Lestip 6 Wie dit leest wordt een beest Wie dit leest wordt een beest Riet Wille en Fleur van der Weel (ill.) De Eenhoorn, 2006
Eindtermen - De leerlingen zijn bereid om vanuit een concrete context te reflecteren over de volgende aspecten van taal: klankniveau, woordniveau, zinsniveau, tekstniveau (Nederlands, Taalbeschouwing, 6.3). - De leerlingen zijn bereid om te reflecteren over taal en over taalgebruik (Nederlands, Taalbeschouwing, 6.5).
Over de auteur Riet Wille (°1954) schrijft makkelijk lezende kinderboeken, humoristische poëzie en toneel. Regelmatig vind je stukjes van haar terug in Dopido, Doremi en Zonnekind. Voor haar poëziebundel Als de koeien bloeien (Averbode) ontving ze in 1994 de Plantin Moretusprijs. Saar en de poes (De Eenhoorn) werd bekroond met een Vlag en Wimpel. De verhalen van Riet Wille zijn heel plastisch en beeldend. Haar gedichten zijn humoristisch en lezen vlot.
Over de illustrator Fleur van der Weel (°1970) studeerde aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. In 2004 ontving ze samen met Edward van de Vendel de Woutertje Pieterse Prijs voor hun boek Superguppie (Querido). Dat was het eerste kinderboek dat van der Weel illustreerde. Naast illustrator en grafisch vormgever is van der Weel ook vrij schilder (olieverf op doek) en decorateur van kindermeubels.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 59
Over het boek Wie dit leest wordt een beest combineert eenvoudige woorden met een uitgekiende vormgeving. De gedichten zijn stuk voor stuk talige en tegelijkertijd ook beeldende kunstwerkjes. Eerste lezers kunnen de gedichten makkelijk zelfstandig lezen. Wie dit leest wordt een beest is daarnaast ook een mooie introductie op het verfijnde taalspel en de speciale vormgeving in poëzie.
Aan de slag Voor het lezen Eerste lezers maakten als kleuter uiteraard al kennis met kleuterpoëzie en speelversjes. Het ging dan veelal om versjes of poëzie waarbij het inhoudelijke aspect en het luistergenot centraal stond. Nu je leerlingen zelf leren lezen, kun je met hen ook stilstaan bij het vormelijke aspect van poëzie, bij alles wat een gedicht tot een gedicht maakt en het onderscheidt van een verhaal. Als opwarmertje lees je het gedicht Elk om beurt (p.21) zo neutraal mogelijk voor, alsof het een gewone tekst is.Vraag je leerlingen om wat ze hoorden in hun eigen woorden te herhalen. Je nodigt hen vervolgens uit om na te denken over het soort tekst waar ze naar luisterden aan de hand van volgende vragen: - “Hoorde je het begin van een verhaal? Waarom niet?” - “Hoorde je een tekst die je leest om iets te ‘weten’? Waarom niet?” - “Hoorde je het begin van een sprookje? Waarom niet?” Toon daarna het gedicht in zijn oorspronkelijke vormgeving.Vestig daarbij de aandacht op de poëtische kenmerken van Elk om beurt. De zinnen zijn omgeven door veel witruimte en worden op onverwachte plaatsen gesplitst. Ze beginnen niet aan dezelfde lijn, maar eindigen wel op eenzelfde lijn: het gedicht is immers rechts uitgelijnd. Bij poëzie gebeurt dat wel vaker om een bepaald effect bij de lezer te veroorzaken. Wie vroeg op dit soort speciale vormkenmerken gewezen wordt, zal de lay-out van poëzie in de toekomst sneller herkennen en zal zijn lezersdoel er makkelijker op afstemmen. De schrijfster besteedt ook veel aandacht aan het schrijven van mooie zinnen (cf. ‘zijn duim danst’). Ze zijn ook anders verwoord dan in de gewone spreek- of schrijftaal (cf. ‘tot de slaap haar vindt’). Wanneer je het gedicht een aantal keer na elkaar leest, merk je de bijzondere melodie en ritme van de tekst op. Tot slot wijs je de leerlingen op de laatste twee zinnen die vormelijk met elkaar verbonden zijn door een eindrijm (cf. ‘treurt’ – ‘beurt’).
60
|
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
Tijdens het lezen Na de poëtische introductie, kun je samen met de leerlingen de bundel doorbladeren en er een aantal gedichten uitpikken die hen aanspreken.Van die gedichten probeer je de kenmerken die je opsomde bij Elk om beurt terug te vinden.
Na het lezen ik wou … dat ik een schrijver was Vertrek van het gedicht Ik wou… (p.14) en nodig de kinderen uit om zelf te schrijven. In een eerste stap inventariseer je samen zoveel mogelijk naamwoorden (dingen, personen, dieren).Vervolgens zoek je zoveel mogelijk werkwoorden (doewoorden). Daarmee maken ze eigen versregels die beginnen met Ik wou… Voor eersteklassers is dit niet gemakkelijk. Maak de eerste versregel daarom klassikaal. Laat de kinderen zoveel mogelijk experimenteren met woorden en klanken. Rijmen is niet het belangrijkste doel. Het aanwakkeren van taalgevoeligheid staat centraal. Geef de kinderen de kans om hun vondsten in de loop van de volgende dagen aan te vullen of te laten groeien. Hang de eerste probeersels daarom uit in de klas en vraag regelmatig wie nog iets aan zijn gedicht wil toevoegen of veranderen. ik wou … dat ik een illustrator was Overloop met de kinderen de illustraties uit Wie dit leest is een beest. Laat ook hen gelijkaardige illustraties bij hun gedicht drukken. Snijden in lino is te moeilijk en gevaarlijk voor eersteklassers. Werken met hoogdruk kunnen ze zelf. Laat hen een collage maken met papier, karton, draden, stukjes rubber… Op die collage brengen ze drukinkt op waterbasis aan. Daarna leggen ze een wit blad op de collage. Als ze daar vervolgens met een rolletje over gaan, ontstaat een afdruk. Ook monodruk is een toegankelijke techniek voor eersteklassers. Laat de kinderen een glad oppervlak (bv. een spiegel of glasplaat) insmeren met een verf op waterbasis. Met hun vingers of een voorwerp maken ze een tekening in het verfoppervlak. Daarna leggen ze een wit blad op de glasplaat. Als ze daar vervolgens met een rolletje over gaan, ontstaat, net als bij hoogdruk, een afdruk. Beide technieken zijn eenvoudig en nodigen uit tot experimenteren. Uit de verschillende resultaten kiezen ze de illustratie die zij de mooiste vinden. Laat hen hun keuze verantwoorden. Zo stimuleer je hen om na te denken over hun persoonlijke invulling van het begrip ‘mooi’.
Lestips Jeugdboekenweek 2008 – eerste leerjaar
| 61