Speciale editie: terugblik 2016 / vooruitblik 2017 Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling (SKG) Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling TU Delft
Gebiedsontwikkeling
Onderzoek & Onderwijs
GO academie
2
Gebiedsontwikkeling.nu
Doorkijk 2017
2017; omgevingswet, klimaatakkoord en plannen van een nieuw kabinet 2016 was een bijzonder jaar voor de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling. We vierden ons 10 jarig bestaan als stichting en als leerstoel en ons vakgebied keerde de crisis definitief de rug toe. Terwijl we de afgelopen jaren nog discussieerden over de vraag of we nog wel aan gebiedsontwikkeling moesten doen, bleek het thema in 2016 actueler dan ooit. We merkten een toenemende belangstelling voor binnenstedelijke ontwikkelingen en alle uitdagingen en complexiteit die dat met zich mee brengt. Hoe gaan we om met de veranderde rollen van de overheid en marktpartijen en met de nieuwe rol van corporaties? Hoe gaan we ontwikkelen als het moeilijker is om financiering aan te trekken? Wat gaan we doen in gebieden met snel stijgende vrijop-naam prijzen? Op welke manier betrekken we consumenten beter bij wat we doen? Hoe maken we gebiedsontwikkelingen wendbaarder voor fluctuaties in de markt? Tijdens ons jaarcongres in november stonden we stil bij nieuwe technologieën en de invloed daarvan op de stad en op ons vak. Wat is de mogelijke rol van Big Data? Wat zijn de trends en ontwikkelingen? En welke impact heeft dat op ruimtelijke ontwikkelingen? Allemaal thema’s die de komende periode zeer actueel zijn en blijven en die we binnen de leerstoel volgen en duiden. In 2016 namen we afscheid van Hans de Jonge, die de drijvende kracht en aanstichter is geweest van de leerstoel en ons vakgebied. We vierden ook het 10 jarig jubileum van Friso de Zeeuw als hoogleraar gebiedsontwikkeling. Helaas hebben we vanaf de zomer onze directeur Agnes Franzen wegens ziekte moeten missen. We waarderen de wijze waarop het door haar opgebouwde team de afwezigheid van Agnes opvangt.
Vergezichten in gebiedsontwikkeling Het grotere kader Over pakweg 30 jaar woont twee derde van de mensheid in steden en dat zal niet geleidelijk aan over de werelddelen verspreid worden. China, Nigeria en India zullen tot 2050 37% van de totale bevolkingsgroei in steden voor hun rekening nemen. Steden met meer dan 10 à 20 miljoen inwoners zullen geen uitzondering meer zijn. Het is overduidelijk dat de stadsontwikkelingsmodellen uit het verleden onvoldoende oplossing bieden voor de grote vraagstukken van die steden. Daarmee vergeleken hebben de grote steden in ons eigen land, met inwoneraantallen van rond de 700.000 inwoners , het eigenlijk gemakkelijk. In Seoul kreeg ik na een presentatie aan ruimtelijke planners de reactie dat Nederlanders niet in een dichtbevolkt land wonen, maar in een dunbevolkte stad. In het buitenland is men zeer geïnteresseerd in hoe we de doorontwikkeling van de onze deltametropool ter hand
nemen. Met een zeer goede infrastructuur, een polynucleaire Randstad en een Brainport in het zuiden vindt men dat wij een heel goede uitgangspositie hebben voor de internationale concurrentie. De vraag is hoe we die goede uitgangspositie verder versterken en uitbouwen. Daarvoor is een bovenregionale aanpak noodzakelijk. Gebiedsontwikkeling is van een lager schaalniveau, maar wordt kansrijker als die past in een grotere strategie. Het is in een tijd van decentralisatie niet populair om te spreken over zo’n benadering, maar toch is die naar mijn mening noodzakelijk. Informatietechnologie De explosieve toename van beschikbare data noodzaakt ons tot goed nadenken over mogelijkheden en valkuilen. De opkomst van smart systems zorgt ervoor dat we steden slimmer kunnen maken, waardoor systemen effectiever en efficiënter werken. Door open online data kunnen we de “civil society”
versterken en zelforganisatie van burgers faciliteren. Het zou de volgende stap in de ontwikkeling van democratische processen kunnen zijn. De waarschuwing is dat bedrijven door combinatie van publieke en private data veel te sterke machtsposities in de markt kunnen opbouwen. De geschatte marktwaarde voor deze technologieën ligt op dit moment al op 600 miljard US dollar. Een goed evenwicht vinden is de mooie uitdaging voor het komende decennium. Hans de Jonge, directeur Brink Groep / emeritus hoogleraar Vastgoed TU Delft
Een 10-jarig jubileum is een goed moment om de doelstellingen en toekomstvisie te herijken. Dat gaan we het komende jaar doen in de vorm van een aantal rondetafelsessies met leden en stakeholders. Daarmee leggen we een nieuw fundament voor nog eens 10 jaar SKG. Immers, de wetenschappelijke verankering, duiding en onderbouwing van ons vakgebied zal ook het komende decennium zeer nodig en nuttig zijn. Ik nodig u allen graag uit om met ons dit gesprek te voeren. In de praktijk zullen we bijzondere aandacht hebben voor onder andere de omgevingswet waarvan de impact duidelijker zal worden. Daarnaast zullen we merken wat het effect van het Parijse klimaatakkoord op ruimtelijke ontwikkelingen zal zijn. En tot slot kijken we uit naar de plannen van een nieuw kabinet voor het thema ruimte. Via onze site www.gebiedsontwikkeling.nu zullen we deze onderwerpen actief volgen en duiden.
