7 minute read

Energiecrisis / oorlog in Oekraïne

De energiecrisis heeft het alleen maar erger gemaakt voor de productie in Europa. Omdat de energiecrisis anno 2022 inderdaad hoofdzakelijk een Europese crisis is, en productie hier te duur wordt door de torenhoge gas- en stroomprijzen, stelden de bedrijven hun activiteiten en strategie in vraag. Naast kostenbesparingen, meer energie-efficiëntie en productiebeperkingen gingen bedrijven ook op zoek naar bevoorrading buiten de EU.

In textiel is door de hoge energiekosten productie in Europa van bv. sommige synthetische garens te duur geworden. De eigen textielproductie werd bij één op vier bedrijven stilgelegd (hopelijk slechts tijdelijk) en de sourcing gebeurde meer buiten Europa (o.a. in Turkije, maar ook in Azië).

Wat is de impact van de energiecrisis van 2022 op de textiel-, hout- en meubelbedrijven?

Fedustria heeft een snelenquête over de energiecrisis bij haar lidbedrijven gehouden op 30 en 31 augustus 2022. Alle bedrijven in de enquête gaven aan dat het aandeel van de energiekosten in hun omzet op één jaar tijd fors is gestegen. Gemiddeld voor de eerste helft van 2022 t.o.v. de eerste helft van 2021 gaat het grosso modo om een verdubbeling van de elektriciteitsfactuur, en maal drie voor de gasfactuur.

Er zijn zeer grote verschillen, enerzijds tussen de vier grote deelsectoren, en anderzijds tussen de bedrijven onderling, ook binnen één en dezelfde deelsector. Duidelijk is dat van de 4 grote deelsectoren de textielbedrijven met een eigen veredeling/ververij het zwaarst getroffen zijn, relatief gezien dubbel zo hard als de andere textielbedrijven en als de houtbedrijven, en zelfs vier keer zo hard als de meubelfabrikanten

Dat produceren onrendabel is geworden met de hoge energieprijzen (eind augustus 2022) werd vastgesteld bij liefst één op twee bedrijven, bestaande voor twee derde uit textielbedrijven en voor een derde uit hout- en meubelbedrijven. Als gevolg daarvan verwachtte één op vier bedrijven om nog vóór eind 2022 productielijnen tijdelijk te moeten stilleggen (enquête dus afgenomen eind augustus 2022).

De helft van de bedrijven (vooral textiel) is afhankelijk van gas voor het productieproces. Op een mogelijke leveringsbeperking/afschakeling waren/zijn zij niet voorbereid, op enkele uitzonderingen na. Dat is ook logisch: bedrijven kunnen niet zomaar omschakelen naar een andere energiebron.

Een deel van de oplossing ligt in het opwekken van eigen hernieuwbare energie, vooral onder de vorm van zonne-energie en eigen houtverbranding. Daarmee verlagen ze hun energie-afhankelijkheid en ook de kosten van de finale energiefactuur. Maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan: 20 % van de bedrijven die in dat geval zijn, zeggen dat ze dat verschil nauwelijks of niet merken. Bovendien moeten bedrijven die (meer) hernieuwbare energie willen opwekken, soms grote obstakels overwinnen (bv. lange vergunningsprocedures…).

Maar niet alleen de maakindustrie, ook de grote energie-intensieve chemische industrie maakt dezelfde bedenkingen. BASF, het grootste chemiebedrijf in Europa, kondigde aan zijn investeringen in Europa te bevriezen, en mikt volop op Azië (investeringsproject in China van liefst 10 miljard euro). Gelijkaardige boodschappen bij bv. Solvay dat o.a. vooral meer richting de VS kijkt.

De gevreesde ‘de-industrialisering’ is geen doemdenken, maar wordt alzo beetje bij beetje een realiteit. En dan mogen we de kettingreactie die dat veroorzaakt, niet minimaliseren. Als de basischemie hier zou wegtrekken bijvoorbeeld, dan gaan onze bedrijven die er afnemers van zijn, nog meer moeten gaan sourcen buiten Europa. Daardoor verhoogt onze afhankelijkheid, en het risico op volatiliteit van de bevoorrading én van de prijzen. Nu al zeggen toeleveranciers dat ze hier duurder verkopen (per kilo bv.) omdat de volumes in Europa ‘te klein’ zijn geworden. We zien dus het omgekeerde gebeuren van wat verhoopt werd: in plaats van re-shoring integendeel meer kans op delokalisering.

