Docenten in de dop | 1
Over Docenten in de dop Docenten in de dop is een tijdschriftenreeks die tweemaandelijks verschijnt, speciaal voor startende docenten. Elke editie richt zich op een specifiek schoolvak binnen het secundaire onderwijs en is samengesteld door een redactie bestaande uit vakdocenten. De inhoud is steeds verdeeld in twee categorieën: algemene didactische onderwerpen en vakspecifieke thema’s. Elke uitgave van Docenten in de dop staat dus boordevol nuttige informatie over het lesgeven én de lesstof. Omdat leraren altijd blijven leren! Elke Docenten in de dop Nederlands is opgebouwd uit zeven vaste rubrieken, namelijk didactiek en klassenmanagement, ICT en mediagebruik, literatuuronderwijs, taalvaardigheid, schrijfvaardigheid, leesvaardigheid en passend onderwijs. Daarnaast vind je in dit tijdschrift onder andere interviews, een spreekwoordencolumn, woordweetjes, Vraag het Vivian en nog veel meer leuke weetjes die met Nederlands te maken hebben.
Didactiek en klassenmanagement
4
Broekies & brugpiepers Samen staan ze sterker!
Van de redactie
Contact Heb je vragen of opmerkingen, dan kun je ons bereiken via onderstaand e-mailadres: docentenindedop.nederlands@gmail.com
18
Van afhakers naar afmakers. Een foutenanalyse van het fictieonderwijs
Literatuuronderwijs En verder ‘Het onderwijs moet je passen als een jas’ Het nieuwe lezen: van offline tekstbegrip naar online tekstbegrip. Dyslexie: zo ga je ermee om. De leerling aan de macht? Passend of speciaal? 2 | Docenten in de dop
Het tijdschrift voor startende docenten in het voortgezet onderwijs Omdat leraren altijd blijven leren!
12
ICT en mediagebruik
De mythe ontmaskerd: van kundige knaap naar klungelige klikker ICT bij Nederlands: de handigste tools op een rijtje.
Van dagboekfragment tot manuscript
30
Schrijfvaardigheid
Interview - 8 Leesvaardigheid - 34
Onderwijsinnovatie - 38
Het grammaticaonderwijs ontleed
25
Taalvaardigheid
Passend onderwijs - 40 Docenten in de dop | 3
- Orde en klassenmanagement -
Broekies & brugpiepers Hoe je als startende docent een vliegende start maakt Vivian van Leeuwen
Een leeg klaslokaal, de atmosfeer vol van herinneringen aan de vorige en beloftes van de komende schooldag. In gedachten zie je jezelf hier al staan als een inspirerende docent die alle harten verovert en onderwijsbarrières doorbreekt. Leerlingen die dankzij jou hun dromen hebben waargemaakt. De Nobelprijs voor het Onderwijs prijkend op je schoorsteenmantel – als ‘ie straks eenmaal bestaat. Maar voor het zover is, moet je eerst een vliegende start zien te maken. En die staat of valt met de eerste indruk. Dus hoe zorg je dat je, meteen uit de collegezalen, de juiste toon zet in dat klaslokaal?
Eerste indruk Het is goed om te beseffen dat een nieuwe klas niet alleen voor jou spannend is, maar dat jouw komst ook spannend is voor je leerlingen. Jij vraagt je af wat voor kinderen het zullen zijn en of ze je wel zullen mogen, zij vragen zich af of er een beetje lol te beleven zal zijn aan jou en jouw lessen. Als docent ben je medeverantwoordelijk voor hoe positief het leerklimaat al dan niet is, in nauwe samenwerking met de leerlingen. Des te belangrijker is het dus om meteen de juiste toon te zetten met je houding, taalgebruik, kleding en manier van lesgeven. Het is zeker geen verspilde moeite om daar van tevoren over na te denken.
Enthousiasme, 1, 2, 3… Een keuze die gemaakt moet worden, is hoe snel je besluit om actief docent te worden. Zeker bij een stageplaats of bij het invallen voor een andere docent is er niets op tegen om eerst even de kat uit de boom te kijken. Een beetje
4 | Docenten in de dop
observeren, assisteren, met z’n tweeën lesgeven… zo krijg je een goed beeld van de klas. Natuurlijk is het verleidelijk om er meteen in te springen, zeker als je vol inspiratie en kennis van de lerarenopleiding komt. Maar wees je ervan bewust dat het veel prettiger lesgeeft als je de leerlingen, hun beginsituatie en vooral ook hun belangen en behoeften al goed kent als je begint.
ga je eruit. Niet smokkelen, niet doen alsof je blind bent om aardig gevonden te worden. Het loont veel meer om je energie te stoppen in het opbouwen van een band die ergens op gebaseerd is. Zoek uit wat ze leuk vinden, wat er leeft: waar gaan de gesprekken over in de pauze? Waar zijn ze goed in? Welke werkvormen vinden ze leuk? Zo leg je een mooie link naar positieve aandacht.
Band opbouwen
Je hebt een goede eerste indruk gemaakt, je weet wat je aan het doen bent, je bent een band met de klas aan het opbouwen… en dan? Heb je het dan gemaakt? Misschien wel. Maar misschien zien je leerlingen je nog niet zoals jij wilt dat ze je zien. Als je aardig bent, word je algauw de toffe peer terwijl dat misschien helemaal niets met je lesgeven te maken heeft. Een vliegende start heb je pas echt gemaakt wanneer je als startende docent het lef, maar vooral ook de kracht hebt om je eigen stijl te gebruiken. Die heb je waarschijnlijk
Moeten leerlingen je aardig vinden om naar je te luisteren? Ja en nee. Enerzijds moeten ze wel naar je willen luisteren en dat gaat nu eenmaal beter als ze je een beetje mogen. Maar ze hoeven je niet te mogen om te moeten doen wat je zegt, en daar moet je je van bewust zijn. Het is heel belangrijk om je meteen vanaf het begin sterk te maken: het eerste wat een klas wil doen, is kijken hoe ver ze kunnen gaan en daar moet je meteen duidelijk in zijn. Nee is nee en blijft nee. Tot hier en niet verder. Nog één keer en dan
Je kracht vinden
allang ontwikkeld tijdens de opleiding: het zit ‘m in alles, van de vormgeving van je lessen tot de manier waarop je huiswerk nakijkt. Wees de docent die je wilt zijn, en je maakt de indruk die je wilt maken. De realiteit is vaak wel wat lastiger dan het idealistische scenario dat we hier beschrijven. Je hoeft namelijk maar één keer een (kleine) fout te maken en het beeld dat de klas van je heeft verandert. Belangrijk is dat je te allen tijde zo consequent mogelijk blijft in je stijl van lesgeven en je identiteit als docent. Word je uitgedaagd, proberen ze je grenzen te vinden, sta dan op je strepen zonder er een punt van te maken. Blijf jezelf: dan kan het niet meer misgaan en ben jij als broekie tegen elke genadeloze brugpieper opgewassen.
Aan de slag Denk je nu: ja, ik ben er helemaal klaar voor, ik wil een spetterende eerste indruk maken en een docent worden die mijn leerlingen nooit zullen vergeten? Dan hebben wij wat praktische suggesties voor de invulling van je eerste lessen. - Geef een les over gebarentaal: leer leerlingen hun naam spellen met het vingeralfabet en een handgebaar voor zichzelf bedenken. Helemaal leuk als er kinderen met een gehoorprobleem in de klas zitten! - Geef een hele les gebaseerd op kennismaking. Vraag de leerlingen naar hun favorieten op het gebied van boeken, films, series, muziek, games, sportclubs enzovoorts en laat ze er met elkaar over praten om het zo overtuigend mogelijk te ‘’verkopen.’’ - Kijk een aflevering van Over de streep en laat leerlingen allemaal
één stelling bedenken. Daarna gaan ze zelf ook over de streep. Pas wel op dat het niet te zwaarmoedig wordt. - Haal de zenuwen bij jezelf – en de leerlingen – weg door te doen alsof je leerlingen voor een keer de docent zijn. Laat ze korte presentaties geven van een minuut of vijf over iets dat ze graag zouden willen leren en wees dan zelf een leerling. Aan het einde van de les weet je met wat geluk hoe ze graag les krijgen en daar kun je dan je voordeel weer mee doen. - Betrek de leerlingen bij je eigen oefening om namen te onthouden. Laat ze zelf een plekje kiezen en daarna meehelpen met het maken van een plattegrond of laat ze zelf ezelsbruggetjes verzinnen voor hun naam of karakter. Vergeet niet om er zelf ook aan mee te doen! Docenten in de dop | 5
- Orde en klassenmanagement -
Samen staan ze sterker! De voordelen van samenwerkend leren Esther van der Laan
Er is weer een nieuwe hype in onderwijsland: het gepersonaliseerde leren. Dit is een vorm van leren waarbij de leerstof volledig is afgestemd op de individuele behoeften van de leerling. Kortom: maatwerk. Passender kan haast niet. Toch is het de vraag of dit gepersonaliseerde leren wel echt zo effectief is als nu wordt vermoed. Door deze nieuwe vorm van individueel leren worden de leerlingen namelijk niet voorbereid op een van de eisen die in toenemende mate vanuit de maatschappij wordt gesteld, namelijk samen kunnen werken. Het is daarom belangrijk dat er naast de individuele manieren van leren aandacht wordt besteed aan samenwerkend leren. Samenwerkend leren heeft namelijk belangrijke voordelen die wij als docenten zeker niet onbenut en onbesproken mogen laten.
Wat is samenwerkend leren? Samenwerkend leren kan omschreven worden als een onderwijsleersituatie waarbij leerlingen de verantwoordelijkheid delen om in interactie met groepsleden taken met een gemeenschappelijk doel of eindproduct uit te voeren. Belangrijk hierbij is dat de opdracht zo is vormgegeven dat de leerlingen elkaar echt nodig hebben om dit einddoel te kunnen bereiken, bijvoorbeeld doordat de leerlingen allemaal een ander onderdeel van de stof moeten bestuderen. Verder is het belangrijk dat zij allemaal individueel aanspreekbaar zijn op het eindresultaat, bijvoorbeeld door een willekeurig groepslid uitleg te laten geven over de stof van een ander groepslid. Hierbij is directe interactie tussen de groepsleden een vereiste, maar waarom eigenlijk?
Waarom samenwerkend leren? Het spreekt voor zich dat samenwerken zonder verbale interactie niet mogelijk is. Lukt dit wel, dan is er geen sprake van samenwerken maar van samen werken. Voor echte samenwerking is hardop denken noodzakelijk. Het
6 | Docenten in de dop
is immers de (verbale) uitwisseling die kan leiden tot een gezamenlijk antwoord waar iedereen achter staat en dat ook door iedereen uitgelegd kan worden. Dit hardop denken heeft nog een andere belangrijke functie. Hardop denken ‘dwingt’ leerlingen om mondeling of schriftelijk onder woorden te brengen wat ze begrepen hebben. Het denken en leren wordt hierdoor zichtbaar voor zowel de docent als de medeleerlingen, wat het geven van feedback mogelijk maakt. Door het krijgen van feedback kunnen ‘fouten’ in het denken vroegtijdig worden verholpen. Bovendien krijgen leerlingen vanuit verschillende perspectieven visies aangeboden die zij kunnen gebruiken om hun eigen visie te vormen. Samenwerkend leren kan het leren van de individuele leerling dus versterken doordat er veelvuldig gebruikgemaakt wordt van interactieve samenwerkingsstructuren, waarbij leerlingen hardop moeten denken. Een voorbeeld van zo’n samenwerkingsstructuur is denken-delen-uitwisselen.
Hierbij moeten de leerlingen eerst zelf nadenken over hun antwoord. Vervolgens bespreken zij in tweetallen hun antwoorden en formuleren zij een gezamenlijk antwoord waar zij het allebei mee eens zijn en wat zij allebei uit kunnen leggen. Daarna worden de gezamenlijke antwoorden klassikaal uitgewisseld.
Voordelen, er komt geen einde aan‌ Naast dit positieve effect op de leerprestaties, heeft samenwerkend leren ook een positieve invloed op de cognitieve ontwikkeling van leerlingen. Zo vertonen leerlingen meer hogereordeleren bij samenwerkend leren en ontwikkelen zij vaker nieuwe ideeÍn en oplossingen. Verder is er bij samenwerkend leren sprake van een grotere transfer van het geleerde naar nieuwe situaties. Ook dit komt de cognitieve ontwikkeling ten goede.
staan namelijk vol in de aandacht. Daarnaast blijkt dat samenwerkend leren een positief effect heeft op de sociale ontwikkeling van leerlingen. Zij leren bijvoorbeeld verschillende sociale vaardigheden zoals elkaar uit laten praten, elkaar feedback geven en zij leren actief naar elkaar te luisteren. Tot slot bevordert samenwerkend leren het zelfvertrouwen; leerlingen hebben toch vaak het idee samen sterker in hun schoenen te staan dan alleen. De genoemde voordelen van samenwerkend leren laten zien dat leerlingen samen dus niet alleen sterker in hun schoenen staan, maar samen ook sterker staan in hun cognitieve, metacognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Een win-winsituatie dus, die de leerlingen nog leuk en motiverend vinden ook.
Maar ook met het noemen van de positieve effecten op de cognitieve ontwikkeling van leerling, zijn we nog niet aan het einde gekomen van alle voordelen van samenwerkend leren. Ook metacognitieve vaardigheden als reflecteren
Docenten in de dop | 7
Aan de slag? Wil je aan de slag met samenwerkend leren maar heb je geen idee hoe? Dan raden wij je zeker aan om het boek Samenwerkend leren van Ebbens en Ettekoven (2014) te lezen. In dit boek wordt op een heldere manier beschreven welke kernbegrippen van belang zijn bij samenwerkend leren en welke samenwerkingsstructuren er zijn. Verder staan de schrijvers uitgebreid stil bij het aanleren van sociale vaardigheden die nodig zijn om samenwerkend leren succesvol te maken en bij het reflectieproces na afloop van het samenwerkend leren. Het laatste hoofdstuk is een belangrijke opstap naar de praktijk. Hier staat stap voor stap aangegeven hoe je een les kunt maken gericht op samenwerkend leren. Ideaal dus voor docenten. Al deze theorie wordt verduidelijkt aan de hand van schema’s en actuele voorbeelden
uit de praktijk. De kern van elk hoofdstuk staat puntsgewijs samengevat aan het einde van ieder hoofdstuk. Tevens wordt de theorie ondersteund met onderzoeksresultaten die in een aparte paragraaf staan vermeld. Dit alles maakt het boek tot een compleet en prettig leesbaar geheel. De derde druk is voorzien van een persoonlijke code die je kunt gebruiken op de ondersteunende website van Noordhoff Uitgevers. Op deze site vind je onder andere schematische overzichten van de verschillende hoofdstukken, samenvattingen en vragen/opdrachten. Wil je direct een kant-en-klaar voorbeeld bekijken, dan kun je de QR-code hiernaast volgen voor een lesidee volgens de principes van samenwerkend leren.
“Het onderwijs moet je passen als een jas’’ Vivian van Leeuwen
Docenten in de Dop is een publicatie speciaal voor startende docenten, maar wij zijn ervan overtuigd dat leraren altijd blijven leren, ongeacht hoeveel ervaring ze al hebben. Ook zij die al jaren voor de klas staan, krijgen namelijk nog te maken met hun eigen hindernissen en onzekerheden, evenals de beginners. Om de verschillen en overeenkomsten tussen startende en ervaren leerkrachten tegen elkaar af te zetten, interviewen we in elke uitgave twee vakdocenten. Vandaag is het de beurt aan Marja van der Wel (51) en Janneke Brink (27), beiden docent Nederlands op het voortgezet speciaal onderwijs. Wegens privacyoverwegingen is de naam van één van de geïnterviewden gewijzigd en is er geen foto opgenomen.
