )‚I, die ‘(Oor dczè‚ Ofgene

ziekten helpen moesten , en deze schreef men voor, zonder opzzigt op de omstandigheden. de zieke alle ‘geneesmiddelen ‚l die kende, gebruikt‘ had ,__ en niet genas ‚j hij, voor onherstelbaar, verklaard. -

Wanneer’. zijn Aitsi dan werd,‘ Zoo deerî

lijk het met de‘ Geneeskunde gesteld was

j

even zoo was het ook met de Heelkunde.) Men, had: Wetboek van pleisters. worden; en, zal: ‘ ven die , een werktuigelíjk aangewendv

heelde de w01‚1_‚d_ niet ,_

bleefj den zíekenj‘ ’

niets ‚ l

l


( 172 ) niets ove1ig , als de dood , of de afzetting. (mm putatie.) Het was toen gemakkelijk, om Ge’ neesheer of Heelmeester te worden: men be—

hoefde slechts de noodwendigheden voor eenigq purgatien te kunnen voorschrijven, en de pleis— ters, uitwendig , te kennen. Deze geneeswijze schijnt ons, in deze dagen , belagchelijk: zij

komt ons onverstandig en dom voor, dewijl wij haar in eenen tijd beschouwen, dat de Genees— en Heelkunde zulke‘verbazende vorderingen ge,— maakt hebben. Maar niet eensklaps verhie— ven‘ zich deze geneeskundige Wetenschap..

pen tot die hoogte, waar op zij, ‘op den hui digen dag, tot eere der menschheid staan. Men onderstelde vooraf, dat de memchelijke natuur hare eigen wetten heeft, en dat deze wetten

niet onder bepaalde voorschriften konden ge, bingt worden: dat de ziekten , bij verschillende mensehen, ook uit verschillende oorzaken kon den ontstaan, en vermoedde, dat ook de uit—

wendige ziekten verschillenden ‚oorsprong konden hebben. Deze veronderstellingen deden‘ het na— ’ denkenj geboren worden: het nadenken baarde

ervaring; de ervaring deed hoogere kennis ont— staan, en leide tot het begrip, dat ook de

Ge_nees— en Heelkunde , noodzakelijk, met an— dere ‚Wetenschappen moesten verbonden zijn. Toen ontstond de ziektekunde , ( Pathologie),

de ontleedkpnde, (Anatomie ) , de kruidkunde , ‘

(Bo


(175) (Bota‘m‘e) ende _mensehelijke Geest maakte schielijk de grootste vorderingen. Het lot der genen, die het eerste begonnen te denken, Was;

zekerlijk droevig, want zij werden door allen gelasterd, die niet geschikt waren te denken,

of niet wilden denken. ‘ Het is en was altijdeene onvergeeflijke mis daad den g’eest der mensclren" op te wekken:

de Wijzen van alle eeuwen hebben dit onder—’ Vonden. Het grootste deel der menschen is traag en haat alle nadenken: _ de Wetenschap pen worden enkel, als middelen van bestaan, uitgeoefend,- en het is den mensch eigen, dat hij gaarne Wint, zonder veel arbeid. Van daar

anderen dat zij steeds willen de'r leeren Vervolging denken: bloot want staan, denken is vermoeijend en stoort de werkelooze sluime‘ ring van’den luijaard. Het was altijd gemak» kelijker, methodische geneesmiddelen voor te

schrijven, en gewone pleisters te geven, ’dan het inwendige der natuur te onderzoeken. AL le , die tot de werktuigelijke Artsen en Heel— meesters van die dagen behoorden, stonden op , en verzetten zich tegen de denkers: en dit was

geheel natuurlijk: de broodkunst liep gevaar, _ door hoogere kunsten te laten Voortreden , want men‘ begreep spoedig, dat zalven en pleisters het zouden verliezen.

_

De menschheid Werd wel met den vomtgang ‘

der“


( 1"74 ) 'der ho'ogére kennis bevoordeeld , maar de domi

me zelfswaan en het laag belang_ziét het voor— deel der menschheid nooit in, en berekent ali

les alleen naar hunne bijzdndere baat. Zoo Weré den..verlitihte begrippen , in alle eeiiwen , te—

gengevverkt: de geschiedenis van de vorderín_ gen der Genées’- en Heelktm‘st leeren ons, dat

men bekwame Artsen van toeverij besblnddi'g— de: de Ontleedkunde werd, als zedeloos en scha

delijk, verworpen: de Kr11idkundc Wedervoer het zelfde lot, het welk onze Weê’rafleidcrs-treft:

‘men geloofde, dat de mensch zich het regt

aanmatigde,‘ om der Godheid wetten Voor te —'sehrijVen, door welke hij met de kruiden Wilde

’lierstellen.

O wat moeite kost het niet, de

’ménschen verstandig te maken! en ‘èlke" Man, in zijne eeuw, altijd wanneer hij het waagde, wijs te vooroordeelen van zijnen tijd aan

daarom‘heeft veel gedaan, zijn, en de te tasteii.’

Alle Wetenschappen treft hetzelfde lot , heb—

ben denzelfden loop; slechts eenigë maket‘í Spoedige verderingen: andere gaan langzaam‘ voort, alles naar de gesteldheid van het- belang van zoodanige mensohen, wien- er aangelegeri

ligt, dat zij geene vorderingen maken zullen:

Alle Wetenschappen zijn het licht gelijk , het ‘Welk met de duisternis moet kampen: de ze-l gepraal blijft steeds aan de Zon, die aan den ge-’

zigtseinder opgaat; De strijd is, den -ee‚nen dag, lan‘

Ì»


( 175 i’ langer, dan anderen’ , ’en',’ín lielÜeené oord schijnt het licht‘ reeds helder, daar nog nevels’ het andere’ overdekken.’ ‘ ‘--‘ I‘ ‘ ‘ Door den voortgang der Wijsbegeerte heb-_ ben de Wetenschappen veel gewonnen: was’

‘ de fakkel, die den weg tot vorderingfiàan vvees: Genees — en Heelkunde volgden haar be-I

reídwillig‘ -- bereidwillig volgden haar de ove—; rige Wetenschappen. Langzaam echter volgde‘ haar de‘ Itegtsgeleerdheid ,“ ‘vastgesnoerd aan zwaarwigtige folíanten en steeds beladen met al de’ woestheid van Bomeinschen onzin derkínd-è sche tijden.‘ ‘ Zij kon ook zoo" schielijk ‘niet vol-ï‘ gen, want niemand, behalve‘ ‘Montesqziieu ‚ Mablij en Beccaria, dorst ‘het wagen’, haar

te ontkluisteren. De Staatkunde“ poogde haar ook hinderlagen te’ stellen.‘ Bij’ ‘ditallesechter blijft de Regtsgeleerdheid ‘en de ‘Wetgeving de‘.

hoogste derWetenschappen , en het schijnt’, als of alle de overige, "aan de hand der Wijsbegeerte, den hoogsten top van ‘menschelijke kennis poog‘ den‘ te bereiken, orn,‘ eenmaal, alle de verkre; gene schatten ,’ in’ de handen‘ der Wetgeving en‘ Regtsgeleerdheíd, te stellen, die derzelvek kroon moestenjmtnîakenl‘) ' ’ -

De reden, waarom de ‘Geneesì-‘erl lïeelkunsf zulke‘ spoedige vorderingen,‘ tot voordeelidei“ j menschen, maakten, was ,‘ darzíj‘ zich ,‘ vroeg,‘ aal?


( 176 ) aan de Wijsbegeerte verbonden, en de, hulp: wetenschappen, als ziektekunde , heelkunde en kmidkunde met hare leen vereenigden. De Regtsgeleerdheid alleen Staat nog op haar" zelve, vastgemaakt aan de voetbank van Ro

meinsehe Instellingen, die, heden ten dage , zoo nutfeloos zijn, als hunne oorlogsto'erustín—

en.

Men strijdt nog , in het Regtsgeleerde

worstelperk, met dezelfde Wapenen: Regtsge—s

leerde staat tegen Regtsgeleerde over met Ro—‘ meinsche daadzaken en uitzonderingen: de strijd,

zou zeer ongelijk zijn, wanneer de Regtsgg‚‚ leerde met een’ Wijsgeer moest strijden; 200 ongelijk, als de strijd van een’ zwakken pijl tegen een kogel. . ‚ \

Alles is aan verandering onderworpen: alle Wetenschappen maken vorderingen : alleen ‘ daar is oponthoud, waar de vorderingen voor de ‘ menschheid het nuttigste waren; en de oom . ‚zaak hier van is, dat men de Regtsgeleerd+

heid. nog niet met die hulp-‘ wetenschappen Verbonden heeft, welke het Reg‘tsgeleerd denk« vermogen hooger en verder kunnen, verhcf-= fen. f

Men beginne de voedsterlingen, welke, in den tempel der Regtsgeleerdheid, zullen opge— leid worden , vroeg met de bovennatuurkun‘

de (Metaphysica) bekend te maken: men ‘

veree-’


( 177 )‘ vereenige rdie Natuurkunde met het onderwijs in den pligt eenes Regters , en onderwijze, ‘op de openbare scholen, de Regterlijke Ge—

neeskunde, en, spoedig, zullen de heilzame

gevolgen voor het welzijn ‘der menschen ‘ zich Verbreiden.

‚ .

‘ Wanneer ik een’ jongeling zie, die zijne— ‘> studieh heeft volbragt, en naar een Regterlijk ambt staat, zoo zou ik‘ hem gaarne deze vr‚al‘ijv gen doen: Hebt gij geleerd, u zelven en de menschen te kennen? kent gij den loop der bartstogten , den grond harer geboorte, en

Wolken invloeíd zij op onze daden hebben ? Hebt gij geleerd, wat gestel, opvoeding, wat de plaats, waar wij geboren zijn, de lucht-_ streek, onder welken wij wonen , wat het, voedsel, het geen wij genieten, wat het hand— werk , dat wij drijven —- weet gij , van welken invloed dit alles op onze zedelijke daden is 'Ë -—a Gij lacht: waarom antwoordt gij niet? -‘- Van.

dit; alles, zegt gij, staat niets.in onze Wet— boeken, niets, in het dikke Corpzts Juris.’ ‚ _ Ja, beklagenswaardigel van dit alles staat‘ niets in de Wetten , maar alleen daarom, ‚ de*_

wijl de toepassing der Wetten Mannen vordert, die zich reeds alle deze Wetenschappen eigen geî maakt hebben. ‚Gij Wilt over menschen regten

en} gij weet niet eens, “hoe de misdaad ont— ‘

M

staat,


(178) staat: hoe de trapsgewijze overgang der dwa— ling tot de misdaad is. De kennis der ontleédkunde van de ziele is den Regter even zoo noodzakelijk , als de ontleedkunde des ligchaams voor den Arts‘.Hoe

kunt gij over misdaden oordeelen , wanneer gij niet Weet , hoe zij ontstaan? Hoe kunt gij helpen, wanneer gijfie verborgen zitplaats niet kent, waar

in het kwaad Ëgt?„ Ik heb mijne Wetz” zegt giji„ zij is m jn rege .” Goed: Gij hebt eene

Wet, gelijk de Heelmeest_er zijne zalf, en ‘gij/ zult uwe Wet even zoo ongepast aanwenden,

als de kwakzalver zijne geneesmiddelen, wan neer uw stompe geest niet verder in het in wendiga der‘dingen indringt, en de ware ‚oor

zaken, waar uit het kwaad ontstaat, opspoort: of zult gij u misschien in die ellendige klasse van weetnieten plaatsen, die’gîeene andere mid— delen tot redding kennen, als snijden enbran den.- ‚ Wanneer het kwaad van—‘binnen komt ,

dan

uwe marteltuigen vruchteloos , het eene

lid zal na het andere worden aangestoken: de _ sap‘pen in het ligchaam zijnÎ bedorven :‚ het lid

heeft geene schuld , dat het aangestoken is. Hádt gij vroeger de natuur onderzocht, en de sappen van het lígchaam verbeterd, zoo zoudt

gij uvan uwe ellendige werktuigen niet bedienen. ‘- De’ maatstaf, met welke wij de schuld des misdadigers moeten beoordeelen-, . ligt in de ‘ ‘

leer


( 179 j) leer van de zedelijkheid der menschelijke__ han.

delingen, en deze is de belangrijkste ‚leer Voor de Criminele Regtsgeleerdheid. Kennis van het mensehelijk hart, gegronde ervaring, een open en helder oog, bekwaam, om de geheid me raderen der vooroordeelen, hartstogten, ge„

stellen „en ‚opvoeding , op het naauwkenrig‚ ste, te ontdekken, den gang der menschelijke aandoeningen, en derzelver verborgenste’ werk

kingen op te ’sporen, en in derzelver onein

dig' onderscheidene springvederen, naar de ster‚ kere of ligtere aanraking, op de algemeene ,

en onder deze en gene bijzondere ondeelige , verhindtenissen , op te merken — deze zijn die onontbeerlijke eigenschappen van eenen Regter; en hoe is het mogelijk, die eigenschappen te verkrij+ gen zonder grondige beoefening der Natuurkunde? O menschen! rekent toch eens van uwe deug— den af’, wat luim, gestel en opvoeding daar toe bijdragen, en hoe weinig zal u overblijven, het geen het ‚uwe is? Trekt echter ook dat ‚van de misdaden’ af, wat opvoeding, 'lucht«

streek en ligchaams—gestel daar toe bijdragen, en hoe klein zal ons een - zoo groot voorkm mend-misdrijf worden? Alles , wat opvoeding, luehtstxeek, gestel, en omstandigheden tot on—

-m‘‚ deugden en ondeugden bijdragen,- is niet geheel het onze ;‚ en _e 1ter zijn Wij trotsch ge-‘ _‘ ‘

‚ M 2

noeg’


180 noeg ,' om ons in onze deugden alles toe te schrijven, en wreedaardig genoeg , alle omstan‘

digheden, bij de misdaden van’ onze naasten ,

hen alleen toe’ te schrijven. -1 0 menschen! laten nooit uwe Regters, met het zwaard in dejhand ,"het ongelukkig gedeelte des mensch doms ,‘ het ‘welk ‘geene opvoeding, geene lei- ‘

ding der‘ hartstogten heeft‘, verschrikken: Laat de’ wetgever veel liever optreden , als een Va der ‚des volks, die alleen uit liefde ‘straft: die elken ongehoorzamen heweent, bij zijne eigen welvaart bezweert, hem niet tot straf te dwingen; en deze liefde zal meer indruk op de zedelijlîheíd, dan de vrees, maken. Beeft de menschheid niet "oor de Wethoe‘ ken , Waar in alleen zekere bepalingen “an ‚straflen voor ondeugden en geeue belooningen

‘voor de‘ deugd zijn ? Wanneer gij moordt, ‚ ‘zal ik u vermoorden’, wanneer rooit, zal ik sterven. u dooden: Derhalve‘ wanneer altijd steelt, dood zoodood zult en moord.

Welk een invloed kan dit ‘op de be

schaving hebben? Wat moet de onopgevoede mensch bij‘ die taal denken ‘P Welk begrip moet hij zich van de Wetgeving maken? Het moet hem voorkomen, als of er den ‘Staat aan fgelegenlag, om vele ongelukkigen ‘te tellen;

als ofalles hem. betrof, om hem , bij de’ eerste ’’

afwij


» (

181’ )

afwijking van de Wet , de gansche ‘zwaarte van

hare magt te laten gevoelen , en ,‘ als of het voor de Wet aangenaam was de zwakkeren

zoo ellendig op te offeren. Deîtaál’ van het strafregt moet niet alleen de taal van eene, op hare magt ijverzuclìtige , Overheid zijn,

maar zij moet de taal van eenen Vaden tegen

zijne kinderen wezen: zij moet den‘ ‘grond, waarom deze of gene daad,‘ voor de welvaart der Maatschappij, nadeelíg, in welk opzigt nadeelig is - zij moet vaderlijke ‘en liefderijke vermaningen bevatten: zij moet het volk ‘vat’ haar maken, om te gevoelen , dat‘ ‘de straf,

die men bepaalt, denv Wetgever door de zorg voor de algemeen‘: welvaart wordt afgedwom‘ gen: dat hij dezelve, met een bloedend hart, bepaalt, en alzoo het‘ volk toeroepen, dat het’ zelve hem spare, deze,'met zijne allesomvatten de liefde strijdige , hardheid. uit te oeienen.’ ‘

Neen! mijn hart kan zich niet aan het denk‘ lìeeld gewennen ,

dat de- mensch zoo ‘geheel

gevoelloos, zoo onbeschrijfelijk hardnekkígzijn zou, dat ‘deze taal op hem geen indruk zou maken; hijzonderlijk , wanneer hier toe , door opvoeding, voorbeeld, Godsdienst en volkson derwijs, ‚werd bijgedragen. _

Wie den mensqh kent, en hem inwendig Onderzocht heeft, die zal weten, hoe veel eene M 5

"

ge‘


‚(182)

gedurige herhaling zijner pligten noodig is, om hem voor den invloed der deugd vatbaar te‘ maken. Wie den mensch natuurkundig be—‚ schouwt, die 7111 zich overtuigen, hoe noodza—

kelijk het zij, de menschen, vroegtijdig, hun... ne pligten te leeren kennen: hen, vroegtijdig;

de blijvende gewaarwordingen van den Gods dienst in te storten, en hen de tegenwoordig‘

heid van eenen ‚ hunne deugd zegenenden, God,

behalve in hunne tempelen, ook overal in hun-4 ne woningen, op hunne velden en in hunne dalen, te leeren zoeken en vinden. Wie na— tuurkundige kennis heeft, die zal inzien, hoe,

hij het talrijkste gedeelte, een begin met de opvoeding moet gemaakt worden , indien Volks beschaving zich met het Volks-geluk zal ver— binden. _ ‘ De magt der zinnelijkheid wast met de men

sehen op, en krijgt, door gewoonte en tijd, diepe ‘wortelen. Ondeugden zijn zedelijke ziekten: zij hebben geneesmiddelen noodig: en verkrijgen zij die wel, wanneer de Regters het beneden zich achten, over natuurkundige onderwerpen te denken? Indien zij, aan Wien de Godsdienst het ge‘

Wigtige ambt van Volks—leeraars heeft opgedra— _ gen, het menschelijk hart beoefend hadden, dan zou geen hunner de uren, waarin hij*tot zij— ‘ ne


(185)

ne medeburgers spreekt, met ijdele woorde—‘ praal, Godgeleerde spitsvindigheden, afgetrok— kene waarheden en bovennatuurkundige voor

Stellingen verspild hebben: hij zou niet over ‘ de wezenlijke pligten van den mensch h’etìen gestapt, en op dan Kausel , het grootste gedeeli

te van den tijd, tot het onderwijs geschikt, met schelden en smalen over dingen, waar door: de menschen niet zeddij‘ker, beter, noch

Christelijker gemaakt hebben:

worden, doorgebragt

zou veel eer getracht -‘hebben,

werstnndjge, bruikbare, eeuwigdurende. ken

nis , en edele menschelijke gewaarwordingen den "Toehoorders in te ‚prenten.‘

.

‚Maar ik ‘W1jk’e’ hier te ‘verre af -- de Wijze ‘weet‘, alle gelegenheid zich te nutte te ma# ken," het: goede in Werking te brengen: maar ‘wie kan‘òdez‘e îlkunst lecren, zoo hij "geen last

heeft, hare ‘giroothe’id te gevoelen? De zwaarte van eene misdaad moet niet uit de daad zelve, maar uit de omstandigheden,

in welke ‘zij door den misdadiger bedreven is, afgeleid _worden. ‘ Eenerlei daad kan door drie menschen, o’p eenen dag , bedreven zijn, en, uit het ‘onderzoek der geschiedenis van

dezelve , kan blijken, dat de een haar, als ‘booswicht, de ander haar, uit verleiding, de

denle haar, uit onkunde ‚ begaan heeft , maar M 4

hee Ì


(184) hoe kan dit onderzocht, hoe opgeklàaid wor‘

‘ den, „wanneer .men alle ’ natuurkundige ken nis, bij "de beoordeeling der misdaden, uit—

sluit?’ De Natuurkundige neemt in aanmer— king de opvoeding, die de misdadiger gehad heeft, het lot , hetgeen hem, van zijne jeugd ‘

af, trof, de omstandigheden,’waarin hij zich bevond, toen hij de daad bedreef, de groot— . heid zijner ‚verstandelijke vermogens, zijn voor—‚ gaand geth‘ag , de langzaamheidof de snelheid, ’ niet welke hij zijne misdaad voltrok: :de aan+ leidingen, die hij daar toe verkreeg en zijn gedrag na het begaan van de misdaad :‚het lígchaamsgestel, Stand in de wereld, het gedrag zijnî onderdom„zijne zijne'r ouders, bc» trekkingen

—‚— God! hoe‚ moet zich , door dit

alles, de geschiedenis der_ misdaad deren._l - Zoo handelt de;Natuurkuùdige.

ophel+ Hoe

tegenstrijdig en Wreedaardig is ‚het gedrag van hem,’ die niets doet, dan dat hij der bedreven misdaad eenen naam geeft, in het VVe’tboek naar de straf zoekt, van welke, onder dezen

naam, gesproken wordt, en, zonder verdere ‚raadpleging , het scluikkelijkste vonnis velt, _ _hetWelk de eene mensch over den anderen kan uitspreken , het vonnis: zult sterven. '

Kwaad met kwaadte .v'ergelden, is steeds een schadelijk begrip, strijdig ‚met alle ;zede-_ ‘ ‘ ‘ ‘ _ lijk—v:


(185) ‘ lijkheid, en nooit geschikt, oni verbetering voort te brengen. " De Wijze volgt, in alles, de orde-der natuur. Zij ketent de straf, als

een noodzakelijk gevolg, onrúiddelbaajr aan h‘a wanbedrijf, ” niet om den mens‘ch te: Pijnigen", maar om hem , op den ‘weg van orde ,‘-'tè ‘rug

te brengei1 , op welken alleen hij zijne geluk zaligheid vin’dt. ‘ Zoo moest het ook in‘rdè

maatschappij geschieden. "Kwáad ínet ‘kw’aa‘d _ t‘e vergelden," zonder opzi’gt; op vérbet'efing’,

"is g‘emakkeki’jk,‘ wanneer'men‘daa‘r tòe‘dé iimgt ’beziti het is"‘ ligter, eenenî misdadiger! zijn leven

‘te benemen , dan zijri=zedelijk gedrag te v‘er‘ari'déL ren, en echter is hetp‘lig’t, het"laatste te doen’. De Natuurkundige denkt geheel anders over dit belangrijk onderiverp, als . de "wreed’e bloedri‘gter. Benen misdadiger te‘strafi‘cn, heet, wanneer de menschen ,‘ als mcnschen,“ daar over

willen ‘ spreken, den genen ,— die‘kwaad heeft

’ bedreven, daar toe te bewegen, dat hij het be— dreven kwaad, zoo‘ veel mogelijk, herstelle,

en “hem‘ in eenen staat te verplaatsen, dat. hij geen kwaad meer doen kan. Uit beide deze gezigt5punten kunnen dan ook de strafwet— tenbeschónwd worden: als noodzakelijk voor ’de veiligheid "der Maatschappij, en de verbete

ring der misdadigers.

'

.

Wanneer een menech slechts daartoe gestraft

Ì ‘

M 5

/

word ,_


’( 186 ) wordt, opdat bijlijde, zoo ziet de Natuurkundi“ ge, bij zijn lijden, nog op iets redelijkers, op

iets menschelijkers. Het is eene afschuwelijke ‘wreedheid, het is gebrek aan Wijsbegeerte en nrenschenkennis, die wij van de ongelukjkigqa

tijden- de_r Romeinsche instellingen nog geërfd hebben, om eenen mensch slechts uit ‚den ‚weg na ruimen, op dat hij de slechte daad niet‚her..

bële ‚‘.‘of dat men ‚Udoorzijne‘ aanschouwing , het aandenken aandezelve hernieuvye.

Indien de

‚we; anw, het oogmerk heeft , doorìd6 ‚doodstraf ‚eenos ongelukkigeq„,afkgqr voon;de begane ‚misdaad, in de} oogen der burgers, te ‚ver— wekken, zoo vindt de Natuurkundige mensche—

.lijk,er_ middelen

,’ om dit oogmerk te berei—

ken‚„De ondeugende lijdt altijd aan de ge‚ ‚volgen

zijner overtredingen: alles, het

geen

tot_ de volkslieschaving— bijdraagt, moet op hem te wg wijzen, om alle menschen,‘ door de aanschouwingi zijner ellende, voor soort‚ gelijke _vergrijpingen te waarschuwen, en ‚hen _wijzer, voorzigtiger, beter en deugdzamer te

‘Inakenz‘. .

.

