De economische ontwikkeling van brussel

Page 1

Dossier

# 10

de economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werk­nemers erbij?

dossier #10 – ABVV-Brussel – November 2007


Woord vooraf

01

Achtergrond De economische ontwikkeling van Brussel

02

– Het politieke keerpunt in de jaren zeventig

05

– De economische toekomst van Brussel

07

– Het gewestbeleid

11

– Knelpunten

14

deskundigen aan het woord Balans en inzet van de ruimtelijke planning in het Brusselse economisch weefsel

18

door Philippe ANTOINE, GOMB

– De saga van het GBP

19

– De Brusselse verankering van de ondernemingen

22

– Mobiliteit

22

– Traagheid van de administratie

23

– Tot besluit

23

De groeidynamiek van het economisch bekken van Brussel 1985-2004

24

door DIDIER BAUDEWYNS

Standpunten van actoren De dynamiek van het Contract voor de Economie en Tewerkstelling in Brussel

29

interview met Serge LOUMAYE, Consultant

De weg naar een andere economische ontwikkeling: duurzamer en met meer solidariteit

31

door Denis STOKKINK, vzw Pour la Solidarité

Het internationaal ontwikkelingsplan voor Brussel, een wervend project voor het Gewest

34

door Charles PICQUÉ, Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Besluiten BESLUITEN VAN DE VAKBONDSRAAD

40

door Philippe VAN MUYLDER, Algemeen Secretaris van ABVV-Brussel

Vakbondsperspectieven

ABVV-Brussel Keizerslaan 34 1000 Brussel T 02 552 03 34 ------

Vanaf 2008: Zwedenstraat 45 1060 Brussel

Deze brochure werd gerealiseerd door de studiedienst van het ABVV-Brussel. -----MANNEN/ VROUWEN In deze brochure hebben de verwijzingen naar personen of functies (zoals ‘werknemer’, ‘adviseur’,…) uiteraard bertrekking op zowel mannen als vrouwen. -----De teksten die niet ondertekend werden door het ABVV-Brussel geven slechts het standpunt van de auteurs.

Dossier #10 – abvv brussel

42


Woord vooraf

01

Het ABVV zegt het al jaren: duurzame economische ontwikkeling is niet mogelijk in een sociale woestijn. Vandaag zouden wij deze uitspraak willen omdraaien: we krijgen nooit een solidaire stad naar ons hart in een ... economische woestijn!

We weten dat Brussel de economische en sociale tegenstellingen opstapelt. Samen met onze militanten hebben wij tijdens een Vakbondsraad verschillende duidelijke tekenen onderzocht van de diepe sociale crisis die ons gewest treft: desindustrialisering, enorme stijging van de werkloosheid -vooral onder de jongeren-, toegenomen werkonzekerheid, onaanvaardbaar gestegen woningprijzen, ... Anderzijds weten we ook dat Brussel tot de rijkste steden van Europa behoort, al komt deze geweldige rijkdom die op het grondgebied te vinden is, de overgrote meerderheid van de Brusselaars nauwelijks ten goede. Toch is deze economische rijkdom, die wij absoluut billijk herverdeeld willen zien, niet vast verworven: in de periode van onzekerheid die we doormaken, hangt de toekomst van Brussel in de eerste plaats af van het vermogen van zijn verantwoordelijken, zijn inwoners, zijn ‘sociale partners’ om een ambitieus en wervend stadsproject uit te tekenen. Als vakbond moeten wij de economische uitdaging van Brussel aangaan, zoals we trouwens ook zijn sociale uitdagingen zijn aangegaan. Geen gemakkelijke opgave voor ons. Stof genoeg dus voor onze Vakbondsraad op 24 april 2007 waarvan dit tiende Dossier van het ABVV-Brussel de neerslag is. Uiteraard hebben wij geen greep op macro-economische uitdagingen. Natuurlijk is het niet gemakkelijk om onze grondige kritiek op het heersende economisch model te verzoenen met onze wil om de beleidskeuze op gewestvlak te beïnvloeden. Toch moeten we ons hiervoor inspannen en vooral niet ruim baan geven aan de aanhangers van het vrijemarktdenken, dat altijd tot uitsluiting en onzekerheid leidt.

In een eerste deel schetsen we de algemene context waarbinnen we moeten werken. Op basis van het werk van Réginald SAUVAGE (UCL) 1, die onze Vakbondsraad inleidde, herinneren we aan de kentering van de jaren zeventig waarvan we nog steeds de gevolgen ondergaan. Daarna bespreken we de economische toekomst van Brussel en het gewestbeleid en wijzen tot slot op een aantal knelpunten die de leidraad voor onze denkoefening vormden. In het tweede deel laten we twee deskundigen aan het woord: Philippe ANTOINE (van de GOMB) geeft toelichting bij de hefbomen en wijst op het belang van ruimtelijke planning voor het Brusselse economisch weefsel. Didier BAUDEWYNS (ULB) analyseert de groeidynamiek van het Brussels economisch bekken. Het derde deel bevat bijdragen van verschillende actoren: Serge LOUMAYE (Consultant), die voor het Gewest het Contract voor Economie en Tewerkstelling opstelde; Denis STOKKINK (vzw Pour la Solidarité) met een pleidooi voor een solidaire economie en Charles PICQUÉ (Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) die hier het nieuwe Internationaal Ontwikkelingsplan voor Brussel voorstelt. Ons dossier wil aanzetten tot denken over de besluiten van de Vakbondsraad en ook over de toekomstperspectieven die vandaag gestuurd kunnen worden. Veel leesgenot!

Philippe VAN MUYLDER Algemeen Secretaris

1 « Économie belge 1953-2000. Ruptures et mutations », Éditions UCL-Presses universitaires de Louvain, Louvain-La-Neuve, 2004.

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Achtergrond

De economische ontwikkeling van Brussel

Dossier #10 – abvv brussel


02 03

De economische en sociale situatie van Brussel blijft bijzonder zorgwekkend: er heerst nog steeds massale werkloosheid, het economische weefsel ondergaat een des­industrialisering en de arbeidsbetrekkingen zijn onderhevig aan nieuwe onzekerheid. Deze drie thema’s werden reeds in 2005 en 2006 op Vakbondsraden besproken.

De toekomst van Brussel, het belangrijkste werkgelegenheidsbekken van het land, was een belangrijke inzet bij de federale verkiezingen op 10 juni 2007. Wij dachten daarbij niet zozeer - zoals sommigen zouden willen - aan nieuwe institutionele hervormingen, maar wel aan een broodnodige economische en sociale heropleving. De politieke hefbomen voor een rechtvaardige en duurzame economische groei liggen niet alleen in handen van de gewestoverheid. De oplossingen moeten deels ook komen van de koers die de volgende federale regering zal varen. Gemeten naar de rijkdom die per inwoner geproduceerd wordt, is Brussel de tweede rijkste stad van Europa. Het is een economisch aantrekkelijke stad met internationale uitstraling. Ook kenmerkend voor Brussel is evenwel de economische dwang en de toenemende sociale onzekerheid voor een groot aantal inwoners: de industriële werkgelegenheid verdwijnt, er heerst werkonzekerheid en werkloosheid, de gezinnen verarmen. Al te vaak vergeet men dat Brussel niet louter een zakenstad is, waar het goed leven is voor de rijken. Het is ook een stad met een arbeiderstraditie, met veel volkswijken waarvan de armoede schril afsteekt tegen de weelde van de “mooie” wijken. Deze stad biedt ook werk aan meer dan 650.000 werknemers, waaronder 300.000 Brusselaars, 224.000 Vlamingen en 127.000 Walen. Een Vlaming en een Waal op tien danken hun beroepsinkomen aan de administratieve functie en de economische dynamiek van Brussel.

In de loop van de voorbije eeuw was Brussel een grote industriestad die werkgelegenheid bood aan de arbeidersklasse. Als tegenprestatie voor hun inspanningen bij de productie, vonden de arbeiders er gemakkelijk huisvesting en konden ze gebruik maken van de collectieve voorzieningen. Onder de heftige aanvallen van het neoliberalisme werd dit stedelijk pact 1 verbroken: vandaag is de industriële werkgelegenheid bijna helemaal verdwenen. In plaats daarvan kwamen werkloosheid, banen “in onderaanneming” en woningprijzen die de pan uit swingen… De sociale voorzieningen (het onderwijs bijvoorbeeld) worden onvoldoende gefinancierd om de toegenomen sociale ongelijkheid weg te werken. Sinds het begin van de huidige gewestelijke legislatuur (2004-2009) tracht de Brusselse regering een ambitieus economisch plan voor Brussel uit te tekenen: het Contract voor Economie en Tewerkstelling (CET). Ongetwijfeld was de plotse stijging van de werkloosheid in het begin van de nieuwe eeuw een belangrijke reden voor dit streven (“stedelijke solidariteit gedijt niet in een economische woestijn”), maar er speelde nog een andere niet te verwaarlozen reden: de institutionele toekomst van Brussel zal immers ook afhangen van de levenskracht van zijn economie ten opzichte van de beide andere gewesten van het land. Kortom, vooraleer het marchanderen na de verkiezingen in volle hevigheid losbarst, hebben de Brusselaars er alle belang bij zich met economische argumenten te wapenen…

1 « Het ‘stedelijk pact’ dat vanaf het eind van de 19e eeuw werd gesloten tussen alle actoren en dat in de loop van de 20e eeuw geleidelijk aan werd uitgevoerd, waarborgde de inwoners een geloofwaardige toekomst. Dit pact stelde de arbeidswereld voor zich in te zetten bij de industriële productie. In ruil daarvoor werd hen werkzekerheid geboden, kredietmogelijkheden, een aangepaste woning, collectieve voorzieningen en voor hun kinderen de school en de beroepsopleiding met een zekere toekomst voor allen.” (Pierre ANSAY, “La nouvelle question sociale des villes. Eléments d’analyse”, in Initiatives locales et développement social de la ville; les cahiers de la DRISU, Brussel, juni 1998).

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Achtergrond

Door zich achter het Contract voor Economie en Tewerkstelling te scharen, hebben de Brusselse sociale partners, en in de eerste plaats het ABVV-Brussel, getoond dat ze bereid zijn tot een economische en sociale dialoog die bezegeld moet worden met een nieuw stedelijk groeipact. Op de vooravond van 1 mei 2007 maakten we tijdens een Vakbondsraad en halverwege de legislatuur een “balans” op van het beleid dat in Brussel gevoerd wordt en debatteerden we over het economisch project dat wij samen willen dragen ten bate van alle Brusselse werknemers, of ze nu al dan niet in de hoofdstad wonen.

Bij deze discussie stonden we voor drie belangrijke vragen: 1 Hoe tekenen we de toekomst voor Brussel uit zodat

niet alleen de inwoners er wel bij varen, maar ook alle Vlaamse en Waalse werknemers die er komen werken? 2 Welke economische ontwikkeling is nodig om het ver-

stoorde economische en sociale evenwicht in Brussel te herstellen? Welke hefbomen moeten ingezet worden? 3 Hoe kunnen we tegemoetkomen aan de verwach-

tingen die de in Brussel wonende werknemers koesteren ten aanzien van hun “globale leefklimaat” (woningen, dienstverlening,…)? ^

Dossier #10 – abvv brussel


Het politieke keerpunt in de jaren zeventig

04 05

Toenemende ongelijkheid, massale werkloosheid, achteruitgang van de collectieve dienstverlening… worden vaak voorgesteld als onvermijdelijke gevolgen van “de crisis”, als waren ze onontkoombaar.

Zoals we nochtans aantoonden in de brochure ‘Belgische economie van 1945 tot 2005 - Ongeschreven geschiedenis”, uitgegeven door ABVV-Brussel, ACV en ATTAC 1, houdt deze toegenomen bestaansonzekerheid voor de bevolking (en voor de werknemers in het bijzonder) verband met politieke keuzes die passen in het kader van een ware verandering van bewind vanaf de jaren 1970. De oliecrisis van 1973 vormde een fantastisch “voorwendsel” dat bepaalde heersende groepen aangrepen om het naoorlogse sociaal pact (het compromis voor productiestijging) op losse schroeven te zetten. Grondslagen van dit pact waren een dynamisch overheidsbeleid voor volledige werkgelegenheid, de invoering van een systeem voor herverdeling van de rijkdom (de ontwikkeling van de sociale zekerheid, van de openbare diensten), een economisch herstelbeleid en de inperking van de geldstromen… Bij het begin van de jaren zeventig bereikt de olieprijs ongekende hoogten, waardoor de productiewinsten dalen. De ondernemingen kunnen hun winstmarge niet langer handhaven en het aantal faillissementen neemt sterk toe. In die zin gaat het in de eerste plaats om een “crisis” van de rendabiliteit van de ondernemingen en het kapitaal… Om die winstmarges te herstellen, maken de westerse landen tussen 1971 en 1982 doorslaggevende keuzen, die tegengesteld zijn aan die van de periode 1945-1971: – het beleid van volledige werkgelegenheid maakt plaats voor de strijd tegen de inflatie (tegen deze achtergrond wordt het in stand houden van een structurele werkloosheid een noodzakelijk kwaad om de lonen te doen dalen…); – het beleid gericht op het aansterken van de economische vraag (door het verhogen van de koopkracht van de werknemers), wordt vervangen door een beleid dat afgestemd is op het aanbod (door het verlagen van de kosten voor de onderneming);

– na de inperking van de geldmarkt volgt nu de deregulering ervan, waardoor wereldwijd kapitaalbewegingen mogelijk zijn en de kapitaalbezitters machtiger worden (de schuldeisers tegenover de staten met schuldenlast, de aandeelhouders tegenover de werknemers…). Dit “vrije” verkeer van kapitaal was van essentieel belang bij de veranderde krachtsverhoudingen tussen kapitaal en arbeid; – en, tot slot, wordt het concurrentievermogen van de ondernemingen de leidende gedachte bij het economisch overheidsbeleid. Halfweg de jaren tachtig bereikt dit neoliberale beleid zijn doel: de winstmarges zijn hersteld… met als resultaat toenemende bestaansonzekerheid van steeds meer loontrekkenden en verzwakking, ja zelfs afbraak van de instrumenten voor economisch beleid: een terugkeer naar het harde liberale beleid dat de toekomst van de samenleving en de sociale betrekkingen overlaat aan het vrije spel van de markt en van de concurrentie. Het zijn niet langer de staten die “beslissen”: de investeerders kiezen “soeverein” waar ze investeren! Het is nodig dit te onderstrepen om de (nu overheersende) redenering te ontkrachten die deze evolutie als “onvermijdelijk” voorstelt, terwijl ze duidelijk het gevolg is van beslissende politieke opties onder het aloude motto: “minder staatsinmenging, meer vrije markt” of “de staat ten dienste van de markt”. Met een sterk vernauwde bewegingsruimte op economisch gebied, heeft de overheid zich bij haar optreden voornamelijk toegespitst op een doelstelling: meer concurrentievoordelen bieden om de ondernemingen te lokken. De gedachtegang is dat dankzij verlaagde kosten, de ondernemingen van de weeromstuit meer banen zullen scheppen. Dit is trouwens het argument dat men steeds weer gebruikt

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Achtergrond

om de publieke opinie de loonstop, de verminderde sociale bijdragen, de belastingvrijstellingen, flexibeler werk, deregulering van de arbeidsmarkt,… te doen slikken. Kortom, sinds het midden van de jaren tachtig is het aandeel van de arbeidsinkomens in de nationale rijkdom sterk gedaald ten voordele van de kapitaalsinkomsten en de werkloosheidsgraad is heel hoog opgelopen… Deze enorme stijging van de structurele werkloosheid moet dus in verband gebracht worden met: – het stopzetten van de arbeidstijdverkorting (die er tot in de jaren tachtig toe bijdroeg om de groei van de actieve bevolking op te slorpen); – het “staken van de productieve investeringen” of het feit dat de winst niet langer hoofdzakelijk opnieuw geïnvesteerd wordt in de productie, maar - in toenemende mate - gebruikt wordt voor financiële verrichtingen, voor het uitbetalen van de aandeelhouders; – en het ontstaan van nieuwe onzekere arbeidsstatuten, die men ergens tussen de volledig uitkeringsgerechtigde werkloze en de voltijds loontrekkende met een contract van onbepaalde duur kan rangschikken. Anderzijds voeren deze nieuwe vormen van arbeidsorganisatie de druk op de loontrekkenden op: hun werklast en productiviteit blijven alsmaar toenemen, waardoor de werkgevers zich van een steeds groter aantal onder hen kan ontdoen… alweer ten nadele van de werkvoorwaarden van wie overblijft. Volkswagen Vorst heeft het duidelijk aangetoond: de inspanningen van de overheid (steun onder allerlei vormen) en van de werknemers leidden tot productiviteitsstijging van de onderneming, maar werden beloond met… een zware herstructurering met rampzalige gevolgen voor de arbeiders en een gewest als Brussel: talrijke ontslagen, loonsverlaging, opgedreven werklast. Om haar doel te bereiken, dreigde de Volkswagendirectie met delokalisatie van het productie-apparaat en speelde ze haar verschillende vestigingen tegen elkaar uit. Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk dat “met het liberalisme, waarvan het regeringsbeleid doordrongen is, niet de ondernemingen tot concurrentie gedwongen worden. Integen-

deel, het biedt de ondernemingen, die een monopoliepositie of een oligopolide positie bekleden, de kans om regio’s en staten tegen elkaar uit te spelen” 2. Tegen deze achtergrond wordt het overheidsbeleid gereduceerd tot het organiseren van de sociale dumping, waaraan nog een fiscale dumping wordt toegevoegd: loonnormen (zie de wet van 1996 tot preventieve vrijwaring van de concurrentiekracht), flexibiliteit van de arbeidsmarkt, talloze belastingverminderingen en verlagingen van de sociale bijdragen,… Deze tweeledige redenering van aantrekkingskracht en concurrentievermogen zet de overheid ertoe aan om het nationale, en voortaan ook gewestelijke, grondgebied niet langer te bekijken als ruimte waar de productie van rijkdom wordt georganiseerd, maar als een reservoir van hulpbronnen die afgestemd worden op en ter beschikking gesteld kunnen worden van de ondernemingen onder de vorm van opgeleide arbeidskrachten (“menselijk kapitaal”), infrastructuur, steun en diverse faciliteiten. Dankzij deze gedachtegang laten de ondernemingen niet enkel landen met elkaar concurreren; ze spelen zelfs verschillende gebieden binnen eenzelfde natiestaat tegen elkaar uit. Dit is het geval in België, waar de drie gewesten elkaar privé-investeerders trachten af te snoepen met financiële stimulansen. Zo wordt de rol van de federale staat als belangrijkste openbare speler op de helling gezet, ten voordele van supranationale organen (de Europese Commissie, de Wereldhandelsorganisatie,…), maar ook van “plaatselijke” gemeenschappen (gewesten, gemeenten) die meer en meer macht hebben gekregen bij het toepassen van de economische “regels”. Het gewestelijk beleid wordt dus meegesleept in dit concurrentiedenken: het gaat erom het grondgebied aantrekkelijk te maken voor de ondernemingen, voor kapitaal, voor “intellect”,… Tegen deze achtergrond luidt de vraag, vandaag: “Willen we, tegen alle redelijkheid in, deze brutaliteiten verder ondergaan? Of willen we, zoals bepaalde affiches met de slogan “retour du coeur” suggereerden, terugkeren naar een model van gedeelde welvaart?” ^

1 Te downloaden op www.abvvbrussel.be 2 Matéo ALALUF, La compétition territoriale, nouvel avatar de la concurrence pour un dumping social permanent, in L’Année sociale 2004, Institut de sociologie, ULB, 2005.

