Indicatoren van sociale bescherming in België
Inhoud • Inhoud • Samenvatting
Middelenindicatoren
• Inleiding
• Pensioenuitgaven • Pensioenuitkeringen
Thema 1: Overkoepelende aspecten van sociale bescherming
• Toegang van gepensioneerde loontrekkenden tot de tweede pijler
Resultaatindicatoren
Contextindicatoren
• Armoederisicocijfer vóór en
• Levensverwachting en gezonde levensverwachting
na sociale overdrachten
op de leeftijd van 65 jaar
• Relatieve mediane armoederisicokloof
• Kost van de vergrijzing
• Inkomensongelijkheid
• Afhankelijkheidsratio van ouderen en geraamde
• Evolutie van de minimumuitkeringen
afhankelijkheidsratio van ouderen
voor gezinshoofden • Netto minimumuitkering als percentage
Thema 3: De arbeidsmarkt
van de armoederisicogrens • Perceptie van de sociale zekerheid
Resultaatindicatoren • Werkgelegenheidsgraden naar geslacht en opleiding
Middelenindicatoren
• Langdurige werkloosheid
• Uitgaven voor sociale bescherming
• Armoederisicocijfer bij werkende bevolking
• Sociale uitkeringen naar functie
• Huishoudens zonder betaald werk
• Evolutie van de inkomsten van de sociale zekerheid Middelenindicatoren Contextindicatoren
• Levenslang leren
• Bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking
• Uitgaven werkloosheid
en overheidsschuld
• Gecorrigeerde loonquote • Vrijstelling van bijdrage
Thema 2: Vergrijzing en pensioen Contextindicatoren Resultaatindicatoren
• Opleidingsniveau bij jongeren naar geslacht
• Gemiddelde uitstapleeftijd uit de arbeidsmarkt • Werkgelegenheidsgraad bij oudere werknemers
Thema 4: Gezondheid
• Armoederisicocijfer (65+) • Armoederisicokloof (65+)
Resultaatindicatoren
• Huidige en prospectieve theoretische vervangingsratio
• Gezonde levensverwachting op de leeftijd van 25 jaar
• Participatie aan niet-professionele activiteiten 2
naar opleidingsstatus
• Langdurige ziekte of langdurig gezondheidsprobleem
Middelenindicatoren
• Eigen bijdrage in ziektekosten
• Huisvestingsuitgaven
• Onvervulde noden aan medisch onderzoek Contextindicatoren Middelenindicatoren • Totale gezondheidsuitgaven
• Aantal sociale woningen als percentage van het totale aantal privéhuishoudens
• Gezondheidsuitgaven in natura • Links Contextindicatoren • Subjectieve gezondheid • Levensverwachting bij geboorte • Gezonde levensverwachting bij geboorte Thema 5: Huishoudens en het gezin Resultaatindicatoren • Armoederisicocijfer per gezinstype • Armoederisicocijfer bij kinderen • Kinderen in huishoudens zonder betaald werk Middelenindicatoren • Uitgaven gezinstoelagen Contextindicatoren • Afhankelijkheidsgraad jongeren • Projectie afhankelijkheidsgraad jongeren • Bevolkingsstructuur naar gezinstype • Loonkloof tussen mannen en vrouwen Thema 6: Huisvesting Resultaatindicatoren • Armoederisicocijfer naar huisvestingssituatie • Overmatige huisvestingskost • Aandeel personen in overbevolkte woningen 3
Indicatoren van sociale bescherming in België
an en v ator herming c i d In sc le be ië socia in Belg FOD
Samenvatting
ale
Soci
d
rhei
Zeke
009
er 2
emb
Dec
ing
teun
ders
dson
elei
DG B
Tijdens het laatste decennium zijn er belangrijke inspanningen geleverd om de creatie van indicatoren inzake sociale bescherming en sociale insluiting te stimuleren. Deze inspanningen werden in grote mate op internationaal niveau geïnitieerd, maar ook op nationaal niveau is er een groeiende interesse voor de ontwikkeling van indicatoren om de verschillende aspecten van sociale bescherming op te volgen. De Federale Overheidsdienst (FOD) Sociale Zekerheid heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan deze ontwikkelingen, als coördinator van de Belgische vertegenwoordiging op diverse internationale fora inzake sociale bescherming en door het stimuleren van indicatorontwikkeling op nationaal niveau. In deze brochure wordt een selectie van de internationale indicatoren, aangevuld met een aantal nationale indicatoren, voorgesteld. Het is niet de bedoeling om in deze brochure een diepgaande analyse en bespreking te geven van de situatie op het vlak van de sociale bescherming. Het hoofddoel is eerder tweeledig: 1. op een transparante en beschrijvende manier een aantal beleidsaspecten van de sociale beschermingssituatie belichten; 2. professionals, betrokken partijen en personen uit het grote publiek die geïnteresseerd zijn in het sociaal beschermingsbeleid bewust maken van het bestaan van de beschikbare indicatoren en het statistische materiaal. De indicatoren die in deze brochure worden voorgesteld zijn onderverdeeld in resultaatindicatoren, middelenindicatoren en contextindicatoren. Om een snelle, globale inschatting van de sociale situatie in België mogelijk te maken, wordt in deze samenvatting een synthetisch overzicht gegeven van een aantal resultaatindicatoren. Zoals in de rest van de brochure worden de Belgische resultaten vergeleken met de Europese resultaten. De staven in de samenvattende grafiek weerspiegelen het verschil in percentagepunten tussen de Belgische resultaten en deze van de EU. Indicatoren waar België beter scoort dan de EU worden als ‘sterkte’ gelabeld, indicatoren waar België zwakker scoort dan de EU worden als ‘zwakte’ gelabeld’1 . Hierbij moet worden opgemerkt dat de inschatting van de sociale situatie kan verschillen indien een ander referentiepunt zou worden gekozen (bv. de buurlanden of de best presterende landen). Ook moet worden opgemerkt dat de globale inschatting op dit moment nog onvolledig blijft, aangezien betrouwbare en vergelijkbare indicatoren nog niet op een gebalanceerde wijze beschikbaar zijn over de domeinen die in deze brochure worden behandeld. De resultaten tonen een aantal duidelijk positieve punten. Een eerste positief punt is dat de algemene perceptie van de sociale zekerheid in België goed is, in vergelijking met de EU: Belgen hebben een duidelijk positiever beeld van het sociale zekerheidssysteem dan Europeanen in het algemeen. Sociale uitkeringen spelen in België een grotere rol in het garanderen van een minimuminkomensniveau dan in de EU als geheel. Een groter deel van de bevolking wordt boven de armoederisicogrens gebracht door de sociale uitkeringen dan in de EU. Het totaal armoederisicopercentage, het percentage van de bevolking met een inkomen onder de armoederisicogrens, is ook lager dan het EU-cijfer. 4
Op basis van de beschikbare indicatoren lijkt België goed te scoren op het vlak van gezondheid. Het deel van de bevolking dat geconfronteerd wordt met een langdurige ziekte is lager dan in de EU15. Verder verklaart een lager percentage van de bevolking dat zij een medisch onderzoek heeft moeten uitstellen omwille van financiële redenen, wachtlijsten of te grote afstanden. Er moet echter opgemerkt worden dat op dit domein bijkomende indicatoren wenselijk zijn om een volledigere inschatting mogelijk te maken. Ook de huisvestingssituatie is over het algemeen positief. Het aandeel van de bevolking dat leeft in een overbevolkte woning is aanzienlijk lager dan over het algemeen in de EU15. Bovendien wordt een lager aandeel van de bevolking geconfronteerd met een overmatige huisvestingskost, hoewel de situatie op dit vlak verschilt naargelang de huisvestingssituatie. Zo worden woningeigenaars, in vergelijking met het EU-cijfer, duidelijk in mindere mate geconfronteerd met een overmatige huisvestingskost, terwijl voor huurders het Belgische cijfer zich boven het EUcijfer situeert. De arbeidsmarktindicatoren presenteren een gemengd beeld. Op basis van de traditionele arbeidsmarktindicatoren is geweten dat de participatie aan tewerkstelling een zwak punt is. De sociale beschermingsindicatoren inzake de arbeidsmarkt ondersteunen verder de vaststelling dat de arbeidsmarkt voor sommige, voornamelijk laaggeschoolde, groepen moeilijk toegankelijk is. Personen met betaald werk hebben een duidelijk lager armoederisico dan in de EU het geval is, terwijl personen zonder betaalt werk geconfronteerd worden met een relatief hoger armoederisico. De levensstandaard van gezinnen weerspiegelt voornamelijk de positie op de arbeidsmarkt. Zowel in vergelijking met het EU-niveau als vanuit een puur nationaal perspectief, hebben éénoudergezinnen een hoog armoederisico. Koppels met kinderen hebben daarentegen een armoederisico dat lager is dan het EU-cijfer. De indicatoren tonen een gemengd beeld wat de situatie van kinderen betreft. Enerzijds hebben Belgische kinderen een armoederisico dat lager ligt dan het EU-cijfer. Anderzijds behoort het percentage kinderen dat in een huishouden zonder betaald werk woont tot de hoogste in de EU. Concluderend kan worden gesteld dat België op een aantal indicatoren beter scoort dan het EU-niveau. Op sommige indicatoren hoort België bij de best presterende lidstaten, maar er zijn echter ook een aantal duidelijk zwakke punten, die de globale performantie beïnvloeden.
1 Voor de interpretatie van de resultaten in de samenvattende grafiek moet opgemerkt worden dat het voor sommige indicatoren positief is om onder het EU-cijfer te scoren (zoals het geval is voor het armoederisicopercentage), terwijl het voor andere positief is om hoger te scoren dan het EU-cijfer (zoals het geval is voor de werkzaamheidsgraad). In de synthesegrafiek worden de verschillen tussen de Belgische en de EU-cijfers als sterktes en zwaktes gelabeld, rekening houdend met deze verschillen tussen de indicatoren. Zo resulteert het feit dat het armoederisicopercentage lager is dan het EU-cijfer, in een staaf aan de ‘sterkte’ zijde van de grafiek, terwijl het feit dat de werkzaamheidsgraad ook lager is dan het EU-resultaat in een staaf aan de ‘zwakte’ zijde van de grafiek.
5
Werkzaamheidsgraad oudere werknemers (55-64)
Armoederisicokloof ouderen (65+)
Armoederisicograad ouderen (65+)
Gemiddelde uittredeleeftijd arbeidsmarkt-vrouwen
Gemiddelde uittredeleeftijd arbeidsmarkt-mannen
Perceptie van sociale zekerheid*
Inkomensongelijkheid
armoederisicokloof
Armoederisico niet werkenden
Armoederisico werkenden
Armoederisico na sociale transfers
Armoederisico voor sociale transfers
ZWAKTES
0,9
-2
-12,9
0,8
-0,8
-1
-2 2
4
4
4
STERKTES
11
Vergrijzing en pensioen
Sociale bescherming
-15
-10
0
-4
-2
-2,8
2,2
2
3
3
4
5
6
6,1
EU15 (EU25*) = 0, verschil België-EU in percentagepunten
-5
Percentage huishoudens in overbevolkte woning
Percentage personen met overmatige huisvestingskost*
Armoederisico woningeigenaars
Armoederisico voor huurders
Armoederisico voor koppel met 2 kinderen
Armoederisico éénoudergezinnen
Percentage kinderen in huishouden zonder betaald werk
Armoederisico kinderen
Percentage personen met langdurige ziekte of gezondheidsprobleem*
Percentage personen met onvervulde behoefte medisch onderzoek*
Percentage huishoudens zonder betaald werk -3,3
-0,7
Langdurige werkloosheidsgraad Armoederisico werkenden
0,2
-6,3
-10,8
-4.9
Werkzaamheidsgraad-hoge opleiding
Werkzaamheidsgraad-middelhoge opleiding
Werkzaamheidsgraad-lage opleiding
Werkzaamheidsgraad
10
13,8 15
Huisvesting
Huishoudens en het gezin
Gezondheid
Arbeidsmarkt
Indicatoren van sociale bescherming in België
Inleiding Tijdens het laatste decennium zijn er belangrijke inspanningen geleverd om de creatie van indicatoren inzake sociale bescherming en sociale insluiting te stimuleren. Deze inspanningen werden in grote mate op internationaal niveau geïnitieerd, in het kader van de Europese Open Methode van Coördinatie Sociale Bescherming en Sociale Inclusie, in het kader van het Europees Statistisch Systeem en in het kader van de OESO. Daarnaast is er ook op nationaal niveau een groeiende interesse voor de ontwikkeling van indicatoren om de verschillende aspecten van sociale bescherming op te volgen. De Federale Overheidsdienst (FOD) Sociale Zekerheid heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan deze ontwikkelingen, als coördinator van de Belgische vertegenwoordiging op diverse internationale fora inzake sociale bescherming. Op nationaal niveau heeft de FOD geïnvesteerd in indicatorontwikkeling op nieuwe domeinen, zoals minimum inkomensbescherming en het gebruik van administratieve gegevens voor de opvolging van de pensioenen. In deze brochure wordt een selectie van de internationale indicatoren, aangevuld met een aantal nationale indicatoren, voorgesteld1. Het is niet de bedoeling om in deze brochure een diepgaande analyse en bespreking te geven van de situatie op het vlak van de sociale bescherming. Het hoofddoel van deze brochure is tweeledig: 1. op een transparante en beschrijvende manier een aantal beleidsaspecten van de sociale beschermingssituatie belichten; 2. professionals, betrokken partijen en personen uit het grote publiek die geïnteresseerd zijn in het sociaal beschermingsbeleid bewust maken van het bestaan van de beschikbare indicatoren en het statistische materiaal. De benadering van sociale bescherming die in deze brochure wordt gevolgd is gebaseerd op een opdeling van de taken van de welvaartstaat in een aantal thema’s, aangevuld met een thema dat een aantal overkoepelende aspecten van de sociale beschermingssituatie weergeeft. Voor elk thema worden resultaatindicatoren, middelenindicatoren en contextindicatoren weergegeven1. Volgende thema’s worden voorgesteld: 1. overkoepelende aspecten van sociale bescherming 2. veroudering en pensioenen 3. arbeidsmarkt 4. gezondheid 5. huishoudens en gezinnen 6. huisvesting
1
8
De indicatoren die in deze brochure worden gepresenteerd, werden geactualiseerd tot september 2009.
Indica sociale toren van besch in Be erming lgië FOD So
ciale
DG Be
Zekerh eid nderste uning
leidso
Dece
mber
2009
Sommige indicatoren kunnen voor verschillende thema’s relevant zijn. Bijvoorbeeld, een indicator rond de levensverwachting is relevant voor het thema ‘gezondheid’, maar ook voor het thema ‘veroudering en pensioenen’. Tewerkstelling, specifiek voor oudere werknemers, is een arbeidsmarktindicator, maar is ook relevant voor het thema ‘veroudering en pensioenen’. Er zal dan ook regelmatig naar andere thema’s verwezen worden. Het vergelijken van de Belgische resultaten met deze van andere landen is een krachtige methode om de sterktes en zwaktes van het sociale beschermingssysteem in te schatten. De prestaties van andere landen kunnen bijdragen tot het vaststellen van de domeinen waarop vooruitgang op het vlak van de sociale bescherming mogelijk is. Daarbij is de keuze van het vergelijkingspunt cruciaal. In deze brochure worden de Belgische resultaten vergeleken met de resultaten voor de EU. Andere referentiepunten zouden kunnen zijn: de omringende landen of de best presterende landen. Laatstvermelde benaderingen zullen in latere versies van deze brochure worden ontwikkeld. Gedurende de afgelopen decennia heeft de sociale bescherming een cruciale rol gespeeld in de verbetering van de leefomstandigheden van de bevolking. Een aantal uitdagingen is echter blijven bestaan, terwijl er ook nieuwe zijn bijgekomen. De indicatoren die in deze brochure worden gepresenteerd werden ontwikkeld om beleidsmakers te informeren, zodat ze beter in staat zouden zijn om deze uitdagingen aan te pakken. Zij dragen ook bij tot de versterking van de sociale zekerheid, als een essentieel onderdeel van het beleidsantwoord op deze uitdagingen.