Even kennismaken… Marja van der Wel heeft het lesgeven eigenlijk met de paplepel ingegoten gekregen. ‘Mijn moeder was zwemjuf op de mytylschool en als klein meisje vond ik het tijdens de turnlessen altijd geweldig om de juf te helpen. Op de 8 | Docenten in de dop
basisschool ervoer ik daarna hoe leuk het was om les te geven: ik hielp graag de andere kinderen en vond het heerlijk om aandacht te krijgen en te merken dat er naar me geluisterd werd. Die kennisoverdracht, dat voelt heel goed.’ In combinatie met haar liefde voor kinderen was de
- Interview keuze voor de pedagogische academie na het vwo dan ook niet moeilijk. ‘De opleiding duurde drie jaar. Toen ik die had afgerond, werd ik basisschooljuf op de mytylschool. Later heb ik nog de opleiding speciaal onderwijs en de master Special Educational Needs gedaan. In 2010 ben ik naast het basisschoolwerk ook Nederlands gaan geven op het vso, en sinds schooljaar 2014-2015 werk ik niet meer op de basisafdeling, maar exclusief op het vso.’ Marja’s liefde voor taal bracht haar tot de beslissing om Nederlands te gaan geven. ‘Ik vind het ontzettend belangrijk dat een docent echt weet waar hij het over heeft en de stof beheerst. Nederlands was voor mij het enige vak waar ik altijd écht goed in ben geweest, en ik vind het heel leuk om te spelen met taal, om leerlingen te laten inzien hoe leuk taal kan zijn.’ Janneke Brink lijdt aan de spierziekte cerebrale parese. Ze koos voor de lerarenopleiding Nederlands na haar vmboen havodiploma’s te hebben gehaald. ‘Het was eigenlijk vooral een praktische, voor de hand liggende keuze. Ik vond spreekbeurten en boekbesprekingen altijd ontzettend leuk, en ik hielp net als Marja graag mijn klasgenoten met taalproblemen zoals Duitse naamvallen, werkwoordspelling en stijlfouten. Nederlands was voor mij een heel makkelijk vak, dus daar wilde ik mee verder.’
Lesgeven Het is goed te merken dat Janneke door Marja is opgeleid: allebei hebben ze een ouderwetse schooljuffenstijl. ‘Ik ben echt van de groepsgerichte instructie. Leerlingen die geen vragen stellen, zie ik gemakkelijk over het hoofd’, aldus Marja. Ze houdt ervan om leerlingen klassikaal te laten werken en ziet zichzelf als een juf die heel planmatig en vriendelijk werkt. Janneke beaamt: ‘Een echte schooljuf inderdaad. Denken in mogelijkheden is het belangrijkste. Voor mij geldt dat ook: ik wil graag dat leerlingen van elkaar leren en ik vind het belangrijk om geduldig en gestructureerd te blijven.’ Ook op andere gebieden hebben Marja en Janneke grotendeels dezelfde stijl. ‘Ik bekijk per les wat er op het programma staat volgens de studieplanner en wat ik daarmee kan. Soms leg ik iets uit met behulp van de methode of betrek ik de actualiteit erbij.’ Janneke gaat zelfs nog een stapje verder, waarmee ze zichzelf gemakkelijk uit haar slaap houdt. ‘Ik bedenk zoveel mogelijk zelf de oefeningen en ik maak de opdrachten uit het boek zodat ik kan anticiperen op problemen of valkuilen. Het brainstormen over en reflecteren op lessen doe ik altijd in bed: vaak droom ik er dan zelfs over!’ Reflecteren is ook voor Marja belangrijk: zij laat graag in de auto naar huis op
zich inwerken hoe alles is gegaan. ‘Ik kan daar heel kritisch in zijn en mezelf echt naar beneden halen.’ Voor Marja heeft het altijd als een paal boven water gestaan: ‘Ik heb nooit een moment gehad dat ik overwoog te stoppen, echt nooit. Er zijn wel dingen die nog altijd moeilijk zijn: soms verloopt de samenwerking met collega’s stroef of zijn er kinderen met gedragsproblemen waar ik niet goed mee weet om te gaan. Bij hen is het vaak het verschil tussen iets niet kunnen en iets niet willen.’ Maar de positieve momenten maken het allemaal weer beter. Ook Janneke geeft dat aan. ‘Leerlingen zeggen vaak: ‘’Je laat ons werken zonder dat we het merken’’, daar word ik heel blij van.’ Twijfelmomenten heeft Janneke nog niet veel gehad, al had ze tijdens haar opleiding wel periodes dat ze op het punt stond om te stoppen omdat ze haar capaciteiten niet hoog genoeg inschatte. Wat zijn de basisingrediënten van een geslaagde les? ‘Een goede sfeer. En dat ze iets hebben geleerd en dat kunnen toepassen’, luidt het gezamenlijke antwoord. Bij de voorbereiding is de tijdplanning heel belangrijk. ‘Ik vind het vooral belangrijk om vooruit te denken over kleine zaken, beeldmateriaal dat goed moet werken bijvoorbeeld’, aldus Marja. Janneke betrekt ook de leerlingen bij de tijdbesteding. ‘Ik schuif tijdens het voorbereiden veel met de tijd en maak de leerlingen duidelijk hoeveel tijd er is voor een bepaald onderdeel.’
Speciaal onderwijs Op de mytylschool viert persoonlijk contact tussen docent en leerling hoogtij, en dat spreekt Marja heel erg aan. ‘Mensen met een beperking kun je gewoon niet afrekenen op wat ze wel en niet kunnen. Bij een gezond iemand zeg je al snel ‘Je moet beter je best doen’ maar op de mytylschool zijn er nu eenmaal dingen die de leerlingen niet kunnen, al willen ze nog zo graag. Er is veel meer acceptatie.’ Ze heeft ook een aantal bijzondere lessen geleerd over het leven zelf en over het mens-zijn dankzij de kinderen op de mytylschool. ‘Je daalt eigenlijk af naar de diepere waarde van het leven buiten je beperkingen om. Het gaat over de waarde van het mens-zijn en over de puurheid van mens tot mens-contact, over wederzijdse verwachtingen en hulp vragen. Ik vind het niet alleen onze plicht om te helpen als iemand iets niet kan, maar ook een voorrecht, omdat het onze kijk op het leven verruimt.’ Toen ze nog op het basisonderwijs werkte, zag Marja zichzelf niet op het vso voor de klas staan. Ze vermoedde dat dat te moeilijk zou zijn, dat ze er de kennis en de vaardigheden niet voor had. ‘Natuurlijk klopte dat niet, maar het duurde even voor ik daarachter kwam. Ik begon Docenten in de dop | 9
in de bovenbouwklassen in alle hectiek van een docent die plotseling was uitgevallen en pas na een tijdje ontdekte ik dat ik juist kennis en vaardigheden heb die andere docenten niet hebben, en dat dat mij sterk maakt. Maar toen ik begon, was het een compleet onbekende wereld voor mij.’
De kerndoelen Nederlands, zoals beschreven in het welbekende boek van Bonset, zijn Janneke onbekend. Marja besteedt er wel aandacht aan, voor zover de methode dat doet. ‘Staat het niet in de methode, dan voel ik mij ook niet geroepen om er iets mee te doen.’
Ook voor Janneke was het vso een hele omschakeling nadat ze zelf op een reguliere middelbare school had gezeten. ‘Mijn stagebegeleider opperde dat ik eens naar het speciaal onderwijs zou moeten kijken, omdat individuele begeleiding mijn sterke punt was. Het was ook voor mij een compleet andere wereld: heel veel zelfstandigheid en relatief weinig klassikale lessen. Ik dacht aanvankelijk dat het niets voor mij was, dat ik de vaardigheden niet bezat en dat het te moeilijk was. Ik had er niet op gerekend dat ik het zo leuk zou vinden.’
Het docentschap
Het schoolvak Nederlands Voor Marja is vooral de basale taalbeheersing een feestje tijdens het lesgeven. ‘Ik hou gewoon echt van kennis van taal: grammatica, formuleren, spelling, de basale taalvaardigheid dus.’ Janneke geniet vooral van het speelse element: beeldspraak, etymologie, en de relaties tussen verschillende talen vindt zij geweldig. Beide docenten hebben maar weinig op met het onderdeel literatuur. ‘Ik hou heel erg van lezen, maar de Nederlandse literatuur doet mij niet zoveel’, zegt Marja. ‘Literatuurbesef is zoiets persoonlijks en doordat het mij werd opgedrongen op de middelbare school, heb ik jaren geen boek aangeraakt. Ik wil leerlingen graag het leesplezier bijbrengen, maar literatuur vind ik echt net als spruitjes eten: je doet het omdat het moet. In mijn lessen draait het om de kennismaking met boeken die je wilt uitlezen, niet om literatuur.’ Janneke vult aan: ‘Het is belangrijker dat leerlingen volgens eigen maatstaven een verhaal goed vinden dan volgens literaire maatstaven.’ De focus op literatuur mag wat hen betreft veel minder worden in de lessen Nederlands. Waar moet dan juist meer aandacht aan worden besteed? ‘Taaltechniek! Ik vind het belachelijk dat mensen niet meer foutloos kunnen schrijven terwijl het soms zo simpel is. Het is de taak van het onderwijs om dat te veranderen, maar er wordt veel te weinig mee gedaan.’ Marja is er vol vuur over, en ook Janneke vindt dat het excuus ‘Maar ik word toch begrepen?’ niet meer afdoende mag zijn. ‘Ik denk dat we hier meer over moeten praten met leerlingen, en over hoe mensen je zien als je dit soort fouten maakt.’ Ze pleit voor meer begrip bij leerlingen op het gebied van stijlfouten en spelling.
10 | Docenten in de dop
Als docent kun je jezelf behoorlijk tegenkomen voor de klas. Janneke leerde door het lesgeven vooral hoe belangrijk het is om op haar grenzen te letten. Voor Marja is het een les geweest om af en toe stop te durven zeggen. ‘Aan de buitenkant is lang niet altijd te zien wat zich van binnen afspeelt en bij mij zie je het absoluut niet als ik gestrest ben. Ik loop vaak het risico op overbelasting en moet mezelf dan soms echt een halt toeroepen.’ Toegeven dat iets moeilijk is was vroeger een drempel voor haar: nu weet ze dat ze het heft in eigen handen moet nemen als ze iets wil bereiken of veranderen. ‘Je moet duidelijk zijn over wat je wilt, duidelijk over wat je van een ander verwacht. Als je het niet uitspreekt, zal het niet gebeuren.’ Orde is hét sleutelwoord als je een goede docent wilt zijn, vinden ze allebei. ‘Als iemand voor de klas staat, kun je binnen één minuut zien of diegene het in zich heeft om orde te houden of om dat te leren’, vindt Marja. ‘Je moet eerst goed orde kunnen houden voor je andere dingen kunt bereiken, zoals gezelligheid en een positieve leerervaring.’ Janneke vult aan: ‘Het helpt ook om goed te kijken en te luisteren naar leerlingen, zodat je daarop kunt afstemmen. Zo voorkom je misverstanden.’ Dat is voor haar nog best wel eens lastig, en ze heeft vaak onzekerheden en twijfels. ‘Is mijn inbreng echt waardevol? Leer ik de leerlingen iets op de juiste manier aan, let ik genoeg op belangrijke zaken?’ Voor Marja is dat erg herkenbaar. ‘Ik vraag me dat soort dingen ook vaak af: kan ik het wel, doet het er wel echt iets toe wat ik ze leer, weet en kan ik wel genoeg om hier voor de klas te mogen staan? Vooral moeilijke leerlingen lokken die gedachten uit.’ Een goede voorbereiding is het halve werk, zo blijkt maar weer: Marja en Janneke geven allebei aan dat dit het beste advies is voor een startende docent. ‘Je moet je zaakjes in orde hebben en zorgen dat alles praktisch goed gaat’, aldus Marja. ‘Maar minstens zo belangrijk is het om gewoon te stoppen als blijkt dat het niets voor jou is. Blijf niet hangen: daar word jij ongelukkig van en je leerlingen ook. Het onderwijs is als een jas: hij past je of hij past je niet.’
Ken jij ze al? Het wokakkoord, de onesie, de Facebookvoyeur, de saldosjoemelaar, de kamikazecoalitie en de stemfie? Het zijn allemaal woorden die afgelopen jaar genomineerd waren voor de Van Dale Woord van het Jaar verkiezing 2014, maar ken jij ze al? Nee? Maak dan van de gelegenheid gebruik! Besteed eens samen met je klas een les aan het veranderen van de taal. Maak hen duidelijk dat onze woordenschat zich steeds verder uitbreidt en laat de leerlingen bijvoorbeeld bij bovenstaande woorden een betekenis verzinnen. Of nog leuker, laat hen zelf woorden verzinnen. Misschien wordt een van de woorden van je leerlingen dan wel het nieuwe Woord van het Jaar! Wil jij de geniale vindingen van je leerlingen inzenden? Dat kan! Mail ze naar: docentenindedop.nederlands@ gmail.com en misschien worden zij de grote concurrentie van het woord ‘laadpraatje’. Voor de nieuwsgierigen: het laadpraatje is het praatje dat je maakt met de eigenaar van de elektrische auto die naast jou staat op te laden bij een openbaar laadstation.
Dan is een panter zeker een gestipte kat.
Even allemaal in een rijtje gaan staan!
En bekenden die mij vreemd zijn? Mogen die wel naar binnen?
Die wil wel heel graag van zijn moeder af.
Geen wonder dat de bananen krom liggen.
Docenten in de dop | 11
- ICT en mediagebruik -
De mythe ontmaskerd: van kundige knaap naar klungelige klikker Over hoe wij leerlingen kunnen helpen om te ‘overleven’ in onze mediacratie Esther van der Laan
Je hebt het vast wel eens meegemaakt, dat moment tijdens je les dat geheel onverwacht de computer niet doet wat jij in gedachten hebt. Een beetje hulpeloos probeer je allerlei knopjes uit. Je leerlingen kijken het geklungel een tijdje aan en besluiten dan toch maar in te grijpen: “Als u even rechtsonder op dat speakertje klikt, dan moet het goed komen.” En inderdaad, het komt goed. Enigszins verbaasd stel je vast: ze weten ook echt alles van al die nieuwerwetse dingen. Maar is dat wel echt zo? Weten jongeren echt zo veel van alle moderne apparaten en communicatiemiddelen? In dit artikel geven we je het antwoord!
De kundige knaap ontmaskerd Onze leerlingen groeien op in een samenleving waarin je haast niet meer zonder moderne communicatiemiddelen kunt. Al op jonge leeftijd nemen zij deze verslaving van hun ouders over en tegen de tijd dat zij twaalf zijn, doen zij vaak niet anders meer dan gebruikmaken van moderne communicatiemiddelen. Het komt dan ook niet zelden voor dat jongeren beter dan hun ouders, en ja, vaak zelfs nog beter dan veel (startende) docenten die er nota bene les in hebben gehad, weten hoe de verschillende apparaten en programma’s werken.
