Crime fiction

Page 1


I

Kindvriendelijk?

ets met een gevecht in een hotel is het enige wat ze zich kan herinneren als ze liggend op de operatietafel met de kinderpsycholoog praat. ‘Au, het doet pijn, het prikt!’ Tranen rollen over haar wangen, het zijn geen krokodillentranen, maar tranen van pijn en verdriet. Pijn die ze niet hoort te voelen, verdriet omdat ze haar ouders mist. Het arme kind. ‘Mama komt zo, hou nog even vol lieverd.’ Het is pijnlijk om te zien hoe ze erbij ligt, wat is er vanmorgen gebeurd? Voor ieder van ons is het een raadsel, de antwoorden moeten we nog vinden. Bloed, overal bloed, zo hebben ze de kleine gevonden. Zo jong en zoveel letsel, wie zou haar zoiets willen aandoen? Een losgeslagen gek wellicht, eentje zonder geweten. Voetstappen op de gang, de deur kraakt en schiet met een ijzige windvlaag open. Een mondkapje, een lange witte jas en blauwe handschoenen, het is de helper in nood. ‘Ik wil u vriendelijk verzoeken de kamer te verlaten.’ Ik draai mij om en kijk het meisje aan. ‘Succes, mama is onderweg.’ Schoorvoetend loop ik de naar gloor ruikende kamer uit. Frisse lucht, dat is wat ik nodig heb. Ik haast mij naar de uitgang en eenmaal buiten hoor ik gefluit en dringt de geur van vers gemaaid gras mijn neusgaten binnen. Hm, het is lente. Het is een prachtige lentedag, een dag waarop iedereen gelukkig hoort te zijn, een dag waarop alles goed hoort te gaan. Steken in mijn hoofd, zal het de migraine zijn? Ik ga zitten op het bankje en dommel langzaamaan weg. Traag loop ik door de gang. Nummer zestig, daar moet ik zijn. Ik voel mij afwezig en het enige dat ik voel is woede. Hoe kon ze? Hoe durfde ze? Waar zijn mama en papa? Mijn gezicht doet zeer, misschien wel van het huilen. De dokter heeft net met een enge naald en een draadje mijn buik dichtgemaakt, net zoals we op school geleerd hebben tijdens het knutselen. Eerst het draadje door het oogje en het dan heel voorzichtig aan elkaar vast maken. Gelukkig doet het geen pijn, ik voel me wel heel moe en wil eten. Ik hoor gefluister op de gangen, geklop op de deur. Een vrouw met bruin haar, groene ogen en een lieve glimlach steekt haar hoofd om de deur. Het is mama! Ik wil opstaan, maar het lukt niet. ‘Blijf liggen schat, doe rustig aan.’ Ze slaat haar armen om me heen en begint zachtjes te huilen. ‘Wat is er mama, heb je pijn? Waarom huil je?’ ‘O, schat, ik heb je gewoon gemist en ben blij om je weer te zien.’ Ik kijk mama aan. ‘Ik heb je ook gemist! Maar waar is papa? Ik wil papa zien!’ Ik doe mijn ogen open en de zon prikt in mijn ogen. Shit! Hoe lang ben ik in slaapgevallen? Snel loop ik naar de ingang van het ziekenhuis en haast mij naar haar kamer. Ik zie dat haar moeder er al is. Ik kijk naar het tafereel, een steek van jaloezie gaat door mij heen. Wacht, dit misplaatste gevoel hoort niet, het zal de spanning wel zijn. Oh, daar is Annemiek eindelijk, ik moet het haar vertellen. ‘Schatje, ik ga even naar Anne toe, ik ben zo terug!’ Tranen glijden over mijn wangen. ‘Oh Annemiek, het is helemaal mis!’ Ze kijkt mij verbaasd aan. ‘Wat is er aan de hand Maria?’ Ik snik en voel de brok in mijn keel, praten gaat moeilijk. ‘Ik.. ze, haar vader.’ ‘Haal rustig adem en kijk mij aan.’ Ik kijk Annemiek recht in de ogen. ‘Ze is het vergeten van haar vader, ze weet het niet meer, alles en het ongeluk. Ze denkt dat hij nog leeft.’ Annemiek kijkt mij geschrokken aan, haar bruine ogen staan groot van verbazing en het litteken in haar gezicht lijkt nog meer op te vallen dan vroeger. Ik maak de deur voorzichtig open, de vloer kraakt. Daar ligt Sarah dan, helemaal alleen. Mijn kind. Ik heb haar door alles heen geholpen, het verdriet van haar vader te verwerken, in mijn gezin

1

gebracht en nu is ze weggelopen recht in de armen van haar moeder? Het mes bibbert in mijn handen. Dit is het moment van wraak, ze moet zich voelen hoe ik mij voel. Ik sta naast haar, haar ogen gaan langzaam open, ze herkent me. Ik zwaai met het mes, richting haar hart en maak dat ik wegkom. Ik zie mama praten met Anne, zullen ze het over mij hebben? Mama lijkt verdrietig, maar Anne kijkt blij. Waarom zal Anne blij zijn? Ziet mama dat Anne blij kijkt? Mama komt naar binnen met de dokter. ‘Schat, de dokter heeft slecht nieuws.’ Er valt een stilte en de dokter kijkt mij medelijdend aan. Ik wil geen medelijden, er is niets mis met mij. Hij schraapt zijn keel. ‘Het is moeilijk om dit te vertellen kind, maar er mist een stuk uit je geheugen. Er zit een gat in je herinnering.’ Mama begint te huilen, ik wil haar troosten en een dikke knuffel geven. ‘Er is niets met mijn geheugen, ik kan mij alles nog herinneren! Mama, stop met huilen, alles gaat goed!’ De dokter kijkt mama aan. ‘Vertel het haar maar.’ ‘Schat, je vader leeft niet meer.’ Papa, papa kan niet dood zijn. Ik wil papa terug. ‘Papa kan elk moment komen, hij is niet dood, hij komt zo!’ Mijn gezicht is nat van de tranen. Papa leeft nog, papa moet leven. Mama verlaat de kamer en Annemiek komt binnen, om te praten zeker. Ik wil niet praten. Alles wordt zwart en er schiet een beeld door mijn hoofd. Ze heeft een mes in haar hand. Dit voelt niet goed. Ik probeer de dader aan te kijken, ze heeft bruine ogen en naast haar oog een litteken. Het is Annemiek.


G

op!’ Roep ik nog. Het laatste wat ik hoor is zijn stem, de stem van Mira.