’ -

_‘._ Dendon en een vreesselijk lijden_op teleg—

gen „alleen, om dat de misdaden niet ongestraft ’ zouden

blijven ,

is, eene

voorstelling ,

over

wier regtmatigheid, onvolkomenheid en ver"— ‚nedering der mensehelijke waarde men mis schien_ g‘.‘

\.


(187j schien' nog niet diep genoeg:‚heeit_ nagedacht. Welke muttigheid;trok, tot nog ;‚toe, ze-_ delijkheid des volks uit het, openbaar lijden der

misdadigers?

Welke

begrippen maakt

het volk daarvan ? Geene andere, als dat‘ een misdadiger zoo wordt gestraft ,1wanneer de

daad niet heimelijk bedrijft, zen‚‚,onge_lukkig \ genoeg is , om in de handen ‚der Geregtigheid te;vallen_. Z00 afgetrokken zijn ‚de ‘‚denkbeel—‚ de'n der meesten onder het volk ’,‚ ‚en Welkeu zelfs—verbetering invloed ‚kan dit. op hebben? het zelfsBij +geyqel„grooten en,

hoop, die geheel niet denkt, bereikt de‚Wet, in deele, het oogmerk zoodanige ‚ya‚n afschrik. De „geenen groote menigte beschouwt Îdai“ gen; van openbare strafoefening, waar op som:

bere, zwaarmoedige ‚stilte de geheele natuur moest omvangen, als vrolijke feestdagen, waar

op . zij aan bare nieuwsgierigheid en luimen kan voldoen. _Alles _ snelt naar de plaats,

Waarî de ongeiukkige moet ‘sterven, maar niet ‘met die' gestel’te‘nisse van ‚geest, „die zoo danig schrikkelíjk„ schouwspel in het„ hart der AanschouWens moest verwekken,

Men gaat

benen , als naar eenen schouwburg: arm in arm, hand aan hand, om te zien en gezien te’ worden. De. meisjes van wellust verzame— len zich daar.in;menigte en maken;niequ vel?

ove


(188) ovmingen; men dringt zich, om het schavot,

te zamen en nieuwe misdaden schandvlekken de plaats, waar de ongelukkige sterft‚ Dieven en zakkerolders mengen zich in het gedrang, trekken voordeel uit de nieuwsgierigheid der menschen, en bedienen zich van deze gele— genheid,

om nieuwe

dieverijen

te

plegen,

Mijne geheele ziel heeft, wanneer ik aan zulk een moordfeest denk; en, wanneer het hierbij

Waar is, dat alle deze straffen zonder‘indruk,‘ zonder einddoel bij het volk blijven, dan be— hoeft de welsprekenheid zelve geene woorden meer, om de zaak begrijpelijk te maken.1‘ '

Wanneer ook dit alles echter zoo niet ware, dan vindt de ‘Natuurkundige nogtans,’ dat het denkbeeld: „de mensch moet gestraft worden,

op dat anderen niet zoodanig handelen 5 ” ge’ heel onregtvaardig is. " De vraag blijft altijd: kan men niet, zonder anderen te zien lijden, de menschen, op eene geheel edeler en het oogmerk zekerder berei—

kende, wijze , _van- de misdaden afschrikken? ’Ja: wanneer men de n’wnschen diep in de om zedelijkheid der daden laat inzien: wanneer

men een" krachtig en levendig gevoel voor de deugd, in het algemeen, door opvoeding en

voorbeeld verwekt ,. elk’ menseh , van zijne

jeugd af, met zijne pligten, enmet de’heilige '

h<ìid


‚(Q 189 )fl heid en schoonheid van dezelven vertrou'vvelij« ker maakt, en hem regtmatige begrippen van

de menschelíjke waarde doet verkrijgen. Bij de openbare en schrikkelijke strafoefening eenes misdadigers rooit ook het medelijden een groot gedeelte van den indruk, dien de straf

op den aanschouwer maken moet.

Dit gevoel

is zoo geheel natuurlijk en zoo heilig, ligt zoo diep in ons halt, dat ook de afgrijsselijkste . wandaad‚ die een mensch bedreven heeft, niet geheel uit de ziel kan verdreven worden, wan—

neer een ander lijdt. Het ware ook vreesse— lijk, wanneer eene Natie zoo diep was ge—î zonken , dat dit gevoel in haar was verstikt. Men vergeet echter zoó‚ligtde misdaad bij de aan—

schoüwing van een lijdend mensch.

De ziel

van een lijder is gelijk een Werktuig, het welk, in zijn middelpunt, alle zielen van an—

dere menschen zoekt te vereenigen, om te lij— den, zoo lang een ongelukkige lijdt.‘ Zijne tranen, zijne zuchten, zijne gebeden zijn zekere bevelen der natuur, welk een soortgelijk We _zen niet kan ivederstaan , en daar door ver

krijgt een ongelukkige eene natuurlijke be trekking op het grootste gedeelte der menschen: ’

\zelfs de hardvochtigste en gevoellooste moet dik wijls aan de bevelstem der natuur gehoorzamen.

De natuur geeft ons nog eenen verderen wenk,


(‘ 190 ) wenk , wanneer de sterkere den 2Wakkeren ver«

Volgt. De toorn vonkelt uit zijne oogen: zijnarín is opgeheven , om den zwakken te vermoorden -——

welk eene kracht, om te zegepralen, schenkt de natuur aan den onderliggenden? -— zij schenkt hem gevoel van Vrees , smart en hope: derzel

ver uitdrukkingen zijn in alle zijn gebaren , en ontwapenen den woedenden.

'

’ Heilige Wet des gevoels! gij handhaaft steeds uwe regten; en waarom zoudt gij die niet voor eenen ongelukkigen handhaven, die van de aar—

de niets meer vraagt, dan eene traan van me« declogen, die de natuur hem niet weigert, al

ontzegden hem alle de Wetten dezelve. Het getal der slechte mensehen is, in de wereld, niet zoo groot, als men wel denkt ,

en zij, die dwaling van Scholen op vroegtijdig ,

slecht zijn, worden dit veelal uit het verstand of uit diepe onkunde. te rigten , waar de kinderen , tot goede Christenen en burgers

gevormd worden , is het beste middel tot ver

hetering der mensehen. Onderwijs , opvoe— ding! —- o mogt mijne stem in de ‚kabinetten der Grooten en Rijken dringen , die hier toe kunnen medewerken, wier pligt het is, hier toe bij te dragen, en die, menigmaal, groot moedig, hun eigen voordeel aan het welzijn der

’ merischen willen opofferen! - Scholen, volks— !

on—


(191) onderwijs, nationale opvoeding —- en gij hebt geene beulen meer noodig.

Eene eenige daad, hoe zeer zij ook de aan dacht wekt, maakt nog, in lang, geen’ boos— ‘ wicht; en eene daad is niet in staat eene reeks

van goede handelingen te vernietigen -—- en waar is het Geregtshof, waar men de goede daden op de schaal der Geregtigheid legt, waar op men de misdaden weegt‘? Wie onderzoekt,

hoe lang de ongelukkige tegen de daad ge streden heeft? wie vraagt, hoe vele kommer

volle nachten hij in den strijd heelt doorge waakt? Wie telt zijne tranen, die hij misschien vergoten heeft, en wie kent de inwendige ge

steltenis van zijn hart, toen hij de daad vol bragt? '

'

God! wanneer al‚le deze denkbeelden, bij de aansehouwing van eenen ter dood veroordeelden, in onze ziel opkomen , wie, die een hart heeft,

zou dan het lot des ongelukkigen niet bewee nen ?

_

Men verplaatse den grootsten ‚booswicbt in de jaren zijner kindsheid, en denke , of hij toen reeds ‚ook zoo slecht ‘was , als wij hem nu, werkelijk , gelooven.

Hoe

onschuldig dartelt

niet het kind op den schoot zijner ‘moeder? hoe liefdeademend is zijn oog , hoe gevoelig

zijn hart? Zou hij wel zoo slecht zijn gewort ‘ ‚den,


(192) —ùc“ ’ "Yanneer men hem vroeg in de gelegena

he‘id had gesteld zich te vormen '? maar men liet

hem 0PWassen zonder zijn hart te verzorgen , ‚ten Prüdí aan de_ omstandigheden en zijn lot, het welk

hangt.

zoo vaak van de omstandigheden af—‘

Niemand bekommerde zich om_ hem:‘

hij Weende: niemand droogde zijne ' tranen :’ ‚hij zuchtte ; niemand _vong‚ zijne zuchten op: hij struikelde: niemand bood hem de hand , om Op te Staan: eindelijk viel hij , en, dewijl

hij viel, noodzakelijk‘vallen moest, werd hij

het offer Van u!“ 10t'

Deze gedachten rijzen steeds in mij op, 200 dikwijjs ik een’ menselr„pter doodstrafl‘e zie lij—

dcn , cn’ nog vreesselijker denkbeeld woelt in mijne ziel ‚ wanneer ik , in den lijder,nog die ven.

woest'mgen 116, dewelke, het gevoel der door .gestane martelingen reeds op hem uitwerkte.

Ongelukkig _înedetnensclil denk ik dan: hoe veel moest gij verduren, eer gij in staat waart de stei‘kstc drift 11Wer zdfsonderhouding , die de

. ‚natuur 100 krachtig in ons hart leide, geheel ‚te verstikken? hoe veel moest gij lijden, tot

dat men 11 de bekentenis afperste, om u in de ‚armen des doods te werpen! Wanneer alle deze

“martejingen aangewend waren, om u tot een ‘beter mensch te ‚vormen , dan zou de gevoe

ligè haar kunnen vergeten en de Staat zou daar van

.

..‘‚


(195Í van eenig voordeel trekken ‘:-“ maar alleen "‚om u te ‚pijnigen, om ‚eenen burger, voor geen‘

wig, uit het gezelschap der levenden ‘izen‘ delgen: dit. is een gruwel“; bij"welken men

wensehen ’mogt geene ‘ziel-‘îte bezitten, 0Îm’‚deäl zelfs afschuwelijkheid" te‚gevoelen. ’—-— Wannee’r de misdadiger ‚‘ in zijnen ‘‚kerk‘er ‚ ‚qP‚ het Ïdènk.+ beeld koq_1t,: dat hij. Wedetîïeen goed mensch

wil worden,„dan, is hij_gedwongenù dat ‚denk;— beeld.‚-te vernietigen. ‚fgvi1’,‚—maarmde.Staat

wederstreeftzijn’ wil: zijne bestemmingíis, geen’e _‚'_ verbetering: is niet. dat‚hjj ‚de schadd‘herstelle ,

‚die bij den Maatschappij ’lífieftòîìtqtgebragtî!’ niet dat —hijneen! zich weder met _de‘ menschheid ‚Jne zijne bestemming isigdood verloe" en ver—_ ’nietiging’.- Men ondervraagtîhemìa‘ men‘ hoort ’ getuigen: men dwingt herg„ hoezdan ook.‚.îmt

bekentenis, en de zegepraal' dies bloedregtei’s is 1 volkomen.’ Verheggt u; dan " -‚Ô ‚‘bloedregters-lìg’ij

hebt eenevoortreflelijke buitgemaaklí: deel het ven“ genoegen mebuWe‚ beulen. Hetis eene grootte daad. eenen ‚weerloozen ongelukkiggnaan den dood over te geven“ 0 dat een eei’uv'vigrijs,’ gelijkîdeígeâ‘ bergten .—in.Zwitzefland, ook‚ìuwe harten over’

‚dekker; mogel dat het vuur der‚mehschelijkhjèid -nooit uwe“'ijskoude zielen“ doorgloeíje ‚Schrik’ ‚kelijk‘zal de dag zijn, wanneer,‘ op‚‘den mm; gen „Je's dxéiùelschen Geregts,‘ ‘of‚ín uwe doods» ‚ l

N

uren


(194_) Mon,î‘alle dsie bebloede 'ligchamen , die van sma‘rt ontstelde aangezigten der mensehen, uwer

medebroedérs , voor u verschijnen , om rekenschap

van uwe veroordeelingen van u aftevordereri! ’Helaasl‘wie‘kan een mensch zien lijden zon-I

der—getroffen te worden? Wanneer een deel van

het mensthelijk ligchaam lijdt, dan zijn alle de overige deelen werkzaam , om het ligchaam van

het"lijden te verlossen.

Wanneer een splinter

in het oog valt, dan doet de natuur, welda—

dig , alle de tranen bij een vloeijen, om den splinter uit het oog te wasschen. Alles in de ’natuur werkt, om de :smarten te verminderen: de mensch alleen “niet: hij schijnt eèr de tiran der Schepselen te zijn, dan derzelver beheer;

scher,‚tot welke waardigheid‘hij echter van den Sohep’per bestemd " - " ‘ ‘ ‘ "’ ‘ Wàarheid’, dierbare‚ waarheid ! ;de mensch

poogt u te ‘nadéren. ‘Maar gaat de‘weg naar uwen tempel door het lijden Van anderen? Zijn Sbeulen uwe Priesters, en moet men de men—

sehen het vel weggeeselen, om u te ‘vinden”. ô'=Dochter des Hemels! leg al uw zacht ve’r— mogen , het welk gij over de harten voert, in 'mijne woorden, op dat ik elk- overtuige, hoe verre Wij nog van‘u‘ verwijderd zijn! -- Door beulen wil men 11 opzoeken - 6 Welk een

vooroordeel !’ welk eene afschuwelijke Wijsbe_— J

geer

" ‚‘

—‚<


(’ m5. Ä geeîte! Men wil de waarheìkl weten - en, wanneer zíj niet op de tong‘ is Ffhaar door list verstríkking en bedreiging afpersen.

Indien

slechts ‚ een ‘îeenig rnensch ,‚ onschuldig, is ter; dood ‚gebragt, dan v‚moest. ‘dit genoeg! zijn , om

de doodstraf af_ te; schaifenglzoo groot is de menschclijke waarde: zulke’ ‘achting Leischt. zij‘ van elk, diehmensch is. _: ‘ ‚

Zoo dikwijls ik eenen gevonnisde zie ‚j rijst in

— de vraag op:

dezeongelukkige ‚ook

Vader? Ia: hij heeft vele kinderen. Kon de Staat dan niet ‚den Vader, orn‘ zijne kinderen, be

houden? Is hij‘ niet schnldig‘, ‚hemdte behou-g den , schoon ook- alle verbetering onmogelijk was, en wanneer is deze onniogelijk",‚zoo‚ lang wij

menschen

zijn,

en "ermogen hebben,

ons te verbeteren en hulpmiddelen , om die "verbetering te weeg’ te brengen ? Is de mensch slecht geworden , zoo zorge’ men, zegt de Natutnkundige, dat hij weder goed worde. Heeft ‘een misdadiger nadeel toe.

gebragt, zoo moetghij zoo- vele diensten ver rigten , als mogelijk n , om de aangebragte schade te vergoeden. Deze zijn de oenige regtrnatige en menschelijke gedachten‘, welke de Natuur-_

kundige met de onvervalschte . begrippen van straf zoekt ‘te vereenígen. ‚ ‘ Wanneer men een’ roover de handen, den ‚ N 2 uit


6596) uit ontrouw, jgevlngte: de voeten’, "eii’de11‘ver‘-’ radér ‚het ‘hoofdnfkapt; zoo is het oogmerk ,"

gemakkelijk en werktnigelijk , bewerkt’, dat de misdadiger zijne booze daad niet herhale. De eerste "kan", zonder handen, niet rooven: de‘ ’ ‚ tweede, zondervoeten’ ‚niet loopen, en de derde

’ denkt

niet zòùdeì‘ hoofd’,

maar

hoe af

schuwelijk is deze berekening‘, om iemand te verbeteren ?_ "‘des‘ ’_‘misdadigersvbestaat ’ l ‘ ‘ ‘i De u verbetering" niet

hier in, dat hij zijne misdaad niet ‘kan herha lenz‘ Inaafdat hij zoo verbeterd ‘wordt, dat hij haëirmlìiet weder herhalen wil. Dit is de maat

staffiler warefìelregtigheid? ‘

Strjaifen‘ mòër"èù"ij’saòkkeù‘, om de ‘menschen te verbeterenfniet o'm - de menschen te doodeng Wanneer geentjÏverbeteìjing het oogmerk der straf; _fen is, dan kanmènniet zeggen‘, ‘dat de Staat

de menschen ‘heeftgiestraft’, maar wel, datÌhij zich "aan de mensehen gewroken heeft‘, en wre- ’

‘ken mag de ‘Staatniietj De misdaden te ver’ hoeden,‘ de menschen edeler te doen denken

ten handelen, is‘ ‘delpligt der Wetgeving: maar

‘hiertoe ‘behoort eene‘ aanhoudende‘ beoefening der‘ ‘Natuúrkunde. ‘t ‘ ‘ “ ’ ‘Het is niet‘ mogelijk, een’ mensch te verbez teren , wanneer ‘men zijnen wil niet ‘verandert’: ‘iwaîfneer men zijnënelgingen’ en driften, die .. l

‚_

ZQQ


‚ ( 187) ) Èoo diep ‚in_ de menschelijke, natuur 'gegrond zijn, niet bestudeerd heeft} ‚YVaqneer menîz’egt :‚ „ in dit land wordt geroofd „en gemoord: ‚”

dan onderzoekt de Natuurkundige de_ligging en _ de omliggende oorden derplaats; Men heeft voor __ beelden , dat menschen ‚„die_.op‚ moddergronden

‘ en aan! moerassen woneil,îiîmeerder taanleg; tot _ w_reedheid hebben, dan andere.

De Natuurkun

:digei onderzoekt w‚ijders het ‚karakter der\ ‘da— ; de1;s,‚hunne_ levenswijze): voedsel,_hunnen ’ arbeid, hunne opvoeding‚enjbeschavingr_ Ont

_,dekt hij, dat,..de Staat, op alle deze omstandig— __heden niet genoeg bedaelitzaam was, om_‚__de ‚‚_ misdadenîte‘ verhoeden , dan begint hij die daar

. ta‘verbetepen,waar de grond tot. ware verbe— _ teringìwerkelijk ligt. t ‚‚ ‚ _ . I 1:, { ‚ , Degz‘ei groo_te Waarheid, gevoelde de„‚_ keizer Leopold; _in’ haren geheelen omvang. -..‚Toska_gze werd-door hem gelukkig, toen, hijhet .Verbe—‘

terde strafwetboek-in Florig_rìce invoerde.,ú„„lk heb overtuigende bewijzen;it ‚zeide iliij‚,„„‚_en mijn vaderlijkv hart verheugt zich hdaar_ over,

dat de_‚ voorkoming van ï‚‘3‘;1‘1isdaden jgrooter _ n,ut aan de _Staat geeft, de tzvv‘aarste strafl‘eln.ì ”

‚ ; De- ‘too‘lst‘af”, d‘î= aiiabai‘kî’ de verbeart‘îsr‘ 4. klaring ‚van goederen —î‘‚‚alle_ deze geërfde voor— ’_ o_ordee_l‚én deronmenschelijkhgid enwoestl‘ieidmvan _

de oy‘tse—naîel‘l werden.“ .IIJ

Ts’8banî‘ ní=täaek’ N 5

"

uit‘


’. ( "Γ198 l ) 3ùitg‘ewisc‘llt.‘ En’ is het niet de eerste pligt'der :Vorstën , de mensehen van de jondéù_g’d afte

‘hoúdeh _‘an gelukkig ‘ te maken? Dè’"mensch Îwort'ltij‘inet ‘gevoel‘igebo’ren: hij is nieuwsgierig ‘en’volgzaami zijne behoeften verëiSchen ‚hulp: ‚'Ì‘nè’t‘ de neiging‘naa’r ‘genot ligt in hem de kiem. 3ti)t eigenliefde,’ dief voor de redelijkheid het [zelfde kan zijn, wat de ’\hefboomvodrf de Werk— "tirigkuhde is: de begrijrpen van welwillendheid vaderlands1iefdè‘ zijn hem aangeboren : ’zij

de zedelijke, oneigthare kiemen , waar uit “de ’Staat de grootste voordeelen kan trekken.

’De‘ mensch, in zijne kindsheid,’ kan bij het ’ zaad der planten ver‘geleken worden, die zich 'ontwikkelen, opWassen, met der’ tijd bloemen en vruchten geven ‚_ wanneer zij opgekweekt Worden, ‘warmte ontvangen , bevochtigd van den dauw, die van boven nederdaalt.

" Wanneer de‘ poorten van de schatten der ‘ natuur”, der zedelijkheid en der reine Wijsbe !’Î"geerte zich openen, dan zulleri ‘ de zeden “der’ toekomende geslachten zich verheffen: de

Î:’weldaád der opvoeding ‚zal de mensehen, door a’lle’de’ dagen"‘zijnes”levens, ‚volgen, en de—

“èi“féiiis ‘zijner nakomelingen zijn.

De wijze

"'Vex'fi ' en, me®:’amgevmgen , dragen al het ‘ ’ú‘8g’e jke bijgrootste wer_k_’ der zeden- v_‘er

‘Bete'ríhgî "de ‘ ,‚

zal de ondeugdender ïle‘ ‘. ',‚y

djg‘


(199) digheid verwoesten: deïbebonwin’g van onbe.‘ bouwde gronden vordert duizende handen, die, ‚ daardoor, aan de werkeloosheid, de bronìvan“ zoo vele wandaden, onttrokken worden. - ‘ Heil ’den Vorstf, die, Weldadig, over de

menschen=vetébetering denkt, zijne finantien nietom raadvraagt, en alleen waant, dat vele

gegoede familien den waren'rijkd0m van" dan Staat uitmaken. Neen: dieweet, dat geen geld, ” het welk men voor het’welzijn der mensehen

be'stèedt, "verspild , maar“=op ’Woeker =urtgezet wordt: dat" geene groòthei‘d der Wellnste "ge" líjk is, die men smaakt "hij het’gev’oel’,’ de schepper van3‘vele gelukkige‘+hui5gezinnen te

zijn, en’ onderdanen te beheerschen, 'die hun bestaan en ‘hunnet ’welv‘ìait’ aan zijne iVader— zorg ;t-'è "danken ‚hebben! —Úi’-Hoè gibot, =h0'e verheven ’is’ deze! geda’cht‘e‘l hbe ’vrcligdeval

voor eene edele ziel,idi'e ’hare grootheid alleen stelt in wel "te döen;’îhóeîlvervrolíjkend voor

een’ ieder, "dié van zuiver»ge‘Voel voor de men— schen doordrongen is , Îen gaarne al het zijne tot de menschelijke WblVaáff zou“ bijdragen !‘

Hier om vleije ik lmij \ ook, "dat ieder welden‘— =kende het onderwerp mijnerlRedewering niet onaangenaam _Nvasf-

-

"’ i“

‘ Ik heb, hetzelVe echter ne’gla_ng niet voldongen: ik kon nog‘over"d’e verbeterinan der gemoeds—

neigingen inde ‘gevangenissen‘, "bij de bedorven ‘ ’

N 4

lucht , ‚/


Tam) lucht,‘ over ‚leninvloed der gemoeds-Jìewegin“ gelil‘ bij.Ldiìrgevanrdîrs‘rrkìrr‘,“hetrgelìrîcîk1 aan he‘ ìevegírrgj,‘r de; gevolgen. der‘. onreinheid, en vaak

der slechte. spijzenî, ‘enmver. vele ‚anderen voor‘ wierpen, spregkenzrals: ‚over de naauwe ‚hokken, ennsteedsduronde ‘houding, waaruit de ‘Natuur

kundige dikwijlsîîdeì‚schnikkglijkste misvormin gen der‘ organeng,‘ endîrankziúniglìeid’ en razernij

kan» zemîìqedflllsîîrdoch. de ‚ tijd, „wenkû ‘mij; pnfiilg-„henijte ‘vëììetlen, îîwanneer ìiksleehts zoo ‘ yeel 2 ijgezegd‚‘_en‚bewezen‚.heb, dat-men ‚zal kun‘ nen zeggen’! ja!‘ ‚lhelllïis waar: hoe.‘ ‘kan’ men ‘ gver1 ‚menìehen Joordstelen, wanneer men ‘de menspllen niet ikentjlf {LO mogt ik Mannen van

meerder _‚inzi'gt’_opgewekt‚hebben‘, om aan het ‚heíldermmenschen ‚te blijven voortwerken, en lvooralade’ Voísten aanmoedigen , dat zij daar Ëyoor_‚leven l‘ Q het "leven der menschen heeft

‘eene jgroote ûwaarde’:

zware

straffen

maken

‘nlleert zware misdadigers. De groote Jtfoìztes ‚gnieu sprak;

‚wiaarheid , en bevestigde haar

‚düm‘ „voorbeelden, uit ‚de

geschiedenis.

