Arbeidsimmigratie en interculturele uitdaging Verslagen van het Forum 2009 van ABVV-Brussel Op 16 december 2009 organiseerden ABVV-Brussel, de vzw Centrale culturelle bruxelloise en vzw Habiter Bruxelles hun 5de Vakbondsforum, deze keer gewijd aan de interculturele uitdaging in het licht van 60 jaar arbeidersimmigratie in Brussel. Vijf jaar al nodigt de Brusselse Intergewestelijke van het ABVV elk jaar zijn “compagnons de route” uit om samen te debatteren over de sociale ontwikkeling van de stad en de rol die de vakbond daarin mag – moet - spelen1. Het is niet de bedoeling dat op deze forums een standpunt wordt bepaald. Hier wordt wel geprobeerd het debat correct af te bakenen vanuit syndicale invalshoek. Op dit forum zouden vakbondsmilitanten en sociale actoren van de stad hun kritische beschouwingen uitwisselen over de maatregelen die voorgesteld worden voor het onthaal en de integratie van de werknemers van buitenlandse afkomst. Uiteraard was dit debat zinvol in het licht van de actualiteit, met de nieuwe regularisatiecampagne van de mensen zonder papieren en de Rondetafels van de Interculturaliteit die werden georganiseerd. Maar het denkwerk startte intern al veel eerder, toen de Belgische regering een nieuw migratiebeleid aankondigde. Ter herinnering: de regering beloofde niet alleen regularisatie van werknemers zonder papieren, ze was ook van plan opnieuw haar toevlucht te nemen tot wettelijke migratie om de economische groei te ondersteunen en het tekort aan arbeidskrachten te ondervangen. Maar daar stak de crisis een stokje voor en de plannen voor “gewenste” immigratie werden uitgesteld. In oktober 2008 vergaderde ABVV-Brussel in Vakbondsraad en probeerde de syndicale uitdagingen van deze nieuwe immigratiegolven op een rijtje te zetten en dit plan voor gewenste immigratie uit te klaren.
© Foto ABVV Dit extra dossier werd gerealiseerd door de Studiedienst van ABVV-Brussel. De verslagen van de debatten en het forum en de synthese van de bijdragen werden gerealiseerd door Olivier Bailly, journalist. De teksten van de externe auteurs geven niet noodzakelijk het standpunt van het ABVV.
MANNEN / VROUWEN
Een Franstalige versie van dit document is beschikbaar op de website van ABVV-Brussel www.abvvbrussel.be
ABVV-Brussel Zwedenstraat 45 - 1000 Brussel.
In deze brochure hebben de verwijzingen naar personen of functies (zoals “werknemer”, “adviseur”…) uiteraard betrekking op zowel mannen als vrouwen.
60 jaar immigratie nopen de arbeidersbeweging vandaag tot een standpunt ten opzichte van het economisch nutsdenken over arbeidsmigratie en de interculturele uitdaging waarmee de werknemers van een wereldstad als Brussel vandaag te maken krijgen. Dit extra nummer bevat de verschillende bijdragen die dit brede debat hebben verrijkt. Een debat dat overigens nog niet afgesloten is. 1 De verslagen van eerdere forums werden gepubliceerd in extra nummers van het magazine Politique: “le syndicat dans la ville”, Politique, extra nummer 8, december 2007 en “éducation, formation: un défi syndical ”, Politique, extra nummer 11, mei 2009.
Met de steun van Het Territoriaal Pact voor de Werkgelegenheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
3
Regularisatie
Arbeid en migratie Falend beleid en syndicale uitdagingen
De migrantenkwestie is in de eerste plaats een sociaal vraagstuk. De migranten die naar België komen zijn voornamelijk werknemers op zoek naar werk. Eens hier aangekomen, wacht hen een traject met een eindeloos aantal hindernissen… Studiedienst van ABVV-Brussel
6
0 jaar immigratie hebben het aanzien van Brussel grondig gewijzigd. De kosmopolitische en zeer diverse bevolking is een bron van rijkdom, maar het falen van het immigratiebeleid brengt de eenheid van de arbeidswereld in gevaar. De vakbond staat voor uitdagingen als discriminatie op het werk, interculturaliteit en economische immigratie (die, zoals de beweging van mensen zonder papieren heeft aangetoond, onrechtvaardig en onmenselijk verloopt). In een wereldstad als Brussel wordt de vakbeweging meer dan ooit geconfronteerd met de talrijke uitdagingen die onthaal en integratie van mensen van buitenlandse origine stellen. Zowel vroeger als nu en ook in de toekomst, is immigratie in de eerste plaats een zaak van werknemers en werkneemsters: de overgrote meerderheid van migranten komt immers naar België om er werk te zoeken en het werk zorgt vooral voor hun integratie. Tegen deze achtergrond voert onze vakbond actie op vier belangrijke terreinen.
Discriminatie
op de arbeidsmarkt Gedurende de hele 20ste eeuw en tot de officiële immigratiestop (in 1973) trokken wervingscampagnes talrijke buitenlandse werknemers naar onze mijnen en onze grootindustrie. Gezinshereniging en
4
de strijd voor gelijke sociale en economische rechten, waarin de vakbeweging een doorslaggevende rol heeft gespeeld, droegen bij tot de integratie van de buitenlandse werknemers in de Belgische samenleving. Dit gezegd zijnde, vandaag betwist niemand nog dat het integratiebeleid voor buitenlandse werknemers gefaald heeft: de generaties die na hen kwamen, zitten grotendeels nog steeds vast in een systeem van uitsluiting en discriminatie dat sociale ongelijkheid blijft bestendigen. Sommigen, onder meer bepaalde media die dit regelmatig graag breed uitsmeren, spreken hier van een echte “tijdbom” voor Brussel… De kinderen van de eerste migrantenwerknemers -die vaak de Belgische nationaliteit bezittenzijn dikwijls werkloos, hebben het moeilijker om een eerste baan te vinden of belanden in sectoren, ondernemingen of banen waar de arbeidsvoorwaarden en de lonen het onzekerst zijn. Men spreekt daarom van een echte “etnostratificatie” van de arbeidsmarkt. Wij vechten voor gelijkheid en tegen alle vormen van discriminatie op het werk. Wij willen dat de geïmmigreerde werknemers en hun kinderen dezelfde rechten genieten en dezelfde kansen krijgen dan andere werknemers. Deze strijd wordt voortgezet via het invoeren van diversiteitsplannen (zie verder).
De interculturele uitdaging
Ondanks het beleid voor integratie en sociale cohesie dat het Gewest al 20 jaar voert, zet etnische discriminatie in het openbare leven en op de werkvloer nog steeds een rem op het ontstaan van een open multiculturele samenleving. Het leven op de werkvloer, de organisatie van de collectieve dienstverlening, zelfs het delen van de openbare ruimte kan immers aanleiding geven tot verdeeldheid en uitsluiting. Het is van het grootste belang te vermijden dat rond deze zaken van culturele aard verdeeldheid gezaaid wordt in de arbeidswereld. Deze nieuwe conflicten moeten opgelost worden binnen het kader van het sociaal overleg. De interculturele uitdaging is dat we er samen in slagen de arbeidersbeweging een sterke gemeenschappelijke identiteit te geven, die gebaseerd is op gemeenschappelijke en universele waarden als solidariteit en vrijheid; waarden die ons samenbrengen in plaats van ons te verdelen. Hier en daar worden nieuwe oplossingen aangedragen door openbare instellingen zoals het Centrum voor Gelijkheid van Kansen, door het middenveld en bepaalde politieke partijen: de diversiteitsplannen, waaraan ABVV-Brussel meewerkt, de veralgemening van de Vlaamse inburgering en, sinds kort ook de redelijke schikkingen zoals die in Canada toegepast worden. Deze bereidheid
tot “aanpassing” aan de culturele en religieuze diversiteit, houdt de Brusselse arbeidswereld bezig. Er worden debatten aan gewijd en vragen over gesteld binnen de arbeidersbeweging; onder militanten van vakbonden, politieke partijen en organisaties, die allen de emancipatie van de werknemers nastreven. Deze nieuwe maatregelen hebben tal van gevolgen voor de arbeidsbetrekkingen en mogen de vakbond dus niet onverschillig laten, te meer daar ze de vakbeweging opnieuw voor de uitdaging stellen van deze 60 jaar arbeidsimmigratie in België. Het ABVV vindt wel dat er nieuwe pistes onderzocht mogen worden, maar dat er ook een debat moet komen over het ontoereikende aanbod van diensten en collectieve voorzieningen (sociale zekerheid, werk, onderwijs, opleiding, sociale bijstand, huisvesting, gezondheidszorg, cultuur,…). Bij gebrek aan overheidsmiddelen kunnen deze instrumenten niet ten volle ingezet worden voor meer gelijkheid en solidariteit tussen alle Brusselaars, ongeacht hun situatie en hun origine. Bij dit debat mag vooral de sociale kwestie van uitsluiting en ongelijkheid in de Belgische samenleving niet over het hoofd worden gezien. We moeten er blijven op hameren dat het sociale geweld van de markteconomie en de aantasting van de welvaartsstaat er de belangrijkste oorzaken van zijn dat de integratie van werknemers van buitenlandse afkomst mislukt.
van werknemers zonder papieren De officiële stopzetting van de economische immigratie in 1973 betekende absoluut niet dat de migratie naar onze landen ophield. De ongelijkheid tussen de landen van het noorden en van het zuiden is er helemaal niet minder op geworden en ze blijft duizenden mensen naar Europa drijven, op zoek naar een beter leven. Sommige geschoolde migranten komen gemakkelijk aan een verblijfs- en werkvergunning in België; anderen worden echter “nutteloos” bevonden en worden weggedrongen in de clandestiniteit, die hoeksteen van de informele economie in onze hoofdstad! De buitenlanders verrichten immers niet langer voornamelijk werk in de goederen producerende industrie -waarvan een groot deel al gedelokaliseerd is- maar voornamelijk in arbeidsintensieve bedrijfssectoren die diensten leveren en niet gedelokaliseerd kunnen worden. In deze sectoren, die grote bloei kennen in Brussel, is er het meest vraag naar arbeidskrachten om al die functies te vervullen die in een economische wereldstad nodig zijn: schoonmaak, bewaking, horeca, vervoer, logistiek, bouw, handel,… De arbeidsomstandigheden zijn er meestal erg hard. Doordat de klanten flexibiliteit eisen, de concurrentie grote druk uitoefent op de lonen, het gebruik van uitzendkrachten en de terbeschikkingstelling van werkkrachten er de arbeidsvoorwaarden steeds onaantrekkelijker maken, worden deze functies knelpuntberoepen. Veel werkgevers doen daarom een beroep op buitenlandse arbeidskrachten, die ze legaal of… illegaal te werk stellen. Tal van nieuwe kleine dienstenbedrijfjes die hun activiteiten niet kunnen delokaliseren en via onderaanneming werken, maken gebruik van de permanente “voorraad” werknemers zonder papieren die rechteloos zijn en dus overgeleverd aan uitbuiting door weinig gewetensvolle werkgevers. Sinds enkele jaren heeft de beweging van werknemers zonder papieren zich gestructureerd, daarin bijgestaan door tal van organisaties en door het ABVV. Als vakbond moeten wij datgene steunen wat een heel segment van de bevolking uit onzekere arbeidsomstandigheden kan
halen, zowel om deze werknemers zelf te beschermen als om “sociale dumping” te vermijden. In zijn Memorandum aan de nieuwe federale regering eiste het ABVV dat in de wet op de toegang tot het grondgebied, verblijf, vestiging en verwijdering van vreemdelingen, duidelijke en vaste regularisatiecriteria zouden worden opgenomen. De talloze onderhandelingen over dit dossier leidden eind 2009 uiteindelijk tot een tijdelijke regularisatiecampagne (van drie maand), gebaseerd op een “eenvoudige” instructie van de minister aan zijn administratie. Ondanks het feit dat ze niet in de wet is ingeschreven, zorgt deze instructie voor een precedent waarbij de sociale, economische en affectieve banden die werknemers zonder papieren in België hebben kunnen aanknopen, voor hun regularisatie in aanmerking worden genomen. Deze grote stap vooruit op beleidsvlak kwam er dankzij de sociale beweging voor mensen zonder papieren, waarbij het ABVV natuurlijk actief betrokken was.
En op lange termijn?
Ondanks het feit dat België, net als Europa, meer en meer op een fort begint te lijken, zullen onze leefomstandigheden, gezondheidszorg, arbeidsvoorwaarden (en ook het klimaat?) duizenden werknemers blijven aantrekken die tot alles bereid zijn om zich in ons land te kunnen vestigen. Het gebrek aan een realistisch, ambitieus en menselijk migratiebeleid op lange termijn is ontegensprekelijk deels verantwoordelijk voor de deregulering van de arbeidsmarkt en de groeiende onzekerheid waarin werknemers, met of zonder papieren, worden gestort. In een ruimer perspectief zou een dergelijk immigratie- en asielbeleid absoluut afgestemd moeten worden op het integratiebeleid, met het oog op een duurzame integratie van deze mensen in de beste omstandigheden. Deze migratievraagstuk ken houden tot slot ook verband met de globalisering van de economie en de noord-zuid-ongelijkheid die daarvan het gevolg is. Ze kunnen enkel opgelost worden als er internationale solidariteit is.
5
Vijf syndicale bakens 2. De nietconfessionele democratie
1. De eenheid van de werknemers De vakbeweging is per definitie een beweging die verenigt. Haar visie is dat dit gebeurt via economische en sociale integratie, dus via het werk. De vakbonden scharen zich achter een internationaal perspectief dat gestoeld is op solidariteit tussen alle werknemers van alle landen. Bij de collectieve verdediging van de werknemers, krijgt deze solidariteit de overhand op cultuurgebonden verschillen. Voor de krachtsverhouding met de werkgevers (waaronder de bezitters van het privékapitaal), is het belangrijk dat de vakbond voor een zo groot mogelijke eenheid onder de werknemers zorgt ondanks de veelheid van culturen, identiteiten en origines. In de vakbeweging moet iedere werknemer opgenomen worden met respect voor zijn eigenheid en verscheidenheid. De eerste zorg is dat alle werknemers in beweging komen om hun gemeenschappelijke leef- en arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Tal van “schikkingen” worden trouwens spontaan getroffen in de werknemerscollectieven. Het zoeken naar “schikkingen” tussen werknemers strookt met de syndicale houding, omdat het hun eenheid tegenover de werkgevers versterkt.
6
Al sinds haar ontstaan staat de vakbeweging, met haar strijd voor algemeen stemrecht, aan de basis van de democratische staat. De aanwezigheid van vakbonden, die zijn opdrachten vrij kan uitvoeren, was en is wereldwijd trouwens nog steeds, een indicator voor het democratisch gehalte van een samenleving. De vakbond heeft gevochten voor sociale en politieke rechten: stemrecht voor allen, mannen en vrouwen; zowel op syndicaal niveau (buitenlandse werknemers hebben uiteraard stemrecht bij de sociale verkiezingen) als op politiek vlak. Het democratisch debat is een grondslag van de staat. Onze samenleving en maatschappelijke normen kunnen slechts evolueren als de door allen verkozen vertegenwoordigers er vrijelijk over kunnen discussiëren. Alle maatschappelijke aangelegenheden, alle kwesties aangaande het “samen leven” die van algemeen belang zijn, moeten bespreekbaar zijn, moeten zonder taboe in vraag gesteld en “aangepast” kunnen worden in samenhang met ieders streven en belangen. Dit moet echter gebeuren in het formele kader van het democratisch proces. Enkel het algemeen stemrecht heeft de macht om te bepalen welke zaken in strikte zin tot de privésfeer en de individuele vrijheid behoren en waarvoor dus geen collectieve besluitvorming geldt. Een andere belangrijke grondslag van deze democratische staat is de scheiding tussen kerk(en) en staat. Uit de geschiedenis van volkeren en beschavingen blijkt duidelijk dat er zeker politieke en economische overheersing bestaat. De overheersing kan echter ook van religieuze en culturele aard zijn, zoals blijkt uit de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen door godsdiensten.De niet-confessionele staat biedt ontegenzeglijk de beste waarborg dat ieders religieuze en filosofische vrijheid geëerbiedigd
wordt. Deze benadering is aan evolutie onderhevig en zal ook een belangrijke uitdaging blijven voor de toekomstige samenleving.
3. De welvaartsstaat met openbare dienstverlening De welvaartsstaat (die, onterecht, soms verzorgingsstaat wordt genoemd) is de vrucht van een politieke en sociale strijd in de 20ste eeuw. Vandaag stelt het neoliberalisme hem opnieuw op de helling. Maar ook zijn “culturele overwicht” wordt in twijfel getrokken. De welvaartsstaat biedt een uitgebreide waaier aan culturele, sociale en educatieve voorzieningen, die zo aan de wetten van de markt onttrokken worden en waardoor de collectieve rijkdom herverdeeld wordt. Deze openbare diensten werken aan de opbouw van een samenleving met meer gelijkheid en die ontvoogding nastreeft, onder meer via de educatieve voorzieningen. Deze welvaartsstaat zorgt in grote mate voor socialisatie. Over de wijze waarop de openbare diensten georganiseerd zijn, wordt collectief beslist, door middel van het democratisch proces. Zoals iedereen weet echter, wordt deze welvaartsstaat sinds een dertigtal jaar door de liberale en
conservatieve krachten onder vuur genomen, met de bedoeling hem te ontmantelen. Door de mislukking van de integratie van de migrantenwerknemers staat de Welvaartsstaat bloot aan kritiek van nieuwe tegenstanders, die hun pijlen bijvoorbeeld richten op de “monoculturele” handelwijze van het ziekenhuis, de school, enz. en meer algemeen op het feit dat de Welvaartsstaat weigert om een specifiek beleid ten behoeve van migranten te voeren. Het gevaar is groot dat sommige bewegingen, onder het mom van het “herstellen” van de neutraliteit ten opzichte van de leefkeuze van de burgers, deze Welvaartsstaat zijn socialiserende functie gaan ontnemen en die toevertrouwen aan de civiele maatschappij en de verschillende gemeenschappen die er deel van uitmaken. Die zouden immers “zo veel beter” (?) kunnen inspelen op de nieuwe diversiteit. Zo zouden deze nieuwe tegenstanders -vreemd genoeg- gemene zaak maken met het economisch liberalisme en streven naar het “uitschakelen” van de Welvaartsstaat, die te zeer zou ingrijpen op de leefkeuze en… geen vrije keuze zou laten. Het onderwijssysteem is een onthullend voorbeeld. Sommigen stellen het onderwijs voor als een gewone dienst, waarvan de staat vooral de gelijke toegang moet waarborgen. Wat geleerd wordt, zou universeel zijn en de keuze zou hoogstens bepaald worden door economische noden. Deze opvatting gaat voorbij aan het feit dat de school een beleidsproject is dat de toekomst bepaalt van de samenleving, en vooral van de arbeidswereld. Het onderwijs mag niet aan de democratische besluitvorming onttrokken worden, ook de standpunten die het inneemt tegenover culturele en religieuze voorschriften niet. Via het algemeen stemrecht en door sociale strijd heeft de arbeidswereld deze Welvaartsstaat in belangrijke mate weten te ontwikkelen. Uiteraard moet hij evolueren en kunnen inspelen op de aspiraties van eenieder, moet hij de fundamentele vrijheden waarborgen en bovenal zorgen voor gelijkheid en sociale promotie, vooral dan voor diegenen bij wie hij daar tot nu toe (en nog steeds) schromelijk in tekortschiet.
