Geplatzerwaseld! werd genomineerd voor Mooiste boek van 2009, een initiatief van Stichting De Magie van het Boek. Uit het juryrapport: ‘Het zijn 21 heel bijzondere stukken met rake observaties. Vermakelijk om te lezen en voorzien van verrassende foto‘s.’
Geplatzerwaseld!
Hij vertelt met de kennis van de insider en de blik van de buitenstaander. Over het wielrennen, maar ook over de taal en cultuur van Frankrijk. Steeds verrassend, vaak persoonlijk. Maar altijd geestig en met een vlijmscherpe pen.
Joris van Dooren
Een Tour de France telt 21 etappes. In Geplatzerwaseld! neemt ex-amateurwielrenner, Zuid-Frankrijkkenner, schrijver en fotograaf Joris van Dooren net zoveel zijwegen in precies zoveel wielercolumns.
21 zijwegen in 21 wielercolumns
www.geplatzerwaseld.nl
ISBN 978-90-814810-2-1
Joris van Dooren
Geplatzerwaseld! 21 zijwegen in 21 wielercolumns
Joris van Dooren
Geplatzerwaseld! 21 zijwegen in 21 wielercolumns
2009 © Joris van Dooren ISBN 978-90-814810-2-1 Eerste druk, 100 exemplaren (okt. 2009) Tweede, herziene druk (nov. 2009), oplage 100 exemplaren
Deze columns verschenen eerder op het weblog nutblog.wordpress.com en zijn geredigeerd voor deze uitgave Fotografie: Joris van Dooren Photography, uitzonderingen zie ‘Fotoverantwoording’ Ontwerp en opmaak: eennegenzeven www.geplatzerwaseld.nl
Voorwoord Z
o’n tien jaar geleden koerste ik ruim een half seizoen in de streek waar Tim Krabbé de inspiratie vond voor zijn fantastische boek De Renner. Op een dag reed ik een koers die georganiseerd werd door E.C. Anduze, de oude club van Krabbé. Bij deze wedstrijd, die nota bene de naam Grand Prix des Chercheurs d’Or had meegekregen, liep ik zijn oud-ploegleider Stephan tegen het lijf, die ook voorkomt in De Renner. Ik herinner mij een oude, stevige en verrassend lange man met een heldere blik. Toen hij vernam dat ik uit Nederland kwam, vroeg hij direct of ik Tim Krabbé kende. “Ik heb zijn boek gelezen,” antwoordde ik. “Ik vond het geweldig.” De oude Stephan begon te glimmen van trots en zei: “Il l’a écrit pour moi.”
Yannick en Lonneke, dit boek is voor jullie. Als er ooit iemand naar jullie toekomt en zegt dat hij het boek gelezen heeft, zeg je gewoon: “Il l’a écrit pour moi.” Heel wat mensen hebben mij geholpen bij de samenstelling van dit boek. Met het risico iemand te vergeten, waarvoor excuus, noem ik hier: Jasper van den Broek, voor zijn vormgeving, creatieve input en proofreading. Roel van Dooren en Astrid Cevaal, voor hun steun en redactionele werkzaamheden. Michiel van Dooren, voor tien onvergetelijke wielerjaren. Henk en Annemieke van Dooren, voor het doorgeven van hun liefde voor de fiets.
Joris van Dooren
3
“Het blijft sowieso geen gezicht, een wielrenner zonder fiets.”
De ballen uit de broek Étape 1: Monaco – Monaco, 15,5 kilomètres
D
e Tour gaat vandaag van start met een proloog die volgens het leger van door zichzelf tot kenner benoemde volgers helemaal geen proloog is, vanwege te lang en te zwaar. Alle renners zijn de afgelopen week medisch doorgelicht en iedereen die niet scheel, gedrogeerd of intellectueel bevonden werd, mag zich nu drie weken lang de ballen uit de broek gaan fietsen. Hoera! Een speciaal gevoel maakt zich van mij meester, vergelijkbaar met de eerste lentedag of de avond voor Sinterklaas. De grootste pret is voorpret.
Ha, de Tour begint natuurlijk helemaal niet met de proloog, maar met de ploegenvoorstelling. Afgelopen donderdag moesten alle coureurs al een keertje opdraven om door Daniel Mangeas – de vaste speaker van La Grande Boucle – te worden voorgesteld aan het publiek. Een nogal merkwaardig fenomeen als je het mij vraagt. Wie gaat er nu kijken naar negen iele, ongemakkelijk kijkende mannetjes op een podium die feitelijk niks meer doen dan daar stáán? Het komt ook door de ongelukkige kleding. Ik heb in mijn eigen wielerloopbaan, die zich eerlijk gezegd voltrok op een bedenkelijk niveau, ook enkele ploegenvoorstellingen meegemaakt. Die waren zonder uitzondering te wijten aan nieuwe wielerkleding die aan ouders, familie, vrienden, de lokale pers en de dorpsgek moest worden getoond.
Want er was weer een plaatselijke middenstander zo gek gekregen om de complete club te sponsoren, zodat onze tot op de naad versleten koersbroeken konden worden verruild voor nieuwe exemplaren. En om die middenstander enigszins het gevoel te geven dat hij zijn geld niet over de balk had gesmeten, werd een plaatselijke, schimmige feesttent afgehuurd en de ploeg aan de eigen parochie voorgesteld. In die troosteloze omgeving, waar het nog rook naar de bruiloft of de paaldansact van de avond tevoren, hoorde ik de voorzitter zelfs een keertje het woord ‘exposure’ zeggen. Daar stond je dan, met zijn tienen op een rijtje, op die lekker praktische wielerschoenen. De ingehuurde speaker lulde een kwartiertje over zichzelf, haalde wat namen door elkaar en vroeg vervolgens aan onze kopman wat hij van het komende seizoen dacht. Die zei dan braaf dat de kleding prachtig was, wat ik persoonlijk nooit een echt sterk antwoord op de vraag vond. En die kleding was meestal ook helemaal niet prachtig. Kleurig, dat wel. Het blijft sowieso geen gezicht, een wielrenner zonder fiets. Binnen een oogopslag kon het volledige publiek constateren wie van die tien linksdragend waren. Ik fietste me niet de ballen uit de broek, ik scháámde me de ballen uit de broek. En dat kon iedereen zien.
5
Over karpervissen en gaten graven Étape 2: Monaco – Brignoles, 187 kilomètres
B
ij een treurige onderneming waar ik ooit werkte, vroeg ik mijn collega’s tijdens de lunchpauze eens naar hun hobby’s. Het werd angstaanjagend stil aan tafel en nogal wat ogen dwaalden af naar het systeemplafond. Na enig gepeins zei er eentje: “De kinderen.” Nou zijn kinderen schattig, vermoeiend, ontwapenend of irritant, maar ze zijn natuurlijk géén hobby. Niemand die tuinierde, parachute sprong, kantkloste of desnoods de edele kunst van het buikspreken onder de knie probeerde te krijgen. Kennelijk waren mijn collega’s te druk in de weer met hun werk om er nog een hobby op na te houden. Hoe zit het dan met de Tourrenners, die geacht worden te leven als een monnik? Hebben zij naast hun veeleisende trainings- en wedstrijdschema nog tijd en energie voor een hobby? Jazeker wel! Een wielrenner fietst maximaal een uur of dertig in de week, dus dat is nog altijd niet meer dan een keurige deeltijdbaan. De rest is nauwelijks werk te noemen: beetje hangen op de bank, gevolgd door een weldadige massage van de lokale fysiotherapeut. ’s Avonds vormt het opeten van de door de wielervrouw braaf bereide pasta de belangrijkste beroepsgelieerde activiteit. Zij doet ook het voeren, verschonen, badderen en naar bed brengen van de kinderen. Want stel je voor dat papa op zijn benen moet staan, dat is alleen maar slecht voor de vorm!
Nee, vader gaat dan liever wat konijnen afknallen in het bos, zoals Joop Zoetemelk graag mocht doen. Of rondjes rijden in een veel te snelle auto. Tom Boonen heeft de afgelopen jaren al meerdere sportwagens in de kreukels gereden. Karsten Kroon houdt ervan om tuinschuttingen te bouwen en vervolgens een biertje te drinken. Michael Boogerd had een hond. Net als Frank Vandenbroucke, al was diens huisdier vooral goed inzetbaar als excuus om een kast vol dopingproducten in huis te hebben. “Medicijnen voor de hond, gewoon bij de dierenarts gehaald.” Tijdens de Tour is er natuurlijk wat minder tijd voor hobby’s. Alhoewel, tegenwoordig sleept elke renner een laptop mee om een beetje te bloggen, te pleesteesjunnen, wat aandeeltjes te verhandelen of een dvd’tje te draaien. Hans Teeuwen, lachen! Een enkeling leest een boek, met het risico voortaan met de bijnaam ‘de student’ door het wielerleven te gaan. De broertjes Andy en Frank Schleck zijn fervente vissers. Ziet u ze al zitten aan de waterkant, die twee frisse Luxemburgse broertjes, starend naar hun dobber? Beet! Waarna Frank Andy helpt om het haakje los te maken, want daar zijn oudere broers nu eenmaal voor. En zouden ze weten dat het Lac de St. Cassien, dat het peloton vanmiddag tussen Monaco en Brignoles passeert, de grootste karpers van Europa huisvest?
