Het Grote Rekenboek is een compacte maar volledige methode speciaal voor de bovenbouw. In dit boek staat alle rekenstof voor groep 6. Duidelijk uitgelegd, met veel voorbeelden en illustraties. En natuurlijk heel veel oefeningen. Elk blok begint met een overzicht van de belangrijke rekenregels die je gaat leren. Per rekenonderwerp staan ze stap voor stap uitgelegd. Elk onderwerp heeft z’n eigen icoontje. Door de icoontjes bij de opdrachten weet je meteen wat je moet doen. Wil je nakijken hoe het moet? Kijk dan bij hetzelfde icoontje in de uitleg voor in het blok. Het Grote Rekenboek 6 is compleet. Aparte werk- of oefenboeken zijn niet nodig. Op www.hetgroterekenboek.nl staan nog meer oefeningen, kopieerbladen en tips voor leerkrachten en ouders.
ISBN 9789077990421
6 6
6
HET GROTE REKENBOEK GROEP 6
LEER- EN OEFENBOEK VOOR GROEP 6
GR
OE
P
P G
E RO
Kijk voor het naslagwerk Het Grote Rekenboek - het overzicht, leuke rekenspellen en andere uitgaven op www.scalaleukerleren.nl
9 789077 990421
SC-HGR-Methode-Groep6-WT-Omslag-(S3M4).indd 1
05-11-10 14:34
Het Grote Rekenboek Leer- en oefenboek voor groep 6
Vormgeving en opmaak: Hans Bastiaan Busking bno, Groningen Illustraties omslag: Teun Berserik, ’s-Gravenhage
1 2 3 4 5 / 15 14 13 12 11 © 2011 Scala leuker leren bv, Groningen www.scalaleukerleren.nl Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise without prior written permission of the publisher. ISBN 978 9077990 42 1
Leer- en oefenboek voor groep 6 samenstelling en redactie Marijke van der Mark Jolanda Kuiper
Scala leuker leren Groningen
Inhoud INSTAP twee weken herhaling van voorgaande stof p.8
Blok 5
p.86 Blok 4
p.64 Blok 3
p.41 Blok 2
p.19
Blok 1 Les 2
Weektaak 3 Les 3
Les 4
Les 1 getallen
optellen
vermenigvuldigen breuken
4-cijfergetallen: sprongen van 1,10 of 100; de waarde van een cijfer
getallen van 2 cijfers onder elkaar optellen, zonder onthouden
getallen van 2 en 3 cijfers vermenigvuldigen met een getal van 1 cijfer onder elkaar, zonder onthouden
Les 1 getallen getallen van 4 en 5 cijfers: plaatsen op de getallenlijn; wat is het grootste/ kleinste getal dat je kunt maken; welk getal ligt het dichtst bij ... Les 1 getallen 5-cijfergetallen: splitsen; wat is de waarde van een cijfer; doortellen/ terugtellen met sprongen van 1, 10, 100 en 1.000; ordenen Les 1
Les 2
Weektaak 7 Les 3
Les 5 meetkunde
pizza’s, taarten en aanzichten en staven als visualiplattegronden van saties van breuken blokkenbouwsels met teller 1
Les 4
Les 5
Les 1
Les 2
Weektaak 4 Les 3
L
hoofdrekenen
optellen
vermenigvuldigen
breu
aanvullen tot 100 en 1.000; 1, 10 of 100 aftrekken van een getal van 4 cijfers; hele tientallen vermenigvuldigen; delen door 3, 5, 6, 7, 8, 9
getallen van 2 cijfers onder elkaar optellen, met onthouden
getallen van 2 en 3 cijfers vermenigvuldigen met een getal van 2 cijfers onder elkaar, zonder onthouden
teller, breuk eenvo gevis breuk grote
Les 1
Les 2
Weektaak 8 Les 3
L
aftrekken
delen
breuken
tijd
hoofdrekenen
aftrekken
delen
breu
getallen van 1 en 2 cijfers aftrekken van een getal van 2 cijfers, onder elkaar, zonder lenen
notatie van deling als staartdeling; staartdeling met een deeltal van 2 cijfers en een deler van 1 cijfer; termen deler, deeltal
breuken vergelijken, gevisualiseerd met taarten en stroken
kloktijden noteren, tijdsduur interval, ritduur uitrekenen met een bustijdentabel
zoek getallen die samen 1.000 zijn; aanvullen tot 10.000 met getallen van 1, 2, 3 en 4 cijfers; handig optellen; snel aftrekken van hele tientallen vanaf 3-cijfergetallen op 0
getallen van 2 of 3 cijfers onder elkaar aftrekken zonder lenen
staartdeling met deeltal van 2 cijfers en deler van 1 cijfer, uitkomst controleren met keersom; staartdeling met rest
breuk getall getal met g noem
Les 2
Weektaak 11 Les 3
Les 4
Les 5
Les 1
Les 2
Weektaak 12 Les 3
L
aftrekken
delen
breuken
meten en maten
hoofdrekenen
aftrekken
delen
breu
aftrekken onder elkaar vanaf een getal dat op 0 eindigt
deelbaarheid van een getal door een getal onder de 10
breuken met dezelfde noemer optellen; gemengde breuken; breuken met helen
lengte, breedte, omtrek; lengtematen cm, dm en m in elkaar omrekenen
4 en 6 getallen handig optellen; tafels van 12, 13, 14, 15, 16, 18 en 22; delen van getallen tot 100 door 3, 5, 6, 7, 8 en 9; delen met rest
aftrekken onder elkaar met 1 x lenen van het tiental
staartdeling met een deler van 2 cijfers, eerst zonder en dan met rest
kgv; g make
Les 2
Weektaak 15 Les 3
Les 4
Les 5
Les 1
Les 2
getallen
aftrekken
vermenigvuldigen verhoudingen
meetkunde
getallen
aftrekken
kommagetallen met 1 cijfer achter de komma: als breuk; op de getallenlijn; uitgeschreven in woorden
kommagetallen met 1 cijfer achter de komma: splitsen in helen; uit het hoofd optellen
kommagetallen met 1 cijfer achter de komma uit het hoofd vermenigvuldigen met een geheel getal, hele tien-, honderd- of duizendtallen
figuren draaien: kwartdraai of halve draai links- en rechtsom
kommagetallen met 2 cijfers achter de komma: als breuk; op de getallenlijn; uitgeschreven in woorden; afronden op een geheel getal en op 1 decimaal
kommagetallen onder elkaar optellen en aftrekken, niet over de kolom heen
breuken als verhouding; verhoudingstabel
Weektaak 16 Les 3 delen kommagetallen uit het hoofd delen door te splitsen; delen door 10 en 100; vermenigvuldigen van kommagetallen onder elkaar
L
verho
uitrek verho
geen toets Les 4
Les 5
Les 1
Les 2
Weektaak 5 Les 3
Les 4
breuken
meten en maten
getallen
optellen
vermenigvuldigen
breuken
gen van
teller, noemer, breukstreep; eenvoudige gevisualiseerde breuken met teller groter dan 1
de juiste lengtemaat kiezen bij een foto; splitsen in m en cm; lengtes schatten
getallen van 4 cijfers: op de getallenlijn plaatsen; ordenen; verder en terugtellen met 1, 10 en 100
getallen van 2 en 3 cijfers onder ellkaar optellen, over het tiental heen
getallen van 2 en 3 cijfers vermenigvuldigen met een getal van 2 cijfers onder elkaar, met onthouden
breuk als deling, gevisualiseerde hoeveelheden
k8
et ijfers
Les 5
Les 1
Les 2
breuken
tijd
getallen
breuken op de getallenlijn; het getal 1 als breuk met gelijke teller en noemer
vermenigvuldigen van tijdsduur; intervallen; tijdbepaling aan de hand van de slagschaduw
getallenlijn 2 en 3 getallen van 0-100.000 verdeeld 2 of 3 cijfers onder in 10.000-, 1.000elkaar optellen en 100-tallen; sprongen van 10, 100 en 1.000 op getallenlijn met 5-cijfergetallen
optellen
k 12
et 2 onder st
n uit n n; en -
Les 1
Les 2
breuken
meten en maten
getallen
aftrekken
kgv; gelijknamig maken van breuken
gewichten van alledaagse zaken schatten; gewichtsmaten g, dag, hg, kg in elkaar omrekenen
geschreven getallen in cijfers omzetten; sprongen van 10.000 op de getallenlijn; welk getal ligt in het midden?
aftrekken onder elkaar met 1 x lenen van een honderdtal
Les 4
Les 5
Les 1
Les 2
verhoudingen
meetkunde
hoofdrekenen
aftrekken
uitrekenen met een verhoudingstabel
perspectief: van 3D naar 2D: waar op de kaart stond de fotograaf?
tafels van 12, 14, 16, 18 en 24; vermenigvuldiging met een breuk uitrekenen als een deling
kommagetallen onder elkaar optellen en aftrekken, over de kolom heen
Les 5
delen
breuken
geld
staartdeling met een deeltal van 3 cijfers in 2 stappen
breuken ordenen en vergelijken; breukstroken; breukenschema
bedrag van 4 cijfers splitsen in biljetten en munten; munten en biljetten teruggeven; entree uitrekenen voor een groepje op basis van tarieven
Weektaak 13 Les 3 vermenigvuldigen en delen handig vermenigvuldigen en delen m.b.v. splitsen, halveren en verdubbelen
Weektaak 17 Les 3 vermenigvuldigen en delen herhaling vermenigvuldiging onder elkaar en staartdeling
Les 4
Les 5
breuken
geld
breuken gelijknamig maken en daarna optellen of aftrekken
prijzen uitrekenen van hoeveelheden bij gegeven prijs per stuk en die onder elkaar optellen; kassabonsommen
Les 4
Les 5
breuken
geld
verhoudingstabellen aanvullen door optellen/aftrekken en vermenigvuldigen/delen
staafdiagram en lijngrafiek aflezen en interpreteren
Weektaak 10 toetsweek met herhaling en verrijking
Weektaak 14 toetsweek met herhaling en verrijking
Weektaak 18 toetsweek met herhaling en verrijking
p.86
n
Les 5
Les 4
p.64 Blok 5
k 16 es 3
Les 4
Weektaak 9 Les 3
p.41 Blok 4
et rtt
Les 4
staafdiagram aflezen, gegevens vergelijken en analyseren; lijngrafiek maken
p.19 Blok 3
digen
Weektaak 6 toetsweek tabellen, grafieken met herhaling en verrijking en diagrammen Les 5
Blok 2
k4
p.109 p.130 Blok 6 p.152 Blok 7
1 minder en 1 meer bij 4-cijfergetallen; inzoomen op een getallenlijn; reeksen van 5-cijfergetallen aanvullen
Les 1 getallen 5- en 6-cijfergetallen: wat is de waarde van een cijfer; schrijf in letters; ordenen; 4- en 5-cijfergetallen halveren en verdubbelen; piramidesommen Les 1
Les 2
Weektaak 19 Les 3
Les 4
Les 5
Les 1
Les 2
geld
hoofdrekenen
optellen
vermenigvuldigen
proce
handig optellen van meer dan 2 getallen; redactiesommen
onder elkaar vermenigvuldigen van getallen van 4 cijfers met getallen van 2 cijfers; redactiesommen
10% en 50% korting uitrekenen bij bedragen van 2 en 3 cijfers (hele euro’s)
schatten; kommagetallen delen door en vermenigvuldigen met 10, 100 en 1.000
aanvullen tot 10.000 met getallen van 1, 2, 3 en 4 cijfers; som schatten van 3 getalllen; verschil schatten van 2 getallen
handig vermenigvuldigen
10%, 75% gehe en ko
Les 2
Weektaak 23 Les 3
een kwart, de helft, een tiende en een honderdste deel als percentage
Les 4
Les 5
Les 1
Les 2
aftrekken
vermenigvuldigen breuken
meetkunde
hoofdrekenen
aftrekken
handig optellen en aftrekken; redactiesommen
kommagetallen onder elkaar vermenigvuldigen; met een getal van 3 cijfers vermenigvuldigen
spiegelen en symmetrie: horizontaal en verticaal spiegelen
handig vermenigvuldigen; vleksommen; vermenigvuldigingstabel met op Y-as factor 3 of 4 en X-as factor 10; redactiesommen
kommagetallen onder elkaar optellen en aftrekken; redactiesommen
Les 2
Weektaak 27 Les 3
kgv; gelijknamig maken
Les 4
Les 5
Les 1
Les 2
delen
breuken
tijd
hoofdrekenen
voorrangsregels
alle bewerkingen en redactiesommen
tijdstippen op een tijdlijn; intervallen; rondetijdentabel omzetten in lijngrafiek
gemiddelde: berekenen; analyseren in een tabel
vermenigvuldigen met een geheel getal en met een breuk
tijdsduur in een tijdbalk; gemiddelde snelheid op een traject
handig optellen en aftrekken; handig rekenen met meer dan 1 bewerking per opgave
haakjes wegwerken
Les 2
Weektaak 31 Les 3
Les 4
tijd
geld
vermenigvuldigen breuken
decennium, eeuw, millennium
prijzen die zijn uitgedrukt in verschillende eenheden vergelijken; gepast betalen en wisselen met extra wisselgeid erbij
herhaling vermenigvuldigen onder elkaar en redactiesommen
Blok 10
L
vermenigvuldigen procenten
tijd
Les 1
Weektaak 20 Les 3
optellen
hoofdrekenen
Blok 9
p.174 Blok 8
Les 1 getallen
vereenvoudigen; gelijknamig maken door noemers te vermenigvuldigen en daarna te vereenvoudigen
Les 5 tabellen, grafieken en diagrammen staafdiagram: dubbel; horizontaal; gestapeld
Les 1
Les 2
Weektaak 24 Les 3 vermenigvuldigen en delen staartdeling in 3 stappen; onder elkaar vermenigvuldigen; redactiesommen
Weektaak 28 Les 3 vermenigvuldigen en delen vermenigvuldigen van meer getallen achter elkaar uit het hoofd; veelvouden; herhaling staartdeling Weektaak 32 Les 3
L
breu
breuk de he
L
mete
oppe berek oppe
L
hoofdrekenen
geld
delen
breu
delen en vermenigvuldigen
aan de hand van prijslijst het bedrag van verschillende boodschappenlijstjes uitrekenen
staartdeling met nullen in het antwoord
optell aftrek verm
twee weken herhaling van de stof voor groep 6 aan de hand van Cito-oefeningen p.196
digen
gen
Les 4
Les 5
Les 1
Les 2
geld
getallen
optellen
10%, 25%, 50% en 75% van makkelijke gehelen; procenten en kommaetallen
geldbedragen delen; 10% korting aftrekken van een bedrag
kommagetallen: op de getallenlijn; reeksen aanvullen; splitsen; tafel van 0,3, 0,7 en 0,9 op de getallenlijn
aftrekken vervangen door optellen: uit het hoofd en onder elkaar
k 24
digen
3
Les 4
Les 5
breuken
meten en maten
breuken optellen: de helen eruit halen
oppervlakte van rechthoeken en vierkanten
gen; en
Les 1 getallen 5-cijfergetallen: op de getallenlijn; ordenen; de waarde van een cijfer
Les 2
meten en maten
oppervlakte berekenen; oppervlaktematen
oppervlaktematen omrekenen
getallen in grafieken; lijngrafieken interpreteren en de gegevens omzetten naar tabellen
Weektaak 25 Les 3
et
Les 5
breuken
tijd
optellen, aftrekken en vermenigvuldigen
rekenen met tijd: km/u; van decimalen naar minuten en andersom
Les 1 getallen
oriĂŤntatie op de plattegrond: plaatsen zoeken in kaartvak, coĂśrdinaten
Les 5
vermenigvuldigen
breuken
meetkunde
vermenigvuldigen uit het hoofd en redactiesommen
ggd; breuken vereenvoudigen
bouwsels: aanzichten, plattegronden en berekening aantal benodigde blokjes
Les 2 tabellen, grafieken en diagrammen beelddiagram
Weektaak 29 Les 3
Les 2 geld grote bedragen splitsen in biljetten en munten; geldtabel
Les 4
Les 5
vermenigvuldigen
meten en maten
meetkunde
aantal mogelijke combinaties berekenen
schaal; lengte, breedte, omtrek en oppervlakte van ruimtes op plattegrond berekenen
schaal; vergelijking plattegrond en werkelijkheid
Weektaak 33 Les 3
vermenigvuldigen en delen handig delen en vermenigvuldigen met een hulpsom: eerst de getallen delen door of vermenigvuldigen met hetzelfde getal
Les 4
Les 5
breuken
meetkunde
herhaling rekenen met breuken incl. vereenvoudigen
doorkomsttijdentabel met km-standen; tijdstippen vertalen; intervallen uitrekenen; gem. snelheid over een traject uitrekenen
Weektaak 26 toetsweek met herhaling en verrijking
Weektaak 30 toetsweek met herhaling en verrijking
Weektaak 34 toetsweek met herhaling en verrijking
p.174
5-cijfergetallen: ordenen; reeksen afmaken; waarde van een cijfer; grootste en kleinste getal maken
Les 4
tabellen, grafieken en diagrammen
hoofdrekenen: voorrangsregels
k 32 Les 4
handige procenten vergelijken met breuk en kommagetal
Weektaak 22 toetsweek met herhaling en verrijking
p.152 Blok 9
gen llen uit lling
meten en maten
Les 1 getallen
schattend vermenigvuldigen en delen
breuken
Les 5
p.130 Blok 8
digen
Les 5
vermenigvuldigen en delen
Les 4
voorrangsregels
k 28 Les 4
Weektaak 21 Les 3
p.109 Blok 7
procenten
Blok 6
k 20
geen toets
8
Blok 1 Instap
Weektaak 1
Les 1
1 2
3
Tel verder.
Tel terug.
600
625
.....
.....
.....
.....
.....
900
875
.....
.....
.....
.....
.....
200
275
.....
.....
.....
.....
.....
800
725
.....
.....
.....
.....
.....
100
225
.....
.....
.....
.....
.....
825
700
.....
.....
.....
.....
.....
Schrijf in cijfers. vijfhonderddertig negenhonderdveertien driehonderdvier zevenhonderdtachtig
Kies uit:
vierhonderdnegentig zeshonderddrieĂŤndertig negenhonderdzeventien driehonderdvierenzestig
300 a
880
400
b
500 d
c
360
670
600
700
e
920
290
800
900
f
440
g
730
1.000
h
510
Zet in de goede volgorde van klein naar groot. 254
5
driehonderdvijfentwintig vijfhonderdachtendertig zeshonderdacht vierhonderdelf
Welke getallen staan er op de bordjes? 200
4
9
815
637
325
570
Maak sprongen van 100, 10 of 1. 1
10
a Spring naar 132. b Spring 244 verder. c Spring 329 verder.
100
0 210 790
189
475
85
585
435
10
Weektaak 1
Les 2
1
2
a Vorig jaar waren er 528 deelnemers aan de sportdag. Dit jaar 496. Hoeveel zijn dat er minder?
b Welke dag werd het minste aantal km gereden?
ZATERDAG
c Welke dag werd het meest aantal km gereden?
Hoeveel km is de afstand totaal? a
25 km
c
73 km
Zwolle
Groningen
b
34 km
Wat staat er onder de vlekken? 72 43 = 29 72 9 = 8
56 km
Breda
97
36 km
Den Helder
Amsterdam
d
17 km
Rotterdam
4
c Er doen 258 jongens mee. Hoeveel meisjes zijn er dan?
maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag MAANDAG DINSDAG WOENSDAG DONDERDAG VRIJDAG
a Welke km-stand hoort bij welke dag?
3
b Er zijn 1.000 flesjes drinken besteld. Kan elk kind 2 keer te drinken krijgen? Blijven er dan flesjes over?
63 km
68 km
Maastricht
Den Bosch
46 = 51
64
19 = 83
7
12 = 84
Les 3
1 2
Hoeveel euro is het samen? a
11
b
c
Hoeveel krijgt de klant terug?
a Hij geeft € 170,-.
3
Weektaak 1
b Hij geeft € 160,-.
c Hij geeft € 200,-.
d Hij geeft € 250,-.
e Hij geeft € 500,-.
Betaal gepast. Tel de biljetten en munten uit.
€ 80,-
€ 95,-
€ 69,-
€ 12,€ 18,-
a het jack en de schoenen
4
b het shirt en het gilet
c het jack en de shawl
d de sjaal en het gilet
e het shirt, de sjaal en de schoenen
Hoeveel moet je betalen? 8 x € 2,3 x € 31,- + Totaal €
4 x € 27,5 x € 8,Totaal €
+
3 x € 45,7 x € 2,Totaal €
+
4 x € 110,3 x € 32,- + Totaal €
12
Les 4
1
2
3
Weektaak 1
Welke zijn hetzelfde? 09 35 a
12 45 b
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
1
2
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
3
18 30 d
15 50 e
11 45 f
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
4
5
6
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
d
e
f
Zet de klokken in de goede volgorde van vroeg naar laat. 11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
a
b
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
c
Hoe lang zit ertussen? 11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
a
4
17 40 c
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
b
PROGRAMMA
Slotfeest Basisschool De Vlinder 19.00 welkom door de directeur 19.10 musical ‘de tijd stond even stil’ 20.00 pauze 20.15 tweede deel musical 21.00 optreden groep 8 21.30 officieel afscheid groep 8 21.45 disco 22.30 einde
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
c
a Hoe lang duurt het praatje van de directeur? b Hoe lang duurt de musical als je de pauze niet meerekent? c Hoe lang duurt het optreden van groep 8? d Hoe lang duurt de disco? e Hoe lang duurt de hele feestavond? f Hoeveel programmaonderdelen zijn er tussen negen en tien uur?
Les 5
1
Weektaak 1
Welke knoopjes blijven hetzelfde? Als je een spiegeltje zet op de stippellijn, zie je dan hetzelfde knoopje?
2
a
b
d
c
f
e
Welke tekeningen blijven hetzelfde? Als je een spiegeltje zet op de stippellijn, zie je dan dezelfde tekening?
3
13
a
a Welk vooraanzicht hoort bij welk bouwsel?
c
b
b
a
d
c
b Hoeveel blokjes heeft elk bouwsel? 1
4
2
3
Hoeveel blokken passen in de doos? a
b
4
14
Les 1
1 2 3
5
6
7
Weektaak 2
280 + 10 = 280 + 110 = 340 + 50 = 340 + 250 =
250 + 30 = 250 + 130 = 510 + 80 = 510 + 280 =
630 – 20 = 630 – 320 = 870 – 40 = 870 – 340 =
430 + 40 = 430 + 340 = 450 + 30 = 450 + 230 =
590 – 70 = 590 – 370 = 740 – 20 = 740 – 420 =
8 x 13 = 4 x 35 = 5 x 45 = 3 x 27 =
3 x 23 = 3 x 19 = 5 x 17 = 7 x 14 =
12 x 55 = 18 x 35 = 12 x 45 = 14 x 35 =
2 x 28 = 3 x 32 = 4 x 27 = 5 x 25 =
12 x 15 = 14 x 15 = 16 x 15 = 18 x 15 =
4
Uit welke tafel komen deze getallen? 12 en 15 35 en 28 8 en 32 18 en 81 14 en 49 40 en 12 45 en 54 56 en 16 480 : 6 = 560 : 7 = 720 : 9 = 320 : 8 =
540 : 6 = 630 : 7 = 420 : 7 = 500 : 5 =
810 : 9 = 200 : 4 = 270 : 9 = 360 : 6 =
Vul aan tot het volgende honderdtal. 71 835 181 412 589 338 461 662 280 : 7 = 540 : 9 = 490 : 7 = 450 : 5 =
200 : 5 = 720 : 8 = 360 : 9 = 640 : 8 =
Wat is de helft? a 24 b 36
c 44
d 54
e 72
f 38
g 56
Wat is het dubbele? a 16 b 24
c 38
d 42
e 31
f 27
g 46
1
Les 2
Weektaak 2
a
b
c
d
30 sleutels in een doos
6 ijsjes in een houder
25 minigebakjes in een doos
22 appels in een doos
in 2 dozen … gebakjes in 4 dozen … gebakjes in 6 dozen … gebakjes in 8 dozen … gebakjes
in 3 dozen … appels in 5 dozen … appels in 7 dozen … appels in 9 dozen … appels
in 2 dozen … sleutels in 4 dozen … sleutels in 5 dozen … sleutels in 9 dozen … sleutels
2
in 3 houders ... ijsjes in 5 houders ... ijsjes in 8 houders ... ijsjes in 10 houders ... ijsjes
Schrijf de deling die erbij hoort op en reken uit.
a 24 krentenbollen verdelen over 4 zakken. Hoeveel per zak?
3
15
c 70 eieren verpakken, 6 per doos. Hoeveel dozen zijn nodig? Hoeveel eieren blijven over?
b 24 mandarijnen, 8 per net. Hoeveel netten kun je vullen?
Weke getallen kun je door het eerste getal delen? 5 15 45 60 100 7 14 21 27 35 3 12 19 24 36 6 12 16 24 30 8 16 28 54 70 9 19 38 54 63
4 12 20
42 52 60 74 48 72 90 112 80 120 170 280
16
Les 3
1
2
Weektaak 2
a De deelnemers aan een sponsorloop brengen € 595,bij elkaar. Een sponsor verdubbelt het bedrag. Wat is de opbrengst?
tarieven per dag
3
4
8 5 1,50 10 13 15 25
Wat hoort bij elkaar? a b
1 liter
b Hoeveel geld moeten ze totaal betalen? c Hoeveel geld houden ze over? d Hoeveel geld houden ze per persoon over?
a Wat kost een nacht op de camping voor een vader en moeder met een kind van 2 jaar in een bungalow? Hoeveel is dat per week? b Wat kost 2 weken op de camping met 2 volwassenen en 2 kinderen van 9 en 11 en 1 van 15 jaar, een auto en een grote tent? c Wat kost drie weken op de camping met 2 volwassenen, een auto en een caravan? d Wat kost een week met z’n tweeën (volwassenen) in een klein tentje?
CAMPING BELLEVUE volwassenen kinderen t/m 12 jaar auto tent klein tent groot caravan bungalow
Max, Kees en Emma gaan naar het zwembad. Ze hebben samen € 20 mee. De entree is € 2,50 per kind. De jongens eten elk een ijsje van € 1,50 en Emma een zakje snoep van € 0,50.
c
15 cm
Hoeveel tijd zit er tussen? het jaar 2001 en het jaar 1923 het jaar 1995 en het jaar 2003
d
6m
f
e
500 gr
13 maart 2010 en 12 mei 2010 30 januari en 1 april
75 kilo
o
25 C
28 oktober en 14 januari het jaar 2000 en nu
Weektaak 2
Les 4
1
17
Aantal kinderen per groep op de basisscholen in de wijk groep 1 groep 2 groep 3 groep 4 groep 5 groep 6 groep 7 groep 8 De Vlinder
22
24
23
25
26
22
25
21
Het Palet De Regenboog
18 21
22 15
21 19
23 21
24 23
22 20
26 19
20 20
a Hoeveel kinderen zitten er in groep 5 van De Vlinder? b Hoeveel kinderen zitten op alle scholen samen in groep 6?
2
c Hoeveel kinderen zitten er op de Regenboog? d Wat is de kleinste school?
Verdeling jongens/meisjes per groep De Vlinder groep 1 groep 2 groep 3 groep 4 groep 5 groep 6 groep 7 groep 8 jongens
12
12
11
13
12
11
14
10
meisjes
10
12
12
12
14
11
11
11
Totaal
Totaal
a In welke groep zitten de meeste meisjes? b In welke groepen zitten evenveel meisjes als jongens? c Zijn er meer meisjes of jongens op school?
3
4
Zet in een tabel. Camping Bellevue heeft de bezoekersaantallen deze zomer bijgehouden. Maak zelf een tabel van de informatie. Vul ook de kolom en de rij met totalen in. In juni kwamen er 690 personen, waarvan 320 kinderen
d Zitten er meer jongens in groep 1 t/m 4 dan in groep 5 t/m 8? e Vul de rij en kolom met totalen in.
onder 12 jaar. In juli kwamen er 760 volwassenen en 640 kinderen onder 12 jaar; in augustus 808 volwassenen en 780 kinderen onder 12 jaar en in september 658 personen, waaronder 323 kinderen jonger dan 12 jaar.
Vul de tabellen in. x 0 2 3 5
4
..
8 15
6
10
x 2 5 7 9
3
6
..
30 56
9
18
Weektaak 2
Les 5
1
2
Met welke bouwplaat kun je geen goede dobbelsteen maken? a b c
a Hoeveel lijnstukken zie je in deze figuur?
A
B
C
b Hoeveel vierkantjes zie je in deze figuur?
D
campus
Bjoeks
museum
e
c Hoeveel driehoeken zie je in deze figuur?
E
3
Martinitoren
d
UMCG
Euroborg
Gasunie
1 cm = 1.000 m
a Meet met je liniaal de route op de kaart van het Gasuniegebouw naar het museum. Hoeveel cm is dat? Hoeveel meter is dat in het echt? b Meet de route op de kaart van de campus van de universiteit naar het klimcentrum Bjoeks. Hoeveel cm is dat op de kaart? Wat is de afstand in werkelijkheid? c Meet de route op van de Martinitoren naar de Euroborg. Hoeveel cm is dat? Wat is de afstand in werkelijkheid? d Trek een rechte lijn van de campus naar het UMCG. Hoeveel cm is dat? Hoeveel is de afstand hemelsbreed in het echt?
Uitleg
19
Blok 2
Onder elkaar optellen.
Door de honderd heen met onthouden.
23 + 4
77 + 56
TE
23 4+ 27
Zet de getallen recht onder elkaar. Tel eerst de eenheden op. 3 + 4 = 7 Schrijf 7 onder de streep bij de eenheden. Tel dan de tientallen op. 2 + niks = 2 Schrijf 2 onder de streep bij de tientallen.
HTE 1 1
77 56 + 133
Getallen van 2 en 3 cijfers optellen. 135 + 22 HTE
135 22 + 157
Zet de getallen recht onder elkaar. Tel eerst de eenheden op. 5 + 2 = 7 Schrijf 7 onder de streep bij de eenheden. Tel dan de tientallen op. 3 + 2 = 5 Schrijf 5 onder de streep bij de tientallen. Tel dan de honderdtallen op. 1 + niks = 1 Schrijf 1onder de streep bij de honderdtallen.
Eerst de eenheden. 7 + 6 = 13 Schrijf 3 onder de streep bij de eenheden. ‘Onthoud’ de 1 boven de tientallen. Dan de tientallen. 7 + 5 = 12 Tel daarbij de 1 die je moest onthouden. 12 + 1 = 13 Schrijf de 3 onder de streep bij de tientallen. ‘Onthoud’ de 1 boven de kolom van de honderdtallen. Er zijn geen honderdtallen op te tellen. Schrijf de 1 die je moest onthouden onder de streep bij de honderdtallen.
Getallen van 3 cijfers optellen met onthouden. 347 + 178
Eerst de eenheden. 7 + 8 = 15 Schrijf de 5 onder de streep bij de eenheden. ‘Onthoud’ de 1 boven de tientallen. Dan de tientallen. 4 + 7 = 11 Tel daarbij de 1 die je moest onthouden. 11 + 1 = 12 Schrijf de 2 onder de streep bij de tientallen. ‘Onthoud’ de 1 boven de kolom van de honderdtallen. Tel de honderdtallen op. 3 + 1 = 4 Tel daarbij de 1 die je moest onthouden. 4 + 1 = 5 Schrijf de 5 onder de streep bij de honderdtallen.
HTE 1 1
347 178 + 525
Onder elkaar optellen met onthouden. 46 + 27 TE 1
46 27 + 73
Eerst de eenheden. 6 + 7 = 13 Schrijf de 3 van de 13 onder de streep bij de eenheden. ‘Onthoud’ de 1 (staat voor 10) van de 13 bij de tientallen. Schrijf de 1 er klein boven. Dan de tientallen. 4 + 2 = 6 Tel daarbij de 1 die je moest ‘onthouden’. 6 + 1 = 7 Schrijf 7 onder de streep bij de tientallen.
1 2
een tweede deel de helft
1 4
1 3
een derde deel 1 6
een zesde deel
een vierde deel een kwart 1 8
een achtste deel
20 Vermenigvuldigen met een getal van 1 cijfer. 2 x 314 HTE
314 2x 628
Zet het getal met de meeste cijfers bovenaan. Vermenigvuldig van rechts naar links eerst met de eenheden, daarna met de tientallen en dan met de honderdtallen. 2 x 4 = 8 Schrijf de 8 op onder de streep in de kolom van de eenheden. 2 x 1 = 2 Schrijf de 2 naast de 8 onder de streep in de kolom van de tientallen. 2 x 3 = 6 Schrijf de 6 naast de 8 onder de streep in de kolom van de tientallen.
Vermenigvuldigen met een getal van 2 cijfers met onthouden. 26 x 118 D HTE
118 26 x 1 708 2.360 3.068
Vermenigvuldigen met een getal van 1 cijfer met onthouden. 7 x 219 Zet het getal met de meeste cijfers bovenaan. 7 x 9 = 63 Schrijf de 3 van de 63 op onder de HTE streep. ‘Onthoud’ de 6 boven de tientallen. 1 6 219 7 x 1 = 7 Tel de 6 daarbij op. 7 + 6 = 13. 7x Schrijf de 3 van de 13 links van de 3 onder de streep. 1.533 ‘Onthoud’ de 1 boven de honderdtallen. 7 x 2 = 14 Tel de1 daarbij op. 14 + 1 = 15 Schrijf 15 links van de 3 onder de streep.
Vermenigvuldigen met een getal van 2 cijfers. 13 x 12 HTE
12 13 x 36 120 + 156
1 1 4
Vermenigvuldig eerst met de eenheden van het onderste getal. 3 x 2 = 6 Schrijf de 6 onder de streep. 3 x 1 = 3 Schrijf de 3 links van de 6 onder de streep. Vermenigvuldig dan met de tientallen van het onderste getal. Schrijf de tussenuitkomst op een nieuwe regel onder 36. Zet een 0 onder de 6. 1 x 2 = 2 Schrijf de 2 links van de 0. 1 x 1 = 1 Schrijf de 1 links van de 2. Tel daarna de twee tussenuitkomsten bij elkaar op. Het antwoord 156 schrijf je onder de 2e streep.
Zet het getal met de meeste cijfers bovenaan. Eerst de eenheden. 6 x 8 = 48 Schrijf 8 onder de streep en onthoud een 4 boven de tientallen. 6 x 1 = 6 + de 4 die je moest onthouden: 6 + 4 = 10 Schrijf de 0 voor de 8 onder de streep en onthoud een 1 boven de honderdtallen. 6 x 1 = 6 + de 1 die je moest onthouden: 6 + 1 = 7 Schrijf de 7 voor 08 onder de streep. Dan de tientallen. Schrijf de tussenuitkomst onder 708 en zet eerst een 0 onder de 8. 2 x 8 = 16 Schrijf de 6 naast de 0 in de tussenuitkomst en onthoud de 1 boven de tientallen. 2 x 1 = 2 + de 1 die je moest onthouden: 2 + 1 = 3 Schrijf de 3 voor de 6. 2 x 1 = 1 Schrijf de 2 naast 360 in de tussenuitkomst. Tel de twee tussenuitkomsten bij elkaar op. Schrijf het antwoord 3.068 onder de 2e streep.
2 3
twee derde deel 5 8
vijf achtste deel
3 4
drie vierde deel driekwart
3 teller 8 noemer
Weektaak 3
Les 1
1 2
Tel verder. 6.770
7.770
3.375
3.385
4.620
4.630
7.123
7.223
Maak sprongen van 100. 1.350
1.450
a
b
c
d
e
f
2.150
7.800
a
b
c
d
e
f
g
8.600
a
4.575
3 4
b
c
e
d
Hoeveel is het onderstreepte cijfer waard? 5.806 800 9.315 220 3.489 3.951 2.202 1.078 1.593 2.002
g
f
4.600 6.004 4.600
5.375
1.469 3.765 5.326
6.384 9.382 7.346
8.764 7.653 6.542
Maak voor elk rijtje een tabel en zet elk cijfer op de goede plaats. D 2
H 1 9 6
5
21
T 3 1 4 4
E 5 3 6 0
135 2.913 46 640
14 4.144 441 1.414
110 1.058 909 1.107
7.239 9.137 813 74
5.987 598 59 987
Extra Maak 5 verschillende getallen met deze cijfers. Zet ze van klein naar groot. 2 5 7 8 1 3 4 6
1 8 9 2 9 0 24
3 4 7 9 2 3 5 7
1 2 4 7 2 3 6 9
1 4 7 9 2 5 8 9
22
Les 2 1
1
Tel onder elkaar op. van rechts naar links eerst 2 + 6 dan 3 + niks
2
3
32 + 6 TE 32 6+ 38
71 + 7 TE 71 7+
44 + 4 TE 44 4+
85 + 4 TE 85 4+
67 + 2 TE 67 2+
22 + 5 TE 22 5+
53 + 6 TE 53 6+
33 + 5 TE
65 + 4 TE
13 + 6 TE
24 + 3 TE
71 + 8 TE
82 + 7 TE
Tel onder elkaar op. 27 + 2 91 + 5 TE TE 27 2+ 29
+
+
+
+
+
+
+
Tel onder elkaar op. 32 + 16 TE 32 16 + 48
eerst 2 + 6 dan 3 + 1
4
Weektaak 3 7
Tel op. 57 12 +
41 + 28 TE
46 23 +
22 + 17 TE +
83 16 +
64 + 35 TE +
33 24 +
53 + 36 TE +
54 45 +
72 + 27 TE +
61 27 +
83 + 15 TE +
135 22 +
+
245 32 +
Extra
5
6
Vul aan. 1.000 40 660 130 7
10.000 30 770 1.700 333
Tel op. 3+4= 30 + 40 = 300 + 400 = 300 + 40 = 30 + 400 =
80 + 50 = 80 + 500 = 80 + 5.000 = 8 + 5.000 = 8.000 + 5.000 =
6 + 70 = 60 + 7 = 600 + 700 = 6 + 7.000 = 6.000 + 7.000 =
Les 3 1
1
van rechts naar links eerst 2 x 4 dan 2 x 1
Weektaak 3 2 x 14 TE 14 2x
23
3 x 32 TE 32 3x
4 x 22 TE 22 4x
8 x 11 TE 11 8x
2 x 43 TE 43 2x
3 x 13 TE 13 3x
4 x 12 TE 12 4x
3 x 53 HTE 53 3x
4 x 82 HTE 82 4x
8 x 31 HTE 31 8x
2 x 73 HTE 73 2x
3 x 93 HTE 93 3x
4 x 62 HTE 62 4x
2 x 76 HTE 1 76 2x
3 x 57 HTE 57 3x
4 x 86 HTE 86 4x
8 x 37 HTE 37 8x
5 x 73 HTE 73 5x
6 x 93 HTE 93 6x
3 x 146 HTE 146 3x
5 x 285 HTE 285 5x
8 x 372 HTE 372 8x
5 x 243 HTE 243 5x
6 x 194 HTE 194 6x
28
2
van rechts naar links eerst 2 x 4 dan 2 x 6
2 x 64 HTE 64 2x 128
3 2 x 6 = 12 2 in het antwoord, 1 opschrijven boven tientallen 2 x 7 = 14 + 1 = 15
152
4
5
3 x 6 = 18 8 in het antwoord, 1 opschrijven boven tientallen 3 x 8 = 24 + 1 = 25 5 in het antwoord en 2 opschrijven boven honderdtallen 3x2=6 +2=8
3 x 286 HTE 2 1 286 3x 858
Extra 2x8= 20 x 800 = 200 x 800 = 200 x 80 = 200 x 8.000 =
7 x 90 = 70 x 90 = 700 x 900 = 70 x 9.000 = 700 x 90 =
3x7= 30 x 70 = 300 x 700 = 300 x 70 = 30 x 700 =
8 x 30 = 80 x 300 = 80 x 3.000 = 8 x 3.000 = 8.000 x 3.000 =
6 x 40 = 60 x 4 = 600 x 400 = 6 x 4.000 = 6.000 x 4.000 =
24
Les Les 4 1
1
Welk deel is het?
a
2
3
een .. deel
c
een .. deel
Hoe groot is de pizzapunt?
b een .. deel
a een zesde deel
c een .. deel
d een .. deel
In hoeveel delen is de taart verdeeld?
b in .. delen
c in .. delen
d in .. delen
e in .. delen
f in .. delen
b .. deel
c .. deel
d .. deel
e .. deel
f .. deel
Welk deel is het?
a
5
b
een tweede deel, een halve, de helft
a in 2 delen
4
Weektaak 7 3
1 2
deel
Welk deel is het? 1 3
deel
b = .. deel
c = .. deel
d = .. deel
e = .. deel
f = .. deel
a =
Les 5 1
1
2
Weektaak 3
25
Maak van elk bouwsel een plattegrond met hoogtecijfers. 3
1
2
2
0
0
1
1
2
a
b
c
Welk aanzicht hoort erbij? Kies uit: 1 vooraanzicht , 2 linker zijaanzicht, 3 rechter zijaanzicht, 4 achteraanzicht
b
3
c
d
a = vooraanzicht
Welk aanzicht hoort erbij? Kies uit: 1 vooraanzicht , 2 linker zijaanzicht, 3 rechter zijaanzicht, 4 bovenaanzicht
a
4
d
b
c
d
Extra Welk grondplan hoort erbij?
a
b
c
d
4 3 3 4 3 2 2 3 2 1 1 2
6 6 4 4 4 4 3 3 2 2 2 2
4 4 4 4 3 3 3 3 2 1 1 2
5 4 3 2 4 3 2 1 3 2 1 0
1
2
3
4
26
Les 1
1
Vul aan. 100 40 60 70 20 90
2
4
5
100 50 25 65 85
100 30 75 95 10
1.000 300 600 700 100
1.000 200 250 275 450
1.111 –1 + 100 – 1.000 -10
7.012 –1 – 100 + 100 + 1.000
2.999 + 10 +1 + 100 – 1.000
5.000 +1 – 100 + 1.000 – 10
1.000 300 30 3 333
Vul aan. 4.264 –1 – 10 – 100 + 10
3
Weektaak 4
6.275 + 10 – 100 +1 + 100
20 x 60 = 10 x 40 = 60 x 40 = 30 x 30 =
40 × 30 = 90 × 80 = 50 × 60 = 70 x 80 =
70 × 500 = 80 × 400 = 50 × 900 = 60 x 800 =
70 × 300 = 90 × 400 = 70 × 600 = 80 x 800 =
60 x 65 = 50 x 25 = 45 x 45 = 40 x 75 =
40 : 8 = 21 : 7 = 36 : 9 = 54 : 6 = 30 : 6 =
72 : 8 = 81 : 9 = 35 : 7 = 24 : 6 = 15 : 3 =
27 : 3 = 54 : 9 = 24 : 8 = 18 : 9 = 42 : 7 =
84 : 4 = 84 : 3 = 85 : 5 = 84 : 7 = 84 : 6 =
96 : 8 = 96 : 6 = 96 : 4 = 98 : 7 = 95 : 5 =
96 : 3 : 8 = 64 : 4 : 2 = 81 : 3 : 9 =
100 : 20 x 3 : 5 = 84 : 7 x 3 : 9 = 5 x 15 : 25 x 7 =
Extra 444 + 240 + 1.000 = 680 + 125 – 155 = 1.275 – 450 – 275 =
5×5×3×2= 3×3×2×5= 4×5×3×3=
4×0×8×1= 5×6×2×2= 3×3×3×3=
Weektaak 4
Les 2
1
2
3
27
7 + 9 = 16 6 in het antwoord, 1 opschrijven boven tientallen 1+3=4
37 + 9 TE 1 37 9+ 46
78 + 7 TE 78 7+
46 + 6 TE 46 6+
77 + 5 TE 77 5+
85 + 8 TE 85 8+
63 + 9 TE 63 9+
59 + 4 TE 59 4+
7 + 9 = 16 6 in het antwoord, 1 opschrijven boven tientallen 1+2+1=4
27 + 19 TE 1 27 19 + 46
38 + 27 TE 38 27 +
48 + 26 TE 48 26 +
87 + 15 TE 87 15 +
55 + 28 TE 55 28 +
62 + 19 TE 62 19 +
79 + 14 TE 79 14 +
6+3 =9 5+1 =6 1 + niks = 1
156 13 +
223 16 +
152 39 +
263 29 +
376 15 +
456 25 +
262 29 +
145 27 +
156 18 +
169
4
5
Schrijf onder elkaar en tel op. 40 + 18 = 75 + 18 = 38 + 12 = 66 + 29 = 24 + 17 = 44 + 37 =
157 + 27 = 128 + 36 = 218 + 17 =
255 + 39 = 327 + 15 = 449 + 33 =
236 + 26 = 545 + 36 = 656 + 34 =
Extra Maak zelf sommen. Maak het middengetal. Gebruik zoveel getallen als je wilt. Doe alleen plus en min.