Nooit alleen

Lief dagboek,

echoqueerd blijf ik staan totdat de politie arriveert. Het gebied wordt afgezet en de ambulances komen eraan om te redden wat er te redden valt. Ik krijg een deken om mij heen en word begeleid naar het politiebureau, zodat ik kan vertellen wat ik gehoord en gezien heb. Ik kan de beelden niet uit mijn hoofd verdringen, al die mensen dood. Onze kunstenaars met opengesneden kelen en alles waar wij zo hard voor gewerkt hadden is mislukt. Geen opening, geen galerie, geen feest en geen tentoonstelling. Zelfs de gasten hebben niet kunnen genieten van de kunst, want de opening zou vanavond pas zijn. Glazen zijn gebroken en kunstwerken zijn verdwenen.

Laatst werd ik Mira genoemd, vast een vergissing. Ik ken wel een Mira, maar kan mij niet voor de geest halen hoe ze eruitziet. Wel apart, want ik heb laatst een droom gehad en Mira kwam er in voor. Het speelde zich af in een opslagplaats die vol stond met antiek. Ik heb haar geholpen de vrachtwagen vol spullen naar de loods te brengen. Er zaten veel schilderijen bij en daarnaast ook een ronde spiegel, die we samen getild hebben. Toen ik in de spiegel keek zag ik niet Mira, maar alleen mijzelf onder het bloed. Zou het een voorspellende droom kunnen zijn? Loop ik soms gevaar? Of is het gewoon een illusie. De laatste tijd heb ik ook veel black outs en rare nachtmerries, vaak voelen ze zo echt alsof het echt gebeurd is. De politie zoekt nog steeds de dader, er missen schilderijen en de spiegel, dezelfde als waarover ik gedroomd heb. Tot nu toe ben ik de verdachte, maar ik weet beter. Ik was koffiehalen op het moment van de drama, ik ben niet eens een getuige, laat staan de dader.

Lief dagboek, Vandaag kwam ik de galerie binnen, alles leek normaal. De kunstenaars waren er om alle kunstwerken te ordenen voor de tentoonstelling van vanavond. Voor de veiligheid hebben we alles achter glas gezet, speciaal om diefstal te voorkomen. Iedereen was enthousiast, er was een opgelaten sfeer en ook ik kon mijn pret niet op. We hebben alles opgefleurd, speciale verlichting gebruikt en de catering geregeld. Bij elkaar duurde dat een paar uur, maar het resultaat was fantastisch. Nog nooit hebben wij eerder zo een groot evenement georganiseerd en nog nooit hebben wij zulke bekende kunstenaars over de vloer gehad die speciaal hun kunst bij ons tentoon wilden stellen. De voorverkoop van de kaarten begon online, vijfentwintig euro per kaartje voor de vroege kopers. Binnen twee weken was alles uitverkocht en waren de gastenlijsten opgesteld. Ik ben benieuwd hoe morgen de opening zal zijn.

Groeten, Amir

Groeten, Amir Ik kijk om me heen, de deur wordt van het slot gehaald en ik zie mijn moeder binnenkomen. De muren lijken witter dan normaal en nu pas besef ik dat ik een pyjama draag. Ik kijk beter om mij heen en besef dat dit niet thuis is, maar waar ben ik dan? ‘O schat, waarom, waarom? Hoe had het zo ver kunnen komen, heb je je medicatie weer eens niet geslikt? Besef je, besef je wel dat, dat..’’ Ik zie de tranen over haar gezicht glijden, ik snap het niet meer, alles wordt wazig en ik kruip snel mijn bed in. Lief dagboek, Vandaag is alles misgegaan. Ik was maar een paar uur weg om koffie voor de crew te halen, maar toen ik met de koffies verkeerd aankwam bleek alles verkeerd te zijn in de galerie zelf. Dood, iedereen was dood. Zomaar uit hun leven gerukt door het lot. Wie de dader is? Ik weet het niet, het verhoor was zwaar. Eenmaal meegenomen naar het bureau kreeg ik vele vragen op mij afgevuurd. Na twee uur mocht ik weer gaan. Ik zit nu alleen in een koude ruimte, ik voel me triest en alleen. Ik moet stoppen met schrijven, er wordt geklopt op de deur. Groet, Amir De schilderijen zijn opgehangen, maar waar is zij? Oh, daar komt zij al. Ik wuif naar haar, maar zij kijkt niet vrolijk. Ik ga weer verder met mijn werk, ze heeft vast last van een ochtendhumeur. Ik hang alles zo recht mogelijk neer, maar ben niet tevreden. Opeens hoor ik geschreeuw, een doffe klap en met een schok draai ik mij om. Maarten ligt doodstil op de grond en onze stagiaire staat met een bebloed mes in haar hand. Ik probeer te rennen, maar mijn benen werken niet mee, ik probeer mij te verdedigen, maar kan niks. Het mes komt bij mijn keel en ik voel een steek, de warmte van stromend bloed kruipt over mijn huid. Mijn benen worden zwaar en zak in elkaar. ‘Stop, hou