Meer dan 25 kilo wegen ze. Twee karpers zijn samen ongeveer even zwaar als ĂŠĂŠn Schleckje! De mooiste wielerhobby waar ik echter ooit van hoorde, was die van een Belgische oud-renner. Die had achter zijn bij elkaar gefietste villa een flinke tuin liggen. Om de tijd te doden had hij een graafmachine gekocht. Daarmee groef hij zinloze gaten in zijn tuin, die hij ook weer dichtgooide. Elke dag weer. Gewoon, omdat hij dat leuk vond. Geniaal.
7
“Zo vlak is het tussen Nieuwegein en Amsterdam óók!”
De Grote Plag en Mongolenwaaier Étape 3: Marseille – La Grande Motte, 196,5 kilomètres
D
e finishplaats van vandaag heet La Grande Motte. Een plaatsnaam en een plaats die wat uitleg behoeven. La Grande Motte is een nogal treurig stemmende badplaats aan de Méditeranée. Op de plek waar nu deze badplaats ligt, was veertig jaar geleden nog niets, behalve een groeiende vraag naar toeristische faciliteiten. Architect Jean Balladur werd gevraagd om van niets iets te maken. Zoiets wordt zelden een succes en meestal een opsteker voor de lokale betonindustrie. Zo ook hier. Als het office du tourisme weinig pluspunten méér aan kan geven dan dat de flats spectaculaire vormen gekregen hebben en er veel groene ruimte aanwezig is, dan weet je het wel. Inderdaad, ook achter die spuuglelijke hoogbouw is geen gemoedelijk middeleeuws haventje waar het ruikt naar versgebakken baguettes en gegrilde tonijn. En dan de naam. La Grande Motte betekent zoveel als De Grote Plag. Is er dan veen in de buurt, of wordt er bij de ontwikkeling van zo’n semi-moderne stad maar lukraak wat gekozen? In ieder geval ligt La Grande Motte aan de grens van de Camargue, een omvangrijk moerasgebied. Daar wemelt het tussen de meertjes en rietkragen van de wilde paarden, flamingo’s, zilverreigers en wat andere beesten die je in geval van nood zou kunnen barbecuen. Bovendien wordt er rijst verbouwd en zout gewonnen, zodat zelfs een complete,
uitgebalanceerde maaltijd tot de mogelijkheden zou behoren. De Fransen zijn heel, heel erg trots op de Camargue met zijn gevoelige eco-systeem. Het is daar een soort Giethoorn in het groot. Met de hele zomer lang festivals, stierengevechten en Romeinse arena’s, al zullen die laatste er ’s winters ook wel gewoon staan. Voor de Nederlandse bezoeker is de Camargue echter nogal saai. Zo vlak is het tussen Nieuwegein en Amsterdam óók! Toch is het best mogelijk dat een etappe door dit gebied een mooi spektakel oplevert. De wind kan namelijk zowel uit de Aigoualmassieven als over de Golfe du Lion aan komen gieren. ’s Winters ijzig koud, ’s zomers bloedjeheet. Met tijdens de koers kans op, hiep hiep hoera, waaiervorming! Er is weinig zo frustrerend als met goede benen de waaier vóór die van jou weg te zien rijden. Seconde na seconde, kilometer na kilometer wordt je klassement verpest. Een situatie die je, als het eenmaal zo ver is, eigenlijk alleen nog maar lijdzaam kunt ondergaan. Tja, moet je maar wat verder van voren zitten als ‘het op de kant gaat’ en ‘het breekt’. Kwestie van slim zijn en goed opletten. Ik ben benieuwd welke favoriet er deze keer in de mongolenwaaier zit. Mooi wielerwoord, dat geen uitleg behoeft. 9
“ … Libérez Bové. Meestal nogal slordig geschreven en altijd in het wit of het zwart aangebracht.”
Libérez Bové! Étape 4: Montpellier – Montpellier, 39 kilomètres
W
ielrenners zijn eigengereid, koppig, knettergek, eigenaardig, brutaal en niet te beroerd om een ander schade toe te brengen. Ziezo, dan is het maar gezegd. Bovendien kan ik het weten, ik heb er immers jarenlang tussen gezeten. Trouwens, zelf ben ik ook koppig en eigengereid. Bon, zie als ploegleider van negen van dit soort karaktervolle klojo’s maar eens een team te smeden. Onmogelijk. Dat ze vandaag in de ploegentijdrit braaf tegen de zestig in het uur door de omgeving van Montpellier jakkerden is dan ook vooral te wijten aan het feit dat ze elkaar hard nodig hebben om er zelf beter van te worden. We maken een sprongetje. Vandaag te zien op telefoonlijnmasten, elektriciteitshuisjes en andere betonnen elementen die het Franse straatbeeld ontsieren: ‘Libérez Bové’. Meestal nogal slordig geschreven en altijd in het wit of het zwart aangebracht. Dit betreft geen overhaast aangebrachte aanmoediging voor een regionale coureur. Het betekent letterlijk: Bevrijd Bové! En nee, Bové is ook geen voormalige handelaar in EPO en ander snoepgoed die door de Franse justitie tot de orde geroepen is. Bové is José Bové. En José Bové is de nogal doortastend optredende voorman van de lokale Confédération Paysanne, een belangenclub van boeren. Zeg maar een soort KVO, maar dan voor mannen. En iets dynamischer. Want toen Bové een
statement wilde maken tegen de voortschrijdende globalisering van de landbouw en de daarmee verbonden genetische manipulatie van landbouwproducten, trok hij met 300 gelijkgestemden voorzien van tractoren en ander grommend landbouwmaterieel naar een filiaal in aanbouw van McDonald’s in de stad Millau. Er bleef niet veel van over. Wat had ik dát graag gezien, 300 op hol geslagen boeren die de grote, gele M van zijn sokkel rukten, als ware het een standbeeld van Saddam. Op zich te prijzen, zou je denken. De Franse justitie dacht van niet. Bové draaide de bak in. Hij zat een tijdje in het maison d’arrêt van Villeneuve-lès-Maguelone, pak ‘m beet tien kilometer van het parkoers van vandaag. Bové liet zich door zoiets futiels als een paar weken gevangenisstraf natuurlijk niet van de wijs brengen. De voormalige schapenboer van de Causse du Larzac sloot zich aan bij Greenpeace, schreef een boek, meldde zich aan als presidentskandidaat en bleef anarchistische streken uithalen. Af en toe leverde hem dat weer een verblijf tussen vier muren op. Zijn omvangrijke achterban kalkte dan uit protest ‘Libérez Bové!’ op muren en lantaarnpalen. Eigengereid, koppig, knettergek, brutaal, eigenaardig en niet te beroerd om een ander schade te berokkenen. In José Bové schuilt een fantastisch wielrenner. 11
Knettergek Étape 5: Le Cap d’Agde – Perpignan, 196,5 kilomètres
‘C
hute dans le péloton!’ Zeker in de nerveuze eerste week van de Tour klinkt deze kreet, die natuurlijk ‘valpartij in het peloton’ betekent, dagelijks over de koersradio. Onze eigen frisse, Hollandse jongens lagen er ook een paar keer bij. Gisteren verliet Piet Rooijakkers met een gebroken elleboog de Tour, vandaag was het de beurt aan Robert Gesink met een gebroken pols. Zij hadden nog geluk, de Spanjaard Pedro Horillo viel tijdens de Giro bijna dood in een ravijn. En ook hij had nog mazzel, want doden zijn er in het verleden ook al te betreuren geweest in de Tour. Wielrennen is dus niet alleen een schitterende sport, maar ook een reuze gevaarlijke. Conclusie: wie er vrijwilig voor kiest deze sport als hobby in competitieverband te beoefenen, moet wel knettergek zijn.
Koning van de valpartij was de Zwitser Alex Zuelle, maar die werd dan ook benadeeld door zijn beperkte gezichtsvermogen, het best te vergelijken met de waarnemingscapaciteit van een mol op een stralende zomerdag. Anderen zijn stukken handiger in het omzeilen van het pijnlijke onheil, dat trouwens vergezeld gaat van een typisch geluid van ledematen en fietsonderdelen die schuren over grof asfalt. Ik heb renners op de meest onwaarschijnlijke manieren overeind zien blijven en noodstops zien maken. Zelf ben ik ooit eens in een reflex in één vloeiende beweging over zowel een gevallen renner als zijn fiets heengesprongen. Met zestig kilometer per uur hoef je dan helemaal niet zo hoog te springen, dacht ik tijdens mijn vlucht nog triomfantelijk. Ja ja, stoere verhalen te over.
Er wordt wel gezegd dat elke wielrenner vóór iedere koers bang is voor een valpartij. Schrijver/wielrenner Tim Krabbé was er zelfs keer op keer van overtuigd dat het déze keer dramatisch met hem af zou lopen. Gek, maar zo fatalistisch was ik in mijn eigen, bescheiden carrière helemaal niet. Tuurlijk, je kon vallen, maar anderen hadden daarvoor veel meer talent dan ik. Het zijn namelijk altijd dezelfde klungels die erbij gaan liggen: de Frank Schlecks, David Zabriskies en Denis Menchovs van deze wereld.