15
65 155 55
35
155 = 65 + 35 + 55
75
85 250 90
40
45
60 175 80
35
65
35 220 85
70
28
Les 3
Weektaak 4
Vermenigvuldigen met een getal van 2 cijfers 13 X 12
HTE 12 13 x
1 2
36 120 + 156
1
2
3
D D
Vermenigvuldig eerst met de eenheden van het onderste getal. 3 x 2 = 6 Schrijf de 6 onder de streep. 3 x 1 = 3 Schrijf de 3 links van de 6 onder de streep. Vermenigvuldig dan met de tientallen van het onderste getal. Schrijf de tussenuitkomst op een nieuwe regel onder 36. Zet een 0 onder de 6. 1 x 2 = 2 Schrijf de 2 links van de 0. 1 x 1 = 1 Schrijf de 1 links van de 2. Tel daarna de twee tussenuitkomsten bij elkaar op. Het antwoord 156 schrijf je onder de 2e streep.
32 x 13 HTE 32 13 x
44 x 12 HTE 44 12 x
15 x 11 HTE 15 11 x
21 x 23 HTE 21 23 x
22 x 14 HTE 22 14 x
23 x 13 HTE 23 13 x
0+
0+
0+
0+
0+
0+
212 x 33 DHTE 212 33 x
111 x 18 DHTE 111 18 x
D HTE 414 12 x 828 4.140 +
412 x 21 DHTE 412 21 x
327 x 11 DHTE 327 11 x
404 x 22 DHTE 404 22 x
4.968
3
Extra Hoeveel kosten deze postzegels?
a
b
c
d Hoeveel kosten al deze postzegels bij elkaar? e Hoeveel krijg je terug als je met â‚Ź 20,- betaalt?
Weektaak 4
Les 4
29
Teller en noemer De noemer is het totaal aantal stukken. De teller is het aantal groene stukken.
1
3
1 ..
Schrijf als een breuk. een derde deel een kwart een vijfde deel
twee derde deel =
1 ..
1 ..
1 ..
de helft een zesde deel een tiende deel
1 ..
1 ..
2 3
driekwart twee derde deel twee negende deel
1 ..
een achtste deel vier vijfde deel zeven tiende deel
Vul de teller in.
.. 4
4
de noemer is 3
Vul de noemer in.
1 ..
2
de teller is 2
.. 5
.. 7
.. 10
.. 8
.. 9
.. 6
.. 3
Extra Eerlijk delen. In hoeveel stukken moet je de pizza verdelen? Hoeveel stukken krijgt ieder? a twee pizza’s met z’n drieën delen b drie pizza’s met z’n zessen delen c drie pizza’s met z’n vieren delen d twee pizza’s met z’n vieren delen
30
Weektaak 4
Les 5
1
Hoe lang ongeveer? 1m 1cm
2
4
b je tafel ... m
c dit boek ... cm
d je gum ... cm
e het schoolbord ... m
f jijzelf ... m
g je bed ... m
h de bus ... m
i een briefje van €10,... cm
j een mobieltje ... cm
Hoe hoog ongeveer?
a ... m
3
a je pen ... cm
b ... m
c ... m
Splits in meters en centimeters. 242 cm = ... m + ... cm twee meter twintig = ... m + ... cm 740 cm = ... m + ... cm vier meter vijfentachtig = ... m + ... cm 395 cm = ... m + ... cm een meter tweeënvijftig = ... m + ... cm twintig meter vijftig = ... m + ... cm 898 cm = ... m + ... cm
d ... m
e ... m
2.240 cm = ... m + ... cm 15.550 cm = ... m + ... cm 1.775 cm = ... m + ... cm 20.050 cm = ... m + ... cm
Schat hoe lang het is. e d b
c a
l
De lengte (l) = 6 cm. De breedte (b) = .. cm. De lengte van de inkeping (c) = .. cm. Dat is … deel van de lengte van de grote rechthoek. De breedte van de inkeping (d) = .. cm. Dat is … deel van de breedte van de grote rechthoek. Stuk (e) = .. cm. Dat is … deel van de lengte van de grote rechthoek. Stuk (a) = .. cm. Dat is … deel van de breedte van de grote rechthoek. Meet alles na met je liniaal.
Weektaak 5
Les 1
1
Welk getal is het? 1.000
2
3
4
e
5
31
2.000
a
3.000
b
Schrijf in cijfers. zesduizend honderdvijftig = 6.150 tienduizend een = vierduizend twintig = vijftienhonderd =
c
4.000
d
tweeduizend honderdtien = zevenduizend driehonderdzes = vijfentwintighonderd = vierduizend zeven =
e
5.000
f
achtduizend negenhonderd = drieĂŤnzeventighonderd = zesduizend zesentwintig = duizend vijftien =
Tel door of terug. 3.231
3.232
....
....
....
....
....
8.023
8.033
....
....
....
....
....
2.944
2.945
....
....
....
....
....
7.535
7.545
....
....
....
....
....
....
....
4.298
4.299
....
....
....
....
....
3.754
3.744
....
....
....
7.996
....
7.998
....
....
....
....
....
....
9.978
....
9.968
....
....
Zet in volgorde van klein naar groot. 3.042 7.377 4.231 1.900 2.568 1.900 2.568 3.042 4.231 7.377 6.050 5.472 2.189 8.501 1.799 5.445 4.500 6.550 7.500 1.800 1.895 2.123 5.011 9.321 4.965 1.175 7.100 4.766 6.033 3.477 8.100 1.400 2.100 7.500 3.300 3.488 8.634 4.699 1.989 2.840 7.850 6.781 5.960 8.700 2.497 2.699 5.499 2.630 3.078 2.850
1.638 4.727 4.702 1.479
3.645 7.270 2.189 5.143
3.695 3.471 2.853 2.489
6.380 8.797 5.300 8.040
2.640 2.850 3.679 1.349
Extra Wat is het onderstreepte cijfer waard? 6.050 a
2.189 b
8.501 c
1.799 d
5.101 e
3.098 f
2.730 g
3.873 h
4.236 i
9.999 j
4.965 k
1.444 l
32
Les 2
1 7 + 4 = 11 5+1=6 +1=7 3+2=5
2
5+1=6 3 + 9 = 12 6+2=8 +1=9
HTE 1 357 214 +
Weektaak 5 HTE 234 128 +
HTE 552 319 +
HTE 263 229 +
HTE 376 125 +
HTE 456 205 +
HTE 268 114 +
HTE 545 227 +
HTE 566 128 +
HTE 432 281 +
HTE 653 273 +
HTE 632 292 +
HTE 673 155 +
HTE 456 373 +
HTE 682 241 +
HTE 545 384 +
HTE 427 292 +
HTE 536 286 +
HTE 467 384 +
HTE 648 274 +
HTE 738 185 +
HTE 365 268 +
HTE 862 159 +
HTE 545 388 +
HTE 276 187 +
571 HTE 1 635 291 + 926
3 4
5
9 + 6 = 15 6 + 5 = 11 + 1 = 12 5+2=7 +1=8
HTE 1 1 569 256 + 825
Schrijf onder elkaar en tel op. HTE 384 + 45 = 1 1 437 541 + 29 = 86 + 873 + 32 = 667 + 54 = 523
315 + 18 = 482 + 36 = 813 + 97 = 471 + 64 =
786 + 163 = 222 + 195 = 545 + 238 = 346 + 267 =
815 + 370 = 421 + 398 = 472 + 416 = 587 + 238 =
Extra Welk getal komt eruit als je in het eerste vakje begint met ... a 3 b 17 c 9 Wat is de snelste manier om b en c uit te rekenen?
+4
–3
+ 15
=?
+ 23 + 12
– 17
Les 3
1
2
1
HTE 27 16 x
HTE 33 22 x
HTE 42 19 x
HTE 26 14 x
HTE 39 21 x
0+
0+
0+
0+
0+
0+
D HTE 124 23 x
D HTE 171 15 x
D HTE 453 22 x
D HTE 102 39 x
D HTE 246 24 x
D HTE 639 21 x
D HTE 541 53 x
0+
0+
0+
0+
0+
0+
0+
4
HTE 4 26 18 x 208 260 + 468
1
1.862 2.660 + 4.522
3
33
HTE 24 12 x
8 x 6 = 48 8 in het antwoord, 4 onthouden 8 x 2 = 16 + 4 = 20 20 naast de 8 0 onder de 8 1x6=6 6 naast de 0 1x2=2 2 naast de 6 208 + 260 = 468
D HTE 1 4 4 266 17 x
Weektaak 5
257 34 x
129 17 x
324 16 x
286 31 x
427 26 x
364 32 x
512 51 x
817 13 x
777 24 x
669 15 x
Extra Sandwichrecept voor 4 personen
• • • • • • • •
4 eieren 6 eetlepels crème fraîche 4 eetlepels mayonaise 100 g bacon of tofu 1 komkommer 4 blaadjes sla 1 paprika 8 sneetjes casinobrood
Hoeveel heb je van alle ingrediënten nodig voor: a 20 personen b 8 personen c 6 personen
34
Les 4
1
2
3
Weektaak 5
Hoeveel is het?
1 4
deel van 20 appels
1 6
deel van 12 bananen
1 3
deel van 15 aardbeien
1 4
deel van 16 peren
1 3
deel van 12 sinaasappels
1 6
deel van 24 frambozen
Reken uit. de helft van 16 = een kwart van 20 = driekwart van 16 =
1 3 1 5 1 6
deel van 18 = deel van 15 = deel van 12 =
2 3 3 5 5 6
deel van 18 = deel van 15 = deel van 12 =
1 7 1 9 1 8
deel van 21 = deel van 63 = deel van 32 =
2 7 4 9 3 8
deel van 21 = deel van 63 = deel van 32 =
Extra 3 vlaaien verdelen. Ieder krijgt ... vlaai.
a met 4 kinderen b met 7 kinderen c met 8 kinderen
d met 12 kinderen e met 15 kinderen f met 9 kinderen
Stel dat je 3 dezelfde vlaaien verdeelt en je wilt de stukken zo groot mogelijk laten. Hoe groot zijn de stukken bij d, e en f dan?
Weektaak 5
Les 5
1
35
Aantal leerlingen per groep 45 40 35 30 25 20
a b c d e f
In welke groep zitten de meeste leerlingen? In welke groep zitten de minste leerlingen? In welke groepen zitten evenveel leerlingen? Hoeveel leerlingen zitten er in groep 6? Hoeveel meer leerlingen zitten er in groep 5 dan in groep 6? Hoeveel leerlingen zitten er minder in groep 7 dan in groep 6?
a b c d e f g h
In welke groep zitten de meeste meisjes? In welke groep zitten de meeste jongens? In welke groepen zitten evenveel meisjes als jongens? In welke groepen zitten meer meisjes dan jongens? In welke groepen zitten meer jongens dan meisjes? In welke groepen is het aantal meisjes gelijk? In welke groepen is het aantal jongens gelijk? Zijn er meer meisjes of jongens op school? Hoeveel?
15 10
2
1
2
3
4
5
6
7
8
Aantal meisjes en jongens per groep 25 20 15 10 0
1
2
3
4
meisjes
6
7
8
jongens
Extra Groei lichaamslengte in een jaar 155 cm
150 cm
145 cm
be
r
r
ce m de
r
r
m be ve no
be ok to
s tu
ju li
em be
se pt
us au g
ni ju
ei m
t
ril ap
aa r m
ri ua
fe br ua ri
140 cm
jan
3
5
Je hebt dit jaar 6 keer gemeten hoe lang je was. Op 1 januari was je 142 cm, op 1 maart 143 cm, op 1 mei 144 cm, op 1 juli 145 cm, op 1 september 147 cm en op 1 november 148 cm. a Teken de grafiek in je schrift en zet de waarden die je gemeten hebt bij de juiste data. b Trek een lijn tussen de punten. Wanneer groeide je het hardst? c Hoeveel ben je in totaal gegroeid?
36
Weektaak 6
Oefentoets
1
Zoek getallen die samen 1.000 zijn. 250
2
800
444
875
125
64 23 +
71 19 +
57 35 +
44 26 +
23 3x
71 9x
132 8x
1 3 1 5 1 6
deel van 27 = deel van 10 = deel van 24 =
44 12 x
12 14 x
3 x 176 = 4 x 336 = 4 7 7 9 5 8
614 85 +
471 + 64 = 78 + 163 = 62 + 195 =
6 Schrijf onder elkaar en vermenigvuldig. 2 x 43 = 4 x 76 =
475
deel van 21 = deel van 63 = deel van 32 =
556
750
2.700 1.953
246 33 +
Schrijf onder elkaar en tel op. 174 + 25 = 315 + 18 = 351 + 28 = 482 + 36 = 563 + 36 = 813 + 97 =
5
7
350
Hoeveel is het onderstreepte cijfer waard? 3.608 7.325 5.400 1.703 3.457 1.003
3 4
525
14 Ă— 21 = 24 Ă— 36 = 1 3 2 5 3 10
6.834 4.038 358 47 +
576 56 +
445 + 338 = 546 + 367 = 725 + 171 =
17 85 x
200
58 46 x
521 14 x
24 x 221 = 112 x 13 = is meer/minder dan is meer/minder dan is meer/minder dan
1 4 2 6 3 9
650
8.760 7.251 425 239 +
668 129 +
421 + 398 = 472 + 416 = 587 + 238 = 352 27 x
268 29 x
237 x 43 = 138 x 49 = vier zevende = twee negende = drie achtste =
.. .. .. .. .. ..
Les A
1 2
3 4
5
+ 10 2.210 5.678 1.001 4.440
Weektaak 6 + 50 1.000 2.050 6.225 3.075
+ 100 2.001 3.900 5.111 6.750
Schrijf onder elkaar en tel op. 47 + 22 = 38 + 14 = 36 + 13 = 77 + 29 = 145 + 34 = 248 + 26 = 256 + 42 = 265 + 39 = 142 x 6 HTE 142 6x
143 x 4 HTE 143 4x
37 + 1.000 1.111 2.035 4.999 6.098
396 + 25 = 187 + 37 = 567 + 55 = 654 + 67 = 286 x 3 HTE 286 3x
Schrijf onder elkaar en vermenigvuldig. 2 x 34 = 3 x 176 = 3 x 23 = 8 x 147 = 4 x 72 = 4 x 336 = 6 x 41 = 5 x 573 =
253 x 2 HTE 253 2x
13 × 21 = 23 × 31 = 22 × 13 = 12 × 34 =
In hoeveel stukken is de balk verdeeld? Hoe groot is elk stuk? a in 3 stukken van 13
+ 500 3.100 4.500 2.750 8.250
277 + 124 = 535 + 317 = 483 + 351 = 727 + 191 =
395 + 44 = 562 + 29 = 625 + 379 = 486 + 237 =
247 x 13 HTE 247 13 x
165 x 17 HTE 165 17 x
15 x 35 = 14 x 65 = 27 x 93 = 38 x 49 =
123 x 36 = 235 x 52 = 581 x 31 = 710 x 24 =
d in .. stukken van
1 ..
b in .. stukken van
1 ..
e in .. stukken van
1 ..
c in .. stukken van
1 ..
f in .. stukken van
1 ..
38
Weektaak 6
Les A
6 7 8
Welk deel is de kleine stapel van de grote stapel? a b
d
Wat is de noemer van deze breuken?
a7
b
c
d
e
f
g
h
Meet de kast op. a b c d e
9
c
Hoe hoog is de kast (in cm) waar hij het hoogst is? Hoe hoog is de kast (in cm) waar hij het laagst is? Hoe breed is de kast (in cm) waar hij het breedst is? Hoe breed is de kast (in cm) waar hij het smalst is? Hoeveel cm is de voorkant van de kast rondom?
Van 3D naar 2D. a Teken de plattegrond van de kast hierboven en zet er hoogtecijfers in. b Teken het linker zijaanzicht van de kast. c Teken het rechter zijaanzicht van de kast. d Teken het bovenaanzicht van de kast. e Wat valt je op?
i
j
Weektaak 6
Les B
1
Tel van boven naar beneden.
9 3 +
2
2
3
4
39
+
--
4
4
4
= A
= B
=
+
--
--
--
--
C
12
D
3
3 +
+
2
2
E
4
+
--
+
--
4
4
4
5
5
5
=
= G
= H
= I
= J
=
+
F
Schrijf onder elkaar en tel op. 645 + 37 = 147 + 22 = 256 + 29 = 316 + 13 = 488 + 53 = 345 + 33 = 746 + 43 = 727 + 94 = Schrijf onder elkaar en vermenigvuldig. 13 x 22 = 2 x 134 = 3 x 313 = 16 x 75 = 37 x 93 = 4 x 165 = 48 x 59 = 7 x 146 = Hoeveel is het geheel? 1 3 deel = 15 1 6 deel = 7
1 7 1 9
deel = 4 deel = 4
+
--
--
--
--
K
L
3
5 +
+
4
4
M
124 x 36 = 235 x 32 = 22 x 313 = 12 x 434 =
deel = 4 deel = 4
4
+
--
+
--
5
5
5
6
6
6
=
= O
= P
= Q
= R
=
+
396 + 25 = 187 + 37 = 567 + 155 = 654 + 267 =
2 7 2 9
15
N
+
--
--
--
--
S
5 +
4
4 +
--
6
6
6
=
= W
X
+
T
U
V
457 + 188 = 535 + 390 = 478 + 253 = 637 + 194 =
895 + 144 = 562 + 439 = 725 + 379 = 986 + 237 =
315 x 18 = 402 x 24 = 766 x 13 = 282 x 35 =
218 x 45 = 54 x 139 = 417 x 22 = 46 x 214 =
2 3 3 4
deel = 16 deel = 9
3 8 4 9
deel = 9 deel = 4
=
40
Weektaak 6
Les B
5
Welk deel is het? Schrijf het ook als breuk op.
a b ĂŠĂŠn derde deel, 13
c
d
e
f
g
6 a
c
e
b
d
7
1
B
8
g f
2
A
C
h
i
Welke breuken zijn dit? Welke heeft de grootste teller? Welke heeft de grootste noemer? Welke breuk is het grootste stuk? Welke breuk is het kleinste stuk?
a Maak een plattegrond met hoogtegetallen van bouwsel 1 en 2. b Teken van beide bouwsels het aanzicht vanaf punt A. c Teken van bouwsel 1 het aanzicht vanaf punt B en van bouwsel 2 het aanzicht vanaf punt C.
Meten en schatten. a
c b
a b c d e
h
d
a Schat van a, b, c en d de breedte en de hoogte in m en in cm. b Meet in je boek de breedte en hoogte van a, b, c en d in cm. c Hoe groot is het verschil met de werkelijkheid? d Hoeveel keer groter zijn a, b, c en d in werkelijkheid? (Je mag de rekenmachine gebruiken.)
Uitleg
Blok 3
Optellen onder elkaar – de uitkomst telt één cijfer meer 1 1 1
534 897 +
1.431
41
4 + 7 = 11 Schrijf de 1 in het antwoord; onthoud de andere 1 en schrijf die op boven de tientallen. 3 + 9 = 12 Tel de 1 die je moest onthouden op bij de 12 (= 13); schrijf 3 in het antwoord; onthoud 1 en schrijf die boven de honderdtallen. 5 + 8 = 13; Tel de 1 die je moest onthouden op bij de 13 (= 14); schrijf 4 in het antwoord en schrijf 1 boven de lege kolom van de duizendtallen. In de lege kolom van de duizendtallen valt verder niets op te tellen, dus er komt niets bij de 1 die je moest onthouden. Schrijf de 1 in het antwoord op de plaats van de duizendtallen.
Optellen van drie of meer getallen 527 + 46 + 338 = reken je onder elkaar uit. Doe het net zo als bij het optellen van 2 getallen. Ga je door het tiental heen, dan onthoud je op dezelfde manier. 1 2
527 46 338 + 911
7 + 6 + 8 = 21, 1 in het antwoord, 2 onthouden 2 + 4 + 3 (+2) = 11, 1 in het antwoord, 1 onthouden 5 + 3 (+1) = 9
Aftrekken onder elkaar Aftreksommen van grote of lastige getallen schrijf je ook onder elkaar. Schrijf de getallen goed onder elkaar, elk cijfer in de goede kolom. TE
28 5– 23
Trek eerst de eenheden af. 8 – 5 = 3. Schrijf de 3 in het antwoord onder de streep in de kolom van de eenheden. Onder de 2 in de kolom van de tientallen staat niets. Je hoeft niets af te trekken. Neem de 2 over in het antwoord onder de streep, op de plaats van de tientallen.
TE
47 13 – 34
Trek eerst de eenheden af. 7 – 3 = 4. Schrijf de 4 in het antwoord onder de streep in de kolom van de eenheden. Trek dan de tientallen af. 4 – 1 = 3. Schrijf de 3 in het antwoord onder de streep in de kolom van de tientallen.
HTE
568 23 – 545
Trek eerst de eenheden af. 8 – 3 = 5 Schrijf de 5 in het antwoord onder de streep in de kolom van de eenheden. Trek dan de tientallen af. 6 – 2 = 4. Schrijf de 4 in het antwoord onder de streep in de kolom van de tientallen. Onder de 5 in de kolom van de honderdtallen staat niets. Je hoeft niets af te trekken. Neem de 5 over in het antwoord onder de streep, op de plaats van de honderdtallen.
42 Staartdeling Als je een gewone deling schrijft als een staartdeling, schrijf je / \ in plaats van : als deelteken. Het deeltal komt tussen de streepjes en de deler vóór de streepjes.
Staartdeling in stappen
1x7
36
:
9
=
4
\
4
deeltal deelteken deler
9
/
36
deler deelteken deeltal deelteken
Rest in de staart
2x7
147 : 7 = 7 / 147 \ ..
7 /147 \ 21 14 07 7 0
Kijk naar de eerste cijfers van het deeltal vanaf links en neem er zoveel als nodig om door de deler, 7, te kunnen delen. De 1 is niet genoeg; neem dus de 4 erbij. Zet een streep onder 14 en deel door 7. Schrijf de uitkomst 2 rechts van het tweede streepje. Controleer door 2 x 7 = 14. Schrijf deze 14 onder de onderstreepte 14 en trek af. 14 – 14 = 0 Haal nu het volgende cijfer van het deeltal op en schrijft dat onder de streep, naast de 0. Kijk of je weer door 7 kan delen. 7:7=1 Schrijf die 1 rechts achter de 2 die je al had in stap 1. Controleer door 1 x 7 = 7, Schrijf deze 7 onder de 7 in de staart en trek af. 7 – 7 = 0 De uitkomst is 21. De uitkomst controleer je met een vermenigvuldiging. 147 : 7 = 21 7 x 21 = 147
3x6 2x6
6 /138 \ 23 12 18 18 0
Stap 1 geeft een rest van 1 in de staart (13 – 12). Haal de 8 van boven aan en zet die rechts van de 1. 18 : 6 = 3. Schrijf de 3 rechts naast de 2 die je al had. 3 x 6 is 18. Schrijf 18 onder de staart en trek af. Er blijft geen rest over.
De uitkomst controleer je met een vermenigvuldiging. 138 : 6 = 23 6 x 23 = 138
Rest in de uitkomst Stap 1 heeft 2 als rest. Na aanhalen van de 6 geeft 8 / 586 \ 73 r.2 ook de tweede deling een rest van 2. Deze laatste rest 56 schrijf je in het antwoord. 3x8
7x8
26 24 2
De uitkomst controleer je met een vermenigvuldiging. 586 : 8 = 73 rest 2 8 x 73 = 584 584 + 2 = 586
43 Hoe groter de noemer, hoe kleiner het deel. Als de teller en noemer gelijk zijn, dan is dat hetzelfde als 1. Je kunt een hele in zoveel gelijke stukjes verdelen als je wilt.
1(11) 1 2
1 2
1 4
1 4
1 8
1 8
1 4
1 8
1 8
1 3 1 6 1 9
1 6 1 9
1 5 1 10 1 7
1 8
1 8
1 3
1 6 1 9
1 8
1 4
1 9
1 5 1 10
1 10
1 3 1 6
1 6
1 9
1 9
1 7
1 7
1 10
1 10 1 7
1 9
1 9
1 5 1 10
1 7
1 6
1 9
1 5 1 10
1 8
1 5 1 10
1 10 1 7
1 10 1 7
2 even grote stukjes =
2 2
4 even grote stukjes =
4 4
8 even grote stukjes =
8 8
3 even grote stukjes =
3 3
6 even grote stukjes =
6 6
9 even grote stukjes =
9 9
5 even grote stukjes =
5 5
10 even grote stukjes =
10 10
7 even grote stukjes =
7 7
Je kunt een breuk ook weer in stukjes verdelen. 1 kun je verdelen in 4 1 twee stukjes van 8 . Kijk in het schema bij welke breuken dat ook kan.
Handig aftrekken
Zon en schaduw
Kijk bij lastige aftreksommen of je een getal rond kunt maken. Maak dan een hulpsom als tussenstap. 763 – 496 = 763 – 500 + 4 = 267 496 is bijna 500. Trek eerst 500 af. Tel daarna bij het antwoord 4 op, want je hebt immers 4 te veel afgetrokken. Je kunt de 4 ook meteen bij het andere getal optellen. 763 – 496 = 767 – 500 = 267
Aan de lengte en richting van de schaduw kun je tijd aflezen. De zon komt in het oosten op en staat dan eerst nog laag. De schaduw valt dan naar het westen en is lang. Om 12.00 ’s middags staat de zon op het hoogste punt en in het zuiden. De schaduw valt dan naar het noorden en is kort. ’s Middags wordt de schaduw weer langer en valt naar het oosten, omdat de zon in het westen ondergaat.
Weektaak 7
Les 1
44
1
Welk getal is het? 2.500
3.000
a
2 3
3.500
b
c
5
3
7
9
4 6
d
5.000
e
f
1 0
1 8
6 3
9 5
2 4
3
1
4
2
6 5
8 2
7 2
4 9
Welk getal ligt het dichtst bij? 9.170
11.000 11.930
9.000 19.500
66.000
23.300
12.000
23.330
11.500
23.400
66.860
23.000
66.900 66.800
Zet elk cijfer op de goede plaats. TD D
5
4.500
Maak het grootste getal.
10.000
4
4.000
H 7
T 3
E 5
2.727 27.272 272 27
5.155 19 8.001 12.345
12.607 10.347 650 2.013
735 1.143 19.227 8.840
Extra Maak af. ‌
‌
...
....
....
16.000
32.000
....
....
9.000
13.500
.....
.....
.....
340
680
....
....
....
.....
21.760
10.000
.....
.....
.....
.....
.....
70.000
Weektaak 7
Les 2
1 26 – 4 =
0
TE 26 4–
45
TE 84 3–
TE 19 1–
TE 58 5–
TE 79 6–
TE 63 2–
TE 89 8–
TE 48 35 –
TE 29 17 –
TE 72 21 –
TE 76 52 –
TE 65 44 –
TE 83 63 –
22
2 38 – 17 = eerst 8 – 7 dan 3 – 1
TE 38 17 – 21
3
4 5
Schrijf onder elkaar en trek af. 58 – 22 = 88 – 14 = 98 – 6 = 66 – 4 = 77 – 26 = 55 – 22 = 33 – 12 = 17 – 3 =
38 21 +
56 23 +
156 16 +
652 37 +
69 – 27 = 69 – 17 = 69 – 7 = 69 – 37 =
65 – 24 = 89 – 55 = 38 – 7 = 54 – 13 =
623 33 +
386 213 +
356 423 +
652 37 +
499 8+
846 91 +
Extra Schrijf onder elkaar en tel op. 256 + 221 = 982 + 31 = 252 + 52 = 615 + 744 = 350 + 79 = 448 + 531 = 741 + 66 = 950 + 208 =
777 + 333 = 573 + 118 = 444 + 147 = 375 + 616 =
178 + 17 = 178 + 117 = 988 + 19 = 988 + 119 =
Weektaak 7
Les 3
46
Staartdeling 36
:
9
=
4
\
4
deeltal deelteken deler
9
/
36
deler deelteken deeltal deelteken
1
2
Schrijf als een staartdeling. 32 : 8 = 8 / 32 \ 4 24 : 6 = 35 : 7 = 63 : 9 =
16 : 2 = 81 : 9 = 56 : 8 = 42 : 6 =
72 : 8 = 25 : 5 = 18 : 9 = 36 : 6 =
21 : 3 = 28 : 4 = 40 : 5 = 54 : 9 =
9 / 72 \ 8 6 / 48 \ .. 7 / 28 \ .. 3 / 27 \ ..
7 / 63 \ .. 7 / 42 \ .. 4 / 16 \ .. 10 / 80 \ ..
10 / 70 \ .. 12 / 36 \ .. 11 / 55 \ .. 15 / 45 \ ..
25 / 150 \ .. 25 / 200 \ .. 15 / 135 \ .. 12 / 96 \ ..
3
47 23 x
63 16 x
54 31 x
32 25 x
24 14 x
63 25 x
125 25 x
326 53 x
475 86 x
Extra
4
x 40 60 25 15
30 1.200
20
15
50
5
: 15 25 30 50
750
1.500 2.250 4.500
90
293 43 x
Les 4
1
deel groen
a
b
c
d
e
.. deel groen
.. deel groen
.. deel groen
.. deel groen
.. deel groen
Vul de juiste noemer in. a
1 2
deel is evenveel als 2 deel 4
3
47
Welk deel is het?
1 3
2
Weektaak 7
c
b
1 3
1 5
1 2
deel is evenveel als 2 .. deel
d
1 2
deel is evenveel als 2 .. deel
deel is evenveel als 4 .. deel
deel is evenveel als 5 .. deel
Welk deel is groen?
a
2 5
deel
b
= .. deel
d
= .. deel
= .. deel
c
= .. deel
e
= .. deel
=
Extra
4
Maak met de vier a zwarte getallen een som die als uitkomst het middelste getal heeft. Je kunt alleen optellen en aftrekken of ook vermenigvuldigen of delen.
b
c
d
Les 5
48
1
2
Weektaak 7
Hoe laat is het? a b
c
g
b
Van … tot … duurt … uur en … minuten.
h
c
Van … tot … duurt … uur en … minuten.
Van … tot … duurt … uur en … minuten.
Hoe lang duurt de reis? vertrek aankomst reisduur
4
f
Hoe lang duurt het? a
3
e
d
voorbeeld 9.30 10.00 30 min.
uur maandag t/m zaterdag zon- en feestdagen
a 10.05 10.50
b 11.55 12.45
Lijn 6, Halte Grote Markt 6 7 8 9 10 58 25 25 25 25 54 54 54 54 18 18 18
a Hoe laat gaat de eerste bus op werkdagen? b Hoe laat gaat de laatste bus op zondag? c Hoe vaak gaat de bus tussen acht uur
c 13.10 14.31
11 25 54 18
12 25 54 18
d 15.40 17.00
13 25 54 18
14 25 54 18
e 16.02 16.32
15 25 54 18
16 25 54 18
17 25 54 18
f 18.21 19.11
g 19.10 21.27
h 20.25 22.04
18
19
20
21
22
23
0
28 18
18 18
18 18
18 18
18 18
18 18 48
18
‘s ochtends en vijf uur ’s middags? d Je was dinsdag een minuut te laat voor de bus van 15.25. Hoe lang moest je toen wachten?
5.
Les 1
1
920
914
4
5
333
80
644
677
490
325
610
675
510
Vul aan tot 10.000. 10.000 9.400 600 8.500 7.100 5.200
3
49
Zoek getallen die samen 1.000 zijn. 186
2
Weektaak 8
10.000 750 6.450 800 5.550
10.000 65 380 7.380 829
Reken handig uit, uit het hoofd. 563 – 296 = 563 – 300 + 4 = 263 + 4 = 267 784 – 398 = 2.009 – 298 = 567 – 302 = 6.000 – 606 = 1.793 – 597 = 7.530 – 998 = 3.875 – 2.990 = 888 – 199 = Trek af, uit het hoofd. 450 – 90 = 760 – 40 = 735 – 35 = 240 – 70 =
780 – 40 = 620 – 210 = 370 – 250 = 980 – 70 =
10.000 3.330 440 777 8.888
7.000 – 504 = 646 – 399 = 7.880 – 798 = 4.980 – 4.102 =
4.900 – 590 = 7.890 – 692 = 6.320 – 290 = 5.130 – 97 =
650 – 330 = 270 – 140 = 890 – 50 = 880 – 60 =
370 – 240 = 3.700 – 2.400 = 490 – 70 = 4.900 – 700 =
Extra Reken handig uit. 87 – 25 – 7 – 5 = 64 – 14 – 34 – 6 = 81 – 22 – 18 – 31 = 47 – 16 – 4 – 7 =
478 – 28 – 12 = 383 – 35 – 83 = 655 – 205 – 23 = 964 – 24 – 25 =
584 – 17 – 284 = 884 – 44 – 140 = 678 – 150 – 28 = 930 – 114 – 116 =
10.500 – 434 – 3.500 – 66 = 11.717 – 650 – 205 – 512 = 14.480 – 104 – 1.300 – 76 = 19.999 – 8.500 – 822 – 177 =
Weektaak 8
Les 2
50
1 2
Trek af. 45 23 –
89 37 –
77 22 –
84 43 –
53 23 –
68 55 –
36 24 –
35 12 –
Trek af. 758 – 123 = 758 eerst 8 – 3 123 – dan 5 – 2
483 241 –
884 333 –
563 440 –
618 405 –
376 24 –
357 126 –
dan 7 – 1
3
4
Schrijf onder elkaar en trek af. 485 – 113 = 444 – 111 = 786 – 213 = 775 – 442 =
945 – 434 = 798 – 660 = 849 – 523 = 657 – 416 =
965 – 644 = 568 – 345 = 461 – 250 = 839 – 623 =
323 – 212 = 464 – 323 = 575 – 434 = 686 – 545 =
Maak sommen met alle 4 getallen. Tel op of trek af. De uitkomst moet 100 zijn.
15
5
635
65 100 55
35
85
55 100 45
25
15
85 100 95
65
45
95 100 35
15
Extra Schrijf onder elkaar en tel op. 1.680 + 313 = 672 + 250 = 1.136 + 495 =
749 + 172 = 668 + 255 = 1.533 + 75 =
1.474 + 581 = 1.188 + 222 = 1.333 + 678 =
2.467 + 4.912 = 2.139 + 917 = 2.648 + 1.462 =
7
Les 3
Weektaak 8
51
Staartdeling - controleren met een keersom x
1 Hoe vaak gaat 7 in 21? Schrijf het antwoord 3 rechts van het tweede streepje. 2 Controleer met 3 x 7 = 21. Schrijf die 21 onder het deeltal 21. 3 Trek af. Je houdt 0 over. De deling komt uit.
7 /21\ 3 21 0
1
Maak de staartdeling. Schrijf de staart recht onder het deeltal. 6 / 54 \ .. 6 / 48 \ .. 9 /63\ 6 63 4 / 24 \ .. 7 / 63 \ .. 0 2 / 18 \ .. 8 / 32 \ .. 5 / 35 \ .. 3 / 27 \ ..
10 / 90 \ .. 12 / 96 \ .. 15 / 60 \ .. 25 / 175\ ..
Staartdeling met rest x
1 Hoe vaak gaat 7 in 26? Schrijf het antwoord 3 rechts van het tweede streepje. 2 Controleer met 3 x 7 = 21. Schrijf 21 onder 26. 3 Trek 21 van 26 af. De uitkomst 5 is de rest.
7 /26\ 3 r.5 21 5
2
Maak de staartdeling. Schrijf de staart recht onder het deeltal. 9 /47 \ 9 r.2 9 / 75 \ ..r.. 4 / 39 \ ..r.. 45 3 / 26 \ ..r.. 7 / 60 \ ..r.. 2 7 / 58 \ ..r.. 6 / 50 \ ..r..
5 / 42 \ ..r.. 9 / 86 \ ..r.. 2 / 17 \ ..r..
Extra
3
Een bus heeft 48 zitplaatsen. Hoeveel personen kunnen mee in 4 bussen?
3
De trein heeft 9 wagons. Elke wagon heeft 52 zitplaatsen. Hoeveel personen kunnen er in? Elke wagon heeft 8 wielen, hoeveel wielen heeft de trein totaal?
Weektaak 8
Les 4
52
1
Welke breuk is het?
0
a
2
b
7 9
e
, 28 , 89 , 58 ,
f
5 9
2 3
3 9
4 9
Neem de getallenlijnen over en zet een pijl bij de plaats van de breuk. 0
3 4 2 3
2 3
1 5 6
1 2
2 5
0 0
5 6
1 2
3 8
5 9
3 8
2 5
5 9
2 3
2 3
5 6
1 2
2 5
1 1
5 6
1 2
3 8
5 9
0
3 8
2 5
5 9
1 2 3
0
5 6
1 2
1
2 3
5 6
2 5
3 8
0 0
1 2
3 8
2 5
5 9
1
5 9
1
Neem de getallenlijnen over en zet alle breuken op de goede plaats. Welke breuk is groter? a 56 of 23 b 16 of 123 c 129 of 56
0
1 12
0
1
12 12
1 12
1 6 1 3
d
1 3
e
of 125
7 12
of
2 3
f
3 12
of
1 3
6 6
3 3
1 3
0
12 12
6 6
1 6
0
5
d
7 8
1
1 9
1 3
4
c
Kies uit
Waar op de getallenlijn? Neem de getallenlijn over en zet een pijl bij de plaats van de breuk. 0
3
1
12
1
3 3
Extra Welke zijn hetzelfde? Schrijf de breuken erbij.
a
b
d
c 2 3
=
4 6
e
f
g
h
i
j
11 8
,
8 8
Les 5
2
3
53
TIJD
Stadstoezicht Sta adstoezich h ht Gemeente Ivorentoren
a
NDIG GT PARKEERTIJD PARKE EERTIJD EIN EINDIGT DATUM DAT TUM
TIJD
Stadstoezicht Sta adstoezich htt Gemeente Ivorentoren
NDIG GT PARKEERTIJD PARKE EERTIJD EIN EINDIGT DATUM DAT TUM
b
Hoe lang duurt het? a Je stapt in op het Floresplein en moet naar het Centraal Station. Hoe lang zit je in de bus? b Hoe lang duurt de rit van de Oosterhamriklaan naar het Hereplein? c Hoeveel minuten duurt het volledige traject van Station Noord naar het Centraal Station?
PLAATS LAATS D DEZE EZE ZIJDE JDE AC ACHTER UW VOO VOORRUIT PUT AND FORGET PU UT U T THIS S BILL L IN N THE C CAN AN ND FORG GET A ABOUT IT
DATUM DAT ATUM
PLAATS LAATS D DEZE EZE ZIJDE JDE AC ACHTER UW VOO VOORRUIT PUT AND FORGET PU UT U T THIS S BILL L IN N THE C CAN AN ND FORG GET A ABOUT IT
NDIG GT PARKEERTIJD PARKE EERTIJD EIN EINDIGT
PLAATS LAATS D DEZE EZE ZIJDE JDE AC ACHTER UW VOO VOORRUIT PUT AND FORGET PU UT U T THIS S BILL L IN N THE C CAN AN ND FORG GET A ABOUT IT
Hoe laat was het toen de auto parkeerde? 10 minuten parkeren kost € 0,50. PLAATS LAATS D DEZE EZE ZIJDE JDE AC ACHTER UW VOO VOORRUIT PUT AND FORGET PU UT U T THIS S BILL L IN N THE C CAN AN ND FORG GET A ABOUT IT
1
Weektaak 8
TIJD
Stadstoezicht Sta adstoezich htt Gemeente Ivorentoren
NDIG GT PARKEERTIJD PARKE EERTIJD EIN EINDIGT DATUM DAT TUM
Stadstoezicht Sta adstoezich htt Gemeente Ivorentoren
c
d
Station Noord
12:51
Kastanjelaan/Abeelstraat
12:51
Bedumerweg/Poortstraat
12:54
Oosterhamriklaan/Surinamestraat
12:56
Korreweg/Floresplein
12:59
Oude Ebbingestraat
13:03
Grote Markt
13:08
Zuiderdiep
13:11
Hereplein
13:12
Centraal Station
13:16
Hoe lang duurt het? De zon komt in het oosten op en staat dan eerst nog laag. De schaduw valt naar het westen en is lang. Om 12.00 ’s middags staat de zon op het hoogste punt en in het zuiden. De schaduw valt dan naar het noorden en is kort. ’s Middags wordt de schaduw weer langer en valt naar het oosten, omdat de zon in het westen ondergaat.
a b c Welk tijdstip hoort erbij? Kies uit 9.00 uur, 18.00 uur, 12.00 uur, 15.00 uur.
TIJD
d
54
Weektaak 9
Les 1
1
Welke getallen staan er op de bordjes? 0
2
a
c
50.000
d
e
100.000
Kies uit: 88.000 39.000 13.000 62.000 27.000 Maak sprongen van 1.000.
17.800
3
b
18.800 51.250
52.250
22.300
22.400
Maak sprongen van 100.
66.100
4
Maak sprongen van 10. 17.200
17.210 80.110
5
Extra Maak af. 7.670
7.655
....
....
....
....
....
....
....
....
7.760
7.870
....
....
6.080
6.060
....
....
....
....
....
....
....
....
....
....
4.165
4.170
....
....
....
5.130
5.160
....
....
....
....
....
....
....
3.075
3.050
Weektaak 9
Les 2
1
Tel op.
1 11
eerst 4 + 7 = 11 dan 3 + 9 (+1) = 13 dan 5 + 8 (+1) = 14
2
4
Trek af. 555 114 –
534 897 +
980 241 +
877 555 +
55
785 436 +
957 164 +
598 548 +
683 439 +
938 197 +
739 283 +
Tel op. 367 324 +
744 83 +
965 457 +
756 367 +
3.518 629 +
598 139 48 17 +
683 103 439 57 +
238 187 197 34 +
937 112 28 270 +
1.431
3 386 213 –
589 367 –
356 124 –
Tel alle getallen onder elkaar op.
12
7 + 6 + 8 = 21 2 + 4 + 3 (+2) = 11 5 + 3 (+1) = 9
527 46 338 +
980 241 35 +
877 133 201 +
785 49 130 +
957 759 164 +
911
5
Extra Uit het hoofd: maak de tabellen af. 35 65 100 + 15 25 40 50 90 140
45
+ 55 75
60
100 90
35
+ 75
170 540
150
+
300
90 450
56
Les 3
Weektaak 9
Staartdeling met een deeltal van 3 cijfers Bij een groter deeltal deel je in stappen. Gebruik voor de eerste stap zo weinig mogelijk cijfers van het deeltal. Onderstreep die. Het laatste cijfer ‘haal je aan’ in stap 2. 26 : 7 = 3 r. 5 Schrijf 3 rechts van het tweede streepje. Controleer met 3 x 7 = 21. Schrijf 21 onder 26. De rest is 26 – 21= 5 Haal het volgende cijfer uit het deeltal (0) op en zet dat rechts naast de rest (5). 50 : 7 = 7 r. 1. Schrijf 7 in de uitkomst, rechts naast de 3. Controleer met 7 x 7 = 49. Schrijf de 49 onder de 50. De rest is 50 – 49 = 1
x x
7 / 260 \ 37 r.1 21 50 49 1
1
Controleer de uitkomst met een keersom: 37 x 7 = 259 259 + 1 = 260
Maak de staartdeling in 2 stappen. Controleer de uitkomst met een keersom. x x
5 / 470 \ 94 45 20 20 0
2
94 x 5 = 470
9 / 756 \ .. 8 / 656 \ .. 7 / 357 \ .. 6 / 546 \ .. 9 / 477 \ ..
