17 minute read
Economische, sociale, culturele en politieke verhalen over mensen
Geschiedenis bestaat uit verhalen over mensen. Je kunt verschillende soorten verhalen over mensen vertellen. Tot nu toe heb je vooral economische, sociale en culturele verhalen geleerd. Dit jaar gaat het om politieke verhalen.
Economisch, sociaal, cultureel, politiek
De woorden economisch, sociaal, cultureel en politiek zijn belangrijk voor geschiedenis. Je kunt ermee aangeven welke kant van het leven van mensen je wilt bestuderen. Je kent deze woorden al, maar voor de zekerheid herhalen we hier nog een keer wat ze betekenen.
v Het woord ‘economisch’ gaat over waar mensen van leven, wat voor werk ze doen en waarmee ze geld verdienen. Dat kan bijvoorbeeld landbouw zijn, of handel, of ambacht of industrie.
v Het woord ‘sociaal’ gaat over de manier waarop groepen mensen met elkaar omgaan. Dat kan bijvoorbeeld gaan over armen en rijken, mannen en vrouwen, volwassenen en kinderen of nieuwkomers in een land en mensen die er al langer wonen.
v Het woord ‘cultureel’ gaat over wat mensen denken en hoe ze dingen maken. Wat mensen denken kan bijvoorbeeld te maken hebben met godsdienst of wetenschap. Hoe ze dingen maken kun je bijvoorbeeld zien aan kleding, kunstwerken en gebruiksvoorwerpen, of muziek. Gewoonten van mensen horen ook bij cultuur, bijvoorbeeld gewoonten bij feestdagen of begrafenissen.
v Het woord ‘politiek’ gaat over hoe mensen hun stad, gebied of land regeren en dus hoe ze macht uitoefenen. Over wie de macht heeft wordt vaak strijd gevoerd in een land of tussen landen. Oorlogen en opstanden horen daarom ook bij politiek.
Economie in tien tijdvakken
Waarvan hebben mensen in het verleden geleefd? De eerste mensen leefden van voedsel verzamelen en jagen. Omstreeks 10 000 v. C. vonden ze de landbouw uit. Dat was een belangrijk keerpunt. Dit wordt ook wel de landbouwrevolutie genoemd, of neolithische revolutie. Het woord ‘neolithisch’ slaat op Nieuwe Steentijd: de tijd die begon met de landbouwrevolutie.
Een belangrijke verandering was het ontstaan van ambachten en handel. Dat kon alleen als de landbouw zó veel voedsel opbracht, dat niet iedereen meer boer hoefde te zijn, bijvoorbeeld in het oude Egypte. Ook Grieken en Romeinen kenden niet alleen landbouw, maar ook ambachten en handel. Kooplieden en ambachtslieden woonden in steden. In tijdvak 3, de Vroege Middeleeuwen, was bijna iedereen weer boer en was er haast geen ambacht en handel meer. Maar in tijdvak 4 groeiden de steden opnieuw.
In de Vroegmoderne Tijd breidde de Europese handel zich uit over de hele wereld. In koloniën stichtten de Europeanen plantages om aan producten te komen die in Europa niet konden groeien. Er werkten mensen in slavernij. Om genoeg geld te krijgen voor grote handelsondernemingen werd het kapitalisme uitgevonden: mensen kochten aandelen in een grote onderneming. Dat was een belangrijk keerpunt.
Vanaf ongeveer 1800 ontwikkelde zich de industrie. Dat was een grote verandering die Industriële
Proeven doen met een luchtpomp is wetenschap; dat hoort bij cultuur. Een schilderij maken van een proef is kunst; dat hoort ook bij cultuur
Revolutie wordt genoemd. Voor het eerst in de geschiedenis waren er méér stadsbewoners dan boeren. De meeste mensen verdienden voortaan hun brood buiten de landbouw. Het kapitalisme werd nu ook gebruikt voor grote ondernemingen in de industrie.
De oorlog tussen Nederlanders en Indonesiërs ging om de macht in het land. Dat hoort dus bij politiek
Industrie is in de Moderne Tijd belangrijk gebleven tot nu toe. Toch zijn er langzamerhand steeds meer mensen die hun geld verdienen op een kantoor. Vooral de uitvinding van de computer zorgde ervoor dat veel werk heel anders werd aangepakt.
