Gebiedsontwikkeling in beweging #4 Gezonde stad Utrecht
CBS-gebouw wordt autovrije woonwijk
p 36
p2
10 jaar waardevrije duiding
p8
Thema 10 jaar Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling Voorjaar 2017 / â‚Ź12,50
Waterbeheer en ruimtelijke ontwikkeling gaan steeds vaker samen, en niet alleen omdat de Omgevingswet in 2019 in werking treedt. In het licht van klimaatverandering, bodemdaling en verstedelijking is de zorg om voldoende veiligheid en economische ontwikkeling op de lange termijn acuut. En zorg schept behoefte: aan integraal en gebiedsgericht werken.
G 0 De waarde van gebiedsontwikkeling Inherent aan de Omgevingswet die in 2019 in werking treedt, zal er meer aandacht zijn voor de integrale aanpak van gebiedsontwikkeling. Ontwikkelingen zijn verbonden met economische herstructurering, demografische veranderingen, klimaat, internationale migratie en nieuwe trends in energie, vervoer en digitale dienstverlening. De Nationale Omgevingsvisie biedt een mooi houvast voor een langetermijnvisie die rekening houdt met een multistakeholderaanpak die nodig is voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Gebiedsontwikkeling heeft hier met vallen en opstaan al de nodige inzichten mee opgedaan. In dit nummer een boeiende terug- en vooruitblik naar aanleiding van het tienjarig bestaan van de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling, een lerend netwerk van professionals en studenten die hun kennis met elkaar willen delen en het vakgebied samen verder willen ontwikkelen. Als opening een interview met de aanjager van SKG, emeritus hoogleraar Real Estate Management Hans de Jonge, zijn opvolgster hoogleraar Urban Development Management Ellen van Bueren en directeur Gebiedsontwikkeling Amvest en SKG-voorzitter Heleen Aarts. Natuurlijk ontbreekt een gesprek met
Friso de Zeeuw niet, onze praktijkhoogleraar die eind dit jaar afscheid neemt. Verder besteden we onder meer aandacht aan de (on)mogelijkheden van technologie. Met de toepassing van big data bij de succesvolle transformatie van het CBS-gebouw, de visie van technologie-expert Dan Hill, inzichten uit ons tienjarig-jubileumjaarcongres en de strategie van de gemeente Utrecht, waar gewerkt wordt aan een 3D-platform voor de gezonde stad. Ook aandacht voor de ruimtelijke strategieën voor de Rijnmond-Drechtsteden en voor de Schiedamse havens, gericht op handreikingen om het Parijse klimaatakkoord concreet vorm te geven. Ook kijken we natuurlijk weer over landsgrenzen heen. Deze keer in termen van exportproduct naar China. Hier worden op afstand van de grote steden in hoog tempo nieuwe ‘feature towns’ gebouwd en reist de forens met supersnelle moderne vervoersmiddelen. Bij de introductie van dit tijdschrift gaven we aan de toegevoegde waarde van print te zien. Dit blijft zo, wel is besloten over te gaan naar een krantformat. De eerste proefversie van Gebiedsontwikkeling2GO heeft u begin dit jaar reeds ontvangen. Binnenkort ontvangt u het volgende nummer met een artikel over relevante thema’s voor de komende jaren, het
resultaat van een serie rondetafel gesprekken met onze SKG-leden. In lijn met de trend die we bij grotere media zien, wordt de krant de komende tijd inhoudelijk verder gekoppeld aan ons digitale platform Gebiedsontwikkeling.nu. Dit om de dialoog tussen wetenschap en praktijk nog beter te laten bijdragen aan verdieping, inzichten, kritische reflectie, agendering en praktische handreikingen. Dit jaar blijft de SKG verder aandacht houden voor de Omgevingswet, de wateropgave en het grondbeleid, de groeiende belangstelling die binnenstedelijke ontwikkelingen ten deel valt en de betekenis hiervan voor de veranderende rollen van betrokken actoren. Op ons praktijkcongres richten we de blik naar buiten: waar liggen de uitdagingen voor de toekomst en wat kunnen wij hierbij leren van het buitenland? Alvast voor in de agenda: het SKG-praktijkcongres ‘New Horizons in Urban Development’ vindt plaats op 12 oktober en het afscheid van praktijkhoogleraar Friso de Zeeuw zal plaatsvinden op 15 december. Agnes Franzen Directeur Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling (SKG)
1
Interview
10 2
tekst Jeroen Mensink
SKG 10 jaar
waardevrije duiding 3
De Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling bestaat tien jaar. Samen met Hans de Jonge (emeritus hoogleraar Real Estate Management), Ellen van Bueren (hoogleraar Urban Development Management) en Heleen Aarts (directeur Gebiedsontwikkeling Amvest en voorzitter SKG) blikken we terug en kijken we vooruit.
Start Gebiedsontwikkeling TU Delft
De Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling en de praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling zijn tien jaar geleden voortgekomen uit de leerstoel Real Estate Management van de TU Delft. Enkele jaren daarvoor was ook al de MCD opgericht op initiatief van de gemeente Rotterdam. ‘De stad had behoefte aan stadmakers die integraal op stadsniveau konden denken’, aldus Hans de Jonge. ‘Aan de Erasmus Universiteit en de TU Delft werd gevraagd of we daarvoor een opleiding met die brede blik wilden opzetten. Wij hebben dat “Master City Developer” genoemd, omdat het niet moest gaan over het grote groene buitengebied, maar over stadmaken. Ook in Delft wilden we een dergelijke opleiding gaan aanbieden. We wilden graag een duoleerstoel – als een Siamese tweeling – van iemand die het vak theoretisch verder zou ontwikkelen en iemand die de praktijk goed in de vingers heeft. Het geld daarvoor kwam voor de helft van marktpartijen en voor de helft van het Rijk, en zo zijn we gestart. Friso de Zeeuw werd de eerste praktijkhoogleraar, ondersteund door Agnes Franzen, die later ook directeur SKG zou worden. Met de benoeming van Ellen van Bueren als fulltime hoogleraar Urban Development Management is het plaatje nu compleet.’
Publiek-private samenwerking
De Jonge: ‘De opdracht van de leerstoelhouder was aanvankelijk om te onderzoeken hoe samenwerking tussen publieke en private partijen te verbeteren is. PPS is natuurlijk een veelgebruikt, maar ook vaak slecht begrepen construct. Op een gegeven moment ontstond vertrouwen tussen publieke en marktpartijen. Tijdens de crisis hebben we in de praktijk geleerd dat in een hoop contracten de deur op een haakje stond en een aantal marktpartijen zich gewoon terugtrok en de publieke zaak met de brokken liet zitten. Dat neemt niet weg dat goede samenwerking tussen publieke en private partijen essentieel is voor goede gebiedsontwikkeling en daarom is uitwisseling van kennis en ervaring van groot belang.’ Aarts: ‘Dat is de inhoudelijke kant van PPS. Maar de leerstoel zelf is ook een publiek-private samenwerking. Door publieke en private partijen de leerstoel te laten financieren, zo is de gedachte, creëer je daarmee ook meer draagvlak voor de ontwikkeling van het vak. Daar is de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling indertijd voor opgericht. Met name het waardevrije onderzoek heb ik altijd heel belangrijk gevonden in onze sector, want er wordt zo ontzettend veel gevonden en geroepen. Vooral in de crisis hebben we heel veel paniekvoetbal gezien. Door gedegen onderzoek te blijven doen, kun je heel goed duiden wat er werkelijk gebeurt. 4
Friso de Zeeuw en de staf om hem heen hebben veel paniek gedempt, door met feiten te komen. Daarin heeft ook de samenwerking tussen partijen binnen de leerstoel goed gewerkt. Het ontmoeten van elkaar bij de vergaderingen van de leerstoel is daarin heel belangrijk, maar ook de duiding in artikelen en publicaties.’
X-factor van gebiedsontwikkeling
Aarts: ‘Bijna alle onderzoeken op het terrein van gebiedsontwikkeling gaan over wetgeving, contracten, inhoud en mooie plannen. Maar eigenlijk komt altijd naar voren dat heel veel met attitude te maken heeft. Of een project slaagt of niet, wordt veelal bepaald door hoe mensen in de wedstrijd zitten. Hebben de mensen die aan een project samenwerken een klik met elkaar? Waar publiek-private samenwerkingen zijn mislukt, speelt dit vaak een grote rol. Want als men niet gemotiveerd is om de samenwerking te laten slagen, dan is er altijd wel een aanleiding te vinden om het project te laten vastlopen.’ Van Bueren: ‘Ook vanuit de theorie herken ik dat. Ofwel een project mislukt door slechte samenwerking of we horen juichverhalen over bijvoorbeeld die ene enthousiaste projectleider die iedereen op sleeptouw heeft genomen en het allemaal voor elkaar heeft weten te krijgen. Vanuit de theorie, vanuit de institutionele hoek, wordt sterk gekeken naar structuren en factoren die bepalend zijn voor een proces. Is bijvoorbeeld voldoende financiering en wellicht subsidie beschikbaar? Daar wordt vervolgens een scala aan factoren, vaak min of meer toevallig, aan gekoppeld. Wat voor mij juist het interessante is van gebiedsontwikkeling, is het samenspel tussen die structurele en de meer persoonlijke factoren, dat wat ik de x-factor van gebiedsontwikkeling noem. Daar krijg je pas grip op door de praktijk van dichtbij te volgen. Door met mensen te praten en de vinger aan de pols te houden bij concrete gebiedsontwikkelingen. En daarbij zowel naar die persoonlijke verhoudingen, oftewel de inter-organisatorische relaties, maar ook naar het institutionele speelveld daar omheen te kijken. Die wisselwerking laat zich lastig vastleggen in formele theorieën en indicatoren die je kan meten. En tegelijk is dat wel nodig om echt te kunnen begrijpen wat processen succesvol maakt.’ De Jonge: ‘Dat is de waarde van observatie – onderzoek op basis van feiten – langs de kantlijn. In dit stadium van de ontwikkeling van het vak, waarin we noodzakelijkerwijs inductief te werk gaan, is het ongelooflijk belangrijk dat ook de praktijk nadenkt over wat een wetenschapper ziet en terugkoppelt naar diezelfde praktijk. Als een spiegel die wordt voorgehouden. Vergeet niet, in de praktijk worden een heleboel beslissingen genomen op basis van intuïtie.’ Van Bueren: ‘Uit onderzoek naar dergelijke processen komt naar voren dat iedereen vanuit zijn eigen perspectief, vanuit zijn eigen doelen en belangen in het proces zit. Vaak speelt op de achtergrond ook nog een hele historie mee van allemaal persoonlijke ingewikkeldheden en onderlinge relaties. Het is voor mensen meestal geruststellend om te horen dat iedereen vanuit heel verschillende invalshoeken handelt.
Ellen van Bueren, Heleen Aarts en Hans de Jonge
Dat kweekt ook begrip voor anderen. Alleen al die observatie kan heel verhelderend werken in stroeve processen, waardoor mensen toch weer met elkaar gaan samenwerken op zoek naar oplossingen.’
De Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling is in die zin gewoon een afspiegeling van de samenleving. In de SKG zien we ook verschillende disciplines bij elkaar komen, zoals juristen, planologen, economen en architecten.’
De Jonge: ‘Bij de MCD hebben we daarom altijd goed bewaakt dat de mix van herkomst van cursisten goed is. Een van de dingen die studenten noemen als toegevoegde waarde van de opleiding is dat ze vanuit verschillende invalshoeken (projectontwikkelaar, investeerder, lokaal bestuurder, uitvoerder, et cetera) aan een opgave hebben gewerkt. Dan smelten vooroordelen als sneeuw voor de zon.’
Aarts: ‘De leerstoel heeft altijd gezocht naar een waardevrije duiding van alle terminologieën die nu langskomen, zoals nieuwe verdienmodellen, organisch ontwikkelen, co-creatie en bottom-up processen. Geduid wordt of er überhaupt iets veranderd is, want heel veel is ook gewoon luchtfietserij. De rol van de leerstoel, de waardevrije duiding van wat er in ons vak gebeurd, het verder ontwikkelen van dat vak én mensen daarin opleiden, die rol is de afgelopen tien jaar niet veranderd.’
SKG als afspiegeling van de maatschappij
De Jonge: ‘We komen uit een samenleving die sectoraal specialistisch georganiseerd is. Daardoor is die samenleving ook heel succesvol geweest. Alleen zitten we al decennia in een kantelingsproces, waarbij we ons realiseren dat maatschappelijke problemen langs die weg niet worden opgelost. Onze kennis is lange tijd sectoraal ontwikkeld, maar we moeten maatschappelijke problemen juist integraal oplossen.
De Jonge: ‘Zo zien we nu bijvoorbeeld de invloed van informatietechnologie, waardoor burgers via social media processen kunnen beïnvloeden. De bestuurlijke processen veranderen daardoor. We zien ook sturing aan de stad helemaal veranderen en dat vertaalt zich natuurlijk allemaal weer in de ontwikkeling van het vak gebiedsontwikkeling.’
5
Niet alleen het bouwproces en de techniek, maar juist ook de kwaliteit van het ontwerp behoort bij ons kennisdomein.
