Heembode Geesteren 2013

Page 1

2013 - Jaargang 2

HEEMBODE GEESTEREN Jaarboekje voor de donateurs van de Stichting Heemkunde Geesteren


Omschrijving logo SHG

Colofon Gevelteken van boerderij Kemna in West-Geesteren.

Heembode Geesteren is een jaarboekje van de Stichting Heemkunde Geesteren.

Een zonnewiel als teken van Christus, Licht der Wereld, met daaronder een maalkruis, als beschutting tegen donder en bliksem.

Werkgroep Jaarboekje: Bé Entjes, Louis Kottink, Gerrit Lohuis, Gerrit Reekers, Paul Sand, Johan ter Wee en Will ter Wee-van Esseveld, Huub Wolberink.

Voorzitter Paul Sand De Kamp 20 7678 CC Geesteren Telefoon: 0546-631491

Secretariaat Louis Kottink Vriezenveenseweg 9A 7678 VA Geesteren Telefoon: 0546-631700

Penningmeester Herman Silderhuis Haarbrinksweg 10 7678 RT Geesteren Telefoon: 0546-632146 Rabobank: 11.57.20.383 Regio Bank: 69.83.39.460 Omschrijving foto omslag Donateurschap SHG kost € 7,50 en de toegang tot dia-avond en het jaarboekje zijn dan gratis. Losse exemplaren van het jaarboekje zijn verkrijgbaar tegen betaling van € 5,00 bij Horlogerie Truus Silderhuis.

Bernard Oude Avenhuis voor het achterhuis. Het kind tussen de kippen is Gerrit Oude Avenhuis Meijersweg 16, vroeger E 43.

13 november 2013 dia-avond bij Café Zaal Kottink Dorpsstraat 36 7678 AW Geesteren Entree € 2,50 per persoon Donateurs gratis entree

Druk: Ipskamp Drukkers

2013 – Jaargang 2

Voorw oord 1


door Paul Sand

Wij als Stichting Heemkunde Geesteren zijn zeer ingenomen met de vele positieve reacties na het verschijnen van de eerste uitgave van de “Heembode Geesteren”. Ook hebben veel mensen gehoor gegeven aan onze oproep om ons werk te steunen door donateur te worden. Het zou mooi zijn wanneer dit jaar ook diverse mensen zich na het lezen van de nieuwe uitgave van de “Heembode Geesteren” als donateur aanmelden. In deze tweede uitgave staat een vervolg op diverse onderwerpen uit de “Heembode Geesteren” van vorig jaar. Over de geschiedenis van Geesteren is een artikel opgenomen dat gaat over “De Dreischichtige Marke”. De bekende Geesternaar waar het dit jaar overgaat is Louis ten Cate. “In gesprek met” gaat over Piet Reinhard die als kind samen met zijn zusje Annie in de Hongerwinter van 1944‘45 vanuit Utrecht in Geesteren belandde. Naast deze en de vele andere interessante artikelen is er ook weer een gastschrijver. Jos Oude Nijhuis vertelt over de belevenissen van zijn vader die in 1947 als 19-jarige dienstplichtige soldaat naar Nederlands-Indië werd gezonden. De dia-avond die dit jaar op 13 november is, gaat over De Vermolen. Naast de vertoning van de gebruikelijke foto's van de bewoners en hun woningen zal ook aandacht worden besteed aan de geschiedenis van De Vermolen. In het artikel "Een zelfstandige parochie" wordt hierop al vast een voorproefje genomen. Dankzij de inzet van velen zijn we er ook dit jaar in geslaagd om de "Heembode Geesteren" te kunnen uitbrengen. Vorig jaar hebben alle bewoners van Geesteren kennis kunnen maken met de "Heembode Geesteren" door de gratis huis aan huis verspreiding. Vanaf dit jaar is het jaarboekje alleen nog maar bestemd voor de donateurs. Alle reden voor de degene die nog geen donateur zijn om dit zo snel mogelijk te worden!

Stichting Heemkunde Geesteren Voorjaar 2013

2

Heembode Geesteren


Inhoudsopgave Heembode Geesteren

gastschrijver Jos Oude Nijhuis.

Voorwoord Inhoudsopgave Stichting Heemkunde Geesteren De Drieschichtige Marke Louis ten Cate Molens in Geesteren Gedicht Boerderij Het Geester’n van vrooger en het Geester’n van noe Een zelfstandige parochie Foto’s uit de oude doos In gesprek met Piet Reinhard Tolhuis De onderwijsgeschiedenis van Geesteren Erve de Meijer Indiëtijd Foto revue 1947-’48 “Bie’j ôns in Geester’n” Geraadpleegde bronnen

2013 – Jaargang 2

1 2 3 4 12 16 19 20 24 28 30 36 40 48 54 58 60

3


Stichting Heemkunde Geesteren De Stichting Heemkunde Geesteren (SHG) bestaat op dit moment uit 19 enthousiaste personen. Samen onderzoeken ze het Geesterense erfgoed uit het verleden en dat van het heden. Deze geschiedenis willen ze voor een zo breed mogelijk publiek toegankelijk maken en behouden voor het nageslacht. Op de website www.stichtingheemkundegeesteren.nl vindt u naast de nodige informatie over Geesteren ook wat de SHG vanaf de oprichting in 1997 allemaal heeft gedaan.

De website is voortdurend aan verandering onderhevig, er wordt steeds nieuwe informatie aan toegevoegd. Wilt u informatie aanleveren of heeft u vragen? Mail dit naar: info@stichtingheemkundegeesteren.nl Vanwege het vele werk dat er nog te doen is, zoekt de SHG enthousiaste mensen die ook een bijdrage willen leveren aan de Stichting Heemkunde Geesteren. Uw belangstelling kunt u kenbaar maken via info@stichtingheemkundegeesteren.nl. 4

Heembode Geesteren


De Drieschichtige Marke

door Harry Meinders

Woord vooraf Wat is een marke? De marke is het best te omschrijven als een instelling, waarvan de leden gezamenlijk, hetzij eigendomsrechten, hetzij gebruiksrechten uitoefenden op heiden, weiden, bossen en venen. Deze leden bezaten waren of waardelen in de marke. Zo’n waar gaf het recht om een bepaald aantal koeien of schapen op de gemeenschappelijke gronden te laten weiden, of het recht om een bepaalde hoeveelheid grond af te graven voor bemesting, eikels te rapen of hout te hakken. Het ontstaan van de marke Over het ontstaan van de marke heersen verschillende opvattingen. Veel is er in de loop der jaren al over geschreven. Sommigen bezweren dat marken de vorm waren, waarin de allereerste nederzettingen als rechtskring waren georganiseerd. Nu geldt dit standpunt als verouderd en ziet men juist de buurtschap als oudste organisatievorm. In de eerste plaats hangt het ontstaan van de marke samen met het toenemen van de bevolking en daardoor ook een toenemen van de bebouwde oppervlakte. Een noodzakelijk gevolg hiervan was echter het afnemen van de ongecultiveerde gronden, welke onontbeerlijk waren voor het normale boerenbedrijf in de middeleeuwen. Het hout diende voor koken en verwarming, huizen- en schurenbouw. De eikels in de bossen waren het voedsel voor varkens, de heideplaggen dienden voor bemesting. De heide zelf als voedsel voor de schapen, de weilanden voor het weiden van het overige vee. Het besloten markegenootschap is ontstaan uit harde noodzaak. Het is niet ontstaan uit een soort idealistisch gemeenschapsgevoel; maar met een duidelijke agrarisch doel: het behoud van de ongecultiveerde gronden om het bedrijf in stand te houden. Het ontstaan van de marke in het algemeen en de ontwikkeling van de drieschichtige marke Mander, Geesteren en Vasse in het bijzonder. De eerste schriftelijke vermelding van een marke in Overijssel dateert uit de 13de eeuw. In de 14de eeuw is er melding van marken in de oude cultuurgebieden langs de IJssel, de Vecht en in Noordoost Twente. Tenslotte in de 15de eeuw zien we dat heel Overijssel overdekt is met marken. De marke moet niet verward worden met de buurtschap. Soms omvatte een marke verscheidene buurtschappen. Tussen de ingezetenen van de marke dient onderscheid gemaakt te worden. Er waren: 2013 – Jaargang 2

5


1. de markegenoten of gewaarden en de erfgenamen. Zij bezaten de waren. 2. de niet-gewaarden, of de zogenaamde kotters. Toch waren zij niet van alle rechten in de marke ontbloot. De markegenoten stelden het markecedule op (a.h.w. de grondwet van de marke). In dit markecedule kennen we twee hoofdafdelingen: a. bepalingen betreffende het bestuur, de organisatie van de marke. b. bepalingen betreffende het gebruik van de gemeenschappelijke gronden. De ontwikkeling van de drieschichtige marke Mander, Geesteren en Vasse Het oudst bekende markerecht is dat van Geesteren, dat uit 1365 dateert. Het markerecht van de drieschichtige marke dateert uit 1498. Het unieke aan deze marke was dat ze uit drie verschillende buurtschappen bestond, dat ze met andere woorden drieschichtig was. De volgorde van de drie buurtschappen Mander, Geesteren en Vasse is niet willekeurig: Mander had 23 gewaarden, Geesteren had 16 gewaarden en Vasse tenslotte had 15 gewaarden in de gemeenschappelijke markegrond. Tevens kan men de vraag stellen of de eensgezindheid van de drie buurtschappen wel van dien aard was, dat men terecht van ĂŠĂŠn marke kon spreken; of dat het eigenbelang van de drie buurtschappen prevaleerde boven het gemeenschappelijke belang van de drieschichtige marke. Tot ver in de negentiende eeuw waren de onderlinge verschillen tussen de dorpen nog merkbaar. In 1365 schijnt de marke Geesteren nog vrij te zijn (vrij betekent in dit verband zonder hof dat verplichtingen oplegt). Dit blijkt uit de markebepalingen, die toen vastgesteld werden. Deze bepalingen werden namelijk opgesteld door de erfgenamen en de buren (buren zijn ongewaarden). De boeten werden tussen hen verdeeld. Van een erfmarkerichterschap, waarbij de functie van markerichter erfelijke is geworden, was dan ook nog geen sprake. Dit verschijnsel zien we pas in de 16de eeuw, wanneer het erfmarkerichterschap bij de hof van Geesteren en de hof van Mander berust. Er waren toen dus twee erfmarkerichters. In latere tijd was de heer van Almelo alleen erfmarkerichter, vermoedelijk omdat hij toen eigenaar was van de beide hoven. De eerste holtink (= markevergadering) van de drieschichtige marke was in 1498. Als erfgenamen van de marke traden op: Vertegenwoordigers van de kloosters van Albergen, Weerselo, Sibculo en Frenswegen. Vertegenwoordigers van het kapittel St. Pieter uit Utrecht en van het huis Ootmarsum. De rentmeester van Twente, Arend van Bevervoerde, allen

6

Heembode Geesteren


vermoedelijk van adel, of in ieder geval grootgrondbezitters. Allen waren zij op deze eerste holtink om hun belangen te behartigen. Veel van deze erfgenamen wisten hun grondbezit in de loop van de volgende eeuwen niet te handhaven. Dit onder andere als gevolg van de Tachtigjarige Oorlog. Vanaf ongeveer 1700 kwamen er van de adel en uit de kloosters nog maar enkelen op de holtinks. De markeboeken, waarin verslagen van de holtinks werden opgetekend, wekken de indruk, dat Geesteren, Mander en Vasse in de 16de en 17de eeuw drie zelfstandige marken waren, die gezamenlijke vergaderden in verband met het beheren van de gemeenschappelijke ongecultiveerde gronden en het bijleggen van onderlinge geschillen ten aanzien van die ongecultiveerde gronden. Zo werd in 1551 een holtink gehouden van: “den dren marcken als Mander, Vasse und Geesteren”; in 1552 van “der drijer marken….” en in 1559 van “der drier marcken…”. Geheel zelfstandig waren de drie marken dus niet. Ze bezaten onverdeeld grote uitgestrektheden veen en wildernis, het latere Langeveen, en een bos de Warent genaamd. Vandaar de naam drieschichtig. Oorspronkelijke zijn alle drie waarschijnlijk buurtschappen van één marke geweest, die langzamerhand een zekere mate van zelfstandigheid hadden verworven. De buurtschappen vergaderden wel afzonderlijk. Een dergelijke vergadering werd een binnenholtink genoemd. Tot een volledige afscheiding is het echter niet gekomen. Ze hebben zich niet tot geheel zelfstandige marken ontwikkeld. Dit zou het geval geweest zijn, wanneer de drieschichtige gronden onder een afzonderlijk bestuur waren gekomen. De waren in de drieschichtige marken werden als volgt verdeeld:  Mander had 21 gewaarde hoeven met 24 waren.  Geesteren had 16 gewaarde hoeven met 18 waren.  Vasse had 15 gewaarde hoeven met 15,5 waren. De uitgestrekte, verafgelegen venen lokten veel omwonenden om daar hun turf te gaan graven. Voortdurend had men geschillen met bijv. de “darpluden van Tubbergen”, of met de heer van Almelo. Onderlinge geschillen tussen de markebuurtschappen in de 18de eeuw Op 16 september 1731 werd tijdens de markevergadering door de gezamenlijke belanghebbenden van de marke Mander een request ter hand gesteld van de markerichter en de goedsheren met de volgende inhoud: - De gezamenlijke ingezetenen van de marke Mander stellen hierbij de vermeende voordelen aan de kaak, die de marke Geesteren al vele jaren zou hebben boven de belanghebbenden uit Mander en Vasse. De belanghebbenden uit Mander 2013 – Jaargang 2