In de economie waren er dus vier belangrijke omwentelingen: v De uitvinding van de landbouw omstreeks 10 000 v. C. (landbouwrevolutie). v De groei van steden met handel en ambacht. v De uitvinding van het kapitalisme voor grote wereldwijde handelsondernemingen. v De ontwikkeling van de industrie vanaf ongeveer 1800 (Industriële Revolutie).
Het sociale leven in tien tijdvakken
Hoe hebben mensen in het verleden samengeleefd?
Waarschijnlijk was er onder de eerste mensen veel gelijkheid. Als je rondtrekt als nomade, kun je niet veel bezit hebben. Dus was er ook niet zo veel verschil tussen armen en rijken. Maar toen de landbouw werd ingevoerd, veranderde dat. Bij landbouwers is bezit van vee en grond belangrijk. Zo krijg je al gauw mensen die grotere kuddes hebben dan anderen, of grotere stukken grond. Daardoor ontstaan sociale verschillen. Dat zag je al bij de Hunebedbouwers: niet iedereen had genoeg aanzien om in een hunebed begraven te worden.
Bij de oude Egyptenaren, Grieken en Romeinen waren de verschillen nog veel groter. Veel mensen leefden bij hen in slavernij. Slaven hebben helemaal geen bezit. Nog sterker: ze worden zélf beschouwd als het bezit van een ander. Vanaf de Oudheid heeft er eeuwenlang slavernij bestaan bij bijna alle volken in de hele wereld, totdat in de achttiende eeuw verlichte denkers in Europa bedachten dat slavernij onmenselijk was. Zij vonden dat het moest worden afgeschaft. In de negentiende eeuw gebeurde dat ook. Dat was een belangrijk keerpunt.
Binnen Europa was de slavernij al veel eerder verdwenen. Na het Romeinse Rijk kwam het steeds minder voor. Maar er waren wel andere sociale verschillen, bijvoorbeeld tussen horigen en edelen. Ook geestelijken meenden dat zij beter waren dan gewone mensen. Zo groeiden er twee standen die zich verheven voelden boven gewone mensen : de geestelijkheid (eerste stand) en de adel (tweede stand). Vanaf tijdvak 4 kwamen daar rijke burgers bij die veel hadden verdiend met ambacht en handel. Zij vormden de derde stand
Verlichte denkers in de achttiende eeuw vonden niet alleen slavernij onmenselijk, ze vonden ook de standsverschillen onredelijk. Zo verdwenen na 1800 de voorrechten van adel, geestelijkheid en derde stand. Voor de wet was iedereen voortaan gelijk. Maar dat gold alleen voor de rechten van mensen, niet voor hun inkomen. Er bleven grote verschillen tussen armen en rijken. Vrouwen hadden ook nog heel lang niet dezelfde rechten als mannen. Arbeiders in de industrie hadden het vaak moeilijk.
In de tweede helft van de negentiende eeuw en in de twintigste eeuw hebben regeringen in westerse landen geprobeerd de verschillen kleiner te maken. Daarvoor gebruikten ze bijvoorbeeld sociale wetten. Dat waren wetten die bedoeld waren om armen een beter leven te geven, bijvoorbeeld door regels voor werktijden en kinderarbeid, door woningbouw en goede gezondheidszorg, en door minimumlonen en uitkeringen bij ziekte en werkloosheid
Vrouwen kregen in de negentiende en twintigste eeuw steeds meer rechten. Door al die maatregelen zijn de sociale verschillen tegenwoordig veel kleiner dan ze vroeger altijd geweest zijn.
In het sociale leven waren er dus vijf belangrijke veranderingen: v Het ontstaan van slavernij in de Oudheid. v De opkomst van drie standen in de Middeleeuwen. v Het afschaffen van de voorrechten van standen omstreeks 1800. v Het afschaffen van de slavernij door Europeanen in de negentiende eeuw. v Het invoeren van sociale wetten en de emancipatie van vrouwen in de negentiende en twintigste eeuw.
Cultuur in tien tijdvakken
Voor de cultuur zijn drie onderwerpen belangrijk: godsdienst, wetenschap en kunst. We herhalen nog eens het belangrijkste dat je over die drie onderwerpen geleerd hebt.