Dossier #10 – abvv brussel


De economische toekomst van Brussel

06 07

Alle economische statistieken bevestigen het: gemeten naar de rijkdom die er wordt geproduceerd, is het Brussels Gewest een uitermate bloeiend gewest. Alhoewel slechts 10 % van de Belgische bevolking er woont, neemt het bijna 19 % van de in België gecreëerde rijkdom voor zijn rekening (19 % van het nationale bruto binnenlands product). Als grootste werkgelegenheidsbekken van het land, met werkkrachten die buitengewoon productief zijn (20 % boven het nationale gemiddelde) wordt Brussel beschouwd als Europa’s tweede rijkste gewest.

De Brusselaars zelf echter, hebben weinig baat bij deze positieve economische evolutie. Dertig jaar geleden beschikten de Brusselaars gemiddeld over de hoogste inkomens van België. Vandaag geldt het omgekeerde: de Brusselaars zijn nu het armst… Het gemiddeld belastbaar inkomen per inwoner ligt aanzienlijk lager dan het nationaal gemiddelde. Sinds de jaren zeventig, toen het inkomen van de Brusselaars 40 % hoger lag dan het nationaal gemiddelde, is de kloof steeds dieper geworden. En dan is er nog de inkomenskloof en het verschil in rijkdom binnen het Brussels Gewest zelf, in de verschillende gemeenten en in de verschillende wijken. Welke economische veranderingen kunnen verklaren waarom het creëren van rijkdom en het inkomen van de Brusselse bevolking van elkaar losgekoppeld zijn? Wat is de drijvende kracht achter deze economische ontwikkeling die de Brusselaars helaas absoluut niet ten goede komt? Er zijn meerdere factoren om dit te verklaren en waarop we onze strategie kunnen afstemmen.

nomische en sociale geschiedenis van de stad mee vorm gaf, is immers geleidelijk aan verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een economie die voornamelijk gericht is op diensten. Van de 650.000 banen zijn er nu nog slechts 40.000 in de fabrieksindustrie. “Bovendien gaat het in zowat de helft ervan om bedienden: de Brusselse desindustrialisering wordt in de statistieken eigenlijk onderschat doordat de nog resterende zogenaamde industriebanen in het centrale deel van Brussel vaak bij de maatschappelijke zetels horen en dus eigenlijk onder de tertiaire sector vallen” 1. Dit fenomeen, ook wel de tertiarisering van de Brusselse economie genoemd, had weinig gunstige gevolgen voor de Brusselse bevolking. Doordat ze zich specialiseerde in dienstenactiviteiten die steeds hoger opgeleide arbeidskrachten vergden, liet de Brusselse economie een groot segment van de bevolking links liggen. De industriesector, die vandaag aan het verdwijnen is, bood de arbeidersklasse immers heel wat werkgelegenheid.

De desindustrialisering van de stad

De uitbreiding van het economisch bekken

Brussel was historisch en zeker vanaf de 19e eeuw, een belangrijke industriestad. Aangetrokken door de nabijheid van kapitaal, de aanwezigheid van enorm veel arbeidskrachten en de grote verscheidenheid aan beschikbare vakbekwaamheid, vestigden talrijke industrietakken zich in het Brussels Gewest en kwamen er tot bloei. In de jaren vijftig kende de werkgelegenheid in de fabrieksnijverheid een hoogtepunt met bijna 173.000 arbeidsplaatsen. Brussel is traditioneel dus een arbeidersstad. In de loop der jaren onderging het industriële en productieweefsel van Brussel, Belgische en Europese hoofdstad, echter ingrijpende veranderingen. De nijverheid, die de eco-

De desindustrialisering van Brussel valt in de eerste plaats te verklaren door de migratie van industriële bedrijvigheid naar de rand (Halle, Vilvoorde, Zaventem, GrootBijgaarden, Nijvel,…), waar tegen bijzonder gunstige voorwaarden veel open ruimte geboden wordt, vlakbij grote verkeersaders (snelwegen, luchthavens, waterwegen,…). Maar ook in de Brusselse rand neemt de dienstenactiviteit aanzienlijk toe. Tussen 1988 en 2004 groeide de dienstenproductie tweemaal zo snel als die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In dezelfde periode daalde het aantal fabrieksvestigingen in Brussel met 39 %, terwijl het met 1 % toenam in de rand 2.

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Achtergrond

Men stelt vast dat tussen 1995 en 2004 de groei van de gemeenten aan de rand van Brussel (met 2,6 % per jaar) hoger ligt dan die van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (met 2,3 % per jaar) en dat deze groei bovendien in de rand meer banen schept dan in Brussel (0,9 % nieuwe banen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tegenover 1,1 % in de rand). Naast deze “uitspreiding”, verlaten ook jaarlijks enkele duizenden Brusselse gezinnen de stad om zich in de rand te gaan vestigen. Dit fenomeen van geografische uitbreiding van het economisch bekken van Brussel heeft belangrijke gevolgen voor ons gewest: “(…) de minder begunstigde bevolkingsgroepen die onder hoge werkloosheid lijden, blijven massaal in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wonen, waardoor dit een zwak fiscaal draagvlak krijgt. Een groot deel van de welgestelde, hoogopgeleide bevolking woont in de Vlaamse of Waalse rand en ‘pendelt’ elke dag naar de hoofdstad” 3. Talrijke studies bewezen dan ook dat de economische zone van Brussel veel uitgestrekter is dan het grondgebied van de 19 gemeenten. Brussel en zijn rand zijn zeer sterk onderling afhankelijk door het grote aantal pendelaars en de rechtstreekse banden die de Brusselse ondernemingen met die van de rand onderhouden.

De internationalisering en specialisering van de economie Met zijn statuut van nationale en internationale hoofdstad oefent Brussel ontegensprekelijk een enorme aantrekkingskracht uit op economische activiteiten en buitenlandse ondernemingen. Aangetrokken door de centrale ligging voor de markt en de klanten, door het voorhanden zijn van hooggeschoolde en potentieel meertalige werknemers, door een zeer goed uitgebouwd verkeers- en communicatienetwerk, vestigen de ondernemingen graag hun commerciële of administratieve zetel in onze hoofdstad: “1/3 van de buitenlandse ondernemingen in België is in Brussel gevestigd en dit maakt 38 % van de werkgelegenheid uit. (…) Meer dan 22.000 personen zijn te werk gesteld in een internationale instelling in het BHG.” 4 Deze Brusselse realiteit heeft een belangrijke weerslag op de structuur van het economisch weefsel: in vergelijking met België is Brussel overgespecialiseerd in welbepaalde sectoren zoals de overheidsbesturen en in sommige sectoren met hoge toegevoegde waarde zoals de vastgoedsector, de diensten aan ondernemingen of ook nog de financiële bedrijvigheid.

Dossier #10 – abvv brussel

Wanneer men dan weet dat bijna twee van de drie werkzoekenden in Brussel geen diploma van het secundair onderwijs hebben en dat onder de werkloze arbeiders de werkloosheidsgraad vier maal hoger ligt dan bij de hooggeschoolden, dan is het duidelijk dat deze overspecialisering in sectoren met een hoge toegevoegde waarde, die voornamelijk naar buiten gericht zijn en hooggeschoold personeel vragen, niet veel goeds voorspelt voor de toekomst van veel Brusselse werknemers…

Toekomst als metropool?! “De Belgische economie is monocentrisch en gestructureerd rond Brussel”. 5 Ondanks zijn kleine omvang beschikt Brussel, dankzij zijn ligging in het hart van Europa, over de economische troeven van de grootsteden, die een sterke aantrekkingskracht uitoefenen op de ondernemingen. Net als alle grote steden, biedt Brussel een waaier van intermediaire diensten en goederen die productiviteitsgroei mogelijk maken. Vestiging in de stad biedt de ondernemingen voordelen die opwegen tegen de talrijke nadelen van deze keuze zoals het gebrek aan ruimte, de milieunormen en de kosten voor de gebouwen. De troeven zijn zeer verscheiden: men is dicht bij de klanten, er is een overvloedig aanbod van onderaannemers, dankzij de communicatiemiddelen kan men een grotere groep geschoolde werknemers bereiken, er zijn zeer veel formele en informele informatienetwerken, er worden ideeën en vernieuwingen uitgewisseld en verspreid, de werknemers genieten het comfort van handel en buurtdiensten,… 6. Dit verklaart ook dat talrijke ondernemingen, die eerst aangetrokken werden door de industriezones in de rand, zich nu weer in de stad komen vestigen juist omwille van deze voordelen die stuk voor stuk gunstig zijn voor hun economische groei. Voor de Brusselaars is de impact hiervan niet min, ook al is het onvoldoende om hen werkzekerheid en welzijn te waarborgen. De openbare beleidsvoerders van de stad ijveren zeker om dit aantrekkingsvermogen in stand te houden en een “positief” economisch en sociaal klimaat te waarborgen, hoewel dit op zijn minst aangetast wordt door de enorme werkloosheid en de dominerende bestaansonzekerheid. ^


08 09

Synthese van uitdagingen en kansen De toekomst van Brussel moet vanuit vier bepalende invalshoeken bekeken worden: 1 De ingrijpende veranderingen in het industrieel weefsel delokalisatie van de productie-activiteit; – uitwijken van economische bedrijvigheid naar de voorstad; – behoefte aan steeds hoger geschoolde werkkrachten; – ontplooiing in de stad van ‘diensten aan bedrijven’ die een beroep doen op laaggeschoolde werkkrachten… maar dan in een onzeker statuut. 2 De verarming van de inwoners – werkonzekerheid: onzekere statuten, lage lonen, zwartwerk,…; – massale werkloosheid; – veel immigratie vanuit het Europese randgebied, werknemers die slecht betaald worden; – woningnood; – structurele onderfinanciering van dienstverlening en collectieve voorzieningen die voor herverdeling van de rijkdom zorgen: onderwijs, sociale diensten, instellingen voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding,…

1 2 3 4

3 De zwakke punten van het “stadsbeleid” – te krappe institutionele grenzen, die niet het hele economische bekken omvatten; – fiscaal tekort; – ongehoorde institutionele complexiteit voor het beheer van een stadsgewest: een gewest, drie gemeenschapscommissies, twee gemeenschappen, 19 gemeenten…! – voortdurend ‘gijzelen’ van het stadsgewest voor communautair getinte inzet; – geen vat op bepaalde hefbomen die van essentieel belang zijn voor de gewestelijke ontwikkeling, zoals de internationale luchthaven van Brussel; – economische en sociale dialoog die nog opgebouwd moet worden. 4 De troeven als hoofdstad en internationale grootstad – de aanwezigheid van de Europese instellingen; – economisch kruispunt van het Vlaamse, maar ook van het Waalse gewest; – grote concentratie van werkgelegenheid; – belangrijke geldstromen; – concentratie van universiteiten en onderzoekscentra.

Christian Vandermotten & Pierre Marissal, La production des espaces économiques, 2e editie, Brussel, ULB, 2004, blz. 245 Didier Baudewyns, Structure économique et croissance dans l’aire Christian Vandermotten & Pierre Marissal, op.cit., blz. 247 De conjunctuurbarometer van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse, Trimestrieel, januari 2007, blz. 22.

5 Jacques-François Thisse & Isabelle Thomas, Bruxelles et Wallonie: une lecture en termes de géographie et d’économies urbaines, UCL, 7 oktober 2006. 6 Het is uiteraard belangrijk erop te wijzen dat deze stadsdynamiek in Brussel ook berust op zwartwerk, informele economie en onderaanneming met maffiapraktijken, die in Brussel welig tieren. (zie ook: “Kentering van de industrie en omvorming van het werk”, dossiers van ABVV-Brussel, nr.8, februari 2006).

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Dossier #10 – abvv brussel


Het gewestbeleid

10 11

Het Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP)

Voor de oprichting van het Gewest, in de jaren zeventig en tachtig, werd Brussel verwaarloosd door het centrale gezag en… door de stadsbourgeoisie die de voorkeur gaf aan de groene rand. Net als in Berlijn, werd in Brussel het stadsweefsel verwoest door gewetenloze vastgoedpromotoren die talloze volkswijken met de grond gelijk maakten en ervoor zorgden dat de stad verbrokkelde. In de jaren negentig was het stadsproject van het nog jonge gewest voornamelijk stedenbouwkundig van inslag. Het eerste gewestelijk ontwikkelingsplan (GewOP), dat in 1995 werd aangenomen, gaf Brussel opnieuw de structuur van een leefbare stad en droeg bij tot het duurzaam behouden van een zeer gevarieerde bevolking. Op economisch gebied kwam het GewOP vooral neer op het voorzien in een omkadering van de administratieve activiteiten en het beschermen van het gemengd karakter van de stad, door middel van stedenbouwkundige maatregelen, waarbij het voortbestaan van zwakke functies als huisvesting en nijverheid werd gewaarborgd. Met het tweede GewOP, goedgekeurd in 2002, werden die oorspronkelijke doelstellingen bevestigd: – “het Hoofdstedelijk Gewest een gediversifieerde bevolking waarborgen door zowel de versterking van de sociale integratie van de zwakkere bevolkingsgroepen, als door de stabilisatie van de inwoners in de oude wijken en door het aanmoedigen van een terugkeer naar de stad, via beleidsvormen toegespitst op de duurzame ontwikkeling en de verbetering van de levenskwaliteit; – een duurzame economische ontwikkeling bevorderen die arbeidsplaatsen creëert voor de Brusselaars en vermijden dat er een overspecialisatie komt van de Brusselse economie in de administratieve functies; – het internationaal en intercultureel karakter van Brussel integreren in belangrijke, geïntegreerde projecten, die duurzame ontwikkeling bewerkstel-ligen rond een sterke identiteit, gestoeld op openheid en dynamiek”. Het economisch beleid van het Gewest is dan in hoofdzaak naar buiten en op economische diversiteit gericht: zorgen voor een gunstig ondernemersklimaat, werven van buitenlandse investeerders in verschillende strategische sectoren 1, ontwikkeling van industriezones, versterking van de

economische bestemming van de haven van Brussel, nieuw leven blazen in achtergestelde wijken, steun aan nieuwe en uitbreidende kleine ondernemingen,… De gewestelijke gezagsdragers hebben zich bovendien bereid verklaard tot een echte dialoog met de sociale gesprekspartners en de Brusselse openbare actoren, om overheidsinitiatieven met betrekking tot economie en werk doeltreffender te maken. Een eerste concrete stap in die zin was het Sociaal Pact voor de werkgelegenheid van de Brusselaars, dat in juni 2002 met de sociale gesprekspartners werd afgesloten. Dit eerste sociaal akkoord in zijn soort in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest had hoofdzakelijk betrekking op de bijdrage van de beroepssectoren aan het gewestelijke werkgelegenheidsbeleid. Daarin stond ook bepaald dat de steun aan de ondernemingen gericht en contractgebonden zou zijn.

Het Contract voor Economie en Tewerkstelling (CET) Getroffen door de golf van werkloosheid (23 % in 2003) die het vroegere beleid niet had weten in te dijken, tracht de huidige regering een stimulerend beleid voor de economische ontwikkeling van Brussel te voeren. In maart 2005 ondertekenden de Brusselse regering en de sociale gesprekspartners het Contract voor de economie en de tewerkstelling in Brussel (CET), waarmee ze concreet uiting gaven aan hun bereidheid. Dit Contract is opgevat als een strategisch instrument, dat enerzijds het verminderen van de werkloosheid beoogt en anderzijds de duurzame economische herstructurering van Brussel en dat tot 2010 het regeringsoptreden moet bepalen. Met het CET wil men het overheidsoptreden, in samenwerking met de economische en sociale krachten van het gewest, inzetten om het structureel verstoorde evenwicht van het Gewest te herstellen en de aanzet te geven tot een meer gevarieerde gewesteconomie.

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Achtergrond

Om “de bedrijven in Brussel slagkracht te geven”, wordt in het Contract gekozen voor regeringsactie die vooral gericht is op: – steun bij het oprichten en uitbreiden van ondernemingen; – meer terreinen ter beschikking stellen voor economische activiteiten (grondreserve); – prioritaire steun aan drie sleutelsectoren voor vernieuwing en drie sleutelsectoren voor werkgelegenheid voor de Brusselaar; – gecoördineerd beheer van het economisch bekken van Brussel. Er zijn ook maatregelen om de handel te stimuleren en de sociale economie te steunen.