6 / 138 \ .. 8 / 344 \ .. 9 / 522 \ .. 7 / 364 \ .. 4 / 388 \ ..
4 / 256 \ .. 5 / 465 \ .. 3 / 225 \ .. 9 / 675 \ .. 8 / 536 \ ..
Maak de staartdeling in 2 stappen. Controleer de uitkomst met een keersom. x x
9 / 394 \ 43.r.7 43 x 9 = 387 36 387 + 7 = 394 34 27 7
4 / 267 \ .. r. .. 5 / 363 \ .. r. .. 3 / 245 \ .. r. .. 7 / 437 \ .. r. .. 6 / 568 \ .. r. ..
6 / 345 \ .. r. .. 9 / 394 \ .. r. .. 5 / 473 \ .. r. .. 4 / 263 \ .. r. .. 8 / 381 \ .. r. ..
6 / 139 \ .. r. .. 3 / 158 \ .. r. .. 7 / 395 \ .. r. .. 8 / 507 \ .. r. .. 5 / 463 \ .. r. ..
Weektaak 9
Les 4
1
Welke breuk is het? a b
57
d
c
e
f
g
i
h
j
1 3
2
Welke van de breuken hierboven zijn gelijk?
3
Welke breuken zijn dit? 1
1
3 ... 1
1
6 ... 1
9 ...
4
6 ... 1
9 ...
1
9 ...
1
1
9 ...
1
1
9 ...
9 ...
1
6 ... 1
1
9 ...
1 10 ...
6 ... 9 ...
1
5 ... 1 10 ...
1 10 ...
1
5 ... 1
10 ...
1
10 ...
1
5 ... 1 10 ...
1 10 ...
5 ... 1 10 ...
1 10 ...
1 10 ...
1
9 ...
Maak de breuk kleiner. 1 2
5
1
6 ...
1
5 ...
3 ... 1
6 ...
1
1
3 ...
Welke passen? a b
a Neem de stroken over in je schrift en verdeel ze elk in twee even grote stukken. Welke breuk is één zo’n stuk? b Verdeel de stukken weer in twee even kleine stukjes Welke breuk is nu één zo’n stukje?
1 2
c
d
e
f
g
Maak er weer hele taarten van. Schrijf op welke breuken je bij elkaar hebt gedaan.
h
i
j
58
Weektaak 9
Les 5
1
Tel uit met zo weinig mogelijk briefjes. Schrijf in je schrift: € 1.250,-
2
1
€ 1.250,- = 2 x € 500,1 x € 200,1 x € 50,-
1
€ 2.770,€ 1.845,€ 3.175,€ 4.830,-
2
Welke briefjes en munten krijg je terug?
€ 39,-
+
€ 79,-
€ 49,50
a Je geeft € 200,-
c Je betaalt € 150,€ 29,-
+
€ 18,50
b Je betaalt € 100,-
3
Hoeveel moeten ze betalen? Marc is met zijn vader en moeder, z’n broer en zijn vriendje Entreeprijzen dierentuin naar de dierentuin. Marc is 7 jaar, zijn broer is 14. Zijn vriendje Volwassenen € 17,50 is ook 7. Hoeveel entree moeten ze met z’n allen betalen? Tot 12 jaar € 12,00
+
€ 98,50
Weektaak 10
Oefentoets
1 2 3
4
5 6
59
Zet in de goede volgorde van klein naar groot. 50.781 46.105 47.790 51. 790 Trek af. 28 4–
458 37 –
119 11 –
58. 090
568 55 –
76 15 –
Schrijf onder elkaar en tel op. 246 + 721 = 792 + 31 = 272 + 53 = 573 + 118 = 448 + 147 = 367 + 79 = 275 + 116 = 241 + 76 = Maak de staartdeling. 9 / 72 \ .. 6 / 246 \ .. 7 / 217 \ .. 3 / 147 \ ..
49.970
51.970
50.817
675 53 –
879 658 –
957 746 –
127 + 45 + 38 = 840 + 321 + 17 = 652 + 83 + 210 = 318 + 45 + 367 =
945 + 123 = 878 + 345 = 791 + 297 = 847 + 255 =
6 / 333 \ .. 5 / 324 \ .. 4 / 182 \ .. 8 / 605 \ ..
6 / 592 \ .. 5 / 382 \ .. 3 / 119 \ .. 9 / 757 \ ..
12 / 132 \ .. 25 / 400 \ .. 10 / 670 \ .. 8 / 112 \ ..
Welke breuk is het?
a
b
d
c
e
f
g
h
i
j
Welke breuk is groter? 2 3
of
1 4
5 6
of
5 7
3 4
of
7 8
2 9
of
2 10
1 6
of
1 5
3 10
of
1 9
5 6
of
6 7
8 9
of
9 10
1 5
of
1 4
3 8
of
1 4
60
Weektaak 10
Les A
1 2
Maak af. 17.145
.....
17.155
.....
.....
.....
.....
30.000
.....
.....
.....
.....
.....
90.000
.....
.....
.....
.....
59.725
59.750
.....
80.000
.....
20.000
.....
....
....
1.250
4
Welk deel is het?
5
Welke breuk is het?
6
3
Schrijf onder elkaar en tel op. 742 + 31 = 246 + 325 = 364 + 118 = 222 + 153 = 357 + 71 = 448 + 161 = 365 + 115 = 231 + 86 =
a
b
c
Schrijf onder elkaar en trek af. 138 – 15 = 176 – 14 = 967 – 534 = 243 – 121 = 791 – 280 = 458 – 137 = 719 – 111 = 867 – 255 =
d
e
f
g
h
i
j
d
e
f
g
h
i
j
Welke breuken zijn evenveel?
a
b
c
Kijk in het strokenschema op pagina 43.
2 8
=
1 4
Weektaak 10
Les A
7
Hoe laat is het? 11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
a
8 9
10
11
61
09 45
b
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
c
19 45
d
Zet om naar de digitale klok. a kwart voor 11 ’s ochtends b half vier ’s middags c half 11 ’s ochtends Maak de staartdeling. 6 / 144 \ 7 / 252 \ 3 / 126 \ 4 / 224 \
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
23 30
e
f
g
d half negen ’s avonds e kwart over 8 ’s ochtends f kwart over twee ’s middags
11 12 1 10 2 9 3 8 4 7 6 5
i
h
g kwart voor 12 ’s avonds h kwart voor zes ‘s middags i kwart over 11 ’s avonds
12 / 252 \ 25 / 325 \ 15 / 165 \ 20 / 360 \
11 / 154 \ 15 / 405 \ 12 / 828 \ 25 / 975 \
688 – 18 – 12 = 583 – 45 – 83 = 955 – 705 – 17 = 364 – 14 – 25 =
764 – 16 – 564 = 394 – 44 – 140 = 658 – 23 – 27 = 840 – 124 – 116 =
7 / 322 \ 9 / 783 \ 8 / 488 \ 6 / 528 \
Reken handig uit het hoofd. 584 – 298 = 2.010 – 398 = 3.000 – 502 = 477 – 203 = 7.430 – 998 = 1.283 – 197 = 666 – 199 = 5.775 – 2.990 =
21 30
Tel de inhoud van de kassa. totaal 15
21
17
14
31
8
5
9
24 00
j
Weektaak 10
Les B
b
• •
c
d
2
Hoeveel verschillende combinaties zijn er mogelijk?
3
Sompiramides. Vul de ontbrekende getallen in.
•••
•• •• ••
a
•
• • • • •
• • • • •
•• ••
•• • ••• • •
• • • •
• •
Hoeveel stippen staan erop de onderkant van de dobbelsteen?
• • • •• •
1
•
62
•• •• •
• •• • • • ••
e
f
300 125
180
777 400
130 28
58 13
3
4
100
63 85
29
115
48
Vul de balletjes in. Kies uit: = (is evenveel), > (is meer dan) of < (is minder dan) 4 x 15 84 + 86 4 x 32 100 : 8 x 6 100 : 2 – 4
=
5 x 14 2 x 85 4 x 30 + 8 25 x 3 46
27 : 3 325 + 200 20 x 12 4.500 – 250 6.300 : 70
2.700 : 30 327 + 198 200 + 12 4.300 + 50 63 : 7
6.000 x 8 6.000 : 8 60 x 35 8x9–2 7.000 – 770
3.000 x 4 3.000 : 4 55 x 40 56 700 – 77
Les B
5
6
7
8
Weektaak 10
63
Hoeveel krijgt ieder... a als je 8 broodjes deelt met 6 kinderen? b als je 5 pizza’s met z’n zessen deelt?
c als je 9 saucijzenbroodjes met 6 kinderen deelt? d als je 2 stroopwafels met 3 kinderen deelt?
e als je met z’n vieren 7 donuts deelt? f als je 4 blikjes cola met z’n drieën deelt?
Hoeveel is het? a 13 deel van 18 auto’s b 15 deel van 50 dozen c 14 deel van 100 ballen
d e f
g h i
1 6 1 8 1 9
deel van 120 kilo aardappelen deel van 24 blikken deel van 54 kratten
Welke dag is het? a Je vriend is op dinsdag 14 april jarig. Hij houdt zijn feestje op de zaterdag ervoor. Welke datum is dat? b Je oma was vorig jaar op 28 februari jarig. Dat was een zondag en het was een schrikkeljaar. Op welke dag is ze dit jaar jarig?
15 30 ... ...
... ...
b 09 00
10 00 ... ...
... ...
c 18 00
19 00 ... ...
... ...
1 12
c Jouw ouders zijn op 27 september twaalf en een half jaar getrouwd. Ze vieren het precies een week later. Welke datum is dat? d Je gaat op 27 juni voor 3 weken op vakantie. Op welke datum kom je terug?
Schrijf het juiste tijdstip in de bordjes. a 14 30
deel van 42 zakken deel van 144 kisten 1 20 deel van 120 pakketten 1 7
64
Uitleg Aftrekken met lenen Lenen van 0
30 – 8 TE 2
3/ 0 8– 22
Bij aftrekken van de eenheden (0 – 8) heb je 8 tekort. Je moet 10 lenen van de tientallen, dus van de 3 (staat voor 30). Streep de 3 door en zet er een 2 boven. Trek nu af van de geleende 10. 10 – 8 = 2 Schrijf het antwoord 2 onder de streep. Trek daarna de tientallen (2 – niks) van elkaar af. Schrijf het antwoord 2 naast de 2 onder de streep.
Lenen van het tiental
34 – 7 TE 2
3/ 4 7– 27
Lenen van het honderdtal
Trek eerst de eenheden (4 – 7) van elkaar af. Je hebt 3 tekort. Je moet 10 lenen van de tientallen, dus van de 3 (is 30). Streep de 3 door en zet er een 2 boven. De geleende 10 tel je bij de 4, dat is 14. Trek nu af: 14 – 7 = 7 Schrijf het antwoord 7 onder de streep. Trek daarna de tientallen (2 – niks) van elkaar af. Schrijf het antwoord 2 onder de streep.
528 – 46 HTE 4
5/ 28 46 – 482
Deelbaarheid
Kleinste gemene veelvoud (kgv)
Een getal is deelbaar door 2 als het laatste cijfer even is; 3 als de som van de cijfers deelbaar is door 3; 4 als de laatste twee cijfers deelbaar zijn door 4; 5 als het laatste cijfer een 0 of een 5 is; 8 als de laatste drie cijfers deelbaar zijn door 8; 9 als de som van alle cijfers deelbaar is door 9.
2x4=8 3 x 4 = 12 4 x 4 = 16 5 x 4 = 20 6 x 4 = 24 7 x 4 = 28 8 x 4 = 32 9 x 4 = 36
2 x 6 = 12 3 x 6 = 18 4 x 6 = 24 5 x 6 = 30 6 x 6 = 36
Trek eerst de eenheden (8 – 6) van elkaar af. Schrijf het antwoord 2 onder de streep. Trek daarna de tientallen (2 – 4) van elkaar af. Je hebt 2 tekort. Leen 10 van de honderdtallen, van de 5. Streep de 5 door en zet er een 4 boven. Tel de geleende 10 bij de 2, dat is 12. 12 – 4 = 8 Schrijf de 8 voor de 2 in het antwoord onder de streep Trek daarna de honderdtallen af (4 – niks). Schrijf de 4 voor de 82 in het antwoord.
8,12,16, 20, 24, 28, 32 en 36 zijn veelvouden van 4. 12,18, 24, 30 en 36 zijn veelvouden van 6. 12, 24 en 36 zijn veelvouden van allebei: dat zijn gemeenschappelijke veelvouden 12 is het kleinste (gemene) gemeenschappelijke veelvoud.
65
Blok 4 Breuken optellen Breuken met dezelfde noemer tel je bij elkaar op door de tellers op te tellen.
1 4
en
+ 4 6
+
= 1 6
=
5 6
Als de uitkomst een hele bevat, haal je die eruit.
+ 4 5
+
= 3 5
=
7 5
=
5 5
+
2 5
= 1 25
Breuken gelijknamig maken Om breuken met verschillende noemers op te tellen of af te trekken, moet je de noemers gelijknamig maken. Dat betekent: ze dezelfde noemer geven. Daarvoor heb je het kgv nodig. Zoek het kgv van 4 en 6. Dat is 12. 12 wordt de nieuwe noemer. Als je van 14 een breuk met twaalfden moet maken, wordt de noemer 3 x zo groot. Dan moet ook de teller x 3. 14 = 123 Als je van 16 een breuk met twaalfden moet maken, wordt de noemer 2 x zo groot. Dan moet ook de teller x 2. 16 = 122
1 6
2 x 4 = 8 2 x 6 = 12 3 x 4 = 12 1 = 3 4 12 1 = 2 6 12
24 / 2.047 \ 85 1 92 127 120 7
Staartdeling met een deler van 2 cijfers Gebruik zo weinig mogelijk cijfers van het deeltal (204) en onderstreep die. 204 : 24 = 8 r. 12. Controleer met 8 x 24 = 192. Schrijf 192 onder het deeltal. Schrijf een 8 in het antwoord en noteer de rest, 12, onder de streep. Haal de 7 uit het deeltal aan en zet die rechts naast de rest van stap 1, de 12. 127 : 24 = 5 r.7 Controleer met 5 x 24 = 120. Schrijf 120 onder de 127 in de staart en noteer de rest, 7, onder de streep. Schrijf een 5 in het antwoord. Controleer de uitkomst met een keersom: 85 x 24 + 7 = 2.047
Lengte, breedte, omtrek m
dm
cm
1 nul erbij 1 nul eraf 1 m =10 dm = 100 cm
Gewicht
l=3
lengte = de lange zijde breedte = de korte zijde omtrek = l + l + b + b of 2 x l + 2 x b
kg b=2
hg
dag
g
1 nul erbij 1 nul eraf 1 kg =10 hg = 100 dag = 1.000 gram
66
Weektaak 11
Les 1
1
2
3
Splits volgens het voorbeeld. 87.695 = 87.000 + 695 36.101 = 30.000 + 6.101 25.230 = 59.873 = 48.246 = 77.462 = 16.050 = 17.900 = Wat is het onderstreepte cijfer waard? 14.975 10.000 66.751 3.812 55.357 14.333 2.111 38.425 12.478
4
Tel terug.
14.421
15.421
64.972
38.780
48.780
88.888
80.001 12.121 93.686 2.703
54.972 86.888
33.924
74.651
33.324
Maak voor elk rijtje een tabel en zet elk cijfer op de goede plaats. TD D 7 5
5
61.451 18.448 91.111 73.232
10.118 11.012 63.204 50.128
Tel verder.
74.351
61.111 = 61.110 + 1 84.937 = 79.963 = 55.017 =
18.899 = 18.800 + 99 17.999 = 29.740 = 76.853 =
H 2
T 5
E 0
75.250 59.599 9.955 55.959 5.995
78.318 8.137 31.788 24.500
14.605 41.065 5.046 16.540
25.257 7.525 252 52.527 Extra
Vul aan. 1.025 13.123
32.800 15.123
18.123
65.600
91.150 11.000
91.300 20.000
24.500
Weektaak 11
Les 2
67
Aftrekken met lenen van het tiental 30 – 8 =
TE 2
30 8– 22
1 2 3
4
Bij aftrekken van de eenheden (0 – 8) heb je 8 tekort. Je moet 10 lenen van de tientallen, dus van de 3 (staat voor 30). Streep de 3 door en zet er een 2 boven. Trek nu af van de geleende 10. 10 – 8 = 2 Schrijf het antwoord 8 onder de streep. Trek daarna de tientallen (2 – niks) van elkaar af. Schrijf het antwoord 2 onder de streep.
TE
TE
TE
TE
TE
TE
TE
40 9–
60 8–
70 6–
50 4–
20 3–
30 7–
80 5–
TE
TE
TE
TE
TE
TE
TE
50 18 –
70 39 –
60 47 –
40 18 –
50 23 –
70 36 –
80 49 –
Schrijf onder elkaar en trek af. 50 – 8 = 30 – 17 = 90 – 38 = 80 – 58 = 170 – 27 = 640 – 128 =
a Groep 5 eet 28 broodjes, groep 6 eet er 22, groep 7 eet er 27 en groep 8 eet er 23. De juffen en meesters samen 13. Hoeveel broodjes zijn er nodig?
50 – 27 = 320 – 16 = 850 – 519 =
70 – 8 = 750 – 319 = 760 – 239 =
b In de bieb zijn 5 rijen boeken. Op de eerste rij 525, op de tweede 675, op de derde 900, op de vierde 1.050 en op de vijfde 950. Hoeveel boeken zijn er in totaal?
40 – 18 = 560 – 37 = 470 – 367 =
c In de doos zaten 750 bouwsteentjes. In de stofzuiger zaten er 18. In de doos zitten nog 717. Hoeveel steentjes raakten kwijt?
68
Les 3
1
deelbaar door 2 als het laatste cijfer even is deelbaar door 3 als de som van de cijfers deelbaar is door 3
2
deelbaar door 4 als de laatste twee cijfers deelbaar zijn door 4 deelbaar door 5 als het laatste cijfer een 0 of een 5 is
3
deelbaar door 8 als de laatste drie cijfers deelbaar zijn door 8 deelbaar door 9 als de som van alle cijfers deelbaar is door 9
4
deelbaar door 2? 229 3.058 15.550 1.212
deelbaar door 3? 867 9.997 6.138 30.127
deelbaar door 2 en 3? 960 48.900 1.833 32.372
deelbaar door 4? 218 1.960 45.152 77.114
deelbaar door 5? 770 1.572 68.555 25.120
deelbaar door 4 en 5? 745 1.850 17.260 44.100
deelbaar door 8? 132 2.464 22.244 88.888
deelbaar door 9? 882 9.541 93.618 27.199
deelbaar door 8 en 9? 981 5.472 24.732 78.048
Deel handig door te splitsen. 96 : 3 = (90 : 3) + (6 : 3) = 30 + 2 = 32 84 : 4 = 72 : 6 =
5
Weektaak 11
96 : 8 = 84 : 7 =
108 : 9 = 156 : 6 =
162 : 9 = 112 : 8 =
279 : 3 = 324 : 4 =
Extra Maak er 1 van. a Begin met het middengetal. 5 De uitkomst moet 1 zijn. Gebruik zoveel getallen als je wilt.
b 6 60
c 5
2
4
60 : 6 = 10 10 : 2 = 5 5 : 5 = 1
4
100 3
d 9
5
4
180 5
e 3
7
9
54 2
2 4
6
96 8
3
Weektaak 11
Les 4
1
Tel de breuken bij elkaar op. + 1 3
2
= 1 3
+
=
+ 2 3
2 5
= 1 5
+
+ 4 6
=
= 1 6
+
+ 3 4
=
= 1 4
+
=
Tel de breuken bij elkaar op. 1 8 5 10
3
69
3 5
+
2 8
+
3 10
+
1 5
=
3 8
3 6 4 7 2 4
= =
+ + +
2 6 2 7 1 4
=
4 9
=
5 12
=
5 8
+
4 9
+
2 12
+
2 8
=
1 2
=
8 10
=
2 3
+
1 2
+
1 10
+
1 3
=
2 15
=
1 11
=
13 20
+
4 15
=
+
2 11
=
+
4 20
=
Tel de breuken bij elkaar op en haal de hele eruit. 4 5
+
3 5
=
7 5
=1+
2 5
3 4
+
+
2 4
=
5 6
+
=
+
2 6
=
2 3
+
+
2 3
=
=
=
=
+
4
5
Tel de breuken bij elkaar op en haal de hele eruit. 5 3 8 2 a 6 + 6 = 6 =16 d 56 + 56 = g 89 +
4 9
=
j
9 10
+ 10 =
7
m
13 15
+ 15 =
4
b
9 10
+
3 10
=
e
6 7
+
4 7
=
h
7 8
+
5 8
=
k
11 12
+ 12 =
2
n
17 20
+ 20 =
c
4 5
+
2 5
=
f
3 4
+
3 4
=
i
5 7
+
3 7
=
l
10 11
+ 11 =
5
o
13 25
+ 25 =
g
17 4
Vereenvoudig de breuken. Bij 8 uitkomsten in opdracht 4 kun je er breuken met een kleinere noemer van maken. Welke zijn dat? Schrijf die breuken met een kleinere noemer.
6
Haal de helen eruit. a 73 = 2 13 d 94
+
b
16 5
e
19 6
h
27 8
c
22 7
f
27 5
i
31 9
13
12
70
Weektaak 11
Les 5
1
a Meet de lengte en de breedte van de rechthoeken. l
l = 3 cm
b Meet de omtrek van de rechthoeken. l
l
l
b
E C
b = 2 cm
A
b
D
b
b
B
l
E
Omtrek A = 2 x 3 + 2 x 2
2
Meet de zijden en bereken de omtrek van de vierkanten. z
z z
A
z B
Omtrek A = 4 x 0,5 cm
z
z z
D
E
z
C
3
z
Reken om in m, dm of cm. 2 m = 20 dm 10 dm = .... cm 90 m = .... cm 100 dm = .... m 4 m = .... cm 1.000 cm = .... m 86 m = .... cm 60 m = .... dm 300 cm = .... dm 23 m = .... dm
260 dm = .... m 700 dm = .... cm 550 m = .... dm 33 m = .... cm 160 dm = .... cm
z
650 cm = .... dm 6.700 cm = .... m 1.766 m = .... cm 890 m = .... dm 8.888 dm = .... cm
Extra
4
Meet alle zijden en bereken de omtrek van de driehoeken. basis
basis = 3,6 cm
cm
de
C
de zij
ge
rte ko
e zij d
zij
rte
=3
ge
B
lan
D
ko
m 2c e= ijd
A
ko rt
ez
de
lan
ijde
zij
ijde
ez
g lan
te z
ge
kor
lan
basis
basis
zij
de
b
Weektaak 12
Les 1
1
b
Zoek getallen die goed bij elkaar passen. 12 + 29 + 88 + 31 = (12 + 88) + (29 + 31) = 100 + 60 = 160 89 + 34 + 11 + 46 = 67 + 14 + 26 + 33 = 117 + 22 + 83 + 8 = 59 + 31 + 42 + 58 = 83 + 39 + 17 + 21 = 212 + 15 + 75 + 68 = 21 + 18 + 49 + 72 = 71 + 12 + 19 + 68 = 444 + 38 + 52 + 56 = 39 + 56 + 51 + 14 = 9 + 27 + 61 + 33 = 92 + 151 + 19 + 8 =
2
3 4
71
x 12 13 16 18
3
6
9
x 14 15 11 22
7
66 : 6 = 96 : 6 = 84 : 6 = 72 : 6 =
99 : 3 = 66 : 3 = 96 : 3 = 69 : 3 =
4
5
8
123 : 6 = 152 : 5 = 123 : 4 = 152 : 3 =
95 : 8 = 93 : 7 = 95 : 9 = 94 : 5 =
88 : 8 = 128 : 8 = 160 : 8 = 120 : 8 =
77 : 7 = 98 : 7 = 84 : 7 = 140 : 7 =
99 : 9 = 180 : 9 = 108 : 9 = 135 : 9 =
70 : 5 = 85 : 5 = 90 : 5 = 55 : 5 =
62 : 3 = 20 r. 2 67 : 5 = 91 : 4 = 83 : 6 =
2
67 + 14 + 20 + 33 + 26 + 10 = 43 + 75 + 36 + 15 + 54 + 17 = 73 + 44 + 27 + 85 + 15 + 16 = 105 + 13 + 45 + 47 + 44 + 46 =
146 : 7 = 146 : 11 = 146 : 12 = 146 : 5 =
37 : 15 = 90 : 20 = 40 : 12 = 90 : 11 =
Extra
5
21 6 5
4
5 16
33 7
17 22
6 4
25
5
4 2
3
3 5
8
Ga van links naar rechts steeds één stapje. Kies per stapje een kleur. Per blok zijn 6 routes mogelijk. +
–
x
:
72
Les 2
Weektaak 12
Aftrekken met lenen van het tiental 34 – 7 =
TE
Trek eerst de eenheden (4 – 7) van elkaar af. Je hebt 3 tekort. Je moet 10 lenen van de tientallen, dus van de 3 (is 30). Streep de 3 door en zet er een 2 boven. De geleende 10 tel je bij de 4, dat is 14. 14 – 7 = 7 Schrijf het antwoord 7 onder de streep. Trek daarna de tientallen (2 – niks) van elkaar af. Schrijf het antwoord 2 onder de streep.
2
34 7– 27
1 2 3
1 TE
TE
TE
TE
TE
TE
TE
43 8–
62 9–
75 7–
57 8–
22 4–
33 6–
86 7–
TE
TE
TE
TE
TE
TE
TE
54 18 –
73 29 –
63 37 –
47 28 –
52 13 –
73 48 –
86 39 –
93 – 36
37 – 29
Schrijf onder elkaar en trek af. 56 – 8 74 – 8 66 – 47 TE
TE
–
4
5
TE
–
57 – 28 TE
–
Schrijf onder elkaar en trek af. 52 – 28 = 13 – 7 = 96 – 8 = 80 – 58 = 76 – 27 = 64 – 8 =
85 – 9 TE
–
52 – 25 = 64 – 26 = 85 – 59 =
TE
–
TE
–
37 – 8 = 50 – 19 = 67 – 29 =
–
60 – 7 = 63 – 37 = 74 – 36 =
Extra 89 – 31 – 9 = 52 – 12 – 7 =
56 – 21 – 17 = 65 – 14 – 6 =
77 – 33 – 15 = 53 – 21 – 18 =
78 – 12 – 7 = 39 – 20 – 11 =
88 – 49 – 16 = 94 – 43 – 28 =
Les 3
Weektaak 12
73
Staartdeling met een deler van 2 cijfers Bij een groter deeltal deel je in stappen. Gebruik voor de eerste stap zo weinig mogelijk cijfers van het deeltal. Onderstreep die. Het laatste cijfer ‘haal je aan’ in stap 2. x x
15 / 330 \ 22 30 30 30 0
Gebruik zo weinig mogelijk cijfers van het deeltal (33) en onderstreep die. 33 : 15 = 2 r. 3. Controleer met 2 x 15 = 30. Schrijf 30 onder het deeltal en zet daar een streep onder. Schrijf een 2 in het antwoord en noteer de rest, 3, onder de streep. Haal de 0 uit het deeltal aan en zet die rechts naast de rest van stap 1, de 3. 30 : 15 = 2 Controleer met 2 x 15 = 30. Schrijf 30 onder de 30 in de staart. Er is geen rest want 30 – 30 = 0. Schrijf een 2 in het antwoord en schrijf de 0 in de staart. Controleer de uitkomst met een keersom: 22 x 15 = 330
1 2
3
Maak de staartdeling in 2 stappen. Controleer de uitkomst met een keersom. 10 / 460 \ 12 / 360 \ 13 / 221 \ 11 / 825 \ 14 / 742 \ 15 / 645 \ 15 / 960 \ 24 / 888 \ 20 / 680 \ 25 / 875 \ 18 / 666 \ 16 / 672 \ Net als opdracht 1, maar nu met rest. x 12 / 1.162 \ x 15 / 1.298 \ 24 / 2.047 \ 85 20 / 1.670 \ 1 92 11 / 1.047 \ 127 120 30 / 1.155 \ 7
40 / 3.222 \ 50 / 2.560 \ 55 / 1.065 \ 70 / 4.909 \ 75 / 3.635 \ Extra
Teken deze vijf figuren over na een halve draai.
80 / 3.380 \ 95 / 4.015 \ 46 / 3.088 \ 53 / 4.144 \ 72 / 1.957 \
35 / 945 \ 45 / 810 \ 28 / 560 \
23 / 1.339 \ 65 / 5.855 \ 41 / 2.012 \ 73 / 3.157 \ 94 / 4.062 \
74
Les 4
Weektaak 12
Kleinste gemene veelvoud (kgv) 2 x 6 = 12 3 x 6 = 18 4 x 6 = 24 5 x 6 = 30 6 x 6 = 36
2x4=8 3 x 4 = 12 4 x 4 = 16 5 x 4 = 20 6 x 4 = 24 7 x 4 = 28 8 x 4 = 32 9 x 4 = 36
1
8,12,16, 20, 24, 28, 32 en 36 zijn veelvouden van 4 en 12,18, 24, 30 en 36 zijn veelvouden van 6. 12, 24 en 36 zijn veelvouden van allebei: dat zijn gemeenschappelijke (gemene) veelvouden. 12 is het kleinste gemeenschappelijke (gemene) veelvoud.
Schrijf de tafels van beide getallen op en omcirkel de gemeenschappelijke veelvouden. Schrijf het kgv op. 3 en 5 4 en 2 6 en 8 3 en 6 1x3=3 1x6=6 6 en 5 2x3=6
2
kgv = 6
Schrijf de tafels van beide getallen op totdat je bij het kleinste gemene veelvoud komt. Schrijf het kgv op. 7 en 5 4 en 5 2 en 3 3 en 4 5 en 8 6 en 7 2 en 5 4 en 7
Breuken gelijknamig maken 1 4
en
1 6
2x4=8 3 x 4 = 12
Breuken gelijknamig maken betekent: dezelfde noemer geven. Dat is nodig om ze op te tellen of af te trekken. Zoek het kgv van 4 en 6. Dat is 12. 12 wordt de nieuwe noemer. Als je van 14 een breuk met twaalfden moet maken, wordt de noemer 3 x zo groot. Dan moet ook de teller x 3. 14 = 123 Als je van 16 een breuk met twaalfden moet maken, wordt de noemer 2 x zo groot. Dan moet ook de teller x 2. 16 = 122
2 x 6 = 12
1 = 3 4 12 1 = 2 6 12
3
Maak de breuken gelijknamig. a 23 en 16 c 16 en 15 b
3 4
en
2 5
d
1 2
en
1 3
e
2 3
en
4 5
g
3 4
en
1 2
i
5 6
en
7 8
f
2 3
en
1 4
h
2 5
3 en 10
j
1 7
en
2 5
Weektaak 12
Les 5
1
2
75
Hoe zwaar is het en waar weeg je het mee?
1.950 kilo
36 kilo
45.000 kilo
6 kilo
personenweegschaal
weegbrug
babyweegschaal
palletweger
Hoe zwaar is het? Een brief weegt … gram. Een volwassen man weegt … kilo. Een personenauto weegt … kilo.
Een pasgeboren poesje weegt … gram. Een snoepje weegt ongeveer … gram. Een zak aardappelen weegt … kilo.
Een druiventros weegt … gram. Een pasgeboren baby weegt … gram. 5 appels wegen samen … kilo.
Kies uit: 3.500 - 3 - 1 - 20 - 100 - 1.000 - 80 - 5 - 500.
3
Reken om en vul in. kilogram kg
hectogram hg
decagram dag
gram g
1 nul erbij: 1 kg = 10 hg 1 nul eraf: 10 g = 1 dag
4
Reken om en vul in. Wat is ongeveer zo zwaar? Kies uit: biefstuk • zak rozijnen • baby • vrachtwagen • zak drop • kruidenpotje • olietanker • zak appels • vuilcontainer
300 g = … hg 2 hg = … dag 500 hg = … kg 40 dag = … g 1 ons = 100 g 30 ton = ... kg 7 pond = ... g 2 12 ons = ... g
3 kg = … dag 45 kg = … g 4.500 g = … hg 500 dag = … kg
100 g = … hg 400 hg = … g 65 dag = … g 700 kg = … g
1 pond = 500 g 85.000 ton = … kg 3 pond = … kg 350 g = … ons
1 ton = 1.000 g 1 2 ton 1 1 2 ons 1 2 ons
= … kg = …g = …g
76
Weektaak 13
Les 1
1
2
Schrijf in cijfers. zevenentachtigduizend driehonderd = veertigduizend honderdeen = negenduizend negenhonderdeenennegentig = tienduizend eenenveertig =
4
drieĂŤntwintigduizend driehonderdtien = eenendertigduizend twaalf = zestienduizend zeshonderd = zevenduizend zeshonderdvijf =
Maak sprongen van 10.000. 32.000 30.000
a
b
c
d
e
f
22.250 20.000
a
b
c
d
e
f
187.500 180.000
3
zesenveertighonderddertig = zeventigduizend zeven = vijfentwintighonderdtien = vijfenvijftigduizend elf =
a
b
c
d
e
100.000
90.000
f 250.000
Welk getal ligt in het midden? 2.250
a
2.750
125.100
d
155.500
41.800
b
46.400
86.800
e
116.800
17.330
c
23.600
6.180
f
6.560
Extra Hoeveel is het groene cijfer meer waard dan het roze in deze getallen? a 17.368 b 64.159 c 38.718 d 40.023
e 51.324
f 88.957
Les 2
Weektaak 13
77
Aftrekken met lenen van het honderdtal 528 – 46 =
H TE 4
5 28 8 46 – 4 82
1 2 3
Trek eerst de eenheden (8 – 6) van elkaar af. Schrijf het antwoord 2 onder de streep. Trek daarna de tientallen (2 – 4) van elkaar af. Je hebt 2 tekort. Leen 10 van de honderdtallen, van de 5. Streep de 5 door en zet er een 4 boven. Tel de geleende 10 bij de 2, dat is 12. 12 – 4 = 8 Schrijf de 8 voor de 2 in het antwoord onder de streep. Trek daarna de honderdtallen af (4 – niks). Schrijf de 4 voor de 82 in het antwoord.
HTE
HTE
HTE
HTE
HTE
HTE
HTE
448 54 –
613 72 –
512 31 –
145 84 –
777 96 –
658 66 –
329 58 –
HTE
HTE
HTE
HTE
HTE
HTE
HTE
488 194 –
316 172 –
275 183 –
451 291 –
567 374 –
926 646 –
538 486 –
Schrijf onder elkaar en trek af. 847 – 365 426 – 234 524 – 283
977 – 286
837 – 553
644 – 553
518 – 467
HTE
HTE
HTE
HTE
HTE
–
4
HTE
HTE
–
–
–
–
–
–
Extra Houd 100 over. Begin met het middengetal. Gebruik zoveel getallen als je wilt. De uitkomst moet 100 zijn.
a
b 35
15
175 55
c 85
25
75
255 95
d 75
70
45
295 65
e 225
85
120
500 185
150 95
225
650 50
325
78
Weektaak 13
Les 3
1
2
3
5
7
Vermenigvuldig handig door te splitsen. 3 x 16 = (3 x 10) + (3 x 6) = 30 + 18 = 48 3 x 28 = 6 x 14 = 4 x 34 = 7 x 16 = 7 x 24 = 4 x 18 =
7 x 428 = (7 x 400) + (7 x 40) + (7 x 8)= 2.800 + 140 + 56 = 2.996 6 x 1.350 = 3 x 612 = 6 x 130 = 7 x 515 = 4 x 2.125 = 7 x 310 = 3 x 3.233 = 6 x 736 = 8 x 425 =
Deel handig door te splitsen. 96 : 3 = (90 : 3) + (6 : 3) = 30 + 2 = 32 84 : 4 = 105 : 5 = 124 : 4 = 65 : 5 = 108 : 9 = 72 : 6 =
231 : 7 = 316 : 4 = 468 : 6 =
Halveer het eerste en verdubbel het tweede getal. 12 x 40 = 6 x 80 = 240 250 × 16 = 14 × 30 = 36 × 20 = 15 × 500 = 40 × 14 = 18 × 20 = 20 × 25 = 80 × 15 = 18 × 50 = Vermenigvuldig handig met een hulpsom. 3 x 49 = (3 x 50) – (3 x 1) = 150 – 3 = 147 2 × 69 = 7 × 38 = 12 × 48 = 3 × 58 = 5 × 59 = 19 × 44 = 6 × 28 = 8 × 99 = 14 x 59 = Extra x 17 19 26 28
30
60
90
25
75
4
6
8
216 : 6 = 387 : 3 = 275 : 5 =
1.725 : 25 = 4.800 : 15 = 1.122 : 11 =
Halveer beide getallen. 84 : 4 = 42 : 2 = 21 180 : 12 = 9.000 : 180 = 1.280 : 160 = 800 : 16 = 9.200 : 40 = 540 : 18 = Deel handig met een hulpsom. 100 : 20 = 10 : 2 = 5 90 : 18 = 75 : 15 = 360 : 30 = 192 : 24 = 480 : 40 = 360 : 45 =
: 6 12 24 3
156 144 468 1.140 8.448
Weektaak 13
Les 4
1
Tel op of trek af. Haal de helen eruit. 3 2 5 2 1 8 – 8 = 9 + 4 + 4 =
4 9
79
=
7 8
–
=
7 8
+
5 8
=
3 8
3 12
1 = + 12
5 7
–
2 7
=
4 15
1 = – 15
9 10
7 = + 10
5 6
+
5 6
=
5 6
–
3 6
3 4
+
3 4
=
4 7
+
5 7
11 12
5 = – 12
7 9
–
3 9
=
=
=
Breuken met ongelijke noemers (ongelijknamige breuken) 1 3
+
1 6
=
2x3=6 3x3=9 4 x 3 = 12 en 2 x 6 = 12
2
3
4
1 3
4 = 12
1 6
2 = 12
4 12
2 6 = 12 + 12
Om deze breuken te kunnen optellen, moet je eerst de noemers gelijkmaken. Zoek het kleinste gemene veelvoud (kgv) van 3 en 6. 12 is het kgv en wordt de nieuwe noemer. Doe 4 x 3 om de ene noemer 12 te maken, doe 2 x 6 om de andere noemer 12 te maken. Vermenigvuldig de tellers met hetzelfde, dus 4 x 1 = 4 en 2 x 1 = 6 . Tel nu 124 en 122 op door de tellers op te tellen. 4 + 2 = 6
Tel op. Maak eerst de noemers gelijk. 1 1 2 3 1 1 1 8 + 4 = 8 + 8 = 8 6 + 3 =
1 12
+
1 9
=
1 20
1 = + 10
1 6
+
1 4
=
1 5
1 = + 10
1 6
+
1 9
=
1 8
+
1 2
=
1 5
+
1 3
=
1 5
+
1 9
=
1 2
+
1 4
1 3
+
1 9
=
1 5
+
1 6
=
1 6
+
1 8
=
1 7
+
1 4
=
11 15
9 = + 10
4 5
+
3 4
=
=
Tel op. Maak eerst de noemers gelijk. Haal de helen eruit. 6 9 1 5 1 5 3 3 3 11 6 + 3 = 8 + 4 = 8 + 8 = 8 = 18 12 + 9 = 3 5
7 = + 10
5 6
+
7 9
=
5 8
+
1 2
=
4 5
+
1 3
=
8 9
+
6 7
=
1 2
+
3 4
2 3
+
8 9
=
4 5
+
5 6
=
7 12
+
5 8
=
6 7
+
1 4
=
=
Extra 1 3
–
1 4
=
2 9
–
1 6
=
7 15
–
1 3
=
7 8
–
1 3
=
1 = – 10
5 8
–
2 7
=
5 12
–
1 4
=
4 5
–
1 3
=
5 7
–
1 5
=
1 4
2 3
–
1 6
=
1 5
–
1 6
=
5 6
–
3 8
=
5 9
–
1 3
=
2 3
–
3 5 1 2
–
1 2
= =
4 6
–
3 6
=
1 6
80
Weektaak 13
Les 5
1
Hoeveel moet je betalen? a Jij neemt een hoorn met 2 bolletjes en chocotop en je vriendin een hoorn met 3 bolletjes en slagroom.
IJssalon VENEZIA PRIJSLIJST
Hoorn 1 bolletje Hoorn 2 bolletjes Hoorn 3 bolletjes Slagroom Div. toppings Bakje 0,2 L
2
€ 1,50 € 2,00 € 2,50 € 0,25 € 0,25 € 2,95
Maak de rekening.
tafel 16 koffie 1 thee 1 capp. 3 bier 1 jus 2
PRIJSLIJST Koffie Cappuccino Thee Frisdrank Verse jus Chocolademelk Bier
tafel 12 choc fris capp koffie thee
tafel 9 thee l fris l l jus l l l bier l l choc. l
Zoek de stukken weer bij elkaar. kassa 3 20-3-10 12.04 € 0,75 € 1,10 € 1,95 € 3,95
l
3
€2 € 2,25 € 1,75 €2 € 2,50 € 2,25 € 1,75
c Jullie nemen alle drie b Je betaalt voor je een hoorn met vader en moeder 3 bolletjes, topping een hoorn met en slagroom. 2 bolletjes, voor je Je kleine zusje krijgt broer een bakje en een hoorn met voor jezelf een hoorn 1 bolletje. met 2 bolletjes en nootjestop.
€ 49,99 € 24,99 € 7,98 €198,23
Sub.tot. Super voordeel - € 2,00 Totaal €196,23
A
2
€ € € € €
4,15 4,15 4,15 6,20 7,95
€ 3,30 sub.tot. € 11,05 tot. € 11,05
contant retour
€15,00 € 4,95
B
3
€ € € € €
l
l
BOUWMARKT 13-03-10 16.28
Super K-Markt altijd voordelig!
210510 16.12
ll ll ll
2,25 2,49 0,85 0,35 1,17
€ 11,95 Totaal € 38,55 PIN trans***€ 38,55
C
bedankt en tot ziens!
4
superKlus
€ 12,98 € 115,98 € 119,99 € 39,99 € 17,35 € 8,98
€ 3,09 € 1,99 € 12,19
afronding € 0,01 € 12,20 Totaal
D
e
Weektaak 14
Oefentoets
1 2 3 4
6
7
81
Hoeveel is het onderstreepte cijfer waard? 19.700 3.897 17.050 66.016 Reken handig uit. 69 + 24 + 21 + 46 = 19 + 51 + 22 + 38 = 33 + 28 + 37 + 72 =
189 : 7 = 112 : 8 = 144 : 9 =
85.858
195 : 15 = 168 : 12 = 198 : 11 =
41.112
6 x 425 = 7 x 512 = 4 x 328 =
37.849
8.973
2.424 : 12 = 1.625 : 25 = 1.260 : 140 =
Schrijf onder elkaar en tel op. TE
TE
TE
TE
TE
HTE
HTE
HTE
50 8–
43 9–
47 28 –
73 36 –
57 39 –
352 44 –
373 67 –
863 137 –
Maak de staartdeling in 2 stappen. 24 / 672 \ 20 / 1.670 \ 18 / 648 \ 15 / 1.453 \ 14 / 532 \ 16 / 1.580 \ 17 / 1.668 \ 11 / 264 \
5
40 / 3.820 \ 80 / 4.208 \ 60 / 5.135 \ 50 / 3.670 \
Vul in. 800 m = 3.000 cm = 2.600 dm = 160 dm =
.. cm .. dm .. m .. cm
Tel op en haal de helen er uit. 1 4
+
1 4
=
3 7
+
1 7
=
5 6
+
1 6
=
3 5
+
3 5
=
7 9
+
=
11 12
7 = + 12
2 5
+
1 5
=
5 9
+
2 9
=
5 8
+
3 8
=
5 7
+
3 7
=
9 10
3 = + 10
9 11
5 = + 11
Zoek het kgv. van 3 en 7 van 4 en 6 van 5 en 7
van 3 en 5 van 7 en 9 van 5 en 6
8
5 9
Maak de noemer gelijk en tel dan op. 1 1 1 1 1 1 5 + 6 = 4 + 6 = 5 + 7 = 1 3
+
1 7
=
1 7
+
1 9
=
1 3
+
1 5
=
82
Weektaak 14
Les A
1 2
3
4
Tel terug.