En

‘welke, waarde zal. de burger aan zijn leyen ‚lìechten, wanneer _ de_‚Staat in — lietzelve geene rwaarde’ StQlt?“lH€Í1WHS, in elke eeuw, een

groot gebrek in de Wetgeving,‚_dat men,‘ de waarde ‘van’ het leven op eene bepaalde geldsom bragt, Wie is in staat de waarde des levens ‚te bepalen? Vtlie is in staat

een mensch te

schat


(

m;

))

Sshatlen (lkìeerm) r‘; hem”‚‘ dat’ ‚evenbeeld Gpds’ in îwfilkäe ifiïadëìfll Sleilnerflîiîîìvaîìwellqs ‚dikwijls „deîlîlûîinste vqnlîijaaûverneenìpakemaì

‚lingschap ‚Yäïìneaèllífin ‚Tekenaar‘ gelukzaligheid ‚verspreiden. kan? Wíe ‚kanldèwweerde ‚iìan ‚een‘ mensch bepalen, in wiens ziel vermogenfinljgr

gen’.

geschikt’. ‘zijn ‚. ‚om ;‚inì‚‚een;_nnr ‚-‚ ìeene

‚daad ‚te deeg,

‚liel‘ niet vérgolden

dooralleìyorsjîeîrdsìr nar.

worden‘ 19141116 xga1‘1S.‘.=11_=

‘wereld, niet‚ in‚staat’‚is,; teijgbeloonenì?

Wie ”

„kan de waarde van een’ ‚mensch‚bepalrem;h ‘e ‚i008, ‚onder ’zijne Epictetwen’ medemensoheni,’ ‚e‘ fiocratesseìlg.’ ‘íureliueen telt ? Die áburgersî, ‘kan opnoemen , _, diemin lompen gingen, ‘en wier ziel 11„ in ‘waren Inen

schen-adel Vorsten overtro en: die broeders kan tonnen, die voor ‘.Vorsten streden, voor

‚het‘.Va‘1erl‘‚and"säer‘vea?; iiad .î.‚‚ . _ ‚Men 1.31.. ‚mij misschien. , tegenwerpen, die.‚ zelfde, ‚klasse‘; die‘ Saprqtesîen, Platen‘ ‘en. anderowgroote. Mannen in haar middm ‘IJtelde, ook ‚Nerooe, „Caliggllggsî en_ andere

monsters ‚konî opkweken: „maar die tegenwen“

‚ping Qntifiaewtìmiinc Steliing‘ niet; welkeal‘ leen hierin bestaat’ dal geen 2111995911 in Staat _ ‘is, de waarfide, ‚van‘ het leven.‘ van ‚een? ander’

„mensch ‚teijhepalenr DGiZÍelGfPlËTadlt, dieî in ‚lelk? menschryerborgen ligt‘, is ‚altijd onwaardeer

N5

haar


(. 202 ) baar,“èrïî, Wanneer ook ‚verkeerde ontwikkel— krachten” de orde der natuur ‘vèrlaten , en

’in=î’afwijkingen overgaan, z’o’o blijft het zeker,

iÍári men ’die 1krraChten naar de ’ wetten van ‘orfie moet ontwikkelen, en nooit dezelve ver—

’w6esren.

îì‚.‚

.

.’ .’ ‘‚î

Het "blijft altijd een’ verriederend vóoro’óië

’dee‘l vah de geerfdeÎo‘nbeschaafdheid der Ëomeiri— sètre inste‘llingg’lem mensehen ‘te vermoorden.

"Van tijd tot “tijd’1 is reeds ,“Î-ini”verscheiden =Siaten,i ditï’veíeromtleel' “verdwenen , e‘n wan-— ‘deitï’deh weg“dër-\Wijzeii, die niets met geweld ‘ìvil‚jverhietigengrnaar betere zaken"in de plaats

1#an’leeehtere" stielt‘,’ tot dat het oude van ze]; "ven wegvalt ,: en’"pláats maakt’voor verbeterde 3bégl‘iniün.’i‘ ’ " ‘ ‘ ’ Bescherm? gij’,'îovv God! de pogingen vari_ alle edelen tot heil UWer mensehen: dan" zal ‘ik‘ het kunnen verdragen , Wanneer ook van ‚

‘soinmigen, voor wier ‘welzijn, veiligheid en ‘leven‘ ik thans sprak ,” mjiire _'goede poging 1met ondank word beloond: want wat anders, “dan ondank, kan men‘zich, ook met de be 'wusflreid van voor de beste zaak, met het warm

3‘ste hart en het ‘reinste oogmerk, gesproken te “hebben , van het grootste gedeelte der men— lischen belooven? ’Men vindt ‘Steeds een’ hoop ‘ van Îlediggangers ,’ die izich ‘gere’gtigd wanen , „.__1

(1

v-

al.


203 ‚")

álles’,“onv1‘iendelijk,’ te gispen, alles“, líalfiiei loos, te bedillen.

Men vindtàfìnenschen","-díh

zoo gaarne elke redelijke ‘gedlíìfhütenîhifzdélliíéiiï ‘die schen , ‘door verdelgen ‘geheime willen! lastèringeti Iritéiid ‚j‘ îïrenigerlälliiäî’ ven man, in‘ de voorkamers defïGroätëiigllifíët

‘drek’ ‘werpen’; «m1; die “de «ìòrïaùé ‘Wregiijaajìaùaì’

‘na ‚ "wijn‘aan’ qîdfiîjhnizen,‘ vijùaaíg‘, aaaraùaòaí’

«aan ‚vìnaîwlnîëìrsiòhen, die‘ ‘vhetbìiehïftdt

’ ‘bezigheid laanaa,‘ ‘de’ îìeveasaiììgeiì: fèìleleii ‘téxlverbittèrelr.’ ‘ ‘

’ ‘

’ ‘Dewijl l“ër"‘iiii‘l“ìöoillani‘g‘e ‘nieuw’ aija,‘ a’ ’á1tij&" zìjùwiùueìì, ‘ wat ‘kaam; mij‘ aaivaaal Îanders beloovefí’, ‘als ‘dezelfde ‘behiátàdeliiigïgïíläài;

‘Mannen van ‘nieéiflere inaigtéh ,""van gróötëfe ‘werkzaamheid en grooterei ondernemingen ‚een ‘gelijk lotflveílervaren’ is“? “llkÎziëg ditvdòraf, om allen ”te‘ overtuigen , daveeiîe‘ liefiielóôïe beoordeelíng, ’.die misschien r‘overì deze Î Ìîedë

voering zal zamengesmeed worden} , niet ‘verwacht, zal voorkomen. ‘Hij"‘sta tegen op, die lasteren wil en lastere: de "zaak äêr

mensehheid en der billijkheid ‘regtvaardigt mijn lìart , en de toegenegenheid van ällen, die waar‘. heiden ‘menschen beminnen, "Versterkt tnijìl’

‘niet "moed.veroórdeelen, De brave ‘en en wat redelijke"“"man ligt mij ìaan “aan ‘ ‘

hoop


hÜÜP van laagdenk‘înde Wez‘îìlîî‘e‘îleesm’ dí‘î hunne lastel‘tongut9} alles scherpen, het geen

‚misschien te hoog voor hun. verstand,p‚en‚ te

‚ssqige edel yqor dagen l_u_1_n_‚ ‚. ‚over; hart is. deze ;Het, mijn? ‚Beslevoelring‚ :‚ dat ‚‘spott‘ìn‘l’e 1Ëgchenì. ‘elk‘ìadel‘; íì1î.lisît „0.0‚1‘ ‚fl‘.1.iS-‚’

1teîeìi-‚„ _—‚"=n«‘-‚ ‘1‘‚=‚zslve‚ ‚schermliilîa‘ 1 ‚119901’deer’ .len_. Η„dit’ alles„_zii zoo:_ik“gì_aiìoch‚.‘ altijd, bij

=‘;iw= :Z_eakì’‚ìzoe„iveîìl‘ gs‘vqaasn.‚habbcn‚ ‘dat’‚ ;aed‘irende 4ee.tiid‚‚.dat zíi„zi_‘=hî‚îîînet de b‘îeûl‘ì‘ ‘ deeling mijner Redevoering„

bonden, 1.7:(1Q

. ‚eer; van vele‚brave en 1‘egtsdiapen‚Mannen pn.. \‚‚aangerandris gebleven. . Steeds;‘voor.î mij veel winst : ìmaä_Ile de ‚groots;e vvinst ‚is; die, die

„mijn hart miì ‘g‘ìefi’ bíi‚ alle—‚de zwarie’lieden" waar aan ook„ de beste, zaa‚k„ onderworpen is,

‚zonder mensebenvrees de ‚Regteni,der7Waarheid ‚verdedigd te’_hebben‚:. een..vvinst, ;welke geen _wereld mii geven, geen nijd; mij ontrukkep

‚kan. ‘ De tranen des ‘gevoeligen‚ Ldeomarn‘iing ;des Ledelen, ‚deustille toegene_genheíd des regt‚ isghapergen ‚—-‘‚ 1deze_ätcllen den redelijken Seba— deloo_s voor -‚alle ;de beledigingen. der dwazen,

enudan,het„linr‚, liet Welk eens alle. I_nenschen «toeft, liet „uur ‚desî‘doods „wanneer wij,;met1 gptille gelatenheid‘ enx onderworpen‚:bernsting‚,

Zoi‘s we kunnen Shútenum‘è‘î‘flebewustheidî’ .‚ :

dat


(

áo5 )

dat wij‘ allesivoor de menschen, onzebroeders, gedaan hebben, ‘zoo veel in ons vermogen Was: wanneer dan "eene enkele dankbare traan

uit het oog’ van ‘den geringsten mijner Mede; burgers lijden, het op welk mijn“ ik grafooit rolt, op zoo aarde zal ondervond, ik al

‘aijkdijk vergoedT achten. ‘

'

Broeders en ÏBurgers des Vaderlands !‘ ik weet het, er zijn vele goeden en edelgezinden onder u: Gij zult de waarheid mijner gronden , die ik aanvoerde, inzien, en mij voor mijne welwillenheid danken. v Het was voor u, voor uw leven, dat ik sprak, voor het leven uwer kinderen , uwer‚„magen en vrienden. Het on-’ derwerp was belangrijk en groot: vergeeft mij, Wanneer mijn verstand ininder vermogen , dan

mijn hartjhad: laat, door mijn warm gevoel ’ dat gene aanvullen, het welk mijne Redevoe— ring nog aan overtuiging mogt‘ ontbreken.

De wijsheid van den Vorst ziet verder, dan _onze oogen zien kunnen: zijne ziel gevoelt sterker , dan onze zielen gevoelen kunnen. ‘ Hij, de Wijze, wiens "oog de hut‚zoo wel, als het paleis indring‘t, Weet, wat tot uw ge« luk noodig is. Lang arbeidde daar aan,

om u steeds gelukkig te maken, en onschend—

baar moet ons het gebouw uwer gelukzalige -‘ heid l


’—‚—î«„‚‘_ u.“

Q2062 heid worden , waar van Hij ‘reeds den grond heeft gelegd‘. ‚Welke‘ wensch bljjft ons over bij eenen Vorst, Die alle onze wenschen voorkomt,

dan dat wij, ‘met vcreenígde stemmen, den Hemel, om Zijn lang,r en gelukkig leven,‘bid— ‚den? — deze js de bede van elken onderdaan; .en steeds zij onze Wcnsch: Heil en zegen over een’ Vorst , _Welke een menschenvriend is!’ \

I!

VIL


VII.‘

REDEVÖERING 0

V

E‘R‘

‘DE BRONNEN DERÄNHSDADEN E

N

JE MOGELIJKHEHL OM DE ZELVEN TE VER„ HOEDEN.


heefi 96118.‘

Hem den ?

en s een’

I in 4125:: h bc'má pr lcs hommes, & Irs hon

Uu yu h Sûtifl!. ]. 1.’xovssrau.


i“.

;

a“

Het geluk van goede Vorsten is, ona‘fschèid-ï baar, met het geluk hunner Landen verbonden; Wie den Vorst bemint, moet zijn Vaderland beminnen: dit eisclit de natuur der zake‘: dit

Wil het welzijn der volken: dit vordert. de vell’rmkir‘ig des geheels. De dagen, waar in vlei— ‘ jeiij de Vórsten vergoodde ,‘ zijn} dagen van Schande voor de Nàtien: alleen slaven ‚bidden. der! Vorst aan :‘ burgers beminnen hem.’

Aaii

die ‚Hoven ,‘ Waar vl_eijerij h'eers’cht: Waar la—

ge kruipers“ dei1 Mónarc‘h omringen ‚ daar wordt der ‚waarheid de toegang geweigerd. De

rvìils‘h‘eid verbergt zich in' een’ hoek, envermengt bare trainen met de‘ tranen" der onderdanen; Zalige uitzi'gtei’1 verbreiden. zich ovem‚dieî’oor_

dan, waar elks ìÖog ‚op.den Vorst is gbveStigd’: ‚waar de dagen ,' die ‚den—Vorst ge'wij'd Worden, feesten’ voor het Vaderland zijn ,‘ op ‘welke ‚de ‚ziel des burgers, met zeenropen gelaat en vrijheid

‘iiclt'vèzheft’,‘ zijn haä:_t',’:pls e’en ofi‘ery_op_befi ‘ "ì

.

0

11‘".


l

Î’

'

(

210

)

altaar brengt,‘ en het welk ‚ in den Vorst, zoo’ wel den Belìeerselier’ bewondert, als het in hem den Weldoener erkent.’ De Vorst, welke , _met

goedheid zijne Landen heheerscht, wien de Wel vaart van zijn Volk ‘dierbaar is , hoort ook, ‘met goedheid, de wenschen zijner onderdanen.

Hoe aangenaam is Ïnij de last, op deze open bare plaats , en in den naam van mijn Vader land-‘Ììtiit- een wïìrruimd gemoed, temiogen uit roeÌpenì. God zegenexonzen‘ Ì'0rst!‘‚‘-. dezen ‘Wensch herhalen alle de ‘stemmen, 200 wel in de trotsebe paleizen ,“als in de lage hutten, en‘,

elken-Òdag‘, klinkt «hij in ‘de harten " van; den eerlijken landman. ‚‘ Het ‘velzijn der ‚Overheid is ‘de’ Wenseh van den‘ goeden onderdaan: het welzijn der onderdanen de wenseh’ _‘van „den

goeden’ Vorst.‘ Wederkeerige ‚bemoeijíngeil voor wedeìzijdsehe Welvaart zijn de grondzuilììh der

Staten: zonder dezelve heerseht de ellende in de hut, en het bederf bij ; den troon. Ter eeuwige geìlaehtehis’ dezer waallieid zal het nageslacht onze‘ roemrijke gewoonte bewon derenîîìdie ons. opleideiijfhet feest van onzen

Vorsgldoonde uitbreiding van algemeenenut tigéfiwaarheden, ‚hier openlijk te‘ vieren. î Op

zoodanige ‘dagen isi-ìhétû“ons geoorloofd, over

„nuttige mvaarlleden-‘zjùeizspreken , ‚vooroordeelen ìeïbëstxijden, of burgerlijke’ depgdpniihet ‘hel.’ "

U

der‘


a

.( zit" defste licht te Plaatsen; Deîtoegeneg‘enheíd van den Monareh vúurt den' Redenaar aan, die hier voortreedt:l verdri‘jft-de‘vlèijerij‘van onze pen; 1 Wij Weten, dat onze ‚Vorst zijne lo‘fspraa'k,‘ niet“ín den mb’nd des' Redena’a'rs, maar' in liet hart zijner onderdanen zo’ekt‘,‘ wier Welvaart“erí

geluk de dagelijksche_îlofspraken zijner go'e ïi hèid ’zijri.‘rî ’‚‘:.ì_ ‘. .’‚’Α ‚ î.

’_

'

)

‘ _’

"‘1)

Plegtigï;is het"üur, waar in ‘=het den burger vergund wordt," zijnen Vorst‘ te naderen, om hem zelven van de liefde te‘overtiiigen,‘ die zijî-' ‘t‘ie’ ziel doo’rtiritelt,‘ maar nog ‘plegti‘gei‘ is het «nu, waar inde Regent tot den-‘gelukwe‚nsehen‘ì den-onderdaan z’egt: ziw gélubiis’het" mijne’;

Mij dunkt‘î‘ikìhoe’r deze Stemr’zij klinkt in deze gehoorzaal ,‘ en ik gevoel mijne aderen, 'Înet ‘mo‘ed‘en ïk’raeht,“ doorstrdbîneh;

’ ‘ Ja, Onze Welvaart_ is de Welvaart 'van onzen

goeden Vo‘rSt,‘ en dit zijn‘ edel gÌond‘beginsel 'is ook de reden, dat ik, in dit plegti’g uur, een

‘onderwerpijkie‘ze,’ het welk zijner grdote over-Q ikfikingeù waardigis. ïlk zal ,“ namelijk , sprekem'

;.:î.:ì over 1de bi‘mrn'eri deì‘ _jnisdaden, en de ’ '>=Ï_ ‘ mogelijkheid ,' ‘ om‘ dezelve voor' te komen, "Het ‘ der stofl'e verdrijft mijne zwak; Î'h'eid,‘ èn=‘—net vùlnr‘, het geen illi‘Ìin mijne zid

‘ ji’dele,‘ venemì‘di‘gt mijnen ’inoed. ." “

‚ “2

‚‚,‚‚ ‚

"

Ö 2’

_ Het


2,12 ) Hoe meer men over de natuur van het men-4 '

schelijk hart, en de grondbeginselen, die het zelve moeten besturen , nadenkt, hoe minder

— men in staat is, zijne ‚klagten over‚de men

sehen te beteugelen.‘ Velen weten zelfs niet, pvat _ zij willen: velen geven zich over _aan dWazc verwachtingen, en ‘ kiezen eenen weg, om anderen te leiden , daar‘ de natuur ‚hen

niet toestaat,„dat zij dien zullen betreden„ ‚ Kwaad, ongelukken en misdrijven der Sta .ten , die, in een onafgebrbken reeks , elkander

gevolgd zijn , en die de geschiedenis ons, in levendige beelden, ‘jvoorstelt, zijn bewijzen, dat zij steeds de gezellinnen der valsche rond-_ beginselen van diegenen waren, 1wel e den grondslag der_ Wetten, buiten het menschelijk

hart, gezoclrt.‚.hebben. Het is ’trêurig, op het ;tooneel, te rug te zien, op het welk de be—

’roemdste Staten ontkiemden en bloeiden , uit den staat van woestlmid tot eene verwonder

lijke”lroogte Îopstegen, en, door de ondeugd, Zweder in het verderf stortten.

Deze is nog

tans de .-.gewon'e groote cirkel, (zullen velen zeggen ),- waar inde volkeren „en natien zich be—

wegen: zij treden , uit dan onbeschaafdcn staat Ivoort, worden beschaafd, beginnen met de Kunsten, en houden, met de Wetenschappen,

Wederom op. Ik zal deze. tegenwerping ook ‚

niet


(215) niet Wederspreken: ik geloof, dat het, in het: ontwerp des geheels, ‘ligtî‘,jdat’ er een kring— { loop der ‘volkeren îwezen=’‚moet. Dit echter"

heeft de Schepper den menschen— overgelaten,” dat zij zich, langer‘îof korter,’in denr middel— _ stand van het geluk, op’ het punt, waar in zij van de ruwheid en overdrevene îbeSchaving even verre zich verwijderen,‘ kunnen staande

houden, indien zij zich, door _‚wij‘ze Wetten, aan ditpunt zullen willen wasthoudeii. Daarom"

heeft Hij Vorsten op den troon geplaatst, welke: zich hier medezouden bemqeijen, en dat gene regelen, het welk tot dit oogmerk kan leiden; De deugd was steeds de sterkte der natuur: zoo lang deze heersehtte, wa1‘en”de Volkeren onoverwinnelijk. „ ’Zoo lang matigheid, ‚in

„ Rome, nog eene deugd, ’_’ zegt Jerusa—_ lem, (*)‘„ armoede nog geene ondeugd, .geé

„ roofdè rijkdom en weelde nog geene verdiens‘‚ ,', ten waren: zoo lang Reine nog eene eer in „ de deugd stelde, zijne_zederqgters had, en de „ Goden‘ vreesde, zpo lang was Rome voor

„ tirannen bevrijd -’ een Ne’rn, die zich met „ Locusta opsluit, en vergif voor zijne onder?

„" (lanen kookt: ‚een Domitiaem die zich aan ‘

— ì

"„ de

0) De Abt _I;rzij‘qlem: Vel-hand. m; deel. bl. 21o"e‘l 2.12. hedend. vert‚

‘ ‘

05


i‘aIJ ,‚*dè dierenl oefent, boe. zijne edelste bnr: ’‚,‘-gers zal ’ve1fiìvorgen, ?? ‘-'— Die ontstonden

eerst , toen Boiiz_e_ ’geene deugden ‚meer bezat. Lage slaven, die.voor.de ondeugd ‘altaren sticth ‚ten, ’waren er eerst binnen .Romè; jnuren, eel_‘ Ìi1îannen den troon 'bek’lòminen. ‘ î ’ ‚Gebrek aan kennis van het mensehelijk hart,

pntoereíkende Wetten ‚ die de eergieriigheid en ‘de ’ baatzudit'bejierkten, ’Waren ‘de‚.oorzaak van Bomen verderf : Rome snelde zijnen ondergang te gemoet, toen legers rijke en _magtíge Wingeì

Westen veroverden, en rijkdoni Äen ondeugd ‚_. tu’t Ázie , in triomf , binnen zijne muren lirath

Daar Was nu_ rijkdoin en geene V\Îet: daar ivvas‘i‘iu geld en de Staat dacht niet, dat. eene

Wetgeving , des’zelfs omloop moet regelen , het_ noodzakelijks’te is tot instandhouding ’der Natienl Hieruit inoest, noodzakelijk, verspillingbntä staan, uit de verspilling“ Weelde,"die de roof _zuclìt‘ steeds onverzadelijker maakté.. ‘„ Wat;

"„‘”‘te_‘ zv’vale ‘Was, om

legers Îte_— ro’o‘ven ,

roofde met bedrog , list en verraad , en wat

“eerst ‚ dooi- rijkdom, ondeugend-Was gewor—i w'‚

den, ’v_verd nog ondeugender door ’ gebrek, liet ivvellyî‘igeene ’grnwelen onbepi‘oefd liet, aan den’ gewonen wellust nieuw

te ‘ verseliaffenì en ‘zo__o Werd

voedsel

kracht van:

“.= .’.8 .t2: = 1

mannelijke deugden ontzeiiirwd en‘de ondeugd

’‚{d‚°‚oïl.dîï


(

215.

„ dooddedenverlievenen geest ,' en Scllandvlelg ‚IJteqdésrflèilachten. ” ‚ Er was geen-edele ’ Bqineijnijrneerz îdie . voor de, vrijheid’ van zijn ‘ Yaderlnndgjstreed zjj_n_.leven, _grîc‚ìb‚t”ìi_oedig,.

Qpqfiqijlgr, 1 Geene, kroon ven.‘ ‚laurieren‘ of ei-Ä

‘kcnbladieree ‚beloonde.‘ meeròdenîlìeld‘

beat-Q

‘znchj; adepigieiìaar geleL-enìschatten, vG1n:-\ïcì1‘ûii1‚« E derde. dappere burgersin ‚hezoldiède‘ slaven, _— ‚ Zoo. ‘ga; de ‚vonk der misdaden in den rnensch

verbqreeeàiee glveide- =Sleehts ‘zoo ‚lang, als de hertstogijen; ibekroond = werden e’ barstte echter‘ in echrikkelijke vlammen uitwtoen de‘We‚_t‚ten have

werkzaamheid. verwûarloosden.»

.

..‚

‘Deggngnsclyïjs ‚‚ ‚vnnnature, ‘noch goed ‚‚ noch kwaadî‘=‚’‚‘‚de.’»ùemstandigheden, îwaariní hij ge‘

plaatst ‚îìvqîîltù en‘ de. wijze ,.- hoe hij zijn voor‘ deel ‘betracht, ‚beslissen Izerst ever zijne nei; gingen,‘ ‚ Demensch wasi , ‘in zijnen eersten‘ ‘staat , alleen girale bevrediging ‘zijner natuurlijke be hoeften bedacht. Z00 lang hij zich alleen,I door de natuurï‘ IieË jleíden“ had geene de minste

‘kwaadaardigheid eenigen invloed op’ zijne be drijveni‘ Gevoelde hij honger, dan zocht hij ‘eene prqoi, en het was hem onversûhillíg’, dezelve’ van eenïboonrte plukken,‘ of haar uit ‚

de liandenijzijner ‘medemenschen te scheuren, ‘

‚I

‚ ‚

‘(Q 11). b]. en,

‘ ’

"

2

‘ j

O 4

.