Heleen Aarts, directeur Gebiedsontwikkeling Amvest / voorzitter SKG
2
2016/2017
Onderzoek & onderwijs
#trackchanges: wat is er veranderd in de waardeketen van gebiedsontwikkeling? Schuivende panelen, andere rollen, nieuwe partijen en minder risicodragend investeringskapitaal, daar moeten we het in grote lijnen mee doen in Nederland anno 2017. Ondanks de fors aantrekkende woningmarkt en ‘the wall of money’, gaat het niet vanzelf goed met lopende en nieuwe gebiedsontwikkelingen. De rol en de betrokkenheid van marktpartijen en van gemeenten veranderen, en zijn zelfs regionaal verschillend. Dat blijkt uit de verkenning die het afgelopen jaar met een aantal partners (TU Delft, Deloitte en BPD) en deelnemers uit het werkveld is verricht. In de waardeketen van gebiedsontwikkeling zien we drie gaten: 1. De financiering: met name de binnenstedelijke gebiedsontwikkeling gaat gepaard met een langdurig vermogensbeslag en het aantal financiers is beperkt, zeker als het risico van het omgevingsplan nog niet getackeld is. Vreemd vermogen komt hiervoor mondjesmaat weer beschikbaar en langdurige inzet van eigen vermogen is er niet overvloedig. 2. De onrendabele top: opnieuw zien we dat in vooral binnenstedelijke gebiedsontwikkeling de businesscase niet sluitend is. De verwachte opbrengsten schieten simpelweg tekort om alle te maken kosten te dekken. Lapmiddelen waarop men met wisselend succes een beroep doet zijn bijvoorbeeld een bredere businesscase, bijdragen vanuit andere projecten of vanuit een provincie en wellicht subsidies. 3. De huurmarkt: ondanks dat er veel vraag naar is, groeit het middeldure huursegment onvoldoende. Aangepaste grondwaarden, uitponden, het belang van indirect rendement als businessmodel en de huisvestingslasten voor de consument maken het lastig om dit segment voldoende te bedienen in gebiedsontwikkelingen. Daarbij zijn er een aantal misverstanden die zorgen voor onnodige ruis en onbegrip bij partijen die anno 2017 meer dan ooit moeten samenwerken. Het gaat om zaken en ideeën als: er is nog steeds veel geld beschikbaar voor investeringen, beleggers staan te dringen om vroeg in te stappen, corporaties kunnen en mogen niets meer in gebiedsontwikkeling, marktpartijen zijn het beste in staat om alle marktrisico’s te dragen, gemeenten moeten alles openbaar aanbesteden,
de terugkeer van de allesregelende ontwikkelaar die de gemeente ontzorgt en gebiedsontwikkeling kan alleen met een sluitende grex. Alleen al door deze zaken te benoemen en te adresseren ontstaat meer begrip en openheid tussen partijen. Er zijn vanzelfsprekend handvatten voor versterking van de keten van gebiedsontwikkeling. Die beschrijven we in de rapportage ‘#trackchanges. Veranderingen in de waardeketen van gebiedsontwikkeling’, te downloaden via www. gebiedsontwikkeling.nu.
Wat het rapport op dit moment des te relevanter maakt, is de noodzaak om snel op te schalen naar grotere aantallen woningen in meer verschillende locaties, met meer betrokken partijen en meer
variatie aan gebiedsontwikkelingen. Dit maakt het vak dynamischer, complexer en nog uitdagender. Desiree Uitzetter, directeur Gebiedsontwikkeling BPD
3
Gebiedsontwikkeling: hoe vertaal je dat? Management of the Built Environment (MBE) Mastertrack TU Delft
Hoe leg je gebiedsontwikkeling uit aan de studenten van onze Engelstalige masteropleiding, de track Management in the Built Environment? De meerderheid van de studenten is van Nederlandse komaf, maar het aantal internationale studenten groeit. Een goede Engelse vertaling van ‘gebiedsontwikkeling’ ontbreekt. Bovendien is gebiedsontwikkeling ontstaan in de puur Nederlandse institutionele context van polderen. Partijen die zich bewust zijn van elkaars afhankelijkheden en die, ondanks alle beperkingen, zoeken naar ruimte voor oplossingen en kwaliteit. Best lastig dus om zo’n ogenschijnlijk oer-Hollands concept in het Engels te onderwijzen. Voor de Master City Developer (MCD), de Nederlandstalige masteropleiding voor professionals die we samen met de Erasmus Universiteit en de gemeente
Rotterdam hebben ontwikkeld, speelt dit probleem minder. De deelnemers hebben al flink wat jaren ervaring in processen van stedelijke ontwikkeling en dus een uitgebreid referentiekader waarop de opleiding aansluit. Dit maakt de cursussen die zij volgen ook voor de docenten extra interessant. De inbreng van de eigen ervaring leidt tot interessante discussies en opdrachten. Zo vroegen we de deelnemers aan de lopende cursus over stedelijke veerkracht, Urban Resilience, om een kritische analyse te maken van de uitvoeringsstrategie voor het Rotterdam Innovation District in Merwe-Vierhavens, een gezamenlijke strategie van Havenbedrijf en gemeente. Zij konden daarbij putten uit ervaringen, de colleges en nationale en internationale literatuur, waarin vanuit verschillende invalshoeken –fysiek, sociaal, economisch– het begrip urban resilience werd behandeld. De analyses zijn vlak voor de kerst niet alleen aan de docenten, maar ook aan het havenbedrijf en de gemeente
gepresenteerd. Dat leidde tot kritische discussies en op enkele punten tot nieuwe inzichten met betrekking tot de rol van de gemeente, het havenbedrijf en de mogelijke rol van beleggers. Terug naar de vraag over de Nederlandse context van gebiedsontwikkeling. De opgave zoals die wordt gegeven voor de Nederlandse practitioners in de MCD-opleiding, is niet haalbaar voor de studenten van onze voltijds master track Management in the Built Environment. Voor hen verdient zo’n opdracht verdere inbedding in literatuur, niet alleen over een begrip als resilience, maar vooral ook over de institutionele context en het krachtenveld waarbinnen gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Voor zowel de Nederlandse als de internationale studenten is dit nieuw en lastig te begrijpen op basis van literatuur en colleges. Om ze dit krachtenveld te laten ervaren, hebben we een rollenspel ontworpen. Daarin spelen de studenten verschillende rollen, zoals woningcorporatie, ontwikkelaar,
gemeente en milieudienst. Het spel biedt studenten een omgeving waarin ze de opgedane theoretische kennis direct kunnen toepassen en door het zelf te ervaren beklijven de lessen veel beter. Ook de internationale studenten beschouwen de gecontextualiseerde lessen als waardevol. Hoewel de institutionele context in verschillende steden, landen en werelddelen heel verschillend is, kunnen er ook generieke inzichten worden opgedaan over gebiedsontwikkeling, bijvoorbeeld over afhankelijkheden, mogelijke interventies en de effecten daarvan. Naast de lessen uit het buitenland die in beide opleidingen aan bod komen, heeft de Nederlandse gebiedsontwikkeling als leerstuk dus veel te bieden. Ellen van Bueren, hoogleraar Urban Development Management TU Delft
Werkspoorkwartier powered by MCD-kennis Master City Developer
Postacademisch onderwijs TU Delft, Erasmus Universiteit Rotterdam, Gemeente Rotterdam Gabrielle Muris volgt sinds september 2015 de Master City Developer-opleiding. Zij adviseert een ontwikkelaar in over de strategie, de programmering en de placemaking van het Werkspoorkwartier in Utrecht. Die rol heeft ze te danken aan een prikkelend essay dat ze ter afronding van module 2 (over Urban Resilience) schreef over dat gebied. Op 15 december was Muris een van de sprekers tijdens Taai#2, een publieke werksessie over de ruimtelijke ontwikkeling van Utrecht
en samen de stad maken. Het centrale thema was hoe in het speelveld initiatieven van de grond komen (en hoe niet) en wie daar allemaal een rol in spelen. Met elkaar stad maken gaat nog niet vanzelf, zo bleek uit het gesprek. Voor Muris is de belangrijkste les uit de MCD-opleiding de kracht van het schakelen tussen schalen en het omgaan met complexiteit in de (netwerk)sturing van gebiedsontwikkeling. Wat levert dat op aan inzichten voor het binnenstedelijke bedrijventerrein Werkspoorkwartier? In de visie van de gemeente Utrecht wordt dit gebied een creatieve hotspot. Daar was nog weinig van te merken, totdat een ontwikkelaar de Werkspoorkathedraal kocht en ging herontwikkelen.