Ellen van Bueren
Kennisontwikkeling integrale gebiedsontwikkeling
Van Bueren: ‘Vanuit het buitenland, vooral uit Azië, is er veel belangstelling voor onze integrale aanpak van steden. Meer en meer zien we interesse ontstaan in met name het samenspel tussen die verschillende sectoren, tussen verschillende typen organisaties. Dat wordt de kern van toekomstige stedelijke ontwikkeling. Als je dat niet goed met elkaar weet te verenigen, resulteert dat in dramatische processen. Niet alleen op het terrein van milieu, maar ook in sociaal opzicht. Hoe kunnen we dat consolideren in overdraagbare kennis? Ook binnen Nederland hebben we nog enorm veel zendingswerk te verrichten. En richting het buitenland kunnen we met deze kennis een enorm goede propositie maken.’ De Jonge: ‘Men noemt dat in China inmiddels de “Dutch way of City Making”. Daarom hebben Nederlandse stadmakers ook zo’n goede naam. Die leunen sterk op die integrale benadering.’ Aarts: ‘Dat gaat dan ook veel verder dan alleen een plan maken. Daar zijn we in Nederland trouwens ook heel goed in, maar we zorgen er ook voor dat het plan daadwerkelijk uitgevoerd wordt en bestendig is.’ Van Bueren: ‘Alleen realiseren we ons dat nog onvoldoende. De betrokken personen van de deelnemende organisaties in de SKG en onze studenten van de TU en de MCD zien dat wel in. Maar het is nog een uitdaging om de achterban van die organisaties daarvan te doordringen. Daar ligt nog wel een taak voor de SKG de komende tijd, om onze kennis breder binnen die organisaties te verspreiden.’
6
Aarts: ‘Als we kijken hoe kennisuitwisseling in ons vakgebied nu plaatsvindt, dan is dat nog te beperkt. Mensen die de hele dag buiten in de praktijk projecten ontwikkelen, hebben en nemen weinig tijd om vakliteratuur te lezen. Hoe gaan we zorgen dat al die kennis die we ontwikkelen binnen de leerstoel verspreid wordt op een manier dat men daar in de praktijk echt iets mee kan. Dat is iets waar we als SKG aan kunnen bijdragen. De SKG deelt veel kennis via de website www.gebiedsontwikkeling.nu. Die willen we steeds meer uitbreiden met korte films en toegankelijke stukken. Daarnaast komen we met de GO-academy ook naar deelnemers en geïnteresseerden toe. Zo hebben we onlangs een collegetour gehouden over de Novelle van Blok. Dan praten we in korte tijd mensen bij over een actueel onderwerp. Dit willen we meer en actiever gaan doen.’
Design thinking
Van Bueren: ‘De stad is momenteel hip en populair. We zien mensen vanuit allerlei invalshoeken en disciplines zich met de stad bezighouden, zonder dat ze echt kennis hebben van wat stadmaken met zich meebrengt. De SKG vertegenwoordigt daarbinnen een unieke invalshoek, door in combinatie met andere professionele partijen wel over die benodigde kennis te beschikken. Niet alleen omdat gebiedsontwikkeling toevallig in stedelijk gebied plaatsvindt, maar omdat de SKG voorziet in al die disciplines van het fysieke stadmaken: zoals ontwerpen, bouwen en aanleggen van infrastructuur. We weten welke partijen en belangen een rol spelen, welke systemen en technologieën beschikbaar zijn. Niet alleen het bouwproces en de techniek, maar juist ook de kwaliteit van het ontwerp behoort bij ons kennisdomein. Dat zien we in al die andere benaderingen niet of heel marginaal terug. Wat maakt een stad geslaagd? Dat is meer dan alleen zorgen dat bepaalde mensen betrokken zijn. Het vormgeven van de openbare ruimte, het integraal benaderen van al die verschillende aspecten en het afstemmen van oplossingen. Ruimtelijke kwaliteit is lastig te vatten in indicatoren en meetsystemen.’ De Jonge: ‘Het ontwerp als sturing, daar is onze afdeling voor opgericht. Management in the Built Environment is niet opgericht om een bestuurskundige afdeling te worden. Design thinking is het DNA van deze opleiding.’ Van Bueren: ‘Design thinking ligt ten grondslag aan die integrale benadering. De SKG is voortgekomen uit het feit dat gebiedsontwikkeling te sectoraal werd aangepakt en dat het meer integraal moest worden. Maar met bijvoorbeeld de energietransitie of met klimaatadaptatie – dat heel erg op water gericht is – en die sterke digitalisering van de maatschappij, zien we een nieuwe verkokering optreden. Met techneuten die het voortouw nemen en allemaal geavanceerde simulaties en modellen op de stad loslaten om tot de optimale stad te komen. Maar die modellen worden niet bedacht vanuit het geheel en ook niet gedacht vanuit de mensen die zich daarin moeten bewegen en daartoe moeten verhouden.’
De Jonge: ‘De essentie van design thinking is dat je vergelijkingen met meer onbekenden dan je lief is toch tot een oplossing brengt. Via een proces van trial-and-error. Design betekent niet zozeer letterlijk fysieke dingen maken, maar een manier van denken.’ Zonder die integrale blik wordt het werken aan de stad veel te eenzijdig benaderd en raakt ruimtelijke kwaliteit al snel onder geschikt. De Jonge vervolgt: ‘Als je denkkader een spreadsheet is en het doel economische optimalisatie, dan wordt de gebouwde omgeving gewoon een driedimensionale spreadsheet. Dan wordt een gebouw domweg een metafoor voor economie en wordt de stad een optelsom van grexen. En dat is voer voor technologen, die de stad als in SimCity modelleren en concluderen: bouw het resultaat maar een op een na.’ Van Bueren: ‘Dat is ook het risicovolle aan de term “stadmaken”, die nu zo populair is. Dat propageert de ultieme maakbaarheid. Terwijl wat juist zo aantrekkelijk is aan de stad, is dat deze slechts ten dele maakbaar is. Iedereen probeert daar zijn invloed op uit te oefenen.’
Blik op de toekomst
De Jonge: ‘We kunnen de komende tijd een paar enorme opgaven tegemoet zien die ons vak radicaal gaan veranderen. Dat zijn de ontwikkeling van informatietechnologie en de technologie als zodanig. Onze steden zijn in sterke mate gebaseerd op automobiliteit en in feite ingericht op centraal opererende systemen voor energie, afvalverwerking, voedselproductie en dergelijke. Al die zaken gaan op de schop. Onder de overkoepelende doelstelling van “sustainable cities” en “smart cities” gaan veranderingen plaatsvinden die ingrijpend zullen zijn in de manier waarop we steden sturen en inrichten. Dat is iets waar we het begin nog niet van gezien hebben.’
Als de maatschappij verandert van een diensteneconomie naar een creatieve kenniseconomie ontstaat een andere stad.
Van Bueren: ‘We zien een enorme schaalverandering van centraal gedistribueerde systemen, naar meer decentraal gedistribueerde systemen. Dat brengt met zich mee dat ook heel andere partijen daarover gaan beslissen. Het zijn individuele burgers die zonnepanelen op hun dak leggen. Als iedereen dat gaat doen, ontstaat een heel ander energiesysteem. Maar ook een heel ander businessmodel voor onze centrale voorzieningen.’ De Jonge: ‘Als de maatschappij verandert van een diensten economie naar een creatieve kenniseconomie ontstaat een andere stad. Daarin is nabijheid opeens heel belangrijk, maar ook kwaliteit van leven. Het sectorale denken en de functie scheiding in de stad gaan op de schop. Alleen heeft onze bestaande gebouwvoorraad daar momenteel geen antwoord op. De transformatieopgave voor bestaande gebouwen wordt daar alleen maar ingewikkelder van. Hoe creëren we een stad die wel klaar is voor dit soort veranderingen?’ Van Bueren: ‘Op dat punt liggen ook nog flinke economische uitdagingen voor steden. Want wat nu als we met alle automatisering en robotisering voor de helft van onze inwoners straks geen baan meer hebben? Wat betekent dat voor de dynamiek van een stad? Wat gaan al die mensen doen? Hoe gaan ze hun stad gebruiken? Wat is dan het draagvlak voor die stad? Dat zijn vraagstukken die heel dichtbij komen. Ook met het oog op de energietransitie, die wellicht ook nog eens extra banen gaat kosten als de op fossiele energie gebaseerde industriële sectoren niet de transitie kunnen maken.’ De Jonge: ‘Maar vooral de tweedeling die ontstaat baart zorgen. Een samenleving veronderstelt dat je dingen samen doet. We zien over de hele wereld momenteel een tweedeling ontstaan van mensen die aangesloten zijn op alle denkbare netwerken en de mensen die dat niet zijn. Want als we de economie z’n gang laten gaan, dan krijgen we “gentrification” op stadsniveau. Dan wordt een hele klasse gewoon de stad uitgeduwd.’ Aarts: ‘Het is vervolgens weer aan de leerstoel om dat af te pellen en te duiden. Zien wat er gebeurt en wat de betekenis daarvan kan zijn voor het vak. Met name als we verder in de toekomst kijken. Het interessante van de SKG en de praktijk leerstoel is dat we ook partijen in de praktijk kunnen helpen om alvast wat verder in de toekomst te kijken en daarop te anticiperen.’
Hans de Jonge
7
G0ing places — 1
CBS gebouw
8
Leidschendam-Voorburg
wordt autovrije woonwijk
tekst Jeroen Mensink
Praktische lessen
Jeroen van de Ven, Hans-Hugo Smit en Cárin Alves
In de lobby van het leegstaande CBS-gebouw in Leidschendam-Voorburg vertellen Cárin Alves (BPD), Jeroen van de Ven (gemeente Leidschendam-Voorburg) en Hans-Hugo Smit (BPD) hoe ze met ‘big data’ de leegstand van het voormalige gebouw van het Centraal Bureau voor de Statistiek uit 1973 te lijf gaan. Met 60.000 m2 is het een van de grootste leegstaande gebouwen van Nederland. BPD stapte drie jaar geleden in, waar Schouten & De Jong de ontwikkeling was gestart. Van de Ven: ‘We werken op verschillende plekken intensief samen met marktpartijen om de in totaal 140.000 m2 leegstand in onze gemeente terug te dringen. We voeren als gemeente bijna nergens actief grondbeleid, dus werken we faciliterend samen met partijen die positie verwerven.’
Voorgeschiedenis
Van de Ven: ‘Wij wilden als gemeente graag dat er iets ging gebeuren met het CBS-gebouw. Door de toenmalig wethouder is daarover zelfs met de minister gesproken. Voor het Rijksvastgoedbedrijf was het gebruikelijk om alleen onvoorwaardelijke biedingen aan te nemen, maar in die tijd werkte dat gewoon niet. Een aantal gesprekken heeft ertoe geleid dat ze ook voorwaardelijke biedingen hebben geaccepteerd. Wij hebben daar als gemeente in mee mogen kijken en hebben geadviseerd over met welke partij we in zee zouden gaan. Schouten & De Jong is toen als ontwikkelaar geselecteerd. We hebben vervolgens de keuze gemaakt om de ontwikkelaar het voortouw te laten nemen bij het maken van een transformatievisie. Wij blijven als gemeente stakeholder bij de participatiesessies met de omgeving.’
→→ Houd elkaar goed vast en doe waar je goed in bent. Zowel de markt als de overheid heeft jarenlang de neiging gehad om juist de dingen te doen waar de andere partij goed in is. →→ Durf te innoveren en durf nieuwe producten in de markt te zetten. Dankzij beschikbare data kunnen we specifiekere keuzes maken en het aanbod preciezer afstemmen op de vraag. →→ Door ons te verplaatsen in de specifieke behoefte van een klein deel van de vraag, hebben we nog specifiekere woningen kunnen maken.