7


vertrouwen erop dat er een zodanige regeling getroffen zal worden, dat alle rechtmatige klachten weggenomen zullen worden en alle ingezetenen van de drieschichtige marke weer op gelijke voet met elkaar gesteld worden. Tenslotte wordt door de Manderse boeren betoogd dat het gemeenschapppelijke nut van de drieschichtige markegronden moet leiden tot gemeenschappelijke voordeel, en niet tot voordeel van een kleine groep belanghebbenden. Ze eindigden met het verzoek niemand binnen de marke te bevoordelen of te benadelen. Helaas weten we niet wat er tijdens de markevergadering, waarbij dit request aan de orde kwam, besloten werd. Wel weten we dat tijdens de markevergadering op het erve Nordmeule in september 1773 (tweeĂŤnveertig jaar later!) de zaak opnieuw aan de orde kwam en in handen gesteld werd van een commissie, die belast werd met een onderzoek. Een rapport van deze onderzoekscommissie met eventuele maatregelen is echter nooit bekend gemaakt. Geschil over het turfsteken in het Moinkveen tussen Mander enerzijds en Geesteren en Vasse anderzijds Omstreeks 1740 werden boeren uit Geesteren en Vasse bij het turfsteken in het Moinkveen door Manderse boeren lastig gevallen. Omdat dit veengebied tot de drieschichtige gronden behoorde, maakten ze het voorval bekend op de eerstvolgende markevergadering. Op 3 augustus 1741 werden de boeren van Mander door middel van een holtinksresolute gelast, een schriftelijke verklaring aan de markegenoten te overleggen. Hierin moesten ze beschrijven waarom ze bevoegd dachten te zijn tot het turfsteken in het zogenaamde Moinkveen en de daarbij gelegen veengronden, met uitsluiting van de boeren van Vasse en Geesteren. Voor het eenzijdig turfsteken in drieschichtig veengebied gaven de boeren uit Mander de volgende verklaring: - Het drieschichtige veengebied was door de boeren uit de drie buurtschappen van de marke stilzwijgend tussen hen verdeeld. Ze hebben zich vervolgens onthouden van het turfsteken in elkaars venen, (citaat): “hoe zeer deselve ook anderzints drieschigtig mogten zijn, kunnende ten voorbeelde hiervan strekken dat die van Vasse en Geesteren nimmer gestoken hebben in de thans quastieuse veenegrond, soo als verscheiden van de oudste ingeseetenen van landeren bereid zijn onder eede te verklaaren, waartegen zij Moermannen van Manderen ook nimmer ondernoomen hebben om in de drei veenen bij die van Vasse of Geesteren in gebruijk, turf te steeken, ofschoon deselve in uijtgestrektheid en aanmerkelijker diepte van turf de thans quastieuse veengrond verre overtroffenâ€?. (einde citaat)

8

Heembode Geesteren


Aangezien de boeren van Mander geen turf staken in de drieschichtige veengronden die door boeren uit Geesteren en Mander in gebruik waren, verwachtten zij dat deze Geesterense en Manderse boeren ook geen turf zouden steken in het Moinkveen. De verklaring werd beëindigd met het verzoek de boeren uit Mander te handhaven in hun oude recht alleen turf te mogen steken in het Moinkveen. Op 31 augustus 1741 werd deze schriftelijke verklaring naar de markerichter, de graaf van Rechteren te Almelo gestuurd. Op 24 september 1741 verklaarden de boeren uit Geesteren en Vasse, dat het Moinkveen drieschichtig gebied was en dat het vanouds ook al door hen gebruikt werd. Volgens hen wilden de boeren uit Mander deze veengronden boven hun rechtmatige aandeel in de drieschichtige gronden behouden. Tijdens de markevergadering van 1 september 1743 kwam het geschil weer aan de orde. Er werd echter nog geen oplossing gevonden. Uit elk van de drie afzonderlijke buurtschappen werden twee boeren gekozen om na te gaan of de verklaring van de boeren uit Geesteren en Vasse juist was. Uit het archief met betrekking tot de drieschichtige marke bleek helaas niet of het op een van de volgende markevergaderingen tot een akkoord tussen de beide partijen is gekomen. De verdeling van de drieschichtige marke Het bodemgebruik De drieschicht bestond uit “een grote uitgestrektheid aan heide, groengronden en min of meer hoge venen”. Deze gronden werden gezamenlijk gebruikt door de inwoners van de buurtschappen Geesteren, Mander en Vasse. Het gebied was van belang voor: - het weiden van schapen en koeien - het steken van heideplaggen - het winnen van turf - het verbouwen van veenboekweit Uit de kadastrale legger van de gemeente Tubbergen uit 1830 blijkt dat de drieschicht ongeveer 883 bunders (=ha) omvatte, verdeeld in: -

- veen - heide - bos - weiland - bouwland

2013 – Jaargang 2

: 440 ha = 49,8% : 343 ha = 38,8% : 70 ha = 8,0% : 15 ha = 1,7% : 15 ha = 1,7%

9


De oprichting van de verdelingscommissie In 1809 en 1810 werden twee Koninklijke Besluiten uitgevaardigd ter bevordering van de ontginning van woeste gronden. Op grond van deze besluiten moest ook de Drieschicht worden verdeeld. Pas in 1823 vond de oprichting van de verdelingscommissie plaats. Dit als gevolg van politieke onrust in de eerste regeringsjaren van Koning Willem I en de onwil van de betrokken bevolking aan de verdeling mee te werken. Geesteren was gesteld op continuering van het gemeenschappelijke gebruik van de drieschichtige gronden. Dit blijkt uit een rekest van 1823 door de inwoners van Geesteren gestuurd naar de gouverneur van Overijssel. In Geesteren nam men namelijk aan dat de verdeling plaats zou vinden (zoals later ook zou blijken) op grond van het aantal gewaarden in de drie buurtschappen. Aangevoerd werd dat de verhouding van gewaarden en het totaal aantal gezinnen in Geesteren veel lager lag dan in Mander en Vasse: Gewaarden: -

Geesteren: Mander: Vasse:

Totaal aantal gezinnen:

16 23 15

160 60 30

Tussen 1823 en 1837 vond een uitvoerige correspondentie plaats tussen de verdelingscommissie en de gouverneur enerzijds en de inwoners van Geesteren en de gouverneur anderzijds. Hieruit blijkt dat Vasse en Mander geen bezwaar hadden tegen de plannen van de commissie, Geesteren echter wel. Vier verdelingsplannen Eind 1837 verschijnt het eerste verdelingsplan van de drieschichtige gronden. In maart 1838 verscheen het tweede verdelingsplan. In april 1841 verscheen het derde verdelingsplan. In november 1846 verscheen het definitieve plan voor de verdeling van de gemeenschappelijke gronden. Het was zodanig veranderd dat de 36 ha direct bij Geesteren zouden worden ingedeeld en naar evenredigheid zouden bestaan uit veen, heide, weiland, bos en bouwland. Nadat in 1847 Geesteren, Mander en Vasse hun goedkeuring aan het plan hadden gegeven, gaf Koning Willem I bij Koninklijk Besluit no. 87 in juni van hetzelfde jaar zijn goedkeuring aan de verdeling van de drieschichtige marke. Na deze scheiding waren de drie buurtschappen geheel zelfstandige marken, waarvan de gezamenlijke gronden eveneens verdeeld werden, te weten: -

10

Geesteren Mander Vasse

in oktober 1851 bij K.B. nr. 65 in mei 1857 bij K.B. nr. 71 in mei 1872 bij K.B. nr. 6

Heembode Geesteren


De markeverdeling is geweest in 1854. De grond die nog geen eigendom van de boeren was werd verdeeld in percelen van diverse groottes welke met een lotnummer werden aangegeven. Diegene die een bepaald lot had moest de grond aannemen. Vanzelfsprekend was hier een niet onaanzienlijk gedeelte woeste grond bij. Het kwam in die tijd wel voor dat hele stukken grond werden verkocht voor een half pond koffie. Alle in die tijd bestaande erven, gebouwen en dergelijke werden met bijnamen aangeduid waarvan de meeste nu nog bestaan. Een mooi voorbeeld hiervan is “De Boschsnieder” aan de Vermolenweg waar nu de familie Hemmer woont. Markekaarten De markekaarten zijn eigendom van de gemeenschap Geesteren. Ze worden bewaard in het archief van de Gemeente Tubbergen. Onderstaand een gedeelte van de kaart waarop de markeverdeling van Twente is aangegeven.

2013 – Jaargang 2

In deze koker worden de markekaarten bewaard.

11


Nabeschouwing Hoewel het markerecht van de drieschichtige marke reeds vanaf 1498 van kracht was en vanaf die tijd gezamenlijk door de drie buurtschappen Mander, Geesteren en Vasse tijdens markevergaderingen besluiten genomen werden, blijkt uit de archiefstukken dat er geen sprake was van een hechte band tussen de drie partners. Steeds vaker kwamen tijdens markevergaderingen onderlinge geschillen aan de orde. Men verwees daarbij regelmatig naar markeverordeningen die op dat moment reeds eeuwen oud waren. Van een dynamische ontwikkeling van de drieschichtige marke was dan ook nauwelijks sprake. Wanneer tenslotte in 1847 de drieschichtige markegronden verdeeld werden zien we dat Geesteren genoegen moest nemen met hetzelfde aantal aandelen waarmee het in 1498 deel van de marke werd. Hoewel in Geesteren slechts tien procent van het totale aantal gezinnen gewaard was in de marke (in Mander was dit percentage aanmerkelijk hoger, in Vasse was zelfs 50% van het totale aantal gezinnen gewaard), werd hiermee bij de verdeling geen rekening gehouden. Het markebestuur Geesteren is in 1990 opgeheven tijdens de opening van het Carillon (dat uit markegelden is betaald). In 1990 is het laatste stukje markegrond groot 960 m2 aan de Molenbeek bij de toenmalige fam. Ophof (Moothein) verkocht aan Waterschap Regge en Dinkel. Bijgaand een foto van de steen bij het carillon waarop alle gewaarde markeboeren zijn vermeld.

12

Heembode Geesteren


Louis ten Cate

door Louis Kottink

Louis werd geboren op 10 oktober 1918 te Almelo. Zijn ouders waren Hendrikus Egbertus ten Cate en Wilhelmina Christina Catharina van Wulfften Palthe. Louis trouwde op 7 augustus 1942 met Magteld de Iongh. Hij overleed op 1 september 1989 te Zutphen en werd op het R.K. kerkhof te Geesteren begraven. In het bezit van het H.B.S.b -diploma begon hij aan de studie werktuigbouwkunde aan de Eidgenössische Technische Hochschule in Zürich, nadat hij eerst bij de officiersopleiding van het Korps Rijdende Artillerie zijn militaire dienstplicht had voltooid. In 1939 moest hij zijn opleiding in Zürich onderbreken vanwege de mobilisatie. In mei 1940 nam hij deel aan de gevechten tegen de Duitsers nabij Dordrecht. Zijn studie voltooide hij aan de Middelbare (nu Hogere) Technische School te Amsterdam. Als lid van een Twents fabrikantengeslacht was het zijn wens een leidinggevende functie in de textielindustrie te bekleden. Als zevende en laatste kind in het gezin was er geen plaats voor hem in de directie van het familiebedrijf. Daarom vatte hij het plan op om zelfstandig een nylonkousenfabriek te beginnen. Kort na de Tweede Wereldoorlog deed hij zeven maanden lang ervaring op in deze materie in een nylonkousenfabriek in Reading in de VS. Voor het opzetten van een kousenfabriek ontbrak hem het benodigde kapitaal. Dit probleem loste zich op doordat vader Hendrikus een deel van het familievermogen verdeelde onder zijn kinderen. Hierdoor verkreeg Louis voldoende kapitaal om bij de bank de nodige kredieten te kunnen krijgen. Er diende daarna nog een beletsel uit de weg te worden geruimd. Doordat de Overijsselse Planologische Dienst de gemeente Tubbergen, waar Louis zijn fabriek wilde vestigen, een toeristische bestemming had gegeven, stuitte dit op de nodige bezwaren. De gemeenteraad van Tubbergen stelde zich echter op het standpunt dat het overschot aan arbeidskrachten in de eigen gemeente dermate groot was, dat hiervoor een oplossing moest komen, en steunde daarom het initiatief van Louis ten Cate. Eén en ander had echter nogal wat voeten in aarde, aangezien er ook gemeenteraadsleden waren die de fabriek graag ergens anders hadden gezien. 2013 – Jaargang 2

13


Louis hield echter voet bij stuk “in Geesteren en anders helemaal niet’’. Dus kon in 1950 met de bouw van de fabriek worden begonnen en ging de N.V. Kousenindustrie L. ten Cate van start met vijftien werknemers, welk aantal bij het vertrek van Louis in 1966 was gegroeid tot 300. Tevens liet hij in een bos op de Delmar een villa bouwen, waar hij met zijn gezin ging wonen. Zijn kinderen gingen vervolgens in Geesteren naar school.

Luchtfoto woning ten Cate aan de Delmaweg 18.

Louis ten Cate viel reeds vanaf het begin op door zijn door velen geprezen sociaal beleid. Na de oprichting van zijn bedrijf vormde hij uit zijn arbeidspotentieel een overlegorgaan, dat hij betrok bij personeelsaangelegenheden. In 1955 vormde hij op eigen initiatief een OR, en in 1956 de mogelijkheid tot winstdeling voor het personeel. Hij ontplooide een groot aantal initiatieven, die de gemeenschap Geesteren ten goede kwam. Hij organiseerde bv. vormingscursussen voor personeelsleden, zorgde voor filmvoorstellingen en naaicursussen, organiseerde de jaarlijkse huisvlijttentoonstellingen. Hij richtte een Oranjecomité op dat Koninginnedag tot een groots gebeuren moest maken. Hierbij zorgde hij voor een groot en knallend vuurwerk, dat tot ver uit de omgeving werd bezocht. Eén jaar trok hij zelf zijn jasje uit en stroopte de mouwen op om de stellages hiertoe te helpen opbouwen. 14

Heembode Geesteren


Hij doneerde geld aan de plaatselijke muziekvereniging, ondermeer voor 12 muziekinstrumenten (piccolofluiten), maar het vinden van het benodigde aantal muzikanten hiervoor was een groot probleem. Hij was een groot weldoener voor de plaatselijke verenigingen en instanties. Het deerde de overwegend katholieke bevolking niet dat hij van protestantse huize was. Hij was heel oecumenisch ingesteld. Hij hield van folklore, onder andere van het ter plaatse gebruikelijke “kroamschudden”.

Kroamschudden Loe1956 bij fam. ten Cate op de Delmar. staand v.l.n.r.: Toos Kottink, Berend Boerman, Gerard Leebeek, Jan Bijker, Henk Freriksen, Jan Oude Avenhuis, Will van Workum, Harrie Voorhuis, Louis ten Cate en zoon Menko. zittend v.l.n.r.: dochter Willemijn en zoon Henk, Annie Oude Voshaar, Rie Groothuis, Marietje Bramer-Oude Vrielink, Annie Horst, Magteld ten Cate-de Iongh en zoon Ootmar.

Louis was een sportief man en hield van snelle auto’s, waaronder een Aston Martin. Deze bolide werd echter door een monteur van zijn garage nabij Amsterdam tegen de vangrail gezet. In 1960 werd er uitgebreid door een fusie met Tima uit Apeldoorn. In 1961 kwam een samenwerking tot stand met Verbreyt uit Sint-Niklaas in België. Daarna volgden er moeilijke jaren. Toen ook zijn gezondheid te wensen overliet, legde hij in 1966 op medisch advies zijn functie als president-directeur neer.

