![](https://static.isu.pub/fe/default-story-images/news.jpg?width=720&quality=85%2C50)
4 minute read
Themahoofdstukken, verantwoording en bijlagen
Deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke uitspraak, waarin de Hoge Raad niet alleen oordeelt over schending van de zorgplicht van de Staat, maar ook maatgevende oordelen geeft over diverse andere juridische vraagstukken met betrekking tot schade door de gaswinning in Groningen. Een daarvan wordt besproken in paragraaf VII.3.
Aansprakelijkheid Staat wegens schending zorgplicht nog niet concreet door rechter vastgesteld
De prejudiciële beslissing van de Hoge Raad leidt er niet toe dat de Staat daadwerkelijk aansprakelijk wordt gehouden door de rechtbank, zoals blijkt uit het eindvonnis van de Rechtbank Noord-Nederland van 21 oktober 2020.14 De vorderingen tegen de Staat stranden voor een groot deel op technische gronden (het gezag van gewijsde). Eisers traden al in een eerdere procedure op tegen de Staat, wat leidde tot de eerdergenoemde uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 1 maart 2017. In dat vonnis had de rechtbank al geoordeeld over onrechtmatigheid van de Staat. Tegen dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld door eisers, waarmee die uitspraak ‘gezag van gewijsde’ heeft gekregen. Dat wil zeggen dat deze beslissing van de rechtbank in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht heeft (artikel 236 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering) en de rechter daar niet nog een keer, in een andere procedure, over kan oordelen.
VII.3 De positie van staatsdeelneming EBN
Lange tijd werd aangenomen dat de NAM als houder van de concessie en later vergunninghouder als enige exploitant van het Groningenveld aansprakelijk kon worden gehouden. De rechtspraak brengt hier verandering in: de Rechtbank Noord-Nederland oordeelt op 5 oktober 2016 in een tussenvonnis dat naast de NAM ook staatsdeelneming EBN als mijnbouwexploitant kan worden aangemerkt.15
In zijn prejudiciële beslissing van 19 juli 2019 bevestigt de Hoge Raad dat niet alleen de NAM, maar ook EBN als mijnbouwexploitant op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk is. De Hoge Raad oordeelt dat de gekozen samenwerkingsconstructie van de stille maatschap ertoe leidt dat de staatsdeelneming EBN als exploitant van een mijnbouwwerk moet worden aangemerkt in de zin van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek (BW).16 Dat betekent dat EBN naast de NAM risicoaansprakelijk is. Wat in paragraaf VII.1 is beschreven over de aansprakelijkheid en de zorgplicht van de mijnbouwexploitant, geldt sindsdien ook voor staatsdeelneming EBN, zoals de Rechtbank Noord-Nederland ook bevestigt in haar uitspraak van 21 oktober 2020.17 Overigens is EBN al een aantal keer samen met de NAM en de Staat door eisers betrokken in procedures bij de rechtbank.
Deze uitspraak is in de praktijk minder verstrekkend dan misschien op het eerste gezicht lijkt. De uitspraak van de Hoge Raad verandert namelijk niets aan de feitelijke kostenverdeling tussen de NAM en EBN. Deze blijft op grond van de Overeenkomst van Samenwerking uit 1963
14 Rb. Noord-Nederland 21 oktober 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3553.
15 Rb. Noord-Nederland 5 oktober 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:4402.
16 HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278.
17 Rb. Noord-Nederland 21 oktober 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3553.
VII Aansprakelijkheid en zorgplicht
(OvS) 60% voor de NAM en 40% voor EBN. Wel kan voortaan ook EBN als mede-exploitant (voor 100% van de schade) worden aangesproken door een gedupeerde. In dat geval moet EBN de schade vergoeden en vervolgens 60% van het betaalde bedrag verhalen op de NAM. Voor zover bekend zijn tot op heden nog geen vorderingen tot schadevergoeding uitsluitend tegen EBN ingediend.