Volwassenen gaan er om die reden haast blindelings van uit dat jongeren digitaal vaardig en competent zijn. Toch blijkt dit niet het geval te zijn. Zo hebben veel jongeren grote moeite met het zoeken van waardevolle en betrouwbare bronnen voor een verslag. Maar ook eenvoudige taken zoals een zoekterm gemakkelijk op een internetpagina terugvinden, is voor hen één groot abracadabra. Verder staat een groot deel van de
12 | Docenten in de dop
leerlingen niet stil bij de mogelijke gevolgen van alle nieuwe digitale communicatiemiddelen. Deze constateringen zijn niet verwonderlijk, want op dergelijke vaardigheden en inzichten worden leerlingen nauwelijks gewezen. Het wordt dan ook tijd dat deze vaardigheden en inzichten op het gebied van ICT en mediagebruik, ook wel digitale geletterdheid of mediawijsheid genoemd, onder de aandacht komen. Hierbij is voor het onderwijs een belangrijke rol weggelegd. Niet alleen voor vakken als informatiekunde, informatica, maatschappijleer en een mentorles, maar ook voor het vak Nederlands. Want ja, ook wij kunnen leerlingen voorbereiden op het overleven in onze toenemende mediacratie.
Digitale geletterdheid bij Nederlands De Taakgroep Vernieuwing Basisvorming heeft al in 2004 ingezien dat het noodzakelijk is om leerlingen mediawijsheid bij te brengen. Toen formuleerde zij voor het vak Nederlands namelijk al het volgende kerndoel: “De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, deze informatie te ordenen en te beoordelen op
waarde voor hemzelf en anderen”. De vaardigheden die in dit kerndoel genoemd worden, maken een belangrijk onderdeel uit van de digitale geletterdheid, zo blijkt uit de omschrijving van het begrip digitale geletterdheid door de Raad voor Cultuur:
“Het geheel aan kennis, houding en vaardigheden om zich bewust, kritisch, en actief te kunnen bewegen in een fundamenteel gemedialiseerde wereld”. Uit deze definitie volgt dat het bij digitale geletterdheid niet alleen gaat om vaardigheden ten aanzien van het gebruik van de moderne communicatiemiddelen, zoals bij het kerndoel het geval is. Het gaat namelijk ook om basiskennis over deze middelen en om een gepaste manier om met deze middelen om te gaan. Om leerlingen digitaal geletterd te maken is een ICT-bekwame en mediawijze docent dus van groot belang. Wat wij zelf niet kunnen, kunnen we onze leerlingen immers ook niet leren. Deze docent beschikt niet alleen over kennis van alle moderne snufjes, maar weet ook welke impact deze nieuwe communicatiemiddelen hebben op het onderwijs en de didactiek en op het functioneren in de maatschappij.
Verandering van spijs… Nu zul je misschien denken: ‘De didactiek, daar verandert toch niet veel aan behalve dat ICT-middelen ingezet kunnen worden in de les?’ Een logische gedachte, maar deze gedachte is helaas niet juist. Een aantal voorbeelden kan illustreren hoeveel impact ICT en media hebben op het onderwijs.
Vroeger waren er twee manieren om met woorden die je niet kende om te gaan: je vroeg de woorden aan je ouders of je docent of je pakte een woordenboek en zocht ze zonder problemen op. Deze eerste manier is veel jongeren nog steeds niet vreemd. Regelmatig wordt tijdens lessen de vraag gesteld: “Wat betekent …?” Geef je leerlingen als antwoord op die vraag een woordenboek, dan kun je wachten op wazige blikken. Een woordenboek? Wat moet je daar nu toch mee? Ze vragen het nog net niet, maar je hoort het de leerlingen denken. Helaas gaat het hier niet alleen om woordenboeken. Ook het gebruik van bijvoorbeeld atlassen, encyclopedieën, een binas en literatuuroverzichten (allemaal in papieren vorm) is de hedendaagse leerling vrijwel onbekend. Als docent Nederlands zul je in toenemende mate specifiek aandacht moeten besteden aan het gebruik van deze informatiebronnen. Op het examen, maar ook op een hogeschool of universiteit, zullen zij deze middelen immers moeten kunnen gebruiken. Want of wij het nu leuk vinden of niet, nog niet alles kan en mag online. Een tweede voorbeeld: laat je leerlingen bij een geschreven verslag een bronvermelding inleveren, dan zul je vaak al snel concluderen dat de huidige middelbare scholier een aantal belangrijke vaardigheden niet beheerst, bijvoorbeeld het beoordelen van de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van op het internet gevonden informatie. Neem nu de lievelingswebsite van veel leerlingen voor het zoeken van informatie: Wikipedia. Een betrouwbare site denken veel scholieren, maar geen enkele leerling lijkt zich ervan bewust te zijn dat, geheel in tegenstelling tot gedrukte teksten, iedereen er informatie op kan plaatsen. Het is dan
Docenten in de dop | 13
ook belangrijk om leerlingen kritisch te leren kijken naar de gevonden informatie.
van sociale media. Het is dan ook ontzettend belangrijk om hen hierop te wijzen.
De impact van (a)sociale media
Als wij leerlingen voor willen bereiden op hun latere functioneren in onze informatiemaatschappij, zullen wij hen dus de kennis, vaardigheden en houding aan moeten leren die maken dat zij zich bewust, kritisch en actief kunnen bewegen in onze gemedialiseerde maatschappij. Wil je weten hoe je dit bij het vak Nederlands kunt aanpakken? Scan dan snel de onderstaande QR-code.
Vraag je aan leerlingen wat zij vinden van sociale media, dan zul je vermoedelijk enkel positieve reacties krijgen.
De sociale media zorgen ervoor dat je altijd en overal in contact staat met iedereen. Dat kan gezellig en handig zijn, maar het heeft ook een schaduwzijde. Zo ontstaan er sneller miscommunicaties. Online vat je dingen nu eenmaal sneller verkeerd op omdat belangrijke nevencommunicatie zoals lichaamstaal niet zichtbaar is. Verder kun je te maken krijgen met zogenoemde ‘gluipers’: mensen die zich als een ander voordoen, en met cyberpesten: pesten via de sociale media. Deze schaduwzijde wordt tegenwoordig algemeen bekend verondersteld, maar dat is een misvatting; veel jongeren zijn zich nog steeds niet bewust van de gevolgen en gevaren
14 | Docenten in de dop
Docenten in de dop | 15
- ICT en mediagebruik -
ICT bij Nederlands... Educaplay is een gratis online omgeving waarbinnen je eenvoudig professioneel uitziende oefeningen kunt maken en beheren. Het aanbod aan oefeningen is groot. Zo kun je kiezen uit woordpuzzels, invuloefeningen voor bijvoorbeeld het oefenen van spellingregels, kruiswoordraadsels voor het oefenen van woordenschat, meerkeuzevragen voor bijvoorbeeld tekstbegrip en nog veel meer.
Stormboard is een tool die het mogelijk maakt om met een groep leerlingen op hetzelfde moment te brainstormen. Stormboard is een virtueel ‘plakbord’ waar leerlingen posts op kunnen plaatsen met daarop hun ideeën. Je nodigt je leerlingen uit voor een brainstorm. Al deze leerlingen kunnen ideeën posten en zij kunnen de ideeën van anderen voorzien van commentaar. Er is echter een klein nadeel: de gratis versie is beperkt tot maximum 5 deelnemers.
Als leerkracht kun je nagaan wie welke oefening gemaakt heeft, wanneer hij of zij dit gedaan heeft, hoe lang hij of zij erover gedaan heeft en wat de score was. Zo heb je zicht op wat je leerlingen doen, maar doen zij toch een keer iets anders dan netjes opdrachten in hun schrift maken. Aan de slag? Maak een gratis account aan op http:// en.educaplay.com/.
Kahoot! is een leuk, competitief en krachtig middel om meerkeuzequizzen te maken voor in de les. Denk bijvoorbeeld aan het overhoren van woordjes en het nakijken van tekstbegripopdrachten. Het programma is makkelijk te gebruiken op de computer, tablet of smartphone. Belangrijk hierbij is uiteraard wel dat er een internetverbinding aanwezig is waar leerlingen vrij op kunnen. Naast meerkeuzequizzen kun je met Kahoot! ook discussievragen stellen en onderzoeken doen samen met uw klas. Enthousiast geworden over deze tool? Ga dan snel naar http://getkahoot.com en maak gratis een account aan.
16 | Docenten in de dop
Met Mentimeter kun je op een zeer eenvoudige wijze stellingen poneren en leerlingen op deze stellingen laten reageren door midel van hun smartphone of een computer. Je voert een vraag of stelling in en bepaalt de antwoordmogelijkheden. De leerlingen surfen naar www. govote.at en voeren een code in. Via deze code kunnen zij een stem uitbrengen. De uitslag van de stemming verschijnt in grafiekvorm op het digibord. Tevens kun je de leerlingen zelf een antwoord laten geven van 140 tekens op een open vraag. Ook deze antwoorden verschijnen op het digibord. Mentimeter is gratis te gebruiken, maar de gratis versie heeft een limiet aan het aantal vragen dat per sessie ingevoerd kan worden.
de handigste tools op een rijtje!
Met Kidblog kunnen leerlingen in een afgeschermde omgeving blogs schrijven en feedback uitwisselen. Deze werkvorm is erg geschikt voor het opbouwen van een schrijfportfolio waarin leerlingen zowel zakelijke teksten als creatieve teksten kunnen plaatsen. Tevens werkt deze blog prima als literatuurportfolio voor bijvoorbeeld boek- of stromings-verslagen. Leerlingen kunnen op elkaar reageren en op die manier discussies starten. Je kunt via het control panel controle uitoefenen op de berichten
die geplaatst worden. Indien nodig kun je zelfs berichten of leerlingen verwijderen. Op de site http://kidblog.org/ kun je een gratis account aanmaken. Aan dit account voeg je vervolgens een klas en leerlingen toe. Al deze leerlingen krijgen een inlogcode, waarmee zij toegang krijgen tot de veilige leeromgeving.
Met Piktochart kun je zelf een infographic maken. Een infographic is een afbeelding waarmee je informatie op een aantrekkelijke, visuele manier kunt presenteren. Voor leerlingen die visueel zijn ingesteld of voor dyslectische leerlingen is dit een zeer prettige manier om stof tot zich te nemen. De stof kan namelijk systematisch worden samengevat en verbanden kunnen visueel worden gemaakt wat vaak de beklijving bevordert. Je kunt de leerlingen natuurlijk ook zelf infographics laten maken van een stuk tekst. Deze infographic kan voor hen dan dienen als samenvatting van de stof. Een andere mogelijkheid is de infographic inzetten bij creatieve opdrachten. De infographic hiernaast is een voorbeeld van een beschrijving van de doelgroep voor een reclametekst die de leerlingen eveneens via Piktochart moesten maken. Ben je enthousiast geworden en wil je aan de slag met Piktochart? Ga dan naar www.piktochart.com. Docenten in de dop | 17
- Literatuuronderwijs -
Van afhakers naar afmakers Het belang van de intrede van adolescentenliteratuur in het literatuuronderwijs Esther van der Laan
Het is een zorgelijke constatering: adolescenten lezen steeds minder boeken. Lazen jongeren in de jaren 50 meer boeken dan oudere leeftijds-groepen, tegenwoordig lezen ze juist het minst van iedereen. Dit blijkt uit cijfers van de Leesmonitor van Stichting Lezen (2014). Jongeren lazen in 1975 3,3 uur meer in de week dan in 1995 en deze dalende lijn zet zich voort. Wat kunnen we doen om het tij te keren?
Oorzaken Jongeren lezen dus steeds minder en sommige adolescenten haken zelfs volledig af. Dit afhaakgedrag kan op verschillende manieren worden verklaard. Een eerste verklaring is dat leerlingen op de middelbare school minder vrije tijd hebben door een toename van de hoeveelheid huiswerk. Verder is er sprake van een grotere concurrentie van andere bezigheden zoals uitgaan, computerspelletjes en internetten. Ook de verschuivende belangstellingen en behoeften van jongeren die samenhangen met hun leeftijdsontwikkeling spelen een belangrijke rol in de afname van het lezen. Een andere belangrijke verklaring is de terugloop van het leesplezier.
Leerlingen ervaren met de overgang van het basis- naar het voortgezet onderwijs een ‘breuk’ in het leesonderwijs. Op de basisschool heeft het lezen van fictie nog een spontaan karakter maar daarna wordt het lezen in het kader van het literatuuronderwijs ineens ervaren als een verplichting die voor veel leerlingen bovendien
18 | Docenten in de dop
te hoog gegrepen lijkt. Veel jongeren geven namelijk aan moeite te hebben met de overstap van jeugd- naar volwassenenliteratuur. Daar moet toch iets op te vinden zijn?
Adolescentenliteratuur, de oplossing? Janetta de With, docente Nederlands en voormalig redacteur bij Lemniscaat, constateert in haar onderzoek naar het functioneren van de literaire adolescentenroman dat adolescentieliteratuur de overgang tussen jeugd- en volwassenenliteratuur kan vergemakkelijken. Als reden voor deze vergemakkelijking geldt dat jeugdliteraire adolescentenromans leerlingen kennis laten maken “met andere literaire vormen van fictie, terwijl ze thematisch nog steeds aansluiten bij de belevingswereld van jongeren en hen voldoende identificatiemogelijkheden bieden”. Hierdoor zouden deze boeken prima als overgangsliteratuur kunnen fungeren. Voor Helma van Lierop-Debrauwer, bijzonder hoogleraar jeugdliteratuur, is het niet eens meer een optie. Zij pleit voor een combinatie van jeugd-en volwassenliteratuur in het literatuuronderwijs, waarbij zij een belangrijke plaats inruimt voor adolescentieliteratuur als tussenvorm. De doelstellingen die docenten zeggen na te streven, zoals
leesbereidheid, leesplezier, culturele vorming, individuele ontplooiing, maatschappelijke vorming en literairesthetische vorming, worden hierdoor namelijk aanzienlijk beter bereikt. Universitair docent en oprichter van de site Lezen voor de lijst, Theo Witte, sluit zich aan bij dit standpunt. Volgens hem is het literatuuronderwijs effectiever naarmate het beter aansluit bij het competentieniveau en de leefwereld van een leerling. Als een leerling boeken moet lezen die veel te moeilijk, of juist te makkelijk voor hem zijn of totaal niet aansluiten bij zijn belevingswereld, zal dit demotiverend werken. Dit kan tot gevolg hebben dat de leerling met tegenzin gaat lezen, een boek vroegtijdig aan de kant schuift of in het ergste geval zelfs volledig afhaakt.
Het vinden van boeken die passen bij het competentieniveau en de leefwereld van de individuele leerling is dus van groot belang om leerlingen gemotiveerd te maken en te houden voor lezen, zodat onze afhakers en afkrakers op zijn minst weer afmakers worden.
De adolescentenliteratuur lost het probleem van de belevingswereld en de moeilijkheidsgraad op doordat deze boeken precies die onderwerpen en vragen behandelen waar adolescenten tegen aanlopen en qua moeilijkheidsgraad een mooie opstap vormen naar de volwassenliteratuur.
Weerstand In de praktijk zien we helaas dat er nog maar weinig gebruik wordt gemaakt van adolescentenliteratuur. Uit onderzoek van Van Lierop-Debrauwer blijkt dat er onder docenten Nederlands sprake is van het nodige voorbehoud om de adolescentenliteratuur op te nemen in het literatuuronderwijs. Een belangrijke reden hiervoor is dat er getwijfeld wordt aan de kwaliteit van deze literatuur. Dit is volgens Van Lierop-Debrauwer geheel onterecht. Om dit aan te vechten neemt zij als voorbeeld het boek Allemaal willen we de hemel van schrijfster Els Beerten. “Dat boek heeft een ingewikkelde structuur, met vier afwisselende vertelperspectieven, en is literair geschreven. Het doet een beroep op de algemene en geschiedkundige kennis van de leerling en laat hem bovendien kennismaken met een onbekende wereld�. Een andere reden voor dit voorbehoud is dat de boeken nog niet bekend genoeg zijn onder
Docenten in de dop | 19
- Literatuuronderwijs Titel: Een weeffout in onze sterren Auteur: John Green Uitgeverij: Penguin Books Aantal pagina’s: 313 Jaar: 2012 Genre: Young Adult
docenten, omdat zij zich niet verdiepen in dit nieuwe genre. Veelal omdat zij de waarde van de adolescentenliteratuur (nog) niet voldoende inzien.
