Filosoferen in het lelijkste land ter wereld door Thomas Crombez

Page 1

Filosoferen in het lelijkste land ter wereld Bedenkingen over het landschap

Thomas Crombez


‘Het landschap’ bestaat niet. Voor wie de eerste keer in de Alpen komt, is de aanblik majestueus en subliem. Je adem stokt. Je wilt zo snel mogelijk van de snelweg af en met grote slokken van dat landschap drinken. Voor wie in Oostenrijk een après-skibar uitbaat, is de aanblik van diezelfde Alpen alledaags en weinig opmerkelijk. Misschien zelfs banaal. Ze zijn het landschap waar je elke dag door zoeft. ‘Het landschap’ is geen objectief gegeven, maar een subjectieve esthetische gewaarwording. Er bestaan geen instrumenten om de schoonheid van een landschap te meten, om die daarna met andere landschappen te kunnen vergelijken. Alsof het om de cilinderinhoud van een motor ging. Een landschap in de ware zin van het woord is onvervangbaar en onvergelijkbaar. Net als een kunstwerk. Dat de schoonheid van een plek subjectief is, zie je ook aan de felle reacties wanneer die schoonheid wordt aangevallen. De Belgische fotograaf Michiel Hendryckx bracht het hele Oost-Vlaamse dorp Zelzate tegen zich in het geweer. In de krant had hij het de lelijkste plek van België genoemd. Toch ziet iedereen die er niet woont dat Zelzate een urbanistische gruwel is. De dorpskern bestaat uit weinig meer dan een door een expresweg doorsneden asfaltvlakte.1 Hendryckx is geen roepende in de woestijn. Zeker niet in de Lage Landen. Landschapsarchitect Adriaan Geuze klaagt al jaren de verrommeling van het Nederlandse landschap aan. Het tempo van het verval is ongekend hoog, stelt hij. In één generatie zul je het landschap vanaf de snelweg of vanuit de trein niet meer herkennen. Hij doelt op de grote grijze distributieloodsen, bedrijfshallen, geluids­wallen, kassen, zonneparken, windmolens en billboards die in sneltreinvaart de leegte opvullen.2

Sarah Vankersschaever, ‘Het is hier zo lelijk dat je altijd een parkeerplaats vindt’, De Standaard, 8 aug. 2015; Wouter Woussen, ‘Ik zeg dat uw thuis lelijk is. Dat is hard’, De Standaard, 14 dec. 2015. 1

‘Het bedreigde landschap: de verdozing van Nederland’, NOS Nieuwsuur, 10 maart 2019. <https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2275408-het-bedreigde-landschap-de-verdozing-van-nederland.html> 2

3


Landschapsbederf, noemt Geuze het. Hij beseft goed dat het verdwijnend landschap voor even grote delen een fysieke als een mentale aanwezigheid is. Over de steeds sneller vollopende ruimte langs de Nederlandse snelwegen zegt hij: ‘ik kan niets met dat landschap, ik kan dat niet interpreteren’.3 Dus wanneer je een landschap waardeert, is dat een activiteit die je kunt vergelijken met een boek lezen of een schilderij bekijken. Niet toevallig ziet Geuze een parallel tussen het ontstaan van het Hollandse cultuurlandschap vanaf de late middeleeuwen, en de opkomst van de landschapsschilderkunst. Hij volgt het spoor uitgezet door milieufilosoof Ton Lemaire, over wie ik het verder nog zal hebben. Het waren de schilders die het publiek leerden hoe je het landschap kon appreciëren. De toorn van Geuze en Hendryckx is niet nieuw. Al in 1968 maakte de Belgische architect Renaat Braem een vernietigende analyse van de openbare ruimte in zijn land. In een boek met de veelzeggende titel Het lelijkste land ter wereld noemde hij het Belgische landschap ‘een door een krankzinnige bijeengenaaide lappendeken’.4 Braems begon zijn boek vanuit het standpunt van een vliegtuigpassagier die boven Europa vloog. Hij zag landschappen onder zich wegglijden, door de natuur gemodelleerd tot monumentale composities. Hij zag ‘breed behandelde reliëfs, doorsneden met de harmonische meanders van stromen en rivieren, van heuvels en bergen, met de climax van de met sneeuw bedekte toppen, gletsjers en meren van Oberbayern, Oostenrijk, Zwitserland, de Dolomieten’.5 De menselijke aanwezigheid was vanuit de lucht niet onzichtbaar. Integendeel. Maar het was (toch zolang je niet over België vloog) een ‘duidelijk stramien’ van wegen en ‘organisch’ aangelegde kanalen en spoorwegen. Het waren ‘kristalformaties’ van dorpen en steden. In contrast daarmee leek België, vanuit de lucht bekeken, een ruimtelijke knoeiboel.

