Nederlandse Letterkunde I: hoorcollege Hfst. II: De overlevering van de Middelnederlandse literatuur I.1. Tekstproductie in de handschriftelijke periode. - Rubricator: verantwoordelijk voor de rode opschriften - Illuminatoren: staan in voor de versierde initialen I.2. Studie van handschriftelijke literatuur. - Filologie: vakgebied dat zich op de studie van teksten toelegde en in de negentiende eeuw was ontstaan. De filologie richtte zich in het begin vooral op middeleeuwse literatuur en bestudeerde die op basis van teksten die filologen uit handschriften kopieerden en uitgaven. - Autograaf: de door de auteur zelf geschreven tekst - Variance: veranderingen aan de tekst I.3. Overlevering van de middeleeuwen tot nu. • De oudste handschriften met Middelnederlandse literatuur I.4. De belangrijkste (verzamel)handschriften met Middelnederlandse literatuur. - De HAAGSE LANCELOTCOMPILATIE: Brabant, Antwerpen; ca. 1320. Waarschijnlijk het tweede deel van een set van twee manuscripten. Bijna 500 bladzijden, met 10 Arthurromans (vertaling van de drie delen van de Lancelot en prose, en daarnaast nog zeven andere Arthurverhalen). Verschillende kopiisten, maar waarschijnlijk één meesterbrein (Lodewijk van Velthem?). - Het COMBURGSE HANDSCHRIFT: Oost-Vlaanderen, Gent; ca. 1380-1425. Rijkste handschrift na Handschrift van Hulthem. Vijftigtal teksten, bestaande uit 6 delen die pas rond 1540 tot één band zijn samengebracht (convoluut). Bevat vooral teksten van moralistisch-didactische aard, zoals de Dispitacie van Rogiere ende van Janne van Jan de Weert. Bevat ook één van de twee volledige exemplaren van Vanden vos Reynaerde, de Reis van Sint-Brandaan, Die Rose en Jacob van Maerlants Martijns en Heimelicheit der heimelicheden. - Het GRUUTHUSEHANDSCHRIFT: Brugge, ca. 1395-1408. Van onschatbare waarde voor de studie van het Middelnederlandse lied. Bevat zeven berijmde gebeden, zestien langere allegorische gedichten en 147 strofische gedichten (liederen), met de bijbehorende melodie, o.a. Egidius, waer bestu bleven. Genoemd naar Brugse edelman Lodewijk van Gruuthuse, die het handschrift na verloop van tijd in handen kreeg en er zijn wapen in naliet. - Het OXFORDSE MARSHALLHANDSCHRIFT: Brabant, ca. 1400. Bevat vooral moralistischdidactische teksten. Kreeg nooit de aandacht die de andere besproken manuscripten mochten ontvangen. Het bevat een tiental teksten waarvan er drie van de hand van Jan van Boendale zijn: Melibeus, Jans Teesteye en Boec vander wraken. Bevat ook teksten die nergens elders voorkomen, zoals Maskeroen, een zogenoemd satansproces en Die X plaghen ende die X ghebode. Ook nog Saladijn, die ook in Comburgse hadschrift te vinden is maar onder een andere titel, en die wordt toegeschreven aan Hein van Aken. - Het HANDSCHRIFT VAN HULTHEM: Brussel, ca. 1405-1408. Bevat 212 Middelnederlandse teksten en is hiermee het rijkste en meest diverse manuscript uit onze middeleeuwse literatuur. Bevat teksten uit zowat alle genres, vooral berijmd, maar ook in proza. Bevat nogal wat teksten die in geen enkel ander handschrift overgeleverd zijn, zoals de abele spelen en de sotternieën, maar ook voor de hoofse roman Borchgravinne van Vergi, het Mariamirakel Theophilus, en sproken van Willem van Hildegaersberch. Handschrift van papier en de teksten zijn geschreven in een cursiva, alle teksten zijn 1
genummerd en er wordt vaak opgegeven hoeveel verzen elke tekst telt. Genoemd naar Gentse bibliofiel Karel van Hulthem (†1832), die was onder meer conservator van de Gentse stadsbibliotheek en later van de Bourgondische bibliotheek in Brussel, de voorloper van de huidige Koninklijke bibliotheek.
Hfst. III: Middelnederlandse literatuur in context III.1. Opkomst van geschreven literatuur in het Middelnederlands. - Statuten van het Leprozenhuis: Gent, 1236. Oudste ambtelijke document waarover we beschikken. - Schepenbrief van Bochoute: Gavere, mei 1249. De eerste formele oorkonde in het Nederlands. III.2. Motieven voor opdrachtgevers van Middelnederlandse literatuur. - Heimelicheit der heimelicheden: een werk van zo’n 2000 verzen dat Jacob van Maerlant wellicht omstreeks 1266 schreef op basis van het Latijnse Secretum secretorum. Het is een zogenoemde ‘vorstenspiegel’, een traktaat over regeerkunst. Het bestaat uit een ‘fictionele’ weergave van de historische adviezen die Aristoteles aan Alexander de Grote zou hebben gegeven. Die les heeft de vorm van een monoloog, waarin de filosoof zijn leerling leert hoe hij de wereld moet regeren en het kwade bevechten. Men neemt aan dat het werk geschreven is voor Floris V, die graaf van Holland werd op tweejarige leeftijd, en toen hij twaalf was het bestuur daadwerkelijk overnam. - Trojeroman: geschreven ca. 1230-1240 door Segher Diengotgaf. In opdracht van het Brabantse hof geschreven. - Eneas: geschreven door Heinric van Veldeke, gebaseerd op de Franse bron Roman d’Eneas. Werd op een bepaald moment in onvoltooide vorm gestolen. - Jacob van Maerlant: schreef in het begin van zijn ‘carrière’ verschillende Arthurverhalen. Zijn Arthurverhalen bestaan dan ook, anders dan die van zijn collega’s uit een mengeling van het ridderlijke en het intellectuele. Aandacht voor de hoofse liefde ontbreekt bij hem zo goed als helemaal. Hij schreef zijn Arthurteksten meteen na zijn debuut Alexanders geesten, en in tegenstelling tot bij die tekst moest hij voor Arthur en vooral de Graal nogal wat moeite doen om een en ander als een correcte historische werkelijkheid voor te stellen. Verschillende bronnen spraken elkaar namelijk nogal tegen. Tegen het einde van zijn schrijversleven zou Maerlant er evenwel achter komen dat de hele Graal pure fictie was, en aan fictie had Maerlant een bloedhekel. - Marguerite Porete: Henegouwse begijn en mystica; werd van heterodoxie (=ketterij) beschuldigd en belandde op de brandstapel. - Jan van Ruusbroec: een priester uit Brussel die het Latijn zeker begreep, maar ervoor koos om zijn