WERKBOEK Dit is het werkboekje van ____________________________________
2
Even voorstellen! Hallo, ik ben ridder Robin. Ik ben jouw gastheer doorheen dit boekje. Staat je naam al op de kaft? Draag goed zorg voor dit werkboekje. Het is de enige echte gids voor supertoffe bosklassen in Durbuy. Ik zie het alvast zitten. Jij toch ook? Voor we er in vliegen, kijken we even wat je allemaal nodig hebt! Koffers pakken dus!
Wat zit er in mijn reiskoffer?
Toiletgerief: handdoeken, washandjes, tandenborstel, tandpasta, zeep, borstel, kam, … Ondergoed voor 5 dagen Voldoende sokken of kousen Sportieve kledij voor 5 dagen (en ze mogen tegen een stootje kunnen) Een K-Way of regenjas Een paar goede sport- en/of wandelschoenen Een paar laarzen Pantoffels voor ’s morgens en ’s avonds Een grote linnenzak Zaklamp + eventueel een reservebatterij Schoolgerief (dit werkboekje en je schrijfgerief!) Een leesboek, gezelschapsspelen, … Omslagen, briefpapier, postzegels en nuttige adressen Briefjes van de mutualiteit Oude kledij voor de kruipgrot Eventueel vodden voor jouw vuile schoenen Een weinig zakgeld voor kaarten en postzegels (adressen!) Laat dure horloges, juwelen en andere waardevolle dingen best thuis! Een oud laken in een effen kleur. (Best wit!) Een oude riem. (of dik touw om als riem te gebruiken) ……………………………………………………………………………
Alles naamtekenen!
Een briefje schrijven? De ouders die dat wensen kunnen een briefje schrijven: La Petite Merveille Gemeenschool Rekkem t.a.v. …………………………………………. (hier komt je eigen naam) Rue du Comte Th. d’Ursel 51 6940 DURBUY
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
3
Wat vind je in dit boek? INFOBOEK 1 2
3
4
5
6 7
Hoe Bereiken we Durbuy? Een vleugje geschiedenis 2.1 Het kasteel van Durbuy 2.2 Durbuy, tot 1977, het kleinste stadje ter wereld 2.3 Leven in de Middeleeuwen 2.3.1 Het leven op en rond een kasteel 2.3.2 Eten en drinken 2.3.3 Hygiëne en gezondheid 2.3.4 De mode Als echte geologen 3.1 Durbuy geografisch benaderen 3.1.1 Even vergelijken 3.2 Een geografisch kruispunt: Condroz, Fagne-Famenne en Ardennen 3.2.1 De Condroz 3.2.2 De Fagne-Famenne 3.2.3 De Ardennen 3.3 Fagne-Famenne: grottenland 3.3.1 Platentektoniek 3.3.2 Vorming van grotten 3.3.3 Druipstenen 3.4 De Ourthe16 3.4.1 Vul in 3.4.2 Wat zijn meanders, holle en bolle oevers? 3.5 Kaartlezen 3.5.1 Schaal 3.6 Het kompas De megalieten van Wéris 4.1 Vreemde volkeren in onze streken 4.1.1 De druïde en zijn maretak 4.1.2 De naam “maretak” 4.2 Megalieten 4.2.1 Dolmen 4.2.2 Een hunebed 4.2.3 Een ganggraf 4.2.4 Pierre Haina 4.2.5 De Grote Beer Een week op avontuur 5.1 Rappel, klimmen en apenbrug 5.2 Speleologie 5.3 Avonturentocht Une semaine à Durbuy Mijn Dagboek
Liedboek Spelletjes
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
4 5 5 6 7 7 7 8 8 10 10 10 11 11 11 11 13 13 14 15 17 18 19 19 22 23 23 23 23 24 24 24 24 25 25 26 26 26 26 27 28
4
INFOBOEK
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
5
1
Hoe bereiken we Durbuy?
Duid op het kaartje de gemeente Rekkem en het stadje Durbuy aan. Teken de weg die we volgen om in Durbuy te raken. De afstand van Rekkem naar Durbuy: -
in vogelvlucht: Op schaal berekend: Volgens de kilometerteller:
………………………………………………………. ………………………………………………………. ……………………………………………………….
De reisduur van Rekkem naar Durbuy -
geschat: berekend: in werkelijkheid:
………………………………………………………. ………………………………………………………. ……………………………………………………….
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
6
2
Een vleugje geschiedenis Durbuy herinnert ons nog heel sterk aan de Middeleeuwen. Haar gebouwen en geschiedenis zijn ideaal om te begrijpen hoe het leven in die tijd was. Maar laten we ook eens kijken hoe mensen tegenover elkaar stonden. Weet je trouwens wat de mensen toen droegen? Of hoe jongens en meisjes naar school gingen? Je leert het allemaal in dit hoofdstukje!