Natuurlijk ben ik ook wel eens gevallen tijdens een koers. Ik herinner me een schuiver tijdens een zomeravondcriterium in het centrum van Zeist. Het parkoers was merkwaardig: een vierkant met een lengte van precies één kilometer. Er reed een kopgroep weg en in een poging me bij de gelukkigen te voegen, nam ik in één van de vier bochten te veel risico. Mijn voorwiel gleed weg en ik schoof genadeloos richting de hekken. Tijdens het opstaan schoot de pijn door mijn lichaam en opeens leek wielrennen zo’n logische levenskeuze niet meer.
Ik graaide naar mijn fiets, draaide me om en keek in de grote ogen van een vrouw die zich had losgemaakt uit het publiek. Ze klom over het hek en liep op me af. Ze was nog maar een meter van me vandaan toen ze haar rok in een wilde beweging omhoog gooide en triomfantelijk gilde: “Ik ben ook gevallen met de fiets! Kijk maar!” En inderdaad, behalve een door rossig schaamhaar omgeven slip werd ook duidelijk een flinke schaafwond op haar rechterknie zichtbaar. Daar, op die warme zomeravond in Zeist, was niet alleen de wielrenner knettergek.
“Tuurlijk, je kon vallen, maar anderen hadden daarvoor veel meer talent dan ik.”
13
“Wie wat onverwachts mee wil maken, beklimt de Montjuich beter van de steile kant.�
Montjuich Étape 6: Gerona – Barcelona, 181,5 kilomètres e Tour de France heeft la France verlaten en is neergestreken in Catalunya. Daar wonen natuurlijk geen Spanjaarden, maar Catalanen. Een soort Basken, maar dan handiger. Hun grote mate van zelfbestuur werd bereikt door slim te schuiven met geld in plaats van bommen te leggen onder auto’s. Met datzelfde geld zullen ze de Tour de France organisatie overtuigd hebben van het nut om neer te strijken in Barcelona.
D
Toen ik min of meer per toeval eens in Barcelona verzeild raakte, besloot ik de zondagochtend nuttig te besteden. Ik sprong uit het stapelbed van de jeugdherberg op de Plaza Real, die stonk naar dronken Britten en rottende matrassen, en begaf mij goedgeluimd in de richting van de berg. In een opwelling besloot ik om mij het geld voor een buskaartje te besparen en te bekijken of ik te voet de berg kon beklimmen.
Een stad van dromen, het best vertolkt door Gaudí. Zijn Sagrada Familia, Parc Guëll en Casa Batló, ze zijn slechts geëvenaard door diverse bouwwerken binnen de Efteling. Een stad ook met een prachtige gotische wijk en een bloeiende homocultuur. En met straten waar het bar glad kan worden als het regent, zoals vanmiddag overtuigend werd gedemonstreerd door een aantal renners, waarvoor dank. De Tour reed vandaag naar een Olympische berg en een voormalig martelkamp ineen. Bovenop de Montjuich, waar de finishlijn getrokken was, zijn immers de Olympische faciliteiten te zien van de Spelen van 1992, maar werden ook zwarte bladzijden Spaanse geschiedenis geschreven. Met dikke rode letters van het bloed van de slachtoffers van de dictatuur. Zij werden er gemarteld, tot de dood erop volgde.
Dat kon. Aan de kant van de stad liep over een steile helling een klein paadje slingerend omhoog. Wat ik op mijn route naar boven tegenkwam, overtrof mijn verwachtingen. Ik herinner mij een slapende man in een slaapzak, die, nu ik er nog eens over nadenk, ook best wel eens dood kan zijn geweest. Een stuk of wat wazig kijkende verslaafden. Een enclave donkere sieraadverkopers die zich opmaakte om in de stad toeristen lastig te gaan vallen. Enkele schimmige dealers van snoepgoed waar Tom Boonen maar moeilijk vanaf kan blijven. Een ouder echtpaar dat bramen plukte voor in de jam. En, jazeker, een volledig naakt paartje dat kreunend de liefde bedreef.
Op zo’n plek moet een mens geweest zijn natuurlijk.
Het peloton nam vandaag de verharde weg naar boven. Thor Hushovd klopte Oscar Freire. Het was te verwachten. Wie wat onverwachts mee wil maken, beklimt de Montjuich beter van de steile kant. 15
“Gek hoor, vijfhonderd winkels waar je motorhelmen kunt kopen in één straat …”
Dwergen Étape 7: Barcelona – Andorra Arcalis, 224 kilomètres
A
ch, wat had ik het leuk gevonden als Samuel Dumoulin, de kleinste renner van het peloton, vandaag als eerste de finish was gepasseerd. Een dwerg die wint in een dwergstaatje. De Tour heeft immers de Europese Unie verlaten en is naar Andorra gefietst. Bent u daar wel eens geweest? Gek hoor, vijfhonderd winkels waar je motorhelmen kunt kopen in één straat, zo middenin die statige Pyreneeën. En ik heb niet eens een motor. Tja, net als in Monaco, waar deze Tour van start ging, draait in Andorra alles om geld. Het landje werd ooit rijk van de smokkelactiviteiten en is sindsdien door een gebrek aan blauw briefpapier rijk gebleven. De vriendelijke belastingtarieven trekken jaarlijks 10 à 11 miljoen toeristen, die ’s zomers op koopjes jagen en ’s winters skiën. Eigenlijk levert dit soort dwergstaatjes het ultieme bewijs dat de aan schaalgrootte toegeschreven economische voordelen klinkklare lariekoek zijn. Klein maar fijn dus. Dat geldt ook voor veel wielrenners. Heeft u er al eens eentje in het echt gezien? Klein hè! Paolo Bettini, Damiano Cunego, Oscar Freire, Roberto Heras, Leonardo ‘de dwerg van de Abruzzen’ Piepoli: ze reden of rijden allemaal rond op kinderfietsjes. Ik heb het altijd verbijsterend gevonden om te zien hoeveel power er in zulke korte beentjes kan zitten. Waar halen ze het toch vandaan?
Nou ja, in het geval van Piepoli en Heras is dat inmiddels wel duidelijk: van de plaatselijke pharmacie. Er is naast wielrennen nóg een sport waarin dwergen goed zijn, zij het dat ze vooral figureren als lijdend voorwerp: het dwergwerpen. Net als koersen niet ongevaarlijk. In 1828, lang voordat Francisco Cepeda in 1935 zijn hoofd doormidden viel bij een valpartij tijdens de afdaling van de Galibier, viel de Nederlandse dwerg Simon Paap al dood na een uitermate geslaagde worp. Daarna bedacht iemand dat het slim was om de dwerg een helmpje op te zetten. Jammer genoeg hebben de Verenigde Naties in 2002 desondanks een streep gezet door deze sympathieke niet-Olympische sport. Ook jammer: Samuel Dumoulin werd vandaag bovenop Arcalis voorafgegaan door 133 andere renners. Ach, een echte dwerg is hij toch al niet. Met zijn 1,58 meter is hij dan wel kleinste van het peloton, maar nog altijd acht centimeter te lang om officieel als dwerg te worden bestempeld.
17
“Het goede nieuws is: ik heb ooit verloren van Thor.”
De troost van de Beer van Grimstad Étape 8: Andorra la Vella – St. Girons, 176,5 kilomètres
V
andaag wisselde de groene trui van eigenaar. Voor de leken onder ons: dit frisgekleurde kledingstuk wordt gedragen door de renner die de meeste punten verzamelt. En die punten zijn dan weer te winnen aan de eindstreep en bij tussensprints. Vraag: waarom is die trui überhaupt groen en niet blauw of rood? Antwoord: omdat de eerste sponsor van de puntentrui een grasmaaierfabrikant was en gras groen is, tenzij het naast de kernreactor van Tsjernobyl groeit. Ja mensen, zo simpel kan het leven zijn. Bon, de nieuwe drager is de Noor Thor Hushovd. Een krachtmens met de bijnaam ‘De Beer van Grimstad’. Zelden een wielrenner gezien met zo’n brede borstkas. De meesten hebben een echt kippenborstje, zodat je je afvraagt waar in hemelsnaam die zes tot zeven liter longinhoud dan ergens zit. Zoniet Thor, mooie naam trouwens. Als je vernoemd wordt naar de God van de Donder sta je als atleet al met 1-0 voor. Thor staat overigens ook al op 1-0, want hij won in deze Tour de etappe naar de Montjuich. Het goede nieuws is: ik heb ooit verloren van Thor. En wel met meer dan 1-0 ook. Op een mooie lentedag was ik op pad gegaan met een Spaanse vriend, een surfer die bij gebrek aan wind zo’n wielerwedstrijd wel eens wilde bekijken. Samen reisden we per auto af naar het kleine plaatsje Branoux, gelegen aan de voet van de Col de la Baraque, in de buurt van Alès.