9
Indicatoren van sociale bescherming in België
van g ren in cato cherm i d In bes gië e l a l i soc in Be eid ale
Soci
rh Zeke g unin rste nde
Thema 1 Overkoepelende aspecten van sociale bescherming FOD DG
idso
Bele
ber
em
Dec
9
200
Het eerste thema omvat enkele indicatoren die een algemeen overzicht geven van de resultaten van de sociale bescherming als geheel en de middelen die hiervoor worden ingezet. Het omvat enkele belangrijke insluitingsindicatoren (armoederisicocijfer, armoederisicokloof en inkomensongelijkheid) als indicatoren van de prestaties van het sociale beschermingssysteem. Een van de centrale doelstellingen van sociale bescherming bestaat erin toereikende middelen te verzekeren voor mensen die geconfronteerd worden met een verminderd vermogen om zelf in hun onderhoud te voorzien doordat zich een sociaal risico heeft voorgedaan, of tengevolge van specifieke behoeften. Het is dan ook nuttig om na te gaan in welke mate de sociale bescherming erin slaagt om deze doelstelling te halen. Naast zuivere resultaatindicatoren zoals het armoederisicocijfer worden hiervoor ook indicatoren gebruikt die de niveaus van de minimumuitkeringen beoordelen. Minimum sociale zekerheidsuitkeringen en sociale bijstand, samen met het wettelijke minimumloon, vormen de basis van het beleid gericht op het verzekeren van een minimuminkomensniveau voor de bevolking en de gezinnen. Vandaar dat hun niveau en evolutie van bijzonder belang zijn om de toereikendheid van het sociale beschermingsbeleid te beoordelen. Zowel vanuit het standpunt van toereikendheid als vanuit het standpunt van duurzaamheid is het belangrijk om de uitgaven en de financiering van de sociale bescherming en de sociale zekerheid als geheel op te volgen. Er worden verschillende indicatoren met betrekking tot deze thema’s voorgesteld, samen met de belangrijke contextinformatie over de evolutie van het Bruto Binnenlands Product en de schuldgraad. Deze indicatoren worden aangevuld met een indicator die aangeeft hoe de sociale zekerheid door de bevolking wordt waargenomen.
2 Hiervoor wordt de gewijzigde equivalentieschaal van de OESO gebruikt. Een equivalent inkomen betekent dat het gezinsinkomen vergelijkbaar wordt gemaakt voor verschillende gezinstypes door een correctie in te voeren met betrekking tot de grootte en de samenstelling van het gezin. Het gezinsinkomen wordt daartoe gedeeld door een factor 1 voor het eerste gezinslid, door 0,5 voor elk ander volwassen gezinslid en door 0,3 voor elk kind (<14 jaar). Voor het equivalente inkomen van een alleenstaande wordt het beschikbaar inkomen dus gedeeld door 1. Voor een koppel wordt het beschikbaar gezinsinkomen gedeeld door 1,5, enz.
10
Resultaatindicatoren • Armoederisicocijfer vóór en na sociale overdrachten Het armoederisicocijfer na sociale overdrachten wordt gedefinieerd als het aantal personen met een equivalent beschikbaar inkomen dat onder de armoederisicogrens ligt, die is vastgelegd op 60% van het nationaal equivalent mediaan beschikbaar inkomen (na sociale overdrachten). In 2007 lag de armoedegrens in België voor een alleenstaande op 878 euro per maand. Het armoederisicocijfer vóór sociale overdrachten: het aantal personen met een equivalent beschikbaar inkomen dat vóór de sociale overdrachten onder de armoederisicogrens ligt, die is vastgelegd op 60% van het nationaal equivalent mediaan beschikbaar inkomen (na sociale overdrachten). Rust- en overlevingspensioenen worden hier niet beschouwd als sociale overdrachten en worden bijgevolg niet van het inkomen afgetrokken. Figuur 1: Armoederisicocijfer vóór en na sociale overdrachten in 2004 en 2007 (in %)
30 30
26 26
25 25 20 20
17 17
15 15
28 28
26 26 17 17
14 14
28
15 15
EU15 BE
10 10 5 0
Armoederisico na At-risk-of-poverty sociale transfers rate after social2004
Armoederisico voor At-risk-of-poverty sociale transfers rate before social2004
Armoederisico na At-risk-of-poverty sociale transfers rate after social 2007
Armoederisico voor At-risk-of-poverty sociale transfers rate before social 2007
Bronnen: Eurostat, EU-SILC
Deze indicator volgt het aantal personen op dat onder een bepaalde inkomensgrens valt, die een minimuminkomensniveau vertegenwoordigt. Mensen die onder deze grens vallen, worden verondersteld een armoederisico te lopen. In 2007 werd 15% van de bevolking geconfronteerd met een armoederisico. Dit percentage is stabiel gebleven sinds 2004, het eerste jaar van de huidige tijdreeks. Het percentage voor België ligt net onder het cijfer voor de EU15, dat 17% bedraagt. Als we de sociale uitkeringen (andere dan pensioenen) zouden aftrekken van het gezinsinkomen, dan zou 28% van de bevolking onder de armoederisicogrens terechtkomen. Het is dan ook niet verrassend dat sociale overdrachten de armoedecijfers sterk doen dalen. Voor België wordt het armoederisico door de sociale transfers met 46% verlaagt, wat meer is dan in de EU15, waar dit cijfer 35% bedraagt3.
3 Deze indicator laat de eerste-orde effecten van de sociale zekerheidsuitkeringen zien. Gedragseffecten worden niet in aanmerking genomen in deze indicator.
11
Indicatorenofvan Indicators Social sociale Protection bescherming in Belgium in België
Figuur 2: Armoederisicocijfer naar tewerkstellingsstatus (in %)
2007 2007 30 30
24 24
25 25
EU15 EU15 BE BE
25
20
15 10
8 44
5 00
Not Nietemployed werkend
Employed Werkend Bronnen: Eurostat, EU-SILC
Het risico om een inkomen te hebben dat onder de armoederisicogrens valt, is sterk geassocieerd met de tewerkstellings- en gezinssituatie. Het armoederisico naar gezinssituatie wordt besproken in het thema ‘Huishoudens en familie’. Hier vermelden we het globaal effect van het al dan niet hebben van betaald werk. Dit verschil is groot, en het is in België bovendien groter dan het verschil voor de EU15. Deze bij vergelijking grote kloof tussen de twee categorieën is enerzijds een gevolg van een iets hoger armoederisicocijfer voor personen die niet aan het werk zijn, en anderzijds door een sterk lager armoederisicocijfer voor werkende personen, vergeleken met de EU15. Figuur 3: Armoederisicocijfer na sociale overdrachten naar hoogste opleidingsniveau (in %)
2007 2007 25 25 20 20 15 15
23 23
23 23 13 13
12 12
EU15 EU15 7
10 10 5 0
en PreKleuter-, primary,basisprimary lager secundair and lower secondary onderwijs educationlevel 0-2 (ISCED 1997)
Hoger secundair Upper secondary and en post-secundair post secondaru non niet tertiar onderwijs tertiary educationlevel 3-4 (ISCED 1997)
6
BE BE
Hogereducation (tertiair) Tertiary onderwijs levels 5-6 (ISCED 1997)
Bronnen: Eurostat, EU-SILC
Het relatieve armoederisico naar opleidingsstatus sluit nauw aan bij het voorgaande cijfer. Dit percentage varieert van 23% voor personen met een laag opleidingsniveau tot 6% voor personen met een hoge opleiding. Vanuit dit perspectief is de situatie in België niet anders dan in de EU15.
12
• Relatieve mediane armoederisicokloof Deze indicator wordt gedefinieerd als het verschil tussen de armoederisicogrens en het equivalent mediaan beschikbaar inkomen van personen die onder de armoederisicogrens zitten, uitgedrukt als een percentage van de armoederisicogrens. Figuur 4: Relatieve mediane armoederisicokloof (in %)
25
22
21 21
22
20
18 18
15
EU15 EU15 EU15 BEBE BE
10 10 55 00
2004 2004
2007 2007
Bronnen: Eurostat, EU-SILC
Het verschil tussen het gezinsinkomen van personen die onder de armoederisicogrens zitten en de grens is algemeen genomen iets kleiner in België dan in de EU15. Dit betekend dat de armen in België in 2007 iets minder arm waren dan de armen in Europa. De cijfers wijzen op een daling van de armoederisicokloof. Deze daling situeert zich tussen 2004 en 2005, waarna het niveau stabiel is gebleven.
13
Indicatoren van sociale bescherming in BelgiĂŤ
â&#x20AC;˘ Inkomensongelijkheid De verhouding tussen het totale inkomen van de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (hoogste kwintiel) en het totale inkomen van de 20% van de bevolking met het laagste inkomen (laagste kwintiel). Onder inkomen moet equivalent beschikbaar inkomen worden verstaan. Figuur 5: Ongelijkheid van de inkomensverdeling (S80/S20)
6 5
4,8
4,8 3,9 3,9
4
3,9 EU15 EU15 EU15 BE BE BE
3 2 1 0
2004
2007
Bronnen: Eurostat, EU-SILC
Uit deze ongelijkheidsindicator blijkt dat het totale inkomen van de 20% met het hoogste inkomen 3,9 maal hoger ligt dan het totale inkomen van de 20% met het laagste inkomen. In BelgiĂŤ is de ongelijkheid tussen de gezinsinkomens minder groot dan in de EU15 algemeen genomen. Deze indicator is stabiel gebleven tussen 2004 en 2007.
14
â&#x20AC;˘ Evolutie van de minimumuitkeringen voor gezinshoofden Minimumbedragen voor sociale zekerheid en sociale bijstand op 1 januari. Om de evolutie van de koopkracht van uitkeringen te kunnen beoordelen, worden de bedragen gecorrigeerd voor de prijsinďŹ&#x201A;atie op basis van het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen (indexcijfer voor januari). Figuur 6: Evolutie van de minimumuitkeringen voor gezinshoofden evolution of minimum allowances for heads of household 2000-2009, in constant prices (2006)
1200
ouderdomspensioen old age pension employees werknemers ouderdomspensioen old age pension independants zelfstandigen
1100
overlevingspensioen survivor pension employees werknemers
1000
overlevingspensioen survivor pension independants zelfstandigen
Euro
900
sociale bijstand elderly ouderen social assistance invalidity employees invaliditeit werknemers
800
invalidity independants invaliditeit zelfstandigen
700
unemployment werkloosheid
600
social assistance sociale bijstand active pop. actieve bevolking
500 400 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Bronnen: 2000-2006: Van Mechelen (et. al.) Working Paper Sociale Zekerheid nummer 5, FOD Sociale Zekerheid 2007-2009; Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
Hier wordt de evolutie van enkele vervangings- en sociale bijstandsuitkeringen weergegeven. Sinds 2000 zijn alle minimum vervangingsuitkeringen verhoogd boven het inďŹ&#x201A;atieniveau. Maar niet alle minimumuitkeringen zijn in dezelfde mate verhoogd. De meest opvallende verhogingen gebeurden bij de uitkeringen voor zelfstandigen (ouderdomspensioen, invaliditeitsuitkering, overlevingspensioen) en bij de sociale bijstandsuitkeringen voor ouderen (IGO). De minimum vervangingsinkomens voor werknemers en de sociale bijstandsuitkeringen voor de actieve bevolking stegen aan een trager tempo.
15
Indicatoren van sociale bescherming in BelgiĂŤ
â&#x20AC;˘ Netto minimumuitkering als percentage van de armoederisicogrens Deze indicator geeft de minimum en maximum netto-uitkeringen voor werknemers (ouderdom, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, minimumloon en sociale bijstand) als percentage van de armoederisicogrens (60% van het mediaan inkomen). De cijfers verwijzen naar de situatie op 1 januari van elk jaar. De grens wordt berekend aan de hand van dezelfde basis als de uitkeringen. Verder worden ook veronderstelt dat de betreffende uitkering de enige inkomensbron vormt, behoudens eventuele kinderbijslag, die wel in rekening wordt gebracht. Figuur 7: Netto minimum- en maximumuitkering als percentage van de armoederisicogrens voor koppels met twee kinderen (inclusief gezinstoelagen) koppel met twee kinderen Couple with 2 children 160 160
POVERTY THRESHOLD (100) Armoederisicogrens
140 140
Garanteed pension for the elderly Inkomensgarantie ouderen
120 120
Minimum pensioen Minimum Pension Minimum w age Minimumloon
100 100
Maximum unemployment benefits (7 Maximum werkloosheidsuitkering months w ithout job) (7 maand zonder werk)
80 80
Minimum unemployment benefits (7 Minimum werkloosheidsuitkering months w ithout job) (7 maand zonder werk)
60 60
Maximum disability allocation Maximum invaliditeitsuitkering
40 40
Minimum Disalibility allocation Minimum invaliditeitsuitkering
20 20 00 2004 2004
werknemers
Social assistance Sociale bijstand
2005 2005
2006 2006
2007 2007
2008 2008
2009 2009
Bronnen:2003-2004-2005-2006: ADSEI (EU-SILC armoedegrens) en FOD Sociale Zekerheid (uitkeringen)- 2008-2009: FOD Sociale Zekerheid, MIMOSIS
Figuur 8: Netto minimum- en maximumuitkering als percentage van de armoederisicogrens voor alleenstaanden alleenstaanden Single person POVERTY THRESHOLD (100) Armoederisicogrens
160 160 140 140
Garanteed pension for the elderly Inkomensgarantie ouderen
120 120
Minimum Pension Minimum pensioen
100 100
Minimum w age Minimumloon
80 80
Maximum unemployment benefits (7 Maximum werkloosheidsuitkering w ithout job) months (7 maand zonder werk)
60 60
Minimum unemployment benefits (7 Minimum werkloosheidsuitkering months w ithout job) (7 maand zonder werk)
40 40
Maximum disability allocation Maximum invaliditeitsuitkering
20 20 00 2004 2004
werknemers
Minimum Disalibility allocation Minimum invaliditeitsuitkering
2005 2005
2006 2006
2007 2007
2008 2008
2009 2009
Social assistance Sociale bijstand
Bronnen: 2003-2004-2005-2006: ADSEI (EU-SILC armoedegrens) en FOD Sociale Zekerheid (uitkeringen) - 2008-2009: FOD Sociale Zekerheid, MIMOSIS 16
De bovenstaande grafieken tonen het verband tussen een selectie van sociale bijstandsuitkeringen en minimum en maximum sociale zekerheidsuitkeringen en de armoederisicogrens voor enkele gezinstypes en onder een aantal specifieke veronderstellingen. Daaruit blijkt dat het niveau van de sociale bijstandsuitkeringen en de minimale sociale zekerheidsuitkeringen rond (minimale invaliditeitsuitkering, pensioen) of onder de armoederisicogrens ligt. Het niveau van de uitkeringen in verhouding tot de grens is aanzienlijk lager voor koppels (met of zonder kinderen) dan voor alleenstaanden. De verhouding tussen de maximale sociale zekerheidsuitkeringen voor arbeidsongeschiktheid en de grens bedraagt 145 (alleenstaanden) en 111 (koppel met 2 kinderen) in 2007. Voor de werkloosheidsuitkeringen komen deze cijfers op 119 (alleenstaanden) en 79 (koppel met 2 kinderen). Daarbij moeten we wel opmerken dat de kinderbijslag en de fiscale voordelen voor kinderen ten laste zijn toegevoegd aan het vervangingsinkomen van de gezinnen met kinderen. Er zijn sterke verhogingen voor de maximale invaliditeitsuitkeringen (in 2005) voor alleenstaanden en voor de sociale bijstandsuitkeringen voor ouderen (in 2007)4.