Adriaan Geuze in Zomergasten, 16 augustus 2015. Renaat Braem, Het lelijkste land ter wereld, Leuven: Davidsfonds, 1968, p. 5. 5 Braem, Het lelijkste land ter wereld, p. 5–6. 3

4

4


Autobahn Zijn de critici die ik hier aan het woord laat niet een beetje bevooroordeeld? Hendryckx kijkt naar Zelzate met de blik van de fotograaf. Geuze noemt zichzelf een fijnproever van het landschap. En het oog van Braems is duidelijk dat van een kunstenaar. De wanorde in België doet hem denken aan… de Vlaamse schilderkunst. Meer bepaald aan de ‘angst voor de leegte’ die je in de doeken van Bruegel en Hieronymus Bosch aantreft, oftewel hun neiging om elke vierkante centimeter van een werk vol te schilderen.

Sacks vergezelde Grandin op een trip door de Rocky Mountains. De autistische professor kon niet begrijpen wat andere mensen bedoelden met het ‘sublieme’ landschap, dat zo’n verpletterende indruk maakte op haar reisgenoot. Ik vroeg aan Temple of ze niet gevoelig was voor het sublieme van de bergen. ‘Ze zijn mooi, ja. Subliem, dat weet ik niet.’ Toen ik verder vroeg, zei ze dat ze zich verwonderde over zulke woorden, en dat ze lang in een woordenboek had gelezen om ze te proberen te begrijpen. Ze had woorden als ‘subliem’, ‘mysterieus’ en ‘ontzagwekkend’ opgezocht, maar de definities leken allemaal naar elkaar te verwijzen. ‘De bergen zijn mooi’, herhaalde ze, ‘maar ze geven me geen speciaal gevoel, het gevoel waarvan jij lijkt te genieten.’ […] Het leek mij dat er iets droevigs of weemoedigs zat in wat Temple zei. Zelfs een gevoel van ontroering. Ze had ook zulke dingen gezegd toen we onderweg waren naar het park. ‘Jij kijkt naar de beek, naar de bloemen, ik zie wat voor plezier het jou schenkt. Dat plezier wordt mij ontzegd.’ De avond ervoor was er een spectaculaire zonsondergang geweest […] en dat vond ook ze ‘mooi’, maar verder niets. ‘Je haalt zo’n vreugde uit de zonsondergang’, zei ze. ‘Ik wou dat ik dat ook kon. Ik weet dat het mooi is, maar ik ‘snap’ het niet.’8

‘Het landschap’ is dus geen landbouwkundig of biologisch of economisch begrip. Het is een esthetisch begrip. Dat roept de vraag op of je ook geen esthetische waardering kunt opbrengen voor het nieuwe cultuurlandschap van onze tijd. Wat denkt de bedrijfsleider wanneer hij naar een nieuwe fabriekshal kijkt? Wat ziet de logistiek medewerker in een perfect functionerende distributieloods? Goed mogelijk dat ook zij hieraan een esthetische waardering verbinden. In een reportage van NOS over landschapsbederf zegt een Nederlandse boer over de volgens activisten verarmde akkers van de industriële landbouw: ‘ik vind het zelf als boer zijnde prachtig hier’. Waarom? Het is praktisch, ‘en dat vind ik ook mooi’.6 Zo bekeken kan de esthetische beleving van het landschap zich zelfs richten op het volstrekte tegendeel van een ongerept panorama. De Italiaanse futuristen, bijvoorbeeld, zagen meer in de schoonheid van raceauto’s, sporters, treinstations, opstandige volksmassa’s en sierlijke fabrieksschoorstenen. Zij hadden geen oog meer voor de fraaie landschappen en monumenten van Europa’s roemrijke verleden. Hun woordvoerder F.T. Marinetti beschreef hun nieuwe ‘landschappelijke’ gevoeligheid als volgt: ‘Een nieuw toeristisch gevoel voor trans-Atlantische lijnen en grote hotels (jaarlijkse synthese van de verschillende mensenrassen). De passie voor de stad. De ontkenning van afstanden en van nostalgische eenzaamheid. Minachting van de ‘geheiligde groene stilte’ en van de ‘ongrijpbare’ mystiek van het landschap.’⁷ Zelfs de snelweg kan het voorwerp worden van een esthetische ervaring. Dat is aan de hand in de beroemde song Autobahn van de Duitse band Kraftwerk uit 1974. De artificiële en grijze monotonie van een snelweg, die het tegendeel van een gevarieerd natuurlijk landschap is, krijgt hier de allure van een schoonheidservaring. ‘Die Fahrbahn ist ein graues Band / Weisse Streifen, grüner Rand’ (De snelweg is een grijze band / Witte lijnen, groene rand). Of neem de ervaring van wie ongevoelig is voor natuurschoon. In het boek Een antropoloog op Mars (1995) schreef de Amerikaanse neuroloog Oliver Sacks over zijn ontmoeting met Temple Grandin. Zij is professor in de landbouwwetenschap en heeft autisme. Ze publiceerde ook vele boeken over haar aandoening. 6