mystieke werken in de volkstaal te schrijven. Uit alles blijkt dat hij dat ten behoeve van zijn publiek deed dat niet theologisch geschoold was (en ook geen Latijn verstond). - De Bijbelvertaler van 1360: een kartuizer uit het klooster van Herne die grote delen van de Bijbel naar het Middelnederlands overzette. -Geert Grote: uit Deventer, stond aan de basis van de Moderne Devotie, een religieuze hervormingsbeweging die vanuit het noorden van de Lage Landen grote invloed had op het geestelijke leven van de Lage Landen en ook in grote delen van het Duitstalige gebied. Het was aanvankelijk een beweging voor en door religieuze leken, vandaar de klemtoon op verspreiding in de volkstaal. - ‘Getijdenboek van Geert Grote’: een devotieboek dat door de grondlegger van de Moderne Devotie op basis van een aantal Latijnse versies werd gemaakt, en waarvan nu nog steeds naar schatting 800 exemplaren zijn overgeleverd. 2
III.3. Voordragen, luisteren en lezen. - Quintilianus: Romein, hij meende dat de beste manier om een tekst te doorgronden bestond uit het hardop lezen ervan. Met de stem kan men zijn geest bij de zaak houden, en bovendien ondersteunt ze het geheugen.
Hfst. IV: Het Middelnederlandse lied. IV.1. Hoofse lyriek. - Hoofse roman: ontstond vermoedelijk aan het hof van Eleonora van Acquitanië (†1204), een vrouw die eerst met de Franse koning was gehuwd en na een scheiding de vrouw van de Engelse koning werd. - Hoofse chanson: ontstond ook in Zuid-Frankrijk, omtrent het midden van de twaalfde eeuw. Nieuwe vorm van lyriek die enorme invloed zou hebben in verschillende westerse taalgebieden. De ‘ik’ moet als een exemplarische minna(a)r(es) worden beschouwd, die een algemeen levens- en liefdesgevoel representeer. Vaak terugkerend thema is de klacht om de onbereikbaarheid van de geliefde. - Natureingang: liederen werden zo goed als altijd ingeleid door een natuurtafereeltje, dat bijvoorbeeld al de toon van het gedicht kon zetten, of waarmee de dichter integendeel kon contrasteren. - Troubadour: Aanduiding van de dichters van de hoofse lyriek in het zuiden van het huidige Frankrijk, een term die in de plaatselijke streektaal, het Occitaans ‘langue d’oc), ‘vinder’ betekent. Die ‘vond’ meer bepaald goede woorden en vrolijke melodieën bij de themata die in de liederen aan bod kwamen. - Trouvère: Benaming van dichter van hoofse lyriek in het noorden van het huidige Frankrijk. - Minnesänger: Benaming van hoofse dichters in het huidige Duitsland. Teksten hiervan vallen in een aantal verzamelhandschriften te lezen, en daarvan is het Manessehandschrift wel het bekendste handschrift. Het bevat 140 Minnesänger, telkens voorafgegaan door een portretminiatuur van de dichter in kwestie. Het handschrift kwam in de eerste helft van de veertiende eeuw in Zurich tot stand, naar alle waarschijnlijkheid in de omgeving van de patriciërsfamilie Manesse. We vinden onder de Minnesänger ook twee dichters uit de Nederlandstalige regio, namelijk Heinric van Veldeke (†ca. 1200) en Jan I van Brabant. -HEINRIC VAN VELDEKE: (†ca. 1200). Zijn lyriek is enkel in het Hoogduits overgeleverd. Zijn liederen blijken niet zuiver Hoogduits te zijn. Waarschijnlijk rekende de auteur van meetaf aan op een ruim publiek en daarom vormen uit de beide streektalen in zijn lyriek verwerkte. Van hem zijn een dertigtal minneliederen overgeleverd. Enkele thema’s die erin aan bod komen: verdriet van de minnaar door afwijzing of onverschilligheid, zijn hoop op beantwoording van zijn liefde, zijn vrees voor ongenade,… . In tegenstelling tot veel andere dichters van hoofse lyriek worden zijn teksten door ironie of andere humor gekenmerkt die een en ander toch een beetje relativeert. Zijn liederen zijn doorgaans ook kort. - LUNDSE LIEDEREN: (ca. 1250). Bestaan uit 24 gedichten, genoemd naar hun belangrijkste vindplaats, het Zweedse Lund. Over de dichter is weinig bekend, waarschijnlijk een Limburger, maar over de datering is men uiterst onzeker. Alle gedichten vertonen eenzelfde drieledige en symmetrische structuur. De dichter was wel enorm getalenteerd, in weinig woorden geeft de dichter heel veel mee. Inhoudelijk wemelt het van de hoofse clichés, maar de dichter gaat er op zo’n manier mee om dat er iets heel nieuws is ontstaan. Het gaat vermoedelijk niet om liederen, maar om voordrachtsteksten of misschien wel leespoëzie. 3
- JAN I VAN BRABANT: (†1294). Hertog Jan I van Brabant was gehuwd met de dochter van de Franse koning Lodewijk IX; aan het Brabantse hof nam Franstalige literatuur dan ook zonder enige twijfel een belangrijke plaats in. Toch is er van de hertog zelf Nederlandstalige lyriek bewaard gebleven, in de vorm van een negental liederen. De taalvormen zijn sterk Duits gekleurd (ofwel gericht op adel tussen Maas en Rijn, ofwel op zijn heer, de Duitse keizer). Liederen liggen qua inhoud en vorm in de lijn van de Minnesänger. Bekende liederen zijn Ic sac noit so roden munt en Harba lori fa. - HET GRUUTHUSEHANDSCHRIFT: (ca. 1400). Bevat 147 liederen die we uit andere bronnen niet kennen. Bovendien werd bij de meeste ook een melodie genoteerd. In dit boek staan heel bekende liederen uit de Nederlandse literatuur genoteerd, zoals Egidius waer bestu bleven, Aloeette, voghel clein en het Kerelslied. Verschillende hypothesen met Jan Moritoen en Jan van Hulst (zie letterkunde II). Het boek is qua vorm en inhoud van liederen enorm gevarieerd: ongeveer de helft zijn liefdesliederen (nabloei hoofse minnelyriek), maar ook vinden we er afscheidsliederen, nieuwjaarsliederen, dans- en Marieliederen in terug. Boek herbergt een aantal dichtvormen die uit de Franse literatuur zijn overgenomen, de ballade en het rondeel. - HET HAAGS LIEDERENHANDSCHRIFT: (ca. 1400). Inhoudelijk gezien heel eenduidig: 165 teksten over de (hoofse) liefde. Een dergelijke thematische verzameling van die omvang is op Europees vlak een unicum. Centraal staat de vrouw. Het merendeel van de teksten is in het Middelnederlands, met een sterke Duitse kleuring, maar enkele ook in het Hoogduits en het Frans. Naast hoofse gedichten vinden we er ook enkele didactische en allegorische werken. Het gaat om een gedichtencollectie, men situeert het in het oosten van de Lage Landen. - HET LIEDERENHANDSCHRIFT BERLIJN 190: (ca. 1480). Bevat 237 teksten, veelal geestelijke liederen met over het algemeen ook muzieknotatie, in zowel het Middelnederlands als het Latijn. Het heeft naar alle waarschijnlijkheid gefunctioneerd in een vrouwenklooster. Inhoudelijk heel divers. Inhoud primeerde op de vorm. Het handschrift komt dan ook voor uit de sfeer van de Moderne Devotie.