De


‚(216) De natuurmensch zag , in zijne daden, op_ niet; ‚anders, als op de middelen, om zijnet‘noodé zakelijke behoeften te bevredigen: ‘verder’ strek-Q ten zich zijne begrippen niet uit. ’Het‘ gevoel

dwong hem, zich te voeden:

kende nog

geene andere verbindtenia: maar toen de mensch, in maatschappij, zich vereenigde ,“ verkreeg hij meerdere b’egiippen‘ en: inzigten‘, ‘en‘,’ met de’-’ ‘z’elven, ook meerdere behoeften: ‘hij honge‘rde naar“meerdere ‘voorwerpfìnij ‘De drifi=totîelfsél

6nd'erhoudi‘ng" deed de ‘drift' tot behoud van ‚ het"v'erkregene“geboren Worden. "Onregtvaarê

dige begrippen plaatsten "ingebeelde"behoetten iir" de Î'rij ‘dér nodZakelijkste,

en verleidden

den sterker-en tot geweld , "en de zwakkeren

tot list ’en.’ bedrog. “‘ De sterke m"anigrondde zijne Regten’ op 'de kracht zijner’s'pieren: ‘ de

zwakke "op list en bedrog, en zoo ontstond de‘geireinäheid, de leugen, het bedrog en de

sluikrneord.

“ ’

‘ "‘ De "weldadige natuur strooide, in de ziel van ’deri' mensch, de zaden" van’ verschillende

heiginge'nr "zij zijn de ‘gr0ndd‘riften," die ‚ in onze harten, verborgen liggen , ‘en de drijfv'ede—‘

ìeù“òùìer ‘1‘a‘1‘en’. "—‘ 'Eene“redelíjlíe 'lei’dìn‘g“ dei‘ neigingen van den mensch, “zoo“dat "zij ‘ha'r’è_ “‘12paalde“ grenzen ‘ niet‘ovérsclir‘eden, “ is 1het;

’onderzoeks ‘van ’th I‚_r_’le“nsch_el_ijkv IJ

_‚

hare


217 )

ij dit zegt ons: rekent, in den mensch, het overblijfsel van zijne oorspronkelijke goedheid, de gevolgen! v9’n zijne zinnelijke ‘ natuur, en bouwt, op deze kennis, nwe Wetgeving.

De

hartstogten moeten nooit onderdrukt, maar al— leen ge'vonndworde_n — ha1t’stogten te wíl« ‚lén' vernietigen, is aan het ligchaaih de werk-‘

zaamheid ontnemen. Zij zijn dat vnor ‚de maat-ij seliappij, Wat het bloed voor het menschelijk

ligcha‘ani isî -- Gelijk de Arts voor eenen re— ’ gelmatigeri‘ omloop—der sappen werkzaam is, ‘zoo ’moet ook een Wetgever zulks zijn met

betrekking tot de hartstogten van zijn Volk: ‘hij moet den‘ snellen omloop matigen, den

tragen opivekken, dat deze niet, door ver— ’ StopPing‚" verrottin‘g, en gene ,’ door onbeperkt ‘ te "hitte,bederf- veroorzaaakt. “ “ ”

-

‚ ’

"" De mensch kent geene sterkere drift, dan de zelfsliefde. De Schepper" plantte’haar in zijn hart tot zijne onderhouding; Zijis, in het maatschappelijk leven , de bron van zijn ge.. luk , maar kan ook de bron van zijn verderf ivvorden.‘ De Overheid kan, doorlhaar, de Na- '

tien,’ gelukkig, iegeren: Zij is de toom, waar aan de Volkeren zich laten leiden, maar wijs heid moet haar besturen.

Zelfsliefde bragt de

driften tot verdediging voort, welke de veilig‘

beid van ‚.

.

zelven ten grond hebben.‘ Uit ..

.

O

.

dat


(i218) dezen ontstonden, in hetvlldaatjsehappelijk levenfl‘ de bijzondere hartstogten , welke naar een he’, paald soort ‚vang bijzondere: ‘yùolrdpelen „streven; Onze eigenliefde ‘wordt ,‘— in‘ glenijnatunrsteqt;

door onze wze’ìlfswmdeerhonding beperktjmgiarmin ‚der het maatschappelijk uit, enk-heelt de leven, onderhouding ‚Strek; {zij zich‘ van ‚ziel; ‚zelven en‘ onderhouding ‚van‘ zijn eigendom‘ tot de voorwerpen hgìrer werking, _; ‚ De erkentenis ‘van het goede is de beweegù oorzaak van den wil van den mensch. Alleen

het goede ‚het geen wij in onze daden opmerken,

is de beweegreden, dat Wij —‚hetzelve willen, Zoo is de ijerkentenis. van hel; kwade de‘ he‘ ‚_ weegreden vanïonzen onwil.

De voorsteiling,

die wij van eene zaak maken, is de bepaling van ‘onzen wil, Onregtmatige voorstellingen ‘ kunnen’ ons eehter zaken, die slecht ‚zijn, ‘als

tegenwoordig goede

voorstellen‘,

en goede

zaken als slechte: hier uit ontstaan de heinde; _‘ lingen‘ der menschen, welke, met opzígt tot hen zelven, of hct_‚alge1necn, waarlijk slecht zijn‘, Uit de bespiegeling ‚ van het menselìelijk hart,

kunnen wij‘ ons alzoo, gemakkelijk’, ovei‘_tnzi— ‘ 1gen, dat onregtinatige begrippen de oorzaken van onduidelijke wîoorstellingen zijn‘ ‘De na-î tnurmenseh volgt ‚alleen dat gene , het welk hij

als tegenwoordig goed ‚voorstelt: hij over‘ ’

legt


_(219} legt niet, dewijl overlegging andere, tegen ‚el—J—v kander strijdende _,‚ zaken quronderstelt.

De

hartstogl: schetst hem het tegenwoordig: goede, met levendige’kleuren, af. - het hier uit voort—i

vloeijende kwaad is, ‚het verschiet, met een_ te zwakken penseel, getroffen. ziet slechts_ ‚het tegenwoordige, en wordt alleen daar"dooi_i yveggeslecpt. De onduidelijke voorstelling ver; dringt geheel het beeld, het-welk, in het ver—ij

schiet, met te zwakke kleuren ‚geschilderd is,

en zee wordt de mensch een slaaf zijner lus_ ten. De strail'en, Welke de Wetgev_er5 op de

misdaden gesteld hebben „ strekken ten bewíj-; ze , dat een verwijderd waar misdrijf niet in staat is , de onregtmatige ‚voorstelling van een ingebeeld goed te overtreffen.

Men rekent op

deze wijze; de erkentenis van het kwaad is ‚de beWeegi‘eden ‘ van den onwil der menschen, De sti‘aílen ‚ die wij aan de misdaden willen

verbinden, zijn alleen tegen het kwaad: de er; kentenis alzoq van het kwaad zal de menschen van de misdaden afscln’ikken. ‚Maar deze bere‚—’

ke_ning der Wetgevers is zeer verkeerd,

Het

goede, het geen’de ‚misdadiger zich wegens het

hem toevlietende’

van zijne slechte daad

voorstelt, was tegenwoordig,_ was zeker: het kwade was verwijderd , was onzeker: het goe—

de,

geen het besluit van den misdadiger be-‚ ‘ paal


/

(‘ 2"20‘ )" paalde , w‘vas ‚onmiddelijk met de daad V€l‘l)OH-i flen: het kwade GClllïél‘ niet met de daad, maar _alleen met ‚de omstandigheden van dezelve.“

Alleen dan volgt de st„raf de misdaad, wanneer de misdadiger‘_oveïtpxigd wordt , wanneer hij zij na daad liekeni_,' of zich niet, door ontkenning list, aan de ‘Geiegtígheid weet te onttrekken; ‘ l)it alles levert een duidelijk bewijs , dat het

schandelijke van de straf , het welk de boos vj’iclìt zich dadelijk zal voorstellen, niet met de misdaad zelve2 maar alleen met de omstan—. diglxeden verbonden is , waar van het natuur—

gcvqlg is, dat de voorstelling van eenig schijngoed den mensch tot de ondeugd lokken inoe_t.

Waar uit men, met ‘grond, kan be-.

sluiten, dat de strafwctten, welken naam zij ook dragen mogen , zeer zelden in staat zul-‚ kan zijn, ‘ de godde’loozen af te schrikken , en ile mensehen van de ondeugd te wederhouden, “ llet hiei‘ on‘wedersprckelijk ,*dat- het gC‘r‘ brekkige der Wetgeving; door den Godsdienst‘,y kan‘aangevnld' worden. ' Dezelegt den mensch veel nader aan ‘hetihari. stiníl‘en, die hij ‘ ‘‚óp "de misdaden 'Stelt,‘ zijn onmiddelijk met hem zalven verbonden, en hangen niet meer

van onze omstandigheden af: de vrees vom‘

s‘m‘f volgt dadelijk het misdrijf. De alweten“ .-Ì|1cid van God heneemt den overtreder de hoop,

zich


‚22‘1 Zich/ aan“ het ‚Goddelijk Geregl te kunnen ent;

trekken, —En_Wordt, om dit‚grondbeginsel, in“

het menschelíjk‘liart, te v‚doen werken, Qodsl ’yertvaai‘loozing,’_alles dienstig._ heidî, meestal, de,onderwijs de‚booswicht banden der ‘ vereischt reeds_ ontbreekt, deugd,vari. niet.‚kent, „die zichjafgewor; ,‘uit aanof, ‚‚

pen had,p het welke zijne„euveldaden ‚Jé01\1ïib6á _ perken. mijne grondstelling î_ door , bevestigd, {word ik fop: dat niet njeluv_v_,î ligt jan—F dure wetten toereikend zullen zijn, de‘nmisda_ den, ineen’ Staat,.te verdelgen, dan die, Wel—’Î

ke ivermogend ‘Îgenoeg zijn,g der2elver‚ bronnen," te verstoppen.

.

, ..

Het geen _. ik hier ‚zeg, is geenebeoòrdeeling“ over de Wetgeving ; het zijn alleen_vrije v‚ge—

dachten tot welzijn der menschen ‚ wijsgerig bij .eenverzanield,‚ ‚en uit een warm hart voortge-3

vloeid. Het zij verre van mij, dat ik het zou wagen ,_ de ‘eerwaardige gewoonten der Landen, en derzelver‚ heilige Wetten ‚ wier oorsprong in diepej‚geheiinen verborgen is, en die ik ,-‚ met eerbied, vereer, te hekelen: ik spreek , niet voor de ‚oordeelige bewoners van een’land: ik

spreek , in het algemeen ‚(ivoorîelk’y wereldbui;ij— ger , ‘ voor Ì.‚elk.’‚ mensch ,„ onder, welken hemel— stre_ek hij; ook.îwonezz íikìspreek over ondeug—

den, welke, ùl,‚tìll&9 Maatschappij, kunnen in}


slìîîiijen"; ineen‘ zijn. overDe’ deúgden neiging, 52a ,‘ diemet"wèlke allen ‘menschen’ men de’

beste ' zaken zooi gaarne ongelijk bepaalt: de’ Woededer beoordeelaars,‘ welke,‘ met een hart

vol ‘galle ," ellvwoord onder ‘deî pers leggen : die‘ ‘steeds bezig zijn,“ aan eene ‘zaak verkeerde‘ wendingen’ te geven, zijn de’ redenen,‘ dat ik,‘ ‚in‘ dit uur,‘ in‘ het ‘welk ‘in hier spreek ,‘ noch

Vaderland,‘ ‘alleen demijner we; ‘ ‘reld,v en de noehdbnrgers menschen‘ tot, ináùr voorwerpen Retlervoering hehgekozen: _ _ _ ‘ ‘Ík ’las ,’ ’ met ‘de grootste ojìnìerkzaainheirl; äeòiideráòheìdeùe ‘geschriften , die voor en te; gen de doodshafién zijn geschreven, en ikvuur,’ he“ l‘vvo‘r’i‘îi"â"rde'ì dikwijls. ‘het menlschlievende ‘het welk’ sommigen het goeden het lìloed

1 Burgers.‘ vêrdedjgden ; maar ik kon’ ook’ dikwijls’ ongenoegen niet verbergen tegen‘ diegenen’, welke de’L doodstràfien‘ geheel-willen‘

vernietigen‘; dòéliiïlaar? en tegen _,=‘ ‘door gevan ‘genis; boeijeiís’

dwangarbeid ‚het‘ leven der

Ïnisdadigers ‘ellendiger’ ‘maken’ ,’ onëi ‚de‘ men‘;

van wanhedíiij-veïi af te schrikken.‘ " Íù ’_ mijne ziel overtuigd,‘ zal ik tegen hen’ op;

treden, die beweren ,’ dat harde’ arbeid de mis, "dadigers eerder , dan de doodstraiièfi zúllen

‘afschrikken: ik zal hen zeggen: gij bedriegt‘ n’: Uw’ dwangarbeid is even zoo ongenoeg: ‘

‘ zaam ;


í(‘ 225‘ _ )" zaani ‚ omïdaïîiiìeìrschenwá" wanllëdrilveh ie ‘lig,’ ‚te:.’.h‘0u.î1èî1‚î’aisnwe doodstrafien, «en ‘even zoo’

’afgrijssòlijkijusíîîongëaùégzaam , ’ dewijl zij even’,

‘zoo min, in ùejaaùaòùaîeùiiièvòùnaaaeiîjk me: aaî- mísdadenwerbonden‘ zijnîáldeîvtdjlî-ìie”’lìäíìlsté' aaien aan saeiîîinvìoeaî ‘der’ gemist verbaal’ is’: “aewîjrígìfì niet ‘ kùmî ’ verhinderen , dat’ ‘He’ menscliëìi-“ìiclihàîin hun ‘let «gewennen ,‘ en

ast-Pee misdailigersgiwierilelfëifì-l ‘gelijk men . ‘xiieent, tot een‘ waaiischiiwefialîvoörlläeeld- strek‘ — ‘kan zal ,

ia‘ hunneièllendè, nog vrol

‘îlijiòî zijn, zùneùan ‘en rafgrijsselijlc," dewijl- ‘gij eenÄÌmenigtìJ’ ” Heulen: moet ’ lieláhën g; om ‘het

lot‘ der’ veêoâìaéìùìaen, -als=’eene" ‘straf, voor

tiet”algemeenmgetáend“ a‘ ïinakeiftl“ giiî’ moet onmenschelíjkeflieulen ‘hebben’,

wier‘ harten

het medëlïfdënïàllé‘ toegang is afgesloten: ‘nooit moet ‘het gëùìbetîîîderîïmensclielijkheíd hen kun‘ ‘ nen ‘verrassdhëíí ‚Men, ‘om de misdadigers‘ te ntratfen ‚ ‚wmoetiîgij ‘onmènschen’ (aanstellen, die

nooit over delijdërsìywelkè onder hunneoogen Lsteeds ia‘ ellendwûrondkmipen, ‚ eenige erbar... ‘iüing ‘ìèhenlschrilélëélljkgí gevoelentí otwíä dat hetplìijulitalles, jde aan‘: "enîìde boos Wleht "éeneileï zullen hebben?’ -'Is" de al‘ ‘líeid, het‘ hard’ «zij ook is niet overal het ‚ ‘liet’ van Ldeülai-tnen?‘ i Onderstellenî’ wij’ echter‘, ‘ast ‘mïsdadrtgsrsjîûtet. den verdrietelijkstenî al.‘ "

.

beid

\_“


(’2’4‘ ‚beid ‚verWezen‘, werkende voorbeelden kun: Iîren worden ,“ ‚dm andere mensehen van Wan-3

bedrijven a_f schrikken :v onderstellen Wij, dat het Schrikkelijk gezigt van ,’ in ketenen‘ versmachtende ‚j “ mensehen, afschuw in o‚nzen’ boezem" VerWektz_ dat de sinart Op het bleek

gelaat des v’eroordeelden‘ en de manier in’ zijne gelaatstrekken ,

daad ,“ velen van den}

‘vveg der ondeugd aftrekt ,'„‚welk‚doel hebben Wij hiermede bereikt? wij, verzekerd, ‚dat, onder _ dit‘aantal van ellendige inenschen,f

alleen ‚ misdadigers en geene onschuldigen zijn? Is betoog des Regters,’ door de verandering der’ straffen‘ ," scherpzinníger geworden ‚7.‘ Is

n pordc_el‘

niet nog aan_d‘ezelfde onzekerheden onderwor‘ ’

pen , als voorheen, toen de ‚strafwetten ontstonden

\ en de; mensehen het vonnis over ‚mensehen nit‘ spraken? ìEn"ìís het niet even zoo schrikke—

Slijk’,‘

aan het gevaar te y‚vageri,v om een

onschuldig mengelm' tot” een irampzalig leveri,‘. ‚’als tot _den’ dofo’d; te” vemordeeleg? ‘ De mensch, ‚zich zelven‚ een‘ raadsel ,‘ vverpll zich tot Reg'te’r” over zijnen haasten op , en zegt, trotsch , tot zijnen' broeder: ,‘, gij zijt

een hooswicht—l”‚ Hij, die zijn eigen hart niet kent, die , _ dagelijks, de Speelhab zijner harts+

‚togten is, die , heden, bemint, het geen hij,” morgen, haat: die, heden,” elk voorwerE-‚ ‚met

ver-‘


(i253 verlangen, kiest, en, straks, over zijne keuze

diep berouw gevoelt —- de mensch, die zich; elk uur, bedriegt, en, elk oogenblik, ‚zijne misleideng inziet, diep’s morgens, z'eker meent

te zijn van het geen hij, ’s avonds, als on—’ Waar, verwerpt - deze mensch verstouty zich

tot zijne broeder te zeggen: „

zijt een

„ booswicht!”

O afschuwelijke leugen! gij ’zijt een telg van de menschelíjke trotschheid , gezoogd in

de tijden van domheid, opgevoed door hobgmoed en, in ÓnZe eeuw, door baatzucht gespijst. „‘ Gij schijnt een misdadiger,” dit; is al-‘ les, wat de eene mensch van den anderen kan

Zeggen: slec’hts‘ zeldzaam: „ gij zijt een mis— ‚ dadig’er.”

"

\Vie’van ons heeft de de ontle‘edkun‘de der ziele bestudeerd? Wie bep'aalt de grenzen der hartstogten? Wie de nitwerks‘elen der" gesteh— ‘ len? Wie zag de geheime werking der ziele op het menschelijk li‘gch\àam? Wie noemt ons

de

uitwendige indru'kselen der zinnen ?

Wie bepaalt de geVolgen der opvoeding, en wie schrijft; ‚den omloop der sappen perken voor? Of wie zegt tot het- opbruisschende bI0ed: doe deze, en geene andere werking. Wie hier toe in staat is, zal ’ik eenen God hoe ‘ P ‘ men


(226) men, want menschelijke Wijheíd heeft hare grenzen. De schijn is groot , maar zeer wei‘ nig de zekerheid voor de menschen. Laat ons onze zwakheid bekennen: laat ons zeggen,

dat van eenen misdadiger niets meer kun nen beweren, dan dat hij ons tóesehijnt, een booswicht te zijn: het is gene schande voor ons; neen: het is wijsheid. Vooroordeelen af te leggen, die de menschheíd onteeren en

benadeelen, is edelmoedige deugd: dit ont— eert de menschen niet. Er zijn tijden geweest, waar in Godzalíge moordenaars de altaren,

met het bloed hun—

ner broederen, bevlekten. Er zijn dagen geweest, waar in onbevlekte maagden ver kocht wierden , om de Goden te verzoenen:

Dolzinnige vrouwen sleurden gillende‘mensehen langs

de straten en Luperkalien waren trotsch

op hare schande. — Maar, tot heil der menseh—

heid, zijn deze dagen verdwenen: de ingewan— den der stiere_n houden geene legers meer in bedwang: geene Raadsvergaderingen gehoor— zamen meer het teeken eenes vogels, en geen ‚Vorst zoekt meer zijne besluiten in de inge— wanden der schapen: en zoo kunnen er 11 Wel

tijden

komen,

waar in het misschien

even zoo dwaas zijn zal, de zekerheid der ,

mi5«


N( 2'27 ) misdaden, naar regelen, te bepalen, als het

bij ons dwaasheid is, zijn toekomstig lot in de ingewanden der dieren te zoeken.

.

Alle onze bewijsgronden, die wij, bij -he Onderzoek der misdaden, aannemen, wanneer

een scherpziend oog haar niet doorziet, sten— nen op zwakke onderstellingen. beslui-+ ten, dat eene zaak zeker is, op gronden, ’ die onzeker zijn. Schier alle onze bewijzen,

in misdadige voorvallen, zijn aan het gevaar Van dwaling onderworPen.

Wij redeneren dus ;

de daad is zeker: dat mensch heeft deze daad

bedreven; want hij is overtuigd, wanneer al-— ‘le de omstandigheden waar zijn, die hem overtuigen. --‘ Men neemt dezelven echter’als waar aan , en veroordeelt den mensch. Welk

schrikkelijk besluit! De menschheid weent bij hetzelve.‘ Wijsbegeerte en Rede verbergen zich in de bosschen, in de holen ,‘ en wen

den hare oogen van het gezigt der bebloede rompen af, die, des morgens, door de zon, worden beschenen. ,

Elke dag kan den mensch Van de dwaling zijner besluiten overtuigen.‘ Dat ‚geen, het Welk onder onze oogeù geschiedt, en het geen onze zinnen gevoelen, is nog dikwijls,

aan bedrog onderworpen. Maar laat ons nietuít ontleende geschiedenissen, de zekerheid van P 2 ‘

ons


(228) onze bedriegelijke besluiten onderzoeken. Spoò fen Wij veeleer die g'edenkteekenen na, waar op nog , tot schande

del- Menschheid en ‘der

Rede, de doodstrafi‘en der onschuld onder de Vonni5sen der misdadigers geschreven zijn;

Vertoeí’t hier, 0 Regters! en siddert bij deze schrikkelijke gedenkteekenen! Laten uwe tra nen over de onschuldige slagtofl‘ers van uwe, zoo dikwijls begane, dWalingen vallen, en hoort de heilzame stem uit de donkere gra

Ven. in uwe‘ odr'en klinken! Gij, die over ‘ het leven en het lot der, mensehen moet oordee— len — gij, in Wier mag.t het is, het aanzijn’_ van een voortrefl‘elijk Wezen, hetwelk slechts

eenige oogenblikken o)p deze aarde verschijnt , te verdelgen —— gij, ’die uw gelijken veroor-‘ deelt, verlaat u nooit op’ uWe ervaring, op UWB proeven! Zij waren de oorzaken der dwalingen van uWe vaderen, en zullen de bronnenvan de uwe zijn. Meet uw verstand,

eer gij het Waagt, de daden van anderen met het zelve te meten —- en daar gij‘ bewijzen Van onschuldig veroordeelden hebt, zoo treedt

voor, wanneer gij kunt, en ‘zegt: het is 200 « en‚ gjj, medemensch! zijt de misdadiger, en gij zult sterven. ‘ ' Eigene , en met de omstandigheden ‚der misda«

den ovweenkomende bekentenis en overtuiging ma‘


(„9) maken

uit: beide

de wettige zeke‘rheid

eener misdaad

maar hoe onvast en bedriegelijk zijn deze zekerheden?

Hoe

vele gevallen

zijn er niet, waarin eene onregtvaardige ei gen bekentenis , door schrik en bedreiging, den ohgelikkigen wordt afgedwongen, of dat

de vermoedelijke misdadiger , uit levensver driet, zijne Regters misleidt? Wat zullen ein delijk overtuigingen heeten, die in de getui— genissen van zwakke of boosaardige menschen

kunnen bestaan?

-

_

Welk een treurig gevoel, wanneer het le ven en het lot der menschen, die alleen van

de Wetten moeten afhangen, der hartstogten’ en dwalingen van onze medemenschen worden

ten prooi ‘ gegeven, en het zwaard der Ge— regtígheid, naar den wil der onregtvaardige

uitspraken van blinde of hartstogtelijke getuiÄ gen wordt opgeheven.

Maar het was eenmaal

zoo: het lot der ongelukkige misdadigers hing van het ove ‘Wigt ‘ van menschelijke uitspraken af. Maar hoe schrikkelijkds die toestand! laat ons bekennen, dat onze getuigenissen zeldzaam eene zekere maat hebbenà laat ons

zeggen, dat wij dikwijls, zonder genoegzame ouden , vonnissen, waar door ‘ons oordeel

wankelbaar blijft. Gij, wie ook zijt, — die door-’menschen“ ’ P 5 ken". \


(250) kennis, en gevoel van uw eigen zwakheid,

in Regterlijke betrekkingen, grijs geworden zijt, treedt hier voor , en komt op de plaats, van welke ik spreek. Zegt, welk vertrouwen hebt ooit kunnen\ voeden, om de uit— spraken van uwe getuigen voor waar te hom

den?

kendet gij het gevoel hunner ziele, de

kracht der zinnelijke indrukselen? Wist gij, dat geene geveinsdheid op dat heldere gelaat , geene miskenning op die onschuldige lippen kon zijn? Wist gij het? zoo staat op ‚en spreekt en wij zullen u aanhooren. Kunt gij echter, in elk geval, niets ten bewijze ter overtuiging dezer getuigenissen bijbrengen, als de eed, met

welken de getuigen hunne gezegden bekrach—. tígen, 200 hoort mij,

en,

wannneer gij ge

Voelíg zijt voor de menschelijke lotgevallen,

weent dan over de mensehheid , en wijdt uwe tranen aan de onschuldigen, die voor het of— fermes der Geregtigheid vielen.