‘Het bedreigde landschap: de verdozing van Nederland’, NOS Nieuwsuur, 10 maart 2019. <https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2275408-het-bedreigde-landschap-de-verdozing-van-nederland.html> 7 F.T. Marinetti (e.a.), Futuristische manifesten, vert. T. Crombez, Borgerhout: Letterwerk, 2020, p. 72. 8 Oliver Sacks, An anthropologist on Mars, New York: Knopf, 1995. Eigen vert. 6

7


Het sublieme Misschien is de ongevoeligheid van Temple Grandin voor het sublieme karakter van het landschap aan haar autisme te wijten. Het is bekend dat mensen met autisme minder geneigd zijn tot empathie en minder makkelijk ‘buiten zichzelf ’ kunnen gaan staan, om met een andere blik naar de wereld te kijken. Volgens de Ierse filosoof Edmund Burke was dat juist de basis voor het sublieme gevoel. Je ging even buiten jezelf staan, je keek naar jezelf en naar het overweldigende natuurlijke landschap, en je besefte hoe klein en nietig je was. Burke verklaarde het verschil tussen de ervaring van schoonheid enerzijds en de sublieme ervaring anderzijds door ze met andere ‘hartstochten’ van de mens te verbinden. Het gevoel voor schoonheid ontspringt aan de gevoeligheid voor genot, terwijl het gevoel voor het sublieme samenhangt met de gevoeligheid voor pijn. Toch kan ook het sublieme een gevoel van plezier veroorzaken. Maar het gaat om een ‘negatief plezier’. Burke koos daarvoor niet het woord pleasure, maar delight. Delight doelt niet op de aanwezigheid van dat wat me genoegen schenkt, maar op de afwezigheid van pijn en gevaar. Kenmerkend is een afstand tussen de beschouwer en het overweldigende natuurlandschap. Op zich zijn bedreigingen helemaal geen bron van genot, integendeel, ‘maar op een zekere afstand, en met enige aanpassing, kunnen zij ons genot brengen’.9 Meer nog: delight – de afwezigheid van pijn – levert eigenlijk een sterkere ervaring dan pleasure op. Dat komt omdat de menselijke gevoeligheid voor pijn zoveel groter is dan die voor genot. Wat het verhaal van Temple Grandin duidelijk maakt, is dat niet iedereen die gevoeligheid in even hoge mate deelt. Het onderstreept dat het landschap een subjectieve categorie is. Met Burke kun je weerwoord bieden aan een andere moderne filosoof, die het landschap juist uit de esthetiek had gegooid. Voor de Duitse denker Georg Wilhelm Friedrich Hegel was de schoonheid van de natuur niet ‘uit de geest geboren’.10 Daarom was die schoonheid alleen maar een noodzakelijk en op zich genomen onverschillig natuurfenomeen. De kunst, daarentegen, was een product van de menselijke vrijheid. In het leven van alledag ben je inderdaad gewend om van een mooie hemel, een mooie rivier, mooie bloemen, mooie dieren of mooie mensen te spreken. Toch staat het schone van de kunst boven de schoonheid van de natuur. Op zich beschouwd is een natuurlijk gegeven zoals de hemel of de zon namelijk ‘indifferent’. In tegenstelling tot de mens en zijn creaties is het niet in zichzelf vrij en zelfbewust. Hegel: ‘Wij ondergaan de schoonheid in de natuur als te onbepaald, zij biedt ons geen criterium’.11

⁹ Edmund Burke, Een filosofisch onderzoek naar de oorsprong van onze denkbeelden over het sublieme en het schone, vert. W. Krul, Groningen: Historische uitgeverij, 2004, hoofdstuk 1, §7. 10 Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Over de esthetiek [1835], vert. S. van Keulen, Amsterdam: Boom, 2012 (1989), p. 9. 11 Hegel, Over de esthetiek, p. 11.