Bij de oudste godsdiensten geloofden mensen in veel verschillende goden. Zulke godsdiensten bestonden bijvoorbeeld bij de oude Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen. Elke god had zijn eigen eigenschappen of taak. Als je hoopte op een goede oogst, offerde je aan de regengod, of — zoals in Egypte — de god die de rivier liet overstromen. En als je graag een huwelijk wilde sluiten, moest je bij de godin van de liefde zijn.
Er waren ook mensen die dachten dat meerdere goden niet konden bestaan. Want als een god écht oppermachtig is, kan er maar één van zijn. Goden die onder elkaar ruzie maken, zijn eigenlijk niet oppermachtig. Zo geloofden de Joden in één god die speciaal zorgde voor het Joodse volk. Eeuwenlang waren de Joden met hun godsdienst een uitzondering.
Rond het begin van onze jaartelling kwam de Joodse profeet Jezus van Nazareth met een vernieuwing van dat geloof. Hij zei dat de ene god er niet alleen voor de Joden was, maar voor alle mensen. Toen hij door de Romeinen ter dood werd gebracht, geloofden zijn aanhangers dat die dood een offer was voor de hele mensheid. De aanhangers van Jezus stichtten een nieuwe godsdienst: het christendom. Die godsdienst zou eeuwenlang heel belangrijk zijn voor Europeanen.
In Arabië kwam de profeet Mohammed in de zevende eeuw op het idee dat de Joden en de christenen gelijk hadden met hun geloof in één god. Daarom verspreidde hij het geloof in één god ook onder de Arabieren. Maar het geloof in het offer van Jezus nam hij niet over. Zo kwam er naast het jodendom en het christendom een derde godsdienst die dezelfde ene god vereerde: de islam
Binnen het christendom was er in de zestiende eeuw een belangrijke splitsing die Reformatie of kerkhervorming wordt genoemd. Vanaf toen bestonden er protestantse en rooms-katholieke kerken. Zij vonden allebei dat ze het enige ware geloof waren. Zo kwamen er bloedige godsdienstoorlogen. Totdat verlichte denkers in de achttiende eeuw bedachten dat je nooit kon bewijzen wie er gelijk had in de godsdienst. Zij waren voor verdraagzaamheid en godsdienstvrijheid. Na 1800 zijn die er in Europa ook gekomen.
Bij wetenschap gaat het erom dat je door onderzoek en kritisch nadenken achter de waarheid komt. De Grieken waren de eersten die begonnen wetenschappelijk te denken. Hun filosofen geloofden niet meer zomaar in allerlei wonderlijke verhalen over goden.
Tijdens de Renaissance die vanaf ongeveer 1400 in Europa begon, werd de draad van het wetenschappelijke denken weer opgepakt. Onderzoekers ontdekten steeds meer over de natuur en het leven op aarde. Dat deden ze met proeven en zorgvuldige waarnemingen. Na 1600 ging de wetenschap zó snel vooruit dat het een wetenschappelijke revolutie wordt genoemd. Sommige ontdekkingen klopten niet met de inhoud van het christelijke geloof. Daardoor kwamen er conflicten tussen geleerden en de kerk.
Verlichte denkers probeerden in de achttiende eeuw het wetenschappelijke denken op het hele leven toe te passen. Daardoor ontdekten ze dat sommige dingen erg onredelijk waren, zoals slavernij, standsverschillen en godsdienstoorlogen. Vanaf de achttiende eeuw kwam er langzamerhand een eind aan al die onredelijkheid. De wetenschap bleef vooruitgaan en werd toegepast in techniek. Zo kon vanaf 1800 de Industriële Revolutie ontstaan. De wetenschap zorgde voor een veel beter leven voor miljoenen mensen, bijvoorbeeld door de vooruitgang van de geneeskunst.
Met kunst laten mensen zien wat ze belangrijk of mooi vinden. Daarom ging veel kunst een tijdlang over godsdienst. Er werden tempels gebouwd en godenbeelden gemaakt. In gedichten werden verhalen verteld over goden. In de tijd van het christendom bleef kunst heel belangrijk voor het geloof. De mooiste beelden en schilderijen vond je in kerken. Bij de islam zag kunst er anders uit, omdat moslims vonden dat je geen mensen of dieren moest afbeelden — dat leek te veel op afgoderij.