Besluit Wie waarde hecht aan het leesplezier van leerlingen en tegelijkertijd de ontwikkeling van literaire competentie wil bevorderen, zal in moeten zien dat volwassenliteratuur hiervoor aan het begin van de Tweede Fase veelal niet het meest geschikte middel is. De overstap van jeugdliteratuur naar volwassenliteratuur is voor veel leerlingen te groot, met als gevolg dat zij afhaken. Om dit te voorkomen zullen de traditionele grenzen tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur opgeheven moeten worden en de adolescentenliteratuur zal de mogelijkheid moeten krijgen om zijn intrede te doen in het literatuuronderwijs. De kans dat het leesplezier van de leerlingen hierdoor toeneemt en dat de doelstellingen van het literatuuronderwijs gerealiseerd worden, wordt hierdoor vergroot en dat is uiteindelijk toch waar we naar streven? Hiernaast staan drie must-read Young Adults, om je alvast een beetje op weg te helpen bekend te worden met deze boeken. Veel leesplezier!
Inhoud Hazel leeft al sinds haar dertiende met de diagnose van een heel agressieve vorm van kanker, waardoor ze weet dat ze geen lang leven zal leiden. Bij de supportgroep waar ze verplicht naartoe moet, ontmoet ze op een dag Augustus Waters, die al een tijdje in remissie is en veel belangstelling voor haar heeft. Maar Hazel, die al snel net zo verliefd op hem is als hij op haar, durft zich niet bloot te geven: ze weet dat het geen toekomst heeft en is doodsbang om hem alleen te moeten achterlaten. Dat wordt haar echter knap moeilijk gemaakt: hoewel ze dacht precies te weten wat het leven nog voor haar in petto had, wordt alles op losse schroeven gezet door Gus Waters.
In de klas Laat de leerlingen nagaan of het boek Een vorstelijke beproeving van Peter van Houten echt bestaat en bespreek vervolgens met de leerlingen hoe dit verschijnsel genoemd wordt. Vraag of zij nog meer voorbeelden kennen van dit verschijnsel. Het boek heeft een onverwacht en open einde. Laat de leerlingen beschrijven hoe zij dachten dat het boek zou eindigen en laat hen vervolgens een gesloten einde bij het boek schrijven. De titel van het boek komt letterlijk terug in het boek en wordt hier ook uitgelegd. De titel is echter ook als motief in het boek verwerkt. Zoek met de leerlingen uit op welke manier zij de titel nog meer in het boek terug zien komen. Laat de leerlingen in het boek zoeken naar drie fragmenten waar de schrijver gebruikmaakt van ironie.
20 | Docenten in de dop
Titel: Honderd uur nacht Auteur: Anna Woltz Uitgeverij: Querido Aantal pagina’s: 215 Jaar: 2014 Genre: Young Adult
Titel: Met huid en haar Auteur: Marita De Sterck Uitgeverij: Querido Aantal pagina’s: 232 Jaar: 2004 Genre: Young Adult
Inhoud
Inhoud
Als ze ontdekt dat haar vader iets verschrikkelijks heeft gedaan waardoor haar leven nooit meer hetzelfde zal zijn, neemt de veertienjarige Emilia een besluit en vertrekt helemaal in haar eentje naar New York. Ze heeft helemaal uitgekiend hoe ze alles gaat doen, maar het loopt niet zoals verwacht en ze komt terecht bij de vijftienjarige Seth en zijn negenjarige zusje Abby. Emilia is van plan maar tijdelijk bij ze te blijven, maar dan begint orkaan Sandy en lijkt het veel verstandiger – en eigenlijk ook leuker – om bij elkaar te blijven.
Joppe heeft het maar druk. Zijn ouders zijn een weekje op vakantie en in die week moet Joppe zowel een spectaculaire actie voor de vredesdemonstratie organiseren als voor zijn zieke overgrootvader, Tist, zorgen. Daar komt nog bij dat hij dringend werk moet gaan maken van Alya voordat zijn vriend Tobias er met haar vandoor gaat. Tist wordt echter steeds zieker en al snel is Joppe dag in dag uit met de oude man bezig. Terwijl het demonstratiegeweld door de stad raast, raast er in Tist zijn beleving een heel ander soort geweld: de Eerste Wereldoorlog. Tist vertelt van alles over de oorlog, maar zijn verhaal is niet compleet. Joppe wil weten wat hij verzwijgt, voordat het te laat is.
In de klas
In de klas
Zoek samen met de leerlingen op wat er precies gebeurd is tijdens orkaan Sandy en laat ze kijken in hoeverre dat overeenkomt met wat er in het boek staat.
Laat de leerlingen beargumenteren welk genre zij het beste bij dit boek vinden passen: biografische roman, familieroman, historische roman, ontwikkelingsroman, probleemroman, psychologische roman, strekkingsroman/ tendensroman.
Laat de leerlingen een noodplan schrijven voor als ze zelf vast zouden komen te zitten in New York zonder ouders (en misschien wel bij volslagen vreemden). Kijk met de leerlingen naar het belang van sociale media in het verhaal. Wat betekent het voor Emilia en wat betekent het voor de leerlingen? Vraag wie er ook wel eens van huis weg zou willen lopen en praat over wat ze dan zouden doen en waar ze heen zouden gaan, en waarom. Probeer samen met de leerlingen te achterhalen waar de titel over gaat.
Joppe doet een aantal duidelijke uitspraken over het karakter van Tist. Tists verleden hebben gemaakt dat hij zo geworden is. Laat de leerlingen een portret schrijven van ongeveer 500 woorden waarin zij beschrijven welke gebeurtenissen (jeugd, opgroeien tijdens de oorlog, loopgraven, moeizame relatie met zijn familie) Tist gevormd hebben. In het boek speelt het verhaal van de bottenmadam en de pekduivels een belangrijke rol. Wat heeft dit verhaal te maken met het boek.
Docenten in de dop | 21
- Literatuuronderwijs -
Een foutenanalyse van het fictieonderwijs Wat er mis is met de lessen literatuur en hoe we dat moeten oplossen Vivian van Leeuwen
De cijfers en statistieken zijn keihard: jongeren lezen steeds minder en de huidige invulling van het fictieonderwijs maakt het er niet beter op. We roepen wel dat we de jeugd aan het lezen willen krijgen en dat lezen zo belangrijk is voor de ontwikkeling, maar de schuldige blijft intussen schuldig. Wat is nu precies het aandeel van het fictieonderwijs in het teleurstellende leesgedrag van jongeren? En hoe kunnen we die problemen oplossen?
Wat is er mis met het fictieonderwijs? Het leesgedrag van jongeren is deels afhankelijk van de mate waarin er in de omgeving gelezen wordt. Niettemin staat het als een paal boven water dat lezen in het basisonderwijs voor veel leerlingen geen enkel probleem vormt. Bezoekjes aan de (school)bibliotheek en (voor)leesuurtjes behoren vaak zelfs tot de favoriete schoolactiviteiten. Op de middelbare school is dat echter heel anders: vanaf de brugklas wordt de jeugd ineens geconfronteerd met het fenomeen verplicht lezen. Het is vrij logisch dat het lezen dan een nare bijsmaak krijgt: voor de lol een boek pakken maakt plaats voor moeten lezen en er een verslag van moeten maken. Een ander probleem is dat we te hoge verwachtingen hebben van het literatuurbesef van de jeugd. We confronteren de leerlingen met titels van W.F. Hermans, ellenlange boekverslagenformats en fantasieloze verwerkingsopdrachten. Literatuur is een kunstvorm, maar
22 | Docenten in de dop
in plaats van de leerlingen er op die manier naar te laten kijken, behandelen we het als een doorsnee onderdeel van het vak Nederlands. Voortbordurend op het vorige punt: de opbouw van het fictieonderwijs is eentonig. Hoewel niet alle scholen met een verplichte boekenlijst werken, mogen leerlingen vaak niet zelf hun boeken kiezen. Vertaalde titels zijn, behalve misschien op het vmbo, uit den boze, en waarom eigenlijk? Wat voor meerwaarde heeft een boek van Nederlandse bodem boven een boek van Nederlandse vertaalbodem? Bovendien is er bijna geen variatie in de manier van verwerking: de boekverslagenformats zijn al jaren hetzelfde en er is weinig ruimte voor speling.
Wat kunnen we daaraan doen? Allereerst de kwestie van de kloof tussen het basisonderwijs en de brugklas. Het is belangrijk om leerlingen er in groep acht al op voor te bereiden dat ze straks op de middelbare
school boeken zullen moeten lezen als onderdeel van het huiswerk: krijgen ze die voorbereiding niet, dan zal het verplichte lezen algauw het leesplezier in de weg staan. Vervolgens moet in de brugklasaandacht worden besteed aan dat leesplezier: het leesdossier is nog niet meteen van belang, dus dit is een uitgelezen kans om leerlingen zoveel mogelijk aan het lezen te zetten zonder dat er iets mee bereikt moet worden. Dat brengt ons meteen op punt twee: aandacht voor persoonlijk leesgedrag. Dit moet ontwikkeld worden op een manier die bij hen past. De leesniveaus van didacticus Theo Witte zijn hierbij een ijzersterke leidraad: via de website Lezen voor de Lijst kunnen leerlingen hun eigen leesniveau bepalen en boeken vinden die daarbij passen. Ze worden op die manier niet afgeschrikt door te makkelijke of te moeilijke boeken en ontwikkelen sterke leesvoorkeuren die gebaseerd zijn op een positieve leeservaring. Daardoor is de kans groot dat ze het lezen voor het schoolexamen in latere
klassen ook nog leuk zullen vinden. Het fictieonderwijs op basis van het schoolexamen moet voornamelijk flexibeler worden. In plaats van ouderwets vormgegeven formats voor het leesdossier moeten de leerlingen meer mogelijkheden krijgen om een boek te verwerken op een manier die past bij het boek ĂŠn bij hun leeservaring. Het ideale uitgangspunt van het fictieonderwijs zou zijn: leerlingen aan het lezen krijgen en op basis daarvan zorgen dat ze iets leren over dat lezen. Is het niet logisch dat die leerervaring veel meer aanwezig is als we leerlingen actief bezig laten zijn met een boek in plaats van saaie vragenlijsten in laten vullen? Zeker, er zijn scholen die hier al mee aan de slag zijn gegaan, maar wat ons betreft zou het algemeen beleid moeten worden.
Docenten in de dop | 23
- Literatuuronderwijs -
Hoe werkt het in de praktijk? Verbetering van het fictieonderwijs in de praktijk kan op veel verschillende manieren. Het verschilt niet alleen per niveau en per klas wat de juiste manier is, maar het is ook erg afhankelijk van het leesgedrag van de leerlingen. Een vmbo-brugklas die nauwelijks leest benader je anders dan een vwo-examenklas die al aardig wat ervaring heeft met literatuur. Hieronder hebben wij een lijst samengesteld van lesideeĂŤn die ten eerste uitgaan van bevordering van het algemene leesgedrag en daarnaast van de literaire ontwikkeling. - Vraag de leerlingen wat literatuur eigenlijk is. Laat ze met voorbeelden komen of neem zelf boeken mee die als literatuur bestempeld kunnen worden. Het is ook interessant om dit af te zetten tegen de definitie van lectuur. - Houd een leesuurtje. In plaats van een normale les Nederlands mogen de leerlingen de hele les in hun leesboek lezen en daar vervolgens met elkaar
24 | Docenten in de dop
over praten. Let op: hierbij moet het centraal staan wat ze zelf vinden, buiten conventies om! Wissel daadwerkelijk lezen af met gesprekken over het lezen. - Geef leerlingen de opdracht een eigen boekenlijst samen te stellen. Brugklasleerlingen kun je daar geheel vrij in laten: alles mag, als het maar boeken zijn waarvan ze kunnen uitleggen waarom ze op de lijst moeten. Handhaaf voor de bovenbouw een aantal richtlijnen – hier kun je als klas ook over in discussie gaan. Kijk daarna welke boeken door meerdere leerlingen genoemd zijn en laat de leerlingen hun lijst presenteren, waarbij ze uitleggen waarom ze deze titels hebben gekozen. - Laat leerlingen een Facebook-profiel aanmaken voor de hoofdpersoon van het boek dat ze hebben gelezen en dit zo volledig mogelijk invullen. - Organiseer een schrijversbezoek waarbij leerlingen de auteur mogen interviewen of mogen presenteren wat ze van het boek vonden.
- Taalvaardigheid -
Het grammaticaonderwijs ontleed Esther van der Laan
“Waarom moet ik dit leren?” Het is een vraag die je ongetwijfeld wel eens voorbij hebt horen komen wanneer je bezig was met een les grammatica en die je ook zeker nog vaker gaat krijgen. Veel leerlingen zien namelijk het nut van het ontleden van zinnen en het benoemen van woorden niet in. Regelmatig tasten wij als docenten Nederlands ook in het duister en vragen wij ons af: waarom moeten onze leerlingen eigenlijk zo veel grammaticale kennis hebben? Is de manier waarop deze grammaticale kennis wordt aangeboden wel effectief? En misschien nog wel directer: is grammaticaonderwijs überhaupt effectief? Naar het belang en de effectiviteit van grammaticaonderwijs is veel onderzoek gedaan. Vooral leerplanontwikkelaar Helge Bonset heeft veel artikelen geschreven over het nut van grammaticaonderwijs, waarin hij resultaten van verschillende onderzoeken aan de orde stelt. De meeste van deze onderzoeken zijn relatief oud. Toch zijn de uitkomsten van deze onderzoeken nog prima te gebruiken; volgens Emeritus hoogleraar Didactiek van het Nederlands, Hans Hulshof, is het grammaticaonderwijs in de laatste dertig jaar namelijk nauwelijks veranderd.
Grammatica, waarom? Stel nu dat uit onderzoek zou blijken dat het traditionele grammaticaonderwijs niet effectief is, zou je dan besluiten om het grammaticaonderwijs links te laten liggen? Vermoedelijk niet. Hiervoor vind je het belang van grammatica waarschijnlijk te groot. Maar de vraag is: welk belang zien wij als docenten Nederlands dan? Tordoir en Wesdorp, beiden onderwijsonderzoekers aan de Universiteit van Amsterdam, deden onderzoek naar deze vraag.
Uit dit onderzoek bleek dat 91% van de docenten grammaticaonderwijs belangrijk vond voor het vreemde talenonderwijs. Verder bleek dat 82% aangaf grammaticaonderwijs te beschouwen als manier om de taalbeheersing van leerlingen te bevorderen.
Deze resultaten waren voor Tordoir en veel onderzoekers na haar de aanleiding om na te gaan of de vermeende belangen juist waren.
Hulp voor het vreemdetalenonderwijs? Naar aanleiding van bovengenoemd onderzoek onderzochten Tordoir en haar collega Damhuis in hoeverre het traditionele grammaticaonderwijs in het vak Nederlands aansloot bij het vreemdetalenonderwijs. Hun conclusie?