• Perceptie van de sociale zekerheid Deze indicator vermeldt het aantal personen (in procent) dat antwoordt dat de sociale zekerheid een positief of een negatief gevoel oproept. Figuur 9: Perceptie van de sociale zekerheid in 2006
75
EU EU
25 EU15 Positief Positve
Negatief BE Negative BE BE
86
0% 0%
20% 20%
40% 40%
14
60% 60%
80% 80%
100% 100%
Bronnen: Eurobarometer (65) 2006
Zoals we uit de grafiek kunnen opmaken, hebben in België meer personen een positieve perceptie van de sociale zekerheid dan algemeen genomen in Europa. Een minderheid van 14 procent van de ondervraagden beweerde een negatief gevoel te hebben tegenover het Belgische sociale zekerheidssysteem.
4 Uit het voorgaande cijfer kan men opmaken dat een aantal uitkeringen voor zelfstandigen de laatste jaren een aanzienlijke stijging hebben gekend, maar de verhouding tussen deze uitkeringen en de armoederisicogrens is nog niet beschikbaar.
17
Indicatoren van sociale bescherming in België
Middelenindicatoren •Uitgaven voor sociale bescherming De uitgaven voor sociale bescherming omvatten: sociale uitkeringen, dat wil zeggen overdrachten in geld of in natura aan huishoudens en individuen om hun lasten ten gevolge van een vastgestelde reeks risico’s en behoeften te verlichten; administratiekosten, met andere woorden: de kosten aangerekend voor het beheer en de administratie van het stelsel; andere uitgaven, waaronder diverse uitgaven voor sociale beschermingsregelingen (betaling van inkomen uit vermogen en andere). Daarbij moeten we opmerken dat de hier gebruikte definitie van sociale bescherming omwille van vergelijkingsoverwegingen verschilt van de definitie die doorgaans op nationaal niveau wordt gebruikt. Figuur 10: Uitgaven voor sociale bescherming in % van het bruto binnenlands product
32 32 30 30 28 28 EU15 EU15 EU15 BE
26 26
BE BE
24 24 22 22 20 20 2000 2000
2001 2001
2002 2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
2006 2006
Bronnen: Eurostat, ESSPROS
De uitgaven voor sociale bescherming vertegenwoordigen 27,3% van het bruto binnenlandsproduct (bbp) in de EU15 in 2006, variërend van 18,3% in Ierland tot 31% in Zweden. In de EU25 hebben de Baltische Staten het laagste cijfer, met een aandeel van ongeveer 12% van het bbp. Met een aandeel van 30,2% van het bbp heeft België het derde hoogste uitgavenniveau in 2006 (onder voorbehoud dat de cijfers voor enkele landen nog voorlopig zijn)5. Tot 2001 lag België steeds dicht bij het gemiddelde van de EU15; daarna heeft België zijn uitgaven voor sociale bescherming sterker verhoogd dan in de EU15. Deze verhoging situeerde zich vooral in de functie ouderdom (van 8,4% in 2000 naar 10,5% van het bbp in 2006) en ziekte (van 6% naar 7,4% van het bbp), met geringere stijgingen in werkloosheid (van 2,9% naar 3,4%) (evolutie naar functie is niet weergegeven in bovenstaande grafiek). Toch moeten we opmerken dat de berekening voor de functie huisvesting in 2001 en 2003 is gewijzigd voor België. Deze wijziging verklaart ook gedeeltelijk de toename van de uitgaven voor sociale bescherming.
5
18
In 2005, alle cijfers definitief, behalve voor Italië; België heeft het vijfde hoogste uitgavenniveau
• Sociale uitkeringen naar functie Sociale uitkeringen zijn overdrachten in geld of in natura door sociale beschermingsregelingen aan huishoudens en individuen om hun lasten ten gevolge van een vastgestelde reeks risico’s en behoeften te verlichten. De functies (of risico’s) zijn: ziekte/gezondheidszorg, arbeidsongeschiktheid, ouderdom, overleving, gezin/kinderen, werkloosheid, huisvesting, niet elders ingedeelde sociale uitsluiting (n.e.i.). Figuur 11: Sociale uitkeringen naar functie, EU15 en België 2006 2006
1,6 BE BE
25,7
6,4
36,7
10,3
7,1
11,9 0,4 0,4
Sickness/ health care Ziekte/gezondheidszorg Disability Arbeidsongeschiktheid old age Ouderdom Survivors Overleving Family/ children Familie/kinderen Unemploylement Werkloosheid Housing Huisvesting Social n.e.c Socialeexclusion uitsluiting (n.e.i.)
1,3 1,3
EU15 EU15
29,3
7,4
39,8
6,3
8
5,7 2,3 2,3
0%
10% 10% 20% 20% 30% 30% 40% 40%
50% 50%
60% 60%
70% 70% 80% 80% 90% 90%
100%
Bronnen: Eurostat, ESSPROS
Zowel in Europa als in België nemen de ouderdomspensioenen het grootste deel in van het sociale beschermingsbudget, ziekte en gezondheidszorg komen op de tweede plaats. De derde uitgavenpost in België zijn de werkloosheidsuitkeringen. In vergelijking met de EU15 spendeert België een kleiner deel van het sociale beschermingsbudget aan de functie ziekte/gezondheidszorg, en een groter deel aan werkloosheid. In de groep van de pensioenen spendeert België relatief meer aan overlevingspensioenen en minder aan ouderdomspensioenen. De uitgaven voor huisvesting zijn in België beperkt, in vergelijking met de andere EU-lidstaten6.
6 Volgens de ESSPROS-methodologie bestaan de uitgaven voor huisvesting in België hoofdzakelijk uit het geaggregeerde verschil tussen de (theoretische) marktprijs en de effectief betaalde huurbedragen in de sector van de sociale huisvesting.
19
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Evolutie van de inkomsten van de sociale zekerheid7 Relatief aandeel van de verschillende financieringsbronnen van de sociale zekerheid, 2000-2008, totaal voor werknemers, zelfstandigen, ambtenaren. Figuur 12: Evolutie van de inkomsten van de sociale zekerheid naar type
100% 100%
6
5
5
5
90% 90%
7
16
14
15
23
21
21
62
58
60
59
2000 2000
2006 2006
2007 2007
2008 2008
80% 80% 70% 70%
25
60% 60%
Other Anderereceipts ontvangsten Alternative Alternatieve financing financiering States subventions Overheidssubsidies Contributions Bijdragen
50% 50% 40% 40% 30% 30% 20% 20% 10% 10% 0% 0%
Bronnen: Vade Mecum 2001– 2006 – 2007 – 2008 - 2009 - Opm.: kapitalisatie-uitgaven niet inbegrepen
De laatste decennia heeft het relatieve aandeel van bijdragen en staatssubsidies in de financiering van de sociale zekerheid schommelingen gekend. Sinds 1995 is een systeem van alternatieve financiering ingevoerd, dat vooral bestaat uit een vaste bijdrage uit btw-inkomsten. De alternatieve financiering op basis van de btw bedroeg 23,514% van de btw-inkomsten in 2002 en is sindsdien geïndexeerd. Het aandeel van de alternatieve financiering is tijdens het laatste decennium toegenomen, maar de laatste jaren is het stabiel gebleven op ongeveer 15%.
20
7 Daarbij moeten we opmerken dat figuur 12 de sociale zekerheid betreft, en niet de sociale bescherming als geheel zoals wel het geval was voor de figuren 10 en 11. Sociale bescherming is een ruimer concept dat volgens de ESSPROS-definitie bestaat uit sociale zekerheid, sociale bijstand, huisvestingstoelagen, enz.
Contextindicatoren • bbp per hoofd van de bevolking en overheidsschuld Het bruto binnenlands product (bbp) is een maat voor de economische bedrijvigheid. Het wordt gedefinieerd als de waarde van alle geproduceerde goederen en geleverde diensten minus de waarde van alle goederen of diensten die voor deze productie/levering noodzakelijk waren. De volume-index van het bbp per hoofd van de bevolking in koopkrachtstandaards (KKS) wordt uitgedrukt in verhouding tot het gemiddelde van de Europese Unie (EU-27), dat op 100 is vastgesteld. Indien de index van een land hoger dan 100 is, is het bbp per hoofd van de bevolking van dat land hoger dan het EU-gemiddelde en omgekeerd. De basiscijfers worden uitgedrukt in KKS, d.i. een algemene valuta die de verschillen in prijsniveau tussen de verschillende landen opheft. Op die manier kunnen zinvolle volumevergelijkingen worden gemaakt op basis van het bbp van de landen. Let wel: de index berekend op basis van de KKS-cijfers en uitgedrukt volgens de formule EU27 = 100 is bedoeld voor vergelijkingen tussen landen, en niet zozeer voor vergelijkingen in tijd. EU-definitie: de sector ‘overheid’ omvat de subsectoren centrale overheid, deelstaatoverheid, lagere overheid en sociale zekerheidsinstellingen. Het bbp dat wordt gebruikt als noemer is het bruto binnenlands product tegen de huidige marktprijzen. De schuld wordt gewaardeerd tegen de nominale waarde en de schuld in buitenlandse valuta wordt omgezet in de nationale valuta op basis van de marktkoersen aan het eind van het jaar (hoewel er speciale regels gelden voor contracten).
21
Indicatoren van sociale bescherming in België
Figuur 13: Bruto binnenlands product tegen de marktprijzen van 2000 per hoofd van de bevolking en overheidsschuld in % van het bbp
120 120
27 27
100 100
80 80
25 25 60 60
24 24 40 40
23 23
Public debt in % of GDP
26 26
Overheidsschuld in % van het BBP
BBP tegen de marktprijzen van 2000 per hoofd van de GPD at 2000 market prices(in perduizend head ofeuro) population bevolking (in thousand EUR)
28 28
EU15 - GDP per per hoofd head EU15-BBP BE GDP per head BE- BBP hoofd EU15 - Public debt EU15-overheidsschuld BE - Public debt BE-overheidsschuld
20 20
22 22 21 21
00 2000 2001 2001 2002 2002 2003 2003 2004 2004 2005 2005 2006 2006 2007 2007 2000
2008 2008
Bronnen: Eurostat - Opm.: 2008=prognose
Tussen 2000 en 2007 steeg het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking in België van 24,6 naar 27,2 duizend euro, met andere woorden: een reële groei van 10,57%. Na 2003 was de groei sterker dan in de eerste jaren 2000. Van 2000 tot 2007 bedroeg het gemiddelde groeicijfer 1,45% per jaar. Het bbp per hoofd van de bevolking in België ligt 6% hoger dan het cijfer voor de EU15 in 2007. Tezelfdertijd bedraagt ook de overheidsschuld van België heel wat meer dan het cijfer voor de EU15, ondanks het feit dat de overheidsschuld gedaald is van meer dan 100% van het bbp naar 84% van het bbp in 2007. Deze beide tendensen, gematigde groeicijfers en een dalende overheidsschuld, zullen echter sterk getroffen worden door de financiële en economische crisis die startte in 2008.
22
n n va g atore in Indic escherm le b socia België in
Thema 2 Vergrijzing en pensioen
FOD
rheid e Zeke Social ning steu nder leidso
DG Be
09
r 20
mbe
Dece
De ontwikkeling van pensioenstelsels en gezondheidszorg heeft de laatste decennia sterk bijgedragen tot de verbetering van de leefomstandigheden van al wie op pensioen gaat. Voor de komende decennia dient zich echter de belangrijke uitdaging aan om tezelfdertijd de toereikendheid en de duurzaamheid van de sociale bescherming te garanderen. In dit hoofdstuk hebben we het over resultaatindicatoren inzake toereikendheid (armoederisico en -kloof voor de ouderen, huidige en prospectieve vervangingsratio inzake pensioenen) en inzake duurzaamheid (leeftijd om uit de arbeidsmarkt te stappen, tewerkstellingsgraad van oudere werknemers). Ook de participatie aan niet-professionele activiteiten van oudere personen wordt gepresenteerd als resultaatindicator, aangezien dit een relevant gegeven is voor hun insluiting in de maatschappij en voor hun gezondheidssituatie. Als middelenindicator worden de totale pensioenuitgaven gepresenteerd. Op een microniveau wordt het aantal pensioengerechtigden weergegeven, ingedeeld naar pensioenbedrag. Wat betreft de toegang tot de tweedepijlerpensioenen, wordt het aantal nieuw gepensioneerden vermeld dat een tweedepijlerpensioen ontvangt, in totaal en naar hoogte van het eerstepijlerpensioen. De levensverwachting en de levensverwachting in goede gezondheid op de leeftijd van 65 jaar, samen met de prognoses voor de kost van de vergrijzing door de Belgische Studiecommissie voor de Vergrijzing en de (geraamde) afhankelijkheidsratio van ouderen worden aangehaald als contextindicatoren. Andere indicatoren met betrekking tot het thema ‘Vergrijzing en pensioen’ komen in andere delen van deze brochure aan bod. De adequaatheid van de minimumpensioenen wordt geïllustreerd in het eerste thema over de sociale bescherming als geheel, samen met de andere uitkeringen. Een essentieel onderdeel van het thema duurzaamheid is de schuldgraad, die eveneens aan bod komt in het algemene hoofdstuk over de sociale bescherming als geheel. Informatie over een belangrijk onderdeel van de levensstandaard van de oudere bevolking, met name hun huisvestingssituatie, wordt in het thema ‘huisvesting’ gepresenteerd.
23
Indicatoren van sociale bescherming in België
Resultaatindicatoren • Gemiddelde uitstapleeftijd uit de arbeidsmarkt De indicator geeft de gemiddelde leeftijd waarop actieve personen definitief uit de arbeidsmarkt stappen. Deze is gebaseerd op een waarschijnlijkheidsmodel dat de relatieve veranderingen in de activiteitsratio op een specifieke leeftijd beschouwt van jaar tot jaar. De activiteitsratio omvat de beroepsbevolking (werkende en niet-werkende bevolking) als een percentage van de totale bevolking op een bepaalde leeftijd. De indicator is gebaseerd op de Europese enquête naar de arbeidskrachten. Deze enquête omvat de volledige bevolking van privéhuishoudens. De gebruikte definities volgen de richtlijn van het Internationaal Arbeidsbureau. Figuur 14: Gemiddelde uitstapleeftijd uit de arbeidsmarkt
63 63 62 62 61 61 60 60 59 59
MannenEU15 Men -- GDP EU15 EU15 per head Mannen-BE Me, BE BE - GDP per head Vrouwen-EU15 Women - EU15 EU15 - Public debt BE Public debt Vrouwen-BE Women - BE
58 58 57 57 56 56 55 55 54 54 53 53 52 52 2001 2001
2002 2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
2006 2006
2007 2007
Bronnen: Eurostat, EAK
De afbouw van de overheidsschuld en het bevorderen van de participatie van de actieve bevolking aan de arbeidsmarkt, zijn twee belangrijke strategieën om de kosten die gepaard gaan met de vergrijzing van de bevolking, op te vangen. Hier concentreren we ons op de participatie aan de arbeidsmarkt, vooral dan van de oudere werknemers. Uit figuur 15 blijkt dat de gemiddelde leeftijd waarop men uit de arbeidsmarkt stapt, sterk is gestegen tussen 2001 en 2007, zowel voor vrouwen (van 55,9 naar 61,9) als voor mannen (van 57,8 naar 61,2). De gemiddelde uitstapleeftijd van de Belgische mannen ligt iets onder het EU15-gemiddelde, die van de vrouwen ligt iets boven het EU15-gemiddelde in 2007.