Maar als de herontwikkeling van de Werkspoorkathedraal een op zichzelf staande actie blijft, dan is het financiële risico voor de ontwikkelaar te groot, stelt Muris. Bovendien worden de potenties van het gebied dan onvoldoende benut. Om die reden zet zij in op vijf concrete acties voor het gebied: 1. Bouw een netwerk op binnen en buiten het gebied en verbeter het vestigingsklimaat. 2. Zorg voor een divers programma van events in de Werkspoorkathedraal dat verbindt en zorgt voor placemaking; 3. Huisvest creatieve, duurzame en circulaire bedrijven in de panden van de ontwikkelaar. 4.Zet het gebied (inclusief lopende initiatieven) op de agenda van
besluitvormers en de gemeente. 5. Maak expliciet verbinding met de agenda’s van de stad en de regio. Met deze insteek heeft Muris beweging gekregen in het gebied en het vertrouwen gewonnen van betrokken partijen. Als opleiding zijn we daar trots op, want dat is precies ons doel. Dat wetenschappelijke kennis en beleid concreet worden in een gebied zoals het Werkspoorkwartier.
Meer weten over de MCD? Kijk op: www.mastercitydeveloper.nl Helma Born, programma directeur Master City Developer (MCD)
4
2016/2017
Gebiedsontwikkeling.nu
Ontwikkelingsplanologie is terug van in 2016
500 items
700
tweets
Gebiedsontwikkeling kwam in 2016 weer helemaal terug van weggeweest. Bij onze praktijkleerstoel hebben wij de afgelopen tien jaar consequent beargumenteerd dat de paradigma’s van gebiedsontwikkeling voor alle tijden bruikbaar zijn. Maar ja: ‘wij zijn ervan’… dus dat kwam in de crisisperiode kennelijk niet altijd overtuigend over. Gebiedsontwikkeling werd vaak vereenzelvigd met grootschalig, in beton gegoten plannen en - nog erger - met Vinex. Toch hebben wij gelijk gekregen: gebiedsontwikkeling blijkt nu weer een populair begrip. Nu, na die crisisperiode, staat een aantal vraagstukken prominent op de agenda die alleen met gebiedsontwikkeling en ontwikkelingsplanologie zijn op te lossen. Wat? Ontwikkelingsplanologie? Dat begrip is zo’n 20 jaar oud en was nog langer op gedwongen vakantie. De tijd dat alles draaide om organische ontwikkeling,
97.000
unieke bezoekers
18
nieuwsbrieven
4300 uur totaal gelezen
4300 uur totaal gelezen dinsdag
populairste dag 21 GO drones 9 dinsdag GO scripties dag 7populairste GO around the worlds 5 GO minicolleges 3 GO dossiers
uitnodigingsplanologie, bottum-up en maatschappelijke initiatieven ligt nog maar twee jaar achter ons. Van 2010 tot 2014 beleefden deze begrippen hun hoogtijdagen. Het Amsterdamse Pakhuis de Zwijger was het bedevaartsoord voor de gelovigen van deze nieuwe ideologie. Ik zeg dat omdat de meeste aanhangers voorzagen -en vooral wensten- dat de ‘oude’ manier van de ontwikkeling (kapitaalgedreven!) definitief het loodje zou leggen, inclusief de daarin actieve marktpartijen. Lees bijvoorbeeld de discussie over de Bloemendalerpolder op gebiedsontwikkeling.nu en op Ruimtevolk in begin 2013 er nog maar eens op na. Ik denk dat beide typen ontwikkeling, met allerlei tussenvormen, uitstekend naast elkaar en soms zelfs in combinatie met elkaar kunnen bestaan. Bijvoorbeeld: een grootschalige visie voor een te transformeren bedrijventerrein, waarin functiemix, dichtheden,
ontsluiting, parkeren en groenstructuur op hoofdlijnen worden verankerd. Meer dan een stip op de horizon, maar minder dan een uitgewerkt masterplan. Onvermijdelijk zullen stevige voor-investeringen nodig zijn: aankoop van vastgoed, bodemsanering, infra. De verdere invulling vindt veel kleinschaliger plaats, met inzet van participatie, lokale initiatieven, tijdelijke functies, placemaking en ruimte voor het onverwachte. Aard en geschiedenis van het gebied, ambities van eigenaren, gebruikers en overheid, maatschappelijke opgaven, marktomstandigheden en financiën bepalen hoofdzakelijk welke aanpak en methode voor de transformatie het beste voldoet. Dat is een vrij pragmatische en niet primair een ideologische benadering. Daar gaat een deel van de organisten de fout in: zij claimen exclusiviteit van de organische methode of op zijn minst morele superioriteit.
5
Column
GO Trump! Publicatie: 16 nov 2016
weggeweest! Pittige opgaven als energietransitie, woningbouw, waterveiligheid en bereikbaarheid vergen een grootschalige benadering. Publieke planvorming wordt daarin afgestemd met meerjarige investeringen van samenwerkende publieke en marktpartijen, met een forse kapitaalsinzet. Wij noemden dat ontwikkelingsplanologie. En met ingang van 2017 gaan we dat begrip weer volop gebruiken. Friso de Zeeuw, praktijkhoogleraar Gebiedsontwikkeling TU Delft
Wie dacht woensdagmorgen 9 november niet; wat is onze toekomst? Staat die op het spel? Een week na het ‘president elect’ worden van Donald J. Trump probeert iedereen nog steeds te duiden wat er is gebeurd. Wat hebben we gemist? De wereld in rep en roer. Analyses over de gevolgen buitelen over elkaar heen. Je zou het te midden van alle politieke heisa en mediahype bijna vergeten, maar gaat dit ook wat betekenen voor gebiedsontwikkeling, als ‘kunst van het verbinden en samenwerken’? Het gaat natuurlijk niet om The Donald, maar om wat hij mogelijk heeft blootgelegd. Leven we ook in Nederland met gebiedsontwikkeling in een bubble – zoals socioloog Arlie Hochschield in Vrij Nederland beschreef over haar persoonlijke leven – die zomaar kan barsten? Is dit een inconvenient truth voor gebiedsontwikkeling, of zien we spoken? Feit blijft dat grote delen van het Amerikaanse volk een dikke middelvinger opstaken naar ‘de politieke, culturele en economische elite’. Trump Fix? Het is maar hoe je het bekijkt. In de VS zal Trump zeker ook ruimtelijke sporen nalaten. En dan bedoel ik letterlijke sporen van bouw, infrastructuur en stedelijke ontwikkeling, waarbij de vraag rijst of het opbouw of afbraak is. Er zijn zoals bekend enorme investeringen aangekondigd door Trump. “We are going to fix our inner cities and rebuild our highways, bridges, tunnels, airports, schools, hospitals. We’re going to rebuild our infrastructure”. Laten we wel wezen: het opknappen van Amerikaanse binnensteden en van de achterblijvende infrastructuur is toe te juichen. Maar wat is opknappen? Puur vastgoed investeren? Ouderwetse infraplannen met veel asfalt en beton, en dito stadsontwikkeling, zonder people, planet en met veel profit? Het politieke voornemen, ook wel aangeduid als ‘America’s Infrastructure First’ wordt ook wel ‘Trumps’ Infrastructure Fix’ genoemd. Even los van issues als financiering en regeltechnische issues, het ‘fixen’ van infrastructuur en binnensteden lijkt onder Trump op voorhand niet echt op onze subtiele, vaak complexe en intensieve geïntegreerde gebiedsontwikkeling, noch op spontane stedenbouw, stadsmaken of andere ingewikkelde ‘incrowd hocuspocus’ die het moderne debat van duurzame stedelijke ontwikkeling domineert. Met deze investeringspolitiek van Trump wordt in de VS een andere toon gezet, die ver verwijderd is van de zo sympathieke ‘walkable and bikeable cities’, bekend als reactie op het failliet van de klassieke, op de auto georiënteerde stadsontwikkeling. De vraag is dus of de planning