2.1
Het kasteel van Durbuy
“Duro-bodions”: woning nabij een versterkt kasteel Durbuy komt voor de eerste keer voor in de geschiedenisboeken in de 11de eeuw. Het Christendom is sterk aanwezig in de Ardennen. Het is een tijd van grote kasteelheren die heer en meester waren over hun jachtgebied en allen die er woonden. Het waren ………………………. Ze leenden de boeren een stukje grond tegen betaling. Zo’n maatschappij noemen we een ………………….. Het is de graaf van Luxemburg, ………………………………………, die van Durbuy een versterkte stad maakt.
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
7 Het kasteel is tot driemaal toe herbouwd. Dat zie je het best aan de drie torens:
2.2
De ……………… toren herinnert aan de eerste burcht in de 11de eeuw.
De ……………………… toren herinnert aan het tweede kasteel, opgetrokken door Jan van Bohemen in de 14de eeuw.
De …………………….. toren is de toren die past bij de bouw van het huidige kasteel van de graven d’Ursel in de 19de eeuw. Durbuy, tot 1977, het kleinste stadje ter wereld
Een stad word je niet zomaar. De mensen uit de Middeleeuwen werden de heerschappij van de kasteelheer een beetje moe. Het was niet eerlijk! Zij moesten alle dagen hard werken en de leenheer ging met de opbrengst lopen. Er kwam dus opstand, en vaak kregen ze hun zin. De nieuw verworven ………………………. of ……………………… werden opgetekend in een ...................... (ook wel ……………………… of …………………………. genoemd) Durbuy kreeg haar keure in ……… uit de handen van Jan van Bohemen, de graaf van Luxemburg. Vanaf toen draagt zij de titel van “stad”. Veel volk vind je niet in Durbuy. In het bevolkingsregister zijn slechts zo’n 440 mensen ingeschreven. Tot het jaar 1977 was Durbuy dan ook het kleinste stadje in de wereld. In 1977 werden de Belgische steden en gemeenten gereorganiseerd in wat de "fusies van gemeenten" wordt genoemd. Denk maar aan Lauwe, Rekkem en Menen die de stad Menen werden. Sindsdien bestaat de stad Durbuy uit 11 vroegere gemeenten, samen met de stad Durbuy zelf, die aan de fusie haar naam gaf.
Deze kaart toont je de huidige stad Durbuy
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
8 Van welke voorrechten genoten de inwoners van Durbuy onder andere? -
……………………………………………………………………………………………
-
……………………………………………………………………………………………
Het nieuws in de stad werd rondverteld door de bellenman. De Ourthe werd na de koe-oorlog verlegd. Geef 2 redenen:
2.3
-
……………………………………………………………………………………………
-
……………………………………………………………………………………………
Leven in de Middeleeuwen
2.3.1 Het leven op en rond een kasteel De meeste kastelen die gebouwd werden waren bedoeld om in te wonen. ………………………………………. waren degenen die in de kastelen woonden. Ze hadden vaak wel meer dan een kasteel. Door het jaar heen reisden ze dan heen en weer tussen hun kastelen. De gewone ……………… woonden in kleinere versterkte landhuizen. Ridders leefden samen met hun familie, pages en schildknapen, soldaten, bedienden, koks en stalknechten. In die tijd was het een echte mannenwereld waarin vrouwen niet serieus genomen werden. Jammer voor de kasteelvrouw, want zij mocht geen land bezitten of een testament hebben. De kinderen mochten vrij in het kasteel rondlopen en spelen. Ze liepen de stalknechten in de weg of werden verjaagd uit de keuken als ze weer eens van het eten hadden zitten snoepen. In de zomer konden ze lekker buiten spelen en in de winter zaten ze veel binnen bij het vuur waar hun moeder borduurde en verhalen vertelde. Naast het spelen moesten de kinderen ook wel mee helpen in het huishouden en kregen les. Vanaf hun zes jaar werden de kinderen naar een ander kasteel gestuurd. Daar leerden de jongens vechten en werden opgeleid tot …………... Meisjes daarentegen leerden nette manieren bij en hoe zij het huishouden moesten regelen. Op veertienjarige leeftijd werd men uitgehuwelijkt. Dit lijkt je misschien heel jong, maar je moet bedenken dat de mensen van toen niet ouder werden dan veertig jaar. 2.3.2 Eten en drinken In het kasteel was er door het jaar heen maar een kleine voorraad voedsel aanwezig. Dit kwam natuurlijk omdat een ……………………. of ……………….. meestal niet een heel jaar op een kasteel verbleef. Hij had meerdere kastelen waar hij door Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