Overheidssteun In het CET is voorzien dat “op basis van een kwantitatieve en kwalitatieve analyse duidelijk zal bepaald kunnen worden hoe het gesteld is met de slagkracht van Brussel ten aanzien van de twee andere gewesten” en dat wat betreft de fiscaliteit van de bedrijven. Bij het werkterrein “fiscale stabilisering en incentives” wordt in het CET ook voorgesteld om de dialoog met de gemeenten in de hand te werken voor “eliminatie van de gevolgen van een weinig doeltreffende belasting in termen van de verhouding inkomsten/kosten/indirecte gevolgen op het fenomeen van de verhuizing van ondernemingen of het kleine aantal bedrijfsvestigingen”. In dit kader heeft de gewestregering in maart 2007 een voorontwerp van ordonnantie ingediend waarbij de gemeenten verzocht worden verouderde belastingen af te schaffen die een ongunstige invloed kunnen hebben op de werkgelegenheid, zoals bijvoorbeeld de belasting op computerschermen. Met deze ordonnantie streefde men naar een betere harmonisering van de gemeentebelastingen. Deze maatregel mocht het al wankele financieel evenwicht van de gemeenten niet verstoren en een Compensatiefonds zou dus het fiscale verlies van de gemeenten vergoeden. In tegenspraak met haar eigen intenties die ze in het regeerakkoord had aangekondigd, heeft de regering evenwel geen mechanisme ingevoerd dat moet waarborgen dat de belastingverlaging leidt tot het scheppen van nieuwe banen.

In dit verband hebben we een uitgebalanceerde evaluatie van deze ordonnantie geëist vóór het einde van de huidige legislatuur. De regering heeft dit toegezegd…

Industrieterreinen Het Gewest heeft beloofd zijn grondreserve te vergroten, onder meer door oude NMBS-terreinen (Delta, Josaphatstation, vormingsstation Schaarbeek,…) aan te kopen. Maar wat zal het Gewest met deze terreinen doen? Zal het optreden als… een van de vele vastgoedkantoren, of zal het deze terreinen bij voorrang gebruiken voor de zwakke functies van de stad? Het is duidelijk dat dit een fundamentele vraag is… Noteer ook dat de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij (GOMB) de opdracht kreeg om de meerwaarde op te trekken van de industrieterreinen die ze verhuurt aan de ondernemingen, die voor 95 % tot industriesectoren behoren. De GOMB beheert zowat een derde van de Brusselse bedrijfsoppervlakte, goed voor zo’n 15.000 banen. Naar aanleiding van tevredenheidsenquêtes bij de ondernemers en hun loon-trekkende werknemers werden de terreinen aantrekkelijker gemaakt met bepaalde vormen van dienstverlening: restaurants, wasserijen, crèches, sportzalen,….

Sleutelsectoren De sociale gesprekspartners en de regering bepaalden: – drie sleutelsectoren voor werkgelegenheid voor de Brusselaars: handel/horeca, de bouwsector en de nonprofitsector – drie sleutelsectoren voor vernieuwing: gezondsheidszorg, milieu en de informatie- en communicatietechnologie (ICT) In de huidige uitvoeringsfase van het CET heeft de regering zich (vrijwel uitsluitend) toegelegd op het uitvaardigen van gunstige maatregelen voor een van de sleutelsectoren, namelijk de informatie- en communicatietechnologie. De maatregelen ten gunste van de andere sectoren blijven virtueel, afgezien dan van ondernemersnetwerken in de sleutelsectoren voor vernieuwing die opgericht en begeleid worden door het Brussels Agentschap voor de Onderneming.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uitspelen tegen de beide andere gewesten door middel van een opbod aan economische en fiscale steun, is zowel economisch als sociaal nutteloos.

Dossier #10 – abvv brussel


12 13

Uiteraard komt de steun aan sleutelsectoren voor vernieuwing, die sterk gericht zijn op economische bedrijvigheid van internationaal belang, nauwelijks ten goede aan de zwakste Brusselse werknemers…

Gecoördineerd beheer van het economisch bekken Het CET bevat ook een werkterrein met betrekking tot het noodzakelijke samenkoppelen van Brussel en zijn economisch hinterland en tot het invoeren van een door de drie gewesten gecoördineerde strategie voor economische ontwikkeling die het hele Brusselse economisch bekken beslaat (50 tot 130 gemeenten). Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uitspelen tegen de beide andere gewesten door middel van een opbod aan economische en fiscale steun, is immers zowel economisch als sociaal nutteloos. De drie gewesten sloten al een eerste samenwerkingsovereenkomst in die zin, met betrekking tot wisselwerking tussen hun respectieve arbeidsmarkten. Wij zijn van mening dat onmiddellijk aan drie zaken moet gewerkt worden: – met Wallonië moet een gezamenlijk opleidingsbeleid voor de werknemers gevoerd worden; – met Vlaanderen moet een mobiliteitsbeleid richting Vlaamse industriezones opgezet worden; – de economische strategieën per sector en per zone moeten vergeleken worden om complementariteiten te achterhalen. ^

1 Informatie- en communicatietechnologie, gezondheidszorg, biotechnologie, precisienijverheid, voedingsindustrie, milieu, logistiek, financiën.

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Knelpunten

Het door het Gewest gevoerde beleid van economische ontwikkeling is gestoeld op een reeks keuzes en strategische inzetten die zowel gevaren als voordelen inhouden. Het is belangrijk die eerst in te schatten alvorens te bepalen wat voor de Brusselse werknemers voorrang moet krijgen.

Externe aantrekkingskracht Sinds het ontstaan van het Gewest tracht de overheid in de eerste plaats de stad aantrekkelijk te maken voor externe investeerders en daarom werd voorrang gegeven aan de ontwikkeling van de tertiaire sector die hoogopgeleide werkkrachten vergt en verbonden is met de internationale functie van Brussel. Het nieuwe plan voor de ontwikkeling van de nationale en internationale rol van Brussel, dat de gewestregering heeft aangekondigd 1 past volledig in dit plaatje. De regering zou immers moeten beslissen over grootse infrastructuurwerken en werken aan nieuwe stedelijke dienstverlening, waardoor het voor internationale besturen en zakencentra nog voordeliger zou zijn zich in de stad te komen vestigen. Deze strategie zou een nog grotere concentratie van rijkdommen in de stad mogelijk moeten maken, waarbij men, op termijn, rekent op een positieve weerslag voor de bevolking onder de vorm van werkgelegenheid en gewestinkomsten. Bepaalde maatregelen van het CET waren al gericht op het verhogen van deze aantrekkingskracht van het gebied: stabiliseren van de fiscaliteit van gewest en gemeenten, afschaffing van de schadelijke lokale belastingen, het ter beschikking stellen van bedrijfsinfrastructuur, oprichting van vrijhandelszones,… Het welslagen van dit soort strategie is afhankelijk van de beslissingen van privé-investeerders die niet in de eerste plaats Brusselaars zijn. Kortom “kan men (hier) spreken van “exogene” ontwikkeling, met andere woorden die gestuurd wordt door actoren van buiten het Gewest”. De concurrentieslag tussen de gewesten en deze trend van ”exogene” ontwikkeling heeft geleid tot de toenemende heteronome 2 aard van hun economie. Zo hangen niet alleen de rijkdom, het werk en de economische activiteit op het grondgebied af van externe actoren, maar verliezen de gewestoverheden ook een deel van hun beslissingsmacht en hun greep op de toekomst. Dossier #10 – abvv brussel

Zoals hoger al aangehaald, tast deze wedloop van het voortdurend verlagen van de kosten voor de bedrijven en het verhogen van de aantrekkingskracht van Brussel de arbeidsvoorwaarden aan: in de loop van de voorbije jaren zijn die duidelijk verslechterd, in het bijzonder door de toenemende onderaanneming en de vele onzekere arbeidsovereenkomsten. In die zin “kan men spreken van een naar buiten gericht model, afgestemd op de internationale uitstraling van Brussel, maar waarbij geen rekening wordt gehouden met de eigen mogelijkheden die samenhangen met de plaatselijke ontwikkeling. Bepaalde wijken, gemeenten en sociale groepen blijven trouwens verstoken van de positieve invloed van een dergelijk beleid” 3.

Inzetten van interne middelen Het is daarom essentieel dat het draagvlak ook bestaat uit het economisch ontwikkelingspotentieel dat op het grondgebied zelf aanwezig is. Dit heet “endogene” ontwikkeling, dit wil zeggen ontwikkeling die gestuurd wordt door interne actoren: een economisch beleid dat berust op plaatselijke middelen en investeringen, een economisch beleid dat, met andere woorden, uitgaat van de plaatselijke mogelijkheden en die versterkt. 4 Veel landen en regio’s hebben nieuwe industriële strategieën ontwikkeld in navolging van Silicon Valley in de Verenigde Staten, een experiment dat gebaseerd is op de ontwikkeling van “concurrentiepolen” waardoor niet meer alles gezet wordt op het aantrekken van externe activiteiten, maar op de eigen middelen van het gebied. Vanuit deze optiek is het belangrijk dat de regio’s, willen ze hun concurrentievermogen behouden, zich toeleggen op een beperkt aantal uitmuntende sectoren waarvoor ze het patrimonium en de knowhow hebben die een zekere lokale specificiteit hebben. De concurrentiepolen noden de gebieden dus tot economisch specialiseren, afgestemd op “traditionele” sectoren met spitstechnologie. Om deloka-


14­­­­15

lisatie te vermijden, moet het industriebeleid inzetten op vernieuwing en zo wereldwijd concurrentievermogen en uitstraling verwerven. Een concurrentiepool is, concreet gesteld, het “samenbrengen binnen een gegeven geografische ruimte van ondernemingen, opleidingscentra en overheids- of privéonderzoekseenheden om er samen te werken aan gemeenschappelijke vernieuwende projecten”. 5

De stedenbouwkundige planning en het

Kenmerkend voor deze strategie is dat: – de gewestoverheid een sleutelrol speelt bij het coördineren van deze polen – (de steun toespitsen op bedrijven die in een “pool” zijn ingeschreven hulp bij investeringen, belastingvrijstelling, [vermindering van de sociale lasten,…]; partnerschap tussen bedrijven en onderzoeks- en opleidingscentra aanmoedigen); – de budgettaire middelen gebundeld worden voor bepaalde sectoren, die beschouwd worden als toekomstgericht, vernieuwend (of waarvoor delokalisatie dreigt); – er toenadering is en samenwerking (synergie) ontstaat tussen ondernemingen, universiteiten, onderzoeks- en opleidingscentra; – er meer in het bijzonder steun gaat naar het ontwikkelen van vernieuwing en naar technologische vernieuwingen in het onderzoek.

Het is vanuit die invalshoek dat de Beroepsreferentiecentra zijn opgericht. Dankzij samenwerking tussen overheids- en privé-opleidingsinitiatieven moeten die centra de middelen ter beschikking stellen voor een optimale opleiding van de werknemers. Natuurlijk houdt een toenadering tussen het onderwijs, het onderzoek en de bedrijfswereld ook gevaren in die waakzaamheid vereisen. Zo bestaat het gevaar dat de opleiding een instrument wordt en volledig ondergeschikt aan het bevredigen van de wisselende (en veelal kortetermijn-) behoeften van de ondernemingen: de te verwerven kennis zou dan voortdurend veranderen ten nadele van meer algemene bekwaamheden die op lange termijn aangewend kunnen worden.

Hoewel een alternatief voor het extraverte model van externe aantrekking, is de strategie van de concurrentiepolen er evenzeer op gericht een bedrijfsvriendelijk klimaat te scheppen (enterprise friendly) met belastingverlaging en minder regeldwang. De aantrekkingskracht van het gebied zal evenwel in de eerste plaats gebaseerd zijn op het benutten van de plaatselijke competentie (op vlak van opleiding, technologie, infrastructuur,…), eerder dan op een aanpak die louter inspeelt op het kostenplaatje voor de investeerder. Concurrentie is dan voornamelijk kwalitatief getint, met hoge toegevoegde waarde op vlak van kennis en technologie (hoogopgeleid personeel & vernieuwing) en niet kwantitatief, klassiek gebaseerd op het drukken van loonkosten. Uiteraard heerst deze laatste visie nog steeds in talrijke sectoren, vooral dan zeer arbeidsintensieve sectoren die niet gedelokaliseerd kunnen worden. Een van de aspecten van deze strategie berust op de toenadering tussen opleiding, onderzoek en de bedrijven.

grondverwervingsbeleid van het Gewest zijn bepalend voor de economische en sociale toekomst van Brussel

Bovendien dreigt deze benadering, die erop gericht is om in het onderwijs uitmuntendheidspolen te vormen die afgestemd zijn op de concurrentiepolen (waarbij de eerste arbeidskrachten moeten leveren voor de tweede), te leiden tot een verlies aan diversiteit van competenties en kennis bij de bevolking. Competenties en opleidingen die niet voldoende rendabel zijn of aangewend kunnen worden op een steeds sterker gespecialiseerde arbeidsmarkt zouden kunnen verdwijnen of - op zijn minst - verwaarloosd kunnen worden. Wanneer het wetenschappelijk onderzoek wordt afgestemd op het economisch concurrentievermogen, dreigt ook een reeks opdrachten verwaarloosd te worden die weinig gewaardeerd of te waarderen zijn vanuit strikt commercieel oogpunt. Zo zou dan een strikt utilitaire opvatting van de onderwijs- en onderzoekssystemen ontstaan. Ook een concentratie rond enkele sleutelsectoren en het verlies van sectordiversiteit vormt een groot gevaar in een wereldeconomie waar enorme concurrentie heerst en bepaalde actoren die vandaag bijzonder “veelbelovend” zijn, morgen misschien niet meer meespelen…

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Achtergrond

Buurteconomie

Grondrijkdom

Het CET opent nog een andere weg van endogene ontwikkeling, die voornamelijk gericht is op het bevredigen van de behoeften van de Brusselaars en op het inzetten van hun eigen arbeid. Het gaat om de ontwikkeling van een economisch beleid met langetermijnvisie waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere noden van de bevolkingsgroepen.

Wie vandaag spreekt met een werknemer die in Brussel woont, krijgt vast en zeker te horen dat wonen in de stad met de dag moeilijker (duurder) wordt. De Brusselaars die er warm bij zitten, kunnen vastgoed kopen en door te speculeren grove winsten opstrijken. Alle anderen - de meesten - leven overwegend in onzekerheid.

In de steden is een hele waaier aan dienstverlening en sociale, culturele en educatieve diensten voorhanden die alle openstaan voor de meeste mensen. Ze worden aangeboden door de overheid en dragen dus bij tot een billijker herverdeling van de geproduceerde rijkdom. Bovendien verschaffen ze werk aan tal van Brusselaars die met hun beroepsbekwaamheden niet in de handelseconomie terecht kunnen. Tot slot leveren deze diensten ook een bijdrage tot de economische ontwikkeling, omdat ze tegemoetkomen aan de sociale noden van de werknemers die meedraaien in het productie-apparaat. De behoefte aan deze dienstverlening neemt toe als gevolg van de vergrijzing van de bevolking, van de noodzaak om gezin en beroepsleven te combineren, van de gestegen energie- en woonkosten, of ook nog van de veranderde indeling van de vrije tijd en de meer gevarieerde culturele behoeften. Al deze sectoren moeten op duurzame wijze ontwikkeld worden, beschermd tegen de wetten van de markt en ze moeten betaalbaar zijn voor iedereen.

De sociaal-economische ontwikkeling van Brussel vereist dus een doeltreffende strijd om de woningprijzen onder controle te krijgen. Sommige ondernemingen die hun industriĂŤle activiteiten delokaliseren, strijken enorme meerwaarde op door hun terreinen in de stad peperduur te verkopen.

Over de verschillende economische en sociale beleidsmaatregelen moet overlegd worden met de werknemersvertegenwoordigers, opdat ze zeker sociaal rechtvaardig zouden zijn.