Nieuwe woningen op oude atoomkelder
Smit: ‘Daaruit is een eerste ontwerp voortgekomen. Uitgangspunt vanaf het begin was om het gebouw te slopen en de ondergrondse parkeergarage (tevens atoomkelder) te behouden. Op de bestaande parkeerbak worden circa 230 woningen in een mix van verschillende typologieën gerealiseerd, hoofdzakelijk eengezinswoningen. Niet grondgebonden, maar “parkeerbakgebonden”. Omdat alle auto’s onder de grond worden geparkeerd, ontstaat een autovrij maaiveld met straatjes en collectieve binnentuinen. We krijgen van potentiële klanten twee reacties. Aan de ene kant vindt men het fantastisch dat auto’s ondergronds worden geparkeerd en kinderen voor de deur kunnen spelen. Tegelijkertijd vraagt men zich af wat dat betekent voor de waarde van het nieuwe huis, dat immers op een oude parkeergarage komt te staan.’ Van de Ven: ‘De atoomkelder biedt een prachtige kans om al dat geparkeerde blik op te ruimen. Normaal vraagt ondergronds parkeren een grote investering, hier krijgen we die parkeerkelder bijna cadeau.’ Smit: De afgelopen twee jaar heeft BPD nauw met Schouten & De Jong samengewerkt, op basis van het plan dat in eerste instantie is gemaakt. In het voortraject was al veel aandacht besteed aan overleg met omwonenden en het inventariseren van hun wensen. Maar vervolgens is natuurlijk vooral de mening van potentiële bewoners relevant. We vroegen ons af welke mensen hier zouden willen wonen. Dan moet je marktonderzoek doen. Schouten & De Jong had ook al marktonderzoek gedaan, gebruikmakend van de onderzoekssystematiek van SmartAgent. Wij hebben in 2015 eigen, aanvullend onderzoek gedaan op basis van onze systematiek en doelgroepenindeling. Daarbij kwamen ook bepaalde doelgroepen in beeld die hier nog niet in de omgeving wonen.’ 9
Woonwensen en verhuiskansen koppelen aan data over huishoudens
Alves: ‘Als basis gebruiken we de Experian Mosaic levensstijlen, waarbij de Nederlandse samenleving is ingedeeld in veertien hoofddoelgroepen. We kunnen vervolgens nog een verdiepingsslag maken tot vijftig subdoelgroepen. Op basis van deze data weten we veel persoonlijke kenmerken van huishoudens in een bepaald gebied. Ook weten we waar ze wonen, in welk woningtype en ook, globaal, het prijsniveau van de woning. De afgelopen jaren hebben we deze data verrijkt en daarom spreken we van onze eigen BPD-doelgroepsegmentatie: het BPD Mosaic. We hebben aanvullend onderzoek gedaan en een grote enquête gehouden waarbij we de woonwensen van die
Data in het algemeen en deze doelgroepsegmentatie in het bijzonder maken het mogelijk om het juiste product voor de juiste doelgroep te kunnen aanbieden. doelgroepen in beeld gebracht hebben. Die informatie hebben we aangevuld met het binnen BPD ontwikkelde verhuiskansmodel. Voor elke doelgroep kunnen we een inschatting maken hoezeer men verhuisgeneigd is. En waar ze graag naartoe zouden willen verhuizen. En of ze wellicht een voorkeur hebben voor een nieuwbouwwoning.’ Van de Ven: ‘Jullie koppelen dus woonwensen aan verhuiskansen?’ Alves: ‘Dat klopt. Gecombineerd met alle beschikbare data over de huidige situatie van het huishouden. Maar onze dataverzameling is in feite nog groter. Naast deze data maken we ook gebruik van andere data, die we inkopen en verzamelen. Zo brengen we ook de woningmarkt in kaart en weten we welke woningen zijn verkocht en voor welke prijs. En welke woningen worden aangeboden en in welk prijssegment. Daarnaast gebruiken we ook de meest gangbare statistische data – van de voormalige gebruiker van dit gebouw, het CBS – over demografische ontwikkelingen en prognoses.’ Smit: ‘We hebben op die manier een veel duidelijker beeld gekregen van de mensen die op deze locatie zouden willen wonen. Als het over gezinnen gaat, dan is het dit soort gezinnen. Of als het over oudere mensen gaat, dan gaat het over dit soort oudere mensen. Dat heeft heel erg geholpen in het proces om een gedeelde taal te ontwikkelen met alle betrokkenen.’ Die aanscherping in nog specifiekere doelgroepen heeft ook geresulteerd in een meer gerichte marketingstrategie. Smit: ‘Aanvankelijk zijn we begonnen met een immens belangstellendenbestand van bijna 900 adressen. Maar daarvan bestond 85 procent uit omwonenden. Die willen op de hoogte blijven en wellicht een stap zetten in hun wooncarrière, ook al 10
zal de termijn waarop ze dat willen doen meestal niet aansluiten bij het tempo van deze ontwikkeling. Het marktonderzoek gaf ons een instrument in handen om gerichter te werken. Nadat we de vijf belangrijkste doelgroepen hadden geïdentificeerd en zagen dat drie van de vijf doelgroepen nog te weinig in ons belangstellendenbestand waren vertegenwoordigd, zijn we het project specifieker richting die doelgroepen gaan vermarkten. We zien nu dat onze communicatieacties effect hebben. Langzaam verkleurt het belangstellendenbestand. Toen we begonnen viel ongeveer 50 procent van het bestand binnen onze doelgroep en nu, anderhalf jaar later, is dat al 75 procent.’ Van de Ven: ‘Bovendien heeft het onderzoek ook nog eens een positief effect gehad op het plan. Door het marktonderzoek weten we beter wat we hier moeten ontwikkelen om iets aantrekkelijks te maken voor deze doelgroepen. Ook het betrekken van een landschapsarchitect was een gevolg. Door met een ruimere blik naar de locatie en het naastgelegen park te kijken, wordt het nieuwe plan nu veel beter ingebed in de omgeving. En omdat het maaiveld autovrij wordt en de woningen collectieve binnentuinen krijgen, is het heel belangrijk hoe deze binnenhoven ontworpen worden, ook in relatie met de ondergrondse parkeergarage.’
Effect op woningtypes; maatwerk voor subdoelgroepen
Alves: ‘Al onze doelgroepen bevinden zich in een bepaalde levensfase met een sterke behoefte aan voldoende ruimte om zich heen. Als ik praat over de “F’jes”, dan gaat het over gezinnen met kinderen die een voorkeur hebben voor kwaliteit en ruimte. Niet alleen binnen de woning, maar ook in de directe omgeving. Dat wordt hier gerealiseerd. Grote plattegronden als in een grondgebonden woning, maar dan op een gestapelde manier. Dat geeft het idee van wonen in de stad, maar met alle comfort van een groot huis dat je in deze levensfase nodig hebt. Als we kijken naar de “D’s”, dan hebben we te maken met jonge stellen. Young professionals met een goede baan die in de stad willen blijven wonen. Ze hebben wat te besteden en willen iets unieks, waar ze trots op kunnen zijn. Daar maken we bijzondere appartementen voor, een soort maisonnettes met heel veel vrijheid in de indeling.’ Smit: ‘Wat een groot verschil is tussen de eerste opzet van vóór ons marktonderzoek en het huidige plan, is dat we ervoor hebben gekozen om rug-aan-rugwoningen te maken.
Het ontwerp is wel geïnspireerd door het marktonderzoek, maar het marktonderzoek heeft niet een op een het PvE voor de woningen voorgeschreven.
Cárin Alves werkt ruim zes jaar als marktonderzoeker bij BPD. Ze heeft (in Lissabon en Zaragoza) sociologie gestudeerd en ruimtelijke ontwikkeling, met de specialisatie plattelandsontwikkeling. Onderzoek en statistiek vormde een belangrijk deel van haar opleiding, wat nu goed van pas komt in haar werk als marktonderzoeker.
Hans-Hugo Smit is gebiedsmarketeer bij BPD. Hij heeft sociale geografie gestudeerd in Utrecht en heeft in 2011 de MCD afgerond. Hij is ooit begonnen als marktonderzoeker bij Bouwfonds en vervulde die functie daarna bij andere bedrijven. Sinds een jaar is hij terug bij het nieuwe BPD in een andere functie. Als een soort conceptontwikkelaar werkt hij aan de ontwikkeling van nieuwe woonmilieus in de bestaande stad.
We wilden alleen voorkomen dat één woning op het park georiënteerd zou zijn en één op de collectieve binnentuin. Dus zijn we ze gaan “wokkelen”, waardoor alle woningen én aan de collectieve binnentuin én aan het park komen te liggen. Het zijn twee eengezinswoningen die ingenieus in elkaar gedraaid zijn. Dat heeft het marktonderzoek ons niet een op een verteld, maar het vormde daar wel de inspiratie voor. Het marktonderzoek gaf duidelijk aan welke vijf stedelijke doelgroepen hier bediend kunnen worden en hoe verhuisgeneigd en koopkrachtig ze zijn, daarom durfden we het aan om voor een klein deel van de woningen deze bijzondere indelingen te maken.’
Woononderzoeken
Van de Ven: ‘Wij hebben als gemeente in 2012 op het niveau van de regio Haaglanden een woononderzoek gedaan, de Grote Woontest. Daarbij worden bewoners, volgens SmartAgent, ingedeeld in een aantal kleuren die een bepaald profiel vertegenwoordigen. Recent hebben we daarvan een vertaling voor Leidschendam-Voorburg laten maken. In al die onderzoeken zien we een heel logische lijn. In die Grote Woontest en de vertaling daarvan op gemeenteniveau zie je een sterk overheersende kleur in de hele gemeente en dat is geel (de gezellige, sociale en zorgzame bewoner). Daar willen we wat meer diversiteit in aanbrengen. In ons gemeentebestuur bestaat daarom de wens om, ook in architectuur, meer diversiteit te creëren, als aanvulling op het bestaande aanbod. We gaan op een heleboel plekken in onze gemeente aan de slag de komende jaren. Als we iets niet willen, is het overal van die jarendertigwoningen. Dat wordt de transformatie van het CBS-gebouw zeker niet.’ Alves: ‘Tegenwoordig onderscheiden we niet alleen méér, maar ook andere doelgroepen dan vroeger. Wij hebben altijd al ontwikkeld met doelgroepen voor ogen en met veel kennis over hun woonvoorkeuren, maar tegenwoordig is veel meer informatie beschikbaar. Data in het algemeen en deze doelgroepsegmentatie in het bijzonder maken het mogelijk om het juiste product voor de juiste doelgroep te kunnen aanbieden.’
Jeroen van de Ven werkt drie jaar voor de gemeente Leidschendam-Voorburg als ambtelijk opdrachtgever Ruimtelijke Ordening, een rol tussen de projectleiders en de bestuurlijke opdrachtgever, de wethouder. Hij heeft stedenbouw gestudeerd aan de faculteit Bouwkunde in Delft. Ook heeft hij de MCD gedaan. Ruimtelijke ontwikkeling is de rode draad in zijn carrière, hij heeft altijd op de grens van inhoud en proces gewerkt.
Smit: ‘In het verleden werd nieuwbouw vooral gebaseerd op woonbehoefte en prognosemodellen. Dat was heel kwantitatief ingestoken. Men bedacht hoeveel woningen waar, in wat voor prijscategorie en welke typologie moesten worden gebouwd. Op basis van de enorme – meer kwalitatieve – verfijning van de data over de woonbehoefte, hebben we nu een veel rijker en beter inzicht in woonbehoeftes.’
Samenwerken op basis van gedeelde data
Van de Ven: ‘Als gevolg van de crisis zijn alle partijen – overheid, ontwikkelaars en corporaties – de afgelopen jaren op zoek gegaan naar een nieuwe rol. En die rol hebben we nu allemaal gevonden. Met als grootste winst dat we veel transparanter en opener met elkaar aan tafel zitten om mooie dingen te maken. In dit geval heeft dat tot een specifieker en meer integraal ontworpen plan geleid.’ Wanneer overheden en marktpartijen hun verzamelde data met elkaar delen, kan de ontwikkeling van locaties in de toekomst nog meer op maat worden afgestemd op de wensen van toekomstige bewoners, maar ook op die van overige stakeholders. Smit: ‘Wanneer een gemeente en een ontwikkelaar samen nadenken over een gebiedsontwikkeling, dan is het verstandig om dat op basis van dezelfde, gedeelde data te doen. We krijgen nog af en toe het verwijt dat wij als ontwikkelaar vast geen onafhankelijk onderzoek doen of dat we zouden sturen op bepaalde uitkomsten. Maar dan wordt ons onderzoek niet op waarde geschat. Terwijl ik juist hoop dat “big data” en “open data” kunnen helpen om op basis van hetzelfde inzicht en een gedeelde taal plannen te gaan maken.’ Overheden en ontwikkelaars werken nu nog afzonderlijk aan kansenkaarten met potentiële ontwikkellocaties en kansrijke markten. Een eerste stap is om die verschillende kaarten naast elkaar te leggen en in overleg te treden. In de toekomst staan deze gegevens wellicht in een gedeelde database. Van de Ven: ‘Dit is een heel bijzondere plek, iedereen die hier in de omgeving woont kent deze plek. Vergeet niet dat alle treinreizigers die hier langskomen dit gebouw ook allemaal op hun netvlies hebben staan. Deze plek verdient gewoon een bijzondere nieuwe invulling.’
11
Lekdijk — Nieuw-Lekkerland
Waterveiligheid
Waterveiligheid als gebiedsopgave. Zoeken naar ruimte in Rijnmond-Drechtsteden 12
tekst Eric Burgers
Wateropgaven zijn altijd al bepalend geweest voor de ontwikkeling en inrichting van Nederland. Toch was een geïntegreerde beschouwing van water en omgeving in beleids- en plan vorming nooit vanzelfsprekend. Daar lijkt verandering in te komen. Onder de paraplu van het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden bepalen partijen per gebied welke aanpak de meest interessante perspectieven biedt. Waterbeheer en ruimtelijke ontwikkeling gaan steeds vaker samen, en niet alleen omdat de Omgevingswet in 2019 in werking treedt. In het licht van klimaatverandering, bodemdaling en verstedelijking is de zorg om voldoende veiligheid en economische ontwikkeling op de lange termijn acuut. En zorg schept behoefte: aan integraal en gebiedsgericht werken.
Deltaprogramma
Veel explicieter dan in voorgaande jaren benoemt het Deltaprogramma 2017 het verbinden van water en ruimte als een alomvattende opgave. Gelijk in de inleiding staat onder de kop ‘Water en ruimte verbinden’: ‘De ambitie van het Deltaprogramma is maatregelen waar mogelijk integraal uit te voeren om tot doelmatige en uitvoerbare oplossingen te komen. Dat vraagt tijdig overleg en een tijdige verbinding tussen investeringen voor water en ruimte. (…)
Een belangrijke conclusie is dat een gebiedsgerichte benadering met een brede scope, op basis van een doorgaande dialoog en wederzijds commitment, een voorwaarde is om te komen tot het verbinden van de opgaven van het Deltaprogramma met andere ruimtelijke opgaven.’