9 het jaar heen verbleef. Maar als ze dan wel aanwezig waren, dan moest men er wel voor zorgen dat er veel eten en drinken aanwezig was. Vroeger had men geen koelkast, dus legde men het voedsel in de stenen ………… van het kasteel. Helaas bleef het meest verse voedsel daar niet heel lang goed. Daar hadden ze gelukkig wel wat op gevonden. Het vlees werd ………………. of flink gezouten, de groente werd …………………. of ……………………... Soms werd het fruit en het vlees ook wel eens samen in een ton gedaan. Het vruchtensap drong dan in het vlees waardoor het langer houdbaar bleef. Koeien, schapen en geiten gaven hen melk. Daar werd dan room, boter en kaas van gemaakt. Om brood te kunnen bakken moesten wel eerst tarwe, rogge en gerst tot meel vermalen worden. Dit werd gedaan in de windmolens. Sommige kastelen hadden zelfs hun eigen windmolen. Hiernaast was het ook erg belangrijk dat men iedere dag fris water had om zich te wassen en te drinken. Dit water kwam uit ………………….. die meestal binnen het kasteel lagen. Deze putten waren ………………………… gegraven. Om aan het water te komen moest men op zoek gaan naar onderaardse bronnen. Als deze was gevonden werd daar een put omheen gebouwd. Kleinere kastelen moesten meestal het voedsel van ver laten komen, maar grotere kastelen haalden hun voedsel van het omringende boerenland. 2.3.3 Hygiëne en gezondheid In de Middeleeuwen nam men het niet zo nauw met de hygiëne. Men maakten zich niet zo druk over het vuil dat er was en vieze luchtjes die daar hingen. De wc was een soort gat waar je op moest gaan zitten. Dit gat kwam uit op de gracht of een beerput. Een heet bad was alleen voor de allerrijksten. Dit kwam omdat men natuurlijk moeilijk aan warm water kon komen. Daar ging heel wat aan vooraf. …………….. moest het water verwarmen. …………………….. werd gebruikt om de binnenkant van het bad mee te bekleden. Om het water een lekker geurtje te geven deed men ………………………. in het water. Voor dit alles moest geld betaald worden. Het geld dat betaald moest worden was ……………………… als het bedrag waar een arbeider een hele week voor moest werken. In die tijd zaten overal …………….: in de kelder en de keuken bij het eten en in de stallen. Deze ratten aten van het eten en verspreidden op deze manier allerlei ziekten. De vlooien in hun huid verspreidden onder andere de verschrikkelijke pest. Deze werd ook wel de ………………………………… genoemd. De zwarte dood heerste heel erg tussen 1347 en 1351. In Europa en Azië stierven door deze ziekte wel zo'n 25 miljoen mensen. Dit kwam natuurlijk omdat men nog niet wist dat deze ratten de ziekte verspreidden en dat men niet echt een schoon leven leidde.
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
10 2.3.4 De mode In de Middeleeuwen vond men kleding heel belangrijk. Vooral de adel. De rijken kleedden zich heel netjes en mooi omdat men aan iedereen wilde laten zien hoe rijk en mooi men was. De kleuren van de kleren die men droeg hadden meestal ook een bepaalde betekenis. Blauw betekende dat men verliefd was, geel stond voor boosheid en grijs stond voor verdriet. Vrouwen droegen sierlijke jurken en stopten hun haar weg onder hoofddeksels. Een van die hoofddeksels was de punthoed. De mannen droegen meestal een soort …………………. met daarover een soort groot kleed met mouwen eraan. De schoenen die men toen droeg, als man, waren vrij puntig en gemaakt van stof. Soms werden onder die schoenen wel eens houten zolen gebonden. Vooral als de straten buiten nat en modderig waren. In die tijd had men geen kledingwinkels waar je kant en klaar je kleren kon kopen zoals wij dat nu hebben. Het gewone volk had geen geld om zich zo netjes te kleden. Zij droegen eenvoudige kleren: ………………………….., hemden, wollen leggings, mantels, strooien hoeden, kappen en petten.
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
11
3
Als echte wetenschappers Hoewel we nog in België zijn, is het landschap in Durbuy sterk verschillend van het onze. Er zijn grote hoogteverschillen waardoor je heuvels krijgt en valleien. En heb je al ooit eens gehoord van plateaus? In dit stukje kijken we even hoe dat zo is gekomen.
Geologie: leer van de bouw en de ontwikkelingsgeschiedenis van de aardkorst
3.1
Durbuy geografisch benaderen
Hé, heb jij nog een ideetje waar we zijn? Is dit nu het buitenland? Geen paniek, we helpen je wel op weg. Durbuy is gelegen in de provincie ………………………, aan de oevers van de rivier de …………….. Heel dichtbij vind je de provincies …………………….. en …………………….. Durbuy ligt op de grens van drie belangrijke aardrijkkundige zones: de …………………, de ……………………………. en de ……………………………..
3.1.1
Even vergelijken
Op 1 januari 2004 telde Menen 32141 inwoners, daarvan waren er 15733 mannen en 16 408 vrouwen. Menen heeft een oppervlakte van 33,07 km². Op 1 januari 2004 telde Durbuy 10280 inwoners, daarvan waren er 5084 mannen en 5196 vrouwen. Durbuy heeft een oppervlakte van 156,86 km². De bevolkingsdichtheid geeft de verhouding aan tussen het aantal inwoners en de oppervlakte van een bepaald topografisch gebied. Meestal wordt de bevolkingsdichtheid aangeven in het aantal inwoners per km².
Bereken de bevolkingsdichtheid van Menen: ……………………… = …………………….. inw./km² ………………………
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
12 Bereken de bevolkingsdichtheid van Durbuy: ……………………… = …………………….. inw./km² ………………………
De bevolkingsdichtheid in Durbuy is dus groter / kleiner dan bij ons. 3.2.