2013 – Jaargang 2

15


Na zijn aftreden zette Louis zijn energie en talenten in voor een aantal bestuurlijke functies in het maatschappelijke leven, onder andere als voorzitter van de VVV Tubbergen. In 1977 zagen de bewoners van Geesteren hem en zijn gezin uit hun midden verdwijnen, en verhuisden zij naar Diever. Om uitdrukking te geven aan hun waardering voor hetgeen hij voor Geesteren had gedaan, en dat is meer dan men toen kon bevroeden, want het dorp kreeg een geweldige impuls, noemden de bewoners een straat naar hem. De Louis ten Catelaan. Door een ongelukkig uitgevallen belegging raakte hij in 1978 in grote financiële problemen, en raakte hierdoor zijn woning en verzameling antiek kwijt. De man, die in zijn beste jaren zo’n middelpunt was geweest, en waaraan Geesteren zijn groei en bloei te danken heeft -denk onder andere aan de vele toentertijd gebouwde woningen voor zijn arbeiders, het opbloeiende verenigingsleven en de groeiende drukte bij de middenstand- voelde zich door zijn verslechterende gezondheid en toenemende doofheid steeds eenzamer worden. Gedurende zijn laatste levensjaren woonde hij nabij Ruurlo, en overleed in 1989 op 70-jarige leeftijd te Zutphen.

Een eenvoudige grafzerk, tekenend voor de eenvoud van deze man, bedekt zijn laatste rustplaats op het R.K. kerkhof in Geesteren. Dat hij voor zijn laatste rustplaats voor Geesteren heeft gekozen, getuigt van zijn grote betrokkenheid bij dit dorp, de plaats waarmee hij zo’n grote binding had. In 2009 is ook het lichaam van zijn echtgenote Magteld in dit graf bijgezet.

16

Heembode Geesteren


Molens in Geesteren

door Louis Kottink

In de heembode van 2012 – jaargang 1- werd de watermolen op de Vermolen, de “Wirremolen” behandeld. In deze editie van de heembode zal de volgende voormalige grote molen in Geesteren behandeld worden, nl: de “Nordmeule”. Aan de Geesterense Molenbeek (Mölnbeek) stond op een paar honderd meter ten noorden van de huidige Langeveenseweg een korenmolen behorende bij het nabij gelegen erf Nordemeule. Wie de oorspronkelijke eigenaar van de molen is geweest is niet meer te achterhalen. De oudste vermelding hierover komt uit 1268. Toen verkocht Nicholaus de Gheijsteren een en ander aan Henricus de Almelo en nadien behoorde Hof en Molen aan de Heeren van Almelo. Op St. Luciendaghe 1464 (13 Dec.) is Arend Grubbe van Grubbenhys-Herinckhave beleend met den Hof van Geijsteren. Bij beschikking van 18 Febr. 1777 blijkt Graaf van Rechteren tot Noord Deurningen eigenaar van “De Geestersche Watermolen” te zijn.

foto G.J. ter Kuile OKT (Oudheidkamer Twente).

In 1820 werd het erf en de molen publiekelijk verkocht. Het muldershuis en de watermolen met recht van stuwen werden gekocht door H. Maathuis. Het erf Nordemeule met een waardeel in de Marke werd eigendom van de pachter, Johannes Nordemeule. Door huwelijk kwam de molen tussen 1870-1880 in handen van de familie Masselink. Johannes Masselink was nu wel molenaar geworden maar had nog geen bakkerij zoals zijn broer op de Meijer. De nieuwe watermulder 2013 – Jaargang 2

17


startte direct met de bouw van een bakkerij. In 1876 woonde de familie Gehring de “waterbakker” bij de watermolen van Masselink. G.J. ter Kuile vond bij een bezoek aan de Noordmolen in de molen het door de molenaar zelf geschreven volgende gedicht: De molenaar die slaaft en wroet staat in gevaar van lijf en goed. Hij is bij dag en nacht steeds wakker en hoort geklaag van boer en bakker. Als er geen water is en het niet waait dan staat zijn hoofd geheel verdraaid. Eerst als den Heer den wind laat waaien, en sloot en beek weer water geeft, dan kan hij op zijn molen malen, het graan dat God tot voedsel geeft. Om ’t ieder naar zijn zin te maken en door elkeen te zijn bemind, dat zijn d’onmogelijkste zaken die men hier in de wereld vindt.

tekening G.J. ter Kuile OKT (Oudheidkamer Twente) watermolen bij Geesteren 30 juli 1918.

De vierde regel van dit gedicht “en hoort geklaag van boer en bakker” behoeft enige uitleg. Ter Kuile wil ongaarne een blaam werpen op een der voorgangers van den gastvrijen Geesterensche mulder, maar de werking van de watermolen en de bakkerij van Geesteren had in het begin van de 19de eeuw geen al te beste naam. Het meel en brood waren van slechte kwaliteit. Om de hoge rijksbelasting op het gemaal te ontduiken mengde men dikwijls gruis door het koren, dat voor veevoer was bestemd. En dit voor veevoer bestemde meel, dat accijns vrij was, werd echter ook gebruikt voor het bakken van brood. Vandaar de volgende vermakelijk ervaring door een reiziger in 1847 opgedaan bij bezoek aan een boer, die als gastheer tot zijn naober, die bij hem op visite was en gulzig in de stoet hapte, uitriep: “Gaitjan, ’t veur vlög oe oet de bék”. Tot de “Nordmeule” behoorde van ouds het recht de beek boven de molen te benutten als boezemwater. Door schutten werd voorkomen dat het vaak zo broodnodige water onbenut kon wegvloeien. In 1932 kocht het waterschap dit recht af. De molen werd daarna afgebroken. Een betonnen stuw geeft de plek aan waar de molen gestaan heeft. De watermolens van Geesteren behoren tot het verleden.

18

Heembode Geesteren


De “Mölnbeek” was een zeer grillige waterloop. De wateraanvoer was zeer onregelmatig, van droogvallen tot plotseling woest. De “Nordmeule” verdronk dan, het waterrad stond dan te diep in het water. Dit werd mede veroorzaakt door de bouw van een tweede stuw stroomopwaarts. In 1926 werd door de Masselinks een nieuw molenhuis gebouwd naast de oude watermolen en voorzien van een stoommachine. Het gebouw, thans woonhuis, werd in de volksmond “de stoom” genoemd. Men maalde tot een paar jaar voor de tweede wereldoorlog. In 1937/1938 bouwde de familie Masselink nog een pakhuis net over de brug aan de Langeveenseweg met een electrisch aangedreven graanmolen. B. Masselink was er molenaar. Later werd H. Kock er filiaalhouder van de ABTB. Het gebouw staat er nog, deed dienst als atelier, en is inmiddels verbouwd tot woonhuis.

pakhuis H. Kock voorheen familie Masselink aan de Langeveenseweg.

pakhuis familie Gehring aan de Langeveenseweg.

De “Waterbakker” bij Nordemeule, de familie Gehring, verhuisde een kleine 100 jaar geleden naar een nieuwe locatie op de hoek van de Langeveenseweg en de Schollinksweg. Daar verrezen een bakkerij, een woonhuis met café en een nieuw pakhuis met een electromotor, dat later dienst deed als filiaal van de ABTB. Het pakhuis staat er nog, maar is niet meer als zodanig in gebruik. 2013 – Jaargang 2

19


Gedicht

door Louis Kottink

Boerderij. ginner an n raand van t doarp doar lig de boerderij van Jans hej doot t spil nich alliin hej heef noog n bröar, das Mans vrôôger is Jans wa trowd west meet Mina, ze kwam van wied wichter zint tr nôôjt kömn en noe is zej alang oet de tied stooppelkatn lôôpt ôp n beelt ze loert snachts ôp t ôngemak stooppelkatn zint nich staark zej komt host nich an ear gerak de bröars heebt ne stal vôl vii huk meet vearkn en n peard en soovnds noo t weark zit ze neust mekaar bij n zwatn heard de keukn heebt ze oetbestiid t etn komp van ‘teufelkn deek’ zej lust t wa en zej et het wa ôp mer veul tuffeln, gils gen speek

Het “oale hoes” op erve De Meijer.

dan goot de gedachtn noar Mina meet n schollôôk an bij t fenuus jaa, die wus wat ze neurig hann noe dat etn vuur ear n kruus.

20

Heembode Geesteren


Het Geester’n van vrooger en het Geester’n van noe

door Gerrit Reekers

Toen pastoor Kempers in 1968 zie’n kazuifel en ’t jachtgeweer an ’n kapstok höng kwam pastoor Kolkman, met as hoesheulster Annie Spit, better bekèènd as Annie van de pestoor. In 1988 kwam pastoor Koos Smits, ok wâ PKS neumt want doar sleu’t hij meestal met of as hij ’n artikel schreef in de parochiebode of in de “Kolderkrant” van de Carnavalsvereniging de Papsleef’n. Pastoor Smits was ne pastoor met 2 gezichten. Van de ene kaant was hij modern en bie’j de tied, van de annere kaant aolerwets en vasthool’nd an de kèèrk van vrooger. Hij gung bievuurbeeld ’n eankel moal noar Bays of noar ne studentenfuif en misschien ok wa ‘n moal met Poasken noar de Pet Boon en scheuf ok zo bie an de toafel as de leu toevallig etten wollen. Hij was dan wa zo gedeenstig um ok te helpen ofwasken. Ok was, en is hij nog pastoor Smits. steeds bie Stevo bie de zaalvoetbal. Van de annere kaant wol hij, wat de kèèrk betreft, in miene ogen vèèrtig joar terug in de tied. Hij wol de parochianen het leefste wier in ’n biechtstool hemm’n en misschien ok wa wier in ’t lof. Hij was teggen samenwonen, teggen ‘n ingehuurd koortje met ne huwelijksmis of ’n anner jubileum in de kèèrk. En hij had ziene eegen mening oaver relaties anners dan tusken man en vrouw. Noa pastoor Smits kwam pastoor Theo Munsterhuis. Theo Munsterhuis geboorn in ’t “Soaseler Koffielaand”. Volgens mie, noa pastoor Mulder (1942-1963), noa joaren wier ne echte Twentse pastoor. Het blik da ie as pastoor ok wa promoveren en degraderen könt. Munsterhuis kwam as pastoor en was herder oaver het cluster Geester’n, Vroomshoop en ’t Vreezenven mèèr bie het ontstoan van Parochieverband Pancratius Tubbergen kwam’n alle parochies onder dit cluster en wö’n hij ‘degradeert’ tot pastor. Met het samengoan met Tubbig har parochie Geester’n noa dreehonderd joar, zonder onderbrekking, genne eegen pastoor meer. Nu möj mêêr woagen wel der zoaterdags of zundags op ’n prêêkstool steet. Op de scholen is ok oarig wat verannert. Wörden vrooger de buk’kes en de sik’kes nog apart hool’n; de wichter an de Venweg en de vèènt an de Dorpsstroat, noe is der één mooi modern schoolcomplex an de Venweg met roem 500 leerlingen. In ’n umgaank met de onderwiezers is heel wat verannert. Vrooger mos ie bievuurbeeld altied meester Braakhuis of juffrouw Maathuis zegg’n. Vandaag en ’n dag is ’t allemoal: meester Harrie, meester Leo, juffrouw Ceciel enzowieder. Der zint noe heel völ leerkrachten oet Geester’n, zoas bievuurbeeld meester Herman (Huis in ’t Veld), meester Leo (Hemmer), meester Alphons (Wesselink, van Wesselman), juffrouw Ceciel (Leus-Kienhuis, van Kienhoes Hein). De oale schoolborden en de krietkes hebt noe plaats maakt vuur moderne “digiborden”. 2013 – Jaargang 2

21


Johan Nijhuis (Bekkel Johan) als schoenmaker.

Meer ok bie de middenstaand is oarig wat verannert, alle 8 bakkers die der vrooger wan’n hebt ’n oaven oetdoan en doarvuur zint twee nie’jen wierkömmen: “De Kraai” en “De Bökke”. Van de dree schoonmakers hef Bekkel Jan de leest en ’n els in ’n hook smetten mêêr Elferink en Hamer zint alleen meer gröter wörd’n. De Boerenleenbaank is noe Rabobaank en is noe ne instelling in ne klêêne ruumte woar a’j alleen meer geld oet de muur könt halen, oet de “flappentap” en hoogoet nog ne rees könt boeken. De gemoedelukheed van de tied van Tonnie en Bert is der a lang nig meer, het persoonlijke is meer vot, ie zint doar ok steeds mear ’n nummer.

Dokter Martens hef de praktijk an de Huyerenseweg opgöv’n en zit noe met ’n heel stel collega’s in ’n modern Gezondheidscentrum op de stie van de oale baank. Toen veearts de Bok ne andere functie kreeg en vot göng kwam dokter Pol oet het Drentse Vlieghuis um zich te ontfermen oaver het kraanke vee van de Geesterse boer’n. Pol was ’n eigenzinnig man, mog gearn grappen oethaal’n en de leu de gek anstekk’n mèèr kon zölf nig te vol hemm’n en was nog wa ’n moal anbraand. In de boerenstaand verannert ok oarig wat, de klêêne boer’n die der meest too bie hen wèèrken gungen gavv’n ’t op en de groten wörden alsmeer grötter met al hoe meer beest en vèèrken. En toen Pol vertrök en Hans Bruggink der vuur in de stie kwam doer’n ’t ok meer efkes of hij had ’n heel team um zich hen zoas onder andere Hessels, van der Bijl, Zantinge en Bernadette Austie. De boer’n begunnen al hoe meer met vleesrassen die oaver ’t algemeen zwoar ofkalver’n. Vrooger kwam Hemmers Jan dan in actie en later Gerriet, zie’n zön. Dat gung nog op de oalerwetse manier met oflier’n en as ’t nig aans kon wörden ’t kalf der in stuk of zaagt. Het team van Bruggink deu dat met ne keizersnee. Dat kosten wat mear, mèèr in de meeste gevallen bleef ’t kalf in ’t leaven. Duur dizze concurrentie mos Hemmers Gerriet ok ofhaken.

dierenarts de Bok en Bernard Dierink.