Dossier #10 – abvv brussel

De belangrijkste rijkdom in de stad is grond. Het Gewest heeft er echter niet voor gekozen zich met de nodige middelen te wapenen om dit nieuwe economisch gegeven te beheersen en op rechtvaardige wijze te regelen. Het beschikt niet over een doeltreffende belastingadministratie, terwijl het federale niveau minder investeert in de administratie van het kadaster, dat toch de inkomsten die deze grondrijkdom oplevert, billijk moet inschatten. De gemeenten komen bovendien in de verleiding om stedenbouwkundige lasten of grondbelastingen aan te wenden om lopende kosten te dekken, zonder zich daarbij te bekommeren om de economische gevolgen. In dit opzicht zijn de stedenbouwkundige planning en het grondverwervingsbeleid van het Gewest bepalend voor de economische en sociale toekomst van Brussel. En dan mag dit beleid zich niet onderwerpen aan het dictaat van de sterkste economische spelers en moet het deel uitmaken van een echt stadsproject dat bekommerd is om de toekomst van alle Brusselse werknemers en inwoners‌


16 17

Onontbeerlijk is een verstevigde economische en sociale dialoog Een ander streven van het Contract voor Economie en Tewerkstelling was de economische en sociale dialoog tussen gewest, werkgevers en vakbonden nieuw leven in te blazen. Over de verschillende economische en sociale beleidsmaatregelen moet immers overlegd worden met de werknemersvertegenwoordigers, opdat ze zeker sociaal rechtvaardig zouden zijn. Door de opeenvolgende staatshervormingen, werd het Belgische model van sociaal overleg geleidelijk aan ontwricht. In Brussel heeft het sociaal overleg het meest te lijden gehad. Nog steeds krijgt deze belangrijke hefboom voor ontwikkeling (en meer in het bijzonder zijn feitelijke structuur, de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest [ESRBHG]) amper middelen, vergeleken bij de andere machtsniveaus. De gewestregering heeft dit orgaan lang verwaarloosd en de voorkeur gegeven aan andere overlegplatformen waarbij de civiele maatschappij was betrokken (bijv. de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie). Bovendien vallen tal van strategische dossiers en kwesties, zoals het onderwijs en het sociaal beleid, volkomen buiten de bevoegdheid van de ESRBHG. Ondanks de beloften van de regering schiet dit CET niet echt op… En zo draagt het gebrek aan investeringen in het sociaal overleg ontegenzeglijk bij tot het verzwakken van de positie van Brussel. ^­

1 Lees, verder in deze brochure, de bijdrage van Minister-President, Charles PICQUE. 2 “aan regels van anderen onderworpen“ (Van Dale), tegengesteld aan ‘autonoom’ 3 Gabriel Maissin, Bruxelles: l’urgence socioéconomique, Développer Bruxelles… prendre en compte ses populations 4 Thomas Lamarche, Territoire: développement exogène, développement endogène et hétéronome, Forum de la régulation 2003. 5 M. Chevallier, Des pôles sans boussole, Alternatives économiques, nr. 256, maart 2007, blz. 36

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


deskundigen aan het woord

Balans en inzet van de ruimtelijke planning in het Brusselse economisch weefsel Philippe ANTOINE, GOMB

Dossier #10 – abvv brussel


18 19

De GOMB (Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofstedelijk Gewest) is een openbare instelling die gezamenlijk beheerd wordt door de overheid en de sociale gesprekspartners. Op economisch vlak is haar belangrijkste opdracht de vestiging en ontwikkeling van ondernemingen in Brussel te bevorderen: van heel kleine technologische bedrijfjes (Starters) tot de hele grote industriële ondernemingen als Audi of SABCA. Het is hier niet de bedoeling de lof te zwaaien van deze overheidsinstelling, wel om een blik te werpen achter de schermen en concreet na te gaan wat op het terrein werkt en wat minder goed vlot. Uit een vergelijkende studie over de onthaalvoorwaarden voor bedrijven in 45 steden die vergelijkbaar zijn met Brussel 1 blijkt dat de kostprijs van de grond voor een industriële activiteit in Brussel bijzonder laag is. Brussel staat op de 37e plaats, tussen Bratislava, Riga en Warschau. Ten opzichte van andere Europese steden blijkt Brussel dus zeer goedkoop. Het is dus van fundamenteel belang te begrijpen waarom de ondernemingen niet staan te dringen om zich in Brussel te komen vestigen en waarom we niet aantrekkelijk genoeg zijn. Naar mijn mening liggen de oorzaken bij de volgende elementen: 1 Het geleidelijk en chaotisch invoeren van het GBP, het Gewestelijk Bestemmingsplan, met andere woorden de regelgeving die de ruimtelijke ordening bepaalt en die voorschrijft wat al dan niet mag in Brussel; 2 De moeilijkheden die ondernemingen ondervinden om zich (opnieuw) te vestigen in zones die aangepast zijn aan hun groei en aan hun economische bedrijvigheid; 3 De problemen die inherent zijn aan het mobiliteitsbeheer in een stedelijke omgeving; 4 De hindernis van de administratieve traagheid.

De saga van het GBP Met zijn 162 km 2 beschikt ons stadsgewest slechts over een beperkt gebied. Bovendien is een omvangrijk gedeelte van dit gebied ingenomen door woningen en, wat vaak wordt vergeten, door talrijke groene ruimtes. Het Zoniënwoud bijvoorbeeld, bedekt zowat 30 % van het grondgebied. De zones die voorbehouden zijn aan industriële activiteiten zijn dan ook erg beperkt en omvatten slechts 4 % van het grondgebied.

Doordat de stedelijke ruimte zo beperkt is, vormt ruimtelijke planning - d.w.z. de structurering van het grondgebied - een sleutelgegeven voor het economisch en sociaal ontwikkelingsbeleid van Brussel. Om te vermijden dat de sterke functies van de stad (kantoren) de zwakke functies in verdrukking brengen, is het immers absoluut noodzakelijk de grondbestemming in regels te gieten. Tot de zogenaamde zwakke functies behoren de huisvesting, de handel, de collectieve voorzieningen (scholen enz.), maar ook de industrie. Bij de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 1989, acht jaar later dan beide andere gewesten, opteerde de eerste regering voor het opnieuw bepalen van de regels van ruimtelijke ordening met een bijzonder ambitieuze wet van stedenbouw (ordonnantie). Doelstelling was de regels van ruimtelijke ordening te herdefiniëren zodat het nieuwe stadsproject kon uitgevoerd worden. Het Brussels wetboek van ruimtelijke ordening stelde zich als doel, in 1991, “om de sociale en economische vooruitgang met de kwaliteit van het leven te verzoenen, en de inwoners van het Gewest ervan te verzekeren dat een harmonieuze ordening in acht wordt genomen.” De ontwikkeling van het Gewest door middel van de ordening van het grondgebeid moet “op een duurzame manier, tegemoetkomen aan de sociale, economische, patrimoniale en milieubehoeften van de gemeenschap door het kwalitatief beheer van het levenskader, door het zuinig gebruik van de bodem en zijn rijkdommen en door de instandhouding en de ontwikkeling van het cultureel, natuurlijk en landschappelijk erfgoed.” Vanuit deze invalshoek werden verschillende stadsontwikkelingsplannen uitgetekend. Per zone, per wijk en per huizenblok, werd de uitbreiding van de verschillende stadsactiviteiten geregeld. In de eerste plaats is er het GEWOP (het GEWestelijk OntwikkelingsPlan) dat de doelstellingen en prioriteiten van de regering in verband met het stadsproject omschrijft voor De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


deskundigen aan het woord

Kaart van het GBP

Kaart van de KaSTK zones d’habitat zones d’habitations

résidentielle

zones d’habitation

zones de mixité

zones mixtes

zones de forte mixité

zones d’industries zones d’industries urbaines zones d’activités portuaires et de transport

autes zones d’activités

zones administratives

zones d’équipements d’intérêt collectif ou de service public

Bron : GBP

Evolutie van woningen en afgewerkte kantoren tussen 1982 en 2002 woningen

Bron : GBP

Kaart met industriezones van de GOMB

kantoren

2002 2001 2000 oostenrijk

1999 1998 1997 1996 1995 1994 1993 1992 1991

spanje

1990 1989 1988

griekenland

1987 1986 1985 1984 1983 1982 450

350

250

150

50

50

150

250

350

450

in duizend m2 Bron: Stadsateliers ARAU – 02.04.07 CLI

Ontwikkelingsgebied 2007-2013

Bron : gomb

Kaart met 3 parkeerzones

Kaart bedrijvencentra

netwerk van de brusselse bedrijvcentra

5 CE Dansaert

2 euclides

3 La Lustrerie

groene ruimte

spoorweg

water

Ontwikkelingsgebied 2007-2013

4 ce molenbeek

Bron : GPB

Dossier #10 – abvv brussel

Bron : GPB

m-brussels village

6 Village partenaire

7 Ateliers des Tanneurs

8 ACB Factory

Bron : gomb


20 21

de duur van de legislatuur en voorts het GBP (Gewestelijk BestemmingsPlan) of de regelgeving bij de uitvoering van de doelstellingen van het GEWOP. Deze dualiteit tussen het project en de regelgeving vindt men ook terug op gemeentelijk vlak met de 19 GEMOP (GEMeentelijke OntwikkelingsPlannen) die lukraak door de gemeenten zijn goedgekeurd en de 650 BBP (Bijzondere BestemmingsPlannen) die de aanwending regelen van terreinen in een buurt of voor huizenblokken (al sinds 1954 bestaan er dergelijke plannen). De uitvoering van deze verschillende plannen vormt een echte “chronologische warboel” In 1989 werd het Brussels Hoofdstedelijk Gewest opgericht. Vervolgens wordt het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening aangenomen (in 1991), dat de algemene regels van ruimtelijke ordening vastlegt. Het is dan wachten tot 1995 voor de goedkeuring van het GEWOP en nog eens zes jaar voor het eerste GBP van het Gewest (in 2001) dat dit GEWOP in de praktijk brengt! Het GBP is niet perfect, maar wel handig. Ter herinnering, het GEWOP wordt verondersteld de prioriteiten van de regering voor 5 jaar legislatuur vast te leggen. Het eerste GEWOP werd aangenomen op het einde van de eerste gewestlegislatuur 1989-1995. De tweede regering heeft dit dus, mits enige wijzigingen, verlengd voor de duur van de legislatuur 1995-1999. Na de verkiezingen in 1999 besliste de derde regering een nieuw GEWOP op te stellen voor 1999-2004. Dit wordt in 2002 goedgekeurd. Weer heeft de huidige regering dit zonder wijziging verlengd. Het is duidelijk dat het opstellen van dit instrument voor gewestelijk beleid allesbehalve vanzelfsprekend is. Bovendien volgen de gemeentelijke plannen, die de GEWOP op lokaal vlak moeten verduidelijken, de chronologie van de gemeenteraadsverkiezingen, dus om de 6 jaar. Het GEWOP, het belangrijkste instrument voor stadsplanning voor de economische actoren, bestaat uit een geheel van teksten en kaarten die bepalen wat men op de ene of andere plek mag doen. Het GEWOP bepaalt welke zones bij voorkeur woonerf zijn en waar huisvesting voorrang krijgt; welke zones woongebied zijn en waar productie-activiteiten, kantoren en handelszaken slechts een beperkte ruimte mogen innemen; welke zones gemengd en sterk gemengd zijn en waar huisvesting en economische bedrijvigheid samen voorkomen; en tot slot

ook welke zones bestemd zijn voor stadsnijverheid en dus strikt voorbehouden aan de indsutrie en de groothandel. Er zijn ook havenzones, administratieve zones en groenzones. In alle zones mag onbeperkt gewoond worden, behalve in de industriezones, die eerder aan de rand van de stad gelegen zijn. Productie-activiteiten (ambachten, nijverheid, spitstechnologie,…) kunnen overal ontwikkeld worden. In woonerven wordt deze activiteit beperkt tot 250m 2 per gebouw, terwijl er in sterk gemengde zones geen beperking geldt. Ook handelszaken, kantoren en hotels zijn, naargelang de vestigingszone, in kleinere of grotere omvang toegelaten. Deze regels in verband met de vestiging van een economisch project in de stad zijn dus vrij streng. Anderzijds is het ook zo dat alles ongeveer overal mag, maar niet in dezelfde verhouding. De projecten moeten dus goed afgemeten zijn naargelang de plek. Betreurenswaardig is dat in de loop der tijden de beleidskeuze is gemaakt om de industriezones aanzienlijk in te krimpen: van ± 7 km 2 vóór de goedkeuring van de gewestelijke plannen, naar ± 6 km 2 bij de goedkeuring van het GEWOP in 2001. Gelukkig werden de afgeschafte industriezones omgevormd tot sterk gemengde zones, waar de industriële activiteiten niet beperkt zijn. Toch moeten ze voortaan concurrentie aangaan met andere mogelijke bestemmingen, waaronder nu vooral huisvesting. Met betrekking tot kantoren bevat het GEWOP ook een bijzondere kaart, de KaSTK (kaart van de Saldi van de Toelaatbare Kantoren). Deze kaart verdeelt het grondgebied in een honderdtal minizones (of mazen) en bepaalt welke delen van het grondgebied verzadigd zijn en waar dus geen kantoren meer gebouwd mogen worden. Aanvankelijk wilde het Gewest te allen prijze de huisvesting beschermen die, zoals we zagen, beschouwd werd als een zwakke functie van de stad, in vergelijking met de administratieve bedrijvigheid, die hoofdzakelijk de sterke functie uitmaakt. Het systeem was gestoeld op dit principe. De tijd heeft echter uitgewezen dat de evolutie van de huisvesting niet geleden heeft onder de uitbreiding van de kantoren. Het is niet zo dat een functie noodzakelijkerwijs door een andere opgeslokt wordt; we zien eerder een parallelle groei. De opeenvolgende uitbreidingen van de Europese instellingen in 1982, in 1986 en in 1994 hadden niet de gevreesde impact op de aangroei van de kantooroppervlakte in Brussel.

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


deskundigen aan het woord

Tot besluit kunnen we stellen dat het Gewest zich heeft toegerust met planningsinstrumenten die allesbehalve perfect zijn, maar die werken. De huidige regering heeft nieuwe prioriteiten gesteld en de economische inspanningen toegespitst op 16 nieuwe strategische zones 2, die samen zowat 1.500 hectare (15 km2) of 10 % van het gewestelijk grondgebied omvatten. Al deze zones hebben verschillende kenmerken en vóór het einde van de legislatuur moeten voor deze zones richtschema’s uitgewerkt worden en/of bijzondere bestemmingsplannen.

De Brusselse verankering van de ondernemingen Om het hoofd te bieden aan de delokalisering van ondernemingen, moet het Gewest strategieën ontwerpen die de Brusselse verankering van de ondernemingen in de hand werken. Een van de eerste hinderpalen voor het vestigen van bedrijven in de stad is natuurlijk de kostprijs van de industrieterreinen die hoger ligt dan in de rand. Volgens een enquête die de GOMB voerde in Brussel en in de rand, bedraagt de kostprijs voor industrieterreinen in Brussel 150 tot 200 euro/m 2 in Brussel, 30 tot 40 euro/m 2 in de dichte rand (binnen een straal van 20 km) en 10 tot 20 euro/m 2 in de verder afgelegen rand (40 km). In het Waals Gewest zijn grote oppervlakten beschikbaar. Het gaat dan om vroegere landbouwgrond, die dus niet vervuild is. In Brussel kan het saneren van oude industrieterreinen zeer duur uitvallen voor nieuwe investeerders. Anderzijds bieden de Waalse industriezones en de zones buiten de stad slechts beperkte logistieke steun, eetfaciliteiten, enz. Tot slot zijn ze ook heel vaak niet toegankelijk met het openbaar vervoer. Gezien de beperktheid van het grondgebied moet er nagedacht worden op basis van een typologie van bedrijven en activiteiten. Voor bedrijven die regelmatig in contact moeten staan met de besluitvormingscentra en die relatief dicht bij hun klanten moeten zijn, bedrijven die een sterk commercieel imago willen en taalneutraal willen overkomen, of ook nog voor bedrijven die gemakkelijk aan arbeidskrachten moeten komen, is vestiging in Brussel het interessantst. Dergelijke bedrijven moeten kunnen blijven uitbreiden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ontwikkelt het bedrijf anderzijds activiteiten waarvoor grote opslagplaatsen nodig zijn, die minder arbeidsintensief zijn, die grote hinder veroorzaken en ondervindt het bedrijf zeer grote concurrentie of beschikt het niet over veel financiële Dossier #10 – abvv brussel

armslag, dan is vestiging buiten Brussel aangewezen. Een dergelijk bedrijf zal zich ongetwijfeld beter kunnen ontplooien in de rand. Als overheidsoperator beheert de GOMB op dit ogenblik 42 industriezones of -sites. Het gaat om 193 hectare die voornamelijk gewijd zijn aan de ontwikkeling van industriële activiteiten, hetzij ongeveer 31 % van de industriezones. In deze door de overheid beheerde industriezones zijn nu 212 ondernemingen gevestigd die in zeer verschillende sectoren actief zijn: informatie- en communicatietechnologie, voedingsindustrie, uitrusting, chemie, biotechnologie, bouw, enz. Die bedrijven zorgen voor meer dan 1.500 banen. Naast een aantrekkelijke kostprijs per m 2, ijvert de GOMB ook om in die zones buurtdiensten te bieden aan de werknemers: eetfaciliteiten, wasserij, kinderopvang,… De GOMB blaast ook oude industriewijken in het stadscentrum nieuw leven in: ze coördineert 8 bedrijvencentra die ruimte bieden aan jonge ondernemingen. Tot slot dient nog gezegd dat de GOMB nauw samenwerkt met universiteiten en onderzoekscentra via 6 incubators van projecten. Vaak denkt men dat vernieuwende sectoren in de spitstechnologie niet veel banen scheppen en enkel hooggeschoolde arbeidskrachten aantrekken, maar er zijn voorbeelden van het tegendeel: een Brussels topbedrijf dat katalysatoren vervaardigt, schiep bij het verdubbelen van zijn productielijn 75 nieuwe industriële banen in Brussel.

Mobiliteit In 2002 keurde het Gewest een ministeriële rondzendbrief goed waarbij het aantal parkeerplaatsen beperkt werd. Hoewel de toepassing ervan vrij soepel was, is die rondzendbrief vorig jaar door de Raad van State nietig verklaard. Nu is de mobiliteit strikter gereglementeerd door de GSV (de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening). Voortaan is het gewestgrondgebied onderverdeeld in drie toegankelijkheidszones op grond van de bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Naargelang de zone (A, B en C) zijn de ondernemingen dichter bij of verder verwijderd van een aanbod van openbaar vervoer en hebben ze bijgevolg recht op een toenemend aantal parkeerplaatsen per m 2. Deze nieuwe regel is zowel van toepassing op administratieve activiteiten als op productie van niet-materiële goederen en spitstechnologie. Voor alle andere, ambachtelijke of industriële, activiteiten is er geen beperking meer. Het zijn dus de gemeenten die, bij de bouwvergunning, zullen bepalen hoeveel parkeerplaatsen er zijn. Het gevaar bestaat dan ook dat er zeer veel verschillende regelingen zullen zijn.


22 23

Om het hoofd te bieden aan de delokalisering van ondernemingen, moet het Gewest strategieën ontwerpen die de Brusselse verankering van de ondernemingen in de hand werken.

We willen allemaal wel dat auto’s minder toegang krijgen tot het stadscentrum, maar we moeten beseffen dat al die regels die een zeer laag aantal parkeerplaatsen vastleggen, bepaalde bedrijven afschrikt om zich in Brussel te komen vestigen. Bovendien moet ook nog het probleem van de toegankelijkheid voor vrachtwagens opgelost worden.