en stedelijke ontwikkeling in de Amerikaanse steden daarmee decennia wordt teruggezet. Gaan ambitieuze, visionaire plannen, zoals bijvoorbeeld de ‘NY Vision 2020’ van ex-Big Apple burgemeester Bloomberg allemaal down the drain? In een discussie met mijn Amerikaanse vriend Arun Jain, urban designer en wereldwijd adviseur op het gebied van stedelijke en duurzame ontwikkeling, kwam een ander aspect bovendrijven. Hij ziet de weerstand van staten en steden als een ‘last resort’. Vooral de rol van visionaire en daadkrachtige burgemeesters kan versneld doorzetten in de VS. Daarmee wordt een andere tweedeling in het land zichtbaar: tussen Trump en nonTrump staten en steden. De laatsten willen hun eigen gang gaan en de spreekwoordelijke middelvinger opsteken. Dat zal beginnen aan de westkust, is zijn overtuiging. Hoe het ook zij, de Trump fix zal in de VS op kwaliteit en duurzame ontwikkeling gerichte, geïntegreerde gebiedsontwikkeling geen wind in de rug geven, to put it mildly. Trump Trust Op een hoger niveau is duidelijk dat Trumps ‘coup d’état unis’ op allerlei niveaus in het politieke, culturele en maatschappelijke leven een nieuwe werkelijkheid introduceert. Met nieuwe morele standaarden. Behalve het feit dat er grote onzekerheid zal ontstaan zijn die morele besognes misschien wel de grootste zorg. Er mag gelogen worden, je mag hele bevolkingsgroepen stigmatiseren of discrimineren, en vrouwen, enfin… u kent de uitspraken ter zake. Ben Knapen refereerde er afgelopen weekeinde in het FD nog aan. De filosoof Kant zei dat regeringen er niet zijn om het morele gehalte van de burgers omhoog te tillen, maar wel om samen-leven mogelijk te maken. Tal van kernwaarden zijn daarbij van belang, zoals vertrouwen. Ook in gebiedsontwikkeling is een lange traditie van een roep om vertrouwen. Tussen markt, overheid en – vaak als laatste – de burger of inmiddels als ‘eindgebruiker’ benoemde consument. Een andere klassieker is de roep om leiderschap. Ook in gebiedsontwikkeling: moed en leiderschap. Dat leiderschap had uiteraard ook een morele component. De nationale MBA in één dag-goeroe Ben Tiggelaar somt in NRC drie redenen op waarom Trump op dit punt een verkeerde ‘sterke leider’ is. Amoreel gedrag holt leiderschap uit, slecht voorbeeld doet slecht volgen en – zoals Tiggelaar dat noemt - het wegwuiven van essentiële waarden, zijn aan de orde. Deze morele orde zal uiteindelijk niet alleen voor het vertrouwen in de politiek, maar in alle bestuurlijke en maatschappelijke processen repercussies hebben. Het zijn op het oog domme fouten uit het handboek soldaat van de moderne leider. En zeker is het tegen de
schenen van het soort leiderschap dat in gebiedsontwikkeling wordt verondersteld effectief te zijn. Het overslaan van dit soort leiderschap naar andere strijdperken van de samenleving – zoals gebiedsontwikkeling – is een beangstigend perspectief. In ieder geval stemt het tot nadenken. After Trump? Wat kan de Trump-shock betekenen voor de Nederlandse praktijk van gebiedsontwikkeling? Daar is nog weinig over geschreven. Een volgens sommigen groeiende tweedeling, tussen rijk en arm, tussen ‘elite’ en het ‘gewone volk’, heeft volgens velen het politieke en maatschappelijke systeem instabiel gemaakt. Zou het ook kunnen dat er langzamerhand ook hier een blinde vlek is ontstaan voor wat grote groepen mensen willen? Is er sprake van een ‘intellectuele en culturele elite’ die over gebiedsontwikkeling in steden en het landelijk gebied spreekt en beslist, die geen verbinding heeft met een groep ‘gewone mensen’? Zou Trump iets hebben blootgelegd dat ook in ons polderende kikkerland de kop kan opsteken? Een beweging die naar een kleine ‘planningselite’ – die top-down, bottom-up of allebei denkt - een middelvinger opsteekt? Een ‘elite’, die met initiatieven of ideeën van Urgenda tot Energieke Samenleving, van Ruimtevolk tot ‘Wij Maken Nederland’ het land de weg wil wijzen. We praten en schrijven veel, maar missen we niet een groep, die niet gehoord is? Veel vragen, maar het knaagt na Trump. Ook voor gebiedsontwikkeling geldt dat we ondanks alle fantastische ideeën, inspiratiebijeenkomsten en nationale agenda’s rekening moeten houden met een blinde vlek. Het doel is toch vooral zoveel mogelijk partijen, belangen en vooral mensen van vlees en bloed te betrekken bij de leefomgeving, hen invloed te geven op ontwikkelingen. Ook ‘gewone mensen’. Zodat ook zij zich gehoord weten en weer prettig ‘thuis’ kunnen voelen. Dat kan ten koste gaat van wat professionals denken dat ‘goed is voor de mensen’ in gebiedsontwikkeling. De kunst van het verbinden en samenwerken doet soms even pijn. Voorlopig roept Trump veel vragen op tot zelfonderzoek. Daar is niemand ooit slechter van geworden. En volgens mij ook het ambacht van gebiedsontwikkeling niet. Fred Schoorl, directeur Branchevereniging Nederlandse Architecten (BNA)
6
2016/2017
Gebiedsontwikkeling.nu
Een nieuwe start voor de Binckhorst
Fotograaf: Frank Schmidt
Publicatie: 8 feb 2016 De Binckhorst is een voormalig binnenstedelijk bedrijventerrein in Den Haag dat wordt ontwikkeld tot een gemengd woon-werkgebied. In 2011 nam de gemeente afscheid van de planningsstrategie volgens een masterplan en sindsdien hanteert men voor de transformatie een nieuwe, open aanpak, waarbij de investering in de nieuwe verkeersstructuur vooruitloopt op de geleidelijke en flexibele transitie van het gebied. Daarbij wordt vooral gekeken naar initiatieven van onderop. Wil van der Hoek (gemeente Den Haag), Sabrina Lindemann (OpTrek/Stichting I’M BINCK) en Ruurd Gietema (KCAP Architects&Planners) vertellen vanuit verschillende perspectieven over het gebied. Lindemann: ‘Het heeft heel lang geduurd voordat mensen begrepen dat het grote masterplan niet doorging.’ Praktische lessen Bewaar de rust en communiceer. Blijf nadenken over de kwaliteit van het gebied, zonder dit direct om te zetten in een verbeelding. Leg contact in het gebied zelf. Tussen gemeente en ondernemers en tussen partijen onderling. Sta open voor suggesties van ondernemers, maar wees open en eerlijk over wat wel en niet kan. Stuur en kanaliseer de energie die in het gebied aanwezig is én de energie die op het gebied afkomt.
