Schoon formaat: 122 x 200 x 34,5 + (2 x 90) mm.
Cyaan Magenta Geel Zwart
Fjodor Michailovitsj Dostojevski (1821–1881) schreef tijdens zijn onstuimige leven – veroordeeld tot dwangarbeid in Siberië; op de vlucht voor schuldeisers – klassiek geworden romans als Misdaad en straf en De broers Karamazov. Aanvankelijk beschouwde men Dostojevski als staatsgevaarlijk, maar zijn begrafenis werd een nationale gebeurtenis.
toergenjev romans
Arthur Langeveld (1947) is slavist en literair vertaler. Hij vertaalde verscheidene werken uit de klassieke en moderne Russische literatuur, waaronder De broers Karamazov. Zijn schitterende vertaling van dit meesterwerk leidde in 2007 tot de toekenning van de Martinus Nijhoffprijs. Hij vertaalde van Dostojevski ook De idioot en verschillende andere romans en novellen.
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
Poesjkin (1799–1837) Gogol (1809–1852) Gontsjarov (1812–1891) Toergenjev (1818–1883) Dostojevski (1821–1881) Tolstoj (1828–1910) Tsjechov (1860–1904) Boenin (1870–1953) Achmatova (1889–1966) Pasternak (1890–1960) Boelgakov (1891–1940) Tsvetajeva (1892–1941) Paustovski (1892–1968) Majakovski (1893–1930) Babel (1894–1940) Platonov ( 1899–1951) Charms (1905–1942)
roma n s
Band en omslag: Christoph Noordzij, Wierum isbn 9789028292062 Uitgeverij Van Oorschot www.vanoorschot.nl
Band en omslag: Christoph Noordzij, Wierum isbn 9789028292062 Uitgeverij Van Oorschot www.vanoorschot.nl
1
Toergenjev
Aantekeningen uit het dodenhuis (1862) is Dostojevski’s verslag van de lotgevallen in een Siberische strafkolonie en daarmee het vroegste voorbeeld van Russische kampliteratuur. Het is een rauw en scherpzinnig verhaal over de zware criminelen tussen wie hij vier jaar lang opgesloten zat. Hij laat zich erin gelden als een onnavolgbaar psycholoog en een meeslepend schrijver. Vernederd en gekrenkt (1861) is een roman over een driehoeksverhouding zoals Dostojevski die zelf heeft meegemaakt. Hij vervlecht dit gegeven met het hartverscheurende verhaal van de kleine Nellie, een weesmeisje, om het geheel te laten uitmonden in een uitermate spannende intrige. Dostojevski schetst een fascinerend, bijna hallucinant beeld van Petersburg, in een verhaal dat alle registers, van regelrechte satire tot diep mededogen, weet te bespelen.
Gerard Cruys (1944) is vertaler Russisch en Deens, en ontving de Aleida Schotprijs voor zijn vertalingen van Vladimir Vojnovitsj en Sasja Sokolov. Recentelijk vertaalde hij werken van Vladimir Makanin en Michaïl Sjisjkin, alsook Dostojevski’s roman Stepantsjikovo en de mensen die er woonden.
0
De Russische Bibliotheek omvat werken van:
Romans Nieuwe vertaling van vanSlofstra oorschot Froukje
3
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
cm
Toergenjev.indd 3
I . S. TO E RGE N J E V RO M A N S
Uitgeverij Van Oorschot Amsterdam
14-4-2020 12:23:26
Toergenjev.indd 4
Vertaald en van aantekeningen en een nawoord voorzien door Froukje Slofstra.
Een asterisk (*) in de tekst verwijst naar de aantekeningen op blz. 919 e.v.