24
• Werkgelegenheidsgraad bij oudere werknemers De werkgelegenheidsgraad bij oudere werknemers wordt berekend door het aantal werkende personen uit de leeftijdsgroep 55 tot 64 jaar te delen door de totale bevolking van diezelfde leeftijdsgroep. De indicator is gebaseerd op de Europese enquête naar de arbeidskrachten. Deze enquête omvat de volledige bevolking van privéhuishoudens en sluit iedereen uit die in een collectief huishouden woont zoals internaten, studentenhuizen en ziekenhuizen. De werkende bevolking bestaat uit die personen die tijdens de referentieweek gedurende minstens één uur enig werk hebben gedaan tegen betaling of met het oog op winst, of die personen die wel een job hebben, maar niet gewerkt hebben door een tijdelijke afwezigheid. Figuur 15: Werkgelegenheidsgraad bij oudere werknemers (55-64) in %
50 50 45 45 40 40 35 35 30 30 25 25 20 20 15 15 10 10 55 00
15 EU15 EU15
BE BE
2000 2000
2001 2001
2002 2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
2006 2006
2007 2007
2008 2008
Bronnen: Eurostat, EAK
De Europese Unie heeft een streefcijfer vastgelegd voor de werkgelegenheidsgraad bij oudere werknemers, met name 50%. Het EU15-cijfer benaderd stilaan het streefcijfer. Ook in België is de werkgelegenheidsgraad voor oudere werknemers gestegen, maar dit cijfer hinkt momenteel nog achter op het cijfer voor de EU15. Van 2000 tot 2008 is de werkgelegenheidsgraad bij oudere mannelijke werknemers gestegen van 36,4% naar 42,8% (56% in de EU15), de vrouwelijke werkgelegenheidsgraad steeg in diezelfde periode van 16,6% naar 26,3% (39% in de EU15). De totale werkgelegenheidsgraad voor oudere werknemers steeg van 26,3% in 2000 naar 34,5% in 2008.
25
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Armoederisicocijfer bij ouderen (65+) Het aantal personen waarvan het equivalent beschikbaar inkomen onder de armoederisicogrens ligt, die is vastgelegd op 60% van het nationaal equivalent mediaan beschikbaar inkomen (na sociale overdrachten). Figuur 16: Armoederisicocijfer bij ouderen (65+) in %
2525 2020
21 21
19 19
23 23
21 21
1515
EU15 EU15 EU15 BE BE BE
1010 55 00 2004 2004
2007 2007
Bronnen: Eurostat, EU-SILC
In tegenstelling tot het armoedecijfer voor de totale bevolking ligt het armoedecijfer voor ouderen in België lichtjes, maar aanhoudend, boven het EU15-cijfer.
26
• Armoederisicokloof (65+) Deze indicator wordt gedefinieerd als het verschil tussen de armoederisicogrens en het equivalent mediaan beschikbaar inkomen van al wie onder de armoederisicogrens leeft, uitgedrukt als een percentage van de armoederisicogrens. Figuur 17: Armoederisicokloof bij ouderen (65+) in %
2020
18 18
18 18
19 19 15 15
1515
EU15 EU15
1010
BE BE BE
55 00 2004
2007 2007
Bronnen: Eurostat,EU- SILC
Net als bij het cijfer voor de globale armoedekloof zijn de arme 65-plussers in België opnieuw iets minder arm dan de arme 65-plussers in Europa, De Belgische 65-plussers leunen m.a.w. iets dichter aan bij de armoedegrens dan de Europese 65-plussers. De armoedekloof lijkt tussen 2004 en 2007 iets te zijn verminderd.
27
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Huidige en prospective theoretische vervangingsratio De theoretische vervangingsratio is het theoretische inkomensniveau uit pensioenen op het ogenblik van de opnamevan het pensioen, in verhouding tot het inkomen uit werk tijdens het laatste jaar voorafgaand aan de pensionering, voor een hypothetische werknemer (basisgeval). De resultaten betreffende huidige en geraamde, bruto (overheid en privé) en totaal netto vervangingsratio’s, en moeten aangevuld worden met informatie over de representativiteit en veronderstellingen (bijdragecijfers en dekkingsratio, overheid en privé). Deze indicator krijgt het label ‘theoretisch’ omdat hij verwijst naar een beperkt aantal specifieke gevallen, en de berekeningen steunen op een specifiek aantal veronderstellingen die zijn overeengekomen in de subgroep Indicatoren van het Comité voor Sociale Bescherming. Voor meer informatie: zie het verslag van de Indicatorensubgroep van het Sociaal Beschermingscomité over de vervangingsratio’s (Current and prospective theoretical resplacement rates) http://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=nl&catId=89&newsId=551&furtherNews=yes Figuur 18: Theoretische vervangingsratio voor een alleenstaande werknemer met een loopbaan van 40 jaar (2006 en 2046), verschillende types van loonontwikkeling tijdens loophaan Basisgeval van 100% gemiddelde bezoldigingen
2/3 gemiddelde bezoldigingen
Verhoging van 80% tot 120% gemiddelde bezoldigingen
Verhoging van 100 tot 200% gemiddelde bezoldigingen
2006
2046
2006
2046
2006
2046
2006
2046
Totaal netto vervangingsratio
69,5
72,8
69,7
82,4
64,3
61,7
53,9
47,1
Netto vervangingsratio indien enkel eerste pijler
63,7
63,3
63,9
70,9
59,5
54,0
47,6
37,1
Bronnen: FOD Sociale Zekerheid
Op basis van de pensioenwetgeving uit 20068, referentiejaar voor de meest recente berekeningen van de Indicatorensubgroep van het Europese Comité voor Sociale Bescherming, bedroeg de vervangingsratio voor een werknemer met een gemiddeld loon 69,5%, op basis van eerste- en tweedepijlerpensioenen. De geraamde resultaten voor 2046 zijn iets hoger voor het basisgeval, en dat geldt ook voor een werknemer met een lager loon (2/3 van het gemiddelde loon), maar niet voor de gevallen die een stijgend loonprofiel vertonen. Voor die laatste liggen de vervangingsratio’s voor het eerstepijlerpensioen, en in minder mate ook voor het totale pensioen, lager in 2046 dan in 2006. Met uitzondering van de laagverdieners stijgen de vervangingsratio’s voor het eerstepijlerpensioen niet van 2006 tot 2046. In deze berekeningen spelen de tweedepijlerpensioenen een relatief belangrijke rol ter ondersteuning van het vervangingsratio voor de totale (eerste en tweede pijler) pensioenen. Toch moet in gedachten worden gehouden dat op dit ogenblik slechts een kleine meerderheid (ongeveer 55%) van de werknemers rechten opbouwt voor een tweedepijlerpensioen.
8
28
Er weze opgemerkt dat veranderingen in de pensioenreglementering na de referentiedatum voor de berekeningen niet zijn opgenomen.
• Participatie aan niet-professionele activiteiten Deze indicator wordt berekend op basis van SILC-gegevens en betreft het aantal personen dat minstens eenmaal per maand deelneemt aan niet-professionele activiteiten zoals sport, sociale activiteiten of vrijwilligerswerk. Figuur 19: Aantal personen dat deelneemt aan niet-professionele activiteiten (% van dezelfde leeftijdsgroep) naar geslacht in België Belgium 2006 Mannen Men
6060
Vrouwen Women 51,5
51,9
5050 43
41,3
4040
39,9
3030
27,5
2020 1010 00 50-60 50-60
60-70 60-70
70+ 70+
Bronnen: EU-SILC
De maatschappelijke participatie van oudere personen kan worden beschouwd als een belangrijke indicator voor het welzijn van deze bevolkingscategorie. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat actief zijn een positieve impact heeft op de gezondheid (zowel fysiek als mentaal). Één van de belangrijke prioriteiten in het kader van de vergrijzingsproblematiek is het gezond ouder worden, en het promoten van participatie voor ouderen zou hiertoe kunnen bijdragen. We kunnen opmerken dat de activiteitsgraad hoger is bij mannen en bij jongere personen.
29
Indicatoren van sociale bescherming in België
Middelenindicatoren • Pensioenuitgaven In ESSPROS worden de uitgaven voor de pensioenstelsels ingedeeld in zeven categorieën: ouderdomspensioen, brugpensioen, deeltijdpensioen, invaliditeitspensioen, brugpensioen door verminderd arbeidsvermogen, overlevingspensioen en brugpensioen omwille van de toestand op de arbeidsmarkt. Pensioenuitgaven omvatten in ESSPROS inkomensondersteuning en steun in cash of in natura (uitgezonderd gezondheidszorg), verband houdend met ouderdom. Figuur 20: Evolutie van de pensioenuitgaven in België (in miljoen EUR) Belgium 35000 35000 30000 30000
Brugpensioen Early retirement benefit for labour market reasons
25000 25000 20000 20000
Overlevingspensioen Survivors pension
15000 15000
Ouderdomspensioen Old age pension
10000 10000 5000 5000
0
2000 2000
2001 2001
2002 2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
2006 2006
Bronnen: Eurostat, ESSPROS - Opm.: we rapporteren enkel de voor België interessante categorieën
Van 2000 tot 2006 zijn de pensioenuitgaven gestegen met 27% overeenkomstig het ESSPROS-systeem (constante prijzen).
30
• Pensioenuitkeringen Figuur 21: Aantal begunstigden naar maandelijks pensioenbedrag en geslacht (2008)
<125 <125 € 125 -- 250 250 € 125 EU15 Vrouwen
250 -- 375 375 €€ 250
Mannen BE
375 -- 500 500 €€ 375 500 - 625 € 500 - 625 € 625 - 750 € 625 - 750 € 750 - 875 € 750 - 875 € 875 - 1.000 € 875 - 1000 € 1.000 - 1.125 € 1000 - 1125 € 1.125 - 1.250 € 1250 - 1375 € 1.250 - 1.375€
Women Men
1375 - 1500 € 1.375 - 1.500 € 1500 - 1625 € 1.500 - 1.625 € 1625 -- 1.750 1750 €€ 1.625 1750 - 1.875 1875 € 1.750 1.875 1875 - 2.000 2000 € > 2.000 2000 €
00
25.000 25000
50.000 50000
75.000 100000 100.000 125.000 150.000 175000 175.000 200000 200.000 75000 125000 150000
Bronnen: statistisch verslag RVP 2008
Deze figuur vermeldt het aantal gepensioneerden in 2008 naar ontvangen brutopensioenbedrag en naar geslacht. Daaruit blijkt welke bedragen door hoeveel personen worden ontvangen, zowel voor vrouwen als voor mannen. Voor de interpretatie van deze gegevens is het belangrijk op te merken dat de hier vermelde pensioenen verschillende loopbanen weerspiegelen (voltijdse loopbanen, deeltijdse loopbanen, werknemers, zelfstandigen, ambtenaren, gemengde loopbanen). Zowel voor mannen als voor vrouwen zijn de pensioenbedragen bimodaal verdeeld, met een relatief groot aandeel voor de personen met een zeer laag pensioen en, vooral dan voor de vrouwen, een concentratie in het midden van de verdeling (pensioenen tussen 750 en 1.000 euro). We stellen ook vast dat de positie van mannen en vrouwen in de verdeling verschilt: in de lagere categorieën zien we meer vrouwen, in de hogere categorieën meer mannen. Uiteraard geven deze gegevens geen direct beeld van de levensstandaard van de gepensioneerden, aangezien ze niet weergeven in welke mate pensioenen op gezinsniveau worden gecombineerd met de pensioenen van andere gezinsleden of met andere inkomsten. 31
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Toegang van gepensioneerde loontrekkenden tot de tweede pijler Deze indicator geeft aan hoeveel personen een tweedepijlerpensioenplan hebben naar opeenvolgende cohorten van nieuw gepensioneerde loontrekkenden. De indicator is gebaseerd op gegevens van het pensioenkadaster. Figuur 22: Toegang van gepensioneerde loontrekkenden tot de tweede pijler naar geslacht in België (in %) 2001
2002
2003
2004
Mannen
42
43
46
46
Vrouwen
17
18
22
18
Kwintiel 1
n.a.
n.a.
n.a.
5
Kwintiel 2
n.a.
n.a.
n.a.
9
Kwintiel 3
n.a.
n.a.
n.a.
28
Kwintiel 4
n.a.
n.a.
n.a.
56
Kwintiel 5
n.a.
n.a.
n.a.
77
TOTAAL
32
34
41
35
Geslacht
Niveau van eerstepijlerpensioen
Bronnen: Berghman et. al. (2007) Working Paper Sociale Zekerheid nummer 8, FOD Sociale Zekerheid
De hier vermelde gegevens betreffen de nieuw gepensioneerden. Bijna de helft van de mannen die in 2004 met pensioen zijn gegaan, hadden een tweedepijlerpensioen. Slechts 18% van de vrouwen die in 2004 in pensioen zijn gegaan, konden op de tweede pijler rekenen. Uit de gegevens van 2004 blijkt dat er een heel groot verschil bestaat wat betreft de toegang tot een tweedepijlerpensioen naar het niveau van het eerste pijler pensioen. In 2004 had 5% van de nieuw gepensioneerden uit de groep met de 20% laagste eerste pijler pensionen een tweede pijler pensioen. In de groep met de 20% hoogste eerste pijler pensioenen had 77% een tweede pijler pensioen.
32
Contextindicatoren • Levensverwachting en gezonde levensverwachting op de leeftijd van 65 jaar De indicator aantal gezonde levensjaren (HLY) op de leeftijd van 65 jaar meet het aantal jaren dat een 65-jarige naar verwachting nog in goede gezondheid kan doorbrengen. De HLY-indicator is een indicator voor de levensverwachting in goede gezondheid en combineert gegevens over mortaliteit (sterftecijfer) en morbiditeit (ziektecijfer). Volgende gegevens zijn daartoe vereist: de leeftijdspecifieke prevalentie van de bevolking in gezonde en ongezonde omstandigheden en de leeftijdspecifieke sterftecijfers. Een gezonde omstandigheid wordt gedefinieerd door de afwezigheid van functionele beperkingen/invaliditeit. De indicator wordt afzonderlijk berekend voor mannen en vrouwen. Deze indicator heeft ook nog een andere benaming: levensverwachting zonder invaliditeit (Disability free life expectancy). De levensverwachting op de leeftijd van 65 jaar is het gemiddelde aantal jaren dat een man of vrouw van 65 jaar nog kan leven, indien hij of zij gedurende de rest van zijn of haar leven is onderworpen aan de actuele sterfteomstandigheden (leeftijdspecifieke kansen om te sterven). Figuur 23: Levensverwachting en gezonde levensverwachting op de leeftijd van 65 jaar (in jaren) Mannen Men
25 25 20 20 17
16,4
EU15 Levensverwachting op 65
15 15
Gezonde levensverwachting op 65 BE Life expectancy at 65
10 10
9,5
8,5
healthy life expectancy at 65
55 00
2004 2004
2006 2006
33
Indicatoren van sociale bescherming in BelgiĂŤ
Vrouwen Women 25 25 20 20
20,6
20,2
EU15 Levensverwachting op 65
15 15
Gezonde levensverwachting op 65 BE Life expectancy at 65
10 10
9,8
8,4
healthy life expectancy at 65
55 00
2004 2004
2006 2006
Bronnen: Eurostat, HIS
In 2006 bedroeg de levensverwachting op 65-jarige leeftijd 17 jaar voor mannen, waarvan 9,5 jaar in goede gezondheid, en 20,6 jaar voor vrouwen, waarvan 9,8 jaar in goede gezondheid. De gezonde levensverwachting stijgt iets sterker dan de algemene levensverwachting tussen 2004 en 2006.