Ruimtelijke bril
Hoe worden water en ruimte verbonden rondom de mondingen van Rijn en Maas? In dit laaggelegen en dichtbevolkte gebied volgen het Rijk, de provincie Zuid-Holland, de waterschappen, gemeenten en veiligheidsregio’s een gezamenlijke strategie om de regio ook in 2050 waterveilig te maken. Ina Konterman van Rijkswaterstaat is programmamanager van het regionaal deelprogramma Rijnmond-Drechtsteden (DPRD). Ze vertelt dat al tijdens de totstandkoming van de voorkeursstrategie in 2014 de waterveiligheidsopgave door een ruimtelijke bril werd bekeken. ‘Je kunt hier geen waterbeheermaatregelen nemen zonder daarbij de ruimtelijke aspecten in acht te nemen. Dijken in stedelijk gebied zijn bijvoorbeeld dikwijls geïntegreerd in de gebouwde omgeving. In landelijke gebieden zoals de Alblasserwaard en de Krimpenerwaard echter, zijn ze deels van lintbebouwing voorzien, veelal dragers van belangrijke verkeerswegen en bijna altijd een bepalende factor in het landschap.’ Alleen al vanwege die verscheidenheid van ruimtelijke karakteristieken is een generieke aanpak voor dijkversterking niet vruchtbaar, geeft Konterman aan. ‘Dat inzicht heeft geleid tot vier ruimtelijke handelingsperspectieven voor de verschillende deelopgaven in deze regio. Zie ze als een opmaat tot het maatwerk dat de gebiedspartijen moeten leveren.’ 13
Meerlaagsveiligheid
Hoe wordt in 2050 achter de primaire waterkeringen het vereiste beschermingsniveau gehaald? ‘Dit doel bereiken wij, samenwerkende overheden, in Rijnmond-Drechtsteden op verschillende manieren’, legt Konterman uit. ‘Namelijk door de stormvloedkeringen en dijken op orde te brengen en, zo nodig, te versterken. In aanvulling hierop kunnen maatregelen in de ruimtelijke planning en crisisbeheersing ervoor zorgen dat de gevolgen van overstromingen – schade en slachtoffers – beperkt blijven. Deze benadering staat bekend als meerlaagsveiligheid.’ Op de uitvoeringsagenda (2015–2016) van het deelprogramma staan negen projecten en onderzoeken aan de hand waarvan een concrete aanpak per thema of gebied vorm krijgt. Rücksichtslos dijken versterken en verhogen ten koste van bestaande bebouwing, bedrijvigheid of de belevingswaarde van het omringende landschap is niet van deze tijd. Het Rijk en de waterschappen hebben in de afgelopen jaren meer dan eens laten zien dat waterkeringen als het even kan zorgvuldig worden ingepast en dat bescherming tegen hoogwater bij voorkeur met andere functies samengaat. Niettemin is op sommige plekken de ruimte zodanig beperkt dat maatwerk waarvoor draagvlak is alleen mogelijk lijkt bij de gratie van een intensief gebiedsproces. ‘Je moet de wateropgave verbinden met wat er ter plekke speelt’, zegt Konterman. ‘Vanuit de generieke benadering volgt een gebiedsgerichte aanpak.’ De projecten op de uitvoeringsagenda laten duidelijk zien dat verschillende partijen in een gebied op verschillende schalen op uiteenlopende termijnen denken en handelen. ‘Het vinden van en toewerken naar een gemeenschappelijke horizon’, concludeert ze, ‘is misschien wel de grootste uitdaging.’
A5H: tijdig vooruitkijken
De regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden (A5H) ligt als een badkuip tussen de Merwedes, de Noord en de Lek in. De op veel plaatsen bebouwde dijken voorkomen dat het gebied onderloopt. Voor dit kwetsbare gebied is in het verlengde van de voorkeursstrategie Rijnmond-Drechtsteden de mogelijke wisselwerking in kaart gebracht tussen de op lange termijn benodigde dijkversterking (2030–2050) en woningbouw, bedrijvigheid, bereikbaarheid, natuur, recreatie en ruimtelijke kwaliteit. Waterstaatkundig is het gebied, gelegen binnen dijkring 16, weliswaar een eenheid, vertelt programmamanager van provincie Zuid-Holland Jantien Oostijen, ‘maar het is verdeeld over drie provincies en telt elf gemeenten, die in verschillende verbanden samenwerken. In A5H, bakermat van de nationale baggerindustrie en thuishaven van de nodige scheepsbouwers, zetelen bedrijven die over de hele wereld actief zijn. De A15 en A27 en de Betuwelijn doorkruisen het gebied.’ Onderschat de economische belangen van het gebied en de complexiteit van de opgaven niet, wil ze maar zeggen. Met de dijkversterkingsopgave als uitgangspunt hebben alle betrokken overheden, vertegenwoordigd in een Gebiedsraad, daarom onderzocht hoe economische en cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden dan wel verhoogd: door functies en investeringen te koppelen en ruimtelijke perspectieven te schetsen.
14
Door middel van ontwerpend onderzoek zijn alle opgaven in samenhang in beeld gebracht. ‘Zo is de complexiteit behapbaar gemaakt en kun je gezamenlijk kansen gaan identificeren’, aldus Oostijen. Vervolgens zijn specifieke gebiedsopgaven voor Kinderdijk-Alblasserdam, Sluis-Ameide en Sliedrecht uitgewerkt, met inspirerende voorbeelden. Het eindrapport verscheen in september 2016. ‘We zijn er gaandeweg achter gekomen hoezeer gemeenten en waterschap, met hun afwijkende tijdshorizonnen, elkaar moeten leren begrijpen. Gemeenten kunnen met de resultaten van het onderzoek hun omgevingsvisies voeden. Waterschap Rivierenland is heel blij met een gemeente die duidelijk maakt hoe de ruimtelijke agenda eruitziet en de stakeholders in kaart brengt, inclusief geplande investeringen.’ Het voor toekomstig maatwerk broodnodige gebiedsproces is met dit onderzoek in gang gezet, geeft Oostijen aan. Mede dankzij de aansprekende beeldtaal groeit onder gebiedspartijen het bewustzijn dat er een forse opgave ligt om water en ruimte te verbinden. ‘Sommige bedrijven voelen zich ook echt aangesproken en denken mee over wat er kan op termijn. Als Gebiedsraad willen we het gemeenschappelijke bewustzijn vasthouden, zodat we in het vervolg uit de sfeer van het toeval blijven.’
Zelfredzaam Dordrecht
Het dichtbevolkte Eiland van Dordrecht is weliswaar omgeven door een dijkring die na de huidige versterkingsronde aan de norm voldoet, maar bevindt zich waterstaatkundig gezien op een kwetsbare locatie. Hoogwater op de rivieren, storm op zee en een stijgende zeespiegel vormen hoe dan ook een risico op overstroming. En als het misgaat, gaat het goed mis. Na een dijkdoorbraak loopt het gebied snel onder en is het lastig om via vluchtwegen een geschikt toevluchtsoord binnen een andere dijkring te bereiken. Preventieve evacuatie is wegens de korte voorspeltijd van extreme stormen en de hierbij optredende weersomstandigheden bijna niet mogelijk. Dit gegeven is voor de gemeente al langere tijd reden om toe te werken naar een gepaste veiligheidsstrategie voor de lange termijn: zelfredzaamheid is het devies. Eén optie hiervoor is dat secundaire dijken worden ingezet om bij een overstroming vanuit de rivier het Eiland van Dordrecht te compartimenteren en water naar het zuidelijke, landelijke deel te leiden. Zo wordt de stad heel wat schade bespaard. Onderzoek hiernaar, onderdeel van de uitvoeringsagenda van DPRD, is bijna afgerond.
Mede dankzij de aansprekende beeldtaal groeit onder gebiedspartijen het bewustzijn dat er een forse opgave ligt om water en ruimte te verbinden.
Adaptatie: nationaal beleid op komst Het Deltaprogramma kent een regionale en een thematische insteek. Twee thema’s, waterveiligheid en zoetwatervoorziening, zijn onderwerp van nationale Deltaplannen. Voor een derde thema, ruimtelijke adaptatie (het klimaatbestendig maken van de omgeving), is een Deltaplan in de maak. In december 2016 verscheen een Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS), waarin de gevolgen in kaart zijn gebracht van klimaatverandering voor negen sectoren – waarvan ‘water en ruimte’ er één is. Het ligt voor de hand dat het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en het Uitvoeringsprogramma Klimaatadaptatie, beide te verschijnen in 2017, complementair zijn wat betreft beleid voor waterveiligheid en wateroverlast (door intensieve neerslag), de zoetwatervoorziening en de omgang met droogte en hittestress.
Volgens Ellen Kelder, programmamanager Water bij de gemeente Dordrecht, bieden de resultaten echter weinig hoop. ‘We weten niet goed in welke staat die dijken verkeren, wat ze aankunnen. Dit uitzoeken alleen al is erg kostbaar, laat staan wat je vervolgens zou moeten investeren om ze op orde te brengen. Kijk, in Nederland hebben we onze watersystemen gericht op het voorkomen van een overstroming, niet op het beperken van de gevolgen ervan. We moeten een omslag maken, zowel qua mentaliteit als in ruimtelijke zin.’ De gemeente zet intussen in op voorzieningen en crisisbeheersing op eigen bodem: uitstekende informatievoorziening voor Dordtenaren, gelegenheid voor evacuatie naar hogere plekken, en de inrichting van shelters, evacuatieroutes en aanlandingspunten voor boten die inwoners over het water weg kunnen brengen. ‘Op basis van een onlangs voltooide impactanalyse gaan wij samen met de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid en Waterschap Hollandse Delta aan de slag met een evacuatiestrategie waarin dergelijke aspecten worden uitgewerkt. Ook de nutsbedrijven zitten aan tafel, zij zijn namelijk verantwoordelijk voor een strategie voor de vitale functies.’ Kelder maakt zich sterk voor institutionalisering van de lokale evacuatiestrategie, als invulling van de tweede en derde laag van meerlaagsveiligheid. ‘Tijdelijke verzamelplaatsen en evacuatiehubs, bijvoorbeeld in hoge kantoren, kunnen in een omgevingsvisie worden aangewezen. Op het Deltafonds kan ik voor de financiering van maatregelen nu geen beroep doen. Komt het dan op het bordje van de gemeente? Geloof me, er zullen in Nederland nog heel wat evacuatiestrategieën gemaakt gaan worden. We moeten hiervoor een norm ontwikkelen en de financiering ervan goed inbedden. Het hoeft niet veel te kosten, je moet het wel goed regelen.’
En buitendijks?
Maar liefst 60.000 mensen in Rijnmond-Drechtsteden wonen niet achter een dijk. De meeste bedrijvigheid in het havengebied bevindt zich buitendijks. In principe zijn bedrijven en bewoners verantwoordelijk voor hun eigen veiligheid. Maar gezien het nationaal belang van de bedrijvigheid en het hoge aantal bewoners is onderzoek naar waterveiligheid in deze gebieden op de Uitvoeringsagenda van DPRD terechtgekomen. Corjan Gebraad, strategisch adviseur van de gemeente Rotterdam: ‘Wat betekenen zeer hoge waterstanden voor gebieden zoals het Noordereiland, Botlek, Merwe-Vierhavens of het historisch havengebied van Dordrecht? Zijn er risico’s op schade of slachtoffers? Wat kunnen we hieraan doen? Voor deze gebieden hebben we dit in kaart gebracht.’ Om de kans op overstroming te beperken, worden buitendijkse gebieden van oudsher opgehoogd voordat ze worden bebouwd: van het Noordereiland op meer dan 2,5 meter boven NAP tot en met de Tweede Maasvlakte op ruim 5 meter boven NAP. ‘Met het oog op voldoende bescherming van kwetsbare industrie of het geschikt maken van een Merwe-Vierhavengebied voor woningbouw, lijken extra maatregelen op termijn toch nodig.’ In de komende twee jaar wordt onder de hoede van het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden een Strategische Adaptatieagenda Buitendijks uitgevoerd, met alle benodigde acties. In het havengebied zal het Havenbedrijf het voortouw nemen, in Dordrecht de gemeente. Het streven is om tot gebiedsgerichte adaptatiestrategieën te komen, vertelt Gebraad. De gemeente Rotterdam is in ieder geval voornemens bij (her)ontwikkeling specifieker aan te geven op welke hoogte een gebied moet liggen. ‘Gemiddeld op NAP +3,60m, maar vitale infrastructuur zoals elektriciteitsvoorzieningen of evacuatiewegen moeten op gemiddeld NAP +3,90m worden aangelegd.’ Het gaat er ook om dat gebruikers van een gebied zich bewust worden van risico’s op de lange termijn en inzien hoe zij hier zelf mee kunnen omgaan, zegt Gebraad. ‘Als in het Deltaprogramma samenwerkende overheden houden we elkaar in dit opzicht hopelijk scherp; burgers en bedrijven kunnen we hoe dan ook goed voorlichten en oplossingen aanreiken.’ 15
In gesprek met
tekst Jeroen Mensink
Een decennium Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling Friso de Zeeuw
Vakgebied gebiedsontwikkeling en de strijd tegen de patatsnijders
De Zeeuw: ‘De rode draad in mijn beroepsmatige leven is de strijd tegen doorgeschoten sectoraal denken, tegen bureaucratie en tegen de verwijdering tussen de publieke en de private wereld. Wat mij motiveert – en waarom ik het vakgebied nog steeds zo boeiend vind – is dat in een complexe wereld heel sectoraal gedacht en gehandeld wordt. Het is eigen aan gebiedsontwikkeling om zaken te bundelen, de verkokering te doorbreken, in breder perspectief te zien en terug te brengen tot de essentie. Daarmee is gebiedsontwikkeling ook een voorbeeld voor andere vakgebieden. Neem de wateropgave die in ons land nu breed wordt opgepakt. Vanuit de watersector wordt al een tijd met grote nieuwsgierigheid gekeken hoe wij bij gebiedsontwikkeling onze ruimtelijke opgaven integraal aanpakken. Hetzelfde geldt voor zorg en welzijn. Kim Putters, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, heeft op ons jaarcongres wel eens aangegeven onder de indruk te zijn van hoe wij in het fysieke domein de opgaven integraal benaderen. En ook internationaal staan wij in de voorste linies met onze aanpak; dat buiten we nog te weinig uit.’ Toch ligt in een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven de verkokering op de loer. De Zeeuw: ‘In de discussie over het klimaat is een soortement van kerk16
Friso de Zeeuw is bezig aan zijn vierde termijn als praktijkhoogleraar Gebiedsontwikkeling aan de TU Delft, inmiddels is hij bijna twaalf jaar in functie. Aan het einde van dit jaar neemt hij afscheid. We blikken met hem terug op het afgelopen decennium, de financiële crisis en de bestendigheid van het vakgebied. Terloops reageert De Zeeuw ook op de uitspraken van collega’s over belangrijke ontwikkelingen richting de toekomst van het vak.
genootschap ontstaan, de zogenaamde kantelkerk. Ik ben voor de aanpak van het klimaat, maar niet vanuit een beperkte, sectorale visie. Ook daar is een integrale benadering noodzakelijk. De discussie over duurzaamheid en klimaat bevindt zich in sommige kringen nog in een puberaal stadium. Dat zagen we aanvankelijk ook bij de wateropgave, maar daar is intussen de brede benadering van de opgave doorgedrongen.’