Een nieuwe start Van der Hoek: ‘De gemeente Den Haag had een masterplan gemaakt voor de Binckhorst in de tijd dat nog ISV-gelden werden verdeeld. Den Haag rekende erop dat ook de rijksoverheid en de markt zouden bijdragen aan de herstructureringsopgave voor de Binckhorst. De crisis kwam, het geld kwam niet en we zaten met een vastgesteld bestemmingsplan met een enorm tekort. Op dat moment was ook wel de tijd aangebroken dat we met andere ogen zijn gaan kijken naar herontwikkeling, niet meer op basis van een grootschalig masterplan. In 2011 heeft de gemeenteraad een besluit genomen en gekozen voor een nieuwe manier van “organisch ontwikkelen”. Dat is echt een nieuwe gebiedsaanpak, waarbij het woord faciliteren vooropstaat. Niet meer vooraf alles bepalen of denken dat we het allemaal kunnen plannen.’
‘De crisis kwam, het geld kwam niet en we zaten met een vastgesteld bestemmingsplan met een enorm tekort’ Toch staat het gebied voor een grote opgave. Nietsdoen is geen optie. Van der Hoek: ‘Het is overduidelijk dat Den Haag moet verdichten. De bevolkingsaanwas is nog steeds groot en de groei gaat door. De ruimte daarvoor moet binnen de bestaande stad worden gevonden. De stad staat voor een aantal aanzienlijke veranderingen, echt voor grote transities. Bijvoorbeeld op het terrein van economie en duurzaamheid. De ontwikkeling van de Binckhorst
moet wel vanuit een zekere urgentie gestuurd worden. Het moet de noden van de stad verlichten. Een van die noden, die zeer pregnant begint te worden, is woningbouw. Den Haag barst uit z’n voegen. Tegelijkertijd ziet iedereen dat dit een hartstikke mooi gebied is. Dat bijzondere karakter van de Binckhorst moeten we wel zien te bewaren.’ Geduld en communicatie Van der Hoek: ‘Tegelijk met het besluit om afscheid te nemen van het masterplan is in 2011 een budget – overigens helemaal niet zo groot – goedgekeurd om al die kleine initiatieven in het gebied te ondersteunen. Niet om zaken te initiëren natuurlijk, want dat moeten mensen zelf doen. We willen gebruikmaken van de kracht in het gebied. Zoiets duurt jaren. Je moet geduld hebben en vooral niet te veel willen. Voor vakmensen is dat heel moeilijk op te brengen. Je hebt de juiste mensen nodig, die snappen dat je initiatieven de tijd moet gunnen om iets te ontwikkelen. Door dat geduld is nu wel een hele beweging ontstaan binnen de Binckhorst. Het gaat voor een groot deel over zorgvuldige communicatie. De ronde tafels die worden georganiseerd in het gebied zijn daar een belangrijk onderdeel van. Mensen raken geïnteresseerd in het gebied en wij, als overheid, komen luisteren en praten mee.’ Een beperkt aantal locaties is nog steeds in handen van projectontwikkelaars. Van der Hoek: ‘Af en toe hebben die ook wel voorstellen gedaan en plannen gepresenteerd, maar de
juiste aanpak zat daar niet tussen. Op termijn wordt pas duidelijk wat voor potentie die locaties eigenlijk hebben. Pas nu gaan mensen zien wat voor gouden plekken we hier hebben. Ik ben ervan overtuigd dat het feit dat het enigszins stil heeft gestaan, voor de stad een zegen is. Nu kunnen we nog wat met die lege plekken.’
‘Je hebt de juiste mensen nodig, die snappen dat je initiatieven de tijd moet gunnen om iets te ontwikkelen’ Community building Lindemann: ‘Toen de gemeente in 2011 liet weten het gebied organisch te willen ontwikkelen en de grote plannen niet meer doorgingen, ben ik naar de Binckhorst getrokken om vanuit mijn ervaring in andere stadsvernieuwingswijken een strategische bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het gebied. De eerste stap in dat proces was een community opbouwen, want je kan het alleen maar samen met anderen doen. Goed contact met de gemeente is belangrijk, dat wist ik uit eerdere projecten. Daarnaast ben ik gesprekken aangegaan met ondernemers, letterlijk door in snackbars te gaan zitten. Daar kwam cruciale informatie uit, die voor mij doorslaggevend was om verder te gaan en nieuwe dingen te initiëren of in beweging te zetten. Veel mensen die iets wilden en goede ideeën hadden, kenden elkaar niet. Daarom was het zo belangrijk om die mensen bij elkaar te brengen, zodat een community kon ontstaan. En
het liefst op zo’n manier dat die community uiteindelijk zelf initiatief neemt. We organiseren elke maand netwerkbijeenkomsten bij De Lunchboxx, een centrale plek in de Binckhorst. Daar komen iedere keer veertig tot vijftig ondernemers op af. Hieraan bestaat dus duidelijk een behoefte. Je moet overigens niet alleen de “creatieven” uitnodigen, maar ook de ambachtelijke familiebedrijfjes, de garagehouder, de advocaten, eigenlijk alle typen ondernemers die in het gebied zitten. Ook de BAM en de KPN. Dus echt een dwarsdoorsnede van alle stakeholders, dan pas is het geslaagd.’
Van der Hoek: ‘We hebben niet altijd alles in de hand. Wij wisten als gemeente ook niet dat Sabrina hier in 2011 zou neerstrijken. In zoiets kan je wel geloven – omdat er altijd mensen zijn die kansen zien en energie in een gebied willen steken – maar mensen zoals Sabrina laten zich niet in een hokje vangen en je kan ze ook niet aannemen. Dan moet je als gemeente wel een team hebben dat dat snapt. Die dus niet onmiddellijk weer gaan tekenen, maar gewoon eerst goede gesprekken aangaan.’ Gietema: ‘Over de hele wereld zijn plekken zoals de Binckhorst. Daar zie je het samenkomen van jonge mensen – of laten we zeggen mensen die jong van geest zijn – die geïnteresseerd zijn in een karaktervolle stedelijke plek. Dan is er vaak een persoon met een krachtige visie die zich langdurig aan die plek verbindt. Langzaam maar zeker wordt zo’n plek dan op de kaart gezet en ontstaat een hotspot in de stad, met een positief katalysatoreffect op de wijdere omgeving.’