34
â&#x20AC;˘ Kost van de vergrijzing Deze indicator geeft de evolutie weer van de kost van de sociale uitgaven voor de periode 2008-2060 op basis van de ramingen van de Belgische Studiecommissie voor de Vergrijzing. (http://docuďŹ n.fgov.be/intersalgnl/hrfcsf/adviezen/Adviezen.htm). Figuur 24: Kost van de vergrijzing in procent van het bbp Componenten van de vergrijzingskost
2008
2014
2030
2060
2008-2014
2014-2060
2008-2060
Pensioenen
9,1
10,3
13,3
14,4
1,2
4,1
5,3
Gezondheidszorg:
7,3
8,6
9,5
11,5
1,3
2,9
4,2
6,1
7,2
7,9
8,8
1,1
1,5
2,6
1,2
1,4
1,6
2,8
0,2
1,4
1,6
Arbeidsongeschiktheid
1,3
1,5
1,4
1,3
0,1
-0,1
0
Werkloosheid
1,9
2,3
1,5
1,2
0,4
-1,1
-0,7
Brugpensioen
0,4
0,5
0,3
0,3
0
-0,1
-0,1
Kinderbijslag
1,6
1,6
1,4
1,2
0
-0,4
-0,4
Overige sociale uitgaven
1,6
1,7
1,6
1,4
0,1
-0,3
-0,2
23,2
26,4
29
31,3
3,2
4,9
8,2
- Acute gezondheidszorg - Langdurige gezondheidszorg
TOTAAL
Bronnen: Studiecommissie voor de Vergrijzing, jaarverslag juni 2009
Van 2008 tot 2014 vermeldt de meest recente raming van de Studiecommissie voor de Vergrijzing een stijging van de uitgaven met 3,2%. Van 2008 tot 2060 bedraagt deze stijging 8,2%. Tijdens deze periode stijgen de pensioenuitgaven met 5,3% en de gezondheidsuitgaven met 4,2%, waarbij zowel de uitgaven voor acute als voor langdurige zorgen toenemen.
35
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Afhankelijkheidsratio van ouderen en geraamde afhankelijkheidsratio van ouderen (65+/15-64) Deze indicator geeft de verhouding tussen het totale aantal ouderen dat op een leeftijd is gekomen waarop ze doorgaans niet langer economisch actief zijn (65 jaar en ouder) en het aantal personen dat nog in de actieve leeftijdscategorie zit (van 15 tot 64 jaar). Figuur 25: Afhankelijkheidsratio van ouderen (in %)
2727 2626 2525 EU15 EU15
2424
BE
2323 2222 2121 2000 2000
2001 2001
2002 2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
2006 2006
2007 2007
Bronnen: Eurostat
België heeft een hogere afhankelijkheidsratio van ouderen dan de EU15. Bij de volgende indicator kijken we naar de geraamde evolutie van deze ratio. Deze ratio zal de komende 50 jaar sterk stijgen, met name van ca. 25% in 2007 naar ca. 50% in 2060. In 2060 zullen 2 personen op actieve leeftijd één gepensioneerde moeten ondersteunen. De voorspelde stijging lijkt in België iets lager te liggen dan in de EU15. Figuur 26: Geraamde afhankelijkheidsratio van ouderen EU 15
60
BE 50 EU15 EU15
40
BE
30 20 10 0 36
2010
Bronnen: Eurostat
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
2055
2060 2060
Indicatoren va n sociale bescherm ing in België
Theme 3 De arbeidsmarkt
FOD Sociale Zeker heid DG Beleidsonde rsteuning
December 2009
Er bestaat een sterke interactie tussen sociale bescherming en het arbeidsmarktbeleid. Vanuit het standpunt van de sociale bescherming wordt de arbeidsmarkt op de eerste plaats gezien als de belangrijkste institutie die mensen een inkomen bezorgt, als een kanaal voor sociale integratie en als een manier om de mensen een zinvolle en productieve bezigheid te bezorgen. Vandaar dat de prestaties van de arbeidsmarkt in dit thema worden geïllustreerd door te kijken naar de mate waarin de arbeidsmarkt de mensen inkomenszekerheid biedt en naar de toegankelijkheid ervan. Anderzijds, zoals reeds werd geïllustreerd in het thema ‘Vergrijzing en pensioen’, zijn de prestaties van de arbeidsmarkt een belangrijke voorwaarde voor de duurzaamheid van het sociale beschermingssysteem. Uiteraard speelt de sociale bescherming ook een zekere rol in het verzekeren van een adequaat inkomen in geval van werkloosheid. Net als in andere thema’s wordt het armoederisicocijfer gebruikt om te beoordelen in welke mate de arbeidsmarkt inkomenszekerheid biedt. De toegang tot de arbeidsmarkt wordt geïllustreerd aan de hand van indicatoren zoals de werkgelegenheidsgraad (met verschillende uitsplitsingen), de langdurige werkloosheidsgraad en het percentage huishoudens zonder betaald werk9. De adequaatheid van de minimum- en maximumwerkloosheidsuitkeringen wordt geïllustreerd in het eerste thema over de sociale bescherming als geheel, samen met andere uitkeringen. Zoals in de andere thema’s worden als middelenindicatoren de werkloosheidsuitgaven vermeld. Gemiddelde loonquoten illustreren de bijdragebasis voor de financiering van het sociale beschermingssysteem. In diezelfde lijn worden ook cijfers over vrijstellingen van bijdragen vermeld. Participatie aan levenslang leren wordt vermeld als een indicator voor investering in de toekomstige arbeidsmarktparticipatie. Vanuit een gelijkaardig perspectief wordt het opleidingsniveau van jongeren vermeld als contextindicator.
9 Andere indicatoren die zich direct richten op de interactie tussen sociale bescherming en arbeidsmarkt (bv. de zg. ‘making work pay indicatoren), worden hier niet besproken.
37
Indicatoren van sociale bescherming in België
Resultaatindicatoren • Werkgelegenheidsgraden naar geslacht en opleiding De werkgelegenheidsgraad wordt berekend door het aantal werkende personen in de leeftijdsgroep 15 tot 64 jaar te delen door de totale bevolking van diezelfde leeftijdsgroep. De indicator is gebaseerd op de Europese enquête naar de arbeidskrachten. Deze enquête omvat de volledige bevolking van privéhuishoudens en sluit iedereen uit die in een collectief huishouden woont zoals internaten, studentenhuizen en ziekenhuizen. De werkende bevolking bestaat uit die personen die tijdens de referentieweek gedurende minstens één uur enig werk hebben gedaan tegen betaling of met het oog op winst, of die personen die wel een job hebben, maar niet gewerkt hebben door een tijdelijke afwezigheid. Figuur 27: Werkgelegenheidsgraden naar geslacht (in %)
8080
72,8
7070 6060
74,2
69,5
68,6 60,4 54,1
5050
51,5
56,2 Mannen- EU15 Mannen-BE
4040
Vrouwen-EU15
3030
Vrouwen-BE
2020 1010 00 2000 2000
2008 2008
Bronnen: Eurostat, EAK
De werkgelegenheidsgraden liggen hoger bij mannen dan bij vrouwen. De werkgelegenheidsgraad in België hinkt achter op de werkgelegenheidsgraad in de EU15. Het verschil met het EU15-cijfer is tussen 2000 en 2008 licht gestegen. Zowel in België als in de EU15 situeert de werkgelegenheidsgroei zich tussen 2000 en 2008 voornamelijk bij vrouwen.
38
Werkgelegenheidsgraad naar hoogste opleidingsniveau: de indicator wordt berekend door het aantal werkende personen binnen de leeftijdsgroep 25-64 jaar die een specifiek opleidingsniveau hebben gevolgd te delen door de totale bevolking met het betreffende opleidingsniveau. Het opleidingsniveau is gecodeerd in overeenstemming met de International Standard Classification of Education (ISCED, 1997): pre-primair, primair en lager secundair onderwijs: niveaus 0-2. Hoger secundair en post-secundair niet-tertiair onderwijs: niveaus 3-4. Tertiair onderwijs: niveaus 5-6. De indicator is gebaseerd op de Enquête naar de Arbeidskrachten. Deze enquête omvat de volledige bevolking van privéhuishoudens en sluit iedereen uit die in een collectief huishouden woont zoals internaten, studentenhuizen en ziekenhuizen. Figuur 28: Werkgelegenheidsgraad naar hoogste opleidingsniveau - % van de leeftijdsgroep 25-64 jaar
2008 2008 90 90 80 80 70 70 60 60 50 50 40 40 30 30 20 20 10 10 00
83,6 71,9 51
83,8
65,6
EU15 EU15 EU15 BE BE
40,2
Kleuter-,primary basis- en Pre-primary, and lager secundair lower secondary education onderwijs, (levels 0-2) ISCED 1997 niveaus 0-2 (ISCED 1997)
secundair en Upper Hoger secondary and post post secundair-non secondary non tertiary tertiair onderwijs, education (levels 3-4) niveaus 3-4 ISCED 1997 (ISCED 1997)
Tertiair onderwijs, Tertiary education (levels niveaus 1997 5-6) ISCED 5-6 (ISCED 1997)
Bronnen: Eurostat, EAK
Het verschil tussen de werkgelegenheidsgraden in België en in de EU15 situeert zich hoofdzakelijk bij de lager opgeleiden en in mindere mate bij de personen met een tussenliggend opleidingsniveau. De werkgelegenheidsgraad bij de hoger opgeleiden ligt op hetzelfde niveau als in de EU15.
39
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Langdurige werkloosheid De term ‘langdurig werklozen’ (12 maanden en meer) wordt gegeven aan die personen die minstens 15 jaar zijn, niet in een collectief huishouden wonen en tijdens de komende twee weken zonder werk zitten, die binnen de eerstkomende twee weken een nieuwe job kunnen starten en op zoek zijn naar werk (actief werk hebben gezocht op enig moment tijdens de voorgaande vier weken of niet op zoek zijn naar werk omdat ze al een job hebben gevonden waarin ze later zullen starten). De totale actieve bevolking (arbeidskrachten) is het totale aantal werkende en werkloze personen. De duur van de werkloosheid wordt gedefinieerd als de duur van de periode waarin men een job zoekt of de duur van de periode sinds de laatste job die men had (indien deze periode korter is dan de periode waarin men op zoek is naar werk). Figuur 29: Langdurige werkloosheidsgraad naar geslacht (in %)
6 5 4
Mannen- EU15 Mannen-BE Vrouwen-EU15 Vrouwen-BE
3 2 1
0 2000 2000
2001
2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
2006
2007
2008
Bronnen: Eurostat, EAK
De langdurige werkloosheidsgraad ligt in België enigszins hoger dan in de EU15 (3,3% tegenover 2,6% voor de EU15). Het cijfer ligt doorgaans hoger bij vrouwen.
40
â&#x20AC;˘ Armoederisicocijfer bij de werkende bevolking Het aantal personen van 18 jaar en ouder dat aan het werk is en een equivalent beschikbaar inkomen heeft dat onder de armoederisicogrens ligt, die is vastgelegd op 60% van het nationaal equivalent mediaan beschikbaar inkomen (na sociale overdrachten). Figuur 30: Armoederisicocijfer bij werkende bevolking (in %) 99 88
8 7
77 66 55 44
4 3
33 22
EU15 EU15 EU15 BE BE
11 00
2004 2004
2007 2007
Bronnen: Eurostat, EU-SILC
Het armoederisicocijfer bij personen die aan het werk zijn, behoort tot de laagste in de EU. Het feit dat men een inkomen heeft dat onder de armoederisicogrens ligt terwijl men toch aan het werk is, wordt gelinkt aan een laag inkomen als gevolg van een niet-standaard tewerkstelling en aan grotere gezinnen die afhankelijk zijn van een relatief laag loon.
41
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Huishoudens zonder betaald werk Deze indicator geeft het aantal personen uit de leeftijdsgroep 18 tot 59 jaar die in een huishouden wonen waar geen enkel volwassen gezinslid aan het werk is. Berekend op basis van de jaargemiddelden van de EAK-gegevens. Figuur 31: Huishoudens zonder betaald werk (in %) 14 14
12,4
12,0
12 12 10 10
9,8
9
88
EU15 EU15 EU15 BE BE BE
66 44 22 00 2000 2000
2008 2007
Bronnen: Eurostat, EAK
Het aantal personen dat in België in een huishouden zonder betaald werk woont, behoort tot de hoogste in de EU. Het niveau is licht gedaald tussen 2000 en 2008. Een groot aantal van deze werkloze huishoudens vinden we terug bij de eenoudergezinnen. Samen met de voorgaande indicator (figuur 30) en figuur 2 (armoederisicocijfer naar activiteitsstatus) lijkt deze indicator te wijzen op een kloof tussen een relatief grote groep personen voor wie het moeilijk is om toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt en die geconfronteerd wordt met een laag inkomen en de groep die erin slaagt om tot de arbeidsmarkt toe te treden en aldus een inkomen verwerft dat op zijn minst de armoedegrens overstijgt.
42
Middelenindicatoren • Levenslang leren Levenslang leren verwijst naar personen uit de leeftijdsgroep 25 tot 64 jaar die hebben verklaard dat ze tijdens de vier weken voorafgaand aan de enquête een opleiding of training hebben genoten (teller). In de noemer staat de totale bevolking van diezelfde leeftijdsgroep, met uitzondering van diegenen die niet hebben geantwoord op de vraag ‘Deelname aan opleiding en training’. Zowel de teller als de noemer komen uit de Europese enquête naar de arbeidskrachten. De verzamelde gegevens betreffen alle vormen van opleiding of training die al dan niet relevant zijn voor de huidige of mogelijk toekomstige job van de ondervraagde. Figuur 32: Participatie aan levenslang leren (in %) • Totaal 12 12
11
10 10 88
8 6,8
6,2
66
EU15 EU15
BE BE
44 22 00
2000 2000
2008 2008
Bronnen: Eurostat, EAK
(Zie ook volgende pagina).
43
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Naar opleidingsniveau
25 25 20 20 15 15 10 10
55 00
2000 2000
2001 2001
2002 2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
2006 2006
2007 2007
EU15-hoog onderwijsniveau
BE-hoog onderwijsniveau
EU15-laag onderwijsniveau
BE-laag onderwijsniveau
2008 2008
Bronnen: Eurostat, EAK - Breuk in reeks: EU15: 2003, 2006, BE: 2004, 2006
De Belgische bevolking participeert minder aan het levenslang leren dan de bevolking in de EU15 in het algemeen. De totale participatiegraad aan het levenslang leren in België schommelt sinds 2000 tussen 6% en 9%. Het levenslang leren neemt duidelijk toe naargelang het initiële opleidingsniveau, met lage participatiegraden, zowel in België als in de EU15, bij personen met een laag initieel opleidingsniveau.
44
• Uitgaven werkloosheid ESSPROS onderscheidt vier belangrijke uitgavencategorieën. De eerste categorie omvat de uitgaven voor sociale uitkeringen, m.a.w. middelen die aan begunstigden worden bezorgd in de vorm van geld of goederen en diensten. De tweede uitgavencategorie betreft de administratiekosten voor het stelsel. De derde en vierde categorie omvatten overdrachten naar andere stelsels en diverse uitgaven. Uitgaven voor de functie werkloosheid omvat in de ESSPROSclassificatie inkomensondersteuning, en steun in cash of in natura, in verband met werkloosheid. Figuur 33: Uitgaven voor werkloosheid (in % van het BBP)
44 3,5 3,5 33
% of GDP
2,5 2,5 52 1,5 1,5 11 EU15 EU15 EU15
0,5 0,5
BE
BE
00 2000 2000
2001 2001
2002 2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
2006 2006
2007 2007
Bronnen : Eurostat ESSPROS
Het niveau van de werkloosheidsuitgaven ligt in België hoger dan in de EU15. Van 2001 tot 2005 namen de werkloosheidsuitgaven toe, volgend op de economische recessie van begin jaren 2000. Na 2005 nemen ze licht af, al gebeurt dat op een minder uitgesproken wijzen dan in de EU15. In 2007 vertegenwoordigen de werkloosheidsuitgaven 3,3% van het BBP in België, tegenover 1,3% in de EU15.
