3 minute read
Utrechtse Loodwitfabriek Greve aan het Lauwerecht
from DUIC Krant NR 214 - 10 maart
by DUIC
Naast metaalindustrie was er langs de Vecht ook chemische industrie. Veel Utrechters kennen nog verhalen over de Beenzwartfabriek aan de Hogelanden Westzijde (nu Lauwerecht). Deze 'Benenkluif' verwerkte botten van slachtdieren tot een soort koolstof om suiker te ontkleuren. Dat ging gepaard met veel stank en ongedierte. Minder bekend is de fabriek die daar direct naast stond: de Loodwitfabriek van de rma Greve. Daar werd witte verfstof gemaakt uit lood, wat schadelijk was voor de gezondheid.
De Beenzwartfabriek en de Loodwitfabriek gingen beide terug tot begin 19e eeuw. De beenzwartbranderij was in 1827 opgericht door Arnold Willem de Visser (1792-1837) en kwam later in handen van de families Smits en Müller. Nog ouder was de loodwitfabriek, althans de voorloper daarvan. Cornelis Hoogeveen (1781-1818) nam in 1801 een kalkblusserij en cementmolen over aan de Bemuurde Weerd. Twee jaar later kocht hij percelen aan de Hogelanden Wz. net buiten de Pellecussenpoort, een terrein dat in de loop der jaren werd uitgebreid. Na Cornelis' vroege dood zetten zijn broer Krijn en neef Cornelis de zaak voort. Deze Cornelis Hoogeveen (1790-1874) kreeg de dagelijkse leiding; Krijn Hoogeveen (17891869) was druk als kapitein in Antwerpen en later kolonel in Delft. Dit duo werd vermeld als 'kooplieden in cement en fabrikeurs van loodwit'. Zij begonnen dus met de loodwitproductie. Door lood te laten oxideren met behulp van azijn en koolzuurgas (aanvankelijk uit paardenmest) ontstond het witte poeder.
Advertisement
Oxideerkamers
Omstreeks 1840 maakte Hoogeveen ook menie en 'goudglit' (eveneens loodoxyde). De fabriek beschikte toen al over twee stoommachines en er werkten 22 arbeiders. In 1855 verkreeg Krijn Hoogeveen een octrooi op loodwitbereiding volgens het 'kamerproces',zuurgas uit cokesstook door verschillende oxideerkamers geleid. Vanwege de hoge brandstofkosten moest Hoogeveen na 1860 echter terugvallen op de oude productiemethode.
Na het overlijden van Krijn Hoogeveen verkochten zijn erfgenamen het bedrijf in 1869. De kopers, de gebroeders Heijmans, deden de fabriek al in 1877 over aan de Zwolse industrieel Gerrit Greve (1838-1891). De bedrijfsnaam luidde voortaan: Utrechtsche eigenaar deed veel vernieuwingen. Door het kamerproces weer in te voeren, wist Greve zich als een van de weinige loodwitfabrieken in Nederland te handhaven. In 1894 waren er acht oxideerkamers en vijftien jaar later waren het er achttien.
Loodwit is giftig, ervoer men in de loop van de 19e eeuw. 'De boeren en hoveniers in de directe omgeving van de fabriek waren goede afnemers van fabrieksafval', schrijven Gerrit Jan van Ingen en Dirk van Sichem in SteenGoed (2016) 'Met name de warmoezeniers gebruikten de loodmest, hetgeen door het Utrechtsch Landbouw Genootschap (ULG) geen bezwaar werd geacht, mits de mest in voldoende mate werd ondergespit. In 1857 kwam aan het licht dat koeien door de loodmest waren vergiftigd. Bij nader onderzoek bleek dat er ook lood voorkwam in de gewassen van de hoveniers. Vanaf dat moment werd deze vorm van bemesting uiteraard niet meer gebruikt.'
Gezondheidsproblemen
Schilders maakten traditioneel zelf de verf aan uit lijnolie en loodwitpoeder, wat zeer ongezond was. In 1907 ging Greve als eerste in Nederland loodwit in lijnolie malen met kant-en-klare verf als resultaat. Werd het probleem zo niet naar de fabrieksarbeiders verplaatst? Niet volgens hoogleraar farmacie Hendrik Wefers Bettink (1839-1921), die in 1910 publiceerde over zijn bezoek aan de Utrechtse Loodwitfabriek. Hij zag allerlei maatregelen, bijvoorbeeld tegen stuiven bij het vullen van vaten: 'Ook dit gevaar is thans geheel weggenomen, omdat het vullen nu automatisch geschiedt.'zieningen. 'Verder is in de fabriek voor de arbeiders eene badinrichting, waarin iedere arbeider tenminste éénmaal per week een bad nemen moet. Dit geschiedt in den arbeidstijd, zoodat de arbeider noch in zijn loon, noch in zijn vrijen tijd, schade lijdt. De arbeiders, belast met het ledigen der oxydeerkamers zijnzaamheden, een extrabad te nemen.'
Aan het drinken van melk kende men een ontgiftende werking toe: 'De Firma verstrekt aan elken arbeider in den voormiddagschaft-
De werklieden, belast met het ledigen der oxydeerkamers, ontvangen per dag nog een Liter melk extra.' Wefers Bettink vermeldde verder dat er in 1910 ruim 430.000 kilo in olie gemalen loodwit in Nederland werd afgeleverd. 'Naar het buitenland gaat het meeste loodwit nog in drogen toestand.'
In de 20e eeuw raakten de beide fabrieken, ooit met opzet buiten de stad gevestigd, omringd met woonwijken. Omwonenden werden geplaagd door ratten en maden die op de Benenkluif afkwamen — de stank nog daargelaten — terwijl het loodwit milieuvervuiling veroorzaakte. Het leidde in de jarendustrie in de bebouwde kom. De gemeente Utrecht kocht de Beenzwartfabriek voor vier miljoen gulden en de productie werd verplaats naar Vuren. In 1965 gingen de vier schoorstenen tegen de vlakte. De Loodwitfabriek sloot pas in 1971. Gebruik van loodwitverf was binnenshuis al sinds 1939 verboden, maar buiten zou het nog tot 2009 zijn toegestaan. Op het fabrieksterrein verrezen rond 1980 de woningen van de Idenburghof.