2


I

Hij

k was achttien toen ik besloot uit huis te gaan. Het was geen moeilijke beslissing, want ik wist dat ik beter af was. Mijn vader had last van losse handjes en mijn moeder had een baan waar niet over gesproken mocht worden. Toen papa uiteindelijk uit huis was dacht ik dat er een rustig tijdperk aan zo breken, een tijd van stilte en vrede, maar het bleek het tegenovergestelde. Mama ging vreemd, dat deed ze eigenlijk wel vaker. Toen papa uit huis ging werd hij gelijk vervangen. Hij had donkerblond haar, bruine ogen en een rare snor. Op het eerste gezicht leek het wel een aardige man, maar achter de schermen ontstond de grootste nachtmerrie die een meisje van twaalf zich kon wensen. Papa en hij hadden alle twee losse handjes, papa sloeg, maar hij niet. Als ik er nu over nadenk bleek mishandeling niet zo erg te zijn, want zolang je er niet over hoeft te praten kan je doen alsof er nooit iets is gebeurd. Met mijn stiefvader was het anders, hij leek normaal, maar dat bleek allemaal een masker te zijn. Vijf jaar heeft het geduurd voordat mama iets doorhad, vijf jaar achter elkaar ben ik verkracht geweest. Elke avond weer, elke avond als ik onder hem lag probeerde ik te doen alsof ik ergens anders was, ik probeerde er op mijn manier mee om te gaan, ik probeerde uit mijn lichaam te treden, zodat alles als een roes voorbij ging. Elke ochtend deden we alsof er niets gebeurd was en als mama weg ging, ze had avonddienst, begon de nachtmerrie weer opnieuw. Zo ook de laatste dag. Ik loop naar beneden, bang hem weer te zien. Ik doe met trillende handen de keukendeur open en schrik. Daar zit hij dan, doodnormaal de krant te lezen, maar ik zie hem staren. Was er iets mis met mij? Waarom gebeurde dit? ‘Schat, wat zie je er bleek uit.’ Ik mompel wat terug, mama is een ei aan het bakken en ik moet naar school. Ik pak mijn tas, zeg mama gedag en geef haar een zoen. Ze ruikt weer naar drank. Tot vanmiddag!’ Roept ze. ‘Tot vanmiddag.’ Roep ik terug. Mijn vriendinnen leven in een droom, hebben allemaal een vriend en gaan elk feestje af. Ook ik ga af en toe mee naar een feestje, ik hou er niet van, maar het is altijd beter dan thuis. School gaat als een roes voorbij, bij de sommige vakken val ik bijna in slaap en het liefst zou ik een paar uur willen spijbelen. ‘Anna, Anna, wordt wakker.’ Ik voel getrek aan mijn arm en til wazig mijn hoofd op. Shit, weer in slaap gevallen. ‘Hier, een briefje, toen ik de directeur zag op de gang moest ik het aan je geven.’ Ik pak het briefje aan en vouw het voorzichtig open. Oh, het is mama maar, geen aanbidder, geen mysterie, maar gewoon mijn moeder. Dat ze vanavond vroeg thuis is en of ik een filmpje met haar wil kijken. Ze weet dat ik nooit nee durf te zeggen, dus het antwoord staat al vast. Tyrza buigt zich naar me toe en kijkt mij nieuwsgierig aan. ‘En,’ fluistert ze, ‘van wie is het?’ Ik word rood. ‘Het is mijn moeder maar,’ zeg ik zacht. Tyrza begint te lachen. ‘Heeft ze nog nooit van een telefoon gehoord of zo!’ Ik zie haar schouders schokken van de pret, gelukkig kan er iemand om lachen. Ik weet dat mijn moeder het lief bedoelt. Die avond was een herhaling van elke avond; huiswerk maken, eten, tanden poetsen, naar bed en hij. Weer wist ik mezelf tijdens het gebeuren te verdoven en te doen alsof ik ergens anders was, zodat alles langs mij heen ging. Toch was deze avond anders, want ik wist dat mama thuis zou komen en stiekem hoopte ik dat ze het zou zien en hem uit huis zou zetten, of nog beter: De gevangenis in. Bloed, overal bloed en mama houdt mijn hand vast. Daar ligt hij dan. ‘Het is beter zo,’ fluistert ze, ‘je hebt het beste gedaan, het was de enige optie.’ Ik kijk omlaag en ik zie dat ik een bebloed mes vasthoud. ‘Is hij dood?’ Vraag ik. Mama knikt. Ik hoor mij paniekerig te voelen, maar ik voel niets. Ik hoor bang te zijn, maar dat ben ik niet. De enige optie die door mijn hoofd gaat is vluchten. Dit was de dag dat ik besloot voor mijn eigen vrijheid te kiezen en de wereld te ontdekken.

3


O

Verkocht

ntvoering, gedrogeerd worden, loverboys en met valse beloftes naar het buitenland gelokt worden zijn tegenwoordig de manieren om mensen te laten verdwijnen op brute wijze en ze daarna te verkopen. Mensenhandel bestaat al sinds het begin van de mensheid. Vroeger was het legaal. Tegenwoordig is slavernij afgeschaft en mensenhandel illegaal, maar wat zich binnen de muren afspeelt weet niemand. Maria is een naïef meisje en ziet nergens het gevaar van in. Alles gaat goed, tot het moment dat ze op een feestje van een kennis komt. Ze ontmoet een leuke man, goed gekleed en met een mooie auto. De hele avond blijft ze bij hem hangen en gaat vervolgens mee met hem naar huis om even na te zitten. Ze krijgt een wijntje aangeboden en samen spenderen ze de avond met elkaar. Maria wordt wakker in een loods, half uitgekleed en kan zich niet herinneren wat de vorige avond is gebeurd. Ze kan zich iets herinneren over Jamel, die aardige jongen met wie ze mee naar huis ging. Waar ben ik nu? Wat doe ik hier? Hoe kom ik hier terecht? Dit zijn de eerste vragen die door Maria’s hoofd vliegen. Haar hoofd voelt zwaar en ziet dat ze half naakt op de grond ligt. Dan begint ze te huilen, er komen flitsen van de vorige avond naar boven. Ze voelt de handen van Jamel tussen haar benen, zijn natte lippen op haar mond. Dan kijkt ze naar haar armen, overal blauwe plekken. Er komen nog meer herinneringen naar boven; hoe ze schreeuwde dat Jamel moest stoppen, dat hij haar niet mocht aanraken. Maria begint te huilen. ‘Opstaan, nu, vieze hoer, meekomen!’, hoort Maria achter zich. Het is Jamel. Jamel die haar heeft aangeraakt, Jamel die niet stopte toen ze nee zei, Jamel die haar nu uitscheldt voor vieze hoer. ‘Haal me hier weg!’, schreeuwt Maria, het lukt haar amper om haar tranen te bedwingen. ‘Je gaat hier ook weg, je gaat heel ver weg, niet naar je mammie of pappie, opstaan! Nu!’, schreeuwt hij. Maria schrikt en doet snel wat hij zegt. Hij bindt haar handen vast en snoert haar mond met een theedoek. Maria wordt opgetild en neergegooid in de achterbak van de auto, niet wetend wat voor verschrikkelijk het lot haar gaat brengen. Als Maria wakker is zit ze in een container, samen met nog meer minderjarige meisjes en vrouwen. Iedereen is in shock en niemand durft wat te zeggen. Waar gaan ze heen? Wat gaat er met hun gebeuren? Waarom zitten we in een container? Vragen schieten door Maria’s hoofd. Dan ziet ze een kindje zitten van ongeveer elf jaar, schat ze. ‘Waar gaan we heen’, vraagt Maria. ‘We worden verkocht’, zegt een meisje van haar leeftijd, ‘als seksslaaf ’. Na een paar uur doet een vies mannetje met een snor de container open. ‘We zijn er, uitstappen!’ Als ze opstaat, merkt ze dat ze allemaal met handboeien aan elkaar vastzitten. De zon prikt in haar ogen. Waar ben ik in godsnaam? Alle vrouwen worden naar een vrachtwagen gedirigeerd en hun voeten worden met boeien vastgemaakt. Maria ziet het elfjarige meisje huilen, het arme kind, denkt ze. ‘Hoi, ik ben Maria, wat is jouw naam?’ Het meisje begint iets in het Spaans te zeggen en Maria verstaat het niet. Na een paar uur worden de deuren opengedaan en worden ze geleid naar een loods. Daar wordt hun make-up gedaan, moeten ze in hun ondergoed staan en wordt hun haar gedaan. Daarna worden ze naar een ruimte gebracht die omgeven is met glazen muren waar je niet doorheen kunt kijken. Maria moet eerst. De rest verlaat de ruimte. De handel begint. ‘Dames en heren, hier hebben we Roxie, negentien jaar, jong en puur, uit Nederland. Is het niet een plaatje? Laat de handel beginnen.’ Ze hoort mannen stemmen uit verschillende hoeken fluisteren, maar ze ziet niks. Na een half uur is ze verkocht, ze voelt zich net een product in de winkel inclusief barcode. Vijftigduizend euro. Dat is ze waard. Niet meer, niet minder. Hoe komt ze hier weg? Ze wordt geblinddoekt en in de kofferruimte van een auto gegooid, waar bijna te weinig zuurstof is om te kunnen ademhalen. Er is geen toekomst meer voor Maria, vanaf nu zal ze door het leven gaan als Roxie en zal ze seks hebben met onbekende mannen haar hele leven lang. Wie weet zal ze binnen nu en een jaar aan de heroïne zitten, in de drugshandel en tegelijkertijd werken als prostituee. Dit is de toekomst van een seksslaaf.