Tel verder. 95.527
96.527
.....
.....
.....
.....
.....
84.729
.....
.....
.....
.....
34.729
.....
18.585
.....
.....
18.885
.....
.....
.....
28.628
.....
.....
.....
.....
.....
28.028
Schrijf onder elkaar en trek af. 40 – 13 = 53 – 8 = 250 – 27 = 82 – 19 = 860 – 158 = 651 – 47 = 553 – 238 = 790 – 577 =
530 – 53 = 821 – 48 = 913 – 152 = 428 – 146 =
383 – 175 = 422 – 251 = 320 – 187 = 534 – 268 =
Maak de staartdeling in 2 stappen. 20 / 1.960 \ 6 / 330 \ 15 / 1.290 \ 8 / 648 \ 9 / 549 \ 25 / 1.675 \ 7 / 497 \ 12 / 1.104 \
21 / 1.219 \ 22 / 1.892 \ 29 / 1.943 \ 28 / 2.576 \
12 / 1.170 \ 15 / 1.492 \ 16 / 1.430 \ 17 / 1.570 \
Welke breuken moeten er in de bordjes staan?
0
1
b c
a
5
d
e
2
7 , 1 12 , Kies uit: 1 13 , 110
3 4,
1 45 , 1 14
f
Welke breuken zijn evenveel?
a
b
c
d
e
f
g
h
i
j
Weektaak 14
Les A
6 8 9
Tel op. 3 1 5 + 5 =
5 9
5 8
4 7
+
1 9
=
+
2 7
=
83
7
Maak de noemer gelijk en tel op (kijk bij opdracht 5). 3 1 3 6 1 1 = + 12 8 + 4 = 15 + 3 = 4 5 9
1 3
+
=
6 10
+
=
4 15
+
2 5
=
Tel op en haal de helen eruit. 4 6 5 3 5 + 5 = 7 + 7 =
7 10
6 = + 10
2 3
10 = + 12
8 9
+
1 3
=
7 8
3 4
+
1 2
4 5
4 = + 15
5 8
+
3 4
=
+
+
2 8
5 8
=
8 9
=
+
7 9
=
=
1 5
Bereken de omtrek. l=6
l=5
l=3
b=3
b=2 b=3
b=3 l=4
10 11
Kies de goede maat. Een brief weegt ongeveer 2 …. Een krat bier weegt ongeveer 10 .... Een korrel suiker weegt ongeveer 0,1 .… Over de brug mogen alleen auto’s tot 2 ….
Een pilletje weegt ongeveer 1 .... Een mandarijn weegt ongeveer 1 …. Een pak suiker weegt 2 .... 1 Een veertje weegt 10 ….
Kies uit: gram (g), decagram (dag), ons/hectogram (hg), pond, kilo (kg), ton
Hoeveel moet je betalen? 2 x € 3,50 3 x € 1,75 1 x € 5,– + Totaal €
3 x € 0,25 2 x € 2,25 4 x € 1,– + Totaal €
6 x € 0,10 10 x € 0,25 5 x € 0,40 + Totaal €
1 x € 7,50 2 x € 6,95 2 x € 4,95 + Totaal €
84
Les B
1
2
Weektaak 14
Geef het goede antwoord. Welke som hoort er niet bij?
Wat is het ontbrekende getal?
7x5 17 + 19 53 – 18 70 : 2
112 15 245 314 17 225 613 ? 224
3
Hoeveel is elk figuurtje waard?
Welk getal tussen 82 en 95 is deelbaar door 12 en 14?
Welk getal ligt precies tussen 2 x 7 en 3 x 8?
Wat is het ontbrekende getal?
...
1
34
... 2
4
2
0
2
... 8
3 4
4
1
7
22 13
4
5
Zet onder elkaar en trek af. 415 – 17 = 382 – 45 = 513 – 96 = 606 – 57 = Wat is het kgv? van 8 en 6
van 5 en 4
645 – 138 = 446 – 367 = 872 – 516 = 915 – 475 =
van 3 en 8
2.257 – 422 = 2.475 – 517 = 3.504 – 285 = 8.535 – 761 =
van 7 en 8
973 – 361 – 112 = 765 – 103 – 420 = 899 – 216 – 334 = 687 – 326 – 351 =
van 4 en 7
van 5 en 9
Weektaak 14
Les B
6 7
Maak de noemer gelijk en tel op. 2 3 1 1 5 + 6 = 4 + 6 =
5 6
+
1 9
=
5 9
+
1 4
=
5 8
+
2 9
=
2 3
3 4
+
1 7
=
2 7
+
3 8
=
2 3
+
1 5
=
Maak de noemer gelijk en tel op. Haal de helen eruit. 5 5 7 5 3 5 9 + 8 = 8 + 6 = 6 + 5 =
1 2
+
5 9
=
9 10
+
3 5
=
7 10
+
3 8
=
2 3
+
4 5
=
2 3
8
10
+
+
2 7
3 4
3 7
=
5 7
=
+
+
2 9
3 4
=
3 5
=
+
3 7
=
9
Maak de staartdeling. 24 / 864 \ 12 / 1.670 \ 18 / 378 \ 13 / 1.252 \ 14 / 1.246 \ 16 / 1.547 \ 17 / 1.385 \ 11 / 1.089 \
40 / 3.820 \ 80 / 5.208 \ 60 / 3.735 \ 50 / 5.670 \
Bereken de omtrek. a een rechthoek van 6 bij 5 cm b een vierkant met zijdes van 4 cm c een rechthoek van 12 bij 14 cm d een rechthoek van 1 m en 60 cm bij 1 m en 20 cm
Welke hoort er niet bij? a
b 1
11
85
2
3
4
1
Welke kubus kun je met de bouwtekening maken?
a
b
c
d
2
3
4
86
Uitleg Kommagetallen Kommagetallen zijn breuken die anders geschreven zijn. Het niet-gehele getal staat achter de komma. 1
6
7
Staat er 1 cijfer achter de komma, dan zijn het tienden.
0,1 = 10
0,7 = 10
Staan er 2 cijfers achter de komma, dan zijn het honderdsten.
0,61 = 100
0,07 = 100
61
4,6 = 410
65
7
4,65 = 4100
De cijfers achter de komma heten decimalen.
Kommagetallen afronden afronden op een geheel getal 1, 2, 3 en 4 achter de komma 5, 6, 7, 8 of 9 achter de komma 8,4 wordt 8 en 8,5 wordt 9
afronden op één cijfer achter de komma getal blijft hetzelfde getal wordt 1 hoger
laatste cijfer 1, 2, 3 of 4 cijfer daarvoor blijft gelijk laatste cijfer 5, 6, 7, 8 of 9 cijfer daarvoor wordt 1 hoger 8,14 wordt 8,1 en 8,15 wordt 8,2
Kommagetallen optellen uit het hoofd
Kommagetallen aftrekken uit het hoofd
3,6 + 1,3 = 3+1=4 0,6 + 0,3 = 0,9
3,7 – 2,3 = 3–2=1 0,7 – 0,3 = 0,4
4 + 0,9 = 4,9
Eerst de helen. Dan de cijfers achter de komma, de tienden. Tel beide uitkomsten op.
Kommagetallen uit het hoofd vermenigvuldigen een kommagetal x een geheel getal 5 x 1,3 = of: Haal eerst de komma eruit. 5 x 13 = 65 Zet de komma er weer in. 6,5
Eerst de helen, dan de cijfers achter de komma. 5x1=5 5 x 0,3 = 1,5 Tel ze daarna bij elkaar op. 5 + 1,5 = 6,5
1 + 0,4 = 1,4
Eerst de helen. Dan de cijfers achter de komma, de tienden. Tel beide uitkomsten op.
een kommagetal x 10, 100 of 1.000 x 10 x 100 x 1.000
komma 1 plaats naar rechts komma 2 plaatsen naar rechts komma 3 plaatsen naar rechts Staat er rechts geen cijfer, plaats dan een nul erbij.
10 x 6,6 = 66 100 x 6,6 = 660 1.000 x 6,6 = 6.600
Blok 5 Kommagetallen optellen onder elkaar
Kommagetallen aftrekken onder elkaar
3,75 + 4,49
5,31 – 4,43
1 1
3, 7 5 4, 4 9 + 8, 2 4
Schrijf de getallen en komma’s precies onder elkaar. Tel van rechts naar links. 5 + 9 = 14 Schrijf 4 in het antwoord en onthoud 1 boven de volgende kolom. 7 + 4 + de onthouden 1 = 12 Schrijf 2 in het antwoord en 1 boven de volgende kolom. 3 + 4 + de onthouden 1 = 8 Schrijf de 8 in het antwoord. Zet de komma in het antwoord recht onder de komma’s van de op te tellen getallen.
4 2
5, 3 1 4, 4 3 – 0, 8 8
87
Schrijf de getallen en komma’s precies onder elkaar. Tel van rechts naar links. Om 3 af te trekken van 1, leen je 10 van de 3 uit de volgende kolom. 11 – 3 = 8 Schrijf 8 in het antwoord en verander de 3 van de volgende kolom in een 2. Om 4 af te trekken van 2, leen je 10 van de 5 uit de volgende kolom. 12 – 4 = 8 Schrijf 8 in het antwoord en verander de 5 van de volgende kolom in een 4. 4 – 4 = 0 Schrijf de 0 in het antwoord. Zet de komma in het antwoord, recht onder de andere.
Kommagetallen onder elkaar vermenigvuldigen 32 x 5,14 =
1
5,1 4 332 x 10 2 8 15420 + 1 64,4 8
Zet het getal met de meeste cijfers bovenaan. Vermenigvuldig van rechts naar links net zoals bij vermenigvuldigen van hele getallen. Plaats de komma. In het antwoord krijg je evenveel cijfers achter de komma als in de beide te vermenigvuldigen getallen samen. Hier dus twee cijfers achter de komma, want 5,14 heeft 2 cijfers achter de komma en 32 geen.
Kommagetallen delen splitsen 20,8 : 4 = 5 + 0,2 = 5,2
Splits eerst in 20 en 0,8 Deel beide door 4. Tel daarna op. Let op: 0,72 : 9 = 0,08 niet 0,8
komma wegwerken
delen door 10 of 100
Vermenigvuldig beide getallen met 10. Schuif de komma een 36 : 0,6 = 360 : 6 = 60 plaats naar rechts. Schrijf achter het getal waar geen komma in staat een 0.
komma 1 plaats naar links : 10 : 100 komma 2 plaatsen naar rechts 66 : 10 = 6,6 66 : 100 = 0,66 6,6 : 10 = 0,66
88 Verhouding en breuk 2:5=
2 5
2 van de 5 vakjes zijn blauw gekleurd De verhouding is 2 : 5 (2 staat tot 5).
Verhoudingstabel
5x
4x 2x
aantal rollen aantal koekjes
1 5
2 10 2x
4 20
4x
5 25
De verhouding blijft gelijk als je de getallen boven en onder de streep met hetzelfde getal vermenigvuldigt of deelt.
5x
Uitrekenen met een verhoudingstabel
9x
Elk kind eet 3 broodjes. Voor hoeveel kinderen zijn 9 broodjes genoeg? Hoeveel broodjes zijn nodig voor 9 kinderen?
3x
aantal kinderen aantal broodjes
1 3
3 9 3x
9 27
9x
Rekenen in een verhoudingstabel Getallen in een verhoudingstabel kun je optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen, als je boven de streep maar hetzelfde doet als onder de streep. aantal zwart
1 2,20
2 4,40
aantal zwart
1 2,20
10 22
0,5 1,10 x 10 x 10
2,5 5,50
2 + 0,5 = 2,5 4,40 + 1,10 = 5,50
aantal zwart
10 25
2 5
aantal prijs
1 5,20
0,5 2,60
8 20 :2 :2
10 â&#x20AC;&#x201C; 2 = 8 25 â&#x20AC;&#x201C; 5 = 20
Weektaak 15
Les 1
1
2 3
1 10
= 0,1
5 10
=
6 110 =
5 3710 =
4 51010 =
7 10
=
6 10
=
7 = 410
3 = 4210
7 = 71310
3 10
=
4 10
=
2 = 710
1 6410 =
3 32110 =
9 10
=
2 10
=
8 = 910
2 = 2810
9 = 99910
eentiende = 0,1 drietiende = zeventiende = achttiende =
0
a
c
b
a
b
1
e
d c
2
f
zestien achttiende = vijfentwintig drietiende = zevenenveertig eentiende = achttien zestiende =
zes zeventiende = vijf viertiende = zeven tweetiende = negen vijftiende =
d
1,5 3 e
5
Vul aan. 1,0 0,4 0,5 0,7 0,8
6
twee drietiende = acht negentiende = drie achttiende = vier vijftiende =
Welk kommagetal is het? 0
4
89
0,6
1,0 0,2 0,3 0,6 0,9
f
5
Welk getal is het grootst? 1,1 • 11 • 0,9 • 1,9 • 2,1 2,4 • 0,4 • 1,8 • 4,2 • 4,1 13,6 • 12,9 • 13,8 • 12,7 • 14,1 Extra
Teken het spiegelbeeld.
4 g
5,1 • 0,5 • 1,5 • 5 • 4,5 15,5 • 51,1 • 11,5 • 15,1 • 55,1 251 • 52,1 • 51,2 • 25,1 • 15,2
90
Les 2
1 2 3 4
6
Weektaak 15
Splits in helen en tienden. 5,6 = 5 + 0,6 10,5 = 7,8 = 16,8 = 3,9 = 12,3 =
23,3 = 34,8 = 26,7 =
103,4 = 110,5 = 125,2 =
1.000,6 = 3.077,7 = 5.088,9 =
Tel uit het hoofd op. 0,4 + 0,3 = 0,7 0,5 + 0,4 = 0,8 + 0,2 =
1,0 + 0,3 = 1,4 + 0,4 = 1,8 + 0,1 =
2,3 + 0,5 = 5,6 + 0,3 = 7,8 + 0,1 =
17,4 + 0,6 = 24,2 + 0,7 = 70,6 + 0,3 =
Trek uit het hoofd af. 0,3 – 0,2 = 0,1 0,6 – 0,3 = 0,8 – 0,7 =
1,5 – 0,3 = 1,4 – 0,4 = 1,6 – 0,5 =
5,2 – 0,1 = 3,3 – 0,2 = 7,7 – 0,4 =
15,8 – 0,1 = 28,5 – 0,4 = 65,3 – 0,2 =
Tel uit het hoofd op. 3,6 + 1,3 = 5,2 + 4,3 = 3+1=4 6,5 + 2,5 = 0,6 + 0,3 = 0,9 14,4 + 5,3 = 4 + 0,9 = 4,9 20,1 + 10,5 =
5 65,3 + 4,6 = 7,6 + 6,3 = 19,3 + 4,5 = 18,6 + 5,2 =
Trek uit het hoofd af. 9,7 – 2,5 = 3,7 – 2,3 = 3–2=1 7,6 – 3,4 = 0,7 – 0,3 = 0,4 17,9 – 3,7 = 1+ 0,4 = 1,4 23,4 – 10,3 =
37,8 – 23,4 = 45,8 – 16,5 = 23,9 – 11,4 = 30,6 – 12,5 =
Wat krijg je als het heel is?
a
b
c
d
e
f
Weektaak 15
Les 3
91
Kommagetallen vermenigvuldigen met een geheel getal 5 x 1,3 = 6,5
1
2
3
4
Haal eerst de komma eruit. 5 x 13 = 65 Zet de komma er weer in. 6,5
of
Eerst de helen, dan de getallen achter de komma. 5 x 1 = 5 5 x 0,3 = 1,5 Tel ze daarna bij elkaar. 5 + 1,5 = 6,5
Vermenigvuldig uit het hoofd. 3 x 1,4 = 6 x 3,5 = 6 x 1,6 = 4 x 7,5 = 4 x 1,1 = 5 x 8,5 = 7 x 1,2 = 2 x 4,5 =
6 x 4,4 = 3 x 9,2 = 8 x 5,3 = 7 x 7,9 =
5 x 1,5 = 4 x 3,4 = 8 x 5,7 = 6 x 2,8 =
Vermenigvuldig met 10, 100 en 1.000. 4,2 x 10 = 42 6,2 x 100 = 1,7 x 10 = 17,3 x 100 = 15,6 x 10 = 15,7 x 100 = 92,3 x 10 = 42,9 x 100 =
2,9 x 1.000 = 5,4 x 1.000 = 12,3 x 1.000 = 29,5 x 1.000 =
3,2 x 100 = 54,8 x 10 = 46,9 x 100 = 57,1 x 1000 =
Vermenigvuldig met hele tientallen, honderdtallen en duizendtallen. 2,4 x 20 = 24 x 2 = 48 5,7 x 300 = 9,2 × 2.000 = 1,3 x 50 = 3,1 x 700 = 4,5 × 4.000 = 6,5 x 30 = 9,4 x 400 = 3,2 × 5.000 = 2,3 x 80 = 3,3 x 600 = 8,7 × 7.000 =
2,3 × 2.000 = 4,8 × 400 = 4,6 × 70 = 7,1 x 600 =
Vul de tabellen in. x 2 30 400 5.000
0,9
0,4
1,2
2,3
x 4 50 700 2.000
4,8
5,7
2,6
8,5
92
Weektaak 15
Les 4
Verhouding en breuk 2 van de 5 vakjes zijn blauw gekleurd. De verhouding is 2 : 5 (2 staat tot 5) 2 : 5 =
1
Welke verhouding is het? a = .. : ..
2 5
b Als er 40 kaarten in een pakje zitten, is de verhouding .. staat tot .. (.. : ..) Als er 12 bloemen in een boeket gaan, is de verhouding .. staat tot .. (.. : ..) Als er 6 broodjes in de zak gaan, is de verhouding .. staat tot .. (.. : ..) Als er 12 eieren in de doos gaan, is de verhouding .. staat tot .. (.. : ..)
= .. : .. = .. : ..
Verhoudingstabellen invullen 5x 4x 2x
aantal rollen aantal koekjes
1 5
2 10
4 20
5 25
2x 4x 5x
2
De verhouding blijft gelijk als je de getallen boven en onder de streep met hetzelfde getal vermenigvuldigt of deelt. 10 is 2 x 5 en 2 x 1 = 2 20 is 4 x 5 en 4 x 1 = 4 25 is 5 x 5 en 5 x 1 = 5
Vul de verhoudingstabel verder in. aantal dozen aantal ijsjes
1 8
aantal kettingen 1 aantal kralen .. aantal planken 1 aantal boeken ..
2 .. 3 45 5 ..
.. 32
10 ..
aantal rollen aantal koekjes
5 ..
10 ..
aantal vellen 1 aantal postzegels ..
.. 10 150 250
1 20
aantal rondjes 1 aantal minuten ..
15 ..
25 ..
50 ..
3 6 150 ..
9 ..
3 24
.. 48
.. 88
Les 5
1
Weektaak 15
93
Teken de figuren over na een kwartdraai naar rechts.
a
2
4
c
b
c
Teken het vierkant na een kwartdraai naar links.
a
3
b
Teken de figuur na een halve draai.
a
b
c
d
e
Hoe moet je vierkant A draaien om B te krijgen? a b
A
B
A
B
94
Weektaak 16
Les 1
1 2 3
1 100
= 0,01
9 100
=
47 100
=
43 7100 =
55 73100 =
28 323100 =
13 1.213100 =
7 100
=
25 100
=
22 100
=
35 = 3100
37 = 62100
47 = 105100
8 = 8.298100
3 100
=
16 100
=
99 100
=
9 = 9100
15 46100 =
72 = 317100
98 = 3.741100
Schrijf in cijfers. tweehonderdste = 0,02 drieëntachtighonderdste = achttienhonderdste =
vier dertienhonderdste = acht negenentwintighonderdste = vijfenveertig vierenvijftighonderdste =
zestien achthonderdste = vijfentwintig zestienhonderdste = zevenenveertig eenhonderdste =
Welk kommagetal is het? a a
0
c
b
d
e
f 1
g
5
b a
0
b
c
1
2
d
3
e
f
4
Kies uit: 1,64 • 4,21 • 0,35 • 3,19 • 0,82 • 2,47 • 3,78
4
1,2,3 en 4 achter de komma 5,6,7,8 en 9 achter de komma
5,6 7,1
6
7
5
Rond af op een heel getal.
6
13,4 101,1
110,7 181,5
Rond af op één cijfer achter de komma. is het laatste cijfer 1,2,3 of 4 is het laatste cijfer 5,6,7,8 of 9
getal blijft hetzelfde. getal wordt 1 hoger.
2.020,2 7.171,7
1,18 2,55
Zet van klein naar groot. 1,01 • 0,11 • 0,09 • 0,91 • 0,19 13,64 • 14,63 • 13,46 • 14,36 • 16,43
1,2
b 71,8
c 18,94
d 99,19
816,68 318,53
3.729,19 10.712,02
2,14 • 2,41 • 1,42 • 4,21 • 1,24 61,36 • 63,61 • 61,63 • 63,16 • 61,16
Hoeveel is het rode cijfer meer waard dan het blauwe? a 1,11
9,79 210,47
cijfer daarvoor blijft gelijk. cijfer daarvoor wordt 1 hoger.
e 902,09
f 717,24
Weektaak 16
Les 2
1 2 3
5
5,67 + 4,22
schrijf de getallen onder elkaar schrijf de komma’s precies onder elkaar tel van rechts naar links
5,43 – 4,31
8,74 + 1,23
5,67 4,22 + 9,89
4,37 + 5,32
+
9,57 – 3,16
5,43 4,31 – 1,12
95
+
15,59 – 1,36
–
29,87 – 16,61
–
16,22 + 13,55 = 25,43 + 23,53 = 36,54 + 11,32 = 40,36 + 12,42 =
+
45,58 – 11,27
–
4
Tel onder elkaar op. 12,51 + 4,32 = 15,23 + 3,62 = 23,34 + 2,45 = 13,52 + 3,27 =
28,27 + 11,52
+
+
79,87 – 7,34
–
44,31 + 14,27
15,17 + 1,81
28,72 – 14,11
–
Trek onder elkaar af. 12,55 – 1,44 = 15,76 – 3,65 = 23,87 – 2,43 = 13,94 – 3,21 =
–
18,63 – 13,51 = 45,77 – 23,45 = 66,88 – 14,37 = 72,95 – 32,74 =
Extra Reken van links naar rechts je route uit. 5
1 1
5
5
2
3
–
x
2
3 9
:
2
3
2 9
2
5
7 0
2
9 1
7
9 3
3
7
8
6
2
1
+
4
3 3
2
5
6
8
4 2 4
9 7
2
2
Krijg je een getal onder 0 of geen geheel getal, ga dan terug.
?
96
Les 3
Weektaak 16
Kommagetallen delen Delen door een geheel getal door te splitsen. 28,5 : 5 = 20,8 : 4 = Splits eerst in 20 en 0,8 28,5 = 25 + 3,5 20 : 4 = 5 Deel beide door 4. 25 : 5 = 5 0,8 : 4 = 0,2 Tel daarna op. 3,5 : 5 = 0,7 5 + 0,2 = 5,2 Let op: 0,72 : 9 = 0,08 niet 0,8 5 + 0,7 = 5,7
1
2
Splits eerst in 25 en 3,5 Deel beide door 5. Tel daarna op.
Delen door een kommagetal 36 : 0,6 = Schuif de kommaâ&#x20AC;&#x2122;s naar rechts. 360 : 6 = 60 Schrijf achter het getal waar geen komma in staat een 0.
Deel uit het hoofd. 35,28 : 7 = 5 + 0,04 = 5,04 54,18 : 9 = 42,36 : 6 = 18,09 : 3 =
13,2 : 4 = 3 + 0,3 = 3,3 18,5 : 5 = 73,6 : 8 = 37,8 : 6 =
42 : 0,7 = 48 : 0,6 = 56 : 0,8 = 48 : 0,4 =
77 : 0,11 = 75 : 0,25 = 22 : 0,55 = 45 : 0,15 =
Deel door 10 of 100. 66 : 10 = 6,6 456 : 10 = 8,6 : 10 = 12,7 : 10 =
19 : 100 = 8 : 100 = 137 : 100 = 4.190 : 100 =
2.999 0,4 121,4 46.125
3.257 514,8 406,3 33.570
: 100 = : 10 = : 10 = : 100 =
: : : :
100 = 10 = 10 = 100 =
Kommagetallen onder elkaar vermenigvuldigen 32 x 5,14 =
3
1
5,1 4 332 x 10 2 8 15420 + 1 64,4 8
Zet het getal met de meeste cijfers bovenaan. Vermenigvuldig van rechts naar links net zoals bij vermenigvuldigen van hele getallen. Plaats de komma. In het antwoord krijg je evenveel cijfers achter de komma als in het te vermenigvuldigen kommagetal staan. Hier dus twee cijfers achter de komma.
Vermenigvuldig onder elkaar. 19 x 3,15 = 17 x 4,12 = 53 x 6,07 = 13 x 9,45 = 23 x 6,07 = 76 x 4,36 = 45 x 2,78 = 54 x 7,28 =
54 x 3,61 = 33 x 5,42 = 21 x 8,05 = 78 x 2,33 =
84 x 61,23 = 37 x 28,16 = 14 x 82,04 = 27 x 32,45 =
Les 4
Weektaak 16
97
Uitrekenen met een verhoudingstabel 9x 3x
Elk kind eet 3 broodjes. Voor hoeveel kinderen zijn 9 broodjes genoeg? Hoeveel broodjes zijn nodig voor 9 kinderen?
aantal kinderen aantal broodjes
1 3
3 9
9 27
3 x 3 = 9 en 3 x 1 = 3 9 x 1 = 9 en 9 x 3 = 27
3x 9x
1
Reken uit met een verhoudingstabel. 2 bananen kosten â&#x201A;Ź 1,Hoeveel kost 1 banaan? En hoeveel kosten 20 bananen?
aantal bananen euroâ&#x20AC;&#x2122;s
2
2 1
1 ..
20 ..
aantal rozen aantal boeketten
9 1
.. 5
.. 8
Voor 4 personen heb je 320 gram pasta nodig. Hoeveel heb je nodig per persoon? En hoeveel voor 6 personen?
aantal personen 1 gram pasta ..
4 6 320 ..
Zet in een verhoudingstabel. Er kunnen 58 mensen in een bus. Hoeveel mensen kunnen in 3 bussen? Hoeveel bussen zijn nodig voor 290 mensen?
3
Een bloemist gebruikt 9 rozen voor een boeket. Hoeveel gebruikt hij voor 5 boeketten? En voor 8?
Je snijdt 8 porties uit een taart. Hoeveel porties snijd je uit 3 taarten? Hoeveel taarten heb je nodig voor 32 kinderen? En voor 48?
Er liggen 575 appels in de kist. Dat is 115 kilo. Hoeveel appels gaan er in een kilo? Hoeveel kilo zijn 3 kisten?
2 op de 7 T-shirts zijn maat 152. Hoeveel T-shirts zijn er totaal als er 14 maat 152 zijn? En hoeveel van 35 T-shirts zijn maat 152?
Maximaal 3 kinderen reizen gratis met 1 volwassene. Hoeveel volwassenen moeten er mee om 33 kinderen gratis te laten reizen? Er zijn 6 volwassenen. Hoeveel kinderen kunnen mee?
Zet in een verhoudingstabel. 7 op de 9 kinderen blijven over. Hoeveel blijven er over in groep 5 van 27 leerlingen? Van groep 6 blijven er 14 over. Hoeveel leerlingen zitten er totaal in groep 6?
98
Les 5
1
Weektaak 16
Vanaf waar zijn de fotoâ&#x20AC;&#x2122;s genomen?
e
b 1
a c d 4
2
5 3
Weektaak 17
Les 1
1
5 x 12 = 5 x 24 = 9 x 12 = 9 x 24 =
2
4
5
x 12 14 36 48
20
3 x 16 = 5 x 16 = 3 x 18 = 5 x 18 = 30
40
80
99 7 x 12 = 7 x 14 = 7 x 16 = 7 x 18 =
3 x 12 = 3 x 24 = 6 x 12 = 6 x 24 =
3
90
: 3 30 300 150
600
6 x 14 = 6 x 16 = 4 x 24 = 8 x 24 =
750 4.500 15.000 27.000
Reken uit met een deling. 1 4 van 1.000 = 1.000 : 4 = 250
3 4
van 1.000 = 1.000 : 4 x 3 = 250 x 3 = 750
1 3
van 9.999 =
2 3
van 69 =
3 4
van 24.000 =
3 10
van 7.210 =
1 6
van 12.000 =
4 6
van 660 =
4 9
van 36.000 =
3 5
van 5.500 =
1 7
van 2.100 =
3 7
van 3.500 =
3 8
van 32.800 =
4 11
van 33.000 =
1 9
van 3.600 =
7 9
van 540 =
5 6
van 4.200 =
11 12
van 120.000 =
Extra
Uit het hoofd: maak de tabellen af. 50.000 16.740 20.000
37.600 38.970
+
5.275 10.000
20
23.275
â&#x20AC;&#x201C;
15 2.880
14.400 15.600
x
32 15
300
:
100
Les 2
1
2
3
Weektaak 17
Schrijf de getallen en komma’s precies onder elkaar. Tel van rechts naar links. 5 + 9 = 14 Schrijf 4 in het antwoord en onthoud 1 boven de volgende kolom. 7 + 4 + de onthouden 1 = 12 Schrijf 2 in het antwoord en 1 boven de volgende kolom. 3 + 4 + de onthouden 1 = 8 Zet de komma recht onder de andere.
3,75 + 4,49
Voor 1 – 3 leen je van de 3 uit de volgende kolom. 11 – 3 = 8 Schrijf 8 in het antwoord en verander de 3 van de volgende kolom in een 2. Voor 2 – 4 leen je van de 5 uit de volgende kolom. 12 – 4 = 8 Schrijf 8 in het antwoord en verander de 5 van de volgende kolom in een 4. 4 – 4 = 0 Schrijf de 0 in het antwoord.
5,31 – 4,43
Tel onder elkaar op. 4,61 + 3,49 = 5,82 + 3,34 = 7,34 + 4,57 = 6,55 + 5,66 =
5 Hoeveel
moet je betalen?
4,97 + 5,24
7,67 + 1,96
24,39 + 13,57 28,57 + 11,54
1 1
3, 7 5 4, 4 9 + 8, 2 4
+
9,16 – 3,57
+
15,36 – 3,5
+
+
47,61 – 18,45 65,27 – 31,58
4 2
5, 3 1 4, 4 3 – 0, 8 8
–
4 18,55 + 13,67 = 55,43 + 23,78 = 36,54 + 14,89 = 40,68 + 12,36 =
–
Trek onder elkaar af. 9,44 – 4,57 = 6,21 – 3,43 = 8,52 – 2,64 = 7,37 – 3,58 =
–
–
48,51 – 19,62 = 25,45 – 7,56 = 36,37 – 18,49 = 52,74 – 34,85 =
Extra
bananen kilo
€ 1.90
a 2 kilo bananen 3 dozen aardbeien 1 kropsla
bospeen 1/2 kilo
€ 1.25
b 1 kilo bospeen 4 dozen aardbeien 2 kropsla
kropsla krop
€ 0.85
c 250 gram bospeen 1 doos aardbeien 1 pond bananen
aarbeien doos
€ 1.75
d 1 12 kilo bospeen 3 pond bananen 3 kropsla
Les 3
1 2
3
4
5
142 8x
744 9x
Weektaak 17 122 14 x
285 13 x
101 518 46 x
251 24 x
862 29 x
417 37 x
236 52 x
374 43 x
Vermenigvuldig onder elkaar. 13 x 167 = 12 x 48 = 47 x 224 = 41 x 74 = 331 x 27 = 37 x 59 = 28 x 37 = 23 x 416 =
614 x 21 = 24 x 536 = 77 x 191 = 468 x 37 =
32 x 721 = 221 x 93 = 83 x 278 = 510 x 34 =
732 x 52 = 38 x 496 = 517 x 69 = 54 x 298 =
Maak de staartdeling in 2 stappen. 4 / 374 \ 8 / 752 \ 6 / 516 \ 7 / 569 \ 8 / 436 \ 9 / 603 \ 6 / 587 \ 7 / 224 \
12 / 432 \ 15 / 855 \ 18 / 666 \ 11 / 451 \
13 / 638 \ 16 / 792 \ 11 / 567 \ 14 / 328 \
40 / 1.380 \ 55 / 1.275 \ 80 / 3.780 \ 60 / 3.690 \
a In 4 van de 5 hokken zitten 12 kuikens. In het laatste hok zitten maar 8 kuikens. Hoeveel kuikens zijn er in totaal?
b Er gaan 12 eieren in een bakje. Er kunnen 24 bakjes in een doos. Hoeveel eieren gaan er in 6 dozen?
c Op de eerste dag verkoopt de boer 455 eieren, op de tweede tot en met de vierde dag verkoopt hij 400 eieren en op de laatste dag 415. Hoeveel eieren verkoopt hij totaal deze week?
Extra Elk symbool staat voor een getal onder de 10. Vul de juiste getallen in.
x
=6
x
= 10
x
=8
x
= 20
x
= 12
x
= 15
x
= 24
x
= 30
=
=
=
=
=
102
Weektaak 17
Les 4
Verhoudingstabellen invullen aantal 1 2 0,5 2,5 prijs 2,20 4,40 1,10 5,50
1
2
aantal 1 10 prijs 2,20 22
x 10 x 10
aantal 1 0,5 prijs 5,20 2,60
:2 :2
Maak de verhoudingstabel af door op te tellen of af te trekken. aantal 1 prijs 4
3 12
.. 8
aantal 1 prijs 5
4 20
0,5 3,5 2,50 ..
0,5 2
3,5 ..
aantal 1 3 0,5 4,5 prijs 1,50 4,50 0,75 ..
5,5 ..
7 ..
aantal 1 6 0,5 4,5 prijs 2,30 13,80 1,15 ..
10,5 ..
Maak de verhoudingstabel af door te vermenigvuldigen of te delen. aantal 1 prijs 5
4 ..
aantal 30 5 3.750 .. prijs
3
2 + 0,5 = 2,5 4,40 + 1,10 = 5,50
.. 10 2,50 ..
2,5 ..
aantal 1 3 prijs 1,25 ..
.. .. 12,50 25
24 ..
3 ..
0.5 ..
aantal 50 prijs 140
.. 56
.. 2,80
.. 750
25 ..
5 ..
Reken uit met een verhoudingstabel. a Een pond drop kost â&#x201A;Ź 2,40. Hoeveel kost 250 gram? En een ons?
b Er past 55 liter in de tank. Voor 240 km is 20 liter benzine verbruikt. Voor hoeveel km is er nog genoeg?
c Je krijgt â&#x201A;Ź 6,zakgeld per week. Hoeveel is dat per jaar? En per maand?
d Er zijn 84 broeken verkocht. 4 van de 7 zijn een damesmodel. Hoeveel damesmodellen zijn er verkocht?
Weektaak 17
Les 5
1
Vergelijk de neerslag op 4 plaatsen.
103
2
Vergelijk de neerslag per maand met het gemiddelde. Neerslag 2007 vergeleken met gemiddeld
100
180
90 80
JUN
JUL
AUG
SEP
OKT
gemiddeld
De Bilt
Leeuwarden Amsterdam
Nijmegen
a Hoeveel mm neerslag viel er in elk van deze plaatsen? b Waar viel de meeste neerslag en waar de minste? Hoeveel mm is het verschil?
Gemiddelde min. en max. temperaturen 25 20 15 10 5 0
DEC
OKT
NOV
SEPT
JUL
AUG
MEI
JUN
APR
FEB
-10
MRT
-5
DEC
2007
a In welke maanden viel er meer neerslag dan gemiddeld? b Wanneer was het verschil met gemiddeld het grootst? Hoe groot was het verschil in mm? c Welke maand was het meest gemiddeld? d Hoeveel neerslag valt er normaal totaal in een jaar? e Hoeveel mm meer viel er in heel 2007 meer dan gemiddeld?
Vergelijk de minimum en maximumtemperatuur.
JAN
3
NOV
77 mm 78 mm
MEI
32 mm
APR
58 mm 82 mm
MRT
78 mm
FEB
68 mm
JAN
97 mm
0
42 mm 56 mm
10
70 mm
20
90 mm 72 mm
20
62 mm
40
0 mm 44 mm
30
85 mm 64 mm
60
68 mm 48 mm
80
40
68 mm
100
50
104 mm
120
60
138 mm
140
70
161 mm
160
a Wanneer is het het warmst en hoeveel 째C is het dan? b Wanneer is het het koudst en hoeveel 째C is het dan? c Hoeveel 째C is het verschil tussen de minimum en maximum temperatuur in november? d Wanneer is het verschil tussen de minimum en maximum temperatuur het grootst? e En wanneer het kleinst?
104
1 2
4 7 9 11 12
Oefentoets
Weektaak 18
Schrijf als een kommagetal. 15 3 7 3 16 110 = 100 = 10 = 10 = 100 =
61 1100 =
7 610 =
3
Rond af op een geheel getal. 9,2 113,9 5.373,2 17,4 162,5 5.146,6 Uit het hoofd. 3,2 + 0,7 = 23,2 + 5,3 = 7,7 – 3,4 =
5
5 73100 =
8 10
Vermenigvuldig onder elkaar. 54 x 3,61 = 84 x 61,23 = 33 x 5,42 = 37 x 28,16 = 21 x 8,05 = 14 x 82,04 =
Zet in een verhoudingstabel. a Er kunnen 60 appels in een kist. Hoeveel appels gaan er in 3 kisten? Hoeveel kisten zijn nodig voor 720 appels? aantal 1 prijs 5
3 ..
.. 2,5 2,50 ..
4 8210 =
9 = 298100
32 713100 =
Rond af op één cijfer achter de komma. 3,75 842,58 10.410,43 8,69 813,12 27.109,08
6
Tel onder elkaar op. 28,19 + 11,65 = 17,52 + 2,31 = 15,57 + 13,56 = 14,33 + 4,52 = 45,34 + 3,45 = 37,66 + 22,35 =
Vermenigvuldig uit het hoofd. 3 x 1,6 = 5 x 9,5 = 1,9 x 4 = 6 x 3,4 = 6 x 2,7 = 14,6 x 2 =
Maak de verhoudingstabel af.
83 7100 =
Trek onder elkaar af. 17,55 – 4,34 = 13,51 – 8,43 = 14,76 – 3,55 = 45,23 – 13,45 = 24,87 – 2,63 = 72,74 – 31,95 =
Deel uit het hoofd. 8,5 : 5 = 42 : 0,6 = 3,2 : 8 = 56 : 0,7 = Uit het hoofd. 1,9 x 10 = 14,6 x 100 = 12,7 x 1.000 =
52 : 0,4 = 50 : 0,25 =
4,2 x 300 = 2,5 x 70 = 3,6 x 4.000 =
39 : 0,13 = 28 : 0,14 =
2.800 : 100 = 0,9 : 10 = 136,4 : 10 =
b Je snijdt 8 punten uit een pizza. Hoeveel punten snijd je uit 4 pizza’s? Hoeveel pizza’s heb je nodig voor 24 kinderen? En voor 48? aantal 25 prijs ..
5 25
20 ..
0,5 ..
aantal 4 prijs ..
10 .. 12,50 25
24 ..
Weektaak 18
Les A
1
Welk kommagetal is het? 0
3 5
6
8
1
a
15
2
105
c
b
a
2
c
b
Schrijf als een breuk. 0,4 3,9
0,99
Rond af op een geheel getal. 8,3 13,8 73,21 14,6 32,5 56,64 4 x 1,6 = 3 x 3,4 = 5 x 8,2 = 7 x 4,6 =
5,2 + 0,6 = 13,3 + 5,4 = 8,7 – 2,5 = 9,6 – 3,4 =
Tel onder elkaar op. 8,72 + 1,43 = 4,36 + 3,62 = 7,16 + 2,83 = 3,65 + 2,74 = 3,86 + 1,32 = 13,72 + 1,26 = 7,73 + 2,56 = 25,07 + 3,52 = 5,12 7x
8,55 3x
3
d
2,48 13 x
d
e
16
5,73
4
4
f
g
e
f
16,7
8,08
h
17
21,23
213,41
Rond af op één cijfer achter de komma. 7,35 12,59 612,55 9,68 83,13 107,18 1.700 : 100 = 0,8 : 10 = 16,7 : 10 = 132 : 100 =
4,5 : 5 = 5,6 : 8 = 7,2 : 6 = 4,5 : 3 =
2,7 x 10 = 43,7 x 100 = 1,37 x 100 = 11,9 x 1.000 =
7 11,33 + 2,88 = 13,75 + 4,46 = 22,64 + 3,77 = 55,47 + 3,58 = 13,67 6x
5
g
62,14 7x
Trek onder elkaar af. 5,78 – 0,64 = 3,96 – 1,72 = 14,67 – 2,45 = 28,87 – 3,56 = 7,53 24 x
38,27 16 x
8,57 – 0,49 = 6,43 – 1,36 = 8,59 – 3,74 = 9,23 – 5,38 = 61,23 24 x
106
9 10
Les A
Wat is de verhouding? a b d e
c f
Vul de verhoudingstabel verder in. aantal hokken aantal konijnen aantal kasten aantal boeken aantal verpakkingen aantal cakejes
11
Weektaak 18
1 5 1 300 1 4
3 .. 2 .. .. 12
.. 25
10 ..
aantal dozen aantal ijsjes
1 8
2 ..
.. 32
10 ..
.. 1.200
10 ..
zakken kiloâ&#x20AC;&#x2122;s aardappelen
1 3
.. 6
5 ..
10 ..
.. 32
10 ..
galerijen voordeuren
1 8
3 ..
5 ..
12 ..
Reken uit met een verhoudingstabel. a Een auto rijdt 1 liter benzine op 15 km. Hoeveel liter is nodig voor een rit van 300 km? En hoeveel voor 750 km?
12
b Voor het bakken van een cake is 50 gram boter nodig. Hoeveel boter heb je nodig voor 3 cakes? En voor 5?
c Van 60 kralen kun je 1 ketting rijgen. Hoeveel kralen moet je kopen om 2 kettingen te maken? En hoeveel voor 5?
Vergelijk de temperatuur. Gemiddelde temperaturen Madeira
Gemiddelde temperaturen Malta
a Waar is het wanneer het warmst? Hoeveel graden is het dan? b Waar is het wanneer het koudst? Hoeveel graden is het dan? c Waar is het water in augustus het warmst? Waar wordt het water het koudst? d Je wilt in oktober ergens heen waar het nog 20°C is. Waar ga je heen?
hoogste temperatuur
laagste temperatuur
temperatuur van het water
?
Les B
1 2
4 5
7
8,2 + 0,7 = 12,5 + 6,7 = 9,8 – 3,5 = 8,6 – 4,7 =
107 7,12 x 1.000 = 11,6 x 200 = 1,33 x 300 = 4,25 x 5.000 =
4 x 1,7 = 7 x 3,2 = 100 x 9,5 = 1,2 x 40 =
Tel onder elkaar op. 4,36 + 3,67 = 17,16 + 2,89 = 13,74 + 5,26 = 25,07 + 3,55 =
3 28,7 + 1,43 = 36,5 + 2,74 = 8,86 + 3,37 = 7,73 + 5,56 =
Vermenigvuldig onder elkaar. 8,57 x 9 = 5,89 x 13 = 14 x 6,38 = 24 x 19,47 =
12 x 13,52 = 16,46 x 7 =
9,5 5 = 3,6 : 9 = 3,33 : 3 = 1,68 : 6 = Trek onder elkaar af. 6,57 – 0,49 = 7,43 – 1,56 = 8,52 – 3,74 = 9,23 – 5,38 =
41 x 6,19 = 0,67 x 18 =
6
Rond af op één cijfer achter de komma. 7,39 12,87 133,18 24,65 47,52 760,07
0,5 1 3 3,5 0,90 1,80 5,40 ..
4,5 ..
.. 27,50
20 ..
400 ..
aantal 1 1,5 4,5 prijs 4,50 6,75 ..
aantal 50 prijs 175
25 ..