Van de dree fietsenmakers hef alleen Bossel Harrie het weark van zien va oavernömm’n en oetbreid. Um gezondheidsredenen mos Harrie stoppen en is ’t bedrief inmiddels oavernömm’n duur Jos Overmeer. Van de 5 smeden hebt der vêêr ’t aambeeld an de kaant smetten en ’t smidsveur dooft. Alleen Gerriet van

22

Heembode Geesteren


Smid-Toon hef ’t bedrief van zien va voartzet. Van alle kruideniersweenkels is der gen een oaver blevven, doarvuur in stie kwam de eerste supermarkt van Geester’n, de Combinatie van Anneke van de Bakker, begunnen in de oale jongsschool. Later is dat de Plus wörden, den is inmiddels verhuust noar de “Veldstegge”. De inkopers van de Verkoopvereniging en de GOS hadden gen opvolgers en de ’n haandel van de coöperaties wörden ovvernömmen duur de koopleu van ’n vrie’jhaandel. In ’n vriej’n veehaandel wassen wa opvolgers. Haan’n Bearnd wörden opvolgt duur Jan Peulken (’n zwarten Haan’n), Haan’n Jens wörden opvolgt duur zien zön Johan (’n schoolhaan’n). ’n Haandel van Graads zien Gait wörden oavernömmen duur zien zön Jan Leus. Johan Huzink (Huzink Boer) kwam ’t legioen van de veekoopleu verstèèrken. Begunnen met ’n haandel in nöchtere kalver, hef hij zich, met in de eerste joaren Haan’n Beard as leermeester, opwèèrkt tot één van de grötste veekoopleu oet de regio. Gerrit Reekers (Broer) nam ’n Gerrit Reekers. haandel oaver van zien va, Gait Reekers, woar hij a joaren met samen had wèèrkt. Samen met ziene rechterhaand, Slot-Henk, hef hij ’t bedrief oetbreid en zich vuural toolegd op ’n export. De vèèrken en de biggen gung’n wied oaver de grèèns zölfs tot véér in Duutslaand, Frankriek, Italië en Spanje. Manna’s Frits ziene drogisterie wörden voorzet duur Johan en Gerda Vollenbroek en wörden later DA drogist. Johan en Gerda zint der inmiddels ok met stopt en noe is der ne moderne Stip drogisterie in de Veldstegge. Johan Huzink (Huzink Boer). De dree postbodes, Bekkel Bearnd, Bekkel Jan en Huzink Marinus höngen de tassche o an ’n kapstok. Doarvuur in de stie kwam Jan van Booijman de post bezoargen. Neust de post bracht Jan ok ’t leste nie’js, oet en um Geester’n met. Der is de leste joaren nog mêêr verandert: Noe koop ie patat bie Freek in ’n oal’n weenkel van Waterhein. Vis bie Kottink op ’n plas. Babi pankang en nen oetgebreide riesttoafel bie Hu, vrooger café De Oale Bakker. Bie Patat Mans kö’j ok nassi en bami kopen meer noe ok wier patat. Gordienen en alles wat doar bie heurt bie ’t oale café Kienhoes Bakker. Ondergood en ander lingerie in ’n oale weenkel van de Combinatie. In ’t oale pakhoes van Mel Hein kö’j ’t hoar loaten snie’n, en doar kö’j ok nog shoarma en pizza’s koop’n. In ’n weenkel van Koopmans, kö’j eerst veurweerk kopen. Later bie de Barrage alles wat 2013 – Jaargang 2

23


met pêêresport te maken had. Noe is der de fietsenzaak van Jos Overmeer. Bie Timmersboer hadden ze vrooger pêêre noe bloomen en plaanten. De baank zit noe in ’t oale pand van TOC. In ’t oale postkantoor van Meansmans Leida kö’j noe wonen. Ne mooie stie vuur starters. En postzeggels kö’j noe bie de Plus koop’n. In ’n fietsenweenkel van de Kirk kö’j noe stoet en gebak haal’n.

v.l.n.r.: Berend Hoek, Jan Beernink, Kasper Kamphof (leerling slager) en Trui Hoek-Wermelink.

In ool’n slagersweenkel van Hoek Bearnd kö’j noe mooi samen wonen. Vlees, gehakt en nen dreugen worst haal ie noe in ’n ool’n weenkel van de rooie doarpbakker. Mêêr doar heb ze ok stoet, broodjes en gebak. In ’n ool’n schoonweenkel van Elferink kö’j noe terecht vuur ’n televisie, ’n radio of nen dvdspöller. En schoon, pantoffel, snowboots en lêêrzen koop ie noe in ’n ool’n weenkel van De Boschsnieder. In ’t hoes van Avenhoes Jan könt de vrouwleu ’t hoar loaten permanenten. In ’n weenkel van Hennie Veldhoes zit noe ’n accountantsbureau en ’n belastingadviesbureau. En in ’n weenkel van de Luuks vrouwleu zit noe Truus Silderhoes met sierroaden en horlogies. In de fietsenzaak van Bossel Harrie zit noe nen baank en ’n bureau vuur financiële diensten. In oalen weenkel van Brughoes Joop kö’j noe terecht vuur antiek en oale klokken. Zo zee meer wier: Bie’j oons in Geester’n hef de tied ok nig stil stoan.

24

Heembode Geesteren


Een zelfstandige parochie

door Paul Sand

Het Eylershuis Joannes Petrus Leurs werd in 1717 pastoor van Vriezenveen en Geesteren. Daar het aantal katholieken van Vriezenveen veel geringer was dan dat van Geesteren trok pastoor Leurs naar Geesteren. In datzelfde jaar werd de statie Geesteren opgericht waardoor Geesteren een zelfstandige parochie werd. Pastoor Leurs kreeg van de Graaf van Almelo toestemming om een gedeelte van het Eylershuis op de Voormolen, dat vroeger een havezate van de heren van Geesteren was, als kerk en pastorie in te richten. Deze havezate werd in 1717 genoemd naar de toenmalige bewoners, de familie Eylers, die daar na Arnold Boeymer woonden die een maarschalk van Duitse afkomst was. De familie Eylers had een grote ijzergieterij die in 1804 is opgeheven omdat het ijzer te bros was.

De havezate moet ongeveer hebben gestaan waar nu de familie Droste aan Eylersweg woont. Volgens de bovenstaande kaart die is opgemaakt aan de hand van de kadastrale kaarten van 1827-1830 woonde daar toen op nummer 62 de Meyer. Dit was Johannes Meyer die gehuwd was met Johanna Nijhof. Het was nu precies omgekeerd als vroeger, nu kwamen de Vriezenveners naar Geesteren om op zon- en feestdagen de godsdienstoefeningen op het Eylershuis bij te wonen. De Heilige Missen werden gelezen in een kapel die op ongeveer 100 meter van het Eylershuis stond. Ook werd in de nabijheid een begraafplaats aangelegd. Tot in de veertiger jaren van de vorige eeuw werd deze begraafplaats 2013 – Jaargang 2

25


nog enigszins afgeschermd met een soort haag waarvan nu niets meer te zien is. Door de bewoners van de Vermolen werd deze begraafplaats het kerkhof genoemd. Het vermoeden bestaat dat men in deze kapel reeds een soort orgel bezeten heeft. Jaren nadat de kapel was verplaatst woonde daar nog iemand in de buurt die Meyer heette. Hij stond bekend onder de naam orgelist vanwege zijn vermoedelijke afstamming van de toenmalige organist. In het Stemregister van 1811 staat een Laurens Meyer genoemd met als toevoeging ‘organist’. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij familie was van de eerder genoemde Johannes Meyer. Mensinkschot Pastoor Leurs stierf in januari 1746 en kreeg op 28 februari 1746 als opvolger Henricus Cramer die geboren was in Schaapen bij Lingen (Duitsland). Hij was als kapelaan in deze streek werkzaam. Als pastoor in Geesteren kreeg hij verlof om op een beter gelegen plaats een kerk te stichten. De kerk werd van de Voormolen naar het midden van de buurtschap verplaatst. Van boer Mensman (Mensink toen, nu Maathuis) kocht de pastoor een halve bunder grond en een aan de zuidzijde van de Mensinkskamp gelegen schuur of schoopschot (schaapskooi). Deze werd zo goed mogelijk tot een kerkhuis ingericht. In ruil hiervoor kreeg de familie Mensman vele jaren een vrije plaats in de kerk.

Aankoopakte van het kerkhuis van Mensman door de Marke Geesteren (1768).

Met behulp van parochianen heeft men daarna dit Mensinkschot, zoals het in de volksmond werd genoemd, ingericht. Het veerkante werk en ook gebinten waren gemaakt van eikenhout en bovenop werd een dak van stro gelegd door een 26

Heembode Geesteren


plaatselijke dakdekker. De bouw van de kerk werd noodgedwongen uiterst sober gehouden maar toch kan Geesteren omstreeks 1750 beschikken over een weliswaar sobere maar goed functionerende kerk. Hier kon de pastoor met recht zeggen: “Ik heb mijn schaapjes in de stal”. Op 2 februari 1765 werd het kerkhuis van Mensman gekocht en in het daaropvolgende jaar van banken en zitplaatsen voorzien. Ook had men er een pastorie naast gebouwd. Albertus Meijer Sedert 1761 had pastoor Cramer als kapelaan Albertus Meijer die geboren was op het erve De Meijer (zie artikel in dit blad) aan de Meijersweg te Geesteren. Hij volgde in 1768 pastoor Cramer op die toen overleed. Deze werd in 1768 nog in Tubbergen begraven want eerst in 1797 werd door pastoor Meijer een eigen begraafplaats in Geesteren aangelegd. Ook hield hij vanaf 1769 doop- en trouwboeken bij. Een oudoom van Albertus Meijer, pastoor J. Geerdink uit De Lutte, heeft de volgende anekdote opgetekend: In 1764 beleven de bewoners van de pastorie een angstig avontuur. In een nacht worden zij overvallen door een van de vele dievenbendes. De pastoor, kapelaan en de huishoudster worden op het bed gekneveld. Alles wordt nagezocht en alles wat van waarde is wordt klaargelegd om te worden medegenomen. Een lid van de dievenbende schijnt nogal zachtaardig geweest te zijn. Hij komt namelijk naar kapelaan Meijer toe en vraagt of hij ook te strak gebonden is, onderwijl de touwen inspecterend. De kapelaan antwoordt dat hij nog wel in staat is om adem te halen. Een ander lid van het boevengilde zit dit tafereel op enige afstand te zien. Ineens springt hij met getrokken mes voorwaarts tot aan het bed van de kapelaan. Deze meent dat nu zijn laatste uur geslagen heeft. De dief gooit het beddek opzij en de kapelaan begint al een oefening van berouw te bidden. Het mes zweeft voor zijn gezicht langs. In angst sluit de kapelaan de ogen en wacht op de fatale doodssteek. Als deze uitblijft en hij alleen een gewriemel aan zijn borstrok voelt opent de kapelaan heel voorzichtig zijn ogen. Tot zijn opluchting ziet hij nu dat de dief bezig is om alle zilveren knopen van zijn borstrok te snijden. Vanaf die tijd hadden zij een noodklokje, maar niet voor de H. Diensten. Met deze bel kon de aanwezige geestelijke bij eventueel onraad de naaste buren wekken en, indien ze werkelijk wakker werden, op spoedige hulp van de noabers rekenen. Sinds de scheiding tussen Geesteren en Vriezenveen was het er, wat geloof en zeden betreft, in deze laatste plaats niet beter op geworden. In 1797 lukte het pastoor Meijer om Vriezenveen tot een zelfstandige parochie met een eigen pastoor 2013 – Jaargang 2

27


te maken en Gerhardus Johannes Steffens uit Rossum werd er als pastoor heengezonden. Op het voormalige erve Schurink was een kerkje met pastorie gebouwd. Pastoor Meyer had op hogere leeftijd als kapelaans eerst de in Lonneker geboren kapelaan Weghuis en daarna zijn neef Johannes Bramer uit Vriezenveen. Zijn moeder was een zus van pastoor Meijer, deze was ook een heeroom van Stephanus Wulferink Stephanus Wulferink Hij was de eerste kapelaan die uit de eigen parochie kwam, afkomstig van het erve Wulferink uit De Huyeren. Stephanus die geboren is in 1782 was een zoon van Gerhardus Johannes Wulferink en Gesina Geerdink. Na in ’s-Heerenberg te hebben gestudeerd werd hij in 1805 priester gewijd en ging als kapelaan naar Enschede. In 1807 kwam hij in Geesteren en ging daarna weer naar Enschede. In 1817 werd hij pastoor te Almelo en vervolgens in 1832 te Ootmarsum. In datzelfde jaar is zijn vertaling van het gebedenboek ‘Bezoekingen van het allerheiligste sacrament des altaars …..’ vanuit het Duits gereedgekomen. Hiernaast de titelpagina van het boek. Toen zijn verstandelijke vermogens afnamen toen hij 70 jaar oud was in 1854, werd hij door Mgr. Zwijssen die aartsbisschop van Utrecht was ontheven van zijn taak als geestelijke. Stephanus Wulferink overleed in 1857 op 74 jarige leeftijd. Hermannus Kock Pastoor Meijer die in 1814 overleed werd opgevolgd door Hermannus Kock. Hij was een Denekamper van geboorte die kapelaan te Tubbergen, Ootmarsum en Rossum en pastoor van Goor-Wegdam was geweest. In 1819 liet hij een nieuwe kerk in Geesteren bouwen.

28

Heembode Geesteren


Foto’s uit de oude doos

door Will ter Wee

Almeloschestraat, Geesteren (O) Sinds 1960 de Dorpsstraat. Links van voor naar achter de winkel en het woonhuis van A.B. Veldhuis, de woning van de fam. Kormeling (later bewoond door de fam. Finkers), het café/woonhuis van de fam. B. Wermelink en de winkel/woonhuis van de fam. G. Wermelink.

Groeten uit Geesteren We zien hier de overgang van Dorpsstraat in Haarbrinksweg. Rechts de winkelpanden van Hein en Bernhard Veldhuis en links het garagebedrijf van Gerrit Haarhuis (huussmidn gerrit) met daar achter de fruitbomen van Harrie Harmelink (olmensink). Links de Ford Taunus van Jan Haarhuis (huussmidn jan) en “het lelijke eendje” Citroën 2CV. Het spelende meisje op straat is Carla Wermelink (van het café).

2013 – Jaargang 2

29


Geesteren - Weg naar Tubbergen Winkel en woonhuis annex postkantoor Koopmans waren toen nog niet gebouwd. De foto is van 1935. Toentertijd was het postkantoor nog op erve Maathuis (Mensman) gehuisvest, sinds 1915/1916 en is later mee verhuisd naar het nieuwe pand. Op de foto is alleen nog maar de woning van de dames Maathuis te zien.

Dorpsstraat, Geesteren (O) Deze foto is van begin 50-er jaren. Er is nog geen straatverlichting te bekennen. De turbulente jaren moesten nog komen.

30

Heembode Geesteren


In gesprek met Piet Reinhard

door Johan en Will ter Wee

Ervaringen van een stadsjongen tijdens de Hongerwinter 1944-‘45 in Twente.

Op de afbeelding staan de hoofdroutes van de hongertochten die door westerlingen in 1944-‘45 zijn afgelegd. Uit: ‘De Bosatlas van de geschiedenis van Nederland’.