Er is, geheel tegen de verwachting van veel docenten in, nauwelijks sprake van een aansluiting. Zo bleek dat zeer veel grammaticale begrippen die bij Nederlands geleerd moeten worden, niet bij vreemde talen onderwezen worden. Het gemeenschappelijk deel bestond voornamelijk uit het behandelen van de woordsoorten, de werkwoordsvormen en de soorten werkwoorden. Tevens werden de verschillende zinsdelen en woordsoorten niet synchroon aangeboden en de uitleg die docenten Nederlands en docenten van moderne vreemde talen gaven, sloten in veel gevallen niet op elkaar aan. JanWouter Zwart (2010), taalkundige aan de Rijksuniversiteit Groningen, geeft in zijn onderzoek aan dat deze aansluiting nog steeds nauwelijks aanwezig is.
Docenten in de dop | 25
- Taalvaardigheid -
Een verbetering van de taalvaardigheid? Verschillende onderzoekers, onder wie Van de Gein (1991) en Van Gelderen (2010), concentreerden zich in hun onderzoek op de vraag of grammaticaonderwijs de taalbeheersing van leerlingen verbetert. Uit deze onderzoeken bleek unaniem dat dit niet het geval is. Van de Gein licht deze conclusie in zijn onderzoek verder toe.
Hij stelt dat traditioneel grammaticaonderwijs geen enkel effect heeft op formuleervaardigheid, zinsbesef, beknopt formuleren, globale tekstkwaliteit, en zelfs niet op grammaticale kennis. Peter-Arno Coppen (2010), hoogleraar Vakdidactiek en schoolvakontwikkeling en wetenschappelijk directeur van het Instituut voor Leraar en School, schrijft dit onder andere toe aan de trucjes die het traditionele grammaticaonderwijs aanbiedt. Hij geeft aan dat we leerlingen een aantal ezelsbruggetjes leren om een zinsdeel op te sporen of te benoemen, zonder didactische onderbouwing die gericht is op het (leren) begrijpen hoe de taal in elkaar zit. De kans dat een dergelijke benadering bij de leerlingen tot veel inzicht leidt is gering. Een andere belangrijke oorzaak die wordt genoemd, is de eenvormigheid van de oefeningen. De eindeloze rijen met zinnen voor zinsontleding, zullen grammaticaregels goed
26 | Docenten in de dop
inslijpen, maar voor werkelijk inzicht in de taal zijn deze oefeningen te eenzijdig. Onderzoek van Arends et al. (2010) heeft bovendien aangetoond dat het de moeite waard is om zowel deductief als inductief grammaticaonderwijs aan te bieden. Het grammaticaonderwijs wordt hier veelzijdiger van en sluit beter aan bij de (leerstijl)verschillen tussen leerlingen, wat de effectiviteit ten goede komt. Op basis van deze resultaten kun je je dus afvragen waarom wij zoveel tijd en aandacht besteden aan taalkundig en redekundig ontleden. Uit bovenstaande gegevens volgt namelijk dat deze traditionele vorm van grammaticaonderwijs verre van effectief is voor de taalvaardigheid van onze leerlingen.
Inductief grammaticaonderwijs Grammaticaonderwijs waarbij leerlingen vanuit voorbeelden zelf de grammaticaregels af moeten leiden.
Deductief grammaticaonderwijs We spreken van een deductieve aanpak bij grammaticaonderwijs als het geven van grammaticaregels vooraf gaat aan de demonstratie ervan.
Hoe kan het effectiever? Wat opvalt aan bovenstaande gegevens is dat er nauwelijks sprake is van transfer. Het begrip transfer heeft betrekking op de invloed die eerder geleerde kennis en vaardigheden hebben op het gebruiken van die kennis en vaardigheden in nieuwe leersituaties, bijvoorbeeld bij andere vakken, en toepassingssituaties (Bonset, 2010). Transfer is volgens Bonset ontzettend belangrijk om deelvaardigheden, zoals grammatica en spelling, van positieve invloed te laten zijn op totaalvaardigheden, zoals de algehele taalvaardigheid van leerlingen. Tevens wijst Bonset op het belang van transfer naar andere schoolvakken. Van beide vormen van transfer is volgens bovengenoemde onderzoeken geen sprake. Leerlingen krijgen bij Nederlands grammaticale begrippen voorgeschoteld, die zij voor vreemde talen niet nodig hebben en die voor het begrip van hun eigen taal en de verbetering van hun taalvaardigheid ook niet per definitie noodzakelijk zijn.
Het zou voor de effectiviteit van het grammaticaonderwijs dus beter zijn om van verbreding over te gaan op verdieping van grammaticale kennis. Niet meer begrippen, maar dieper inzicht in een beperkte hoeveelheid termen die noodzakelijk is voor de verbetering van de taalvaardigheid en voor het begrip van de eigen taal en moderne vreemde talen. Dit zal veel doeltreffender zijn dan alle min of meer onnodige stof die wij nu op de leerlingen afvuren. Zeker als er een duidelijke transfer wordt gemaakt tussen de verschillende taalvakken en de verschillende deel- en totaalvaardigheden bij Nederlands.
te onderwijzen wordt de veelzijdigheid van het grammaticaonderwijs eveneens vergroot. Ook differentiatie is van groot belang om het grammaticaonderwijs effectief te maken en te houden. Grammaticaonderwijs lijkt vooral een doel op zich te zijn en niet een middel om te komen tot een goede taalvaardigheid. Voor leerlingen die weinig moeite hebben met grammatica is dit vermoeiend. Zij worden namelijk voortdurend geconfronteerd met opdrachten die zij al lang kunnen maken. Ook dit draagt niet bij aan de effectiviteit van het grammaticaonderwijs. Het onderwijs afstemmen op de vaardigheden van de leerling, zoals bij differentiatie het geval is, kan het grammaticaonderwijs voor iedere leerling effectiever maken.
Zin of onzin? In de inleiding kwamen de volgende vragen naar voren: waarom moeten onze leerlingen eigenlijk zo veel grammaticale kennis hebben? Is de manier waarop deze grammaticale kennis wordt aangeboden wel effectief? En: is grammaticaonderwijs überhaupt effectief? Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de manier waarop grammaticale kennis al jaren wordt aangeboden niet bijdraagt aan verbetering van de taalvaardigheid en ook geen effect heeft op het onderwijs in moderne vreemde talen. Hiermee is niet gezegd dat grammaticaonderwijs niet effectief is. Bovenstaande voorbeelden hebben je hopelijk ideeën gegeven hoe je samen met de vakgroep door kleine aanpassingen aan het curriculum het grammaticaonderwijs effectiever, waardevoller en leuker kunt maken. Zo niet, dan geven we je graag een duwtje in de goede richting met behulp van onderstaande QR-code.
De trucjes moeten plaatsmaken voor opdrachten waarbij de functie van verschillende zinsdelen duidelijk wordt gemaakt voor de leerlingen. De ‘hoe-vind-je-hetlijdend-voorwerpvraag (het trucje) zou dus veranderd moeten worden door vragen als ‘Wat is de functie van het lijdend voorwerp in een zin?’ en ‘Wanneer treedt er een lijdend voorwerp op?’. Tevens moet er een grotere variatie in opdrachten aangeboden worden. Voor het kweken van inzicht is een veelzijdige benadering namelijk belangrijk. Hierbij kan worden gedacht aan sorteeropdrachten, opdrachten waarbij leerlingen de Nederlandse grammatica naast de grammatica van een moderne vreemde taal moeten plaatsen, het voorleggen van ‘grammaticale problemen’ die leerlingen op moeten lossen en het bedenken van eigen voorbeeldzinnen. Door grammaticaregels zowel deductief als inductief
Docenten in de dop | 27
‘Vloeken’in de klas Je kent het vast wel, van die momenten dat je geïrriteerd raakt tijdens een les en je eigenlijk eens flink zou willen vloeken. Maar omdat je voor de klas staat probeer je toch maar een gepaste variant van ongeveer hetzelfde woord te zoeken. Dat overkwam mij afgelopen week. Er zat een leerling al de hele les te klieren en op een gegeven moment was ik zijn gezeur en gevraag zo zat, dat ik op het punt stond om iets niet zo gepasts te zeggen, maar ik hield me in en gooide eruit: “Ja, ammehoela!” Een schaterend gelach steeg op in de klas en de jongen in kwestie vroeg spottend: “Ammewatte?”
‘Vloeken’ in de klas
Brutaal gedrag tolereer ik normaal niet, maar ik kon deze scherpzinnige opmerking wel waarderen. Hij had ook gelijk: wat was dat nu weer voor belachelijke woordkeuze? Tegelijkertijd vroeg ik mij af: hoe komen wij aan dit vreemde woord? Ik besloot mij echter niet uit het veld te laten slaan. Vol overtuiging herhaalde ik wat ik gezegd had en vervolgde mijn zin met: “Ken je dat woord niet? Dan heb ik een mooie opdracht voor jou. Ga jij maar eens uitzoeken waar het woord ammehoela vandaan komt.” Ik gaf hem de mogelijkheid om op de gang met zijn mobiel of beneden in de mediatheek op zoek te gaan naar de oorsprong van dit woord. Na ongeveer een kwartier kwam hij terug met een blaadje in zijn handen en een grote grijns op zijn gezicht. Ik vermoedde dat hij op zijn blaadje tekst en uitleg had staan over de herkomst van dit woord, maar het enige wat erop stond was een foto. Zijn begeleidende uitleg was: “Dit is de herkomst van het woord ammehoela.” Ik keek hem vragend aan, waarop hij vervolgde: “Dit is koning Amanoellah van Afghanistan. Zijn volk was het niet eens met de veranderingen die hij in wilde voeren en kwam in opstand. Zij zeiden dus min of meer ‘Bekijk het maar!’ tegen hem. Hij wist de opstand te onderdrukken, maar was genoodzaakt om hierna af te treden. Hij kon het dus letterlijk bekijken.” Even stond ik sprakeloos naast hem. Voorzichtig begon een van de meiden voorin te klappen en al snel nam de rest van de klas haar voorbeeld over. Ook ik begon met een grote glimlach op mijn gezicht mee te klappen. Toen het stil was eindigde ik de les met de mededeling: “Zo jongens, ik heb een nieuwe, leerzame vorm van strafwerk gevonden! De eerstvolgende mag uitzoeken waar het woord kapsalon vandaan komt, en dan bedoel ik niet de kapsalon waar je je haar laat knippen.” De leerlingen begonnen te lachen en pakten hun spullen in. Esther van der Laan
28 | Docenten in de dop
LeRAARenpraat je het in je Docent: “Heb oopt?” hoofd gekn wen et waarschu Docent bij h en: g lin er epje le van een gro nu , n ke re omst “Dennis en aar n en t h nd dic allemaal mo .” en het bord kijk
Docent: “Niet lullen, papier vullen!” Docent: “Als u dit eventjes neder wilt kalken.”
de Leerling tegen r, ee docent: “Men s ie u maakt prec jes als dezelfde grap vorig jaar! opt, die Docent: “Ja kl in de schrijf ik altijd kantlijn op.”
Leerling: ::geeft een vaag antwoord:: Docent: “Ah, de omweg theorie.”
ing van een Naar aanleid voorloopt leerling die rk: met haar we heeft een “Voorlopen . de gedachte achterliggen s n e e r aa Denk daar m over na.”
Vraag het Vivian Beste Leonie,
Dag Vivian,
Dit is inderdaad erg lastig. Hoe zou het toch komen dat er zo weinig aandacht wordt besteed aan poëzie? Zonde eigenlijk! Ik moet eerlijk zeggen dat ik ook niet zo’n fan ben van gedichten – je kunt ze nooit ‘’lekker’’ lezen – maar ik vind het wel belangrijk om jongeren iets bij te brengen over poëzie. Een goede insteek zou kunnen zijn om kinderrijmpjes te analyseren: auteurs als Annie M.G. Schmidt hebben daar vaak heel diepzinnige elementen in zitten. En misschien zijn er wel leerlingen die zelf dichten: hen zou je dan kunnen laten vertellen hoe ze dat aanpakken en waarom ze het leuk vinden. Verder denk ik dat je poëzie niet heel anders moet behandelen dan proza: het analyseren gaat in principe op dezelfde manier. De volgende keer dat je een verhaal met een klas wilt bespreken, zou je eens een gedicht kunnen pakken. Praat ook eens met de leerlingen over de keuze tussen een gedicht en een verhaal: waarom zou een auteur voor het een of het ander kiezen? Dat levert vaak interessante dingen op.
Ik ben sinds dit jaar werkzaam op een school waar zij, voor de verandering, het onderdeel poëzie eens niet overslaan. Tijdens mijn opleiding is er weinig aandacht besteed aan het onderwijzen van poëzie en ook bij mijn stages heb ik hier nooit mee kunnen oefenen omdat dit onderdeel daar overgeslagen werd. Om die redenen weet ik niet zo goed wat ik ermee moet. Jongeren zijn over het algemeen niet zo’n fan meer van poëzie tegenwoordig, dus ik ben bang erg veel weerstand te krijgen tijdens deze les. Ik hoopte dat jij mij kan helpen met wat ideeën. Het gaat om een 3 havoklas met twintig jongens en 8 meiden. Alvast bedankt, Leonie
Succes! Vivian
Beste Denise,
Ik hoop dat je mijn oproep wilt beantwoorden.
Allereerst: bedenk alsjeblieft dat het heel normaal is om af en toe het bijltje erbij neer te willen gooien. Het onderwijs is zwaar en niet altijd rozengeur en maneschijn, en veel docenten blijven altijd kritiek op zichzelf hebben. Ik denk dat je je moet afvragen hoe het komt dat je de inhoudelijke kant wel leuk vindt, maar het praktische minder. Is er iets voorgevallen waardoor je heel onzeker bent geworden? Misschien helpt het al om daar eens naar te gaan graven. Maar je kunt ook proberen er op een andere manier naar te kijken: je bent er al drie jaar mee bezig, dus er moet toch iets zijn waardoor je het blijft doen. Natuurlijk kan het zijn dat het onderwijs niets voor jou is en als je je er echt niet meer lekker bij voelt, stop dan vooral. Maar probeer je eerst eens te richten op alle dingen die wel goed gaan en alles wat je wél leuk vindt. Misschien heb je gewoon net even een reminder nodig, stel je daarvoor open. Wie weet is het wel de eerstvolgende leerling die aangeeft iets te hebben geleerd.
Groetjes,
Heel veel succes,
Denise
Vivian
Dag Vivian, Ik lees dit blad eigenlijk een beetje te vroeg, ik ben namelijk nog geen docent in de dop, maar een stagiaire in de dop. Ik zit momenteel in mijn tweede jaar en ik heb mijn tweedejaarsstage net met een goed afgerond. Ik twijfel echter heel erg of ik het wel kan en ik overweeg zelfs om te stoppen met mijn opleiding. De stof ligt me prima en ik vind het lesgeven ook echt heel leuk, maar het orde houden is gewoon niet aan mij besteed. Mijn leerlingen lopen keihard over me heen en ik weet gewoon niet of ik dat ooit kan veranderen. Ik hoop dat je mij met tips voor volgend jaar over kunt halen om toch de opleiding te blijven volgen. Ik vind het namelijk echt heel leuk!
Docenten in de dop | 29
- Schrijfvaardigheid -
Van dagboekfragment tot manuscript Waarom creatief schrijven meer aandacht zou moeten krijgen Vivian van Leeuwen
Bij het woord schrijfvaardigheid denkt men meestal aan het kunnen schrijven van brieven, artikelen en betogen. Schrijfonderwijs op de middelbare school wordt daarom vaak geassocieerd met uitleg over vrij droge zaken als interpunctie, alineastructuur en veelvoorkomende argumentatie- en formuleringsproblemen (Bonset, 2010). Het creatief schrijven wordt nauwelijks beschouwd als een onderdeel van schrijfvaardigheid en veel meer als een invalshoek bij het fictieonderwijs: als leerlingen een boek moeten verwerken, geef je ze algauw een creatieve schrijfopdracht. Hiermee onderschatten we de waarde van het creatief schrijven als op zichzelf staand onderdeel van het vak Nederlands. Wat zijn precies de voordelen van creatief schrijven en hoe moeten we die benutten?