4


R

De Oehoe

oodgloeiende ogen, vlijmscherpe poten en een puntige snavel. Als blikken konden doden dan waren wij nu allemaal ten dode opgeschreven. Februari 2015, wat onschuldig begon, eindigde in een totaal fiasco. Niemand, maar dan ook niemand op straat, alleen het geruis van bladeren door de wind verbreekt de stilte. Het enige licht wat schijnt zijn de lantaarns in de straten. Of nou het enige? In de verte brandt een klein lichtje in een klein huisje. ‘Oehoe, oehoe.’ Een uiltje ter grote van een arm slaat zijn vleugels uit. Nog brand er licht in het huisje, de sfeer is er duister. Het gezin dat in het huis woont is duisterder dan de nacht. Elk familielid is compleet ontspoord. De arme uil wordt nog erger behandeld als een stuk vuil, in opleiding tot misschien dat dit dan ook de aanleiding is tot zijn daden. Wat eerst vredig stadje leek, zal nu veranderen. Ik kijk om me heen, vandaag is de grote dag. Ik schud mijn veren uit en maak mij klaar voor mijn uitstapje. Het belangrijkste niet te vergeten: Mijn snavel slijpen. De winkelstraat is vol mensen, vooral veel jongeren die net hun loon hebben ontvangen en het van plan zijn uit te geven. Ik vlieg door de lucht, voel de wind tussen mijn veren. Eindelijk is het mijn kans, mijn kans om een ster te worden. Met een snel vaart duikt ik door het raam en kom in de juwelierszaak terecht. De eigenaar kijkt mij bedreigend aan en probeert me met een bezem weg te slaan. Ik voel de adrenaline in mijn bloed stijgen, de agressie die ik tegen de mens voel wordt alleen maar groter en groter. Ik val de eigenaar aan. De scherven en stoelen vliegen in de rondte, maar niets raakt mij. Ik zie de klanten vol paniek de winkel uit rennen. De lamzak verstopt zich in de hoek van de juwelier, hij denkt dat ik hem niet kan zien, hij houdt de bezem in de aanslag. Een gil, een klap en rode spetters bedekken de winkelruiten en ik ben weg. De uil, wonend in Purmerend, heeft en missie, morgen… in de winkelstraat. Hij kijkt om zich heen, vandaag is het een grote dag voor hem. Hij schudt zijn veren uit en maakt zich klaar voor zijn uitstapje. Na net zijn maag te hebben gevuld met een voorafje - de kat van familie de Bruin - heeft is zijn trek niet gestilt. Vandaag is de grote dag. De winkelstraat is vol mensen, vooral veel jongeren die net hun loon hebben ontvangen en het van plan zijn uit te geven. Ergens in de verte vliegt er iets door de lucht, naarmate het dichterbij komt zie je dat het de Oehoe is. Tot nu toe heeft de Oehoe nog geen mens kwaad gedaan, maar het wordt duidelijk dat hij er niet zomaar is. Met een snel vaart duikt de vogel het raam binnen van de juwelierszaak. De eigenaar kijkt raar op en probeert hem met een bezem weg te slaan. Dit is misschien wel het domste wat hij kon doen, want hiervan is de uil in crime niet van gediend. Een klant die een paar minuten geleden nog loom voor zich zat uit te staren, rent gillend de winkel uit. De juwelier duikt in een en deinst achteruit, met een klap valt hij op de glazen toonbank. Scherven en stoelen vliegen in de rondte, de klanten rennen vol paniek de winkel uit. De eigenaar verstopt zich in de hoek van de juwelier, met een bezem in de aanslag. Een gil, een klap en rode spetters bedekken de winkelruiten, het vliegende gevaar is er vandoor met de hele collectie van de winkel. ‘Ah, ben je daar eindelijk!’ De uil laat trots zijn buit zien aan zijn baas. ‘Hup, inleveren, je mag één sieraad uitkiezen.’ De uil is beledigd en duikt gelijk stekend op zijn baas. Het is tenslotte zijn buit, hij heeft de juwelier overvallen! ‘Haha, denk je dat dit mij iets doet? Zo herken ik je weer!’. Het beest brengt zijn sieradencollectie naar boven en een gevoel van trots gaat door hem heen. Dit is pas het begin en het einde is nog lang niet in zicht. Onze Oehoe heeft zijn eerste misdaad begaan, maar is niet van