Vanaf ongeveer 1400 probeerden Europeanen zo veel mogelijk het voorbeeld van de GrieksRomeinse kunst te volgen: een wedergeboorte (renaissance) van de oude kunst. Daarom wordt die kunst klassiek genoemd, wat voorbeeldig betekent. Behalve godsdienstige onderwerpen werd ook het leven op aarde afgebeeld. Nederlandse kunstenaars in de Gouden Eeuw maakten bijvoorbeeld veel portretten, maar ook landschappen en schilderijen van het dagelijks leven. In de Moderne Tijd ging kunst steeds minder over godsdienstige onderwerpen.
In de cultuur waren dus belangrijke veranderingen: v De invoering van het christendom in het Romeinse Rijk. v Het ontstaan van de islam als derde godsdienst met één god. v De Reformatie die de christelijke kerk splitste. v De Renaissance die in wetenschap en kunst het klassieke voorbeeld ging volgen. v De wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw. v Verlichting die wetenschap op het hele leven probeerde toe te passen.
Begrippen & woorden
v economie* v sociaal* v cultuur* v politiek* v landbouw* v handel* v ambacht* v industrie* v godsdienst* v wetenschap* v macht* v oorlog v opstand* v landbouwrevolutie v neolithische revolutie v kolonie* v plantage* v slavernij* v kapitalisme* v aandeel* v Industriële Revolutie* v gelijkheid* v nomade* v sociaal verschil v Verlichting / verlicht* v horige* v edele* v stand* v geestelijkheid* v adel* v burger* v derde stand* v voorrecht* v wet* v rechten* v arbeider
Politiek in tien tijdvakken
Dit jaar gaan we het vooral hebben over politiek. Daarbij is een belangrijke vraag wie er macht heeft en waar deze macht vandaan komt. Zegt de machthebber dat hij door de goden is uitgekozen? Is hij door het volk gekozen? Gebruikt hij het leger om macht uit te oefenen? Een andere vraag is hoe de macht wordt gebruikt. Is dat om er zelf rijker van te worden? Om het volk een beter leven te geven? Is de bevolking tevreden over de regering, of komen de mensen in verzet en wordt er een opstand of revolutie georganiseerd?
Al die vragen gaan over macht binnen een land, over hoe het land wordt bestuurd. Maar politiek gaat ook over de relaties tussen landen. Is een land machtiger dan andere landen en probeert het die landen te overheersen? Is er vaak oorlog of wordt geprobeerd vrede te handhaven? Om welke redenen wordt oorlog gevoerd en op welke manier?
v regering v sociale wet* v kinderarbeid v werkloosheid* v kunst* v god* v godin* v profeet* v offer* v christendom* v jodendom* v islam* v Reformatie* v protestant* v roomskatholiek* v godsdienstoorlog* v verdraagzaamheid* v godsdienstvrijheid* v onderzoek * v kritisch* v filosoof * v Renaissance* v natuur * v proef * / experiment* v wetenschappelijke revolutie* v conflict v techniek* v tempel* v afgod / afgoderij* v klassiek * v portret* v revolutie* v vrede v handhaven
Bij geschiedenis leer je over belangrijke veranderingen en over continuïteit. Je leert tijden met elkaar te vergelijken. Met bronnen stel je vast wat er waar is en wat niet. Dit leerjaar leer je vooral na te gaan wat de oorzaken en gevolgen van gebeurtenissen waren.
Historisch denken
In de opdrachtenboeken van Forum staat in elk hoofdstuk een deel over ‘Historisch denken’. Daarin wordt uitgelegd wat je moet doen om goede geschiedenis te krijgen. In de eerste twee leerjaren heb je geleerd hoe je moet omgaan met bronnen en hoe je kunt beoordelen of ze betrouwbaar zijn. Je hebt geleerd dat er bewijzende en beschrijvende bronnen zijn. Ook heb je geleerd om te letten op verandering en continuïteit en op de waarden en normen van mensen in verschillende tijden. Je hebt geleerd om tijden of situaties met elkaar te vergelijken. Zo kun je te weten komen wat de verschillen en overeenkomsten zijn.
Oorzaken en gevolgen
Een belangrijke vraag bij geschiedenis is: hoe komt het dat het zó gegaan is? Je vraagt dus naar oorzaken. Een oorzaak is iets waardoor iets anders gebeurt. Bijvoorbeeld: slechte voeding was de oorzaak van ziekten. Je kunt dat ook zo opschrijven: mensen aten slecht voedsel → mensen werden ziek. Het pijltje laat zien dat het eerste de oorzaak is van het tweede.