De eed moet dan de borg voor de waarheid zijn: de eed, die weleer onzen kaderen hei— lig was, dewijl Godsdienst en Rede denzelven

kenteekende'? - Wij hebben, met eenen vreem.‚ ‘ den koophandel,

met eene

Vreemde weelde

‚00li Vreemde zeden, aangenomen. De braaf—. l heldhqnzel‘ V00rouderen 'is weggevlogen, en ,

deW1—ll men. de eenvoudige woorden van den

mens<rh


‚‘

(251)

mensch niet meer geloofde, riep men de God; heid tot Geluige aan, en zoo ontstond de Eed. Het bederf onzer zeden stelde weldra

den eed in de plaats, waar in, voorheen, het woord van den man‘ gold, en men brak woord en eed met dezelfde gemakkelijkheid. Godvrueht, Godsdienst, en het reinste ge voel moet in het hart van hem wonen, dien de Wetten tot den eed toelaten, Welk eene

opvoeding, welk een onderwijs wordt daar toe niet gevorderd? Hoe heeft men niet, wan neer men, in onze eeuw, de Regtbauken be—

schouwt: wanneer men daar partijen ziet ,’ die om den eed twisten,

en hoe die geen zijne ’

zaak reeds gewwmen acht, dien de Wet tot den eed toeliet?’ Wanneer geloof en trouw

uit de maatschappij zijn verdwenen, de goede zeden vervallen, de Godvrucht uit de harten des menschen verbannen wordt, dan is de Godsdienst te zwak, om op de bedorven har-‘ ter te werken. ‚ ’ Maar, — zou’ men hier kunnen tegenwer— werpen —— maar misschien bonden de burger—

lijke Wetten de menschen van valsche eeden terug, indien ook de Godsdienst, in dit op—

zigt, te zwak is. —- De burgerlijke Wetten? —— _ hoe dan? -_— misschien dan de straffen, die zij

op den valschen eed stellen? Hoe verre zijn Q 4

\

och.—


( ’252

)

ter die straffen verwijderd? hoe ongenoegzaam , om de hartstogten te doen zwijgen,

die de

beweegredenen van valsche ceden zijn kunnen? En

welk, eene maat is er tusschen dezelven,

en den invloed van valsche eeden? Laat ons dit, kortelijk, onderzoeken. Ik zal niet géwagen , ‚ hoe veelal,over da-’

den, getuigen gehoord worden, die slechts op de kennis en wetenschap van eenen enke— len ‚ berusten. In den „mond van ‘hem, die' ondervraagd wordt, ligt de geschiedenis der

daad, doch wie staat borg, dat zij echt is? Wie “ kan verzekeren , dat zij zoo is voorgevallen , als de ondervraagde haar verhaalt? kan, wanneer

en wie

de _verklaring‘ valsch is , haar

aan den leugen onttrekken? -- Z00 onzeker

alle mensc’helijke verklaringen’ook zijn mogen, zoo heeft nogtans de onvolmaaktheíd van alle

menschelijke zaken de verklaringen van ge—‚ tuigen tot een noodzakelijk, onontbeerlijk, ja, tot een geheel onbetwistbaar middel ge‚

maakt, om de waarheid op te sporen, en de Wetgeving deed, alzoo , het leven, de eer, ‚het ’ eigendom en de vrijheid der burgers van de on—

derstelde braafheid der medeburgers afhangen. Van de verklaringen der Getuigen moet) der— halve de vrijspreking der onschuld en de be straíi‘ing der ondeugd ‚afhangen? welk een be‚ Wijs,


(255) wijs, dat Godsdienst en zedelijkheid de gewíga ’ tjgste steunsels ‚van den Staat zijn. Zouderde-û zelve zijn onzekere ’ verklaringen werkingen van zekere strafTen. — Alle vermoedens van

braafheid zijn vóór de getuigen, en alle ver-î ‘moedens van slechtheid tegen den gekluister_

den. Welk een maatSlaf ‘- welk eene ver bindtenis! Onderstellen wij echter, dat de waar.

heid steeds op de lippen ‘der getuigen rust, is dan het leven van den gevangenen beveiligd? Wie zijn veelal de menschen, die , als getui-L gen, optreden? ‘Geringe, arme, onbeschaafde lieden, welke, sidderend,‘ voor den Regter staan, die hen ondervraagt: die geene woor—‚ den‚ hebben, om te verklaren, wat zij wil len zeggenz‘ die, ‘dikwijls, in domme een‘ voudigheid, de zaak , goedhartig, wegzeggen, derzelven toedragt, van het begintot het einde,

onder elkander verwarren, en hun verhaal zeer onduidelijk maken: en wie is hij, die

het mengelmoes dezer verklaringen zal ontcij-À feren en verduidelijken?

'

De gemeene man beeft des te meer voor

een Regter, hoe eerlijker deze is;’en hij llurft’, wanneer ‚zijne verklaring , ook niet duidelijk en naar zijne meening, is opgeschreven, hem niet wederspreken. Er kunnen Regters zijn, welke, somtijds , alleen de schuld navorschen,

P 5

en


_ "

254

)

“.

en te weinig koelhloedighcid bezitten , om de waar— heid der misdaad , in stilte , op te sporen - welke , uit

onregtvaardige grondbeginselen , voor de algemeene Welvaart werkzaam zijn, en zich verbeelden , dat

galg en rad de steunpilaren van denStaat , en mensehensehedels de zegeteekenen der geregtig— heid zijn: -— hoe gevaarlijk zijn hier de getuigen? Ik spreek hier voor/ het welzijn des menseh— doms. -Alleen lage en zwakke zielen kunnen mijne voordragt, verkeerd, uitleggen. Ik her haal het, dat ik alleen voor ’menschen spreek ,

voor elk’, die het aanzijn met ons deelt; voor elk’ , die ik, als medesChePsel en medebroeder, erken, welk oord der wereld hij ook moge bewonen, Kunnen er echter zijn, die mijne goede bedoelingen pogen te vergiftigeri , zoo zal ik mij tegen hen regtvaardigen. Ik spreek niet over de Wetten der Vorsten: ik berisp alleen de onregtvaardige toepassing van dezel’ ven,

door

Welke zij ,

somtijds ,

uit te ‘

weinig zelfskennis en kennis van het mensehe lijk hart, door onverstandige en kwaadaardige Regters misbruikt worden. Ik spreek hier over geene bijzondere personen :maar niemand zalhet , openbaar , ontkennen , dat er zoodanigen gevonden worden : dat elk Land , helaas! treurige bewijzen

van derzelver gelukzoekend , maar voor de menschheid schadelijk , aanwezen oplevert. —— van


255 )‘‚ Van onverstandige _, van boosaardige Regters

spreek ik , want alleen, onder hunne handen , ‘ zucht de onderdrukte menschheid , en het zwaard , het Welk de Vorsten hun "toevertrouwden, om

misdaden te straffen , WOrdt dikwijls tegen ellendi— gen getrokken, en diep in de ingewanden der onschuldigen gedrukt.’ Het kan nooit genoeg gezegd worden —— nooit genoeg herhaald wor den: Regters! zijt oprherkzaam, want het goed en het bloed van uwe broeders is in u_we handen, Ik roep u, tot mijne verdediging, op, Va— ders der Volken ‚ in ‘Wier handen het geluk der Natíen staat , en welken de inenschheíd, eenmaal , toeriep: genade, genade voor uwe volkeren —! Herinnert u het plegtíg uur, in het Welk de Volkeren u tot den troon

voerden, en hun leven en hunne vrijheid, hun ne dièrbaarste schatten, als het kostelijkste onderpand, u toevertrouwden.

Herinnert u den

€611, dien zij, dagelijks, uit een gevoelig hart vernieuwm. Hun bloed, hun leven hebben zij ‘

vpor u veil,

Zij willen hunne welvaart voor

de uwe opofferen, hunne hutten boven hunne hoofden laten instorten, om uwe paleizen te

onderhouden: maar zorgt gij voor het dierbare leven der onzen. - Zoo dunkt mij, dat de stern der Volkeren tot voor de troonen drong,

Vorsten stonden op en arbeidden aan de ver-. betering der Wetten,

.

Mo-.


(

256 ‘ )

Monarchen stegen in die schrikkelijk afgronden ‘neder, waar verpestende lucht de kerkers ver-. gifligde: waar, afgescheiden van menschen, zon der zon noch maan , slechts bij de flaauwe

schemering van het middaglicht , menschelij ’ ke harten

in holen versmachtten ,’ die

de

natuur voor wilde dieren had bestemd, welke

‘tot verslinding geboren waren.

Zij bragten de

menschen in de open lucht , lieten hen het mor-_ genrood , den starrenhemel en den regenboog aan schouwen en openden het uitzigt in de schoone

wereld, ‘om hen te doen zien , boe weldadig is, Wiens Wetten zij overtreden hebben; toen bouwden zij menschelijker gevangenissen.

. Zij vernielden dat schrikkelijke werktuig , doorhet welk de bekentenis der waarheid ,. in de sterkte der spieren, en de zekere verklaring in het gevoel der koorts, bestemd was te ontdek ken, en arbeidden aan de verbetering van de zeden en van het hart. Het is waar, dat alle deze ioemrnchtige on

dernemingen van groote Vorsten nog niet dat ‚ zijn, het geen zij voor de volkeren wezen kun

nen: zij zijn slechts steenen’, die hunne wel dadige handen in den grond- leggen, en op

welke de tempel moet worden opgetrokken, die der menschheid gesticht wordt: maar het werk is begonnen, schoon nog niet voltooid. Nog —


‘( î57 ’) Nog wandelt de deugd, gelijk een pelgfim, rond, wordt zeldzaam van weinige’n in de hut

'opgenomen’, en blijft uit de paleizen versto ten: zij ontvlugt de trotsehe steden, waar weel

de en wellust de menschen bederven: waar de menschheid , in kluisters en armoede, versmacht, en hare verl'ossers, Godsdienst en opvoeding, door de domheid en het eigenbelang verbannen worden. Mensche'n, zonder grondbeginselen, weggesleurd door__dwaling ‚en onkunde, oil‘e ren aan de schandelijkste‘ ondeugden, en het

> gerogchel der stervenden verwijdert elk gevoe lig hart.‘ van_‚ het moordsehavot, het welk de

Geregtigheid voor den ellendigen heeft opge’ n_gtì ' . _‚ Uit ’de. graven der veroordeelden dondert de schrikkelijke‘ stem, die den Staatsman toe_ roept: „ gij, die de opvoeding der jeugd hebt ‘ „ verwaarlocijd, en , geduldig, aangezien, hoe „ het gift der misdaden in het binnenste merg „ van den Staat is ingedrongen: die alle de „ pezen van

„ „ „ ,‚ „ „

den volksgeest hebt\ laten sla— _

pen , en zelfs den volken de neigingen tot euveldadeu gegeven! gij, die den Gods—— dienst kost verdringen , den ijver tot de deugd ontmoedigen, den. weg tot—demis— daad openen! hoe? wilt gij de misdaad straffen, die gij zalven hebt geteeld? Is het ‘

u daal“


’( 15s ) vvuvs»v vv‘\o \I

daamm, dat wij ons leven, ‘ onze vrijheid in uwe handen gaven, dat gij ons op den rand van den ‘schrikkelijksten afgrond zoudt voeren‘? -Is_ het daarom, dat gij voor ons gift en honing onder een mengdet, op dat de

dood en de vernieling ons des te zekerder ‘a’

„ zou treflen? G ellendige! verdedigt ‘u ; wan

„ neer gij kunt, over het bloed uwer mede. „ menschen l ” Het menschelijk gevoel ontwaakt‘ ‘op deze stem, en algemeen arbeidt men ‘aan Wetten, die de misdaden kunnen voor. komen. Maar is het mogelijk zoodanige Wetten te ‘ontwerpen , en ‘zullen zij de ondeugden ver‘ hoeden? Ja: het is mogelijk, en zij zijn de eenige , die met de natuur van den mensch overeenstemmen: de eeníge, die zich op het verbond vestigen, het welk volkeren vereenigt: de eenige , die in staat zijn, de ondeugd te verdelgen: de eenige, die ‘met de billijkheid, met de natuur, met het geluk des geheels, _

met het doel der Godheid overeenkomen. Het geen ik hier vande ‘Wetten zeg, wordt alleen ‘in dit opzigt gezegd , dat men het der moeite waardig achtte,

beteren:

de menschen te ver‘ ‚

dat men hun toone, tot hun eigen

welzijn toone, hoe zeer er een’ elk’ gelegen ‚1 de deugd te beminnen. In dit geval ' der‘


(259) /

derhalve alleen: wanneer ‚eenmaal de opvoe‘ ding de harten der menschen vormt, en de

liefde tot God en den naasten, ondersteund door Godsdienst en Wetgeving ‚de landen be schaaft; alleen dan, zeg ik, is het de tijd, om‘

de schavotten’ om verre te werpen, en in der... zelver plaatsen opvoedings - en onderhoudings huizen te bouwen.

in de omstandigheden ech—

ter, waar in nog vele Landen verkeren , in Welke nog woeste onbeschaafdheid de hutten bewoont,

‘waar de

jeugd,

noch Godsdienst,

noch opvoeding, kent, daar zijn die schrik kelijke vertooningen ’der Geregtigheid nog nood— zakelijk. Het zou onverstandig zijn te 1)va— ren , dat men de doodstraffen móest afalhaf_ fen , wanneer men voor, dezelve geene betere

middelen kon in de plaats stellen.

Zoo lang

een gebouw op eene slechte zuil rust, moet men deze slechte zuil onderhouden , tot dat

betere pilaren het gebouw ondersteunen: want anders _zou het gansche gebouw instorten. Wanneer de opvoeding, eenmaal, de men schen vormt , en voorkomende Wetten de ge

volgen der dwaling en der ondeugd verhin— deren zullen; wanneer vorming van geest en ziel her hoofddoel der werkzame Wetgeving Wordt, dan zal de eenzame wandelaar OVer het ‘ stof


(

2‘40

)

stof ‘dcr ongelukkigen weenen, die de Waarde der deugd niet kenden.

Hij, die te traag is, over de menschlreid te denken: hij, die nooit op het denkbeeld van verbetering komt, maar altijd aan straffen denkt: die geene kennis heeft, als die te

‘doen'werken: hij, zeg ik, Wanneer hij, van den Hemel, tot een geesel der natien, ten wetgever besteind iS , komt mij voor,

als eenen zwaarlijvigen_ reus, die, op de keel der geregtigheid, zijn geheel log lig— ehaam heeft neder gelegd, altijd sluimert, en alleen dan ontwaakt, wanneer het bloed— zweet der ouderschuld en des verdrukten hem

Opwekt: dan rijst hij schielijk op, zet, met gesloten oogen, zijn‚voet op de keel des mis— dadigers, vertrapt hem , zonder te onderzoeken ,>

of hij schuldig, of onschuldig zij, en legt zich weder neêr, om, qyst/zematisck, te slapen. De man daarentegen, die, door eene goe— de Godheid, tot welzijn der volkeren, ten Wet ge_ver geroepen is, die ‘menschen— en wereld-— kennis bezit, is steeds waakzaam, om aan de ‘Inisdaad palen te zetten. Hij schijnt eene teedere ‘ : moeder, van haar talrijk gezin omringd. ‚Haar

zorgvuldig oog’ volgt hare kinderen tot in elken hoek: zij ‚waakt, ‚’

wanneer zij rusten:

zij is ()p—‘.

5

4


î< al l oprnerkzaam, wanneer zij waken: _meer’ bezig

‘de misdrijven voor te komen, dan de bedre‘ vene-te strafYen, en schikt zich naar de zwakke bewerktuigingen harerw zuigelingen‘: Zij‘ ver wijdert en ontneemt hun’ alles, wat hun schade

lijk kan zijn, en stelt daar voor het nuttigste

in de plaats. Het geluk der eerste jaren ‘bloeit onder hare handen, en rijpt tot eenen dumh’ zamen oogst onder hare verzorging. Ziet daar het beeld eenes weldadigen Wet‘

gevers. Zonder pracht, zonder geestdrijverij is hij gerust op zijnen post: wijsheid en ver—

stand schenken hem duizende handen tot zijnen

arbeid: hij heeft duizende oogen, die door hem zien, duizende handen, die door hem werken, en hij gelijkt den kunstenaar,‘ ‘welke

de zwaarste lasten , met zwakke handen ,‘ door de hulp van kunstige werktuigen van derzel‘ ver plaats heft. Hij let op de geringste he‘ weging in zijne Staten: hij kent derzelver kracht, weet derzelver sterkte: hem volgt der-ò zelver werking. poogt nooit zich ,‚ met ‚ge‘ weld, tegen den stroom te verzetten, maar dien, door verstandige afleiding , te stuiten.

Waneer

vijandschap in de huizen der burgers binnen-a

sluipt, snelt hij toe, om den haat te ver‘ stikken.

zedelijkheid‘ en ‚deugd zijrridefzui

len zijner Wetten. ’ De teederheid der ouderen, Q ” de


"( ‘ s‘4i “) de gehoorzaamheid der kinderen, de eensge— zindheid der echtgenooten, trouw en geloof, zijn de hoofdzakelijke handen van het hart, door Welke hij liefde‘met kracht, en goedheid

inet magt Weet te vereenigen.

Hij dringt in

het binnenste ’ van het mensehelijke hart ,

en

zoekt de bron der misdaden in het_zelve‚

"‘.Ïa: in het menschelijkhart ligt de kiem d_cr ondeugd‘ verborgen, en vruchteloos a‘r— beidt hij , die haar buiten hetzelve zoekt.

Welk nut hebben vreemde VVetboeken ?’ Zijn de natien door dezelven beter geworden ? Hebben zij dat doel bereikt, hetwelk de \Net ' eVers “venscliten ?

l Vreemde ‘ Wetten zijn voor vreemde Landen niet geschikt. Het kleed moet naar het ligchaám gemaakt worden. Wat is de dwerg in de wapenrusting van een’ reus, en de reus in

het pak van den dWerg? Men leere eerst de menschen

kennen , dan de natien, derzelve_r

karakter , derzelver wisselingen: " dan dale ‘men neder in de diepte van het hart: men be— vScllüllwe den mensch, als mensch , met ‚alle ‚zijne behoeften en zwakheden, en dan eerst _zctte men zich neder en sehrijve Wetten. ‘ - De 'mÌSdaden, die in eenen Staat zijn, ver ‚ldeel‘e‘n Ziek in Irúsdaden tegen den Godsdienst, _flen Staat, of het Opperste Gezag, en tegen ’ de

...a _

_


‚‘

(245)

de burgerij. (*) Alle deze misdrijven hebben Oorspronkelijke bronnen, waaruit zij ontsprin— gen , en er zijn Wetten noodig, om de‘zelven voor te komen.

\_

Het algemeen welzijn moet het hoofddo van elke Wet zijn. Dit algemeen welzijn ech ter b‘estaat alleen in de vervulling van de plig—.

ten jegens der Godsdienst, dan Staat en den‘ Vorst. Jegens zijne medebùger5, met opzigt tot ‘ derzelver personen en eigendommen. De Wetten \

derhalve, die den misdadiger, met betrekking tot

den Godsdienst, voorgeschreven worden ,

moeten Godvrucbt, liefde tot de deugd ten beweegreden hebben: die , welke men den mis

dadigers tegen den Staat geeft, behooren lief— de tot den Vorst, tot het Vaderland, eerlijk-l heid , (‘) Onder de misdaden tegen den Godsdienst worden gerekend:

gen,

de

godslastering,

meineed,

en in

vorige

da

toövcrij, De misdaden tegen den Staat of de

OVerheid zijn: hoogverraad, misdaad tegen. beledigde majesteit, kuiperij en omkoopîng, en ontrouw in open. bare geldzaken, -- de misdaden tegen de burgerij betref‘ fen elkanders lijf en leven, eer en goederen, --- In de eertste zijn opgesloten alle misdaden van moord, vermin kingen en schadelijke geweldenarijen, waardoor de Zeker— heid der personen benadeeld wordt. Tot de tweede be hooren laster,‚bespotting‚ verleiding, verkrachting: en tot de derde: ‚diefstal, bedrog, vervalsching, en alles , wat de Zekerheid des eigendoms benadeelt. — "

Q2

‚”.i”"


1(

244

)

heid’, gehoorzaamheid en getrouwheid in de be—

kleeding van het Overheids—ambt te ademen: -— die , eindelijk, welke de zekerheid der perso nen zoo wel, als de goederen der burgers moe— _ten handhaven,.behooren alleen dat gene, het ‚Welk de bevordering der voorgeschrevene vei—

ligheid vereischt, tot voorwerp te hebben. _ Uit dit algemeen begrip volgt, dat de over“ eenstemming der Wetten (die niet anders , als uit de‘natuur voortvloeijende , noodzakelijke ve’rbind— .tenissen zijn ,) algemeen aanwezig moet zijn, om

het oogmerk voorhet geheele ligchaam te bereiken. Elke daad, die met het algemeen oogmerk

_strij,dt, is misdaad, en het is niet moeijclijk, _ hare bron in het menschelijk hart op te spo— ren. Wanneer men weet, hoe noodzakelijke deugden kunnen voortgebragt worden , dan weet men ook, hoe men tegenstrijdige ondeu

den kan verhoeden. De ondeugd te verdelgen î„is niet anders, als de, tegen de ondeugd over— staande, deugden voort te brengen, en deze ‘ voortbrenging is verbetering der mensehen door

overtuiging: van het voordeel der deugd. ’ _ Wij zullen, stuksgewijze, de misdaden door loopen, die in de Maatschappijen zijn, en der.—

’ zelver oorzaken opsporen. ‘ Ik zaI, eerst, van demisdadcn tegen den Gods— dienst spreken. Ik noem den naam van 'Gods— ‘ '

dienst u v


(

245

)

dienst, een naani van uitgebreiden omvang. Aan denzelven hebben de Vorsten-de ‘veiligheid van

hunne troonen, de Overheden haar gezag, en‘ de burgers de veiligheid‘ ‚van hun’ leven en be

zittingen te danken.

Zonder denzelven wanke

len de troonen, en geen ‘toovermiddel is mag

tig , rust en eendragt onder de menschen te- stich-g ten. Wat verhindert de twijfelarij , ‘het ‚leven te vîerbitteren?‘ Wat verhindert’ de dweeperij , de kroon-van eene andere wereld, vdor menschen _ bloed, te koopen ,’ indien niet de vrees voor Hem , Die‘ de binnenste schuilhoeken’ van het menscbe’

lijk hart ‘doorgrondt , en Wiens oneindige Magt, ook aangene zijde des grafs, voortwerkt , aan‘

.‚ hare schanddaden perken weet te ‚stellen? Wetgevers! gelooft gij, dat gij dezen voor muur kunt ontberen? Vertrapt dan alle uwe

Wetten , alle uwe burgerlijke Inrigtingen, want zij zijn alleen, door de hulp voor den Godsdienst, op de vrees voor de Godheid ge grond. De Godsdienst is de sterkste band, die‘ de menschen vereenigt. „ Waar hij ‘verschijnt, ” zegt Montesquieu, „ daar brengt „ hij gouden tijden mede, en’ doet oneindig „ meer, ‘dan de eer in

de Opperheerschap’

„ pijen, en de allergestrengste burgerlijke deugd ’

.

‚a m

’ (*) 110ml‘. 0d. Lib. 111. 0d. v1.