Het is meteen ook het verhaal van ‘de kip en het ei’. Omdat de industrie in Europa verkleint t.o.v. Azië trekken de chemie en andere activiteiten hier ook deels weg, wat op zijn beurt onze maakindustrie hier extra benadeelt, onder de vorm van een beperkter aanbod en hogere prijzen, hetgeen op zijn beurt het industrieel weefsel verder aantast. En soms betekent dit ook dat wij hier halffabricaten aangeboden krijgen die minder voor de Europese markt aangepast zijn. Het zet allemaal eerder aan om in het Verre Oosten te gaan sourcen en/of te gaan produceren. Of in Amerika.

Het bedwingen van de logistieke crisis in de loop van de tweede helft van 2022, met substantieel lagere containertarieven die terug min of meer op het niveau van vóór de pandemie kwamen te liggen, verminderde natuurlijk ook de noodzaak om terug hier in Europa te gaan produceren of te sourcen

Oorlog in Europa

De oorlog in Oekraïne heeft de discussie naar alternatieve bevoorrading een beetje opnieuw doen opwellen, omdat de handel met Rusland in vele gevallen niet meer mogelijk was en is (om allerhande redenen). Maar ook dat heeft geen substantiële gevolgen voor de ‘re-shoring of near-shoring’ gehad. Uit de resultaten van de Oekraïne-enquête van 1 juni 2022 blijkt ook hier het alternatief niet meteen te bestaan in Europa. Gelukkig gaat het hier ook maar om 10 % van de bedrijven (maar voor wie het wel een belangrijke uitdaging is, zie hierna – uittreksel uit de Fedustria-enquête van 15 juli 2022).

Near-shoring – Bevoorrading, productie, export dichterbij? –

Gevolgen van de oorlog in Oekraïne

Zoektocht naar nieuwe bevoorradingskanalen dichterbij om minder afhankelijk te zijn van bv. Rusland, Wit-Rusland of Oekraïne:

28 % van de respondenten op de enquête van Fedustria van 15 juli 2022 gaf aan actief op zoek te zijn naar nieuwe bevoorradingskanalen dichterbij om minder afhankelijk te zijn van bv. Rusland, Wit-Rusland of Oekraïne. Maar… slechts 6 % daarvan slaagde er grotendeels in; 22 % gaf aan dat het heel moeilijk blijkt en/of een stuk duurder. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met die van de eerdere snelenquête van Fedustria van 19 januari 2022.

69 % van de deelnemende bedrijven doet het niet, omdat er geen behoefte aan is (63 %), of omdat het onmogelijk is (grondstoffen zijn elders niet beschikbaar) (4 %), of omdat het toch niet lukt, noch de moeite waard is (2 %). 2 % van de bedrijven weet het (nog) niet.

Worden gezien als alternatieve bevoorradingsregio’s voor bv. Rusland, Oekraïne of Wit-Rusland: op nummer één Centraal- en Oost-Europese landen in de EU (61 %), gevolgd door Azië (30 %), en Oost-Europa buiten de EU (26 %). Deze top-3 verschilt van die van de vorige snelenquête van 19 januari 2022 doordat Azië nu op de tweede plaats komt na Centraal- en Oost-Europa (in de EU).

Turkije staat bij 13 % als een potentiële regio voor alternatieve bevoorrading.

Ook de houtinvoerders worden getroffen door de EU-sancties tegen Rusland en Wit-Rusland.

Zoektocht naar nieuwe exportmarkten dichter bij huis om minder afhankelijk te zijn van bv. Rusland, Wit-Rusland of Oekraïne:

21 % van de deelnemende bedrijven gaf aan actief op zoek te zijn naar nieuwe exportmarkten dichterbij om minder afhankelijk te zijn van bv. Rusland, Wit-Rusland of Oekraïne. Maar… slechts 1 % daarvan slaagde er grotendeels in; 20 % anderen gaven aan dat het heel moeilijk blijkt te zijn.