Als iets een oorzaak is van iets anders, hoeft het woord ‘oorzaak’ niet altijd in de zin te staan die daarover gaat. Je kunt op allerlei manieren opschrijven dat mensen ziek werden door slechte voeding, bijvoorbeeld: v Slechte voeding leidde ertoe dat mensen ziek werden. v Omdat de mensen slechte voeding aten, werden ze ziek. v Mensen werden ziek doordat ze slechte voeding aten. v Door het slechte voedsel ontstonden er ziekten.
Het is belangrijk om naar oorzaken te vragen, omdat je dan meer van geschiedenis kunt leren. Je kunt bijvoorbeeld proberen te voorkomen dat iets wéér gebeurt. Als je de oorzaken van oorlogen in het verleden kent, kun je proberen hetzelfde niet opnieuw te laten gebeuren. Ook al weet je dat bij geschiedenis nooit, want gebeurtenissen gaan steeds weer anders. Er is geen automatisch gevolg bij iedere oorzaak.
Een gevolg is iets wat op een bepaalde gebeurtenis volgt. Die gebeurtenis is dan een oorzaak. Gevolgen van oorlogen zijn bijvoorbeeld vaak: verwoestingen, doden en gewonden. Het kan ook zijn dat een land door een oorlog wordt veroverd of bevrijd. Gevolgen kunnen meteen ontstaan na een oorzaak, maar het kan ook zijn dat het langer duurt. Als een gevolg er meteen is, noem je dat een direct gevolg. Als het langer duurt noem je het gevolg indirect of een gevolg op lange termijn.
Een oorzaak kan verschillende gevolgen hebben, en een gevolg meer dan één oorzaak
Een bepaald soort oorzaak heeft niet altijd hetzelfde gevolg. Stel je bijvoorbeeld voor dat er honger is in een land. Dan kunnen de mensen in opstand komen. Als dat gebeurt, zeg je: de honger was een oorzaak van de opstand. Maar honger kan ook andere gevolgen hebben. Mensen kunnen bijvoorbeeld vertrekken naar een ander land waar meer eten is. Dan was de honger een oorzaak van migratie
Net zoals één oorzaak niet altijd hetzelfde gevolg heeft, heeft een gevolg bijna nooit één oorzaak. Mensen verhuisden naar een ander land door de honger, maar misschien waren ze dat al langer van plan. Misschien was er meer en beter werk in dat andere land. Dan was dat ook een oorzaak van de landverhuizing. De honger was dan de directe oorzaak.
Regels zijn dus: een oorzaak heeft niet altijd één vast gevolg. En: een gevolg heeft niet altijd één vaste oorzaak. Daarom moet je liever niet praten over ‘de oorzaken’ of ‘de gevolgen’. Je kunt beter zeggen ‘oorzaken’ of ‘gevolgen’, zonder ‘de’. Want er kunnen altijd nog andere oorzaken of gevolgen zijn.
Langer bestaande oorzaken en de aanleiding
Sommige oorzaken zijn gebeurtenissen op één bepaald moment, bijvoorbeeld: een president wordt vermoord. Daardoor komt er onrust in het land waardoor twee partijen tegenover elkaar komen te staan. Dat leidt tot een burgeroorlog. Dan kun je zeggen: de moord op de president was een oorzaak van de burgeroorlog.
Maar zoiets gebeurt niet zomaar. De twee partijen waren het waarschijnlijk al langer oneens.
De ene partij wilde bijvoorbeeld fabrieken bouwen, de andere wilde een boerenland blijven. Ze hadden dus een meningsverschil. Dat bestond al vóór de moord. Dingen die al langer bestaan, noem je omstandigheden. Dat kunnen ook oorzaken zijn. Zonder het meningsverschil over de fabrieken zou de moord op de president niet op een burgeroorlog uitgelopen zijn.
De moord en het meningsverschil over fabrieken waren dus allebei oorzaken van de burgeroorlog. Maar het waren verschillende soorten oorzaken. De gebeurtenis — de moord — noem je de aanleiding Omstandigheden noem je langer bestaande oorzaken. De zin die je dan opschrijft is : een langer bestaande oorzaak van de burgeroorlog was het meningsverschil over de fabrieken, maar de aanleiding was de moord op de president.