Schrijfgedrag van jongeren Creatief schrijven is vooral in de Verenigde Staten, waar het een belangrijkere rol speelt in het voortgezet onderwijs, vaak het onderwerp van onderzoek. Onderzoeksrapporten van organisatie Kunstfactor wijzen dat uit: wetenschappers wereldwijd zijn erg geïnteresseerd in de invloed van creatief schrijven op de mentale en fysieke gesteldheid. In Nederland is het schrijven als kunstvorm echter veel minder populair, en een foutieve aanname die daaruit voortkomt is dat de hedendaagse jongeren vrijwel niet schrijven en daar ook geen behoefte aan hebben. De Nationale Jeugdraad publiceerde in 2009 een onderzoek naar schrijfgedrag onder jongeren tussen de twaalf en achttien jaar oud. De verrassende uitkomst: maar liefst negenenveertig procent van de 985 respondenten gaf aan wel eens te schrijven. Dagboeken en briefwisselingen werden genoemd als favoriete vorm, maar ook proza en poëzie is de jeugd niet onbekend. Waarom ze schrijven? Voor de lol, en om zich te kunnen uiten. De inspiratie komt voort uit dagelijkse gebeurtenissen en emoties. Een tijdelijke bevlieging is het doorgaans niet: het schrijven was bij veel jongeren al in de kindertijd een hobby en bijna vijftig procent van de jonge schrijvers geeft aan ermee verder te willen, het liefst met ondersteuning van een professional.
30 | Docenten in de dop
Er zijn dan misschien weinig actuele cijfers beschikbaar, maar ook anno 2015 wordt er door jongeren nog fervent geschreven. Het succes van schrijfcommunity Wattpad en schrijfwedstrijd Write Now! ondersteunen dat, en je hoeft maar op boekenblogs en in Facebook-groepen rond te kijken om te concluderen dat veel adolescenten niet alleen graag lezen, maar ook schrijven. De vraag is: hoe kunnen we dit in het onderwijs gebruiken?
Creativiteit en expressie Om een beeld te kunnen schetsen van de voordelen van creatief schrijven voor de jeugd, moeten we eerst kijken wat creatief schrijven precies is. Het wordt vaak verward met vrij schrijven, en leerlingen denken dan al snel dat ze gewoon mogen doen wat ze willen en dat er geen conventies zijn zoals bij zakelijk schrijven. Die conventies zijn er echter weldegelijk: ook creatieve teksten moeten aan bepaalde eisen voldoen. Met de term creatief schrijven wordt puur bedoeld dat er geschreven wordt op basis van een persoonlijke insteek en dat er gespeeld mag worden met feit en fictie (Creyghton, 2002). Creatieve teksten zijn niet alleen proza en poëzie, maar ook essays, blogs, columns, dramatiek en liedteksten.
Wetenschapsjournalist Mieras beschreef in 2010 de positieve effecten van schrijven op het fysieke en mentale welzijn op basis van een groot aantal onderzoeken uit de Verenigde Staten. Het sleutelwoord bij de waarde van creatief schrijven is expressie. Bij jongeren, maar zeker ook bij volwassenen zorgt van je af schrijven voor minder stress, meer (innerlijke) rust, meer helderheid en meer overzicht. Niet voor niets schrijven veel jongeren om hun gedachten en gevoelens kwijt te kunnen. Door te schrijven, ben je als het ware bezig met je eigen verhaal. Dat wat je schrijft, komt uit jezelf, uit je eigen overpeinzingen en standpunten, je eigen onzekerheden en dilemma’s. Van je af schrijven betekent niet alleen maar uiting geven aan je problemen: het betekent uiting geven aan jezelf. Amerikaanse docent Erin Gruwell liet dat op een prachtige manier zien door een klas vol bendejongeren een dagboek te laten bijhouden, waardoor ze plotsklaps van afgeschreven jeugdcriminelen konden veranderen in kinderen met ambities en dromen die hun stem lieten horen (Gruwell, 2007).
Intelligentie Student Van Brug verdiepte zich in 2010 in de effecten van creatief schrijven op het onderwijs op grond van een groot aantal onderzoeken met scholieren en studenten. Zij concludeerde daarbij het volgende:
Creatief schrijven is bevorderlijk voor nagenoeg alle aspecten van de intelligentie: het denken, het leren, het leren denken, het lezen, het discussiëren, het waarderen, het schrijven en het presteren. Wat hieraan ten grondslag ligt, is het feit dat denken en schrijven onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Door te schrijven, krijgen we meer inzicht in ons denken en onze denkprocessen– daarom onthouden we iets ook veel beter als we het eenmaal hebben opgeschreven. Hoe meer iemand schrijft, hoe meer inzicht die persoon krijgt in zijn eigen denken, voelen en doen en hoe beter de metacognitieve vaardigheden dus worden. Door te schrijven, begrijpen jongeren ook veel beter hoe reeds geschreven teksten – zowel zakelijk als narratief – in elkaar zitten en kunnen ze hier veel beter mee uit de voeten. De onderzoeken van Nederlandse bodem naar creatief schrijven gaan bijna allemaal over de invloed hiervan op de literaire competenties. (Janssen e.a., 2006).
Docenten in de dop | 31
Het creatief schrijven verbetert bovendien de algemene schrijfvaardigheid doordat er constant gewerkt wordt met stijltechnieken en zaken als grammatica, spelling, interpunctie, structuur en woordenschat. Het is net als met lezen: hoe meer er geschreven wordt, hoe beter de taalvaardigheid wordt onder invloed van die oefening. Daar komt nog bij dat het zelfvertrouwen sterk verbetert door het belang van voorlezen, reviseren en omgaan met feedback en kritiek bij het schrijven.
Creatief schrijven in de klas Waarom is er zo weinig aandacht voor creatief schrijven? Simpel: omdat het geen verplicht onderdeel is (De Rooij e.a., 2009). Het is niet of nauwelijks opgenomen in methodes en docenten worden er didactisch niet
op voorbereid, behalve vanuit het perspectief van het fictieonderwijs. Het raakt daardoor al snel ondergeschikt aan de andere vakonderdelen: is er tijd over in het programma, dan wordt er sneller een grammaticatoets of leestekst gepakt dan een creatieve schrijfopdracht. Toch pleiten wij ervoor dat dat schrijfgedrag, dat duidelijk wel aanwezig is, wordt gestimuleerd. Getalenteerde leerlingen die niet schrijven of overwegen ermee te stoppen vanwege te weinig tijd of zelfvertrouwen, moeten op school de ruimte krijgen hun vaardigheden te ontwikkelen. Leerlingen die nooit hebben geschreven, moeten de mogelijkheid krijgen ermee te experimenteren. Het kan, zoals we hebben gezien, zo ontzettend waardevol zijn en de mogelijkheid dat in elke klas een nieuwe Leo Tolstoj of Connie Palmen kan zitten, mogen we niet negeren. Creatief schrijven kan op allerlei manieren… als we maar creatief zijn. Hieronder vind je een aantal praktische tips om mee aan de slag te gaan.
Aan de slag - Volg het voorbeeld van Erin Gruwell en bied leerlingen de mogelijkheid een dagboek bij te houden. Dat mag helemaal zoals ze zelf willen, als ze maar elke dag iets schrijven. Geef ook aan dat jij als docent het niet per se hoeft te lezen en dat het anoniem mag. - Lees een gedeelte van een kort verhaal voor en geef de leerlingen de opdracht dat af te schrijven. Je kunt ervoor kiezen ze een woordminimum of –maximum te geven, maar dat hoeft niet. - Neem kranten mee naar school en laat leerlingen een nieuwsbericht of andersoortig artikel kiezen dat ze
vervolgens gaan bewerken tot een verhaal. - Bouw een les rondom songteksten: analyseer deze en vraag de leerlingen aan het eind om zelf een liedtekst te schrijven. Wie het durft, mag het liedje dan ook zingen. - Doe mee aan een dicht- of schrijfwedstrijd en besteed tijdens elke les het laatste kwartiertje aandacht aan de vorderingen: leg iets uit over stijltechnieken, geef een nieuwe (kleine) opdracht of laat de leerlingen elkaars werk beoordelen.
Een woord dat je niet zo vaak hoort Gebruik jij ‘m wel eens? De uitroep Oele! Niet? Dat is ook niet vreemd, want Oele! is een sterk verouderde uitroep, die helemaal in was in de 18e eeuw. In het boek Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden van Stoett wordt het gebruik van deze uitroep als volgt omschreven: “Dit wordt als antwoord gegeven aan iemand
32 | Docenten in de dop
‘die een wensch, een plan of eene verwachting heeft uitgedrukt, en dan aanduidende dat hij zich met ijdele hoop vleit’, in den zin van och kom! ‘t mocht wat! gekheid! larie!” Dus als je voortaan de neiging hebt om ‘och kom!’ te zeggen, denk dan nog eens aan ‘Oele!’.
- Schrijfvaardigheid -
Schrijftalent in de klas? Doe er iets mee! Heb je echte schrijftalenten in je klas? Wijs hen dan zeker eens op de onderstaande acties van Storm Publishers.
Heb je leerlingen in de klas die van schrijven houden? Dan is dit hun kans! De afgelopen jaren zijn er verschillende malen met groot succes schrijfwedstrijden gehouden op youngadults.nl. Vanwege dit succes komt Storm Publishers met een eigen wedstrijd. De winnaar van de wedstrijd krijgt de fantastische kans om zijn eigen boek uit te geven!
Het YA Summer Camp is een zomerkamp voor echte boekenliefhebbers. Het YA Summer Camp staat in het teken van boeken en dus van lezen en schrijven. Tijdens dit kamp krijgen de deelnemers zes verschillende cursussen die hen alles leren over de verschillende aspecten van het schrijverschap.
Wat is de opdracht?
Aan het eind van iedere dag krijg je verwerk je alles wat je die dag geleerd hebt in een eigen verhaal (ca. 1.000 woorden). Aan het eind van de week worden alle verhalen van de deelnemers samengevoegd tot een echte verhalenbundel die ook echt gedrukt gaat worden.
Het is de bedoeling dat de leerling een verhaal schrijft en dit voor 1 september 2015 opstuurt naar Storm Publishers. Natuurlijk is dit verhaal gebonden aan een aantal eisen: - Het verhaal heeft tussen de 50.000 – 90.000 woorden. - Het verhaal moet binnen tenminste één van de onderstaande thema’s passen: - Urban Fantasy - YA Thriller (Afspelend in het verleden of heden) - New Adult (Binnen de zinsnede: ‘Gevangen in de wereld’) Het combineren van thema’s is dus toegestaan. - De hoofdpersonen dienen tussen de 15 en 25 jaar te zijn, zodat het verhaal past binnen het Young Adults en New Adults genre.
De cursussen zullen plaatsvinden op drie dagen en elke dag heeft zijn eigen thema. Het thema van dinsdag is ‘hoe zet je een verhaal op’, op woensdag luidt het thema ‘het schrijven van een verhaal’ en op donderdag zal de cursus gaan over ‘het verhaal is klaar, wat nu?’. Voor meer informatie kijk je op http://www. stormpublishers.nl.
Wil je meer informatie? Kijk dan op http://www. stormpublishers.nl.
Docenten in de dop | 33
- Leesvaardigheid -
Het nieuwe lezen: van offline tekstbegrip naar online tekstbegrip. Esther van der Laan
Het verbeteren van het tekstbegrip van leerlingen is een essentieel onderdeel van onze taak als docent Nederlands. Dat dit onderdeel van ons vak zo belangrijk is (geworden), heeft verschillende oorzaken. Om te beginnen is het eindexamen een en al tekstbegrip. Om onze leerlingen te kunnen laten slagen, is het dus belangrijk dat wij hier voldoende aandacht aan besteden. Natuurlijk is tekstbegrip niet alleen van belang voor het examen Nederlands. Ook tijdens de rest van hun schoolcarrière en tijdens hun functioneren in de maatschappij is een goed begrip van teksten essentieel om mee te kunnen komen. Helaas moeten wij constateren dat het tekstbegrip van onze leerlingen niet goed is. Hier ligt voor ons dus een belangrijke taak, maar de kritische vraag die wij onszelf moeten stellen is: zijn wij hiertoe nog wel in staat in deze veranderende maatschappij? Zijn wij nog wel de experts op het gebied van tekstbegrip waar wij onszelf altijd voor gehouden hebben?
De wereld verandert
Zoek de verschillen
Onze leerlingen worden dagelijks geconfronteerd met digitale informatie, terwijl de hoeveelheid offline informatie die zij tot zich nemen aanzienlijk vermindert. Over de vraag of dit een zorgelijke ontwikkeling is, zal hier niet worden gerept. Wel is het belangrijk om te benadrukken dat het door deze ontwikkeling van belang is geworden om leerlingen te onderwijzen in het omgaan met deze nieuwe online informatie.
Nu zul je je misschien afvragen of online tekstbegrip zoveel verschilt van offline tekstbegrip. Het antwoord op deze vraag is een volmondig ‘ja’. Om te beginnen wijken online teksten af van de traditionele teksten die leerlingen gewend zijn in het tekstbegriponderwijs. Het zijn geen lineaire teksten met een begin, middenstuk en slot. De teksten bestaan niet alleen meer uit letters (en af en toe een afbeelding), maar bevatten steeds vaker aanvullende en parallelle schema’s, animaties, video en audio en ze zijn vaak gestructureerd met hyperlinks, die verwijzen naar een ander onderdeel van de tekst of naar teksten elders online. Verder zijn er nieuwe tekstsoorten of -vormen bijgekomen als websites, blogs en tweets, met hun eigen tekstkenmerken die de leerlingen moeten leren begrijpen.
Uit onderzoek van PISA uit 2009 is namelijk gebleken dat veel leerlingen grote problemen hebben met het begrijpen van online teksten, ook wel online tekstbegrip genoemd. Dit is zorgwekkend aangezien wij de leerlingen moeten voorbereiden op de moderne maatschappij waar online tekstbegrip een steeds belangrijkere plaats in gaat nemen. Er is dus sprake van een grote kloof tussen de gewenste situatie en de praktijk, die zo snel mogelijk gedicht moet worden door online tekstbegrip tot onderdeel van het vak Nederlands te maken.
34 | Docenten in de dop
Maar niet alleen de teksten veranderen. Ook de manier van lezen is online anders dan offline.
Uit onderzoek naar het leesgedrag van beeldschermlezers blijkt dat zij veel meer scanen skimgedrag vertonen.
Figuur 1. Links: het leesgedrag van beeldschermlezers op een informatieve pagina. Midden: het leesgedrag van beeldschermlezers op een productpagina. Rechts: het leesgedrag van beeldschermlezers bij een zoekmachine.
Dit houdt in dat de lezer onbelangrijke woorden, zinnen of zelfs alinea’s overslaat. Het scan- en skimgedrag heeft tot gevolg dat beeldschermlezers slechts een deel van de tekst lezen. De veranderde teksten en het veranderde leesgedrag hebben tot gevolg dat leerlingen over andere en aanvullende vaardigheden moeten beschikken om online teksten te kunnen begrijpen. Een aantal voorbeelden: van leerlingen wordt verwacht dat zij veel meer dan vroeger zelf informatie zoeken, kiezen en begrijpen. Dit is ingewikkeld door de grote hoeveelheid aan informatie die beschikbaar is op het internet. Een metacognitieve vaardigheid als doelgericht lezen is hierdoor belangrijker geworden. Ook zoekend lezen is nu heel belangrijk. Leerlingen moeten snel kunnen beoordelen of een tekst geschikt is voor hun doel. Relatief nieuw is de vaardigheid om tegenstrijdige, multimediale informatie te herkennen en te integreren. Bovendien is kritisch lezen heel belangrijk geworden. Hierbij gaat het om de vraag welke informatie betrouwbaar is.