15,74 – 0,88 = 33,72 – 4,96 = 42,45 – 13,67 = 28,56 – 15,77 =
Rond af op een geheel getal. 7,3 17,04 14,67 47,5
5 ..
6 27
Maak de verhoudingstabel af door te vermenigvuldigen of te delen. aantal 1 3 prijs 2,75 ..
0,9 : 10 = 167 : 100 = 248 : 200 = 1,8 : 30 =
23 x 9,86 = 13,51 x 28 =
Maak de verhoudingstabel af door op te tellen of af te trekken. aantal prijs
8
Weektaak 18
4 ..
.. 7
.. 140
169,51 127,45
108
9
Les B
Weektaak 18
Reken uit met een verhoudingstabel. a Voor 1 fruittaart zijn 3 peren en 5 appels nodig. Hoeveel fruit houd je over als je taarten maakt van 20 peren en 30 appels?
10
b Er past 60 liter in de tank. De auto rijdt 1 op 15. De tank is voor tweederde gevuld. Voor hoeveel km is dat nog genoeg?
a b c d e
Wedstrijdverloop 10 8 minuten
c Voor het terras zijn 360 zwarte en 180 grijze tegels nodig. Driekwart is klaar. Er zijn nog 80 zwarte tegels. Is dat genoeg?
6 4 2
d De bieb heeft 3.555 boeken. 1 deel zijn strips. Hoeveel 9 stripboeken zijn dat? Een vijfde deel van alle boeken is uitgeleend. Hoeveel strips zijn er dan nog?
Wat is de tijd van Tom na 300 m? Hoeveel meter heeft Mark gezwommen na 6 minuten? Wie ligt er na 200 m voor? Wie wint de wedstrijd? Vanaf welk moment ligt de winnaar voor?
0 100 m
200 m
Mark
11
300 m
Tom
400 m
500 m
Aniek
Hoeveel meter lang zijn ze in het echt?
a
b
c
1 cm is in werkelijkheid 74 cm.
12
1 cm is in werkelijkheid 385 cm.
1 cm is in werkelijkheid 43 cm.
Vul in.
5
..
..
–7
28
..
..
+ 14
Kies voor de blauwe pijlen uit uit: – 2 • : 4 • x 7 • – 3 • : 9
21
..
..
..
0
Uitleg
109
Blok 6
Handig optellen
Optellen in plaats van aftrekken
Zoek getallen die goed bij elkaar passen.
312 + 129 + 288 + 311 = 312 + 288 = 600 129 + 311 = 440 600 + 440 = 1.040
Zoek getallen die goed bij elkaar passen en tel die eerst op. Trek dan in een keer af. 69 – 47 – 13 = 69 – (47 +13) = 69 – 60 = 9 12.800 – 5.585 – 290 – 1.415 = 12.800 – 7.000 – 290 = 5.800 – 290 = 5.510
Schatten
of onder elkaar:
Bij schatten rond je getallen af op tientallen, honderdtallen en duizendtallen: eindigt het getal op 1,2, 3 en 4 > cijfer ervoor blijft gelijk eindigt het getal op 5, 6, 7, 8 of 9 > cijfer ervoor wordt één hoger
677 – 121 – 35 – 442 = 1 21 35 4 42 + 5 98
Als je schat, gebruik je niet het = teken, maar het ≈ teken. Dat betekent is ongeveer. 36 + 126 ≈ 40 + 130 = 170 12.340 + 23.650 ≈ 12.000 + 24.000 = 36.000
5 6
6 77 5 98 – 79
Let op: Als je álle getallen in een som naar boven afrondt, valt je schatting te hoog uit. 761 + 275 = 800 + 300 = 1.100 maar het werkelijke antwoord ligt dichter bij 1.000 (1.036)
Kun je niet handig optellen, doe het dan onder elkaar. Tel eerst alle getallen die je moet aftrekken bij elkaar op. Trek daarna de uitkomst van het begingetal af.
Als je álle getallen in een som naar beneden afrondt, valt je schatting te laag uit. 12.450 + 10.350 = 12.000 + 10.000 = 22.000 maar het werkelijke antwoord ligt dichter bij 23.000 (22.800)
Procenten, breuken en kommagetallen Procenten zijn breuken met de noemer 100. Het aantal procenten is de teller.
100% = het geheel
1 1% = 100 deel = 0,01
10 1 10% = 100 = 10 deel = 0,1
50 50% = 100 =
1 2
deel = 0,5
25 25% = 100 =
1 4
deel = 0,25
110
1
Weektaak 19
Les 1 Welk getal is het?
10.000 0.000
9.500
10.500
10.000
10.100
a
2 3 4
b
c
d
10.200 e
10.300
f
g
Plaats de getallen op de getallenlijn. Teken het stuk getallenlijn tussen 37.800 en 38.100 in je schrift en plaats de getallen net als in opdracht 1. 37.875 • 38.050 • 38.010 • 37.905 • 37.815 • 38.090 • 37.945 • 37.930 Plaats de kommagetallen op de getallenlijn. Vergroot de getallenlijn nog verder uit en teken het stuk tussen 37.815 en 37.818 in je schrift. Plaats de getallen net als in opdracht 1. 37.815,5 • 37.817,9 • 37.815,25 • 37.816,75 • 37.817,45 • 37.817,95 • 37.816,3 • 37.815,85 Vul de tabellen in. -1
+1
-10
85.501 17.810 450,75 1.789,5
5
11.000
+10
-15
73.431 62.890 395,25 2.405,8
+15
-50
90.510 35.100 2.755,8 325,45
+50 27.410 8.133,5 4.795 88.321
Tel door of tel terug. 30.109
.....
30.111
.....
.....
.....
.....
40.150
41.150
.....
.....
.....
.....
.....
66.677
.....
.....
.....
.....
66.682
.....
.....
72.500
.....
73.500
.....
.....
.....
58.102
58.101
.....
.....
.....
.....
.....
16.640
.....
16.440
.....
.....
.....
.....
.....
.....
26.151
.....
.....
26.148
.....
.....
.....
61.650
.....
.....
61.500
.....
Les 2
1
2
Weektaak 19
Combineer getallen die goed bij elkaar passen. 398 + 243 + 107 + 102 = 312 + 129 + 288 + 311 = 312 + 288 = 600 271 + 129 + 110 + 390 = 129 + 311 = 440 682 + 167 + 218 + 133 = 600 + 440 = 1.040 338 + 254 + 162 + 346 =
111
279 + 481 + 121 + 119 = 356 + 409 + 111 + 224 = 514 + 229 + 226 + 331 = 179 + 368 + 162 + 221 =
a Een voorstelling trekt de eerste avond 1.245 bezoekers, de volgende avond 1.118 en de derde avond 1.202. Hoeveel mensen zijn er in totaal geweest?
d De man is 40 jaar. Zijn vrouw is 37 jaar. Zijn broer is 7 jaar ouder dan hij. Diens vrouw is 2 jaar jonger dan zijn vrouw. Hoeveel jaar jonger is zijn vrouw dan zijn broer?
b Een jongen begint met 230 knikkers. Hij wint er 113 en verliest er 73. Hoeveel heeft hij nu?
e In groep 6 zitten 3 leerlingen meer dan in groep 5. In groep 5 zitten er 4 meer dan in groep 7. Groep 7 heeft 34 leerlingen. Hoeveel leerlingen zitten er in groep 5 en 6 samen?
c Op maandag en dinsdag gingen 650 reizigers met de bus. Op woensdag 635, op donderdag 37 minder en op vrijdag 72 meer dan â&#x20AC;&#x2DC;s woensdags. Hoeveel reizigers gingen deze week met de bus?
3
512 + 147 + 108 + 213 = 905 + 537 + 235 + 103 = 196 + 313 + 217 + 214 = 632 + 205 + 138 + 725 =
Hoeveel tijd zit ertussen? a c
09 30 10 05
b
16 15 20 20
d
f Drie jongens hebben samen 350 plaatjes. EĂŠn heeft er 65, de ander 85. Hoeveel heeft de derde?
21 50 02 25
e
15 15 01 10
g
10 55 14 05
19 30 00 20
f
03 25 09 05
h
22 15 02 05
112
1 2 3 4
Weektaak 19
Les 3 1.457 12 x
2.871 24 x
3.482 28 x
5.716 43 x
Schrijf onder elkaar en vermenigvuldig. 41 x 2.367 = 18 x 6.224 = 27 x 2.593 = 36 x 2.945 = 35 x 3.235 = 15 x 1.836 = a 1 euro kost 1,43 dollar. Hoeveel dollars kost 450 euro?
7 9
.. ..
7 9
8.197 33 x
6.339 51 x
2.998 62 x
29 x 5.145 = 44 x 1.327 = 61 x 1.131 =
b Als je € 50,- wisselt voor munten van 50 eurocent, hoeveel krijg je er dan?
Reken uit met een verhoudingstabel. Er zijn 1.170 plaatsen in de schouwburg. is bezet. Hoeveel plaatsen zijn bezet? aantal bezette plaatsen aantal plaatsen
5
4.227 37 x
c Je koopt 30 perkplanten van € 2,95 per stuk. Hoeveel krijg je terug van € 100,-?
deel
.. ..
Hoeveel verschillende combinaties zijn er mogelijk?
d 48 munten van 50 eurocent zijn evenveel waard als .. munten van 5 eurocent.
In de bioscoopzaal zijn 360 stoelen. De zaal is voor 23 bezet. Hoeveel stoelen zijn vrij? aantal bezette stoelen aantal stoelen
Extra
57 x 1.242 = 73 x 2.107 = 66 x 1.003 =
2 3
.. ..
.. ..
Les 4
Weektaak 19
113
Procenten Procenten zijn breuken met de noemer 100. Het aantal procenten is de teller. 100% = het geheel
1 2
100% = 200 1% = 100% = 4 50% = 100% = 1.000 10% = 100% = 80 10% =
1% = 5 50% = 30 10% = 70 10% = 350
Hoeveel procent is het? c een tiende deel a een kwart b driekwart
d een twintigste deel
1 1% = 100 deel
1 10 10% = 100 = 10 deel
100% = 100% = 100% = 100% =
50 50% = 100 =
1 2
deel
100% = 60 50% = 10% = 25% =
100% = 500 50% = 10% = 25% =
e een vijfde deel
g
3 20
deel
i
7 10
deel
f twee vijfde deel
h
3 5
deel
j
1 8
deel
Tip: kijk voor g naar d, voor h naar e, voor i naar c en voor j naar a.
3
4
a 10% van een partij eieren is gebroken. Het waren er 720. Hoeveel eieren zijn stuk?
b Er zijn 480 tegels nodig voor het terras. 50% moet wit zijn en 50% gekleurd. Hoeveel tegels zijn wit?
c Van de 36 kinderen in groep 6 heeft 25% zwemdiploma C. Hoeveel kinderen zijn dat?
d 75% van de kinderen blijft over. In groep 7 zitten 32 kinderen. Hoeveel blijven over?
Extra Hoe gaat de reeks verder?
?? Kies ? uit: 1
2
3
4
114
1
Weektaak 19
Les 5
Hoeveel moeten ze betalen? € 80,-
€ 440,€ 90,-
€ 350,-
a 10% korting
2 3
a Je krijgt 10% korting op een jas van € 75,-. Hoeveel euro korting is dat?
b Op de keuken van € 10.000 euro is tijdelijk 25% korting. Hoeveel euro bespaar je dan?
c 50% korting c Een krat frisdrank kost € 15,-. Per 10 krijgt je 10% korting. Hoeveel euro scheelt dat?
d 20% korting d Je betaalt € 60,- voor de broek in plaats van € 80,-. Hoeveel procent korting kreeg je?
Reken uit en vul in. oude prijs 25% korting nieuwe prijs
4
b 25% korting
€ 40,€ 10,€ 30,-
€ 88,-
Entreeprijzen Volwassenen
€ 22,-
Kinderen tot 12 jaar
€ 11,-
65+
€ 16,50
Groepen vanaf 10 personen € 20,- pp
€ 160,-
€ 296,-
€ 2.880,-
€ 10.200,-
€ 1.640,-
a Hoeveel procent korting krijgen kinderen? b Hoeveel procent korting krijgen 65-plussers? c Hoeveel korting krijg je in een groep?
€ 32.800,-
Weektaak 20
Les 1
1 2 3 4 5
6
115
Schat eerst de uitkomst en reken dan precies uit. 225 + 449 = 269 + 160 = 324 + 401 = 515 + 335 = 387 + 305 = 632 + 396 = 423 + 357 = 346 + 188 = 561 + 283 =
574 – 288 = 826 – 698 = 389 – 175 =
852 – 253 = 519 – 187 = 495 – 202 =
6.530 + 600 = 6.530 + 60 = 6.530 + 6 =
8.100 – 400 = 8.100 – 40 = 8.100 – 4 =
17.430 + 700 = 17.430 + 1.700 = 17.430 + 170 =
80.520 – 190 = 80.520 – 1.900 = 80.520 – 19.000 =
38.970 – 430 = 38.970 + 430 = 38.970 – 1.430 =
10 x 0,4 = 10 x 0,43 = 100 x 0,43 =
10 x 0,8 = 10 x 0,82 = 100 x 0,82 =
10 x 1,6 = 10 x 11,62 = 100 x 11,62 =
10 x 0,06 = 100 x 13,04 = 1.000 x 1,02 =
100 x 10,07 = 1.000 x 1,04 = 10 x 102,67 =
378 : 10 = 378 : 100 = 3.780 : 1.000 =
5,3 : 10 = 530 : 100 = 5.307 : 100 =
97 : 10 = 9.700 : 1.000 = 970 : 1.000 =
40,8 : 10 = 408 : 100 = 4.080 : 1.000 =
20% van 1.850 = 10% van 37.750 = 50% van 17.150 =
55,6 : 10 = 505 : 100 = 5.005 : 100 = 1 9 5 6 3 5
10% van 5.000 = 20% van 5.000 = 5% van 5.000 =
3 8 1 8 1 5
x 7.272 = x 6.060 = x 5.025 =
x 840 = x 640 = x 55 =
5 9 5 7 3 4
x 8.100 = x 4.200 = x 1.280 =
Extra Wat is het volgende getal?
5
7
10
14
..
Welk getal hoort er niet bij?
Welke breuk past niet in de reeks? 1 2
1 4
1 8
1 12
1 16
1 32
45 16
9
36 63 72
Wat is het volgende getal?
3
5
6 10 9 15 ..
116
1
Les 2
Weektaak 20
Vul aan. 10.000
10.000
4 44 444 4.444
2 3 4
5
10.000
6 67 672 6.720
Schat de uitkomst. 36 + 126 ≈ 40 + 130 = 170 173 + 58 ≈ 59 + 143 ≈
9 93 931 9.317
158 + 360 ≈ 192 + 68 ≈ 144 + 175 ≈
Schat de uitkomst. 10.212 + 8.375 + 731 ≈ 52.738 + 4.200 + 170 ≈ 61.480 + 3.161 + 290 ≈ Schat de uitkomst. 245 – 102 ≈ 612 – 285 ≈ 860 – 249 ≈
100.000 35 350 3.500 35.000
344 + 270 ≈ 136 + 176 ≈ 386 + 132 ≈
58 584 5.845 58.450
12.340 + 23.650 ≈12.300 + 23.700 = 36.000 15.130 + 4.910 ≈ 25.533 + 12.410 ≈
95.120 + 1.113 + 236 ≈ 27.938 + 8.590 + 311 ≈ 41.117 + 1.457 + 369 ≈
3.930 – 259 ≈ 7.080 – 688 ≈ 4.486 – 262 ≈
100.000
18.880 + 4.005 + 735 ≈ 73.159 + 6.852 + 119 ≈ 35.525 + 2.367 + 923 ≈
3.040 – 1.920 ≈ 8.450 – 3.556 ≈ 6.850 – 1.560 ≈
10.150 – 5.550 – 511 ≈ 65.900 – 1.010 – 308 ≈ 32.030 – 7.860 – 941 ≈
Extra Trek het middelste getal af of tel het op. Deel erdoor of vermenigvuldig ermee. 34 + 6x
200 – 96 42 +
384 :
222 –
12 x
98 +
504 : 168 14 x
24 x : 72 +
Les 3
1
2
0
Weektaak 20
Uit het hoofd. 30 x 46 = 29 x 46 = 12 x 25 = 13 x 25 =
16 x 35 = 17 x 35 = 15 x 31 = 14 x 31 =
20 x 43 = 21 x 43 = 10 x 57 = 9 x 57 =
20 x 53 = 22 x 53 = 20 x 26 = 18 x 26 =
Vermenigvuldig handig. 6 x 15 = 3 x .. = 6 x 25 = 8 x 25 = 8 x 75 =
12 x 30 = 13 x 30 = 12 x 45 = 13 x 45 =
20 x 64 = 10 x … = 21 x 64 = 30 x 42 = 29 x 42 =
4 x 1.400 = 3 x 1.400 = 3 x 2.700 = 4 x 2.700 =
3 Volleybalclub ZVC uit Zwolle speelt uit in Raalte. De afstand is 24 km. Er gaan 23 spelers mee.
4
117
a De teams gaan met auto’s. Elke auto kan 3 spelers meenemen. Hoeveel auto’s zijn er nodig? b De auto’s rijden gemiddeld 16 km met 1 liter benzine. Hoeveel liter benzine is nodig per auto? En voor alle auto’s samen? c De benzine kost € 1,50 per liter. Hoeveel kost de reis in totaal? d De kosten voor de benzine worden door alle spelers gedeeld. Hoeveel moet elke speler betalen?
Extra a Maak een kruis. Verleg er 4.
b Maak 3 gelijke vierkanten. Verleg er 4.
c Laat de vis de andere kant op zwemmen. Verleg er 3.
118
Les 4
Weektaak 20
50% en 25% 50
1 2
deel van 2.000 = 2.000 : 2 = 1.000
25
1 4
deel van 2.000 = 2.000 : 4 = 500
50% van 2.000 = 100 = deel van 2.000 = 25% van 2.000 = 100 = deel van 2.000 =
1 2
50% van 200 = 200 : 2 = 100 50% van 500 = 25% van 36 = 50% van 36 = 25% van 500 = 50% van 40 = 25% van 1.200 = 25% van 40 = 50% van 1.200 = Bereken het geheel. 50% = 30 50% = 25 100% = 25% = 25 100% = 25% = 30 50% = 400 100% = 25% = 120 25% = 400 100% = 75% = 15
50% van 90 is hetzelfde als 50% x 90 50% x 30 = 50% x 90 = 75% x 90 = 25% x 30 = 25% x 120 = 50% x 25 = 25% x 25 = 75% x 120 =
Procenten en kommagetallen 50
50% x 400 =
25
25% x 400 = 100 x 400 = 0,25 x 400 = 100
50% = 100 = 0,5 25% = 100 = 0,25
3
4
50 100
50% is de helft van 100% 25% is de helft van 50% 25% is een kwart van 100%
100% = 100% = 100% = 100% =
50% = 1,25 25% = 4,50 50% = 7.000 25% = 1.300
100% = 100% = 100% = 100% =
x 400 = 0,5 x 400 = 200
25
Vul in. 50% x 12 = 0, .. x 12 = 1 25% x 20 = .. x .. = 50% x 7,50 = 7,50 : .. =
25% x 44 = 0, .. x .. = 25% van 240 = 0, .. x .. = 1 50% van 3,60 = .. x .. =
25% van 800 = .. : .. = 50% van 5,50 = 0, .. x .. = 50% x 75 = .. : .. =
25% x 70 = 0, .. x .. = 1 25% x 45 = .. x .. = 50% x 0,90 = 0, .. x .. =
Extra 1 10 7 10
deel = 0, .. = .. % deel = 0, .. = . . %
3 10 9 10
deel = 0, .. = .. % deel = 0, .. = .. %
1 5 3 5
deel = 0, .. = .. % deel = 0, .. = .. %
6 8 3 6
deel = 0, .. = .. % deel = 0, .. = .. %
=
Les 5
1 2 3
4
5
Weektaak 20
a Hoeveel zijn in € 528,26 de 5 en de 6 samen waard?
119
b Hoeveel zijn in € 1.325,49 de 1 en de 4 samen waard?
Schat de uitkomst. € 398,- : 19 ≈ € 400,- : 20 = € 20,€ 1.180,- : 23 ≈ € 73,50 : 25 ≈
c Hoeveel zijn in € 2.645,24 de 6 en de 5 samen waard?
€ 20,- : 3,9 ≈ € 20,- : 4 = € 5,€ 35,80 : 9,1 ≈ € 118,70 : 11,9 ≈
€ 325,32 : 25 ≈ € 1.193,- : 109 ≈ € 14.850,- : 48 ≈
Hoeveel is 10%? 1 10% van € 160,- = 10 deel van € 160,- = € 160,- : 10 = € 16,10% van € 640,10% van € 13,10% van € 12,50 10% van € 1.700,10% van € 95,10% van € 124,80 10% van € 130,10% van € 109,10% van € 27,50 Hoeveel moet je betalen? Het is uitverkoop. Overal gaat 20% af. a Je koopt de sneakers en de cap. b Je koopt de sweater en de broek. c Je koopt de sneakers en de broek. d Je koopt de sweater en de cap.
€ 12,-
d Hoeveel zijn in € 201,04 de 2 en de 0 samen waard?
10% van € 14,70 10% van € 223,10 10% van € 44,20
€ 49,-
€ 75,-
€ 69,-
Extra Hoeveel moet je betalen? Jij koopt een muziekspeler van € 80,met € 20,- korting. Je vriendin koopt een oortelefoon van € 25,- voor € 12,50.
a b c d
Hoeveel procent korting krijg jij? Hoeveel euro korting krijgt je vriendin? Hoeveel procent is dat? Wie krijgt de meeste korting in procenten?
120
1
Weektaak 21
Les 1 a 0
..
0,4
..
..
..
..
..
..
..
..
..
..
..
9
9,3
..
..
..
..
..
..
..
..
..
..
..
b
2 3 4 5
..
Maak elke rij 6 getallen langer. a 7,6 • 7,8 • 8 • …. c 13,4 • 13,7 • 14 • …. b 7,6 • 7,4 • 7,2 • …. d 23,4 • 23 • 22,6 • ….
e 6,25 • 6 • 5,75 • …. f 17,64 • 17,68 • 17,72 • ….
Splits de getallen. 4,75 = 4 + 0,7 + 0,05 13,5 = 3,25 =
48,06 = 0,05 = 13,65 =
23,7 = 23,75 = 23,35 =
6,45 = 48,06 = 33,33 =
Vul in > (is groter dan) of < (is kleiner dan). 0,7 > 0,07 20,01 … 20 2,25 … 2,5 1,65 … 1,56 3,8 … 8,3 13,7 … 13,07 0,41 … 1,40 0,39 … 0,93 14,4 … 14,14
33,57 = 12,12 = 107,86 =
23,09 … 23,1 4,56 … 4,6 27,2 … 27,19
0,49 … 0,9 0,78 … 0,87 1,99 … 2,09
Hoeveel gaat de pijl steeds verder? a 0
1
2
3
4
5
6
b 2,9
6
3,0
3,1
3,2
3,4
3,5
3,6
3,7
3,8
3,9
4,0
Extra a Vul in. De sprongen op de getallenlijn van opdracht 5 a zijn de tafel van ... b Maak zelf getallenlijnen voor de tafels van 0,3 en 0,9.
4,1
4,2
4,3
4,4
Les 2
1
2
Weektaak 21
121
Tel eerst op en trek dan in één keer af. 69 – 47 – 13 = 69 – (47 + 13) = 69 – 60 = 9 77 – 12 – 28 = 99 – 35 – 25 = 89 – 52 – 28 = 757 – 261 – 39 = 75 – 23 – 32 = 445 – 104 – 36 =
569 – 215 – 85 = 178 – 123 – 37 = 983 – 234 – 116 =
5.755 – 2.172 – 128 = 3.889 – 1.228 – 322 = 4.697 – 2.551 – 449 =
Zoek de getallen die goed bij elkaar passen en tel die eerst op. 12.800 – 5.585 – 290 – 1.415 = 12.800 – 7.000 – 290 = 5.800 – 290 = 5.510 2.367 – 1.308 – 192 – 57 = 63.500 – 552 – 1.448 – 99 = 57.680 – 13.410 – 145 – 6.590 = 5.745 – 145 – 3.014 – 86 = 13.569 – 416 – 469 – 684 = 83.570 – 360 – 19.770 – 230 = 3.554 – 2.456 – 144 – 34 = 99.175 – 1.180 – 13.820 – 1.175 = 37.460 – 725 – 17.275 – 350 = 8.553 – 230 – 323 – 670 = 40.724 – 14.175 – 12.120 – 204 = 18.390 – 6.812 – 87 – 188 =
Aftrekken vervangen door optellen 677 – 121 – 35 – 442 = 5 6 1 21 35 6 77 4 42 + 5 98 – 5 98 79
3
4
Kun je niet handig optellen, doe het dan onder elkaar. Tel eerst alle getallen die je moet aftrekken bij elkaar op. Trek daarna de uitkomst van het begingetal af.
Tel eerst op en trek dan in een keer af. 899 – 152 – 143 – 7 = 6.234 – 582 – 1.145 – 45 = 775 – 11 – 523 – 113 = 2.172 – 140 – 45 – 1.765 = 901 – 7 – 81 – 550 = 13.569 – 10.728 – 325 – 9 =
27.349 – 2.365 – 6 – 115 = 33.748 – 6.432 – 713 – 412 = 68.149 – 38 – 657 – 4.119 =
Extra Plaats de getallen zo in de tabel dat de som van elke rij en elke kolom 15 is.
5
9
7 1
3
6 4
8 2
+ + = 15 + + + + + = 15 + + + + = 15 + = = = 15 15 15
122
1
2 4
5
Weektaak 21
Les 3
Schat de uitkomst. 96 x 80 ≈ 100 x 80 = 8.000 81 x 30 ≈ 63 x 70 ≈ 39 x 40 ≈ Verdubbel eerst. 18 : 1,5 = 36 : 3 = 12 27 : 4,5 = 38,5 : 5,5 =
43 x 20 ≈ 92 x 30 ≈ 78 x 50 ≈ 19 x 80 ≈
22 12
: 45 : 31 12 :
Schat de uitkomst. 318 : 41 ≈ 320 : 40 = 8 736 : 92 ≈ 840 : 59 ≈ 412 : 18 ≈
3 = = =
13 x 89 ≈ 51 x 43 ≈ 78 x 32 ≈ 24 x 57 ≈
Deel eerst door 10 of 100. 27.000 : 900 = 270 : 9 = 30 6.300 : 700 = 540 : 60 =
12.500 : 500 = 3.600 : 450 = 7.200 : 80 =
61.244 : 195 ≈ 60.000 : 200 = 600 : 2 = 300 11.768 : 39 ≈ 24.830 : 26 ≈ 98.713 : 49 ≈ 36.445 : 78 ≈ 76.412 : 73 ≈ 96.325 : 42 ≈
1.164 : 39 ≈ 4.562 : 14 ≈ 7.180 : 34 ≈
Hoeveel krijgt ieder ongeveer? a Op schoolreis is er € 210,- om met 29 kinderen van te eten. Voor hoeveel geld ongeveer mag elk kind besteden?
6
2 12 7 12 3 12
42 x 98 ≈ 40 x 100 = 4.000 52 x 68 ≈ 26 x 19 ≈ 91 x 79 ≈
b De pennen kosten per stuk € 0,95. Ze worden alleen per doos met 40 stuks verkocht. Hoeveel kost zo’n doos ongeveer?
c Jullie kopen meubels voor €1.100,- en mogen in 12 maanden betalen. Er komt dan 10% rente bij. Hoeveel rente moeten jullie ongeveer per maand betalen?
Extra Reken achter elkaar uit. Begin en eindig met 6. +4
x 13
+8
:2
x5
+ 75
– 18
0
:5
+ 12
x7
4 –2
– 90
: 11
Weektaak 21
Les 4
1 2 3 4
5
50% van 80 = 25% van 80 = 10% van 80 = 0,5 x 20 = 1 4 x 60 = 1 10 x 80 = 70 : 2 =
123
50% van 26 = 25% van 26 = 10% van 26 = 1 4
Dat is .. %. Dat is .. %. Dat is .. %. Dat is .. %.
30 is .. % van 60 30 is .. % van 120 30 is .. % van 300
50% x 440 = 25% x 440 = 10% x 44 =
x 680 = 960 : 4 = 0,5 x 760 = 1 10 x 450 = 70 is .. % van 280 35 is .. % van 70 13 is .. % van 130
Wat is meer? 10% van 25 of 50% van 4 25% van 16 of 50% van 9 50% van 22 of 10% van 120
1 10 1 4
Dat is .. %. Dat is .. %. Dat is .. %. Dat is .. %.
x 1.800 = x 1.680 = 1.536 : 10 = 0,5 x 1.140 =
€ 2,50 is .. % van € 25 € 2,50 is .. % van € 10,€ 2,50 is .. % van € 5,-
25% van 120 of 50% van 70 50% van 18 of 10% van 95 10% van 333 of 25% van 132
50% x 1.700 = 25% x 1.700 = 10% x 1.700 =
€ 18,- is .. % van € 36,€ 24,- is .. % van € 240,€ 1,25 is .. % van € 2,50
50% van € 12,50 of 25% van € 24,80 10% van € 37,50 of 25% van € 15,25% van € 98,- of 10% van € 99,50
Extra Met welke bouwtekening kun je deze piramide niet maken?
a
b
c
Dat is .. %. Dat is .. %. Dat is .. %. Dat is .. %.
d
e
124
Weektaak 21
Les 5
1
B
A
C
D
2
E
A
B
1
1
CH TERS
C ELLI
NG
West-Terschelling
2
VL
IE
LA
ND
W
A
3 4
3
jk
di uit
l
Afs
Makkum
I J S S E L M E E R
a b c d e
3
A
B
C
D
E
F
G
H
strand
ijs
speelweide
4
6
zwemplas
zonneweide
2
5
I
wc
1
3
a b c d e
Europa ligt in kaartvak C1. Oceanië ligt in kaartvak … De Indische Oceaan ligt in kaartvak … Het grootste deel van Afrika ligt in kaartvak … Het grootste deel van Azië ligt in kaartvak …
dierenweide wc
manege
ingang
a b c d e f g h i
AMELAND
E
Stavoren
5
E SCHIERMONNIKOOG
Nes
Holwerd E Z Dokkum N Stiens Kollum E Buitenpost D Hurdegaryp Franeker Harlingen Leeuwarden Burgum Surhuisterveen Drachten Bolsward Grou
D
2
D
Sneek
Gorredijk Oosterwolde
Joure
Heerenveen
TJEUKEMEER
Lemmer
Wolvega
Sneek ligt in kaartvak C4. Harlingen ligt in kaartvak … Schiermonnikoog ligt in kaartvak … Dokkum ligt in kaartvak … Stavoren ligt in kaartvak …
De manege ligt in kaartvak A-B6. De ijsverkoop is in kaartvak … De ingang is in kaartvak … De dierenweide ligt in kaartvak … De toiletten zijn in kaartvak … en kaartvak … Het strandje ligt in kaartvak … De zwemplas ligt in kaartvak … De zonneweide ligt in kaartvak .. De EHBO is in kaartvak …
Appelscha
Oefentoets
1
4 5 6
8 10
Weektaak 22
Maak elke rij 5 getallen langer. 14,2 • 14,6 • 15 • … 3,25 • 4 • 4,75 • … 23,2 • 22,5 • 21,8 • …
2
Schat de uitkomst. 225 + 449 ≈ 4.890 – 359 ≈ 6.090 – 488 ≈ 512 + 335 ≈ 3.684 – 562 ≈ 423 + 357 ≈
Splits de getallen. 38,6 = 10,65 = 0,07 = 28,09 = 14,14 = 57,86 =
125
3
3 Vul in < of >. 1,41 .. 1,14 36,2 .. 36,19 5,46 .. 5,6
0,67 .. 0,76 17,7 .. 17,17 11,09 .. 11,1
85.112 + 3.723 + 436 ≈ 43.738 + 3.690 + 612 ≈ 76.126 + 2.667 + 359 ≈
35.938 + 3.005 + 119 ≈ 63.525 + 2.377 + 167 ≈ 21.120 + 2.410 + 175 ≈
Combineer getallen die goed bij elkaar passen. 479 + 181 + 221 + 319 = 866 – 137 – 243 – 16 = 624 + 509 + 241 + 276 = 712 – 24 – 88 – 251 = 424 + 339 + 226 + 361 = 49.175 – 3.580 – 4.075 – 11.420 =
712 + 347 + 218 + 203 = 805 + 436 + 245 + 114 = 296 + 104 + 317 + 223 =
Uit het hoofd. 10 x 13,6 = 10 x 4,72 = 100 x 11,02 =
44,6 : 10 = 7.900 : 1.000 = 6.006 : 100 =
Schat de uitkomst. 91 x 30 ≈ 1.170 : 28 ≈ 63 x 60 ≈ 3.062 : 14 ≈ 39 x 70 ≈ 7.180 : 78 ≈ 50% van 90 = 25% van 120 = 10% van 70 =
0,5 x 30 = .. % = 1 4 x 52 = .. % = 0,1 x 2.240 = .. % =
30 x 43 = 29 x 43 = 12 x 24 =
€ 1.230,- : 22 ≈ € 76,50 : 25 ≈ € 112,30 : 10,9 ≈ 20 is .. % van 40 20 is .. % van 80 20 is .. % van 200
7 9
Onder elkaar. 16 x 5.264 = 46 x 4.275 = 34 x 1.729 = Reken handig uit. 6.400 : 80 = 35 : 2,5 = 1 5.400 : 600 = 30 : 7 2 = 3150 : 350 = 13,5 : 4,5 = 50% van € 540,- = 10% van € 126,50 = 25% van € 44,- =
126
1 2 4 5 6
Les A
Weektaak 22
Schat de uitkomst. 3.790 – 249 ≈ 535 + 148 ≈ 693 + 108 ≈ 5.080 – 288 ≈ 387 + 247 ≈ 2.694 – 567 ≈ 10 x 17,6 = 10 x 3,62 = 100 x 13,07 = 100 x 9,14 =
92 x 20 ≈ 53 x 61 ≈ 39 x 50 ≈
3
30 x 32 = 29 x 32 = 15 x 21 = 14 x 21 =
Tel eerst op en trek dan in een keer af. 777 – 131 – 29 = 87 – 22 – 18 = 99 – 63 – 27 = 465 – 114 – 36 = 75 – 34 – 36 = 569 – 235 – 65 = 1.273 12
x
2.178 23 x
3.116 32 x
1.210 : 29 ≈ 3.190 : 16 ≈ 7.240 : 79 ≈
56 : 3,5 = 22 : 5 12 = 22,5 : 4,5 = 13,5 : 1 12 =
7.200 : 90 = 5.600 : 800 = 2.450 : 350 = 2.250 : 450 =
5.431 – 1.184 – 116 = 6.555 – 2.422 – 128 = 3.638 – 1.278 – 322 = 4.372 26 x
Bereken de nieuwe prijzen.
7.615 41 x
€ 1.030,- : 21≈ € 176,50 : 25 ≈ € 111,70 : 9,95 ≈
2.487 – 1.102 – 198 – 57 = 6.775 – 125 – 3.023 – 77 = 3.553 – 2.356 – 144 – 53 = 5.162 37 x
3.559 45 x
€ 110,-
a Alles is nu met 10% korting. Wat kosten de artikelen nu? b Twee weken later is alles met 25% korting. Wat worden de prijzen dan?
€ 28,€ 48,-
33,3 : 10 = 2.700 : 1.000 = 4.014 : 100 = 83 : 10 =
€ 196,-
2.358 52 x
Les A
7 8
Weektaak 22
50% van 70 = 25% van 88 = 10% van 95 =
15 is .. % van 60 15 is .. % van 30 15 is .. % van 150
0,5 x 50 = .. % = 1 4 x 48 = .. % = 0,1 x 1.740 = .. % =
50% van € 360,10% van € 157,50 25% van € 56,-
Maak sommen met dezelfde uitkomst. Plaats de cijfers zo op de driehoek dat de som van elke zijde 23 is. Je moet alle cijfers één keer gebruiken. 1
9
127
2
3
4
5
6
7
8
9
Zoek op de plattegrond en geef de coördinaten. A
1
2
3
4
B
C
D
E
In welk kaartvak vind je a de giraffes? b de olifanten? c de kangoeroes? d het informatiepunt? In welke kaartvakken e zijn de toiletten? f is er iets te eten? g kun je spelen?
128
1
Les B
Weektaak 22
Vul het juiste getal in. a De helft van 80 is .. minder dan de helft van 180.
2
5
c .. is 25 meer dan de
d .. is 8 keer zoveel als de helft van 18.
helft van 60.
5 meer dan het dubbele van 25.
1 2 x 60 = 60 : 10 = 6 20% van 60 = 10 x 60 = 60 : 10 x 2 = 6 x 2 = 12 10% van 60 = 10 20% van 75 = 75% van 1.800 = 30% van 60 = 10% van 55 = 70% van 60 = 30% van 55 = 40% van 75 = 80% van 1.250 = 15% van 1.500 = 90% van 75 = 40% van 60 = 60% van 55 =
3
4
b De helft van .. is
a De voetbal kost € 30,-. Met je klantenkaart krijg je 15% korting. Hoeveel moet je betalen?
b Op het prijskaartje van het trainingspak staat € 125,-. De kassa geeft € 112,50 aan. Hoeveel procent korting gaat er af?
c Je hebt € 800,- op de bank en krijgt € 40,- aan rente. Hoeveel procent is dat?
Hoe vaak past de rode figuur in de andere?
Hoeveel is het ? En hoeveel procent? 3 1 10 deel van 1.200 20 deel van 3.240
7 10
deel van 6.710
3 20
2 5
4 5
deel van 17.985
7 100
deel van 1.550
3 4
deel van 54.860
deel van 540 deel van 7.070
Les B
6
Weektaak 22
Maak sommen met dezelfde uitkomst. 36 16 22
18 24
7
129
20 26
28
Plaats de cijfers zo op de vijfhoek dat de som van alle rechte lijnen 100 is. Je moet alle cijfers één keer gebruiken.
32 28
Zoek op de plattegrond en geef de coördinaten. A
1
B
C
D In welk kaartvak vind je a de beide musea? b het vvv? c de molen? d de kerk?
2
3
4
e Door welke kaartvakken loopt het Kanaal door Walcheren? f Door hoeveel kaartvakken gaat de gele route? g In welke kaartvakken is een toilet? h In welke kaartvakken kun je parkeren?
130
Uitleg Handig optellen uit het hoofd 2.340 + 1.130 = 2.000 + 1.000 = 3.000 300 + 100 = 400 40 + 30 = 70 3.000 + 400 + 70 = 3.470
of
Handig aftrekken uit het hoofd 2.340 + 1.000 = 3.340 3.340 + 100 = 3.440 3.440 + 30 = 3.470
2.345 – 1.133 = of 2.000 – 1.000 = 1.000 300 – 100 = 200 40 – 30 = 10 5–3=2 1.000 + 200 + 10 + 2 = 1.212
2.345 – 1.000 = 1.345 1.345 – 100 = 1.245 1.245 – 30 = 1.215 1.215 – 3 = 1.212
Met een getal van 3 cijfers vermenigvuldigen 1 1
2 43 1 24 x 9 72 4. 8 6 0 2 4. 3 0 0 + 3 0. 1 3 2
Vermenigvuldig eerst met de eenheden, dus met 4. Vermenigvuldig dan met de tientallen, dus met 2. Schrijf een extra nul in het antwoord. Vermenigvuldig dan met de honderdtallen, dus met 1. Schrijf 2 extra nullen in het antwoord. Trek een streep onder de drie tussenuitkomsten en tel die bij elkaar op. Schrijf het antwoord onder de tweede streep. Als je voor de tweede en derde tussenkomst ook moet onthouden, schrijf je de hulpcijfertjes boven die van de vorige tussenuitkomst.
Breuken gelijknamig maken 1 3
+
1 5
=
nieuwe noemer wordt kgv
kgv van 3 en 5 = 15 1x3=3 2x3=6 3x3=9 4 x 3 = 12 5 x 3 = 15
1x5=5 2 x 5 = 10 3 x 5 = 15
(1 x 5)
+
=?
(1 x 3)
+
=
1 3
5 = (3 x 5) = 15
1 5
3 = (5 x 3) = 15
Breuken met helen optellen of aftrekken 3 35 – 1 15 =
3– 1 =2 3 5
–
1 5
=
2 5
2+
2 5
= 2 25
Splits in helen en breuken. Trek eerst de helen af. Trek dan de breuken af. Tel helen en breuken bij elkaar op.
5 15
3 8 + 15 = 15
131
Blok 7 Grootste gemene deler: ggd De grootste gemene (gemeenschappelijke) deler van 2 getallen is het grootste getal waardoor je die beide getallen kunt delen. Gemene is een ouderwets woord voor gemeenschappelijk.
ggd van 12 en 18
Kijk naar de tafels waarin 12 en 18 allebei voorkomen. 12 en 18 komen voor in de tafels van 2, 3 en 6. De grootste, 6, is de grootste gemene deler.
Breuken vereenvoudigen 12 . 18
De teller en noemer van breuken De ggd van 12 en 18 is 6. mag je door hetzelfde getal delen. Schrijf breuken altijd zo ‘klein’ 12 : 6 = 2 mogelijk: met de kleinst mogelijke 18 : 6 3 teller en noemer. Een ‘grote’ breuk ‘kleiner’ schrijven heet vereenvoudigen. Deel teller en noemer door het grootst mogelijke getal waardoor je beide kunt delen: hun ggd.
Vereenvoudig
1x2=2 2x2=4 3x2=6 4x2=8 5 x 2 = 10 6 x 2 = 12 7 x 2 = 14 8 x 2 = 16 9 x 2 = 18 10 x 2 = 20
1x3=3 2x3=6 3x3=9 4 x 3 = 12 5 x 3 = 15 6 x 3 = 18
Symmetrie
a
b
c
e
Oppervlakte
Van een vierkant zijn alle zijden even lang. De oppervlakte is zijde x zijde 2 cm x 2 cm = 4 cm2
verticaal spiegelbeeld
horizontaal spiegelbeeld
Twee figuren zijn symmetrisch als hun spiegelbeeld hetzelfde is. Er zijn 2 soorten spiegelbeelden: horizontaal en verticaal. Het verschil is waar je de denkbeeldige ‘spiegel’ zet.
d De oppervlakte van een rechthoek is lengte x breedte 3 cm x 2 cm = 6 cm2 centimeter keer centimeter wordt vierkante centimeter: cm2
1x6=6 2 x 6 = 12 3 x 6 = 18
f
verticaal spiegelbeeld
horizontaal spiegelbeeld
Als je figuur d spiegelt over de horizontale lijn, krijg je het verticale spiegelbeeld e. Als je figuur d spiegelt over de verticale lijn, krijg je het horicontle spiegelbeeld f. De vorm van figuren e en f is hetzelfde als die van c, maar het kleurpatroon klapt om. Figuur d is van vorm wel, maar van kleur niet symmetrisch.