In september 1944 legde het personeel van de Nederlandse Spoorwegen het werk neer en ging vervolgens in staking. Als gevolg hiervan stagneerde de voedselvoorziening in het westen van ons land met als gevolg voedselgebrek. Enkele bakkers bakten nog brood dat tegen inlevering van bonnen verkocht werd, ook waren er gaarkeukens bij ons in Utrecht. De Hongerwinter 1944-’45 was geboren. Om toch aan voedsel te komen, gingen veel mensen de boer op. In eerste instantie dichtbij huis, waarbij allerhande spullen werden geruild voor etenswaren. Echter men moest steeds verder van huis voor voedsel zelfs tot aan Friesland toe. De vervoersmiddelen waren zeer verschillend; bakfietsen, kinderwagens en 2013 – Jaargang 2

31


kruiwagens. Voor fietsen met houten banden of fietsen met een autoped-wiel als voorrad hadden de Duitsers weinig tot geen belangstelling. Gewone fietsen werden echter bij de vleet ingevorderd. Nederlanders die later naar Duitsland op vakantie gingen, zeiden vaak schertsend: “Ik ga mijn fiets weer ophalen”. Er waren in de periode 1944-’45 ook de nodige organisaties en instellingen die kinderen probeerden onder te brengen bij particulieren en dan voornamelijk achter de IJssel. Mensen met familie in de wat meer landelijke gebieden deden veel moeite om hun kinderen juist daar onder te brengen. Het was daar over het algemeen veiliger en er was voldoende te eten. In onze parochie St.Gertrudis in de stad Utrecht hadden wij kapelaan Koopman, afkomstig uit Tubbergen. Hij zorgde ervoor dat verscheidene groepen kinderen uit zijn parochie in de gemeente Tubbergen geplaatst werden, waaronder twee van mijn zusjes, Luud en Trees. Zij kwamen terecht bij Haarhuis (de Haarboer) huisnummer B 146. Het I.K.O. (Inter Kerkelijk Overleg) organiseerde transporten naar steden en dorpen achter de IJssel. Voordat de kinderen die aangemeld waren voor een transport, geaccepteerd werden, werden ze gecontroleerd op een koortslip en hoofdluis in het laatste geval had je de keus, of kaal mee, of thuis blijven. Zo vertrok op 1 maart 1945 een transport uit Utrecht, waar ik Piet Reinhard samen met mijn zusje Annie Reinhard, deel van uit maakte. Onze oorspronkelijke bestemming Steenwijk werd in Zwolle gewijzigd voor Twente. Tijdens onze “reis” werd gegeten bij particulieren, waar we ook vaak sliepen. In Harderwijk hebben we gegeten bij de California fabriek en in Heino hebben we gezamenlijk gegeten bij de nonnen, waarna we ondergebracht werden bij particulieren. Spannende momenten waren de Engelse jagers die hoog overvlogen. De leiding gaf dan opdracht om te verspreiden. We zijn nooit beschoten, maar anders waren de V-1’s die met veel lawaai overvlogen toen we op weg waren van Heino naar Goor. In Goor hebben we gezamenlijk in een wasserij gegeten en hebben daar ook de nacht doorgebracht. Zo kwamen wij na zeven dagen, merendeels lopend en soms zittend op een boerenwagen aan in Geesteren. Een ‘ontvangstcomité’ bepaalde aan de hand van lijsten bij welke families de kinderen ondergebracht konden worden. Bij de familie Hemmer op huisnummer E 208 (nu Poolsweg 12) konden nog een zusje en broertje geplaatst worden. Daar aangekomen bleek er echter al een meisje (Ineke Loog uit Schiedam) te zijn dat kennelijk niet was geregistreerd. Een meisje erbij was geen probleem maar de jongen kon niet blijven. Bij de buren, de familie ter Wee, huisnummer E 204 (nu Delmaweg 8) was -hoewel er niet op was gerekend- nog wel een plaatsje vrij. Een kermisbed was zo gemaakt. De eerstkomende tijd was mijn thuis de “Vrede Hoeve” en bestond mijn nieuwe familie uit opa en oma ter Wee, hun ongetrouwde zoon Gerrit en hun zoon Jan met zijn vrouw Feem en hun zoontje Gerrit.Qua gezinsgrootte nogal een verschil met het gezin in Utrecht, waaruit ik kwam en welke was samengesteld uit vader en moeder en 8 kinderen in de leeftijd van 2 tot 16 jaar, mijn zes zusjes en broertje.

32

Heembode Geesteren


“Vrede Hoeve”.

Het was voor mij wel wennen in mijn nieuwe omgeving maar al met al ging dat toch heel vlot. De dag na mijn aankomst, ging ik al met Jan ter Wee naar klompenmaker Nieuwmeijer (de Lop) die aan de Vriezenveenseweg woonde. Immers op een boerderij loop je op klompen en niet op schoenen. Wat mij verder opviel in huize ter Wee, was dat er meerdere malen op een dag werd gegeten maar dan wel in kleine hoeveelheden. Het waren de momenten dat iedereen aanschoof aan tafel. Het dagelijkse leven speelde zich in die tijd voor een groot deel af in de keuken. De eerste dagen mocht ik evenwel niet alles eten. Wij hadden namelijk een briefje meegekregen waarop te lezen stond wat wij dagelijks mochten eten om maagklachten te voorkomen. Toen wij echter -zittend op boerenwagens- via Almelo naar Geesteren reden, zag één van ons een vrouw met een brood onder haar arm lopen. Dat hadden wij al een poos niet meer gezien! De jongen riep: “ oh, kijk eens… brood!” Binnen de kortste keren kwamen van alle kanten vrouwen met gesmeerde boterhammen naar ons toe die we gretig verorberden. Ondanks de grote hoeveelheid heb ik er naderhand geen enkele last van gehad. Mijn maag was snel gewend aan het nieuwe eetpatroon. Ik mocht telkens aanzitten als er gegeten werd en dat was vaak. Het begon ’s morgens om 9.00 uur met stoet en om 11.00 uur weer een plak stoet. Dan om 12.00 uur warm middageten en vervolgens ’s middags om 14.00 uur melk met een plak stoet gevolgd door opnieuw stoet om 16.00 uur. ‘s Avonds om 18.00 uur werd het overgebleven middageten opgewarmd in de koekenpan waaruit gezamenlijk met de vork werd gegeten. 2013 – Jaargang 2

33


Natuurlijk moest ik ook nieuwe woorden onder de knie zien te krijgen zoals: Stoet = brood, brood = roggebrood. Roggebrood was niet zomaar een brood. Men had ze in verschillende gewicht zoals de twintigponders. Dat was een groot vierkant brood welke eerst op schoot geplaatst werd en waar vervolgens met een groot mes plakken afgesneden werden. Deze plakken waren zo dun alsof het leek dat ze machinaal gesneden waren. Boks = broek, teller = bord, keren = vegen, tukdook = zakdoek, tuffel = aardappel, hoes = huis. “Zomaar wat woorden die nu spontaan in mij opkomen”. Wat deden we de hele dag? We waren erg veel op stap, de hort op zogezegd! Wat betreft het meehelpen, kan ik mij slechts herinneren dat ik een middag geholpen heb bij het aardappels poten. Het zou kunnen zijn dat ik Jan ter Wee ook wel eens geholpen heb met eieren uithalen. Hij had toen al een vermeerderingsbedrijf voor kippen. Bij de familie Engelbertink (Poaters Jens) aan de Delmaweg 14, zat een jongen genaamd Gerard Terhaar uit Utrecht. Daar ging ik regelmatig naar toe. Tegenover de boerderij van Poaters Jens lag een bos en daar moesten we natuurlijk in de bomen klimmen. Hierbij past nog de volgende anekdote. Omdat ik als jongen van dertien jaar volop in de groei was, pasten mij de kleren die ik had meegekregen uit Utrecht lang niet allemaal meer. Er werd dus ook spontaan aan mijn garderobe gewerkt. Zo spon opoe schapenwol tot draden. Hiervan werden dan door haar weer kousen gebreid. Tja, en als je dan als jongen, gekleed in een nieuw jasje, in een boom gaat klimmen dan is de kans op averij natuurlijk groot. Zo moest ik op zekere dag -met de staart tussen de benen- naar huis vanwege een grote winkelhaak in mijn jas. Mijn zusje Annie was in diezelfde tijd bij Hemmers Gait. Hemmer was zelf door de Duitsers opgepakt en verbleef in concentratiekamp Dachau in Duitsland. Op de boerderij van Hemmers Gait was daarom een boerenknecht aan het werk onder de naam Hemmers Hendrik terwijl zijn werkelijke naam Hendrik Hamberg was. Met hem ging ik wel eens mee om het akkerland om te ploegen. Af en toe mocht ik ook de ploeg vasthouden en tegen het paard roepen: ‘’Loop!”, dat was me nog eens een ervaring. Op onze ontdekkingstochten bovenop zolder waar we als kinderen vaak speelden, trokken we onze kousen uit. Dit omdat van het koren kleine stukjes in de kousen terecht kwamen. Dat gaf een vervelend, jeukend gevoel. Op de boerderij stond ook een hakselmachine. Wat is er dan leuker en spannender om te kijken of de machine werkte. Dus de stoute schoenen aangetrokken en er stro in gedaan. Helaas kwamen er ineens zomaar blauwe lapjes uit. Het bleek één van mijn kousen te zijn die per ongeluk met het stro in de hakselmachine terecht was gekomen. Op één kous maar weer terug naar ter Wee. Twee van mijn zusjes waren al een tijdje bij de Haarboer. Wij hadden daar weet van omdat, voordat wij met ons kindertransport uit Utrecht vertrokken, er thuis bericht was gekomen, dat hun reis naar Twente voorspoedig was verlopen en dat ze bij de Haarboer in Tubbergen waren ondergebracht. Eén van mijn eerste zondagen in

34

Heembode Geesteren


Geesteren ben ik dan ook met Jan ter Wee naar Tubbergen gefietst om mijn zusjes te bezoeken. Voortaan wisten we nu zelf de weg naar de Haarboer. In Geesteren ben ik 14 jaar geworden. Van de bevrijding weet ik me nog te herinneren dat wij ’s morgens de Duitse bezetters in de Weitemanslanden zagen lopen. ’s Middags arriveerden de Engelsen in Geesteren. Tegenover de kerk was een driehoekig veldje waar binnen de kortste keren allerlei kleinvee rond liep. Dit kleinvee werd met de Engelsen geruild voor sigaretten. De Almeloseweg was aan beide bermkanten volgestouwd met munitiekisten. Op 23 juni zijn we met engelse legerambulances naar Utrecht gebracht. Heel dankbaar kijk ik terug op deze periode in mijn leven. Voor mij als kind was het een soort van vakantie, weliswaar met een verschrikkelijke aanleiding. Je ouders verlaten, omdat er honger was thuis, was niet zo moeilijk, je ging naar een plaats waar je voldoende kon eten bovendien ging ik samen met een zusje. Ik was dus niet helemaal zonder familie. Contact met thuis was tijdens de oorlog niet mogelijk en van heimwee was totaal geen sprake. En toen was het voorbij? Nee zeker niet! Bij tijd en wijle ging ik terug naar Geesteren. Na verloop van tijd zelfs met grote regelmaat omdat mijn vrouw Nanda Scheel gedurende dezelfde periode in de tweede wereldoorlog in het dorp Tilligte verbleef. Nanda en ik hadden een gemeenschappelijk reisdoel, namelijk Twente. De uitnodiging “Goat hen en komt wier”, hebben we graag en vaak in de praktijk gebracht.

v.l.n.r.: Nanda Scheel, Feem ter Wee en Piet Reinhard.

2013 – Jaargang 2

35


achterste rij v.l.n.r.: Gerard Terhaar uit Utrecht bij de familie Engelbertink (Poaters Jens) Delmaweg 14. Annie Reinhard uit Utrecht bij de familie Hemmer (Hemmers Gait en San) Poolsweg 12. Ineke Loog uit Schiedam bij de familie Hemmer (Hemmers Gait en San) Poolsweg 12. Piet Reinhard uit Utrecht bij de familie ter Wee Delmaweg 8. voorste rij v.l.n.r.: Gerrit ter Wee zoon van Jan en Feem ter Wee Delmaweg 8. Marietje Hemmer dochter van Gait en San Hemmer Poolsweg 12.

Oproep naar aanleiding van dit artikel: De Stichting Heemkunde Geesteren is een poosje geleden benaderd door iemand die graag wilde weten op welk erf zijn broer tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Hongerwinter van 1944-‘45 verbleef. Wij hebben voor hem kunnen achterhalen op welk adres zijn broer verbleef. Door deze speurtocht in het verleden, werd ons al snel duidelijk dat er tijdens de tweede wereldoorlog bij nog veel meer gezinnen in Geesteren kinderen en volwassenen uit het westen van ons land ondergedoken hebben gezeten. Inmiddels hebben wij kunnen achterhalen dat in Geesteren gedurende de tweede wereldoorlog circa 317 oorlogskinderen en onderduikers voor kortere of langere tijd zijn geweest. Graag komen wij in contact met een ieder die ons aan adressen van oorlogskinderen of onderduikers kan helpen en daar wellicht nu nog contact mee heeft. Ook andere relevante informatie over de oorlogsjaren 1940-‘45 is van harte welkom! Wij willen graag met voormalige onderduikers in contact komen om hun verhaal op te tekenen. Met enkelen is inmiddels contact tot stand gekomen. Al uw informatie (al is het in uw ogen misschien nog zo onbeduidend) kunt u aanleveren bij één van de redactieleden van de Heembode of via e-mailadres: info@stichtingheemkundegeesteren.nl 36

Heembode Geesteren


Geesteren betaalde (de) Tol

kaart van 1866.

*

door Gerrit Kokhuis

Tol plaatsen in de gemeente Tubbergen.

Tol Tol is een recht waarbij de eigenaar of de beheerder van een weg een heffing oplegt voor het gebruik van deze weg. Vanaf de 11de eeuw werd er al tol geheven, eerst op de vaarwegen, later ook op landwegen. De weg werd afgesloten door een tolhek of tolboom. Men betaalde de tol aan een tolwachter wanneer het om een particuliere weg ging, was het een rijks- of provincialeweg dan werd de tol aan een tolgaarder (ambtenaar) betaald. De gelden, op deze manier verkregen, werden aangewend voor onderhoud en verbetering van de wegen. Voor personen die de tol beroepshalve vaak passeerden, was er een abonnement beschikbaar en soms kon men de tol voor één jaar afkopen. Napoleon schafte de tol in 1811 per decreet af, maar Koning Willem I herstelde het goede systeem in 1815. Per 1 mei 1900 werden alle rijkstollen afgeschaft en enkele jaren later ook de gemeentelijke tollen.