45
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Gecorrigeerde loonquote Gecorrigeerde loonquote totale economie (ALCD0) (% bbp tegen marktprijzen)
= [(UWCD : NWTD) : (UVGD : NETD)] × 100 of = [(UWCD : FWTD) : (UVGD : FETD)] × 100
UWCD = Compensatie van werknemers; Bron: Nationale Rekeningen; Eurostat of Nationaal NWTD = Werknemers, personen; Bron: Nationale Rekeningen; Nationaal, OESO of Eurostat NETD = Tewerkstelling, personen; Bron: Nationale Rekeningen; Nationaal, OESO of Eurostat UVGD = Bruto binnenlands product tegen actuele marktprijzen; Bron: Nationale Rekeningen; Eurostat of Nationaal FWTD = Werknemers, voltijdse equivalenten; Bron: Nationale Rekeningen; Eurostat of Nationaal FETD = Tewerkstelling, voltijdse equivalenten; Bron: Nationale Rekeningen; Eurostat of Nationaal Figuur 34: Gecorrigeerde loonquote, totale economie: als percentage van het bbp tegen actuele marktprijzen (Compensatie per werknemer als percentage van het bbp tegen marktprijzen per tewerkgestelde persoon)
64 64 63 63 62 62 61 61 60 60 59 59
EU15 EU15 EU15
58 58 57 57
BE BE
56 56 55 55 54 54 53 53
2000 2000
2001 2002 2003 2001 2002 2003
2004 2004
2005 2006 2005 2006
2007 2007
2008 2009 2008 2009
Bronnen: AMECO-databank - Opm.: ramingen voor 2009
De lonen nemen in België een hoger percentage van het bbp in dan in de EU15. In België vertegenwoordigt de gecorrigeerde loonquote 61% van het bbp in 2008. Na een dalende trend tijdens de voorgaande jaren, wordt voor 2008 en 2009 opnieuw een stijging verwacht, zowel in de EU15 als in België.
46
• Vrijstelling van bijdrage Aandeel van de som van de bijdrageverminderingen als percentage van een theoretisch algemeen bijdragebedrag (d.i. de verminderde bijdragen toegevoegd aan de totale bijdragen). Figuur 35: Vrijgestelde sociale bijdragen (in duizend EUR) in België 2000
2006
2007
2008
Totaal bijdrage verminderingen
2.551.800
5.514.396
6.131.862
6.308.457
Vrijstelling van bijdrage als percentage van totale inkomsten
7,21%
12,18%
11,45%
11,37%
Bronnen: FOD Sociale Zekerheid, Vademecum, 2009
De bijdrageverminderingen bedragen ruwweg 6,3 miljard euro in 2008, wat neerkomt op 11,3% van de totale ‘potentiële’ inkomsten. Het totale bedrag van de bijdragevrijstellingen kende tussen 2000 en 2006 meer dan een verdubbeling, waarna de stijging van het absolute bedrag afnam en het relatieve bedrag zelfs iets verminderde.
47
Indicatoren van sociale bescherming in België
Contextindicatoren • Opleidingsniveau bij jongeren naar geslacht De indicator ‘Opleidingsniveau bij jongeren’ wordt gedefinieerd als het percentage jongeren uit de leeftijdscategorie 20-24 jaar dat minstens het hoger secundair onderwijs heeft gevolgd, d.i. de jongeren met een opleidingsniveau van minimaal ISCED 3a, 3b of 3c (teller). In de noemer staat de totale bevolking van diezelfde leeftijdsgroep, met uitzondering van de personen die niet geantwoord hebben op de vragen ‘Hoogste opleidings- of trainingsniveau’. Zowel de tellers als de noemers komen uit de Europese enquête naar de arbeidskrachten (EAK). Figuur 36: Opleidingsniveau bij jongeren naar geslacht (in %) Vrouwen
80 80 70 70 60 60 50 50 40 40 30 30 20 20 10 10 00
69,6
67,2 57,9
58,3 EU15 EU15 EU15 BE BE BE
2000 2000
2008 2008
Mannen
80 80 70 70
69,4
64,2
69,5
58,7
60 60 50 50
EU15 EU15 EU15 BE BE BE
40 40 30 30 20 20 10 10 00 2000 2000
2008 2008
Bronnen: Eurostat, EAK
Het opleidingsniveau bij jongeren in België ligt hoger dan het gemiddelde in de EU15. Vrouwen halen een hogere score dan mannen. Het opleidingsniveau bij jongeren steeg aanzienlijk tussen 2000 en 2008, vooral dan bij vrouwen.
48
ren van Indicato erming h sc e b sociale ië in Belg
Thema 4 Gezondheid
erheid
iale Zek
FOD Soc
uning
sonderste
DG Beleid
9
ber 200
Decem
Gezondheidsproblemen zijn een belangrijk sociaal risico. Een slechte gezondheid kan zowel een oorzaak als een gevolg zijn van een gebrek aan bestaansmiddelen. Ongelijkheden op het vlak van gezondheid zijn dan ook een belangrijk gegeven voor het sociaal beleid. De toegang garanderen tot een kwalitatief goede medische dienstverlening en de nodige middelen geven aan mensen die geconfronteerd worden met een verminderd verdienvermogen en/of hogere kosten als gevolg van ziekte behoren tot de kern van de sociale bescherming. Als algemene resultaatindicator wordt het verschil in gezonde levensverwachting naar opleidingsstatus vermeld, samen met een indicator inzake het aantal mensen met een langdurige ziekte of een langdurig gezondheidsprobleem. De toegang tot de gezondheidszorg is duidelijk afhankelijk van het bedrag dat door de patiënten zelf moet worden betaald, vooral dan voor de lagere inkomens. Idealiter zou de toegankelijkheid moeten worden gemeten door het bedrag dat een huishouden spendeert aan gezondheidszorg uit het eigen budget, d.i. niet terugbetaald door de sociale zekerheid (‘out-of-pocket’-betalingen), te vergelijken met het gezinsbudget. De basisgegevens voor een dergelijke indicator zijn echter moeilijk te verkrijgen, vandaar dat een dergelijke indicator tot op heden niet beschikbaar is. Daarom vermelden we voor dit thema twee andere indicatoren. In eerste instantie worden ramingen van verschillende bronnen vermeld voor de totale massa eigen bijdragen. Dit wordt aangevuld met de Europese indicator voor de onvervulde noden aan medisch onderzoek. De toereikendheid van de minimum- en maximumarbeidsongeschiktheidsuitkeringen wordt geïllustreerd in het eerste thema over sociale bescherming als geheel, samen met de andere uitkeringen. De gezondheidszorguitgaven op basis van het ESSPROS-systeem worden aangehaald als middelenindicatoren. De ervaren gezondheidstoestand, levensverwachting bij geboorte en gezonde levensverwachting bij geboorte worden vermeld als contextindicatoren.
49
Indicatoren van sociale bescherming in België
Resultaatindicatoren • Gezonde levensverwachting op de leeftijd van 25 jaar naar opleidingsstatus De indicator aantal gezonde levensjaren (HLY) is een indicator voor de levensverwachting in goede gezondheid en combineert alle gegevens over mortaliteit (sterftecijfer) en morbiditeit (ziektecijfer). Volgende gegevens zijn daartoe vereist: de leeftijdspecifieke prevalentie van de bevolking in gezonde en ongezonde omstandigheden en de leeftijdspecifieke sterftecijfers. Een gezonde omstandigheid wordt gedefinieerd door de afwezigheid van functionele beperkingen/invaliditeit. De indicator wordt afzonderlijk berekend voor mannen en vrouwen. Deze indicator heeft ook nog een andere benaming: levensverwachting zonder invaliditeit. Figuur 37: Gezonde levensverwachting op de leeftijd van 25 jaar naar opleidingsstatus en geslacht (in jaren)
50 50 45 45 40 40 35 35
45,7 42,7 35,9
36,8
30 30 25 25
Vrouwen Mannen
20 20 15 15 10 10 5 5 0 0 Lager onderwijs Primary education
Universitair University onderwijs diploma
Bronnen: Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid
Uit de indicatoren en studies met betrekking tot ongelijkheden op het vlak van gezondheid blijkt dat er in België, net als in gelijkaardige Europese landen, grote verschillen bestaan tussen de verschillende sociale groepen op het vlak van het aantal levensjaren in goede gezondheid. De sociaaleconomische status wordt hier gemeten op basis van het opleidingsniveau. Mannen die een universitaire opleiding hebben genoten, hebben op de leeftijd van 25 jaar een gezonde levensverwachting die 6 jaar hoger ligt dan mannen die enkel lager onderwijs hebben gevolgd. Bij de vrouwen bedraagt het verschil bijna 10 jaar.
50
• Langdurige ziekte of gezondheidsprobleem Deze indicator geeft het percentage personen dat een langdurige ziekte of een langdurig gezondheidsprobleem opgeeft in de EU-SILC-enquête. Figuur 38: Mensen met een langdurige ziekte of een langdurig gezondheidsprobleem naar equivalent inkomenskwintiel (in %)
2007 2007 40 40 35 35 30 30 25 25 20 20 15 15 10 10 55 00
37,7 36,7
36,4 35,1
EU15 EU15
BE BE 31,2 22,8
31,4
27,8 20
25,3
23,8 16
Below 20%1 Kwintiel of median
Between Kwintiel 2 20% and
Between Kwintiel 3 40% and
Between Kwintiel 4 60% and
equivalised
40% of
60% of
80% of
equivalised income
Bron: Eurostat, EU-SILC
income
median
median
median
equivalised
equivalised
equivalised
Above 80% 5 Kwintiel of median
EU25 BE
Total Totaal
De mate waarin, door de respondenten zelf gerapporteerde, langdurige ziekten of gezondheidsproblemen voorkomen, ligt duidelijk lager in België dan in de EU25. Deze grafiek moet met de nodige voorzichtigheid worden gelezen, want leeftijd speelt een belangrijke rol voor de mate waarin een langdurige ziekte voorkomt. In de groepen met een lager inkomen is het aandeel van de ouderen hoger dan in de groepen met een hoger inkomen. Dit verklaart gedeeltelijk waarom gevallen van langdurige ziekte of een langdurig gezondheidsprobleem vaker voorkomen in groepen met een lager inkomen.
51
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Eigen bijdrage in ziektekosten Deze indicator wordt berekend op basis van de gegevens van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) of de gegevens uit de Nationale Rekeningen. De RIZIV-gegevens betreffen de bedragen (in duizend EUR) van de eigenbijdrage, gebaseerd op de officiële prijslijst. Het teveel dat de patiënt zou betalen en de niet terugbetaalbare bedragen voor geneesmiddelen zijn niet opgenomen in deze indicator. De Nationale Rekeningenindicator geeft de totale productie van de gezondheidszorgsector (ziekenhuizen, geneesmiddelen, gezondheidszorg in het algemeen, met uitzondering van langdurige verzorging), verminderd met alle terugbetaalde bedragen (inclusief bedragen terugbetaald door privéverzekeringen). Figuur 39: Eigen bijdragen in duizend EUR
7000000 7.000.000
6.226.800 5.743.400
6000000 6.000.000
5.690.900
5000000 5.000.000 4000000 4.000.000
RIZIV gegevens
3000000 3.000.000
Nationale Rekeningen
2000000 2.000.000
1.550.191
1.602.440
1.654.443
1000000 1.000.000 00
2004 2004
2005 2005
2006 2006
Bron: Nationale Rekeningen, RIZIV
We vermelden hier twee ramingen van de totale geaggregeerde gezondheidszorguitgaven die door de Belgische bevolking zelf worden gedragen (dus niet worden terugbetaald). Een verhoging van deze bedragen zou, zij het eerder indirect, kunnen wijzen op een potentiële toename van het toegankelijkheidsprobleem. De eerste ramingen komen uit het statistisch verslag van het RIZIV en geven het totale bedrag ten laste van patiënten dat wordt gespendeerd aan terugbetaalbare medische goederen en diensten. De tweede raming baseert zich op gegevens van de Nationale Rekeningen. Ze geeft de totale productie van de gezondheidszorgsector (ziekenhuizen, geneesmiddelen, gezondheidszorg in het algemeen, met uitzondering van langdurige verzorging), verminderd met alle terugbetaalde bedragen (inclusief bedragen terugbetaald door privéverzekeringen). Deze twee bedragen variëren sterk. Het tweede is completer, maar omvat vermoedelijk ook gedeeltelijk de uitgaven voor minder essentiële medische goederen en diensten. Voor de hier vermelde drie jaren is er een effectieve stijging van 2% van de eigen bijdragen voor terugbetaalbare goederen en diensten. Het cijfer op basis van de Nationale Rekeningen vermeldt een grotere effectieve verhoging in 2006 (+ 3,6% tegenover 2004).
52
• Onvervulde noden aan medisch onderzoek Het percentage personen dat in een huishouden woont, waarvan één van de leden het voorbije jaar een medisch onderzoek heeft moeten uitstellen als gevolg van een probleem qua toegankelijkheid (niet betaalbaar, wachtlijst, te veraf gelegen). Figuur 40: Mensen met onvervulde noden aan medisch onderzoek naar equivalent inkomenskwintiel (in %)
2006
EU25
BE
Kwintiel 1
6,2
1,8
Kwintiel 2
4,1
0,4
Kwintiel 3
3
0,2
Kwintiel 4
2,5
0,2
Kwintiel 5
1,7
0,1
Totaal
3,5
0,5
Bron: Eurostat, EU-SILC
Een andere manier om de toegankelijkheid tot de gezondheidszorg te meten, wordt toegepast in de EU-SILC-enquête. Hier vraagt men aan de ondervraagden of iemand in hun huishouden een medisch onderzoek heeft moeten uitstellen om financiële redenen, omwille van wachtlijsten of omwille van de afstand. Dit geeft een directer beeld van het aantal personen dat het moeilijk heeft om toegang te krijgen tot een (basis-) aspect van de gezondheidszorg. In 2006 maakte 0,5% van de Belgische bevolking deel uit van een huishouden waar men het voorgaande jaar een medisch onderzoek voor iemand van het huishouden had moeten uitstellen omwille van problemen qua toegankelijkheid. Dit is één van de laagste percentages in de EU; in de EU25 ligt het percentage op 3,5%. Voor de 20% laagste inkomens ligt dit aandeel iets hoger (1,8%). Een gelijkaardige bevinding wordt gevonden voor tandzorg.