Hfst. V: De ridderroman: doorbraak van het Nederlands als literaire taal (ca. 12001350). V.1. Karelepiek - Limburgse Aiol: (kort voor 1200). Middelnederlandse bewerking van het Franse Aiol et Mirabel. Aiol is via zijn moeder een kleinzoon van Karel de Grote. Om zijn ouders te wreken, die door valse beschuldigingen aan lager wal zijn geraakt, trekt hij de wijde wereld in en beleeft daar allerlei avonturen. Zo verovert hij Mirabel, de dochter van een Spaanse moslimvorst, en trouwt haar, nadat ze zich tot het christendom heeft bekeerd. Vermoedelijk oorspronkelijk 10 000 verzen, nu nog ongeveer 900 bewaard. Ontstaan in het Maasland (daar dook het vroegst Nederlandstalige literatuur op). Iets later ontstond er een andere bewerking van Aiol et Mirabel, die vrijer is en oorspronkelijk 5000 verzen zou geteld hebben (nog 1200 overgebleven). - Van den bere Wisselau: (kort voor 1200 of ca. 1200). Een van de oudste teksten van de Middelnederlandse epiek. In Brabant tot stand gekomen en gaat over de lotgevallen van een beer in het gevolg van Karel de Grote, als die aan land gaat in het rijk van de reuzen. De tekst is verbonden met het Duitse genre van de Spielmannsepik, gedichten uit het Rijnland die door speellieden ten gehore werden gebracht. Telde naar schatting 2500 verzen, slechts 650 bewaard. - Flovent: (ca. 1200-1230). Mogelijk een van de vroegste vertegenwoordigers van de ridderepiek 4
V.2. Arthurepiek • Ontstaan en verspreiding - Geoffrey of Monmouth: benedictijn die Arthur opnam in zijn verzameling van 5
Drie oudste Arthurromans uit de Middelnederlandse literaire traditie
uit het westen van het taalgebied. Een tekst die (slechts ten dele) gebaseerd is op het Oudfranse Floovant. Niet Karel de Grote, maar diens voorvader Clodovech speelt hier een voorname rol. 640-tal verzen overgebleven van oorspronkelijk 5000 à 11 000. - Roelantslied: (ca. 1200-1230). De Middelnederlandse versie van het prototypische chanson de geste, het Chanson de Roland. Nog zo’n 1400 verzen overgeleverd, ongeveer een kwart van wat er ooit moet zijn geweest. - Renout van Montalbaen: (ca. 1200-1230). Leefde als volksboek voort. Het verhaal, dat in die gedaante de titel Historie van de vier Heemskinderen droeg, heeft dan ook een enorme populariteit gehad en is bijvoorbeeld in de folklore nog altijd bekend. Tekst is gebaseerd op het Oudfranse Renaut de Montauban en verhaalt de avonturen van de vier zonen van Aymijn, die gevlucht zijn op het ros Beyaert nadat een van hen, Renout, een zoon van Karel de Grote had gedood. Familietrouw is in deze vertegenwoordiger van de Karelepiek belangrijker dan gehoorzaamheid aan de vorst, en de sympathie van de verteller geldt dan ook de opstandige broers. Uiteindelijk eindigt het verhaal noodlottig voor zowel Renout als voor zijn trouwe Ros Beyaert. Iets meer dan 2600 verzen bewaard van een tekst van misschien wel 15 000 verzen. - Karel ende Elegast: (ca. 1250). Heel moeilijk te dateren, door de moeizame overlevering van het verhaal. De originele Middelnederlandse versie zou ik Brabant zijn ontstaan, en is vermoedelijk via Limburg breed verspreid, tot in Duitstalig en Scandinavisch gebied toe. In vergelijking met de overige Karelepiek is dit een kort verhaal (1400 verzen). Relatief complex verhaal, met enige psychologische diepgang en de nodige humor. Verbonden met de Oudfranse literatuur, wel niet duidelijk hoe. - Roman der Lorreinen: (1200-1250; 1275-1300). In twee stadia tot stand gekomen (RdL I en RdL II) en moet ooit de omvangrijkste Middelnederlandse ridderroman geweest zijn. RdL I is een vertaling van zowel Garin le Loherain als Gerbert de Mez, twee chansons de geste uit een cyclus waarin de eeuwenlange vete tussen de Lorreinen en de Bordelosen centraal staat. RdL II is een vervolg op RdL II en is niet op een Oudfrans voorbeeld geïnspireerd. RdL I zou naar schatting zo’n 40 000 verzen hebben geteld, nu nog 1000 bekend, RdL II 150 000, nog 10 000 overgeleverd. Het verlies is dus enorm. Zou in Brabant zijn ontstaan, wat verklaart waarom de auteur partij voor de Lorreinen kiest. De hoofse minne doet al haar intrede, maar wel nog geen positieve waardering voor de minne, ze wordt als een teken van zwakte geduid. - Madelgijs: (ca. 1300). Late vertegenwoordiger van de Karelepiek, en wordt mogelijk daarom gekenmerkt door zaken die in de klassieke chansons de geste niet terug te vinden zijn. Madelgijs is een zoon van een edelman uit Karels entourage die in heidense streken door een fee is opgevoed, en door haar in de zwarte kunst is ingewijd. Van dit verhaal zijn fragmenten uit tien handschriften overgeleverd, waarmee hij zowat de meest verspreide Karelroman lijkt te zijn geweest. Telde oorspronkelijk 23 000 verzen, nog 3300 bewaard. Het verhaal werd in een prozaversie op de drukpers gelegd, en daarvan verschenen uiteindelijk 15 edities, van de zestiende tot de late negentiende eeuw. - Huge van Bordeeus: (1300-1350). Late ridderepiek, met een fascinatie voor het wonderbaarlijke en het exotische. Een bewerking van het Franse Huon de Bordeaux. Hierin doodt het titelpersonage de (kwaadaardige) zoon van Karel de Grote, en moet hij als straf drie opdrachten vervullen in verre landen. Oorspronkelijk ongeveer 15 000 verzen, nog een tiende hiervan is bewaard.