2013 – Jaargang 2

37


Zandwegen. In het begin van de 19de eeuw bestonden er sporadisch goede zandwegen om van verharde wegen maar niet te spreken. Een enkele weg was in een dorp of stad met veldkeien verhard. De voerlieden vertraagden een lange reis wel eens door af en toe een neut te nemen bij een van de vele herbergen langs de weg. Een staatsman uit 1819 klaagde bij een bezoek aan Twente over de slechte toestand van de weg Hengelo - Enschede, die dwars door de onafzienbare heide liep. Dat het geen pleziertje was om lange afstanden over de zandwegen af te leggen, zal daarom niemand verbazen. De vele slechte zandwegen, met hobbels en kuilen vol water, nodigden niet uit voor een lange rit. Bij winterse dagen, maar nog eerder bij intredende dooi of bij langdurige regenperioden waren het modderpoelen. Over hobbelige wegen met krakkemikkige voertuigen en een eierkistje als zitting, vervolgde de voerman zijn weg om met regelmaat de vele gaten (kniepgêêt) ontwijkend het trekdier de juiste richting op te sturen. De slechte wegen die er lagen, waren een grote ergernis voor de frequente weggebruiker, met name de boer, wiens gerij menig keer omsloeg. Het vervoeren van turf, hooi of rogge over zo’n zandweg was meestal een hachelijk avontuur. Menig keer bereikte een lading hooi voor de helft haar eindbestemming. De diverse gaten in de weg waren de oorzaak van weer een kapot wagenwiel. Familiebezoeken. De verre familiebezoeken werden meestal per koets of “zeelwaag’n” afgelegd. Verkeersborden met waarschuwingen waren er niet. Hoe diep de gaten in het wegdek waren moest men zelf ervaren. Men moest constant opletten bij het naderen van weer een kuil in het wegdek. Bij een eventueel ongeluk kon men niemand ter verantwoording roepen. Weggebruikers Meerdere melkboeren hadden een reservewiel bij zich voor het geval zich een wielbreuk voordeed. Het is te begrijpen dat melkrijders door de vele gaten in de weg met minder melk op de eindbestemming aankwamen. Men accepteerde dit ongerief; het hoorde bij de tijd. De melkboeren leverden karnemelk en wei, en tevens het geldzakje met melkbriefje tussen deksel en bus geklemd, bij terugkomst bij de boeren aan de straat af. Ook huisartsen waren deze slechte wegen een doorn in het oog. Bij een ernstig ongeluk was snel bezoek gewenst. Het was Napoleon die plannen smeedde om in de 19de eeuw klinkerwegen in Nederland aan te leggen. Tollen en tolgelden Met het betalen van tol zijn heel wat generaties opgegroeid en dit zal ook in de toekomst wel blijven bestaan. Onze voorouders zijn ermee opgegroeid en onze

38

Heembode Geesteren


kinderen en kleinkinderen ontkomen er ook niet aan. In 1839 gaven Gedeputeerde Staten van Overijssel aan het gemeentebestuur van Tubbergen toestemming om, na het gereedkomen van de weg van Oldenzaal naar Bruinehaar, enkele tollen aan de weg op te richten. Toen de weg van Fleringen naar Langeveen in 1864 was voltooid, werden er 3 tolhekken geplaatst. De bewoners van zowel Tubbergen als van Bruinehaar hoefden geen tolgeld te betalen. De tolgaarders werden, voordat de weg in handen van de provincie kwam door de gemeenteraden benoemd. De gemeenten hadden het aanleggen van de weg zelf gefinancierd. Doorgaans ging het tolhek met toebehoren automatisch over van vader op zoon. Op het tariefbord bij het tolhek waren de prijzen voor het passeren van zo’n tolhek te lezen. Landbouwproducten van het veld naar huis mochten vrij vervoerd worden, maar voor vervoer van dieren naar de markt moest volgens tarief betaald worden. Omdat de gemeente Tubbergen nogal uitgestrekt was, werden er diverse tolhekken geplaatst. Rond 1900 waren in de provincie Overijssel overal tolhekken met tolhuisjes en tolbomen aangebracht. Ze waren letterlijk een sta in de weg en een doorn in het oog van de regelmatige weggebruiker.

Tariefbord bij een tolhek.

Er waren zowel provinciale als gemeentelijke tollen in de gemeente Tubbergen. Een provinciale tol moest de tol aan de provincie afdragen. Op een tariefbord bij het tolhek waren de diverse tarieven vermeld. Voor een wagen met 4 wielen moest men bij het passeren van zo’n tolhek 10 cent betalen, voor een kar met 2 wielen 5 cent en voor een paard 2½ cent. De tolboom werd met de hand bediend en na passage weer gesloten. De gemeente Tubbergen had vrij veel tolheffingen op hun wegen. Het was een publiek geheim dat menig weggebruiker een sluiproute wist om tolheffing te ontlopen. Op zon- en feestdagen werd bij vervoer naar de kerk half tarief geheven. De tolgelden waren bedoeld om in de kosten van onderhoud en het aanleggen van nieuwe wegen te voorzien. Dat ze echter niet geliefd waren heeft menig passant verschillende keren aangegeven. De kosten die het onderhoud van de wegen met zich meebracht, waren doorgaans aanzienlijk hoger dan de inkomsten van de tollen. Men dient hierbij te denken aan onkosten en lonen. De subsidie van de provincie maakte, ook toen al, de exploitatie sluitend. 2013 – Jaargang 2

39


Tolhuis Kokhuis Aan de weg van Tubbergen naar Langeveen bevond zich het toenmalige huisnummer E1. In Geesteren kende men huisnummers, die begonnen met een E. Zo had ieder dorp en buurtschap zijn eigen letter. Het huisnummer 1 was doorgaans bestemd voor het eerste huis aan de weg. Hoewel Hendriks, bijgenaamd De Lop, komende vanaf Tubbergen het eerste huis was maar een eind van de weg verwijderd lag, kreeg het pand dat vlak aan de weg lag het huisnummer 1. Kokhuis, die het pand bewoonde, werd daarom met de tolheffing belast.

Het tolhuis van Kokhuis.

Nadat de inwoners van Geesteren en Langeveen geprotesteerd hadden tegen het handhaven van de tollen kwam er in 1897 een plan tot het opheffen ervan aan de rijks- en provincialewegen. De gemeentelijke tollen werden in Tubbergen officieel per 1 januari 1909 afgeschaft, zeer tot genoegen van de regelmatige weggebruiker. Toen er op 31 maart 1909 een openbare verkoop van al het tolhuismateriaal plaats vond, kocht Jan Kokhuis eigenaar van het tolhuis in de zogenaamde Breuink deze spullen voor een bedrag van fl. 4,50. In 1923 is het pand verbouwd. Vanaf toen prijkten in de witgepleisterde voorgevel van het huis dat slechts 3 trottoirtegels (90 cm) van de straat verwijderd was, de initialen J.K. en G.A. en het jaartal 1923. Johannes Kokhuis en Gesina Alberink waren de toenmalige eigenaren van het huis. Deze korte afstand van de voorgevel tot de straat en het steeds drukker wordende verkeer kwam de veiligheid uiteraard niet ten goede. De voordeur aan de voorzijde van de weg werd daarom sporadisch gebruikt. Toen dit toch wel bijzondere pand door de slopershamer in de Johannes (Jan) Kokhuis. *16-11-1858 †05-04-1933 jaren zestig werd geveld, was het laatste tolhuis uit Gesina (Trui) Alberink. de gemeente Tubbergen verdwenen. *09-11-1867 †11-07-1933 40

Heembode Geesteren


De onderwijsgeschiedenis van Geesteren

door Gerrit Lohuis

In de Heembode van 2012 ging 165 jaar onderwijsgeschiedenis aan u voorbij. U las hoe het in 1752 allemaal begon in de boavenkamer van Erve ‘t Schollink aan de Schollinksweg en we eindigden op 1 februari 1916 toen er een einde kwam aan het 40-jarige tijdperk van meester Willem Röring. We vervolgen nu de onderwijsgeschiedenis van Geesteren met Bernard Brummelhuis die op 10 juli 1916 Willem Röring als hoofdmeester opvolgde. Brummelhuis, geboren te Markelo, was voor zijn benoeming in Geesteren, hoofd van de school in Langeveen. Samen met zijn echtgenote ging hij wonen in het oude meesterhoes op de hoek van de Vriezenveenseweg en de Röringstraat.

Echtpaar Brummelhuis voor hun woning aan de Vriezenveenseweg.

Het bleek voor het echtpaar Brummelhuis geen geschikt onderkomen, want op 5 januari 1917 werd aan B en W te Tubbergen het verzoek gericht tot het bouwen van een ambtswoning voor de hoofdonderwijzer naast de school. Dit verzoek werd gehonoreerd. Op 27 april 1920 vond de aanbesteding plaats. Waar zich aan de ene kant van de in 1919 nieuw gereed gekomen Aloysiusschool, het huis en de werkplaats van schilder Hemmer bevond, kwam nu aan de andere kant van de school de nieuwe ambtswoning voor de hoofdonderwijzer te staan. Bernard Brummelhuis bleef tot 1 mei 1927, bijna 11 jaar, hoofd van de school. 2013 – Jaargang 2

41


Hoewel zelf Rooms Katholiek, werd hij in dat jaar, op eigen verzoek, eervol van zijn functie ontheven omdat hij principieel bezwaar had tegen de overgang van openbaar onderwijs naar katholiek onderwijs in Geesteren. Het schoolbestuur had namelijk -in navolging van een aantal omliggende dorpen- het plan opgevat om de openbare school op te heffen en deze om te zetten in een katholieke school. Dit mede ingegeven door het feit dat de openbare school slechts door twee kinderen van anderen dan den R.K. Godsdienst werd bezocht. De gemeenteraad stemde met deze aanvraag in. Het gebouw aan de Veldstegge werd op 1 mei 1927 officieel in bruikleen gegeven aan het R.K. schoolbestuur St. Aloysius. De twee kinderen van niet katholieke huize werd de mogelijkheid geboden onderwijs te volgen op de tweede openbare lagere school die Geesteren sinds 1913 rijk was, namelijk die van West-Geesteren. Bernard Brummelhuis bleef nog tot 1937 in Geesteren wonen en verhuisde toen naar Borne. De Brummelhuisstraat vormt het blijvende aandenken aan deze schoolmeester die in 1976 op bijna 100-jarige leeftijd overleed in het bejaardenhuis van Bornerbroek. Het tijdperk Ankoné (1927-1961). Als opvolger van meester Brummelhuis werd op 1 mei 1927 tot eerste hoofd van de Rooms Katholieke lagere school St. Aloysius benoemd, Gerardus Hendrikus Antonius Ankoné, geboren op 22 juli 1898 te Oldenzaal. Ankoné had reeds carrière gemaakt in achtereenvolgens Enschede, Oldenzaal en De Lutte. Hij was van vele markten thuis en vervulde tal van functies in onderwijs- en maatschappelijke organisaties. Hij was een vraagbaak voor velen. Ook was hij een stuwende kracht in het verenigingsleven en wist daar een sfeer van saamhorigheid te creëren. Hij leidde de plaatselijke meester Ankoné. afdeling van de Katholieke Volkspartij (KVP) en was zeer bedreven met de pen. Zijn gevoel voor humor kwam sterk naar voren in de legendarische revue “Bie’j oons in Geester’n” die overwegend van zijn hand was. Hij was een gewaardeerd lid van het zangkoor. Verder was hij kassier van de Boerenleenbank. Zijn deskundigheid op financieel terrein was alom bekend. Maar boven dat alles was hij de bovenmeester van de St. Aloysiusschool. Het werden 34 roerige jaren die Ankoné aan het hoofd stond: de vooroorlogse armoede, de tweede wereldoorlog, de jaren van de wederopbouw. Een tijd van sterke maatschappelijke verandering en bevolkingsgroei. De St. Aloysiusschool zou dan ook enkele keren met extra leslokalen worden uitgebreid. De winterse modderpoel aan de achterkant van de school werd midden jaren 50 betegeld en er kwam een fietsenstalling zodat de fietsen die daarvoor op één grote hoop lagen netjes geplaatst konden worden. Ook werden er wasbakken en drinkfonteintjes

42

Heembode Geesteren


aangelegd. Meester Ankoné leidde zijn school in de loop der jaren op een voor hem kenmerkende manier: geduldig, rustig en deskundig. Hij werd bijgestaan door een stoet van wisselende krachten. Zo waren daar de onderwijzeressen Marie en Truus Maathuis, Hartman, ter Horst, Kreuwel, Kemperink, Schiphorst, Schröer, Assink en de meesters Jansen, Siemerink, Altena, Droste, Steentjes, Maatkamp, Verschuur, Bruggeman, Morshuis, Lankamp, Schasfoort, Braakhuis enz.

Het onderwijzend personeel rond 1930 voor de school aan de Dorpsstraat. v.l.n.r.: juffrouw Truus Maathuis, meester Jansen, meester Ankoné, juffrouw Marie Maathuis, meester Siemerink en meester Altena.

Uit de notulen van de eerste vergadering van de R.K. school onder diens leiding, gehouden op 15 juli 1927, blijkt dat meester Ankoné de vergadering met het onderwijzend personeel kort wist te houden. Slechts veertig minuten nam het werkoverleg waarbij ook de pastoor aanwezig was in beslag. Notulist was onderwijzer Jan Siemerink. Een aantal afspraken die voor het nieuwe schooljaar gemaakt werden, willen we u niet onthouden: “In de schoolmis, die ’s morgens om 8 uur zal zijn, zal om de week een lid van het personeel aanwezig zijn. Degene, die kerkdienst heeft, is tevens belast met het toezicht op de speelplaats en de gangen. De zeer eerw. Heer Pastoor verzoekt de kinderen de antwoorden te leeren van de gebeden na de H. Mis. Het bidden op school worde zoo geregeld, dat voor de middag gebeden wordt het Morgengebed en de Engel des Heeren en na de middag 2013 – Jaargang 2

43


Kom H. Geest op Liturgische wijze en op toon. Er zal worden op aangedrongen dat elk kind tegen het najaar een paar schoolpantoffels heeft. Op zaterdagen (!) onder de H. Mis van half 8, zullen de kinderen van één klas gezamenlijk te communie gaan. De onderwijzer(es) zal daarbij tegenwoordig zijn en na de H. Mis met kinderen het Aflaatgebed bidden”. Als hoofdonderwijzer woonde Ankoné in het meestershoes naast de school. In dit meestershoes was tevens de Boerenleenbank ondergebracht. Later woonden in deze woning respectievelijk de familie Kamphuis en de familie Pouwels. Op het voorplein van de school mocht vroeger niet gespeeld worden door de kinderen. Later toen het aantal kinderen steeds meer toenam, werd ook het voorplein als speelruimte gebruikt. Aan de periode van meester Ankoné kwam in 1961 een abrupt einde. Vroegtijdig werd hij midden uit gezin en werk geroepen. Op 29 november van dat jaar overleed hij, slechts 62 jaar oud.

De in 1920 gebouwde onderwijzerswoning naast de school aan de Dorpsstraat. Hier woonden later de families Kamphuis en Pouwels.

44

Heembode Geesteren


Schoolfoto omstreeks 1929.