5

plan op te geven. Er is één ding dat hij nodig heeft. Hij vliegt over de bossen heen met de wind in zijn vleugels. Dit is de plek, dit is de plek waar hij ze gaat vinden. In de verte hoort hij het bekende geluid en snelt zich erheen. Als hij midden in de groep staat valt er een stilte tussen de andere Oehoe’s. Sommigen kijken verbaast, anderen nieuwsgierig en enkelen met afschuw. De leider loopt naar hem toe, het is een vrouwtje. ‘Zo, tijd geleden is het niet?’ Hij kijkt haar zonder enige angst in de ogen, ondanks de grote van haar verschijning. ‘Ik heb alles gehoord van de overval, waarom heb je het gedaan?’ Natuurlijk staat de kleinere misdadiger al klaar met zijn antwoord. ‘Het zijn de mensen die ons willen vermoorden, de mensen die ons met bezems het land uit jagen, we zijn hier niet meer welkom en worden als uilenstront behandeld... Dat is waarom!’ Ze kijkt hem verbaasd aan en knikt haar hoofd. ‘Ik begrijp het, we worden dus verstoten.’ Een andere Oehoe reageert. ‘Het is waar, laatst was ik boven de stad en mensen probeerden mij weg te jagen, ook kijkt er steeds iemand met een verrekijker en dan niet te vergeten... de vogelverschrikkers!’ Alle uilen beginnen door elkaar te praten, woorden als schande en wraak worden uitgesproken. ‘Oké!’ Zegt de baas. ‘Het wordt tijd voor een revanche, we gaan ze terugpakken!’ Het plan wordt gesmeed. Het is inmiddels een koude nacht in maart. De straten van Purmerend zijn doodstil. Een enkele ‘Oehoe’ klinkt zo nu en dan door de bomen. Deze Oehoe is ook de reden dat niemand het zich veroorloofd om de straat op te gaan. Een stap naar buiten en het fladderende geluid snijdt je in de oren, zijn bloeddorstige rode ogen kijken dwars door je heen en zijn vlijmscherpe nagels klinken als nagels over een schoolbord. Vanuit de boomtakken loert hij op ieder mens neer. De angst die zich in het eens rustige stadje heeft gevestigd is zo dik als stroop. Ieder levend wezen, in en rondom de stad, gaat in zenuwen over straat . Nou, iedereen behalve hem... De Oehoe. Nadat gisteren een hardloper is aangevallen durf ik niet meer de straat op. Daar zit hij dan. Zijn vleugels sluik langs zijn lichaam. Elke nacht zit hij daar, keer op keer. De blik in zijn ogen zegt maar één ding: Ik ben zijn prooi. Hij zal net zolang door blijven gaan totdat hij mij te pakken krijgt. Ik heb dat beest nooit kwaad gedaan, maar de manier waarop zijn rode ogen in de mijne prikken, zegt iets anders. Voorzichtig leun ik voorover zodat ik een glimp van het beest krijg. “Oehoe, Oehoe.” Het geluid dat mij nachten wakker houdt. Er loopt een rilling van mijn nek tot onder aan mijn rug. ‘‘Je kan daar we zitten wachten, maar ik kom toch niet” Brom ik zachtjes. 19 Maart 2015, een dag die niemand zal vergeten. Het lijkt wel alsof alle uilen uit Nederland in opstand komen. Ik ben bang, bij het gehoor van gekraak draai ik mij om, het voelt alsof ik constant bespied wordt. Het gevoel van onrust bekruipt mij en ik weet niet welke maatregelen ik moet nemen. De politie is ingeschakeld, maar de geruchten gaan dat ook de FBI zich ermee gaat bemoeien. Je zou denken: Dat alles om een stomme vogel, maar


wat onmogelijk leek lijkt werkelijkheid te worden. Er zijn rellen in de stad, de avondklok is ingesteld, na zeven uur ‘s avonds mag niemand hier meer over straat. Winkels sluiten eerder, mensen rijden in auto’s en durven niet meer ter voet of ter fiets. Het voelt niet als een maatregel, maar als een straf die je van je ouders krijgt als je iets verkeerds doet. Maar in dit geval doen wij niets verkeerds, althans, in onze ogen niet, maar de Oehoe’s lijken hier anders over te denken. Natuurlijk zitten er een paar waaghalzen tussen en juist zij lopen het grootste gevaar. Een gevaar dat je je de kop kan kosten. Politie auto’s racen door de straten. Het zwaaiende licht en het geloei van ambulances vervullen de stilte die al enkele weken in de stad rust. Zal het weer een aanval zijn? Hoeveel doden zouden er nu gevallen zijn? Laat het alsjeblieft niet waar zijn. Het volgende bericht staat in de krant, de gebeurtenis van gisteren en de sirenes blijken de oorzaak te zijn van die rotbeesten. 20 Maart 2015 PURMEREND: Gisteren trok er een grijze wolk over ons ooit zo rustige stad. Het gevaar dat deze wolk met zich meebracht startte op de kaasmarkt. Er zijn tientallen gewonden gevallen, de slachtoffers hebben ernstige letsel opgelopen aan hun hersenen of zijn blind geworden. De verdachten zijn een grote groep Oehoe’s. Het begint er op te lijken dat de uilen in Nederland in opstand komen. Er gaan belangrijke vragen rond in de wetenschappelijke kringen: Hoe kunnen zulke uilen zoveel schade aanrichten? Brengen deze agressieve Oehoes naast hun aanvallen ook een virus met zich mee? En dan nog de grootste vraag, waarom begint dit vliegende gevaar tegen de mensen uit Nederland in te gaan? Vogel kenners hebben zo hun eigen mening. “De uilen worden al lang gezien als een plaag, een overbevolking en een soort dat niet deugt. Zo denkt de uil nu over de mens. Wij zijn een plaag die hun belemmeren.” Aldus vogel expert Bart Jorens. Ik heb de hoop eigenlijk al op gegeven. Er is niets wat we kunnen doen tegen deze uilen. Zij willen hun wraak ? Geef ze die dan maar.