8


Door de blik getotaliseerd

Het is een feit dat veel landschappen in West-Europa in enkele generaties zo sterk zijn veranderd dat oude mensen er soms nauwelijks meer het landschap van hun jeugd in herkennen. […] Nu overleeft eerder een individu het landschap en voelt zich een vreemde worden in het land waarmee hij of zij vertrouwd was. De meeste landschappen hebben veel van hun historische diepte verloren – en de verhalen die ermee verbonden waren – en veel van de vroegere plaatsen die in onze beleving een aparte sfeer en uitstraling hadden, zijn verdwenen of vervlakt.15

Je kunt Hegel met een gerust gemoed tegenspreken. De natuur behoort wel degelijk tot de esthetica. Het beste bewijs is dat we het over het esthetisch gehalte van de natuur niet eens zijn. Waarom zien sommige mensen in het ‘bederf ’ van het landschap – bijvoorbeeld in het geval van industriële landbouw – niets minder dan een existentiële bedreiging? Terwijl voor anderen juist datzelfde nieuwe landschap een economische en dus ook een esthetische waarde heeft? De Nederlandse filosoof Ton Lemaire heeft aan het onderwerp van het landschap meerdere boeken gewijd. Ook hij vindt ‘landschap’ een problematisch begrip. Je gebruikt namelijk hetzelfde woord voor het ding zelf én voor de voorstelling ervan. ‘Landschappen’ bestaan overal om je heen in de werkelijkheid, maar het woord verwijst ook naar afbeeldingen van zo’n werkelijkheid, zoals in de schilderkunst en de fotografie. Lemaire herinnert zo aan het inzicht van Adriaan Geuze dat ik eerder aanhaalde. Dat we vandaag gevoelig zijn voor zoiets als ‘het natuurlijke landschap’, zou weleens de verdienste kunnen zijn van de makers van afbeeldingen van dat landschap. Meer bepaald de Vlaamse en Nederlandse landschapsschilders van de zestiende eeuw en later. Volgens Lemaire is de definitie van een landschap die een schilder zou geven dan ook de enige juiste: een landschap is een stuk land ‘dat door de blik wordt getotaliseerd en van andere dergelijke stukken wordt onderscheiden’.12 Het is niet alsof het landschap er altijd al is geweest en pas na de middeleeuwen ook in de kunst werd afgebeeld. Er bestond misschien wel land, maar geen landschap.

De blik van de boer die ik eerder citeerde, die in het ‘praktische’ landschap van de industriële akkerbouw ook schoonheid ziet, is Lemaire allicht helemaal vreemd. Hij ziet hier niets dan landschappen die nuttig zijn gemaakt als bedrijfsruimte voor industrie en intensieve landbouw. Ze zijn rendabel, zakelijk, utilitair en koel. Het zijn de producten (en tegelijkertijd de afspiegeling) van een maatschappij die wordt beheerst door geld, markt en technologie. Daarmee heb ik een eerste aspect geschetst van het actuele begrip dat we van het landschap hebben. Dat aspect wil ik het nostalgische of zelfs melancholische landschap noemen. Lemaire constateert een breuk in de culturele biografie van het landschap. Die heeft gezorgd voor de erosie van betekenisvolle plekken en het verzwakken van het landschappelijk geheugen. ‘We verstoren op grote schaal landschappen, woelen de aarde om en doen net alsof we de laatste fase zijn in de biografie van het landschap, en de geschiedenis mét de moderniteit is beëindigd.’16