Een geografisch kruispunt: Condroz, Fagne-Famenne en Ardennen.
Durbuy ligt op de grens tussen drie geologische regio's: de Condroz, de Famenne en de Ardennen. Doordoor is er een uitzonderlijk grote variatie in types landschappen: op enkele honderden meters afstand kan het landschap immers compleet van karakter veranderen. Het landschap is bovendien door de tijd en door het water uitgeschuurd, zodat prachtige panorama's ontstaan: Roche-à-Frêne, of het uitzicht van de rotswand op de oude stadskern van Durbuy. Langs de oevers van de Ourthe en haar bijrivieren zijn een heleboel grotten te vinden: de Coléoptèregrot in Juzaine, de grotten van Bohon of van Villers Ste.- Gertrude.
3.2.1
De Condroz
De Condroz is een …………………………… (ongeveer 200 m). Een plateau is een effen of golvende streek waarin de rivieren diepe dalen snijden. In één van deze rivierdalen ligt Durbuy. De rivier die hier het plateau insnijdt, is de Ourthe. In de ondergrond van de Condroz vinden we vooral …………-, ………….- en ………………………………. Dit kan je ondermeer merken aan de onbegroeide rots in Durbuy waarvan de lagen naar boven geplooid zijn. De roodbruine kleur van de rots wijst op de aanwezigheid van zandsteen. De Condroz is een ……………………… bevolkte, maar rijke landbouwstreek. De bodem van de heuveltoppen en de dalen bevatten ……………………….. die zeer vruchtbaar is. Daarom wordt hier vooral aan ……………………………. gedaan. De heuvelruggen bestaan meestal uit onvruchtbare zandsteen en zijn bebost.
3.2.2
De Fagne-Famenne
De Fagne en Famenne liggen ……………………… dan het plateau van de Condroz. De bodem bestaat uit …………………………………………. die het water moeilijk doorlaat. Dit verklaart de vochtigheid in dit gebied. Door die hoge bodemvochtigheid vindt men er vooral weiland.
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
13 3.2.3
De Ardennen
Dit plateau (ongeveer 450 m) is hoger gelegen dan de Condroz en de rivierdalen snijden nog dieper in. Tussen de valleien is deze streek effen of zacht golvend. Hier vinden we de hoogste punten van ons land: ………………………….……… en ……………………………………….. Zij bereiken bijna 700 m. Ondanks de rotsachtige bodem zijn de Ardennen een landbouwstreek. De veeteelt is de belangrijkste bron van inkomen. De Ardennen zijn dun bevolkt. Dit komt door het strenge klimaat (hoe hoger, hoe kouder) en door de onvruchtbare bodem. Hier en daar treft men er kleine dorpjes aan. De huizen zijn gebouwd met materialen uit de streek: …………………- en ………………………….
Even samenvatten Markeer in de voorgaande tekst de belangrijkste woorden. Schrijf hieronder de kernwoorden. Zo vorm je een duidelijk overzicht.
Hoogte van het plateau
De Condroz
De Fagne-Famenne
De Ardennen
………………………………..
………………………………..
………………………………..
………………………………..
………………………………..
………………………………..
………………………………..
………………………………..
………………………………..
………………………………..
………………………………..
………………………………..
Teken de verschillende plateaus De diepste rivierdalen in De bodem Gebruik van de grond voor
Kleur op dit kaartje: - De Condroz (oranje) - De Fagne-Famenne (bruin) - De Ardennen (geel) Duid Durbuy aan op het kaartje. Vul de rivieren Samber, Maas, Ourthe en Semois, in op de juiste plaats. Kleur deze waterlopen blauw.
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
14 3.3
Fagne-Famenne: grottenland
3.3.1
Platentektoniek
Wat krijgen we nu, hoor ik je al zeggen. Inderdaad, het is een heel moeilijk woord voor eigenlijk iets heel eenvoudig. Onze aardbol bestaat eigenlijk uit 3 grote delen: een kern van …………………………, dan een iets koelere …………………… en uiteindelijk de ………………………………, die bestaat uit platen. Wanneer die korst zich in een oceaan bevindt spreken we van een ………………………. korst, op het land is het dan een ………………………. korst. Doordat het magma vloeibaar is, zijn de platen van de aardkorst voortdurend in beweging. In de geschiedenis van de aarde hebben die vaak gebotst. Dan krijg je aardbevingen en ontstaan gebergten of diepzee troggen.
3.3.2
Vorming van grotten Miljoenen jaren geleden overdekte de zee het land. Koralen en schelpen zetten zich vast op de bodem van de zee en vormden er kalklagen. De zee trok zich terug en liet kalkachtige rotsresten achter zich.
Door het botsen van de platen, gingen deze aardlagen zich verticaal plooien. Als gevolg van de opheffingskracht braken de rotsen open in barsten. Deze barsten maakten alles doordringbaar en zouden aan de basis liggen van het ontstaan van de grotten.