Traagheid van de administratie Voor projecten van economische bedrijvigheid van een zekere omvang zijn milieuvergunningen nodig (voorheen exploitatievergunning en de commodo-incommodo). De regelgeving eist dat een dossier in 3 of in 7 exemplaren wordt overgelegd. De meeste Brusselse gemeenten (14 van de 19) hebben andere bestuurspraktijken. Zo vraagt de gemeente Jette 11 exemplaren. Ook dergelijke praktijken hebben een remmende werking op de economische expansie. De gemeentebelasting en de verschillende belastingen op drijfkracht, parkeerplaatsen of computerschermen vormen ook een rem. De gewestregering is zich hiervan bewust en heeft een compensatiefonds opgericht om het inkomstenverlies te verminderen voor gemeenten die afzien van belastingen op informatica en drijfkracht. De stedenbouwkundige procedures zijn niet zo gemakkelijk te vereenvoudigen, doordat de materie enorm ingewikkeld is. Een stadsproject uitrusten met de nodige regelgeving om het te verwezenlijken, is vrijwel onmogelijk zonder een beroep te doen op administratieve procedures die nochtans remmend zullen werken op het ontwikkelen van bedrijfsprojecten. Dit is de evenwichtsoefening die ons Gewest moet maken.

Tot besluit Een eerste conclusie is dat, met al die wetteksten, regelgevingen, plannen en kaarten, de juristen zich de stad toegeëigend hebben. Economische bedrijvigheid is gebonden aan strikte regels die niet noodzakelijk eenvoudig zijn. Toch is er op het vlak van de regelgeving ook verheugend nieuws. De Europese Commissie heeft zopas een verdubbeling goedgekeurd van het ontwikkelingsgebied, de zone waarbinnen Europa overheidssteun bij investeringen toestaat ten belope van 25 % of misschien zelfs 35 % van de kostprijs van de projecten. Deze zone, die zich uitstrekt langs het kanaal, omvat voortaan 27 km 2 (in plaats van 11 km 2), hetzij 17 % van het gewestgrondgebied. Het is te hopen dat het Gewest hierdoor met de bedrijven ambitieuze projecten voor economische expansie kan opzetten. Ook de integratie van de Europese instellingen vereist enig denkwerk: zowel wat hun noodzakelijke spreiding over de stad, als de mobiliteit aangaat. Deze eurocraten vergen inderdaad talloze parkeerplaatsen in het centrum van de stad, maar Europa heeft ook een positieve weerslag op de stadseconomie. Een laatste besluit betreft het werken in een netwerk: iedereen is het erover eens dat dit belangrijk is. Dit geldt ook voor de overheidsdiensten. Er is toenemende samenwerking tussen de verschillende Brusselse overheden die een bepalende rol spelen in het economische domein in Brussel 3, in het bijzonder in de Raad voor Economische Coördinatie waarin ze regelmatig samenkomen. Dit is van het hoogste belang om tot een Brusselse identiteit te komen waaruit de gewestbesturen een nieuwe dynamiek kunnen putten. ^­

1 “Cushman & Wakefield - PERSMEDEDELING - 11 april 2007 ” 2 De Europese wijk, het Zuidstation, de Heizel, Reyerslaan, het Koningsplein, de Renbaan van Bosvoorde, Erasmus, Kruidtuin, de beide Poorten (Naamse en Louisa-), de Nieuwstraat, het Weststation, Thurn & Taxis, Delta, Josaphat, Bempt, het Vormingsstation van Schaarbeek. 3 Het Ministerie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, de GOMB, de GIMB, ACTIRIS, het Brussels Agentschap voor de Onderneming, de Haven van Brussel, Brussel-Leefmilieu, de MIVB, het BROH, het BUV,…

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


deskundigen aan het woord

De groeidynamiek van het economisch bekken van Brussel 1985-2004 Didier Baudewyns - DULBEA (Departement Toegepaste Economie van de ULB) Economist, gekwalificeerd onderzoeker (CFB) aan de Université libre de Bruxelles (ULB) dbaudewy@ulb.ac.be

Tekst voorbereid voor het panel van deskundigen “Economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?” ABVV-Brussel Vakbondsraad, 25 april 2007


24 25

Men kan de economische groeidynamiek van een metropool als Brussel niet los zien van het gebied rondom het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) waarmee het economische uitwisseling heeft. Deze rand maakt een wezenlijk deel uit van wat men het Brussels grootstedelijk gebied (BGG) of het “Brussels economisch bekken” (BEB) kan noemen. Bovendien moet men voldoende afstand in de tijd nemen, d.w.z. ten minste 20 jaar. Zo kan de economische evolutie van het BEB bestudeerd worden vanuit twee invalshoeken die onderling afhankelijk zijn: de lokale groeidynamiek en de veranderingen in het grootstedelijk economisch weefsel. Brusselse grootstedelijke economische groei De economische groei van het centrale gebied en van het BEB meten we via de statistische gegevens die voorhanden zijn, namelijk op basis van de gegevens van het Instituut voor Nationale Rekeningen over het BHG (voor het centraal gebied) en over de provincies van de rand: Waals Brabant (WB) en Vlaams Brabant (VB). Wat de bedrijfssectoren betreft, wordt de analyse verfijnd door een onderscheid te maken tussen verwerkende nijverheid en de dienstensector. 1 Tussen 1985 en 2004 bedroeg de economische groei - meer bepaald die van de totale toegevoegde waarde (TW) 2 - in het BEB grosso modo 2,2 % per jaar, iets meer dus dan het Belgisch nationaal gemiddelde van 2,1 % per jaar (zie tabel 1). Op het einde van de periode (1995-2004) lag de groei in het BEB duidelijk hoger dan het nationale gemiddelde (namelijk 2,4 % tegenover 2 %). Dit bevestigt de veronderstelling dat, sinds zowat het einde van de jaren tachtig, de economie van de meeste industrielanden opnieuw gemetropoliseerd wordt (m.a.w. dat de rijkdom aan mensen en middelen rond de belangrijkste agglomeraties geconcentreerd is).

Spreiding van economische activiteiten over de stad Dat de productie van goederen en diensten in het centrale gebied (BHG) minder snel groeide dan in Waals en Vlaams Brabant (de rand), komt voornamelijk doordat de menselijke activiteit (ook het wonen) zich over de stad heeft uitgespreid; niet zozeer dus omdat de bedrijven die in de rand gevestigd zijn doeltreffender werkten. Dit blijkt duidelijk wanneer men als maatstaf de totale toegevoegde waarde per werknemer hanteert - de zogenaamde arbeids- of schijnbare productiviteit. 3 Om te beginnen is deze toegevoegde waarde in de rand en in het BHG zowat gelijk, zowel in de samengevoegde secun-

TABEL 1

Toegevoegde waarde, tewerkstelling en schijnbare arbeidsproductiviteit in het beb en in België, 1985-2004

tw per werknemer

Gemiddelde jaargroei

Duizenden € 2000

In % – 1985-2004

1985 2004

TW

Productiviteit Tewerkst

brussels hoofdstedelijk gewest (bhg)­­­

62

74

1,6

0,9

0,7

waarvan Verwerkende nijverheid 50

Totale economie

72

- 1,0

1,9

- 2,9

72

1,8

0,8

1,0

63

74

3,1

0,9

2,3

waarvan Verwerkende nijverheid 42

84

2,5

3,7

- 1,2

72

3,4

0,2

3,2

0,9

1,3

Diensten

62

rand (wb+vb)

Totale economie Diensten

69

brussels economisch bekken (bhg+wb+vb)

Totale economie

62

74

2,2

waarvan Verwerkende nijverheid 45

79

1,0

3,0

- 2,0

64

72

2,4

0,6

1,8

57

67

2,1

0,9

1,2

waarvan Verwerkende nijverheid 41

­­­72

1,7

3,0

- 1,3

65

2,2

0,3

1,9

Diensten

belgië

Totale economie Diensten

61

Bron: eigen berkeningen op basis van de gewestelijke rekeningen van het INR (2006).

TABEL 2

Opsplitsing van het productiviteitsverschil tussen het centrum en de rand van het beb

Differentieel bhg – rand - In % Sector of totaal

TW

Productiviteit

Tewerkst

Verwerkende nijverheid

- 3,5

- 1,8

Diensten

- 1,6

+ 0,6

- 2,2

Totale economie

- 1,5

+ 0,1

- 1,6

- 1,7

Bron: eigen berekeningen op basis van de groeipercentages in tabel 1. Nota: Het differentieel is het verschil tussen het groeipercentage van de variabele (bijv. de TW) in het BHG en het overeenstemmend percentage in de rand. 4

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


deskundigen aan het woord

daire sector (industrie en bouw) als in de dienstensector (85 % van de grootstedelijke economie). De totale TW groeide in het BHG en in de beide provincies Brabant aan een jaartempo van 0,9 %, iets sneller dus dan in de rest van het land (zie tabel 1). In de tertiaire sector blijkt het groeidifferentieel dat sinds 1985 bestaat tussen het centrum en de rand en in het nadeel van het BHG uitvalt, wel degelijk te wijten aan de ruimtelijke spreiding van de diensten, vermits de productiviteit eigenlijk sneller is gestegen in het BHG (differentieel van 0,8 % - 0,2 % = 0,6 %, zie tabel 2). Dezelfde analyse, waarbij de groei opgesplitst wordt naar productiviteit en tewerkstelling, wijst daarentegen uit dat het differentieel van 3,5 % per jaar in de verwerkende industrie ten gunste van de rand, het resultaat is van een combinatie van beide factoren, die blijkbaar even zwaar doorwegen (zie tabel 2): relatieve decentralisering van de tewerkstelling (verschil van 1,7 %), d.w.z. van de productiestructuren en een inhaalbeweging (zelfs overstijging) van de gemiddelde productiviteit door de bedrijven die in Waals en Vlaams Brabant gevestigd zijn. Deze ruimtelijke herschikkingen van de productie-eenheden en hun doeltreffendheid, maakten het sinds een twintigtal jaren mogelijk dat de schijnbare arbeidsproductiviteit in de grootstedelijke verwerkende nijverheid even snel toenam als het indrukwekkende nationaal gemiddelde van 3 % per jaar (tabel 1). Resultaat daarvan was dat de productie van afgewerkte producten in het BGG jaarlijks gemiddeld met 1 % steeg, ondanks het banenverlies in deze sector. De fabrieksproductie in het centrale gebied (BHG) daarentegen, is sinds 1985 met 1 % per jaar gedaald, wat verklaard kan worden door de tendens, die sinds de jaren 1950 al kenmerkend is voor de ontwikkelde landen, dat de industrie uitwijkt naar de rand van de stad. De desindustrialisering van de grootstedelijke economie is dus eerder relatief dan absoluut en hoofdzakelijk te wijten aan een stijging van het aandeel van de diensten in de economie. 5 Er dient op gewezen dat de daling van de industriële tewerkstelling in het BGG tussen 1985 en 2004 (- 42.000 banen voor loontrekkenden) gepaard ging met een gelijktijdige, meer dan proportionele stijging van de tewerkstelling in de dienstensector, met als gevolg dat de totale grootstedelijke tewerkstelling voor loontrekkenden eigenlijk met 26 % is gestegen gedurende de bestudeerde periode (+ 215.000 banen).

Dossier #10 – abvv brussel

Een hypergespecialiseerd economisch weefsel Het BHG is vandaag hypergespecialiseerd in diensten (financiële activiteiten, vastgoed, diensten aan ondernemingen, overheidsbesturen), wat in veel sectoren onbetwistbaar concurrentievoordelen heeft opgeleverd die in de loop der jaren, ja zelfs eeuwen, werden opgebouwd (lokale knowhow) of bekomen via beleidsbeslissingen (rol van meervoudige hoofdstad). Europese econometrische studies hebben anderzijds bewezen dat diversiteit van de stedelijke productiestructuren op lange termijn een grotere stimulans is voor economische groei dan specialisatie. In de eerste plaats versterkt de grote verscheidenheid aan inwoners, werknemers, machines, uitrusting en diensten bepaalde marktkrachten die het stedelijk clusteren van activiteiten in de hand werken. De stad vergemakkelijkt bijvoorbeeld het op elkaar afstemmen van aanbod en vraag op de arbeidsmarkt. Ten tweede levert de economische geschiedenis het bewijs dat de stad een uitgelezen plaats is voor vernieuwing, dat er makkelijker nieuwe kennis ontstaat doordat het een goede voedingsbodem biedt voor ideeën en de uitwisseling ervan tussen personen die in verschillende bedrijfstakken werken. 6 Ook in deze tijden van Internet, is het nog steeds lokaal en meer in het bijzonder binnen de grootstedelijke ruimten, dat ideeën in omloop zijn en elkaar bevruchten. De econometrische studies die ik voerde over de groei in de Belgische arrondissementen laten uitschijnen dat de hyperspecialisatie van het BHG in de dienstensector en de vrij geringe diversiteit van sectoren, de voornaamste oorzaken waren van het gebrek aan economische groei in de jaren negentig. 7

Tot besluit Uit deze analyse kunnen enkele lessen getrokken worden die eventueel denkpistes voor het gewestelijk economisch beleid kunnen opleveren. In de eerste plaats is het gebrek aan groei dat in het BHG sinds een twintigtal jaren wordt vastgesteld, voornamelijk te wijten aan het “klassiek” verschijnsel van spreiding van de menselijke bedrijvigheid over de stad en niet zozeer aan het feit dat de Brusselse bedrijven minder productief zouden zijn. In de dienstensector (85 % van de economie van het Brusselse economisch bekken) is de productiviteit in het centrale gebied veel sneller geste-


26 27

gen dan in de rand, maar de diensten zijn sterk verspreid over de perifere grootstedelijke ruimte. Globaal bekeken is de totale productie van goederen en diensten er sinds 1985 uiteindelijk iets sneller op vooruit gegaan in het gehele BEB dan in de rest van het land. Dit verschil in het voordeel van het BEB is sinds 1995 groter geworden, waarmee de hypothese bevestigd wordt dat de Belgische economie rondom de nationale hoofdstad is geconcentreerd. Men kan er niet onderuit dat deze spreiding van menselijke activiteit over het Brussels economisch bekken het werkloosheidsprobleem van de inwoners van het centrale gebied (BHG) nog heeft verergerd. Daarvoor zijn twee redenen en de eerste is zo vanzelfsprekend, dat het goed is eraan te herinneren. Ten eerste spreekt het voor zich dat een tragere productiestijging in het centraal gebied, onder overigens gelijkblijvende omstandigheden, meestal uitmondt in een betrekkelijk kleinere toename van het aantal banen. Ten tweede heeft de relatieve en toegenomen decentralisatie van de Brusselse grootstedelijke economie de gemiddelde geografische afstand, maar ook de culturele en taalverschillen tussen de Brusselse werkzoekenden en de werkgevers vergroot. In de Brusselse rand wordt voornamelijk Nederlands gesproken, terwijl de bevolking van het stadscentrum in meerderheid Franstalig is. Dit gegeven en het eerder aangehaalde belang van communicatie tussen werknemers uit verschillende bedrijfstakken, benadrukken ook nog maar eens hoe belangrijk meertaligheid is in een metropool als Brussel: vlotte sociale contacten, een gemeenschappelijke technische voertaal, enz.

Tot slot hebben we vastgesteld dat het BHG, door de hyperspecialisering in de dienstensector, geen stevig economisch weefsel zou hebben bij gebrek aan sectordiversiteit. Uit de econometrische analyses is gebleken dat dit in de jaren 90 waarschijnlijk de groei enigszins heeft belemmerd. 8 Met het oog op de lange termijn zou de Brusselse regering, als ze sectoren wil steunen die werk kunnen bieden aan eerder laaggeschoolde werkkrachten, dus ook moeten streven naar sterkere diversiteit in de economische bedrijvigheid - deze maatregel zou trouwens ook op korte termijn gunstige sociale en economische gevolgen hebben doordat de werkloosheid zou dalen. Concreet zou iedere beslissing om bepaalde sectoren te steunen, voornamelijk om werkloosheid van kortgeschoolde personen te bestrijden, geschraagd moeten zijn door een voorafgaand onderzoek van de weerslag van een dergelijke beslissing op de mate van sectordiversiteit van het Brusselse economisch weefsel. Beide doelstellingen (op korte termijn de werkloosheid bestrijden en het economisch weefsel diversifiëren) zijn immers niet tegenstrijdig. Een positieve impuls voor de tewerkstelling in Brussel zou de lokale sectordiversiteit flink verbeteren, bijvoorbeeld door beleidsmaatregelen in sectoren als toerisme, de bouw en andere sectoren op het terrein van sociale actie en collectieve en individuele dienstverlening, die laaggeschoolden te werk stellen. Door een overheidsimpuls die louter gericht is op tewerkstelling in de Brusselse handel - een sector die in Brussel al een groot overwicht heeft - zou, ceteris paribus, de diversiteit van het gewestelijk productiesysteem achteruit gaan.

1 Voor een analyse van de hele secundaire sector (industrie met inbegrip van de bouw, de productie, de distributie van water, gas en elektriciteit) verwijzen we naar een eerdere publicatie van Didier Baudewyns : “Economische structuur en groei in het Brussels grootstedelijk gebied. Specialisatie of diversiteit?, Brussels Studies nr.3, 2007 (te downloaden op www.brusselsstudies.be). 2 De bruto toegevoegde waarde = het verschil tussen de productiviteit en de intermediaire consumptie (grondstoffen, halffabrikaten, energie). Met dit begrip vermijdt men het dubbel optellen van de productie van goederen en de intermediaire diensten die in de afgewerkte producten opgenomen zijn. De som van alle bruto toegevoegde waarde die op het nationaal grondgebied wordt gecreëerd, is het bruto binnenlands product. 3 Niet te verwarren met de arbeidsproductiviteit per uur (de hoeveelheid goederen of diensten die tijdens een arbeidsuur geproduceerd wordt). Zie ook ABVV-Brussel/ ACV/ ATTAC Brussel 2, Belgische economie van 1945 tot 2005: Ongeschreven geschiedenis, 2006, blz.14, voor een interessant debat over het verband tussen groei, tewerkstelling en productiviteit (in België). 4 Bijvoorbeeld: het differentieel van - 1,6 % in de dienstensector is het resultaat van: groei in het BHG - groei in de rand = 1,8 % - 3,4 %. 5 Zie ook: ABVV-Brussel, Brussel: industrie in de stad?!, dossier nr.6, januari 2005. Te downloaden op www.abvvbrussel.be. 6 De economische geschiedenis bewijst dit duidelijk: zie, bijv., Bairoch P., De Jéricho à Mexico. Villes et économie dans l’histoire, Paris, Gallimard, 1985. 7 Zie Baudewyns D., “Economische structuur en groei in het Brussels grootstedelijk gebied. Specialisatie of diversiteit?, Brussels Studies nr.3, 2007. 8 Zie Baudewyns, 2007, op.cit.