Q5


(‘246 ) ‘„ in de Geq1eenebesten: Want hij geeft aan het „verstand de zuiverste_ gronden \van kennis ,‘ „aan het hart de edelste neigingen, en aan „ deze laatste de sterkste en veiligste driften. „ Hij ontneemt aan de zinnelijke natuur geene „ voorregten, maar stelt de juiste‘ grenzen aan

„ „ „ „

de begeerten, en matígt derzelver hevigheid door den smaak tot edeler goederen.‘ ‘ Alle burgerlijke Wetten ’regelen slechts de uitwen’ dige daden: ‚hij zuivert tevens het hart en

„ verwekt in hetzelve de neigingen tot het

„ goede , die door de menschelilke Wetten te _ „ vergeefäbevolen worden, en zijne zachtere „ beweegredenen

zijn

oneindig

krachtiger,

’ _‚, dan al de strengheid der Wetten. ” Wíe derhalve een vijand van den Godsdienst is, is een vijand van de algemeene welvaart. Hij zoekt de grondzuilen te Verzwakken , op welke het gansche ‘Staatsgehouw rust. Ik_kan mij niet bedwingen, mijn ongenoe gen te uiten jegens hen, die zich, door wijs_ heid, willen kenmerken, en, verachtelijk, over den Godsdienstspreken

Kortzigtige mensehen! ‚

welke redenen hebt gíj , met het heiligste in den Staat te spotten? Zegt, waarom verdient

de Godsdienstuwe beschimping7 —- ‚, De dwee „ perij ,’ de onvruchtbare Sophisterijen , de over-— „ dadige pracht van den uitwendigen Gods— „ dienst , /


(147) dienst , .de gewaldadi‘ga; ‘. heérsóhzucht; ’ dv wrecdaardíge geest van vervolging, welke de. ‘voorWerpen van uwe lasteringen zijn, moet gij‚ dan Godsdienst ’niet te last: leggen. — Zij

zijn ‚gebreken, die hunnen oorsprong hebben uit de oude Oostersche Wijsbegeerte ,’ van den Sophístischen geest der :G1ieksehc Sehole, uit het oude Rome en Van ;deìbar-ì

baarsheid der NoordscheVolkeren, e‘n veran‘

"7 \D\I vw\e\o \ou IJ\ov\‘ve

deren het wezenlijke van den Godsdienst niet Het licht van de zon is ,‘ bij zijne opkor’n‘st, even zoo helder en verwarmend, als op der:

vollen middag, en de dampen , die aan;den

gezigtseindei- opstijgen ,flveranderen hetzelve niet.

Niet de Godsdienst, maar de geestdrij—

ve‘rij- vertoonde zich, in de gedaante van eene furie, met brandende fakkels in het gevolg

van dweepzieke menschen. Hij, het heilige, is onschuldig aan het menscheanoed , het „ de domheid vergoten heeft. ” ( *) ” welk Zachtmoedigheid en ‘ menschenliefde zijn zijne grondwetten. De leer van ermrsros bevat de geheele wet derliefde. Mijn Vader , zegt Hij:

‘z‘orgt voor‘ de vogelen des hemels, voor de ’lelien des velds. Hij zorgt, zoo wel voor hen, "die de bosschen van Kanada bewonen , als Hij waakt (") jerumlem, als boven. u

Q4


( i48.) waakt ’over de kusten der Ka_flërs , en Voor het leven van den Huro zorgt. . Welk een" onzin! _— Eene leer, die niets als eendragt , vrede , weldadigheid en liefde predikt, van een kwaad te beschuldigen, het;

Welk het werk der‘ dweepzucht is! Waren de‘ Priesters ook geene mensehen? en zijn de men-— scben niet tot alle afwijkingen bekwaam, waar toe hunne driften hen vervoeren, wanneer aan

dezelVen geene grenzen gesteld worden? 1Het was geen gebrek van den Godsdienst, dat er misbruiken in geestelijke zaken inslo-î

pen: maar het was een gebrek der \Vetgeving‚ Zij zonderde de geestelijke magt van de wereld—‚ lijke af, en zorgde niet derzelver baatzur:ht en gierigheid te bepalen. Nu ontwaakte hetgei’ genbelang der Priesters, en, daar de Vorsten be-. gonnen Godgeleerden te worden , werden de Pries=

ters Wetgevers. Het goud en zilver werd naar de tempels gebragt: de begeerte naar rijkdom ontwaakte, en alle ondeugden, die de weelde en de ledigheid deden geboren worden, volg den haar spoedig na. ‘ De Godsdienst is voor eenen Staat onont-r

heerlijk, en geen Godsdienst is heiliger, en magtíger,

om

doen bloeijen,

het geluk,

der

volkeren te

dan de Christelijke.

Het is.

alleen de pligt des Wetgevers,_ over den;elven

te


(’49) te waken. De hoogste pligt der Ûverheid is“, te zorgen , dat de Wijsbege'erte niet in vrij— gee5terij , en de G0dsdienSt niet in bijgeloof ontaardt. Dan, ’wannéer de bijzondere gevoe— lens zullen in een"smelten, wanneer de lief ‘ de tot God en den “naasten, in reine harten,

de "wezenlijke en

eenige wet van ons Ge—

loof zal zijn, dan zal alle ondeugd verdwij’ het, die, tot nog toe , alleen uit onregtma—

tige begrippen," Ól‘ uit de domheid voortspro ten. " Geen GodVerza‘ker zal meer met eene

leer’ spotten, die het geluk der menschen en‘ ’ het welzijn der natien voortbrengt. ‘Geen ’dòl— zinnige zal een} Wezen vervloeken, ‘het Welk de ‘Oor-sprong zijner gelukzaligheid is. De ket-‘

terijen zullen verdwijnen, wanneer een ingùi— sitie-‘raad instort ,en de menschen, die eenen Godsdienst haatten, welke hen met pijn en dood vervolgt, zullen de zachtmoedige leer aannemen, die haar met open armen toefi: dan zal het noodeloos zijn, om, in de Crimi— nele Wetboeken, de namen van Godlastering, Godverzakíng, en ketterij te plaatsen. Reine IGodsdienst en reine zeden zullen de harten der

menschen verbeteren , en vele edelen zullen, met tranen in de oogen, de Plaatsen —le2en, die Weleer tegen de tooverij en spokerij, tegen die kjn‘.


die kinderen van domheid en, bijgeloof, ‚. in bloedplakaten geschreven, waren. Uit de ‚misdaden tegen den Godsdienstdont‘. staan de misdaden tegen den Staat. Wiegeepj eerbied voor God heeft, zal ook geen eerbied voor de Úverheid hebben. _ _

„Eeden bevestigen de getrouwheid der , on ‘derdanen: Jmet eeden verbinden zich de legers aan den’dienst van het Vaderland; inaar‚men ne-. me den Godsdienst Weg , en welke banden zullen

de burgers_aan de vervulling hunner verpligù tingen binden ? Waar geen Godsdienst ’lleerscht‘, >

daar is schadelijke eigenbaat‚.de eenige drijfî veder van alle daden: daar ontwaakt het schandelijke beginsel in het. bedorven ‚hart;‚ elk is zich zelven de naaste. —- Bezorgdheid voor het onderhoud der onderdanen, getrouw—

heid :in de uitoefening van Regterlijke pligten, zorgvuldigheid in de keuze van Overheidsposte’n

zullen nietsbeteekenende dingen zijn , die men aan belagch_elijke geestdrijvers der deugd overlaat. Men zal alleen nieuwe behoeften uitdenken en dezelve bevredigen: Strafbare eigenliefde wordt de hoogste wet: men zoektl_zich den weg tot geluk en eer, ten koste ‚van den naasten te

banen, en_ men stijgt naar ambten langs de

puinhoopcn der deugd.

Wee het land, uit het


(251) het welk de grondbeginselen van Godsdienst en deugd geweken zijn! Onderdrukte partijen zullen op de drempels der Geregtigheid zuchten, en de klaagtoonen der verdrukten zullen nooit tot voor den troon 'der Vorsten kunnen dringen.‚

De verdienstelijke man zal, te vergeefs, bloe‘ dige tranen over de verWarringen weenen; men zal hem belagchen, en, als een’ dwaas, behan

delen.

Atribtsbegevingen zullen monopolien

worden, en de belooningen, die alleen der

braafheid behooren , zullen aan de meestbie—À denden verkocht worden. De deugd zal geen veilig verblijf, de regtschapenheid geene be— scherming vinden.

zal

De veiligheid der Vorsten

op den troon wankelen: hoogverraad,

schennis van gekwetste majesteit, en openba—

re ontrouw zullen dan slangenkop opsteken.‚ Er zullen geene burgers meer zijn, maar; lage slaven, die , uit eigenbaat, geene wanbedrij— Ven onbeproefd zullen laten.

Gebrek aan Godsdienst en zedelijkheid is de eerste bron der ondeugden tegen den Vorst en _ den Staat. Men bescherme ‘den Godsdienst,

men verbetere de zeden, en de bron zal ge— stopt zijn. ’ ‘ Zoo noodzakelijk Godsdienst en zedelijkheid is, om deze misdaden te verdelgen, zoo nood-F

zakelijk is ook de Vaderland51iefdei Wan


(r-

25 2

)

‘ Wanneer ìnen biîrgers wil hebben," moet men hun een Vaderland geven.‘ ‘Toegenegen. heiden liefde ontstaan, in den mensch, niet zon oorzaak. Het is dwaasheid, dezelven te eissehen ,

Wanneer men de beweegredenen wegneemt, die alleen in’ staat zijn, dezelven voort te bren gen. In een Land, waar alleen straffen en gee- ‘ ne belooningen zijn, kan men geene burgers hebben , maar wel slaven , ellendige huurlin‘

gen, die van de omstandigheden afhangen, en bereidvaardig zijn, om, Wanneer hunne baat zueht gestreeld wordt ,‘ elke misdaad te bedrij ven. Zoo verachtelijk men, voor het menseheé lijk hartfdat genernoet maken, het welk met

de maatschappelijke vereeniging- strijdig is, zoo beminnelijk moet ook‘ dat gene gesteld wor.

den , het welk tot bevordering van dat oog merkdienen kan. Eer en naijver moeten niet I ‘worden’ verstikt, Want anders vervalt zelfs de braafste tot moedeloosheid.

Overeenstemming

der ‘Wetten moet in den Staat heersehen: het ‘ledige , dat de Godsdienst overlaat,‘ moet eene

wijze Wetgeving aanvullen: daar, Waarde Wet geving‘ niet toereikende is, moet de Godsdienst

‚en Wetgeving hand aan hand ‘ gaan, om de ‘burgerlijke welvaart te bevorderen. Veiligheid van Personen, eer en ‘ goederen moet het heiligste zijn. „ ‚Dpenbare WVetten 111061’!


( ‚'55 )_

moeten over deze voorwerpen waken , en de— ze driedubbelde Veiligheid moet ook de be hoeftigste, in eenen Staat, kunnen vinden. Wil men volkeren hebben, 200 boezeme men ‚hun

liefde tot het Vaderland in.

Hoe toch zullen

zij hetzelve beminnen, wanneer het voor. hun

niet meer, dan voor elken vreemdeling is ‚; wan— neer het hun met meer schenkt, dan dat, het geen den mensch, onder elken hemelstreek niet kan geweigerd worden? ” Zoo spreekt „ Rousseau (*) en ,” dus vaart hij voort: „nog erger is het, wanneer zij niet eens de burgerlij—

ke ibeseherming genieten, en hunne goederen, leven en vrijheid aan de willekeur van venno gende menschen Worden overgelaten. Het Va— derland moet zich, als de algemeene moeder

der burgers, vertoonen.

De voordeelèn, die

zij in het zelve genieten , moeten hen het oord , waarin zij leven, dierbaar maken. ‘On partijdigheid in de uitoefening der armen te— gen dc tirannij der rijken, zijn de eerste en gewigtigste zorgen der Regering.” . Hier uit volgt echter niet, dat men de

buitengewone ongelijkheid der bezittingen voor— kome, door den rijken zijne goederen te ont— nemen, maar dat men hun alle middelen ont

trekt, om dezelven tot in den grootsten over vloed (*) Reusfzay, discours fi;r l’!conomíe politique.


(254) vloed te verzamelen: niet, dat men gasthui.’ zen voor de armen sticht, maar dat men zorge ,

dat zij niet arm worden.

. Wanneer de menschen in een Land, enge... lijk bevolkt, leven, en op de eene plaats zijn opgehoopt, terwijl de andere oorden ontvolkt worden: wanneer alleen aangenarne kunsten

tot nadeel van nuttige en noodzakelijke am bachten begunstigd worden: wanneer de land‘ I bouw achter den koophandel wordt versclio. ven, openbare tollen en gedurige belastingen ‘geheven worden , uit hoofde van het slechte

beheer der geldmiddelen: wanneer eindelijk alles veil wordt, zoo dat men de achting naar guldens berekent en de deugd zelfs , voor goud, kan_’gekocht worden, dan zijn dit de voor naamste oorzaken van overvloed en gebrek, van openbare baatberekening en wederkeerigen haat der burgers, van onverschilligheid voor het algemeen belang, van het verderf van het volk

en van de verslapping van de drijfvederen der Regering.

De welvaart der Maatschappij vordert, dat ‘de belangrijkste posten door‘ brave Mannen bekleed worden - door Mannen, die de waardigheid van hun ambt, als de hoogste belooning voor verdiensten, beschouwen, en ‘verzekerd zijn, dat zij alleen dezelven ver

hij .‚_


’( 255’ )

krijgen , die, door deugd en bekwaamheid, uit ‚inunten. O ware het mij, in dit uur, vergund, mijne stem tot voor ‘den troon van alle Vors—

ten te verheffen! ware het mij vergund, mij, voor hunne v0eten, ter neder te werpen, om

hun te kunnen toeroepen: „ Vaders der vol— keren, die in uwe kabinetten voor ons wel

zijn waakt! ô konden velen van u een blik_ op die oorden werpen, die men, ’zorgvuldig, Voor u, ‘ met kunstige voorhangsels, bedekt:

kondet gij zien, hoe velen, in uwen naam, uwe kinderen, uwe onderdanen verdrukken, en de magt ‚misbruiken, die gij hun hebt toevertrouwd&kondet gij zien , hoe eene me—

nigte ongelukkigen, uitgeplonderd en beroofd van haar eigendom, grond , 'in

van haren

vaderlijken

van hare bloedverWanten verschopt,

grenzenlopze ellende hun kommervol be—

'staan wegweenen: kondet gij zien, hoe de mag tigen den lagen verdrukt , hoe de zwakke het offer des voornamen wordt: kondet gij lrooren de zuchten van den la‘ndman, Wien zijn rijke nabuur de , door zijn zweet gemeste , v‘el—

’den ontroofde , om den onregtvaardigen Reg— 'ter, gij

met dit bloedgeld , te betalen; kondet de

tranen van hulpelooze weduwen en

en van beroofde Weezen zien stroomen ‘—" en hoe ‘ . dit


(256)

dit alles , in uwen heiligen naam , geschiedt -‘_‘in uwen naam , van welken gij den zegen uwer weldadige bedoelingen verwacht — gij zoudt tra— nen van bloed weenen —- 0 heeft, wanneer gij een besluit onderteekent: gij o_ndertcekent mis— schien het oordeel over het geluk of ‚het onge— luk van zoo velen _uwer onderdanen. Kiest niet alleen den bekwaanisten, maar kiest den deugd‘ zaamsten.

Een bekwaam booswicht kan , in

‘een minuut, meer ongelukkigen maken, dan een ‘ braaf man, uit kortzigtigheid, in staat is, in jaren , te doen. Een onkundige zal, wanneer hij het volks- geluk benadeêlt, u spoedig in de oogen vallen: het werktuig moet stooten: maar een

bekwame booswicht zal

duizende

werktuigen laten spelen, om zijne onregtvaar. digheden, zijne rooverijen , en de ellende des volks voor uwe oogen te verbergen. Hij zal, met het zweet uwer onderdanen, de bescher‘

ming der Grooten koopen , en alle de kunst— grepen en listen staan ten zijnen dienste, om

het Volk onder zijn geweld te laten versmach-— teri. Godsdienst, zedelijkheid en beschaving stroomen in de harten der geringeren door; het

voorbeeld der Grooten. Hij, wien de Vorst openbare posten toevertrouwt, moet ook door

deugd uitmunten. De held, met het likteeken aan het voor-‘ ’

hoofd,


( fi57‘ ) hard, lëere — dappei‘heíd en vaaer1aiìdsijëraò,‘—èit de brave Regter, die op den’Regter’stoel îs‘ ‘gfi‘js’ geWm‘den, geregtigheidl De" Leerdar ’ïondér‘ij wijze, ddor vöórbeeldëii‚,i‘die‚ de ‘Godsdie’nsi Voorstelt,‘ de’ vroomheid en de ‘dèn‘gdì E’eè'faai‘9 en ambtenaren zijn de steunpilai‘enlvaú‘ïmáiibü hen schappelijke vrienden, deùgd:' raadgevers, de gemeene beschermiers man-vinde ‘erí’ïva‘i’

dei‘s." ’ Men leer‘é ”»_ Îdié

volkeren, ‘‚ dat de orde en liet

algemeen‘welz‘ijri‘de deugd eischen: dat zij tot

onze gelukzaligheid hooili’g zijn , en men tooné hen; dat; valleen liefde tot ons de Goddelijke aandrift was, en dus, niet de deugd strijdige, daden te verbieden“ ‚ ‘ ’ ‘_ ‚ ‘

Het is echter niet genoeg, dit deii gemee tien man ,’ theoretisch; te leeren,’

moet ook;

praktisch; de ‚overtuiging dezer‘waarhe’id gel

voelen; De Wetgeving verèèi‘iige zich daarom met den Godsdienst, en gelijk ’îd’e2e,’ aau"de

_ andere zijde des levens ,‘ de deugd beloont-5 z'o’o’ beloone gene reeds hier ‘ elke’ bráVe ddad.‘ .

Ik kan hier de smart en —de droefheid niet Verbergen, die ik, dikwijls ," ondervond, want ’ neer ik die ‚ofigeluk‘kig‘en aánSclioü’vride, W€lké ’,‘

wegens verschillende misdadeh,‘ ‚tot langdurige gevangenis, of tot den" doo’d ’ver00i‘deeld zijn _ i;evvordenr Daar aanschouwde ik v’ele’ ongeí’4’

R

hik;


(258) lukkjgen , die de ‚vermoeijendste dagen door“

bragten , de akkers, getrouwelijk, pleegden , aan het Vaderland kinderen schonken , vele belooningswaardige daden ,_. in stilte, bedreven, en voor dit alles geen _ loon ontvingen, _noch on]; eenig loon begeerden.

Slechts eene eenige

onedela daad, die hij bedr‚eef, viel den Regter in de oogen ‘-—-‘ eene daad ,- waar aan misschien

meer de omstandigheden,- dan een slecht hart, schuldig‘w‘aren, en hierom werd

zoo ellen—

d.ig gestraft. ‚Had de ongelukkige de groot-s heid der deugd. gekend, had zijne gezon ken z’iel wederom opgeheven , en zijn, van de deugd afgewend, oog ‚Wederom—op hare schoom heid gevestigd, 0, hij ware zoo diep niet ge

zonken! ‘

Gelijk de halooningen‘magtíg zijn, om tot _ de deugd aan, te. moedigen, even zoo vermo‘ gend is eene wijze inrigting, waar door de geringste misdaad wordt voorgekomen, dat zij niet tot grootere Verleidt.. Onlust tot arbeid en ledigheid zijn de hoofd— bronnen del" misdaden. Voortgeteeld door de ’ baat‚zucht, worden zij de voedsters van roof en

diefstal. Men moet alzoo de ledigheid verban— ne‘n‘ ,-Î om den arbeid voort te brengen. De ‘menscli slaat ,.uit verscheiden oorzaken, tot ‘de‘ ledigheid over: meestal echter uit lui—


-259 /)

"

luiheid, of uit moedeloosheid. Luiheid ’ligl; in de natuur

van het dier: hoe gemakke-ì

_lijker ’men zijne behoeften kan bevredigen, hoe’ meer men tot traagheid vervalt.- ’Geen dier beklimt den boom, om voor zich vrueh-4 nig‘te nu,_Ïin teri te‘aígevall’ene verzamelen, dan Staat,op‚dev wanneer den middelen, grond nogligt„ om.iets eene. ‘ te

Verkrijgen , gemakkelijker zijn, dan door dan arbeid, zoo zal de mensch dezelven aangrijpen; Dit de oorsprong' der bedelarij, _ Het is

daarom eene der gewigtigste bei

zighederi der Regering, de middelen van ‘be-í Staan, door de arbeidzaamheid,’ te verligten,‘

en aan dezelve zulk voordeelen te verbinden , die de lediggang niet heeft. ‚ ‚ ‘ ‚ Het is “schrikkeij , wanneer de werkeloö'â heidguit ‘moedeloosheid ontstaat; dit verraadt

eene‘gisting van schadelijke sappénin “het Iigehaa_m

van den Staat: eene

missehien reeds de

voornaamste

gisting, die doelen ’ valt

dezingewtmden‘ heeft aangegrepen , en waar. van de‚'g;enezing ;wel niet onmogelijk, maar echter zeer moeíjelijk is.‚-‚- Wanneer de man, die jaar; dan ploeg staat, met zulke'‚iritga’v‚en belastijwordt, dat hij, in ‘weerwil‘ zijr'r’

vlijtîríniet"zeo’‚ veel kan. winnen, dathij het noodzakelijke onderhoud voor; zijne vrouwen

‚‚

R 2‘

kin’-"


(260)

kinderen heeftí wanneer hij zich van elk‘ verè acht en vervolgd ‘ziet’: wanneer elk verge‘ noegen, der natuur voor hem verbitterd’ wordt, dan zinkt de gedrukte geest tot moedeloosheid neder, en eene geheele verslapping is‘ het‘

gevolg. Ik was,’ jaren lang, eerlijkz‘ zege hij, terwijl hij op den Ploeg leunt en den‘ Hemel over zijn lot klaagt. Ik heb geen beest= bedroefd‘, was te vreden’ met droog brood,’ en bragt, getrouw ,- mijn schot en lot’ op: en wat is mijne belooning? kon ik zeggen‘, dáfi

de Staat mij’ slechts eene goede daad had beloond -- wat beloond? kon ik slechts zeg-s gen, dat men mij zoo veel vergund

had,’

om de noodzakelijkste behoeften der natuur te bevredigen -- ik zou dit voor eene beloo‘ ning’ houden.‘-’- Zoo spreekt de ellendige,

en onbeperkte moedeloosheid slaat zijn’ geest neder. -‘- Ik wil niet langer mijn brood, in

het zweet mijnes aanschijns‘ eten: zegt hij. Wonen niet de rijken in prachtige paleizen,‘ en‘ verteren zij’ niet, in- lediggang, de zuchten van ons zweet? Laat ons de banden ver‘ scheuren’, die‘ het grootste gedeelte der m'en‘ ’ schen‘

kluisteren, en gevoellooze schepsels in.

den schoot‘- des overvloeds doen dartelen. -’-’ Zoo verleidt de dwaling Î ‘den ongelukkigen’. Ilijl tast-het eigendom van zijne naasten een‘; ‘i’:

1 Ì


‚(261) Wetten roepen hem de doodstraf toe, maar;

hij hoort niet, of hij denkt, dat het der _moeite niet ‚waardig is, een toekomstig onge— lukkig ‚oogenblik te verbeiden, om eenige

dagen, in gelukkiger omstandigheden , doo! te brengeng Zijn hart_wordt gevoelloos voor ‘de stem ‚der natuur: vergeefs vallen vrouw

en ‚kinderen voor zijne voeten: hij stoot ban van zich: „weg met u, ” roept hij ‚uit: „ gij werktuigen van mijn ongeluk! Ik kan u niet meer voeden. Laat mij gaan- maar, neen! hier is voedsel, duurgekoeht voedsel, gekocht voor het bloed van uwan Vader: eet: ik ga benen , om, op het schavot, uwe verzorging, met mijn leven, te betalen. ”

Eene kille schrik doordringt, op deze stem , alle mijne leden. Mij dunkt, ik ‚zie den ‚om! gelukkigen in de gevangenis, of op het scha— vot: en hier wordt mij toegeroepen: 0 Burgers van den Staat! Ziet rondom u: hoe vele on gelukkigen, die hier sterven, hadden kunnen gered worden, wanneer men hen van de misdaden , die hen voor de doodstraf deden ‘rijpen,’_mensehlievend had teruggehouden? Is ‚het dan genoeg, dat men de menschen in

het verderf laat loopen, om ben daar na ge— heel weg te werpen?- Heeft men ‘dan alles

gedaan, het welk de Geregtígheid vordert, ’.’«

1Ì 5,

W3l‘r.