Langs die barsten sijpelt het regenwater de aardkorst binnen. Wanneer het door de humus trekt (aarde gevormd door het rotten van bladeren,…) wordt het water zuur. Dit zure water komt bij de kalksteen en lost die op. Zo ontstaan spleten die steeds groter worden tot echte grotten.
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
15
Een riviertje dat langs de heuvel stroomt, loopt de openingen binnen. Aarde en stenen worden losgerukt en de wanden worden geschuurd. Dit is erosie. Door de werking van het water komen rotsblokken los en ontstaan er instortingen.
Het LPM-terrein herbergt ook twee grotten. De droogste “Le Trou de Sainte-Margueritte”, kan je bezoeken met één van de animatoren. Omdat er geen licht binnendringt is een zaklamp noodzakelijk. Zonder daglicht is er in een grot toch geen leven mogelijk. Dicht bij de uitgang kan je wel spinnetjes zien en af en toe een vleermuis. Deze laatste heeft zich perfect aangepast aan een leven in de duisternis.
3.3.3
Druipstenen
De vorming van druipsteen gaat zo: Elk druppeltje water dat door de rots heen sijpelt bevat koolzuurgas en lost daarmee de kalksteen op. Als het water in een grot komt verdampt het koolzuurgas en het water en blijven er Calcietkristallen over die in allerlei vormen achterblijven. Zo ontstaan er veel verschillende vormen. Een paar vormen zijn ……………………………., …………………………………………. en ………………………….. Een stalactiet is een ……………………….. druipsteen. Denk aan de “t” van tomber of vallen. Een stalagmiet is een …………………………. druipsteen. Denk aan de “m” van monter of klimmen. Door het miljoenen jarenlang insijpelen van water ontstaan prachtige gewelven die we dan zalen noemen. Je vindt er verschillende druipsteenformaties. Enkele voorbeelden:
zuil: de stalagmiet raakt de stalactiet Draperie: het kalksteenwater druppelt langzaam van een schuin gewelf Bekken: een uitholling gevuld met water en omringd door een muurtje van kalk
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
16 3.4
De Ourthe
De Ourthe is 115 km lang en mag één van de prachtigste Ardense rivieren genoemd worden. Met enorme bochten stroomt ze tussen rotsen en weiden. De eigenlijke Ourthe vindt haar oorsprong in de samenvloeiing van twee riviertjes: de ………………………………………………. (bron nabij Libramont) en de …………………………………… (bron nabij het dorpje Ortho). Net voorbij de samenvloeiing heeft men de stuwdam van Nisramont gebouwd: daar maakt de Ourthe dus een klein stuwmeer. Daarna vloeit ze door een heel nauw …………………... Vanaf Maboge wordt het dal merkelijk breder en worden de dalhellingen minder steil. Het weideland in de vallei wordt voor een groot deel ingenomen door campings. Vervolgens vloeit de rivier door La Roche-en-Ardenne, het belangrijkste toeristencentrum van de ……………………………………………..
Kleur de -
westelijke Ourthe rood oostelijke Ourthe blauw boven-Ourthe geel beneden-Ourthe groen
De rivier blijft nog steeds de noordwestelijke richting volgen, via Marcourt en Hotton tot Noiseux, waar de Ourthe opeens in noordoostelijke richting kronkelt. Daar begint tevens de beneden-Ourthe. Vanaf Hotton heeft de rivier de Ardennen verlaten en stroomt nu door de Famenne, en zo voorbij het bekende stadje Durbuy. Bij Hamoir komt de Ourthe de provincie Luik binnen. Net voor Comblain-au-Pont zijn de valleiwanden weer veel steiler. Voorbij dit stadje vloeit de Ourthe steeds meer door een industrielandschap, om uiteindelijk in Luik uit de monden.
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
17 3.4.1
Vul in
stroomversnelling – bron – stroomopwaarts – debiet – linker – rechter – stroomsnelheid – oorsprong – stroomgebied – samenvloeiing – verval – sluis – stroomafwaarts – stuwdam – klein – bevaarbaar – vaargeul – bedding – vijver – onbevaarbaar – sterke – vlakte – trage – monding – dalen – moeras – verval – meer - benedenloop 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Een plaats waar een rivier ontspringt noemt men een ……………………... Een …………………….. is de plaats, waar grondwater uit de grond opborrelt. Daar waar een waterloop in een beek of rivier vloeit, is er een ……………………………………... Daar waar een waterloop in zee vloeit, is de ……………………... De bovenloop ligt aan de oorsprong van een waterloop. De ………………………. ligt aan de monding van een waterloop. Wanneer je met je gezicht naar de monding van een waterloop kijkt, dan heb je links de …………………….. oever en rechts de …………………….. oever. Wanneer een schip vaart van oorsprong naar monding, dan vaart het ……………………………………; omgekeerd noemen we ……………………………………… . Het verschil in hoogte tussen twee plaatsen noemen we het …………………….. . Een bergrivier die vloeit door een bergachtige streek heeft een ………………… stroming en een groot …………………….. . Een vlakterivier loopt door een …………………….., heeft een …………………….. loop en een …………………….. verval. Een rivier die diep genoeg is voor de scheepsvaart is ……………………………….. . Een rivier die een te groot verval heeft is …………………………………….. . De geul waar het water door stroomt noemen we de …………………….. of de …………………….. . Een waterval ontstaat door het plots en sterk ………………….. van de bedding. De snelheid waarmee het water door de rivier stroomt noemen we de …………………….. . We spreken van een ………………………………. wanneer het water in een deel van de rivier plots vlugger stroomt door een verschil in verval. Het …………………….. is het aantal liter water dat per seconde op een bepaalde plaats voorbij komt. Het gebied waarvan het water naar eenzelfde waterloop afloopt is het ……………………………………. Een …………………….. en een …………………….. zijn stilstaande wateren. Een …………………….. is een drassig gebied met een hoge grondwaterstand, overdekt met waterplanten. Een schip kan men van een hoger naar een lager waterniveau brengen (of omgekeerd) door middel van een sas of …………………….. . Een …………………….. dient om waterreserves op te slaan of om witte steenkool te winnen.