levensbeschrijvingen van Britse koningen, getiteld Historia regum Britanniae. - Chrétien de Troyes: dichter uit Noord-Frankrijk afkomstig, in de tweede helft van de twaalfde eeuw werkzaam. Hij schreef vijf Arthurromans. Niet weinig elementen moet hij uit de orale traditie hebben overgenomen, maar de ware held in zijn romans, de ridder Lancelot, zou hij zelf in het leven hebben geroepen. De verboden liefde tussen de held en diens koningin maakt het mogelijk om de hoofse cultuur met de Arthurstof te verbinden. Vooral in zijn laatste, onvoltooide roman Perceval koppelde hij de Arthurmaterie aan de christelijke religie. Hij kreeg navolging over heel Europa. • Kenmerken Arthurroman • Belangrijkste Middelnederlandse vertegenwoordigers - Robert de Boron: schreef een eerste cyclus van Graalromans, en diepte de religieuze dimensie van de Arthurromans nog uit. - Wrake van Ragistel: (1200-1225). Oudste vertegenwoordiger van de Arthurepiek in het Middelnederlands. Vertaling van het Oudfranse La vengeance Raguidel van Raoul de Houdenc. Waarschijnlijk ongeveer 6200 verzen, alleen fragmenten (900 verzen) overgeleverd. Niet geheel duidelijk waar ontstaan. Een verkortende bewerking is opgenomen in de Haagse Lancelotcompilatie. - Ferguut: (1225-1250). Gebaseerd op de Fergus, een destijds wellicht minder bekend verhaal binnen de Oudfranse Arthurtraditie. De stof van de Ferguut wordt gevormd door het succesvolle streven van het titelpersonage om als buitenstaander ridder aan het hof van koning Arthur te worden. De Ferguut wordt vooral gekenmerkt door actie, humor en nadruk op de hoofse liefde. Het verhaal telt zo’n 5600 verzen, en is in slechts één handschrift overgeleverd. - Perchevael: (voor 1250). Kennen we vooral via een verkortende bewerking in de Haagse Lancelotcompilatie, maar een zelfstandige versie zou al in de eerste helft van de dertiende eeuw tot stand kunnen zijn gekomen. Gebaseerd op het Oudfranse Perceval of Le conte del Graal van Chrétien de Troyes. Die schreef het verhaal omstreeks 1181 op vraag van Filips van de Elzas. Hij kreeg het nooit voltooid. De Perchevael is alleen fragmentarisch overgeleverd. - Historie van den Grale/ Merlijns boec: (ca. 1260). Geschreven door Jacob van Maerlant. Na zijn eerste geschrift, Alexanders geesten, richtte van Maerlant zich op de Arthurliteratuur. Hij beschreef in navolging van de Franse auteur Robert de Boron de voorgeschiedenis van de Tafelronde: over hoe de graal uit het Heilig Land in Brittannië, en Arthur met de hulp van de magiër Merlijn op de troon terechtkwam. Wellicht was deze dubbelroman, zo’n 10 000 verzen, bedoeld als educatieve tekst voor edellieden. - Torec: (ca.1260): Geschreven door Jacob van Maerlant. Kennen we uit de Haagse Lancelotcompilatie. Buitenbeentje in het werk van Maerlant: over het algemeen heeft hij heel veel aandacht voor historische feiten, maar Torec is bijna sprookjesachtig. Ook dit werk is op een Oudfranse bron gebaseerd, Torrez, maar die is niet bewaard. - Walewein: (ca. 1260). Niet op een Franse bron gebaseerd. Werd geschreven door Penninc en Pieter Vostaert, over wie we verder niets weten. Mogelijk zijn ze in het Graafschap Vlaanderen te situeren. Inhoud: vliegend schaakbord, Walewein op queeste en vindt ondertussen Ysabele. Een belangrijk nevenpersonage in de Walewein wordt gevorm door de sprekende vos Roges, eigenlijk een betoverde prins. De aanwezigheid van die figuur geeft al de nauwe relatie aan die er tussen dit verhaal en het genre van de sprookjes bestaat. Overdrijving blijkt een belangrijk element te zijn , gecombineerd met serieuze porties humor. Slechts in één handschrift volledig overgeleverd, en bijzonder omvangrijk voor een Arthurroman, meer dan 11000 verzen. - Vertalingen van de Lancelot en prose: (ca. 1260-1320). De Oudfranse Lancelot en prose geldt als een van de monumenten van de middeleeuwse literatuur, en vertelt aan de hand van het 6
levensverhaal van Lancelot het ontstaan, de bloei en het verdwijnen van het arthuriaanse hof, in niet minder dan 1000 bladzijden. Centraal staat daarbij de liefde van Lancelot voor de koningin, Guinièvre. Het is eigenlijk een trilogie, bestaande uit (1) de Lancelot propre, het levensverhaal van Lancelot, (2) de Queste del Saint Graal, waarin de Graal de grote zaal van Arthurs kasteel binnenzweeft, om wat later opnieuw te verdwijnen. Het 3de deel staat bekend als La mort le roi Artu, het geeft het verval van de Ronde Tafel en de dood van koning Arthur weer. De structuur van het boek wordt gekenmerkt door het entrelacement, waarbij in elke episode een ander personage centraal staat. Wellicht kwam dit meesterwerk tot stand door een collectief van auteurs, geleid door één meesterbrein. In het Middelnederlands 3 vertalingen/bewerkingen: * Lantsloot vander Haghedochte: wellicht de oudste Middelnederlandse versie, en in tegenstelling tot het origineel is het berijmd. Nog iets meer dan 6000 verzen overgeleverd, allen uit het eerste deel. Vermoedelijk rond 1260 in het westen van het Graafschap Vlaanderen geschreven. * Tweede berijmde vertaling, ontstaan rond 1280 en best bewaard van de drie Middelnederlandse versies (37 000 verzen overgeleverd). Op