Bovenste rij v.l.n.r.: Hantje Haarhuis, Jan Haarhuis, Herman Hazelbekke, Eef Hazelbekke, Hantje Gehring, Marie Grootelaar en Hein Oude Avenhuis. Tweede rij v.l.n.r.: Hendrik Kuiphuis, Hein Haarhuis, Bernard Hazelbekke, Hein Kamphuis, Bernard Kamphuis, Harrie Gehring, Hantje Grootelaar, Dika Oude Avenhuis en meester AnkonĂŠ. Derde rij v.l.n.r.: Bertha Wolberink, Jan Oude Voshaar, Toon Kamphuis, Toon Hazelbekke, Jan Kamphuis, Hein Haarhuis, Gerard Haarhuis, Gerard Grootelaar en Bernard Oude Avenhuis. Vierde rij v.l.n.r.: Ben Imming, Jan Wolberink, Louis Kamphuis, Santje Hazelbekke, Santje Kamphuis, Annie Kamphuis, Santje Haarhuis, Jan Grootelaar, Jan Oude Avenhuis, Gerard Oude Avenhuis en Annie Oude Avenhuis. Onderste rij v.l.n.r.: Jan Imming, Marie Imming en Mina Imming.

Juffrouw Truus Maathuis Een belangrijk stempel op het onderwijs aan de Aloysiusschool werd gedrukt door de zussen Truus en Marie Maathuis, beiden geboren in Geesteren en allebei ongehuwd gebleven. Ze woonden samen in het rietgedekte huis aan de Denekamperweg waar nu Jan Koopmans woont. Truus de oudste van de twee zussen, werd geboren op 2 november 1895. Zij behaalde haar onderwijsdiploma in 1915 en werd benoemd aan de lagere school te Manderveen. Hoewel zij met veel plezier en voldoening terugkeek op deze periode, was de weg naar Manderveen geen makkie. Per paard en tilbury (tweewielig voertuig) moest zij de weg afleggen. Verharde wegen waren in die tijd nog een zeldzaamheid, met als gevolg, dat de winterdag de weg naar Manderveen vaak onbegaanbaar was. In 1920 werd juffrouw 2013 – Jaargang 2

45


Truus benoemd aan de lagere school te Almelo, waar zij 11 jaar bleef. In 1931 keerde zij terug naar Geesteren. Ze stond bekend als de juffrouw van de tweede klas en was minder strabaant dan haar zus Marie. Na 28 jaar aan de St. Aloysiusschool te hebben gestaan, ging zij in 1959 met pensioen. Tijdens de 2de wereldoorlog werd zij samen met haar zus Marie 14 dagen gevangen gehouden in Scheveningen vanwege haar betrokkenheid bij het verzetswerk. Van 1948 tot 1951 was zij nauw betrokken bij de Thuisfrontkrantjes voor de jongens uit Geesteren die in Indië gelegerd waren. Op 1 mei 1971 overleed juffrouw Truus op 75 jarige leeftijd.

schoolpersoneel 1956. zittend v.l.n.r.: juffrouw Truus Maathuis,meester Ankoné, juffrouw Marie Maathuis. staand v.l.n.r.: meester Bruggeman, meester Schasfoort, meester Braakhuis.

Juffrouw Marie Maathuis Juffrouw Maria Johanna Maathuis, geboren 2 januari 1905. Wie herinnert zich haar niet? Een onderwijzeres van de oude stempel, haar werk was haar roeping. Ze begon in 1924 als onderwijzeres aan de openbare lagere school te Tubbergen. Vanaf 1 oktober 1929 was zij werkzaam op de St. Aloysiusschool. Juffrouw Marie doorgaans gekleed in stofjas en op de fiets steevast getooid met alpinopet, rookte sigaren wat voor vrouwen in die tijd nog als ongepast werd gezien. Zij liep toen reeds voorop in de emancipatiegolf. Juffrouw Marie was strabaant. Menigeen staat het beruchte latje achter het schoolbord nog helder voor de geest of beter gezegd…voor het achterwerk. Orde, netheid en vlijt waren voor haar centrale deugden. De intentie die zij met haar strengheid had, was om haar leerlingen een 46

Heembode Geesteren


zo goed mogelijke start in de maatschappij te bezorgen. Vele jaren gaf ze na schooltijd en op de vrije woensdagmiddag, bijles aan de kinderen die wat moeite hadden om de lesstof bij te benen. Juffrouw Marie heeft er altijd de voorkeur aan gegeven de kinderen van de eerste klas de allereerste beginselen van het onderwijs bij te brengen. In Geesteren heeft zij ruim 2000 kinderen, verspreid over meerdere generaties, geholpen bij de eerste lessen.

Deze foto is in oktober 1964 gemaakt ter gelegenheid van het 40-jarige jubileum van juffrouw Marie Maathuis.

Het leesplankje met de woorden aap, noot, mies, enz. staat menigeen nog helder voor de geest, evenals de verschillende rekensommen en tafels op het schoolbord. Omdat eind jaren 20, begin jaren 30 van de vorige eeuw de meeste jongens en meisjes de Nederlandse taal niet machtig waren en alleen het Twentse dialect spraken, betekende de eerste klas van de lagere school voor de meesten van hen een moeilijk begin. Menigeen zal zich nog herinneren dat als juffrouw Marie boos op een leerling in haar klas was, zij er vaak een oudere broer of zus uit een hogere klas bijhaalde om ‘de ernst van de zaak’ duidelijk te maken. Dit vaak bekrachtigd met een paar ferme klappen om de oren en met de bedoeling dat er voortaan beter op de jongere broer of zus werd gepast. In de geest van die tijd heel normaal; een gedicht op papier zetten, bijvoorbeeld bij het Sinterklaasfeest, vond juffrouw Marie prachtig om te doen. Zang was haar grote hobby. Wie herinnert zich niet: “Hop, hop, 2013 – Jaargang 2

47


hop, paardje in galop, over struiken, over stenen. Maar pas op, breek niet je benen. Hop, hop, hop, paardje hop” en “Ons kipje”. Met zelf gecomponeerde liedjes leverde zij ook een belangrijk aandeel aan de revue ter gelegenheid van het 40-jarig priesterjubileum van pastoor Mulder en het “a-b-c revuetje” bij het afscheid van dokter Vemer. Bij gelegenheid van haar 40-jarig jubileum als onderwijzeres in oktober 1964, ontving zij uit handen van pastoor Kempers de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice. Ook werd zij onderscheiden met de gouden eremedaille in de Orde van Oranje Nassau. In haar dankwoord schreef ze toen onder andere: “Wat ik het meeste waardeer? ’t Was niet ’t Koninklijk goud, maar al die attenties, die bewijzen van sympathie, zo spontaan door jong en oud betoond aan hun eigen heel dankbare juffrouw Marie”. Juffrouw Marie ging op 2 januari 1970 met pensioen en zij overleed op 8 februari 1976 op de leeftijd van 71 jaar.

De fiets van juffrouw Marie Maathuis.

In de volgende Heembode geven wij u o.a. een kijkje in de memoires van Gerrit Kokhuis die van 1946 t/m 1951 de lagere school bezocht en blikken we terug op de periode van ruim 60 jaren dat Hantje en Sien Waaijer samen met hun broer Gerard de scholen en kerk schoonmaakten. 48

Heembode Geesteren


Erve de Meijer (thans Haarhuis)

door Huub Wolberink

Erve Meijer (thans Haarhuis) is gelegen aan de Meijersweg 23 in Geesteren en nog steeds in gebruik als agrarisch bedrijf. Het erve wordt bewoond door Ben Haarhuis (Ben van de Meijer) en Agnes Haarhuis-Olimulder.

Erve de Meijer. dMeijer

De Meijershof Een bewoner van de Hof te Geesteren wordt voor het eerst genoemd in 1207. In dat jaar verklaart Diderick van der Are, dat hij de schenking van de kerk te Ootmarsum aan het klooster te Weerselo heeft bevestigd. Hierbij treedt Jacobus de Gestern op als getuige. Een kleinkind van deze Jacobus wordt door financiÍle nood gedwongen de Hof te verkopen aan de Heer van Almelo, maar hij houdt de Hof in leen. Het wordt het centrum van de Marke Geesteren. In de Drieschichtige Marke (Mander, Vasse en Geesteren) was erve de Meijer vertegenwoordigd met 3 Wahr (soort aandelen). De marken werden toentertijd opgericht om de woeste gronden, die essentieel waren voor het gezinsinkomen, te beschermen. De Meier is oorspronkelijk een schout of baljuw, later krijgt het woord de betekenis van rentmeester of pachter. Vanuit de Meijershof beheert de hofmeijer de bezittingen van zijn heer. De familie die de hof bewoonde nam ook Meijer aan als achternaam. Op 30 november 1730 wordt Steffen Meijer beleend met het derde deel van het leengoed, nadat Hendrick Andries Anthony ten Broecke hiervan afstand heeft gedaan. Tot in 1772 blijft de familie Meijer met dit derde deel van de hof beleend. 2013 – Jaargang 2

49


Meijer In 1748 wordt erve de Meijer bewoond door Stephan de Meijer en zijn vrouw Geertjen. De volkstelling van dat jaar vermeldt het volgende: Huisgesinnen

Kinders over de 10 jaar oud

Stephan de Meijer Jan, Jannes Vrouw Geertjen Jan Henric Fenne

Kinders onder de 10 jaar oud

Knegts of Meiden

Kostgangers en Inwooners

Albert

Knegts Albert Geesjes en Engberinck Lutger Meijer Albert Marshuijs Kloppen in de kamer Scheper, Meid Gese Bekhuijs

Op het erve de Meijer is tenminste één priesterzoon geboren. Albertus Meijer is geboren op 6 januari 1735 te Geesteren. In 1761 wordt Albertus kapelaan van Vriezenveen en Geesteren, waarna hij in 1768 hier tot pastoor is benoemd. Waarschijnlijk ging hij in 1797 met emeritaat. Hij stierf op 79jarige leeftijd op 26 oktober 1814.

Grafmonument Pastoor Albertus Meijer.

‘t Oale Hoes Eén van de prachtigste oude gebouwen in Geesteren is zeker “ ’t oale hoes” bij de Meijer. Toch is er over dit gebouw heel weinig bekend. Hoe oud is het? Wanneer is het gebouwd? Wie hebben er ooit gewoond? En hebben er überhaupt ooit mensen gewoond? Dit laatste moet haast wel, want waarom zou het anders “ ’t oale hoes” worden genoemd. Toch is er van enige bewoning ooit, geen spoor te bekennen. Is het gebouw misschien ooit verplaatst? Heeft het misschien ooit ergens anders gestaan waar het wel bewoond was? Het laatste is heel goed mogelijk. Mede omdat er aan de overkant van de Meijersweg als je het zandpad richting de molen van Kienhuis neemt, rechts nog steeds een stuk grond ligt wat “ ’n Oal’n Hof” wordt genoemd. Ook vind je er “ ’n Bleekmös” en “ ’n Goarn”. Allemaal tekenen van bewoning ooit? Misschien komen we er (n)ooit achter. Toch eens verder onderzoek naar doen? Het blijft interessant. 50

Heembode Geesteren


Tekening uit 1940 met op de achtergrond “ ’t oale hoes”.

De Grote Geesterse Molen Ooit was deze molen ook een bezit behorende bij erve de Meijer. Eerste eigenaar van de molen (thans genaamd “de molen van Kienhuis”) is Johannes Meijer. Hij is gehuwd met Euphemia Geerdink. Uit archiefstukken blijkt dat in 1819 Johannes Meijer en zijn schoonzoon Albertus Masselink (gehuwd met Aleida Meijer) toestemming krijgen om op de huidige molenlocatie “De Zandberg” een standermolen te bouwen. In 1867 wordt de huidige beltkorenmolen gebouwd, waarbij de balken van de gesloopte molen worden hergebruikt. In 1901 komt de molen in handen van de familie Kienhuis uit Tilligte. Meijer wordt Masselink

De Grote Geesterse Molen. 2013 – Jaargang 2

Op 30 mei 1818 trouwt Aleida Meijer met de uit Vasse afkomstige Albertus Masselink. Hiermee komt er een eind aan de naam Meijer op het erve de Meijer. Uit het huwelijk wordt een meisje geboren; 51


Joanna. Helaas komt moeder Aleida, hoogst waarschijnlijk ten gevolge van de bevalling, op 6 juli 1819 op 27-jarige leeftijd te overlijden. Joanna is dan net 5 dagen oud. Helaas overlijdt enige tijd later ook dochter Joanna. Slecht 1½ jaar oud. Albertus hertrouwt op 4 oktober 1821 met Joanna Bruggink. Zij is afkomstig uit Mander en is dan 23 jaar oud. Uit dit huwelijk wordt op 14 juni 1827 Albertus Johannes Masselink geboren. 3 zussen van Albertus Johannes treden in in het klooster. Een broer (Johannes Franciscus Masselink) trouwt met de weduwe van Gerhardus Maathuis (uit Geesteren), Helena Assen (geboren te Gramsbergen). Na 1 jaar huwelijk komt zij helaas te overlijden. Hij hertrouwt met de uit Wijhe afkomstige Egberta Krommendijk. Stamhouder Albertus Johannes trouwt op 31-jarige leeftijd op 7 juni 1859 met de 24-jarige Maria van den Berg. Ook afkomstig uit Wijhe. Albertus Johannes is een belangrijke persoon in de gemeenschap. Hij is lid van het kerkbestuur, lid van de gemeenteraad en Wethouder in de gemeente Tubbergen. Ook wordt hij beschreven als “ene beste koorzanger”. Albertus Johannes sterft op 15 februari 1897 op 69-jarige leeftijd. Zijn vrouw overlijdt op 12 december 1892. Zij is dan 57 jaar. A.J. Masselink met zoon G.J. Masselink, schoondochter G.J. Masselink-Groothuis en kleindochter Marie.

Uit het huwelijk wordt als stamhouder geboren op 13 februari 1871 Gerhardus Johannes Masselink. Hij trouwt op 16 mei 1894 met de uit Saasveld afkomstige Geertruida Johanna Groothuis. Uit het huwelijk worden 7 kinderen geboren: 52

Marie Masselink; gehuwd met Gerard Booijink uit Vasse Hantje Masselink; gehuwd met Gerard Weersink uit Vasse San Masselink; gehuwd met Gerard Maathuis (Mensman) uit Geesteren Trui Masselink; missiezuster op Sumatra. Overleden te Raalte Jan Masselink; ongehuwd Bertha Masselink; gehuwd met Herman Hemmer uit Geesteren en na zijn overlijden met Hein Haarhuis (Möschert) uit Geesteren Sien Masselink; gehuwd met Antoon Goselink uit Tubbergen Heembode Geesteren


achter v.l.n.r.: Marie, San Trui en Hantje. voor v.l.n.r.: vader Masselink, Jan, Bertha, moeder Masselink-Groothuis met Sien.