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
18 3.4.2 Wat zijn meanders, holle en bolle oevers?
De oorsprong van een rivier is meestal een gletsjer of een bron. Het snelstromend water slijpt kloven uit en gaat zich door de jaren heen dieper en dieper tussen de heuvelruggen kronkelen. Dit noemen we …………………………….. Het snelstromend water voert een lading keien, aarde of zand (slib) mee en zet die meer stroomafwaarts af in de bochten. Zo worden er …………………. en ……………………. oevers gevormd. 3.5
Kaartlezen Kaarten worden gemaakt aan de hand van luchtfoto’s. Het is alsof je een stukje land ziet, maar dan wel met de nodige vereenvoudigingen en overeengekomen tekens. Een ……………………………………… is de meest gedetailleerde kaart. Je herkent er het volledige wegennet op, tot de bospaadjes toe. Ook staan alle hindernissen er op aangeduid: wegen, huizen,… Oriëntatiepunten zoals een alleenstaande boom, een kasteel,… helpen ons op weg tijdens de tochten.
3.5.1
Schaal
Wanneer je vanop een toren of vanuit een vliegtuig naar beneden kijkt, zie je alles veel kleiner dan het in werkelijkheid is. Zo is het ook met een kaart. Alles is er een aantal keren verkleind. Hoeveel keer die kaart nu kleiner is, wel dat vertelt ons de schaal. We kennen twee soorten schaal: ……………………………………. en ……………………………………...
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
19 Alle Belgische stafkaarten hebben als breukschaal 1 / 25 000. Dat wil dus zeggen dat alles op die kaart 25 000 keer kleiner is getekend dan het in werkelijkheid is. Je leest deze schaal dus als volgt: “1 cm op de kaart, is 25 000 cm in werkelijkheid. ” Dit is ………………… m Stel: we maken een wandeling in Durbuy. Op de kaart stappen we 20 cm. Hoeveel hebben we dan werkelijk gewandeld? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. We stapten in werkelijkheid ……………… km (!) Een lijnschaal is iets makkelijker. Ik kan onmiddellijk mijn afstand meten. Teken met een passer een zone van 4 km rond het stadje Durbuy. Kan je dat ook voor een zone van 8 km?
3.6
Het kompas
Jullie kennen allemaal de polen van onze aardbol. Ze krijgen de naam “polen” omdat ze zoals bij een magneet de twee polen vormen. Een kompas maakt daar handig gebruik van. Haar naald wijst altijd het noorden aan. Met behulp van een kompas en een kaart kan ik mijn weg vinden. A: B: C: D: E: F: G:
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
Kompasnaald Noord-/Zuid-lijnen Noordteken Kompashuis Richtingspijl Aanlegkant Spiegel
20
4
De megalieten van Wéris Vond je de Middeleeuwen al lang geleden? Wel, dan gaan we deze keer heel ver terug in de tijd. Terug naar de oudheid waar natuur en magie hand in hand liepen. Naar de tijd van de eerste nederzettingen, de druïden en de vele mysterieuze verhalen.
4.1
Vreemde volkeren in onze streken Je moet er maar eens op letten: in ons landje spreekt men heel wat talen. Dat is niet zomaar gekomen! Ons land bestaat nog maar 179 jaren. Voorheen waren hier dus telkens anderen de baas. Zo tussen 2800 en 1800 voor Christus werden onze Ardennen “gekoloniseerd” door een vreemd volk uit de streek van Parijs. Hun cultuur kreeg als naam “Seine-Oise-Marne”-cultuur, kortweg SOMcultuur.