53
Indicatoren van sociale bescherming in België
Middelenindicatoren • Totale gezondheidsuitgaven Classificatie van de voordelen in de functie ‘Ziekte/gezondheidszorg’ in ESSPROS Financiële voordelen Vergoed ziekteverlof Andere financiële voordelen Voordelen in natura Gezondheidszorg intra muros - Directe verlening - Terugbetaling Gezondheidszorg extra muros waaronder: geneesmiddelen - Directe verlening - Terugbetaling Andere voordelen in natura ESSPROS onderscheidt vier belangrijke uitgavencategorieën. De eerste categorie omvat de uitgaven voor sociale uitkeringen, m.a.w. middelen die aan begunstigden worden bezorgd in de vorm van geld of goederen en diensten. De tweede uitgavencategorie betreft de administratiekosten voor het stelsel. De derde en vierde categorie omvatten overdrachten naar andere stelsels en diverse uitgaven. De functie ‘ziekte/gezondheidszorg’ omvat: - financiële voordelen die geheel of gedeeltelijk het inkomstenverlies dekken tijdens een tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of letsel; - medische verzorging verleend in het kader van de sociale bescherming teneinde de gezondheid van de beschermde personen op peil te houden, te herstellen of te verbeteren. Figuur 41: Sociale beschermingsuitgaven voor de functie ‘ziekte en gezondheidszorg’ in % van het bbp 99 88 77 66 55 44 33 22 11 00
EU 15 EU15 EU15 BE
2000 2000
2001 2001
2002 2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
BE
2006 2006
Bronnen: Eurostat, ESSPROS
Deze grafiek geeft de evolutie weer van de sociale beschermingsuitgaven voor de functie ‘ziekte en gezondheidszorg’ in België en in de EU15. Er kan worden vastgesteld dat de Belgische uitgaven zich lange tijd onder de Europese uitgaven situeerden. Maar in 2003 is België voor de uitgaven voor ziekte en gezondheidszorg op hetzelfde niveau gekomen als de EU15. De sociale beschermingsuitgaven voor ziekte en gezondheidszorg vertegenwoordigden tussen 2003 en 2006 in België en in de EU15 ongeveer 7% van het bbp. 54
• Gezondheidsuitgaven in natura Voordelen in natura Gezondheidszorg intra muros - Directe verlening - Terugbetaling Gezondheidszorg extra muros waaronder: geneesmiddelen - Directe verlening - Terugbetaling Andere voordelen in natura De indicator waarmee we hier rekening houden, omvat de gezondheidszorg intra muros: medische verzorging verleend aan beschermde personen tijdens hun verblijf in een ziekenhuis, kliniek, sanatorium, erkend thermaal kuuroord of gelijkaardige medische instelling, inclusief de verblijfskosten. Normaal gezien moet de patiënt minstens één nacht in deze instelling verblijven. Figuur 42: Gezondheidsuitgaven in natura in % van het bbp 77 66 55 44
EU15 EU15 EU15
33
BE BE
22 11 00
2000 2000
2001 2001
2002 2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
2006 2006
Bronnen: Eurostat, ESSPROS
Deze grafiek geeft enkel de uitgaven in natura als percentage van het bbp. In vergelijking met de EU15 neemt dit type uitgaven een aanzienlijk hoger aandeel van de totale gezondheidsuitgaven (cf. fig. 41) in beslag .
55
Indicatoren van sociale bescherming in BelgiĂŤ
Contextindicatoren â&#x20AC;˘ Subjectieve gezondheid Deze indicator geeft het aantal personen dat heeft verklaard een erg goede, goede, slechte en erg slechte gezondheid te hebben. Figuur 43: Subjectieve gezondheid (in %) 35 35 30 30
30
28,5
28,5
25 25
21,7
27,7 21,6
21,3
BE - zeer goed EU - zeer goed BE - zeer slecht EU - zeer slecht
20 20 15 15 10 10
5
1,8
1,9 2,1
1,6 2
1,5
2
0 2004 2004
2005 2005
2006
2007 2007
Bronnen: Eurostat, EU-SILC
In vergelijking met de situatie in de EU verklaart een aanzienlijk groter deel van de Belgische bevolking een zeer goede gezondheid te hebben.
56
â&#x20AC;˘ Levensverwachting bij geboorte Het gemiddelde aantal jaren dat een pasgeboren kind kan verwachten te leven indien het tijdens zijn hele leven wordt onderworpen aan de actuele sterfteomstandigheden (leeftijdspeciďŹ eke kansen om te sterven). Figuur 44: Levensverwachting bij geboorte (in jaren)
85 83 81 79 77 75 73 71 69 67 65
EU15 - Vrouwen BE - Vrouwen EU15 - Mannen BE - Mannen
2000
2001 2001
2002 2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
2006 2006
Bronnen: Eurostat, HIS
De levensverwachting blijft stijgen, zowel voor mannen als voor vrouwen. In 2006 bedroeg de levensverwachting voor de Belgische vrouwen 82,3 jaar en voor de mannen 76,6 jaar. Het gemiddelde in de EU15 is iets hoger voor de beschikbare jaren.
57
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Gezonde levensverwachting bij geboorte De indicator aantal gezonde levensjaren (HLY) is een indicator voor de levensverwachting in goede gezondheid en combineert alle gegevens over mortaliteit (sterftecijfer) en morbiditeit (ziektecijfer). Volgende gegevens zijn daartoe vereist: de leeftijdspecifieke prevalentie (verhoudingen) van de bevolking in gezonde en ongezonde omstandigheden en de leeftijdspecifieke sterftecijfers. Een gezonde omstandigheid wordt gedefinieerd door de afwezigheid van functionele beperkingen/invaliditeit. De indicator wordt afzonderlijk berekend voor mannen en vrouwen. Deze indicator heeft ook nog een andere benaming: levensverwachting zonder invaliditeit. Figuur 45: Gezonde levensverwachting bij geboorte (in jaren) België Belgium Vrouwen 64 64 62 62
Mannen Women 61,9
Men
60 60 58 58
61,7
62,8
62,8
58,4
58,1
56 56 54 54 52 52 50 50 2004 2004
2005 2005
2006 2006
Bronnen: Eurostat, HIS
De gezonde levensverwachting bij geboorte bedroeg in België in 2006 bijna 63 jaar, zowel voor mannen als voor vrouwen. De hogere levensverwachting voor vrouwen impliceert ook een langere periode met gezondheidsproblemen.
58
van g ren rmin cato Indi besche ĂŤ le i socia in Belg FOD
ale
Soci
d
rhei
Zeke
ing
teun
ders
dson
elei
DG B
Thema 5 Huishoudens en het gezin 009
er 2
emb
Dec
De gezinssituatie kan zowel een bron van ondersteuning als een kost zijn voor mensen. Het is ook de plaats waar ouders kansen overdragen aan kinderen. De verschillen in noden tussen de huishoudens zijn dan ook een belangrijk element voor het sociaal beschermingsbeleid. Als eerste resultaatindicator wordt het armoederisicocijfer van de verschillende gezinstypes vermeld. Twee andere indicatoren concentreren zich op de situatie van kinderen: het armoederisicocijfer van kinderen en kinderen uit een huishouden zonder betaald werk. Als middelenindicator worden de gemiddelde gezinstoelagen op basis van het ESSPROS-systeem vermeld. De structuur van de bevolking naar gezinstype wordt opgenomen als contextindicator, samen met de actuele en geraamde afhankelijkheidsgraad bij jongeren en de loonkloof tussen mannen en vrouwen.
59
Indicatoren van sociale bescherming in België
Resultaatindicatoren • Armoederisicocijfer per gezinstype De indicator wordt gedefinieerd als het aantal personen met een equivalent beschikbaar inkomen dat onder de armoederisicogrens ligt, die is vastgelegd op 60% van het nationaal equivalent mediaan beschikbaar inkomen (na sociale overdrachten). Figuur 46: Armoederisicocijfer per gezinstype (in %)
15
Householdsmet withafhankelijke dependent children Huishoudens kinderen Householdszonder withoutafhankelijke dependent kinderen children Huishoudens
12
more adultsmet withafhankelijke dependent children Drie ofThree meer or volwassenen kinderen
6
or morekinderen adults Drie of meer volwassenen zonder Three afhankelijke
17 16 16
11 8
Two adults with twoafhankelijke dependent children Twee volwassenen met twee kinderen
8
22
11
Twovolwassenen, adults, at least one agedéén 65 65 years over Twee tenminste jaarand of ouder Two adults younger thandan 65 65 years Twee volwassenen, jonger jaar
17
21
10
adult older thandan 65 65 years Één One volwassene, ouder jaar
24 23
Onevolwassene, adult younger thandan 64 65 years Één jonger jaar
29 29
Single parent withafhankelijke dependent children Alleenstaande ouder met kinderen
23 22
Single male Alleenstaande man Single female Alleenstaande vrouw Single person Alleenstaande
00
5
BE BE
14
9
Two adults with Twee volwassenen metone ééndependent afhankelijkchild kind
EU15 EU15
17 18
Two adults with moreafhankelijke dependent kinderen children Twee volwassenen met three drie oformeer
BE EU15
10 10 15
28 28 26 26 20 25 30
36 34
35 40 35
Bronnen: Eurostat, EU-SILC
Het risico dat men een inkomen heeft dat onder de armoederisicogrens ligt, verschilt sterk naargelang het gezinstype. Dit risico is het hoogst bij alleenstaande ouders (36% in België), alleenstaande vrouwen en alleenstaande ouderen. Het grootste verschil met de cijfers van de EU15 vinden we bij de oudere koppels (21% in België tegenover 17% in de EU15). In België worden lagere armoederisicocijfers opgetekend voor de meeste koppels in de actieve leeftijd bestaande uit ‘twee volwassenen met twee kinderen ten laste’, ‘drie of meer volwassenen’, ‘twee volwassenen met één kind ten laste’ en ‘twee volwassenen jonger dan 65 jaar’.
60
• Armoederisicocijfer bij kinderen De indicator wordt gedefinieerd als het aantal kinderen (0-17 jaar) dat in een huishouden woont met een equivalent beschikbaar inkomen dat onder de armoederisicogrens ligt, die is vastgelegd op 60% van het nationaal equivalent mediaan beschikbaar inkomen (na sociale overdrachten). Figuur 47: Armoederisicocijfer bij kinderen (0-17 jaar) (in %) 25 25 20 20
20
19
17
15
15 15
EU15 EU15 EU15 BE BE BE
10 10
55 00 2004 2004
2007 2007
Bronnen: Eurostat - EU-SILC
De materiële levensomstandigheden van kinderen zijn bijzonder belangrijk voor hun kansen in de toekomst. Kinderarmoede is dan ook een belangrijk element voor een beleid dat de overdracht van armoede tussen de generaties wil doen dalen. Uit de grafiek blijkt dat kinderen in België minder kans lopen om in de armoede terecht te komen dan gemiddeld in de EU15. De kloof tussen de EU15 en België is iets kleiner in 2007 tegenover de situatie in 2004.
61
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Kinderen in huishoudens zonder betaald werk De indicator ‘Kinderen (0-17 jaar) in huishoudens zonder betaald werk’ wordt berekend als het aantal kinderen uit de leeftijdsgroep 0-17 jaar dat in een huishouden woont waar niemand aan het werk is op de totale bevolking van diezelfde leeftijdsgroep. De indicator is gebaseerd op de Europese enquête naar de arbeidskrachten. Figuur 48: Kinderen in huishoudens zonder betaald werk (in %)
1414
1010
12
11,4
1212
9,8
9,2
88
EU15 EU15 EU15
66
BE BE BE
44 22 00
2000 2000
2007 2007
Bronnen: Eurostat, EAK
Wonen in een huishouden waar niemand een job heeft, zal vermoedelijk een sterke invloed hebben op zowel de huidige levensomstandigheden van kinderen als op de omstandigheden waarin ze zich ontwikkelen bij gebrek aan een gepast rolmodel. In België ligt het percentage kinderen dat in een huishouden zonder betaald werk woont, aanzienlijk hoger dan in de EU15. Dit verschil is de laatste jaren eerder constant gebleven.
62
Middelenindicatoren • Uitgaven gezinstoelagen ESSPROS onderscheidt vier belangrijke uitgavencategorieën. De eerste categorie omvat de uitgaven voor sociale uitkeringen, m.a.w. middelen die aan begunstigden worden bezorgd in de vorm van geld of goederen en diensten. De tweede uitgavencategorie betreft de administratiekosten voor het stelsel. De derde en vierde categorie omvatten overdrachten naar andere stelsels en diverse uitgaven. Gezinsuitgaven en uitgaven voor kinderen omvatten in ESSPROSS financiële steun of steun in natura (uitgezonderd gezondheidszorg) in verband met de kost van zwangerschap, geboorte en adoptie, het opvoeden van kinderen en de zorg voor andere gezinsleden. Figure 49: Family and children expenditures, in % of GDP
44
EU15 EU15 EU15
3,5 3,5
BE BE
% of GDP
33 2,5 2,5
22 1,5 1,5 11 0,5 0,5 00
2000 2000
2001 2001
2002 2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
2006 2006
2007 2007
ESSPROS-gegevens
De Belgische uitgaven voor de gezins- en kinderen functie van het sociaal beschermingssysteem liggen dicht bij deze van de EU15. Deze uitgaven zijn de afgelopen jaren constant gebleven. Ze vertegenwoordigden ongeveer 2% van het bbp in 2007.
63
Indicatoren van sociale bescherming in België
Contextindicatoren • Afhankelijkheidsgraad jongeren Deze indicator geeft het aantal personen jonger dan 14 in verhouding tot de actieve bevolking (15-64). Figuur 50: Afhankelijkheid bij jongeren (in %) 2006 EU25
24
BE
26
Bronnen: Eurostat, bevolkingsgegevens
In België bedraagt de verhouding 0-14/15-64 ongeveer 0,26. Dit is ongeveer hetzelfde als in de EU25.
• Projectie afhankelijkheidsgraad jongeren Deze indicator geeft het aantal personen jonger dan 14 dat deel uitmaakt van de actieve bevolking (15-64). De indicator baseert zich op de bevolkingsramingen van het NIS. Figuur 51: Geprojecteerde afhankelijkheidsgraad van jongeren (in %) 28 28 27 27 26 26 BE
25 25 24 24 23 23 22 22
2010
2010
2020
2020
2030
2030
2040
2040
2050
2050
2060
2060
Bronnen: NIS, bevolkingsramingen
De afhankelijkheidsgraad van jongeren zal volgens de projectie stijgen tussen 2010 en 2020 en blijft in de daaropvolgende decennia stabiel.
64
• Bevolkingsstructuur naar gezinstype Figuur 52: Bevolkingsstructuur naar gezinstype (in %) 2007 2007 49 60
Huishoudens kinderen Households met with afhankelijke dependent children
51 50
Huishoudens zonder dependent afhankelijkechildren kinderen Households without Two met adults with more dependent Twee volwassenen drie of three meer or afhankelijke kinderen children
7 8 9
Drie of meer volwassenen zonderThree afhankelijke or more kinderen adults Three or moremet adults with dependent Drie of meer volwassenen afhankelijke kinderen children
11 12
7
Two adults, at tenminste least one aged 65 jaar years Twee volwassenen, één 65 of and ouder over
EU15 EU15
10 11
BE BE
Twee jonger 65 jaar Twovolwassenen, adults younger than dan 65 years
15 14
Twee volwassenen afhankelijkechildren kinderen Two adultsmet withtwee two dependent
15
18
11 12
Twee Two volwassenen met afhankelijk kind adults with oneéén dependent child Één jonger 65 jaar thandan 64 years Onevolwassene adult younger
8
EénOne volwassene, ouder 65 jaar adult older than dan 65 years
6 6
Alleenstaande ouder met kinderen Single parent with afhankelijke dependent children
6 5
9
Alleenstaande man Single male
7 6
Alleenstaande vrouw Single female
8 8 15 14
Alleenstaande Single person 00
10
20
30 30
40 40
50 50
60
Bronnen: Eurostat, SILC - Opm.: overlappende categorieën
Zoals we kunnen vaststellen uit figuur 61, varieert het armoederisico sterk naargelang het gezinstype. Aangezien de noden aan sociale bescherming verschillen per gezinstype, is het interessant om een idee te hebben van het aandeel dat elk van die huishoudens inneemt in de bevolking. Uit dit overzicht blijkt dat huishoudens met en zonder kinderen elk ongeveer de helft van de bevolking uitmaken (ter informatie: in 2007 waren er in België 2.220.000 huishoudens met kinderen). Huishoudens bestaande uit alleenstaande ouders, die het hoogste armoederisicocijfer vertonen, zijn relatief beperkt in aantal, maar hun aandeel is iets groter in België dan in de EU15. Op langere termijn is de toename van het aandeel niet-koppel huishoudens (alleenstaande ouders, alleenstaanden) een belangrijk gegeven voor de sociale bescherming (cijfers hier niet vermeld).