6


I

Vuur

k zit op de bank, steeds aan het bedenken wat ik zou doen als ik mijn leven overnieuw kon doen. Alles, maar ook alles had ik anders gedaan. Wat eerst een droom leek, is nu een nachtmerrie geworden. Twee kinderen, een vrouw en een mooi huis: Huisje, boompje en zonder beestje. Tien jaar geleden, ik weet nog hoe ze lachte, hoe zij zo maar mijn saaie leventje binnen stapte. Dood moet ze, ik wil haar laten voelen wat ik voel. Laten lijden hoe ik leed. Dat is mijn plan. Ik pak de aansteker. Met hun armen om elkaar heen zitten Julian en Sem tegen een boom geleund. Hun grootste angst lijkt werkelijkheid te worden: Papa is binnen en mama ook. Sem moet huilen en Julian troost hem. Gelukkig hebben ze de politie gebeld én de brandweer, dus er komt snel hulp! Omringd door brandweermannen en politie blijft het huis fikken. Het water lijkt de vlammen te voeden en alles gaat in rook op. De pogingen om het huis te redden, lijken te worden gestaakt. Niks is meer te redden, alles is verloren en mama en papa zijn weg. Een week eerder Mama, Julian en ik gaan vandaag een weekendje weg, papa blijft thuis, dat vond mama het beste. Ik heb er nu al zin in, we gaan nooit met z’n drieën weg, misschien gaan we wel naar Walibi. Mama zei dat het een verrassing zou worden, maar ik denk dat papa het al weet. Julian komt aangelopen, met een koffer. ‘’Ik heb ingepakt, ik heb ook mijn beertje meegenomen!’’ ‘’Weet je al wat de verrassing is, vertel het! Ik wil het weten.’’ ‘’Nee, maar mama zei dat we een koffer moesten inpakken, ik hoop dat we naar de achtbaan gaan!’’ Mama loopt van de trap en geeft papa een kus. ‘’Veel plezier schatten! Tot zondag,’’ Papa kijkt blij, misschien is hij blij dat hij de hele dag voor de televisie kan zitten, want van mama mag dat niet. ‘’Mam, mag ik voorin!’’ ‘’Nee ik wil voorin, ik ben de oudste!’’ Mama kijkt ons allebei een voor een aan. ‘’Sem mag voorin zitten, want jij was vorige keer al voorin.’’ ‘’Nou! Mag ik dan op de terugweg voorin?’’ ‘’Is goed schat, geef jullie koffer aan mij, dan leg ik het achterin.’’ Het duurt lang, we zijn al uuuuuuuren aan het rijden. Sem zit de hele tijd aan de radio en dat is vet irritant. ‘’Mam, zijn we er al bijna?’’ ‘’Bijna schat, bijna.’’ Ik voel getrek aan mijn arm en doe mijn ogen open. ‘’We zijn er!’’ Ik kijk uit het raampje en zie een camping. ‘’Leuk!’’ Zegt Sem. ‘’ Dan kunnen we badmintonnen!’’ ‘’Ja, en zwemmen!’’ Zeg ik. Mama draagt de koffers en we lopen naar een hutje. Aan de voorkant staat een man die mama begroet met een zoen. Wacht, dat is niet papa, waarom geeft mama hem een zoen? Hij loopt naar Sem en geeft hem een hand. ‘’Daniël.’’ Sem lijkt blij en mama ook. Ik mag hem niet, alleen papa mag haar een zoen geven. ‘’En jij bent zeker Julian.’’ Hij geeft mij een hand en ik knik ja. Drie dagen voor het ongeluk Ik word wakker van geschreeuw, mama en papa hebben ruzie. Ik loop stil van de trap af en kijk door het raam boven de deur. Het zijn mama en papa, papa geeft haar een klap. Waarom zullen ze boos zijn? Wilde papa wel mee van het weekend? Of vind hij Daniël soms stom? Ik loop weer naar boven en maak Julian wakker. ‘’Sem, ophouden, ik wil slapen. Pak je beer.’’ Ik ga naar bed en val langzaam in slaap, maar mama en papa hebben nog steeds ruzie.

7


I

Op de vlucht

k zal mij even voorstellen. Mijn leven is een puinhoop en als ik in de toekomst had gekeken, had ik nooit geraden dat mijn leven deze weg zou volgen. Ik ben een vrouw van eind twintig en woon aan de rivier. Wat ik nodig heb? Een vluchtplan, wat ik niet heb? Een vluchtplan. Soms vraag ik mij af waarom ik niet eerder een plan had bedacht, ik wist namelijk zeker dat ik van het ene tot op het andere moment moest vertrekken. Ik zit nu in de trein, de enige optie. De bomen en weilanden razen voorbij, langzamer dan ooit. Waarom gaat de trein nou niet sneller? Wat als hij al op het perron is? Het enige wat ik bij mij draag is mijn medicatie, antidepressiva. Gelukkig besefte ik op het laatste moment dat mijn toiletspullen, extra kleding en het geld uit mijn kluis goed van pas konden komen. Mijn tas zit propvol, het lukte maar net de rits dicht te ritsen voordat ik wegrende uit huis. Af en toe voel ik het in mijn buik: Geschop. Dan denk ik; waar in godsnaam ben ik mee bezig: Zeven maanden zwanger en op de vlucht voor mijn vriend. Hoe zou het voor mijn schatje zijn? Opgroeien zonder vader? Maar het zij zo, het had zo moeten zijn, ik geloof in het lot. En als het lot je op de hielen zit, moet je zo snel mogelijk zien te ontsnappen. Het maakt niet uit waarheen, alle wegen kunnen naar ons nieuwe thuis leiden. Het is een wonder, het is gelukt. Weg, ontsnapt, verdwenen. Als een wolk die voor de zon in de hemel staat. Ik zie maar een beeld voor mij, zijn lichaam: Levenloos en dood. Deze trein gaat naar Frankrijk, het land waar alle dromen waar worden. Wel handig, zo een rechtstreekse trein van Amsterdam naar la France. Ik zal een hotelkamer vinden, ik zal een plek vinden waar we veilig zijn. Eenmaal bij mijn vrienden aangekomen krijg ik ontelbare vragen op mij afgevuurd. Wie, wat, waarom? Wie is dood? Wat is er gebeurd? En waarom ben je bij die vent gebleven? Vragen zonder antwoorden, vragen die nog meer vragen op mij afroepen. Ik heb het gevoel dat ik in een kruisverhoor zit. Alles wordt wazig door de waas van tranen heen. Alleen zij begrijpt mij en stopt met praten. Ik voel haar warme armen om mij heen, zij geeft mij net dat ene dat ik even nodig had: Het gevoel van welkom zijn en van veiligheid. Of ik haar auto mag lenen, natuurlijk. Kies maar, alleen die Porsche wil ik liever niet uitlenen. En daar staat hij, liefde op het eerste gezicht: Rood, schattig en met een open dak. Met een snel vaart in de nieuwe, mooie, modieuze rode Kever Cabrio ga ik op weg. Scheurend door de straten, op zoek naar iets. Ik rij harder dan ik normaal gesproken verantwoord acht, maar dat kan mij niks schelen. Bochten, heuvels, bergen, weilanden, achter-wijken; alles laat ik achter mij. Rijdend een nieuwe toekomst tegemoet, ontsnappend aan mijn nachtmerrie. Geen files, maar het is wel druk op de weg. Af en toe voel ik een hartje in mijn buik sneller te keer slaan. Ik weet niet of dat een waan is, of dat het echt is, maar het voelt veilig. Tot nu toe heb ik nog geen telefoontje gehad over de vondst van het lichaam. Het zal hooguit één à twee dagen duren voordat ik het beruchte belletje zal ontvangen. Telkens als ik denk aan wat er gebeurd is, wordt ik naar van binnen. Mijn hartslag en ademhaling gaan snel en onregelmatig te keer. Opeens begint het tot me door te dringen, ik heb iets gedaan waar ik mijzelf nooit tot in staat zou hebben gebracht. De moord, niet zomaar een, maar de moord op Mario. Mijn handen beginnen zeer te doen, zo erg knijp ik in het stuur. Tranen rollen over mijn wangen, ik heb zin om een pakje sigaretten te kopen. Opeens heb ik een idee, na vijf jaar gestopt te zijn laat ik mij overhalen. ‘’Marlboro light, please’’. De knappe man achter de kassa pakt het pakje en vraagt om mijn legitimatie. ‘’I’m fucking pregnant!’’, roep ik. Kut, ik ben zwanger, ik mag niet roken! Maar drastische drama’s vragen om drastische maatregelen. Ik sta buiten en geniet met volle teugen van mijn eerste Marlboro in vijf jaar. Waarom heb ik dit laten lopen en ben ik gestopt? Flashbacks schieten door mijn hoofd. Mario werd altijd gek van mijn gespuug en geschreeuw als ik dacht dat ik weeën voelde. Ik heb niet veel baby’s gehad, dit is mijn eerste. Dit wordt mijn eerste. Nu ik erover nadenk kan ik de moord op zelfverdediging gooien, als ik een verhaal verzin hoef ik niet te zitten. Ik voel de plekken op mijn rug en armen branden. Brandwonden die Mario veroorzaakt heeft. Pijn die ik jarenlang accepteerde. Ik vind altijd dat je de persoon los moet zien van het delict, dat is dan ook de reden