[Landschap] is namelijk een deel van het aardoppervlak dat door de menselijke blik als een zekere eenheid wordt waargenomen. Uit de oneindige veelheid van indrukken maakt men een keuze, neemt ze samen en grenst ze af in een enigszins betekenisvolle eenheid van andere mogelijke eenheden. Een landschap kan ook mensen, wegen en woningen omvatten, mits de natuurlijke ruimte overheerst en het geheel besloten wordt door een horizon.13 Je zou de definitie van Lemaire dus ook nog anders kunnen lezen. ‘Het landschap’ is niet iets dat zich objectief aan de mens aandient. Het is eerder een bepaalde manier van hoe de mens in de ruimte bestaat en zich tot de ruimte verhoudt. Voor Lemaire bezit de ruimte altijd kwalitatieve kenmerken. Ze bestaat in verhouding tot de mens. Namelijk als ‘het geheel van betekenisvolle plekken die te maken hebben met de menselijke aanwezigheid in de wereld’.14 Deze benadering impliceert dat de verhouding van een mens tegenover een ruimte positief of negatief kan geladen zijn. De kwaliteiten die een landschap heeft, kan dat stuk van de ruimte ook weer kwijtspelen. Die nostalgische blik is steeds in het filosofische werk van Lemaire over het landschap aanwezig. Zo schrijft hij bijvoorbeeld: 10

Ton Lemaire, Verre velden: Essays en excursies, 1995–2012, Amsterdam: Ambo, 2013, hoofdstuk 7. Lemaire, Verre velden, hoofdstuk 7. 14 Lemaire, Verre velden, hoofdstuk 7. 15 Lemaire, Verre velden, hoofdstuk 7. 16 Lemaire, Verre velden, hoofdstuk 7. 12 13

11


Martin Heidegger Van Lemaire zou je kunnen zeggen dat hij nadenkt over het landschap in het spoor van een eerdere milieufilosoof: de Duitse existentialistische denker Martin Heidegger. De verstrengeling van zijn levensloop met zijn denken laat mij toe om Lemaires notie van het landschap – het nostalgische landschap – grondiger te verkennen. Martin Heidegger werd geboren in 1889, in het katholieke zuiden van Duitsland. Na zijn studies theologie en filosofie promoveerde hij bij de bekende fenomenologische denker Edmund Husserl. Aan dezelfde universiteit werd hij enige jaren later benoemd tot hoogleraar. Tegenover die steile academische carrière stond echter ook een gevoel van onbehagen met het stadsleven. In de jaren twintig liet zijn vrouw Elfride daarom een hut bouwen in het gehucht Todtnauberg, midden in het Zwarte Woud. Heidegger trok zich daar zo vaak mogelijk terug om te denken en te schrijven. Heideggers onbehagen tegenover de moderne stad, en zijn liefde voor de landschappen en de mensen van het Zwarte Woud, komt scherp naar voor in het essay De vraag naar de techniek dat hij op het eind zijn loopbaan schreef. Het is een tekst die werd geschreven onder de schaduw van de onthullingen over de concentratie- en uitroeiingskampen van de Tweede Wereldoorlog, en van de atoombomaanval op Hiroshima en Nagasaki. In deze catastrofes heeft de techniek een sleutelrol gespeeld. Heidegger vraagt naar het wezen van de techniek. Hij bekritiseert de nogal naïeve houding van de filosofie, maar ook van het alledaagse taalgebruik, ten aanzien van de techniek. ‘Maar het ergst zijn we aan de techniek overgeleverd als we haar als iets neutraals beschouwen; want die opvatting, die men vandaag de dag bijzonder graag huldigt, maakt ons volslagen blind voor het wezen van de techniek.’17

De grote ideologieën van de twintigste eeuw – nationaalsocialisme, communisme en kapitalisme – zijn alle even blind wanneer het de techniek betreft. Ze geloven nog steeds dat de techniek een instrument ter beschikking van de mens is. Terwijl het volgens Heidegger meer dan ooit juist omgekeerd is. De mens is niet de meester van de techniek. Hij is eraan overgeleverd. De journalisten van Der Spiegel begrepen niet goed welk probleem de filosoof precies had met de techniek. Alles werkte toch? Leefden we niet in welstand dankzij de techniek? Het unheimliche van de techniek, zegt Heidegger, is juist dát alles werkt. De planetaire techniek betekent een gigantische ontworteling van de mens zonder dat hij het beseft. De Duitse denker verwijst onder meer naar de landing van de Amerikaanse astronauten op de maan. Hij vertelt ook hoe zijn vriend René Char, de Franse dichter, had geprotesteerd tegen de installatie van atoomraketten in de Provence. Daar dreigden de raketsilo’s van achttien meter diep de aardkorst met ongezien geweld te doorboren. ‘Het is geen aarde meer, waarop de mens vandaag leeft.’19 Wat is de taak van de filosoof ten aanzien van de planetaire techniek? Welk verschil kan een individu nog maken? Meer dan dertig jaar eerder, toen Heidegger zich aansloot bij de nationaalsocialistische partij van Adolf Hitler en rector werd van de universiteit van Freiburg, geloofde hij duidelijk dat de filosoof op het publieke toneel een belangrijke rol kon spelen. Maar zijn antwoord van 1966 is helemaal anders, en best onthutsend. De filosofie kan de toestand van de wereld niet veranderen. ‘Alleen nog een god kan ons redden.’ Met deze woorden in het achterhoofd verrast het niet dat Heidegger op het eind van zijn leven koos voor een katholieke begrafenis op het kerkhof van zijn geboortedorp Meßkirch.