Belofte ontwikkeld, samen met brouwer Kompaan. Die hebben nu een heuse proeverij geopend. Die doen het zo goed dat ze alweer verhuisd zijn naar een grotere plek. Ze hebben inmiddels ketels gekocht en gaan vanaf 2016 daadwerkelijk hun eigen bier brouwen hier in de Binckhorst. Ook MaMa Kelly, dit jaar geopend in het oude ketelhuis bij de Caballero Fabriek, is een goed voorbeeld. Het restaurant trekt heel veel mensen van buiten het gebied en zet de Binckhorst echt op de kaart.’
‘Hier in de Binckhorst zie je veel hergebruik plaatsvinden. Gebouwen staan leeg en de ontstane community wil daar graag mee aan de slag’ Gietema: ‘Die eerste fase is wat ik noem de oerfase. Dat gaat over wat stedelijkheid in feite is: netwerken die bij elkaar komen. Daaruit komen nieuwe netwerken naar voren die, op hun beurt, met nieuwe energie weer gezamenlijk verder gaan en initiatieven ontplooien. Hier in de Binckhorst zie je veel hergebruik plaatsvinden. Gebouwen staan leeg en de ontstane community wil daar graag mee aan de slag. Door de crisis is er bijvoorbeeld niet zo vreselijk veel werk voor architecten. Gecombineerd met hun sociale engagement om aan de stad te werken, worden bestaande gebouwen door die partijen nu omarmd en herontwikkeld.’ Verkeersinfrastructuur en openbare ruimte Nadat van het masterplan afscheid is genomen, werd de ontwikkeling van de Binckhorst gebaseerd op het uitgangspunt van geleidelijke transformatie met een belangrijke focus op de openbare ruimte.
top-down stedenbouwkundig en verkeerstechnisch werk. Als die verkeersinfrastructuur op orde is, kan je vervolgens kijken naar de actuele opgaven waar de stad voor staat. In die fase zitten we nu. Het uitgangspunt “organisch faciliteren” is inmiddels wel wat sleets aan het worden.’
Gietema haalt twee projecten uit Rotterdam aan waar ook een stedenbouwkundige structuur over een langere periode flexibel is ingevuld: ‘We hebben een plan gemaakt voor het Laurenskwartier en het Wijnhavengebied. Dat zijn niet zozeer ruimtelijke plannen, waarin precies vastligt wat de komende 25 jaar wordt gerealiseerd. We geven meer ruimte voor de energie en de initiatieven die uit de samenleving komen, binnen een overkoepelende visie. Die visie is niet zozeer een vooraf bepaald ruimtelijk beeld, maar geeft wel een globaal beeld. Hoe dat uiteindelijk gerealiseerd wordt, is nog flexibel. Dat wordt geconditioneerd via een aantal spelregels die nog voldoende ruimte bieden voor nadere uitwerking. We zeggen dus niet: op die hoek moet een gebouw komen van negen lagen en het moet er zo uitzien en dat leggen we vast in het beeldkwaliteitsplan.’ Enkele kritische noten Het ontwikkelen van een groot gebied als de Binckhorst zonder masterplan roept ook vragen op. Lindemann wil graag weten hoe de gemeente straks omgaat met marktpartijen die zich melden en iets willen bouwen: ‘Hanteert de gemeente criteria op basis waarvan voorstellen kunnen worden geweigerd, omdat ze niet passen in de ambitie, de visie of het beeld dat voor ogen staat? Om te voorkomen dat nu stappen worden gezet die we achteraf zouden betreuren?’
Van der Hoek: ‘Je stelt een terechte vraag. We komen nu in een actievere fase waarin we richting geven aan hoe we de Binckhorst willen ontwikkelen. Voor de Trekvlietzone is dat volop in ontwikkeling, we zitten daar nu middenin. ’Gietema vraagt zich af hoe de gemeente partners vindt die gaan helpen om de noden van de stad op te lossen. ‘Wat voor type plan heb je daarvoor nodig en hoe communiceer je daarmee naar buiten?’ Van der Hoek geeft aan dat het op dit moment precies andersom ligt: ‘Zij vinden ons.’ Fotograaf: Hans Moolenaar
Pionieren Hoe krijgt zo’n eerste fase vorm, wie zijn die pioniers die het gebied bekendheid geven bij een groter publiek? Lindemann: ‘Vanuit de community die is ontstaan, zijn we het festival I’M BINCK gaan organiseren. Om het ondernemerschap zichtbaar te maken. Maar ook om de wensen voor het gebied te agenderen, bijvoorbeeld ten aanzien van circulaire economie. Dat festival vindt al drie jaargangen plaats. Daarnaast heb ik met lokale ondernemers het bier de Binckse
Van der Hoek: ‘De verantwoordelijkheid van de overheid ligt met name in de openbare ruimte. Het gebied moet bereikbaar zijn en het groen en het water in het gebied moeten in de basis op orde zijn. Daarop is onze focus gericht. Voor de openbare ruimte is geld beschikbaar gesteld. Maar ook voor de aanleg van de Rotterdamse Baan, een ontwikkeling die helemaal niet organisch is. Op basis van de verkeersontwikkeling is onderzocht hoe de verkeersstructuur voor de Binckhorst eruit moest zien. Dat is
Gietema vervolgt met wat hij noemt een gewetensvraag: ‘De Binckhorst ligt op steenworp afstand van twee grote stations, van een (inter) nationaal politiek centrum en de binnenstad. Een heel groot gebied, een soort schatkamer voor Den Haag. Maar ondanks dat heel veel wordt geïnvesteerd in infrastructuur en openbare ruimte, vind ik de bestaande situatie er zo weinig op vooruitgegaan. Terwijl alles buiten de Binckhorst op de schop is gegaan. Leidschenveen en Ypenburg zijn in diezelfde periode uit de grond gestampt. Dat heeft aan de rand van de stad geleid tot een enorme verandering. Waarom is met dit gebied zo weinig gedaan in die 25 jaar tijd?’
7 Van der Hoek: ‘Je kan een gebied alleen transformeren op het ritme van de economie, anders lukt het niet. Daar tegenin willen gaan heeft geen zin, dat leidt tot ongelofelijk veel weerstand. Bovendien vergis je je, want hier is juist wel heel veel gebeurd. De grootste investering van de gemeente Den Haag is gedaan in dit gebied; met de aanleg van de Rotterdamse Baan is een investering van 600 miljoen euro gemoeid.’ Wordt vervolgd Voor de Binckhorst breekt een nieuwe fase aan. De verkeersstructuur is uitgewerkt en lokale initiatieven hebben zich gemeld. Nu moet worden bedacht hoe de verdere ontwikkeling concreet wordt gemaakt. Van der Hoek houdt in het verdere planproces vast aan een aantal uitgangspunten. Ze wil het gebruik van beelden zo veel mogelijk vermijden en wil voorlopig absoluut geen tekeningen met nieuwe gebouwen en huizen zien. ‘Zodra je een verbeelding laat zien, heb je een discussie over het beeld en niet meer over de inhoud.’