VII.4 Bevindingen
EBN ook gezien als medeaansprakelijke exploitant Groningenveld
Voor de NAM als exploitant van het Groningenveld geldt tot 1 oktober 2019 de algemene zorgplicht van artikel 33 van de Mijnbouwwet. Dat artikel verplicht de exploitant alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat zijn activiteit nadelige gevolgen voor mens en milieu veroorzaakt, schade door bodembeweging veroorzaakt en de veiligheid schaadt. Sinds de invoering van de winningsplicht voor de NAM geldt een aangepaste zorgplicht, die is toegesneden op de specifieke situatie van de NAM bij de winning van gas uit het Groningenveld. Deze zorgplicht staat in artikel 52g van de Mijnbouwwet. Schending van de zorgplicht van de mijnbouwexploitant speelt nagenoeg geen rol in de gerechtelijke uitspraken over de NAM. Sinds een uitspraak van de rechter van 5 oktober 2016, die door de Hoge Raad op 19 juli 2019 is bevestigd, is duidelijk dat ook staatsdeelneming EBN als exploitant van het Groningenveld aansprakelijk gesteld kan worden voor schade als gevolg van de Groningse gaswinning. Het is opvallend dat EBN bij de rechter -evenals in de discussies in de media en politiek- zo lang buiten schot is gebleven.
Staat heeft ook onrechtmatig gehandeld
Schending van de zorgplicht en aansprakelijkheid van de Staat in verband met de Groningse gaswinning was lang een puur theoretische mogelijkheid. Door de rechtspraak is daar sinds 2017 verandering in gekomen. De Rechtbank Noord-Nederland oordeelt in maart 2017 als eerste dat de Staat van januari 2013 tot en met 18 november 2015 onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens de rechtbank heeft de Staat zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek na de beving in Huizinge in 2012 en het daaropvolgende rapport van Staatstoezicht op de Mijnen onvoldoende ingevuld. De Hoge Raad vindt dat de Staat zijn zorgplicht mogelijk al veel eerder heeft geschonden. In zijn prejudiciële beslissing van 19 juli 2019 oordeelt de Hoge Raad dat de Staat in ieder geval vanaf 1 januari 2005 op de hoogte had moeten zijn van de reële kans op ernstige of wijdverbreide schade door aardbevingen als gevolg van de gaswinning. Voor het antwoord op de vraag óf de Staat aansprakelijk is, is volgens de Hoge Raad vanaf die datum beslissend of de Staat heeft nagelaten op tijd de nodige maatregelen te nemen om schade door bevingen te voorkomen.
Staat ook zorgplicht geschonden?
Bij de beoordeling of sprake is van schending van zijn zorgplicht door de Staat, spelen de mensenrechten uit het Europees Verdrag voor de Rechten van Mens een belangrijke rol, met name de artikelen 2 van het EVRM (recht op leven), 3 (verbod van foltering) en 8 (recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven). Deze artikelen zijn door de Afdeling bestuursrechtspraak al eerder, in haar uitspraak van 18 november 2015, van toepassing geacht op de Groningse gaswinning. De vraag of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld, moet worden
Boek 5
Themahoofdstukken, verantwoording en bijlagen
beantwoord met inachtneming van de minimumeisen die de bepalingen van het EVRM en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie van het EHRM stellen aan het handelen of nalaten van de Staat. De Hoge Raad beschrijft voor elk van deze artikelen welke positieve verplichtingen daar voor de Staat uit voortvloeien.
Nog geen definitief uitsluitsel over aansprakelijkheid Staat Tot op heden heeft de rechter na deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad nog niet concreet vastgesteld of de Staat jegens een gedupeerde onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor schade als gevolg van de Groningse gaswinning. Het is echter niet ondenkbeeldig dat de rechtbank in toekomstige zaken wel degelijk zal oordelen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld en daarmee aansprakelijk zal zijn vanaf 1 januari 2005. Hier kunnen in de toekomst rechtszaken over gevoerd gaan worden.
Hoofdstuk VIII
Achtergrondinformatie
schade en versterking
Boek 5
Themahoofdstukken, verantwoording en bijlagen