Heidegger maakt een onderscheid tussen de industriële en de pre-industriële techniek. Wat beide van elkaar onderscheidt, is de mate waarin ze ingrijpen op de leefwereld van de mens. De ambachtelijke techniek is een ‘ontbergen’ van wat in de natuur verborgen zit. De moderne techniek is een ontbergen in de zin van een opvorderen. Het werk van de boer vordert de akkergrond niet op. Met het zaaien van het koren vertrouwt hij het zaad toe aan de groeikrachten en waakt hij erover dat het kan gedijen. Inmiddels is ook de akkerbouw in het kielzog van een andersoortige landbouw terechtgekomen, die de natuur in stelling brengt. Ze wordt in stelling gebracht in de zin van opgevorderd. Akkerbouw is thans gemotoriseerde voedingsindustrie.18 Nóg scherper klonk Heideggers analyse van de eigentijdse wereld in 1966, toen hij een geruchtmakend interview aan het tijdschrift Der Spiegel gaf. (Of liever in 1976, want het gesprek mocht pas na zijn dood openbaar gemaakt worden.) Hij ging daar opnieuw grondig in op de kwestie van de ‘planetaire techniek’. 12

17 Martin Heidegger, De vraag naar de techniek, vert. M. Wildschut, Nijmegen: Vantilt, 2014, p. 7. 18 Heidegger, De vraag naar de techniek, p. 16. 19 Martin Heidegger, Alleen nog een God kan ons redden: Der Spiegel in gesprek met Martin Heidegger, vert.

13


Teletubbies Zeker is de religieuze strekking van Heideggers late werk veel minder uitgesproken aanwezig bij Ton Lemaire. Maar er is wel datzelfde ongenoegen bij de onbarmhartige ‘opvordering’ van de natuurlijke leefwereld van de mens door de moderne techniek.

De achtergrondfoto met de titel ‘Bliss’, die in 2001 met Microsoft Windows XP werd meegeleverd, is iconisch geworden voor dit soort van landschappen die ik ‘neutraal’ zou willen noemen. Je ziet een golvend, grasgroen landschap. Daarboven een stralende blauwe hemel met enkele wolkenslierten en een bergmassief in de achtergrond. Een Alpenweide? Misschien, maar de kleuren zijn oververzadigd. Het gras té groen. De hemel té blauw.

De vraag is dan wel wat je als antwoord op die diagnose moet bedenken. Weinige tijdgenoten zullen vandaag de dag genoegen nemen met de berustende woorden over ‘een god’. In zijn persoonlijke leven was Heidegger bij machte om het stadsleven te ontvluchten en naar zijn afgelegen schrijfhut in het Zwarte Woud te trekken. Van Ton Lemaire is bekend dat hij op het platteland woont. Hij ontvluchtte zijn thuisland Nederland en vestigde zich in de Franse Dordognestreek. Hij noemt zich een ‘ecologische vluchteling’.20

Anders dan het nostalgische landschap, gaat het neutrale landschap helemaal mee in de hybridisering van natuur en technologie. Het eindresultaat is net als het akker van de industriële landbouw: boordevol leven, en toch steriel. Stralend van monotone energie. Esthetisch, maar nooit subliem. Eerder afgelikt. Wel een landschap waar de mens zich thuis kan voelen. Waarom anders kozen de designers van Microsoft déze natuurfoto uit als het beeld dat miljarden mensen elke dag te zien zouden krijgen?