Positie en rol binnen de universiteit
In tegenstelling tot Heleen Aarts (zie interview op p. 2 e.v.) gelooft Friso de Zeeuw niet dat het vak van gebiedsontwikkeling waardevrij is. De Zeeuw: ‘We zijn allemaal behept met waarden, impliciet of expliciet. Ik ben vaak erg uitgesproken in mijn opvattingen, wat betekent dat ik sterk impliciet van waarden uitga. Natuurlijk helpt onderzoek mee bij het objectiveren daarvan. Je kan het overdrijven met je waarden en normen, dan wordt het ideologie. Een voorbeeld daarvan is de kerk van de “stadmakers” die organische gebiedsontwikkeling heilig hebben verklaard. Maar ik hecht veel meer aan het begrip onafhankelijk. Je moet onafhankelijk kunnen opereren, maar vanuit je eigen waarden- en normenpatroon. Daarnaast moet je kritisch blijven. In mijn geval doe ik dat vanuit nieuwsgierigheid, met een grondhouding van interesse en sympathie voor de mensen in de praktijk. Dat zijn mijn bondgenoten, zowel aan de
kant van de overheid als aan de kant van bedrijven. Gesprekken met hen vind ik het meest interessant en daar haal ik ook het meeste uit. Vaak probeer ik als hun tolk te fungeren, want ze hebben zelf over het algemeen de tijd niet om hun opgedane kennis en ervaring allemaal te boekstaven. En ik kan behoorlijk kletsen en schrijven. Tegelijkertijd probeer ik hun kennis naar een hoger abstractieniveau te brengen, wat natuurlijk eigen is aan wat een universiteit hoort te doen. De sterke oriëntatie van onze leerstoel op de praktijk is een groot voordeel voor mijn positie en rol als hoogleraar, daarin nemen wij binnen de TU Delft een unieke positie in. Wat ik ook een groot voordeel vind van de praktijkleerstoel, is dat wij voor het overgrote deel extern bekostigd worden. Wij moeten de partners in de SKG – die niet direct van ons diensten ontvangen; we zijn immers onafhankelijk – blijvend binden en moeten onszelf elke dag weer bewijzen. Dat houdt ons scherp en dwingt ook om ons op het vakgebied gebiedsontwikkeling duidelijk te manifesteren en zichtbaar te zijn. Onze hechte, kleine ploeg bij de praktijkleerstoel is daarom zeer productief. Een bijkomend voordeel van onze relatieve distantie van de universiteit, is dat we in belangrijke mate gevrijwaard zijn van de universitaire bureaucratie. Al mag ik dat natuurlijk niet zo zeggen.’ Dat betekent overigens niet dat de praktijkleerstoel los van de universiteit opereert.
De Zeeuw: ‘Bij de start van de leerstoel heeft Hans de Jonge – die toen afdelingsvoorzitter was – benadrukt dat je het parttime hoogleraarschap niet solo moet uitoefenen, maar verankering op de universiteit nodig hebt. Met het aantrekken van Agnes Franzen is daar onmiddellijk invulling aan gegeven en dat is succesvol gebleken. We zijn complementaire types.’
Tijden van crisis
De Zeeuw: ‘Terugkijkend op de afgelopen termijnen in Delft, vormt de financiële crises het hart van het hoogleraarschap, inhoudelijk en in de tijd gezien. Dat was natuurlijk een bijzondere tijd. Maar ik ben er altijd van overtuigd geweest dat de paradigma’s van gebiedsontwikkeling, zoals we die aan het begin van de SKG en de oprichting van de leerstoel hebben ontwikkeld, de crisisperiode glansrijk zouden doorstaan. Weliswaar met wat kleine aanpassingen; de crisis heeft ons paradigma wel verrijkt, maar daar in essentie niets aan afgedaan. Sommigen dachten dat de crisis het einde zou betekenen van het vakgebied gebiedsontwikkeling. Daar zat vaak wensdenken achter: anti-Vinex, anti-kapitaal en anti-marktpartijen. In de hoogtijdagen voor de crisis reikten de plannen tot in de hemel; wat dat betreft was het ook wel tijd voor ontnuchtering en back to basics. In die crisisperiode is veel onzin verkondigd. Dat wat ik bestempel als het Pakhuis-de-Zwijger-idioom maakte opgang. Daarbij werden twee fouten gemaakt. Men zag niet in dat het ging om een uitbreiding van het repertoire van gebiedsontwikkeling en niet om algehele vervanging. En in de tweede plaats deed “voodoo” zijn intrede in onze vakwereld, zoals de verkondiging van die zogenaamde nieuwe verdienmodellen. Wat meestal inhoudt dat de rekening ergens anders wordt neergelegd. Van het bestrijden van al die onzin hebben wij een aparte tak van sport gemaakt. Ikzelf heb er wel aardigheid in om de boel een beetje op stang te jagen, dus ik vind dat niet vervelend.’
Technologische ontwikkelingen
In het gesprek over tien jaar SKG kwam ook de invloed van technologische ontwikkelingen op de toekomst van gebiedsontwikkeling aan de orde (zie p. 7). De Zeeuw: ‘Ik ben het niet eens met Hans de Jonge als hij stelt dat het vak radicaal gaat veranderen onder invloed van de technologische ontwikkeling. Ik blijf volhouden dat onze paradigma’s ijzersterk zijn en dat het nog steeds onvervreemdbaar mensenwerk blijft. De behoefte aan de persoon van de professionele ontwikkelaar – of herontwikkelaar – aan zowel de publieke als de private kant blijft recht overeind staan. Ontwikkelingen als big data nemen ontegenzeggelijk een vlucht. Maar belangentegenstellingen overbruggen, de verkokering doorbreken, het juiste ontwerpplan lanceren, de financiën op orde houden en al ploeterend de eindstreep bereiken, dat blijft onvervreemdbaar mensenwerk.’
Zeggenschap burgers
In hetzelfde gesprek benoemt collega hoogleraar Ellen van Bueren het toenemend zeggenschap van burgers. De Zeeuw: ‘Daar zijn wel verschuivingen gaande. Zij noemt het klassieke voorbeeld van de energiewereld, waarbij steeds meer burgers zelf, op individuele schaal, stroom opwekken. Dat is op zichzelf prima – ik ben er niet tegen en wil het ook niet wegcijferen – maar we behouden daarnaast onze grootschalige voorzieningen en instituties. Denk aan het netwerkbeheer, de back-up voor de energievoorziening en grootschalige windparken op zee. Dat kan je niet opknippen in burgerbeheer. Tegelijkertijd zie je op andere punten dat ook andere grote ondernemingen enorm veel invloed krijgen, veel meer dan overheden in sommige opzichten. Neem Google of Apple. De machtsvraag – of zeggenschapsvraag – verschuift op verschillende fronten. Ik kan geen rode draad ontdekken waaruit blijkt dat alle macht richting de burger verschuift. Op sommige punten is wel degelijk sprake van meer invloed van burgers, maar op andere punten neemt die rol juist weer af.
De ideeën over burgerparticipatie hebben soms een elitair karakter, geschikt voor een beperkte groep hoogopgeleide, kosmopolitisch ingestelde mensen. Je ziet dat de verwachtingen over participatie bij gebiedsontwikkeling momenteel te hoog gespannen zijn. Zo denken de makers van de Omgevingswet en ook Kamerleden dat als je de participatie nou maar goed organiseert, je dan vanzelf een prachtig plan krijgt waar iedereen achter staat. Dat komt wel voor en dat is mooi, want de fusie van belangen in een breedgedragen plan is het summum van gebiedsontwikkeling. Maar praktijkmensen weten dat de werkelijkheid weerbarstiger is, dat belangentegenstellingen niet altijd te overbruggen zijn. En dat soms klootzakken “participeren” waar geen land mee te bezeilen valt.’
Robotisering
‘Robotisering zou tot werkloosheid leiden, maar dat lijkt mij zeer de vraag’, aldus De Zeeuw, verwijzend naar het interview met zijn collega’s. ‘Want dat betekent namelijk dat de productiviteit per mens verbetert en ruimte ontstaat voor andere banen. Een deel van het werk, vooral in die middencategorie, kan inderdaad geautomatiseerd worden. Maar de economie is dynamisch, daar komt ander werk voor in de plaats. In mijn beleving zal het deel van het werk waar wij het hier over hebben, voor gebiedsontwikkeling, mensenwerk blijven. En die hoeveelheid werk golft mee op de economische conjunctuur. En er komt onherroepelijk weer een nieuwe crisis; dan loopt het weer storm in Pakhuis de Zwijger, op zoek naar een nieuw evangelie. Het is echter een stuk simpeler: als het slechter gaat, zien we minder gebiedsontwikkeling, minder investeringen, worden de plannen kleinschaliger en zien we meer pauzelandschappen, meer bottom-up-plannetjes, en een aantal ondernemingen gaat op de fles. Aldus deze veteraan.’
17
G0ing abroad
Transformatief en turbulent
Gebiedsontwikkeling in China 18
tekst & foto's Joost van den Hoek
Het wonder van verstedelijking dat zich de afgelopen decennia in China heeft voltrokken, heeft op vele westerse architecten en stedenbouwers een mythische aantrekkingskracht vanwege de schaal, de snelheid en de exotische dimensie. Dat gold ook voor mij. In eerste instantie vloog ik heen en weer tussen Nederland en China om er projecten te doen en eind 2013 ben ik in Shanghai gaan wonen. De tijden zijn hier inmiddels flink veranderd en daarmee ook de bouwopgaven. Het staartje van de bouwboom heb ik nog net meegemaakt; ik werkte toen aan een paar grote masterplannen voor onder andere het Pudong Waterfront, midden in Shanghai tegenover de Bund. Ik bevind me nu in de paradoxale situatie dat de opgaven hier in toenemende mate dezelfde drivers hebben als de projecten die ik in Nederland deed voordat ik wegging. Voor het gemak vat ik ze even samen onder de volgende noemers: 1
Transformatie, revitalisatie en verduurzaming van bestaand gebied en bestaande gebouwen. 2 Leisure en experience, ontsluiten van mooie gebieden en activiteiten voor de binnenlandse consumptie. 3 Bouwen voor de economie, in de vorm van innovatiehubs waar bedrijvigheid bij elkaar wordt gebracht om de concurrentiekracht, een industrietak of een stadje te verbeteren.
Voordat ik hier nader op inga, is het toch van belang om de maatschappelijke context verder te duiden.
Voorbij de bouw-boom
Tot een paar jaar geleden stond de stedelijke expansie met snelwegen, metrolijnen en generieke mixed-use megadistricten vooral in het teken van een kwaliteitssprong voor zo’n beetje alle steden, bedrijven, instellingen en burgers. Deze fase is voorlopig ten einde. Beroemde uitschieters van deze periode zijn bijvoorbeeld Lujiazhui in Shanghai of het Tianhe-district in Guangzhou. Daar komt de economische kracht van China in de 21e eeuw maximaal tot uitdrukking. Daar heeft mixed-use gebiedsontwikkeling in hoge dichtheid, gecombineerd met superhoogbouw, stedelijke milieus opgeleverd die de wereld nog niet kende. In deze periode is ook de basis gelegd voor een ongeëvenaard geïntegreerd netwerk van hogesnelheidsrailnetwerken en luchthavens. Voor mijn werk ben ik voortdurend onderweg met trein en vliegtuig. Het Chinese reisgemak is eigentijds, reisomgevingen als de nieuwe vliegvelden en stations van bijvoorbeeld Chengdu Shenzhen of Zhengzhou zijn schitterend en gigantisch. Daarvoor kan ik als simpele Hollander alleen maar mijn pet afnemen.
Economische transitie
De huidige transitie van een op export gerichte productie naar een op diensten en binnenlandse consumptie gerichte economie is in volle gang en gaat gepaard met een sterk merkbare afkoeling van de economie. Hoewel megasteden als Shenzhen, Shanghai, Guangzhou en Beijing het economisch goed blijven doen, zijn er inmiddels ook regio’s en provincies die te kampen hebben met sterke economische krimp. In bijvoorbeeld het noordoostelijke Liaoning heeft de grootschalige zware industrie de economische moderniseringsslag gemist. 19
Na de boom is er inmiddels sprake van een verzadigde vastgoedmarkt en heeft een zware consolidatie plaatsgevonden in ontwikkel- en ontwerpland. Acquisitie in China was al nooit heel makkelijk, maar is inmiddels alleen voorbehouden aan de slimsten en de allersterksten. Veel internationale bedrijven houden het voorlopig voor gezien en richten zich op andere markten. Toch is het niet allemaal kommer en kwel. Door het fors toegenomen welvaartsniveau is er een groeiende focus op ‘quality of life’, op consumptie gerichte leefstijlen en op gezondheid en vergrijzing. In de diensteneconomie groeit het aanbod in omvang en kwaliteit dagelijks en treden turbulente veranderingen op in de fysieke leefomgeving.