65
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Loonkloof tussen mannen en vrouwen De niet-gecorrigeerde loonkloof tussen mannen en vrouwen (GPG) is het verschil tussen het gemiddelde bruto uurinkomen van mannelijke betaalde werknemers en dat van vrouwelijke betaalde werknemers als percentage van het gemiddelde bruto uurinkomen van mannelijke betaalde werknemers. De bevolking bestaat uit alle betaalde werknemers in ondernemingen met 10 werknemers of meer in NACE Rev. 1.1 secties C tot O (met uitzondering van L). De GPG-indicator wordt nu berekend binnen het kader van de gegevens verzameld in overeenkomst met de methodologie van de loonstructuurenquête (EG-verordening 530/1999). Hij vervangt gegevens die zich baseerden op niet-geharmoniseerde bronnen. Figuur 53: Loonkloof tussen mannen en vrouwen (niet gecorrigeerd) (in %) 20 20 18 18 16 16 14 14 12 12 10 10 88 66 44 22 00
18,1
9,1
EU 15 EU15 EU15 BE BE BE
2007 2007 Bronnen: Eurostat, EAK
Deze indicator wordt hier aangehaald omdat dit een belangrijk gegeven is over de arbeidsmarkt, maar gelinkt aan de inkomsten van het huishouden. Alleenstaande moeders worden ook geconfronteerd met een moeilijke inkomenssituatie, omdat hun lonen relatief laag zijn. Maar het is wel duidelijk dat de kloof tussen mannen en vrouwen in België minder groot is dan in de EU15. Maar dat neemt niet weg dat er nog altijd een kloof is tussen de lonen van mannen en vrouwen. Deze loonkloof bedraagt in België ongeveer 9,1% .
66
n van g atore Indic eschermin b sociale België in eid Zekerh ciale FOD So uning nderste leidso
DG Be
Thema 6 Huisvesting
9
r 200
mbe
Dece
De huisvesting wordt in België traditioneel ondersteund via fiscale steun voor de verwerving van een woning en via sociale huisvesting. Vandaar dat het huisvestingsbeleid doorgaans niet wordt gezien als een onderdeel van de sociale zekerheid in strikte zin, in tegenstelling tot sommige andere landen waar de huisvesting wordt ondersteund via uitkeringen. Toch is de huisvestingssituatie een belangrijke factor in de levensstandaard van de bevolking, en bijgevolg ook bij de beoordeling van hun noden. Als resultaatindicatoren worden het armoederisicocijfer naar huisvestingssituatie en de huisvestingskost vermeld. Beide indicatoren zijn aanvullend. Het armoederisicocijfer weerspiegelt de inkomenssituatie van de verschillende soorten bewoners. De huisvestingskost is de belangrijkste uitgave voor de meeste huishoudens. Bovendien is deze kost vaak moeilijker aan te passen aan (wijzigingen in) het gezinsbudget dan andere uitgaven. Als dusdanig kan dit element de situatie van huishoudens met een laag inkomen aanzienlijk bemoeilijken. Als middelenindicator worden de huisvestingsuitgaven op basis van het ESSPROS-systeem vermeld. Het aandeel van de sociale huisvesting in het aantal privéhuishoudens wordt vermeld als contextindicator.
67
Indicatoren van sociale bescherming in België
Resultaatindicatoren • Armoederisicocijfer naar huisvestingssituatie De indicator wordt gedefinieerd als het aantal personen met een equivalent beschikbaar inkomen dat onder de armoederisicogrens ligt, die is vastgelegd op 60% van het nationaal equivalent mediaan beschikbaar inkomen (na sociale overdrachten). Figuur 54: Armoederisicocijfer naar huisvestingssituatie in 2007 (in %)
45 45 40 40 35 35 29
30 30 25
25 25 20 20
17
15
15 15
EU15 EU15 BE BE BE
13 10
10 10 55 00
Totaal Total
Eigenaar Owner
Huurder Rent
Bronnen: Eurostat - EU-SILC
Figuur 54: Armoederisicocijfer naar huisvestingssituatie en naar leeftijd (in %) Huurders 45 45
40
40 40 34
35 35 30 30 25 25
29 25
26
24
26 19
20 20 15 15 10 10 55 00
Totaal Total
Jonger thandan 18 18 Less
Tussen18 18and en 65 Between 64
68
65 than of ouder More 65
EU15 EU15 EU15
BE BE BE
Eigenaars
45 45 40 40 35 35 30 30 25 25
21
20 20 15 15
13
13
10 10
10
9
22
EU15 EU15 EU15
BEBE BE
11 7
55 00
Totaal Total
Jonger Less than dan 18 18
Tussen1818and en6465 Between
65 than of ouder More 65
Bronnen: Eurostat - EU-SILC
Personen die in een huurhuis wonen, vertonen een armoederisicocijfer dat bijna driemaal hoger ligt dan dat van personen met een eigen huis. In België worden meer personen in de huursector geconfronteerd met een ontoereikend inkomen dan in de EU15. Het armoederisicocijfer bij eigenaars is in België lager dan het gemiddelde van de EU15. De armoederisicocijfers liggen voor alle leeftijdscategorieën hoger bij huurders dan bij huiseigenaars.
69
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Overmatige huisvestingskost De huisvestingskost (HCB) wordt gedefinieerd als de verhouding tussen de maandelijkse totale huisvestingskosten vermenigvuldigd met 12 en verminderd met de huisvestingstoelagen, en het beschikbaar jaarlijks inkomen verminderd met de huisvestingstoelagen op basis van de volgende formule: HCB = [(HH070 x 12) – HY070] / (HY020 – HY070). Daarbij staat HH070 voor de totale huisvestingskost, HY070 voor de totale huisvestingstoelagen en HY020 voor het totaal beschikbaar jaarlijks inkomen van het huishouden. De term huisvestingskost verwijst naar de maandelijkse kosten m.b.t. de rechten van het huishouden om in de accommodatie te wonen. De kostprijs van de nutsvoorzieningen (water, elektriciteit, gas en verwarming) die voortvloeien uit het eigenlijke gebruik van de accommodatie zijn ook inbegrepen. De huisvestingskosten verwijzen doorgaans naar de kostprijs van verzekeringen, diensten en lasten, regelmatige herstellingen, taksen en kosten van nutsvoorzieningen. Voor eigenaars van een woning omvat dit eveneens de terugbetaling van de interesten op de hypothecaire lening. Terugbetalingen in afbetalingstermijnen worden beschouwd als kapitaalsbesparingen en worden niet meegerekend in de EU-SILC-enquête. Voor huurders (verminderde en marktprijs) omvat dit de effectief betaalde huurprijs. Figuur 56: Aandeel van de bevolking wiens huisvestingskost een bepaalde drempel overschrijdt (40% van het beschikbaar gezinsinkomen) in 2007 naar armoedestatus (in %)
2007 50 50 40 40
38,1
38,9
30 30
EU27 EU15 EU27
BE BE BE
20 20
12,3 7,2
10 10
10,1
5
00
Met armoederisico poverty rate At-risk-of Bronnen: EU-SILC (ISG-SPC berekeningen)
70
Geen armoederisico Not at-risk-of poverty rate
Totaal Total
Figuur 57: Aandeel van de bevolking wiens huisvestingskost 40% overschrijdt in 2007 in % naar eigendomsstatus 2007 33,0
35,0 35,0 30,0 30,0
25,6
25,0 25,0 20,0 20,0 15,0 15,0 10,0 10,0
12,4
13,7
10,1
8,5 4,1
5,0 5,0 0,0 0,0 Totaal Total
3,2
Eigenaars Outright zonder owners afbetaling
EU-15 EU15 EU15
11,4
BE BE BE
4,5 Eigenaars met Owners with afbetaling mortgage
Huurders Tenants aan marktprijs Market price
Huurders Tenants aan gereduceerde Reduced price huurprijs, of or free gratis bewoner
Bronnen: EU-SILC (ISG-SPC berekeningen)
Om een idee te hebben van het aantal huishoudens dat geconfronteerd wordt met een overmatige woonkost, gebruiken we een indicator die de verhouding geeft tussen de huisvestingskost en het beschikbaar gezinsinkomen. Men gaat ervan uit dat een huishouden geconfronteerd wordt met een mogelijk problematisch kostenniveau, indien de huisvestingskost 40% van het beschikbare gezinsinkomen overschrijdt. In BelgiĂŤ bevindt 10% van de bevolking zich in die situatie, wat iets minder is dan het gemiddelde van de EU27. Voor mensen wiens inkomen onder de armoederisicogrens ligt, is dat 39%. Voor huiseigenaars ligt het aandeel huishoudens met een huisvestingskost van meer dan 40% lager dan het gemiddelde van de EU27, maar voor mensen die hun woning huren tegen marktprijs ligt het aandeel huishoudens met een problematische huisvestingskost aanzienlijk hoger dan het gemiddelde van de EU27.
71
Indicatoren van sociale bescherming in België
• Aandeel personen in overbevolkte woningen De definitie voor ‘tekort aan ruimte’ is afhankelijk van de grootte van het huishouden alsook van de leeftijd en de gezinssituatie van de leden van het huishouden. De woning wordt beschouwd als overbevolkt als niet is voldaan aan de onderstaande criteria: - één kamer voor het huishouden; - één kamer per koppel; - één kamer per alleenstaande ouder dan 18 jaar; - één kamer – voor twee alleenstaanden van hetzelfde geslacht tussen 12 en 17 jaar; - één kamer – per alleenstaande van verschillend geslacht tussen 12 en 17 jaar; - één kamer – voor twee personen jonger dan 12 jaar. Figuur 58: Percentage personen dat in een overbevolkte woning woont in 2007 (in %) 20 20 18 18 16 16 14 14 12 12 10 10 88 66 44 22 00
17,3
EU15 EU27 EU27 BE BE
3,5
2007 Bronnen: EU-SILC (ISG-SPC berekeningen)
Naast de huisvestingskost wordt de levensstandaard van een huishouden ook bepaald door de kwaliteit van de huisvesting. Adequate ruimte is een belangrijk aspect van de huisvestingskwaliteit waarvoor vergelijkbare Europese gegevens bestaan. Uit deze figuur blijkt dat overbevolking een veel minder voorkomend probleem is in België dan in de EU27.
72
Middelenindicatoren • Huisvestingsuitgaven Deze indicator is gebaseerd op ESSPROS. Voor België is deze indicator gedefinieerd als het geaggregeerde verschil tussen de feitelijke huur die in de sociale huisvestingssector wordt betaald en de theoretische marktprijs van een woning. Aangezien er belangrijke institutionele verschillen zijn in de wijze waarop landen de huisvestingssituatie van de bevolking ondersteunen (huisvestingstoelagen, gesubsidieerde huisvesting, etc.), moet opgemerkt worden dat deze indicator ook verschillende situaties weerspiegelt. Bovendien zijn nog niet alle huisvestingsuitgaven in de cijfers opgenomen (bv. voor België de uitgaven op lokaal niveau). Deze indicator moet daarom gezien worden als een eerste benadering van de inspanningen van een land op het vlak van de ondersteuning van de huisvestingssituatie van lage inkomensgroepen. Figure 59: Huisvestingsuitgaven in % op bbp
4 EU15 EU15 EU15
3,5 3,5
BE
BE
% of GDP
3 2,5 2,5
2 1,5 1,5 11 0,5 0,5 00 2000 2000
2001 2001
2002 2002
2003 2003
2004 2004
2005 2005
2006 2006
2007 2007
Bronnen: Eurostat, ESSPROS
De ondersteuning van de verwerving van een eigen woning is een belangrijke beleidsdoelstelling in het Belgisch huisvestingsbeleid. Dit beleid dient ook sociale doelstellingen, aangezien het bezit van een eigen woning een belangrijke factor kan zijn om na pensionering een behoorlijke levensstandaard te kunnen aanhouden. De inspanning op het vlak van de ondersteuning van de huisvesting van lage inkomensgroepen lijkt in België echter lager te liggen dan het EU15-cijfer. In 2007 bedroegen deze uitgaven 0,1% van het bbp in België en 0,6% voor de EU15.
73
Indicatoren van sociale bescherming in België
Contextindicatoren • Aantal sociale woningen als percentage van het totale aantal privéhuishoudens Figuur 60: Aantal sociale woningen als percentage van het totale aantal privéhuishoudens 2006 België
6,2%
Bronnen: FOD Sociale Zekerheid op basis van gegevens verschaft door gewestelijke huisvestingsmaatschappijen
In een aantal EU lidstaten wordt de huisvestingssituatie van de huishoudens ondersteund via huisvestingstoelagen. Dit soort steun is tot op heden eerder marginaal in het beleid in België. In de verschillende gewesten wordt eerder gebruik gemaakt van sociale huisvesting als beleidsmiddel om de huisvestingssituatie van huishoudens met een laag inkomen te ondersteunen. Toch blijkt uit de beschikbare studies en gegevens dat het aantal sociale woningen in verhouding tot het aantal privéhuishoudens laag is, vergeleken met andere landen. In 2006 was dit ongeveer 6%.
74
Links • Eurostat http://epp.eurostat.ec.europa.eu
• EU-SILC (sociale insluiting en levensomstandigheden / statistiek inkomens en levensomstandigheden) http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/living_conditions_and_social_protection/introduction/income_ social_inclusion_living_conditions
• EAK http://www.gesis.org/en/services/data/official-microdata/european-microdata/eu-lfs/
• Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid http://www.iph.fgov.be/
• AMECO http://ec.europa.eu/economy_finance/ameco/user/serie/SelectSerie.cfm?CFID=711632&CFTOKEN=51e4376d94646 422-38270D39-983B-526D-94953B8E80D69FA1&jsessionid=24065a5166705426d176
• Vade Mecum van de financiële en statistische gegevens over de sociale bescherming in België FOD Sociale Zekerheid; http://www.socialsecurity.fgov.be/fr/nieuws-publicaties/publicaties/vademecum/vademecumfinanciele-statistische-gegevens-sociale-bescherming-belgie.htm
• Publicaties FOD Sociale Zekerheid http://socialsecurity.fgov.be/fr/nieuws-publicaties/publicaties/publicaties.htm
• Verslag Rijksdienst voor Pensioenen (RVP) http://www.rvponp.fgov.be/onprvp2004/FR/B/B_c/B_c_20090701.asp
• Verslag Rijksinstituut voor ziekte- en Invaliditeitverzekering (RIZIV) http://www.riziv.fgov.be/presentation/FR/publications/annual-report/2008/index.htm
• Eurobarometer http://ec.europa.eu/public_opinion/index_en.htm
• Mimosis (Micro Simulation Model for Social Insurance Systems) http://www.socialsecurity.fgov.be/fr/nieuws-publicaties/publicaties/mimosis/mimosis.htm
• ESSPROS (European System of Integrated Social Protection Statistics) http://europa.eu/legislation_summaries/employment_and_social_policy/situation_in_europe/c10141_en.htm
• HIS (Health Interview Survey) http://ec.europa.eu/health/ph_information/dissemination/reporting/ehss_01_en.htm 75
Indicatoren van sociale bescherming in België
© 2009 FOD Sociale Zekerheid – DG Beleidsondersteuning Administratief Centrum Kruidtuin – Finance Tower Kruidtuinlaan 50 1000 Brussels dg-strat@minsoc.fed.be Verantwoordelijke uitgever: Tom Auwers Deze brochure werd samengesteld door de Directie Generaal Beleidsondersteuning van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, met medewerking van Cécile Atta, Tom Auwers, Sébastien Bastaits, Hendrik Larmuseau, Dirk Moens, Guy Van Camp, Rudi Van Dam, Koen Vleminckx. De brochure is gebaseerd op een voorbereidend rapport door het CREPP (ULg), onder leiding van Prof. Pierre Pestieau en Prof. Sergio Perelman. Het design en de productie van de brochure werd verzorgd door de Dienst Communicatie (Pierre Niego en Virginie Liess) van de FOD Sociale Zekerheid.
76