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Standpunten van actoren

Dossier #10 – abvv brussel


28 29

De dynamiek van het Contract voor de Economie en Tewerkstelling in Brussel Interview met Serge Loumaye, Consultant van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest In maart 2005 ondertekenden de Brusselse regering en sociale gesprekspartners het Contract voor Economie en Tewerkstelling (CET). Als consultant van het Gewest heeft u meegewerkt aan het opstellen van dit document. Welke rol heeft u daarbij precies gespeeld? Bij het begin van de legislatuur werd ik door de Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Charles PicquÊ, belast met het opstellen van een ontwerp van Contract voor Economie en Tewerkstelling. Dit document is opgevat als een strategisch instrument voor het stimuleren van de duurzame en ambitieuze economische ontwikkeling van Brussel en heeft tot doel het gewestbeleid inzake economie en tewerkstelling uit te tekenen voor een periode van 5 jaar. Vooraleer dit document werd opgesteld, werden de stuwende krachten in het gewest uitgebreid geraadpleegd. Ik heb een hele reeks actoren en spelers in de Brusselse economie ontmoet, zoals de sociale partners, bedrijfsleiders, vertegenwoordigers van de gemeenten,‌ Was er een bijzondere aanpak voor dit Contract voor Economie en Tewerkstelling? Het partnerschap stond centraal in de benadering. Het is dus niet zomaar een plan, maar een echt contract dat de regering en de betrokken stuwende krachten van het Gewest hebben gesloten. We zijn vertrokken van de vaststelling dat we, om dit gewest te ontwikkelen, alle actoren die een invloed hebben op de toekomst van het gewest, rond de tafel moesten brengen: de Brusselse economische en sociale stuwende krachten, de plaatselijke maar ook de institutionele actoren en zelfs ook partners van buiten het Gewest. Iedereen weet immers dat het economische en sociale bekken van Brussel niet beperkt blijft tot de 19 gemeenten. Volgens sommige studies omvat het bekken bijna 35 gemeenten van de vroegere provincie Brabant.

Na deze intensieve raadplegingsronde, werd het Contract voor Economie en Tewerkstelling tussen de sociale partners en de gewestregering uiteindelijk ondertekend in de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Let wel, dit is absoluut niet het eindpunt. Bijkomende akkoorden tussen het Gewest en de Brusselse gemeenten, die een sleutelrol spelen in de economische en sociale ontwikkeling van het Gewest, moeten dit partnerschap duurzaam maken. Op termijn kan het Contract ook als basis dienen voor samenwerkingsovereenkomsten met het Vlaamse en het Waalse Gewest. Waarin verschilt het Contract voor Economie en Tewerkstelling van de vroegere economische heroplevingsplannen van het Gewest, zoals het Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP)? Het grote voordeel van dit contract is, mijns inziens, dat het selectief en inspraakbevorderend is. Bedoeling was niet op alle fronten tegelijk aan te vallen, maar te werken aan de kernpunten en dan vooral aan die waar partnerschap mogelijk was. Vandaar dat punten die exclusief tot de beleidsbevoegdheid van een minister behoren, niet in dit Contract zijn opgenomen. Het heeft ook enkel betrekking op economie en tewerkstelling zodat, anders dan bij bepaalde regeringsplannen, zeer gericht gewerkt kan worden.

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Standpunten van actoren

Welke maatregelen worden in het Contract voor Economie en Tewerkstelling aanbevolen? Het CET berust op drie pijlers: 1 De eerste prioriteit is duidelijk de strijd voor tewerkstelling en meer in het bijzonder de toegang van de Brusselaars tot werk. Brussel heeft vandaag het hoogste werkloosheidscijfer van het land. 15 jaar geleden was de toestand volkomen anders, vermits Brussel toen de laagste werkloosheidsgraad optekende. Deze dramatische evolutie brengt de economische en sociale structuur van ons stadsgewest in gevaar. Ze drukt zwaar op de instellingen en het imago van Brussel. Als antwoord op die uitdaging, opent het CET een tiental werkterreinen met betrekking tot de tewerkstelling van de Brusselaars. 2 De tweede hoofdpijler van het CET is gericht op de economische herstructurering van Brussel. Bij het ontstaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 1989 vochten de ondernemingen om zich in Brussel te vestigen. In bepaalde gevallen verdrongen ze zelfs de huisvesting. Vandaag is de toestand veranderd: Brussel is het slachtoffer van de delokalisatie van ondernemingen en heeft voor bedrijven die nood hebben aan veel ruimte, een deel van zijn aantrekkingskracht verloren. Het Gewest blijft daarnaast wel aantrekkelijk voor een aantal economische activiteiten, in het bijzonder deze die verband houden met de Europese of hoofdstedelijke functie van Brussel. Deze tendens moet gekeerd worden en er moet een punt gezet worden achter een economisch beleid dat enkel gericht is op het herindustrialiseren van de stad. Er heerst een wilde concurrentie tussen de Europese steden en de provincies Waals en Vlaams Brabant aarzelen niet om lokale belastingen en economische steunmaatregelen in te zetten om Brusselse bedrijven aan te trekken. Wat we nodig hebben, is een ambitieus economisch beleid dat de aantrekkingskracht van Brussel vergroot en dat nieuwe ondernemingen aantrekt die werk verschaffen aan de Brusselaars. 3 De laatste pijler is goed “bestuur� en het op peil brengen van de overheidsinstrumenten. Om doeltreffend te werken aan de economische en sociale ontwikkeling van het Gewest, moet het overheidsbeheer verbeterd worden en moet het overheidsapparaat verder

Dossier #10 – abvv brussel

gemoderniseerd worden. We moeten blijven streven naar goed bestuur, want Brussel wordt gekenmerkt door een uiterst ingewikkelde institutionele structuur. Het is bovenal dringend dat de institutionele tweedeling op het vlak van kwalificatie/vorming van de jonge Brusselaars wordt verholpen. De bevoegdheid over tewerkstelling, opleiding en onderwijs is over 3 machtsniveaus verspreid. Zo worden de zaken ingewikkelder en gaat de essentie verloren. Naast deze drie actiepijlers onwikkelt het CET een sectorale aanpak voor economische heropleving via concurrentiepolen.Op originele wijze hebben we hier beslist om de aspecten die een hefboom zijn voor werk en anderzijds economische heropleving door investeringen in vernieuwing, van elkaar te scheiden. Samen met de Brusselse sociale gesprekspartners werden 3 sectoren uitgezocht die werk voor de Brusselaars kunnen aandragen en 3 vernieuwende sectoren. Deze zes sectoren krijgen bijzondere aandacht bij het gewestbeleid. Hoe luidt de evaluatie twee jaar nadat het CET werd ingevoerd? De dringende grote werkterreinen zijn uitgetekend en in gang gezet, maar het werk is lang nog niet af. Het is dan ook van het grootste belang dat alle actoren actief blijven meewerken in het partnerverband. Ik zie drie grote uitdagingen voor de toekomst van het Gewest: 1 In de eerste plaats moeten we de strijd winnen in verband met de scholingsgraad en dan vooral de kwalificatie van de jonge Brusselaars. Tussen beide Gemeenschappen moeten sterke banden gesmeed worden. De vakbonden, die deze communautaire kloof overstijgen, kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. 2 Op economisch vlak moeten we, in het licht van de internationale concurrentie tussen de grote steden, onze troef als hoofdstad van Europa beter uitspelen. Het toekomstige Plan voor de Internationale Ontwikkeling van Brussel zal van het grootste belang zijn om deze strijd te winnen. 3 Voor een goed bestuur moeten we dringend werken

aan de administratieve vereenvoudiging, vooral op het vlak van stedenbouw en ook het e-bestuur uitbreiden. ^


30 31

De weg naar een andere economische ontwikkeling: duurzamer en met meer solidariteit Interview met Denis Stokkink – vzw Pour la Solidarité Wat stelt u vast inzake de economische situatie in het Brussels Gewest? De Brusselse economie is meer en meer gericht op de dienstensector. Men heeft het over de “tertiarisering” of zelfs “quartairisering” van de economie. Aan deze evolutie kan ook de Brusselse economie ongetwijfeld niet ontkomen. Ik weet dat de vakbonden traditioneel dit onderscheid maken, maar ik meen dat het nu karikaturaal is diensten en industrie nog als tegengestelden te zien. In de Brusselse industrie zijn hoofdzakelijk hogere kaderleden aan het werk en veel minder arbeiders. Benevens twee of drie belangrijke ondernemingen, zoals bijvoorbeeld Audi Vorst, is er in Brussel geen echte industrie meer. Bovendien zijn het niet de Brusselse werknemers die baat hebben bij deze werkgelegenheid. Daartegenover staat dat de grote dienstenbedrijven talrijke activiteiten ontplooien die je als industrieel kan bestempelen en die dus banen scheppen voor arbeiders. Denk bijvoorbeeld maar aan de herstelwerkplaatsen van de MIVB, de ontwikkeling van diensten aan ondernemingen,… Binnen de tertiaire en quartaire sector moet ook een onderscheid worden gemaakt tussen veelbelovende economische sectoren en sectoren die teruggang kennen. Dit onderscheid is van het grootste belang als men een ontwikkelingsbeleid wil voeren dat doeltreffend en duurzaam is voor alle Brusselaars. Brussel is ook een internationale stad en vormt een belangrijke aantrekkingspool. De invloed van haar economische bedrijvigheid reikt tot ver buiten haar institutionele grenzen. Bovendien zijn talrijke banen in het Brussels Gewest ingenomen door niet-Brusselaars die vaak hoger geschoold zijn dan een groot deel van de Brusselse bevolking. Een laatste opvallend kenmerk van de Brusselse economie is de overspecialisatie van Brussel in enkele welbepaalde sectoren en het opvallend gebrek aan sectordiversiteit in het Gewest. Het gaat dan voornamelijk om de sectoren

“overheidsbesturen” en “banken en verzekeringen” die een belangrijk aandeel hebben in de werkgelegenheid in Brussel, maar weinig groeivooruitzichten bieden en een groot percentage pendelaars te werk stellen. Deze evolutie dreigt bijzonder zorgwekkend te worden en vergt zeker regulering. Kunnen de maatregelen die in het Contract voor Economie en Tewerkstelling voorgesteld worden, voor economisch en sociaal evenwicht in het gewest zorgen? In verband met de verwachte resultaten is het niet voldoende te verklaren dat een strategie doeltreffend is en een andere ongeschikt. De samenhang moet onderzocht worden en er moet een grondige analyse gemaakt worden. Vervolgens moeten strategische langetermijnkeuzen gemaakt worden. In Brussel verliest men teveel energie met het invoeren van kortetermijnmaatregelen. Het probleem is hoofdzakelijk dat men de verschillende getroffen maatregelen te weinig evalueert. Ik ben van mening dat voor een economisch een sociaal evenwicht in het Gewest beleidsmaatregelen nodig zijn die werk voor allen waarborgen. Dat is het eerste deel van de doelstelling. Dit kan evident lijken, maar in de praktijk resulteert het gevoerde beleid in het stimuleren van de tewerkstelling van blanke mannen tussen 30 en 45 jaar oud! Het tweede deel van de doelstelling moet het welzijn van de bevolking zijn. Deze beide luiken moeten absoluut gekoppeld worden: werk voor allen én welzijn. Om een beeld te gebruiken: dit zijn de beide benen waarop de ontwikkeling van Brussel moet staan. Het welzijn moet voor werk zorgen en het werk voor welzijn.

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Standpunten van actoren

Welke oplossingen stelt u voor om deze doelstellingen te verwezenlijken? Er bestaan twee tegengestelde visies van economisch beleid. De eerste stoelt op een liberale benadering van het optreden van de overheid. Dit zou zich beperken tot het ontwikkelen van concurrentievoordelen in Brussel. Bij deze aanpak kiest men ervoor om Brussel te ontwikkelen als een grote internationale stad die hoofdzakelijk gericht is op hoogtechnologische diensten, waarbij, door gentrificatie van de stad, de armste inwoners van de hoofdstad verjaagd worden. De tweede visie, die ik voor Brussel verdedig, hangt samen met een meer regulerende aanpak van de economische en sociale activiteit. Brussel heeft nood aan sterke economische groei om tot economisch en sociaal evenwicht te komen. Gedurende de voorbije 25 jaar werd onvoldoende nadruk gelegd op deze noodzaak tot sterke economische groei. Anderzijds is het broodnodig te onderzoeken welke soort economische groei nodig is om aan de opgetekende noden en vaststellingen tegemoet te komen. Ik eis een endogene ontwikkeling van de economie waarbij sterke economische groei gestimuleerd wordt die veel toegevoegde waarde biedt en die ingaat op de noden van de Brusselse werknemers. Een groei die steunt op eigen krachten, eigen lokale mogelijkheden en niet enkel de economische aantrekkingskracht van Brussel verhoogt. De “veronderstelde” beperkingen moeten tot troeven gemaakt worden. In de economie noemt men dit beperkende doelstelling. In plaats van te stellen dat de werkzoekenden, willen ze aan de werkloosheid ontsnappen, zich moeten aanpassen aan de eisen van de bedrijven, ware het beter de oprichting aan te moedigen van ondernemingen die tegemoet komen aan de noden van de Brusselse arbeidsmarkt en de scholingsgraad van de arbeidskrachten. Let wel, dit betekent niet dat Brussel niet langer Europese hoofdstad mag zijn en dat de internationale ontwikkeling van Brussel opgeofferd moet worden. Het is wel nodig dat de ontplooiing van het plaatselijke economisch weefsel gestimuleerd wordt en in dat domein is tot op heden weinig vooruitgang geboekt.

Dossier #10 – abvv brussel

Daartoe is een pro-actieve houding ten opzichte van de volgende sectoren nodig: 1 de buurtdiensten aan personen (zowel commerciële als nonprofit) zijn een belangrijk gegeven dat werkgelegenheid stimuleert en het welzijn van de bevolking in de hand werkt. Dergelijke diensten zijn erg arbeidsintensief en spelen in op de Brusselse uitdaging. Brussel heeft, mijns inziens, de trein van de dienstencheques gemist. 2 de nieuwe stadsberoepen die te maken hebben met bemiddeling en tot doel hebben de sociale banden tussen de inwoners te herstellen. Ze zijn bevorderlijk voor het welzijn in de stad: de veiligheid, de gezelligheid, de dialoog met jongeren, de openbare netheid,… 3 duurzame ontwikkeling: op dit vlak bestaat er in

Brussel een enorm potentieel. Deze sector kan talloze kleine en middelgrote bedrijven doen ontstaan, hij kan bijdragen tot een verbetering van de gebouwen en energiebesparing in de hand werken. Bovendien is het een sector die alle soorten geschoolde en minder geschoolde arbeiders nodig heeft. In Rijsel, dat in dit domein een geslaagde reconversie doorvoerde, bestaan er vandaag netwerken van zo’n 470 ecobedrijven die voor een permanente vernieuwing van het economisch weefsel zorgen. In Brussel heeft men amper geïnvesteerd in deze sector en te weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Europese financiering bood. Deze financiële middelen moeten aangewend worden om een massaal effect te bekomen. Het Brusselse milieucluster van het BAO 1 (Brussels Agentschap van de Onderneming) groepeert nauwelijks 12 bedrijven. Om versnippering van de maatregelen tegen te gaan, stel ik voor dat alle gewestelijke actoren zich samen gaan beraden over deze problematiek. De neuzen van alle actoren in dezelfde richting krijgen, is trouwens ook een onderdeel van endogene groei. 4 Toerisme en vrije tijd, waarbij zowel sectoren als de horeca, cultuur en patrimonium, congresorganisatie, enz. betrokken zijn. Een aantal soortgelijke grote steden hebben aanzienlijk succes geboekt bij het creëren van plaatselijke werkgelegenheid in dit domein (Barcelona, Napels,…).


32 33

Het is algemeen beschouwd belangrijk sectoren te steunen die via een opleiding in de onderneming een stijging van de scholingsgraad mogelijk maken. Ook moet men erover waken diversiteit in het Brusselse economisch weefsel te waarborgen. Hyperspecialisering in bepaalde sectoren is zeer gevaarlijk. Een conjuncturele of structurele ommezwaai van de economie is altijd mogelijk en dit zou de economische en sociale ontwikkeling van Brussel zwaar ontwrichten. De groei moet op endogene basis steunen. Ik geloof niet in maatregelen die Brussel nog aantrekkelijker moeten maken en die internationale investeringen inzetten. Zo wordt de economische en sociale ontwikkeling overgeleverd aan beslissingen die de Brusselse economische actoren niet zelf in de hand hebben…

De Europese denktank ‘Pour la solidarité’ streeft in de eerste plaats het bevorderen van alle vormen van solidariteit na via de oprichting van een competentienetwerk of Europese vertrouwenspool tussen de vijf belangrijkste spelers in de wereld van vandaag (bedrijven, overheid, vakbonden, vorsers en het georganiseerde middenveld) en wil de institutionele, economische en sociale actoren aanbevelingen doen rond thema’s die verband houden met de sociale cohesie. De Denktank is opgedeeld in drie vertrouwenspolen: Burgerschap en participatieve democratie; Duurzame en territoriale ontwikkeling; Sociale economie en sociale cohesie en biedt de Brusselse, Belgische en Europese actoren drie vormen van dienstverlening:

De lokale mogelijkheden moeten gekapitaliseerd worden door middel van economische marktsegmentstrategieën - het vormen van clusters is hiervoor een zeer goede maatregel - en men moet niet aansturen op een verdere uitbreiding van het investeringsbeleid van multinationals in Brussel. Het gevaar is te groot dat dit het Brusselse economisch weefsel vernietigt. Het zou ook interessant zijn de sociale bepalingen beter aan te wenden. Tot slot moet de steun gaan naar groeisectoren en niet naar sectoren die in Brussel weinig toekomst hebben. Men moet nagaan waar een geïnvesteerde euro het meeste opbrengt. Men heeft in Europa al te veel geld uitgegeven om onontkoombare neergang af te remmen. ^

dienstverlening 1 Informatie verstrekken en bijhouden

van maatschappelijke veranderingen / 2 Publicaties / 3 Expertises, Advies en Begeleiding

---------Denis Stokkink is economist, voormalig ministerieel adviseur en huidig voorzitter van de Denktank voor Solidariteit. Hij is gespe­ cialiseerd in sociale zaken, werk en sociale en solidaire economie. Ook is hij belast met het organiseren van conferenties en colleges in verschillende Belgische en Franse universiteiten en instituten.