Digitale disruptie
In Shanghai worden veranderingen in het dagelijks leven de laatste jaren vooral bepaald door de stormachtige opkomst van het mobiele internet. Met de superapp WeChat kun je zo’n beetje je hele leven efficiënt regelen en je betalingen doen op een wijze die geen equivalent heeft in de westerse wereld. De traditionele bewinkeling van Shanghai is door de opkomst van het online shoppen volledig veranderd. De beroemde elektronicamarkten zijn allemaal verdwenen en de enorme hoeveelheden megamalls zijn zonder uitzondering getransformeerd van functionele koopomgevingen naar op experience en leisure gerichte stedelijk fora. Vijftig tot zestig procent van de invulling bestaat inmiddels uit food en beverage, experience, edutainment (vermaak en vorming voor de kids) in een melange van brandshops en product placement. Mooie voorbeelden van dit type malls zijn bijvoorbeeld IAPM, Xintiandi, K11 of SOHO Fuxing, gelegen rond de beroemde Huaihai Road. In combinatie met social media en het maken van selfies is het verpozen in bepaalde malls, met name voor de jongere Chinezen, een belangrijke identiteitsbepaler geworden. Functioneel winkelen voor een verlengsnoer of een rolletje plakband is verschoven naar winkelclustertjes in de kleinere en goedkopere straatjes op enige afstand van de hoofdwegen en de supermalls. Een andere verandering van het dagelijks leven rondom WeChat en het mobiele internet is de vloedgolf van deelfietsen zonder vaste standplaats die je met een app kan zoeken, reserveren en betalen. De Chinese deelfietsgigant Mobike heeft, samen met een aantal vergelijkbare bedrijven, de Chinese steden voorzien van fietstransport dat perfect inspeelt op de transporthiaat tussen metrohalte en woon- of werkplek en significant bijdraagt aan verduurzaming van de samenleving. De wijze waarop in alle Chinese steden de afgelopen twaalf maanden opeens weer gefietst wordt, is waarschijnlijk de mooiste stedelijke verandering die ik in mijn leven heb gezien of nog zal zien.
Beleid uit Beijing
De transitie die de Chinese economie nu doormaakt, wordt vanuit Beijing omschreven als het nieuwe normaal. De centrale overheid benoemt de ruimtelijke opgaven in deze periode helder en onomwonden in twee belangrijke nota’s: 1 Nieuwe algemene richtlijnen voor het bouwen, uit februari 2016.
20
2 Een nieuwbouwprogramma voor ‘characteristic small towns’, uit oktober 2016. Van deze ‘feature towns’ zullen er de komende vijf jaar duizend door de overheid worden ontwikkeld en gefinancierd.
Het nieuwe beleid uit Beijing lijkt op Europese leest geschoeid. Dat is niet zo gek, want Chinese bestuurders hebben historisch gezien vaak inspiratie opgedaan in het buitenland. Veel van de stadsplanning van voor de jaren 1980 was sovjetgeïnspireerd. Met de introductie van marktwerking ging de deur open voor planningsinvloeden van het Amerikaanse neoliberalisme; daardoor zijn nu vele stadsreparaties noodzakelijk. In het nieuwe normaal, waarin de kwaliteit van leven hoger op de agenda staat, is de blik evident gericht op de West-Europese principes van de open stad, het betrekken van bewoners, respect voor lokale karakteristieken en een duurzamer omgang met het leefmilieu. Interessant aan beide nota’s is dat uitdagingen onomwonden benoemd worden, maar vooral dat de Chinese beleidsmakers zich niet onderworpen hebben aan de gevestigde belangen of winstbejag op korte termijn. De nota over de nieuwe regels voor het bouwen laat zich bijna lezen als een reparatieprogramma voor de bouw-boom van de afgelopen decennia. Hierbij worden de problemen van de Chinese steden zonder omhaal benoemd: het blinde streven naar schaalvergroting, monofunctionaliteit, het ontbreken van de menselijke maat en inbreng, slechte beloopbaarheid, een gebrek aan identiteit, teloorgang van cultureel erfgoed, afwezigheid van voorzieningen, stilzwijgende acceptatie van illegale bebouwing, vervuiling en congestie. In de richtlijnen staat het verbeteren en optimaliseren van de bestaande steden en omgevingen centraal en – waar dat nog aan de orde is – meer verfijnde en doordachte nieuwbouw. Het richten van de aandacht op de kwaliteit van bestaande omgevingen en minder op de kwantiteit van de komende nieuwbouw past naadloos bij de periode van het nieuwe normaal.
Radicale regels
Af en toe lijkt het alsof Beijing voor het opstellen van de nieuwe richtlijnen een stel Nederlanders heeft ingehuurd. Over stadsontwerp en architectuur worden aanbevelingen gedaan om te zoeken naar oplossingen die beter aansluiten bij de karakteristiek van de omgeving en eigen cultuurhistorie. Dit is uit het hart gegrepen, na alle dooie assen met sjabloonflats van het afgelopen decennium, waarbij eenvoudige mogelijkheden tot cultuur- en klimaatspecifieke verfijning zijn genegeerd. Op zijn Nederlands wordt ook aangaande de architectuur van gebouwen benadrukt dat er meer is dan enkel de visuele verschijning. Dit lijkt logisch, maar er zijn te veel showtorens en event-gebouwen neergezet waarvan de landmarkfunctie het belangrijkste bestaansrecht lijkt te zijn. Gebouwen die amper gebruikt worden en waar na binnentreden blijkt dat de plattegrond absoluut ongeschikt is voor de activiteit die er plaatsvindt. Wellicht de ingrijpendste richtlijn in een land waar ongeveer alle woongemeenschappen en woonbuurten ommuurd zijn, is het pleidooi voor de open stad. Die schrijft de stad zonder hekken en muren, mét levendige straten voor als richtlijn. Niet alleen bedoeld voor nieuw te bouwen communities,
maar ook als aanpassing van bestaande communities. Als Chinese stedenbouwer en inwoner van Shanghai kan ik bevestigen dat dit erg ver gaat. Voor het waterprobleem van veel Chinese steden wordt getracht de invoering van het ‘sponge city’-concept van stormwaterretentie en bodeminfiltratie tot standaardonderdeel van de stedelijke planvorming te maken. Ook voor dit onderwerp worden vaak Nederlandse referenties als het Rotterdamse waterplein aangehaald.
De planvorming en ontwikkelstrategie hebben primair tot doel het aantrekken van bedrijven en investeerders, en het creëren van bedrijfsmatige ecosystemen rondom producten en diensten ter versterking van lokale economieën en lokale arbeidsmarkten. De Nederlandse kleine en middelgrote steden zijn een prachtige inspiratiebron voor deze Chinese opgave. Ik schat dat dit voor het Nederlands bedrijfsleven een heel relevant thema kan worden.
Duizend nieuwe ‘feature towns’
Wat kunnen we van China leren?
1 een economische focus op specifieke groepen van producten en diensten ter versterking van lokale economieën; 2 gebalanceerde ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen; 3 aandacht in het ontwerp voor de lokale context van cultuur en landschap; 4 structurele integratie van vrije tijd en toerisme; 5 toepassing van duurzame principes voor ruimtelijke ordening, energiegebruik en klimaatbestendigheid.
Waar gaat het in China naar toe?
De nieuwe regels voor het bouwen worden concrete ontwikkelen ontwerpopgaven in het aangekondigde bouwprogramma voor de ‘feature towns’. De letterlijke vertaling van feature towns uit het Chinees luidt ‘karakteristieke kleine stadjes’; ze kunnen gezien worden als tegenreactie op de speculatieve megadistricten van de voorbije periode en als tool om bij te dragen aan de economische transitie naar een hoogwaardiger economie. In China bestaat ook in toenemende mate het idee dat kleinere stedelijke eenheden met een goede balans van wonen, werken en voorzieningen een betere conditie voor economische vooruitgang duurzaamheid en kwaliteit van het leven voorstaan. In beleidscontext staan de feature towns voor een meer verfijnde en kleinschalige vorm van verstedelijking in de nabijheid van grotere stedelijke agglomeraties. In de beleidsmatige definitie staan feature towns voor:
Feature towns en richtlijnen in de praktijk
Op het ogenblik heeft het bureau waarvoor ik werk een aantal feature towns op de tekentafel liggen. In Hangzhou hebben we plannen gemaakt voor een innovatie-hub met de naam Dreamtown, waar vanuit de overheid in massieve ondersteuningsprogramma’s voor start-ups wordt voorzien. Nabij Chengdu ontwerpen we een innovatiestadje waar de kern wordt gevormd door de R&D-afdelingen van een aantal grote Chinese autobedrijven, zoals Geely. Het mooiste project op het ogenblik is een ‘internet town’ in Guangzhou. De essentie daarvan is om de succesvolle lokale internetindustrie verder te versterken en tegelijkertijd een aantal centraal gelegen woonbuurtjes te verbeteren. Town is in Guangzhou wellicht een wat misleidend woord, want de ontwikkeling voorziet in meer dan twintig torens hoger dan 200 meter in een dichte pakking. De relatief kleinschalige ontwikkeling van feature towns betekent in de Chinese context nog altijd opgaven met een oppervlak van een paar vierkante kilometer en tussen de 20.000 en de 50.000 inwoners en arbeidsplaatsen. Ondanks de mooie beleidsprincipes staat bij onze opdrachtgevers in deze tijd de economische functie altijd voorop.
Vaak krijg ik de vraag wat Nederland van de Chinese bouwprogramma’s en thema’s kan leren. Ik denk dat we moeten oppassen om de Chinese daadkracht en de Chinese thema’s op Nederland te projecteren. Hoe langer ik in China woon, des te meer ontzag heb ik voor Nederland, dat al vijfhonderd jaar tot de rijkste, mooiste, best opgeleide, best bestuurde en meest ondernemende landen ter wereld hoort. De zorgvuldigheid van de Nederlandse besluitvorming, met een rechtstaat waarin individuen ook rechten hebben, moet je vooral op zijn beloop laten. Als ik al wat suggesties zou doen, dan zou ik naar analogie met Chinese ontwikkelingen pleiten voor een hogere prioritering van infrastructurele optimalisatie. Een keuze voor de combinatie hoogbouw – openbaar vervoer in plaats van snelweg – grondgebonden wonen, en voor een verdergaande differentiatie in stedelijke milieus. Verder zou je met een Chinese bril op kunnen zeggen dat er in sommige situaties te veel naar de markt is gekeken en te weinig naar wat goed is voor het land. Dat heeft in Nederland te veel verdunde woonen werkmilieus opgeleverd, waar niemand blij van wordt.
Volgens de beroemde Aziëkenner en Chinascepticus Ian Buruma ‘is het model van het autoritaire kapitalisme nergens ter wereld tegelijkertijd zo succesvol en vilein als in China. Terwijl de elite zichzelf verrijkte, heeft ze de bevolking het idee kunnen geven dat die er ook op vooruitging’. Toch ben ik als onafhankelijke Nederlander die werkzaam is binnen het Chinese systeem niet per definitie negatief, omdat ik zie dat er ook wel een heleboel dingen echt goed gaan en goed geregeld zijn. Ten aanzien van grote maatschappelijke opgaven als de solide doorontwikkeling van de economie, verduurzaming van de steden en het reduceren van de milieuvervuiling heeft de overheid in China weinig andere keuze dan te slagen, omdat uitblijven van succes het systeem ter discussie stelt. In termen van stadsontwikkeling en bouwopgaven denk ik dat de prioriteiten van de Chinese overheid goed zijn geformuleerd. Over een aantal maanden, als de eerste feature towns verrezen zijn en de effecten op de economie en de leefomgeving zichtbaar zijn, leren we meer. Tot die tijd genieten we van Shanghai en werken we hard door.
Joost van den Hoek (1972) is Director of urban planning and design bij www.nitagroup.com 21
Interview
text Wilson Wong and Helen Jager
Dan Hill and his vision of cities of the future. Dan Hill is Associate Director at Arup and Head of Arup Digital Studio, a multidisciplinary design team that helps develop transformative digital technologies for cities, spaces, infrastructure, buildings and organisations. Hill is a technology expert in the field of digitalisation of cities and processes. He has been writing the City of Sound blog since 2001. GO spoke with him at the Design & The City conference in Amsterdam.
22
How do you think that technological developments will be scaled to meet the needs of urban area development? That depends on how you define things, of course. Everything we make is basically technology; infrastructure already uses technology, so do trains, buildings etcetera. I assume we’re talking about digital technologies in particular, and in that case I’d say that they are already transforming cities quite radically, just not in the traditional way. Airbnb and Google, for example, are technologies that are transforming the way that people live, the way they use their property, and how they move around. Airbnb doesn’t own or construct houses, so far. Google doesn’t own cars or build roads, but it is still definitely changing mobility.
‘Airbnb and Google, for example, are technologies that are transforming the way that people live’ So what you have is a new approach to cities and urban development that is not based on new construction but on re-purposing the existing city, often in a completely different way. That’s what I find interesting. It is very tangible. It is affecting rental prices, changing public transport… all kinds of things. This type of technology stays largely in the background, which is quite important. It isn’t like a train or something you can point a finger at directly; it has more to do with the way things operate, or facilitating a service. Recently, I did some work on a major urban development project with a large American subway company. When you look at the kind of streets that we designed by the end of that process, at first glance they look just like normal streets. A college town, trees, people, buildings of medium scale.
But on second glance, you notice that there aren’t many cars, because they are all autonomous cars. So for a start, you achieve the same level of mobility with perhaps 80% fewer vehicles, which is amazing! That’s because the conventional car is a very dumb thing; it basically just sits there for 95% of the time. That’s a crazy waste of resources and space. Autonomous vehicles, on the other hand, are constantly moving around like public transport. Consequently, I reckon you could take 80% of private vehicles off the road. So you see far fewer vehicles, but more bikes and pedestrians. Secondly, in theory, you see fewer traffic lights, crossings, barriers, to name a few things.