5. Ingaan tegen het economisch nutsdenken
4. De emancipatie van werknemers en werkneemsters Even eraan herinneren dat het van alle tijden is dat behoudende culturen en religies bijdragen tot de vervreemding van werknemers, door een zogenaamd transcendentale betekenis te geven aan vormen van macht en sociale ongelijkheid. Een duur bevochten strijd die onze hedendaagse samenleving mee bepaalt, is de emancipatie van de vrouw. De feministische en seksuele revolutie van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw zorgde, althans in theorie, voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en voor de vermenging in de samenleving. Vrouwen eisen en bekomen dezelfde rechten als mannen, zowel op wettelijk (echtscheiding, recht om vrij over het eigen lichaam te beschikken, eigendomsrecht, enz.) als op moreel vlak (het einde van de maagdelijkheidsmythe, taakverdeling in het huishouden, ouderschap, seksuele vrijheid, enz.). Deze strijd heeft er ruimschoots toe bijgedragen dat lichaam en geest werden bevrijd van de vervreemding waaronder onze voorouders gebukt gingen en gaf nieuwe kracht aan de belangrijkste drijfveer van de vakbondsactie: minder werken om volop te genieten van de geneugten van het leven… meer, beter en langer. Ook al hebben met het consumerisme1, de reclame en de massamedia andere vormen van vervreemding de kop opgestoken, toch blijft de syndicale beweging erg gehecht aan deze verworvenheden waarvoor harde strijd geleverd is: gelijkheid tussen mannen en vrouwen, gemengd samenleven en seksuele vrijheid.
Door de evolutie van het wereldwijd economisch systeem en de ontwikkelingen die de ondernemingen ondergingen, is -uit opportunisme- arbeidsmigratie een instrument tot deregulering van de arbeidsmarkt geworden. Enerzijds zagen we dat buitenlandse werknemers van de grote industriële ondernemingen verplaatst werden naar de schemerzone waar kleine dienstenbedrijfjes en onderaanneming vaak in vertoeven. De “officiële” economischemigratiestop is dus een schijnbeslissing gebleken, waarachter een nieuwe realiteit schuilgaat: er wordt een “voorraad” aangelegd van mensen zonder papieren die rechteloos zijn en dus overgeleverd aan vele vormen van zware uitbuiting… Anderzijds wordt in werkgeverskringen gepleit voor een “selectieve” openstelling van de grenzen voor diegenen die “een onontbeerlijke bijdrage tot onze economie” zouden leveren. Deze nieuwe vorm van utilitarisme moet bestreden worden en bij het migratiebeleid moeten de migranten zelf, hun traject en hun noden, opnieuw centraal staan. We moeten een migratiebeleid met twee snelheden verwerpen waarbij diegenen die nogal cynisch tot de “ondergane migratie” gerekend worden in een rechteloze zone gedumpt worden en de “gewenste migranten” slechts een precair statuut krijgen dat afhankelijk is van de wisselende behoeften van de ondernemingen. Ervoor pleiten om “de grenzen te sluiten” is dus helemaal geen oplossing. We moeten juist strijden tegen wie de grenzen wil openen voor een import-exportbeleid van buitenlandse werknemers dat voornamelijk tot doel heeft om de arbeidsvoorwaarden in bepaalde sectoren te verslechteren en daarvoor met verachting voorbijgaat aan de rechten van de migranten en hun gezin, maar ook aan de noden van de bevolking in de landen waar ze vandaan komen... 1 Economische ideologie waarbij consumptie van goederen en diensten een centrale plaats bekleedt in de maatschappij.
7
Belgisch migratiebeleid
Nu eens open, dan weer dicht
De Diensten voor Vakbondsvorming en Permanente Vorming van ABVV-Brussel
In het Belgisch migratiebeleid sinds de Tweede Wereldoorlog kunnen vier fasen onderscheiden worden. Van een fase waarin men oproept en werknemers doet komen, over een “migratiestop” en later “Fort Europa”… Henri goldman Coördinator van de dienst “Migratie” van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding (2003-2009), hoofdredacteur van migrations|magazine (een driemaandelijkse uitgave van Ciré vzw)
1
945. Het Belgisch productie-apparaat en vooral de zware industrie die voornamelijk gevestigd is in de Waalse industriesikkel (koolmijnen, staalnijverheid) komt vrijwel onbeschadigd uit de Tweede Wereldoorlog. Om het te laten draaien, is het onontbeerlijk dat arbeidskrachten worden ingevoerd.
1945 -1974: arbeidsimmigratie met contingenten België organiseert eerst immigratie met de minder geïndustrialiseerde landen van Zuid-Europa en wendt zich daarna tot Marokko en Turkije. De immigratie die plaatsvindt gedurende de “dertig gloriejaren” is dan ook volledig georganiseerd en verloopt op basis van bilaterale overeenkomsten. Deze periode kent vijf pieken. De eerste golf wordt gevormd door de Italianen. Tussen 1946 en 1949 komen ongeveer 77.000 Italiaanse werknemers aan in België in het kader van een bilaterale overeenkomst. De tweede golf ligt tussen 1956 en 1957. Tijdens deze periode worden bilaterale akkoorden getekend met Spanje
8
(3.400 personen) en Griekenland (7.800).De derde golf komt er naar aanleiding van het rapport van de Franse demograaf Alfred Sauvy over de demografische behoeften van Wallonië (1962): meer dan 263.000 “niet-actieven” (echtgenotes en kinderen) komen tussen 1961 en 1970 de mannelijke werknemers vervoegen. Geleidelijk aan groeit in de samenleving het besef dat de arbeidsmigratie uitmondt in een bevolkingsmigratie, dat de “immigranten” zich voorgoed vestigen en dat ze niet meer zullen vertrekken. Ondertussen zijn er in 1964 bilaterale overeenkomsten afgesloten met Marokko en Turkije. Dit is de vierde golf. Voortaan vormen Marokkanen en Turken de grootste nationale groepen van buiten Europa op Belgisch grondgebied. De vijfde golf begint in 1968 met het vrij verkeer van werknemers in het kader van het Europa van de zes.
1974-1983: “migratiestop” en integratie van de immigranten De oliecrisis luidt de doodsklok over deze immigratieperiode. Met het jaar 1974 eindigen de “dertig
gloriejaren” en de economische immigratie die daarmee gepaard ging. Als massale binnenlandse werkloosheid de kop opsteekt, wordt een einde gesteld aan de invoer van buitenlandse arbeidskracht. Om op gezonde basis te kunnen starten, gaat België over tot een regulariseringscampagne voor buitenlanders die hier illegaal verblijven en waarbij meer dan 7.000 personen betrokken zijn. Omdat de grenzen gesloten zijn, nemen de immigratiegolven tussen 1974 en 1983 inderdaad geleidelijk aan af. In 1983 is het migratiesaldo zelfs negatief. De twee eerste fasen van het migratiebeleid worden dus gekenmerkt door beheerste golven en doeltreffend proactief beleid. Er heerst een positieve houding ten opzichte van de migranten die men in de eerste fase, gesteund door een brede nationale consensus, heeft doen komen en men beslist hen beter te integreren tijdens de tweede fase. Op dat ogenblik lijkt die integratie veel minder problematisch dan nu. Elk “gezinshoofd” is aan het werk en het werk blijft de meest doeltreffende “integratiemachine”.
1983-1999: Fort Europa Vanaf 1984 komen de migratiestromen naar België met hernieuwde sterkte weer op gang, alhoewel de grenzen officieel nog steeds gesloten zijn voor migratie. Er heerst nog altijd massale werkloosheid en de economie, die langzaam uit de recessie aan het kruipen is waar ze met de olieschok van 1974 in terecht gekomen was, toont nog geen behoefte aan buitenlandse arbeidskrachten. Tu ss en de pl ooi en va n de economische crisis ontwikkelt zich echter een parallelle economie die al gauw nood zal hebben aan “goedkope” arbeidskrachten. Geleidelijk aan treedt dan ook de migratie het tijdperk van de globalisering binnen. Beetje bij beetje ontstaat een parallelle migratiemarkt, die gebruik kan maken van betere informatiespreiding (met het doorbreken van internet en de satelliettelevisie) en ook geniet van de democratisering van het vervoer, voornamelijk dan het luchtvervoer. In deze nieuwe omstandigheden kunnen echte individuele en ook collectieve migratiestrategieën worden uitgewerkt. Terwijl verwacht kon worden dat gezinshereniging
slechts gevolgen zou hebben voor de eerste generatie migranten, wordt ze de belangrijkste toegangspoort voor legale migratie van alle generaties en is tot op heden onafgebroken doorgegaan. Tegelijkertijd rijzen de asielaanvragen, die in 1983 hun laagste peil ooit bereikten (2.084 aanvragen waarvan er meer dan 80% erkend werden), de pan uit. In 2000 wordt een piek van 42.691 gehaald, terwijl het aantal erkenningen lager ligt dan 10%. En toch luidt het tijdens deze hele periode dat Europa een gesloten vesting is – iets wat de cijfers tegenspreken. Voortaan komt het er niet meer op aan de migranten in de eerste plaats te integreren, maar wel hen te ontraden naar hier te komen, ja zelfs hen dat fysiek te beletten. Verschillende wettelijke maatregelen die uiting zijn van dit klimaat, zien in deze periode het licht, zoals de “wet Gol” die het inschrijven van buitenlanders beperkt in enkele gemeenten waar de overheid zou vinden dat de zogenaamde tolerantiedrempel overschreden is (28/06/1984), de oprichting van gesloten centra waar illegaal hier verblijvende vreemdelingen hun uitwijzing afwachten (18/07/1991), de “wet Vande Lanotte”
Voor de Franstalige werknemers worden de vormingsactiviteiten en de permanente vorming van ABVV-Brussel georganiseerd door de vzw Centrale Culturelle Bruxelloise. De CCB organiseert gratis culturele en politieke activiteiten, vakbondsvorming en begeleidt ook werklozen bij hun socioprofessionele inschakeling. Voor de Nederlandstalige werknemers is het de Nederlandstalige Vormings- en Bewegingsdienst van ABVV-Brussel die de vormingsactiviteiten en de permanente vorming verzorgt. De CCB en de Nederlandstalige Vorming ABVV-Brussel stellen zich met hun gemeenschappelijke vakbondsschool tot doel de Brusselse werknemers de analyse-instrumenten en de kennis te bieden die nodig zijn voor collectieve actie, voor zowel individuele als collectieve emancipatie, voor het beheersen van communicatietechnieken en voor een beter begrip van de hen omringende wereld. Zwedenstraat 45/ 1060 Brussel Tel: 02/213.16.10 – Fax: 02/213.16.79 ccb@abvv.be
9
Belgisch migratiebeleid. Nu eens open dan weer dicht henri goldman
waarmee in de wetgeving hulp aan illegaal hier verblijvende personen als misdrijf wordt opgenomen (04/04/1996). De dood van Semira Adamu, een jonge Nigeriaanse asielaanvraagster die slachtoffer wordt van brutaal politie-optreden, is een keerpunt door de enorme impact op de publieke opinie.
Mensen zonder papieren, werknemers voor een prikje?
erkent van een harmonisering van de nationale wetgevingen rond toegangs-en verblijfsvoorwaarden voor staatsburgers van derde landen, op basis van een gemeenschappelijke evaluatie van zowel de economische en demografische evolutie binnen de Unie, als de situatie in de landen van oorsprong.”
Van 1999 tot “Globale aanpak” vandaag: met twee snelheden de “globale aanpak” De verschillende luiken van dit
Na afloop van de wetgevende verkiezingen van juni 1999 wordt de “paarsgroencoalitie” gevormd, geleid door Guy Verhofstadt (VLD). Een van de tekenen van verandering is dat in de regeringsverklaring is opgenomen dat het migratiebeleid opnieuw in evenwicht moet worden gebracht. Dit herstellen van het evenwicht komt tot uiting met de wet van 22 december 1999 waarmee de regularisatie van ongeveer 42.000 illegaal hier verblijvende personen mogelijk wordt gemaakt. Deze gewijzigde houding is niet het gevolg van een vertraging van de migratiestroom, waardoor een terugkeer naar de vroegere houding mogelijk was met het argument dat de dreiging van een “invasie” was afgenomen. Wel integendeel, want vanaf 1999 zien we een versnelde instroom. Deze ommezwaai heeft een politieke oorzaak. Vanaf 1999 worden de belangrijkste hefbomen voor het migratiebeleid overgeheveld naar de Europese Unie waarvan het grondgebied voortaan het grootste deel van West-Europa beslaat. En de opvatting van de Unie terzake, “globale aanpak” genaamd, steekt af tegen de “nulimmigratie”. De overheveling wordt geregeld met het Verdrag van Amsterdam dat van kracht wordt op 1 mei 1999 en bepaalt dat “binnen vijf jaar een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en ook een gemeenschappelijk immigratie-en asielbeleid” moet zijn doorgevoerd. In aansluiting daarop vindt in de Finse stad Tampere een belangrijke top plaats (op 15 en 16 oktober 1999) waar de Europese Raad“de noodzaak
10
gemeenschappelijk beleid worden echter niet even snel ontwikkeld. Er is ontegensprekelijk vooruitgang als het gaat om maatregelen die verband houden met asiel (zoals het aannemen van de verordening Dublin II waarmee het mechanisme verfijnd wordt om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een vraag tot internationale bescherming) of met veiligheid (bijv. oprichting in 2004 van Frontex, een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen). Het openstellen voor economische migratie, daarentegen, het andere luik van de zogenaamde “globale aanpak” botste lang op slechte wil van de lidstaten, die bijzonder terughoudend waren om op dit terrein een deel van hun soevereiniteit prijs te geven. In 2008 komt er een kentering. Terwijl de Europese Unie de richtlijn Blue Cards aanneemt, waarmee een soepel kader wordt geboden voor aanwerving van hooggeschoolde werknemers op het internationale toneel, beslist het merendeel van de Europese staten zich open te stellen voor een nieuwe economische migratie waarvoor proactief beleid nodig is. In België wordt de noodzaak van een nieuwe economische migratie bevestigd in de algemene beleidsnota van de nieuwe regering in maart 2008. Dat men zich bewust is van het nu erkende belang van het migratievraagstuk, blijkt uit het aanduiden van de voorheen onbestaande functie van “minister van migratie en asielbeleid” die wordt toegewezen aan de Vlaamse
liberale Annemie Turtelboom1. Deze tendens zit vervat in het Europees Pact voor migratie en asiel dat de Europese Raad in oktober 2008 onder Frans voorzitterschap heeft aangenomen. Maar de financiële crisis die het continent in december bereikt, leidt tot uitstel van de voornemens tot economische openstelling die uit dit document blijken.
Tweeslachtig migratiebeleid
Tijdens de eerste fase (19451974) had de Belgische regering, naar het voorbeeld van de regeringen in de buurlanden, de grenzen opengesteld voor migratie. In de twee volgende fasen (1974-1999) heeft ze de grenzen gesloten. Zoals het zich vandaag aftekent, is het migratiebeleid in wezen ambivalent: poorten die gesloten waren, staan weer open, terwijl andere die op een kier stonden, weer dichtgeslagen zijn. Enerzijds is er de aarzelende openstelling voor economische migratie, die de Europese staten ertoe aanzet “nuttige migranten” aan te trekken, maar daartegenover staat versterkte controle op de onregelmatige en, breder, de “ongewenste” immigratie. Deze controle is nu in ruime mate uitbesteed aan de landen aan de buitenrand van Europa die aangemaand worden grenswacht te spelen op straf van economische vergeldingsmaatregelen. 1 In juli 2009 wordt zij, na een jaar niets doen in het netelige dossier van de regularisatie, vervangen door de Franstalige Melchior Wathelet (CDH)
Duizenden personen verblijven illegaal op Belgisch grondgebied. Om in hun onderhoud te voorzien werken ze, vaak in erbarmelijke omstandigheden en voor onvoldoende loon. Dit is een nieuwe wijze van economische productie geworden. Het is aan de vakbonden en de ngo’s hiertegen te reageren om alle werknemers te beschermen.
fred mawet
V
Directrice van Coordination et initiatives pour réfugiés et étrangers (Ciré)
anop een hoge kraan of tussen de rijen kerkstoelen herinneren de mensen zonder papieren ons geregeld aan hun bestaan. Hun juiste aantal te weten komen, is natuurlijk moeilijk. Bij benadering zou het om 100.000 personen gaan, een ondergrondse stad die qua omvang vergelijkbaar is met bijvoorbeeld La Louvière.
Wie zijn de “sans papiers”?
Ze komen van zowat overal en om verschillende redenen. Ze belanden in België en vormen hier een heterogene bevolkingsgroep van mensen die het zelfde armzalig statuut, het zelfde lot delen. Wat drijft deze mensen om hun land en wie hen lief zijn te verlaten en naar hier te komen? Een eerste mogelijke reden is oorlog. Darfoer, Irak, Afghanistan, Tsjetsjenië. Een tweede reden wordt gevormd door totalitaire regimes zoals Iran of Birma. De derde reden is honger, veroorzaakt door oorlog maar ook door het oprukken van de woestijn zoals in Soedan of Somalië. Een vierde en
wijd verspreide reden is armoede: Albanië, Marokko. De vijfde reden is de kwestie van de volkeren zonder land, de staatlozen, de minderheden die slecht behandeld worden: de Palestijnen, de Koerden, de Roma. De zesde reden is het gebrek aan vooruitzichten: de toestand is niet noodzakelijk rampzalig, maar men wil gewoon een beter leven. En de zevende reden is de globalisering. Reizen wordt steeds makkelijker. Iedereen ziet alles en kan dus de eigen leefvoorwaarden vergelijken met plaatsen waar het beter is en waar men heen wil. De mensen zonder papieren zijn dus migranten die om een van deze redenen in beweging zijn gekomen en die geen duurzame verblijfsvergunning wisten te bekomen. Sommigen zijn ons bescherming komen vragen, maar hebben die niet gekregen. Ze hebben het statuut van vluchteling niet gekregen dat de Conventie van Genève toekent “aan iedere persoon die met reden vreest in zijn eigen land vervolgd te worden vanwege zijn ras, religie, nationaliteit, politieke overtuiging, of het behoren tot
een bepaalde sociale groep en zich buiten het land bevindt waarvan hij de nationaliteit draagt en die zich, omwille van deze vrees, niet op de bescherming van dat land kan beroepen”. In werkelijkheid wordt deze conventie (van 1954!) zeer restrictief toegepast – 10 tot 15% van de aanvragen krijgen positief antwoord 1. Zo stijgt het aantal mensen zonder papieren, want sommige afgewezen kandidaten blijven hier. Er zijn bovendien nog andere manieren waarop mensen “sans papiers” worden. Er zijn migranten die met een toeristenvisum of clandestien hier kwamen om te werken. Nog anderen zijn na afloop van hun studies niet teruggekeerd.
Geen papieren, geen rechten?
Al deze mensen bevinden zich voor de wet in een onregelmatige toestand en genieten dan ook geen bescherming. Ze hebben slechts drie fundamentele rech1 De voorbije jaren werd een toename opgetekend.