Maar goed dus… dat oude volk, spreek gerust van vroeg-Kelten, geloofde in de kracht van de natuur en de overheersing van goede en kwade geesten. Niemand was meer bedreven in de leer daarover dan de ……………………………... 4.1.1
De druïde en zijn maretak
Op de eerste dag van het jaar werd de maretak door de druïden geplukt. Deze Keltische ………………………. sneden de takken af met een gouden sikkel. De takken werden in een vlekkeloos wit doek opgevangen, zodat hun kracht niet verloren zou gaan met de besmette aarde. Daarna werden ze als amuletten onder het volk verdeeld. Voor de druïden, en dus ook de Kelten, was de maretak …………………: hij was ……………………………………….! De maretak was bovendien bijzonder machtig als hij gesneden werd van de ………….. Men geloofde dat de maretak genezende kracht bezat, dat hij boze geesten weerde, vrouwen en dieren vruchtbaar maakte en heksen trotseerde. 4.1.2
De naam “maretak”
De naam “maretak” is makkelijk te verklaren. Hij werd gebruikt als een afweermiddel tegen de boze geesten die je kwamen lastig vallen in je nachtmerries. Een nachtmerrie, dat noemen zij een “mare”. Men geloofde dat de boze geest zich in jouw op slaap vanboven op jouw zette zodat je stikte. Daarom hing men “maretak” aan de gevel van het huis en boven de staldeuren.
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
21 De maretak is een halfparasiet. Dat wil zeggen dat hij voor een deel zijn energie haalt uit een andere boom of plant. Dankzij boorwortels kan hij tot in de energiekanalen van die gastheer dringen. De vogels houden enorm van de bessen. In die bessen zit een plakkerig goedje met een zaadje. De vogel die zijn uitwerpselen op een andere boom achterlaat helpt zo de nieuwe maretak aan een huisje. Door de hulp van de vogel en de kleverige substantie krijgt maretak ook wel eens de naam …………………………………..
4.2
Megalieten
Nog geen 10 hemelsbrede kilometers ten zuiden van Sy ligt het plaatsje …………... Dit plaatsje staat bekend als de "Megalithische hoofdstad van België". "Megaliet" betekent letterlijk vertaald "………………………………….". In de directe omgeving van Wéris zijn heel wat bouwwerken te vinden die uit grote stenen gemaakt zijn. U kunt daarbij denken aan "ganggraven" ofwel "Dolmens" en grote, rechtopstaande stenen zuilen, ook wel "Menhirs" genoemd. 4.2.1
Een dolmen = vier rechtopstaande stenen met een grote platte steen als dak. Dol = …………………………………………….. Men = …………………………………………….. Dolmen = ……………………………………………..
Vul in: schuilplaats – dekstenen – begraafplaats – draagstenen – natuurrampen – eiken – kwarts – heiligdom – puddingsteen
Een dolmen is een gemeenschappelijke ............................... opgericht uit steen en samengesteld uit enkele ……………………………. en één of meerdere ……………………. De dolmen had nog een andere functie: als ………………………………. bij invallen of ………………………………… Het werd ook aanzien als een ……………………………. en men plantte er ……………………….. . De dolmens zijn vervaardigd uit ………………………………. Dit is een natuurlijk mengsel van zand, ……………….., silexsteen en keien. 4.2.2
Een hunebed = een rij dolmens achter elkaar. Hierin werden meerdere mensen begraven
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
22 4.2.3
Een ganggraf = een lange gang die toegang geeft op een grafkamer. Deze laatste werd ingericht als een gewone verblijfplaats. Een soort van laatste thuis voor de overledene.
4.2.4
Pierre Haina De “Pierre Haina” of "………………………………..” verbinden we veel rapper met geloof in mythen en legenden dan de dolmen. De dolmens waren eerder praktisch vaak gebruikt. Bij een Menhir zoals deze is vaak gokken naar de bedoeling ervan. We vermoeden dat hij samen met de dolmens een soort …………..-kalender vormt. Deze menhir dankt zijn witte kleur aan …………………………… . Wat vertelt de legende over de Witte Menhir?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Je hoorde vandaag nog een legende over “het Duivelsbed”. Vertel er meer over: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
4.2.5
De Grote Beer Stonehenge is weliswaar zowat de bekendste steencirkel uit het stenen tijdperk. Maar in Wéris vormen de verschillende dolmens en menhirs nog een veel grotere steencirkel. En toeval of niet… wanneer je ze samen bekijkt, dan vormen ze precies de vorm van het sterrenbeeld “De Grote Beer”.
Verklarende lijst Alkaïd: Pas Bouhaimont Phad : Noordelijke Dolmen
Mizar: Menhirs van Oppagne Merak: Fontein
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
Alioth: Zuidelijke dolmen Dubhe: Het Duivelsbed
23
5
Een week op avontuur! Op bosklas genieten we niet alleen van talloze wandelingen, de natuur,… maar ook van enkele onvergetelijke sporten: Rappel, klimmen en apenbrug Speleologie Deathride
5.1
Rappel, klimmen en apenbrug Dit vergt heel wat durf en doorzettingsvermogen van jullie, maar het is een enige belevenis!! Jullie dalen met klimgordel en touwen een rots af van wel tien meter. Wees gerust: alles is superveilig! Ervaren sportanimatoren begeleiden jullie hier in, zodat het min of meer van zelf gaat. Intussen kan je iets verder oefenen aan het klimmen op een echte rotswand. Op de terugweg dwars je de Ourthe over een heuse apenbrug.