14-4-2020 12:23:26
Toergenjev.indd 983
INHOUD
5 143 341 515 727
Roedin Een adelsnest Aan de vooravond Vaders en zonen Rook
919 Aantekeningen 953 Nawoord van de vertaler
14-4-2020 12:23:46
Toergenjev.indd 5
RO E D I N (1856)
14-4-2020 12:23:26
Toergenjev.indd 7
1
Het was een stille zomerochtend. De zon stond al vrij hoog aan de heldere hemel, maar de velden glinsterden nog van de dauw, uit de net ontwaakte dalen kwam een geurig briesje aanwaaien en in het nog vochtige, kalme bos zongen de vroege vogels vrolijk. Op de top van een glooiende heuvel, van boven tot onder met net ontbloeide rogge bedekt, was een klein dorpje te zien. Over het smalle veldweggetje daarnaartoe liep een jonge vrouw met een witte mousselinen jurk aan, een ronde strohoed op en een parasol in haar hand. Een loopjongen volgde haar op enige afstand. Ze liep rustig, alsof ze genoot van de wandeling. Rondom haar snelden lange golven met zacht geruis door de hoge, deinende rogge, waarover nu eens zilverig groene, dan weer roodachtige rimpelingen trokken; hoog in de lucht kwinkeleerden de leeuweriken. De jonge vrouw kwam uit haar eigen dorp, dat op niet meer dan een werst afstand lag van het dorpje waarnaar ze op weg was; ze heette Aleksandra Pavlovna Lipina. Ze was een kinderloze, behoorlijk rijke weduwe, die samenwoonde met haar broer, de stafritmeester b.d. Sergej Pavlytsj Volyntsev. Hij was ongehuwd en beheerde haar landgoed. Toen Aleksandra Pavlovna het dorpje had bereikt, bleef ze staan bij een aan de rand gelegen, heel laag en vervallen hutje. Ze riep haar loopjongen bij zich en droeg hem op naar binnen te gaan en naar de gezondheid van de bewoonster te informeren. Hij kwam algauw terug in gezelschap van een afgeleefde boer met een witte baard. ‘En?’ vroeg Aleksandra Pavlovna. ‘Ze leeft nog...’ zei de oude man. ‘Mag ik binnenkomen?’ ‘Waarom niet? Ga uw gang.’ Aleksandra Pavlovna stapte de hut binnen. Het was er donker, benauwd en rokerig... Iemand begon te bewegen en te kreunen
14-4-2020 12:23:26
Toergenjev.indd 8
8
roedin
op de kachelbank. Anna Pavlovna keek om zich heen en zag in het halfdonker het met een geruite doek omwikkelde gele en gerimpelde hoofd van een oud vrouwtje. Tot aan haar kin bedekt met een zware boerenjas lag ze moeizaam te ademen en gebaarde zwak met haar magere handen. Aleksandra Pavlovna liep naar het oude vrouwtje toe en beroerde haar voorhoofd. Het leek te gloeien. ‘Hoe voel je je, Matrjona?’ vroeg ze, terwijl ze zich over de kachelbank boog. ‘O-och,’ steunde het oudje, haar ogen strak op Aleksandra Pavlovna gericht. ‘Slecht, slecht, meisje! Mijn stervensuur is gekomen, liefje!’ ‘God is genadig, Matrjona; misschien word je wel beter. Heb je het medicijn ingenomen dat ik je heb gestuurd?’ Het oudje kermde en gaf geen antwoord. Ze had de vraag niet verstaan. ‘Ja,’ zei de oude man, die bij de deur was blijven staan. Aleksandra Pavlovna draaide zich naar hem om. ‘Is er niemand om voor haar te zorgen behalve jij?’ vroeg ze. ‘Er is een meisje, haar kleindochter, maar die knijpt er steeds tussenuit. Een draaikont is het, ze kan niet stilzitten. Nog te lui om haar oma een slok water te geven. En zelf ben ik oud, wat moet ik?’ ‘Kunnen we haar niet bij mij brengen, naar het ziekenhuis?’ ‘Nee! Waarom zouden we! Ze gaat toch dood. Ze heeft lang genoeg geleefd; zo wil God het kennelijk. Van die bank komt ze niet meer af. Wat moet ze in het ziekenhuis! Als ze haar gaan optillen is het afgelopen.’ ‘Och...’ steunde de zieke, ‘mooie mevrouw, laat mijn weeskindje niet in de steek; onze heren zijn ver weg, maar jij...’ De oude vrouw zweeg. Praten was te vermoeiend voor haar. ‘Maak je geen zorgen,’ zei Aleksandra Pavlovna, ‘alles komt in orde. Kijk, ik heb thee en suiker voor je meegebracht. Drink wat, als je wil... Jullie hebben toch een samowar?’ vervolgde ze, met een blik op de oude man. ‘Een samowar? Nee, die hebben we niet. Maar we kunnen er wel aankomen.’ ‘Zorg dan dat je er een krijgt, anders stuur ik jullie een van de mijne. En zeg tegen je kleindochter dat ze niet steeds weg kan gaan. Zeg haar dat ze zich moet schamen.’