11
Mensen zonder papieren, werknemers voor een prikje? fred mawet
ten: ze hebben recht op dringende medische hulp, hun kinderen hebben het recht naar school te gaan zolang ze schoolplichtig zijn en het arbeidsrecht is van toepassing op de werknemers zonder papieren. Theoretisch hebben ze dezelfde rechten, maar ze hebben de grootste moeite die te doen gelden. Nog andere rechten? Niet echt. De Verklaring van de Rechten van de Mens bekrachtigt het recht om zijn land te verlaten en ernaar terug te keren, maar vermeldt vreemd genoeg niet het recht te gaan en zich elders te vestigen. Tot het begin van de 20ste eeuw waren geen visa nodig om de grenzen over te steken. In de loop der jaren kwamen er verplichtingen en werden er barrières opgeworpen. Met de opkomst van het kapitalisme en de economische ontwikkeling van de geïndustrialiseerde landen ging het vrijmaken van het verkeer van goederen en kapitaal gepaard met toenemende beperking van het verkeer van de bevolking. Ter verduidelijking: de bevolking van arme landen. Het Europese regularisatiebeleid heeft het vandaag moeilijk in Europa. De staten klampen zich vast aan hun soevereiniteit terzake, wat dit ook moge kosten op het vlak van ontkenning van de Mensenrechten. Er bestaan gesloten centra voor vreemdelingen, plaatsen waar personen die administratief niet in orde zijn omdat ze geen verblijfsvergunning hebben, tot 18 maanden opgesloten kunnen worden! Geleidelijk aan is het vreemdelingenrecht ingekrompen, beschadigd, aangetast en er bestaan grote vage zones die in geen enkele andere rechtsmaterie geduld zouden worden. Wie geen papieren heeft, beweegt zich dus in deze juridische context…
Clandestiene arbeid
Wie zich in deze toestand bevindt, slaagt er echter toch in hier te (over) leven. En die mensen zonder statuut worden nog eens ongelijk getroffen door de onrechtvaardigheid, vooral
12
in de werkwereld. De praktijken op de werkvloer zijn zo divers als de profielen van de mensen zonder papieren. Drie gevallen: - een Equatoriaanse dame, poetsvrouw, kinderoppas of bejaardenoppas, zoals er zo veel zijn in Brussel. Dit zijn personen die hier alleen aankomen. - een Roemeense arbeider die in de bouw werkt en instapt in een systeem van werken voor een onderaannemer. - een Thailandse die in een clandestien confectie-atelier werkt en op georganiseerde wijze, via een netwerk, naar hier is gekomen. Voor deze drie personen gelden verschillende loonbetrekkingen: van georganiseerde uitbuiting met schandalige tarieven voor de derde persoon, tot individuele loononderhandelingen in ongunstige krachtsverhoudingen voor de twee anderen. Hoe vallen deze drie illegale aanwezigheden te verklaren in onze sociaaleconomische context? Dat er een beroep wordt gedaan op deze clandestiene arbeid heeft enerzijds te maken met het feit dat onze economie behoefte heeft aan steeds meer flexibiliteit, dat er nog steeds zeer arbeidsintensieve en sociaal weinig gewaardeerde banen zijn (met lage verloning ondanks de grote vraag) en anderzijds met de noodzaak om het hoofd te bieden aan conjunctuur- en seizoensschommelingen. Een ander gegeven dat hier meespeelt, is de mateloze internationale concurrentie waardoor de prijzen en dus ook de lonen, steeds meer onder druk komen te staan. Sectoren die graag gebruik maken van deze “verborgen armkracht” zijn de bouw, de confectie, de landbouw, de horeca en de pakjesdiensten. Groteske tegenstrijdigheid: de “sans papiers” hebben niet het recht om te werken, maar het arbeidsrecht is van toepassing op alle werknemers, ook op de illegale werknemers. In werkelijkheid maken die weinig gebruik van hun rechten. Het is uitzonderlijk dat deze werknemers klacht neerleggen tegen misbruik
vanwege werkgevers. Ze hebben te veel schrik om op te vallen en weer over de grens gezet te worden en zo dus dubbel gestraft te worden: uitwijzing na uitbuiting.
Delokalisatie ter plaatse
Het zou zeer verleidelijk kunnen zijn te oordelen dat deze vreemdelingen, die in de illegaliteit van het systeem leven, de gevolgen maar te ondergaan hebben van die marginaliteit, ook al worden ze ertoe gedwongen. Alleen zitten die migranten niet buiten het systeem, maar vormen ze juist een volwaardig radertje van ons productiemodel. Dat dit zo is, komt duidelijk tot uiting in de veranderingen die plaatsgrijpen in de confectiesector. Eind jaren 1960 telde deze sector 90.000 loontrekkende werknemers. Door de internationale druk waren er in de jaren 1990 nog slechts 54.000 officiële werknemers. In 2005 waren er nog 34.000 en in 2008 nog slechts 17.000 officiële werknemers. Hetzij vijf maal minder arbeiders in 40 jaar tijd. En toch waren er nooit zoveel kleren in de wereld. Vanwaar dit banenverlies? Er zijn twee verklaringen: de ontwikkeling van de grootdistributie met productie tegen zeer lage kostprijs en de rivaliteit met de groeilanden. Er kwam een dubbele beweging op gang. In een eerste fase heb-
ben de Belgische fabrikanten hun productie gedelokaliseerd naar het buitenland, waar ze minder kosten hadden doordat de lonen er lager waren. Daarna voerden ze dezelfde werkwijze in België in! Ze sloten contracten af met clandestiene en semi-clandestiene ateliers die produceren tegen “derdewereldprijzen”, maar dan met clandestiene werknemers die hier ter plaatse produceren. Ze hebben eigenlijk hun productie ter plaatse gedelokaliseerd. Dit biedt de onderneming talrijke voordelen. Ze hoeft niet meer op prospectie te gaan in het buitenland. Ze heeft niet af te rekenen met andere wetten en cultuurverschillen die roet in het eten kunnen gooien. En tot slot spaart ze transportkosten uit. Zoals bij controles van de sociale inspectie konden worden vastgesteld, gelden in die clandestiene werkplaatsen arbeidsomstandigheden van ongeveer 12 werkuren per dag voor een loon van 20 euro. Zonder enige twijfel een prijs waartegen niet te concurreren valt. Welke les kunnen we trekken uit de ontwikkelingen in de confectiesector? Clandestiene arbeid is geen onvoorziene gebeurtenis, maar een nieuwe economische productiewijze.
Perspectieven
Hoe te reageren tegen deze uitbuiting? Op korte termijn moeten er gewoon rechtvaardiger en realis-
tischer maatregelen komen voor regularisatie van mensen zonder papieren. Er moeten dwingender maatregelen doorgevoerd worden tegen ondernemingen om uitbuiting via delokalisatie ter plaatse tegen te gaan. Laat ons een getrapte aansprakelijkheid doorvoeren, dat wil zeggen dat het bedrijf verantwoordelijk is voor de hele productielijn. Zo zal het bedrijf om opheldering gevraagd worden als het een deel van zijn productie uitbesteedt aan personen die mensen in clandestiene of semi-clandestiene werkplaatsen in erbarmelijke omstandigheden te werk stellen. Hiervoor is het uiteraard nodig dat de structuren van de sociale inspectie worden versterkt, maar dit moet ook gepaard gaan met het verbeteren van de rechten van de migrantenwerknemers opdat zij niet twee maal het slachtoffer zouden zijn. Op middellange en lange termijn staat links voor een dilemma. Het vrij verkeer van werknemers aanbevelen, is een rechts project! Waarom? Omdat het leidt tot de uitbreiding van de voorraad werkkrachten die ter beschikking staat van de ondernemingen. Daardoor worden de werknemers tegen elkaar uitgespeeld en verhoogt de druk op de lonen. Er moet dus grondig nagedacht worden om dit uitgangspunt om te vormen zodat de internationale mobiliteit een idee van de
linkerzijde wordt. Hoe kunnen we daarin slagen? Zeker door de sociale bescherming uit te breiden en de migranten-werknemers meer rechten te geven. En nog grootser: laat ons veranderen van economisch denkpatroon. Het huidige denkkader dat gebaseerd is op groeiende winst kan de werknemers alleen maar verpletteren en tegen elkaar opzetten, hoezeer de vakbonden zich ook inspannen om hen te beschermen en deze bescherming uit te breiden op internationaal vlak. Wij spelen in dit model verschillende rollen: zo zijn we bijvoorbeeld ook de consument die altijd tegen steeds lagere prijzen wil kopen. Elk van ons moet zijn gedrag bekijken.
Ngo’s en vakbonden, één strijd?
In de kwestie van de mensen zonder papieren hebben ngo’s en vakbonden gemeenschappelijke belangen. Om te beginnen is het belangrijk sector per sector duidelijk vast te stellen wat er aan de gang is in de ondergrondse werkwereld. Zodra dat in kaart gebracht is, dringt analyse zich op en moeten we een zelfde visie verdedigen. Tegen deze nieuwe tweedeling van de arbeidswereld moeten de werknemers de handen weer ineenslaan. Makkelijker gezegd dan gedaan…
13
Een ander geslacht wijkt uit
Ondergronds werken: actie op de zwarte markt Ze zijn blootgesteld aan willekeur, zitten klem tussen een almachtige werkgever en een staat die hen kan uitwijzen: de clandestiene werknemers werken in angst. Hen in actie krijgen voor hun rechten is moeilijk en bijzonder hachelijk. Er dient een vergelijk gevonden tussen idealen als gelijkheid en sociale rechtvaardigheid en hun dagelijkse realiteit.
sabine craenen Organisatie voor Clandestiene Arbeidsmigranten
De armste man van Wallonië is een vrouw. En de armste migrant is een migrante. Terwijl in België (en wereldwijd) de immigratie begin jaren zestig voornamelijk een mannelijk gegeven was, is deze tendens later omgedraaid. Ook meer en meer vrouwen verlaten nu hun land. giuseppina desimone
D
e vzw Orca (Organisatie voor Clandestiene Arbeidsmigranten) werd opgericht in 2003 en wil de werknemers zonder papieren rechten geven. Orca staat hen bij om deze rechten te beschermen. Elk jaar ontvangt de organisatie ongeveer 250 tot 300 oproepen (een aantal dat jaar na jaar stijgt) voor informatie, oriëntatie en steun aan de clandestiene werknemers. Het arbeidsrecht is altijd van toepassing, zelfs voor een werknemer zonder papieren, zelfs met een ongeldige arbeidsovereenkomst. De werkgever heeft geen enkel excuus om de collectieve arbeidsovereenkomsten niet toe te passen. Tot zover wat op papier staat. In werkelijkheid gaat het er heel anders aan toe. Meestal worden de rechten
ABVV-Studiedienst – Gender mainstreaming en duurzame ontwikkeling
niet gerespecteerd. Het gemiddeld loon schommelt tussen twee en acht euro per uur (met in enkele uitzonderingen 11 of 12 euro per uur). Voor dagen van 10 werkuren wordt tussen 20 en 50 euro betaald. De werkgever bespaart op alle vormen van bescherming zoals veiligheidskledij en verzekeringen, op betaalde feestdagen, op (niet) betaald verlof. De ontslagregels worden niet nageleefd: niemand is zo flexibel als een werknemer zonder papieren. Bovendien houdt die zijn mond. En dat is ook de grootste hindernis bij het verdedigen van deze werknemers: hun eigen stilzwijgen. Dat is natuurlijk begrijpelijk: de overheid boezemt hen angst in want ze leven in voortdurende vrees uitgewezen te worden en blijven dus liever ver weg van elke officiële emanatie van de staat waarin ze geen vertrouwen hebben. Hoe erg het is om terugge-
Wie kan bij OR.C.A. terecht en waarvoor? U bent een clandestiene arbeidsmigrant en: - u wilt meer informatie over uw rechten en hoe u ze kunt uitoefenen - u hebt een probleem met uw werkgever en weet niet waar naartoe - u wilt ervaringen uitwisselen met anderen U bent hulpverlener, vrijwilliger, vakbondsafgevaardigde,… en - u wilt meer informatie over de wettelijke en feitelijke positie van clandestiene werknemers op de Belgische arbeidsmarkt - u zit met een concrete hulpvraag rond arbeidsrechten waar u zelf niet meteen een antwoord op vindt - u wilt een activiteit organiseren rond de rechten van clandestiene werknemers - u wilt ervaringen uitwisselen of een samenwerking opzetten met andere mensen en organisaties rond dat thema.
14
stuurd te worden, mag niet onderschat worden; het is een vreselijke straf. Vaak hebben ze alles achter zich gelaten, hebben ze immens veel geld geleend bij hun familie, en dan hebben we het nog niet over de gespannen politieke toestand in het land. Terugkeren is dus ondenkbaar. Daar ze geen toegang hebben tot legaal werk, hebben clandestiene werknemers geen andere mogelijkheid dat de zwarte markt in België. Zij zijn de gevangenen van deze clandestiene arbeidsmarkt en zijn strak gebonden aan de werkgever. Werken wordt een luxe, een kans, een voorrecht. Als wij clandestiene werknemers spreken over het minimumloon, lachen ze. Ze weten immers “dat geldt niet voor ons”.
Toch reactie
Hoewel deze meegaande werknemers vooral een laag profiel aanhouden, komen ze in twee gevallen toch in opstand: als het loon niet betaald wordt en bij arbeidsongevallen, wanneer ze hoog oplopende facturen hebben voor verzorging en geen inkomen (meer) hebben. Het is dan enorm moeilijk om te bewijzen dat ze wel degelijk bij een contractant hebben gewerkt. De informatie die verzameld kan worden -“ik heb bij José of Mohamed gewerkt” of “vlak bij het metrostation daar ergens”- is vaak onbruikbaar. Daarbij komt nog dat de procedures zeer moeilijk, zeer lang zijn. Doordat de toestand zo netelig is en de hoofdbetrokkene niet openlijk voor zijn rechten kan opkomen,
moet de steun vanuit de realiteit op het terrein georganiseerd worden. Je kan wel schreeuwen “We willen 12 euro per uur!”, maar de eisen moeten afgestemd zijn op de realiteit op het terrein en ook op de verwachtingen van de clandestiene werknemers. Wat kan men doen? Er kunnen informele onderhandelingen zijn met de werkgever. Soms werkt dat. Daar waar maffiapraktijken gehanteerd worden, werkt dat niet. Een alternatief is contact op te nemen met de klanten van de werkgevers, vooral als het gaat om onderaanneming in de schoonmaak- of in de bouwsector. Een andere mogelijkheid is te zorgen voor rechtspraak, de zaak in handen van het gerecht te geven, ze voor de rechtbank te brengen. Dit is een lange, vaak ingewikkelde weg (en succes is niet gewaarborgd!), maar die weg moeten we bewandelen om andere werknemers ervan te overtuigen dat vooruitgang mogelijk is. En dat die bekomen wordt door collectief op te treden. In elk van de gevallen moet grondig nagedacht worden over de stappen die men zet en ze moeten samen met de werknemers gezet worden. De zwarte arbeidsmarkt lijkt heel erg op de arbeidsmarkt in België in het begin van de 20ste eeuw, bij de opkomst van de vakbonden. Misschien is het nuttig die periode te bestuderen en te bekijken wat we kunnen heruitvinden om deze onzichtbare arbeiders een volwaardige plaats in onze arbeidswereld te bezorgen.
M
igratie wordt vaak bestudeerd en geanalyseerd vanu it eco nomisch en politiek oogpunt, maar zeer zelden vanuit menselijke en nog minder vanuit genderinvalshoek. Zo houdt onze manier van kijken nauwelijks rekening met de situaties zoals mannen en vrouwen die werkelijk beleven. Dit verklaart ongetwijfeld waarom betrouwbare naar geslacht opgesplitste gegevens over immigratie eerder zeldzaam zijn. Uit de karige informatie waarover we beschikken, kunnen we nochtans snel afleiden dat migratiesituaties anders beleefd worden door mannen en door vrouwen en dat zij deels bepalend zijn voor wie migreert, waarom deze personen migreren en naar welke landen zij migreren.
Vrouwelijke uitwijkelingen
Een eerste vaststelling wereldwijd is dat het verkeerd is te stellen dat migranten vooral mannen zijn. Aanvankelijk migreerden echtgenotes in het kader van gezinshereniging, maar nu immigreren zij onafhankelijk, alleen, op zoek naar werk. Zo vormen vrouwen vandaag de meerderheid onder de migranten in Noord- en Zuid-Amerika, in Oceanië en ook in Europa. In onze Europese landen zit die tendens in de lift. In de jaren zestig bedroeg het percentage vrouwen dat in Europa immigreerde tussen 45 en 47% van de migratie. Vandaag schommelt dit percentage tussen 53 en 54%. Ook in België stelt men vast dat de migratiestroom vervrouwelijkt. 60% van de asielaanvragen in ons land komt van vrouwen1. Ook in de arbeidswereld is de verhouding mannen/vrouwen sterk veranderd. Tot in de jaren zestig was de mannelijke immigratie afgestemd op de vraag aan werkkracht voor de zware industrie en de mijnen. Sinds de jaren negentig echter is de immigratie vervrouwelijkt en in 2003 kwamen
zelfs meer vrouwen in België aan dan mannen. Bepaalde landen kennen voornamelijk vrouwelijke emigratie naar België. Dit is het geval voor Thailand: 80% van de Thaise onderdanen in ons land zijn vrouwen. Migrantes in het Zuiden Niet alle vrouwelijke uitwijkelingen trekken naar het Noorden. Wel integendeel. Internationaal bekeken verloopt de migratie van vrouwen veel meer langs een zuid zuid-as. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Thaise of Filippijnse vrouwen die massaal naar de Golflanden emigreren om daar huishoudelijk werk te gaan verrichten. Een tweede kenmerk van de vrouwelijke migratie betreft het terugsturen van de lonen. Hoewel de vrouwen in het gastland minder verdienen dan de mannen, sturen ze een groter deel van hun loon naar het thuisland. En als ze kunnen kiezen waarvoor hun loon bestemd is, willen ze het voornamelijk besteed zien aan de zorg voor de kinderen, aan onderwijs en gezondheidszorg. Zo dragen ze actief bij tot de ontwikkeling van hun land van herkomst. Helaas zijn dit niet de enige genderverschillen. Vrouwen worden in de gastlanden veel meer gediscrimineerd dan mannen. Ze worden er het slachtoffer van dubbele discriminatie: als migrante en als vrouw. Afgemeten naar deze karige vaststellingen, lijkt de vervrouwelijking van de migratie een structureel verschijnsel dat op nieuwe strategieën berust. Deze beweging kon wel eens aanhouden. Studie van de migratie naar gender verdient dan ook meer aandacht. 1 Cijfer dat Joëlle Milquet, minister belast met Migratie- en Asielbeleid, op 2 maart 2010 aanhaalde op Radio Okapi (Congo).