132
1
2
3
4
6
Weektaak 23
Les 1
Maak getallen waarin de 8 deze waarde heeft. k 8.000 l 80.000 m 800 n 80
Maak getallen waarin de 2 deze waarde heeft. o 200.000 p 2 q 2.000 r 200
Wat is de 4 waard in a 3.428 b 43.628 c 436.280 d 364.280 e 763.240
Wat is de 6 waard in f 4.576 g 45.267 h 546.721 i 321.647 j 670.321
Schrijf in woorden. a 128.342 b 74.905 c 605.481 d 115.221
Schrijf in cijfers. e vijfhonderdduizend zevenhonderdzes f zevenduizend tweehonderdacht g negentigduizend tweehonderdzesendertig h tweehonderdtwintigduizend zeshonderd
i Zet van klein naar groot. 81.415 85.114 84.115 84.514
Rond af. op duizendtallen. a 71.898 b 4.695 c 13.700
op hele getallen. d 5,79 e 60,4 f 107,91
op 1 cijfer achter de komma. j 93,97 k 706,54 l 1.045,85
Halveer. a 6.800 b 7.400
c 48.280 d 52.300
op honderdtallen. g 1.345 h 70.680 i 96.783
5
e 9.460 f 13.600
Verdubbel. a 45.000 b 7.150
c 22.300 d 35.440
e 23.500 f 9.600
Sompiramides. Vul de ontbrekende getallen in. 30.000 17.500
9.020 4.800
7.100 9.800 900
26.520 15.000
3.150 980
1.400 65
1.200 1.350
4.800
630
Weektaak 23
Les 2
133
Handig optellen uit het hoofd 2.340 + 1.130 =
1
2.000 + 1.000 = 3.000 300 + 100 = 400 40 + 30 = 70 3.000 + 400 + 70 = 3.470
of
2.340 + 1.000 = 3.340 3.340 + 100 = 3.440 3.440 + 30 = 3.470
5.380 + 2.250 = 9.450 + 1.560 = 4.670 + 2.450 =
5.260 + 1.460 = 4.720 + 2.280 = 3.640 + 1.370 =
8.640 + 3.490 = 3.520 + 4.280 = 4.850 + 3.310 =
5.480 + 3.520 = 4.270 + 4.530 = 2.570 + 3.480 =
8.410 + 1.490 = 6.540 + 2.380 = 4.580 + 3.140 =
5.588 – 3.426 = 4.570 – 4.235 = 3.582 – 2.472 =
8.498 – 1.418 = 6.580 – 2.342 = 4.585 – 3.143 =
Handig aftrekken uit het hoofd 2.345 – 1.133 =
6.587 – 4.255= 5.485 – 3.323 = 4.855 – 3.310 =
b De auto is doorverkocht voor € 7.450,-. met € 275,- winst. Wat koste de auto eerst?
c Jan verdient per jaar € 14.290.- Zijn vrouw € 18.870,-. Hoeveel verdienen ze samen? Hoeveel verdient zijn vrouw meer?
Extra
0 87 3.
0 31 2.
0 78
0 2.
23 0 85
10.000
0
0
22 5.
0
36 3.
0
78 2.
3.
94 1.
10.000
0
0
10.000
43
1.
19
10.000
d 2.
c
b
a
4.
Vul het ontbrekende getal in.
0
4
a In een bos staan 7.500 bomen: 4.300 sparren, 1.700 beuken en de rest eiken. Hoeveel eiken zijn er?
62
3
2.345 – 1.000 = 1.345 1.345 – 100 = 1.245 1.245 – 30 = 1.215 1.215 – 3 = 1.212
5.380 – 2.250 = 9.756 – 1.533 = 4.679 – 2.452 =
5.760 – 1.460 = 4.590 – 2.280 = 3.660 – 1.320 =
1.
2
of 2.000 – 1.000 = 1.000 300 – 100 = 200 40 – 30 = 10 5–3=2 1.000 + 200 + 10 + 2 = 1.212
134
Weektaak 23
Les 3
1 2
4,89 7x
11,43 9x
76,54 6x
183,32 3x
108,01 2x
1.236,7 5x
9.651,65 8x
14.159,8 4x
5,67 14 x
66,61 36 x
91,45 58 x
23,37 47 x
117,98 23 x
3.636,4 55 x
7.143,28 91 x
12.972,3 78 x
Met een getal van 3 cijfers vermenigvuldigen 1 1
2 43 1 24 x 9 72 4. 8 6 0 2 4. 3 0 0 + 3 0. 1 3 2
3
Vermenigvuldig eerst met de eenheden, dus met 4. Vermenigvuldig dan met de tientallen, dus met 2. Schrijf een extra nul in het antwoord. Vermenigvuldig dan met de honderdtallen, dus met 1. Schrijf 2 extra nullen in het antwoord. Trek een streep onder de drie tussenuitkomsten en tel die bij elkaar op. Schrijf het antwoord onder de tweede streep.
123 112 x
154 313 x
139 211 x
214 324 x
316 417 x
132 329 x
235 812 x
412 723 x
Extra
4
De stof kost € 8,90 per meter. Hoeveel kost 2,5 m?
Benzine kost € 1,54 per liter. Hoeveel kost 55 liter?
De tegels kosten € 44,90 per m2. Hoeveel kost 18 m2?
Drop kost € 1,98 per ons. Hoeveel kost 250 gram?
Weektaak 23
Les 4
1
135
2
Zoek het kgv. Schrijf de tafels van beide getallen op en omcirkel de gemeenschappelijk veelvouden. Schrijf het kgv op. 2 en 7 6 en 9 3 en 7 7 en 8 4 en 6
Schrijf de kgv’s met 9 op. Schrijf de tafel van 9 uit. Schrijf de tafels van de andere getallen op totdat je bij het kgv met 9 komt. 5 en 9 2 en 9 8 en 9 4 en 9 7 en 9
Breuken gelijknamig maken 1 3
+
1 5
=
3
nieuwe noemer wordt kgv
1x5=5 2 x 5 = 10 5 x 3 = 15
(1 x 5)
1 3
5 = (3 x 5) = 15
1 5
3 = (5 x 3) = 15
(1 x 3)
+
=?
+
=
5 15
3 8 + 15 = 15
Reken uit. Schrijf het zo op als in het voorbeeld. Kijk voor het kgv in je antwoorden bij opdracht 1 en 2. (1 x 5) 1 1 a 1+1= b 1+3= c 1–1= d 3–2= = = 5 +1 = 6
5
kgv = 30
4
1x3=3 2x3=6 3x3=9 4 x 3 = 12 5 x 3 = 15
kgv van 3 en 5 = 15
6
(6 x 5)
30
2
7
2
7
8
9
8
1 5
=
(1 x 6) (5 x 6)
6 30
1 4
+
1 6
=
1 4
+
2 6
=
1 3
–
1 7
=
2 3
–
3 7
=
5 30
6 + 30 = 11 30
1 7
+
1 8
=
2 7
+
3 8
=
1 7
–
1 9
=
6 7
–
2 9
=
1 5
+
1 9
=
3 5
+
4 9
=
1 2
–
1 9
=
1 2
–
2 9
=
=
Extra Welk deel zijn de donker gekleurde blokjes? a
b
c
9
136
Weektaak 23
Les 5 Symmetrie
Twee figuren zijn symmetrisch a als hun spiegelbeeld hetzelfde is. Er zijn 2 soorten spiegelbeelden: horizontaal en verticaal. Het verschil is waar je de denkbeeldige ‘spiegel’ zet.
1 2
b
verticaal spiegelbeeld
c
horizontaal spiegelbeeld
Als je figuur d spiegelt over de horizontale lijn, krijg je het verticale spiegelbeeld e. Als je figuur d d spiegelt over de verticale lijn, krijg je het horicontle spiegelbeeld f. De vorm van figuren e en f is hetzelfde als die van c, maar het kleurpatroon klapt om. Figuur d is van vorm wel, maar van kleur niet symmetrisch.
e
f
verticaal spiegelbeeld horizontaal spiegelbeeld
a Zijn figuur a en b van vorm ook horizontaal symmetrisch? En van kleur? b Zijn figuur c en d van vorm ook verticaal symmetrisch? En van kleur?
Welke vormen zijn horizontaal symmetrisch? a
3
a
4
a
b
b
c
c
b
d
d
e
c
a Neem de figuren over in je schrift en trek een verticale lijn door het midden. b Teken het horizontale spiegelbeeld. c Geef van elke figuur aan of die horizontaal symmetrisch is.
e
f
a Welke figuren zijn horizontaal symmetrisch van vorm en kleur? b Welke figuren zijn verticaal symmetrisch van vorm? En van kleur? c Welke vormen zijn asymmetrisch? d Teken het verticale spiegelbeeld van de figuren.
d
e
1
d
d
Weektaak 24
Les 1
2
3
9 x 29 = 9 x 52 = 9 x 35 = 9 x 63 =
9 x 620 = 5 x 430 = 9 x 280 = 5 x 710 =
9.300 : 2 = 9.300 : 20 = 7.400 : 4 = 7.400 : 40 =
Wat staat onder de vlekken? 70 x = 560 370 = 900 30 x = 360 450 + = 710 30 x = 1.800 810 = 1.070 40 x = 2.400 80 = 1.130
32 8 2 x
2
20
= 280 = 555 170 = 820 â&#x20AC;&#x201C; 205 = 1.345
1
96 24 6 x
200
7.200 : 800 = 3.500 : 50 = 4.200 : 600 = 6.400 : 40 =
520 â&#x20AC;&#x201C; 705
Hoeveel kg is 6 deel van 420 kg aardappelen?
Kun je 4 planken van 75 cm uit een plank van 2,5 meter zagen?
4
5
5 x 48 = 5 x 54 = 5 x 73 = 5 x 82 =
137
Je fietst 225 km in een tempo van 25 km per uur. Hoelang doe je erover?
Er gaan 12 kilo appels in een kist. Hoeveel kisten zijn nodig voor 252 kg?
6
60
240 60 15 x
600
360 : 4 = 1.230 : = 41 : 400 = 4 : 40 = 41
1,5
15
150
Extra a Maak met de cijfers het grootst en het kleinst mogelijke getal. b Bereken het verschil tussen beide getallen. 4
7
2
4
1
6
0
7
9
5
8
3
6
2
0
1
3
2
3
1
138
1 2 3 4 5
6
Les 2
Weektaak 24
253,65 95,27 +
463,45 88,32 +
283,28 45,37 +
132,07 27,27 +
197,85 55,78 +
121,38 55,32 +
557,22 86,12 +
361,93 171,13 +
787,37 223,39 +
623,64 374,28 +
476,09 268,54 +
873,17 437,81 +
775,78 512,22 +
578,82 274,33 +
796,26 83,23 –
643,52 67,32 –
584,84 75,62 –
790,67 67,25 –
818,95 77,74 –
469,78 95,56 –
537,59 66,44 –
580,76 461,17 –
839,44 322,29 –
793,27 437,61 –
696,82 397,54 –
584,09 342,18 –
718,73 529,92 –
668,12 494,41 –
a ’s Morgens was er € 75,80 in kas en ’s avonds € 1.835,90. Hoeveel geld kwam er die dag binnen?
b Het kastotaal bedraagt € 1.175. Je telt 7 briefjes van € 50, 13 van € 20, 12 van € 10 en 8 van € 5. Hoeveel muntgeld moet er dan zijn?
c Die week moet er voor € 6.740 verkocht worden. Op maandag wordt er voor € 1.175 verkocht, op dinsdag voor € 1.340, op woensdag voor € 1.290 en op donderdag voor € 1.415. Voor hoeveel moet er op vrijdag nog verkocht worden?
Extra Welke kubus kun je maken met deze uitslag?
a
b
c
d
Weektaak 24
Les 3
1 2 3
4
139
Maak de staartdeling in 3 stappen. 18 / 6.624 \ 14 / 4.368 \ 16 / 4.128 \ 12 / 8.616 \ 15 / 8.220 \ 19 / 5.928 \
22 / 14.036 \ 35 / 20.300 \ 55 / 20.405 \
45 / 11.880 \ 33 / 24.948 \ 24 / 15.648 \
13 / 12.779 \ 21 / 17.766 \ 17 / 16.524 \
Vermenigvuldig onder elkaar. 21 x 314,6 = 84 x 246 = 76 x 324 = 17 x 486,9 = 13 x 257,3 = 62 x 517 =
7 x 471,12 = 9 x 316,48 = 6 x 533,71 =
16 x 1.738 = 26 x 2.439 = 14 x 4.172 =
63 x 380,6 = 16 x 749,52 = 24 x 1.637,8 =
a Een weg is 500 m lang. Vanaf het begin tot het einde staat er om de 50 m een lantaarnpaal. Hoeveel lantaarnpalen staan er langs die weg?
b Een school heeft 4 groepen met 30 leerlingen en 4 groepen met 25 leerlingen. Hoeveel leerlingen zitten er op die school?
c De slak loopt 60 cm per uur. Om 8.00 uur zie je hem aan het begin van het tuinpad. Om 12.00 uur is hij bij het hekje. Hoeveel meter heeft de slak afgelegd?
Extra Route uitstippelen. douches A
caravans 11 12 13 14 15 16
douches caravans 17 18 19 20 B
wc jeu de boules
caravans 10
campers
tententerrein
9
A
B
8
C
D
7 6
1 2 3 4 5 6
caravans 21 22 23 24 25 26 27 28 speeltuin
wc
5 4 3
voetbalveld
zwembad
2 1 wc
wc
A
ingang weg voetpad
Wat is de snelste route? a De familie De Boer gaat met de camper van de ingang naar hun plaats 2. b David en Nina staan met hun tent in vak A en lopen naar de speeltuin. c Kees gaat vanaf camperplaats 1 op de fiets naar het voetbalveld. d Hanna staat op caravanplaats 6 en moet naar de wc. e Piet van caravanplaats 16 wil onder de douche.
140
Weektaak 24
Les 4
1
Reken uit. Schrijf het zo op als in het voorbeeld. 3 4
+
1 6
(3 x 3)
3 4
9 = (4 x 3) = 12
1 6 9 12
=
kgv = 12
a
1 3
+
2 7
=
2 = (6 x 2) = 12
(1 x 2)
3 8
+
2 5
2 + 12 = 11 12
1 4
+
1 5
+
b
1 2
+
2 5
=
=
4 7
+
1 8
3 7
=
3 5
+
2 9
=
3 8
+
c
3 4
–
1 5
=
=
7 9
–
1 3
1 4
=
7 8
–
4 9
=
5 6
–
d
2 3
–
2 9
=
=
4 5
–
3 8
=
2 7
=
5 7
–
2 5
=
4 9
=
1 2
–
3 7
=
Breuken met helen 2 35 + 1 15 =
2+1 =3 3 5
2
3
+
1 5
=
4 5
3+
4 5
= 3 45
Splits in helen en breuken. Tel eerst de helen bij elkaar. Tel dan de breuken bij elkaar. Tel helen en breuken bij elkaar op.
Splits de helen en de breuken en reken uit. a 3 37 + 2 17 =
b 12 25 + 4 15 =
c 8 79 – 2 19 =
d 18 23 – 11 13 =
5 58 + 3 28 =
23 38 + 16 48 =
6 35 – 3 25 =
34 45 – 8 25 =
4 29 + 1 59 =
17 27 + 8 17 =
9 67 – 1 17 =
21 89 – 13 49 =
Reken uit. Maak de breuken gelijknamig. a 6 38 + 4 27 =
b 26 12 + 13 13 =
9 35 + 7 16 = 8 49 + 5 18 =
c
7 78 – 3 23 =
7 d 3810 – 19 25 =
44 16 + 18 29 =
26 34 – 13 27 =
56 47 – 28 14 =
58 35 + 29 17 =
69 12 – 41 13 =
31 59 – 15 18 =
Weektaak 24
Les 5
141
Oppervlakte De oppervlakte van een rechthoek is lengte x breedte cm x cm = cm2 3 cm x 2 cm = 6 cm2
1
Van een vierkant zijn alle zijden even lang. De oppervlakte is zijde x zijde 2 cm x 2 cm = 4 cm2
Bereken de oppervlakte van de rechthoeken. b = 4 cm
oppervlakte A = 3 cm x 2 cm = 6 cm
2
l = 10 cm
B
l = 3 cm
A
b = 5 cm
l = 5 cm
l = 8,5 cm
D
b = 2 cm
A
2
l = 6 cm
C
B
C
E
b = 2 cm
D
b = 2,5 cm
E
Bereken de oppervlakte van de vierkanten.
z = 15 cm
z = 10 cm
z = 5 cm
B
z = 2 cm
A A
3
z = 2 cm
C
Bereken de oppervlakte van de gekleurde gedeeltes.
z = 10 cm
D
z = 5 cm
B
C
a
D
b
E
z = 5,5 cm
z = 5,5 cm
E
c
z = 15 cm
142
1
2
3
4
Les 1
Weektaak 25
Plaats het derde getal op de lijn. 12.800
18.800
16.800
87.500
97.500
88.500
30.000
80.000
37.000
Zet van klein naar groot. 37.900 • 46.600 • 23.330 • 71.110 • 56.300 54.100 • 19.900 • 30.600 • 26.400 • 19.000 75.750 • 57.250 • 17.900 • 19.700 • 59.750 12.999 • 21.939 • 44.555 • 45.445 • 39.439
21.179 • 16.070 • 38.601 • 17.888 • 15.572 14.052 • 42.250 • 25.231 • 23.532 • 15.243 87.695 • 77.462 • 64.583 • 59.837 • 58.837 69.712 • 97.126 • 71.269 • 12.697 • 26.971
9
Wat is het onderstreepte cijfer waard? 49.140 116.701 370.750 6.372 49.999 865.980 718.050 278.012 19.475 Extra Teken 2 x zo groot in je schrift.
16.555 69.542 8.740
1.916 91.613 101.690
Weektaak 25
Les 2
143
Eerst vermenigvuldigen en delen, dan optellen en aftrekken 9–8:2= 1 niet 1 : 2 = 2 (eerst 9 – 8) maar 9 – 4 = 5 (eerst 8 : 2)
4+5x2= niet 9 x 2 = 18 (eerst 4 + 5) maar 4 + 10 = 14 (eerst 5 x 2)
1
Vermenigvuldig of deel eerst. 6+3x5= 3 + 4 x 2,5 = 3x4+6= 8+9:3= 4x9–8= 8–3x2=
Als rekenregel is afgesproken dat je eerst moet vermenigvuldigen en dan pas optellen, dus alleen 14 is het goede antwoord. Je moet eerst delen en dan pas aftrekken, dus alleen 5 is het goede antwoord.
4x7–8= 8:4–2= 15 – 6 : 2 =
25 x 8 – 60 = 72 – 9 x 8 = 75 – 125 : 5 =
150 x 3 + 75 = 770 – 65 : 5 = 550 : 11 + 9 =
Bij dezelfde voorrang reken je van links naar rechts 9:3x6=
2
1
Als rekenregel is afgesproken dat je in een som van links naar rechts rekent, dus alleen 18 is het goede antwoord.
niet 9 : 18 = 2 (eerst 3 x 6) maar 3 x 6 = 18 (eerst 9 : 3)
Reken uit. 5x8:4= 7 x 4 : 14 = 8:4x7=
12 : 4 x 7 = 30 x 3 : 9 = 14 x 2 : 7 =
81 : 9 x 8 = 16 : 4 x 2 = 75 : 5 x 3 : 9 =
36 : 9 x 5 : 4 = 18 x 5 : 3 : 6 = 3 x 40 : 12 : 5 =
Extra
3 D A
Het hele stuk kost € 720,-. Hoeveel kosten de kleine stukken?
E
C B
F
880 : 20 : 11 x 9 = 720 : 8 : 15 x 20 = 42 x 125 : 75 : 10 =
144
1 2 3
4
5
Les 3
Weektaak 25
a Je moet 350 kg bagage vervoeren. 35 deel kan in de kofferbak. Hoeveel kg moet er op de achterbank?
b Er zijn 650 kaartjes van € 12,50. 45 deel is verkocht. Hoeveel euro is de opbrengst?
Wat is meer? 10 x 12 of 12 x 11 of 11 x 11 31 x 29 of 31 x 30 of 30 x 30 14 x 26 of 14 x 25 of 16 x 25 Uit het hoofd. 10 x 34 = 100 x 34 = 50 x 34 = 25 x 34 = 75 x 34 =
11 x 18 of 10 x 18 of 11 x 17 15 x 31 of 16 x 30 of 15 x 32 29 x 51 of 28 x 51 of 30 x 50
10 x 43 = 9 x 43 = 5 x 43 = 6 x 43 = 11 x 43 =
a De vlaaienbakker verkoopt elke werkdag 85 vlaaien. Zaterdags verkoopt hij het dubbele. Hoeveel vlaaien verkoopt hij per week?
c Het hotel heeft 42 kamers. Er zijn nog 7 kamers beschikbaar. Welk deel is al geboekt?
10 x 57 = 20 x 57 = 40 x 57 = 80 x 57 = 100 x 57 =
b Je zaagt een plank van 2 meter 80 in 4 gelijke stukken. Elk stuk is … cm. Je hebt stukken van 80 cm nodig. Hoeveel planken kun je dan zagen?
Extra Hoe lang nog voordat de batterij leeg is? Een volle batterij gaat 6 uur mee.
d Drie personen verdelen € 600,-. De een krijgt de helft, de ander een derde deel en de derde de rest. Hoeveel is dat?
44 x 45 of 46 x 44 of 45 x 45 11 x 90 of 12 x 89 of 10 x 91 13 x 19 of 18 x 14 of 18 x 15
7.000 x 4 = 7.000 x 40 = 700 x 4 = 700 x 40 = 70 x 4= c Je moet 240 km rijden. Je gaat om 9.00 uur weg. Je rijdt 80 km per uur. Hoe laat kom je aan? En als je 100 km per uur rijdt?
65 x 5= 650 x 5 = 650 x 50 = 6.500 x 50 = 6.500 x 5 = d Hoeveel postzegels van € 0,88 kunt je kopen voor € 20? Hoeveel geld krijg je nog terug? En als je postzegels van € 0,44 koopt?
Weektaak 25
Les 4
1
145
Tel op. 3 58 +1 47 =
3+1=4
kgv = 56
5x7 8x7
+ 47 xx 88 = 67 = 111 56 56
3 + 111 = 411 56 56
6 12 + 2 23 =
7 78 + 3 23 =
7 1310 + 9 25 =
4 34 + 3 49 =
6 34 + 5 47 =
26 45 + 8 14 =
8 35 + 2 58 =
9 45 + 4 13 =
13 79 + 15 13 =
Grootste gemene deler: ggd De grootste gemene ggd van 12 en 18 (gemeenschappelijke) deler van 2 getallen is het grootste getal waardoor je die beide getallen kunt delen. Gemene is een ouderwets woord voor gemeenschappelijk.
2
Zoek de ggd. van 6 en 9 van 9 en 24
Kijk naar de tafels waarin 12 en 18 allebei voorkomen. 12 en 18 komen voor in de tafels van 2, 3 en 6. De grootste, 6, is de grootste gemene deler.
van 16 en 36 van 12 en 14
van 32 en 48 van 8 en 12
1x2=2 2x2=4 3x2=6 4x2=8 5 x 2 = 10 6 x 2 = 12 7 x 2 = 14 8 x 2 = 16 9 x 2 = 18 10 x 2 = 20
1x3=3 2x3=6 3x3=9 4 x 3 = 12 5 x 3 = 15 6 x 3 = 18
van 6 en 10 van 21 en 28
1x6=6 2 x 6 = 12 3 x 6 = 18
van 9 en 12 van 10 en 35
Breuken vereenvoudigen Vereenvoudig 12 . 18
De teller en noemer van breuken mag je door hetzelfde getal delen. De ggd van 12 en 18 is 6. Schrijf breuken altijd zo ‘klein’ mogelijk: met de kleinst mogelijke teller en noemer. Een ‘grote’ breuk ‘kleiner’ schrijven heet vereenvoudigen. 12 : 6 = 2 Deel teller en noemer door het grootst mogelijke getal waardoor ze beide gedeeld kunnen 18 : 6 3 worden: hun ggd.
3
Vereenvoudig de breuken. Gebruik de ggd’s van opdracht 2. 8 9 6 b 12 c 24 d 10 e 16 a 69 36
4 f
21 28
g
12 14
Zoek de ggd’s en vereenvoudig de breuken. a
49 56
b
21 36
c
30 45
d
14 63
e
15 25
f
8 24
g
12 27
146
Les 5 1
Weektaak 25 2
3
A
A
B
1
2 3
a Teken het vooraanzicht, het rechterzijaanzicht en het achteraanzicht van blokkenbouwsel 1. b Wat valt je op? c Teken de plattegrond met hoogtegetallen. d Hoeveel blokjes zijn nodig voor dit bouwsel? a Maak een plattegrond met hoogtegetallen van bouwsel 2 en 3. b Hoeveel blokjes zijn nodig voor bouwsel 2 en 3? c Teken van bouwsel 2 en 3 het aanzicht vanaf punt A en B. Elk blokje is 1 cm breed, hoog en diep. a Wat is de omtrek van het grondoppervlak van de bouwsels 1, 2 en 3? b Wat is de oppervlakte van het grondoppervlak van bouwsel 2? c Wat is de oppervlakte van de bovenkant van bouwsel 3?
B
Weektaak 26
Oefentoets
1
2 3
5
147
a Wat is de 5 waard in 2.538 53.647 526.180 265.147 736.352
b Zet van klein naar groot. 63.417 63.473 64.117 63.114 64.371
c Rond af op honderdtallen. 4.371 50.527 76.797 6.487 93.108
a 5.370 + 3.420 = 3.680 + 4.540 = 8.657 – 2.434 = 5.769 – 3.549 =
b
c 17 – 8 : 4 = 12 x 9 – 68 = 45 : 9 x 4 : 5 = 18 x 6 : 3 : 9 =
17 / 6.324 \ 15 / 7.845 \ 45 / 15.930 \ 22 / 20.548 \
1 4
+
1 7
=
1 7
–
1 8
=
1 3
+
2 5
=
2 3
–
1 4
=
17 25 + 5 15 =
1 5
+
1 6
=
1 4
–
1 7
=
3 7
+
1 8
=
8 9
–
2 3
=
38 34 + 14 27 =
1 6
+
1 8
=
1 5
–
1 9
=
2 5
+
1 4
=
7 8
–
2 5
=
16 45 + 11 37 =
1 4
+
1 9
=
1 2
–
1 7
=
3 7
+
2 9
=
5 6
–
3 7
=
57 58 + 31 23 =
Bereken de oppervlakte. 1 blokje is 1 cm bij 1 cm.
6
Teken het horizontale spiegelbeeld.
4
d Halveer. 18.480 23.800 35.340 63.850 48.336 d
35 x 5 = 350 x 5 = 350 x 50 = 3.500 x 5 =
Zoek de ggd van teller en noemer en vereenvoudig de breuk. a
36 54
b
44 55
c
49 56
d
24 60
e
12 18
f
32 72
g
16 28
h
28 36
i
20 45
j
21 33
7
Hoeveel blokjes zijn nodig voor dit bouwsel?
148
1 4 6
7
8 9
Les A
Weektaak 26
2
13.860 + 5.450 = 15.730 + 4.230 = 12.176 + 7.523 = 21.379 + 1.562 =
3
6.578 – 4.342 = 7.695 – 5.493 = 14.627 – 2.318 = 17.837 – 5.624 =
5
7.000 x 4 = 7.000 x 40 = 700 x 40 = 70 x 4 =
45 x 9 = 45 x 90 = 450 x 90 = 4.500 x 9 =
Vermenigvuldig onder elkaar. 24 x 682 = 23 x 613,4 = 56 x 516 = 14 x 846,7 =
9 x 317,13 = 6 x 375,41 =
22 – 12 : 4 = 4+7x3= 12 x 6 – 58 = 27 + 3 x 9 =
56 : 7 x 3 : 6 = 12 x 7 : 3 : 14 = 15 : 3 x 20 : 4 = 26 x 2 : 13 x 25 =
14 / 13.454 \ 16 / 15.520 \ 35 / 19.110 \ 21 / 10.202 \
63 : 9 = 630 : 9 = 6.300 : 90 = 6.300 : 900 =
18 x 3.748 = 38 x 1.359 =
73 x 508,6 = 13 x 469,32 =
1 4
+
1 3
=
1 5
–
1 7
=
3 4
+
1 5
=
2 3
–
1 7
=
11 25 + 5 15 =
1 5
+
1 4
=
1 3
–
1 9
=
2 7
+
1 6
=
5 9
–
1 3
=
24 34 + 6 17 =
1 3
+
1 8
=
1 5
–
1 6
=
2 5
+
1 3
=
7 9
–
3 5
=
16 49 + 5 38 =
1 5
+
1 9
=
1 2
–
1 3
=
2 5
+
3 8
=
5 6
–
3 8
=
27 67 + 12 23 =
c
16 48
Vereenvoudig de breuk in stappen. 36 18 Deel teller en noemer zo vaak tot 54 = 27 = je de eenvoudigste breuk hebt. a De afstand is 360 km. Je rijdt 120 km per uur. Hoe lang doe je erover?
6 9
=
2 3
a
12 24
b
32 56
d
24 52
e
42 54
f
30 48
g 30 75
b Hoeveel stukken van gelijke lengte kun je zagen uit een plank van 2 meter 40? De stukken moeten minstens een halve meter lang zijn.
Les A
Weektaak 26
149
10
a
a Neem de figuren a, b en c over in je schrift. Trek de verticale spiegellijn. b Teken het horizontale spiegelbeeld. Welke figuren zijn horizontaal symmetrisch?
c b
11
Bereken de oppervlakte. 1 hokje is 1 cm bij 1 cm. a
b
c
12 a
a Teken van elk bouwsel de plattegrond met hoogtegetallen. b Hoeveel blokjes heeft elk bouwsel minimaal? c Teken het vooraanzicht van bouwsel a en b. d Teken het aanzicht vanaf punt A van bouwsel c. e Teken het linker en het rechteraanzicht van bouwsel d. Wat valt je op?
A c
b
d
150
1
a Maak met de cijfers het grootst en het kleinst mogelijke getal. b Bereken de som van beide getallen. 8
2
3
4
6
Weektaak 26
Les B
3
7
2
6
1
De km stand was voor de rit 47.837 en na de rit 48.100. Hoe lang was de rit?
112 28 7 x
3
45 x 9 = 34 x 90 = 73 x 9 = 82 x 9 =
30
5
2
4
3
9
0
7
0
Iemand heeft een huis en de jaarlijkse kosten zijn â&#x201A;Ź 9.600,- . Hij verhuurt het huis voor â&#x201A;Ź 900,- per maand. Hoeveel verdient hij per jaar op het huis?
3
4x 700 = 30 x 6.000 = 80 x 600 = 3 x 70.000 =
128 32 8 x
7
70
6
8
4
7
2
De afstand is 60 km. De fietser rijdt 20 km per uur en de auto 80 km per uur. Hoeveel langer doet de fietser erover?
176 44 11 x
700
5
80 x 30 = 900 x 600 = 7.000 x 50 = 600 x 80 =
7
5
5
29 / 17.748 \ 26 / 20.436 \ 39 / 14.547 \ 41 / 27.798 \
50
500
2.800 : 70 = 3.600 : 900 = 7.200 : 80 = 6.300 : 700 =
Vereenvoudig.
4 23 + 3 17 =
9 23 + 6 59 =
11 59 + 3 13 =
12 25 + 3 56 =
a
14 38
b
56 72
c
15 45
d
24 32
e
27 81
f
33 55
16 47 + 5 13 =
24 12 + 3 13 =
g
h
16 40
j
48 64
k
21 28
l
17 56 + 11 13 =
35 56
i
27 38 + 12 13 =
12 54
12 60
Les B
8 9
Weektaak 26
a De kamer is 38,5 m2 groot. De breedte is 5,5 m. Hoe lang is de kamer?
b Boer A heeft een lap grond van 150 m bij 130 m. Boer B heeft een stuk van 140 m bij 140 m. Wie heeft de meeste grond?
c De tegels zijn 20 x 20 cm. Hoeveel tegels passen er op 1 m2 ?
d Een terrein van 100 m bij 120 m wordt verkocht voor â&#x201A;Ź 23,- per m2. Hoeveel is de opbrengst?
Wat is de oppervlakte? a
10
11
151
b
a Boer A koopt een lap grond van 20.000 m2. Hij verkoopt een stuk van 50 m bij 75 m door aan boer B. Hoeveel m2 houdt hij zelf?
a b
a
b De tegels zijn 25 cm x 50 cm. Je moet 25 m2 betegelen. Hoeveel tegels heb je nodig?
B
A A
c
c
A
c De tegelzetter vraag â&#x201A;Ź 20,per m2 voor het leggen van een vloer van 12 m bij 8 m. Hoeveel gaat het kosten?
a Teken het aanzicht vanaf punt A en B van bouwsel b. Wat valt je op? b Welke bouwsels zijn symmetrisch? c Teken het aanzicht vanaf punt A van bouwsel a. d Teken het aanzicht vanaf punt A van bouwsel c. e Maak een plattegrond met hoogtecijfers van de 3 bouwsels.
152
Uitleg Getallen in grafieken 673.000 = 673 x 1.000 400.000 = 4 x 100.000 600 = 6 x 100
Om ruimte te besparen, worden grote getallen in graďŹ eken vaak ingekort door een aantal nullen weg te laten. In de graďŹ ek staat dan dat je de getallen moet vermenigvuldigen met 100, of met 1.000 of met 100.000 bijvoorbeeld.
Gemiddelde Het gemiddelde van een aantal getallen is de som van die getallen gedeeld door het aantal getallen. Het gemiddelde van 8, 5, 7 en 4 = ? Tel eerst de getallen op. Deel de uitkomst door het aantal getallen. 8 + 5 + 7 + 4 24 = =6 4
4
Eerst haakjes wegwerken (3 + 4) x 3 = 7 x 3 = 21
Als er in een som haakjes staan, moet je eerst het gedeelte tussen haakjes uitrekenen.
Breuken vermenigvuldigen Als je hele getallen met elkaar vermenigvuldigt, is de uitkomst een groter getal: 4 x 2 = 8. Als je een heel getal met een breuk vermenigvuldigt, wordt de uitkomst een kleiner getal: 2 x 12 = 1 De uitkomst is wel groter dan de breuk: er komt wat bij, het wordt 2 keer zoveel. Maar als je breuken met elkaar vermenigvuldigt, wordt de uitkomst minder. 12 x 12 is de helft van de helft. een hele x een breuk
3x
2 3
=
6 3
Vermenigvuldig de hele met de teller.
=2
een breuk x een breuk 3 4
x
2 3
6 = 34 xx 23 = 12 =
1 2
Vermenigvuldig de tellers met elkaar. Vermenigvuldig de noemers met elkaar. Vereenvoudig de breuk als dat nodig is.
Blok 8 Gemiddelde snelheid afstand: 210 km duur van de reis: 3 uur gemiddelde snelheid: 210 = 70 km/u 3
De gemiddelde snelheid is de afstand die is afgelegd in km gedeeld door het aantal uren (km/u).
Oppervlaktematen omrekenen m2
dm2 cm2 mm2 2 nullen erbij of de komma 1 plaats naar rechts 2 nullen eraf of de komma 1 plaats naar links
1 m2 = 100 dm2 = 10.000 cm2 = 1.000.000 mm2
Schaal 1 : 1.000
1 cm op de kaart is in werkelijkheid 1.000 cm = 10 m 7 cm op de kaart is in werkelijkheid 7.000 cm = 70 m
1 : 100.000
1 cm op de kaart is in werkelijkheid 100.000 cm = 1.000 m = 1 km 1,2 cm op de kaart is in werkelijkheid 120.000 cm = 1.200 m = 1,2 km
153
154
1
Weektaak 27
Les 1
a De chauffeur heeft 400 km gereden.
b Er zijn 480 parkeerplaatsen.
De route is in totaal 1.200 km. Welk deel moet hij nog?
2
3 5
7
c Bij de halte stappen 17 van
120 plaatsen zijn bezet. Welk deel is nog vrij?
a Jullie tanken 35 liter LPG. Hoeveel moeten jullie betalen? b In jullie tank past 60 liter diesel. Hij is nog halfvol. Wat kost het om de tank vol te tanken?
de 68 passagiers uit de bus. Welk deel reist verder?
c Je tankt 38 liter Euro 98. Hoeveel moet je betalen? d Je wilt 20 liter Euro 95 tanken. Je hebt nog een briefje van € 20,- en een briefje van € 5,-. Is dat genoeg?
4
Hoeveel blijft er over? Reken uit. 35 : 4 = 20 : 3 = 90 x … = 540 40 : 6 = 30 x … = 3.600 42 : 7 = 48 : 5 = 44 : 7 = 70 x … = 4.200 40 : 9 = 70 : 9 = 60 x … = 4.800 Zet in de goede volgorde. – + = 50 70 280 400 wordt 280 + 50 = 400 – 70 – + = 130 290 320 740 – + = 118 178 222 518 – + = 76 136 172 384
42.000 : 7.000 = 1.600 : 80 = 4.200 : 700 = 1.800 : 300 = 81.000 : 9.000 = 36.000 : 900 = 8.100 : 900 = 5.600 : 800 = Zet de 3 getallen op de goede plaats. x : = 8 3 4 6 x : = 10 4 5 8 x : 12 = 6 8 9
6
Extra a
360 – 275 + 285 = ...
– + – +
275 + 155 – 145 = 285
+ – + +
265 – 145 + 285 = ...
= = = =
350 + ... + 425 = ...
b
4.110 – 1.570 + 1.630 = ...
– 1.570 + + 3.280 – – 1.050 = + ...
+ 2.850 – – 2.790 + + 4.760 = + ...
= = = =
... + ... + ... = ...
c
2.775 – 1.680 + 1.850 = ...
– 1.680 + + 5.125 – – 1.625 = + ...
+ 3.125 – – 2.575 + + 3.425 = + ...
= = = =
... + ... + ... = ...
Weektaak 27
Les 2
1
Schrijf het juiste tijdstip in de bordjes. a 09
b 13
e 11
... ... 13 00
00
... ...
... ...
f
22 00
00
... ...
... ...
23 00
02 00
... ...
... ...
... ...
Hoeveel later is het? a 08
30
10 05
c 10
25
13 10
e 21
b 15
15
20 20
d 22
20
02 15
f
40
03 25
g 07
15
11 10
20 30
00 20
h 03
25
08 05
Maak een grafiek van de tabel. Rondetijden op de 5.000 meter schaatsen 34.1 34.0 33.9 33.8 33.7 33.6 33.5 33.4 33.3 33.2 33.1 33.0 32.9 32.8 32.7 32.6 32.5 32.4 32.3 32.2 32.1
meter
5.000
4.600
4.200
3.800
3.400
3.000
2.600
2.200
1.800
1.400
600
1.000
32.0
200
rondetijd
3
... ... 14 00
00
10 30
30
... ...
... ...
c 21
d 06
10 30
30
... ...
2
155
afstand
doorkomsttijd
rondetijd
200m
20.51
20.51
600m
52.53
32.02
1.000m
1:25.01
32.48
1.400m
1:57.95
32.94
1.800m
2:30.72
32.77
2.200m
3:03.69
32.97
2.600m
3:36.60
32.91
3.000m
4:09.66
33.06
3.400m
4:42.91
33.25
3.800m
5:16.30
33.39
4.200m
5:49.78
33.48
4.600m
6:23.84
34.06
5.000m
6:57.84
34.00
In 2009 reed Martina Sablikova een wereldrecord op de 5.000 m schaatsen. a Hoe lang deed ze over de eerste volle ronde van 400 m? b Hoe lang deed ze over de laatste ronde? c Zet de rondetijden in de grafiek en trek een lijn van punt naar punt. d Wanneer versnelde ze het sterkst? e Op welke stukken ging ze meer dan 4 tiende seconde langzamer dan de vorige ronde? f Ze startte om 13.10. Hoe laat finishte ze?
156
Les 3
Weektaak 27
Gemiddelde Het gemiddelde van een aantal getallen is de som van die getallen gedeeld door het aantal getallen. Het gemiddelde van 8, 5, 7 en 4 = ? Tel eerst de getallen op. 8 + 5 + 7 + 4 24 Deel de uitkomst door het aantal getallen. = =6 4
4
1
2 3
Bereken het gemiddelde. 9•5•4 2•4•6 10 • 15 • 35 8•2•5 3•6•9 33 • 48 • 69 7•8•9 78 • 85 • 41
11 • 96 • 25 44 • 36 • 10 5 • 14 • 22 • 39 76 • 13 • 6 • 45
Op woensdag waren 2 kinderen ziek, op dinsdag, donderdag en vrijdag 3 en op maandag 4. Hoeveel kinderen waren er gemiddeld ziek per dag?
Je had voor je rekentoetsen een 8, een 7, een 5,5 en een 7,5. Welk cijfer heb je gemiddeld?
89 • 64 • 22 • 5 2 • 99 • 57 • 6 71 • 92 • 88 • 9 150 • 250 • 500
In de supermarkt brak in de eerste week 8% van de eieren, in de tweede week 6% en in de derde en vierde week 7%. Hoeveel procent brak er gemiddeld per week?
Bereken het aantal bezoekers per dag. maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag
kinderen
volwassenen
65+
1.998 2.361 3.267 2.984 4.958 5.962 6.873
1.835 2.242 3.069 2.617 2.593 5.209 5.846
203 844 1.163 703 951 2.246 2.473
totaal
a b c d
Hoeveel kinderen kwamen er deze week? Hoeveel volwassenen kwamen er in het weekeinde? Hoeveel bezoekers kwamen er op woensdag? Neem de tabel over in je schrift. Reken de totalen per rij en per kolom uit en vul de tabel verder in.
totaal
4
825 • 175 • 200 766 • 342 • 389 679 • 418 • 703 925 • 899 • 126
Bereken het gemiddelde. Gebruik de totalen die je hebt uitgerekend bij opdracht 3. a Hoeveel kinderen kwamen er gemiddeld per dag? b Hoeveel bezoekers kwamen er gemiddeld per dag? c Hoeveel 65+ ers kwamen er gemiddeld op doordeweekse dagen?
Les 4
Weektaak 27
157
Breuken vermenigvuldigen Als je hele getallen met elkaar vermenigvuldigt, is de uitkomst een groter getal: 4 x 2 = 8. Als je een heel getal met een breuk vermenigvuldigt, wordt de uitkomst een kleiner getal: 2 x 12 =1 De uitkomst is wel groter dan de breuk: er komt wat bij, het wordt 2 keer zoveel. Maar als je breuken met elkaar vermenigvuldigt, wordt de uitkomst minder. 12 x 12 is de helft van de helft. een hele x een breuk
3x
2 3
=
6 3
Vermenigvuldig de hele met de teller.
=2
een breuk x een breuk 3 4
x
2 3
6 = 34 xx 23 = 12 =
1
2
3
1 2
Vermenigvuldig de tellers met elkaar. Vermenigvuldig de noemers met elkaar. Vereenvoudig de breuk als dat nodig is.
Vermenigvuldig. Haal de helen eruit. 8 x 25 = 3 x 12 =
10 x
3 5
=
2 x 1 15 =
2 x 3 23 =
4x
1 3
=
5x
3 4
=
11 x
4 9
=
4 x 1 13 =
2 x 1 45 =
6x
1 5
=
9x
2 3
=
12 x
2 3
=
3 x 2 14 =
2 x 4 12 =
5 x 1 12 =
5 x 5 34 =
3 7
x
5 8
=
3 10
x
2 x 78 = 15 x 37 = 7 x 14 = Vermenigvuldig. Vereenvoudig zo nodig de uitkomst. 1 4 2 3 1 1 3 x 8 = 3 x 5 = 2 x 4 =
5 8
=
1 4
x
1 3
=
1 7
x
5 9
=
4 7
x
3 6
=
3 4
x
2 7
=
3 4
2 = x 15
1 3
x
1 6
=
1 8
x
4 5
=
2 3
x
4 5
=
7 8
x
2 3
=
7 12
x
1 5
x
1 2
=
1 4
x
5 9
=
4 x 34 = 7 Extra
3 8
x
3 7
=
3 5
11 = x 20
2 3
=
Bereken de hoogte aan de hand van de schaduw. a De helikopter is 250 cm hoog en de schaduw 125 cm. De schaduw van de motoragent is 80 cm. Hoe hoog is de agent?
b Het paard is 1,50 m hoog. Zijn schaduw is 50 cm. De schaduw van de stal is 1,20 m. Hoe hoog is de stal?
158
1
Les 5
Weektaak 27
Vind het juiste tijdstip in de tijdbalk. Bereken de tijdsduur. 07 15
vertrek
Groningen
met de auto van Groningen naar Amsterdam Drachten
a De auto is in Drachten om ... Lelystad om … Heerenveen om … Almere om …
Heerenveen
Joure om … Muiden om … Emmeloord om … Amsterdam om …
Joure
Emmeloord
aankomst 09 30 Lelystad
Almere
b Hoe lang is de auto onderweg als hij in Heerenveen is? c Hoe lang doet de auto erover van Heerenveen naar Emmeloord?
Muiden
A’dam
d Hoe lang doet de auto erover van Emmeloord naar Muiden? e Waar ongeveer is de auto halverwege?