Wat heb je nodig? Stevige sportschoenen of bergschoenen en sportieve kledij. Bij regenweer kan je wel behoorlijk vuil worden. Hou daar rekening mee! 4.2
Speleologie
Op het sportterrein van ‘La Petite Merveille’ ontdekken we een hoop rotsen met een smalle doorgang. Het blijkt de ingang van een kruipgrot te zijn. Met zijn allen verkennen we de ondergrondse geheimen die zo’n grot te bieden heeft. Wat heb je nodig? Een oude broek en trui of een overall. Vergeet zeker ook je zaklamp niet, want in de grot is het pikdonker. 4.3
Avonturentocht
Maak je klaar voor een stevige boswandeling met enkele spectaculaire hindernissen. Je waant je Indiana Jones op de hangbrug, de indianen- en de apenbrug. Je gaat James Bond achterna als je aan de deathride naar beneden glijdt. Dit alles onder het waakzame oog van de sportanimatoren. Wat heb je nodig?
Idem als klimmen en rappel.
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
24
6
Une semaine à Durbuy
Op het domein zijn voldoende Vlaamstalige animatoren en begeleiders. Toch zal je nu en dan even je beste Frans moeten bovenhalen. We helpen je alvast op weg!
Bonjour ! Bonsoir ! Merci bien. Excusez-moi . Quelle heure est-il? Ca coûte combien? Où sont les toilettes ? Je suis fatigué. Je suis perdu. Je viens de Reckem. J’ai soif. J’ai faim. J’ai sommeil. Je me sens malade. Vous me comprenez? Comment cela se dit? Je ne comprends pas bien le français. Comment t’appelles-tu? Tu as quel âge ? Je suis ici en vacance. Je voudrais téléphoner à Reckem
Goedemorgen! Goedenavond! Dank u wel. Neem mij niet kwalijk. Hoe laat is het? Hoeveel kost dit ? Waar is het toilet ? Ik ben moe. Ik ben verdwaald. Ik kom van Rekkem. Ik heb dorst. Ik heb honger Ik ben moe. Ik voel me ziek. Begrijpt u mij? Hoe zeg je dat ? Ik begrijp niet goed Frans. Hoe heet je ? Hoe oud ben je ? Ik ben hier met vakantie. Ik zou willen telefoneren naar Rekkem.
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
25
7
Mijn dagboek
Programma
menu
moeilijke woorden
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
dagverslag
26
Donderdag
Vrijdag
Even evalueren Op zo’n week maak je nogal wat mee. Noteer hier kort wat je super vond, en wat minder geslaagd was! +
-
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
……………………………………………………
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
27
LIEDBOEK
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
28
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
29
SPELLETJES
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
30 Woordzoeker Zoek deze woorden in het rooster: Bellenman – Bohemen – charter – Durbuy – fusie – graaf - graanhal – kasteel – keure – leenheer – leenstelsel – Middeleeuwen – Ourthe – rechten - ridder
B E L L E N M A N L J N A N D L A H N A A R G E E E B L O I R E T R A H C E Y W R N D U E Q C X W F C T U U L I M R R V
Als je alle woorden hebt gevonden, blijft er een tekstje over. ___
__
______
Tip!
K A X A Z S B E E T D Z F T T
Deze persoon staat gekend als de koning van Bohemen, graaf van Luxemburg.
T K A D A R E E U M D S W H V
Welke naam gaven wij deze heer?
Y R W K U L N F T M E M U E B
……………………………………………………………
G U L D E H M J V R R D O E D M R S D E I S U F B J L J L G Woordpuzzel V G D E
Y V B U T B P R Y I Q
Los deze woordpuzzel op!
I I R X W T D H N S E V U Q R M Y O K Q S Q C X E R V Y C K
Horizontaal 1. Daarmee werden huizen gebouwd in de Middeleeuwen 5. rivier 7. gesteente 11. één van de hoogste punten in België 12. hoogste streek in België Verticaal 2. La petite ... 3. wetenschap van de aardrijkskunde 4. de voornaamste landbouwactiviteit in deze streek 6. laagplateau van ongeveer 200 m 8. gesteente 9. gesteente 10. het natuurlijk uitschuren van een vallei
N E M E H O B R B J U F P M Q L E T S L E T S N E E L W P Y H F N E T H C E R X K F C A A
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
31 Doolhof Vind je de juiste weg?
Rebus
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Een weekje avontuur We maakten een slagzin die vertelt dat onze bosklassen meer zijn dan leren over het bos alleen. Helaas, de tekstverwerker smeet de stukken door mekaar. Kan jij de zin opnieuw maken?
Oplossing:
……………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009
32 Zoek de 6 verschillen
Grapje! Sander vraagt aan de meester: “Meester, dat zijn hier toch de Ardennen hé?” De meester antwoordt: “Jazeker, Sander, dat heb je goed gezien!” Sander fronst de wenkbrauwen en zegt: “Maar meester, al die bomen hier, welke zijn dat?” Meester zegt: “Sparren hé Sander.” Waarop Sander vraagt: ”Als het allemaal sparren zijn, waarom zijn dit hier dan niet de Arsparren?”
Werkboek voor de leerlingen – Bosklassen 2009