15
Wereldwijd werken en nationale vakbond? Steeds vaker wijken werknemers uit om elders hun bekwaamheden uit te oefenen. Maar zelfs als dat op legale wijze gebeurt, blijven ze veelal verstoken van hun rechten en van syndicale bescherming. jean-françois macours Juridischraadgeverbijhetsociaaldepartementvandefederalestudiedienstvan het ABVV
Een regularisatie die alle werknemers ten goede komt Illegale werknemers slepen talrijke vooroordelen met zich mee. Ze pakken banen af, zorgen voor oneerlijke concurrentie, stromen massaal toe zodra er een regularisatie in zicht is... Nochtans vormen deze werknemers geen bedreiging, maar juist een kans voor België. Even enkele heersende opvattingen onderuit halen… gerardo cornejo Union de défense des sans-papiers (Udep) (Unie voor de verdediging van mensen zonder papieren)
Philippe Leroyer
Politique 16
H
oe kan de vakbond strijd voeren voor werknemers die Europees en wereldwijd de grenzen overschrijden? Technische moeilijkheden vormen uiteraard een rem op de solidariteit, maar er bestaan instrumenten, met name op juridisch vlak. In het geval van “detachering” bijvoorbeeld (werknemers die te werk gesteld zijn bij een werkgever buiten België en naar België gedetacheerd worden om er gedurende een beperkte periode een bepaald werk uit te voeren), kunnen de vakbonden sinds 2007 een beroep doen op de Belgische rechtbanken om de rechten van deze werknemers te doen respecteren. Voorheen moest
D
e Union de défense des sans papiers (Udep) is een sociale beweging die in 2003 opgericht werd in de grote Belgische steden (Gent, Antwerpen, Luik, Bergen, Brussel, Charleroi...). Sindsdien voerde Udep, waarvan de organisatie voornamelijk berust bij de mensen zonder papieren, talrijke bezettingsacties in kerken en universiteitsgebouwen. In 2008 hebben we gedurende enkele uren de kantoren van ABVVBrussel bezet. We wilden erkend zien dat we, ook al hebben we geen papieren, ook werknemers in België zijn. Een nuttige actie, want zo konden we nieuwe banden smeden met de vakbond en wisten we het vraagstuk van de “sans papiers” naar de werkwereld te verplaatsen. In plaats van de vakbonden te beconcurreren, konden we eindelijk uitgaan van onze gemeenschappelijke standpunten. Zo konden we onze eisen voorstellen en tal van vooroordelen ontkrachten die soms
de klacht neergelegd worden in het land van oorsprong, wat de procedure bijzonder ingewikkeld maakte. Ook de eerbiediging van de arbeidsvoorwaarden is een belangrijk strijdpunt in de aanpak van de economische migratie. Volgens de geldende wetgeving is het afleveren van een arbeidsvergunning gebonden aan een studie van de arbeidsmarkt. Er dient nagegaan of er op de Europese arbeidsmarkt geen werknemer is die in staat is de functie te vervullen. Dit is een zeer technische kwestie: tekorten in een sector worden vastgesteld op basis van statistische berekeningen. Het is een bureaucratische aanpak. In dit debat is eigenlijk het belangrijkste dat wordt nagegaan hoe het zit met de arbeidsvoorwaarden in
de sector die met een “tekort aan arbeidskrachten” kampt. Deze sectoren bieden immers al te vaak zeer middelmatige arbeidsvoorwaarden, wat de werknemers niet echt aanspoort er te gaan werken! De sectoren zouden zelf moeten bepalen of er al dan niet tekort aan arbeidskracht is. Dan zouden de vakbonden met de werkgevers kunnen onderhandelen over inspanningen op vlak van opleiding en ook over betere arbeidsvoorwaarden. De “schaarste aan arbeidskrachten” en de eerbiediging van de arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn in de sector, zouden dan ook binnen de collectieve onderhandelingen vallen. Een dergelijke stap vooruit zou het mogelijk maken de werknemers in België te beschermen en tegelijk de migratie te
organiseren binnen een kader van fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Overigens moet er betere samenwerking komen tussen vakbonden voor het verdedigen van de werknemers over de grenzen heen. Binnen Europa berust de vakbondssamenwerking voor de verdediging van werknemers die zich van een staat naar een andere begeven nog op bilaterale overeenkomsten, voor zover die bestaan, wat niet altijd het geval is. Het Europees Vakverbond (EVV) heeft plannen om een Europees lidmaatschap in te voeren, zodat een aangesloten werknemer verdedigd kan worden door de vakbond op zijn werkplaats, ongeacht waar hij oorspronkelijk aangesloten is. Dit ambitieuze plan staat nog in zijn kinderschoenen. En op wereldvlak staan we nog niet eens zo ver…
sterke angstgevoelens tegenover migranten-werknemers oproepen. Enkele van die vooroordelen wil ik hier nogmaals bespreken. Om te beginnen zal de economie niet ten onder gaan als de illegale werknemer geregulariseerd wordt. Verschillende recente studies (onder meer uitgevoerd door de ULB, de UCL, de Wereldbank of de OESO) wezen uit dat regularisatie van mensen zonder papieren economisch gunstig is1. Ze komen alle tot het besluit dat regularisatie cultureel en menselijk voordeel oplevert, dat die bovendien niet nefast is voor de economie en dat deze arbeidskrachten daarentegen levensnoodzakelijk zijn voor de Europese landen. Door de vergrijzing weten Europa, en vooral België, niet meer hoe ze de pensioenen betaald krijgen. Welnu, mensen zonder papieren zijn meestal zeer jong en kunnen dus de verhouding actieven/niet-actieven laten overhellen zodat een groter deel van de bevolking bijdraagt tot het betalen van de pensioenen, van de Sociale Zekerheid… Door dit evenwicht
te herstellen vermindert ook de belastingdruk op de bedrijven en kan eenieder zijn steentje bijdragen tot de nationale solidariteit. Bovendien zijn deze mensen direct inzetbaar, de staat hoeft niet gedurende 18 jaar of meer de onderwijskosten te dragen, zoals dat voor een werknemer die in België opgroeide het geval is. Als we bepaalde politici mogen geloven zou regularisatie zorgen voor een aanzuigeffect, zou ze het licht op groen zetten voor een stormloop op Europa van werklozen uit de derde wereld. Nochtans deed dit verschijnsel zich niet voor in landen waar geregulariseerd werd. Waarom niet? Omdat migranten juist aangetrokken worden door een zwarte arbeidsmarkt die voor hen toegankelijk is. Door regularisatie wordt het aandeel van de zwarte arbeidsmarkt verminderd en is het land niet langer aantrekkelijk voor economische uitwijkelingen. Zo maakt regularisatie inperking van het zwartwerk mogelijk. Een laatste vooroordeel dat ik wil aankaarten: deze nieuwe werkne-
mers zouden concurrentie vormen voor de oudgedienden. Dit is niet juist. We stellen vast dat de migranten grotendeels jobs bezetten die de Belgische werknemers niet meer willen uitoefenen, knelpuntberoepen. Eigenlijk richten ze zich op sectoren met slechtere arbeidsvoorwaarden en minder goed betaalde banen. Dankzij hen worden delokalisatie en bedrijfssluitingen vermeden. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt, zij zorgen er dus voor dat de Belgische werknemers hun baan behouden! Regularisatie is in de eerste plaats belangrijk voor de werknemer zonder papieren, maar ze biedt ook een oplossing voor een zwak punt van de ontwikkelde landen. De vakbonden moeten geen schrik hebben van deze eis. Wel integendeel, het is een goede zaak als alle werknemers in België in het legale arbeidscircuit worden opgenomen. Een reden te meer om internationale solidariteit aan te prijzen.
1 Referentie en de volledige studies zijn te vinden op http://sanspapiers.skynetblogs.be.
17
Migranten, interculturaliteit, diversiteit. Solidariteit? Op 16 december 2009 organiseerden ABVV-Brussel, de vzw Centrale Culturelle Bruxelloise en Habiter Bruxelles een syndicaal forum dat gewijd was aan de interculturele uitdaging van de arbeidsmigratie vroeger en nu. Hoe samen leven en werken, verenigd in verscheidenheid ? Een complex onderwerp dat vanuit meerdere hoeken kan belicht worden. olivier bailly Journalist (Op basis van de toespraken op het ABVV-Forum “60 jaar immigratie in Brussel – De arbeidersbeweging en de interculturele uitdaging”)
H
et ABVV had de deelnemers er vooraf op gewezen: het forum zou geen standpunten bepalen, maar het debat in syndicaal perspectief stellen. Dat is wat gebeurde en het was geenszins gemakkelijk. Als voorbeeld dat duidelijk maakt hoe ongelooflijk ingewikkeld de interculturele uitdaging is, hoeven we maar te wijzen op een aspect van de toespraken: de moeilijkheid om de zaken te benoemen. In zijn slottoespraak dreef Philippe Van Muylder, Algemeen Secretaris van ABVV-Brussel, de spot met het gegoochel met woorden tijdens de bijeenkomst: “We leven in een fantastisch land! Wil een minister (Annemie Turtelboom, nvdr) niet regulariseren op grond van duurzame banden? Het zij zo. Dan noemen we het maar “lokale verankering” en… dan lukt het wel.“ Bij aanvang van het forum had Mousta Largo de toon gezet: “Integratiebeleid? Dit woord was altijd een holle frase. Het zou betekenen dat we ons moeten losmaken van onze cultuur of onze godsdienst en een identiteit aannemen die niet bestaat,
18
1 meifeest van ABVV-Brussel, 2007. Solidariteit met de sans papiers
want de culturele verschillen tussen de Belgische burgers zijn legio. Voor mij bestaat het woord integratie niet, het is vals, het gaat meer om samenleven.” Telkens wanneer iemand het woord neemt, verduidelijkt die wat hij of zij verstaat onder “migrant”, “allochtoon” of “integratie”. Allemaal begrippen met velerlei facetten. Nouria Ouali, sociologe bij de ULB, herinnert eraan dat “de sociologie het begrip integratie in meerdere luiken opdeelt. Er is economische, politieke, sociale, symbolische of culturele integratie. Een persoon kan economisch geïntegreerd zijn, maar dit niet zijn op symbolisch en cultureel vlak.”
Vier bakens, een samenleving
Zonder zich te bekommeren om deze taalnuances had Daniel Ducarme, ooit kortstondig minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, toentertijd terzake de knoop doorgehakt en onherroepelijk verklaard dat “het integratiebeleid gefaald heeft”. Eliane Deproost, vroegere adjunct-directrice van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en
vandaag directrice bij het Centre d’action laïque (Cal), wijst er toch op dat de immigratiegeschiedenis verliep via solidariteit, voornamelijk via permanente vorming en volkseducatie, “dankzij kleine verenigingen die schandelijk weinig financiële steun kregen van de Franse Gemeenschap. De directrice van het Cal wijst erop dat de migrantenbevolking werd miskend. Dat is verbijsterend, omdat toch tal van studies aan haar werden en worden gewijd. Haar bestaan wordt wel erkend, “maar het beleid werd gevoerd vanuit een standpunt. En dat was ofwel economisch, ofwel cultureel. Zelden werden meerdere invalshoeken gecombineerd.” Dit gebrek aan een allesomvattende kijk maakt het zo lastig te analyseren en oplossingen aan te dragen. Hoe kunnen we het harmonieus samenleven van de verschillende bevolkingsgroepen in de hand werken? Hoe kunnen we het samenleven een nieuwe impuls geven? In naam van het ABVV bracht Eric Buyssens (directeur van de Studiedienst van ABVV-Brussel) de interculturaliteit ter sprake, voornamelijk dan met betrekking tot de inzet en de strijd van de vakbonden. “In de werkwereld dreigt het gevaar
dat we de ander niet begrijpen, dat we zijn eisen niet begrijpen. Zo kunnen de werknemers verdeeld raken tegenover het kapitaal.” Een ander gegeven dat zorgen baart, is dat de multiculturele samenleving tot patstelling zou leiden: elk zijn school, zijn sociale dienstverlening, zijn culturele activiteiten, zijn beroepssectoren. Een samenleving waar elkeen opgesloten blijft binnen zijn eigen gemeenschap. En Eric Buyssens stelt daarom de prioriteiten; “De werkwereld moet de pluriculturele erfenis aanvaarden, moet zorgen voor uitwisseling tussen de culturen en bouwen aan een samenleving in beweging waar elk zijn positieve inbreng heeft.” Een mooi project, maar “eenvoudig is het niet. Er moet gemobiliseerd worden rond de gemeenschappelijke doelstelling om samen te leven.” Het is een enorme uitdaging. Het ABVV zet vier belangrijke bakens uit waarlangs het denkwerk moet verlopen: - De eenheid van de werknemers. De interculturele kwesties mogen de vakbondswereld niet afbrengen van zijn bestaansreden, namelijk een tegenmacht te vormen tegen het kapitaal om de werknemers te verdedigen. “Het is belangrijk dat wij
verenigd zijn, dat we naar integratie streven” onderstreept Eric Buyssens. -De democratie met scheiding van kerk en staat. Alles is bespreekbaar, ook de manier van samenleven, maar dan wel via de democratie van het algemeen stemrecht. - De welvaartsstaat met openbare dienstverlening, d.w.z. een visie waarin de maatschappij in grote mate zorgt voor socialisatie via de school, maar ook culturele sociale dienstverlening georganiseerd door de staat. De staat mag niet buitenspel gezet worden door doorgedreven individualisering. Het apparaat heeft soms een bureaucratisch en zelfs monocultureel kantje, maar door het te ontmantelen en alles in handen te geven van privéverenigingen, zou de staatssolidariteit blootgesteld worden aan implosie. - De emancipatie van de werknemers en de werkneemsters. Manvrouwgelijkheid blijft een van de beste indicatoren voor de mate van openheid van een samenleving. Dankzij de seksuele revolutie van de jaren 1970 konden we allerhande vormen van dwang van ons afschudden, onder meer religieuze dwang. Deze verworvenheden mogen niet op de helling gezet worden.
Han Soete
Sociologe Nouria Ouali vult dit denkkader verder aan. Onze democratie is voortdurend in ontwikkeling. Ze is nooit helemaal afgewerkt of verworven, maar ze is het resultaat van een krachtsverhouding, van sociale strijd tussen groepen met verschillende belangen. Dit model berust op drie elementen die de sociologe omschrijft: “De democratie erkent de diversiteit in onze samenleving. Ze erkent de politieke, culturele, religieuze scheidingslijnen die haar doorkruisen. Ze erkent dat er dominantieverhoudingen zijn en ook dat de samenleving wordt opgebouwd op basis van krachtsverhoudingen.” Via het Cultuurpact 1 zorgen het bestaan van een tegenmacht en een diversiteit aan ideeën ervoor dat velerlei identiteiten en ideeën
1 De cultuurpactwet bevat cruciale regels voor het cultuurbeleid in ons land. Overheden moeten mensen en verenigingen betrekken bij hun culturele projecten. Publieke culturele instellingen mogen geen filosofische of ideologische strekkingen, noch gebruikersverenigingen discrimineren. Dat geldt zowel bij het beheren en laten gebruiken van infrastructuur als bij het toekennen van subsidies in geld of natura. Op die manier garandeert het cultuurpact de democratisering van de cultuursector. Bron: Vaste Nationale Cultuurpactcommissie (http://www.cultuurpact.be/page. asp?lng=NL)
19
Migranten, interculturaliteit, diversiteit. Solidariteit? olivier bailly
aan bod kunnen komen: zo wordt het democratisch debat mogelijk gemaakt. Daaruit volgt de permanente vorming. Voor wie droomt van “natuurlijke” interculturaliteit gestoeld op diepgeworteld humanisme, is de boodschap duidelijk: samenleven is een maatschappelijke keuze die elke dag opnieuw bevochten moet worden! In verband met het baken “eenheid van de werknemers” benadrukte Fred Mawet, directrice van Coordination et initiatives pour réfugiés et étrangers (Ciré), “dat de bevestiging van deze eenheid probleemverhullend kon zijn. De werknemers van hier en die van ginder staan geregeld tegenover elkaar. Dit verzwijgen draagt niet bij tot wederzijds begrip in deze complexe situatie. Dit is bijvoorbeeld de inzet van de lokalisatie van de productie. Waar produceert men? Wij zijn tegen delokalisatie, maar voor werkgelegenheid zorgen in een ontwikkelingsland betekent dat de lage inkomens er verhogen en biedt ook de kans om zich te organiseren in landen waar groot gebrek aan ontwikkeling is. Waarvoor kiezen we?” Bij monde van Pascal Delcroix (federaal politieagent op de luchthaven van Brussel) zeggen de ABVVvakbondsafgevaardigden hetzelfde. Zij erkennen dat de vrees bestaat verworvenheden te verliezen, dat men bang is dat “bepaalde bijzondere vragen zouden leiden tot een privatisering van het werk die alleen de werkgevers ten goede zou komen”. Rekening houden met onze bijzonderheden kan perverse gevolgen hebben. “In plaats van ons te verenigen rond wat ons bindt, heeft het recht om verschillend te zijn de linkerzijde verdeeld en beide kampen tegenover elkaar geplaatst.” stelt Catherine François, docente aan de Hogeschool Ilya Prigogine vast. “Er is het kamp van de integratie, dat zich verlaat op gelijke rechten en plichten voor alle burgers en het kamp van de segmentering, dat een vorm van samenleven van de gemeenschappen bepleit waarbij elke gemeenschap over haar eigen waardestelsel, haar eigen recht, haar eigen normen beschikt.”
20
William Hamon
Eigenheden of eenheid?
Samen leven en werken dus, maar hoe? Door te zorgen voor “integratie”? “Persoonlijk heb ik geen probleem met dit woord, voor mij betekent het “zich deel voelen” van een land, van een samenleving”, verduidelijkt Fred Mawet. “Wat aanvechtbaar is, is van een persoon te verlangen dat hij zijn cultuur verwerpt om op de anderen te lijken.” vult Nouria Ouali aan. “Wij zijn verschillend en sommige van deze verschillen zijn wettig, andere ongewettigd.” Maar wie beslist wat geduld wordt en wat niet? Wie bepaalt welke de heersende normen zijn en welke niet (bijv. inzake seksualiteit, de heteroseksuelen). Heeft een minderheidsgroep werkelijk het recht om de gelijkheid ter bespreking te stellen? Zijn de normen van een samenleving bespreekbaar en vooral, door wie? Hoe te verhelpen aan dit onevenwicht in recht van spreken? Zeker niet door quota in te voeren, waarschuwt de sociologe. Dit beleid dat in de Verenigde Staten of in Engeland werd gevoerd, leidde niet naar meer gelijkheid in de maatschappij. “Gebruik maken van quota laat de meerderheidsgroep toe de koek niet te verdelen. Er worden wat kruimels gegeven, zonder dat de wijze van verdelen in vraag wordt gesteld.” Nouria Ouali houdt staande dat een op doelgroepen gericht beleid belet dat de echte inzet wordt aangepakt. “Een voorbeeld uit het onderwijsdomein: met de Zep (zones d’éducation prioritaire die in Frankrijk werden ingevoerd, nvdr) gaat er meer geld naar scholen die dat nodig hebben. Maar de onderwijsbegroting daalt voort-
durend! Waarvoor moeten we dan opkomen? Het is dan ook een van de uitdagingen van een beleid voor meer gelijkheid: terug te keren naar meer algemene visies.” De redelijke schikkingen, die pleiten voor een regeling geval per geval, staan lijnrecht tegenover deze aanpak. Deze wettelijke maatregel uit Canada geeft een werknemer of een begunstigde van overheidsdiensten die zich gediscrimineerd voelt in de beleving van zijn overtuiging, het recht om te vragen dat op vrijwillige basis een oplossing zou worden gezocht. Er kan beroep aangetekend worden voor de rechtbank als de besprekingen niet tot een akkoord leiden. “Het Centre bruxellois d’action interculturelle heeft samen met BruxellesLaïque debatten georganiseerd over deze redelijke schikkingen en dit heeft geleid tot een misverstand”, legt Christine Kulakowski, directrice van CBAI, uit. “Het concept leek ons interessant; we waren op zoek naar mogelijkheden om rekening te houden met de culturele en religieuze verschillen, naast andere problemen zoals handicap of gender. Maar door de informatiebijeenkomsten te snel te organiseren en daarbij meer oog te hebben voor de geest en te weinig voor de letter van dit concept, zijn we misschien niet erg... redelijk geweest.” Te laat. Nu zijn de redelijke schikkingen onvermijdelijk een onderwerp in het debat over diversiteit en interculturaliteit. “Uiteraard vragen deze redelijke schikkingen om een reactie van ons”, legt Eric Buyssens uit, “Ze hebben een weerslag op de betrekkingen tussen de werknemers binnen de vakbond. Tegenover de werkgevers zouden ze een
geïndividualiseerde aanpak van de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers in de hand kunnen werken.” Nouria Ouali deelt de sceptische houding van het ABVV. “In de arbeidswereld zijn er altijd al schikkingen geweest voor de verloven, de feestdagen. Deze praktijk van op het terrein tot beleid verheffen zou twee negatieve effecten hebben: het zou de werknemers de kans ontnemen om deze schikkingen op de werkvloer te bespreken en de privilegies die een bepaalde groep krijgt extra in de verf zetten.” Kortom, laat ons informele besprekingen die vlot verlopen, niet in structuren gieten. Eliane Deproost (Centre d’Action Laïque -CAL) opteert voor een nieuwe woordenschat met betrekking tot integratie. Zij geeft de voorkeur aan “overlegde aanpassingen” boven redelijke schikkingen. “Als een school voorstelt om iets anders te eten dan varkensvlees, is dit geen discriminatie, maar een verschil waarmee de school rekening houdt. Men geeft echter al te zeer de
saigneurdeguerre
indruk dat deze schikkingen louter een reactie zijn op discriminatie van religieuze aard.“ CBAI volgt dit initiatief met betrekking tot de woordenschat. “De redelijke schikkingen behandelen discriminatie geval per geval en via een rechtsprocedure. Wij verkiezen het te houden bij overlegde aanpassingen die aan een voorwaarde voldoen, namelijk stroken met de interculturele educatie. Er mag niet nagedacht worden over integratiemodaliteiten zonder een veralgemeende opvoeding in verscheidenheid, over waarin we verschillen en wat ons bindt.” Bij zijn vormingen over interculturaliteit streeft CBAI de grootst mogelijke heterogeniteit in de groepen na. Basisvereiste is het onderling respect voor ieders keuze als enig doeltreffend werkpatroon om onverdraagzaamheid aan te pakken.