14-4-2020 12:23:26
Toergenjev.indd 9
roedin
9
De oude man gaf geen antwoord, maar nam het pakje thee en suiker met beide handen aan. ‘Goed, vaarwel Matrjona!’ zei Aleksandra Pavlovna. ‘Ik kom gauw weer, hou moed en vergeet het medicijn niet te slikken...’ De oude vrouw lichtte haar hoofd op en reikte naar Aleksandra Pavlovna. ‘Geef me uw hand, juffrouw,’ mummelde ze. Aleksandra gaf haar geen hand, maar boog zich over haar heen en kuste haar op het voorhoofd. ‘Denk erom,’ zei ze bij het weggaan tegen de oude man, ‘geef haar trouw het medicijn, zoals voorgeschreven... En breng haar thee...’ De oude man gaf opnieuw geen antwoord en boog alleen maar. Aleksandra Pavlovna haalde diep adem toen ze weer in de frisse lucht stond. Ze opende haar parasol en wilde naar huis gaan, toen er opeens een laag open rijtuigje om de hoek van het hutje kwam, waarin een man van een jaar of dertig zat met een oude jas van grijs linnen aan en een pet op van dezelfde stof. Toen hij Anna Pavlovna zag hield hij zijn paard meteen in en wendde zich naar haar toe. Zijn brede, kleurloze gezicht met de bleekgrijze oogjes en de vale snor paste bij de tint van zijn kleren. ‘Goeiedag,’ zei hij met een lui glimlachje, ‘wat doet u hier, als ik vragen mag?’ ‘Ik heb een zieke vrouw bezocht... En waar komt u vandaan, Michajlo Michajlytsj?’ De man die Michajlo Michajlytsj heette keek haar in de ogen en glimlachte opnieuw spottend.‘Daar doet u goed aan,’ vervolgde hij, ‘dat u een zieke bezoekt; maar kunt u haar niet beter naar het ziekenhuis laten brengen?’ ‘Ze is te zwak: ze kan niet vervoerd worden.’ ‘En was u niet van plan uw ziekenhuis te sluiten?’ ‘Sluiten? Hoezo?’ ‘Gewoon, zomaar.’ ‘Wat een vreemde gedachte! Hoe komt u daarbij?’ ‘Nou, u gaat toch veel met mevrouw Lasoenski om, je zou denken dat u onder haar invloed staat. En volgens haar zijn ziekenhuizen en scholen allemaal onzin, nutteloze uitvindingen. Liefdadigheid moet persoonlijk zijn, onderwijs ook: al die dingen zijn een zaak van de geest... zo drukt ze zich geloof ik uit. Van wie heeft ze die dingen? Dat zou ik weleens willen weten.’
14-4-2020 12:23:26
Toergenjev.indd 10
10
roedin
Aleksandra Pavlovna lachte. ‘Darja Michajlovna is een verstandige vrouw, ik ben zeer op haar gesteld en ik acht haar hoog. Maar ook zij kan zich vergissen, en ik geloof heus niet alles wat ze zegt.’ ‘Mooi zo,’ antwoordde Michajlo Machajlytsj, zonder uit te stappen, ‘want ze gelooft haar eigen woorden ook maar half. Maar ik ben heel blij dat ik u ben tegengekomen.’ ‘Wat bedoelt u?’ ‘Wat een vraag! Alsof het niet altijd aangenaam is u tegen te komen. U bent vandaag even fris en lieftallig als de ochtend.’ Aleksandra Pavlovna moest weer lachen. ‘Waarom lacht u?’ ‘Waarom niet? Als u eens kon zien wat een lusteloos, koel gezicht u zet bij uw compliment! Het verbaast me dat u niet gaapt bij het laatste woord.’ ‘Een koel gezicht... U verlangt steeds maar vuur, terwijl vuur nergens toe dient. Het vlamt op, rookt en dooft uit.’ ‘En het verwarmt,’ vulde Anna Pavlovna aan. ‘Ja... en het verbrandt.’ ‘Wat dan nog! Dat is geen ramp. Het is altijd nog beter dan...’ ‘Ik wil weleens zien wat u zegt wanneer u zich een keer flink hebt gebrand,’ onderbrak Michajlo Michajlytsj haar wrevelig, en hij gaf het paard een tik met de teugels. ‘Goeiedag!’ ‘Michajlo Michajlytsj, wacht!’ riep Aleksandra Pavlovna. ‘Wanneer komt u ons opzoeken?’ ‘Morgen; doe uw broer de groeten.’ En het rijtuigje reed weg. Aleksandra Pavlovna keek Michajlo Michajlovitsj na. Wat een hobbezak, dacht ze. Gebogen en stoffig, met zijn pet in de nek en zijn gele haren er warrig onder vandaan piekend, leek hij inderdaad op een grote zak meel. Aleksandra Pavlovna begaf zich kalmpjes terug naar huis. Ze liep met neergeslagen ogen. Het geluid van paardenhoeven vlakbij deed haar stilstaan en opkijken. Haar broer kwam haar tegemoet rijden; naast hem liep een klein gebouwde jongeman met een lichte, openhangende jas, een lichte das, een lichte, grijze hoed en een wandelstok in de hand. Hij glimlachte Anna Pavlovna al een hele tijd toe, hoewel hij zag dat ze in gedachten verzonken was en niets opmerk-
14-4-2020 12:23:26
Toergenjev.indd 11
roedin
11
te, en zodra ze bleef staan liep hij op haar toe en zei verheugd, haast teder: ‘Goedemorgen, Anna Pavlovna, goedemorgen!’ ‘Ah, Konstantin Diomidytsj! Goedemorgen!’ antwoordde ze. ‘Komt u van Darja Michajlovna?’ ‘Precies, mevrouw, precies,’ beaamde de jongeman stralend, ‘daar kom ik vandaan. Darja Michajlovna heeft me naar u toe gestuurd, mevrouw; ik ging liever te voet... Het was zo’n prachtige ochtend en het is maar vier werst. Maar toen ik bij uw huis kwam was u er niet. Uw broer zei dat u naar Semjonovka was gegaan, en zelf ging hij ook net het veld in. Toen ben ik dus met hem meegekomen, mevrouw, u tegemoet. Vandaar, mevrouw. Wat is dit fijn!’ De jongeman sprak zuiver en correct Russisch, maar met een buitenlands accent, al viel moeilijk uit te maken welk. In zijn gelaatstrekken lag iets Aziatisch. Zijn lange haakneus, zijn grote, bollende staarogen, zijn brede rode lippen, zijn terugwijkende voorhoofd en zijn gitzwarte haren: alles aan hem verried zijn oosterse afkomst. Maar zijn achternaam was Pandalevski en hij noemde Odessa zijn geboortestad, hoewel hij ergens in Wit-Rusland was opgevoed, op kosten van een rijke, liefdadige weduwe. Een andere weduwe had hem een overheidsbetrekking bezorgd. In het algemeen namen dames van middelbare leeftijd Konstantin Diomidytsj graag onder hun hoede: hij wist hen te vinden en begreep wat ze voor hem konden betekenen. Ook nu woonde hij, als een soort pleegzoon of protegé, in bij een rijke grondbezitster, Darja Michajlovna Lasoenskaja. Hij was uitermate beminnelijk, dienstvaardig, gevoelig en heimelijk wellustig, hij had een aangename stem, speelde niet onverdienstelijk piano en had de gewoonte degene met wie hij praatte doordringend aan te kijken. Hij kleedde zich heel keurig en deed bijzonder lang met zijn kleren, hij schoor zijn brede kin nauwgezet en kamde zijn haren met grote zorg. Anna Pavlovna liet hem helemaal uitspreken en wendde zich toen tot haar broer: ‘Ik kom alsmaar mensen tegen vandaag: daarnet sprak ik met Lezjnjov.’ ‘Ach, echt waar! Was hij ergens naar op weg?’ ‘Ja, en stel je voor: in een open rijtuigje, met een soort linnen zak aan zijn lijf, helemaal onder het stof... Wat een zonderling!’ ‘Tja, misschien wel, maar het is een prima kerel.’ ‘Wie? Meneer Lezjnjov?’ vroeg Pandalevski op verbaasde toon.
14-4-2020 12:23:26