8

waarom ik zo lang bij hem bleef. Als hij me sloeg, zag ik het als een delict van een lieve vriend die veroorzaakt werd door een samenloop van omstandigheden. Al die tijd ben ik bang geweest dat hij het levende wezen in mijn buik pijn zou gaan doen, maar hij heeft het ongeschonden gelaten. Als het was geboren zou alles misgaan. Slag zou het krijgen, pijn zou het krijgen, mishandeld zou het worden. Ik heb de juiste keuze gemaakt. Ik hoor gerommel, het is mijn maag. Ik zie een wegrestaurant en stap naar binnen om wat te eten. Ik stort me op het avondmaal en voel hoe mensen mij aan beginnen te staren vanwege mijn eetgedrag. Begin ik nou paranoia te worden? Eenmaal in de auto besluit ik naar een vriendin te gaan. Misschien is de politie al bij haar thuis geweest, het hele huis vol vingerafdrukken van haar. Ik vind het jammer dat er hier geen Nederlandse radio is, ik wil het nieuws volgen, misschien wordt het ongeval al uitgebreid besproken. Er begint een mobiel te rinkelen, ik kijk op het display en krijg de schrik van mijn leven. Inkomende oproep van Mario. Hij was toch dood? Ik begin echt gek te worden, denk ik bij mezelf, ik begin toch niet psychotisch te worden? De dokter zei dat ik zo min mogelijk stress moest krijgen, omdat dit het risico zou vergroten op een psychose en het risico op een ongezond kind ook zou vergroten. Valium. Dat heb ik nodig. Als ik bij een hotel aankom voor een overnachting, is het eerste wat ik doe een Valiumpje inslikken. En ik val als een blok in slaap.


E

Betrapt

r komt een mooie, chique vrouw met stevige passen en hoge hakken het kleine hotel ‘De Baron’ binnen. Zij heeft lang bruin haar en grote bruine ogen, ze ziet eruit als een jonge vrouw van zevenentwintig jaar. In haar rechterhand draagt zij een linnen koffer ter grootte van een handtas. De hotelbaas kijkt haar nieuwsgierig aan, wat moet zo een mooie vrouw in zo een klein stadje in dit o zo onbekende hotel? Hij kan zich niets van reserveringen of telefoontjes herinneren, maar gelukkig staan er nog genoeg kamers vrij. De vrouw schraapt haar keel en vraagt met een iets bekakte stem: ‘Heeft u een hotelkamer voor mij.’ De hotelbaas knikt zijn hoofd en vraagt voor hoelang zij deze wil. ‘Een maand alstublieft, of nee, maak er maar twee maanden van. Ze haalt een bruine envelop tevoorschijn, bulkend van het papiergeld. Een crimineel, denkt ze, dat is wat ik ben. Op de vlucht voor de politie. Gelukkig was de bankoverval goed gelukt, samen met haar handlangers, maar ze moet voorzichtig zijn. Dit is de reden waarom ieder zijn eigen weg is gegaan en zij expliciet gevraagd is geen contact met de rest op te nemen. Wat een mazzel dat ze niet gepakt is, de voorbereiding van een jaar is niet voor niets geweest. Ze is niet opgepakt en in dit afgelegen dorpje zullen ze haar nooit vinden. Vanuit het hotel moet ze een vervalst paspoort en een woonplaats in het buitenland regelen, waarna ze eindelijk ongestoord verder kan leven. Als ze de hotelkamer binnenkomt ziet ze dat het niet veel voorstelt. De kamer is tamelijk eenvoudig ingericht, maar heeft gelukkig een douche, een zitje, een wasbak, een tafel met stoel uit de jaren zeventig en een eenpersoonsbed, die eruitziet alsof de lakens al een tijd niet gewassen zijn. Ze gooit haar bontjas op de stoel, maar besluit hem toch aan het knaapje te hangen. Ze heeft niet zo veel zin om in een zwijnenstal te leven de komende maanden. Met tegenzin sluit ze haar gordijnen en doet de deur op slot om vervolgens haar koffertje tevoorschijn te halen.Tessa doet de slotjes open en pakt de voorwerpen, omhult door een doek, uit de koffer. De voorwerpen bestaan uit een krantenartikel over de overval, zowel gewoon als buitenlands geld en een AK 47 in de kleur goud. De volgende dag besluit de vrouw om even te gaan bellen. Ze vraagt de gezette hoteleigenaar vriendelijk of ze de telefoon mag gebruiken. ‘Tuurlijk’, antwoord de kleine man. Wat de hoteleigenaar niet weet is dat ze belt met de baas van haar bende, hij vertelt haar de locatie waar zij haar paspoort op kan halen en verzoekt har niet meer te bellen voor het geval de politie hun traceert of de telefoon aftapt. Wat de hoteleigenaar opvalt, is dat zij zelf geen woord spreekt. Er zijn drie weken verstreken als Tessa opmerkt dat er iets vreemds aan de hand is. Ze kijkt uit het raam en dan ziet ze het: Een man die het hotel in de gaten houdt. Hij eet een broodje. Zijn ogen dwalen af naar verschillende hotelkamers en kijkt haar recht in de ogen aan. Ze schrikt en sluit de gordijnen. Hij zal toch niet van de politie zijn, hoopt ze. Hoelang kan ze hier nog blijven zonder ontdekt te worden? Er gaat een rilling door haar heen, ze heeft niet veel tijd, dat is iets wat ze zeker weet. Misschien is het niet meer handig om buiten te komen en wandelingen te maken. Een paar dagen later, nadat Tessa besluit haar zaken te regelen met de baas van haar bende, verlaat ze het hotel. Ze moet nog een paar dingetjes in orde maken voordat ze vertrekt naar haar toevluchtsoord. De hotelbaas pakt zijn kans en loopt zachtjes naar boven. Hij kan zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en maakt met de reservesleutel de kamer van de vrouw open zodat hij rond kan snuffelen. Hij kijkt rond, maar kan niets verdachts vinden. Opeen ziet hij in zijn ooghoek iets zwarts. Schuin onder het bed ziet hij een verdacht koffertje, die hij op het bed legt en opent. Hij schrikt, in het koffertje zit iets wat hij niet had verwacht. Zal dit allemaal van haar zijn? Wat moet ze hiermee? Het zijn een pistool en een krantenartikel. Zal zij.. nee, dat kan niet. Of toch wel? Heeft zij..? Als hij verder in de koffer kijkt komt hij heel veel geld tegen. Dus toch, denkt de hoteleigenaar. Samen staan ze voor de hotelkamer, haar baas en de vrouw. Als ze de hotelkamer wilt openen, merkt ze dat de deur niet op slot zit. Ze vertrouwt het niet. Nadat ze de deur geopend heeft ziet ze de hoteleigenaar op het bed zitten. Haar koffer opengeslagen op het bed, samen met haar pistool, geld en het krantenartikel over de overval. Ze is betrapt. ‘Wat dacht je hier te vinden?’ schreeuwt de vrouw boos. De hotelbaas mompelt iets onverstaanbaars. Hij laat zijn blik vallen op het krantenartikel en op de man die naast haar staat: Dit is de man die gezocht wordt door de politie, zijn gezicht is gereconstrueerd en geplaatst in de krant. Zijn hoofd staat afgebeeld op het krantenartikel die op bed ligt. Hij kijkt het stel geschrokken en verbaasd aan. ‘Nu begrijp ik het’. Mompelt hij.