iets meer dan de eerste helft van het eerste deel van de trilogie na is het werk compleet. Vertaling heel trouw naar het origineel, maakt deel uit van Lancelotcompilatie. * Derde versie: wel in proza, en is daarmee de enige Middelnederlandse ridderroman die niet berijmd is. Uitermate fragmentarisch overgeleverd (iets meer dan 450 regels), wel zo dicht mogelijk bij Oudfranse origineel gebleven. Mogelijk al 14 e-eeuws. - Haagse Lancelotcompilatie: (ca 1320). Waarschijnlijk het tweede deel van een set manuscripten, waarvan het eerste deel niet lijkt bewaard. Bijna 500 bladzijden, met daarin 10 Arthurromans ( de 3 delen van de Lancelot en prose en nog 7 andere verhalen). Vier van de zeven kennen we ook uit andere handschriften. Haagse Lancelotcompilatie schematisch: 1. LANCELOT (vertaling van Lancelot propre, enkel laatste deel overgeleverd) a. Perchevael b. Moriaen 2. QUEESTE VAN DEN GRALE (vertaling van Queste del Saint Graal) a. Wrake van Ragistel b. Ridder metter mouwen c. Walewein ende Keye d. Lanceloet en het hert met de witte voet e. Torec 3. ARTURS DOET (vertaling van La mort le roi Artu) De eerste vier kennen we (fragmentarisch) ook uit andere afschriften. Vermoedelijk allemaal Middelnederlandse Arthurteksten uit de tweede helft van de dertiende eeuw. Verschillende kopiisten, maar wellicht wel een meesterbrein. Compilator: Lodewijk van Velthem? Hij had in ieder geval interesse voor de Arthurstof. - Lodewijk van Velthem: pastoor in het Brabantse dorpje Veltem. Hij moet contacten hebben onderhouden met verschillende edellieden, en moet ook in Parijs zijn geweest. Hij verzag Spiegel Historiael van een vijfde deel, en voorzag ook Merlijns boec van een vervolg (beide van van Maerlant). V.3. Andere ridderepiek - Eneas van Heinric van Veldeke: (ca. 1170-1185). Via de Oudfranse Roman d’Eneas op Vergilius’ 7
tekst gebaseerd. Centraal staat de liefde tussen Eneas en Lavinia. Liefde is de ultieme vorm van menselijkheid. Het verhaal eindigt met het sprookjesachtige huwelijk tussen Eneas en Lavinia. Hij wijkt volledig af van het antiek voorbeeld. Een van de eerste grote romans die volledig volgens de hoofse regels is opgezet. Niet alleen staat de minnen centraal, maar ook de taal en de stijl zijn zoals de hoofse leer. Fragmenten of volledig in 16 handschriften overgeleverd. Wel in het Middelhoogduits, want roman werd afgemaakt aan het hof van Thüringen. Grootste deel werd in het Maaslands geschreven, maar werd gestolen. - Heinric van Veldeke: belangrijkste exponent van de streek tussen Maas en Rijn. Moet uit een adellijk milieu hebben gestamd, en een geestelijke opleiding genoten hebben. Noordelijke pionier van de hoofse cultuur. Hij combineerde het wereldlijke met het geestelijke, en de Germaanse met de Romaanse wereld. Verschillende genres, ridderepiek, religieus-epische verhalen en minnelyriek. - Nevelingenlied: (ca. 1260-1280). Bijzonder fragmentarisch overgeleverde vertaling van het Middelhoogduitse Nibelungenlied (slechts 150 verzen bewaard). Siegfried, de sinds hij zich in drakenbloed baadde bijna onoverwinnelijke strijder, en Kriemhild, zijn bruid, spelen de hoofdrol. Wanneer MNl versie is geschreven niet volledig duidelijk. - Trojeroman van Segher Diengotgaf: (ca. 1230-1240). Basis is de Roman de Troie van de Franse auteur Benoit de Sainte-Maure, een van de vroegste hoofse romans. Het verhaal speelt zich af tegen de achtergrond van de Trojaanse oorlog, en één van de hoofdgedachten is dat de hoofse minne kan inspireren tot zowel aristocratische verfijning als tot heldendaden. Het drieluik bestaat uit Tprieel van Troyen, Tpaerlement van Troyen en Den groten strijt. Alleen de laatste twee delen zijn gebaseerd op e Franse roman. Over de auteur is weinig bekend, hij schreef zijn werk waarschijnlijk voor het hof van de Brabantse hertogen. Trojeroman staat in Handschrift van Hulthem maar werd door Jacob van Maerlant ook integraal overgenomen in diens eigen versie van de Roman de Troie. Daarin wordt de Franse bron nog aangevuld met een bewerking van de Aeneis van Vergilius. - Alexanders geesten van Jacob van Maerlant: (ca. 1260). Gebaseerd op de Alexandreis van Gautier de Châtillon. Hoofdfiguur is Alexander de Grote, als nieuwe held. Bedoeld als vorstenspiegel voor de Hollandse graaf Floris V. Niet zomaar een ridderroman, maar een verhaal dat historisch verantwoord was en waaruit het publiek ook iets kon bijleren. Weinig plaats voor uiteenzettingen over de minne. - Floris ende Blancefloer van Diederic van Assenede: (ca. 1260). In de proloog van het verhaal wordt de naam van de auteur meegedeeld. Basis is het Oudfranse Floire et Blancheflor, de eerste vertegenwoordiger van de oosterse roman: verhalen waarin de pracht en praal, de mysteries en de wonderen uit het oosten centraal stonden. Nauwelijks gevechten. Het draait om de liefde, en het is door list en sluwheid dat Floris zijn geliefde weet te winnen, niet door strijd. Ook Boccaccio maakte een bewerking van het verhaal. Exempel van de hoofse cultuur en de hoofse minne: de minne maakt het haar volgelingen niet gemakkelijk, maar uiteindelijk zal ze hulp bieden om ervoor te zorgen dat de liefde overwint.