Inburgering als oplossing?
Een andere mogelijke piste naar een interculturele samenleving met een gemeenschappelijke waardesokkel: de inburgering. In Vlaanderen of in
Brussel vormt inburgering een beleid van burgerintegratie bestemd voor buitenlanders (van 18 jaar en ouder) die zich op lange termijn in Vlaanderen of Brussel komen vestigen. Opdat ze het Nederlands zouden beheersen, maar ook opdat ze “vertrouwd zouden raken met de gewoonten in onze samenleving” worden immigranten dus verzocht een “traject van burgerintegratie” te volgen. Aan Franstalige kant werd dit initiatief slecht onthaald en ervan verdacht dat het een discriminerende maatregel was die bijvoorbeeld gebruikt wordt bij het toekennen van een woning (men moet de lessen volgen om aanspraak te kunnen maken op de toekenning van een sociale woning). Eliane Deproost onderstreept ook dat het gevaar bestaat dat deze opleidingen eerder gebruikt worden als een “middel tot controle en op afstand houden, dan als integratiefactor.” Nancy Compté, vakbondsafgevaardigde bij Net Brussel, benadrukt dat aan Franstalige kant de “inburgering” voornamelijk voorgesteld
21
Migranten, interculturaliteit, diversiteit. Solidariteit? olivier bailly Weg met alle hoofddoeken In een debat over immigratie in het verleden en in de toekomst, over diversiteit en samenleven, kon onmogelijk voorbijgegaan worden aan de kwestie van de hoofddoek. Sommige deelnemers ontweken dit onderwerp, anderen gingen er op in. Iemand in de zaal noemde de hoofddoek “de zaak Dreyfus die de linkerzijde verdeelt …” wordt, terwijl het publiek beschikt. De persoon zelf kiest bepaalde opties. Er is geen recurrente subsidie voorzien; steunaanvragen gebeuren jaarlijks en de aanpak is bijgevolg minder globaal. Pascal Delcroix (ABVV-afgevaardigde) bekijkt het onthaal van de «nieuwkomers» in het zuiden van het land; “Een strakke omkadering zoals de ‘inburgering’ onder de vorm van een verplicht pakket zoals de Vlaamse Gemeenschap voorstelt, of een gediversifieerd aanbod van de overheid via verenigingen zoals het Waals Gewest voorstelt? Wij zijn van mening dat het gediversifieerde aanbod van het Waals Gewest het beste is, maar dat het moet worden voorgesteld onder de vorm van een “pakket” dat tegemoetkomt aan alle behoeften die «nieuwkomers» bij hun aankomst in België hebben, namelijk: nuttige (administratieve en andere nog te bepalen) informatie, het leren van de talen, het zoeken naar werk, hulpverlening, doorbreken van hun isolement,...”. Ook Frédérique Mawet van Ciré vindt dat weldoordachte inburgering bijzonder nuttig kan zijn voor nieuwkomers. “Er is echt behoefte aan onthaal, ze moeten sleutels krijgen om onze samenleving te begrijpen en hun weg uit te stippelen.” De inburgering werd indertijd ingevoerd door Groen! Ze “kadert in het idee van permanente vorming en heeft niets te maken met controle en drempels. Dat inburgering slecht gezien is aan Franstalige kant, komt doordat een deel van de Vlaamse beleidsmakers dit als instrument wil gebruiken.” Volgens Ciré zijn de getuigenissen van deelnemers aan deze vormin-
22
gen zeer positief. Ze zouden helpen om vaste grond onder de voeten te krijgen. Ciré is ervan overtuigd dat het invoeren van een onthaalbeleid aan Franstalige kant zeer nuttig zal zijn, want tot op heden bestaat er geen gestructureerd onthaalbeleid. Ook CBAI schaart zich achter deze oproep. “Ik stel ook een onthaal voor aan Franstalige kant”, onderstreept Christine Kulakowski. “De vrijwillige inburgering in Brussel zoals die geboden wordt door Bon (Brussels Onthaalbureau Nieuwkomers, nvdr) is een zeer mooi model waaraan CBAI meewerkt. Het is dringend nodig dat er bij de Franse Gemeenschap en in Franstalig Brussel een gelijkaardige voorziening komt.”
Voorzieningen in ademnood
Bij de start van het debat, wees Eric Buyssens erop dat dit debat moet gevoerd worden, “maar zouden wij ook aan het discussiëren zijn over hoofddoeken en aanverwante kwesties, als de welvaartsstaat hier een antwoord had geboden, als we niet in deze heftige economische toestand waren beland? Waarschijnlijk niet en daarom streven wij naar het herstel van deze welvaartsstaat voor allen om welzijn en welvaart te waarborgen aan zoveel mogelijk mensen.” De vraag is op welk model van welvaartsstaat we onze toekomstige samenleving bouwen. Voor diegenen die van de immigranten tweederangsburgers willen maken, citeert Christine Kulakowski Max Frisch (Zwitsers schrijver): “ We wilden handen hierheen halen en het zijn mensen
die gekomen zijn”. Aanleiding voor de immigratie is het werk en de behoeften van België. En Nouria Ouali sluit daarbij aan: “En de verzorgingsstaat heeft gebruik gemaakt van de immigratie omwille van de sociale zekerheid. Vergeten we niet dat de inbreng van de eerste generatie immigranten de Belgische maatschappij niets heeft gekost, bijvoorbeeld qua vorming.” Er is geen sprake van een welvaartsstaat die beschadigd zou zijn door de opeenvolgende migratiestromen. Die maken integendeel wezenlijk deel uit van de georganiseerde voorzieningen. In het licht van deze vaststelling is diversiteit een bestanddeel van onze organisatie. Maar deze organisatie heeft te lijden, ons model van sociale bescherming zit in ademnood, diversiteit of niet. Hoe krijgen we de machine weer op gang? Wat dit betreft oppert de uitgenodigde socioloog Paul Scheffer (Nederland) explosieve ideeën. Hij bekijkt de verzorgingsstaat in het licht van mobiliteit en burgerschap en stelt lastige problemen aan de orde: horen de jongeren die opgevangen worden via de sociale zekerheid zonder ooit gewerkt te hebben, eigenlijk niet anders begeleid te worden? Als we sociale uitkeringen zouden weigeren aan wie jonger is dan 27, zou de maatschappij verplicht zijn hen een opleiding of werk te bezorgen. Die maatregel zou niet betekenen dat ze minder rechten hebben, maar zou deze personen aansporen om de mogelijkheden die ze hebben in te zetten. “Als men een of twee jaar werkloos is,
saigneurdeguerre
wordt het steeds moeilijker om een leefritme te vinden. Als men zonder ooit gewerkt te hebben onmiddellijk uitkeringen kan krijgen, zorgt de staat voor immobilisme, remt hij af. Ik vraag me af welke middelen het meest doeltreffend zijn om de welvaartsstaat te sterken.” In een vakbondsgebouw wekken zijn uitspraken natuurlijk woede op… Met deze aanpak zet je individuen in beweging door middel van dwang, door hen rechten te ontnemen. Eens de sociale verworvenheden ontnomen zijn, wordt het moeilijk er nieuwe te scheppen. Bovendien dreigt zo het gevaar dat de verantwoordelijkheid voor werk bij de werknemer wordt gelegd. Als dergelijk voorstel in handen komt van wie zich weinig bekommert om het welzijn van de minstbegoeden, kan dit enorme schade berokkenen. Toch weet Fred Mawet van Ciré het wel te waarderen dat het debat zonder oogkleppen wordt gevoerd, dat opent nieuwe perspectieven: “Onze welvaartsstaat behouden en nog ontwikkelen, is essentieel, maar Scheffer stelt de vraag hoe we hem moeten organiseren. De welvaartsstaat zit in het nauw en biedt nauwelijks bescherming tegen onwaardigheid, hij creëert bijstandschap en invalideert de mensen. Het is zo tegenstrijdig: deze migranten overwinnen onnoemelijke hindernissen om bij ons te komen en dan zijn ze niet bij machte om hier een nieuw leven op te bouwen en moeten ze zich kost en inwoning door de staat laten geven. Doordat ze gevangen zitten in deze sociale fuik, komen ze moeilijk weer in beweging.” De directrice van Ciré wil de actieve welvaartsstaat niet te snel verwerpen, maar de kerngedachte zou moeten zijn dat het sociaal contract opnieuw bevestigd wordt zonder de mensen klem te zetten. Over dit perspectief heeft ook Philippe Van Muylder, Algemeen Secretaris van het ABVV, het in zijn conclusies op het einde van de dag: “Alles doen om te helpen, maar zonder uit te sluiten.”
Nancy Compté, ABVV-afgevaardigde, erkende dat de hoofddoek onderwerp was van een volledige dag debatten in hun groep! Ze somde dertien redenen op waarom de vrouw een hoofddoek draagt en pleitte tot slot voor redelijke schikkingen zonder dat die opgelegd worden, zonder enige druk, maar zonder te vergeten dat alle mensen gelijk zijn. CBAI (Franstalig Brussels Centrum voor Interculturele Actie) herinnerde aan de afbakening die het terzake hanteert: “Wij zijn tegen een verbod op de hoofddoek op school, maar zullen erop toezien dat de meisjes met hoofddoek eerbied betonen voor meisjes die er geen dragen.” Catherine François wijdde haar hele toespraak aan de hoofddoekkwestie, “die nauw samenhangt met de seksuele vrijheid”. Volgens haar “kan niemand nog ontkennen dat de hoofddoek een politiek instrument is dat de tegenstanders van het moderne leven en het feminisme gebruiken om conservatieve waarden ingang te doen vinden. De hoofddoek is het teken geworden van het aanvaarden van een dominantiepolitiek waar het begrip instemming er niet toe doet.” Nouria Ouali van haar kant, waarschuwde voor media-aandacht die de debatten aanstuurt: “In Frankrijk heeft de pers veel aandacht geschonken aan de hoofddoek, terwijl er een hervorming van de sociale zekerheid aan de gang was, die nauwelijks aan bod kwam. De media plaatsen bepaalde items volop in de kijker en zwijgen andere dood”. We moeten ons de vraag stellen: “Waarvoor moeten wij echt in beweging komen?”. O.B.
vzw Habiter Bruxelles ABVV-Brussel richtte “Habiter Bruxelles” op om de Brusselse werknemers te helpen bij problemen in verband met wonen, schuldenlast, energie en bij administratieve moeilijkheden. Dagelijks krijgt de vzw te maken met de sociale problemen waaronder steeds meer Brusselaars gebukt gaan. Via de vzw reikt de werkwereld hen solidair de hand. Habiter Bruxelles Zwedenstraat 45 – 1000 Brussel Tel. 02/552 03 38 – fax: 02/552 03 47 e-mail: habiterbruxelles@abvv.be Raadplegingen Van maandag tot donderdag: van 9.00 tot 12.30 u. en van 13.30 tot 16.00 u. Vrijdag van 9.00 u. tot 12.00 u.
23
Die lastige schikkingen
1 Rapport Bouchard-Taylor, Fonder l’avenir. Le temps de la conciliation, Commission de consultation sur les pratiques d•accommodement reliées aux différences culturelles (Adviescommissie over het toepassen van schikkingen die verband houden met culturele verschillen), 2008. (www. accommodements.qc.ca/documentation/rapports/rapportfinal-integral-fr.pdf ).
Iedereen heeft het over de “redelijke schikkingen” die vanuit Québec komen aangewaaid. Maar wie weet precies welke lading die vlag dekt? Deels omdat hun betekenis onduidelijk is, worden ze in Europa en met name in België op wantrouwen onthaald.
2 In verband met het onderscheid bij het toepassen van de redelijke schikkingen in de juridische context van de Verenigde Staten en van Canada, bevelen we de lezer het uitstekende artikel aan van Emmanuelle Bribosia, Isabelle Rorive en Julie Ringelheim: “Aménager la diversité : le droit de l’égalité face à la pluralité religieuse, Revue des droits de l’homme, april 2009
alexandre ansay Centre bruxellois d’action interculturelle (CBAI) saigneurdeguerre
A
ls we te lui zijn om na te denken, als er vooral onduidelijkheid en verwarring heersen, als we een ingewikkeld onderwerp slechts benaderen met minachting en grove vereenvoudiging, wordt het tijd om de feiten recht te doen en niet toe te geven aan waanvoorstellingen. Het is geenszins de bedoeling blindelings en naïef te gaan pleiten voor de redelijke schikkingen en ze voor te stellen als dé beleidsoplossing voor onze hedendaagse democratische samenlevingen, waar steeds meer ongerustheid leeft over de demografische, economische, sociale en culturele veranderingen die zich voordoen. Moge dit helder onder-zoek dat wij willen voeren, ervoor zorgen dat sereniteit weer de plaats inneemt van oplaaiende passie. De Commissie Bouchard Taylor, die bij decreet door de regering van de Provincie Québec werd opgericht, heeft hiertoe bijgedragen en het rapport dat ze heeft geschreven, is zeer aanbevolen lectuur. Wedden dat sommigen van de tegenstanders van deze praktijk van schikkingen, die even intellectueel slordig als onwetend zijn, in dit omvangrijke werk van de hand van bekende personen1 materiaal zullen vinden om hun verzet dat extra inzicht te verschaffen dat er vaak aan ontbreekt.
24
Dit gezegd zijnde, roepen de redelijke schikkingen, als juridische voorziening in Noord-Amerikaanse contreien (Verenigde Staten en Canada)2 een aantal ernstige vragen op die ons inziens rechtmatige vrees kunnen voeden. Bovendien brengt hun juridische toepassing een reeks moeilijkheden mee, waarop talrijke deskundigen3 hebben gewezen. We zullen hier proberen enkele opvallende kenmerken van deze redelijke schikkingen toe te lichten.
Betekenisverwaming
De verschillen in het gebruik van het begrip “redelijke schikking” wijzen al op de meerduidigheid ervan: naargelang de context waarin het gehanteerd wordt, verwijst het naar verschillende fenomenen. Dit veelvoud aan betekenissen kan aanleiding geven tot verwarring want, zo kan men zich afvragen, waarover heeft men het? 1. Om de jonge chassidische joden niet voor het hoofd te stoten die de synagoge bezoeken tegenover de YMCA-sportzaal4 waar vrouwen komen, wordt beslist om de ramen van de sportzaal ondoorzichtig te maken. Deze schikking is, in zogenaamd “profane”5 zin, een redelijke schikking, terwijl deze overeenkomst waarover vertegenwoordigers van de beide instellingen onderhandelden, afgesloten is buiten enig juridisch kader. Volgens
de typologie die de Commissie Bouchard Taylor hanteert, zou deze situatie eerder onder het begrip “informeel akkoord”6 vallen. 2. De redelijke schikkingen worden ingeroepen in een zin die Pierre Bosset en Marie-Claire Foblets “generisch” 7 hebben genoemd, bijvoorbeeld om eisen van minderheden in de Canadese provincie Alberta te wettigen en de geldigheid te erkennen van beslissingen die genomen zijn door juridische en religieuze instanties, die parallel zijn aan die van de staat, zoals bijvoorbeeld rechtbanken die bepaalde principes van de sharia willen toepassen. Volgens deze betekenis duidt de term op wijziging van een rechtsregel of een juridische staatsnorm ten voordele van een specifieke normatieve orde. Dit semantisch gebruik van de term heeft geen enkel verband met de juridische betekenis, want hier is geen sprake van een vorm van schikking op basis van het erkennen van een bewezen discriminatie. 3. In juridische zin, tot slot, verwijst dit begrip naar een rechtsprocedure die ertoe kan leiden dat een werkgever verplicht wordt normen of praktijken te wijzigen, gelijkheid te herstellen in een individuele situatie waar gediscrimineerd wordt. Op het eerste gezicht zijn de nuances tussen deze verschillende situaties moeilijk te onderscheiden. Nochtans zijn ze essentieel, want als
men ze negeert wordt de kans op een constructief debat in gevaar gebracht.
Een juridisch begrip
Als juridische constructie8 vormen de redelijke schikkingen dus een rechtsprocedure die voor de rechtbank verloopt en als gevolg heeft dat een overheidsdienst of een privébedrijf verplicht kan worden met noodzakelijke en redelijke aanpassingen te verhelpen aan indirect discriminerende situaties. De schikking berust op een juridische grondslag, namelijk het recht op gelijkheid en de daaruit voortvloeiende vereiste dat er geen discriminatie mag zijn. Krachtens dit beginsel oordeelt de wetgever dat a priori neutrale normen, die “gerechtvaardigd en ook op iedereen van toepassing zijn” 9 , in de praktijk nadelig kunnen uitvallen en een discriminerend effect kunnen hebben op bepaalde personen uit minderheidsgroepen of die bijzondere kwetsbaarheid vertonen. Zo worden gebruikers van een instelling benadeeld doordat er geen tolkendienst is, of worden gebruikers die op deze dienst aangewezen zijn benadeeld, omdat hen één enkel menu wordt aangeboden waarbij geen rekening is gehouden met sommige van hun religieuze voorschriften. Hetzelfde geldt voor de kalender van verlofdagen waardoor het bepaalde personen belet kan worden heilige feesten te vie-
ren. Maar de redelijke schikkingen hebben ook betrekking op andere vormen van discriminatie die in artikel 15 van het Canadese charter en in artikel 10 van het Québecse charter10 staan vermeld.