‘Ik ben erg voor menging van functies, zelfs voor industrie in de stad, en dit is een manier om die menging te realiseren’ Gietema ziet al nieuwe mogelijkheden ontstaan vanuit het gebied zelf: ‘Neem bijvoorbeeld de Binck Twins langs de Binckhorstlaan, dat is een gestapeld bedrijventerrein gecombineerd met kantoren. Die gebouwen zouden in een nieuwe typologie terug kunnen komen en kunnen leiden tot een enorme verdichting van de stad en een rijke menging van stedelijke functies. Ik ben erg voor menging van functies, zelfs voor industrie in de stad, en dit is een manier om die menging te realiseren. Zo zou je een veel hogere dichtheid en een heleboel arbeidsplaatsen kunnen realiseren op deze locatie.’ Het is niet zo dat de gemeente alles helemaal heeft losgelaten en dat alles maar kan. Al is het maar doordat stadsstedenbouwer Erik Pasveer als het geweten van de stad tijdens de transformatie een oogje in het zeil houdt. Van der Hoek: ‘Als gemeente faciliteren we de markt. Wat we niet meer willen, is gedetailleerde plannen maken en gedetailleerde programma’s van eisen opstellen. Dan is de beheersing van het eindbeeld, de uiteindelijke kwaliteit, wel wat ingewikkelder. Dat betekent niet dat we daar niet over nadenken. We willen natuurlijk dat het hier hartstikke goed wordt. Niet zozeer mooi, maar dat het klopt en dat het blijft kloppen. De Binckhorst is een geweldige plek. De strijd is niet zozeer hoe we het volgebouwd krijgen, maar hoe we het geduld bewaren en de potentie ten volle benutten.’ Jeroen Mensink, architect bij JAM* architecten / redacteur gebiedsontwikkeling.nu
8
2016/2017
GO academie
Praktijkcongres 2016: Kijk voor een totaalimpressie in beeld en verslag op www.gebiedsontwikkeling.nu.
De AMVB’s Omgevingswet: Gevolgen voor gebiedsontwikkeling Publicatie: 14 okt 2016 Het kan niemand zijn ontgaan: naar verwachting zal in 2019 de Omgevingswet in werking treden. De wet is door Tweede en Eerste Kamer aanvaard. Daarna was het wachten op de algemene maatregelen van bestuur (amvb’s). Immers, de wettekst verwijst voor de materiële invulling van vele onderwerpen naar nadere regelgeving in amvb’s. Zo ook wat betreft het voor de gebiedsontwikkeling belangrijke onderwerp ‘flexibiliteit en afwegingsruimte’ voor gemeenten. Het verschijnen van de concept-amvb’s was reden voor de Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling van de TU Delft en advocatenkantoor Stibbe om te bezien of de amvb’s inderdaad meer flexibiliteit en afwegingsruimte bieden. Belangrijkste punten: Vergroting van bestuurlijke afwegingsruimte voor gemeenten is een van de belangrijke verbeterdoeleinden van de Omgevingswet. Nu het ontwerp van het Besluit kwaliteit leefomgeving bekend is, kan worden nagegaan in hoeverre gebiedsontwikkeling baat heeft bij de nieuwe regels. Het zogeheten mengpaneel geeft voor geluid, trilling, geur en bodem ruimte aan gemeenten om binnen bandbreedten met grenswaarden te variëren: strenger of minder streng. Niet alle aspecten van de fysieke leefomgeving zijn met het mengpaneel te bedienen. Van nogal was aspecten mag niet worden afgeweken. Flexibiliteit kan twee kanten opgaan. Het is afwachten waar gemeenten restrictief zullen optreden (extra duurzaam) of minder restrictief (soepelere grenswaarden vaststellen). Het probleem Meer dan 100 geïnteresseerden kwamen in het gloednieuwe kantoor van Stibbe bijeen om tijdens een symposium de nieuwe regels te horen en om na te gaan in hoeverre die een oplossing gaan bieden. Eerdere onderzoek heeft uitgewezen dat gebrek aan afwegingsruimte
een van de belangrijkste knelpunten is voor gemeenten in het huidige omgevingsrecht. In veel gevallen van gebiedsontwikkeling voelen gemeenten een gebrek aan afwegingsruimte dat voorkomt uit restrictieve normstellingen. Probleem is dat er weliswaar een maatschappelijke wil is om een gebied te (her)ontwikkelen, maar dat de toepassing van het totaal van restrictieve normstellingen op het te ontwikkelen gebied veelal resulteert in dusdanige beperkingen dat een haalbare gebiedsontwikkeling niet mogelijk is in juridisch en/of financieeleconomisch opzicht (Zie het rapport Knelpunten omgevingsrecht voor gemeenten, Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling TU Delft, 2012). Friso de Zeeuw (praktijkhoogleraar Gebiedsontwikkeling TU Delft) wees er in zijn introductie van het symposium op dat het vergroten van ‘bestuurlijke afwegingsruimte’ een van de belangrijkste verbeterdoelen van de wet is. Het zijn vooral gemeenten die nu het gebrek aan afwegingsruimte voelen. Het is dan ook goed verklaarbaar dat de grootste groep van deelnemers aan het symposium uit de gemeentelijke hoek afkomstig was. Afwegingsruimte in de wet en amvb Dat de Omgevingswet en amvb’s inderdaad als belangrijk doel hebben om meer afwegingsruimte te bieden alsmede mogelijkheden voor gebiedsgericht maatwerk, werd bevestigd door Heleen Groot (Ministerie van Infrastructuur en Milieu). Standaarden en bandbreedten zijn daarbij nieuwe belangrijke instrumenten. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is de amvb waarin afwegingsruimte is geregeld. Noud Janssen (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) is heel positief over de mogelijkheden van het Bkl om de geschetste problemen op te lossen. De afwegingsruimte voor gemeenten is opgenomen in zogeheten instructieregels (van het rijk naar de mede-overheden). Een instructieregel is een inhoudelijke eis of taak aan een besluit. In dit geval is het besluit: de vaststelling van een omgevingsplan (dit is in feite een gemeentelijke verordening voor de fysieke leefomgeving). Omdat is erkend dat er variëteit in maatschappelijke opgaven bestaat, kennen de instructieregels o.m. bandbreedten voor bepaalde milieunormen. Voor sommige aspecten van de
fysieke leefomgeving wordt de afwegingsruimte voor gemeenten overigens niet vergroot: erfgoed, omgevingsveiligheid en waterkwaliteit. Voor andere aspecten ontstaat er wel ruimte.
regelruimte’ voor gemeenten. Zo zouden gemeenten bijvoorbeeld een lichtnorm kunnen introduceren. In de vrije regelruimte is de gemeente helemaal vrij om regels te stellen.
Het mengpaneel De metafoor van het ‘mengpaneel’ geeft mooi aan op welke aspecten gemeenten kunnen schuiven, wat standaardwaarden zijn en wat de grenzen zijn.