• Kenmerken van de late ridderepiek - Borchgravinne van Vergi: (24 mei 1315). Een van de weinige teksten uit de Middelnederlandse literatuur die gedateerd is. Brabantse bewerking van het Franse La chastelaine de Vergi. Dat werd 2 keer naar het Middelnederlands vertaald, een keer in Vlaanderen en een keer in Brabant. De eerste versie bleef veel dichter bij het origineel maar is slecht fragmentarisch bewaard. De Brabantse versie bevindt zich in het Handschrift van Hulthem, maar het verhaal moet 8
wijdverspreid zijn. Wapengeweld speelt nauwelijks een rol en de setting blijft heel de tijd dezelfde. Het onderwerp wordt dan ook gevormd door de liefde tussen een getrouwde burggravin en een ridder. Niet de hoofse liefde staat hier centraal, maar de negatieve krachten die de liefde te gronde kunnen richten. - Roman van Cassamus: (ca. 1312-1320). Op een Frans voorbeeld gebaseerd, Voeux du paon van Jacques de Longuyon. Een van de snelste omzettingen uit het Frans. Enkel in een verkorte versie overgeleverd. - Roman van Limborch: (ca. 1320). Geschreven door een zekere ‘Heinriic’. Oorspronkelijk Middelnederlands werk met zo’n 22 000 verzen. Alle bekende elementen uit de ridderepiek zijn aanwezig. De basisstructuur wordt gevormd door de Aeneis van Vergilius. Typische entrelacementstructuur, waarbij verschillende verhaaldraden in elkaar verstrengeld zijn. Erg realistisch, herkenbare plaatsen. Verscheidene hoofdfiguren, elk met een eigen volwaardig verhaal. Het gaat niet alleen om ridders, maar ook om mannen uit de lagere stand en vrouwen. Eerste roman die een evenwicht biedt tussen de mannen- en de vrouwenrollen. Meer een liefdes- dan een ridderroman. Open einde. - Seghelijn van Jherusalem: (ca. 1300-1350). Kruisvaartroman, allerlaatste fase van de ridderepiek. Telt zo’n 12 000 verzen en is in Vlaanderen tot stand gekomen. Aan Loy Latewaert toegeschreven. Atypische ridderroman waarbij de kracht van het christendom de rode draad vormt. Naast Karel ende Elegast de enige tekst uit de Middelnederlandse ridderepiek die in een berijmde versie werd gedrukt. De oudste druk is een incunabel, ook nog 5 postincunabels overgeleverd.
Hfst. VI: Religieuze epiek VI.1. Bijbelepiek - Vanden levene ons Heren: (1200-1250). Het eerste berijmde levensverhaal van Christus in het Nederlands. Het gaat in de eerste plaats over de ‘passie’ van Christus: zijn lijden, zijn dood en zijn verrijzenis. Slechts in één handschrift overgeleverd, uit de vijftiende eeuw, maar de tekst zelf moet in de eerste helft van de dertiende eeuw zijn ontstaan, wellicht in het grensgebied van wat nu OostVlaanderen en Brabant is. Telt bijna 5000 verzen. Bedoeld voor hetzelfde publiek dat met de ridderepiek vertrouwd was. Bedoeld voor de voordracht, versvorm doet aan heldenlied denken. Boodschap van armoede en naastenliefde wordt gepropageerd. Sommige menen dat het ontstaan is in het kader van de franciscaanse beweging. VI.2. Heiligenlevens - Vita: het Latijnse heiligenleven, bestond uit twee min of meer gelijke delen: het ene behelsde de biografie van de heilige, het tweede verhaalde de wonderen die door toedoen van de heilige waren gebeurd. - Sente Servas van Heinric van Veldeke: (ca. 1170). Dubbel opdrachtgeverschap: de graven van Loon en het Servaaskapittel van Maastricht. Opgedeeld in twee boeken, die elk zo’n 3000 verzen tellen. Slechts in één handschrift volledig bewaard, en dat werd rond 1470 geschreven. Moet in de eerste plaats een propagandatekst voor Maastricht zijn geweest. Bedoeld om te worden voorgedragen. Gezag van de paus wordt op subtiele wijze in vraag gesteld. - Sinte Franciscus leven van Jacob van Maerlant: (ca. 1275). In opdracht van franciscanenbroeders in Utrecht. Telt zo’n 10 500 verzen en is maar in één handschrift volledig bewaard. Ridderepiek wordt scherp veroordeeld. - Leven van Sente Lutgard: (ten laatste ca. 1270). Lutgard werd in 1182 geboren in een bemiddeld milieu, en kreeg al op heel jonge leeftijd visioenen. Ze trad in een klooster in Sint-Truiden in. Thomas van Cantimpré voltooide twee jaar na haar dood in 1246 haar Latijnse vita. 9
- Tondalus’ visioen - Reis van Sint- Brandaan - Beatrijs - Theophilus
Hfst. VII: Mystiek - Mystici: beperkte kring van gelovigen die streefden om al tijdens het leven zelf in God op te gaan, en daarbij terzelfder tijd de eigen persoon tot nul te reduceren. VII.1. Dertiende-eeuwse mystieke vrouwen - Mulieres religiosae: vrome vrouwen, groepeerden zich in kleine gemeenschappen die aanvankelijk niet door de Kerk werden gecontroleerd. - Mechtild von Magdeburg: (†1282). Duitse begijn die op het einde van haar leven in een cisterciënzenklooster intrad. - Marguerite Porete: (†1310): Henegouwse begijn die op de brandstapel stierf. - BEATRIJS van Nazareth: (†1268). Eerste vrouwelijke auteur in de Middelnederlandse literatuur van wie we de naam kennen, eerste mystica in Europa die in de volkstaal schreef en de eerste van wie in het Nederlands een tekst in proza is overgeleverd. Ze stamde uit een gefortuneerde familie van patriciërs uit Tienen en werd als tienjarige naar het klooster gestuurd. Maar één traktaat overgeleverd: de prozatekst Van seven manieren van heileger minnen. Het gaat om een helder en beredeneerd traktaat(je), waarin gesteld wordt dat God liefde is, en de minne de liefde die goede zielen tot Hem betuigen. Tekst is gericht op een breder publiek. - HADEWIJCH: (ca. 1240). Enkele hypothesen