Inperkende grenzen
Om ontvankelijk te zijn, moet een vraag om schikkingen dus gebaseerd zijn op een door de charters erkende discriminatiegrond11. Dit is een eerste inperking van de praktijk van schikkingen. Een andere inperking is ontleend aan het arbeidsrecht: het inwilligen van een verzoek om schikkingen moet steeds afgetoetst worden aan het criterium “buitensporige druk”. Als het doorvoeren van een schikking degene die daartoe verplicht wordt op onredelijke kosten zou jagen, hem bovenmatige lasten zou opleggen, en de werking van de instelling in de war zou sturen, zal het verzoek om schikking afgewezen worden. Hetzelfde geldt als blijkt dat de schikking inbreuk maakt op de veiligheid en de openbare orde. Bovendien zijn deze rechten en vrijheden die de Charters waarborgen, niet absoluut. Ze worden ingeperkt door andere grondrechten, zoals blijkt uit het arrest van het Hooggerechtshof B.(R.) C Children’s Aid Society of Metropolitan Toronto. In deze zaak waren de rechters van mening dat de godsdienstvrijheid ingeperkt
3 P. Bosset, « Les fondements juridiques et l’évolution de l’obligation d’accommodement raisonnable », M. Jézéquiel, Les accommodements raisonnables : quoi, comment, jusqu’où ? Des outils pour tous, Edition Yvon Blais, Cowansville (Québec), Canada, 2007, pp. 3-28 ; José Woehrling, « La liberté de religion, le droit à l’“accommodement raisonnable” et l’obligation de neutralité religieuse de l’État en droit canadien», Revista catalana de dret public, pp. 369-403, et Myriam Jézéquiel. 4 Young Men’s Christian Association: christelijke jongerenvereniging die in de 19e eeuw werd opgericht. Deze liefdadigheidsorganisatie stelt zich als missie te ijveren voor “de ontplooiing van lichaam, verstand en geest van elkeen en ook voor grotere zelfstandigheid van personen, gezinnen en groepen” (http://www.ymca.int ) 5 P. Bosset et M.-Cl. Foblets, «Le Québec et l’Europe face au besoin d’accommoder la diversité : disparité des concepts juridiques, convergence des résultats ? », Accommodements institutionnels et citoyens : cadres juridiques et politiques pour interagir dans des sociétés plurielles, publication du Conseil de l’Europe, Tendances de la Cohésion sociale, n°21. 6 Rapport Bouchard-Taylor, Fonder l’avenir. Le temps de la conciliation, Commission de consultation sur les pratiques d’accommodement reliées aux différences culturelles, 2008, p. 70. 7 P. Bosset et M.-Cl. Foblets, op. cit. 8 Verder verwijzen wij naar de Québecse context. 9 M. Jézequel, « L’obligation d’accommodement raisonnable : ses potentiels et ses limites », op. cit. 10 In artikel 10 van het Charte des droits et libertés de la personne du Québec• worden dertien discriminatiegronden opgesomd die een aanvraag tot schikkingen kunnen rechtvaardigen. Zo zijn er kenmerken die verband houden met omstandigheden (zwangerschap, burgerlijke staat), blijvende kenmerken (het geslacht, de huidskleur of een handicap), of nog sociaal-cultureel gebonden kenmerken (godsdienst, taal). 11 Ter informatie: het Canadese charter van rechten en vrijheden dat werd aangenomen in 1982, bij de Akte van de Grondwet toen die van Londen naar Ottawa overging. Het charter van rechten en vrijheden van Québec werd in 1975 door de Assemblée nationale (het parlement) van Québec aangenomen.
25
Die lastige schikkingen alexandre ansay
diende te worden in naam van het recht op leven. Getuigen van Jehova weigerden, op grond van hun godsdienstige overtuiging, een bloedtransfusie voor hun kind. Krachtens dit arrest kreeg het ziekenhuispersoneel de toestemming om tegen het standpunt van de ouders in, de bloedtransfusie toch uit te voeren.
Overlegde aanpassing
Terwijl de redelijke schikkingen als rechtsprocedure de eisers tegenover elkaar zet, verwijzen overlegde aanpassingen naar het zoeken, in de burgersfeer, naar aanpassingen die geen juridische grondslag hebben. In verband hiermee merkt de Commissie Bouchard Taylor op dat in het gros van de gevallen conflictsituaties die gekenmerkt worden door onverenigbaarheid van normen, in der minne geregeld worden “binnen de instellingen of binnen de overheids- of privé-organen. Ze wor-
den opgelost na onderhandelingen tussen, enerzijds, de beheerder en eerstelijnsactoren en, anderzijds, de vragende partij (gebruikers, klanten, leerlingen, patiënten, bedienden)”12. Dat de hoofdpersonen bij deze conflicten die in de instelling ontstaan onderhandelingen verkiezen, komt ongetwijfeld omdat ze beseffen dat er in laatste instantie nog een dwingend juridisch kader is waartoe ze zich kunnen wenden in geval van blijvende onenigheid. Dit is een belangrijk gegeven, want als er geen juridisch perspectief is, bestaat het gevaar dat deze vormen van indirecte discriminatie niet aangepakt worden zoals het hoort, namelijk vanuit het oogpunt van een liberale opvatting van de democratie die de rechten en vrijheden wil beschermen tegen eventueel misbruik vanwege de meerderheid. Terwijl sommigen deze schikkingen beschouwen als het begin (eerder dan het einde) van de tirannie van de minderheden, zijn anderen van mening dat deze schikkingen onze samenleving niet fragmenteren maar er beperkende bakens uitzetten en dat ze juist zouden bijdragen tot sociale cohesie. Zoals
José Woehrling benadrukt “de schikkingen zorgen voor integratie als ze de aanwezigheid en de participatie van leden van minderheden binnen gemeenschappelijke instellingen vergemakkelijken en aanmoedigen. Als ze echter aanzetten tot het bezoeken van aparte en parallelle instellingen, werken de schikkingen daarentegen segregatie in de hand, omdat de minderheden dan hun traditionele religieuze regels niet hoeven te toetsen aan de realiteit en de hedendaagse Canadese waarden.”13
Institutionele schikkingen en andere ondergrondse praktijken
Blijft de vraag in hoeverre de Belgische staat en zijn verschillende deelbesturen in staat zijn een erkenningsbeleid door te voeren dat oog heeft voor de toekomst van bepaalde minderheden. Maar over welke minderheden heeft men het in onze contreien? De minderheden in de Brusselse rand? Die minderheden die ons recht beschermt door middel van “faciliteiten” die ze toegekend krijgen? Deze vormen van
schikkingen die we institutioneel zullen noemen, houden verband met de historische realiteit van ons koninkrijk, met het feit dat het politieke evenwicht van onze democratie berust op haar “consensuscomplexiteit”: de bij grondwet aangewezen meerderheidsgroepen hebben te kampen met permanente conflictspanning en krachtsverhoudingen die hen verplichten regelmatig compromissen te sluiten en te onderhandelen om de eenheid van de federale staat te behouden. Ze maken wetten en voorzien uitzonderingsstelsels voor bepaalde situaties. Tegen deze politieke achtergrond die gekenmerkt wordt door barsten in de gewestelijke solidariteit, moet het niet verbazen dat men voorbijgaat aan het bestaan van andere minderheden. Nochtans proberen in sommige scholen, verenigingen, ziekenhuizen, centra voor geestelijke gezondheidszorg, OCMW’s, instellingen voor socioprofessionele inschakeling, ja zelfs in enkele bedrijven, mannen en vrouwen, gebruikers en sociaal werkers, werkgevers en werknemers, in de praktijk te brengen wat de Commissie Bouchard Taylor ons geleerd heeft te benoemen als overlegde aanpassingen. Helaas blijven deze praktijken onuitgesproken, kan men er niet mee voor de dag komen, anders dan in Québec, waar ze deel uitmaken van een expliciet beleid van interculturalisme. Het terrein van de redelijke schikkingen omvat tal van mogelijkheden die een inspiratiebron kunnen zijn voor het uittekenen van een echt pluralistische en egalitaire democratie.
DOSSIERS VAN HET ABVV-BRUSSEL
Nr 11 Memorandum 2009 – juni 2009. Nr 10 De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij? November 2007. Nr 9 De actieve Welvaartsstaat: vaart de werknemer er wel bij? December 2006. Nr 8 Kentering in de industrie en omvorming van het werk: welke syndicale aanpak voor het ABVV-Brussel? Februari 2006. Nr 7 Een toekomst voor Brussel: volwaardig werk voor iedereen! de prioriteiten van het ABVV voor economie en tewerkstelling in Brussel. Juni 2005. Nr 6 Brussel: industrie in de stad?! Januari 2005. Nr 5 Brussel, die schone… een politiek en syndicaal project voor Brussel. September 2004. Nr 4 De openbare diensten: een principe? Campagne voor het behoud en de bevordering van de openbare diensten. 1 mei 2004. Nr 3 Uitsluiting: een sociale boemerang? Campagne syndicalisten tegen uitsluiting. September 2003, uitgeput. Nr 2 Straffeloosheid van de multinationals. 1 mei 2003. Nr 1 Vrijheid en tolerantie: Een campagne tegen fascisme en racisme. Voorjaar 2003, uitgeput.
CAHIERS VAN DE MILITANT
Nr 6 Het stakingsrecht verdedigen: Vechten voor onze rechten. 1 mei 2009. Nr 5 Werk voor Jongeren in Brussel. December 2008. Nr 4 Iedereen gelijk voor het werk. Oktober 2007. Nr 3 Huisvesting en koopkracht van de werknemers. September 2006. Nr 2 De Europese Grondwet: voor of tegen? Maart 2005. Nr 1 Iedereen gelijk voor het werk. December 2004, uitgeput.
Deze nummers zijn downloadbaar op www.abvvbrussel.irisnet.be en gratis beschikbaar op aanvraag bij de studiedienst van het ABVVBrussel: 02/552 03 57 – veronique.bel@abvv.be
Indien u onze volgende publicaties wil ontvangen, deel ons uw volledige gegevens mee.
12 Rapport Bouchard-Taylor, op. cit., p. 64. 13 J. Woehrling, « Neutralité de l’Etat et accommodements : convergence ou divergence ? », Options politiques, september 2007, p. 27.
26
27
Rokjesdag Al enkele jaren wordt de school gegijzeld door het hoofddoekendebat. Als we de hoofddoek aanvaarden in dit kader, gaat de positie van de vrouw er ongetwijfeld op achteruit en krijgen we weer een inmenging van godsdienstige opvattingen in staatsaangelegenheden. catherine françois seksuologe, voorzitster van SOS Viol, docente aan de Hogeschool Ilya Prigogine (de vroegere École ouvrière supérieure).
M
et het vraagstuk van het al dan niet dragen van de hoofddoek, heeft de religieuze kwestie recent weer volop de actualiteit gehaald. Binnen de linkerzijde denkt men lang niet unaniem over deze zaak. Onder het mom van overdreven en volmaakte verdraagzaamheid trekt een deel van links, namelijk de groep die het communautarisme verdedigt, het universalistische Verlichtingsideaal in twijfel dat berust op een niet-confessionele opvatting van sociale ontwikkeling waarbij de immigrantenbevolking wordt geïntegreerd. Ons samenlevingsmodel, dat in de loop van de geschiedenis vorm kreeg door vermenging, wordt steeds meer afgekamd door de ijzervreters van de gescheiden ontwikkeling die het onaantastbaar recht op verschil inroepen. In naam van het cultuurrelativisme aarzelen sommigen niet waarden ter discussie te stellen die we verworven waanden, zoals de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, de scheiding van kerk en staat, de rechten van homoseksuele personen, monogamie, het verbod op vrouwenbesnijdenis. In plaats van ons rond een gemeenschappelijk project te verenigen door onze punten van overeenkomst in de verf te zetten, eisen de voorvechters van het differentialisme culturele segmentatie en gescheiden ontwikkeling. Ze aarzelen daarbij niet nochtans democratisch verworven waarden op de helling te zetten, zoals gelijkheid, vermenging van de seksen, scheiding van religieuze zaken en het openbaar leven. Ook in de Hogeschool Ilya Prigogine bleven we niet gespaard
28
en zagen we onze waarden op de losse schroeven gezet. Zo maakten wij, net als vele anderen, vurige debatten mee over de hoofddoekenkwestie. We waren verbaasd. In de loop van haar bijna honderdjarig bestaan heeft onze school vorming verstrekt en diploma’s uitgereikt aan studenten die van socialistische, marxistische, leninistische strekking waren; aan milieubescherm(st)ers; aan moslims, boeddhisten, protestanten, animisten, katholieken en atheïsten. Diversiteit en interculturele pluraliteit zijn bij ons dus geen theoretische concepten, maar dagelijkse praktijk in een niet-confessionele vrije sociale school die linkse en vrijzinnige waarden koestert. Na een zaak, waarbij enkele studentes het recht opeisten om op de stageplaats een hoofddoek te dragen, die veel media-aandacht kreeg en voor de rechtbank beslecht werd , verbood de School het dragen van godsdienstige kentekens op school en op de stageplaatsen.
De school, een plaats van emancipatie
Niet toevallig komt de kwestie van de hoofddoek hevig tot uiting op school. De school is immers niet alleen de plaats waar men kennis verwerft, maar daar is ook ruimte voor openheid; daar worden de toekomstige burgers gevormd tot vrije en kritische mensen die de dialoog aangaan. Daar reikt men de mensen de tools aan om zich te ontplooien. Daar worden waarden doorgegeven die universeel geworden zijn, zoals gelijkheid tussen meisjes en jongens of de vermenging van de seksen, met name tijdens de opleiding. De school is een plaats van socialisering, maar ook van controle,
opvoeding en des te meer emancipatie van de meisjes. Dankzij de school las ik de Beauvoir, kon ik me bevrijden van het geloof, me meten met de jongens en een vrije en geëmancipeerde vrouw worden. Begrijpelijk dus, dat de school een belangrijke inzet is voor diegenen die de meisjes gesluierd willen zien en de macht over hun schaapjes liever niet verliezen. Onze scholen staan onder toenemende druk van de kerken die, zo ze al geen toezicht op de programma’s eisen, dan toch gecensureerde biologielessen en herwerkte geschiedenislessen willen, maar ook in de klassen meisjes en jongens gescheiden willen zien. Behalve kennisverwerving en kritisch denken, zorgt de school ook voor ontplooiing van het lichaam met gymnastiek- en zwemlessen. Het is de school die de eerste seksuele opvoeding verstrekt, het is vaak op school dat de eerste seksuele gevoelens ontstaan door de gemengde omgeving en het permanent contact met de jongens. Toch nuttig eraan te herinneren dat de vrijzinnige waarden (de scheiding van kerk en staat, de gewetensvrijheid en het gelijkheidsbeginsel) pas kortgeleden werden verworven door de arbeidersbeweging en vrijzinnige intellectuelen die zich verzetten tegen een kerk die toen alomtegenwoordig, overheersend, machtig en conservatief was, het volk onder een religieus obscurantisme verdrukt hield en ons gedrag en onze zeden controleerde. Zoals de zaken nu staan, kan niemand nog ontkennen dat de hoofddoek een politiek instrument is dat de tegenstanders van het moderne leven en van het feminisme gebruiken om conservatieve waarden in te voeren. De hoofddoek is het herkenningste-
ken geworden voor een dominantiepolitiek die geen rekening houdt met het begrip “instemming” (want waarom anders zouden de kleine meisjes hem moeten dragen). Men zegt ons dat het een vrije keuze is en dat men zelf instemt met het dragen van een hoofddoek. Wat dan met die meisjes van vijf jaar oud die een hoofddoek op krijgen en die helemaal niets in te stemmen hebben? Doordat ze een hoofddoek dragen worden deze kleine meisjes een seksueel object waarvan het haar voor de wellustige blik van de mannen verborgen moet worden.
Boerka en minirok
In onze steden lopen vandaag vrouwen op straat die opgesloten zitten in een boerka met traliewerk voor de ogen waarvan de wezenlijke bedoeling is de vrouwelijke vormen, de sensualiteit te verhullen. Het vrouwelijke zo uitwissen, leidt onvermijdelijk tot het verdringen,
het verwerpen van de vrouw in de openbare ruimte. Dit staat natuurlijk in scherpe tegenstelling met de evolutie van de vrouwenkleren in het Westen die in de loop der tijden en als gevolg van de opeenvolgende feministische overwinningen, steeds korter zijn geworden. In de vrouwenkleding wordt bewust gespeeld met wat verborgen, wat getoond en wat gesuggereerd wordt. In het geval van de in wijde gewaden gehulde vrouwen, wordt vrouwenkleding het symbool voor een religieuze en politieke overtuiging tegen seksuele bevrijding. De kortere rokken in de jaren 1920, vrouwen die een broek gingen dragen, die hun BH afwierpen en de definitieve doorbraak van de minirok in 1966, het vaandel bij uitstek van de seksuele vrijheid van de vrouwen. Ze schopten schandaal door openlijk hun vrouwelijkheid te tonen. De benen ontbloten was niet alleen een eerbewijs aan de vrouwelijkheid, maar gaf ook uiting
aan de bewegingsvrijheid en dus de vrijheid om zich aan dezelfde activiteiten over te geven als de mannen. De minirok was een schandaal, maar voor de hemelbestormsters van de jaren 1970 tegelijk een manier te tonen dat ze onafhankelijk waren en vrij, vooral dan van het verdrukkende gezag van vaders en echtgenoten. Door te flirten met gehele naaktheid verwezenlijkten ze de symbiose tussen lichaam en kleding en droegen ze hun eisen ook uit in het openbaar; helemaal het tegenovergestelde dus van het ontkennen van de vormen en de puriteinse kleding die in het Europa van voor de 20ste eeuw gangbaar waren. Seksuele vrijheid is een voorwaarde voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Onze hedendaagse interculturele omgangsvormen waarborgen de gewetensvrijheid, beschermen de vrijheid om al dan niet te geloven, staan toe dat men vrijelijk zijn godsdienstige verplichtingen nakomt, dat men op straat een hoofddoek draagt, maar waarborgen ook een vrijheid van denken en zijn die voor de Afghaanse en Iraanse vrouwen een verre droom blijft; ze waarborgen dat vrouwen en mannen uit alle windstreken, van alle culturen, bescherming krijgen voor hun geloof en hun godsdienstige verplichtingen. In de loop van de voorbije veertig jaar is de situatie van de westerse vrouw grondig veranderd. Vandaag komt het erop aan dat we de jonge vrouwen er blijven op wijzen hoezeer hun toestand erop vooruitgegaan is dat we waakzaam blijven voor de conservatieve en reactionaire stromingen die de kerken ontwikkelen. De tijd is voorbij dat kerken, priesters, imams, prekers of het kerkgezag vrouwen vastkluisterden in onwetendheid en hen in een eeuwige staat van ondergeschiktheid hielden. Uit de verkiezingen blijkt keer op keer dat vrouwen gehecht zijn aan hun seksuele vrijheid en aan het gelijkheidsideaal. Aan ons dus om ze te blijven koesteren. Eindigen doe ik met een citaat van de oude man met de baard: “De mate van beschaving van een samenleving valt af te meten van de plaats die de vrouwen er innemen” (Karl Marx). 1 De Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel oordeelde op 3 december 1997 dat de klachten van de jonge meisjes ongegrond waren.