Advocaat Jan Reinier van Angeren (Stibbe) nuanceert de positieve geluiden over het mengpaneel uit het Bkl. Hij wijst er allereerst op dat het het Rijk is dat de flexibiliteit in het mengpaneel bepaalt. In zijn woorden: ‘Het Rijk zet het mengpaneel aan of uit’. Verder ontbreekt een aantal knoppen. Dit geldt bijvoorbeeld voor knoppen over de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Het gaat hier over Europese richtlijnen. Daarnaast wijst hij er op dat van veel aspecten van de fysieke leefomgeving niet kan worden afgeweken: waterveiligheid, kust, cultureel erfgoed, behoud van ruimte, landverdediging, elektriciteits-voorziening, rijksvaarwegen,-wegen en – spoorwegen en bevordering van toegankelijkheid. Het mengpaneel is daarom als het ware relatief klein.
In het kort: er is een standaardwaarde voor geluid, trilling, geur en bodem. Deze waarden zijn aanvaardbaar voor het gehele land. Maar gemeenten kunnen variëren – dat wil zeggen strenger zijn, of minder streng zijn dan de standaard. Voor lucht en externe veiligheid geldt daarentegen dat gemeenten niet minder streng mogen zijn dan de standaardwaarde. Strenger mag wel. Naast deze aspecten van de fysieke leefomgeving die in (kwantitatieve) instructieregels zijn geregeld, bestaat er ‘vrije
Impact van technologie op gebiedsontwikkeling
Wat geluid betreft plaatst Van Angeren de kanttekening dat gemeenten weliswaar in het omgevingsplan een eigen grenswaarde kunnen bepalen (gezien de aard van het gebied of gezien geluidscumulatie), maar de binnenwaarde (dus het geluidsniveau in het gebouw) wel is bepaald in een andere amvb, het Besluit bouwwerken leefomgeving.
kon een bedrijf dat een haard van de Q-koorts was gewoon een vergunning verkrijgen voor uitbreiding met meer geiten. Daar was juridisch niet goed tegen op te treden. De Omgevingswet biedt hier een verbetering. Op grond van ‘gezondheid’ kan een vergunningaanvraag worden geweigerd of een verleende vergunning worden ingetrokken.
De nuance die Van Angeren aanbrengt is dat de lokale overheid niet over de volle breedte de mogelijkheid heeft gekregen om flexibel te zijn. Maar vergeleken met het pré-Omgevingswettijdperk is er veel gewonnen.
Discussie In de discussie wordt de vraag gesteld hoe breed ‘gezondheid’ eigenlijk is in relatie tot de omgeving. Backx blijkt een ruime betekenis aan gezondheid te hechten. Ook bijvoorbeeld het belang van bewegingscentra, waar ouderen kunnen bewegen, valt onder gezondheid. Hij meent dat de gezondheidsdiensten in algemene zin de risico’s en bedreigingen in kaart moeten brengen in het overleg met gemeenten over het omgevingsplan. De verschillende partijen, inclusief de GGD, moeten vroeg met elkaar om tafel bij de planvorming. Friso de Zeeuw vraagt
Gezondheid in de Omgevingswet Tijdens de behandeling van de Omgevingswet in de Tweede Kamer is veel gesproken over het onderwerp ‘gezondheid’. Het heeft dan ook in de wet een plaats gekregen. Hugo Backx (GGD GHOR) legt aan de hand van de casus Q-koorts het verband uit tussen gezondheid en ruimte. Zo
zich af of het ruimtelijk domein nu niet te zeer wordt verbreed. Backx meent daarentegen dat het geen kwaad kan om zaken met elkaar te verbinden die normaliter niet met elkaar worden verbonden. Een volgend discussiepunt is hoe een rechter zal oordelen als een gemeente voor een bepaald gebied kiest voor een relatief hoge geluidsbelasting. Zal de rechter de keuze van de gemeente respecteren, of zal de rechter zelf een belangenafweging maken als een burger klaagt over de hoge geluidbelasting? Noud Janssen denkt het eerste. Van Angeren meent dat de gemeente dan wel heel goed inzichtelijk moet maken hoe en waarom de afweging is gemaakt voor een hogere belasting. De motivering van het besluit zal erg belangrijk worden, waarbij het bijvoorbeeld van belang kan zijn dat er compensatie wordt geboden aan degenen die schade lijden als gevolg van de hogere norm.
9
Een algemene vraag die de bezoekers van het symposium bezig hield is de volgende. Gaan gemeenten nu het mengpaneel streng toepassen in de zin dat ze de duurzaamste gemeente willen worden? Of gaan ze juist heel soepel worden en lage beschermingsniveaus vaststellen in het omgevingsplan, om initiatieven gemakkelijk doorgang te laten vinden? Hierover valt in algemene zin slechts te speculeren. De praktijk met de Omgevingswet zal moeten worden afgewacht. Flexibiliteit kan dus twee kanten opgaan! Fred Hobma, associate professor Planning and Development Law TU Delft
10
2016/2017
Doorkijk 2017
11
Een gezond en voorspoedig 2017!
SAVE THE DATE
Praktijkcongres Internationaal 12 OKTOBER 2017
Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling (SKG) De Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling is een lerend netwerk van overheden en marktpartijen, die zich professioneel met gebiedsontwikkeling bezighouden. Sinds de oprichting in 2006 ondersteunt de stichting (financieel en inhoudelijk) de Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling TU Delft. SKG Partners: AM, Amvest, BPD, de Alliantie, Deltacommisaris, Gemeente Amsterdam, Gemeente Barneveld, Gemeente Delft, Gemeente Den Haag, Gemeente Groningen, Gemeente Nijmegen, Gemeente Rotterdam, Gemeente Utrecht, Heijmans Vastgoed, Ministerie van Binnelandse Zaken en Koningsrelaties, NS Stations, Provincie Gelderland, Provincie Noord-Brabant, Provincie Noord-Holland, Rijksvastgoedbedrijf, Synchroon, VORM, WaterscKring van Adviseurs: Akro Consult, Berenschot, Brink Groep, Deloitte, Movares, Stibbe Participatie Het is mogelijk als organisatie aan te sluiten als partner bij het SKG-kennisnetwerk. Heeft u interesse om deel te nemen in een project of aan een programma? Informeer dan naar de mogelijkheden via Mirela Milošević (m.milosevic@tudelft.nl)
Colofon
Contact
Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling (SKG) Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling TU Delft
Hou ons op de hoogte van uw plannen voor volgend jaar. Denk mee, doe mee, en stuur uw bijdragen naar de redactie.
Redactie Reinier van Vliet Hedwig van der Linden Céline Janssen
Redactieadres Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling TU Delft Afdeling MBE Julianalaan 134 2628 BL Delft Faculteit Bouwkunde
Helma Born Desiree Uitzetter Jeroen Mensink Fred Hobma
Postadres Postbus 5043 2600 GA Delft
Agnes Franzen Mirela Milošević Helen Jager Met bijdragen van: Heleen Aarts Ellen van Bueren Fred Schoorl Friso de Zeeuw Hans de Jonge Januari 2017 Delft
Telefoon: +31 (0) 15 27 84159 E-mail: redactie@gebiedsontwikkeling.nu LinkedIn: Gebiedsontwikkeling.nu Twitter: @GEBIEDSONTWnu Facebook: Gebiedsontwikkeling.nu