Vaardig of verouderd? Nieuwe teksten en vormen van communicatie vragen dus om een nieuwe vorm van geletterdheid, maar ook om een nieuwe vorm van didactiek. De hierboven gestelde vraag:
zijn wij nog wel de experts op het gebied van tekstbegrip waar wij onszelf altijd voor gehouden hebben? is dus zeker niet onterecht. Waarschijnlijk is het antwoord op deze vraag ‘nee’. Ook wij zullen ons deze nieuwe didactiek eigen moeten maken. Bijscholing is dan ook van groot belang om onze leerlingen onderwijs aan te kunnen bieden dat gericht is op deze nieuwe vorm van geletterdheid om hen zo klaar te maken voor de maatschappij waarin zij moeten gaan functioneren.
Onlinegeletterdheid bij Nederlands Ben je benieuwd hoe je onlinegeletterdheid kunt integreren in je lessen Nederlands. Twijfel dan niet langer en volg de QRcode hiernaast. Op de site die gekoppeld staat aan deze code vind je lessen die je in kunt zetten om je leerlingen onlinegeletterd te maken.
Docenten in de dop | 35
- Leesvaardigheid -
Dyslexie: zo ga je ermee om Esther van der Laan
Eén op de twintig leerling heeft dyslexie. De kans dat je een leerling in de klas hebt met dyslexie is dus groot. Worden deze leerlingen niet goed begeleid, dan kan hun dyslexie grote gevolgen hebben voor hun cognitieve, sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling. Het is dan ook erg belangrijk om te weten hoe je met dit probleem om kunt gaan. In dit artikel geven wij je daarom informatie over de problemen die leerlingen met dyslexie op school ervaren en bieden wij mogelijkheden aan die je kunt inzetten om dyslectici te helpen.
Kenmerken dyslexie Algemene kenmerken Dyslectici kunnen moeite hebben: - om het verschil te horen tussen klanken als m en n; p, t en k; s, f en g; eu, u en ui - met het onthouden van vaste woordcombinaties, uitdrukkingen of gezegdes - om de aandacht te houden bij ‘klankinformatie’ (gesproken woord) - met het inprenten van reeksen, bijvoorbeeld tafels of spellingsregels - met het onthouden van losse gegevens, zoals rijtjes, woordjes en jaartallen
Problemen bij het lezen De leesproblemen van dyslectici kunnen zich op verschillende manieren uiten. Sommige mensen hebben een traag leestempo en lezen de woorden spellend. Anderen hebben juist een hoog leestempo, maar maken daarbij veel fouten door woorden te raden. Er kan ook sprake zijn van een combinatie van beide. Het gevolg van
36 | Docenten in de dop
Dyslexie is een aangeboren afwijking in de hersenen waardoor nieuwe informatie in de vorm van klanken en woorden langzamer verwerkt en geproduceerd kan worden. Dit heeft gevolgen voor zowel het lezen als voor het schrijven. Dyslexie is dus een ingewikkeld probleem, in de eerste plaats voor de leerling zelf. Vaak krijgen zij te maken met vooroordelen. Docenten of medeleerlingen denken bijvoorbeeld dat zij dom zijn of lui, dat ze niet hard genoeg hun best doen of er sprake is van onwil. Jammer genoeg is vaak het tegenovergestelde waar. Deze leerlingen doen over het algemeen juist extra hun best en besteden vele uren aan hun schoolwerk, maar zonder resultaat. Het is dan ook frustrerend als zij naast het slechte cijfer ook nog naar hun hoofd geslingerd krijgen dat ze harder moeten werken. Hopelijk zul je nu denken: ‘Maar dat zeg je toch niet tegen een leerling met dyslexie?’. Helaas, het gebeurt. Het zal je dan ook niet verbazen dat veel leerlingen met dyslexie hun zelfvertrouwen verliezen, gespannen en faalangstig worden en, in het ergste geval, opgeven en datgene gaan vermijden waar zij moeite mee hebben. Om dit te voorkomen zullen begrip, kennis en goede begeleiding centraal moeten staan. Erkenning en herkenning zijn hierbij de sleutels tot succes.
deze leesproblemen is dat leerlingen de inhoud van een tekst slecht begrijpen. Hierdoor kunnen leerlingen ook bij niet-talige vakken matig presteren.
Problemen bij de spelling Dyslectici maken over het algemeen veel spellingfouten. Zij proberen vaak de spelling van specifieke woorden te onthouden. Naast dat dit een enorme belasting voor het geheugen is, beklijft de kennis meestal ook niet. Dit komt doordat de woorden op een ongestructureerde manier in het geheugen worden opgeslagen. Bovendien kan de spelling van een woord per zin verschillen door een andere context. Spellingregels kunnen leerlingen hierbij tot steun zijn, mits zij geen moeite hebben met het inprenten van deze regels.
Problemen bij het schrijven Dyslectici schrijven vaak onleesbaar en maken veel doorhalingen. Bij leerlingen die wel leesbaar schrijven, valt het trage schrijftempo op.
Bijkomende problemen - Problemen bij twee dingen tegelijk doen, bijvoorbeeld schrijven en luisteren.
Erkenning Het is belangrijk dat dyslexie serieus genomen wordt door alle docenten. Dyslexie is namelijk niet een probleem waar alleen taaldocenten mee te maken hebben. Ook docenten van andere vakken krijgen te maken met deze problematiek. Het draait bij alle vakken immers om het tot je nemen van informatie via het gesproken en geschreven woord, en dat is nu juist waar het vaak misgaat bij dyslectici. Alleen wanneer alle docenten aandacht hebben voor de problemen die dyslexie met zich meebrengt, zullen deze leerlingen op een goede manier geholpen kunnen worden in hun schoolloopbaan.
volhouden zullen zij meegaan in de vooroordelen die er over hen kunnen bestaan. Het herkennen van en het omgaan met dyslexie is dus ingewikkeld. Om die reden hebben wij ervoor gekozen om de rest van dit artikel te besteden aan het benoemen van verschillende problemen waar leerlingen met dyslexie tegen aan kunnen lopen. Het artikel sluit af met een opsomming van mogelijkheden die je kunt inzetten om dyslectici te helpen.
Herkenning Het sleutelwoord ‘herkenning’ zal mogelijk problemen opleveren. Het herkennen van dyslexie is namelijk minder gemakkelijk dan het lijkt en dat maakt het probleem ook voor docenten ingewikkeld. Hiervoor zijn twee belangrijke oorzaken te noemen. Ten eerste zijn er veel gradaties in dyslexie en veel verschillende verschijnselen die allemaal kunnen wijzen op een vorm van dyslexie. Ten tweede zullen veel leerlingen proberen hun handicap te camoufleren, omdat zij zich ervoor schamen. Om dit te kunnen blijven
- Er is vaak sprake van een trage verwerkingssnelheid van (talige) informatie - Leerlingen begrijpen complex gestelde vragen vaak minder goed, terwijl zij het antwoord wel weten. - Leerlingen met dyslexie zijn vaak slecht in staat meervoudige instructies te onthouden. - Er is vaak sprake van een tragere verwerking van auditieve (horen) en/of visuele (zien) informatie in het brein. - Dyslectische leerlingen hebben soms moeite met het vinden van de juiste woorden en maken verbaal een zwakke indruk. - Dyslectische leerlingen hebben vaak moeite met het structureren van hun leergedrag.
Hoe kun je een leerling met dyslexie helpen? - Sta hulpmiddelen toe die lezen en schrijven vergemakkelijken, zoals een laptop, daisyspeler en readingpen. - Lees teksten klassikaal. - Geef opdrachten zowel mondeling als schriftelijk. - Zorg voor een goed leesbare lay-out. - Geef extra tussentijdse toetsen over kleine gedeeltes van de stof. - Geef extra tijd voor oefeningen en proefwerken. - Geef kopieën van aantekeningen en - bordschema’s. - Sta fonetische spelling in bepaalde gevallen toe. - Toets zoveel mogelijk mondeling. Zorg voor een aangepaste beoordeling voor spelling Nederlands en voor de moderne vreemde - talen. Help de leerling bij het plannen en voorbereiden van huiswerk en toetsen.
Docenten in de dop | 37
- Onderwijsinnovatie -
De leerling aan de macht? Vivian van Leeuwen
Innovatie is iets waar je als docent onvermijdelijk mee te maken krijgt, of je nu net begint of al jarenlange ervaring hebt. Nederland is één van de landen waarin het onderwijs ontzettend divers en dynamisch is: scholen mogen grotendeels hun eigen koers bepalen. In de hedendaagse maatschappij wordt daar steeds gretiger gebruik van gemaakt: het klaslokaal van nu is nauwelijks meer te vergelijken met dat van twintig jaar geleden. Met als belangrijkste element misschien wel dat het onderwijs steeds persoonlijker wordt: het gepersonaliseerd onderwijs is in opmars. Hoe werkt dat eigenlijk en vooral: waarom werkt het?
Innovatie is overal De definitie van innovatie is niet moeilijk te geven, maar een interpretatie ervan is volkomen subjectief. Innoveren betekent vernieuwen, verbeteren, voortdurend op zoek zijn naar de best mogelijke versie. Een goede docent moet daar toch op zijn minst een beetje gevoel voor hebben: je wilt je leerlingen iets meegeven, maar dat moet wel op de juiste manier gebeuren – en die juiste manier is voor iedereen anders. Voorbeelden van hoe het gedaan kan worden vinden we overal. Erik van ’t Zelfde met zijn superschool, de bijzondere onderwijssystemen die getoond werden in de VPRO Tegenlicht-uitzending van 1 februari 2015, maar ook buitenlandse scholen met een unieke visie en het pleidooi van de Voortgezet Onderwijsraad voor maatwerkdiploma’s. En dan hebben we het nog niet eens over het sterk in opmars zijnde inclusief onderwijs: één school voor alle leerlingen, ongeacht hun beperkingen van welke aard dan ook. Docenten in de Dop is eveneens een innovatieve publicatie: wij trachten nieuwe invalshoeken en methoden te vinden om een optimale leerervaring en –opbrengst te bereiken. Adolescentieliteratuur en creatief schrijven zijn bijvoorbeeld twee concepten die fantastisch kunnen werken voor de verbetering van het leerproces, en ons pleidooi voor meer samenwerkend leren en een hervorming van het grammaticaonderwijs biedt nieuwe inzichten om het schoolvak Nederlands interessant en waardevol te houden. Ons doel? Lesgeven op een manier die bij leerlingen past. 38 | Docenten in de dop
En dat zou zomaar eens de sleutel kunnen zijn tot de best mogelijke onderwijsinnovatie.
Leerlinggestuurd Het verschil tussen docentgestuurd en leerlinggestuurd onderwijs is het verschil tussen een docent die onophoudelijk uitlegt en onverbiddelijk is in wat er moet gebeuren en een docent die lesgeeft met een hoofdrol voor interactie met de leerlingen.
Op de lerarenopleiding wordt doorgaans geadviseerd te streven naar een middenweg, maar dat is zo eenvoudig nog niet. Vrijwel iedere docent kent het namelijk wel: een klas van pakweg dertig pubers, dertig verschillende referentiekaders. Hetzelfde niveau, maar nooit écht hetzelfde niveau: er zijn leerlingen met dyslexie, met een langzamer leertempo, met autisme of ADHD, leerlingen die het thuis niet breed hebben of van wie de thuissituatie op emotioneel vlak verre van ideaal is, leerlingen die worstelen met psychische of fysieke problemen, leerlingen die gepest worden of juist pesten, leerlingen die niets doen of juist te veel doen en nog tig andere mogelijkheden. In theorie zou iedereen de stof na een bepaald aantal keer uitleggen moeten kunnen snappen, zou iedereen dezelfde soort cijfers moeten kunnen halen op basis van de juiste manier van lesgeven en zou iedereen zich op basis van de juiste regels netjes moeten kunnen gedragen. In theorie.
Maar in de praktijk… werkt het vaak ietsje anders. Wat nog een stapje verder gaat dan leerlinggestuurd leren, is gepersonaliseerd leren. Onderwijs waarin leerlingen de baas zijn over hun leerproces en waarin hun eigen individuele niveau en behoeften dan wel belangen centraal staan. De docent vertelt niet meer wat er geleerd en gedaan moet worden en op welke manier: de docent begeleidt de leerling bij het vinden van en werken volgens de eigen manier. Met andere woorden: geen klassikale lessen of toetsen meer, maar zoveel mogelijk één-op-éénbegeleiding. Het klinkt bijna te mooi om waar te zijn.
Werkt het ook echt? Aandacht voor persoonlijke leerroutes als oplossing voor onderwijsproblematiek: het klinkt prachtig simpel. En in principe is het dat ook. Als je leerlingen allemaal op hun eigen niveau laat leren, met de hulpmiddelen, ondersteuning en benadering die ze nodig hebben, vormen zaken als dyslexie, taalachterstanden of psychische problemen geen obstakel meer – het onderwijs is daar dan immers op aangepast.
Het zelfvertrouwen en zelfbewustzijn zullen beter worden doordat het materiaal nooit te moeilijk of te makkelijk zal zijn, maar altijd precies goed. De vaardigheden en sterke punten kunnen ontwikkeld worden dankzij het maatwerk, waardoor de minder sterke kanten gecompenseerd worden. Het onderwijs kan zelfs
aansluiten op de interesses, waardoor het leuk, uitdagend en memorabel wordt en blijft. Leerlingen delen hun eigen tijd in en bepalen zelf hoe ze wel en niet willen werken. Dat is wat de Voortgezet Onderwijsraad aankaart in hun onderzoeksrapport Elk talent een kans, ter voorbereiding op het gepersonaliseerd leren-project Leerling 2020. Natuurlijk zijn er kanttekeningen bij te maken. Niet alle leerlingen zijn cognitief sterk genoeg om de verantwoordelijkheid over het eigen leren aan te kunnen. Voor docenten kan het bovendien een flinke opgave zijn om nog echt les te blijven geven: als iedereen versnipperd bezig is, hebben uitleggen en instrueren weinig zin meer. Daar komt nog bij dat leerlingen mogelijkerwijs teveel op zichzelf zouden kunnen raken, terwijl communicatie, contact en samenwerkend leren juist enorm belangrijk is voor de ontwikkeling. Toch hoeven deze punten geen echt probleem te vormen: er zijn genoeg mogelijkheden om leerlingen én docenten te laten wennen aan een gepersonaliseerd systeem. Bovendien is er juist voor samenwerking veel ruimte in dit systeem: de docent doet een stapje terug, de medeleerling komt naar voren.
In de praktijk Leerlinggestuurd leren als kern van onderwijsinnovatie, waarom? Simpel: het onderwijs bereidt kinderen voor op de volwassenen die ze zullen worden in de maatschappij van de toekomst. We willen dat zij zich zo goed mogelijk kunnen ontplooien en ontwikkelen, dat ze zoveel mogelijk aan zichzelf en aan de wereld kunnen hebben. Waarom dan niet het onderwijs aanpassen op hun belangen en behoeften?
Docenten in de dop | 39
Uiteindelijk draait het maar om één ding: dat leerlingen kunnen leren op hun manier. Om dat te bereiken, hoeft
heus niet het hele onderwijsbeleid omgegooid te worden: begin gewoon in je eigen klas met de onderstaande tips.