1 Een cluster is een netwerk van ondernemingen van dezelfde activiteitssector, waardoor informatie-uitwisseling, gemeenschappelijk gebruik van middelen, invoering van diverse strategieën, enz… mogelijk zijn tussen meerdere bedrijven van eenzelfde sector, zodat hun individuele acties doeltreffender worden.

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Standpunten van actoren

Het internationaal ontwikkelingsplan voor Brussel, een wervend project voor het gewest door Charles Picqué, Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Context Het Internationaal Ontwikkelingsplan (IOP) moet be­ schouwd worden als een nieuw beheersinstrument dat, na het GEWOP, het stadsvernieuwingsbeleid en het Contract voor Economie en Tewerkstelling, nu het internationaal kara­ kter van ons Stadsgewest moet omkaderen en promoten. Het IOP moet het wervend project zijn dat de stuwende krachten van het Gewest in beweging brengt. Het zal aan de sociale partners worden voorgelegd en ook ruim verspreid worden onder de Brusselaars, opdat zoveel mogelijk mensen hun schouders onder de doelstellingen zouden zetten. Veel Europese steden zoals Amsterdam, Frankfurt of Barcelona hebben gelijkaardige strategieën ontwikkeld. In de meeste vergelijkende studies van de concurrentiepositie van Europese steden staat Brussel tussen de 4e en de 6e plaats. Deze positie blijft niet zomaar verworven. De economische, sociale en culturele uitstraling van Brussel vergt een ambitieuze en georganiseerde strategie voor internationale ontwikkeling. Wij moeten absoluut een concreet actieplan op middellange en lange termijn uittekenen.

Het IOP is een noodzakelijk instrument voor de promotie van het internationaal karakter van Brussel. Het zet de bakens uit en biedt een richtsnoer voor het gewestbeleid in de komende jaren. Wij zullen nauwlettend toezien op het bereik van dit programma voor de internationalisering van Brussel: het moet ten goede komen aan het land, aan alle gebruikers van ons Gewest en vooral aan zijn inwoners. Alle partners en alle belangrijke actoren moeten in het IOP een troef zien: – in de eerste plaats de Brusselaars: zij moeten de kansen grijpen die het internationaal karakter van hun stad hen biedt: zij hebben rechtstreeks baat bij de investeringen die hiervoor worden toegezegd; – de federale staat en het Vlaams en het Waals Gewest: hun economische ontwikkeling is in heel wat opzichten afhankelijk van de internationale bloei van Brussel. – en tenslotte ook Europa: dat heeft een betrouwbare en sterke partner nodig voor het vestigen en uitbreiden van haar instellingen en terzelfdertijd om zich te profileren als een echte Europese unie waar elke burger zich thuis voelt. Ik wil ook benadrukken dat het IOP deel uitmaakt van een globale strategie, die tot doel heeft de leefkwaliteit van alle Brusselaars te verbeteren. Ik weiger de sociale moeilijkheden en de armoede van vele medeburgers aan te voeren als voorwendsel om de internationale ambities van Brussel op te offeren. Dat is als zeggen dat er geen ziekenhuis gebouwd moet worden, onder het voorwendsel dat de patiënten geholpen moeten worden. De internationalisering van de stad, haar economisch tempo en vitaliteit zijn juist de grondstof waarop rijkdom kan gecreëerd worden en waarmee de mechanismen voor armoedebestrijding gespijsd kunnen worden.

Dossier #10 – abvv brussel


34 35

Als Brussel aan internationaal belang inboet, zullen hele economische sectoren van Brussel instorten. De verpaupering wordt dan nog veel zorgwekkender. Ook Wallonië heeft het begrepen: dit Gewest, waar een groot deel van de bevolking in onzekere omstandigheden leeft, heeft een Marshallplan voor de economie opgesteld. Het IOP lijkt enigszins op het Waalse Marshallplan, maar wij spitsen ons toe op wat ons belangrijkste potentieel is, de internationale uitstraling van Brussel. Ook al loopt elke vergelijking mank, toch stel ik vast dat de economische ontwikkeling van Bilbao 200 miljoen euro heeft gekost, alleen al voor het bouwen van het Guggenheimmuseum. Anderzijds loopt, in tien jaar tijd, het BBP dat het museum voortbrengt op tot 1,57 miljard euro, terwijl er ook 4.500 banen zijn gecreëerd en de werkloosheid fors is gedaald. Wie de verpaupering wil bestrijden, kan maar beter ondernemingen in zijn Gewest hebben. Het ene is helemaal niet onverenigbaar met het andere, wel integendeel.

De pijlers van het IOP Voor het implementeren van het Internationaal Ontwikkelingsplan voor Brussel hebben wij vijf pijlers vooropgezet: – ‘citymarketing’; – infrastructuur voor het organiseren van evenementen; – leefkwaliteit, een belangrijk bestanddeel van ons imago; – overheidsbestuur; – financiering.

Deze initiatieven moeten dus zowel op de bezoekers als op de Brusselaars gericht zijn en op twee fronten inwerken: systematische en doeltreffende communicatie moet de acties in de verf zetten en voor de grootscheepse projecten moet een bijzondere strategie uitgewerkt worden. Citymarketing vormt dus niet alleen een volwaardig luik en werkterrein, het is ook een transversale steunpijler voor het Plan. De verschillende prioriteiten die in dit Plan worden voorgesteld, moeten immers ingebed zijn in en tegelijk ook vorm geven aan een gemeenschappelijke dynamiek voor dit stadsproject. Op basis hiervan zijn de belangrijkste punten van deze strategie: – een Brusselse identiteit vormen; – datgene in de verf zetten waarmee de stad zich onderscheidt, namelijk Europa; – een beleid voeren van imagebuilding voor Brussel, bijvoorbeeld via themajaren; – het bestaande toeristisch en cultureel potentieel herwaarderen. Concreet zal de regering binnenkort, na openbare aanbesteding, een in communicatie en imagebuilding gespecialiseerd agentschap de opdracht geven een citymarketingbeleid uit te tekenen op basis van de strategische doelstellingen die ik zojuist heb opgesomd.

Voor de pijlers kunnen bepaalde beslissingen nu reeds genomen worden, terwijl andere extra voorbereidend werk zullen vergen. Daarom moet de uitvoering van dit plan in stappen gebeuren.

Infrastructuur voor het organiseren van evenementen We hebben nood aan nieuwe infrastructuur, vooral voor het organiseren van congressen, voor commerciële evenementen, voor culturele manifestaties, voor tentoonstellingen en sport.

Citymarketing Zich een ontwikkelingsplan toemeten is al een vorm van citymarketing op zich! Sinds werd aangekondigd dat dit plan er zou komen en dankzij de contacten die hiervoor nodig waren, konden we al vaststellen dat het sociaaleconomisch weefsel en de culturele kringen zeer concreet in beweging kwamen. Enkel al de belangstelling die het invoeren van het IOP opwekt, werkt gunstig voor de promotie van Brussel.

Dit is het tweede werkterrein van het IOP: de kwaliteit van de infrastructuur voor evenementen is van groot belang voor de aantrekkingskracht van Brussel. In het IOP-schema zijn tien gebieden aangeduid die van strategisch belang zijn voor de toekomst van Brussel1. Deze zones vormen een belangrijke uitdaging op ruimtelijk, stedenbouwkundig en economisch vlak. De overheid mag zich hier niet beperken tot een passieve rol, maar moet actief en met overleg tot ruimtelijke ordening overgaan.

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Standpunten van actoren

Vooraf moet voor elk gebied waar deze grootscheepse infrastructuur zal worden ingeplant, een studie worden uitgevoerd. Deze aanpak is noodzakelijk opdat de infrastructuur in de wijk geïntegreerd zou zijn, doeltreffend zijn rol zou vervullen in het kader van de internationale citymarketingstrategie en tegelijk ook zou bijdragen tot het scheppen of herstellen van samenhangende stadswijken. Het leek ons immers belangrijk elk project globaal aan te pakken, als een echte ontwikkelingskern. Wij beperken ons niet tot infrastructuur in de enge zin van het woord: ze moet deel uitmaken van een globaal stadsproject en bijdragen tot de heropleving van het gebied waar ze wordt ingeplant. De ontwikkeling van deze kernen zal gebeuren binnen het denkkader van “duurzame wijken”: naast de sociale en economische dimensie, wordt ook rekening gehouden met een eigen milieudimensie. Door hieraan bijzondere aandacht te besteden, wil het Gewest een voortrekkersrol spelen op gebied van duurzame ontwikkeling. We zullen de plannen voor de tien strategische gebieden hier niet in detail ontvouwen. Toch dient erop gewezen dat de troeven van Brussel als Europese hoofdstad, als congresstad, als vrijetijds- en cultuurcentrum in de verf moeten worden gezet. De belangrijkste troef van Brussel, toch in verband met zichtbaarheid en positionering in het buitenland, is het feit dat Brussel de hoofdstad van Europa is. En toch is er, naast de gebouwen waar de verschillende Europese instellingen huizen, geen enkele plek in Brussel die symbool staat voor Europa. Wij willen dus dat er een “Europees huis” komt, een symbolische plek waar het Gewest en Europa gezamenlijk hun visie op Europa kunnen ontwikkelen, een plek waar Europa nader tot haar burgers kan komen; waar het Gewest zijn rol als hoofdstad van Europa tot uitdrukking kan brengen. Ook de congressector moet uitgebreid worden, want het is een economische sector die rechtstreeks banen schept, hoofdzakelijk voor laaggeschoolden en die door Brusselaars worden ingenomen. Bovendien zou de ontplooiing van deze sector ook een belangrijke onrechtstreekse gunstige weerslag hebben op het toerisme en bijbehorende diensten. De regering heeft gekozen voor de Heizel, een plek die heel geschikt is om dergelijke infrastructuur uit te bouwen: samenwerking met het nabijgelegen Tentoonstellingspaleis is mogelijk en de plek is goed uitgerust op vlak van Dossier #10 – abvv brussel

mobiliteit. Het vruchtbare overleg met de Stad Brussel, die het overgrote grondgebied van de site in beheer heeft, heeft ons in deze keuze nog gesterkt. Vandaag de dag zijn (culturele of sport-)evenementen van internationale omvang ontworpen, zowel financieel als op scenografisch en technisch gebied, voor zalen van 12.000 tot 15.000 toeschouwers. Het is van groot belang voor zijn internationale imago dat ons Gewest dergelijke internationale producties kan onthalen. Brussel heeft dus infrastructuur nodig die aan de huidige marktnormen beantwoordt: – een concertzaal met 15.000 plaatsen en/of een indoorzaal; – een nieuw stadion, waarbij rekening wordt gehouden met het vooruitzicht van een eventuele kandidatuur voor het organiseren van de Wereldbeker Voetbal in 2018. Voor dit stadion biedt de site van het Vormingsstation van Schaarbeek voldoende ruimte en de hinder voor de bewoners zou beperkt blijven. De keuze om het stadion op de site van Vormingsstation Schaarbeek te bouwen, biedt de kans om deze site te ontplooien. Dankzij een project dat het gewestniveau overstijgt, kan de federale overheid aangezocht worden om de terreinen af te stemmen op de wensen van het gewest. De regering heeft dan ook beslist om een richtschema op te stellen voor Vormingsstation Schaarbeek en de technische haalbaarheid van de vestiging van een stadion op die plek te onderzoeken. In het richtschema zal ook de globale verbouwing van de site geanalyseerd moeten worden, d.w.z. nagaan in hoeverre er woningen kunnen gebouwd worden, of er grond ter beschikking kan gesteld worden aan de Haven van Brussel en aan de GOMB. De regering wil ook dat de mogelijkheid onderzocht wordt om op de site het Nationaal Spoorwegmuseum te vestigen - waarvan de federale regering zelf wil dat het in Brussel komt. In de wijk van de Kunstberg liggen de musea buitengewoon dicht gezaaid: de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, het Muziekinstrumentenmuseum, het BELvue, de Koninklijke Bibliotheek en het Paleis van Karel van Lotharingen, de archeologische site van de Koudenberg, het Paleis voor Schone Kunsten, het Filmmuseum. Binnenkort komt daar ook nog het Magrittemuseum bij en het toeristisch-cultureel onthaal van het Gewest, dat zijn deuren opent in 2008. Deze


36 37

plek wordt een blikvanger voor het imago van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Gewest moet dit aangrijpen om de wijk van de Kunstberg nog aantrekkelijker te maken. Het organiseren van een beter bestuur Brussel beheren is een ingewikkelde opgave en een permanente uitdaging, want op het territorium spelen talrijke institutionele actoren een rol: de gemeenten, de federale overheid en de Europese instellingen. Beter bestuur is slechts mogelijk wanneer de verschillende gezagsniveaus samenwerken. Er moet op beleidsvlak absoluut meer samengewerkt worden om te vermijden dat de institutionele complexiteit in het buitenland een negatief beeld zou ophangen van het beheer van het Brussels Gewest.

de Brusselse bereidheid om ervoor te zorgen dat het hele land baat heeft bij het project. We moeten uit overleg gegroeid en gecoördineerd beheer organiseren voor de economische long en het belangrijkste werkgelegenheidsbekken van het land, dat een grootstedelijk gebied van meer dan 35 gemeenten bestrijkt en zich over de drie gewesten uitstrekt.

De doelstelling is dus echte coördinatie van het beleid dat de verschillende institutionele actoren voeren op het terrein van het Brussels Gewest. Daartoe moet het Gewest bij de gemeenten, het Vlaams en het Waals Gewest, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies en de federale overheid eerst belangstelling wekken voor de internationale ontwikkeling van Brussel, die allen ten goede zal komen.

Er moet overleg gepleegd worden over de transregionale mobiliteit, over het beheer en de verdeling van de positieve en negatieve impact van de grote infrastructuur, over de economische en sociale ontwikkeling en over het tewerkstellings- en opleidingsbeleid. Brussel zal de gemeenten betrekken bij de keuze voor de vestiging van nieuwe grote infrastructuur voor het organiseren van evenementen. We moeten het lokale kunnen overstijgen en het gewestelijk belang laten voorgaan. Gemeenten en Gewest moeten echt samenwerken om onze internationale ambitie waar te maken. De betrokken gemeenten zullen hun zeg krijgen bij alle uitvoeringsfasen van de lopende of toekomstige richtschema’s voor de zogenaamde strategische gebieden.

Het is vanuit die optiek dat de regering beide andere gewesten wil raadplegen en warm maken voor het IOP. Een interministerieel samenwerkingscomité waarin de betrokken ministers van elke regering zetelen, zou een uiting zijn van

Met het oog op onze internationale ontwikkeling zullen we nagaan of het mogelijk is speciale procedures in te voeren voor het afleveren van vergunningen in bepaalde Europees en internationaal strategische zones. De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Dit jaar wordt een werkgroep opgericht die de lokale fiscaliteit moet harmoniseren Tot slot zijn ook de Europese instellingen een belangrijke gesprekspartner voor het Brussels Gewest, vooral in verband met de uitbreiding van de Europese wijk. Het is dan ook onontbeerlijk dat de rechtstreekse dialoog met Europa wordt voortgezet en dat over de ontwikkeling van Europa in Brussel gestructureerd overleg plaatsvindt tussen Gewest - Europese instellingen - federale regering. Leefkwaliteit De derde pijler van het IOP betreft de leefkwaliteit. Een stad die haar inwoners onvoldoende leefcomfort biedt, kan ook internationaal niet aantrekkelijk zijn. Haar inwoners en haar bezoekers moet ze welzijn bieden, zowel in het stadscentrum als in de buitenwijken, die het imago van het Gewest bepalen. Het stadsbeleid voor herstel van de sociale cohesie, dat al jaren in ons Gewest wordt gevoerd, moet meer dan ooit voortgezet worden. Ook de verbetering van de mobiliteit in de stad is cruciaal om de bevolking in de stad te houden, voor de ontwikkeling van de economie en de cultuur. De openbaarvervoersnetten en de nieuwe vormen van mobiliteit moeten verder uitgebreid worden om Brussel in de ogen van toeristen, bedrijven en investeerders nog aantrekkelijker te maken. Leefkwaliteit komt ook tot uiting in de stedenbouwkundige kwaliteit van de stad. Wil Brussel aantrekkelijk zijn, dan moet de stad ook origineel zijn in de herinrichting van de openbare ruimte en architecturale kwaliteit nastreven bij de uitvoering van haar projecten.