29
Territoriaal Pact voor de Werkgelegenheid
Van diversiteit naar gelijkheid
Op de eerste verdieping boven de bureaus van Actiris, in een grote ruimte met een trap in het midden, werken de bedienden van het Territoriaal Pact. Aan de muren prijken affiches van het Centrum voor Gelijke Kansen. Wat het Centrum en Actiris onder meer gemeen hebben, is dat ze zetelen in de Algemene Vergadering van het Territoriaal Pact voor de Werkgelegenheid. “En,” zo legt Mark Trullemans uit, “zoals dat bij de oorspronkelijke werking van de vzw’s het geval is, is het de algemene vergadering en niet een raad van beheer die de koers van de structuur bepaalt.” Zestien instellingen die bezig zijn met werkgelegenheid, zitten er rond de tafel. Naast Actiris en het Centrum voor Gelijkheid van Kansen zijn er ook nog de vakbonden, de beleidsvoerders, de ondernemers, organisaties1…
Het Territoriaal Pact voor de Werkgelegenheid is een informele rondetafel, een echt proefterrein voor de werkgelegenheidsactoren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Wanneer er een nieuwe problematiek behandeld moet worden die “de sociale partners ontstemt”, gaat de rondetafel informeel op zoek naar een mogelijke aanpak. Gesprek met Mark trullemans Coördinator van het Territoriaal Pact voor de Werkgelegenheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Is het Pact niet vooral bekend voor zijn werk rond het thema “diversiteit”? Inderdaad. Nadat we het baanbrekend werk verricht hebben en zodra de proefperiode achter de rug is, hevelt het Pact de betrokken sector over aan andere structuren die in staat zijn de verdere ontwikkeling in goede banen te leiden. Zo is dat bijvoorbeeld gegaan met de sociale economie. Diversiteit is de enige thematiek die nog niet in handen van een of andere partner kon worden overgegeven. Ze wordt dus intern beheerd. Ik heb een team van vijf mensen, allen diversiteitsconsulenten. De materie “diversiteit” berust op een kader, een begroting en een team. Het is de enige thematiek die we niet uit handen hebben kunnen geven… omdat we niet weten waar we ze kunnen onderbrengen! Of toch niet zonder het misnoegen op te wekken van een van de partijen rond de tafel. Het Pact wijdt zich toch aan werkgelegenheid; waarom is het zich gaan bezighouden met diversiteit? Het Internationaal Arbeidsbureau (IAB) voerde indertijd een eerste Europese studie waaruit bleek dat er in Brussel een probleem van discriminatie bij aanwerving bestond. In 2001 heeft het Brussels parlement aan de Economische en Sociale Raad om een studie hiervan gevraagd. Dit mondde uit in een aantal, voornamelijk sensibiliserende, acties die beheerd werden door het sociaal pact 2002-20061. Grootste stap vooruit in die periode was een nieuwe
30
studie (Ouali-Martens, 2005) die het verschijnsel van etnische discriminatie bij aanwerving objectief en becijferd in beeld bracht. Op dat moment heeft iedereen erkend dat er in Brussel een ernstig probleem was. En toen ook is het Territoriaal Pact op het toneel verschenen. In de derde programmering van het Pact werd diversiteit als prioriteit gesteld. Later, in 2007, keurde het Pact een nieuwe programmering 2007-2013 goed waarin onder andere ook diversiteit opgenomen werd. Elk jaar wordt een kaderprogramma opgesteld met krachtlijnen. Heeft het Pact concrete vooruitgang geboekt? Een feit is er: er bestaat nu een wettelijk kader met vier ordonnanties over diversiteit bij tewerkstelling in het Brussels Gewest. Vandaag kunnen alle actoren (privésector, instellingen van openbaar nut, het gewestbestuur, de gemeenten, andere vzw’s) een diversiteitsbeleid voeren. Dit beleid bestaat uit het
1 In juni 2002 werd een Sociaal Pact voor de Werkgelegenheid van de Brusselaars gesloten tussen de sociale partners en de gewestminister van Werkgelegenheid, Economie en Beroepsopleiding. Dit Pact coördineert de gezamenlijke bijdragen van de Brusselse beroepssectoren en van de overheid tot een doeltreffend werkgelegenheidsbeleid. Het Pact beoogt ook de versteviging van de economische en sociale dialoog in Brussel over economische expansie, werkgelegenheid en beroepsopleiding, door middel van hiertoe door de Brusselse overheid opgerichte instrumenten van sociaal overleg.
opstellen van een eerste plan, dat gedurende twee jaar meegefinancierd wordt. De maximumsubsidie bedraagt 10.000 euro. Met dit eerste plan wordt binnen het bedrijf een structuur voor de diversiteitsproblematiek opgezet. Daarna, als na die twee jaar het plan is afgewerkt, kan het bedrijf of de structuur een label aanvragen. Dit label werd op 23 februari 2010 voorgesteld met de eerste vier “diversiteitsondernemingen”: Carodec, Cofinimmo, Elico en Exki. Dit label wordt toegekend voor 2 jaar. Om het te vernieuwen, moet een consolidatieplan worden voorgelegd waarin enkele krachtlijnen van de voorgaande plannen extra aandacht krijgen. Hoe verloopt de uitvoering van deze plannen? Om te beginnen beschouwen we dit als het verstevigen van wat reeds aanwezig is, want veel werkgevers doen aan diversiteit, of beweren dat althans. Het is niet onze bedoeling de thematiek van buitenaf op te leggen. Voorts werken wij slechts op zaken als competenties en beheer. Diversiteit is geen laagje make-up, maar een instrument dat in het management wordt opgenomen. Ze moet gedragen worden door de hele onderneming, wat betekent dat de vakbonden er van bij de start bij betrokken zijn. Dit aspect maakt dat het initiatief uniek in zijn soort is. De doorlichting van het bedrijf verloopt langs vier zwaartepunten en over vier managementsdomeinen. De zwaartepunten zijn: personen van buitenlandse afkomst, leeftijd, han-
dicap (ruim gedefinieerd) en gender. Ik zou daar nog aan toevoegen: aandacht voor laaggeschoold personeel. Deze zwaartepunten worden gecombineerd met domeinen als selectie-aanwerving, personeelsbeleid, interne communicatie en externe communicatie (of positionering). Dit houdt bij voorbeeld in: vorming zodat men kan reageren op een klant die een discriminerende houding aanneemt.
binnen afzienbare tijd verlaten zonder zijn kennis te hebben overgedragen.
Dit plan is meer een proces over twee jaar dan een pasklaar recept?
Het is allerminst onze bedoeling een bedrijf aansporen zijn publiek te “kleuren” enkel om gekleurd te zijn. We lichten de managementsproblemen door. Een informaticabedrijf bijvoorbeeld, dat gevestigd is in een volkswijk, kan er belang bij hebben banden te smeden met de stadsomgeving. Deze positionering kan verrijkend zijn voor het bedrijf. We brengen ook scholen, verenigingen, opleidingsverstrekkers en bedrijven samen in netwerken. Dit is fundamenteel, want een constante is wel dat de bedrijfswereld volkomen geïsoleerd is van de rest van het Brussels stadsweefsel, van de jongeren, van de cultuur, van de zorgsector, van het onderwijs… De bedrijven kennen Brussel niet en Brussel kent zijn bedrijven niet.
Inderdaad en dit proces is van wezenlijk belang. De minister van Werk wilde dat we “online” een formulier beschikbaar stelden. Dat hebben we ook gedaan, maar het initiatief van de enige twee bedrijven die dit formulier hebben ingevuld, heeft tot niets geleid omdat het slechts een oppervlakkige stap was. De werknemers waren er niet bij betrokken. Als het plan te licht is, als het louter bevestigt wat al ingevoerd is en geen nieuwe pistes aandraagt, geen algemene beschouwing bevat, zonder overleg gebeurt, dan is het Plan tot mislukken gedoemd. Beschouwt u diversiteit per se als een rijkdom, als een voordeel voor de bedrijven? Jawel, maar ik vertrek altijd van competenties. Als de leeftijdspiramide van een bedrijf naar de 55 neigt, is er een probleem. Een probleem van diversiteit, maar vooral van competenties, want deze grote groep senioren zal het bedrijf
Dreigt men bij het zoeken naar een evenwichtige vertegenwoordiging van de allochtone bevolking, van de gehandicapten, of naar een genderevenwicht geen dubbele schade aan te richten: een façade van diversiteit voor een bedrijf dat niet draait?
Op wiens verzoek treedt u op in een bedrijf? Oorspronkelijk was onze eerste toegangspoort het Charter voor Diversiteit in de Onderneming. Vijftig bedrijven hadden dit ondertekend. Drie jaar later zijn er slechts acht die werkelijk gestart zijn met een diversiteitsplan.
“Het Pact is een informeel discussieorgaan”, benadrukt Mark Trullemans. “En juist omdat het informeel is, kunnen er problemen aangekaart worden die spanningen veroorzaken tussen de sociale partners of waarvoor men in de eerste plaats toekomstgericht moet zijn en een zekere bewegingsvrijheid moet hebben, risico’s moet kunnen nemen. Wij zetten proefprojecten op en evalueren die. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de sector van de sociale economie, waar het Pact studiewerk organiseerde en twee proefprojecten opstartte en die ook begeleidde. Uit deze experimenten werd lering getrokken en er werden voorstellen gedaan aan de regering om de sociale economie te structureren. Dit mondde uit in een ordonnantie over de sociale economie met een coördinatieplatform. Op dat moment hebben wij het project losgelaten en ons op andere uitdagingen gericht.” Voor deze projecten is geen begroting: het Pact gaat aan de slag met de energie die voorhanden is bij de partners, stelt conceptnota’s op en laat die op meer formele discussietafels belanden, zoals bijvoorbeeld bij de regering, de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Beheerscomité van Actiris, dat van Bruxelles Formation... Het Pact werkt niet alleen aan diversiteit, maar ook aan de intergewestelijke mobiliteit van de werknemers en verricht denkwerk over de plaats van eenoudergezinnen in Brussel. 1 De minister van Werkgelegenheid van het BHG, de directie werkgelegenheid van het ministerie van het BHG, de VDAB-RDB, Actiris, Bruxelles Formation, Syntra Brussel, GOMB, OPT Bruxelles-Wallonie, de Haven van Brussel, het Brussels Observatorium voor de arbeidsmarkt en de kwalificaties, de Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het BHG, de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met de Middenstandskamer, het Centrum voor Gelijkheid van Kansen, Febisp, ABVV-Brussel, ACV, ACLVB, Beci, Federgon, UCM en Unizo.
31
Van diversiteit naar gelijkheid Gesprek met mark trullemans saigneurdeguerre
Een grondslag voor het samenleven Een twintigtal vakbondsmilitanten uit verschillende milieus hebben gedurende drie dagen debatten gevoerd over de uitdagingen van de immigratie in Brussel. Ze wisselden van gedachten en uitten ook hun nieuwsgierigheid of hun vrees ten aanzien van de werknemers van vreemde afkomst. Deze tekst is de neerslag van hun besprekingen. pascal delcroix vakbondsafgevaardigde (in naam van alle afgevaardigden die aan deze debatten deelnamen)
Was het charter een laagje makeup? Dat was het helemaal. Maar het hielp ons wel in het zadel: we konden ons initiatief starten met een lijst van te contacteren bedrijven. Vandaag wordt het charter alleen nog als een eerste verbintenis ondertekend, maar we promoten het niet meer omdat het zonder een gestructureerd plan tot niets dient. Een andere toegang om te praten over diversiteit is de conflictsituatie. Een karikaturaal voorbeeld: een oude Vlaamse “witte” structuur ACV heeft te veel werk, maar niet genoeg arbeidskrachten. Er komen massaal veel jonge “bruine” Franstalige ABVV-ers binnen. Daar ontstaat waarschijnlijk een conflict. Maar is het niet de taak van de vakbonden om binnen het bedrijf op te treden? We mogen niet vergeten dat de vakbonden tot voor kort vertrokken van het idee dat diversiteit een cosmetisch initiatief was dat diende om de echte problemen te verdoezelen. Ook nu nog kan het diversiteitsplan slecht onthaald worden aan vakbondszijde. Maar in Brussel zijn de vakbonden partners, zij hebben consulenten die een “diversiteitsopleiding” hebben gevolgd. Zij promoten het plan en begeleiden het proces samen met de consulenten van het pact. Wanneer het proces in gang wordt gestoken, zijn de vakbondsconsulenten op de hoogte en kunnen zij hun afgevaardigden op de werkvloer in beweging brengen zodat die van bij de start betrokken zijn. Als die niet dadelijk meewerken, mislukt het initiatief trouwens vaak. We doen ook aan prospectie en
32
ondernemingen komen bij ons terecht via onze website of doordat ze over ons hebben gehoord. Welke reactie krijgt u van de partnerbedrijven na afloop? Over een punt zijn de reacties unaniem: wij hebben hen geholpen om de diversiteit te structureren binnen het bedrijf, om van amateurisme over te stappen naar een professionele aanpak terzake. Er werden instrumenten ingevoerd die nu deel uitmaken van de bedrijfscultuur. Wat mogen zij nog verwachten van het Pact? Wordt het initiatief nog verder ontwikkeld? Zeker. Vóór 2007 werden beleidsinstrumenten voor diversiteit ingesteld, met de nadruk op het bestrijden van discriminatie bij aanwerving en vooral op basis van de federale wetgeving. Vervolgens deden we een tijd aan diversiteitspromotie met sensibiliseringsinstrumenten. Nu neigen we naar een periode waarin niet zozeer diversiteit, maar eerder gelijkheid naar voor wordt geschoven. Dit idee begint nu de kop op te steken. Stellen dat bij gelijke bekwaamheid gehandicapte personen, personen van buitenlandse afkomst bevoordeeld moeten worden, of genderevenwicht, kan gerechtvaardigd worden door zorg voor diversiteit. Als we het over gelijkheid hebben, kan deze stelling toch betwist worden? Diversiteit roept nog al te vaak kleur/interculturaliteit op, terwijl dat
geen doel op zich is. Het doel dat we moeten bereiken is het welzijn van de werknemers en de vlotte werking van de ondernemingen. Wat wij ingevoerd hebben, is afgestemd op dit doel; dat is wat in de ordonnantie voorzien is. Maar het is een moeilijke evenwichtsoefening. Het gaat om kwesties die gevoelig liggen. Stelt het dan geen problemen dat rond de tafel actoren zitten met soms uiteenlopende belangen? Om te beginnen zorgt het Pact voor een informele dialoog, waardoor vrijuit gesproken kan worden. Bovendien hebben we allen hard aan de inhoud gewerkt. Misschien gaan we niet altijd allen samen of tegelijkertijd vooruit, maar vandaag gelden hetzelfde kader en dezelfde basisideeën, zowel voor de privésector als in de overheidssector. Dat is een grote overwinning. Er is een ernstige, bewuste dynamiek. Dreigt het feit dat er geld wordt gegeven voor diversiteit, het initiatief niet aan te tasten? Neen. Voor de grote meerderheid van de dertig plannen die vandaag lopen, speelt dit niet. Gezien de omvang van het bedrag, komt dit slechts aan de orde voor de kleine kmo’s met minder dan 20 werknemers. Daar neemt de bespreking over de begroting wat meer tijd in beslag en voor die bedrijven is het een goede zaak dat we een eerste helft al bij de start van het proces vrijgeven. Maar bij de grote ondernemingen stellen we vast dat er voor één euro die de overheid investeert, vijf euro uit de privésector staan. Die worden uitgegeven voor managementsinstrumen-
ten, aan externe doorlichtingen, aan taalopleiding, kortom voor allerhande aangekochte of in het bedrijf zelf verzorgde activiteiten. In de media en via de politiek wordt het religieuze steeds meer opgeschroefd. Is dit ook het geval binnen bedrijven of organisaties? Staan verlofdagen volgens religieuze overtuiging bijvoorbeeld vaak op de agenda? Soms gaan bedrijven zich bij het personeelsbeheer toespitsen op dit punt. Dan werken onze consulenten daaraan, omdat ze altijd bouwen op de noden die worden geformuleerd of vertrekken van aanbevelingen van deskundigen. Maar als deze zaak niet aan bod komt, is het niet aan ons om ze ter sprake te brengen.
Op het colloquium van het ABVV heeft u het aanwezige middenveld opgeroepen om u “onder druk te zetten”. Waarom? Omdat ik aan een informele gesprekstafel zit waar één van de thema’s, diversiteit, oorspronkelijk eerder façadewerk was. Alle druk is welkom zodat ik op mijn beurt druk kan uitoefenen op de gesprekspartners en zo werkelijk op inhoud kan spelen. Als de vakbonden rond de tafel zwijgen, kan ik geen vooruitgang boeken bij de werkgevers. En tot de werkgevers zeg ik hetzelfde! Ik speel open kaart. Op elk niveau. Het is aan elk van u de pionnen naar voor te schuiven om de discussie te openen. In een meer formele organisatie kan de druk niet op dezelfde wijze georganiseerd worden. Als men weet dat de sociale partners het over een onderwerp niet eens zijn, is het aan het Pact om op het voorplan te treden. Interview door Olivier Bailly
In de debatten die we tijdens deze drie dagen voerden, kwamen we tot een globaal standpunt dat ook het gewestbeleid van de Brusselse, de Waalse en de Vlaamse gemeenschap omvat. We zijn het erover eens dat België een open land moet blijven waar personen (mannen, vrouwen, kinderen) van verschillende nationaliteiten, culturen en godsdiensten in gelijkheid en zonder discriminatie moeten kunnen leven, zich ontplooien, werken, erkenning vinden, zich emanciperen, in een democratisch bepaald en politiek doorgevoerd kader. Moet de toegang tot het Belgisch grondgebied beperkt worden? Een meerderheid vindt dat dit niet moet, sommigen vinden dat beter opdat de “nieuwe migranten” volop de kans zouden krijgen zich beter in onze samenleving te integreren. De veldwerkers van het verenigingsleven moeten hun huidige werk voortzetten, dat werk moet naar waarde geschat worden en er moeten financiële middelen komen die in verhouding staan tot hun opdracht. Het aanbod dient gestructureerd te worden zodat de gestelde doelen ook gehaald worden. We moeten niet verhelen dat deze openheid ook een aantal angsten met zich brengt die we als volgt kunnen samenvatten: a/ de angst om onze verworvenheden te verliezen, b/ de vrees dat een aantal problemen wordt gecreëerd, c/ dat bepaalde bijzondere eisen (“redelijke schikkingen”) zouden leiden tot een privatisering van het werk die de werkgevers ten goede komt. Welke strategie kunnen we bedenken opdat immigratie zo goed mogelijk zou verlopen voor deze personen die besloten hebben en op een dag zullen besluiten om hun land te verlaten en naar België te komen? - Onze beleidsvoerders moeten er bij de internationale organen op aandringen dat de arme landen financiële hulp krijgen waardoor ze de kans krijgen zich economisch te ontwikkelen zodat hun inwoners werk in eigen land vinden en niet verplicht
worden uit te wijken om te overleven. - Ons federaal migratiebeleid moet duidelijk zijn en zodanig toegepast worden dat gewestbeleid met drie snelheden vermeden wordt. Deze nieuwe migranten moeten allen dezelfde rechten hebben en ook dezelfde plichten, zodat ze zich zo snel mogelijk op de werkvloer kunnen integreren en legaal werk hebben met een correct loon. Zo wordt het voortbestaan van ons sociaal systeem voor allen gewaarborgd. - We moeten onze sociale verworvenheden die borg staan voor solidariteit tussen allen, blijven verdedigen. - Er moet invloed uitgeoefend worden op de werkwereld opdat discriminatie wordt afgeschaft en elkeen een kans krijgt. - We moeten op syndicaal, politiek en individueel vlak vechten om het menselijke weer zijn rechtmatige plaats te geven in tijden van economische crisis. - Er moet een welomschreven, aangepaste omkadering voorgesteld worden zodat de “nieuwkomers” zich zo snel mogelijk kunnen integreren en op eigen benen kunnen staan. - Het behoren tot een cultuur en de erkenning van die cultuur moet gewaarborgd worden. - Op de werkvloer zouden redelijke schikkingen een piste kunnen zijn en ook de diversiteitsplannen moeten verder ontwikkeld worden. Welke syndicale eisen? De emancipatiestrijd. Enkel collectieve eisen inwilligen, een niet-confessionele (neutrale) democratie, een politieke beslissing over religieuze kentekens: zich daaraan houden, dit beleidsmatig dragen zonder het probleem te radicaliseren. De uitspraken van Pascal Delcroix in het artikel “Migranten, interculturaliteit, diversiteit. Solidariteit” komen ook uit deze gemeenschappelijke denkoefening. In dit onderdeel van de tekst werd hier geknipt om herhaling te vermijden.
33
“Diversiteit” in promotie bij Inno.
Adecco, geplande discriminatie?
Eind 2008 startte het bedrijf Galeria Inno een diversiteitsplan op in zijn winkels. Dit bedrijf met vier winkels dat 1.500 werknemers telt, wil “een weerspiegeling zijn van de samenleving en voor diversiteit zorgen”. We lopen even door de rekken met Christophe De Wael, bediende en ABVV-afgevaardigde.