die niet te bewijzen zijn: (1) ze putte uit teksten van Augustinus, Gregorius de Grote en Bernardus van Clairvaux, wat wilt zeggen dat ze een goede opleiding had genoten en ook Latijn beheerste, waarschijnlijk stamde ze uit een adellijk geslacht. Ze schreef haar teksten (2) omstreeks 1240 (3) in de omgeving van Antwerpen. Mogelijk stond ze (4) aan het hoofd van een groep begijnen. Haar werk bestaat uit 14 visioenen, 31 brieven, 16 ‘mengeldichten’ en 45 liederen. Met haar visioenen en brieven vertegenwoordigt ze, samen met Beatrijs, het vroegste kunstproza in het Middelnederlands. Haar geschriften moeten voor een kleine groep zijn bedoeld. Dat blijkt uit haar taal: heel moeilijk. * Liederen: Wellicht de eerste en misschien zelfs enige die de mystieke minnen heeft bezongen in liefdespoëzie. Ze worden beschouwd als gevoelig, complex en ingenieus. Mogelijk de eerste poëzieverzameling in de Nederlandse literatuur die als bundel doelbewust is gecomponeerd. Inhoudelijke invloeden van het hoofse minnelied (Natureingang en wending naar de minne) en de liturgische Latijnse gezangen. Ze moet de liefdespoëzie van de Noord-Franse trouvères gekend hebben, misschien vanuit haar jeugd, en mogelijk was ze zelfs vertrouwd met het werk van Heinric van Veldeke. ‘Hoofse mystiek’, waarbij de kenmerken van de concrete liefdesrelatie tussen man en vrouw getransporteerd werden op die tussen de ic-figuur en Christus. Verschil: mystieke liefdespijn nog veel heviger en hartverscheurender dan elk aards liefdesverdriet. * Brieven: Geliefd genre in de middeleeuwse mystiek. Hadewijch staat zo goed als aan het begin van de volkstalige brieventraditie. Haar Brieven had ze in een ‘brievenboek’ bewaard. Het gaat om ‘liefdesbrieven’- brieven over de minne – in kunstproza geschreven. Ze lijken aan dezelfde persoon gericht, een vrouw. Behalve ‘liefdesbrieven’ zijn het ook instructieteksten van een geestelijk leidster. De toon is niet autoritair, maar invoelend, ze toont er ook haar zwakke kanten. * Mengeldichten: Staan ook als Rijmdichten bekend en worden minder hoog ingeschat dan de rest van haar werk. Intentie: gelijkgestemden instrueren over haar minneleer (zoals Brieven). Eigenlijk 10
zijn er 27 overgeleverd, maar slechts de eerste 16 zijn van de hand van Hadewijch. * Visioenen: Hét genre bij uitstek voor vrouwelijke mystici: ze geven aan dat vrouwen (ook) geestelijke autoriteit hadden, die zij rechtstreeks van God kregen. De 14 visioenen van Hadewijch zijn exemplarisch voor de spiritualiteit van de vrome vrouwen: ze handelen over het volledig opgaan in de liefdesband met Christus. Het summum van geestelijke vrijheid bestaat dus in de vrijwillige en totale onderwerping va, de ziel aan Gods wil. Haar visioenencollectie is de oudste in Europa en behoort tot de mooiste middeleeuwse werken binnen dit genre. Na de veertiende eeuw raakte het werk van Hadewijch grotendeels vergeten. VII.2. Groenendaalse mystiek (ca. 1350) - Klooster Groenendaal: een priorij van augustijner kanunniken die in het Zoniënwoud (Hoeilaart) was gelegen. Opgericht door Jan van Ruusbroec met Ruusbroec als eerste prior. - Jan van Ruusbroec: (1293-1381). Elf traktaten zijn overgeleverd. Zijn debuut kreeg de titel Dat rijcke der ghelieven. In Brussel schreef hij zijn beroemdste en nu meest gewaardeerde geschrift, Die gheestelike brulocht. Hij licht in dit traktaat zijn drie stadia van de mystieke groei toe, bestaande uit werkend leven – innig leven – Godschouwend leven. Ruusbroec werd samen met Anne Frank de meest vertaalde auteur uit de Nederlandse literatuur. Zijn meest gewaardeerde werk in de middeleeuwen is Vanden gheesteliken tabernakel. Zijn laatste werk was Vanden XII beghinen, nogmaals een overzicht van zijn leer. - Vanden gheesteliken tabernakel: Uitvoerigste werk van van Ruusbroec. Het bestaat uit een allesomvattende allegorie op het Tabernakel, het tentencomplex waarin de Ark van het Verbond stond opgesteld. In die Ark werden de twee stenen tafelen bewaard met daarop de Tien Geboden die Mozes van God ontving. - Jan van Leeuwen: (†1378). Vermoedelijk trad hij in 1344 tot Groenendaal toe, hij werkte er voornamelijk als kok, en stierf er in 1378. Geboren in Affligem. Hij schreef 22 traktaten, allemaal in de volkstaal. Ten laatste omstreeks 1420 moet men in Groenendaal zijn verzameld werk hebben aangelegd. Het traktaat dat het meeste weerklank in het onderzoek kreeg, is Van meester eckaerts leere daer hi in doelde. Hij was de eerste in de Middelnederlandse literatuur die twee extensieve traktaten over de Tien Geboden schreef, in een periode waarin leken zich voor hun gedrag niet door de decaloog, maar vooral door de Zeven Hoofdzonden lieten leiden. Hij schreef voor een brede kring van gelovigen en kan beschouwd worden als iemand die het debat over spiritualiteit uit de Latinitas in de volkstaal heeft overgebracht. - Godfried van Wevel: (†1396). Trad tussen 1355 en 1360 in Groenendaal in, en was er onder meer kopiist en biechtvader van de weduwe van de hertog van Brabant. Schreef vermoedelijk Vanden XII dogeden. - Willem Jordaens: (†1372). Studeerde in Parijs theologie, en was in het klosster van Groenendaal vooral werkzaam als kopiist en vertaler. Schreef vermoedelijk De mystieke mondkus, een allegorie op de sublieme liefde, gebaseerd op het Hooglied. - Jan van Schoonhoven: (†1432). Lid van Groenendaal die in het Latijn over spiritualiteit schreef.