Moeder Masselink-Groothuis overlijdt op 72-jarige leeftijd op 7 februari 1946. Vader Masselink sterft op 16 september 1947. Hij is dan 76 jaar oud. Masselink wordt Hemmer Ome Jan Masselink blijft met zijn zus Bertha op de boerderij wonen. In 1937 trouwt Bertha met Herman Hemmer. Uit het huwelijk worden geboren: -

Truus Hemmer; gehuwd met Harry Wilmink uit Reutum. Harry is overleden op 16 maart 2002 Gerard Hemmer; gehuwd met Gerrie Semmekrot uit Zenderen (wonende in Heino). Annie Hemmer; gehuwd met Johan Nobbenhuis uit Geesteren (wonende in Zieuwent). Annie is overleden op 25 september 2005 Harry Hemmer; gehuwd met Imelda Groot Rouwen uit Deurningen (wonende in Ootmarsum).

2013 – Jaargang 2

53


Dan slaat op 23 februari 1943 het noodlot toe. Vader Herman komt na een kort ziekbed te overlijden. Hij is dan slechts 33 jaar oud. Bertha blijft achter met 4 kleine kinderen en is in verwachting van haar 5de kindje. Helaas komt het kindje een half jaar later levenloos ter wereld. Wat moet deze vrouw een verdriet en pijn met zich mee hebben gedragen. Ze is dan nog maar ruim 33 jaar oud. Hemmer wordt Haarhuis Toch weet Bertha opnieuw het geluk te vinden in haar huwelijk met Hein Haarhuis (Mรถschert) eveneens uit Geesteren. Ze trouwen in 1948. Het ongeluk blijft Bertha en ook Hein achtervolgen als hun eerste 3 zoontjes tijdens of kort na hun geboorte overlijden. Na deze verdrietige periode kunnen Bertha en Hein zich verheugen op de geboorte van hun zoon Ben. Ben is geboren op 30 oktober 1953. Bertha overlijdt op 29 september 1989 op 80-jarige leeftijd. Hein overlijdt op 74jarige leeftijd op 1 mei 1995. Ome Jan overlijdt op de Eeshof in Tubbergen op 27 maart 1987. Hij is dan 79 jaar. In 1977 stapt Ben in het huwelijksbootje met de eveneens uit Geesteren afkomstige Agnes Olimulder. Uit het huwelijk worden 3 dochters geboren. -

-

-

Carolien Haarhuis; geboren 19 februari 1981. Getrouwd met Marco Henderickx en wonende in Hulst. Leonie Haarhuis; geboren 29 oktober 1982. Getrouwd met Niels Oude Avenhuis en wonende in Hengelo. Marloes Haarhuis; geboren 9 mei 1985. Samenwonend met Bram Braakhuis en wonende in Geesteren.

Ben Haarhuis en Agnes Haarhuis-Olimulder (1977).

Hoe de toekomst van erve de Meijer eruit zal zien, kan niemand voorspellen. Ook staat hier de tijd echter niet stil. In maart is het eerste kleinkind van Ben en Agnes geboren. Noor is het dochtertje van Leonie en Niels. Wat er echter ook mag gebeuren. Het erve de Meijer blijft een prachtige historische plek in een schitterende omgeving. Geesteren kan hier trots op zijn.

54

Heembode Geesteren


'Indië' is er nog elke dag

door Jos Oude Nijhuis

Hij was, zogezegd, z'n levenlang nog niet verder van huis geweest dan Manderveen. En toen kwam 5 november 1947 en stapte Henk Oude Nijhuis - vijf dagen voor zijn twintigste verjaardag - in Rotterdam op de boot. Hij was één van de 2.500 hoofdzakelijk dienstplichtige soldaten van bataljon 5-1 RI, dat door troepenschip 'De Volendam' naar Nederlands-Indië werd gebracht, naar - letterlijk - de andere kant van de wereld. Om daar, volgens het adagium van de toenmalige Nederlandse regering 'orde en vrede' te brengen, in een land dat na de Tweede Wereldoorlog de kans schoon zag zich te ontdoen van het Nederlands koloniale juk. Een twijfelachtige eer, die aan in totaal 26 jongemannen uit Geesteren ten deel viel. De Indiëtijd van Henk, 85 jaar inmiddels, zou in totaal tweeënhalf jaar duren. Een tijd waarop hij anno 2013, thuis aan de Hardenbergerweg, met gemengde gevoelens terugziet. "Want hoe je het ook bekijkt: het zijn verloren jaren geweest.'' De heenreis zou in totaal een dikke maand duren. Dat was wat langer dan normaal; een gevolg van een aanvaring van 'De Volendam' met een spoorbrug over het Suezkanaal. Het herstel van de opgelopen averij nam een dag of vijf in beslag. Op 13 december 1947 ging bataljon 5-1 RI aan land in Makassar, de hoofdstad van Celebes (tegenwoordig Sulawesi). Het verblijf op Celebes stond in het teken van de voorbereiding van de manschappen op de dingen die zouden komen. Een voorbereiding, die in het geval van Henk in de Johan Willem Frisokazerne in Assen was begonnen, en die op Celebes vooral bestond uit de kennismaking met de plaatselijke omstandigheden, de bevolking en niet te vergeten het zinderend hete

2013 – Jaargang 2

55


klimaat. Patrouilles lopen, soms dagen achter elkaar, behoorde daarbij tot de belangrijkste bezigheden. In IndiĂŤ pas hoorde Henk dat hij werd ingedeeld bij het zogenoemde carrierpeloton: een eenheid die gebruikmaakte van lichte rupsvoertuigen, die voor meerdere doeleinden werden ingezet. "Voor het rijden van patrouilles, verkenning, beveiliging van militaire colonnes, maar ook voor bijvoorbeeld het weghalen van obstakels en het op sleep nemen van vrachtauto's. Best een veelzijdig ding en enorm sterk", aldus Henk, die als lid van de vierpersoons bemanning de taak van brenschutter had.

Met de carriers op pad op Sumatra: Henk is uiterst rechts in de rechter carrier te zien.

In juli 1948 werd bataljon 5-1 RI op Sumatra gestationeerd. Vanuit de hoofdstad Padang werd daar onder andere de zogenoemde demarcatielijn - zeg maar de scheidslijn tussen de Nederlandse troepen en het Indische leger - bewaakt. Een klus die zo nu en dan gepaard ging met beschietingen over en weer. ''Maar van een echt front was eigenlijk geen sprake. Het was een guerrillaoorlog. Bij de lokale bevolking wist je eigenlijk nooit wie je voor je had. De persoon waarmee je op de ene dag het gesprek aanknoopte, kon je de volgende dag vanuit de sawa's beschieten. Wat dat betreft moest je altijd alert zijn.'' Op Sumatra ook nam de boerenzoon uit Geesteren deel aan de zogenoemde Tweede Politionele Actie (19 december 1948 tot 5 januari 1949). Zo door de Nederlandse regering genoemd om de internationale gemeenschap niet al te zeer tegen zich in het harnas te jagen, maar feitelijk 'gewoon' oorlogvoeren was. 56

Heembode Geesteren


Onder de codenaam ‘Kraai’ trokken de Nederlandse strijdkrachten op Sumatra onder andere op naar Fort de Kock en naar Pariaman, bolwerk van Indische wapensmokkelaars. Nabij Pariaman maakte Henk een incident mee waarbij vier collega's zwaar gewond raakten. "We waren met twee carriers op weg toen de voorste, met aan boord onze commandant, geraakt werd door een trekmijn. Een explosief vergelijkbaar met een bermbom, maar via een lang koord op afstand tot ontploffing gebracht. We hadden daar wel vaker mee te maken, maar meestal was het 'net mis'. Die keer dus niet. De vier collega's in de voorste carrier hebben het er uiteindelijk levend afgebracht, maar de commandant, sergeant Toon Timmers, is wel een been kwijtgeraakt.'' Het carrierpeloton van bataljon 5-1 RI - oorspronkelijk bestaande uit 56 militairen had uiteindelijk één dode te betreuren. Korporaal Jan Bolt werd tijdens een patrouille op Sumatra, bij het oversteken van een kali, verrast door een onderstroom die hem meesleurde. Hij verdronk en werd pas een dag later teruggevonden. De afscheidsdienst met militaire eer op het ereveld van Padang staat voor altijd in Henks geheugen gegrift.

Henk en zijn vrouw Lenie, enkele jaren geleden zoekend naar de naam van Jan Bolt op de herdenkingspanelen voor de gevallenen in Nederlands-Indië in Roermond.

Eind 1949 werd bataljon 5-1 RI van Sumatra overgebracht naar Java. Daar volgde, na de Soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië op 27 december 1949, een lange tijd van voornamelijk wachten op de terugkeer naar Nederland. Op 7 april 1950 2013 – Jaargang 2

57


aanvaardde het bataljon met de 'Dundalk Bay' de thuisreis. Op Bevrijdingsdag 1950 meerde het Engelse troepenschip in Rotterdam aan en volgde voor 5-1 RI het allerlaatste commando: 'Op de plaats...rust!' De neiging van veel Indië-veteranen om - terugblikkend - het liefst te verhalen over de mooie gebeurtenissen, het indrukwekkende landschap en de prachtige natuur in de 'gordel van smaragd', over de ritjes met de betjah tijdens verlof in de steden, de voet- en volleybalwedstrijden tussen legeronderdelen en vooral ook over de onderlinge kameraadschap is ook Henk Oude Nijhuis niet vreemd. Graag ook haalt hij de steun van het Thuisfront Geesteren aan. Met de pakketten en de 'thuisfrontkrantjes' die hij vanuit Geesteren kreeg toegestuurd en die - tijdens verblijf in de rimboe - niet zelden vanuit de lucht, aan parachutes, werden toegeworpen. Mooi waren ook de ontmoetingen ginds met plaats- en streekgenoten. Zoals met zuster Pudentia (Trui) Masselink (van De Meijer), toen al 25 jaar missiezuster in Nederlands-Indië, die hij samen met bataljonsgenoot Hein Oude Voshaar - ook uit Geesteren - bezocht. Of die keer dat Anton Tijhuis uit Langeveen, toen marinier, later conciërge op de Dr. Schaepmanmavo in Tubbergen, Henk opzocht toen hij ergens wachtliep. "Héé Bosman wat do ie doar tuske de klapperbeu’m?” riep hij. Ik wist niet wat ik hoorde. Geweldig! Maar...de andere kant van de medaille, hoe zag die eruit: "Ach, het is almoal a zo lang lie'n." Toch worden er de laatste jaren in toenemende mate vragen gesteld over het militaire optreden van Nederland in Indonesië in het algemeen en de gedragingen van Nederlandse soldaten tegenover de inlandse bevolking in het bijzonder. Vragen ook waarin niet zelden kritiek doorklinkt. Henk Oude Nijhuis: "Ik bekijk het zo: in een oorlog gebeuren altijd dingen, die niet hadden mogen gebeuren. Dat zal in Indië niet anders geweest zijn. Maar ik durf best te stellen dat we ginds ook veel goede dingen hebben gedaan. Van het herstel van wegen en bruggen tot medische hulp aan de bevolking. Hoe vaak hebben we er niet voor gezorgd dat zwaar zieke mensen in afgelegen kampongs medische verzorging kregen, ter plekke of in een hospitaal." Vervolgens: "En hoeveel jongens hebben we daar zelf niet achtergelaten. Voor wat eigenlijk? Gewone jongens, die net als ik moésten. D'r geet gen ne dag veurbie'j dat ik der 'n moal nig an dèènk. Noe nog meer as vrooger.''

58

Heembode Geesteren


Foto revue 1947-‘48 “Bie’j ôns in Geester’n”

door Will ter Wee

Klumpkesdaans bij Graads en Janneukn ôp de del, heew het spul an t drejn, Janneukn die mag dat wa, ze lat de bôôl wa wejn. loot de klumpkes noe mear goon, klumpkes meugt nich tumig stoon. Janneukn geet noar boetn en kiekn, t zôl jo anner wear wönn, wat keuppelks wooln t zeulfde dôôn, doarvuuer hôôf ie gen daansn könn. loot de klumpkes eevn nich goon, klumpkes meut mangs tumig stoon. zoo komt de wichter de jôngs temut, zoo wil t levn zien lôôp hemn, de ôôle lu die weet dat wa, mer zej könt t ok nich remn. joo, de klumpkes die meut goon, dan blif ok wis de wearld bestoon. 2013 – Jaargang 2

59


VANAF NU… DONATEUR WORDEN VAN DE STICHTING HEEMKUNDE GEESTEREN ……STEUN ONS JAARLIJKS VOOR € 7,50 HEEMBODE GEESTEREN VOOR JONG EN OUD GRATIS TOEGANG VOOR 2 PERSONEN TIJDENS DE DIA-AVOND

SHG

U KENT VAST NOG WEL IEMAND DIE DONATEUR WIL WORDEN. MAAK HEM OF HAAR DONATEUR DOOR DE MACHTIGING TE GEVEN OF DOWNLOAD DE MACHTIGING VIA ONZE WEBSITE: WWW:STICHTINGHEEMKUNDEGEESTEREN.NL

60

Heembode Geesteren


Geraadpleegde bronnen:     

  

Louis ten Cate - o.a. W.H. Kuiper uit Overijsselse Biografieën en eigen Archief. Molens in Geesteren - J. Braakhuis en G.J. ter Kuile. Gedicht - “Riemseln en limmerikn in mienne môôresprook” door J.A. Kottink. Foto’s uit de oude doos - archief Stichting Heemkunde Geesteren. Een zelfstandige parochie - Geesteren. Een bundeling van gevonden gegevens over de plaats GEEESTEREN GEMEENTE TUBBERGEN waar, voor zover tot nu bekend, de geschiedenis van de familie WERGER, later BOSWERGER en LEUSINK is begonnen. Deel 1 Uitgave: Ton Boswerger, Loosdrecht 1995 Een en ander over DE MARKE GEESTEREN en haar volk: door J.A. Kottink en A.W. Kottink. Athenaeumbibliotheek Deventer. Eigen Archief. De onderwijsgeschiedenis van Geesteren - 250 jaar onderwijs in Geesteren 1752 - 2002 (uitgegeven door: SHG in augustus 2002). Erve de Meijer – TEN ERVE VAN: door J.J. Weusthuis en eigen archief. Foto revue 1947-’48 “Bie’j ôns in Geester’n” – archief Stichting Heemkunde Geesteren.

2013 – Jaargang 2

61


De Stichting Heemkunde Geesteren is ontzettend blij met de â‚Ź 1.000 die zij in 2012 als donatie van de Rabobank heeft ontvangen. Deze bijdrage heeft het mede mogelijk gemaakt dat de eerste editie van de HEEMBODE GEESTEREN gratis huis aan huis kon worden verspreid in Geesteren.

HARTELIJK DANK

62

Heembode Geesteren


2013 – Jaargang 2

63


64

Heembode Geesteren


Vriezenveenseweg 42 A 7678 VC Geesteren

Ook lessen speciaal voor ouderen! De Milt 8 7678 CA GEESTEREN

Wat de Bökke maakt, dat smaakt!

2013 – Jaargang 2

65


66

Heembode Geesteren



www.stichtingheemkundegeesteren.nl E-mail: info@stichtingheemkundegeesteren.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.