In 2001 breekt het Adecco-schandaal los. Dit uitzendkantoor hanteert op zijn interne formulieren codes om geïmmigreerde personen of personen van migrantenafkomst te onderscheiden. Discriminatie bij aanwerving. Het Belgische gerecht start een onderzoek. Waar staan we negen jaar later?
olivier bailly
E
nigszins verlegen klampt een verkoopster Christophe aan. -Kan ik je spreken? -Natuurlijk, wanneer je maar wil. - Maar niet hier. - In de cafetaria binnen een uurtje? Of bel me op mijn GSM tot 19 uur. Wat verder wrijft een mevrouw zich warm. -Christophe, het is hier ijzig! Er wordt te veel koude lucht geblazen… Kan je dat regelen? Iedereen in de Inno kent de ABVVafgevaardigde. Allicht, met zijn 18 jaren dienst in het bedrijf, waarvan 15 als vakbondsafgevaardigde, is de man zodanig geïntegreerd dat hij – en dat is zeldzaam – voltijds bij Inno te werk gesteld is om er zijn vakbondstaken uit te oefenen. Maar bindingen met het patronaat? Zijn bureau spreekt voor hem. Op de witte muren van dit lokaal zonder ramen hangen verschillende affiches. Een ervan is een foto van Che met het opschrift: “Een revolutionair geeft nooit op”. Christophe De Wael herinnert zich nog zijn eerste stappen in 1992. Toen hij pas aangeworven was, kwam een jonge Noord-Afrikaan er stage doen. Die solliciteerde later en werd aangeworven. Van verkoper werd hij eerste verkoper, afdelingsverantwoordelijke, adjunctdiensthoofd en uiteindelijk hoofd van een Inno in Wallonië. “Hier is geen traditie van discriminatie. Nooit heb ik problemen van die aard gekend.” Zo komt het dat Galeria Inno een van de eerste bedrijven in het Brussels Gewest was die in december 2005 het Charter voor Diversi-
34
olivier bailly
teit ondertekenden. Drie jaar later maakte het bedrijf deel uit van de eerste acht ondernemingen die een diversiteitsplan opstelden. Het bedrijf stelde zijn actieplan op aan de hand van de zwaartepunten die het Territoriaal Pact voor de Werkgelegenheid voorstelde: afkomst, leeftijd, handicap en gender. Elk van deze zwaartepunten wordt aangepakt in zijn sterke en zwakke aspecten. Ook al is het vaak daar dat het schoentje wringt, bij Inno is het punt “afkomst” geen zwakke plek: het bedrijf heeft veel werknemers van buitenlandse afkomst in dienst en wel op alle niveaus. Bij het personeelsbeleid zijn hierover geen spanningen. Over regelingen wordt op het terrein beslist. “Tijdens de Ramadan willen alle moslims eten zodra ze mogen. Er wordt rekening gehouden met hun verzoek en ze worden verspreid ingezet, zodat op dat moment niet een hele verdieping onbemand is.” Sommige personeelsleden hebben echter soms af te rekenen met weinig beminnelijke uitspraken vanwege klanten, zoals “Ik wil niet dat een negerin me aan de kassa bedient.” De instructie is dat men dan de afdelingschef erbij roept die opgeleid is om met deze vorm van agressie om te gaan. Het bedrijf zorgt er ook voor de leeftijdspiramide in evenwicht te houden. “Onlangs nog werden personen van 50 jaar aangeworven voor de verkoop”, vertelt Christophe De Wael. In verband met de twee andere criteria ligt het iets moeilijker. Er zijn weinig gehandicapte medewerkers in het bedrijf. De gebouwen
lenen er zich niet toe en Inno heeft verenigingen aangesproken en hen proberen sensibiliseren voor de werkaanbiedingen die voor iedereen openstaan. De oproep heeft geen resultaat opgeleverd. “De verenigingen reageerden eerder koeltjes, er is een zeker wantrouwen”, veronderstelt de vakbondswerker, maar hij geeft ook toe niet te weten hoe zij werden gecontacteerd. Overigens waren er in 2009, door het teruglopen van de economie, niet erg veel aanwervingen. En dan is er tot slot nog het man/ vrouw-evenwicht dat een probleem vormt. Op 31 december 2007 was 85% van de bedienden vrouw! 57% van de hogere kaderleden waren vrouwelijk, maar slechts 2 op 17 daarvan maakten deel uit van de directie. Dit veranderen lijkt echter niet een doelstelling van het diversiteitsplan. In Brussel werken 54% van de mannen en 33% van de vrouwen voltijds (tegenover respectievelijk 71% en 27% in Vlaanderen , 73% en 40% in Wallonië). Algemeen is het zo dat in het eerste actieluik “diversiteit” dat in december 2010 wordt afgesloten, vorming werd, wordt en zal worden verstrekt in verband met reageren op discriminerende klanten, in verband met opvang van stagiairs of taallessen Nederlands. Ook hebben de managers vorming gekregen over neutrale aanwervingstechnieken. Per slot van rekening heeft het diversiteitsplan bij Inno, een bedrijf dat al gevoelig was voor die thematiek, niet tot grote veranderingen in het bedrijf geleid, besluit Christophe De Wael, “tenzij misschien tot de bereidheid om de ingeslagen weg nog verder te volgen.”
“
O
ns succes is het resultaat van een unieke bedrijfsfilosofie waarin mensen centraal staan. Mensen samenbrengen is onze passie. Zo geven we talent een toekomst, en zo brengen we bedrijven tot bloei.” Op zijn website belijdt Adecco humanistische openheid. De werkelijkheid is iets genuanceerder. Alhoewel het bedrijf, en de hele uitzendsector, een beroep doet op heel wat werkzoekenden van buitenlandse afkomst, heeft dit het uitzendkantoor niet belet discriminatie bij aanwerving op bestelling te hanteren. In 2001 blijkt uit klachten en ook schriftelijke documenten waarop het gerecht beslag kon leggen, dat het interimkantoor Adecco in Brussel een honderdtal interne formulieren heeft opgesteld met het merkteken BBB (Bleu Blanc Belge, wat zoveel betekent als een vraag om Belgische blanke bedienden). Een dertigtal dossiers droeg nog uitdrukkelijker vermeldingen (“geen vreemdeling”, “geen Arabier”). Deze instructies kwamen niet van de directie van Adecco, wel van haar klanten, KMO’s, maar ook nationale en internationale ondernemingen, waarvan sommige op glanspapier de weldaden van de multiculturaliteit prijzen! Hiertegen dient het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding klacht in, daarin bijgestaan door het ABVV, (de Nederlandstalige Belgische vzw) Kif Kif en de Franse vereniging SOS Racisme. Dat deze laatste mee klacht indient, komt doordat er in Quiévrain een gelijkaardig geval werd vastgesteld
(onder een variante: het label luidde Bleu Blanc Rouge, de kleuren van de Franse vlag).
Een georganiseerd systeem
Men laat het gerecht zijn werk doen. Maar dat doet het niet! Na negen jaar procedure en als verjaring van de feiten in zicht komt, verwijst de Raadkamer Adecco niet naar de correctionele rechtbank. Het motief? Het onderzoek werd gevoerd in het Frans, terwijl de zetel van Adecco zich in Vlaanderen bevindt. Een Belgisch verhaal en een gerechtelijk fiasco. Maar, ook al zit de zaak in het slop, de verenigingen weigeren haar te laten uitdoven. Patrick N’Siala Kiese van vzw Kif Kif bevestigt: “Wij dienen dit dossier opnieuw in en zullen het Belgisch gerecht bestoken. Wij tekenen beroep aan tegen de eerste beslissing.” En als alle beroep in Belgisch recht is uitgeput, gaan de eisers hun zaak bepleiten op Europees niveau. In de meeste gevallen van discriminatie, zegt ook Sophie Servais, oud-bediende van de sector, “weten de bedrijven maar al te goed dat deze discriminerende eisen niet op schrift gesteld mogen worden, maar men vraagt het uitdrukkelijk aan de telefoon” . In het dossier Adecco is er een belangrijk gegeven: er bestaan schriftelijke sporen. “Dit dossier bevat getuigenissen
van personen die dit systeem aangewend hebben”, vervolgt Patrick N’Siala Kiese. “Er zijn interne mails waarin over het percentage BBB gesproken wordt, de term was iedereen bekend. En in deze uitgewisselde mails stellen verantwoordelijken van het bedrijf van 70 tot 80% van hun klanten vragen om dit criterium te hanteren. Filteren was dus de norm. Niet alleen Adecco moet gestraft worden. Ook de honderden klanten die om BBB verzochten zijn schuldig.” ABVV en SOS Racisme vragen dat ook deze bedrijven worden vervolgd. Ook al dateren de feiten van 2001, de strijd is nog steeds actueel, want de situatie van werknemers van migrantenafkomst op de arbeidsmarkt is nauwelijks verbeterd. In zijn jaarverslag 2008 maakt het Centrum voor Gelijkheid van Kansen gewag van 1.754 klachten over discriminatie, 57% omwille van criteria die verband houden met ras en 21,8% daarvan in de werkgelegenheidssector. “Een mentaliteitsverandering kost veel tijd, maar er moeten absoluut hardere sancties komen voor dit soort praktijken,” houdt Patrick N’Siala Kiese vol. “De bewijslast omkeren zou ook helpen bij het samenstellen van een dossier.” Aan het gerecht om, eindelijk, zijn werk te doen. 1 Mondelinge getuigenis in het RTBFJournaal van 23 oktober 2008.
35
_Skender_
Meer dan ooit: de eenheid onder de werknemers bewaren! In perioden van massale werkloosheid is er meer discriminatie en gaat men zich sterker afzetten tegen “vreemde” werknemers. Deze mensen worden de geknipte zondebok voor de crisis in de werkgelegenheid. Hoe lang nog zal deze ongelijkheid duren? Wat vermag het diversiteitsbeleid tegen deze hardnekkige ongelijkheid? philippe van muylder Algemeen Secretaris van ABVV-Brussel
O
ndanks de vooruitgang die de laatste jaren in ons land werd geboekt - nieuwe antidiscriminatiewetten, de diversiteitsplannen ingevoerd door de Brusselse regering en de sociale partners - blijft de strijd voor gelijkheid op de arbeidsmarkt actueel. Tal van werknemers en werkneemsters die niet in het standaardplaatje passen, worden nog steeds gediscrimineerd: omdat ze te jong zijn of te oud; te “exotisch” of te verschillend van de rest van het personeel; omdat ze vrouw zijn, mindervalide, of tot een andere cultuur behoren… De werkgevers werven hen liever niet aan, want ze zien ertegen op om hen op te leiden, vrezen dat deze werknemers niet handelbaar genoeg zijn, willen vermijden dat eventueel een aantal in hun onderneming gangbare praktijken herbekeken moeten worden…
Etnostratificatie en diversiteitsplannen
Discriminatie op grond van etnische afkomst blijft een realiteit, zelfs na vele generaties. Vastgesteld wordt dat personen van buitenlandse origine, ook al zijn ze Belg, meer problemen hebben om aan werk te geraken. Ook al hebben ze dezelfde kwalificaties, toch ligt de werkloosheidsgraad bij hen veel hoger dan bij personen wier grootouders in ons land zijn geboren.
36
Etnische discriminatie blijkt ook uit het bijzonder opvallende feit dat de bevolking van buitenlandse origine oververtegenwoordigd en voornamelijk geconcentreerd is in bepaalde sectoren die laaggewaardeerd zijn en waar de arbeidsvoorwaarden bijzonder zwaar zijn. Dit noemen we “etnostratificatie” van de arbeidsmarkt. Voor de integratie van personen van buitenlandse afkomst op het werk zijn de diversiteitsplannen een interessant instrument. Door de ondernemingsraad en de vakbondsafvaardigingen erbij te betrekken en de discriminatieproblematiek te kaderen in de collectieve arbeidsbetrekkingen, bieden de diversiteitsplannen de werknemersvertegenwoordigers de kans om de kwestie van dominantie en ongelijke verhoudingen op de werkvloer aan te kaarten en te onderhandelen over nieuwe praktijken en dus vat te krijgen op het personeelsbeleid. De procedures die discriminerend zijn voor werknemers van buitenlandse afkomst, kunnen aangewezen worden en ter discussie gesteld in de overlegorganen1. Zo kunnen specifieke noden en wensen aan bod komen, waar voorheen geen rekening mee werd gehouden. Bovendien kunnen ook nieuwe werkwijzen overwogen worden.
Eenheid en gelijkheid!
Culturele diversiteit is inmiddels kenschetsend voor de Brusselse
werknemers. Ze vormt de mooie erfenis van 60 jaar arbeidersmigratie; een van de troeven van onze hoofdstad en een verrijking voor elk van ons. Anderzijds kan ze onbegrip veroorzaken en tot spanningen van culturele aard leiden, niet alleen in de wijken, maar ook op de werkvloer. Er worden nieuwe eisen gesteld, oude gebruiken worden in vraag gesteld, waarbij de gebruikelijke werking van het bedrijf en de besturen soms omgegooid wordt. Als vakbond krijgen we te maken met uiteenlopende belangen en onze belangrijkste taak is ervoor te zorgen dat iedereen “on speaking terms” blijft en te werken aan eenheid tegenover de werkgevers. In de krachtsverhoudingen met de werkgevers moet het ABVV zorgen dat de werknemers verenigd blijven en dat culturen, identiteiten of afkomst deze eenheid niet in de weg staan. Het zoeken naar “schikkingen” onder werknemers maakt deel uit van de dagelijkse syndicale aanpak. Verenigde werknemers zullen immers beter hun belangen kunnen verdedigen tegenover de werkgevers en vooral dan tegenover de privékapitaalbezitters. Het is dit doel dat we altijd voor ogen moeten houden: solidariteit onder werknemers is een fundamenteel syndicaal instrument dat onderhouden en verstevigd moet worden, nu op de werkvloer steeds vaker identiteitsgebonden eisen de kop opsteken. Rechtmatig of niet –
daar gaat het niet om -, deze eisen kunnen tot verdeeldheid onder de werknemers leiden en dat is erg schadelijk voor de collectieve strijd. Daarom is het van groot belang dat de eisen die verband houden met identiteit worden gekaderd in het ruimere perspectief van de strijd voor gelijkheid van iedereen op de werkvloer2. En daar ligt nu juist het nut van de diversiteitsplannen. Dat bepaalde categorieën werknemers in minder-waardige statuten gehouden worden, in ondergewaardeerde sectoren waar lage lonen betaald worden, of zelfs helemaal uit de wettelijke arbeidsmarkt geweerd worden, is de zaak van alle werknemers. Deze neerwaartse druk dreigt immers ook hun arbeidsvoorwaarden te verslechteren. De diversiteitsplannen zijn gericht op bepaalde groepen, die op de arbeidsmarkt kwetsbaarder zijn dan andere, maar door hun positieve inwerking ter verbetering van de procedures voor aanwerving, promotie, opleiding,… kunnen ze een positieve impact hebben op de arbeidsvoorwaarden van alle werknemers.
Syndicale waakzaamheid
We moeten vooral waakzaam blijven tegenover het eensgezinde discours over diversiteit in bepaalde politieke en werkgeverskringen en erop toezien dat dit beleid de echte
strijd voor meer gelijkheid van onze vakbond niet fnuikt. Het is onze rol het diversiteitsbeleid syndicaal te omkaderen en te vermijden dat het slechts als alibi dient. Want wat voorop staat, is de strijd voor gelijke rechten. En die moet berusten op de toepassing van de antidiscriminatiewetten en de collectieve overeenkomsten voor gelijke behandeling. Het begrip gelijkheid vergt actieve en bindende initiatieven, die niet louter op de goede wil van de ondernemingen mogen steunen3. Het is belangrijk niet te verhullen dat discriminerende praktijken een misdrijf zijn en de werkgevers te wijzen op hun wettelijke verplichtingen inzake non-discriminatie. De vakbondsstrijd voor gelijkheid en tegen alle vormen van discriminatie op het werk door misdrijven aan te klagen en te doen vervolgen, blijft in dit verband een van onze prioriteiten. Ook de openbare diensten moeten we eraan herinneren dat het hun taak is collectieve oplossingen te zoeken voor de tekortkomingen van een systeem dat ongelijkheid in de hand werkt. Met het diversiteitsbeleid wordt het systeem dat tot ongelijkheid leidt, geenszins in vraag gesteld. Het tracht enkel de gevolgen ervan te temperen. Het doel is niet een gelijke verdeling van de middelen; men kent gewoon een deel toe aan een groep of een speciale actie. Diversi-
teitsbeleid zorgt voor een positieve verandering in het bedrijf, maar het vormt slechts een miniem deeltje van de structurele maatregelen die nodig zijn om de ongelijke verdeling van de rijkdom te bestrijden. Hiervoor moet het onderwijs- en het opleidingssysteem verbeterd worden, is er een ander onthaal van nieuwkomers vereist, moeten de openbare diensten meer middelen krijgen, moeten er kwaliteitsvolle collectieve voorzieningen ter beschikking worden gesteld, moet degelijk wonen betaalbaar zijn. Het gaat dus om de ongelijke herverdeling van de rijkdom en de daaraan verbonden dominantieverhoudingen: en daarmee bevinden we ons helemaal op het terrein van de vakbondsstrijd! 1 Bestrijding van discriminatie bij aanwerving en diversiteitsplannen kunnen in grote bedrijven de vernietigende gevolge gevolgen van etnostratificatie enigszins tegengaan, maar de vakbondssolidariteit zou moeten kunnen doordringen tot alle nieuwe arbeidsniches waar geïmmigreerde werknemers en hun kinderen een toevlucht vinden. 2 Let wel, we ontkennen het belang van identiteitsgebonden eisen helemaal niet; we zetten ons overigens af tegen het kapitalistisch systeem dat alles wil homogeniseren. Maar het is belangrijk dat we die eisen in een globale context van dominantie en ongelijke verhoudingen te plaatsen. 3 Dit betekent niet dat we voor het invoeren van quota zijn. Die dreigen verdeeldheid te zaaien onder de werknemers. Wij zijn voor brede positieve actie voor de verbetering van de procedures ten bate van alle werknemers.
37
Inhoud 2 Arbeidsimmigratie en interculturele uitdaging 4 Arbeid en migratie. Falend beleid en syndicale uitdagingen - Studiedienst van ABVV-Brussel 6 Vijf syndicale bakens 8 Belgisch migratiebeleid. Nu eens open, dan weer dicht - Henri Goldman 10 Mensen zonder papieren, werknemers voor een prikje? - Fred Mawet 13 Ondergronds werken: actie op de zwarte markt - Sabine Craenen 14 Een ander geslacht wijkt uit - Giuseppina Desimone 16 Wereldwijd werken en nationale vakbond? - Jean-François Macours 16 Een regularisatie die alle werknemers ten goede komt - Gerardo Cornejo 18 Migranten, interculturaliteit, diversiteit. Solidariteit? - Olivier Bailly 24 Die lastige schikkingen - Alexandre Ansay 28 Rokjesdag - Catherine François 30 Van diversiteit naar gelijkheid. Het territoriaal Pact voor de Werkgelegenheid - Gesprek met Mark Trullemans 33 Een grondslag voor het samenleven - Pascal Delcroix 34 “Diversiteit” in promotie bij Inno - Olivier Bailly 35 Adecco, geplande discriminatie? - Olivier Bailly 36 Meer dan ooit: de eenheid onder de werknemers bewaren! - Philippe Van Muylder
Philippe Leroyer
Wettelijk depot: D/2010/10.441.2
38
Politique 39