77 % van de deelnemende bedrijven deed en doet het niet, omdat er geen behoefte aan is (70 %), of omdat het toch niet lukt, noch de moeite waard is (5 %), of omdat het onmogelijk is (2 %).

Werden gezien als alternatieve exportregio’s voor bv. Rusland, Oekraïne of Wit-Rusland: op nummer één Centraal- en Oost-Europese landen in de EU (47 %), gevolgd door Oost-Europa buiten de EU (35 %), en Azië (29 %).

Turkije staat bij 12 % als een potentiële nieuwe exportregio.

Worden extra aangehaald: de VS (3x aangehaald), en telkens één maal aangehaald: Latijns-Amerika, Brazilië, Mexico, Canada, China, bepaalde overzeese landen.

CONCLUSIE: Voor het overgrote deel van de lidbedrijven van Fedustria zijn noch Rusland, noch Oekraïne belangrijke leveranciers of belangrijke afzetmarkten (geldt voor zo’n 90 % van de bedrijven). Maar voor één op tien bedrijven geldt net het omgekeerde: daarvoor zijn Rusland en/of Oekraïne net zeer belangrijk als leverancier en/of afzetmarkt. Deze bedrijven zijn getroffen door de oorlog en/of door de sancties. Alternatieven vinden is niet evident.

Loonkosten stijgen sneller in België

Vroeg of laat zal deze energiecrisis bedwongen worden. In het voorjaar van 2023 waren de gasprijzen alweer spectaculair gezakt tot meer normale niveaus, al blijft de vraag of ze ooit zullen terugkeren naar de lage prijsniveaus van vorig decennium. Maar de uit de hand gelopen inflatie die er is uit voortgevloeid heeft geleid tot een loonkosteninflatie die in België, door het systeem van de automatische loonindexering, nu al een extra competitiviteitsnadeel voor de Belgische bedrijven heeft veroorzaakt. Op twee jaar tijd, tussen oktober 2021 en oktober 2023, verhogen de loonkosten in de Belgische textiel-, hout- en meubelindustrie met liefst 17 %.

De loonkostenhandicap van circa 10 % die België al had ten opzichte van de drie buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland) loopt daardoor verder op tot 16 %. Dus op twee jaar tijd is de loonkostenhandicap met zes procentpunten verder uitgediept. Niet alleen omdat er in de buurlanden geen automatische loonindexering bestaat, maar ook omdat de loonaanpassingen er veel later gebeuren, bv. pas het jaar daarop, en ook pas na sociale onderhandelingen tussen vakbonden en werkgevers wat altijd uitdraait op een ‘geven en nemen’. Nu al is duidelijk dat in Duitsland die loononderhandelingen zelfs niet zullen leiden tot een volledige compensatie voor de gestegen inflatie in dat land. Ook in Frankrijk, waar de inflatie een stuk lager is gebleven dan in België, zullen de loonkosten minder snel stijgen dan in België.

Naar een competitiviteitscrisis

Het gevolg is een grote competitiviteitscrisis. Steeds meer Belgische productiebedrijven zullen hun investeringen in België op een laag pitje zetten, en indien mogelijk verplaatsen naar landen waar de energie- en/of loonkosten substantieel lager zijn. Portugal, maar ook Centraal-Europese landen zoals Polen, Slovakije en Tsjechië zijn kanshebbers. Maar vooral niet-EU-landen zullen in beeld komen van Belgische investeerders. Nochtans is dit allemaal zelden of nooit een optie voor de vele kmo’s die ons land rijk is en die uitsluitend in België produceren. Zij hebben geen buitenlandse vestigingen en zullen ook niet willen of kunnen delokaliseren. Zij zullen daarom noodgedwongen nog meer gaan sourcen in het goedkope buitenland. Bv. meubelstoffen en meubelen zijn producten waar de bestaande tendens om producten in het buitenland te kopen nog zal worden versterkt.

This article is from: