Stichting Urker Uitgaven - Hoefnagel

Page 1

Kronieken Urcker

Jaargang 2018 | nr. 1

STICHTING

URKER UITGAVEN www.urker u i tgaven.nl

Afbeelding 1. Aankomst van medisch doktor Heinsius op Urk op 31 december 1844. Geschilderd door Valentijn Bing.

Heelmeester Leendert Hoefnagel

De eerste Urker ‘dokter’ Leendert Hoefnagel (1759-1827) kan beschouwd worden als de eerste Urker ‘dokter’, toen nog chirurgijn of heelmeester, die zich met volle ijver inzette voor de bevolking, soms ten koste van zichzelf en zijn gezin. Dit artikel beschrijft zijn jeugd in Harderwijk, zijn leertijd in Haarlem en Amsterdam en zijn jaren op Urk. Maar vooral ook zijn inzet om de Urker bevolking grotendeels in te enten tegen de dodelijke pokkenepidemiëen die de wereld toen teisterden. De vaccinatie redde vele Urkers toen in de strenge winter van 1844-1845 een pokkenepidemie op het eiland uitbrak (afb. 1), waarbij bijna zestig Urkers overleden.

Leendert Hoefnagel (Harderwijk, 1759 - Urk, 1827) was vanaf het jaar van de Franse Revolutie (1789) tot het einde van zijn leven de chirurgijn, of heelmeester,

van Urk1. Gedurende zijn langdurige aanstelling heeft hij lief en leed met de eilandbewoners gedeeld. Hij was een eenvoudige man met vooruitstrevende

Door Fedde Jan Groot feddejan@hotmail.com

ideeën die nieuwe medische inzichten enthousiast toepaste. Gesteund door een lange ervaring in zijn vak en een sterk rechtvaardigheidsgevoel en met


grote opofferingsgezindheid, blijkt hij een sleutelrol te hebben gespeeld in de verbetering van de gezondheidszorg op het eiland aan het begin van de 19de eeuw. Dit artikel geeft een beschrijving van zijn levensloop en doet verslag van een aantal van zijn heldhaftige inspanningen. Het is grotendeels gebaseerd op een recent aan het licht gekomen briefwisseling tussen hem en de toenmalige autoriteiten in Hoorn (de onderprefect van het Departement van de Zuiderzee) en tussen deze laatste en zijn baas, de roemruchte prefect De Celles in Amsterdam. Voor de beschrijving van andere perioden van zijn leven is gebruik gemaakt van archieven in Harderwijk, Haarlem en Amsterdam. De genoemde briefwisseling maakt duidelijk dat Leendert Hoefnagels rol ernstig onderbelicht is gebleven in de plaatselijke geschiedschrijving. In het eerste hoofdstuk geven wij daarom Leendert Hoefnagel de prominente plaats terug die hij verdient in de Urker geschiedenis. Daarna beschrijven wij kort wat twee eeuwen geleden het beroep van chirurgijn betekende. Vervolgens belichten wij verschillende perioden in zijn leven: zijn jeugd in Harderwijk, zijn leertijd in Haarlem en vervolgopleiding in Amsterdam, zijn examen en huwelijk, en zijn benoeming op Urk. Dan volgt een overzicht van zijn strijd om betere steun te verkrijgen van de overheid voor het eiland dat als gevolg van de maatregelen van diezelfde overheid tot grote armoede was vervallen. Ten slotte geven wij een korte beschrijving van de laatste jaren van zijn leven en volgt een aantal overpeinzingen over zijn erfenis en blijvende betekenis. Leendert Hoefnagels plaats in de Urker geschiedschrijving

schrijvers hebben geen nieuwe bevindingen over de chirurgijnsgeschiedenis van het eiland toegevoegd3. Ons onderzoek heeft echter aangetoond dat Hoefnagel gedurende bijna 38 jaar, van zijn benoeming door de burgemeester van Amsterdam in 1789 tot aan zijn dood in 1827, zijn praktijk op Urk heeft uitgeoefend. Verschillende historische werken vermelden een opschrift op het graf van de chirurgijn waarmee de Urker bevolking in 1827 haar dankbaarheid jegens de overledene uitsprak zonder te vermelden dat deze eer Hoefnagel betrof4. Dit artikel toont aan dat deze dankbaarheid uitsluitend op Hoefnagel betrekking kan hebben gehad. Gezien wat wij inmiddels over zijn persoon en optreden weten was deze waardering dubbel en dwars gerechtvaardigd. Vrijwel geen van de chirurgijns die de schrijvers van genoemde werken schoorvoetend en met de nodige slagen om de arm als mogelijke voorgangers van Hoefnagel noemen, heeft ooit langer dan een paar maanden op Urk verbleven. Alleen de Duitser August Schultze kan worden beschouwd als een echte voorganger. Schultze werkte zes jaar op Urk: hij begon er in 1765 een chirurgijnspraktijk totdat hij in 1771 naar een nieuwe standplaats, Schiermonnikoog, vertrok. Over zijn rol op Urk en wat hij heeft betekend voor de gezondheidszorg op het eiland is verder niets bekend. Hoefnagel werd na zijn dood opgevolgd door Pieter Musk, die in 1828 heelmeester werd op Urk en dat bleef tot hij in 1845 slachtoffer werd van een pokkenexplosie. Op grond van deze feiten en de belangrijke rol die Leendert Hoefnagel vooral gedurende de Franse Tijd blijkt te hebben gespeeld, kunnen we hem zonder aarzeling als de eerste echte Urker “dokter” beschouwen. Er zijn daarvoor nog andere, aanvullende redenen zoals blijkt uit zijn opofferings-

Het is gebleken dat Hoefnagels plaats in de eilandgeschiedenis aanzienlijk groter is dan tot nu toe werd aangenomen. Volgens het bekendste werk over de Urker geschiedenis was Leendert Hoefnagel de chirurgijn van Urk van 1800 tot 1811, slechts elf jaar dus2. Meer recente 2 | Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’

gezindheid en zijn bijzondere toewijding aan de Urker bevolking. Chirurgijns in de 18de en het begin van de 19de eeuw Voordat wij de schijnwerper op Leendert Hoefnagel richten, vragen wij ons af wat een chirurgijn was. Wat deed hij precies en wat was het verschil met een dokter?5 Tot ver in de 19de eeuw bestond de medische beroepscategorie met algemene praktijk uit twee duidelijk van elkaar onderscheiden groepen: de doktoren (“medicinae doctores”) en de chirurgijns of heelmeesters6. Tussen beide groepen bestond een wereld van verschil. De dokter had aan een universiteit gestudeerd en de doctorsgraad behaald. Hij was een deftig en geleerd heerschap en bezat een grondige kennis van het Latijn. Hij was geschoold in de theorie van Galenus, de zogenaamde humorenleer, die veronderstelde dat ziekten veroorzaakt werden door een onbalans in de vier lichaamssappen: slijm, bloed, zwarte gal en gele gal. Zijn werk was het stellen van een diagnose over de aard van een inwendige ziekte door het onderzoeken van uitscheidingen van een zieke persoon. Nadat de dokter een diagnose had gesteld, werd de patiënt naar de chirurgijn doorverwezen voor behandeling. In geval van een uitwendige en dus zichtbare aandoening waarvan de aard zonneklaar werd geacht, was de dokter niet nodig en kon de chirurgijn zelf de diagnose stellen én de behandeling uitvoeren. Geneeskundige behandelingen waren dus in alle gevallen, inwendig en uitwendig, de verantwoordelijkheid van de heelmeester. De dokter hield zich ver van behandelingen en operaties. Hij raakte geen patiënt aan en verlaagde zich niet tot behandelingen. Dat liet hij

De Hoefnagels op Urk zijn nazaten van de chirurgijn STICHTING URKER UITGAVEN


over aan de praktizijns van lager orde, de chirurgijns.

vader Leendert Jacobszn Hoefnagel (1724–1759)9. Zijn moeder was Grietje Pelen en was ook afkomstig uit Harderwijk10.

Op het platteland, en zeker op een klein eiland als Urk, had de chirurgijn geen geleerde ambtgenoot tot zijn beschikking. Hij nam de rol van de dokter volledig over en was dus chirurgijn en dokter tegelijk. Bovendien was zo’n plattelandsheelmeester ook nog apotheker, want apothekerij bestond als apart ambacht alleen in de grote steden (afb. 2). Dit gold ook voor Leendert Hoefnagel. Om chirurgijn te worden ging een jongeman meestal rond zijn veertiende in de leer bij een van de chirurgijns van het plaatselijke gilde. De jongen betaalde een klein bedrag (leergeld) en werd geacht minstens drie jaar bij dezelfde patroon als leerknecht werkzaam te blijven, in principe zonder loon. Hierna volgde de tweede fase van zijn leertijd. Voor een gering loon kon hij als knecht (assistent) bij een meester-chirurgijn gaan werken. Anders dan een leerknecht kon een knecht van leermeester wisselen waardoor hij veel meer van het vak kon opsteken. Na afloop ontving hij een getuigschrift (leerbrief). Daarmee kon hij dan toelating vragen tot het examen dat werd afgenomen door leden van het plaatselijke chirurgijnsgilde en doctores van het Medisch College. Pas nadat de examenkandidaat was geslaagd kon hij aan het plaatselijke gilde toestemming vragen om zich te vestigen en zijn vak uit te oefenen. Van alleen de heelkunde kon je echter niet leven. In de meeste steden waren meerdere chirurgijns actief die weliswaar samenwerkten in het gilde maar die elkaar ook beconcurreerden7. Bovendien verschenen er geregeld kwakzalvers en beunhazen op het toneel die het werk voor de voeten van de gediplomeerde chirurgijns probeerden weg te kapen. Daarop was het gilde voortdurend waakzaam en er werd een heftige belangenstrijd gevoerd met onbevoegden van allerlei slag. Mede hierdoor waren de verdiensten van chirurgijns doorgaans pover8. Om die reden was een heelmeester verplicht om ook haren te knippen en, vooral, baarden te scheren. Hij had tenslotte scherpe mes-

STICHTING URKER UITGAVEN

Afbeelding 2. Chirurgijn aan het werk (18de eeuw). Let op de apothekerspotten in de kast.

sen tot zijn beschikking en kon ermee omgaan. De geregelde inkomsten die het knippen en barbieren opbrachten waren vaak onmisbaar voor een chirurgijnsgezin. Leendert Hoefnagels geboorte en jeugd in Harderwijk Leendert Hoefnagel werd in 1759 geboren in een chirurgijnsgezin in Harderwijk. Zijn vader had een praktijk in de Bruggestraat en heette ook Leendert:

Toen Vader Leendert zijn praktijk begon moet hij hoge verwachtingen hebben gehad van het zakelijke succes van zijn bedrijf want de Bruggestraat was (en is nog steeds) een redelijk drukke winkelstraat, vlak om de hoek van de Markt, het ruime plein midden in de stad (afb. 3). Het was een gunstige locatie die niet alleen Harderwijkse klanten trok maar ook boeren en burgers uit de wijde omtrek wanneer die op marktdagen naar de stad kwamen. Om zich ervan te verzekeren dat zijn winkel aan de aandacht van geen enkele passant zou ontsnappen, is het waarschijnlijk dat hij een koperen schaal (bekken) aan de winkelpui als uithangbord had opgehangen11. Ook binnen het gezin verliep alles aanvankelijk voorspoedig en met de regelmaat van de klok diende zich om het jaar gezinsuitbreiding aan: eerst een jongen, die Peel werd genoemd. Peel werd gevolgd door achtereenvolgens Jacob, Katrien en Liesbeth. Totdat er onverwachts een ramp gebeurde die het jonge geluk verbrijzelde. In augustus 1759 overleed vader Leendert Jacobusz plotseling op 34 jarige leeftijd. Grietje

Afbeelding 3. Aan het eind van de Bruggestraat stond vroeger de Hoogebrugpoort. (Collectie Stadsmuseum Harderwijk)

Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’ | 3


bleef achter met vier jonge kinderen en bovendien nog een vijfde op komst. Toen zij drie maanden na de dood van haar man beviel van een jongetje, noemde zij hem Leendert, naar zijn pas overleden vader. Over deze pasgeboren Leendert Hoefnagel gaat dit verhaal. Grietje was pas achtentwintig en stond nu alleen voor de zorg van vijf kleine kinderen. Ondertussen dreigde de heelmeesterspraktijk, de kurk waarop het jonge gezin financieel had gedreven, op de klippen te lopen. Het was ondenkbaar dat zij de zaak in haar eentje zou voortzetten. In de medische beroepsbeoefening van die tijd was voor een vrouw alleen het beroep van vroedvrouw weggelegd. De enige manier om de winkel open te houden en het gezin te redden van de ondergang was het aantrekken van iemand die, net als voorheen haar man, het chirurgijnsdiploma bezat alsmede goedkeuring van het plaatselijke gilde. Alleen als de winkel op naam van zo iemand werd gezet, kon het bedrijf een doorstart maken. Gelukkig diende zich spoedig een geschikte kandidaat aan: Evert Holl, een 25-jarige Harderwijker die pas daarvoor in Haarlem voor zijn chirurgijnsexamen was geslaagd. In 1760 kwam hij in de praktijk werken en het jaar daarop besloten de jonge weduwe en hij te trouwen. Grietje en de kinderen Hoefnagel waren gered. Het noodlot sloeg echter snel weer toe: oudste zoon Peel kwam bij het spelen in de haven van Harderwijk ongelukkig te water en verdronk. Grietje en Evert Holl kregen zelf ook nog twee kinderen. De oudste, een jongetje, werd Peel genoemd naar Grietje’s verdronken oudste zoon. Dit halfbroertje was vijf jaar jonger dan Leendert. Wij kunnen proberen ons een voorstelling te maken van hoe het moet zijn geweest toen Leendert opgroeide in de chirurgijnswinkel in het hart van Harderwijk. Hij moet als kind gespeeld hebben te midden van bakken met geurige gedroogde kruiden en medicinale planten. Boven hem aan de muur hingen de planken waarop rijen witte porceleinen apothekerspotten stonden als gardesoldaten in het gelid. Hij zal

Het werk van de heelmeester ging van het amputeren van lichaamsdelen tot het vullen van holle kiezen wel toegekeken hebben bij het knippen en scheren van een dagelijkse stoet van klanten, vooral wanneer het druk was vlak voor de zondag. Ook was hij er dagelijks getuige van hoe zijn stiefvader op fijngevoelige weegschaaltjes nauwgezet ingrediënten voor medicijnen afwoog, hoe hij in koperen en tinnen vijzels kruiden verpulverde, zalven maakte en pillen fabriceerde in een pillenplank. Toen hij nog klein was had hij natuurlijk geen toegang tot de behandelkamer, waar de wanden behangen waren met een vreesaanjagende verscheidenheid van tangen, zagen, boren, vlijmen en messen. Naarmate hij echter ouder werd, mocht hij steeds vaker toezien hoe zijn stiefvader wonden schoonmaakte en verbond, beenbreuken en ontwrichtingen zette, aderlatingen uitvoerde, lichaamsdelen amputeerde, rotte tanden trok en holle kiezen vulde, schedels boorde, longvliespuncties uitvoerde, blaasstenen verwijderde en fistels en abcessen behandelde12. Toen Leendert, en later ook zijn vijf jaar jongere halfbroer Peel, flinke tieners waren geworden zal hun soms gevraagd zijn om een handje te helpen als het nodig was. Zij assisteerden dan eerst vooral met haarknippen, baardscheren en pruiken bepoederen als de knecht, die zich daarop toelegde, het te druk had. Toen elk van hen sterk genoeg was geworden, stonden zij waarschijnlijk soms ook de tweede knecht terzijde wanneer die met volle kracht een gillende patiënt in bedwang probeerde te houden tijdens een pijnlijke ingreep. Een behoorlijke verdoving bestond nog niet in die tijd, afgezien van een flinke teug jenever of laudanum (opiumtinctuur). Kortom, het heelmeestersvak werd de beide jongens met de paplepel ingegoten. Elk van de halfbroers droomde er ongetwijfeld van om eerdaags ook chirurgijn te worden. Het was een beroep

4 | Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’

dat geen luxe bracht maar wel een bescheiden, fatsoenlijk bestaan waarborgde. Bovendien merkten zij dat het vak hen enig aanzien verschafte binnen de plaatselijke gemeenschap, vooral nadat hun stiefvader en vader was benoemd tot overman van het chirurgijnsgilde in Harderwijk13. Het lag voor de hand dat een van hen op een dag de bloeiende zaak van hun (stief)vader zou overnemen, maar wie van beiden zou dat zijn? Leendert was de oudste maar hij was een stiefzoon; Peel was vader Holls enige natuurlijke zoon. Had Leendert een goede verstandhouding met zijn stiefvader, of juist niet? Hij verliet zijn ouderlijk huis in het het jaar waarin zijn moeder stierf, 46 jaar oud. Leendert was 18. Hoefnagels leertijd in Haarlem Het lag in de lijn der verwachtingen dat hij een leerplaats zou vinden bij een andere chirurgijn in Harderwijk. Er waren er waarschijnlijk genoeg die hem als leerknecht wilden aannemen. Bovendien was in Harderwijk de Gelderse Universiteit gevestigd, waar hij regelmatig anatomische lessen zou kunnen bijwonen, gegeven door ervaren professoren. Een anatomische les werd onderwezen in een anatomisch theater door een “praelector” in de heel- en ontleedkunde (later professor genoemd), veelal een lid van het plaatselijk Medisch College. Het “theater” was een speciaal ingerichte ruimte waarin toeschouwers inzicht werd gegeven in de menselijkse anatomie door aanschouwelijk ontleedkundig onderwijs. Men gebruikte daarvoor bij voorkeur de lijken van terechtgestelde misdadigers. Wanneer die echter niet voorhanden waren, konden ook de lichamen van pas overleden personen uit het armenhuis, zonder nabestaanden en familie, worden ingezet. De anatomische lessen waren een vorm van

STICHTING URKER UITGAVEN


vakonderwijs. Chirurgijns, studenten in de medicijnen, chirurgische leerknechten en andere belangstellenden konden zo’n sectie bijwonen. In de 18de eeuw bezaten de meeste grote steden zo’n instelling. Harderwijk had er ook één, als onderdeel van de universiteit die heeft bestaan tot 1811. Leendert ging echter niet in Harderwijk in de leer. Niet lang na de dood van zijn moeder verliet hij Harderwijk om in een andere stad in de leer te gaan. Zou dit een aanwijzing kunnen zijn dat het niet zo boterde tussen Leendert en zijn stiefvader? Hij ging naar Haarlem. Daar woonden ooms en tantes van hem, broers en zusters van zijn eigen vader Hoefnagel, die lang geleden al daarnaartoe waren verhuisd. Bovendien was zijn zus Liesbeth daar onlangs ook gaan wonen14. Stiefvader Evert Holl kon hem waarschijnlijk goed advies geven, want hij was zelf in Haarlem in de leer geweest, dus hij kende de stad en de wereld van de plaatselijke heelmeesters op zijn duimpje. Leendert vond een leerplek bij chirurgijn Jacob de Koning in de Wolstraat. Op 3 juni 1778 kon hij daar beginnen. De Koning had vijf jaar ervaring als meester-chirurgijn. Kon Leendert, die al zoveel bij zijn eigen stiefvader in Harderwijk had geleerd, bij deze leermeester nog meer opsteken? Leerjongens werden vaak als goedkope knechten gebruikt die uitsluitend de onaangenaamste of saaiste klussen in het heelmeestersbedrijf kregen toebedeeld. Als dat gebeurde was er van een doelgerichte technische en medische praktijkopleiding geen sprake. In Haarlem bestond gelukkig een krachtig en kundig Medisch-Pharmaceutisch College, waarin de plaatselijke doctores zich hadden verenigd. Dit College had zich vele belangrijke taken toebedacht waaronder het toezicht op de opleiding van chirurgijns. Deze rol was in de maanden voordat Leendert in Haarlem begon nog eens ondubbelzinnig onderstreept, zoals de volgende anekdote illustreert. Het College organiseerde regelmatig anatomische lessen in het plaatselijke anatomische theater. Alle plaatselijke leerknechten in de heelkunde waren

STICHTING URKER UITGAVEN

verplicht deze lessen bij te wonen. De ontledingen werden geleid door de praelector Dr. Roquette, die ook deken van het College was. Het probleem was dat deze doctor dikwijls voor lege banken stond. Hoe kwam dat? Spijbelden de leerjongens of hadden ze geen vrij kunnen krijgen? Kort voordat Leendert in Haarlem bij De Koning begon, had het Medisch College een boze brandbrief rondgestuurd die er geen twijfel over liet bestaan wie volgens het College de schuldigen voor de hoge absentiegraad waren. De jongens spijbelden! Derhalve werd de leerlingen “aanmaning gedaan dat zij voortaan zorg hebben te dragen om gemelde lessen naarstig bij te wonen”15. Er werd gedreigd dat spijbelaars de toegang tot het examen zou worden geweigerd en iedere leerknecht die om wettige reden was verhinderd moest een briefje van zijn meester overleggen. Met de vernieuwde alertheid op absentie vers in het geheugen zullen de chirurgie-leerlingen, inclusief Leendert Hoefnagel, trouw Dr. Roquette’s anatomische lessen hebben gevolgd. De chirurgijnswinkel van Jacob de Koning in de Wolstraat lag vlak om de hoek van de Grote Houtstraat waar het

gildehuis was gevestigd (afb. 4). Deze locatie had praktische voordelen voor De Koning en zijn bedrijf, omdat er in het gildehuis de nieuwste chirurgische instrumenten werden verzameld en bewaard. Het stond de gildeleden vrij deze bijzondere instrumenten te lenen en te gebruiken. Op die manier was het niet nodig voor een chirurgijn om zelf ieder nieuw instrument dat op de markt verscheen aan te schaffen. In de periode waarin Leendert Hoefnagel als leerling in Haarlem begon had het chirurgijnsgilde onder andere de volgende gloednieuwe instrumenten in Amsterdam laten maken en aangeschaft: een koperen tabak-klisteerspuit (afb. 5), een machine van blik om lucht bij drenkelingen door de mond in de longen te blazen, enige gouden spelden voor het hechten van de wond na een hazelip-operatie, enige grote en kleine mannen-katheters en een mahoniehouten machine ter herstelling van een ontwrichte bovenarm16,17. Toevallig woonde er in de Grote Houtstraat een meisje dat ook uit Harderwijk kwam en bovendien even oud was als Leendert; zij heette Dirkje Cornelisse Aaltsen. Zij was de dochter van een Harderwijkse visser; haar moeder

Afbeelding 4. De brug over de Raamgracht aan het einde van de Wolstraat ten tijde van Leendert Hoefnagels leertijd. Bron: Noordhollands Archief, Haarlem.

Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’ | 5


Afbeelding 5. Houten tabaks-klisteerspuit voor drenkelingen, waarmee rook in de darmen werd geblazen om de levensgeesten op te wekken. Bron: Museum Rotterdam.

was een Plancius, telg uit een geslacht van predikanten dat was begonnen met de bekende predikant en cartograaf Petrus Plancius (1552-1622)18. Zij was ook een nakomeling van de Harderwijkse burgemeester Johan Reijnersz. Schrassert, tevens rentmeester van de Gelderse Universiteit en lid van de Staten-Generaal en Raad van State (1618-1668). Alles wijst erop dat zij daar was komen wonen vlak nadat Leendert met zijn leerperiode bij De Koning was begonnen. Vormden zij al in Harderwijk een stel of bloeide de liefde op toen zij elkaar in Haarlem ontmoetten? Met een tussenpoos van luttele weken doen beiden belijdenis in de Nieuwe Kerk: op eerste Paasdag 1780 Leendert en een paar weken later ook Dirkje. Beide jongelui zijn dan twintig jaar oud. Vervolgopleiding in Amsterdam Nadat Leendert Hoefnagel drie jaar bij Jacob de Koning als leerknecht had gewerkt, pakte hij begin 1781 zijn spullen

bij elkaar en vertrok uit Haarlem, voorzien van een getuigschrift geschreven door De Koning. Vreemd genoeg voelde Leendert kennelijk toch dat hij nog niet genoeg medische kennis had opgedaan, althans, niet genoeg om zonder vrees het heelmeestersexamen tegemoet te zien. Hij liet zich nog een keer inschrijven als leerknecht bij weer een andere heelmeester. In mei 1781 ging hij in de leer bij meester-chirurgijn Jan Timman in de Wieringerstraat in Amsterdam, een kort straatje aan de haven tussen het IJ en de Haarlemmerstraat (afb. 6). Dat was niet ver van de aanlegsteiger waar het veerschip uit Harderwijk aanlegde19. Een chirurgijnspraktijk in de Amsterdamse haven bood een leergierige aspirant-heelmeester een veelzijdige staalkaart van aandoeningen en kwetsuren om van te leren. Op een willekeurige dag was de haven een schouwspel van gaande en komende schepen, van handelaren, vissers en zeelui van overzee. Dirkje bleef voorlopig in Haarlem. Examen en huwelijk

Leendert Hoefnagel werd in 1789 chirurgijn op het afgelegen eiland Urk 6 | Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’

Na een jaar in deze bruisende Amsterdamse havenpraktijk te hebben gewerkt voelde Leendert dat hij klaar was om het examen af te leggen. Op 6 juni 1782 deed hij examen voor het “Groot Regelement” en werd “geapprobeerd”, met andere woorden: hij slaagde20. Leendert deed niet het volledige chirurgijnsexamen dat hem toestemming zou hebben gegeven een eigen praktijk te beginnen waar ook in het land. Hij besloot de “Zeeproef” te doen. Dat was een lichter examen bedoeld voor chirurgijns die in een plattelandsgemeente gingen werken of als scheepschirurgijn op de grote vaart. Ondertussen had Leenderts halfbroer Peel niet stilgezeten en was ook begonnen aan een loopbaan in de heelkunde. Wij weten dat hij in augustus 1783 een tweejarige leerperiode in Amsterdam begon bij meester-chirurgijn Gerrit Kops. Hetzelfde jaar (1783) verhuisden Leendert en Dirkje allebei, de een uit Amsterdam, de ander uit Haarlem, naar Nunspeet waar zij met elkaar in het huwelijk traden. Dirkje was hoogzwanger;

Afbeelding 6. Begin van de Wieringerstraat (links), gezien vanaf de Haarlemmerstraat. Bron: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.

STICHTING URKER UITGAVEN


het moet tijdens de bruiloft zichtbaar zijn geweest want twee maanden na het huwelijk werd er al een kleintje geboren. Koesterde Leendert nog enige hoop om eerdaags de ouderlijke chirurgijnswinkel in Harderwijk over te nemen? Wat hij die jaren in Nunspeet deed en hoe hij zijn geld verdiende is niet duidelijk. Wel werd er ieder jaar een kleintje geboren. Halfbroer Peel slaagde in 1786 voor zijn chirurgijnsexamen, trouwde en vestigde zich in Harderwijk. Het is helaas niet bekend of hij een eigen praktijk opende; hij ging waarschijnlijk in de winkel van zijn vader werken. In elk geval is het duidelijk dat het voor Leendert niet was weggelegd om de zaak aan de Bruggestraat, die zijn eigen vader Hoefnagel ooit was begonnen, over te nemen. Stiefvader Evert Holl, die de zaak in 1759 na de dood van Leenderts vader had overgenomen, bleef vermoedelijk lang actief in de zaak: hij overleed in 1822 op 87-jarige leeftijd. Halfbroer Peel was toen allang dood: hij overleed in 1801, 35 jaar oud. Benoeming op Urk Volgens zijn eigen verklaring werd Leendert Hoefnagel twee jaar later, in 1789, door Jan Elias Huydecoper, burgemeester van Amsterdam en ambachtsheer van Urk, benoemd tot chirurgijn van het eiland Urk21 (afb. 7). In die tijd hoorde Urk bij de stad Amsterdam22. Als eigenaar van het eiland zette zij zich in voor de gezondheidszorg op het eiland (afb. 8). Gedurende de voorgaande eeuwen had het eiland slechts zo nu en dan een chirurgijn kunnen verwelkomen. Een heelmeester kreeg op Urk geen vaste toelage en was aangewezen op de vergoedingen die de Urker patiënten voor zijn verrichtingen en medicijnen betaalden. Aangezien dat een schraal inkomen opleverde, bleven de “dokters” nooit lang op het eiland en waren er ook perioden dat het eiland professionele medische zorg ontbeerde23. Hoefnagel is waarschijnlijk de eerste chirurgijn geweest die een vast inkomen ontving. Hij kreeg een formele aanstelling van onbeperkte

STICHTING URKER UITGAVEN

weest, hoewel de bevolking sindsdien gestaag groeide26. In de jaren nadat Leendert Hoefnagel op Urk was benoemd, kregen stormachtige politieke ontwikkelingen Nederland in hun greep met ingrijpende economische en sociale gevolgen. In 1795 vluchtte Stadhouder Willem V het land uit nadat het Franse leger Nederland was binnengevallen. Kort daarop werd de Bataafse Republiek uitgeroepen, die onmiddellijk onder Franse druk in oorlog raakte met Engeland. Hierdoor werd het voor de vissers van de Zuiderzeeeilanden onmogelijk nog op de Noordzee hun bedrijf uit te oefenen, hetgeen op den duur een dramatische verarming van de eilandbevolking tot gevolg had.

Afbeelding 7. Jan Elias Huydecoper, heer van Maarsseveen en Neerdijk, burgemeester van Amsterdam en ambachtsheer van Urk en Emmeloord (1735-1808). Schilderij Guillaume de Spinny. Bron: RKD.

duur op een traktement van 200 gulden per jaar, oftewel 50 gulden per kwartaal te ontvangen. Door te barbieren kon dit inkomen worden aangevuld. Het was hem toegestaan om iedere volwassen man, ouder dan 25 jaar, een daalder (anderhalve gulden) en iedere jongeman, ouder dan 18 jaar, een gulden in rekening brengen (op jaarbasis), maar het is de vraag of hij dat wel ontving24. Zijn traktement van 200 gulden was op zich niet slecht. Ter vergelijking: het jaarsalaris van de predikant, met de burgemeester de hoogste autoriteit op het eiland, bedroeg 240 gulden per jaar25. Maar er was een cruciaal verschil: de chirurgijn moest de ingrediënten voor de zalven, pillen en poeiers die hij fabriceerde eerst zelf aanschaffen. Die kosten moest hij maar zien terug te krijgen van patiënten die dat veelal niet konden betalen. Kortom, gezien de onzekerheid van de visvangst kan het chirurgijnsbestaan op een zwaar verarmd eiland met niet meer dan 520 inwoners bij Hoefnagel’s aankomst geen vetpot zijn ge-

In 1806 werd de Bataafse Republiek vervangen door het Koninkrijk Holland onder Koning Lodewijk Bonaparte, een broer van Keizer Napoleon Bonaparte. Vier jaar later had de Keizer genoeg van zijn eigengereide broer op de Hollandse troon en besloot hij het Koninkrijk Holland weer op te heffen. Nederland werd nu bij het Franse Keizerrijk ingelijfd en gereduceerd tot een verzameling Franse departementen met klinkende nieuwe namen zoals het Departement van de Zuiderzee, waar Urk onder viel. De prefect van het Department van de Zuiderzee zetelde in Amsterdam, dat hoofdstad van het Departement was geworden (en officieel derde hoofdstad van het Keizerrijk, na Parijs en Rome). In Hoorn zat de onderprefect die van daaruit zijn Arrondissement, en daarmee ook Urk, bestuurde. De Franse overheersing leidde tot de ineenstorting van de Nederlandse economie, met verreikende sociale gevolgen over het hele land. Het aantal mensen dat behoeftig en armlastig was nam enorm toe. Vooral het vissersbedrijf kreeg het zwaar te verduren. De vloten van de vissersdorpen rondom de Zuiderzee konden de Noordzee niet meer op, op zoek naar scholen haring, omdat zij

Afbeelding 8. Oproep voor een chirurgijn die zich op het eiland Urk wil vestigen. Diemer en Watergraafmeersche Courant, 26-10-1781

Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’ | 7


vreesden gearresteerd en opgebracht te worden door Engelse patrouilles27. Het gebeurde ook dat de vissersschuiten een Franse soldaat aan boord kregen die erop moest toezien dat ze geen sluikhandel met de Engelsen bedreven. Daar kwam nog bij dat de aantallen vrachtschepen die de Amsterdamse haven aandeden aanzienlijk verminderden in een tijd waarin alle zeeverkeer nog via de Zuiderzee liep. Dat was vooral fnuikend voor Urk, dat vlak langs deze drukke vaarroute lag, waardoor Urkers altijd allerlei ondersteundende diensten aan de Amsterdamse handelsvloot hadden kunnen leveren. Zo loodsten Urkers vaak VOC-schepen, gevuld met koloniale waren uit de Oost, tussen de verraderlijke ondiepten van de Zuiderzee door. Verder begeleidden zij vaak schepen van de West-Indische Compagnie, die volgeladen waren met Essequibo katoen of Surinaamse suiker. Deze en andere dienstverlening hadden jarenlang voor extra inkomsten gezorgd, maar hieraan was nu ook een einde gekomen. De economische bronnen, waarvan de Urker bevolking afhankelijk was, vielen stuk voor stuk droog. Daarmee kwam het levensonderhoud van de bevolking steeds meer onder druk te staan, zeker toen er ook geen graan meer betrokken kon worden uit Overijssel, zoals van oudsher gebruikelijk was28. Sinds mensenheugenis waren de plaatselijke diaconieën belast met het ondersteunen van armen en behoeftigen. Maar wat te doen als de hele gemeente tot armoede was vervallen en de kas van de diaconie leeg was? Gelukkig zag de regering, geïnspireerd door de revolutionaire principes van gelijkheid, vrijheid en broederschap, hier een overheidstaak liggen29. Na de Franse machtsovername veroorzaakten anti-Engelse overheidsmaatregelen een dramatische en steeds heviger armoedeval, vooral in plaatsen die van scheepvaart of visserij op de Noordzee afhankelijk waren. In het geval van Urk was de Franse regering hier zich wel degelijk van bewust. Dat blijkt uit de overheidssteun die Urk jarenlang ontving als compensatie voor de zeeoorlog met Engeland30. Ondertussen echter verergerden de problemen altijd weer en de geboden over-

De armoede groeide tot ongekende proporties in het begin van de negentiende eeuw heidssteun, hoe welkom ook, bleek keer op keer ontoereikend. Met de verarming van de vissersbevolking kregen ernstige infectieziekten een kans: in de winter van 1807/1808 trof een zware tyfusepidemie het eiland en bracht een ware ramp teweeg. Vijftig personen kwamen om, onder wie de predikant dominee Schmidt. De epidemie had een langdurende uitwerking doordat uit veel gezinnen de kostwinner was weggerukt. Het moet een vreselijke, ijzingwekkende tijd zijn geweest. Geconfronteerd met een overweldigend aantal ziekten en infecties deed Leendert Hoefnagel heldhaftige pogingen deze met de middelen van de wetenschap tegen te gaan. Helaas had de medische wetenschap toen nog geen afdoende antwoord op mogelijk dodelijke infectieziekten als tyfus. Tegen veel ernstige ziekten was toen geen kruid gewassen. Hij probeerde zijn patiënten te helpen door hun ziekteverschijnselen en hun lijden zoveel mogelijk te verlichten, hetgeen hij dan ook met volle toewijding deed31. Maar hij had nauwelijks nog enig medicament tot zijn beschikking, hij was door zijn voorraden heen. De strijd om steun van de overheid32 In de loop van 1810 groeide de armoede tot ongekende proporties en steeds meer zieken waren niet bij machte hun voorgeschreven medicijnen te betalen. Desalniettemin was Leendert Hoefnagel al die tijd doorgegaan minvermogende zieken hun drankjes, poeiers en pillen te verstrekken, ook als ze geen cent hadden. Dat was op den duur natuurlijk niet vol te houden. Bovendien was het duidelijk dat Hoefnagels opofferingsgezindheid ten koste ging van hemzelf en zijn gezin. Om het gevaar van een verdere rampspoed af te wenden, besloot hij het probleem met het

8 | Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’

gemeentebestuur te bespreken. Er werd gezamenlijk besloten dat Hoefnagel een brief zou schrijven aan de departementale autoriteiten om de noodssituatie uit te leggen33. Hij zou kopieën schrijven van alle recepten en geneesmiddelen van de afgelopen drie maanden waarvoor hij geen vergoeding had ontvangen en deze bij de brief voegen. Hiermee hoopte men de overheid te overtuigen van de ernst van de situatie en aan te sporen aanvullende steunmaatregelen te treffen. Op 18 februari 1811 richtte Hoefnagel zich tot de onderprefect in Hoorn, Henrick Carbasius (afb. 9). Aan de Onder-Prefect van het Arrondissement Hoorn 18 Sprokkelmaand 1811 Mijnheer, Hierbij zend ik U Eerwaarde de copieën van de recepten afgegeven tussen 1 Slachtmaand 1810 en einde Louwmaand 1811. Ik heb in het afgelopen najaar met nogal veel ziekten en […] grote armoede van doen gehad. Ik heb zelfs gezinnen waargenomen waar niets te eten was, laat staan iets ter verkwikking van de zieken. Zo erg is de armoede vaak, Hoog Eerwaarde, dat ik bij zulke gezinnen zelfs geen vuur of licht aantrof. De armoede zoals ik die bij velen heb gevonden is zo groot dat ik deze niet alleen de Staat kan opdragen zonder mijn best te doen zulks ook aan de respectieve diaconie op te dragen, ware het niet dat die zich thans ook in de grootste nood bevindt in de uitvoering van haar ambt. Ik neem dus de vrijheid U Eerwaarde zulks bij dezen op te dragen in de verwachting dat U zich medezorger zult betonen van zulke noodlijdende inwoners van Uw Arrondissement. Ik zou U mijn verantwoording (de kopieën van de recepten, FJG) al wel eerder hebben toegezonden maar ons eiland is nog met veel ijs

STICHTING URKER UITGAVEN


bezet. Mijn voorraad medicamenten is erg verminderd. Ik zie bij voorkomende gelegenheid naar Uw gunstbewijzen uit en beveel U en de Uwen aan in Gods bescherming. Ik noem mij Uw onderdanige dienaar, Leendert Hoefnagel, Eilandheelmeester te Urk. Carbasius stuurde de receptenlijst die Hoefnagel had bijgevoegd door naar de prefect van het Departement van de Zuiderzee in Amsterdam, Baron de Celles. Hij verzuimde echter Hoefnagels begeleidende brief mee te sturen waardoor het onduidelijk bleef wat er precies op het eiland aan de hand was. De Celles begreep er dus niets van. Op ontstemde en onverbiddelijke toon antwoordde De Celles de onderprefect dan ook dat het “totaal geen zin heeft om mij alleen maar zo’n lijst recepten te sturen als deze niet vergezeld wordt door een schriftelijke verklaring van de heelmeester zelf”! Bovendien wilde De Celles dat de lijst gesplitst zou worden in een lijst voor de maanden november en december 1810 en een afzonderlijke voor januari 1811. Hij gaf de onder-prefect de opdracht de Urker heelmeester hiervan op de hoogte te stellen zodat de heelmeester zijn verzoek opnieuw maar nu volgens deze nauwgezette instructies kon indienen, maar dat moest wel voor 1 april gebeuren, dat wil zeggen anderhalve week later (!). Dan kon hij (De Celles) nog binnen de daartoe gestelde termijn de zaak aankaarten bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat was natuurlijk onbegonnen werk, want de post ging niet zo snel.

Tegen de tijd dat Carbasius het antwoord van prefect de Celles ontving was de deadline van 1 april al bijna verlopen. Hoefnagel zou pas in de loop van april van de nieuwe dienstvoorschriften op de hoogte worden gesteld. De heelmeester nam aandachtig kennis van de nieuwe aanwijzingen. Hoewel het duidelijk moet zijn geweest dat hij de deadline nooit zou halen, zette hij zich terstond koortsachtig aan het werk om twee nieuwe lijsten van uitgegeven recepten te maken, één voor 1810 en één voor de eerste maanden van 1811, precies zoals de prefect in Amsterdam het had geëist. Tevens herhaalde hij zijn relaas over de

STICHTING URKER UITGAVEN

Afbeelding 9. Brief van 18 Sprokkelmaand (februari) 1811. (Noord-Hollands Archief)

Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’ | 9


Prefect Baron de Celles Antoine Philippe Fiacre Ghislain, Baron de Visscher de Celles (Brussel 1779-Parijs 1841), was pas een maand in functie in Amsterdam. Hij was afkomstig uit een gegoede Brusselse familie die De Visscher heette voordat zij in de adelstand was verheven en De Celles aan hun naam mocht toevoegen. Voor hij naar Amsterdam kwam was hij prefect van het Departement van de Beneden-Loire, in Nantes. Hij had de reputatie van een ervaren en krachtige bestuurder maar was ook buitengewoon gesteld op het correct volgen van bureaucratische procedures. Door een onmogelijke deadline te eisen was het duidelijk dat hij minder belang hechtte aan de gezondheidssituatie op het eiland Urk dan aan het correct volgen van procedures. Hij vond het belangrijker om zijn Hollandse minderen duidelijk te maken dat er met hem en de bureaucratische verplichtingen van het Keizerrijk niet viel te spotten! Hij nam de gelegenheid waar om Carbasius, de Hoornse onderprefect, op zijn nummer te zetten.34

noden van de arme eilandbewoners en bracht het nijpende gebrek aan geneesmiddelen onder de aandacht. Ook dat was in overeenstemming met de aanwijzingen van de prefect. Op 8 mei had hij de nieuwe bijgewerkte documenten klaar en verzond hij alles naar de onderprefect die ze doorstuurde naar prefect De Celles in Amsterdam. Helaas was deze onvermurwbaar: het was inmiddels midden mei!! Hoe zou hij iets kunnen doen als men geen respect had voor deadlines?! Alle moeite was voor niets geweest... Stimulering van het inenten tegen pokken Hoefnagel was ongetwijfeld diep teleurgesteld, maar hij liet het er niet bij zitten. De argumenten die hij in zijn eerste brief had aangevoerd, met zijn beschrijving van de schrijnende armoede en de risico’s daarvan voor de gezondheid van de eilandbevolking, waren kennelijk niet overtuigend genoeg. Althans niet volgens het gezelschap bestuurders dat hij moest zien te overreden. Deze keer echter zou hij het anders aanpakken! Hij besloot een nieuw, tot dan toe ongebruikt, argument in stelling te brengen. Het toeval wilde namelijk dat de autoriteiten sinds kort een bijzondere belangstelling aan de dag legden voor het verschijnsel van epidemieën en de

bestrijding daarvan. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken had onlangs aan iedere heelmeester in het land een formulier gestuurd dat, mits deugdelijk ingevuld en op een centraal punt verzameld, zou moeten helpen om een epidemie in een vroeg stadium op het spoor te komen35. Dat zou het mogelijk moeten maken om snel afdoende maatregelen te nemen. Met name pokkenepidemieën werden gevreesd. Het leek Leendert Hoefnagel een goed idee om het in zijn volgende brief over “pokken” te hebben en daarmee hoopte hij een gevoelige snaar te raken. Bovendien versterkte hij de kracht van zijn argument tegenover de autoriteiten omdat de Urker burgemeester Hendrik de Haan de brief ook ondertekende. Leendert pakte zijn ganzeveer weer op en hij schreef aldus: 27 juli 1811 Mijnheer de Onder-Prefect!! Ik neem de vrijheid U de benodigdheden in mijn geringe praktijk op te dragen met het verzoek om door Uw beleid er voor te zorgen dat er in deze noden wordt voorzien. Ik heb thans te doen met nogal veel zieken die dikke galslijm opbraken. Daar komt bij dat zes weken geleden hier op het eiland een jongen, die in Kampen woonde, is aangekomen om bij zijn moeder op bezoek te gaan. Bij aankomst was hij nog gezond maar een

10 | Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’

Een portret van de prefect Antoine de Celles (uit 1805 en 1806) door Frédéric-Christophe d’Houdetot (1778-1859). Het laat weinig te raden over het karakter en de persoonlijkheid van de prefect.

dag later kreeg hij de pokziekte, waarover ik zo bezorgd was dat ik de nuttigheid van de koepokvaccinatie ten sterkste heb aanbevolen en deze (heb) aangeboden. Ik heb hiervan toen grotendeels mijn werk gemaakt zodat er in de tijd van vier weken hondertachtig mensen met de gewenste gevolgen zijn gevaccineerd met de koepok die de kinderziekte door Gods goedheid doet tegengaan. Er zijn er twaalf of dertien die de natuurlijke pokken hebben gehad, waarvan er een is overleden36. Ik heb gister nog 35 inentingen gedaan en ben vandaag ook nog met inenten bezig geweest. In alle gevallen zonder betaling. Mijn verzoek is of U door Uw beleid de bijgevoegde nota van medicamenten kunt vergoeden en blijf in verwachting van Uw hulp Uw onderdanige dienaar, Leendert Hoefnagel, Eilandheelmeester en Hendrik de Haan, Maire (burgemeester).

Schot in de roos! Hij had de juiste zenuw geraakt! Weliswaar wachtte Carbasius drie weken voordat hij Hoefnagels brief doorstuurde naar Amsterdam, maar toen De Celles eenmaal van Hoefnagels activiteiten in de pokkeninenting had gelezen werden er geen bellen meer geblazen!37 Spoorslags kwam de overheid in actie en al spoedig kon De Celles berichten dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken grote bereidheid had getoond om op Hoefnagels verzoek in te gaan. Er was echter één klein probleempje: over

STICHTING URKER UITGAVEN


Edward Jenner. Door John Raphael Smith.

Edward Jenner De Engelse arts Edward Jenner (1749-1823) voor het eerst een methode uitgevonden om de uitbarsting van een pokkenepidemie tot staan te brengen of zelfs geheel te voorkomen door gezonde mensen in te enten met entstof afkomstig van besmette koeien: de koepokinenting. Het was bekend dat mensen die vaak koeien molken soms koepokken opliepen via blaren op de uiers. Het was een milde aandoening die weer gauw overging. Jenner had echter gemerkt dat deze mensen daarna nooit de veel gevaarlijker pokkenziekte kregen. Op 14 mei 1796 nam hij een beetje vocht van een blaar op een uier en kraste dat op de huid van een 8-jarig jongetje. Er verscheen een blaartje dat weer snel verdween. Daarna besmette hij de jongen met de gevreesde pokkenziekte. Wat hij had bevroed gebeurde: de jongen bleef gezond. Hiermee had hij het succes van de koepokinenting aangetoond. Het was het eerste vaccin ter

Afbeelding 10. Brief van Hoefnagel van 27 juli 1811 (mede ondertekend door De Haan). (Noord-Hollands Archief)

wereld en het zou model staan voor de ontwikkeling van vaccins voor veel andere infectieziekten zoals polio, mazelen, tetanus, gele koorts en tyfus. Na deze ontdekking kwam de pokkenbestrijding in heel Europa in het centrum van de publieke belangstelling

een zaak als de onderhavige moest de Minister zelf beslissen en men kon toch Zijne Excellentie de Keizerlijke Minister van Binnenlandse Zaken niet een brief onder de ogen brengen, die in niets voldeed aan de gebruikelijke ambtelijke omgangsvormen. Hoefnagel moest zijn verzoek nog maar eens opnieuw indienen, maar deze keer in behoorlijke, formele taal gesteld.

STICHTING URKER UITGAVEN

Hoefnagel heeft zich waarschijnlijk aangespoord gevoeld door de vage belofte dat succes in het verschiet lag. Om een “betere” brief te schrijven riep hij de hulp in van Burgemeester De Haan, die uiteraard bedreven was in stadhuistaal. De Haan schreef een overdreven ambtelijke en vormelijke brief, die zó stijf stond van beleefde deftigheid dat het bijna grappig was. Hij voegde Hoefna-

te staan. Ook in het Franse keizerrijk, waaronder Nederland, was de regering begonnen met het propageren van inentingen en het stimuleren van grootschalige campagnes. Als heelmeester/chirurgijn werd Leendert Hoefnagel geacht dit regeringsbeleid in zijn gemeente uit te voeren. De afbeelding hierboven toont Edward Jenner geschilderd door John Raphael Smith. Let op het melkmeisje en de koeien op de achtergrond.

Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’ | 11


gels uitgebreide nota van medicamenten bij en op 5 september 1811 stuurden beide Urkers de zaak weer op. In zijn brief van 27 juli 1811 komt Hoefnagel naar voren als een zeer toegewijde en moderne plattelandsdokter die trots is op zijn opmerkelijke prestaties in het vaccineren van een groeiend gedeelte van de Urker bevolking. In Nederland bestond er vóór 1807 weinig ervaring met de koepokinenting38. Een decreet van Koning Lodewijk Napoleon legde de grondslag voor de vaccinatiecampagnes maar de doorbraak kwam pas toen de heelmeesters er intensief bij betrokken raakten in 1808. Ter illustratie: het aantal vaccinaties in het gehele Department, de stad Amsterdam niet meegerekend, ging na 1808 plotseling omhoog van een paar honderd naar meer dan duizend per jaar. In de meeste dorpen was vaccinatie niet meer onbekend, waarmee natuurlijk niet is gezegd dat iedereen een prik had gekregen39. Als we hiermee de aantallen die Hoefnagel noemt vergelijken, en aannemen dat hij even enthousiast met vaccineren is doorgegaan, dan moeten we concluderen dat Urk een geslaagd voorbeeld was van vooruitstrevende preventieve gezondheidszorg. In zijn brief beschrijft Hoefnagel hoe, nadat hij de diagnose “pokken” had gesteld, hij zich onmiddellijk op het vaccineren van de eilandbevolking had toegelegd. Hij is daarmee vrijwel dagelijks in de weer geweest, zodanig dat hij zelfs beweerde dat vaccineren zijn hoofdbezigheid was geworden: in vier weken tijd had hij 180 mensen met succes gevaccineerd. Het vaccineren had hem te duidelijk pakken: “gister had hij er nog 35 (gratis) ingeënt”. Hij stuurde de rekening naar de overheid en vertrouwde erop dat deze de kosten zou vergoeden. Leendert Hoefnagel had in het tijdsbestek van nog geen maand bijna een derde van de eilandbevolking gevaccineerd!40 Een opmerkelijk resultaat als we bedenken dat de overheid in het gehele Departement van de Zuiderzee in het gehele jaar 1811 niet meer dan een paar procent van de gehele bevolking wist in te enten. Om de exacte betekenis van Leendert Hoefnagels prikprestaties te beoordelen zijn echter meer

In een tijdsbestek van nog geen maand vaccineerde hij bijna een derde van de eilandbevolking gegevens nodig41. Wij hebben ook (nog) niet kunnen vastellen of Hoefnagel ooit voor deze bijzondere verdienste, deze krachttoer, door de overheid is geëerd, bijvoorbeeld door hem de onder doktoren en chirurgijns toen zeer gewilde gouden “vaccinemedaille” te verlenen waarvan er ieder jaar meerdere werden uitgereikt. De medaille was ooit ingesteld door Koning Lodewijk Napoleon en door latere regeringen werd ook een extra beloning voortgezet om vaccinatie te bevorderen. Ondertussen zat men op het Ministerie in Den Haag niet stil. Terwijl ze Hoefnagel vooralsnog met een vormelijk kluitje in het riet hadden gestuurd, werkte men aan een oplossing van het probleem. Allereerst werd het verzoek om vergoeding van gemaakte kosten eindelijk geaccepteerd. Dit gebeurde tegen einde augustus, maar het schijnt dat de meest direct betrokkenen, met name Hoefnagel, hiervan niet op de hoogte zijn gesteld. Het Ministerie ontwikkelde tevens een revolutionair nieuw beleid op het gebied van de armenhulp42. Men nam zich voor ieder arrondissement jaarlijks van een aantal kisten of trommels met medicamenten te voorzien die vervolgens aan noodlijdende gemeenten ter beschikking konden worden gesteld. Het was de bedoeling dat hiermee alle medische benodigdheden van armlastige burgers voor een volledig kalenderjaar konden worden gedekt. De samenstelling van de kisten en het benodigde aantal zou worden bepaald op basis van opgaves van de plaatselijke heelmeester. Vooralsnog, misschien als proef, kwamen er twee gemeenten in aanmerking: het eiland Urk en het eiland Marken dat met vergelijkbare problemen kampte. Het lijkt erop dat dit beleid vervolgens in een wijder gebied van toepassing

12 | Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’

werd verklaard. Een nieuwe uitgebreide lijst die Hoefnagel weer nauwgezet had opgesteld (in drievoud!) kwam goed van pas bij het samenstellen van de kisten. Hoefnagels lijst van medicamenten die hij voor prefect De Celles maakte is zeer uitgebreid en omvat meer dan 90 medicinale stoffen en medicijnen, ieder met zijn Latijnse naam. Het biedt een boeiend kijkje in wat er zoal in een chirurgijnswinkel-annex-apotheek aan het begin van de 19e eeuw voorradig was. Hij noemde kreeftogen tegen overtollig maagzuur, allerlei olieën en tientallen gedroogde kruiden, de schorsen van tropische bomen, laudanum en opiumhoudende papaverbollen om pijnstillers te maken, een verscheidenheid aan pleisters en verbanden, zuivere reuzel om vette zalven te bereiden, en kant-en-klare medicijnen als Hoffmandruppels en maagelixers. Hij noteerde nauwkeurig in apothekersmaten de hoeveelheden die benodigd waren (afb. 11 en 12). Zoals gezegd verzuimden de autoriteiten om Hoefnagel en De Haan te informeren over hun besluit betreffende de vergoedingen. Daarom voelde Leendert Hoefnagel zich gedwongen om maar weer een brief te schrijven. Hij had geen keus, het water stond hem aan de lippen. Op 14 november 1811 klaagde hij zijn nood in een smartelijke brief aan de nieuwe onderprefect in Hoorn, G.F. Verschuer. Hij stelde dat het eiland sedert het jaar 1800 steeds verder was verarmd en nu was het zover gekomen dat hij geen toekomst meer zag voor hemzelf als chirurgijn. Hij kon zijn vak niet meer uitoefenen. Hij riep in herinnering dat hij in 1789 door de toenmalige Ambachtsheer, de heer Elias Huydecoper, Heer van Maarsseveen en Urk

STICHTING URKER UITGAVEN


als chirurgijn werd “verkozen”, en met toestemming van de toenmalige regering aangesteld op een traktement van 200 gulden per jaar, elke drie maanden te ontvangen. Er was een tweede voorwaarde die kwam “van het dorp”: dat hij ervan uit kon gaan dat het hem op jaarbasis een daalder voor iedere volwassen man boven de 25 jaar en 1 gulden voor iedere jongeman boven de 18 zou opbrengen, als hij ook zou knippen en scheren. Het was nu al de elfde maand dat hij geen salaris van de overheid had ontvangen. Zijn tweede bron van inkomsten (het barbieren) was echter ook al door de armoede opgedroogd, wat hem al wel 50 gulden had gekost (een kwart van zijn jaarsalaris). Verder had hij nog niets van de medicamenten ontvangen die hem door de overheid voor de aankomende winter waren toegezegd. Er was hem ook “lichamelijke vooraad” (een wintervoedselvooraad) toegezegd voor hem en zijn gezin en daarvan had hij evenmin iets gezien43. De winter stond voor de deur en het eiland kon voor maanden door ijsgang geïsoleerd worden! Hij deed een klemmend beroep op de onderprefect om de nodige maatregelen te treffen om een ramp te voorkomen. Ook nu weer was prefect De Celles in de eerste plaats bezorgd dat de ambtelijke procedures en het formele taalgebruik werden gerespecteerd, ook al ging dat ten koste van maanden vertraging. Daarom volgde er nog een briefwisseling van enkele maanden van Leendert Hoefnagel met de onderprefect, en van deze met de prefect en via deze met de Intendant van het Ministerie van Binnenlandse Zaken over de problemen die hij (Hoefnagel) had aangekaart. Nadat er meer dan een jaar was voorbijgegaan, betaalde de overheid Hoefnagels achterstallige salaris en ontving hij een nieuw, aangepast traktement. Hij kreeg de kosten die hij gemaakt had voor medicijnen voor armlastige patiënten vergoed. Het belangrijkste was misschien wel dat een nieuwe vorm van overheidssteun aan arme gemeenten werd ingevoerd. Leendert Hoefnagels niet aflatende pleidooien hadden hun doel bereikt: de bestaande problemen die hij aan de orde had gesteld waren opge-

STICHTING URKER UITGAVEN

Afbeelding 11. De eerte pagina van de lijst die Leendert Hoefnagel opstelde. (Noord-Hollands Archief)

Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’ | 13


lost. Zijn prestatie was echter nog veel groter: de toekomst was verzekerd. Zijn pleidooien vonden een welwillend gehoor dat weliswaar bureaucratisch was en naar zijn aard arrogant en afstandelijk, maar dat handelde vanuit het toendertijd revolutionaire beginsel dat de overheid een taak had in het waarborgen van een minimale, behoorlijke gezondheidszorg voor iedere burger. Volksgezondheid was een nieuw beleidsterrein geworden. Hij had zijn brieven op het juiste moment geschreven. De laatste jaren van zijn leven Leendert Hoefnagel bleef tot zijn dood in januari 1827 de dokter van Urk. Is hij na 1811 doorgegaan met de pokkenvaccinatie, die hij zo hartstochtelijk bepleitte en uitvoerde? Niets wijst erop dat hij daarmee is opgehouden, al is hij er waarschijnlijk niet in geslaagd de gehele bevolking in te enten. Een aanwijzing hiervoor is dat in de herfst van 1816 op het eiland plotseling veel sterfgevallen zijn onder jeugdigen. Wellicht was de oorzaak pokken, maar dat is niet zeker44. Niet lang nadat Leendert Hoefnagel en de burgemeester Hendrik de Haan zo nauw hadden samengewerkt, benoemde de laatste hem tot commissaris van politie. Wellicht was dit vooral een erefunctie want hij bleef ook gewoon de chirurgijn. Wel kreeg hij hierdoor mogelijk wat meer financiële armslag, want in 1820 kocht hij voor 350 gulden een huis (van dezelfde burgemeester)45 (afb. 13 en 14).

Afbeelding 12. De laatste pagina van de lijst die Leendert Hoefnagel opstelde. (Noord-Hollands Archief)

Hoefnagel beschouwde inenten als een teken van Gods goedheid

14 | Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’

Leendert en Dirkje waren in 1789 als jong gezin met vier kleine kinderen op Urk aangekomen en daar werden nog vijf kleintjes geboren. Eén van hun zonen (ook Leendert genaamd) besloot in de voetsporen van zijn vader te treden en heelmeester te worden. Leendert Junior moest zijn examen afleggen in een zaal van het Burgerweeshuis in Amsterdam (dat is nu het Amsterdam Museum). Inmiddels had men de exameneisen voor heelmeesters danig opgeschroefd en hij werd duchtig aan de tand gevoeld door Sebald Brugmans, hoogleraar geneeskunde in Leiden en voorzitter van de examencommissie. Aanvankelijk

STICHTING URKER UITGAVEN


zakte de arme Leendert Junior, maar hij kreeg gelukkig een herkansing. Een paar maanden later slaagde hij glansrijk46. Hij vestigde zich als heelmeester in Twisk, een dorp in West-Friesland. Drie andere kinderen verlieten het eiland ook: een meisje trouwde met een schoolmeester en toen die elders in het land een nieuwe aanstelling kreeg (Rijssen), verlieten beiden het eiland47. Twee anderen verhuisden ook naar West-Friesland. De overige kinderen zijn op Urk blijven wonen. Leendert Hoefnagel werd 68 jaar oud; zijn weduwe Dirkje bleef op Urk wonen. Zij bereikte de leeftijd van 83 jaar.

Afbeelding 13. De ondertekende verkoopakte van de woning aan Leendert Hoefnagel.

Hoefnagels erfenis Nadat Leendert Hoefnagel in januari 1827 overleed zat het eiland plotseling zonder dokter. Inmiddels was men al zo aan een vaste heelmeester gewend dat het gemeentebestuur er alles aan heeft gedaan om een langdurig heelmeesterloos tijdperk te voorkomen. In het verleden had het zoeken van een nieuwe heelmeester soms jaren in beslag genomen; dat wilde men niet meer. De gemeente Urk vond snel een zekere Pieter de Groot bereid Hoefnagels taken over te nemen en gaf hem een tijdelijke aanstelling die niet goedkoop was. Uit het feit dat men ook zijn logies in een kosthuis betaalde blijkt hoezeer men op zijn snelle komst gebrand was. Later dat jaar werd in Pieter Musk een permanente vervanger gevonden48.

Hoefnagels betekenis voor het eiland Urk wordt vooral duidelijk in zijn opmerkelijke initiatief om in 1810-1811 de noodklok te luiden toen de gezondheidstoestand van de bevolking opnieuw uit de hand dreigde te lopen en daarna niet op te houden met zijn strijd. Hij besloot om de overheid aan te spreken op haar verheven idealen en nodigde haar uit om beloften van vernieuwing gestand te doen. Met grote vasthoudendheid en de steun van burgemeester Hendrik de Haan in de rug is hij er uiteindelijk in geslaagd om de overheid te bewegen de situatie ten goede te keren. Mede in reactie op Hoefnagels volhardende pleidooien ontwikkelde de overheid baanbrekend nieuw beleid voor de gezondheidszorg. Het lijkt erop dat niet alleen Urk, maar

wellicht héél Nederland hiervan uiteindelijk heeft geprofiteerd. Kortom, aan het eind van zijn leven kon hij terugzien op de vooruitgang die mede door zijn toewijding op het eiland geboekt was, weliswaar ten koste van veel persoonlijke ontberingen. Hij moest echter ook toezien hoe de eerste tekenen van een nieuwe golf van godsdienstig vuur belangrijke verworvenheden ongedaan dreigden te maken. Enige jaren later, in de loop van de jaren dertig van de negentiende eeuw, ging de meerderheid van de Urker bevolking mee met de Afscheiding en werd het eiland geleidelijk een bolwerk van weerstand tegen vaccinatie. De Afscheiding maakte deel uit van een religieuze oplevingsbeweging die inenting beschouwde als in strijd met de gereformeerde

Afbeelding 14. De locatie waar heelmeester Leendert Hoefnagel woonde (de woning in het midden met wasgoed). Deze foto is omstreeks 1900 gemaakt en de plek wordt nu geflankeerd door makelaardij Hoekstra en Modecentrum Oost. (Collectie museum Het Oude Raadhuis, Urk)

STICHTING URKER UITGAVEN

Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’ | 15


geloofsovertuiging en oppositie ertegen aanwakkerde. In de winter van 1844/45 brak echter een pokkenepidemie uit. Veel mensen raakten besmet en ook geneesheer Pieter Musk raakte ernstig ziek. Het eiland was in grote nood, want er was ook groot gebrek aan eten. De haringvisserij was slecht geweest, door ziekte had men niet kunnen uitvaren en een dichtgevroren Zuiderzee zorgde dat alles stil was komen te liggen. De net gepromoveerde jonge medisch doctor Cornelis Heinsius werd door het provinciaal bestuur te hulp gevraagd. Per slee bereikte hij Urk en bond te strijd aan tegen de ziekte, maar vooral ook tegen de religieuze bezwaren tegen het vaccineren.De ziekte eiste 58 doden. De pokken hadden nog aanmerkelijk meer doden geëist als niet zoveel Urkers, een generatie eerder, door Hoefnagel waren ingeënt49. Toen de pokkenepidemie uitbrak, was nog altijd nagenoeg de helft van de 1.181 inwoners gevaccineerd50. Toen de pokkenexplosie in het voorjaar van 1845 op zijn einde liep werd er al bericht over de zegenrijke invloed van de vaccinatie die “jaren daarvoor” op grote schaal op Urk was gedaan51. De eilandbevolking profiteerde daarmee van een eerdere periode waarin men inenting positiever had gewaardeerd onder de bezielende leiding van heelmeester Hoefnagel52.

Met dank aan Klaas Kramer te Heerenveen voor zijn waardevolle bijdragen, waarvan een aantal in de tekst is opgenomen. Ook ben ik dank verschuldigd aan Ed en Frouwien Schoonhoven wier website (ed en frouwien schoonhoven1, “Geneeskunde door de eeuwen heen”) mij op het spoor zette van Leendert Hoefnagels bewaard gebleven correspondentie. Jeffrey Ras verbeterde taalgebruik en spelling van dit artikel, waarvoor mijn dank.

16 | Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’

Samenvatting. Tijdens een aanstelling van 38 jaar als chirurgijn op Urk, groeide Leendert Hoefnagel (1759-1827) uit tot een geliefde heelmeester die zich met volle ijver inzette voor de bevolking, soms ten koste van zichzelf en zijn gezin. Hoewel hij een eenvoudige eilandheelmeester was, vond hij de moed om bij de overheid de schrijnende toestand van de eilandbevolking en van zijn eigen praktijk aan de orde te stellen. Hij deed dit in een tijd waarin de armoede op het eiland en daarmee de vatbaarheid van de bevolking voor ernstige ziekten, danig was toegenomen, vooral als gevolg van maatregelen van dezelfde overheid. Uiteindelijk voerde de overheid noodzakelijke verbeteringen door in de gezondheids- en armenzorg van die tijd, mede in antwoord op zijn pleidooien. Hoefnagels jeugd in Harderwijk, zijn leertijd in Haarlem en Amsterdam en zijn jaren op Urk laten zien dat hij beschouwd kan worden als de eerste Urker “dokter”. In een tijd waarin heel Europa in angst leefde voor dodelijke pokkenepidemiëen, vaccineerde hij met grote inzet en in korte tijd een aanzienlijk deel van de Urker bevolking. Vaccinatie was niet lang daarvoor ontdekt als een effectief middel in de bestrijding en voorkoming van pokken. Het resultaat van Hoefnagels inentingscampagne stak zelfs gunstig af bij wat er toen in veel andere plaatsen in Nederland op dit terrein, veelal nog aarzelend door de weerstand die bestond, werd verricht. Deze bijzondere prestatie is vooral opmerkelijk omdat een generatie later Urk zich juist ontwikkelde tot een bolwerk van verzet tegen vaccinatie. Ondanks de draagwijdte en zegenrijke invloed van zijn werk is Leendert Hoefnagel in de Urker geschiedschrijving tot op heden ernstig onderbelicht gebleven.

Summary. Following his appointment as surgeon to the island of Urk in 1789, Leendert Hoefnagel (1759-1827) diligently committed himself to the interests of the islanders, earning their trust and respect, albeit sometimes at his own expense and that of his family. During the French occupation of the Netherlands (1806-1813), government measures to restrict access to the North Sea seriously increased poverty, particularly in fishing communities. Although a simple island surgeon, Hoefnagel found the courage to write to the government to highlight the dramatic situation on the island. He raised his concern that increased poverty was also making the islanders more vulnerable to infectious diseases. His pleas ultimately contributed to improvements in the embryonic public health care and poverty alleviation schemes of the day. This was a time when people all over Europe lived in fear of deadly smallpox epidemics. Not long before, however, vaccination had been discovered as an effective tool in the prevention of smallpox. Hoefnagel’s pleas bore fruit because he understood that public health care, particularly the fight against epidemics, had become a key government concern. Within a few weeks, he managed to vaccinate at least a third of the island population. This achievement compared favourably to vaccination campaigns in many other parts of the Netherlands. This is remarkable as, merely one generation later, Urk developed into a stronghold for the opposition against vaccination, which it remains to the present day. This article describes Hoefnagel’s childhood and upbringing in Harderwijk, his apprenticeships in Haarlem and Amsterdam and finally his years on Urk. It shows that he should be considered as the first Urker “doctor”. However, despite the positive impact of his long assignment to the island, local historiography has nearly forgotten him, until now.

STICHTING URKER UITGAVEN


Eindnoten

1.

Chirurgijn en heelmeester waren namen voor hetzelfde beroep. Hier gebruiken wij deze begrippen door elkaar.

2.

Cornelis de Vries: Geschiedenis van het eiland Urk, 1962 (p 335). Dat is helaas alles wat we over hem te weten komen, maar het is onjuist. Daarentegen geeft dit werk aanzienlijk meer details over ene Theodorus van der Stoop, die Hoefnagels opvolger wordt genoemd. Zo wordt er vermeld dat Van der Stoop zó geliefd en geacht was dat de bevolking een tekst op zijn grafsteen liet plaatsen om hun dankbaarheid en waardering tot uitdrukking te brengen. Uit de jaarlijkse lijsten van “bevoegde geneeskunstoefenaren” gepubliceerd in de jaargangen 1819-1830 van het Provinciaal Blad van Noord-Holland (Noord-Hollands Archief te Haarlem) blijkt echter dat Leendert Hoefnagel op Urk werkzaam was tot 1827; de naam Van der Stoop komt op deze lijsten niet voor. De lijsten vermelden Pieter Musch (of Musk) als opvolger van Leendert Hoefnagel vanaf 1828. De dankbaarheid en waardering die de Urker bevolking in 1827 tot uitdrukking bracht op de genoemde grafsteen kan daarom op niemand anders betrekking hebben dan op Leendert Hoefnagel. Volgens Hoefnagels eigen opgave, was hij in 1789 op Urk benoemd (genoemd in zijn brief van 14 november 1811 aan de Onder-Prefect van het Arrondissement Hoorn; Noord-Hollands Archief, Haarlem; Arrondissementsbesturen 1811-1815, Inv. Nr. 645). Zijn benoeming op Urk wordt behandeld in Hoofdstuk 7 van dit artikel.

3.

Tromp de Vries (Gezondheidszorg op het eiland Urk, reeks artikelen verschenen in het Mededelingenblad van de Urker Huisartsen: afleveringen 3-mei 1993, 5-juni 1994 en 7-mei 1995; met dank aan Klaas Koffeman te Urk) maakte een lijst van alle personen met “vreemde” familienamen die zich in de 18de en het begin van de 19de eeuw op het eiland vestigden (onder wie ook Leendert Hoefnagel en diens vrouw) in de hoop dat er zich onder hen wellicht heelmeesters/chirurgijnen zouden bevinden. Hij voegde er onmiddellijk aan toe dat het niet duidelijk is wat ieder van hen op het eiland kwam doen; schoolmeesters kwamen immers ook van het vasteland en dat gold voor meer beroepen. Er kúnnen dus chirurgijns staan tussen de namen genoemd op de korte namenlijst die hij opstelde maar bewijs ontbreekt. De meest recente publicatie (André Geurts: Urk, Geschiedenis van een eiland, 2005) haalt grotendeels Cornelis de Vries aan en voegt geen nieuwe bevindingen over de chirurgijnsgeschiedenis toe.

4.

Volgens C. de Vries was de chirurgijn die in 1827 overleed “zeer geacht” onder de Urker bevolking. Dit zou blijken uit “[…] het geschrift op zijn grafsteen. De laatste regels ervan luidden: “En veel geholpen in den nood, En velen ook gebragt ter dood”. Volgens De Vries sloeg deze tekst op Theodorus van der Stoop, maar dat is niet juist: het kan alleen op Leendert Hoefnagel van toepassing zijn geweest, zie eindnoot 2. De Vries suggereerde dat deze, volgens hem “merkwaardige en voor vreemdelingen raadselachtige” tekst wellicht blijk gaf van sarcasme. Het tegenovergestelde was echter het geval, zoals aangetoond door Dr. J. W. Lieftinck in zijn verslag van “Een reisje naar Urk” in 1874 (verschenen in de Volks-almanak voor 1875, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen). Over het Urker kerkhof schrijft hij: “[…] Op een steen, waaronder het lijk van een Urker geneesheer (gestorven in 1827) rust, stond deze mystificatie gebeiteld (hier volgt de tekst zoals hierboven weergegeven, FJG). Dr. Lieftinck vervolgt: “Wie niet weet dat bedoelde chirurgijn ook de betrekking van lijkendrager […] bekleedde, zal natuurlijk denken dat deze regels ene hatelijkheid bevatten; doch zodra men genoemde opmerking in het oog houdt, zal niemand meer in het woordje “gebragt” een lelijke insinuatie, maar veeleer een kinderachtige grafschrift-aardigheid ontdekken.” (Urker Volksleven nr. 7, 2de jaargang, juni 1973; met dank aan Klaas Kramer). Een minder vergezochte verklaring is natuurlijk simpelweg dat de chirurgijn, in overeenstemming met de opdracht van zijn beroep, velen naar hun levenseinde heeft begeleid (“gebragt”) met, uiteraard, de inzet van alles dat het lijden kon verlichten. De graftekst was dus juist heel goed en oprecht bedoeld; en niet zozeer “kinderachtig” (zoals Lieftinck suggereert) maar eerder onhandig geformuleerd omdat men het wilde laten rijmen.

5.

Bron: K. S. Grooss: Cornelis Solingen, een zeventiende eeuwse chirurgijn en zijn instrumenten, Uitgave Museum Boerhaave, Leiden, 1990.

6.

De algemene medische praktijk bemoeide zich met alle mogelijke ziekten en aandoeningen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de vroedvrouw die zich alleen met verloskunde bezighield.

7.

Ten tijde van de jeugd van Leendert Hoefnagel, telde Harderwijk er minstens een half dozijn.

8.

M. A. van Andel: Chirurgijns, Vrije Meesters, Beunhazen en Kwakzalvers, de Chirurgijnsgilden en de practijk der heelkunde 14001800. 1947, P.N. Van Kampen en Zn, Amsterdam, p 105.

9.

De meeste genealogische informatie gebruikt in dit artikel is gevonden op het internet. Vooral de gegevens verzameld door de

STICHTING URKER UITGAVEN

Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’ | 17


Werkgroep Genealogie Urk en de online archieven van het Streekarchivariaat Noord-Veluwe verdienen vermelding. Verder is het Noord-Hollands Archief in Haarlem geraadpleegd. 10. Streekarchivariaat Noord Veluwe, Oud Rechterlijk Archief Harderwijk, Resolutieboek nr 28, fol. 29. 11. M.A. van Andel, Op. cit., p 76. Dit was een onder heelmeesters gebruikelijke manier van reclame maken. Het bekken verwees naar de praktijk van het aderlaten: hierin werd het “overtollige” bloed opgevangen. Koperen bekkens werden ook gebruikt voor het scheren; porceleine bekkens alleen voor aderlatingen. 12. Bron: Cornelis Solingen, Op. cit. De genoemde behandelingen maakten deel uit van een typische heelmeesterspraktijk. 13. Dit gebeurde in 1777 (bron: Streekarchivariaat Noord Veluwe, Oud Rechterlijk Archief Harderwijk). 14. Zij had zich in 1776 in Haarlem gevestigd (DTB-boeken, Noord-Hollands Archief, Haarlem). Ook te vinden bij genealogische website www.arnoldlens.nl. 15. Noord-Hollands Archief, Collegium Medico-Pharmaceuticum, Haarlem (Toegang 3300). 16. Tabaksrook werd bij een drenkeling via de anus naar binnen gebracht. Dit was de aangewezen methode om het slachtoffer weer leven in te blazen. 17. Noord-Hollands Archief, Collegium Medico-Pharmaceuticum, Haarlem (Toegang 3300). 18. Genealogische onderzoek van Klaas Kramer te Heerenveen en de Werkgroep Genealogie Urk. 19. Deze aanlegsteiger was gelegen aan de Oude Teertuinen (bron: Theo Bakker, internetpublicatie “Beurtvaarders, trekschuiten en overzetveren”, 2011). Tegenwoordig is dit aan de voet van de Nicolaasbasiliek tegenover het Centraal Station. 20. Amsterdams Stadsarchief. Ook: Noord-Hollands Archief, Haarlem, Toegang 15, Arrondissementsbsturen 1811-1815, inv. 646 (Register Geneesheren Hoorn): lijsten van bevoegde stads-, dorps- en scheepsheelmeesters waar ook de datum van het verkrijgen van de bevoegdheid is vermeld, alsmede inv. 645 (Volksgezondheid). 21. Op 14 november 1811 schreef Leendert Hoefnagel vanuit Urk: “In den jare 1789 ben ik hier als chirurgijn verkozen door de Eerwaarde heer Elias Huydecoper toenmaals Heer van Maarsseveen en Urk met toestemming van de toenmalige regering […]”. Uit een brief van Leendert Hoefnagel aan de Onder-Prefect van het Arrondissement Hoorn (Noord-Hollands Archief, Haarlem; Arrondissementsbesturen 1811-1815, Inv. Nr. 645). 22. André Geurts: Urk, De geschiedenis van een eiland, 2005, p. 63-66. Urk hoorde bij de stad Amsterdam, een situatie die tot 1792 zou voortbestaan. In 1660 had de stad “de heerlijkheid Urk en Emmeloord” (de laatstgenoemde op het eiland Schokland) verworven. Het bestuur werd uitgeoefend door een burgemeester van Amsterdam die voor een bepaalde periode werd benoemd tot ambachtsheer van de heerlijkheid. Van 1789 tot 1792 was Jan Elias Huydecoper van Maarsseveen de ambachtsheer van Urk en Emmeloord. 23. André Geurts: Op. cit., p. 100. 24. De bron van deze gegevens is het vervolg van de bovengenoemde brief van 14 november 1811. 25. André Geurts, Op. cit., p. 122. 26. C. de Vries, Op. cit., p. 294. De Vries haalt een verslag aan van 6 juli 1792 waarin wordt vermeld dat Urk “circa 100 huishoudens [bevat met] 520 zielen onder welke 140 manspersonen.” 27. Simon Schama, Patriots and Liberators, Revolution in the Netherlands 1780-1813, p 370. 28. André Geurts, Urk, Op. cit., p. 122.