Maar hoe ga je deze ‘ont-modernisering’ realiseren voor de bijna acht miljard inwoners van onze planeet? Laat staan dat je hen eerst kunt overtuigen om nee te zeggen tegen de voordelen van de agro-industrie. Er bestaan volgens mij nog andere manieren om over de actualiteit van het landschap na te denken. Ik ga in deze tekst, die als een schets is opgevat, zeker geen oordeel vellen over wat de ‘juiste’ denkwijze is. Ik wil alleen drie alternatieven voor dat nostalgische landschap voor het voetlicht brengen. Van Martin Heidegger naar de Teletubbies. In 1998 verscheen het boek Iris: A memoir, geschreven door John Bayley. De oude Engelse literatuurcriticus blikte daarin terug op zijn leven met schrijfster en filosofe Iris Murdoch. Hij beschreef ook hoe, tijdens de laatste jaren van hun huwelijk, haar scherpe geest door de ziekte van alzheimer vol met nevelsluiers was geraakt. Een van de weinige ervaringen die ze nog konden delen met elkaar was om samen naar kinderprogramma’s te kijken. Met name de Teletubbies. Een mooie passage van Bayley handelt over het landschap waartegen de avonturen van Tinky Winky, Dipsy, Laa-Laa en Po zich afspelen. Hij schrijft: Net na tienen, als onderdeel van het BBC 2-kinderprogramma, komen de Teletubbies. Het is een van de weinige dingen die we echt samen kunnen bekijken, in dezelfde geest. Opgewonden zegt ik: ‘Daar zijn de konijntjes!’ Een van de charmes van dit bijzondere programma is het virtual reality-landschap. Een gebied van door de zon beschenen natuurgras is bezaaid met artificiële bloemen, waartussen de echte konijnen rondhuppelen. De lucht ziet er ook authentiek uit, precies het juiste soort blauw, met kleine witte wolkjes. De Teletubbies hebben een ondergronds huis, netjes overdekt met gras.21 Dit bijzondere landschap van de Teletubbies hangt ergens tussen natuur en cultuur. Het is het toppunt van de gedomesticeerde natuur. Datzelfde soort van landschappen vind je op meer plekken in onze cultuur. Met name onze digitale schermen worden erdoor gekleurd. Denk aan de bureaublad-achtergronden die de grote softwarebedrijven (Microsoft, Apple) met hun besturingssysteem meeleveren.

20 21

14

Lander Deweer, ‘De wandelaar is een rebel (Gesprek met Ton Lemaire)’, Knack, 23 okt. 2019. John Bayley, Iris: A memoir, Londen: Duckworth Overlook, 1998, deel II (Now), 20 feb. 1997. Mijn vert.

15


Activisme

Relationele waarde

Het neutrale landschap is een eerste alternatief voor het nostalgische landschap van Lemaire en Heidegger. Dit concept verzoent de mens weer met de natuur, in plaats van hem of haar onder te dompelen in een gevoel van verlies en in gelaten melancholie. Maar die verzoening blijkt enkel mogelijk op basis van verregaande domesticatie. Het natuurlijke landschap wordt opgepoetst en in oververzadigde kleuren weergegeven. Je krijgt het geserveerd via schermen, als virtuele realiteit. De kalmerende aanblik van een landschap volstaat. Het is niet nodig ook zelf de voeten vuil te maken.

Het vierde en laatste concept van ‘landschap’ dat ik wil introduceren is verbonden met de relationele waarde die een landschap kan bezitten. Milieufilosoof Glenn Deliège gebruikt dat woord om aan te duiden dat een landschap niet alleen een nuttigheidswaarde kan bezitten (zoals het geval is bij het activistische concept van het landschap) maar ook een sociale waarde. Een landschap heeft betekenis omdat het in allerlei menselijke betekeniscontexten is opgenomen. Een bekend recent voorbeeld is dat van de rouwgevoelens die de val van een monumentale populier in Zottegem (Oost-Vlaanderen) met zich meebracht.

Vandaag de dag is ook nog een derde landschapsconcept actief. Dat bestaat uit de tendens om vérder te gaan dan de gelatenheid van het eerste concept. Vertrekkende van de diagnose van Heidegger en Lemaire kun je namelijk ook ergens anders uitkomen dan bij hun berusting (en hun vlucht). De pijn van het landschapsbederf leidt dan naar activisme.