‘The basic principle is that the whole street is public space all the time’ So when you look at the concept art, none of those things are there. The basic principle is that the whole street is public space all the time. It could be used for anything at any given moment: children playing football, a street party. It’s a programmable street. And yet at face value, it looks totally normal. Therefore, technology has a considerable impact on how the street pans out. Although itself invisible, the output is highly visible.
‘The car-based layout has only existed for about 50 years. It is the exception, really: the blip in history.’
Is it necessary then for technology to be invisible? Does it otherwise feel alien to people, like science fiction, rendering them unable – or unwilling – to use it? Or is invisibility a sign of successful implementation? I think it’s the latter. If you look at film footage of Amsterdam in 1910, there are trams, people, bikes, canal boats – everything is constantly moving. That pattern has been around for hundreds of years. The car-based layout has only existed for about 50 years. It is the exception, really: the blip in history. Nevertheless, the familiarity of this layout is important. You don’t want people thinking: ‘why did they do that?’
You want to end up with highly attractive public realm, in the sense that it attracts people to spend time there. And we need the new technology to get us to that point because the old technology that lead us to where we currently are – the car – cannot create the desired outcome. So we need the technology to update accordingly.
23
G0 take a look
Damen Shiprepair Schiedam In de Wiltonhaven in Schiedam zijn naast Damen Shiprepair ook Huisman Equipment (zichtbaar op de achtergrond aan dezelfde kade), Mammoet en diverse kantoren van maritieme ingenieursdiensten en toeleveranciers gevestigd. Gezamenlijk werken deze bedrijven aan een duurzame toekomst als maritiem cluster. Middels een procesmatige aanpak wordt met gerichte investeringen en activiteiten gewerkt aan deze gemeenschappelijke ambitie.
De Citius ligt in het dok voor onder meer reparatie van de bodem, staalreparatie aan het roer en uitlijning van de voortstuwingsinstallatie.
→ www.damenshiprepair.com/rotterdam-schiedam/
Met dank aan Damen Shiprepair
Het droogdok is klaar om het volgende schip te ontvangen. In de verte de Villa Wilton, nog altijd het kantoor van de Doken Werf-Maatschappij Wilton-Fijenoord.
G0 see
NeverTomorrowland ‘Nou, er is altijd wel een telefooncel in de buurt, hoor.’ Het filmpje van Frans Bromet uit 1999 (www.youtube.com/watch?v=x7yDtJ0DrkU) is inmiddels een YouTubeklassieker: Amsterdammers wordt gevraagd waarom ze geen mobieltje hebben en de nuchtere antwoorden zijn anno 2017 hilarisch. Gemiddeld kijken we nu 211 keer per dag op onze mobiele telefoon en het publieke leven is sinds het filmpje ingrijpend veranderd, veel meer dan alleen het verdwijnen van die telefooncel. Het mobieltje werd in 1964 in Star Trek (The Original Series) als communicator geïntro duceerd, een handige draadloze flip-telefoon met ingebouwde gps. De incubatietijd tussen het imaginaire beeld en de maatschappelijke implementatie was amper veertig jaar.
26
Dat lijkt lang, maar tegenover deze succesvolle voorspelling ligt een begraafplaats vol stokoude sciencefictionconcepten die al honderd jaar lang maar niet op aarde willen landen. Al in de allereerste sciencefictionfilm Metropolis (1927) zien we vliegtuigjes kriskras door de stad vliegen, auto’s driverless rondrijden over hoge luchtbruggen en natuurlijk een robot. In 1962 werd de eerste vinexwijk in de ruimte bedacht, waarin de Jetsons in een zelfsturende auto rondvlogen, terwijl thuis robothuishoudster Rosie de was deed. In de film Blade Runner, inmiddels 55 jaar na Metropolis, vliegen we nog steeds rond in auto’s, maar nu is de stad viezer en vuiler geworden, voorzien van vliegende reclameborden in Chinese tekens.
De robots zijn vervangen door replicates, biologische robots met een ziel. The Fifth Element (1997) voegt een logistieke visie toe aan de futuristische stad: hier worden de vliegende auto’s, schepen, bussen en taxi’s nauwgezet beheerst in een spectaculair driedimensionaal New York-style grid, compleet met stoplichten. Geen robot te bekennen, wel aliens. Het beeld van de futuristische filmstad is in al die jaren eigenlijk dus niet zo sterk veranderd, simpelweg omdat de fysieke stad het beeld nooit heeft kunnen waarmaken. Set designers gebruiken inmiddels dezelfde computerprogramma’s als architecten, enkele (zoals Joseph Kosinski) zijn zelf architect geweest. Daardoor lijkt de futuristische filmstad verdacht veel op een uitver-
tekst Wies Sanders still Tomorrowland (Project T) (2015)
groot Shangdubai, met een kloddertje Calatrava hier en een kloddertje Zaha Hadid daar. Kijk maar naar films als Minority Report, I, Robot, Her, Tomorrowland (Project T) en Midnight Special, en je ziet de futloosheid van de futuristische stads ontwerper. De computersoftware mag tot dezelfde vormentaal van gebouwen leiden, de bijbehorende essentiële SF-onderdelen als vliegende auto’s of huisrobots zijn na negentig jaar nog steeds nergens te bekennen. Het is verbazingwekkend hoeveel mensen juichen om een YouTube-filmpje van de zoveelste enge Japanse robotpop die een mechanische wenkbrauw optrekt. Steevast wordt de maatschappelijke implementatie nabij verwacht, maar dat optimisme is
meestal niet meer dan een publieke aanmoediging. Er zijn immers legers aan Elon Musken nodig, sterke bestuurders, serieuze early adopters en een hoge dosis van geluk, om dit soort vernieuwingen commercieel te exploiteren en in de wereld te laten neerdalen. De slotboodschap uit Tomorrowland is dan een goed advies: Find the ones that are not giving up, they are the future. De sciencefictionauteurs richten zich nu veel meer op het creëren van virtuele werelden en data-gedreven vernieuwingen. Wat daarbij opvalt, is dat de stad meestal lekker klassiek truttig blijft (meer Amsterdam dan Dubai) en dat de objecten en de mensen worden geüpgraded tot smart-objecten en cyborgs. In The Matrix, Inception of Johnny
Mnemonic zie je voorbeelden van dit soort cyberpunk-steden. De virtualiteit wordt als een extra dimensie toegevoegd aan de bestaande fysieke stad. Kijk om je heen en je ziet al die mensen op hun mobieltjes soepel 211 keer per dag die extra dimensie raad plegen. Dus als gebiedsontwikkelaar kun je gewoon rustig doorgaan met traditioneel bouwen, de techno-nerds upgraden je plan vanzelf wel en zo niet, dan dromen we gewoon nog even verder bij Metropolis.
Wies Sanders
27
G0 praktijkcongres 2016
Op zoek
28
naar het
nieuwe Utopia
tekst Kees Hagendijk beeld Jean van Lingen
De informatietechnologie ontwikkelt en verbreidt zich zo snel dat we op tal van terreinen niet goed weten welke kant het opgaat. Of positief gesteld: welke mogelijkheden het biedt. Dat geldt ook voor de ruimtelijke ontwikkeling. Hoe zal de ‘smart city’ eruitzien, wat houdt informatietechnologie in voor wonen, mobiliteit, energievoorziening? Het Praktijkcongres Gebiedsontwikkeling nam de deelnemers mee in een verkenning van de toekomst. Moderator Hans de Jonge, hoogleraar TU Delft, leidde het congres in met te wijzen op het mondiale urbanisatieproces. Hierdoor zal in 2050 twee derde van de wereldbevolking in steden wonen. Steden van 10 à 15 miljoen inwoners worden heel normaal. Deze onstuitbare urbanisatie gaat gepaard met een toenemende digitalisering. Met de smartphone hebben de meeste burgers een krachtige computer in hun handpalm waarvoor twintig jaar geleden nog een heel bureau nodig was. Leidt deze digitalisering van de samenleving tot een democratie 3.0? Via een videoverbinding liet de stedenkundige en technologieexpert Anthony Townsend vanuit Washington zijn licht schijnen over de betekenis van technologie voor de ontwikkeling van steden. Hij is auteur van het boek Smart Cities – Big Data, Civic Hackers and the Quest for a New Utopia. Het concept ‘smart cities’, dat in 2008 spontaan opdook, wordt volgens Townsend aannemelijk gemaakt door drie ontwikkelingen: de urbanisatie en de toenemende complexiteit van de steden, het gegeven dat mobiel internet de overhand heeft genomen boven vast, en dat er nu meer apparaten dan mensen met elkaar verbonden zijn. De investeringen in slimme technologie (IBM, Cisco, Siemens e.d.) zijn drastisch gestegen van 100 miljard dollar in 2011 naar 1560 miljard dollar in 2014.
Overigens is dat altijd nog maar 2 à 3 procent van de globale investeringen in infrastructuur. Als gouden ratio hoeven de kosten van slimme technologie ook niet méér te bedragen dan 2,9 procent van de totale kosten van een gebouw of bouwwerk. Open data zijn voor slimme steden onontbeerlijk. Met trans parantie van steden is grote vooruitgang geboekt. De hoeveelheid incomplete en niet-ontsloten data neemt af. Tussen steden ontstaat een ware competitie om voorop te lopen in data delen met burgers. Open data versterken de besluitvorming van onderop.
De intelligente voordeur
‘Er is maar één weg vooruit: technologie, en geen weg terug’, begon Peter Russell, decaan Faculteit Bouwkunde TU Delft, zijn presentatie. Russell verwees meteen de vertrouwde auto voor de deur naar de schroothoop van de geschiedenis. De automatisch bestuurde langzaam rijdende auto komt eraan. De bestuurder wordt passagier, zodat bezit van een auto geen status of identiteit meer geeft. Autobezit neemt drastisch af. De winst: geen files, geen parkeerproblemen meer. Een ander, nogal futuristisch vooruitzicht: dat door je agenda (op je smartphone) te delen met de busmaatschappij, de bus straks pal voor je neus stopt, waar je ook bent. Verlichting gaat ook een revolutie doormaken; het wordt overal volledig intelligent: zowel thuis, op het werk als in de openbare ruimte, op aanwezigheid gestuurd, via smartphones. De intelligente voordeur, vol met sensors, registreert je komen en gaan en regelt verlichting en binnenklimaat, terwijl de brandweer in geval van nood precies weet wie zich waar in een gebouw bevindt.
29
G0 praktijkcongres 2016
Nog belangrijker dan het Internet van dingen wordt het Internet van families. Sociale media, waaronder Facebook, zullen iedereen online met elkaar verbinden. ‘De mensen en de dingen worden samen één groot connected thing’, aldus Russell.
Stad als digitaal platform
Amsterdam heeft al in 2014 de noviteit van een Chief Technology Officer ingesteld in de persoon van Ger Baron. In zijn plaats verzorgde Femke Haccou, lid van zijn team, de derde presentatie van de ochtend. ‘Connecting people and technology’, is de missie van de CTO. Met de stad als digitaal platform. Kijken we naar de grote burgerlijke verworvenheden sinds de jaren zestig: eigen huis, auto en telefoon, dan is alleen het huis nauwelijks aan technologische veranderingen onderhavig geweest. Althans aan de buitenkant, binnen is de technologie wel degelijk opgerukt, zodat je nu vanuit Japan het licht in je Amsterdamse woning kunt regelen. Wezenlijk aan de digitale revolutie, aldus Haccou, is hoe het de maatschappij decentraliseert en nieuwe vormen van samenwerking en economie genereert. Crowdfunding, Airbnb en Uber. De stad – gebouwen, apparaten, voertuigen, diensten en ook mensen – wordt in toenemende mate software-gestuurd. Dit zal nieuwe methoden en middelen van gebiedsontwikkeling aanreiken. Hoe dan concreet? Experimenteel is het Hoekenrodeplein in Amsterdam-Zuidoost, dat is uitgerust met slimme adaptieve straatverlichting, camera’s en wifi. Doel: een prettige en veilige leef- en gebruiksomgeving. Mobility services zullen de behoefte aan parkeerruimte sterk omlaag brengen. Bij de ontwikkeling van industriegebied Sloterdijk (Amsterdam Westpoort) naar een multifunctioneel woon-werkgebied wordt al gekeken naar een verlaagde parkeernorm (0,3 of misschien 0), naar afvalverwerking en energievoorziening op wijkniveau. En is de aanleg van een nieuwe metrolijn in Amsterdam wel nodig? Het zou inderdaad een grote tastbare winst opleveren: ruimte. 30
Antithese: mensenwerk
‘De kern van gebiedsontwikkeling: het samenwerken, of ook het uitvechten van ruzies, blijft mensenwerk’, stelde vierde en laatste spreker Friso de Zeeuw. Voor het ontwerp, dat alle belangen moet verenigen, zal geen algoritme gevonden worden. Voorspelde, ingrijpende veranderingen door slimme technologie en big data noemde de praktijkhoogleraar Gebiedsontwikkeling speculatief. Werkmethoden binnen het vak veranderen allicht en een verdergaande democratisering (de mogelijkheid van meepraten en meesturen) valt ook te verwachten, maar aan een bepalend gegeven voor gebiedsontwikkeling als de locatie valt niets te digitaliseren. Wel van invloed zal slimme technologie zijn op het vlak van mobiliteit en energie. Inzake wonen is de invloed juist klein. In de huiskamers spelen kinderen geen ganzenbord meer, ze gamen op hun iPad; een wezenlijke verandering kun je dat niet noemen. Domotica was 25 jaar geleden al een groot thema. Wat is ervan geworden? Marginale toepassingen. Het valt ook nog maar te bezien of de zelfsturende auto tot ruimtebesparing leidt. Een studie van de Boston Consulting Group wijst uit dat er in plaats van parkeerplaatsen heel veel in-/uitstapplekken moeten komen en dat de drempel voor ouderen lager wordt om van de nieuwe mobiliteit gebruik te maken. Wat de verwachte omslag van bezit naar gebruik betreft, moeten we oppassen voor wensdenken en elkaar klakkeloos napraten. Bezit heeft ook te maken met emotie, gevoelswaarde. Zelfs over urbanisatie moeten we ons geen zekerheid aanmatigen. De magneetwerking van de stad is nu nog aanwezig, maar juist door de technologie hoeft dat niet zo te blijven. Sommigen, zoals Google-topman Ray Kurzweil, spreken al over het einde van de compacte stad. Laten we vooral ook oppassen voor ‘chronocentrisme: het idee dat het nu allemaal gebeurt’. Dit is een ingekorte versie van het artikel dat op gebiedsontwikkeling.nu staat.