‘262

)

wanneer men ben, na bedreven wandaden,

volgens de Wetten straft? Ik begrijp nog 'niet, hoe men personen, die men, jaren lang, toelaat, zich tot de grootste misdaden voor te bereiden, gerust tot dezelveu laat oVergaan , ”en hen, daar ‚na, in koelen bloede , ’ kan ver

oordeelen. Zegt ons het ’menscheli‘jk" hart ‚’ niet, schoon het“ ’ons‘ Òok zegt, "dat n‘iet ‘menschelijk gehandeld hebben ,’ “dat ‚wij echter het regt niet hebben van voor hen op te hou den Inensche_n te wezen? Het gevoel der

’menschelijkheid’ mag‘teg'en de misdaden op— ‚ treden, maar de ‘misdadigers blijven, bunne euveldaden, echter schepsels van

geslacht, bezitten nog den aanleg, geest der mensehen.

alle ons

en den

Hoe is het dan moge—_

lijk , dat; wij ons, met afschrik, van hen 'zouden afkeeren‘? De Staat is de moeder, de

’ burgers zijn hare kinderen, en elkanders broe deren. ‘ Wanneer een burger eene misdaad begaat, kan de Staat zeggen: hij is kind niet meer: maar kunnen de ’inedeburgers zeg-_

'gen: hij is onze broeder niet meer? Alles, wat de moeder kan zeggen, is; een mijner

kinderen heeft zich vergrepen. Alles‘,‘wat de, ‘Medeburgers kunnen zeggen, is:]een onzer; bro’edcren heeft kwaad gedaan: laat ons gaan ,_

gin hem te verbeteren, ‘

‘ —

’ ‘

0 Res


265 ) O Regtcls! gevoelt menschelijkheid voor menschen ‚’ ‘ eer zij misdadigers worden,’ en ‘heelt het krankezijn. lid, Verligting dewijl ‘er van nog middelen tot herstelling het vhard lot der verdrukten, onderwijs in den Gods‘ dienst schen en van devele zeden wanbedrijven’ znllen onbeschaafde te rug houden.

Straft,’ met wijsheid én jgematigdheid, ‘de ge—_ ringste ondeugden, den Weg tot déilos handigste banen. ‘Versîtikt’,l in het had“ der

jongèlingen, den doodslag uit drilt ‚ den dief stal uit nijd , den kindermoord dooi‘ de ophelfing der schandstlnffen , en verligting van‘ het lot

‘van het ongelukkig‘ kind. Beloont àò deugd in ‘elke ‘edele daad. Laten, op ’ uwe ‘feèstdaij ‘gen ‚Α openbare verzoeningen ‘van vijanden u- ‚

we IJGÒdsÌvereering verheerlijken,

Laten’, in ‘de

"tempels des‘ Alleihòogsten, de‘ menschen‘ elkanij. ' derij alsîbroedtîrs, "omarmen ,‘ en laten-Bühne gebedeiijîin’ de beiofien der vervulling‘; väriïde

heiligste ‘pligten van den Godsdienst en der hroe‘ derliefde , bestaan: dannìvanneer jonge menschen ‚ vroegtijdig , hunne pligten zullen leeren ken

. nen, beminnen, voor heilig houden , en be’ trachten:

wanneer zij, door Godsdíenstig ge‘

voel aangespoord, deugdzaam zijn; dan, Wan‘ neer uwe kinderen,

zeg ik,

tot mensehlie

venheid, eerbaarheid, vergenoegzaamheid en R 4‘

jìlígvt‘


’( 1264 l. v pliglmatigheitl, tot levendige gevoelens voor God ‘En het ‘Vaderland opgeleid worden, dan zal, ‚alom, eendragt ‚en geluk heersehen. Maar, Burgers! dit alles is niet het werk ‚yan eenen dag‘, vzelfs niet van eenige jaren. Doch verliezen ‘wij den moed niet: ook het ‚menschelijk geslacht moet, van trap tot trap ,

tot zijne ‘volmaaktheid stijgen.

Eerbiedigt de

Wetten , ‚en aanschouwt de bloedgerigten , als treurige, maar noodzakelijke middelen, om de veiligheid der maatschappijen te bevestigen.

Deze mûqrdplaatsen ‚zullen instqrten ‚’ wanneér er scholen enopvoedingshuizen gebouwd wor deur‘ De wijze zorg. van onzen Vorst voor de verbetering der zeden en de herstelling der kindertucht reeds. een roemrijke zegen’ voor onze eeuw. Wijsheid en goedheid‘ omringe Zijnen troon. Laat ons, met kinderlijke liefde, Hem naderen, Idem danken voor Zijne Verder-v lijke. ‚zvorg: Hem zeggen:

elke

dag is een

feestdag voor ons, elke (morgen daauwe gilet‘, „U, „is voor ons waakt! 1'‚"‚‘J’

‘‚

i.

Ì'_

‚l l'‚:‚‘1‘.‚_

_

"Î" ‘I

‚‘


VI‘IL

‘ er

‚."Ï‘I‘

M. A_. van BEKGMAIJN. ‘ \


(

I

ï

‚.3

In‘

‘î:

13.1

‘o

J‘

IL

‚I;

.g

Ach! Er verblieb, viel frommerähränen würdig

Doch keinem klìîglìcùèr als uns — — ....

Ì

S

n ‚P.

l U


. Zuchten te wegen en de wijsbegeerte: ‚dei‘ tranen te beoefenen, zijn Wetenschappen’, die ,‘ in onze ‘Scholen, nog niet geleerd won:

den. Wie onzer kan inde diepte. van het inenschelijk hart afstijgen Y" Wie \ heeft de bronnen opgespoord, uit welke de tranen’ der mensehen, over de dooden, vlieten ? Men schreiît dikwijls uit

veinzeijij,

zucht zonder gevoel,

en treurt zonder aandoening. Niet zeldenver-y dwijnt, met het gebrom van ‚de doodklok, onze droefheid, en het rouwgewzìad dekt nog onze leden, wanneer de vergetelheid’ reedrs

lang den naam des overledenen, over wien wij rouwen , uit onze harten heeft uitgedelgd. O hoe‘diep is de menschheid gezonkenl De

aandoeningen van het hart worden gekunsteld en het gevoel tot een speelpop gebruikt! —

zijn tijden geweest, waar ‘in men graf ”

naalî‘


(268). naalden oprigtte, om , op dezelven, de daden

van groote Mannen te schrijven en voor de nakomelingschap te vereeuwigen: maar de vleiî

ontrukte aan de waarheid de pen, en lage

lpfspraken werden, zelfs {voor schanddgaden, in het marmer gehouwen.

Lijkredenaars traden

tip, en spraken van bedrijven,

slapene nooit kende. tot eene kunst,

elen‚

die de ontîî._

_7Zij maakten den- leugen

en leerden het vleijenÏ naar

De Man van

gevoel ging henen

g1; _ lachtte eene traan over de overdwazen, den braven en, Wanneer wilde, ;;014—_

“t‚‘en, ‚dan begaf zich naar graf , het "‘welk nog door geene zerk gesloten was, stond bij het zelve, en Weende‘over den_‚ Man , die nog door geene lijkred_e was vereerd gè-‚

worden: ja, daar,“ in eenen eenzamen hoek van het stille kerkhof, waar vele deugdzamen, zonder uitzerk, begraven liggen, en, daargetrofl‘eni vlieten tranen de oogen des braven,

gevoelt doods,

zich ,„ bij de gedachtenisse de_s opgeWekt

tot

menschelijke

bediíj... ‘

yen. Te zijn ,‘ of niet te zijn is de ho_ogstgewig—‚ 1;jge overdenking. stervelings :_ in dit begrip bestaat de waarde en de bestemming van den

1’_nensch.

Heden zijn de koningen, en trei

vtl€ll_’ ÜQÊS‘Ì‚I‚ met den voet op den nek der ‘ ‘

°.n‘r.


(‘ "269 ’) ‘ ’8iiderdanen.:‘ het wind stof , met vanhet ’ morgen‘ 'den.’ stof Vorst vanzijn. denverstuift, zij; slaaf: niet Deugd ‚meer, voor al‘

leen s‘ehenkt den‘ mensch, aan gene zijde van het graf, zijne bestemming.“ Het ver-‘

stand van den mensch is zwak, zijne begrip“ pen zijn benevèldì‘ wij 1 beoofdeelen“deri Man naar den schijn, ‚verheffen Ìof verlagen,hem‚„ naar mate het onsr gïoeddunktmwij prijzen dijk—. wijls alleen ons" zalven, als wij anderen prij—

zen,— of wijî’bouwen onze îgro'otheid op de vernedering van anderen.‘ De verklaringen,

dat men’gevoelt, wat goed, dat men veracht, wat kwaad is ,’ zijn meestal voortbrengsels van

onze eigenliefde , en zoo wordt de lijkredenaar een werktuig zijner trotschheid, en droomt van hen, die niet meer zijn. Onder de duizende lijkredenen wordt, naauwelijks in

eene ,’ de waarheid gezegd; Steeds gewoon laag te kruipen en te vleijen, wordt, aan ‚de asch -dcr Grooten , de leugen geofferd. Men verheft Neroos tot weldoeners der men— schen, schoon ook het bloed nog aan de

lijkbus kleeft: ‘maar ook de ongunst ontrukt dan braven de eer, die men zijner deugd Verschuldigd’ is. De mensch, steeds trotsch op‘ zich zalven , beschouwt elke verdienste

Van een’ ander, als eene verzwakking van ‘.’L ' de


’.( 276 ÎÎ) ‚de ‘zijne,

poogt hem‘ te vernederen, "dien

hij verdonkert ‘gevoelt den boven luister zichvan verheven de edele te’ daden zijn. zij; fier medemenschen , om‘ dat hij waant, dat,‘

daar door, ‚îde schemering îîvan de zijne vet’ zwakt zal worden, en zoogdoetûeene trotsche eígenliefdeìzdeûûeleerden vijanden ‘worden, ‘—In'

plaatse van’ ontkiemende ‘begaafdheden te ome

wikkelen , poogt men den?’ waardigen ‘jgm gelíng te‘ onderdrukken, en knakt de veeìbe

loovende ‘takken, 0m dat zullen dragen. ’ ’ ”

geene vruchten ‘‚ ‚

Z00 onregtvaerdig zijn de‘ nïenschen! -‘ doch dit is zoo, en het schijnt, vdaad; men iemand dan eerst geregtigheid laat wedervaren, wanneer hij niet meer in leven vis. ‚ ‚

Wanneer de verdienstelijke Man zijne oogen‘ sluit —- Wanneer stille,‘ inwendige vreugde on’?

zen’ boezem doorstroomt, en wij kunnen zeg gen,‘ deze’ man_ is ons uit den weg gegaan: wij hebben van hem niets meer te vreezen: wij‘ behoevenons niet te kwellen,‘ dat hij zich bo

ven ons zal’ verheffen, of dat zijne’ bekwaam-I heden meer bewonderd zullen worden , dan de on ze: dan, wanneer hij niet meer is, worden wij

‘gedrongen hem regt te doen,‘ en wij zeggen van den Ûverledenez‘ Hij was‘ een goed man.

Een goed man? --— welke eene afschuwe

'

lijk‘:


(

271€

lijkheid! —._ ‚Zoo meest ‚hij,

ijlîegtsclriapeîmìi;

de achting , die de geheeie wereld hem‘ schnli’; dig Welkwaseene , eerst laagheid! ‚met zijnen en echter dood’Î bekoopen, eene gewone!

laagheid!

De dood van eiken verdienstelijken Man moet ons op dit treurig denkbeeld brengen.‘ Ik ben,

heden opgetreden’, om,’ ovenahetrùafstermnlían en, een’ daar onzer ‘waardige îdienllpost medeledeiiiftei op’‚mìij‘neme, zoeïveriá‘ ‘zoekikn ‚wmijne- ‘Hoeren l’ ‚dat ‘mij niet in‘ dien rei vaan vleijendeû lofredenaars‘ plaatst univers

nedert, weikedewerdiensten van den ‘meiiseli niet eer‚..dan.’, na ‚zijnen dbod, erkennen. Dit zou ontheiliging van ‘dit nop îplegtig uur zijn’;

het welk wij aan de’ nagedachtenis van eenen gestorvenewvijclen‘. Ik zal gceneîlijkredo houò den, maar’ ikuzal,’ u slechts‘, met gevoel, herí‘ Redevoeribg’ inneren aan lijk men zijneaan van verdiensten eenen zal eenen verschuldigde Man Reiziger‘ voor , dieijnietmeer het spreekt dankbaarheid Vaderland; , Welke is: onä '

vele vergenoegde uren, ‘door zijne tegenwoor-ì‘

digheid, schonk , zoo zal‘ ik over BERGMAIJI‘! spreken: ‘ik’ zal‘, het geen van hem bekendg-is‘,

in ongekunstehle taal, verhalen: zonder eenigéa

tooi van wijdschen praal zaiÎík overëhemsprölj ‘ken: geene versieringen’ zal! ik‘, tot verhefiag . Z11!‘


( 27‘" ) 'zijúër verdiensten, ophangen: mijne Redevoe-‘ zal eenvoudig zijn, gelijk de geschiedenis van zijn leVen: ik zal alleeii verhalen, en‘ niet PI'ÍjZGIÍ.’ |'

MIGHAËL ADAM von BERGMANN werd, in

den jare 1755, op den 15 van Üogstmaaqà»; te Munc/zen, geboren. Reeds, in zijne vnge‘ge jeugd, beoefende hij, met vlijt, de Wete1_lá

scheppen, en muntte, door zijne werkzaa;fl heid en vast karakter, boven zijn jaargenoót;fi uit.

‚Werkzaamheid- en

ijver waren

reecij

toen hij nog een jongeling was, in hem aart:

wezig: zij doorgloeiden zijne aderen, en steé gen tot vlammen, toen‘ hij een man wierd.

Met het toenemen zijner jaren ,’ werd hij steeds ‘ vertquelijker met de Wetenschappen ,” leer-l

‚de hare waarde en„ haren invloed op het menschelijke leven kennen: Hij besloot een Regt_sgeleerde

te worden, en ,‘ met dit voor-‚1

nemen,- begaf hij zich naar de Hooge School.” ‘Zijn verstand Was verrijkt met de kennis der

Algemeene Geschiedenis, en die van zijn Va— Áderland:. de ware Wijsbegeerte verhefte hem,

en zoo betrad hij de zaal van Themis, om -Hare lessen te hooren.

-.:,._

Ik

_


(’75)

ik kan, door daden, bewijzen, dat BËR‘e‘: ËMANN een van die weinigen’ was, welke zich

ì‘eeds ‚ door eene vlijtige beoefening der ‚Voorbereidende Wetenschappen, gevormd heb— ben, eei‘ zij den geWigtigeri ‚stap doen, om de Hooge Scholen te bezoeken. Hoe groot‘lnoet

dan zijne bewondering geweest zijn, en hoe 'moet hem het gezigt van eene menigte’oni voorbereide jongelingen, Welke op de Akadeg míen zijn , in zijne verWachting bedrogen hebben ? Ik vermoede, dat, op zijne eenzame Wande

lingen, dikwijls eene edele traan aan zijn 'oog Zal ontvallen zijn, als hij aan eenige zijner Medestudenten dacht. 4- ja —'- het was steeds zoo, en, het is, helaas! menigmaal nog zoo, dat men ,’ op de Hooge Scholen, jongelíei

den ontmoet, Welke het latijn erbarmelijk Slecht, en hunne moedertaal geheel niet ver; SIaan: welke, zonder Redeneerkunde‘, zonden

Wijsbegeerte, zonder Geschiedkunde, zich in het Regtsgeleèrde vak begeven, de kollegíeir waarnemen, zonder te studeren , en, na vei—

loop van twee jaren, Wederom vertrekken, en zich dan Regtsgeleerden‘noemen,’ als Ware

het genoeg, slechts de lucht der Akadeinieh in te ademen, om’ dat te Worden, wat men

"worden wil. ’ Zoo vernederend w0rdt deze 200 ndddzake S lijke


(274) Wetenschap tot welzijn den’ Staten behan« deld. Er zijn jongelingen, welke de Hooge Scholen bezoeken, maar niet studeren: welke zich onder die genen mengen, die men Juris‘ ten noemt , en gelooven ‚ dat zij , door die verkee« ring, de Regtsgeleerdheid verkregen hebben.

Het schijnt, als of zij eene aanstekende ziek .te is, of dat men haar kan inenten,

de kinderpokken.

gelijk

Wat wonder derhalve , dat

men zoo Vele Weetnieten vindt, die den Staat ‚tot last zijn, en wien de burger ten. prooi is: die

„regtsgedingen over elke zaak opzetten, al zou-— de het ook over de schaduw van Wielands ;ezel zijn! ’ ’ BERGMANN behoorde tot de zoodmí-gen niet: Hij wist, dat er iets meer noodig was, ;em eenen Re'gtsgeleerde te zijn, dan het Cor

pus Juris te bezitten. Hij verhefte zich bo— van alle slaafsche vooroordeelen,

'en waagde

‚den moedigen stap, om Redelijk te denken. In weerwil van den schrikkelijken banblik sein, die fommige werktuigelijke Begtsgeleer— den, in die dagen, over die genen uitspra— ken, Welke hun, onder het juk van regts— ‘ geleerde onwetenheid, gekromd hoofd, slechts

tot» eenig schijnsel van helderder licht ophef— ten - in weerwil hier van, waagde hij het,

zich op de beoefening van andere Wetenschap— Pen‘


‚(. 275 t) toe te leggen.

Zijn‘ onyerrnoeide‚‚ vlijt

iîon _ niet‘ lang verborgen. ‚blijven: ‚hij wercl’, mdesmde menigte,‘ opgemerkt’, gelijk Amen scene’ tll1P."b@;SP€u!Tt_ì die’ onder de; veldblqsìr "‘ {men opgroeit‘. ‘e „m n-‚F. „he, ‘ _ - ICKSTATT werd ‘zijn. vtriend en LORII zijn ‚beschermer.‘ Hij verliet, ‘jînet roem, I de H00 ‚ge Sqhogl en, kwam, inijheteen en twintigste ‚jaag. jzijaeslw0ndcrdqms‚,‚’ in„ zijn Vaderstad‘ te irug. ‘ „_ 1 1 ‘_ . p.

Nn.‘was_ hij gevormd, om den Staat dienst ‘haar te ‘zijn, en bekwaam,

om eenen post

te vervnllen en, met roem en eer, te be ‚kleeden, ‘maar ‘ook’ BERGMANN was. onder die

genen, welke,’ met hoe veel roem zij‘ ook ‚de i Akademien verlaten, echter,

alle aan‘

gewende pogingen, en vele doorgewaakte nach ten. in den rei der lirood- atlvokaten geplaatst

worden. - Dit ‚is Het gewone lot van ivele hrzwe jongelingen ,- Wanneer zij _de Hooge (kwaamheden, Scholen verlaten. versmaclìten In weerwil zij, eenzaam van hunne en ver laten. In het geheim loopen zij, troosteloos, rond: niemand bekommert zich om hen: ‘te

‚ vergeefs treden zij uit hunne verborgenheden voor en vertoonen zij zich, openlijk,’ in hun‘ ‘he grootheid. ‚Men houdt zich, als of men hen

niet hadwoggemerkt: ja: het is niet enge; S 2

ÎOOÌI;


(=76')_ woon, dat een bekwaam jongeling brood moet ‘zoeken: dat het hem wordt geweigerd, als ‘of het Vaderland geen loon voor verdiensten had. Onkundigen verheffen’ zich boven hem,

en banen zich den weg tot eer: hij heeft‘, naauwelijks, _zoo veel, als zijn honger kan

‘stillen, dewijl hij, in boeken, den weg, om zich te verheffen, nog niet geleerd heelt: en’ ‚ ‘ik ver durf , zeggen, veilig,datmet geboorte eenen en gevoeliger: stand nog altijd ‘de oogen der maatschappijen verblinden,‘ zoo

dat menige armzalige’ weetniet in het bezit van het’ voorregt zijner geboorte blijft.

_

Eene‘ middelmatige Wetenschap, eene gewoh’.v

’n_e’_

stelden, dikwijls,- de Goden vanGrie

_ _kenland en ‘Rome in gevaar zulke nieuwelingen , in’ hun midden ‚t te

moeten onderhouden, ter

wijl ‘de man, welke onbekend, of in lage omstandigheden geboren was, bij de ‘onschat

harekennis,‘ die hij verwierf, en bij de edel ste en grootmoedigste daden, die hij verrigtte, naauwelijks de - eer had, ‘ om opgemerkt te ‘worden.

j

Ër is geen ellendiger schepsel, dan een vol‘ maakteïRegtsgeleerde, die geene vooruitzigten

heeft: hij is, dagelijks, in gevaarvan te verhon‘ geren, want hij verkrijgt ‘voor geen’ penning

’ brood,‘ al schreef hijkìok de sehoonste Regts-« ge‘


( T7? ‘_) geleerde Vel-handelingen over de eerzame _B8‚k‘-_ kerijen. — ‘ .‘ íjjlìgijr-QMAIJK oogpunt, maar,beschouwde dewijl hij ook nog‘ de eenzaak jonguit‘vurig

man was, waagde ‚hij het, openlijk,‘ der_ ‚we

lîeldozijnîbestaan aan "te kondigen.

‚schreef‚

de bekende Verhandeling‘; de Duvwn Bojkzriae _1I.‚IJre,regiv‘ ‚ ‘ _ ‚ Een jong: menvsch, welke in devwereld verg schijrit,__en’ haar niet kent_, meent, dat de roem’. ‚ruchtige ‘werkzaamheden zijnergjaren opa‘

__merkzaamheid van duizenden tqt zich trekken ,‘ en jdat‘ dezen hem, met eene weldadige hand, op _den weg des geluks zullen leiden, Het is echter

zoodanig ‘niet in het

gemejeneh leven,‘

Waar zijn zij ‚u die den IegtschaPeIJenondeIij steunen? Waar is hij, die zich den arbeidzamen jongeling, tot het Vaderland uit -mensehenliefde, zegt: ‚, schenklik aantrekt,eeiren , het edelen weerwil Men Vaderland burger. zou‘ van vermoeden, hun nuttig meerder; onheil, worden.” of, dat ook;toevallig, zij,î dje kan zich,‘ door

‘de

Wetenschappenverheffen, ook van die genen, die hen gelijk zijn, de ‚ meeste ondersteuning

‚zouden genieten. Men zou vmee1ie11‚, dat zij he; ijeidvaardig zouden zijn, uit overeenstemming te

‘Mrbgrjìinnep, den jongeling in de voetstappen van

sa j v.‘

aan,


(“ ’78’ l’

lînhnhn‘ roem ‘te"“doen‘ treden,’ ‘en ‘ihet welî evallen , zijne aanschouwen: äiiìärijhelen! Irien bevordering ‘bedriegt zich.‘te ‘Met’ het groot-s

slìeltingenoegen‘ zien’

den verdienstelijken jon-‘

ëifïmerisch tot zich‘ naderen , en , ‘met den êrtiötktênflriaijveljljworden zij getuigernvan de \‘\\

eerste “ltentbonspreiding zijner bekwaamheden. Zij beoordeelen hem onregtvaardig en gestreng ‚ _

en“‘vei“getefi,‘rdatí“zij , misschien, ‘in den aan

vangtvan hunne"‘Praktijk , een veel onvolledi’ gfiijtïük aan deïvìereld geleverd hebben.

Met’

bittléiluiêîd ‘hemîèoordeelende ,_ hem, voor een loon‘, Îeerïe zaak toevertronwende , zoeken ‘bèhidehÏïiîidëdde benemen, en reeds ‘, in d‘èi‘1:""lieg‘ii1ìïe',"‘Berfi=af te schrikken ,

om ooit

Îfliit’nli‚err“;"om ’î_tle'ï’liefde der medeburgers‘ te wedijveren. ‘

‘ „Zoo zou het met BERGMANN ook gegaan ìijn ," wanneer hij ‘den moed niet bezeten had‘,

‘zich {boven diti alles‘ te verheffen.

Zijn oog‘

merk was niet, beloond te worden ,‘ maar nut ‘lZG

Zijn.

"‚

I

N

j

.

' lMet moed en ‘zlelesterkte ‘waagde hij,‘ ‘daar ‘toe,’ den eerstenïgewigtigen stap :—’-“ ija: hij wlâagde dien "ïeg ik, want zoodarlige onder

nemingen‘ opeiiiìn aéû‘ weg tot bevordering ’ Tot schande van elke eeuw, worden er be—

Ìicherrners der‘ domheid gevonden, en de vloek

,

wordt


(— 279‘ )" wordt nogïsteeds uitgesproken ‘over hem, die‘ het waagt iets nieuws te denken. - Ga he nen á- vendroom uw leven iii’ het koflìjhuis , spreek over Staatszaken bij den wijn ,‘ spot met’ den ‚Godsdienst bij volle bekers, ontheeilig ‘uwe’ bestemming, verbeuzel den tijd, en niemand‘

zal u daarom aanzien: maar blijf,’ in ledige uren, op uwe kamer, lees‘ een verstandig’ en gevoelig boek, of schrijf tot welzijn der mensch‘ heid, en gij zult den laster niet ontgaan.