Bedoelde en onbedoelde gevolgen
Mensen maken vaak plannen die niet uitkomen. Een voorbeeld is het eind van de Eerste Wereldoorlog, die door Duitsland werd verloren. De Fransen en de Britten wilden Duitsland zó verzwakken, dat het nooit meer een oorlog zou kunnen beginnen. Dus kreeg Duitsland allerlei strenge maatregelen opgelegd bij de vrede Duitsland moest zijn leger verkleinen en enorme herstelbetalingen doen. Hierdoor werden de Duitsers zó vernederd, dat ze Hitler aan de macht brachten. Hitler begon de Tweede Wereldoorlog, die nog veel erger zou zijn dan de eerste. Dat was natuurlijk niet de bedoeling van de Fransen en Britten geweest. Maar het was wél een gevolg van hun strenge vredesvoorwaarden : een onbedoeld gevolg. Er zijn vaak onbedoelde gevolgen in de geschiedenis. Hoe goed mensen ook plannen maken, ze kunnen ook mislukken. Mensen kunnen niet altijd met alles rekening houden. prehistorie
Tijdvak v jagerverzamelaars v eerste boeren v eerste stedelijke beschavingen
Tijdvakken
Net als in de vorige delen van Forum gaan we in de volgende hoofdstukken door de tien tijdvakken heen. In het schema zie je links de tijdvakken. Daaronder staan de belangrijkste kenmerken van elk tijdvak: in lichtblauw de kenmerken die in leerjaar 1 en 2 zijn besproken en in donkerblauw de kenmerken die in dit leerboek voorkomen. In het midden staat kort wat je de vorige leerjaren over een tijdvak hebt geleerd en wat je dit jaar gaat leren. Rechts staan de vragen die we dit jaar over een tijdvak stellen.
Inhoud van dit tijdvak in vorige leerjaren en in dit leerjaar
Tot nu toe leerde je over de eerste mensen als jagerverzamelaars en hoe de landbouw werd ingevoerd. Je leerde ook al iets over de cultuur van het oude Egypte. Dit jaar bespreken we hoe in de eerste beschavingen staten werden gevormd.
In dit boek stellen we deze vragen over dit tijdvak
Welke andere oude culturen zijn er geweest, behalve die van Egypte? Hoe werden die geregeerd?
Hoe gingen de Grieken om met politiek in hun stadstaten en hoe deden de Romeinen dat in hun wereldrijk? oudheid v Griekse stadstaat v klassieke stijl v Romeinse wereldrijk v Romeinen en Germanen v jodendom en christendom
Eerder leerde je over het grote Romeinse wereldrijk en het leven van rijke en arme Romeinen, onder andere de slaven. Je leerde over de Griekse cultuur, godsdienst en wetenschap, en over het ontstaan van het christendom. Dit jaar kijken we naar de politiek in Griekse staten en de politiek in het grote Romeinse wereldrijk.
Tijdvak Inhoud van dit tijdvak in vorige leerjaren en in dit leerjaar
3 Monniken & ridders
500 – 1000 v Europa wordt christelijk v de islam v hofstelsel en horigheid v feodaliteit
Tot nu toe leerde je hoe horige boeren leefden op de domeinen van grootgrondbezitters. In deze tijd werd ook het christendom verspreid en ontstond de islam als nieuwe godsdienst met één god. Dit jaar bepreken we hoe koningen hun rijken bestuurden met ridders als volgelingen.
In dit boek stellen we deze vragen over dit tijdvak
Hoe bestuurden vorsten hun landen in deze tijd in Europa en het Arabische Rijk?
4 Steden & staten
1000 – 1400 v opkomst van handel en ambacht v steden met stadsrecht v strijd tussen kerk en staat v de kruistochten v begin van staten
In de vorige leerjaren leerde je hoe steden ontstonden met burgers die leefden van handel en ambacht. Je leerde over de macht van de kerk en over de kruistochten. Dit jaar kijken we naar het bestuur van de steden en het ontstaan van nieuwe sterke staten, waarin vorsten samenwerkten met burgers.
Hoe werden de steden in de Middeleeuwen bestuurd en hoe ontstonden Europese staten?