Gemiddelde snelheid
3
Groningen Drachten Heerenveen Joure Emmeloord Lelystad Almere Muiden Amsterdam
39 39 60 65 98 132 152 165 185
21 26 59 93 113 126 146
60 21
Amsterdam
Muiden
Almere
Lelystad
Emmeloord
Joure
Heerenveen
Bereken de gemiddelde snelheid (met de rekenmachine). Zoek de afstand op in de tabel. Lees de tijdsduur af op de tijdbalk. Rond af op 1 cijfer achter de komma. a Hoe hard reed de auto tussen Groningen en Joure? b Hoe hard reed de auto tussen Heerenveen en Lelystad? c Hoe hard reed de auto tussen Joure en Almere? d Hoe hard reed de auto tussen Almere en Amsterdam? e Hoe hard reed de auto tussen Groningen en Amsterdam? f Op welke stukken uit vraag a t/m e reed de auto sneller dan gemiddeld over de hele afstand?
Drachten
2
Groningen
De gemiddelde snelheid is de afstand die is afgelegd in km gedeeld door het aantal uren (km/u).
65 26 5
98 132 152 165 185 59 93 113 126 146 38 72 92 105 125 5 33 67 87 100 120 38 33 34 54 67 87 72 67 34 20 33 53 92 87 54 20 13 33 105 100 67 33 13 20 125 120 87 53 33 20
Bereken de gemiddelde snelheid per uur uit het hoofd. 50 km in 2 uur 630 km in 6 uur
1.300 km in 2 uur
60 km in een half uur
120 km in 4 uur
960 km in 4 uur
25 km in een kwartier
1.200 km in 15 uur
d
r
Les 1
1
2 3 4
5
Weektaak 28
Reken handig uit. 398 + 398 + 398 = 699 + 699 + 699 = 549 + 549 + 549 = 295 + 295 + 295 =
2.563 – 196 = 4.738 – 494 = 1.765 – 398 = 3.437 – 297 =
132 = 3 x 40 + … 169 = 80 x … + 9 287 = … x 4 + 7 137 = 5 x 30 – …
219 = 7 x 168 = … x 233 = 4 x 178 = 7 x
Welke zijn samen 10.000? a 1.245 3.015 b 1.786 2.334 2.735 a2.995 3.776 b2.104 a
4 x 407 = 5 x 192 = 6 x 146 = 5 x 449 =
…+ 9 90 – 12 …– 7 …+ 3
7+6= 17 + 6 = 657 + 6 = 1.897 + 6 =
d 5.077 17 933 d3.983 c
Je gooit bij het darten 390 punten in 5 worpen. Dat is een gemiddelde van … punten per worp.
23 – 7 = 653 – 7 = 2.533 – 7 = 72.393 – 7 = 390 = 5 x … – 10 690 = … x 70 + 60 555 = 6 x 90 + … 465 = 4 x … + 25
98 = 3 x … – 7 475 = 4 x … – 45 255 = … x 45 – 15 425 = 5 x 90 – …
c 5.673 3.128 832 c367 b
5 teams hebben elk 10 punten en 5 teams elk 6 punten. Hoeveel punten hebben de teams gemiddeld?
159
e 1.446 2.666 4.336 e1.556
Je verstuurt 5 pakjes en moet in totaal € 27,50 aan porti betalen. Hoeveel is dat gemiddeld per pakje?
Extra Maak keersommen met als uitkomst het middengetal. Je mag zo veel getallen gebruiken als je wilt. a
b 5
2
100 25
c 4
10
6
96 8
d 7
3
3
210 2
e 7
5
5
350 5
8 2
9
432 2
6
160
Weektaak 28
Les 2
Eerst haakjes wegwerken Eerst haakjes wegwerken (3 + 4) x 3 = 7 x 3 = 21
1
2
3
4
Als er in een som haakjes staan, moet je eerst het gedeelte tussen haakjes uitrekenen.
Werk de haakjes weg en reken dan verder uit. 7 + (6 : 3) = (6 + 3) x 5 = (2 x 5) + 6 = 9 – (2 x 2) = 8 x (5 + 4) = (3 x 9) – 7 = (4 + 4) x 4 = 3 : (4 – 1) =
(10 x 3) : 6 = (12 – 5) x 7 = (99 :11) – 3 = (17 + 8) x 4 =
25 x (50 : 5) = 63 : (9 – 2) = (50 x 4) – 75 = (48 – 3) : 9 =
Eerst haakjes weg, dan vermenigvuldigen/delen, dan optellen/aftrekken. 40 + (15 : 7,5) x 2 = 20 – 4 x 3 + 6 : 3 = 5 x 10 + 50 : 5 = (20,5 – 4,5) x 3 : 6 = 5 x (10 + 50) : 5 = 4x9:6+7x2= 90 + 50 x 3 : 20 = 20 – 4 x (3 + 6) : 3 = 126 : 6 – 5 x 4 + 12 = (90 + 50) x 3 : 20 = 40 + 10 : 5 x 2 = 75 – 15 x 3 + 4 = 75 – 7 x 7 + 13 = 52 – 7 x 8 : 2 + 5 = 4 x (9 – 3) : 8 = (75 – 15) x 3 + 4 =
a
A heeft € 20,– meer dan B. B heeft € 60,– minder dan C. C heeft € 230,–. Hoeveel heeft A minder dan C?
b
Hoeveel is de som van 20 en 80 meer dan het verschil?
c
A, B en C verdelen € 125,–. A krijgt € 20,– meer dan B en B krijgt € 15,– meer dan C. Hoeveel krijgt C?
Extra Hoe gaat de reeks verder? 8
16
3
8
4 18
8
2 38
?
13
39
65
91
?
7
14
42
168
?
?
7,5
9
10,5
12
?
3
12
39
120
?
Les 3
1
2
3 5
6
Weektaak 28
161
Vermenigvuldig achter elkaar. 2×2×2= 4×3×2= 3×3×3= 5×5×3= 4×4×4= 3×5×3= 5×5×5= 6×3×3= 6x6x6= 8×3×3=
6×2×3= 6×1×4= 6×5×2= 6×6×2= 6×0×3=
Vermenigvuldig achter elkaar. 4×3×2×3= 5×5×3×2= 6×2×2×4= 3×3×2×5= 4×5×3×3= 5×2×4×4= 6×1×9×1= 4×5×3×3=
4×0×8×1= 5×6×2×2= 2×2×2×2= 3×3×3×3=
4
Welke getallen zijn een veelvoud van 3 en 5? 51.615 8.235 6.195 17.185 41.385 99.875 Maak de staartdeling. 7 / 14.616 \ 9 / 36.585 \ 6 / 32.322 \
12 / 51.936 \ 15 / 71.835 \ 19 / 49.191 \
4×5×4= 2×9×3= 9×1×8= 7×7×2= 9×4×2=
4 × 4 × 4 × 10 = 5 × 5 × 5 × 10 = 6 × 6 × 6 × 10 = 7 × 7 × 7 × 10 =
Welke getallen zijn een veelvoud van 4 en 9? 53.928 47.476 6.354 7.398
4 / 68.140 \ 8 / 41.032 \ 3 / 28.389 \
31.672 81.486
11 / 64.559 \ 18 / 25.776 \ 13 / 90.051 \
Extra a
Drie personen A, B en C verdelen een bedrag zo dat A twee keer zoveel krijgt als B en B weer twee keer zoveel als C. Welk deel krijgt C?
b
Drie personen verdelen € 720,–. A krijgt de helft, B krijgt een derde en C krijgt de rest. Hoeveel is dat?
c
Vier personen verdelen € 360,–. A krijgt twee keer zoveel als B. B krijgt een derde van wat C krijgt en D het dubbele van wat C krijgt. Hoeveel krijgt ieder?
162
1
2
3
Les 4
Weektaak 28
Wat is de oppervlakte ongeveer?
Wat is de juiste maat? Een bureau is ongeveer 2 … Het mobieltje is ongeveer 30 … Het keukenraam is ongeveer 1 …
Een suikerkorrel is ongeveer 1 … Het boek is ongeveer 3 … Een keeltablet is ongeveer 100 …
Bereken de oppervlakte. Het voetbalveld is 120 m lang en 70 m breed. De deur is 220 cm hoog en 90 cm breed. De tegel is 30 cm breed en 60 cm lang. De tuin is 18 m diep en 5 m breed. De plank is 2,75 m lang en 30 cm breed.
Het tijdschrift is ongeveer 6 … Een notitieboekje is ongeveer 150 … De laptop is ongeveer 8 …
De kamer is 4 m bij 5 m. Het terras is 7,5 m bij 5,5 m. Het raam is 120 bij 180 cm. Het boek is 17 bij 22 cm. De tafel is 2 m lang en 90 cm breed.
Les 5
1
Weektaak 28
Een vierkante tuin heeft een omtrek van 20 m. Wat is de oppervlakte?
163
Een weiland is 43.000 m2. 17.000 m2 wordt geploegd. Er blijft … m2 over.
Het tegelpad van 60 cm breed en 4 m lang wordt met 20 cm verbreed. Hoeveel oppervlakte komt erbij?
Oppervlaktematen omrekenen m2
dm2 cm2 mm2 2 nullen erbij of de komma 2 plaatsen naar rechts 2 nullen eraf of de komma 2 plaatsen naar links
2
3
4
Vul in. 1 dm2 = … cm2 1 cm2 = … mm2 1 dm2 = … mm2 1 dm2 = … m2
1 m2 = 100 dm2 = 10.000 cm2 = 1.000.000 mm2
5.000 cm2 = … m2 200 dm2 = … m2 3,5 cm2 = … mm2 1,5 m2 = … dm2
5 dm2 = … cm2 300 cm2 = … mm2 17 dm2 = … cm2 0,3 dm2 = … mm2
Vul in. 50.000 cm2 is de helft van ... m2. 60 dm2 is het dubbele van … cm2. 200 mm2 is een kwart van … cm2.
17,5 dm2 = … mm2 125 m2 = … dm2 24 cm2 = … dm2 50 mm2 = … cm2
De oppervlakte van een rechthoek van 0,75 m bij 1,25 m = … cm2. De oppervlakte van een vierkant met zijden van 1,4 dm = … cm2. De oppervlakte van een vierkant met een omtrek van 0,28 m = ... dm2. Extra
De oppervlakte van een vierkant is 16 m2. Wat is de lengte van de zijden?
De omtrek van een rechthoek is 30 cm. De lengte is 9 cm. Wat is de oppervlakte?
De tuin van de buren is 4 bij 5 m. De onze is een kwart kleiner. Wat is de oppervlakte van onze tuin?
164
Weektaak 29
Les 1
Getallen in grafieken 673.000 = 673 x 1.000 400.000 = 4 x 100.000 600 = 6 x 100
1
Om ruimte te besparen, worden grote getallen in grafieken vaak ingekort door een aantal nullen weg te laten. In de grafiek staat dan dat je de getallen moet vermenigvuldigen met 100, of met 1.000 of met 100.000 bijvoorbeeld.
Welk getal wordt het in de verkorte schrijfwijze? x 100 700 1.000 8.900 22.000 131.000
2
6
x 10.000
aantal verkochte auto’s 6
5
5
4
4
3
3
2
x 100.000 200.000 80.000 145.000 11.000 890.000
.. .. .. .. ..
aantal diabetes patiënten
.. .. .. .. ..
aantal ziekmeldingen aantal verkochte auto’s aantal diabetes patiënten
x 100.000
x 1.000 9 8
2
weken
1 1
4
x 10.000 50.000 7.000 35.000 140.000 7.000
.. .. .. .. ..
Welke getallen horen bij de stippen? Vul de tabel in. aantal ziekmeldingen
3
x 1.000 8.000 97.000 34.800 600 117.000
7 .. .. .. ..
2
3
4
5
2005
2006
2006
week 3
2007
2007
week 4
2008
2008
week 5
2009
2009
05 06 07 08 09
05 06 07 08 09
Hoeveel jaar geleden is het? 1940 1568 1917
2005
jaar
7
jaar
1
week 1 week 2
1933
1806
1963
1961
1995
1953
Extra Vul het ontbrekende getal in. 46
21 13
127 181
356
1.160 3.950
1.941
17.160 35.895
29.730
Weektaak 29
Les 2
1
165
2
Aantal bezoekers 2010 2009 2008 2007 2006 = 5.000
a Hoeveel fietsen werden er in 2009 verkocht? b In welk jaar steeg de fietsenverkoop het hardst? c In welk jaar werden de minste fietsen verkocht?
a Hoeveel bezoekers waren er in 2006? b Hoeveel bezoekers waren er in 2010? c In welk jaar kwamen de meeste bezoekers?
3
4
huizenverkoop 2010
capaciteit parkeergarages
West-Nederland
Centrum
Zuid-Nederland
Vondellaan
Oost-Nederland
Nieuwe Markt
Oost-Nederland
Tivoli
= 10.000
= 1.000
= 500
1.470 900 2.050 760
Maak zelf een beelddiagram zoals hierboven met de gegevens uit de tabel. Gebruik deze symbolen:
a Hoeveel huizen zijn er in het westen verkocht? b Hoeveel meer huizen zijn er in het zuiden verkocht dan in het oosten?
5
Fietsverkoop 2007-2011 2011 2010 2009 2008 2007 = 25.000
= 10
= 100
= 1.000
Extra Plaats het jaartal op de getallenlijn. 0
500
a 104 eerste Nederlandse stad b 450 oudste Nederlandse woord c 1200 eerste stenen huizen in NL
1000
d 1450 eerste gedrukte boek e 1575 eerste universiteit (Leiden) f 1819 eerste (loop-)fiets
1500
2000
g 1903 eerste vliegtuig h 1951 eerste televisie-uitzending i 2002 euro vervangt de gulden
166
1
2 3
Les 3
Weektaak 29
Stel een boeket samen. Neem uit elke categorie 1 soort. Hoeveel combinaties kun je maken?
Neem uit elke categorie 1 soort. Hoeveel combinaties kun je maken? a van drie broeken en 4 shirts d van 2 paar schoenen, 2 broeken en 3 shirts b van 3 shirts en 2 vesten e van 1 jas, 2 sjaals en 2 petjes c van 2 bovenstukjes en 2 bikinibroekjes f van 2 broeken, 1 jas, 3 shirts en 2 petjes Maak een fruitmand. a Kies 1 soort uit elke categorie. Hoeveel combinaties kun je maken? b Kies 3 soorten uit categorie A. Hoeveel combinaties zijn dat? Schrijf ze allemaal op. c Kies 2 soorten uit categorie B. Hoeveel combinaties zijn dat? Schrijf ze allemaal op. d Kies 3 soorten uit categorie A, 2 uit categorie B, 1 uit categorie C en 1 uit categorie D. Hoeveel combinaties kun je maken?
A
B
e Kies 2 soorten uit categorie A. Hoeveel combinaties zijn dat? Schrijf ze allemaal op. f Kies 3 soorten uit categorie B. Hoeveel combinaties zijn dat? Schrijf ze allemaal op. g Kies 2 soorten uit categorie A, 3 uit categorie B, 1 uit categorie C en 1 uit categorie D. Hoeveel combinaties kun je maken?
C
D
Les 4
1 2
Weektaak 29
Teken de omtrek van de schepen 2 keer zo groot na. Hoe lang zijn de schepen? 1 hokje is in de afbeeldingen van opdracht 1 in werkelijkheid 100 cm lang en breed. Hoe lang zijn de boten in meters?
167
A B
C
3
a b c d e f
1 hokje = 1cm2
Wat is de oppervlakte van de woonkamer in cm2? Hoe breed is de badkamer in cm? Wat is de omtrek van het balkon in cm? Hoeveel cm2 is de hobbykamer groter dan de waskamer? Wat is de oppervlakte van de hal in cm2? Wat is de oppervlakte in cm2 van het hele appartement zonder het balkon? g Wat is de oppervlakte van de slaapkamer in cm2 inclusief de bergruimte? h Een hokje op de plattegrond is in werkelijkheid 1 m2. In de keuken, de hal en de woonkamer komen dezelfde tegels. Hoeveel m2 tegels zijn er nodig? (afronden in hele m2) i Teken de plattegrond 1,5 keer zo groot na.
168
Les 5 Schaal
Weektaak 29 1 : 1.000
1 cm op de kaart is in werkelijkheid 1.000 cm = 10 m 7 cm op de kaart is in werkelijkheid 7.000 cm = 70 m
1 : 100.000
1 cm op de kaart is in werkelijkheid 100.000 cm = 1.000 m = 1 km 1,2 cm op de kaart is in werkelijkheid 120.000 cm = 1.200 m = 1,2 km
1
a Meet de lengte van de woonkamer op het langste en op het kortste punt. Hoe lang is de kamer in werkelijkheid? b Wat is de omtrek van de kamer in werkelijkheid? c Wat is de oppervlakte van de kamer in werkelijkheid? d Er komen tegels van 50 cm bij 50 cm in. Hoeveel zijn er nodig? e Zijn de 3 slaapkamers even groot?
1 : 100
2
Bereken de afstand in werkelijkheid. a Leg je liniaal op de kaart. Meet de afstand van het Centraal Station tot de Dam. Hoe lang is die afstand in werkelijkheid? b Meet de lengte van de route van het Monument tussen het Paleis en de Nieuwe Kerk door naar de tramhalte van lijn 1 op de Nieuwezijds Voorburgwal. Hoe lang is dat in werkelijkheid?
1 : 10.000 c Hoe lang is de afstand op de kaart en in werkelijkheid van de Waag via de Achterburgwal en de Oude Kerk naar de Beurs (ingang Beursplein)? En van de Nieuwmarkt over de Achteren Voorburgwal terug naar de Dam?
e s r-
Oefentoets
1
2
3
5
8
Weektaak 30
169
a Wat was de doorkomsttijd van Shani Davis bij 700 m? b Wat was de doorkomsttijd van Cindy Klassen bij 1.100 m? c Hoeveel seconden deed elk van hen over de race? 25.05 27.32 28.71 30.71 1.51,79 d Wat was van elk van hen de gemiddelde rondetijd? e Wat was van elk van hen de gemiddelde snelheid in m/sec? f Maak een lijngrafiek van Davis’ race. Zet de afstanden langs de horizontale as en de rondetijden langs de verticale as. 1.500 m Shani Davis 11-12-2009 Cindy Klassen 20-11-2005
300 700 1.100 1.500 eindtijd 23.28 24.76 25.69 27.31 1.41,04
Vermenigvuldig. Haal de helen eruit en vereenvoudig de breuk als dat kan. 3 2 3 1 5 x 2 25 = 3 x 34 = 4 x 5 = 3 x 5 =
2 5
x
5 8
=
5x
2 7
=
2 x 4 23 =
1 3
x
1 8
=
1 5
x
1 8
=
3 7
x
2 3
=
4x
3 5
=
7 x 3 45 =
1 2
x
3 4
=
4 9
x
1 4
=
3 4
x
3 7
=
Reken uit. 7x8–3x9= 4 x (9 – 3) + 7 = 23 + 15 : 3 = (58 – 4) : 9 =
3x5x4x2= 3x3x3x3= 6x2x3x1= 5x7x2x3=
Maak met de gegevens uit de tabel de lijngrafiek.
7 / 16.401 \ 6 / 18.366 \ 12 / 68.832 \ 15 / 61.665 \
6
Wat is de oppervlakte? • volleybalveld van 9 x 18 m • deur van 210 cm hoog en 80 cm breed • tegel van 25 x 45 cm • tuin van 17 m diep en 6,5 m breed
4
Reken om. 3 dm2 = ... cm2x x 14 dm2 = ... mm2 x 6,5 m2 = ... dm2xx 7.000 cm2 = ... m2xxxx
7
Op een vloertje liggen 6 rijen van 5 tegels. Aan de smalle kant komen er 2 rijen bij. Hoeveel tegels liggen er dan?
De omtrek van een rechthoek is 26 cm. De lengte is 7 cm. Wat is de oppervlakte?
9 Zet de gegevens uit het beeld-
1 fietsverkopen xmiljoen
x1
2009
1,4
1,4
2008
1,4
1,3
2007
1,3
1,2
2006
1,2
diagram in een tabel. = 10 liter.
miljoen
drankconsumptie 2011 per persoon water frisdrank sap
2006 2007 2008 2009
bier
170
1
Weektaak 30
Les A
Schrijf het juiste tijdstip in de bordjes. a 12
... ...
b 20
3
4
5
01 00
00
... ...
... ...
d 11
21 00
00
... ...
2
c 23
13 00
00
... ... 14 00
00
... ...
... ...
... ...
Hoeveel later is het? a
11 55
14 35
c
22 40
02 15
e
12 55
17 15
b
19 10
20 20
d
23 20
01 10
f
22 45
23 40
Reken handig uit. 598 + 598 + 598 = 299 + 299 + 299 = 349 + 349 + 349 = 195 + 195 + 195 =
5.628 – 296 = 7.845 – 395 = 5.167 – 297 = 4.273 – 198 =
a Hoe lang duurt het hele traject? b De totale afstand is 5,6 km. Wat is de gemiddelde snelheid van de bus in km/u inclusief de stops?
Vereenvoudig de breuken. 11 a 33 b 14 c 42
24 54
4 x 306 = 5 x 198 = 6 x 249 = 5 x 147 =
42.000 : 6.000 = 4.200 : 600 = 72.000 : 8.000 = 7.200 : 800 =
c Hoeveel minuten zitten er gemiddeld tussen twee haltes? d De bus komt 3 minuten te laat op het station aan. Hoe laat zal de bus op het eindpunt zijn?
d
24 48
e
18 54
f
18 36
2.400 : 80 = 1.200 : 300 = 36.000 : 400 = 4.800 : 800 = Lijn 54 Helmond Fokkerlaan Molenbeek
12.55
Station
13.04
Heistraat
13.18
Fokkerlaan
13.25
g
20 24
h
50 55
Les A
6
7
10
11
171
Vermenigvuldig. Haal de helen eruit. Vereenvoudig als het kan de uitkomst. 3 x 1 15 = 2 x 1 12 = 7 x 25 = 7 x 12 =
3 x 3 23 =
5x
1 3
=
2 x 1 13 =
7 x 1 15 =
6x
3 4
=
4 x 1 45 =
8x
1 5
=
4 x 2 17 =
3 x 4 13 =
5x
2 3
=
5 x 4 12 =
7 9
x
2 3
=
3 10
x
5 9
=
3 5
x
5 8
=
5 12
x
2 3
=
Vermenigvuldig. Vereenvoudig als het kan de uitkomst. 3 1 2 4 1 1 3 x 7 = 3 x 4 = 2 x 2 = 1 3
8
Weektaak 30
x
1 4
=
Reken uit. 7 x 6 – 2 x 11 = 3 x (12 – 3) + 3 = 17 + 21 : 7 = (76 – 4) : 9 =
1 5
x
4 9
x
5 6
=
9 (16,5 – 4,5) x 3 : 6 = 4 x 12 : 6 + 5 x 3 = 95 – 25 x 3 + 4 = 20 – 4 x (7 + 8) : 3 =
Een weiland is 50.000 m2. Een stuk van 160 x 200 m wordt ingezaaid. Hoeveel m2 blijft over?
Vul in. a 4 dm2 = … cm2 20 cm2 = … mm2 0,2 dm2 = … mm2 0,5 m2 = … dm2
3 7
=
Uit het hoofd. 5×0×7×1= 3×6×3×2= 2×3×4×5= 3×3×3×3=
De woonkamer is 4,5 bij 8 m. De slaapkamer is de helft kleiner. Wat is de oppervlakte van de slaapkamer?
b 500 dm2 is de helft van … m2. 4 dm2 is het dubbele van … cm2. 250 mm2 is een kwart van … cm2. 12 cm2 is een derde van … mm2.
60 x … = 540 80 x … = 5.600 40 x … = 32.000 70 x … = 2.800
Het tegelpad van 70 cm breed en 5 m lang wordt met 20 cm verbreed. Hoeveel m2 oppervlakte komt erbij?
c 1 cm is in werkelijkheid 9 m. Het huis is in het echt ... m hoog.
172
1
2 3
4
Les B
Weektaak 30
a Hoe lang deed de hardloper over deze halve marathon? b Wat was zijn gemiddelde snelheid? c Op welk stuk liep hij het hardst? d Op welk stuk liep hij het langzaamst?
e Hoeveel km/u liep hij de eerste 4 km? f Hoeveel km/u liep hij de laatste 5 km? g Maak een lijngrafiek van het verloop van zijn race. Zet de afstanden langs de horizontale as en de doorkomsttijden op de verticale as.
Bereken de gemiddelde snelheid per uur uit het hoofd. 36 km in 2 uur 660 km in 6 uur 600 km in 2,5 uur 124 km in 4 uur 1.600 km in 20 uur 700 km in 3,5 uur
a Hoeveel elektrische fietsen zijn er vanaf 2007 verkocht? b Hoeveel hybride fietsen worden er gemiddeld per jaar verkocht? c Welk deel was in 2009 het aantal verkochte kinderfietsen van het totaal aantal verkochte fietsen?
Doorkomsttijden Bommenberendloop afstand Martinihal (start)
18.00
Hereweg
4 km
18.27
Meerweg
8 km
18.59
Gasthuiskade
12 km
19.21
Eelderdiep
16 km
19.46
Stadspark finish
20 km 21 km
20.15 20.20
45 km in een half uur 30 km in een kwartier
d Hoeveel fietsen zijn er gemiddeld jaarlijks verkocht? e Worden er gemiddeld meer hybride of meer kinderfietsen verkocht?
fietsverkopen 2007-2009 naar type aantallen x 1.000
2007
2008
2009
hybride
270
220
170
elektrisch
15
54
145
mountain/ATB
240
126
85
tour/stads
490
710
800
220 1.235
270 270
200 1.400
kinder totaal
Vermenigvuldig. Haal de helen eruit. Vereenvoudig de uitkomst. 5 x 1 19 = 2 x 5 34 = 5 x 14 =
tijd
1 2
x
1 5
=
5 9
x
2 3
=
3x
7 8
=
2 x 3 14 =
6 x 2 35 =
1 3
x
1 3
=
3 7
x
5 6
=
4x
2 7
=
2 x 6 13 =
4 x 3 27 =
1 4
x
1 7
=
3 8
x
4 7
=
Les B
5
7 9
11
Weektaak 30
15 + 5 x 5 – 5 : 5 = 40 – 4 x (4 + 4) : 4 = 120 : 12 – 1 + 2 x 12 = 18 – 9 x 8 : 4 + 1 =
173
6
5 x 12 : (3 – 2) x 4 = 5 x 12 : (3 + 2) x 4 = 5 x 12 : 3 + 2 x 4 = 144 : (6 x 4) + 7 x 5 =
Hoeveel jaar geleden is het? 1945 1648 1810 1918
8 754
Hoeveel combinaties kun je maken? a van 2 sweatshirts, 3 shirts en 3 broeken b van 2 broeken, 3 shirts, 2 jacks en 2 paar schoenen
10
15,75 dm2 = … mm2 12,5 m2 = … dm2 240 cm2 = … dm2 20 mm2 = … cm2
720 mm2 = … cm2 0,15 m2 = … cm2 45 mm2 = … cm2 0,02 m2 = … cm2
Welke getallen zijn een veelvoud van 3 en 4? 672 1.332 2.166 1.836 4.852 9.836
Hoe gaat de reeks verder? a
7 12 22 42 82 ?
b
8 12 18 27 40,5 ?
a Hoeveel m is elke cm in werkelijkheid? b Als de schaal 1 : 500 zou zijn, zou de tekening dan groter of kleiner zijn? c Teken de omtrek van het huis na op schaal 1 : 100. d Hoe hoog is het huis vanaf de begane grond? e Het huis is 6,5 m diep. Wat is de oppervlakte van het dakterras?
1 : 200
174
ten
ur
24 uur = 1 etmaal = 1 nacht en
1 dag
(behalve februari: 28 of 29 dagen)
30 of 31 7 dagen dagen = 1 week 4 weken + 2 of 3 dagen 1 maand
Uitleg 365 of 366 dagen 52 weken + 1 dag 12 maanden 1 jaar
Vereenvoudigen in stappen Deel teller en noemer net zo vaak tot je de eenvoudigste breuk hebt. 100 jaren 1.000 jaren 10 jaren 1 decennium 10 decennia 100 decennia 10 eeuwen 1 eeuw 1 millennium
:5
45 150
:3
9 3 = 30 = 10 :5
:3
Gelijknamig maken door noemers te vermenigvuldigen 5 6
+
3 8
=
6 x 8 = 48 48 wordt de nieuwe noemer (5 x 8)
3 8
(3 x 6)
5 6
= (6 x 8) = 40 48 en
= (8 x 6) = 18 48
40 48
58 10 5 + 18 48 = 48 = 148 = 124
Vermenigvuldig de noemers met elkaar. Je krijgt dan een gemeenschappelijk veelvoud van beide noemers, maar vaak niet het kleinste. Dan moet je de uitkomst daarna vereenvoudigen.
Staartdeling met nullen in het antwoord
7 / 4.963 \ 709 Soms kun je niet door de deler delen, ook niet nadat je een cijfer uit het deeltal hebt aangehaald. Er komt dan een 0 in het antwoord. Daarna haal je een volgend cijfer uit het deeltal aan. 49 Gebruik zo weinig mogelijk cijfers van het deeltal om door de deler, 7, te kunnen delen en onderstreep die: 49. 49 : 7 = 7. Controleer met 7 x 7= 49. Schrijf 49 onder het deeltal en trek af: 06 49 â&#x20AC;&#x201C; 49 = 0. Noteer de 0 onder de streep. Schrijf een 7 in het antwoord rechts van de schuine streep. 0 Haal het eerstvolgende cijfer uit het deeltal aan, 6, en schrijf dit rechts van de 0. 63 6 kun je niet door 7 delen. Schrijf daarom een 0 in het antwoord rechts van de schuine streep, achter de 7. 63 Schrijf de 0 onder de 6 en trek af: 6 â&#x20AC;&#x201C; 0 = 6. 0 Haal het volgende cijfer uit het deeltal aan, de 3, en schrijf dat rechts van de 6. 63 : 7 = 9. Schrijf een 9 in het antwoord rechts van de schuine streep, achter de 70. Controleer met 9 x 3 = 63 en noteer 63 onder 63. Trek af en schrijf de 0 onder de streep. Controleer met de vermenigvuldiging 709 x 7 = 4.963
Blok 9 Rekenen met tijd. 0,5 uur is een half uur = 30 minuten 30 0,5 x 60 = 30 en 60 = 0,5 0,25 uur is een kwartier = 15 minuten 15 0,25 x 60 = 15 en 60 = 0,25
Een uur is niet in tienden en honderdsten verdeeld, maar in 60 minuten. Als de tijdsduur met een kommagetal is aangegeven, moet je de cijfers achter de komma omrekenen naar minuten.
Rekenen met tijd. 45
45 km in 30 min = 30 x 60 = 90 km/u
Reken eerst terug naar 1 minuut (45 : 30) en doe dan x 60.
24 km in 0,8 uur = 24 : 0,8 = 30 km /u
Deel direct door het kommagetal.
Handig vermenigvuldigen :5
x5
25 x 1,2 = 5 x 6 = 30
Handig delen : 100
: 100
2.550 : 500 = 25,5 : 5 = 5,1
x4
x4
8 : 2,5 = 32 : 10 = 3,2
175
176 (behalve februari: 28 of 29 dagen)
30 of 31 dagen dagen = week 4 weken + 2 of 3 dagen 1 maand
Les 1
Weektaak 31
Tijd in de geschiedenis
365 of 366 dagen 52 weken + 1 dag 12 maanden 1 jaar
100 jaren 1.000 jaren 10 jaren 1 decennium 10 decennia 100 decennia 10 eeuwen 1 eeuw 1 millennium
1 2 3 4
Vul in. Van 2000 tot 2010 is een … 800 is … eeuwen geleden. Van 1810 tot 2010 = 2 …
Van 1568 tot 1648 = 8 … 1951 is .. decennia geleden. Van 1950 tot 2000 = 5 …
90 voor Chr. is … eeuwen geleden. 1620 is ongeveer … eeuwen geleden. Het volgende millennium komt over … jaar.
Reken om. 2 millennia = … jaar 25 decennia = … eeuwen 3 decennia = … jaar
15 eeuwen = ... decennia 2.500 jaar = … millennia 3.500 jaar = … eeuwen
een halve eeuw = … decennia anderhalve eeuw = … jaar 8 eeuwen voor Chr. is … jaar geleden.
Splits in millennia, eeuwen, decennia en jaren. 1492 768 1546 1880
1602
1077
2020
Extra Hoe lang duurde het? Splits in millennia, eeuwen, decennia en jaren. 2000 voor Chr. – 800 voor Chr. 500 voor Chr. – 1453 12.000 voor Chr. – 50 voor Chr. 710 – 1492 500 voor Chr. – 476 na Chr. 1096 – 1204
680 – 1435 1581 – 1795 1848 – nu
507
Hoeveel moeten ze betalen? a een vakantie van 2 weken voor 2 personen in Hotel Excelsior of hetzelfde in het Grand Hotel
Hotel Excelsior € 65 p.p. per dag
voorgerecht =C 6,75 hoofdgerecht =C 14,50 dessert =C 5,25
=C 24,50
€ 510 p.p. per week
b € 14,80
c € 48,45
e € 56,55
d € 29,95
Welke biljetten en munten krijg je terug? a Je geeft b Je geeft Het kost € 17,70. En wat krijg je terug als je er bijgeeft?
c Je geeft
Je koopt iets van € 21,60 en iets van € 14,60. En wat krijg je terug als je er bijgeeft?
f € 28,80
d Je geeft
Het kost € 42,95 En wat krijg je terug als je er bijgeeft?
Je koopt 2 artikelen van € 4,95 en 2 van € 28. En wat krijg je terug als je er bijgeeft?
Extra
14
12
15
980 560
16 x x: :
586
555 712
574 + +– –
351
20 24 x x: :
18 x x: :
621
35
494 + +– –
438
c
720 840
6 447 33 + +– – 817 639
418
479
836 919
b
372 + +– –
+–
287
688 740
4 356 77 + +– –
712 + +– –
a
543
Reken uit. Begin met de getallen in het midden. 688 + 372 = 1.060
+–
4
Vandaag
Gepast betalen; wat geef je? Dit zit er in je portemonnee: a € 36,70
3
Grand Hotel
b 2 keer het menu of 2 keer de losse gerechten waarvan1 zonder voorgerecht driegangenmenu
+–
2
177
+–
1
Weektaak 31
x x: :
.
Les 2
178
1 2
3
4 5
Weektaak 31
Les 3
Vermenigvuldig onder elkaar. 14 x 1.082 = 26 x 137 = 54 x 256 = 35 x 2.963 = 37 x 382 = 23 x 3.517 = a Je verdient € 86,– per maand. De scooter kost € 1.199,–. Hoe lang moet je sparen?
96 12 6 x
3
60
90
6 x 258,97 = 18 x 364,8 = 27 x 182,76 =
31 x 1.915 = 7 x 2.683,9 = 56 x 738,12 =
b De koekjes kosten € 7,90 per kilo. Je kunt ze per pond kopen. Dat zijn er 15. Je wilt 33 mensen trakteren. Hoeveel moet je betalen?
72 18 9 x
4
Schrijf de tafels op en omcirkel het kgv met 12. a 8 b 9 c 15
80
83 x 719,2 = 65 x 83,98 = 13 x 873,4 =
c Elke 20 minuten is er een tram. Hoeveel trams gaan er tussen 7.00 uur ’s ochtends en 23.00 ’s avonds?
60
d 18
84 28 14 x
e 16
4
5
20
30
f 14
Extra Hoeveel tegels heb je nodig? Reken uit hoeveel de tegels per m2 kosten. Bereken het aantal tegels dat je nodig hebt. Hoeveel dozen is dat? Hoeveel moet je betalen?
10 x 10 cm € 22,– per doos 40 in een doos
10 x 10 cm € 28,– per doos 40 in een doos
15 x 15 cm € 37,– per doos 12 in een doos
a 2 bij 2,75 m
b 3 bij 4,15 m
c 1,5 bij 2,10 m
Weektaak 31
Les 4
1
Vereenvoudig de breuk in stappen. Deel teller en noemer net zo vaak tot je de eenvoudigste breuk hebt.
2
179
:5
45 150
:3
9 3 = 30 = 10 :5
a
32 48
b
45 75
c
24 52
42 96
d
e
64 84
f
90 105
:3
Haal de helen eruit. Vereenvoudig de breuk die je overhoudt. 78 42
18 6 = 136 42 = 1 21 = 1 7
144 56
128 52
108 24
96 54
112 64
126 28
160 48
180 75
98 35
93 33
228 68
Gelijknamig maken door noemers te vermenigvuldigen 5 6
+
3 8
=
6 x 8 = 48
48 wordt de nieuwe noemer
3
4
(5 x 8)
3 8
(3 x 6)
5 6
= (6 x 8) = 40 48 en
= (8 x 6) = 18 48
40 48
58 10 5 + 18 48 = 48 = 148 = 124
Vermenigvuldig de noemers met elkaar. Je krijgt dan een gemeenschappelijk veelvoud van beide noemers, maar vaak niet het kleinste. Dan moet je de uitkomst daarna vereenvoudigen.
Maak de breuken eerst gelijknamig. Vereenvoudig de uitkomst. 7 9
+
3 5
=
5 9
+
2 3
=
2 3
–
5 9
=
7 9
–
3 5
=
5 12
+
3 7
=
2 5
+
3 4
=
5 6
+
4 5
=
5 6
–
4 5
=
3 4
–
2 5
=
9 14
+
2 3
=
5 8
+
3 7
=
4 7
+
4 6
=
4 6
–
4 7
=
5 8
–
3 7
=
4 15
+
1 2
=
Extra Een kubus heeft 6 vlakken. Deze is rood aan de buitenkant, maar van binnen wit. De kubus wordt over de lengte, de breedte en de hoogte in drieën gezaagd (zie de lijnen). De kleine blokjes hebben rode en witte vlakken, maar zijn niet hetzelfde. Ga na hoeveel blokjes er zijn met 1 rode zijde, met 2 rode zijden, enz. Vul de tabel in. aantal rode zijden aantal blokjes
0
1
2
3
4
5
6
1
Weektaak 31
Les 5
a b c d e f g
Welk land was in 2009 het meest in trek als vakantieland? Welk land was in 2010 het minst in trek als vakantieland? Naar welke landen nam het aantal vakanties af? Naar welke landen nam het aantal vakanties toe? Bij welk land is de groei het grootst? Bij welk land is de afname het grootst? Hoeveel vakanties werden er in 2010 doorgebracht in Frankrijk, Italië en Spanje samen? h Hoeveel vakanties werden er in 2009 doorgebracht in Duitsland en Oostenrijk? i Wat is het gemiddeld aantal vakanties per land in beide jaren? j Neemt het aantal vakanties toe of af?
Vakantiebestemmingen binnen Europa aantal vakanties x 1.000
1.960 2.020
180
2.000
2009 2010
1.800
1.200
600 470
600
550 540
640 630
800
840
930
1.000
1.060
1.110
1.400
1.150
1.400
1.600
400 200 België
2
Duitsland Frankrijk
Groot-B
Italië
Oostenrijk Spanje
3
Horizontaal staafdiagram
Gestapeld staafdiagram
Verkoopcijfers 2010
Toename files 2010
Noord
180
door ongevallen
door wegwerkzaamheden
door weersomstandigheden
160 140
Zuid
120 100
Oost
80 60 40
West
20
x 1.000 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
0
januari
februari
maart
Lees je antwoorden af met een liniaal.
Schat je antwoorden.
a Hoeveel werd er in Noord verkocht?
a Hoeveel meer files waren er in maart dan in januari?
b Hoeveel werd er in Zuid, Oost en West samen verkocht?
b Door welke oorzaak waren er vooral meer files?
c Hoeveel werd er gemiddeld per regio verkocht?
c Hoeveel keer meer files door ongevallen waren er in maart dan in januari? d Is het aantal files door de andere beide oorzaken in maart ook toegenomen als je vergelijkt met januari?
Weektaak 32
Les 1
1
2
3 4
5
181
6 x 12 = 60 x 12 = 6 x 120 = 60 x 120 =
5 x 14 = 500 x 14 = 50 x 14 = 500 x 140 =
7x 16 = 70 x 160 = 7 x 1.600 = 700 x 16 =
450 : 9 = 450 : 90 = 7.200 : 8 = 720 : 80 =
5.400 : 60 = 540 : 6 = 480 : 8 = 4.800 : 8 =
9.600 : 120 = 960 : 12 = 1.050 : 150 = 10.500 : 15 =
a Het plein is 25,5 m lang en 12 m breed. Een kwart van de tegels moet vernieuwd. Hoeveel m2 tegels moeten er worden gekocht?
b Je maakt een fietstocht van 15 km. Je houdt een pauze op 23 van de afstand. Hoeveel km moet je dan nog?
10.800 : 12 = 10.800 : 6 = 1.080 : 120 = 10.800 : 60 =
640 : 8 = 640 : 40 = 540 : 3 = 540 : 60 =
20 x 45 = 18 x 45 = 16 x 45 = 22 x 45 =
40 x 90 = 39 x 90 = 41 x 91 = 41 x 89 =
60 x 80 = 60 x 79 = 59 x 79 = 61 x 79 =
30 x 60 = 30 x 61 = 21 x 61 = 19 x 61 =
20 x 70 = 20 x 68 = 21 x 68 = 19 x 68 =
8 x 19 = 8 x 190 = 800 x 190 = 8.000 x 19 =
6 x 18 = 60 x 18 = 6 x 180 = 60 x 180 =
c Een recept is voor 4 personen: 500 g andijvie • 450 g aardappelen • 400 g gehakt • 50 g margarine. Hoeveel heb je nodig voor 6 personen?
Extra Hoe gaan de reeksen verder? 121 100 81
64
49
36
..
10 30 60 100 150 210 ..
2
3
6
18 108 ..
182
Les 2
Weektaak 32
bamigroenten 450 g 0,99
runderlappen 500 g 3,29
heel volkoren 1,09
liter halfvol 0,49
) (
kassavoordeelkanjers
â&#x201A;Ź SUPER jonge kaas 30+ 500 g 3,19
tie
tie
Ac rijst kilo 1,29
1 2
koffiepads 14 stuks 4,09
toiletpapier 6 rollen 2,99
koekjes 5 stuks 2,00
Hoeveel moet je betalen? a 4 flessen frisdrank en 20 koekjes voor het verjaardagsfeestje
fris 1,5 L 1,40
4e
gratis
Ac
2e
shampoo 400 ml gratis 1,25
b 500 g vlees en 2 pakken bamigroente voor de Indische schotel
c 1 pak melk, 1 brood en een pond kaas voor de lunch
Wat kosten de boodschappen? Schat eerst en reken daarna het precieze bedrag uit.
2 melk 2 heel volkoren kaas bamigroenten rijst 500 g vlees 1 fles frisdrank
koffiepads koekjes melk brood shampoo toiletpapie r
ank 3 friesldkr 2 m k koffiepads 1 pa uk kaas brood 1 st el volkoren 1 he k rijst 1 pa
6 broden 5 pakken melk 1 21 kilo kaas 3 pakken rijst 6 flessen frisd 2 rollen toilet rank papier
Les 3
Weektaak 32
183
Staartdeling met nullen in het antwoord 7 / 4.963 \ 709 49 06 0 63 63 0
Soms kun je niet door de deler delen, ook niet nadat je een cijfer uit het deeltal hebt aangehaald. Er komt dan een 0 in het antwoord. Daarna haal je een volgend cijfer uit het deeltal aan. Gebruik zo weinig mogelijk cijfers van het deeltal om door de deler, 7, te kunnen delen en onderstreep die: 49. 49 : 7 = 7. Controleer met 7 x 7 = 49. Schrijf 49 onder het deeltal en trek af: 49 – 49 = 0. Noteer de 0 onder de streep. Schrijf een 7 in het antwoord rechts van de schuine streep. Haal het eerstvolgende cijfer uit het deeltal aan, 6, en schrijf dit rechts van de 0. 6 kun je niet door 7 delen. Schrijf daarom een 0 in het antwoord rechts van de schuine streep, achter de 7. Schrijf de 0 onder de 6 en trek af: 6 – 0 = 6. Haal het volgende cijfer uit het deeltal aan, de 3, en schrijf dat rechts van de 6. 63 : 7 = 9. Schrijf een 9 in het antwoord rechts van de schuine streep, achter de 70. Controleer met 9 x 3 = 63 en noteer 63 onder 63. Trek af en schrijf de 0 onder de streep. Controleer met de vermenigvuldiging 709 x 7 = 4.963
1 2
3
Maak de staartdeling. 6 / 1.254 \ 9 / 5.418 \ 4 / 3.228 \ 8 / 3.264 \ 7 / 3.521 \ 5 / 3.535 \
12 / 3.684 \ 14 / 5.726 \ 17 / 3.536 \
16 / 11.232 \ 13 / 10.439 \ 19 / 11.552 \
21 / 18.963 \ 24 / 12.192 \ 35 / 17.780 \
Maak de staartdeling. 7 / 6.345 \ 3 / 2.117 \ 9 / 3.648 \ 4 / 3.210 \ 8 / 4.833 \ 6 / 1.821 \
13 / 11.733 \ 16 / 12.868 \ 12 / 10.912 \
14 / 11.319 \ 18 / 10.826 \ 19 / 13.385 \
21 / 16.981 \ 24 / 21.826 \ 35 / 24.685 \
Extra Waar of niet waar? Als je voor de spiegel je linkeroor aanraakt met je rechterhand, lijkt je spiegelbeeld met de linkerhand het rechteroor aan te raken.