Hht werk van BERGMANN was in duizende handen, maakte zeer veel opzien, en er Werd‘ï

voor en tegen geschreven. Hij, die het‘ be lang‘ des ‘onderwerps , - het ‘ welk ‘ÍBERGMANN gekozen had, naspooit, de vooroordeelen der menschen ‘kent, en Weet , hoe zeer het den

vrrstandigen vman tot eene misdaad

gere

kend wordt, nuttig te zijn, zal ook inzien,

welk een heer van zwarigheden op BËRGLQANN‘ wachtte. "

"

De menschen ’zijn zelden vrienden van hun‘ ne ternis eigen dwaalwegen geluk schenkt: :’ zij afroept, gewoon haten hen of ‚aan hun , die delicht hen kluisters’ invan de ‘de;3

domheid en onderdanig aan den ‘dwang’ de!‘ vooroordeelen, vervolgen zij hen, ‘die hem ‘van ‘í

den- ondergîìng wil redden, vullen giftbekers";

en rigten Inoordschavotten op. S 4

De Socrates‘ ‘en V


(280) jsen sterven en worden martelaars. van de waah heid en deugd. ‘ menseh _ De baan bewandelt, der geleerdheicl, is even zoo ‘welke gevaarlijk een , als de weg des geluks‘.

Het middelmatige brengt

ons rust aan: de verheiling boven anderen maakt

_ ons vijanden, die ons zelfs overleven.

Wij-w

wandelen op eene steilte, die, aan beide kan ten, door den afgrond van verachting en haat ‚5

gevaarlijk is.

.

Onder de Geleerden heerscht niet altijd ‚de geest“ der vriendschap; want anders zouden de. Vvetenschappen reeds meerder kracht verkreî gen hebben: in plaats van vele duizende twist—-‘ schriften, die de Wetenschappen onzeker, de waarheid ondermijnden verward, en de Geleen--v den belagchelijk gemaakt hebben, zouden wij misschien, nog voor ons, een groote zee van niet ondernomen ontdekkingen ‚I onopgeloste

raadsels, onverklaarde natuurverschijnselen aan-, schouwen. -— De vriendschap moet de bronnen der Wetenschappen opgraven, zuiveren en ‘lei-t den. moet ons, hand aan hand, doen wan’ delen, ente regt brengen, ons, in de verwar-‚

’ ringen en duisternissen vervrolijken, ons troosî ‘ ten, Wanneerronze pogingen vruchteloos zijn,

en ons beloonen, wanneer de,wereld ons haar;

lava weigert’ Het is ‘cahier’. in ‚en leven’ zee-i ‘I


c; is» y, danig. niet vgesteld; men leestîîen ‘Ëfudeert, en“

velen Geleerdellgunt het lezen‘ enìstuderen geen‘ tijd, om hunne hartstogten te ‚temmen. ‘Hiep bij komt ‘de menigte ìvanuîspottende en onaan‘! genaine ‘beoordeelaars, die onheschaafd gevoel en losbandige driften verraden, van welke men , met de la’ Bruijere, zeggen kan, dat zulke eene beoordeelinggeene Wetenschap is.

Zijíe

een amhachtkwaar‘ toe meer gezondheid, dan "’

verstand , meer arbeid , dan bekwaamheid ‚Â

meer oefening, dan Wijsheídbehoort, dewijl zij meestal van menschen komt’, die minder ‘ oordeel, dan belezenheid bezitten,‘ geheel geene‘

opvoedinghehben, en die, wanneer zij op Ze—.‚"‚ kere onderwerpen wordt teegepast’, den lezer; en den ’ Schrijver verwarren en benadeelen, BERGMANN was boven alle deze zwarighe» den verheven ,

toen hij zijn Boek tiitgat‘. -.-»

Het kost den mensch, die geen uitroeper voor. zijn roem‘ heeft en’ in geen kabaal is: die geene heerschende ‘partij is toegedaan, maar‘ voor zich zelven en de Wetenschappen alleen Leeft ‘- he}; ‘kost dien IIlBIlSCh-‘Qfleilldíg veel,

zich uit de duisternis, waar'.in hij leeft, in eenig licht te plaatsen ,. en, slechts, den on‘. wetendsten, die in aanzienïis ‚ op zijde te‘ Streven. Het is niet zeldzaanr‘, verstand te vin—‚

‘leur lnaar het is zeldzaam,‘ nìenschen te ‘zin’ ‘

S

i‘

dena,


(" 28.2’ )‘ den, die zich ‘îvan hun verstand bedienen; om‘ aan het vreemde verstand ‘waarde ‚te geven en

van hetzelve een goed gebruik te ‚maken. De menschen‘. zijn ‘dikwijls al teveel met zich. zelven bezig, ‚dan dat zij. tijd‘ genoeg hebben,‘ anderen, naauwkeurig , te leeren ‘kennen, of te onderscheiden. n ‘Van? hier ‘, dat‘ velen ‚ì hoe: groot hunneverdiensten zijn;,’"en‘ ‘nog groow

ter hunne "besclteidenlìeid, lang" genoeg onbe kendblijvenr-î "h" t

‘uw’

‘E

"gOnze BERGMÁNÈIP- verwachtte geen beter lot. Zoo belooningswaariligl zijn ijver. was, zoo ’wei—

nig beveelde‘; hij zich, door zijn voorkomen, aan. werdnogtans niet‘ ‘ontmoedigd, om‘ meer te doenlz’ —;‘-‚ ontmoedigd? ‚b‘: Ik kan niet

zeggen, 'hoe‘zeer mijn moed‘, ‘op’ dit denk.‘ beeld‘, zich gevoelt ter nedergeslagen. ‘ Een ver dienstelijk Man heeft‘ het meest, zelfs bij’ lie-— den van verstand, onaangenamer ontmoetingen,

dan bij de onzinnigste dwazen. ‘Zij zien hem meestal voor dien genen aan , welke, onder n11

1e menschen,” voor hen‘.- het schadelijkste is: ei‘ ligt‘ hen nietv aan gelegen , dat anderen‘, ‘1 door de ‘waarheid’ rondom zich te verspreiden, zich den weg- tot roem banenc‘ zij bevelen dit wel, dagelijks," der gansche wemlilaan , ‘maar

eigenlijk wensehen‘ zij alleen ‘geeerd te worden; Wij’ moeten ons‘ verwonderen „wanneer wij om‘ dek‘ 1


285

wijze mensehehîvan ‚wojv-‘wclílì ‘bekwaamheden’ C8116 ÊODÄÍCSQlIËIJCIJ elkander ï beî-‚î‘

handelen elkanderiverkleinen ;hoe zij elkander ,‚ hekelen inden en _weg vervolgen, zijn, hoeHet, treft diepsìínede ‚ziel, ‚ wanneer hier; aan, denken‘, maar. ‘ook deze gedatlhteìîfllleep 11's; gin staat, groote ‘Mannen voortte brengen, die ‘

verheveneûuitoefenen. goede_“om het- goede, Zij het verhevene den leidekkerî om gelijk, die,‘ zonder aan eenigijgeyaar te, de“; ken, Îdeitorenspítsen beklímmeng, en .he1ì‘.‚‚0n;; geluk, hetgeen hen‘ dreigtînvol ‚alsqvllnìlêkz ’ dlietig toeval. ‚van ‘ hunijambagtll mìankùnpppig,

als eeneawarigheid, besohouml Àlilfldlîltlgäfiëfit menschen zijn te zwak, de ‚verschijningen van de‘ adelaars-‘vlugt zulke zeldzame van‘ helden eenen’ teontdekkìen, ‘îgrooten Geest ’ omvat, Zoo ging. met een het oogopslag/‚IJìäeze‘ ook met ‘onzen ‚Bnnonrnnn. Wonderen, Eenige mannen van verstand en kennis zoch?‘ ten hem op, en, in den jare 1759, werd ‘tot medelid der‘ keurbezjersc/‚ze ‚Akatdemiie de,‘ Wetenschappen gekozen : \ het ‚tijdstip, waar —‘ op toenmaals de Akademie,‚. diewonlangs ICQIÌSÍ ‘was opgerigt, zich bevond, kenteekent 1163. Man, van wien ik SPYGkFh“ L ‚J‘

L

."‚‚‘

Deze Akademie werd eerst „in dlellfllljd‘; ‘opgerigt, en BERGMANN tot deszelfs ‚mede-hg!

ge‘


(284) gekozen: dat is, dat de Al‘adenu'e hem open.‘ h'jke bewijzen

gaf,

dat hij

zielesterkte

en

geestkrad1t bezat, en hij, onder die Mannen des Vaderlands behoorde, die moed heuteni alle toekomstige aanvallen te wederstaan. -_. ‘.’

Hier ìou een Redenaar gelegenheid hebben! alle die edele daden‘ en ‘ roemrijke hemoeijhg gen van eenen Usterwald, Lnrz'j-, Pfefeh, Limbrumz, ‚Kenncdij, Sterzinger en van alle ’anÜeren," welke 00ít Werkzaam waren,

de ‘vooroordeeïen op te hefl‘en,__in ‚het schoon-v uw en helderste licht, voor zijne Toehoordexs, te plaqt90n, Ik ‚zon ook dit voortreffelijk aan--v flanken niet kunnen wederstaan,

wanneer ik

iets sebooners’, ‘ìets verheveners , iets met meer vuur en kracht kan zeggen, als ons medeh'd, de uitmuntende Hoogleeraar BADER, hier over, in zijne laatste Redevoeríng heef-É ge.

zegd. Ik keer dus tot onzen nnnemêim_je rug. _‘ g pem'gter: BERGMANN dat is, werd, hij nam in den denjare ondankbaarsten 1762, post op‘ zich,’ die men in eenen Staat kan vinden. ' Over Wetten en twisten te vonnissen; is ‘het onaangenaamste, het Welk. schier. in de

Wereld is, want het gevolg van elke uitspraak is het ongeneegen van ‘ hem, die verliest, Men î'

vindt weinige

m_enschen‚ ‚welke, over el“!


l‘

elke zaak, m onpartijdig ( 285 oordeelen, dat bijaì na niemand kan‘ overtuígdworden, ’ dat hij ,“ met regt, eene zaak verliest‘

Hij, die de verî-ì

liezende partij is , beschuldigt altijd zijnen ’ Regter: dan van partij‘- dan van geld‘- zucht‘ Nu’ heeft hij, uit vriendschap voor den beklaag

den, dan uit andere oogmerken tegen den kla‘ ger gesproken:

dan‘ ziet de Regter

de zaak

niet‘ volkomen inz‘ nu‘ verdraait hij dezelve: dan is hij te jong en te onbedreven, dan te’

oud en te werkeloos; en zoo worden dikwijls de natuurlijke ’ gevolgen eener onregtvaardige

‘ zaak den regtvaardígsten ìRegter Îte last ‘gelegd, ‘ Aan ÍBERGMANN werd , bij’ zijn îlìegterlijk Ambt, ook nog het toezigt over de Politie opgedragen; een nieuwe post, waar in de werkzaamste Man zich, bij het Publiek , lig_

telijk gehaat maakt.

Deszelfs oogmerk is de

inwendige veiligheid van den Staat te bevesti‘ ge‘! en te handhaven. Welk een wijd veld? Welk een omvang van pligten? Waar is hij, die magtiggenoeg is , dat geen uit te voeren , wat

hier wordt gevorderd? Wie dringt door de dikke muren ,

die

eigenbaat en bijzondere‘

inzigten en belangen tegen dezelven oprígten? Wie is moedig genoeg, elk een te wederspre‘ ken, die zeggen durft, dat de zaken in den

Staat


( 286 ) Staat niet goed behandeld wordm? Wienvo'1‘d‘t niet ontmoedigd, wanneer hij , näed‘ot’nrerrnoei-1 de vlijt , geheele gehouwen optrekt, .die door den wind van eenen enkelen weder instortenil gelijk ka‘artehuizen , met welke de kinderefi spelen? ‚‘ ’ | BERGMANNS Men noemeverdiensten mij den Man lasteren, en dan en zullen zeggen,

dat hij klein was. Reeds lang hadden de weldenkenden‘ den ’ wensch gekoesterd, dat de Staat bedachtzaam

behoorde te zijn, om voor hulpelooze, zwan_ gerd meisjes, die anders, van elk verlaten,

in haar zeker verderf gestort worden , te zor-‘ gen. H0e zeer eene zaak dikwijls goed en hare uitvoering de wensch van duizenden is,

200 zeldz‘aa‘m kan zij dikwijls ondernomen Worden. Men ontdekt in de Staten ‚een ze— keren Slaap van werkeloosheid, dien 'welen, haar geheel leven, doorsluimeren, en een’;ie; ‘der, onverzoenlíjk, doen haten ‚ welke he1ij,

uit denzelven, tot verrigting van eene edele daad, wil opwekken. 'j BERGMANN echter bekoînmerde zich Weinig

over de

gevolgen, wanneer zijn hart hem

'slechts overtuigde,

dat

de

zaak goed was,

‘Hij rigtte een huis op .voor zwangere meisjes en

‚,_—


(‘287 ) en er werd ’voîii‘ alle gemakken, in derzelver omstandigheden , gezorgd, om moeder en kind aan het verderf te- ontruklèen. Schoon men hier ook zou kunnen tegen—

werpen , dat BERGMANNS onderneming nog niet die volmaaktheid bereikt heeft, die zij kan

hebben, zoo komt hem toch de eer toe, dat hij de eerste was, welke dat, der Menschheid

zoo nuttig, ontwerp ondernam, gelijk het den‘ natuuronderzoeker , welke , door zijne We— tenschap, eene reine bron ontdekt, haar op— graaft en leidt, steeds verdienste blijft,schoon

zijne ontdekking ook eerst door de nakome— lingschap verbeterd en algemeen bruikbaar Wordt gemaakt , De goede bedoeling van BERG MANN wordt ook, na’ zijnen dood, met het gelukkigste gevolg bekroond: de Stads-kanse—

lier Remdel zet, met de‘íjv‘erigste pogingen,

de onderneming voort , om dezelve tot vol—J maaktheid te brengen. Dank zij elk, die goed en edel over het Vaderland denkt! dank zij hem uit Vaderlandsche liarten! Gelukkigen

Wij , dat wij toch eenmaal hebben ingezien, dat de verlossing van zwangere

meisjes een

waardig voorwerp. der Politie geworden is; .dat het ons, eindelijk, is gelukt, het welzijn '1‘yan. zoo vele duizende menschen niet aan de

.‘ onbokWadmheid‚ ‚van ‚oude _ en domme vrou wen


(288) ’Weh ten prooi te geven, en dat het een men+ schénmoord is , waar aán de Overheid zich schul‘

(lig maakt, wanneer zij de Vrouwen en de kim deren der onderdanen, welke, goedwillig, hun

geld, hunne bekwaamheden en hunne werk— zaárnheden aan ’s Lands ‚veiligheid op’bre’ngen ,

aan het sehrikkelijk gevaar‘ blootstellen, om; uit gebrek aan hulp, erbamelijk gemarteld te worden en te sterven; _ Dank zij den Vorst, welke daar voor zorgt,

en, door zijne hulp en bijdrage, de goede zaak ondersteunt. Dank zij hem, die de be— gonnen onderneming vervolgt, en dank zij den braven BERGMANN ,

Bij

die

dezelve

ontwierp!

dit: alles deed BERÒMÀNN nog een’

stap, die ons overtuigt, hoe goed zijne lae— doelingen waren, en hoe zeer hij wensehte,

\ , zijn Vaderland nuttig te zijn. Hij onderzocht de Jf'èírchiven van de Stad en las de bestoven om“ koncleh Íverzamelde dezelven, en deelde ze mede onder den titel van: Monùmenta Civitatensia.

Z00 droeg‘ BERGMAN‘N , tot aan het einde van zijn leven, den last van Regterlijke be—

zigheden, en muntte boven duizenden uit: want hij was een Regter, Welke, nevens zij— ne Reg'terlíjke bemoeijingen, nog veel la's , en al en gemeen las —‘ nuttige zekerlijk Werken eene schreef. zeldmheid, — Hij die be-=

\.


( 289 ‘) bewondering verdient,‘ maar die‘ bijna nooit ‘geacht

wordt:

men

vervolgt

thans tveeleer

den Man, îdie edel genoeg is, zijne ledige uren aan het welzijn zijner medeburgers te

wijden, en die‚‚.zijne eigen rust, ten. koste zijner gezondheid, grootmoedig aan‘ zijn Va-Ï‘ derland opolfert.

_

‚‚

leest ‚ ls ‘het en schrijft? wel noodig, Warezegt hetmen: niet dat beter, dezedat hij zijne beroepsbezigheden waarnam, aan zijne Ak ten‘ werkte,‘ of zijne rekeningen voltooide ? --_‘ Zoo klinkt de’ stem van velen,’ en weerklinkt zij niet? Wie wederspreekt haar?

Meestal

‚echter waagt’ de‘ ledigganger het vonnis over

den werkzamen man uit te spreken: meestal galmt deze ‚stem in de koíiij- en wijnhuizen,’ of in gezelschappen ,‘ alwaar men ,‘ uren lang,‘ eet en drinkt en smult, maar vergeet ,_‘ dat er,

‚op dit groot wereldrond , nog menschen zijn,’ ‘die hunnen tijd beter weten te gebruiken.’ ‘e Men ontmoet schepselen van God ,‘ zegt’ l-a"

‚Bruijere,‘ welke men mensc/ien noemt :‘ huné‘ ne ziel is ‘een geest ,‘ en hunne bestemming‘ is, dat zij. steenen zagen: dat‘ is een eentoonig‘

‚werk en beteekeîit niet veel. ‘Men vindt ech ter nog anderen,’ die geheel onbruikbaar‘ zijn ‚I‘

Ëîhnnne jaren in’ ‘lediggang doorbrengen: dit’ ‘beteekêlitinìîgminihderl; dan steelïen te zagen."


(299) Zij alleen, die ‘den tijd misbruiken , klagen over deszelfi kortheid‘: zij daar en tegen, die hem

beter aanwenden, hebben altijd tijd over. ’ Zoo schoten ook 'onzen BERGMANN nog ' uren genoeg over, die hij aan zijn Vaderland schonk, en waar in hij ons de Werken van

zijnen voortreffelijken geest leverde. —‘- Ik kan hier, met stilzwijgen ,

niet voorbijgaan het

Werk , het welk in 1778 ,

gedrukt werd‘

BERGMANN behandelt daar in het onderwerp, dat alle‘ pogingen tot wering der bedelarij , bui ten‘ een opus publicum , niet genoegzaam wa ren, schoon‘ ook alle de overige verrigtíngen de opmerkzaámheíd der politie tot zich trek‘ ken. Waarlijk dit was een onderwerp, het welk in alle gevoelige harten de wenseh deed geboren worden’ , dat de Vorsten deze stem

mogten hooren.

Dank zij u , brave BERG’

MANN! al hadt gij, in uwen geheelen leeftijd, niets anders geschreven , als deze eene Verhan

deling, dan zoudt gij u toch bij het Vaderland verdienstelijk gemaakt hebben. 1 Het is groot, den vreemdeling te kunnen

zeggen: ook wij hebben Mannen , die moed ‘bezitten, om ‘te zeggen het geen zij gevoelen. ‘Doet ons ‘geene verwijten over de gestrengheid onzer Wetten.‘ houdt u niet op bij de dood straífen, die wij nog hebben: zij wven reeds „. van.


( 291

l

ì

ì van BERGMANN, als- een gruwelijk en onstaat‘ kundig middel tot verbetering,verworpen: ‘reeds

lang is het gezegd, dat de Scherpregter de zedeleeraar der burgers niet zijn kan, en dat.‘ gevoel en verbetering niet door het zwaard , in het

‚menschelijk hart, gegrifd wordt. Langzaam en bij happen gaat alles tot volmaaktheid. Zoo lang v de middelen tot herstelling nog niet zijn uit’. 1

gevonden , zoo lang moet de Arts nog het ge kwetste lid van het ligcliaam scheiden , hoe‘ zeer zijn ‘hart daar bij ook bloeden moge. Er rijzen hier echter, voor mijn oog, Mannen op, die reeds op de wijde velden der eeuwigheid

zijn verplaatst, maar die, in hun leven, aan de verbetering der zeden, aan de herstelling van den heiligen, en van vooroordeelen gezui‘ verden , Godsdienst, met reuzenkraohten gearbeid hebben , en van wier ‘werkzame pogingen, tot

‘heil der menschheid , wij de vruchten zien bloeijen: er vertoont zich, bij voortgang, een ruim verschiet, waar voor de moordsohavotten

verdwijnen, om dat er geene goddeloozen zijn , ’ en de kroon der belooning do.or de hand der

Vorsten wordt gevlochten. ‘Gewonen menschen is , op dit wereldrond,

‚de tegenwoordige tijd aangewezen , maar de groote Man werkt‘ voor eeuwen. Deze zijn zijn erfdeel ‚—._-‘ dit gebied is hen toevertrouwd.

"

.

T a

Hier


(292) Hier in vindt zelfs de kiem zijner groote daden: aan gene zijde van het graf verwacht hij het loon zijner bedrijven. Met stil genoe-ij, gen verbeidt men ook de rust aan het einde van een doortogt ting van van den

werkzaam leven, en zoo is, in den‘ door dit leven, de zalig?‘ verwach eene betere toekomst de eenige troost braven.

‘ BERGMANN was, in het midden van zijne beste, werkzaamste jaren, toen het der Voor zienígheid behaagde , tot hem te zeggen: ‘Ik wil niet meer , dat gij hier ‚zijn zult. Eeno onverwachte ‚beroerte overviel hem te midden

vzijner bezigheden, arbeidende aan eene beschrijf’

ving van‘ zijn Vaderstad, en hij stierf in het negenenveertigste jaar‘ zijnes ouderdoms.

‘ Zoo treden menschen , op den wenk ‘des Eeuij ‘vvigen, van dit tooneel des levens‘, af, om den

slaap des doods te sluimeren.

Daar zinkt

grootheid en majesteit in het stof, ‘en de he‘-i delaar wordt weder ‘met den Koning gelijk. dien Zaligslaap hij,‘, heeft die ‘geene te duchtenazalig ontrustende hij droomen, , op wiens graf de Wijze naar‘ boven ziet, in den hel—_ deren nacht, wanneer starren aan den Hemel

‘flikkeren , ‘bloemen op zijn graf strooit, en , ‘ niet tranen in de oogen , den nieuwen hemel-Â ling , voorde eeuwigheid, zegent! ‚j

-‚‘

‘i

“|‘X:

‘Ì

‘:.'_‘

Daar IIJ

H

‘Lì


(995)

;

Daar rust nu, met aarde overdekt, van dui-_ Zenden MANN: misschien maar gelooft reedsmij, vergeten na verloop ,debrave van een-‚

wen, zullen arbeidzame menschen , de, ‚door hem gevormde , plannen opsporen, dezelven in

eene hunneschat verlichte , bewaren: Schriften ja velen opteedcenen, uit de nakome en lingschap zullen wenschen, hem te leeren ken— nen, om hem‘ te bewonderen. . ’«‚_‘

Maar, wat is de lofspraak der stervelingen ._yoor verlichte Geesten ? Bij het denkbeeld der eeu

wige zaligheid verdwijnen onze hersenbeelden ‚van den roem bij het nageslacht, ‘op aarde. ‚Eene ‚edele traan in het heeft grooter waarde voor den braven Man , dan marmeren gedenkznilen, en overtugt ons, dat de ‘ onmagtig is, den dengdzameri te, beloonen. í

1!


I ’

H!) 1

N '

H‘Ü‚‘U '

D.

I.

Redevoering over den wederkeerì-î‘ ' gen invloed van den Godsdienst ‘ ‘îiop de Wetenschappen. ‚ . ._‘ . ._ . bl. ‘

4

í

“ ' I I. ’ Redevoering over de eerste en groot’

’ ste‘ Wet in de Schepping, ‚ ‚ , . 1-

"‘

"

‘ I I I.

19

l lledevoering over‘ den invloed der Wetensc/iappen en Kunsten op Ìzet verstand en het hart. . . . . . . . -— €7»

.

"

‚I V.

‘Redevoering over‘ de achting jegens

""’den"gemeenen man. . . ‚ . _ , . . ._ ij-“pij V. iRedevoering over den invloed den’ sclzoone

Wetenschappen

Regtsgeleerd/ieid

'

op

ì

de

._ ._ . ._ . . . . ._ . P ui

v 1.

Bedevoering over de noodzakelijk‘? heid van natuurkundige kennis bij de beoordeeling der‘. misdaden.

V I I. Iledevoer-ing

561i

over‘ de bronnen der

misdaden en de mogelijkheid, om

dezelven te verlioeden. ‚ ._ . ‚ . . . “- 20;

Lijkrede

V I I I, op Micimër, ADAM VON

nnnemann........‚....‚IJ-‘i-‚zíä




1.

s



O. “—J‘ “‘«‚.__-— ì-."_

‘í



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.