18 | Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’

STICHTING URKER UITGAVEN


29. Dit nieuwe beleid was al begonnen met de Patriottische regering van 1795 en daarna voortgezet en langzaam verder uitgebouwd door latere regeringen van de Franse Tijd. 30. Ibid., p. 123. 31. Leendert Hoefnagel zette zich met grote zelfopoffering in voor de Urker bevolking en was zeer geliefd. De laatste twee regels van zijn grafschrift getuigen hiervan. 32. Het Noord-Hollands Archief (NHA) in Haarlem bewaart 12 originele brieven en handgeschreven rapporten uitgewisseld tussen Leendert Hoefnagel (soms ook mede ondertekend door burgemeester De Haan) en de overheid en tussen de verschillende overheden onderling (NHA, Toegang 15, Arrondissementsbesturen 1811-1815, Inv. Nr. 645). Voorzover de brieven van Leendert Hoefnagel en burgemeester Hendrik de Haan hier woordelijk zijn weergegeven betreft het vertalingen naar een moderner nederlands. Dit is gedaan omdat deze brieven zijn gesteld in een taal dat na meer dan 200 jaar niet meer onmiddellijk toegankelijk is. De correspondentie tussen de onder-prefect in Hoorn en de prefect in Amsterdam was in het frans en geschreven in het sierlijke en goed leesbare handschrift van professionele secretarissen. Deze franstalige correspondentie is vertaald en samengevat. 33. Het was niet de eerste keer dat Leendert Hoefnagel zich tot de overheid richtte en zijn beklag deed. In 1797 had hij, samen met dominee Schmidt en de schoolmeesters Teunis de Wit en Jacob Camper, een brief geschreven aan de nieuwe Patriottische regering in Den Haag om aan te dringen op onmiddellijke betaling van hun achterstallige salarissen in overeenstemming met ieders arbeidscontract (tractement). Zij beweerden dat deze namelijk door de nieuwe, door de Patriotten aangestelde schout, “de burger Brands”, die met de uitbetalingen was belast, werden achtergehouden: “[…] behalve onze tractementen zijn onze inkomens niet veel om van te leven. […] Wees zo goed en zeg (stelt) de burger Brands dat hij ons betale […]. Met heil en recht broederlijk, Uw Mede Burgers, Urk, 3 oktober 1797.” (bron: K. de Vries, Het eiland Urk van 1795-1815, in: Veranderd Land (1985), p. 70-71 (met dank aan Klaas Kramer). 34. Carbasius zou niet lang aanblijven: in augustus al werd hij vervangen (door F. Verschuer). 35. Brief en bijlage van Prefect De Celles aan de Onder-Prefect te Hoorn van 1 mei 1811, Noord-Hollands Archief, Haarlem, Toegang 15, Arrondissementsbesturen 1811-1815, Inv. Nr. 645. 36. Het gaat hier mogelijk om de 31-jarige Jan Sjoerd van den Berg. Volgens gegevens van de Burgerlijke Stand was hij de enige persoon die gedurende die zomer op Urk overleed (16 juni 1811). De overlijdensdatum komt overeen met de periode van 6 weken, zoals gemeld door Hoefnagel in zijn brief van 27 juli. 37. De Onder-Prefect, Henrick Carbasius, was allerminst De Celles’ oogappel. Integendeel, uit de brieven van De Celles blijkt diens ongeduld tegenover Carbasius. Het is verleidelijk te denken dat het feit dat de Onder-Prefect zo lang op deze belangrijke brief van Hoefnagel was blijven zitten aan zijn val heeft bijgedragen en dat dit de druppel was die De Celles’ emmer deed overlopen. Een paar weken later werd hij zonder ceremonie vervangen door F. Verschuer. 38. Willibrord Rutten; De vreselijkste aller harpijen: pokkenepidemieën en pokkenbestrijding in de achttiende en negentiende eeuw. Koninklijke Brill N.V., 1997. 39. Ibid, p. 220. 40. A.K. Bootsma, E.S Bootsma en R. Bootsma-Halma: Tweezaam? Een historisch-demografisch onderzoek van Schokland en Urk 18121859. Stichting IJsselacademie, Kampen, 2002. In Hoofdstuk 4, Bevolking, komen de schrijvers tot een schatting van (maximaal) 602 inwoners van Urk in 1812. 41. Willibrord Rutten, Ops. Cit., p 244. Rutten noemt een aantal van 23.000 inentingen voor het jaar 1811 voor het land dat toen ongeveer 2 miljoen inwoners telde, wat neerkomt een inentingsresultaat van rond de 1% voor dat jaar. Op basis van deze gegevens lijkt Hoefnagels prikresultaat op het eerste gezicht nogal indrukwekkend. 42. In juli 1811 had de heelmeester van het eiland Marken, P. Halvemaan, een soortgelijk verzoek als dat van Hoefnagel aan de autoriteiten gericht, eveneens via de Onder-Prefect in Hoorn. Het antwoord kwam op 30 augustus: goedgekeurd! De Celles voegde daaraan toe dat deze goedkeuring zou gelden voor het lopende jaar en alle volgende jaren, alsmede dat dit ook zou gelden voor het eiland Urk. Op 1 november 1811 maakte De Celles de nieuwe aanpak met de medische kisten bekend in een brief aan de Onder-Prefect.

STICHTING URKER UITGAVEN

Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’ | 19


43. Vermoedelijk ging het hier om een voorraad die aan alle behoeftigen op Urk werd verstrekt bestaande uit (in het geval van het gezin van Leendert Hoefnagel) vier korven aardappelen, 1000 turven en drie gulden. Noord-Hollands Archief, Arrondissementsbesturen 1811-1815, inv. 676 (met dank aan Klaas Kramer). 44. W. Rutten, Op. cit., p. 51-52. 45. West-Fries Archief, Oud Notarieel Archief (Enkhuizen), inv. Nr. 1572, akte 123 (met dank aan Klaas Kramer). 46. Noord-Hollands Archief, Collegium Medico-Pharmaceuticum, Haarlem. 47. Met dank aan Klaas Kramer te Heerenveen. 48. André Geurts, Op. cit. 49. Volgens de Drentsche Courant van 9 mei 1845 (No. 37) was Urk jaren eerder op grote schaal gevaccineerd. Het is aannemelijk dat dit door Leendert Hoefnagel is gedaan. De Courant onderstreepte de enorme verschillen in besmetting en ook in afloop van de ziekte tussen gevaccineerden en ongevaccineerden en schreef dit toe aan “de invloed der vaccine”. De zegenrijke invloed van Hoefnagels inentingscampagne wordt ook aangetoond door het feit dat er onder de 58 dodelijke slachtoffers zich vrijwel geen volwassenen bevonden, d.w.z personen bij wie de kans groot is dat zij tot 30 jaar eerder door Hoefnagel waren gevaccineerd (A.K. Bootsma, E.S. Bootsma en R. Bootsma-Halma: Op. cit., p 33). Wat deze laatste observatie betreft moet er echter een flink voorbehoud gemaakt worden omdat een pokkenepidemie altijd vooral onder de jeugd slachtoffers maakt en vaccinatie lang niet altijd levenslange bescherming bood. 50. De Drentsche Courant van 9 mei 1845 (No. 37) berichtte dat “nagenoeg de helft” van de Urker bevolking was gevaccineerd toen deze pokkenexplosie uitbrak (de Courant nam in de berekening 206 personen die vroeger aan pokken hadden geleden niet mee, waarschijnlijk omdat zij hierdoor geacht werden immuniteit te genieten en daarom niet voor vaccinatie in aanmerking waren gekomen. Daarom sprak de Courant van 494 gevaccineerden tegenover 481 ongevaccineerden, dus “nagenoeg de helft”). Van de gevaccineerden kregen 28 personen een gematigde vorm van de pokken, terwijl de overgrote meerderheid van de ongevaccineerden pokken kreeg (420). Bovendien was deze laatste vorm van pokken aanzienlijk ernstiger: volgens de gegevens van W. Rutten hadden 58 van deze 420 gevallen een dodelijke afloop, tegen 1 sterfgeval onder de 494 gevaccineerden (W. Rutten, Op. cit., p 51-52). 51. Drentsche Courant, 9 mei 1845, No. 37. 52. Uit een van zijn brieven blijkt duidelijk Leendert Hoefnagels overtuiging dat inenting “door Gods goedheid” bestond om ziekten te bestrijden. Hij had er zelfs “grotendeels zijn werk van gemaakt” en het lijkt aannemelijk dat hij het vaccineren van zoveel mogelijk dorpsgenoten als een heilige opdracht zag (zie zijn brief van 27 juli 1811 aan de Onder-Prefect). Dit komt overeen met W. Ruttens observaties over de doorslaggevende rol die personen met een sleutelrol in de gemeenschap hebben gespeeld in de strijd om de gunst van de publieke opinie aangaande inenting (Ops. Cit. p. 235) alsmede over het feit dat religieuze bezwaren aanvankelijk nauwelijks een rol speelden (p. 236-241).

Colofon Urcker Kronieken is een digitaal magazine van de Stichting Urker Uitgaven waarin op diepgaande wijze onderwerpen over de geschiedenis van Urk worden belicht. Het magazine wordt gepubliceerd op de website: w w w.urker u itgave n . n l

20 | Fedde Jan Groot | De eerste Urker ‘dokter’

Heeft u ook een bijdrage? We houden ons van harte aanbevolen voor uw bijdrage, ongeacht de lengte hiervan. Neem vrijblijvend contact met ons op om dit te bespreken. Ook reacties op het magazine zijn welkom. i nfo @urke r u i tgave n. nl

STICHTING

URKER UITGAVEN

STICHTING URKER UITGAVEN


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.