Daar was een korte wedstrijd uitgeschreven, waarbij die Col de la Baraque driemaal moest worden beklommen. Vanaf het startschot vloog het peloton in de hoogste versnelling de col op. Na een bocht of vijf vroeg ik me af of je jezelf een klaplong kunt ademen en na bocht tien wist ik zeker dat het kan. Ondertussen kon ik mijn ambities bijstellen van een podiumplaats naar uitrijden. In nauwelijks zestig kilometer verloor ik bijna twintig minuten op de eenzame winnaar. Een eersteklas vernedering. In de auto op weg naar huis troostte mijn Spaanse vriend me met de mededeling dat ik 46e was geworden, terwijl er meer dan 90 deelnemers waren. En dat ik dus nog bij de beste helft hoorde. De echte troost is echter veel later gekomen. Bij elke overwinning van Thor Hushovd wordt de pijn van de nederlaag een beetje verzacht. Want wat zag ik toen ik een paar weken later de uitslagen bekeek in een Frans wielerblaadje? ‘Grand Prix de Branoux: 1. Thor Hushovd (Norvège)’. Op die mooie lentedag wist ik het nog niet, maar inmiddels is het me wel duidelijk: ik heb daar in Branoux verloren van een echte klasbak. Dank je wel, Thor, voor het upgraden van mijn wielercarrière. 19
Eugène Christophe Étape 9: Saint Gaudens – Tarbes, 160,5 kilomètres
V
andaag rijden de renners over een fraaie combinatie van Pyreneeëncols. Kort achter elkaar worden de Col d’Aspin en de Col du Tourmalet bedwongen. Precies tussen die twee monsterlijke groene reuzen ligt het plaatsje SainteMarie-de-Campan. Ergens aan een muur hangt daar een gedenkplaat die ons herinnert aan één van de mooiste anekdotes die de lange Tourgeschiedenis rijk is. We gaan terug naar 1913. Voor de historisch minder onderlegden onder ons: dat was nog net voordat een hele generatie wielrenners aan flarden werd geschoten in de loopgraven van Verdun. Eugène Christophe, die de Eerste Wereldoorlog overigens wél overleefde en in 1919 de eerste drager van de gele trui ooit was, beklom in 1913 eenzaam de Tourmalet. Lijkt de Tour de France heden ten dage al op een calvarietocht, vroeger was het nog veel leuker. De wegen waren nauwelijks te onderscheiden van de rivierbeddingen, achter elke bocht kon een slechtgehumeurde beer oversteken en tegen de boomgrens woonden nog trollen, eenogig maar vriendelijk. Onder die omstandigheden een berg beklimmen ging nog wel, afdalen was vaak een ander verhaal. Eugène Christophe, die bergop een half uur voorsprong bij elkaar had gefietst, reed in het begin van de afdaling op een steen. Voorvork kaduuk. Omdat hulp niet toegestaan was, zag hij zich genoodzaakt naar de smid van het volgende dorp te lopen.
Veertien lange kilometers later kwam hij aan in Sainte-Marie-de-Campan, waar hij onder toeziend oog van een streng jurylid – de man had vast een snor – zélf zijn kapotte rijwiel weer aan elkaar moest lassen. Met vier uur achterstand zette Christophe de achtervolging in. Het hele dorp, vijf gezinnen, achtentwintig geiten, zestien kippen en een ezel, applaudisseerde. Maar de Tour van Christophe was verloren. Je zou denken dat een mens maar één keer in zijn leven zoveel pech heeft. In 1919 overkwam Eugène Christophe echter nog een keer hetzelfde. Toen mocht hij een paar uur lopen naar een fietsfabriek in Valenciennes. Het hele voorval in Sainte-Marie-deCampan is ten slotte een treffend voorbeeld van hoe onbarmhartig een sponsor en een jury kunnen zijn. Om met de jury te beginnen: die gaf Christophe een minuut straftijd omdat de smidsknecht hem had geholpen door de blaasbalg te bedienen en zo het ijzer heet genoeg te krijgen om het te smeden. Hoe verzin je het. Dan de sponsor. De fiets van Christophe was een Peugeot. Bij dat merk was volgens de directie veel mogelijk, maar niet dat een vork van één van hun fietsen spontaan brak. De PRafdeling verzon hocuspocuspilatuspas een auto waar de onoplettende Christophe tegenaan zou zijn gereden.
Naast de plaquette ter nagedachtenis aan het avontuur van Eugène Christophe zou een verkeersbord moeten hangen. Verboden in te rijden voor Peugeots.
“… tegen de boomgrens woonden nog trollen, eenogig maar vriendelijk.”
21
“Draaide gij oew eigen eens efkens snel om. Anders kan ik oew rugnummer nie lezen.�
De hardheid van de jury Étape 10: Limoges – Issoudun, 194,5 kilomètres
W
ielrenners zijn, zo wordt verondersteld, harde lui. Dat mag zo zijn, juryleden bij wielerwedstrijden zijn minstens zo hard. Het zal je maar gebeuren: je rijdt je de hele dag het snot voor de ogen, zeult je robuuste sprinterslichaam over waanzinnig lange en hete bergpassen, trotseert de meewarige blikken uit het publiek dat twijfelt of deze renner nog bij de koers hoort of dat het een toerist is, komt uitgewoond bij de eindstreep aan en krijgt daar van een streng kijkend jurylid te horen dat het leuk was dat je meedeed, maar dat je Tour voorbij is. Je hebt er namelijk drie lullige minuten te lang over gedaan. Na het verstrijken van de tijdslimiet binnenkomen en gediskwalificeerd worden. Het is toch wel heel treurig om zo uit de wedstrijd te worden genomen. Niet omdat je een collega een bidon naar zijn hoofd hebt gesmeten of onderweg stiekem in de trein bent gestapt, maar omdat je niet goed genoeg bent. Ach en wee, het overkwam in étape 8 Koldo Fernandez en gisteren Danilo Napolitano. Je zou denken: wat maken die paar minuten nou uit. Zeseneenhalf uur op de fiets en dan nog geen tweehonderd seconden te laat. Helaas, alleen als een grote groep buiten tijd binnenkomt wordt er soms besloten om de tijdslimiet te verruimen. Een Tour met nog maar veertig renners ziet er namelijk ook een beetje sneu uit.
Afgezien van dit soort uitzonderlijke omstandigheden, tonen jury´s bij wielerwedstrijden doorgaans echter geen enkele clementie. Ik werd ooit tijdens een wedstrijd in Luxemburg op slechts drie kilometer van de eindstreep uit koers genomen omdat ik te ver achter lag op de koplopers. Niet alléén, maar met 70 andere coureurs. Ons door laten rijden had minder moeite gekost. Het meest treffende voorbeeld van een keiharde jury werd mij echter ooit verteld door een bevriend renner. Hij deed mee aan een juniorenwedstrijd op een industrieterrein in Tilburg. Half koers brak zijn stuur. Hij schoot van links naar rechts door het voortjagende peloton, botste tegen de stoeprand en vloog over de kop. Kermend van de pijn lag hij op zijn rug. Een auto stopte en een man met een notitieblok stapte uit. Hij liep op mijn vriend af. Die verwachtte een paar troostende woorden en een arm om de schouder. Niet dus. “Zo menneke,” zei de man in onvervalst Brabants. “Draaide gij oew eigen eens efkens snel om. Anders kan ik oew rugnummer nie lezen.”
23
Je nou ja, eh dinges, eh je weet wel doen Étape 11: Vatan – Saint Fargeau, 192 kilomètres
B
en je wielrenner, dan stellen leken je altijd dezelfde twee vragen. Vraag één: heb je wel eens een wedstrijd gewonnen? Behoorlijk wat renners sluiten hun carrière af zonder ook maar één enkele overwinning te hebben behaald. En dan is zo’n vraag dus best pijnlijk. Vraag twee is ook een pijnlijke, gezien het moeilijke gezicht dat de vraagsteller er bij trekt: hoe doe je dat nou als je 192 kilometer moet fietsen en als je nou ja eh dinges, je weet wel, ja uh, hoe zeg ik dat nou netjes, nou ja, laat ik zeggen, naar de wc moet? Nou, daar gaan we dan. Er zijn, bij de meeste mensen toch, twee soorten behoeften die zich op dit front voor zouden kunnen doen: het plassen en het poepen. Om met het plassen te beginnen: tja, dat moet regelmatig gebeuren tijdens lange ritten. Wielrenners zijn als de dood dat hun vochtbalans verstoord raakt. Te weinig vocht betekent namelijk direct prestatieverlies, en niet zo’n beetje ook. Vandaar dat er voortdurend aan bidons gelurkt wordt in het tempo van een havenarbeider die op zaterdagavond de kroeg bezoekt. Veel drinken betekent ook veel plassen. Stapt de wielrenner dan af? Jazeker, mits het wedstrijdtempo dit toelaat. Als het te hard gaat om gemakkelijk terug te kunnen komen, laten veel wielrenners bij regen de boel gewoon lopen. Heb je het tenminste nog heel even warm. Regent het niet, dan hebben coureurs een aardige truc.
Ze laten zich door een ploeggenoot voortduwen terwijl ze hun slurf ongeneerd buiten de broek hangen en de sluis open zetten. Dit vergt wat oefening en mag overigens niet in het zicht van het publiek. Op het op deze wijze douchen van onschuldig toekijkend volk staat namelijk een boete. Dan het poepen. Dat komt weinig voor. Tijdens de inspanning denkt het lichaam over het algemeen: ja hallo, dat fietsen is al intensief genoeg, mooi dat ik me nu even niet met die endeldarm bezig ga houden. Het is dus een weinig voorkomend probleem. Tenzij. Met al dat eten en drinken tijdens het fietsen wordt de spijsvertering natuurlijk zwaar belast. Zeker bij warme omstandigheden kan al die suikertroep ook wel eens verkeerd vallen. Met een knetterende diarree-aanval tot gevolg. Gelooft u mij, dat is ellende. Er zit niets anders op dan óf in je broek te schijten, óf af te stappen en in een wijngaard te knielen óf de kringspier dicht te knijpen, met de verschrikkelijkste buikkrampen tot gevolg. Ik koos ooit voor het laatste. Het was de tweede etappe in een koers in de Hérault en ik had de slag gemist. Wonder boven wonder kwam alles weer bij elkaar en lag een leuke ereplaats nog in het verschiet.