De boom was (onder meer) een gerechtsboom. Vroeger bevond zich op deze plek de vierschaar van de regio, waar recht gesproken werd. Maar de plek had nog veel meer sociale functies. Talloze herinneringen van omwonenden bleken ermee verbonden. Velen maakten na de val nog even de tocht naar de gevallen kolos om afscheid te nemen. Deliège: ‘doorheen de tijd bouwt zo’n boom een kwetsbare bewaarwaardigheid op omdat hij telkens weer wordt opgenomen in nieuwe betekenisvolle relaties’.25

Ook dit concept heeft een lange geschiedenis. Het is meer dan honderd jaar oud en gaat terug op de romantische bezorgdheid om het landschap, die samen met de industriële revolutie de kop opstak. De eerste diagnoses van landschapsbederf leidden in Engeland tot de oprichting van The National Trust. Die non-profitorganisatie kreeg als opdracht mee om het behoud te bevorderen van gronden en panden ‘die een historisch belang hebben of mooi zijn’.22 Opmerkelijk in deze programmaverklaring is dat het esthetisch en historisch belang op de eerste plaats kwamen, en de biodiversiteit pas op de tweede. Het doel was dus om de natuur te beschermen ten behoeve van de mens, en niet ten behoeve van zichzelf. Die logica kenmerkt ook andere activistische invullingen van het concept landschap. Je krijgt dan meestal een keuze uit een lange lijst van nuttige functies die het natuurlandschap vervult. Frequent natuurcontact, zo luidt het argument bijvoorbeeld, heeft positieve fysieke én mentale invloeden. Mensen uit een meer biodiverse omgeving hebben een meer diverse gemeenschap van micro-organismen op hun huid. Dat speelt een gunstige rol bij de opbouw van immuniteit. Of nog: wie gaat wandelen in een park met een hogere diversiteit aan flora en fauna, blijkt beter en sneller tot mentale rust te komen.

De conclusie van deze verkenning kan enkel een bevestiging van het vertrekpunt zijn. Ja, ‘het landschap’ is een esthetisch begrip. Dat lijkt de kracht en de waarde van dat concept misschien op het eerste gezicht te verlagen. Maar die conclusie is onterecht. Esthetiek is geen freischwebend begrip, dat los zou staan van andere maatschappelijke krachten. Integendeel. Esthetiek in het algemeen, en zeker de landschappelijke esthetiek, wordt vandaag de dag volop gemobiliseerd om ofwel spirituele keuzes te maken (de gelatenheid van Heidegger en Lemaire), ofwel activistische of sociale keuzes (de inspanningen inzake natuurbehoud van tal van organisaties; de ‘bewaarwaardigheid’ waarover Deliège spreekt). Hoe meer het natuurlandschap onder druk komt te staan en door mensen tot nieuw landschap wordt getransformeerd, des te sterker blijkt het de afspiegeling van de moderne ziel.

Hans Van Dyck, hoogleraar in de gedragsecologie, pleit op basis van die argumenten voor het behoud van natuurlijke landschappen. ‘Zintuiglijke en mentale interacties met andere levensvormen zitten bewust, maar evenzeer onbewust, diep geworteld in de omgevingspsychologie van de homo sapiens.’23 Een andere variant van dit argument luidt dat de zintuigen uitgeput raken van eenzijdige concentratie op het intellectuele werk dat in onze postindustriële samenleving domineert. De rustige aandacht die je tijdens een natuurwandeling ervaart, zou dat aandachtsniveau weer op peil brengen. En neen, de surrogaatnatuur van de Teletubbies of van digitale foto’s van natuurlandschappen hebben niet datzelfde effect.24

16

The National Trust Acts 1907–71, gecit. op ‘National Trust for Places of Historic Interest or Natural Beauty’, en.wikipedia.org. <https://en.wikipedia.org/wiki/National_Trust_for_Places_of_Historic_Interest_or_Natural_Beauty> 23 Hans Van Dyck, ‘Verrijk onze mensenkooi’, De Standaard, 30 dec. 2017. <https://www.standaard.be/cnt/ dmf20171229_03273713> 24 Virginie Platteau, ‘Waarom wandelliteratuur vandaag zo hip is’, Rekto:Verso, 1 juni 2019. <https://www.rektoverso.be/ artikel/waarom-wandelliteratuur-vandaag-zo-hip-is> 25 Glenn Deliège en Stijn Neuteleers, ‘De lessen van de populier van Zottegem’, De Standaard, 17 feb. 2020. <https:// www.standaard.be/cnt/dmf202002160_4851485> 22

17



Tekst: Thomas Crombez Vormgeving en illustraties: Hanne Groven Deze uitgave is geschreven en vormgegeven in opdracht van de Master Kunsteducatie, Fontys Hogeschool voor de Kunsten, Tilburg. De tekst mag voor educatieve, niet-commerciÍle doeleinden gebruikt worden. (c) Thomas Crombez en FHK, September 2020. www.fontys.nl/kunsteducatie


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.