Aan de slag - Geef je een les over grammatica? Neem dan van tevoren een kennisclip op. Leerlingen voor wie zelfstandig werken geen probleem is, mogen dan tijdens de les die kennisclip bekijken en bijbehorende oefeningen maken. Intussen kun jij uitleg geven aan de kinderen die begeleiding nodig hebben. - Behandel je het onderwerp schrijfvaardigheid? Geef dan bijvoorbeeld een les over tekststructuur waarna je leerlingen laat kiezen hoe ze de theorie gaan verwerken: zelf een tekst schrijven op basis van structuurconventies of een tekst lezen waarvan ze de structuur moeten beoordelen. - Maak de leerlingen de baas over hun eigen leerproces. Besteed een les aan het klassikaal maken van een planning, inclusief een ‘’wat te doen als ik tijd over heb’’-
systeem, en ga daarmee aan de slag. Spreek af dat er bepaalde momenten in het lesuur zijn waarop om uitleg gevraagd mag worden en loop de rest van de tijd rond om te kijken of het ze lukt om alles zelf te doen. - Spreek samen met collega’s een overkoepelend thema af waar alle vakken dan aandacht aan moeten besteden, bijvoorbeeld democratie. Geef leerlingen vervolgens de mogelijkheid om in jouw les aan de themataken van een ander vak te werken. - Laat leerlingen in duo’s of drietallen aan projecten werken. Ze mogen dan tijdens de les kiezen of ze verder willen werken uit het boek of dat ze met hun project aan de slag willen gaan. Dat moet dan zoveel mogelijk zonder hulp van de docent gebeuren.
Passend of speciaal? Vivian van Leeuwen
Een brand in een brandweerkazerne is voor TL 3-leerlingen eigenlijk gewoon een brand en niet zozeer iets wat je niet verwacht – met andere woorden, niet ironisch. Dat besef leidde bij mij op een maandagochtend tijdens het eerste uur tot het besluit om mijn eigen situatie te gebruiken als voorbeeld. Want, zo dacht ik, een docent in een rolstoel is ironisch. Een docent die niet goed kan horen en zien is nog veel ironischer. Toch? Nou, dat bleek niet te gelden voor mijn leerlingen. Tot mijn verbazing werd er juist gezegd: ‘’Omdat dit een school voor kinderen met een beperking is, verwacht je dat de docenten ook een beperking hebben.’’ Ik wist niet wat ik hoorde.
Inspiratie Ik ging de lerarenopleiding doen met als enige motivatie dat ik naar de universiteit wilde voor een studie Nederlandse Taal en Cultuur. Tegen alle verwachtingen in vond ik het echter hoe langer hoe leuker en toen mijn eerstejaarsstage eenmaal begonnen was wist ik het zeker: vergeet die universiteit, ik wil docent Nederlands worden. Om jongeren aan het lezen te krijgen, om ze plezier in taal bij te brengen, om het aantal tenenkrommende taalfouten terug te kunnen dringen en om jongeren te laten kennismaken met de heerlijkheid van het schrijven. Maar ook om iets te kunnen bijdragen aan de maatschappij van morgen en om het onderwijs op te krikken. Daar had ik al vrij snel allerlei 40 | Docenten in de dop
ideeën over, en dan vooral over het speciaal onderwijs. Mijn stage op dezelfde mytylschool als waar ik zelf mijn vmbo- en havodiploma haalde, heeft me namelijk doen inzien dat er nogal wat schort aan de manier waarop kwetsbare kinderen worden voorbereid op de maatschappij. Ze eindigen vaak in de dagbesteding, komen de deur niet meer uit of krijgen een baan die ver beneden hun kunnen is, al dan niet na een rampzalige periode in het vervolgonderwijs. Ik wist het al meteen: voor deze kinderen wil ik een inspiratie zijn. Want er is méér, zij kunnen méér. Toegegeven: ik doe het niet alleen voor hen. Ook voor mezelf: in het regulier onderwijs zou ik het namelijk door de werkdruk, de grote klassen en de maatstaven voor capaciteiten – oftewel: de mate van begrip voor mijn problematiek – niet redden. Maar op het speciaal onderwijs, waar de docenten me nog kennen omdat ze me zelf les hebben gegeven, waar de klasjes nooit meer dan tien leerlingen tegelijk herbergen, waar voettoetsenborden en bedden in de klas niets vreemds zijn… daar voel ik me thuis. Daar kom ik tot mijn recht en is het helemaal niet belangrijk dat ik niet goed kan horen, niet goed kan zien, in een rolstoel zit, vaak ziek en moe ben en kleiner ben dan veel van mijn leerlingen: daar heeft namelijk iedereen iets, dus ook de docent.
Vertekend beeld Uit ervaring weet ik hoe belangrijk het speciaal onderwijs is voor kwetsbare kinderen: het biedt hen namelijk de kans om zich op hun eigen tempo en eigen manier te ontwikkelen in een veilige omgeving waar begrip, ondersteuning en zorg op maat de hoofdrol spelen en waar de mogelijkheden van voorzieningen en aanpassingen eindeloos zijn. Dankzij de mytylschool heb ik mij kunnen ontpoppen tot een adolescent die zich prima kan redden in de buitenwereld. Maar een kanttekening daarbij is dat ik ook nog eens een sterk karakter heb én enorm veel steun en motivatie uit mijn privéomgeving. Veel andere kinderen hebben die voordelen niet. Maar toch knaagt er iets. Het speciaal onderwijs leidt tot een vertekend beeld van de maatschappij bij leerlingen die er juist goed op voorbereid moeten worden. Neem de mytylschool: een afgeschermde comfortzone. Leerlingen vinden het normaal dat volwassenen in hun omgeving ook een beperking hebben. Ze gaan ervan uit dat ook in de buitenwereld aanpassingen nodig zijn, dat ze met alles geholpen zullen worden en dat er altijd wel maniertjes zullen zijn. En ook in de schoolcontext is het soms allemaal iets te vanzelfsprekend: de aanpassingen wat betreft examentrajecten en verzuim gaan soms tot in het extreme en het tolerantiebeleid is vaak soft. Logisch ook, want hoe straf je leerlingen met een beperking? Nablijven kan niet vanwege schoolvervoer, binnenblijven in de pauze ook niet vanwege belangrijke eet- en rustrituelen. Eruit sturen is niet
effectief omdat er te weinig ruimte en te weinig opvangend personeel is. En dan?
De oplossing Passend onderwijs – kinderen met een beperking naar een gewone school sturen – is wat mij betreft niet het antwoord: kwetsbare kinderen hebben geen baat bij regulier onderwijs, waar de sleutelwoorden begrip, zorg en ondersteuning in veel mindere mate aanwezig zijn. In plaats daarvan zouden we juist het speciaal onderwijs passender moeten maken, op zo’n manier dat niet de beperking, maar de gelijkheid tussen kinderen de kern gaat vormen. Als ik een smak geld had, zou ik het wel weten: dan zou ik zorgen dat er een school kwam voor speciaal onderwijs én regulier onderwijs. Met een aparte afdeling voor het speciale onderwijs, maar wel gedeelde lessen en ruimten met de reguliere school. Structuur, regels – die passen bij wat de kinderen wel en niet kunnen – en realistische voorbereiding op de realistische maatschappij. Trainingen voor docenten, want om kinderen met autisme, een spierziekte of dyslexie les te kunnen geven moet je toch echt weten wat dat inhoudt en hoe het is en wat ze nodig hebben. Maar ook: niet meer een school voor kinderen met een beperking maar een school voor kinderen met speciale behoeften. Want die kinderen moeten toch vooral kinderen zijn: juist op het speciaal onderwijs hoort het accent niet te liggen op de beperkingen maar op de mogelijkheden desondanks.
Docenten in de dop | 41
Verantwoording bronnen Samen staan ze sterker! Ebbens, S. & Ettekoven, S. (2013). Samenwerkend leren. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers Erkens, G., Kirschner, P. A., & Janssen, J. (2009). Samenwerkend leren. In: Klarus, R. & Simons, P.R. (2009). Wat is goed onderwijs? Bijdragen uit de psychologie. Den Haag: Lemma uitgevers. Johnson, D. W., & Johnson, R. T. (2009). An educational psychology success story: Social interdependence theory and cooperative learning. In: Educational Researcher, 38, 365-379. De mythe ontmaskerd: van kundige knaap naar klungelige klikker Bonset, H., Boer, M. de & Ekens, T. (2010). Nederlands in de onderbouw. Bussum: Uitgeverij Coutinho. KNAW (2012). Digitale geletterdheid in het voortgezet onderwijs. Amsterdam. Knispel, K. (2012). Zakelijke communicatie – schriftelijk. Amsterdam: Pearson Benelux B.V. Raad voor Cultuur (2005). Mediawijsheid: de ontwikkeling van nieuw burgerschap. Den Haag. Sanders, E. & Klaver, M.J. (2011). Internet moet een schoolvak worden. Zwanenberg, F. & Pardoen, J. (2010). Handboek mediawijsheid op school. Leidschendam: Stichting Mijn Kind Online. Van afhakers naar afmakers Breedveld, B., Van den Broek, A., De Haan, J., Harms, L., Huysmans, F. & Van Ingen, E. (2006). De tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Hilst, L. van (1997). De leraar leert lezen. In: Klasse voor Leraren, 72, p. 32-33. Laarakker, K. (2002). De overgang van jeugd naar volwassenenliteratuur. Enkele resultaten van een empirisch onderzoek onder scholieren. In: Raukema, A.M., Schram, D. & Stalpers, C. (Red.). Lezen en leesgedrag van adolescenten en jongvolwassenen. Delft: Eburon. Lierop-Debrauwer, H. van (2002). Een gemiste kans. De adolescentenroman voor de jeugd in het literatuuronderwijs in de tweede fase. In: Raukema, A.M., Schram, D. & Stalpers, C. (Red.). Lezen en leesgedrag van adolescenten en jongvolwassenen. Delft: Eburon. Lierop-Debrauwer, H. van, & Bastiaansen-Harks, B. (2005). Over grenzen: de adolescentenroman in het literatuuronderwijs. Delft: Uitgeverij Eburon. With, J. de (2005). Overgangsliteratuur voor bovenbouwers? Een onderzoek naar het functioneren van de literaire
42 | Docenten in de dop
adolescentenroman. Amsterdam: Stichting Lezen. Het grammaticaonderwijs ontleed Arends, E., Bakker, H., Buunk, E., Dijks, H., Goede, R. de, Hillen, W., Laumann, M., Maas, S. & Worp, K. van der (2010). Effectiviteit van grammaticaonderwijs. In: Levende Talen Magazine, 2010, 16-19. Bonset, H., Boer, M. de & Ekens, T. (2010). Nederlands in de onderbouw. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Coppen, P. A. (2010a). De taal is een rommeltje. In: Levende Talen Magazine, 2010, 26-28. Gein, J. van de (1991). The sense of sentences. A study into the effects of grammar instruction upon junior writing. Dissertatie Rijksuniversiteit Utrecht. Gelderen, A. van (2010). Does explicit teaching of grammar help students to become better writers? Insights from empirical research. In: Terry Locke (ed.), Beyond the grammar wars. A resource for teachers and students on developing language knowledge in the English/Literacy classroom. New York: Routledge. Hulshof, H. (2010). Van grammatica naar taalkunde: Van een doodlopende naar een doorlopende leerlijn. In: Levende Talen Magazine, 2010, 12-19. Pleging, H. (z.d.). Grammatica op school. Reader cursus Grammatica en Spelling op school. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam. Tordoir, A. & H. Wesdorp (1979). Het grammaticaonderwijs in Nederland. Een overzicht betreffende de effecten van grammaticaonderwijs en een verslag van een onderzoek naar de praktijk van dit onderwijs. Den Haag: SVO. Tordoir, A. & R. Damhuis (1982). Grammatica en vreemde talenonderwijs in de brugklas. Een onderzoek naar de aansluiting van het moedertaalgrammaticaonderwijs op het vreemde talenonderwijs. Amsterdam: SCO. Zwart, J.-W. (2010). Levende taalkunde. In: H. Hulshof & T. Hendrix. Taalkunde in het voortgezet onderwijs. Special Levende Talen Magazine. Amsterdam: Levende Talen, 51-54. Van dagboekfragment tot manuscript Burg, S. van. (2010). Schrijf je slim. Utrecht, Nederland: Kunstfactor. Creyghton, J. (2002). Effectief en creatief schrijven. Leidschendam, Nederland: Kemper Conseil. Gruwell, E. (2007). The Freedom Writers Diary. New York, Verenigde Staten: Crown/Archetype. Mieras, M. (2010). De waarde van schrijven. Utrecht, Nederland: Kunstfactor. Nationale Jeugdraad. (2009). Jongeren schrijven. Creatief schrijven tussen 12 en 18 jaar. Geraadpleegd van http:// files.goc.nl/files/pdf/bronnen_per_wereld/08%20Journ%20
Rapport_Jongeren_Schrijven_.pdf Rooij, S. de, Duijnhoven, P. van, Buschenhenke, F., Lazaroms, M., & Mulder, D. (2009). Schrijf het voort! Creatief schrijven met jongeren. Utrecht, Nederland: Kunstfactor. Bonset, H., Boer, M. de, & Ekens, T. (2010). Nederlands in de onderbouw. Bussum, Nederland: Coutinho. Janssen, T., Broekkamp, H., Smallegange, E., & Stichting Lezen. (2006). De relatie tussen literatuur lezen en creatief schrijven. Geraadpleegd van http://www.lezen.nl/sites/ default/files/De%20relatie%20tussen%20literatuur%20 lezen%20en%20creatief%20schrijven.pdf Het nieuwe lezen: van offline tekstbegrip naar online tekstbegrip. Clemens, J. (2014). Het nieuwe lezen, anders bekeken: Een belangrijke uitdaging voor de taalleraren. In: Levende Talen
Magazine, 101 (4), 4-9. Cosgrove, J., Perkins, R., Moran, G., & Shiel, G. (2011). Digital reading literacy in the OECD Programme for International Student Assessment (PISA 2009). Dublin: Educational Research Centre. OECD (2011). PISA 2009 Results: Students On Line. OECD Publishing, p. 395. Ven, M. van de. (2000). Nieuwe media en lezen. Voogt, J. & N.P. Roblin (2010). 21st Century Skills. Discussienota (Universiteit Twente). Zoetermeer: Kennisnet, p. 375.   Dyslexie: zo ga je ermee om Ministerie van OC&W (2002). Dyslexie, een praktische gids voor scholen voor voortgezet onderwijs. Stichting Dyslexie Nederland
In de volgende uitgave‌ De volgende uitgave van Docenten in de Dop: Nederlands verschijnt op 5 april 2016 na de edities Engels (12 juni 2015), geschiedenis (29 augustus 2015), maatschappijleer (1 oktober 2015), filosofie en godsdienst (17 december 2015) en Frans (10 januari 2016). Het wordt weer een publicatie boordevol inspirerende lessuggesties en interessante informatie, met onder andere: - Het technisch schrijven afgezet tegen typvaardigheid: wat is beter? - Hoe je leerlingen het verschil kunt bijbrengen tussen spreektaal en schrijftaal; - Het directe instructie-model en hoe je dat vernuftig kunt blijven inzetten; - Orde houden doe je zo!; - Een functie als mentor: doen of niet doen? - Een kritische analyse van het peerreview-fenomeen; - Particulier onderwijs: meer dan enkel rijkeluis kinderen; Vraag het Vivian: leerlingen van Turkse afkomst die - weigeren Nederlands te praten; - En nog veel meer!
Docenten in de dop | 43
44 | Docenten in de dop