Een uurtje voor de finish kreeg ik echter verschrikkelijke buikkrampen. Vijf minuten kronkelend op de fiets, dan weer vijf minuten niet. Enzovoort. Ontsnappen was er in deze conditie natuurlijk niet meer bij en omdat de sprint tijdens vijf slechte minuten plaatsvond, werd ik nog laatste ook. Ik reed recht van de streep door naar mijn auto, die naast een paar bosjes aan de rand van een dorpje stond. Ik gooide mijn fiets aan de kant, rende in paniek door de bosjes, sleurde ondertussen mijn shirt uit, trok mijn broek omlaag, sloot mijn ogen, zakte door de knieĂŤn en deed met een diepe kreun mijn behoefte. En toen keek ik op. In de ogen van vijfentwintig bejaarden, die aan de andere kant van dat bosje bezig waren aan hun jaarlijkse jeu de boulestoernooi. Shit.
25
“Die soigneurs ook, dat waren toch hoogst komische kwakzalvers.”
Van Abdel naar Tommy naar Bernhard Étape 12: Tonnerre – Vittel, 211,5 kilomètres
I
n etappe 12 rijdt het peloton van de Chablisstreek naar de stad Vittel. Van wijn naar bronwater dus. Heerlijk, helder water, zo uit de berg. Pure zuiverheid. Kortom, een uitgelezen moment om het eens over doping te hebben. Hoort er toch een beetje bij. Hoewel, het d-woord, zoals Mart Smeets bij ieder dopinggeval plechtig in de camera zegt, is nog verrassend weinig gevallen deze Tour. Maar goed, EPO die in het vat zit verzuurt niet. Thomas Dekker werd zelfs gepakt op een twee jaar oude plas. Voor de ongeduldigen onder u: rustig maar, het schandaal komt heus nog wel. Ik gok op de tweede rustdag.* Waarom vindt de mensheid die doping eigenlijk zo erg? Er is een tijd geweest dat we er vrolijker tegenaan keken. De eenzame Algerijnse koploper Abdel Kader Zaaf nam in 1950 ettelijke flessen wijn aan van het publiek. Het was warm en Abdel Kader had dorst. De wijn was echter wat te veel doping van het goede. In dronken toestand vervolgde onze held slingerend zijn weg, tot hij een boom met verleidelijke schaduw langs de weg zag staan. Hij stapte af en lag al snel luid te snurken. Toen hij door enkele Tourvolgers weer werd gewekt, vervolgde hij tot grote hilariteit van eenieder zijn weg in de verkeerde richting. Met de jaren werd doping minder leuk. Tom Simpson slingerde in 1967 onder invloed van amfetamine en alcohol heel lollig de Mont Ventoux op.
Maar dat hij vervolgens in elkaar zakte en het leven liet, vonden de meeste mensen al een stuk minder grappig. “Put me back on my bike”, waren zijn laatste woorden. Zijn ploegleider deed het nog ook. Toch werd doping nog jarenlang als een niet al te zwaarwichtig probleem beschouwd. Dat geklooi met wat vrolijkmakende pepmiddelen, het hoorde een beetje bij die gekke wielrenners. Die soigneurs ook, dat waren toch hoogst komische kwakzalvers. Haha, zonder enige medische opleiding de spuit in de kont en knallen maar! EPO heeft echter alles veranderd. Omdat het werkt. Je haalt ze er zo tussenuit, de gebruikers. Klimmers die opeens kunnen tijdrijden. Tijdrijders die plotseling kunnen klimmen. Voorheen middelmatige coureurs die opeens de overwinningen aan elkaar rijgen. Bernhard Kohl die de bolletjestrui wint en in Parijs op het podium staat. Deskundige doktoren van dure universiteitsklinieken pimpen voor veel geld liters rennersbloed. Dat is natuurlijk geen humor meer, dat is maffia. Sinds doping nog werkt ook, is de lol er gewoon behoorlijk af.
* Uiteindelijk werd pas enkele weken na de Tour de France bekend gemaakt dat de Spanjaard Mikel Astarloza, winnaar van de 16e etappe, al voor de Tour positief getest was bij een dopingcontrole. 27
“… winnaar Heinrich Haussler stormde in de dertiende etappe op weg naar huis door een raar gebied.”
Geplatzerwaseld Étape 13: Vittel – Colmar, 200 kilomètres
C
ol de la Schlucht, col du Firstplan en, vooral, Col du Platzerwasel. U hoort het al: winnaar Heinrich Haussler stormde in de dertiende etappe op weg naar huis (Freiburg) door een raar gebied. De Alsace, of Elzas, is niet Frans en niet Duits. Het is iets er tussenin. Met allerlei rare taal- en cultuurmixen als gevolg. De oorzaak is logisch. De streek werd eeuwenlang als een pingpongballetje op en neer gesmasht tussen Frankrijk en Duitsland. Na elke oorlog een andere baas. Van zulk gedoe wordt een mens onrustig, zou je denken. Maar de Elzasser denkt: het zal mij worst wezen! – en schenkt zichzelf nog een prima lokaal wijntje in. Prost ende santé! Zo ontspannen waren ze in Parijs niet, toen na de hel van La grande guerre de nogal ambitieus ogende Adolf Hitler aan de macht kwam aan de andere kant van de Rijn. Met de gifgasaanvallen van Verdun nog vers in het geheugen, leek diens streven naar meer Lebensraum niet bepaald een aantrekkelijk idee. Niet wéér de longen van een hele generatie wielrenners naar de knoppen! Dus bedacht André Maginot, minister van Defensie, een geweldig en geweldig duur plan. Langs de grens met Duitsland werd een onverslaanbaar geachte verdedigingslinie neergelegd: de Maginotlinie. 58 enorme, voornamelijk ondergrondse verdedigingswerken en 400 kazematten, deels met elkaar verbonden door onderaardse gangen, die zelfs voorzien waren
van spoorrails. Heerlijk toch, als iemand zo’n groots bouwwerk naar zichzelf vernoemt.* Terwijl het hele Duitse leger op het grote blad door Polen stormde, lagen in de Maginotlinie honderdduizenden Franse soldaten depressief te worden door gebrek aan daglicht. Ze hadden zó door kunnen lopen naar Berlijn, d’r op en d’r over zou het geweest zijn. Maar ja, Blitzkrieg is misschien niet voor niets een Duits woord met weinig equivalenten in andere talen. Toen de Duitsers Polen aan hun bajonet hadden geregen en uiteindelijk toch nog Frankrijk binnenvielen, kwamen ze natuurlijk via België en fietsten ze zo door de achterdeur naar binnen. Oei, aan die optie had eventjes niemand gedacht. Vandaag werden, bizar genoeg, Oscar Freire en Julian Dean tijdens de etappe beschoten met een luchtbuks. Het kan nog erger. Destijds werden in de Maginotlinie halve pelotons verbijsterend eenvoudig om zeep gebracht. Geplatzerwaseld, zullen we maar zeggen.
* Volgens Wikipedia kreeg de linie pas na de dood van Maginot in 1932 diens naam. 29
Tussen fiets en frites, peloton en patat Étape 14: Colmar – Besançon, 199 kilomètres
H
et peloton flirt in etappe 14 een dag lang niet alleen met de rondemissen, maar ook met de Zwitserse grens. En morgen gaan we écht Zwitserland in. Bijzonder land, aparte cultuur. Als ik Zwitserland hoor, moet ik altijd denken aan het woord ‘kanton’. Heerlijk Zwitsers woord. KAN - TON. Twee lettergrepen die exact de Zwitserse mentaliteit weerspiegelen, zowel in klank als betekenis. Over TON gesproken, ik denk dat Rita Verdonk graag naar Zwitserland op vakantie gaat. Die past daar wel. Lekker bergwandelen, recht door zee en met ferme pas over de Oberer Grindelwaldgletscher. Nog zo’n fijne opeenvolging van Zwitserse klanken. Zeg eens eerlijk, waar denkt u zelf aan bij Zwitserland? Juist, uw geheime bankrekening in Zürich! En een type als u vraagt zich natuurlijk af: levert dat nou nog wat op, zo’n rondje fietsen door Frankrijk? Het antwoord is ja. Zoals dat meestal gaat in het leven, zijn het niet zozeer degenen die de arbeid verzetten die het geld verdienen. Het prijzengeld voor de renners is relatief bescheiden, zeker in vergelijking met andere sporten. Het échte geld wordt verdiend in de criteriums achteraf. De organisatie van de Tour, familiebedrijf ASO, houdt dan ook voldoende over om in eigen zak te steken.
Maar eerlijk is eerlijk, ondanks de naam van het bedrijf worden met dat geld ook weer minder winstgevende koersen georganiseerd. Het zijn vooral de sponsors die rijk worden van het wielrennen. Daarom nemen ze ook al dat dopinggedoe voor lief. Ik deed ooit – jawel – wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van wielersportsponsoring. Het was in de tijd dat de Zuid-Hollandse aardappelverwerker Farm Frites een profploeg sponsorde. Een vrolijke tijd, vol schandalen en ruzies tussen renners, ploegleiders, teammanagers, perschefs en directeuren van frietfabrieken. En ik mocht als afstudeerproject bekijken wat die toestanden allemaal opleverden voor de naamsbekendheid van de merknaam Farm Frites, waarvan de wielerploeg onder de genoemde condities natuurlijk geen lang leven beschoren was. Ik besloot twee metingen uit te voeren. Eentje vóór en eentje na de voorjaarsklassiekers. Gewoon de straat op in Nederland en België, gewapend met een vragenlijst huisvrouwen bestoken. Hell of a job. Maar de uitkomsten waren spectaculair, vooral in België. Daar nam de naamsbekendheid binnen drie maanden toe met meer dan 5%. Klinkt lullig, maar is omgerekend naar de economische waarde een fortuin. Het allerleukste zijn echter de zijdelingse conclusies die uit zo´n onderzoek kunnen worden getrokken.
Gebitsverzorging bijvoorbeeld, bleek zich in BelgiĂŤ op een heel ander niveau te bevinden dan in ons land. De mooiste conclusie uit mijn onderzoek, dat de fraaie naam Tussen fiets en frites, peloton en patat meekreeg, luidde dan ook als volgt. ‘Als de kwaliteit van de tanden en kiezen van de ondervraagde zuiderburen representatief is voor het gehele Belgische volk, dan is het maar goed dat Farm Frites er prat op gaat de kleine stukjes uit haar frieten te zeven.’ U zult het wel begrijpen: ik ben afgestudeerd met een acht.
31
“Van gele armbandjes tegen kanker heeft nog nooit iemand gehoord.�
The Boss is back Étape 15: Pontarlier – Verbier, 207,5 kilomètres
T
he Boss is back. Om Livestrong te promoten en misschien wel om de Tour te winnen. Hij is vriendelijker dan vroeger, fietst voor zijn plezier. En trekt alle aandacht naar zich toe. Elke dag dezelfde beelden bij de bus van Astana: fotografen, cameramannen, journalisten gewapend met blocnotes of microfoons. Daarnaast publiek, veel publiek. Misschien staat zelfs mevrouw Van Zetten uit Tiel er wel bij. Ze drommen samen rondom het fenomeen, dat dan weer vriendelijk een kankerpatiënt te woord staat en dan weer een al te opdringerig persoon een uitbrander geeft. Als ik Lance Armstrong zo vrolijk twitterend bezig zie, moet ik terugdenken aan een ontmoeting zo´n vijftien jaar geleden. Ik sta in de schaduw van de St. Pietersberg. Op de Maasboulevard in Maastricht, precies 150 meter achter de eindstreep van de Amstel Gold Race. De rappe Italiaan Stefano Zanini komt als eerste over de streep. Solo. Raar, sprinters horen niet alleen aan te komen. Gejuich, applaus, gebalde vuisten, flitsende fototoestellen. Misschien zelfs tranen. De achtervolgende groep stormt over de streep en raast voorbij. Eén renner knijpt direct in de remmen als hij de verzorger bij de auto naast me ziet. Ze dragen hetzelfde shirt. Hij kucht, stapt af en gooit zijn fiets tegen de auto. De witte zoutranden op het riempje van zijn valhelm getuigen van inspanningen die op zijn gezicht nauwelijks meer af te lezen zijn.
Hij is breder, robuuster dan ik had gedacht. De verzorger legt liefdevol een hand op zijn schouder. Intiem moment, zo met zijn drieën. “Goe gereden,” klinkt het in onvervalst Vlaams. “It was fucking crazy,” antwoordt hij met een onmiskenbaar Texaanse tongval, “all these turns and little roads. Where are the showers?” Hij lijkt geen antwoord te verwachten en pakt zwijgend de aangeboden sporttas aan. Ik richt mijn compacte camera en druk af. Het toestel klikt en zoemt. “Rechtdoor, two kilometers,” zegt de verzorger dan toch nog zachtjes. De atleet gooit de tas op zijn rug, pakt nonchalant zijn fiets en rijdt weg. Links het water van de Maas, rechts de beboste helling. En verder niets. Langzaam trapt hij de eenzaamheid tegemoet. Het is april 1996. De man op de foto heeft zijn beide testikels nog. Zeker, hij is exwereldkampioen. Maar de Tour de France die straks in juli wordt verreden zal het domein zijn van Spanjaarden, Fransen, Italianen en misschien een verdwaalde Deen of Duitser. Van gele armbandjes tegen kanker heeft nog nooit iemand gehoord. En dus is op de Maasboulevard in Maastricht niemand – maar dan ook helemaal niemand – geïnteresseerd in Lance Armstrong.
33
Fietsen voor de lol Étape 16: Martigny – Bourg-Saint-Maurice, 159 kilomètres
J
e zou het soms niet zeggen, maar al die jongens die naar Bourg-SaintMaurice zwoegen zijn ooit begonnen met wielrennen omdat ze het leuk vonden. Fietsen voor de lol dus. Nou, bij de jongens van Rabobank is de lol in het fietsen inmiddels ver te zoeken. De Russische kopman is geknakt, de ploeg zelfs mentaal kapot volgens de doorgaans toch optimistisch gestemde ploegleider Erik Breukink. En nou heeft het kleine Skil-Shimano tot nu toe ook al meer verdiend aan prijzengeld. Vanwaar deze miserie? Welnu, niets gaat zo als het moet bij het team. Denis Menchov volledig uit vorm, Robert Gesink met een polsbreuk naar huis, Laurens ten Dam gebroken na een valpartij en Stef Clement zijn beste kruit verschoten in de Dauphiné. Trouwens, iedereen behalve Oscar Freire is al tegen de grond gegaan. Maar goed, Oscarito kreeg een kogeltje in één van zijn formidabele sprinters billen, dus hij heeft zijn portie ellende óók al gehad. Lijkt me leuk om de altijd nette Breukink ’s morgens op zijn manier een donderspeech te zien geven in de bus. “Kom op jongens, maak er een hele mooie sportmiddag van!” Tja, vervelend hoor. Net in de belangrijkste wedstrijd van het jaar lukt er niks. Daar word je niet vrolijk van. En daar worden de resultaten dan weer niet beter van. Een schrale troost voor de Rabobankjongens: uit eigen ervaring weet ik dat een al te jolige stemming ook niet best is voor de resultaten.
Ik reed bijvoorbeeld eens met mijn jongere broer met de auto naar een kermiskoers in België. Leuk rondje, beetje heuvelop-heuvelaf: het leek ons wel wat. Maar eerst moesten we even inschrijven in het lokaal van de plaatselijke duivensportvereniging. Gewapend met onze wedstrijdlicentie meldden we ons bij een tafel met een morsig kleed erop, dat zo te zien al een aantal jaren bij Van der Valk op de vloer had gelegen. Achter die tafel een paar streng kijkende mannen in officiële wielerbondskledij. Toevallig liep mijn broertje voorop en was hij dus het eerst aan de beurt. Een jurylid, zoals altijd voorzien van een snor en een leesbril, las zijn gegevens op, waarna deze door een bloedmooi meisje, dat fel contrasteerde met alles wat in de bedompte ruimte aanwezig was, werden ingevoerd op een laptop. Vervolgens ontving mijn broer van een tweede snor met leesbril een rugnummer, waarna hij door een deur verdween naar een tweede ruimte, waar de toiletten zich zouden moeten bevinden. Ik doorliep hetzelfde proces van snorren en rugnummers en nam daarna dezelfde deur, want voor zo’n koers kun je maar beter alle overbodige ballast kwijt zijn. Toen ik de tweede ruimte betrad, zag ik mijn broertje voorover gebogen turen naar het slot van de wc-deur. “Kom eens kijken,” zei hij. “Zit-ie nou op slot of niet?” Ik keek eens goed.
Het was inderdaad moeilijk te bepalen of de deur op slot zat, het vakje dat doorgaans óf rood óf wit is, was nu half-half. “Hmmm,” zei ik tegen mijn broertje. Heb je al eens gevoeld of hij open gaat?” “Jazeker,” zei hij, “maar hij wil niet direct open. Misschien klemt de deur een beetje.” Gezien de staat waarin de rest van het gebouw zich bevond, leek dat niet onwaarschijnlijk. “Weet je wat,” zei ik, “geef eens een flinke ruk aan de deur, dan weten we het zeker.” Dit leek mijn broertje een prima idee. Hij zette zich schrap, pakte met zijn handen de deurklink en plaatste een voet tegen de deurstijl. Hij haalde eens diep adem en gaf vervolgens een flinke ruk aan de deur. Die schoot open. Dwars door het slot heen. En dus keken we in het verbijsterde gezicht van de Belgische jongen die daar op zijn gemak zijn behoefte had zitten doen. Met verschrikte ogen sloeg hij snel zijn handen voor zijn kruis en zei met samengeknepen stem: “Bezet.” Mijn broertje stamelde een excuus en snel verlieten we de ruimte, de onthutste Belg en de houtresten van het geforceerde slot achter ons latend. Eenmaal buiten, toen we terugliepen naar onze auto, kwamen de tranen. Zelden zó gelachen. Hoe onbenullig het voorval misschien ook was, we kwamen niet meer bij. We lagen op de grond, onder de auto, in de auto en bovenop de auto van het lachen. Van fietsen kwam niet veel meer die middag. Drie kwartier lang de slappe lach had al onze energie weggenomen.
Binnen drie rondjes stonden we allebei aan de kant. Geen spanning meer op de benen, zoals dat zo mooi heet. ”Verdorie,” zei ik tegen mijn broertje toen we weer op weg waren naar huis. “Voor niets helemaal naar België gereden.” Hij keek me verbaasd aan. “Meen je dat nou? Ik dacht dat je ooit voor de lol met fietsen begonnen was.”
35
“Maar vanavond eerst een beachvolleybaltoernooi met de mecaniciens. Is goed voor de teamspirit.”
Underdog Kenny Étape 17: Bourg-Saint-Maurice – Le Grand Bornand, 169,5 kilomètres
B
enieuwd of Kenny van Hummel morgen wéér op tijd binnenkomt. Dag na dag rijdt hij eenzaam voor de bezemwagen uit, die in het Frans ook gewoon voiture-balaie heet trouwens. De sprinter uit Elden worstelt zich elke dag over de cols, moet al voor het einde van de neutralisatie lossen, of bij wijze van spreken dan, maar slaagt er toch steeds in om nét binnen de tijdslimiet binnen te komen. Gewoon te zwaar zou je denken. Maar volgens zijn eigen website weegt hij slechts 68 kilogram en nog een paar van zulke dagen en hij haalt de 50 niet meer.
Bij gebrek aan Nederlanders die een hoofdrol spelen is Van Hummel een dankbaar publiciteitsobject. Hij is goud waard voor zijn sponsors. Al die journalisten moeten toch érgens over schrijven, want de 28e plaatsen van Ten Dam zijn best knap, maar boeien mevrouw Van Zetten uit Tiel, als ik dat zo mag zeggen, ja dat mag ik, mag ik dat ook van jou Nico Dijkshoorn, nou ja ik doe het maar gewoon, niet langer dan een paar minuten. Een paar minuten. Dat is precies wat Kenny van Hummel elke keer overhoudt aan de streep. En dat is ook wat Kenny van Hummel inhaalt bij elke afdaling. Het is allemaal buitengewoon knap. In je eentje vang je zoveel meer wind dan in het peloton dat je razendsnel tijd verliest. Aangezien er altijd wel een jurylid bij zo’n eenzame achterblijver komt neuzen, kan hij niet te veel achter en aan de auto gaan hangen. Om in zo’n eenzame strijd
maar een kwartiertje of drie te verliezen is eigenlijk zeker zo knap als gewoon niet lossen, realiseer ik me nu. Kijken we naar de achterstand die Van Hummel als rode lantaarn inmiddels in het algemeen klassement op griezelig perfecte types als Alberto Contador en Andy Schleck heeft opgebouwd, dan praten we eerder over een paar uur. Die jongens staan elke dag okselfris de pers te woord. Gele of witte trui aan, petje op. Lekkere etappe vandaag, niks geleden, morgen gaan we aanvallen. Maar vanavond eerst een beachvolleybaltoernooi met de mecaniciens. Is goed voor de teamspirit. Nee, dan Kenny. Elke dag wordt hij bij de eindstreep opgewacht door de NOS. “Wanneer werd je gelost Kenny?” Van Hummel kijkt wazig op van zijn stuur en zegt op z’n Eldens: “Woah … na een kilometer of twintig moest ik er af. Mijn benen wilden niet meer, maar mijn kop zei gij gaat godverdomme naar die streep.” Om zich vervolgens nog keurig te verontschuldigen voor die beschaafde vloek ook. Heel Nederland zit te genieten. Onze Kenny, wat een knokker. En wat een fijn team, heel anders dan die duurbetaalde Rabobankjongens. Kenny van Hummel krijgt aan het einde van het seizoen alleen een doos bananen voor de winter en een shirtje voor volgend jaar, dat zie je zo. SkilShimano profileert zich sinds het begin van de Tour al als een bescheiden team, maar Kenny van Hummel is de ideale underdog. Hij kijkt er zelfs bij als een trouwe hond. 37
“Zo leuk is het immers niet om verslagen te worden door een vijftigjarige.�
Longo en Lance: Anneciens Étape 18: Annecy – Annecy, 40,5 kilomètres
L
ance Armstrong twitterde het al: ‘Annecy is maybe one of the prettiest spots in France.’ Zo zie je maar, het verstand komt met de jaren. Toen Lance nog vooraan in de twintig was, had hij enkel oog voor snelle auto’s en mooie dames als Daniëlle Overgaag. Kennelijk heeft hij nu ook aandacht voor cultuur, want Annecy is niet alleen het decor van de 40,5 tijdritkilometers van etappe nummer 18, het is ook een schitterende historische stad aan een diepblauw meer. Het heeft een werkelijk prachtig en zeer gezellig middeleeuws centrum, dat qua karakter slechts wordt overtroffen door één van de bekendste inwoonsters: de onvermoeibare Jeannie Longo. Als het verstand inderdaad met de jaren komt, dan is Jeannie Longo ongetwijfeld een zeer verstandig wielrenster. Kunt u zich de duels nog herinneren die ze decennia geleden uitvocht met onze eigen Leontien van Moorsel? Met prachtige sur places probeerde ze Tinus in de Tour Féminin tevergeefs uit haar evenwicht te brengen tijdens de beklimming van l’Alpe d’Huez. Had u toen al het gevoel dat die Jeannie Longo een oude heks was? Dat klopt, in ieder geval dat van dat oude dan. Begin jaren negentig was zij namelijk al ruim over de dertig. Nu is ze de vijftig voorbij en nog steeds fietst ze op hoog niveau. Of Longo ook een heks is, daar zijn de meningen over verdeeld. Longo zelf vindt van niet, de rest vindt van wel.
Een dergelijk gebrek aan populariteit zal zijn redenen wel hebben. Ze schijnt een eigenwijze en humeurige tante te zijn, die altijd haar eigen plan trekt. Fransen hebben een mooi woord voor dit soort karakters: glaciale. Ik vind dat dit soort mensen juist onze sympathie verdient. Ze brengen met hun eigenheid en eigenaardigheid kleur in ons bestaan. Wat zouden de smurfen zijn zonder de moppersmurf? Veel van de antipathie in de richting van Jeannie Longo zal wel berusten op frustratie en jaloezie. Zo leuk is het immers niet om verslagen te worden door een vijftigjarige. Dit jaar nog werd ze nationaal kampioen op de tijdrit! Dan moet je toch wel een heel pittig karakter hebben. Ik vermoed dat aan de mannelijke zijde van de sport alleen Lance Armstrong, daar is hij weer, net zo koppig is. Ergens zit een connectie tussen die twee. Lance Armstrong houdt van Annecy en ergens anders lees ik dat Jeannie Longo uit Annecy ereburger is van de Amerikaanse staat Texas. Beiden zijn niet jong meer, fietsen hard en maken zelf wel uit wanneer ze stoppen. Toeval bestaat niet. De inwoners van Annecy worden ‘Anneciens’ genoemd. Als je dat snel uitspreekt hoor je ‘anciens’: oudgedienden. Gisteren maakte Lance bekend dat hij er nog een jaartje aan vastplakt. Voor wie een hekel aan hem heeft: hij is nog lang geen vijftig. Ik wens u veel sterkte de komende twaalf jaar. 39
“Van nature een brave borst van de planche supérieure.”
Gevangen Étape 19: Bourgoin-Jallieu – Aubenas, 178 kilomètres
J
e kunt gevangen zitten in het ploegenspel, zoals Alberto Contador gedurende twee weken Tour de France. Maar je kunt ook écht gevangen zitten. In de bak, de lik, de nor of – in mooi Frans – het ‘cachot’. Dan valt er weinig te fietsen, zou je denken. Dat valt echter mee. Zo werd er voorafgaand aan de echte Tour de France een Tour de France voor gevangen georganiseerd. Zo’n 200 gedetineerden fietsten 2.200 kilometer verdeeld over veertien etappes, daarbij begeleid door een karavaan van gevangenisbewaarders. Ontsnappen uit het peloton zal wel uit den boze zijn geweest. De bedoeling van zo’n delinquententour is natuurlijk dat er wat gebeurt met al die slechte karakters in dat peloton. Een paar duizend kilometer afzien zou louterend moeten werken. Het scheen te lukken. ”Er is sprake van groeiende solidariteit en we helpen elkaar heel veel”, sprak de 20-jarige deelnemer Jimmy, veroordeeld voor, hoe toepasselijk, de handel in verdovende middelen. Nu het bezit en het gebruik van doping in steeds meer nationale wetgevingen strafbaar wordt gesteld, kunnen we nog heel wat pret gaan beleven met deze vorm van Tour de France. Moet je je voorstellen welke kwaliteit het deelnemersveld op dit moment zou kunnen herbergen: Thomas Dekker, Alexander Vinokourov, Michael Rasmussen, Roberto Heras, Ricardo Riccò, Davide Rebellin, Emanuele Sella, Bernhard Kohl en Leonardo Piepoli bijvoorbeeld.