9


I

Krantenwijk

k voel hoe de man mij optilt en mij in de kofferbak probeert te leggen, visioenen over wat er met mij zou kunnen gebeuren vliegen door mijn hoofd. Daar zitten we dan, met z’n drietjes. Mama huilt en Juultje ook. Mijn wangen branden van de tranen, ik wil wel huilen, maar ik kan geen traan meer laten. Uren zijn verstreken, mama en Julia lagen gewoon te slapen en ik zat daar dan in mijn eentje op het bureau. De ene na de andere vraag werd op mij afgeschoten: Hoe zag hij eruit, hoe zag zijn auto eruit en van wat voor afkomst was hij? Verschillende vragen, vragen waarvan sommige antwoorden nog in mijn onderbewustzijn rondzweven. De grote lijnen gingen goed, zijn uiterlijk, zijn mobiel, zijn greep, zijn auto, zijn afkomst en zelfs een groot gedeelte van zijn nummerbord heb ik weten te onthouden. De politie zei dat ik het goed deed, dat ik veel details wist, maar ik had het gevoel dat ik te weinig wist. Het was alsof alles ergens achterin mijn hersenen werd gedrukt, in een laatje die ik het liefst niet meer wilde openen. Het begon allemaal op een ochtend in de lente, eindelijk werd het licht en bevroren mijn ledematen niet van het weer. Half zes stipt uit mijn bed, kwart voor zes op de fiets en om zes uur stond ik klaar om mijn kranten op te halen. Ik was zestien, dit betekende dat je geen minuut voor zessen de ochtendkranten mocht ophalen, want om de hoek stond controle. Controle? De arbeidsinspectie. Soms waren ze er weken niet, soms stonden ze weken lang weer op de hoek. Als ze er waren moesten we allemaal in een rijtje achter elkaar buiten wachten, ieder kijkend naar de tijd en met oren gespitst voor het sein: ‘’Het is zes uur, kom binnen.’’ Ik pak de kranten en mijn fiets valt om, shit. Gelukkig word ik geholpen en kan ik snel gaan om de kranten te bezorgen, ik heb een anderhalf uur, want daarna moet ik mij klaarmaken voor school. Ik fiets naar mijn eerste straat en begin met het ritueel. Alle huizen waar ik de Telegraaf moet bezorgen weet ik uit mijn hoofd. Vandaag is het wat lichter en ik voel mij veiliger op straat dan normaal, maar er is niemand op straat. Na tien minuten stopt er een man om de weg te vragen. ‘’De moskee? Die is daar rechtdoor en dan links om de hoek.’’ De man rijdt verder. Ik heb bijna de hele straat doorgelopen, alleen nog het flatgebouw. Ik hoor een auto kijken en kijk naar links, weer dezelfde man, maar nu bellend aan de telefoon. Wat dom, de moskee is om de hoek en hij weet het nog niet te vinden? Eenmaal bij het flatgebouw aangekomen zie ik een donkere auto meerdere malen heen en weer rijden. Weer die man, hoe moeilijk kan het zijn om de weg te vinden, het is zo dichtbij. Ik schuif de kranten in de brievenbus en spiek stiekem op mijn blaadje, gelukkig, niets vergeten. Nu kunnen de bewoners lekker hun krantje lezen, al lijkt mij zes uur iets te vroeg om een krant te lezen. Het is niet dat die mensen werken of zo, ze zijn bejaard. Ik fiets naar de volgende wijk, een wijk met vrijstaande en grote huizen én twee onder een kap huizen. Ik hoor een auto achter mij en draai mij om. Weer die man. Hij roept naar mij en vraagt de weg. Hij brabbelt iets met een navigatie in zijn auto die hij niet kan vinden. ‘’Misschien kunt u een vriend bellen om te vragen waar het is.’’ Hij knikt en begint te bellen met zijn oude Nokia. Ik draai mij weer om en loop verder. Nog een twee straten en dan ben ik klaar. ‘’Weet jij waar het Hofje is?’’ Ik zie de man in zijn nette pak staan. ‘’Ik heb geen idee, misschien kunt u het aan die man in het busje vragen of aan die fietser daar, want ik weet het echt niet.’’ Hij biedt mij geld aan om mee te rijden. Ik bedank, wat een creep. Ik zet mijn fiets neer en loop naar de huizen. Ik kijk op mijn horloge en zie dat het bijna zeven uur is. Ik gooi de kranten in de brievenbus, op het moment dat ik mij omdraai zie ik dat het weer die man is, ditmaal heeft hij de weg geblokkeerd en zijn achterbak staat open. Voor ik weet wat er gebeurd tilt hij mij op en probeert mij in de achterbak te leggen, ik gil, ik trap, adrenaline schiet door mij heen. ‘’Laat los, hou op!’’ Ik trap en schreeuw harder en ik ontsnap. ‘’Klootzak!’’ Roep ik, ik ren weg en spring op mijn fiets. Ik fiets en fiets en blijf fietsen, ik stop om mij te verstoppen in de bosjes. Ik ben ontsnapt, ik ben veilig. Ik bel de politie en binnen tien minuten zijn ze bij me.

10



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.