Financiering van het IOP Gegeven de huidige budgettaire beperkingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, moet voor de financiering van het IOP een beroep gedaan worden op externe middelen. Deze externe financiering kan bestaan uit overheidsgeld van beide andere entiteiten of uit geld van de privésector. De privésector kan aanzienlijke financiële middelen inzetten om bijvoorbeeld de ontwikkeling van grote infrastructuren te financieren, terwijl de overheden gebonden zijn aan een strikte begroting en over beperkte middelen beschikken. Voor het IOP zullen gemengde samenwerkingsverbanden opgezet worden, waarvoor de regering een projectmanager zal aantrekken die belast wordt met de studie van de partnerships die vanuit de privésector worden aangeboden. De deelname van de andere overheden zal nodig zijn voor de financiering van het IOP. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest produceert bijna 20% van het BBP en oefent een dubbele hoofdstadfunctie uit (Europees en federaal). Het is het grootste werkgelegenheidsbekken van het land en zowat een kwart van alle economische bedrijvigheid in het land vindt plaats op zijn grondgebied. Bovendien levert het Gewest stadsvoorzieningen voor meer dan anderhalf miljoen gebruikers en wordt de financiering hiervan vandaag volledig gedragen door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Wil men in Brussel een internationale ontwikkeling van formaat die het ganse land ten goede komt, dan moet men ook de hele gemeenschap vragen om bij te dragen in de financiering van de diensten die ze geniet.

Wil men in Brussel een internationale ontwikkeling van formaat die het ganse land ten goede komt, dan moet men ook de hele gemeenschap vragen om bij te dragen in de financiering van de diensten die ze geniet.

1 De tien strategische gebieden zijn: de Europese wijk / het hefboomgebied Tour & Taxis / het GGB (Gebied van Gewestelijk Belang) Rijksadministratief Centrum / het hefboomgebied Heizel / het hefboomgebied Josaphat / de hefboomzone Delta / de wijk van het Zuidstation / het GGB Weststation / de wijk van de Kunstberg / het GGBUA (Gebied van Gewestelijk Belang met Uitgestelde Aanleg) Vomingsstation Schaarbeek

Dossier #10 – abvv brussel


Besluiten

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Besluiten

25 april 2007

BESLUITEN VAN DE VAKBONDSRAAD door Philippe VAN MUYLDER, Algemeen Secretaris ABVV-Brussel

De discussies van de Vakbondsraad hier “samenvatten” is onmogelijk, maar het lijkt me toch nuttig de belangrijkste elementen aan te stippen die ons collectief denkwerk gaande hebben gehouden.

per inwoner drie maal minder middelen krijgen dan andere grote steden van het land! Om deze kloof te dichten is nog eens 1 miljard euro extra nodig, zowat 40 % bijna van de totale Brusselse gewestinkomsten… 1.

Het was ook niet de bedoeling na afloop tot een eensgezind standpunt te komen. Het rijke debat dat we deze ochtend hebben gevoerd, bevestigt dat de keuze van een economisch beleid wel degelijk deel uitmaakt van een fundamentele maatschappijkeuze. Vandaag zijn hier verschillen en tegenstellingen ruimschoots aan bod gekomen en gelukkig maar: het ABVV-Brussel huldigt een debatcultuur en een debat waarop alleen gelijkgestemden worden uitgenodigd, zou nogal steriel zijn…

De federale staat kan niet anders dan deze twee problemen bij de kern aanpakken. Brussel heeft echter met een ander financieel probleem te kampen. Sinds de laatste staatshervorming in 2001, komen de middelen van het Gewest voor 38 % uit vastgoed-belasting. Het weze duidelijk: ook al is een huis kopen in Brussel bijna onbetaalbaar geworden, toch wordt er steeds meer vatsgoed verkocht. Het Gewest heeft dus een ambivalente verhouding met het vastgoed: hoe duurder de woningen, hoe hoger de belastinginkomsten van het Gewest, maar hoe meer tegelijkertijd de sociale uitsluiting toeneemt en dus ook de sociale uitgaven, onder meer via het sociaal woonbeleid. Anderzijds is het zo dat mocht de woningmarkt instorten, het Gewest in grote moeilijkheden komt te zitten.

Een eerste algemene opmerking: een regering heeft aanzienlijke financiële middelen nodig om een economisch beleid, die naam waardig, te kunnen voeren. Maar wat stellen we vast? Bij het begin van de legislatuur, in 2004, heeft de huidige gewestregering drie prioriteiten gesteld: tewerkstelling, huisvesting en economie. Rekening houdend met het dagelijks leven van de Brusselaars, was dit een terechte keuze. Toch is het zo dat van elke € 100 die het gewest uitgeeft, er 7 aan tewerkstelling besteed worden, iets meer dan 6 aan huisvesting en 3 aan de economie. Daar schuilt dus al een enorm probleem: het Brussels Gewest is niet in staat om meer dan 17 % van zijn middelen te besteden aan wat het zelf als prioritair beschouwt. Ons Gewest krijgt duidelijk te weinig middelen. In 1999 raamden deskundigen dit financieringstekort op 450 miljoen euro op jaarbasis.Volledigheidshalve moeten we bovendien oog hebben voor het lot van de Brusselse gemeenten, die

Dossier #10 – abvv brussel

In dit verband heeft Brussel onlangs, met het verlagen van de gewestbelasting (de vroegere huisvuilbelasting), een bijzonder slecht signaal gegeven aan beide andere gewesten. We hebben er niets op tegen dat de regering een aantal contraproductieve belastingen afschaft, die de gemeenten op alles en nog wat hieven (zoals belasting op computerschermen) , maar deze belastingvermindering gaf de andere machtsniveaus de indruk dat Brussel voldoende inkomsten heeft. Met de belangrijke federale onderhandelingen in het vooruitzicht, was dit een uiterst negatief signaal… Réginald Savage (ATTAC) heeft deze ochtend een “macro”visie voorgesteld op het economisch beleid dat in de loop van de voorbije 30 jaar in België en in Europa is gevoerd.


40 41

Daarna kwam Philippe Antoine van de GOMBH aan het woord. Van Philippe Antoine kan men stellen dat hij “er midden in zit”: zijn instelling is immers belast met het uitvoeren van een belangrijk deel van het economisch beleid van de gewestregering. Veel kameraden schaarden zich achter de analyse van Réginald Savage over de neoliberale orde. Anderen, pragmatischer en meer beheersgericht, wezen op het belang van de “kleine hefbomen” die ingeschakeld moeten worden om echt iets te veranderen. De oplossing ligt, zo meen ik, in een bundeling van beide benaderingen. Het ABVV zal zijn macro-economische maatschappij-analyse niet verloochenen. Maar onze vakbond heeft beide invalshoeken nodig. Tegenover een werknemer die zonder werk zit, kunnen we er niet mee volstaan aan te tonen dat onze stelling juist is. Waarschijnlijk zal ze hem ook niet mateloos boeien. Hij verwacht dat we tegemoetkomen aan zijn concrete zorgen: wordt mijn toekomst beter, zal ik fatsoenlijk werk vinden en mijn gezin kunnen onderhouden? Natuurlijk moeten we hem zeggen dat zijn vakbond geen duimbreed zal wijken op ideologisch vlak, want het is belangrijk verder en nog harder te strijden tegen het neoliberale gedachtegoed dat tot armoede en uitsluiting leidt. Het ABVV kant zich evenwel ook tegen een tactiek van de lege stoel in de organen waar overlegd wordt over economische beslissingen, waar wij dus kunnen proberen concreet de toekomst te sturen. Zonder de strijd tegen het neoliberale denken op te geven, moet onze organisatie dus uiterst “pragmatisch” zijn, opdat alle Brusselaars hun waardigheid kunnen herwinnen en kwaliteitsbanen krijgen. Kortom, we moeten de juiste stellingen verdedigen, maar ook concreet ingrijpen en de mensen - zonder enig compromis - helpen hun waardigheid te herwinnen en opnieuw echt werk te vinden.

Zonder de strijd tegen het neoliberale denken op te geven, moet onze organisatie dus uiterst “pragmatisch” zijn, opdat alle Brusselaars hun waardigheid kunnen herwinnen en kwaliteitsbanen krijgen.

Om het sociaal-economisch evenwicht in Brussel te herstellen, moeten we, zoals Serge Loumaye benadrukte, drie uitdagingen aangaan: – het onderwijs- en opleidingssysteem moet verbeterd en aangepast worden, zodat de jonge Brusselaars aan werk geraken. De betrokken openbare diensten krijgen te weinig middelen en zijn niet aangepast aan de economische en sociale inzet in een grote stad als Brussel; – de woningnood moet opgelost worden; – betere dialoog met Vlaanderen en Wallonië moet leiden tot hun investeren in de economische rol van Brussel. Daarom is het van levensbelang dat Brussel een mobiliserend economisch en sociaal project krijgt, een echt stedelijk groeipact. De federale regering moet het voortouw nemen voor een dergelijke economische “planning”, die geschraagd kan worden met gecoördineerde overheidsinvesteringen voor infrastructuur, onderzoek & ontwikkeling en opleiding. ^

1 Lees in dit verband: Pol ZIMMER, La situation budgétaire de la Région de Bruxelles-Capitale (De budgettoestand van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest), Courrier hebdomadaire van de CRISP, nr. 1941, 52 blz.

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Besluiten

vakbondsperspectieven Brussel heeft absoluut nood aan een wervend economisch en sociaal project, een echt stedelijk groeipact. Het ABVV-Brussel zal zich dan ook blijven verzetten tegen een economisch beleid dat enkel gericht is op het verhogen van de aantrekkingskracht en het concurrentievermogen van het Brussels Gewest. Onze belangstelling gaat uit naar een economische ontwikkeling die de diversiteit van sectoren bevordert en steunt op de mogelijkheden en de noden van de lokale bevolking. De voorkeur moet zonder meer uitgaan naar economisch beleid dat een positieve weerslag heeft voor alle Brusselse werknemers en zeker voor de kansarmen onder hen. Daartoe moeten niet alleen de economische hefbomen van de federale regering ingezet worden, maar ook die van de drie gewesten, zodat we samen vorm kunnen geven aan een slagkrachtig werkgelegenheidsbeleid in Brussel en in zijn hele economisch bekken dat steeds verder uitstraalt over het grondgebied van beide andere gewesten. Voorrang moet absoluut gegeven worden aan samenwerking tussen de gewesten, in plaats van ze op antisociale wijze tegen elkaar uit te spelen. De federale regering moet het voortouw nemen voor een dergelijke economische “planning”, die geschraagd kan worden met gecoördineerde overheidsinvesteringen voor infrastructuur, onderzoek & ontwikkeling en opleiding. Het stedelijk pact, dat het Gewest, de werkgevers en de vakbonden moeten sluiten, moet een duurzame groei van de stadseconomie en de billijke herverdeling van de gecreëerde rijkdom mogelijk maken. Deze overeenkomst, waarvoor het CET een eerste stap vormt, zou op zijn minst de volgende economische en sociale uitdagingen in evenwicht moeten brengen:

Dossier #10 – abvv brussel

1 De rol van Brussel als economische grootstad met Europese en werelduitstraling: – integratie van de Europese instellingen in de stad; – luchthavenbeleid; – migratiebeleid; – congresinfrastructuur; – … 2 De economische en sociale onderlinge afhankelijkheid van de drie gewesten met betrekking tot: – de mobiliteit van de werknemers; – de onderwijs- en opleidingssystemen; – de ontwikkeling van intergewestelijke concurrentieclusters; – … 3 Het beleid van onthaal en ontwikkeling van industriële ondernemingen in Brussel: – het aanwenden van de grondreserve zonder het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP) met voeten te treden; – rol van de GOMB-industriezones; – een beheerste (en redelijke) uitbreiding van de bevoorrechte ontwikelingszones; – …


42 43

4. Werkgelegenheidsplannen waarbij de concurrentieclusters, de overheidsspelers en de nonprofitsector transversaal moeten worden ingezet. Bijvoorbeeld: – het KYOTO-plan (voorgesteld door het ABVV en opgenomen in het CET) dat de renovatie van de Brusselse woningen en gebouwen beoogt zodat ze energiezuiniger worden, terzelfdertijd technologische vernieuwing wordt gesteund en nieuwe banen worden gecreëerd in de sector van de ecologische bouw; – het “gezondheids”-plan (nog in de ontwerpfase) dat tewerkstelling zou bevorderen in de sector gezondheidszorg en bijstand aan personen door steun aan vernieuwende medische technologie, verhoogde tewerkstelling in ziekenhuisdiensten (onder meer via de federale overeenkomst in de nonprofitsector) en door uitbreiding van werkgelegenheid in buurtdiensten (ziekenoppas, thuishulp, ambulante dienstverlening,…); – het ontwerpplan “Culturele hoofdstad” (dat nogal versnipperd door diverse actoren overgenomen is) en dat de spelers op het terrein van toerisme, congressen en cultuur op de been zou brengen; – het ontwerpplan voor bestrijding van vrouw-manongelijkheid, dat meer vrouwen in traditioneel mannelijke beroepen/sectoren wil krijgen, meer vrouwen in verantwoordelijke functies wil zien en buurtdiensten wil uitbreiden zodat vrouwen gemakkelijker toegang krijgen tot voltijds werk.

Niet alleen de economische hefbomen van de federale regering moeten ingezet worden, maar ook die van de drie gewesten, zodat we samen vorm kunnen geven aan een slagkrachtig werkgelegenheidsbeleid in Brussel

5 De verdediging en de uitbreiding van de zwakke functies van de stadseconomie: – de dienstensectoren, die blootstaan aan zwartwerk en malafide onderaanneming; – de openbare diensten, die toenemende druk ondergaan van de markt, van de liberalisering en van het neoliberale beleid dat de overheidsdiensten ontkracht; – de nonprofitdiensten, die onontbeerlijke collectieve noden lenigen en met een structureel financieringstekort kampen. Het ABVV is van mening dat een dergelijk project geen nieuwe institutionele hervormingen vergt. Het is wel nodig dat de federale solidariteit wordt ingezet voor een economische ontwikkeling waar de 3 gewesten baat bij hebben. ^

De economische ontwikkeling van Brussel: winnen de werknemers erbij?


Besluiten

Concreet eist het ABVV-Brussel: 1 Een correctie van het “stadsproject” van de Brusselaars (gewestelijk ontwikkelingsplan), zodat de economische en sociale uitdagingen van Brussel meer aandacht krijgen en de Brusselaars meer vat krijgen op de ontplooiing van hun stad zowel wat huisvesting, ruimtelijke ordening en economische ontwikkeling betreft, als werk, milieu, vervoer,…; 2 Gecoördineerd beheer van het economisch bekken van Brussel, in het bijzonder door het afsluiten van samenwerkingsovereenkomsten met het Vlaams en het Waals Gewest; 3 Uitbreiding

van de BELIRIS-samenwerkingsakkoorden met de federale regering voor subsidiëring van de hoofdstedelijke functies van Brussel, waarbij meer aandacht moet gaan naar de economische en sociale dimensie;

Dossier #10 – abvv brussel

4 Cultuur- en onderwijsbeleid -van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap in Brussel- dat moet toelaten een sterke solidariteitsband met beide andere gewesten te smeden; 5 Een sterkere sociale dialoog in de schoot van de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waardoor het ABVV zijn invloed kan laten gelden in alle domeinen die bepalend zijn voor het welzijn van de werknemers en bewoners.


# 9 De Actieve Welvaartsstaat: vaart de werknemer er wel bij? december 2006 # 8 Kentering in de industrie en omvorming van het werk: welke syndicale aanpak voor het ABVV-Brussel? februari 2006 # 7 Een toekomst voor Brussel: volwaardig werk voor iedereen! De prioriteiten van het ABVV voor economie en tewerkstelling in Brussel. juni 2005 # 6 Brussel: industrie in de stad?! januari 2005 # 5 Brussel, die schone… Een politiek en syndicaal project voor Brussel. september 2004 # 4 De openbare diensten: een principe? Campagne voor het behoud en de bevordering van de openbare diensten. 1 mai 2004 # 3 Uitsluiting: een sociale boemerang? Campagne Syndicalisten tegen uitsluiting. september 2003, uitgeput # 2 Straffeloosheid van de multinationals. 1ste mei 2003 # 1 Vrijheid en Tolerantie: Een campagne tegen fascisme en racisme. voorjaar 2003, uitgeput

Cahiers van de Militant 4 Iedereen gelijk voor het werk oktober 2007 gedrukt op gerecycleerd papier

3 Huisvesting en koopkracht van de werknemers september 2006

AKHALOUI, Séverine BAILLEUX) //

be / p. 28 Eric Ostermann / p. 33 BITC – O. van de Kerchove – brusselsinternational.be / p. 37 Tawfik Deifalla / p. 39 Michel Piccaya / p. 43 Michel Piccaya / p. 44 ABVV (Myriam

Arthus Bertrand - La Terre vue du Ciel – brusselsinternational.be / p. 24 Christophe Licoppe – brusselsinternational.be / p. 27 BITC – O. van de Kerchove – brusselsinternational.

Wettelijk depot D/2007/10.441/2 // © foto’s : Omslag : signélazer / p. 2 ABVV (Myriam AKHALOUI, Séverine BAILLEUX) / p. 4 Michel Piccaya / p. 9 ABVV (Myriam AKHALOUI,

Séverine BAILLEUX) / p. 10 BITC – O. van de Kerchove – brusselsinternational.be / p. 13 Olivier Brouwers / p. 17 ABVV (Myriam AKHALOUI, Séverine BAILLEUX) / p. 18 Yann

Dossiers van het ABVV-Brussel, reeds verschenen nummers

2 De Europese Grondwet: voor of tegen? maart 2005 1 Iedereen gelijk voor het werk december 2004

Deze nummers zijn downloadbaar op www.abvvbrussel.irisnet.be en gratis beschikbaar op aanvraag bij de Studiedienst van het ABVV-Brussel: 02 552 03 53 – dominique.vanderose@abvv.be Indien u onze volgende publicaties wil ontvangen, deel ons uw volledige gegevens mee.


Deze brochure werd gerealiseerd door de studiedienst van het ABVV-Brussel

Dossier #10 – abvv brussel Verantwoordelijke uitgever: Philippe VAN MUYLDER, Keizerslaan 34, 1000 Brussel / Vanaf 2008: Zwedenstraat 45, 1060 Brussel / Design : signelazer.com

abvvbrussel.be


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.