5 Ontdekkers & hervormers
1400 – 1600 v ontdekkingsreizen v Renaissance v nieuwe wetenschappelijke belangstelling v Reformatie v Nederlandse Opstand
Eerder leerde je over de reizen die Europeanen maakten naar andere werelddelen. Je leerde over de Renaissance in de wetenschap en kunst, en over de Reformatie. Dit jaar kijken we naar een opstand die te maken had met de Reformatie: de opstand van de Nederlanders tegen hun Spaanse vorst.
Waarom kwam er oorlog in Nederland? Welke gevolgen had de oorlog?
Tijdvak Inhoud van dit tijdvak in vorige leerjaren en in dit leerjaar
6 Regenten & vorsten
1600 – 1700 v absolutisme v Gouden Eeuw v handelskapitalisme en wereldeconomie v wetenschappelijke revolutie
Tot nu toe leerde je over de handel en rijkdom in de Nederlandse Republiek. Je leerde over de schilderkunst en over de grote vooruitgang in de wetenschap. Dit jaar vergelijken we de politiek in de Nederlandse Republiek met de politiek in andere Europese landen, waar machtige vorsten regeerden.
In dit boek stellen we deze vragen over dit tijdvak
Hoe werd Nederland geregeerd en hoe groot was de macht van vorsten in andere Europese landen?
7 Pruiken & revoluties
1700 – 1800 v de Verlichting v verlicht absolutisme v plantages en slavernij v democratische revoluties
Eerder leerde je over de transAtlantische slavenhandel en de afschaffing van de slavernij. Je leerde over verlichte ideeën over rechten van de mens en vrijheid. Dit jaar kijken we hoe zulke ideeën in de politiek werden toegepast: door verlichte vorsten of via revoluties.
Op welke manieren veranderde de Verlichting de politiek?
8 Burgers & stoommachines
1800 – 1900 v Industriële Revolutie v sociale kwestie v modern imperialisme v emancipatiebewegingen v democratisering v politieke stromingen
In de vorige leerjaren heb je gezien hoe door de Industriële Revolutie het leven ingrijpend veranderde en hoe Europa grote delen van de wereld bezette als koloniën. Je leerde hoe mensen probeerden een beter leven te krijgen via emancipatie. Dit jaar kijken we hoe de democratie is gegroeid en welke gedachten er waren over de politiek.
Hoe kregen de burgers van Europa na de tijd van Napoleon toch weer meer macht?
Tijdvak Inhoud van dit tijdvak in vorige leerjaren en in dit leerjaar
9 Wereldoorlogen & crisis
1900 – 1950 v massaorganisatie v totalitaire systemen v economische wereldcrisis v Eerste en Tweede Wereldoorlog v volkenmoord v Duitse bezetting van Nederland v totale oorlog v nationalisme in koloniën
Tot nu toe leerde je over de economische crisis in de industriële landen. Je leerde ook over massabewegingen en dictaturen zoals die van Hitler en over de verschrikkelijke Jodenvervolging. Dit jaar kijken we speciaal naar de Tweede Wereldoorlog die een totale oorlog was, en naar de Duitse bezetting van Nederland.
In dit boek stellen we deze vragen over dit tijdvak v Koude Oorlog v dekolonisatie v Europese eenwording v ‘jaren zestig’ v pluriforme samenlevingen
Hoe verliepen de Eerste en Tweede Wereldoorlog?
Welke gevolgen had de Duitse bezetting voor Nederland?
Eerder leerde je hoe koloniën onafhankelijk werden. Daardoor kwamen soms heel wat migranten uit die gebieden naar Europa. Er waren ook andere oorzaken van migratie. Je leerde hoe de cultuur veranderde. Dit jaar kijken we naar de grote tegenstelling tussen Oost en West en naar de groei van de Europese Unie.
Hoe kwamen in de Koude Oorlog twee blokken tegenover elkaar te staan? Hoe werd in Europa de eenheid bevorderd?
Begrippen & woorden v bron* v betrouwbare bron* v bewijzende bron* v beschrijvende bron* v verandering* v continuïteit* v waarde* v norm* v oorzaak v gevolg v direct gevolg v indirect gevolg v gevolg op lange termijn v opstand*
Woorden met * heb je eerder gehad v migratie* v burgeroorlog* v meningsverschil v omstandigheid v aanleiding v langer bestaande oorzaak v oorlog* v vrede* v herstelbetaling v macht* v onbedoeld gevolg v tijdvak*