Hfst. VIII: Didactiek en allegorie VIII.1. Didactiek •Jacob van Maerlant: (ca. 1230/40-1290/1300). Kan een veelschrijver worden genoemd, van hem zijn zo’n 230 000 verzen overgeleverd. Hij was naar eigen zeggen een Vlaming en men gaat er 11
van uit dat hij zich na een periode in Holland omstreeks 1270 in Damme heeft gevestigd. Zijn hoofse teksten uit zijn beginperiode waren al met didactische passages doorspekt. Zijn didactische werken stelde Maerlant allemaal op rijm, waarschijnlijk omdat ze bedoeld waren voor hetzelfde publiek dat met de (berijmde) ridderepiek vertrouwd was. * Heimelicheit der heimelicheden: (ca. 1266).Zijn eerste ‘echte’ didactische werk. Duidelijke vertegenwoordiger van de ethische of moraliserende literatuur: er wordt geleerd hoe men zich als vorst dient te gedragen. *Martijn-gedichten: Thema’s als de verhouding tussen armen en rijken, tussen mannen en vrouwen of de betekenis van privé-eigendom passeren de revue. Maerlant schreef zeker drie Martijngedichten. Eerste Martijn: Wapene Martijn. Deze worden over het algemeen beschouwd als, literair gezien, zowat het beste wat Maerlant heeft geschreven, deels omdat ze geschreven zijn in de zogenaamde ‘clausule’, die Maerlant wellicht zelf heeft uitgevonden. Ze werden vertaald naar het Frans en het Latijn en maken deel uit van de zogenoemde ‘strofische gedichten’ van Jacob van Maerlant. Ethische genre. - Jan de Weert: Ieperling uit de eerste helft van de veertiende eeuw die werken als de Nieuwe doctrinael en Wapene Rogier schreef. Het tweede was rechtstreeks door Maerlants Wapene Martijn beïnvloed. - Willem van Hildegaersberch: ‘sprookspreker’, een voordrachtskunstenaar die voornamelijk ‘sproken’ voordroeg, korte, moraliserende berijmde verhalen. Trad geregeld op aan het hof van de graaf van Holland. 120 gedichten overgeleverd, vaak van een (maatschappij)kritische toon voorzien. - Dirc Potter: Klerk aan het Hollandse hof en werd er later diplomaat. Schreef een aantal werken, waarvan Der minne loep als het meest verdienstelijke wordt beschouwd. Hij kan een relatief modern auteur worden genoemd, omdat hij niet in opdracht schreef, maar naar alle waarschijnlijkheid voor zijn eigen plezier en zijn eigen kring. * Der naturen bloeme: Een eerste proeve van wat we ‘natuurwetenschappelijke literatuur’ zouden kunnen noemen. Voorbeeld was De natura rerum van Thomas van Cantimpré. Leunde aan bij de toen moderne school van het aristotelisme. * Scolastica ofte Rijmbijbel: (1271). Middelnederlandse versie van de Historia Scolastica van de Parijse geleerde Petrus Comestor. Oudste vertaling van bijbelse stof in het Nederlandse taalgebied. Dat was in die periode verreweg evident: nogal wat geestelijken wilden de Bijbel niet in de volkstaal vertaald zien, omdat leken volgens hen niet in staat waren om het boek op een goede manier te interpreteren. * Spiegel historiael: (ca. 1284). Historiografie. Hij werkte zo’n 6 jaar aan de wereldgeschiedenis, en heeft ze uiteindelijk onvoltooid laten liggen. Hij schreef zelf de Eerste, de Derde en een deel van de Vierde Partie. De Tweede Partie is het werk van de verder onbekende Philip Utenbroeke, de Vierde werd voltooid door Lodewijk van Velthem. Die voegde er nog een Vijfde Partie aan toe, die de geschiedenis besprak van 1256 tot 1316. Daarmee werd de Spiegel historiael de langste tekst in het Middelnederlands tot dan toe. Desondanks zijn van deze tekst (resten van) meer dan zestig handschriften overgeleverd. Geen enkele Middelnederlandse berijmde tekst werd zo lang en zo wijd verspreid. • Jan van Boendale: (ca. 1285-1351). Werd geboren in Tervuren, maar is vooral in Antwerpen werkzaam geweest, waar hij stadsklerk was. De eerste tekst die hij voltooide, was Der leken spiegel. - Spiegels: Geschriften die fungeerden als een spiegel voor de lezer: die kreeg daarbij evenwel 12
geen weerspiegeling van de realiteit voor ogen, maar vooral een ideaalbeeld. Twee soorten, (1) exemplarische, waarbij de nadruk lag op het aanleren van een bepaalde levenshouding. (2) encyclopedische, waar het voornaamste doel het verzamelen van kennis was.
13