16 uur staat tot 1 dag als 20 dagen tot juni.
Als je de oneven nummers uit deze reeks bij elkaar optelt, krijg je een even getal. 15 • 32 • 5 • 13 • 82 • 7 • 1
184
1
Weektaak 32
Les 4
Tel op en haal de helen eruit. 7 8
+
3 5
=
kgv = 40 7x5 40
2
+
3x8 40
24 59 19 = 35 40 + 40 = 40 = 140
–
4 7
=
kgv = 56 7x7 56
4
5
+
3 4
=
3 12 + 2 35 =
8 78 + 2 13 =
7 1312 + 11 34 =
3 4
+
5 9
=
2 34 + 1 25 =
6 56 + 7 29 =
24 45 + 18 12 =
4 5
+
3 8
=
4 57 + 2 23 =
7 78 + 4 15 =
43 56 + 15 23 =
Maak de breuken gelijknamig en trek af. 7 8
3
1 2
–
4x8 56
=
49 56
–
32 56
=
17 56
2 3
–
1 2
=
9 12 – 2 13 =
6 78 – 4 13 =
9 1210 – 5 25 =
3 4
–
1 9
=
4 58 – 2 14 =
7 34 – 2 27 =
23 47 – 6 29 =
4 5
–
3 8
=
8 67 – 3 16 =
5 45 – 3 38 =
17 79 – 15 12 =
Vermenigvuldig. 3x
2 3
=
6x
1 7
7x
1 6
6 3
4x
3 5
=
2 x 2 17 =
2 x 1 12 =
2 x 5 23 =
=
6x
3 4
=
4 x 1 15 =
6 x 1 15 =
7 x 2 35 =
=
5x
2 7
=
3 x 5 14 =
5 x 4 13 =
3 x 3 12 =
1 3
x
3 5
=
2 3
x
3 7
=
3 7
x
3 8
=
7 10
x
=2
Vermenigvuldig. (3 x 2)
1 2
5 9
=
3 4
x
2 3
6 = (4 x 3) = 12 =
1 5
x
1 7
=
1 7
x
2 3
=
3 7
x
5 6
=
3 5
x
2 9
=
3 5
x 14 15 =
1 4
x
1 6
=
1 5
x
4 5
=
2 5
x
3 8
=
3 4
x
2 7
=
7 11
x
2 7
=
Extra Hoeveel is elke stapel waard?
a Een stapeltje munten van € 1,– is 16,31 mm hoog. 2,33 mm
b Een stapeltje munten van € 0,50 is 11,9 mm hoog. 2,38 mm
c Een stapeltje munten van € 2,– is 17,6 mm hoog. 2,2 mm
Weektaak 32
Les 5
185
Rekenen met tijd 0,5 uur = een half uur = 30 minuten 30 0,5 x 60 = 30 en 60 = 0,5
1 2
Reken om. 0,75 uur = … min 0,3 uur = … min 0,8 uur = … min
0,25 uur = een kwartier = 15 minuten 15 0,25 x 60 = 15 en 60 = 0,25
3,25 uur = ... uur en … min 1,4 uur = ... uur en … min 2,7 uur = ... uur en … min
45
Reken eerst terug naar 1 minuut (45 : 30) en doe dan x 60.
Deel direct door het kommagetal.
40 km in 40 minuten = 80 km in 40 minuten = 100 km in 50 minuten =
30 km in 20 minuten = 30 km in 15 minuten = 60 km in 25 minuten =
75 km in 25 minuten = 90 km in 50 minuten = 25 km in 10 minuten =
24 km in 2,4 uur = 24 km in 4,8 uur = 96 km in 1,2 uur =
13 km in 2,6 uur = 52 km in 2,6 uur = 52 km in 10,4 uur =
33 km in 1,1 uur = 66 km in 3,3 uur = 99 km in 6,6 uur =
Bereken de gemiddelde snelheid. Een wandeltocht van 9 km duurt anderhalf uur. Hoe snel lopen de wandelaars?
5
1 uur en 10 min = ... , ... uur 2 uur en 40 min = ... , ... uur 3 uur en 45 min = ... , ... uur
Hoeveel km per uur? 24 km in 0,8 uur = 24 : 0,8 = 30 km/u
4
5 minuten = 0,… uur 10 minuten = 0,… uur 20 minuten = 0,… uur
Hoeveel km per uur? 45 km in 30 min = 30 x 60 = 90 km/u
3
Een uur is niet in tienden en honderdsten verdeeld, maar in 60 minuten. Als de tijdsduur met een kommagetal is aangegeven, moet je de cijfers achter de komma omrekenen naar minuten.
Hoeveel km kun je reizen als je 9 uur onderweg bent, 120 km per uur rijdt en in totaal 1 uur pauzeert?
Extra De reis is 600 km. De eerste helft van de afstand rijd je 120 km per uur. Dan kun je een uur lang maar 80 km/u en het laatste stuk rijd je 100 km/u. Hoe lang doe je erover?
Je rijd 440 km lang 100 km per uur. Hoe lang doe je er over?
186
1 2 3 4
Hoeveel is het roze cijfer meer waard dan het blauwe in deze getallen? a 24.468 b 3.197,5 c 78.603 d 1.307,46
e 45.551
f 50.122
Maak de reeksen af. 13.050
13.200
13.350
.....
.....
.....
.....
14.440
24.540
.....
.....
.....
.....
75.040
38.725
38.600
.....
.....
.....
38.100
.....
.....
.....
.....
72.250
92.250
.....
.....
74.010
75.020
.....
.....
.....
.....
78.070
.....
12.050
.....
13.950
.....
15.850
.....
Zet van klein naar groot. 84.170 • 48.710 • 71.480 • 87.140 • 80.471 14.179 • 11.497 • 9.784,8 • 50.949 • 4.950,9 17.212 • 71.121 • 7.121,7 • 1.721,2 • 12.712
83.264 • 26.739 • 54.195 • 27.379 • 39.724 15.052 • 3.999,8 • 17.851 • 2.193,9 • 14.789 37.659 • 17.462 • 5.458,3 • 9.837 • 8.837,7
Maak met de cijfers het grootst en het kleinst mogelijke getal. Bereken het verschil tussen beide getallen. 3
5
Weektaak 33
Les 1
8
4
2
1
0
5
1
7
9
5
3
1
8
6
4
0
2
9
Extra Hoeveel is elke vrucht waard?
14
10
=
14
=
14
=
12
13
15
16
23
14
9
17
18
11
15
16
16
15
15
12
23
=
15
=
9
=
13
=
23
18
=
12
=
19
=
10
=
19
=
8
Weektaak 33
Les 2
1
Hoeveel geld hebben ze?
Nina Sem
3
3
4
1
2
3
1
3
1
3
4
2
1
2
2
2
4
2
1
5
1
1
4
3
1
1
4
1
2
1
2
1
2
4
4
3
4
4
2
3
5
1
1
1
Cas
2
187
Naomi
2
Arwin
3
3
Tel de biljetten en munten uit. Gebruik er zo weinig mogelijk. a € 4.375,60 b € 3.601,95 c € 1.402,25 d € 12.555,50
2
3
e € 19.999,99
Welke biljetten en munten krijg je terug? a Het kost € 339,90 b Het kost € 124,95 c Het kost € 149,90 d Het kost € 1.088,Je geeft Je geeft Je geeft Je geeft
2
f € 785,85
e Het kost € 1.433,Je geeft
Extra Er werden 8 broodjes kaas meer verkocht dan er broodjes ham werden verkocht. In totaal werden er 12 broodjes verkocht. Hoeveel broodjes ham werden er verkocht?
Er waren 60 fans bij de wedstrijd. Er waren 10 fans meer van het thuis spelende team dan er waren van het bezoekende team. Hoeveel fans waren er van het thuisteam?
Er zijn 13 pennen. Ze schrijven allemaal blauw of zwart. Er zijn 7 blauwschrijvende pennen meer dan zwartschrijvende. Hoeveel zwartschrijvende pennen zijn er dan?
188
1 2
Les 3
Weektaak 33
Vermenigvuldig handig. 45 x 14 = 31 x 80 = 35 x 12 =
290 x 15 = 55 x 140 = 180 x 35 =
x5
25 x 1,2 = 5 x 6 = 30
4
Deel handig. 128 : 16 = 450 : 75 = 270 : 45 =
20 x 2,5 =
32 x 1,25 =
90 x 2 13 =
1 7
x 3.500 =
15 x 1,4 =
20 x 2,35 =
35 x 3 15 =
3 4
x 2.800 =
25 x 2,6 =
60 x 3,05 =
24 x 1 14 =
4 5
x 4.500 =
1.920 : 24 = 1.050 : 15 = 7.500 : 25 =
3.700 : 50 = 6.150 : 50 = 1.800 : 150 =
2.250 : 750 = 9.500 : 250 = 3.600 : 450 =
Deel handig. : 100
: 100
2.550 : 500 = 25,5 : 5 = 5,1 x4
x4
8 : 2,5 = 32 : 10 = 3,2
5
33 x 270 = 450 x 38 = 505 x 24 =
Vermenigvuldig handig. :5
3
120 x 150 = 240 x 125 = 150 x 360 =
3.640 : 400 =
20 : 1,25 =
8:
1 3
=
2 13 : 4 =
3.288 : 800 =
12 : 2,4 =
4:
2 5
=
4 25 : 2 =
9.600 : 240 =
8 : 1,6 =
12 :
1 4
=
5 47 : 6 =
Extra Vul de tabellen in. Je mag elk getal 1 keer gebruiken.
X X
2
6 X
X
8
X X
X
X
18
X
X
X X
180
5
X X
36
3
45
1 • 3 • 3 • 4 • 5 • 6
X
X X
X X
9
30
X
X
X
100
6
X X
60
1
X X
15
5
5
1 • 1 • 2 • 3 • 5 • 5
X
X X
X X
60
80
X
X
X
6
5
X X
100
6
75 72
72
3 • 3 • 4 • 4 • 4 • 5
Les 4
1 2 3 4
5
Weektaak 33
189
Tel op, haal de helen eruit en vereenvoudig de uitkomst als dat kan. 3 7
7 + 12 =
1 12
+
2 3
=
3 7
+
4 5
=
9 14
+
2 5
=
3 4
+
5 6
=
5 8
+
3 9
1 5
+
2 9
=
4 15
+
1 7
=
9 10
+
4 7
=
1 3
+
6 7
=
=
Trek af en vereenvoudig de uitkomst als dat kan. 5 8
–
3 8
=
2 3
–
1 5
=
7 9
3 – 12 =
9 14
–
2 5
=
12 13
–
1 2
=
4 5
–
2 5
=
3 4
–
1 6
=
6 7
–
4 5
=
9 10
–
4 7
=
7 8
–
5 6
=
Vermenigvuldig en vereenvoudig de uitkomst. 3 12
x
1 2
=
3 8
x
4 5
=
1 5
x
2 9
=
1 2
x 12 13 =
5 11
x
1 3
=
3 7
x
2 9
=
9 10
x
4 7
=
2 3
x
6 7
=
3 7
7 x 12 =
5 9
x
2 3
=
Reken uit. 3 17 + 1 12 =
5 89 – 4 34 =
4 17 + 4 25 =
9 710 – 3 34 =
2 4 12 + 511 =
5 23 + 2 79 =
6 56 – 3 37 =
8 16 + 2 35 =
9 37 – 6 29 =
6 78 + 2 59 =
Extra Vul in de witte vakjes de cijfers 1 t/m 9 in. Gebruik elk cijfer 1 keer. a Plaats de cijfers zo dat som op de schuine lijnen steeds 15 is. b Plaats de cijfers zo dat de som op de schuine lijnen steeds 9 is.
190
Les 5
Weektaak 33
De Elfstedentocht is een schaatswedstrijd op natuurijs van 200 km lang. De tocht is 15 keer gehouden en voert langs 11 steden in Friesland. De organisatie gaat er vanuit dat de rijders op zijn vroegst op de aangegeven tijden langs de steden komen.
1
2
a Hoe lang denkt de organisatie dat de snelste rijder tenminste over de tocht doet? b Hoeveel km per uur rijdt de schaatser dan gemiddeld? c In welke stad zijn de rijders ongeveer op de helft? d Hoeveel km is het ongeveer naar Leeuwarden vanaf Hindeloopen? e Hoeveel km is het ongeveer van Stavoren naar Franeker?
a In welke maand worden de tochten het vaakst verreden? b Wie reed de snelste tijd ooit? En wie de langzaamste? c Wat is het verschil tussen de snelste en de langzaamste tijd? d Wie was van de eerste tien tochten de snelste? e Hoeveel km/uur reed Evert van Benthem gemiddeld in 1986? f Hoeveel km/uur reed Reinier Paping gemiddeld in 1963? g Hoeveel jaar geleden is de eerste Elfstedentocht gereden? h Hoeveel jaar geleden is de laatste Elfstedentocht gereden? i Wat is de langste tijd die er ooit tussen twee tochten in heeft gezeten?
jaar
dag
plaats
doorkomsttijd
Leeuwarden (start)
5.30 uur
Sneek
6.10 uur
IJlst
6.15 uur
Sloten
6.50 uur
Stavoren
7.30 uur
Hindeloopen
8.00 uur
Workum
8.20 uur
Bolsward
8.50 uur
Harlingen
9.35 uur
Franeker
10.00 uur
Dokkum
11.15 uur
Leeuwarden (finish)
12.00 uur
tijd
winnaar
1909 2 januari
13:50
Minne Hoekstra
1912 7 februari
11:40
Coen C.J. de Koning
1917 27 januari
09:53
Coen C.J. de Koning
1929 12 februari
11:09
Karst van Leemburg
1933 16 december
09:05
Sipke Castelein
1940 30 januari
11:30
A. Adema, D. van der Duim, C. Jongert, P. Keizer, S. Westra (Pact van Dokkum)
1941 6 februari
09:19
Auke Adema
1942 22 januari
08:44
Sietse de Groot
1947 8 februari
10:36
Jan van der Hoorn
1954 3 februari
07:35
Jeen van den Berg
1956 14 februari
08:46
J. Nauta, J. van der Hoorn, A. de Koning, M. Wijnhout, A. Verhoeven
1963 18 januari
10:59
Reinier Paping
1985 21 februari
06:47:44 Evert Van Benthem
1986 26 februari
06:55:17 Evert Van Benthem
1997 4 januari
06:49:18 Henk Angenent
Weektaak 34
Oefentoets
1 3
4 6
191
Splits in millennia, eeuwen, decennia en jaren. a jaartallen b periodes 1672 873 12.000 v. Chr. – 50 v. Chr. 1989 2010 1848 – 1980 Reken handig uit. 45 x 16 = 199 x 15 = 160 x 35 = 360 x 38 =
2 476 – 1453 1919 – nu
126 : 14 = 1.440 : 24 = 3.120 : 50 = 5.400 : 45 =
Vermenigvuldig onder elkaar. 16 x 2.037 = 6 x 259,4 = 23 x 374,27 = 7 x 465,6 = 31 x 739 = 17 x 2.396 = Welke biljetten en munten krijg je terug? a Het kost € 229,90 b Het kost € 124,95 Je geeft Je geeft
5
Hoeveel is het roze cijfer meer waard dan het blauwe? 3.671,2 435,76 17.812 1.413,1
64 x 1,25 = 35 x 1 17 = 15 x 3,6 = 3 7 x 2.800 =
5.460 : 600 = 16 : 1,25 = 8 : 23 = 2 23 : 5 =
Maak de staartdeling. 5 / 3.545 \ 18 / 10.854 \ 4 / 3.614 \ 24 / 13.680 \
16 / 11.287 \ 35 / 17.655 \
c Het kost € 898,90 Je geeft
7
Reken uit. Vereenvoudig de uitkomst. 3 3 7 16 + 4 29 = 7 – 8 = –
2 3
=
5x
2 9
=
4 5
8
berk grassen zuring
weegbree alsem
1990-2000 1977-1987 0 50 100 150 200 gemiddeld aantal bloeidagen per jaar
250
a Hoeveel bloeidagen hadden grassen gemiddeld per jaar tussen 1990 en 2000? b Hoeveel bloeidagen had de weegbree gemiddeld per jaar tussen 1977 en 1987? c Van welke gewassen nam het aantal bloeidagen niet toe? d Hoeveel bloeidagen meer hadden de berk, de weegbree en de grassen samen gemiddeld in 1990-2000 dan in 1977-1987?
9
6 34 + 2 25 = 3 7
+
Hoeveel km/u? a b c d
40 km in 15 minuten 108 km in 1,2 uur 78 km in 2,6 uur 90 km in 40 minuten
7 10
=
192
1 2 3 4 5
Hoe lang is het geleden? Splits in millennia, eeuwen, decennia en jaren. a 1880 b 1450 c 863 d 1566 e 1672 f 1898 g 750
7
h 1783
i 1628
j 1432
Maak de reeksen af. 16.050
16.150
.....
.....
.....
.....
.....
12.060
12.560
.....
.....
.....
.....
15.060
37.850
37.700
.....
.....
.....
37.100
36.950
.....
33.050
.....
53.050
.....
.....
.....
24.090
.....
.....
25.020
.....
.....
25.050
.....
.....
43.250
.....
83.250
.....
.....
Zet van klein naar groot. 124,19 • 11.241 • 2.419
•
1.241,9
•
4.190
Welke biljetten en munten krijg je terug? En wat krijg je terug a Je geeft als je er bijgeeft? Het kost € 14,70.
•
241,90
•
12.419,01
•
b Je geeft
41.900
•
191,24
En wat krijg je terug als je er bijgeeft?
Het kost € 12,95
Hoeveel geld hebben ze?
Gaby
6
Weektaak 34
Les A
1
2
1
3
1
2
1
1
2
2
Wim
1
2
1
2
1
2
2
1
2
3
Yuri
3
3
2
3
2
3
1
2
3
2
Maak de staartdeling. 6 / 1.848 \ 9 / 1.863 \ 8 / 3.840 \ 7 / 2.842 \ Vermenigvuldig handig. 45 x 14 = 180 x 35 = 22 x 15 = 360 x 25 =
12 / 3.630 \ 14 / 4.235 \
8 28 x 1,25 = 42 x 1 16 =
19 / 17.160 \ 13 / 10.487 \ Deel handig. 144 : 18 = 1.200 : 24 = 4.230 : 50 =
2.700 : 36 = 3.640 : 400 = 15 : 1,25 =
21 / 12.670 \ 24 / 12.032 \
8 : 23 = 2 23 : 4 =
4
Weektaak 34
Les A
9
Haal de helen eruit. Vereenvoudig de breuk die je overhoudt. 30 24
45 38
10
(
2 5
66 36
=
55 24
+
1 5
+
1 4
9x
1 3 1 7
12 x
13
=
48 13
=
60 18
=
65 21
=
=
44 7
=
=
2 9
=
7 8
+
2 3
+
5 6
=
7 9
=
7 8
–
4 9
+
1 2
–
1 3
= =
=
=
6 7
–
3 4
=
=
12 13
5 6
–
2 5
=
2 3
–
9 15
3 4 1 4 1 3
x
2 3 1 7 5 6
6 = 34 xx 23 = 12 =
1 3 3 5 5 8
x
3 7 5 6 3 4
Vermenigvuldig. Haal de helen eruit. Vereenvoudig de uitkomst. 4x
12
)
1 x 24 6 = 130 – 24 = 124 = 1 14
Maak de breuken eerst gelijknamig. Vereenvoudig de uitkomst. 3 7
11
193
=
4 3
= 1 13
3x
=
5x
1 8
6x
=
Hoeveel km per uur? 24 km in 0,6 uur = 24 km in 1,2 uur = 96 km in 4,8 uur =
3 5 3 4 2 7
=
4 x 2 17 =
=
2x
=
7x
1 15 5 14
= =
x
= =
x x
= =
Een fietstocht van 24 km duurt anderhalf uur. Hoe snel rijden de fietsers?
40 km in 20 minuten = 70 km in 40 minuten = 50 km in 15 minuten =
a Hoeveel procent van de ondervraagden in Nederland zegt dat ze nu meer boeken lezen? b Is dat in Vlaanderen een hoger of lager percentage? c Waar is het percentage mensen die nu meer boeken lezen het grootst? d Waar is het percentage mensen die nu minder boeken lezen het grootst? e Waar is het aantal mensen dat nu evenveel boeken leest meer dan gemiddeld ?
x
1 2
Leesgedrag in de Nederlandstalige gebieden Leesgedrag in de Nederlandstalige gebieden 20 40 60 80 36
20
Nederland 38
18
32
nu meer boeken
totaal
20
41 40
Vlaanderen
44
Suriname 22
18
%
41
nu even veel boeken nu minder boeken
194
1 2 3
Les B
Weektaak 34
a Verdeel € 50,- zo dat jij € 10,- minder hebt dan je vriend. Hoeveel krijgt je vriend?
b Verdeel € 600,- met z’n drieën. Je vriend krijgt € 50,- meer dan je vriendin en jij krijgt € 20,- meer dan je vriend. Hoeveel krijg jij?
Hoeveel km per uur? 30 km in 40 minuten 135 km in 90 minuten 100 km in 80 minuten
13 km in 5 minuten 1,5 km in 1 minuut 150 km in 75 minuten
5
66 km in anderhalf uur 208 km in 3,2 uur 161 km in 2,3 uur
Hoeveel km per uur? Jullie gaan om 8.00 uur weg en komen om 16.00 uur aan. Gemiddeld rijden jullie 110 km/u. Jullie pauzeren 2 keer een kwartier en 1 keer een half uur. Wat is de afstand?
Je fietst 50 km. Je doet er 3 uur over en houdt 2 keer een pauze van een kwartier. Hoe hard fiets je gemiddeld?
4
c Verdeel € 4.200,- tussen je vriend en je vriendin zo dat je vriendin het dubbele krijgt van je vriend. Hoeveel krijgt je vriendin?
Je rijdt 360 km. De eerste 120 km moet je 80 km/u rijden. Daarna kun je 120 km/u. Hoe lang doe je erover?
9 56 + 4 38 =
14 15
5 + 12 =
8 x 2 79 =
11 15
7 x 11 =
3 5
+ 1 78 =
12 45 – 6 34 =
11 12
– 13 18 =
12 x 4 37 =
7 10
x 12 13 =
5 9
x 2 23 =
Maak 24. Gebruik alle getallen 1 keer. Je mag plus, min, keer of gedeeld door doen.
+ –
7
–
+
3
–
+
1
3 24 4
5 24 1
2 24 8
7
6
7
+
–
+
–
– +
Weektaak 34
Les B
6
7
Maak de staartdeling. 7 / 16.142 \ 6 / 13.824 \ 9 / 18.369 \
195
4 / 16.428 \ 8 / 24.872 \ 3 / 18.222 \
a De omtrek van een rechthoek is 286 cm. De breedte is 75 cm minder dan de lengte. Wat is de oppervlakte?
15 / 76.605 \ 12 / 48.204 \ 19 / 19.513 \
b De omtrek van een rechthoek is 16 cm. De lengte is 3 keer de breedte. Wat is de oppervlakte?
8
c De oppervlakte van een rechthoek is 18 cm2. De breedte is de helft van de lengte. Wat is de omtrek?
a Teken de figuren horizontaal gespiegeld in je schrift. b Teken je figuren verticaal gespiegeld in je schrift. c Wat is de gemiddelde oppervlakte van de figuren?
A
9
14 / 84.322 \ 16 / 80.544 \ 13 / 96.265 \
B
C
Maak de tangramfiguren met de genummerde stukken. 4
2 1
3
6 5
7
c a
b
196
Blok 10 Oefeningen voor de Cito-toetsen
Cito-oefeningen 1
5
2
0,42 = a 42 1
3
17,89 = a 1789 10
3,09 = 39 a 100
b 42 10
b 1789 10
b
42 c 100
789 c 11.000
9 c 3100
42 d 1.000
89 d 17100
d
d D
B
C D
Waar ligt het getal 47.580? 45.000 a A c C b B
d D
50.000
A
8
Rond het getal 132.784 af op duizendtallen. a 132.784,0 b 132 c 133 d 100
11
Wat is de 4 waard in het getal 346.882? a 4 c 4.000 b 40 d 40.000
B
9
12
C
83.451 = a 80.000 + 3.451 b 80.300 + 451 c 83.040 + 51 d 83.450 + 51
7
Maak het grootst mogelijke en het kleinst mogelijke getal met deze cijfers: 3 9 7 2 Welk getal krijg je als je het laagste van het hoogste getal aftrekt? a 7.335 c 5.553 b 7.353 d 4.553
9 10
5
A
4
309 10
Waar ligt het getal 1 14 ? c C a A 0 b B
6
197
D
17,19 kilo. Rond dit getal af op een tiende. a 17,1 b 17,0 c 17,2 d 18
10
Het aantal paarden in Nederland is 489.456. Dat wordt afgerond op 100.000 paarden nauwkeurig. Welk getal is dat? a 489 c 48,9 b 4,89 d 500
Schrijf het getal tienduizend elf in cijfers. a 11.000 c 11.011 b 10.100 d 10.011
13
0,99 - 0,09 â&#x20AC;&#x201C; 0,9 - 0,91 Welk getal is het grootst? a 0,99 c 0,9 b 0,09 d 0,91
198
Cito-oefeningen
1
997 – 8,3 = a 988,3 b 988,7 c 989,7 d 989,3
2
6,7 + 2,07 = a 8,14 b 8,77 c 8,84 d 9,40
3
70.320 – 1.800 = a 52.320 b 70.140 c 69.520 d 68.520
4
9.999 + 3.330 = a 13.332 b 13.333 c 13.329 d 13.330
5
25 x 360 = a 10.800 b 8.000 c 14.400 d 9.000
6
315 : 90 = a 35 b 3,5 c 4 d 40
7
22,5 : 2,5 = a 11 b 9 c 11,25 d 10
8
42 x 98 = a 4.116 b 4.000 c 400 d 4.196
9
Welk getal moet op de streep staan? 5.000 + 7 + 400 + ___ = 5.467 a 600 b 6 c 60 d 30
10
Welk getal moet op de streep staan? 6.000 – 33 – 220 – ___ = 5.680 a 670 b 77 c 67 d 570
11
Welk getal moet op de streep staan? 5.260 + 1.350 + 330 +___ = 7.000 a 60 b 70 c 160 d 170
Welk getal moet op de streep staan? (5 x 7) + (9 x ___ ) = 80 a 36 b 5 c 1,8 d 50
13
Welk getal moet op de streep staan? 630 : ___ : 15 x 3 = 18 a 10 b 5 c 3 d 7
14
Welk getal moet op de streep staan? 20 – 4 x (3 + ___ ) : 3 = 8 a 3 b 6 c 60 d 30
12
Cito-oefeningen
199
1
Er zijn 100.000 pennen besteld. Er worden 99.090 geleverd. Hoeveel zijn er te weinig? a 10 c 1.010 b 910 d 1.910
2
Voor de wedstrijd zijn 10.300 staanplaatsen, 2.655 zitplaatsen en 1.117 plaatsen op de overdekte tribune verkocht. Hoeveel kaartjes zijn dat totaal? a 14.070 c 13.972 b 13.070 d 14.072
4
In een doos zitten 80 boeken. Er passen 550 dozen in één vrachtwagen. Hoeveel boeken zijn dat? a 44.000 c 40.040 b 40.400 d 4.400
5
Het café heeft 400 glazen nodig. Ze worden geleverd per hele doos van 12 stuks. Hoeveel dozen moet het café bestellen? a 33,33 c 34 b 33 d 33 13
7
Welk getal hoort op de lege plek in onderstaande verhoudingstabel? aantal prijs
a 8 b 35 9
5 …
20 56
25 70
8
50 140
In groep 8 zitten 80 kinderen. 25% heeft vwo-advies gekregen. Hoeveel kinderen zijn dat? a 18 c 25 b 20 d 30
a 0,58 b 2,30 10
6
15.000 rollen pepermunt worden verpakt in dozen van 250 stuks. Hoeveel dozen zijn er nodig? a 10 c 120 b 60 d 600
600 rollen beschuit worden ingepakt in grote dozen van 24 stuks en in kleine van 6 stuks. Er worden 15 grote dozen gevuld. Hoeveel kleine worden er gevuld? a 100 c 40 b 80 d 60
Welk getal hoort op de lege plek in onderstaande verhoudingstabel? aantal prijs
c 14 d 51
3
Je krijgt 10% korting op een broek van € 79. Wat kost de broek dan? a € 7,90 c € 71,90 b € 69,d € 71,10
1 …
0,5 1,15
4,5 10,35
6 13,80
10,5 24,15
c 2,415 d 2,59 11
Je koopt een camera van € 120 met € 24 korting. Hoeveel % korting is dat? a 24 c 12 b 20 d 30
200 Cito-oefeningen 1
6
11
10 + 4 12 = a
14 2
b
15 2
2
=7 =
7 12
a
9 12
b
1 12
3
8 12 + 7 12 = a
15 2
b
16 2
=
4
7 12
=8
22 12 + 8 12 =
a
b
30 12
b
2 6
30 2
c
3 6
d
4 6
c
d 15 12 =
d 10
d 16 12
d 31
7
3 12
+
5 6
=
8
1 14 +
a
1 5
a
8 12
a
b
1 10
b
15 12
c
3 10
d
5 10
1 4
x 32 =
12
3 8
=
9
7 8
= 15
1 13 + 2 39 = 4 b 312
b 100
1 c 112
c 1 58
c 3 69
c
d 1 16
d 1 44
d 3 23
d 1.000
1 8
x 72 =
13
1 6
x 78 =
14
1 5
x 300 =
8 72
b 72
b
5 300
7 b 7560
1 1.500
c 80
6 c 878
c
d 8
d 65
d 60
b
1 4
cm2
d 750 dm2
x 560 =
a 150
8 c 872
c 250 cm2
1 7
a 13
1 7
cm2
15
10 1.000
a 9
c
3 4
x 1.000 =
b 1 48
b
a
1 10
=
a 10
1 8
De vloer van 10 m2 is voor een kwart betegeld. Er moet nog ... betegeld worden.
10
1 6
a 4
b
d 8
+
a
c 16
3 = â&#x20AC;&#x201C; 10
1 3
1 6
c 10 12
4 5
5
14 12
c 14 12 =
a 7
16
5 12 + 4 12 =
17
20 van de 60 boeken zijn beschadigd. Dat is ... deel. a
1 4
b
6 2
18
1 6
deel van 48 appels zijn verrot. Dat zijn â&#x20AC;Ś appels.
a 70
d 19
7 560
6 10
deel van de plank wordt afgezaagd. Dat is 1,08 m. Hoe lang was de hele plank?
c
4 6
a 288
c 6
a 180 cm
c 0,78 m
d
1 3
b 8
d 7
b 1m
d 0,7 m
Cito-oefeningen 1
6
8 12
1 3
–
201 4 5
2
=
1 = – 10
8 110 –
3
3 5
=
4
8 10
1 34 – 1 18 =
5
2 4
1 16 –
2 3
a
7 9
a
6 10
a
b
5 12
b
3 5
5 b 110
b 1 28
2 b 118
c
4 3
c
7 10
2 c 110
c 1 18
c
2 8
d
4 12
d
4 5
d
d
3 6
2 3
5 10
d
a 2
5 8
De muur is voor 57 deel af. 350 bakstenen zijn al gemetseld. Hoeveel bakstenen zijn er nodig voor de hele muur? a 70 c 700 b 500 d 490
7
deel van de leerlingen op school woont in dezelfde wijk. 300 leerlingen wonen in andere wijken. Hoeveel leerlingen heeft de school? a 300 c 600 b 450 d 900
a
=
8
Aan de sportdag doen 560 kinderen mee. 78 deel draagt het schoolshirt. Hoeveel kinderen hebben andere shirts aan? a 70 c 490 b 80 d 150
NB: Als in som 9 – 20 de breuk vereenvoudigd kan worden, is alleen de vereenvoudigde uitkomst het goede antwoord.
9
15
1 8
3x
=
10
13 x
1 8
=
11
3 = 8 x 10
12
2 3
5x
a
3 24
a 1 38
a
24 10
a 3 13
b
1 24
b 1 58
b
24 80
b
c
3 8
c
1 104
4 c 210
c 2 13
d
24 3
d
13 104
3 d 210
d
1 4
x
1 2
=
16
1 2
x 1 15 =
17
2 3
x
2 3
=
18
3 4
=
13
10 30
2 15
x
2 5
=
19
4 x 3 34 =
6 x 2 56 =
a 16
a 17
b 1212 16
b 625 6
c 12 34
c 6
d 15
d 12 56
2 7
x 2 13 =
a
1 6
a
3 5
a
4 6
a
3 10
2 a 421
b
1 8
b
6 10
b
4 9
b
8 15
b
c
2 4
c
6 5
c
4 3
c
6 9
2 c 221
d
4 2
d 1 35
d
6 20
d
d 1 13
14
2 3
2 7
20
3 12 x 2 12 = a 9 14 b 6 34 c 8 14 d 8 34
202 1
Cito-oefeningen 2
23 35 01 20
Het is ____ later. a 1 uur en een kwartier b 1 uur en drie kwartier c 1 uur en 55 minuten d 2 uur en 55 minuten 4
7
Tussen 14.32 en ____ zitten 127 minuten. a 16.39 b 16.35 c 14.38 d 14.05
Vertrek 09:27
5
10 decennia is ____ a een millennium b 10 jaar c een eeuw d 10.000 jaar
3
Op welke dag valt 3 februari? a donderdag b zaterdag c woensdag d dinsdag 6
Jullie vertrekken met de auto uit Utrecht om 14.43 uur en zijn om 15.10 uur in Breda. Hoe lang duurt de autorit? a 27 minuten b 1 uur en 67 minuten c 33 minuten d 1 uur en 33 minuten
Aankomst 11:44
8
Vertrek 17:44
Station/Halte
Spoor Richting
Reisdetails
09:27
Heerenveen
3
Intercity (NS)
17:44
Amsterdam Zuid
17:50
Schiphol
5-6
10:10
Zwolle
1a
Zwolle
7
11:44
Nijmegen
Deventer
Intercity (NS)
4a
Hoe lang duurt de treinreis in totaal? a 3 uur en 27 minuten b 2 uur en 43 minuten c 2 uur en 11 minuten d 2 uur en 17 minuten
di
wo do
vr
3 10 17 24 31
4 11 18 25
5 12 19 26
7 14 21 28
6 13 20 27
za 1 8 15 22 29
zo 2 9 16 23 30
Aankomst 19:26
Tijd
10:18
ma
De trein vertrekt om 14.52 vanaf Utrecht en komt om 16.37 aan in Assen. Hoe lang duurt de reis? a 2 uur en 29 minuten b 1 uur en drie kwartier c 1 uur en 29 minuten d 2 uur en een kwartier
Tijd
Zwolle
januari 2011
Station/Halte
Spoor Richting 3
18:00
Schiphol
1-2
18:13
Amsterdam Sloterdijk
12
18:18
Amsterdam Sloterdijk
4
19:26
Den Helder
3
Reisdetails
Schiphol
Intercity (NS)
Amsterdam Centraal
Sneltrein (NS)
Alkmaar
Intercity (NS)
Hoe lang duurt de treinreis in totaal? a 1 uur en 26 minuten b 1 uur en 42 minuten c 1 uur en 18 minuten d 2 uur en 18 minuten
Cito-oefeningen 1
4
7
10
203 2
Twee vrienden fietsen tijdens hun
Een schaatser rijdt de 3.000
3
Een auto doet over een afstand
vakantie 1.950 km . Elke dag fietsen ze
meter in 5 minuten. Wat is zijn
van 3 km 2 minuten. Wat was de
75 km. Hoeveel dagen doen ze over
snelheid in kilometers per uur?
snelheid in km/u?
hun fietstocht?
a 22 km/u
c 15 km/u
a 90 km/u
c 60 km/u
b 60 km/u
d 36 km/u
b 120 km/u
d 40 km/u
a 20
c 24
b 22
d 26
5
1 dvd kost € 6,50, 3 voor € 17,50.
De gordijnstof kost € 5,30 per
6
Een pond kaas kost € 6,25.
Hoeveel kosten 10 dvd’s?
meter. Hoeveel kost 15 meter?
Hoeveel kost anderhalve kilo?
a € 65
c € 58,30
a € 79,50
c € 795
a € 12,50
c € 62,50
b € 70
d € 59
b € 26,50
d € 265
b € 18,75
d € 93,75
Voor je verjaardag koop
8
De familie gaat op skivakantie. Het budget
9
De iPod kost € 240,90. Je
je 5 vlaaien van € 7,95. Je
is € 2.500. De busreis kost bij elkaar € 380,
betaalt in drie keer. Hoeveel
betaalt met € 50. Hoeveel
het hotel € 1.260, de reisverzekering € 70
betaal je per keer?
krijg je ongeveer terug?
en de skipassen kosten € 580. Hoeveel
a € 600
c € 60,90
a € 10
c € 30
houdt de familie over?
b € 722,70
d € 80,30
b € 20
d € 40
a ongeveer € 100
c ongeveer € 250
b ongeveer € 200
d ongeveer € 350
Het lidmaatschap van de dansschool
11
Voor een sponsorloop voor het goede doel worden jullie gesponsord.
kost € 90 per jaar. Daarnaast betaal
Voor elke hele kilometer die je loopt, krijg jij € 3,- . Je vriend krijgt
je € 8,50 per les. Je volgt dit jaar
voor elke hele kilometer € 5,- en je vriendin krijgt € 3,-. Tijdens de
28 lessen. Hoeveel moet je dit jaar
sponsorloop loop jij 3,3 km, je vriend 6,1 km en je vriendin 4,8 km.
betalen?
Hoeveel hebben jullie samen voor het goede doel verdiend?
a € 90
c € 328
a € 39
c € 51
b € 314
d € 238
b € 54
d € 65
204 Cito-oefeningen 1
4
7
Het schoolplein van 25 x
2
De plank is 259 cm lang.
3
Een kist met mandarijnen weegt 25,5 kilo.
60 meter wordt betegeld
Dat is 2 m en ___ dm en
De lege kist weegt 620 g. Een mandarijn
met tegels van 50 x 60 cm.
9 cm lang.
weegt ongeveer 100 g. Hoeveel manda-
Hoeveel tegels zijn er nodig?
a 500
c 5
rijnen zitten er ongeveer in de kist?
a 1.500
c 15.000
b 0,5
d 50
a 200
c 150
b 5.000
d 50.000
b 100
d 250
Het hek is 1 m en 33 cm
5
Wat is het verschil in omtrek
6
Wat is de omtrek van de blauwe figuur?
hoog. De boom is drie keer
tussen een deur van 70 cm
a 19
zo hoog als het hek. De
breed en 2 m hoog en een
b 20
boom is 3 meter en ___ cm
deur van 80 cm breed en 2,2
c 25
hoog.
m hoog?
d 40
a 33
c 3
a 36
c 60
b 99
d 9
b 30
d 50
Wat is het verschil tussen de oppervlakte en de
8
Wat is de omtrek van het
9
Wat is de omtrek van de figuur?
kruis?
12 m
omtrek van de rechthoek?
5m
6m 4m
a 7
c 4
b 1
d 0
a 20
c 27
b 24
d 36
4m
a 31
c 38
b 36
d 68
Cito-oefeningen 1
205 2
Wat is de oppervlakte van
3
Wat is de oppervlakte van de figuur?
Welk deel van de ruit is geel?
de driehoek?
1 ruitje is 1 cm bij 1 cm 1 ruitje is 1 cm bij 1 cm 2
c 3,5 cm
b 7 cm2
d 10 cm2
a 5 cm
4
2
a 13 cm2
c 18 cm2
a
b 16 cm2
d 20 cm2
b
5
Het spiegelbeeld van deze figuur is
c
deel
d
1 4 1 6
deel deel
de klok mee draait krijg je figuur ?
a A
a A
b B
b B A
B
C
D
c C
d D
6
deel
Als je deze figuur een kwartslag met
?
c C
1 2 1 3
Hoeveel blokjes heb je nodig
A
B
D
C
d D
7
A
Door welk kaartvak
om dit bouwwerk te maken?
stroomt de rivier niet?
a 21
a B3
b 65
b B2
c 69
c C4
d 75
d E4
1 2 3 4
B
C
D
E
F
206 Cito-oefeningen aantal 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
2
De modeketen heeft de
JAN
FEB
MRT
APR
MEI
JUN
JUL
AUG
SEP
OKT
NOV
DEC
3
Vanaf de maand ___ steeg
maand
1
In de maand ___ werden
verkopen van vorig jaar in
de meeste handschoenen
grafieken weergegeven.
verkocht.
De blauwe lijn geeft de
a januari
c december
aantallen verkochte
b juli
d augustus
handschoenen weer.
In de ___ werden geen
4
Van welk product zou de
de verkoop van handschoenen.
handschoenen verkocht.
rode grafiek kunnen zijn?
a maart
c april
a zomer
c lente
a mutsen & sjaals
b juli
d oktober
b winter
d herfst
b badmode c ondergoed d truien
5
4.500 4.000
Hoeveel tijgers zijn
6
Na welk jaar nam het
er in 2009 minder
aantal tijgers af?
3.000
geteld dan in het
a 2005
2.500
jaar daarvoor?
b 2006
a 300
c 2010
1.000
b 400
d 2003
500
c 600
3.500
2.000 1.500
0
2003
2004
2005
2006
2007
staanplaats tarieven in euroâ&#x20AC;&#x2122;s per week 2008 2009 2010 2011 35 70 80 100 30 m2 50 75 90 110 50 m2 70 85 100 120 80 m2 85 110 135 170 100 m2
2008
2009
7
2010
d 800
Voor welke staanplaats is het weektarief in 2011 precies verdubbeld vergeleken met 2008? a 30 m2
c 80 m2
b 50 m2
d 100 m2
Cito-oefeningen 1
207
Op een basisschool mogen kinderen voor het schoolreisje
Keuze schoolreisje
kiezen uit verschillende bestemmingen. Er zitten 300 10%
dierentuin?
2
a 60
c 50
b 30
d 150
strand dierentuin
Hoeveel bezoekers kwamen er dit seizoen in totaal
Aantal bezoekers pretpark april mei juni juli augustus september
a 40.000 b 4.000 c 4.400 d 44.000
= 1.000
Welke kleur heeft de lijn die past bij
bos
50%
20%
naar het pretpark?
3
speeltuin
20%
leerlingen op school. Hoeveel kinderen kiezen voor de
Wielerronde
fietser B?
Wielerrondetijden in minuten
35
c paars
b groen
d blauw
tijd in minuten
a rood
5 km 10 km 15 km
30 25 20 15
fietser A fietser B 10 12 21 20 32 30
10 5 0 5 km
10 km
15 km
gereden km
In welk jaar was het gemiddeld het warmst?
Gemiddelde temperatuur De Bilt
a 2006 b 2007 c 2008 d 2009
20 graden Celcius
4
2006
15
2007
10
2008
5
2009
0 januari
april
juni
oktober