En afgelopen week nog is Danilo di Luca gecontracteerd vanwege het gebruik van CERA in de Giro. Ik pleit voor een extra wild card in de echte Tour in 2015. Dan stellen we een team samen van renners die inmiddels strafrechtelijk zijn vervolgd en schuldig bevonden aan gedoe met doping. Manolo Saiz wordt ploegleider, Eufemiano Fuentes de teamarts. En ze dragen streepjestruien. Alle gekheid op een stokje, ik vind de Tour de France voor gedetineerden een komisch project. Als een mens ergens slecht van wordt, is het wel wielrennen. Neem nou mijzelf. Van nature een brave borst van de planche supérieure. Opgevoed door een vader en een moeder die beide in het onderwijs zaten, dan weet je het wel. Maar eenmaal op een racefiets veranderde ik automatisch in een eersteklas slechterik. Ik heb concurrenten een oor aangenaaid, deelde zonder een spoor van wroeging een kwak uit als het moest en liet expres gaten vallen. Ik profiteerde van anderen waar het maar kon en voerde theaterstukken op die bekroond hadden kunnen worden met een Louis d’Or. Als anderen vielen, maakte ik me over hun verwondingen totaal geen zorgen. Ik dacht enkel: mooi, die zijn we vast kwijt. Alleen doping heb ik nooit gebruikt. Als ik dat vertel, gelooft niemand me. Het bewijs dat ik aandraag is traditioneel. Ik ben in mijn carrière één keer gecontroleerd. En nooit positief bevonden. 41
Midlife Mountain Étape 20: Montélimar – Mont Ventoux, 167 kilomètres
N
og niet zo lang geleden fietste een kale man de Ventoux op. Tussen de mistflarden door kon je even denken dat het Marco Pantani was, als Jezus opgestaan uit de dood en bezig aan een herhaling van de Kruisweg van het Cyclisme. Wie iets beter keek, zag dat het Wilfried de Jong was, schrijver, televisie- en theatermaker. Hij werd vijftig en dus was het de hoogste tijd om, samen met wat vrienden en zijn zoontje, de Reus van de Provence op te zwoegen. Of de Monte Ventoso. Of de Kale Puist. Of de Mythische Berg. Geen berg die zoveel bijnamen heeft als de Mont Ventoux. Wilfried de Jong staat niet alleen. Reed ik bij mijn eerste beklimming in 1996 nog alleen door het verschrikkelijke naaldbos, dik tien jaar later werd ik omgeven door talloze oefenvijftigers.* In de zomermaanden wagen elke dag gemiddeld 1.500 mensen een poging om de Mont Ventoux te beklimmen. Dik, dun, grijs, kaal, op mountainbikes, op waanzinnig dure racefietsen en verkerend in alle mogelijke gradaties van fysieke conditie. Velen van hen zijn landgenoten. Nederlandse mannen van middelbare leeftijd trekken massaal naar de Provence om daar met de fiets de berg te beklimmen. Zij zullen wel eens eventjes laten zien dat papa weliswaar elke zondagmiddag op de bank in slaap valt, maar dat er nog altijd rekening dient te worden gehouden met zijn fantastische karakter en prestaties.
Zijn ooit gespierde torso telt inmiddels een paar zwembandjes te veel, maar een paar weekjes trainen en hij is zo weer in vorm! Voor deze types is de Ventoux de ideale berg. Exact ver genoeg van huis. Als de Ventoux in de Ardennen had gelegen, was hij toch iets minder heroïsch geweest. Disneyland Parijs klinkt ook stoerder dan de Efteling, terwijl de laatste zeker zo leuk is. En ook weer niet te ver weg, op en neer precies te doen in een lang weekend. Goed bereikbaar bovendien vanaf de snelweg, zodat er geen al te ingewikkelde toeren hoeven te worden uitgehaald met de lease-Volvo. De Twinny Load installeren is immers al moeilijk genoeg. Op de flanken, in het unieke maanlandschap, wacht de dramatiek. Tommy Simpson is hier immers tijdens de beklimming doodgegaan. Niet figuurlijk, maar letterlijk. Wie wél bovenkomt, al doet hij er de hele dag over, heeft dus een beetje de dood verslagen. En wie boven niet aan het zuurstof hoeft, doet het beter dan jeugdheld Eddy Merckx. Anderzijds is de Ventoux ook weer niet té lastig. De Alto del Angliru en de Passo di Mortirolo zijn bijvoorbeeld veel steiler. Bij de Ventoux lopen de heren geen al te grote kans dat zij thuis op kantoor moeten liegen over het resultaat. * Woord geleend van Volkskrantcolumnist Wim de Jong.
Je zult toch maar opschepperig met dat vastomlijnde doel helemaal naar ZuidFrankrijk rijden en dan niet boven komen. Zie dan de sales targets voor volgend jaar nog maar eens geloofwaardig te presenteren. Mannen die helemaal de weg kwijt zijn, verhalen over een spirituele ervaring. Hou toch op, met je tong tussen je ketting een kale berg op zwoegen, daar is niks spiritueels aan. Dat heet gewoon afzien. Laatste grote pluspunt van de Mont Ventoux: aan de voet liggen talloze wijnboerderijen, zodat de overwinning kan worden gevierd met een aantal goede glazen Côtes du Ventoux. De Nederlander van middelbare leeftijd lust ‘m namelijk wel, zo heeft onderzoek recentelijk uitgewezen. Vraag: wat willen al die kerels toch bewijzen? Antwoord: dat zij weliswaar niet meer zo’n harde erectie hebben als vroeger, maar dat zij wel degelijk nog een lichamelijke prestatie van formaat kunnen leveren. Zoals gezegd, geen berg met zoveel bijnamen als de Mont Ventoux. In Vrij Nederland dook enkele weken terug de meest treffende op: Midlife Mountain. En zo is het.
“Als de Ventoux in de Ardennen had gelegen, was hij toch iets minder heroïsch geweest.”
43
Maar ja, wielrenners zijn natuurlijk geen normale mensen.
Arrivée Étape 21: Montereau-Fault-Yonne – Paris Champs-Elysées, 164 kilomètres
Z
o’n laatste etappe stelt natuurlijk niet echt veel voor. Beetje wandelen naar het centrum van Parijs en daar een leuk sprintje. De echte strijd is allang gestreden. Alberto Contador heeft voor zijn indrukwekkende zege slechts zeven kilometer te hoeven aanvallen. Hij heeft de rest werkelijk geplatzerwaseld. Je zou toch denken dat die Tourrenners het na drie weken wel even gehad hebben met dat gefiets. Eenentwintig etappes lang je lichaam slopen en dan ook nog elke ochtend naar het gezever van je ploegleider moeten luisteren. Elke dag ’s morgens pasta en ’s avonds pasta, lekker. ’s Nachts wakker worden gehouden door de snurkende ploeggenoot naast je, hoera. Als het meezit beginnen de wonden van die valpartij in de eerste week verdorie in de derde week eindelijk een beetje te genezen. Een normaal mens zou juichend naar huis vertrekken en het er eens een paar weken goed van nemen. Maar ja, wielrenners zijn natuurlijk geen normale mensen. Steven de Jongh lepelde desgevraagd even zijn werkzaamheden voor de komende week op: “Boxmeer, Acht van Chaam, Wateringen, Heerlen en dan ben ik een weekend vrij. Oh nee, zondag moet ik Buggenhout rijden, dus ben ik niet vrij.” Juistem, morgenavond staat het eerste criterium al op het programma. Eerst een paar uur handtekeningen uitdelen aan allerlei malloten. Dan de handen schudden van de burgemeester, de notaris en de hoofdsponsor,
die meestal nog stinkt naar zijn onderneming in riooltechniek. Vervolgens met je uitgewoonde lichaam en geest honderdtwintig kilometer rondjes rijden over klinkers, langs dampende biertenten en loeiende boxen met stuiterende kermismuziek. Daarna doodop met de auto naar huis, om daar ver na middernacht aan te komen. En dat twee weken lang. Wat een leven, wat een pret. Ik zou het persoonlijk wel weten. Leuk die criteriums, maar mij niet gezien. Geld is ook niet alles. Ik huurde mooi een huisje met een leuk zwembad erbij in de Franse Alpen. Mijn fiets liet ik lekker thuis. Een week lang ging ik in mijn zwembroek op de badrand zitten. Mijn benen legde ik naast me neer, die had ik toch even niet nodig. In het zonnetje zou ik dagenlang naar de bergtoppen staren. De wetenschap de hele week daar niet naar boven te hoeven fietsen, heerlijk.
45
Fotoverantwoording Fotografie door Joris van Dooren Photography, met uitzondering van de volgende pagina’s: Pagina 4 Astrid Cevaal Pagina 8 cycling-challenge.com Pagina 10 Gilles Baro (flickr.com) Pagina 36 Astrid Cevaal Pagina 40 thefussyduck.wordpress.com
Geplatzerwaseld! werd genomineerd voor Mooiste boek van 2009, een initiatief van Stichting De Magie van het Boek. Uit het juryrapport: ‘Het zijn 21 heel bijzondere stukken met rake observaties. Vermakelijk om te lezen en voorzien van verrassende foto‘s.’
Geplatzerwaseld!
Hij vertelt met de kennis van de insider en de blik van de buitenstaander. Over het wielrennen, maar ook over de taal en cultuur van Frankrijk. Steeds verrassend, vaak persoonlijk. Maar altijd geestig en met een vlijmscherpe pen.
Joris van Dooren
Een Tour de France telt 21 etappes. In Geplatzerwaseld! neemt ex-amateurwielrenner, Zuid-Frankrijkkenner, schrijver en fotograaf Joris van Dooren net zoveel zijwegen in precies zoveel wielercolumns.
21 zijwegen in 21 wielercolumns
www.geplatzerwaseld.nl
ISBN 978-90-814810-2-1
Joris van Dooren
Geplatzerwaseld! 21 zijwegen in 21 wielercolumns