A
Data vertellen (veel over) wat de klant wil
Wat wil de klant? Deze simpele vraag is steeds makkelijker in kaart te brengen dankzij het gebruik van data. Tijdens de parallelsessie Klantgedrag en woningaanbod: Big Data, big deal? lieten SYNCHROON, Blauwhoed en BPD Gebiedsontwikkeling zien hoe ze steeds nadrukkelijker inzetten op online klantcontact én het beter in kaart brengen van klantgedrag dankzij data. Toch zijn data op zich niet zaligmakend. ‘Belangrijk is het stuk analyse. Het gaat om het verhaal achter de cijfers.’ Juriaan Hoefnagel van projectontwikkelaar SYNCHROON beet de spits af. De manager E-Business vertelde hoe SYNCHROON nieuwe technieken toepast om de klant beter te leren kennen. ‘We zien tegenwoordig dat de website steeds strategischer wordt ingezet.’ Hij gaf als voorbeeld De Deeltuin in Utrecht, een nieuwbouwproject met ongeveer vijftig eengezinswoningen. Om aandacht te vragen voor het concept van De Deeltuin werd een website opgezet en vervolgens werd onderzocht of mensen geïnteresseerd waren. Daarnaast is de website ook bedoeld om de bezoekers van de site te bevragen. De input kon worden gebruikt voor de optimalisatie van het project. SYNCHROON benoemde vier doelgroepen voor De Deeltuin: stellen zonder kinderen (starters), dinkies (tweeverdieners zonder kinderen), gezinnen met jonge kinderen en gezinnen met oudere kinderen. ‘We keken in welke mate die doelgroepen interesse hadden in ons plan. We zagen dat gezinnen met jonge kinderen veruit de meeste interesse hadden en stellen zonder kinderen het minst’, vertelt Juriaan Hoefnagel. Hij noemt dit waardevolle informatie voor het vervolgtraject. Belangrijk punt was vervolgens om die klant (online) beter te leren kennen om nog beter te kunnen inspelen op de wensen van (mogelijke) kopers. Was er interesse voor drie, vier of vijf woonlagen? Hechten ze belang aan een speelplaats voor kinderen? Een plek met zitplekken, picknicktafels en gezamenlijke bbq’s? Is energiezuinigheid van de nieuwe woning het belangrijkst voor ze? ‘Dit alles gaf ons meer inzicht in waar we staan met dit project.’
Appelkruimelvlaai
Big data een big deal? Christiaan Tuyl, datamarketeer bij Blauwhoed, ging in zijn toelichting in op het belang van kennis. ‘Big data geven je meer kennis en stellen je in staat om kwalitatief beter te kijken naar gegevens.’ Projectontwikkelaars weten dankzij het gebruik van data veel meer over de klant: profiel, hoelang de hypotheek nog loopt, woonwensen, eventueel restwaarde van de huidige woning, en de levensfase en de levensstijl van consumenten. De beschikking hebben over al deze gegevens is één, belangrijker nog is het analyseren van die data. ‘Data zijn geen rocket science’, zei de datamarketeer van Blauwhoed tijdens zijn presentatie. ‘Belangrijk is het stuk analyse, het verhaal achter de cijfers, en daarvoor moeten bedrijven iemand in huis hebben die bedreven is met big data, om de cijfers te kunnen analyseren.’
tekst Wendy Braanker gespreksleider Roger Kersten, partner Akro Consult
Eerder tijdens de presentatie kwam Christiaan Tuyl (‘Ik kom uit het zuiden van het land’) met een praktijkvoorbeeld. ‘Wat is de meest favoriete vlaai?’, was de vraag die hij stelde aan de zaal. Hij haalde dit voorbeeld aan om duidelijk te maken dat de appelkruimelvlaai favoriet is, maar dat deze variant ook de tweede keus is van veel consumenten. ‘Als gezin moet je een compromis sluiten.’ De voorkeur van consumenten pakt heel anders uit als er vlaaien met meerdere smaken of kleine vlaaitjes op de markt worden gebracht. Dit principe gaat ook op bij andere keuzes die consumenten maken. ‘We moeten beter naar mensen kijken’, hield hij het publiek dan ook voor.
Voorspellingsmodel
In zijn presentatie ‘Klantgedrag en woningaanbod: een andere kijk op data’, vertelde Erik van der Wal, senior E-Business Manager bij BPD Gebiedsontwikkeling, dat BPD in 2014 op zoek ging naar een methode om een relatie te leggen tussen woningverkopen en leads. De vraag was: is er een oorzakelijk verband tussen het aantal zoekopdrachten ‘woning kopen’ in Google en de daadwerkelijke verkopen die jaarlijks in Nederland plaatsvinden. En zo ja, kan BPD dan voorspellen hoe de woningmarkt in Nederland zich gaat ontwikkelen qua aantallen transacties. Dat oorzakelijk verband bleek er te zijn. ‘Maar wat vertelt ons dat nu echt?’, hield Van der Wal de deelnemers aan de sessie voor. Hij liet zien dat met behulp van een voorspelmodel de interesse van kopers van nieuwbouwwoningen bij vier projecten (Park Luistruik, OolderVeste, Stadhouderspark en Nuenen-West) vooraf helemaal juist werd berekend. Er was onder andere gekeken naar het aantal websitebezoekers die een brochure hadden gedownload. Als er niet al te gekke dingen gebeuren, is het volgens Erik van der Wal goed te voorspellen hoeveel leads je nodig hebt om te komen tot een optie op een woning en de volgende stap: verkoop van een woning. De belangrijkste pijlers voor de online strategie van BPD zijn: marketing automation (klantcontactstrategie BPD), customer feedback loop, 360-graden-klantbeeld in BPD Connect, customer engagement data in Google Analytics en heel recent de Woonquiz (om nog beter te weten wat de klant wil). Geïnteresseerden krijgen ook enquêtes voorgelegd over bijvoorbeeld de prijsstelling van nieuwbouwwoningen bij een bepaald project. Zo kan BPD gerichter proposities ontwikkelen, volgens de E-Business Manager. Het idee achter de online strategie is simpel: ‘Als klanten klaar zijn om te kopen, willen wij klaar zijn om te leveren.’
31
B
G0 praktijkcongres 2016
De wijk als energieopwekker
Hoe gaan we bij nieuwbouw en (her)ontwikkeling om met duurzame energie? Wat betekent duurzame energie voor het gebiedsontwikkelingsproces, de rollen, het ruimtelijke en financiële plaatje? Netbeheerders, gebiedseigenaren, aanbieders en gebruikers vinden elkaar in een duurzaam exploitatiemodel. Energieke publiek-private samenwerking: praktijkvoorbeelden van verschillende schaal. Nienke Maas, senior adviseur Gebiedsontwikkeling, TNO De relevantie van energie voor de gebiedsontwikkeling wordt duidelijk als we naar de cijfers kijken: een derde van het energieverbruik gaat naar de gebouwde omgeving en een kwart naar verkeer. De transitie van centrale naar decentrale energieopwekking verloopt niet probleemloos. We signaleren vier knelpunten en geven oplossingen hoe hiermee om te gaan. 1 Het ontbreken van een gedeelde ‘sense of urgency’ Hoe geef je regio’s meer zeggenschap over de energietransitie? De oplossing hiervoor kan gevonden worden in het opstellen van Regionale Energie Strategieën. Zo ondertekenden in juni 2016 vijf regio’s en twee voorloperregio’s de Regionale Energie Strategieën van een lokaal warmteplan naar een regionaal energieplan. Er bevinden zich bijna tweehonderd gemeenten in dit lerende netwerk.
2 De domeinen van energie en ruimte zijn nog onvoldoende verbonden Hier spelen twee problemen. Het eerste is dat verschillende energieopwekkers andere ruimtevragen kennen. Bij een gesprek over de energietransitie komen de ruimtelijk denkende professionals echter nauwelijks aan tafel. En dit terwijl inzicht in ruimte en energie en de relatie daartussen heel belangrijk is. Het tweede probleem dat zich voordoet is dat kennisuitwisseling en samenwerking tussen de bouwsector en energiebedrijven nog onvoldoende tot stand komen. Daarnaast is het onderwijs nog te veel opgedeeld in traditionele elektriciteits-, warmte- en bouwafdelingen; er is geen opleiding waar integrale concepten worden onderwezen.
3 Investeringen en opbrengsten zijn niet in één hand Degenen die voor de vereiste investeringen voor verduurzaming moeten zorgen en degenen die van de opbrengsten profiteren, zijn verschillende actoren. Als gasleidingen niet meer worden vervangen dan houden de netwerkbedrijven op hun vervangingsinvesteringen veel over, maar vastgoedeigenaren moeten dan wel investeren in de woningen. Er zijn drie oplossingen voor deze problemen: energieprestatievergoeding voor de corporaties, renovatie-ESCo’s (= Energy Service Company) en gebieds-ESCo’s (samen investeren in wind).
4 Toekomstbestendig versus bottom-up initiatieven Een mooie casus waar de bottom-up en top-down energietransitie elkaar tegenkomen, is het vraagstuk ‘gasloze wijken’. Hier komen de nationale visie met internationale component (afhankelijkheid en toekomst van gas in Nederland, MinEZ), het vervangingsvraagstuk van netbeheerders, gemeentelijke ambities rondom energie, maar zeker ook sociale woningbouw samen met burgers, die weer een eigen beeld hebben. Een regio zal een visie moeten ontwikkelen op het gewenste energiesysteem en daarmee moeten bijsturen.
32
tekst Tine van Langelaar gespreksleider Ellen van Bueren, hoogleraar Urban Development Management, TU Delft
Jeanke van der Haar
Manager Business Development and Innovation, ENGIE Energy Solutions
De klimaatverandering geeft de ‘sense of urgency’ om iets te doen, maar het is de kruisbestuiving van technische en sociale innovaties die nieuwe oplossingen mogelijk maakt. Hierbij treedt de digitale infrastructuur als verbinder op. De nieuwe energieverbindingen betreffen maatwerkprojecten per gebied. Wat zijn de aandachtspunten van zo’n project? Het gaat om een integrale en situatie-afhankelijke oplossing. Dat vraagt nieuwe vormen van samenwerken en vertrouwen, een gedeelde visie, het verbinden van belangen en kleine concrete stappen. Voor een praktijkvoorbeeld kijken we naar de gemeente Zaanstad, die energieneutraal wil worden. De grootste impact zit in het vervangen van aardgas door duurzame warmte. Zaanstad wil een open warmtenet realiseren met mogelijkheden voor de inzet van meerdere duurzame bronnen. Bij dit project zijn vijftien organisaties aangehaakt met ieder hun eigen belangen en doelen.
Thérèse van Gijn
Directeur Adviesbureau van Gijn
Duurzame gebiedsontwikkeling gaat over technische details, innovatie, financiële onzekerheden en organisatorische schermutselingen aan verschillende overlegtafels. Als casus nemen we de herontwikkeling van project Valkenburg, een voormalig militair vliegveld gelegen tussen Katwijk en Leiden, dat ontwikkeld wordt tot een woon- en werkgebied met 5.000 woningen en een werkpark. Het is een energieneutraal gebied dat op jaarbasis geen netto-import van fossiele of nucleaire brandstof van buiten de systeemgrens nodig heeft. Het project kenmerkt zich door de ambitie van energieneutrale gebiedsontwikkeling tegen de laagst mogelijke kosten voor de eindgebruiker. In de praktijk geldt daarbij dat het tevens zo veel mogelijk budgetneutraal wordt voor de grondontwikkelaar. Het gekozen energieconcept moet dus leiden tot haalbare businesscases voor iedere betrokken partij. Het all-electric concept kijkt naar de mogelijkheden om energieneutraal te worden, financiën en woonlasten voor exploitanten en eindgebruikers, maatschappelijke acceptatie en langetermijn-robuustheid. Op woningniveau wordt de warmtevraag ingevuld door zonneboilers of zonnecollectoren en vloerverwarming, waarbij de individuele grondgebonden warmtepomp in nieuwbouw op dit moment als solide en economisch meest interessante oplossing naar voren komt. Bestuurlijk draagvlak halen en behouden vereist ook een actieve inzet. Gebiedsontwikkelingen lopen langer door dan een collegeperiode. Bovendien wisselen bestuurders (met hun ambities) en projectmanagers regelmatig van plek. Controleer dus of de eens geformuleerde ambitie nog staat en organiseer zo nodig opnieuw commitment.
C
Data willen delen vereist een businessmodel
Aan de financiële kant van gebiedsontwikkeling is altijd al gewerkt met grote dataverzamelingen. Welke veranderingen in de rekenmodellen brengt nieuwe datatechnologie met zich mee? Scherpere analyses, andere risicoberekeningen, kwalitatievere besluitvorming? Informatietechnologie en open data maken het mogelijk ‘meer feiten aan gebiedsontwikkeling toe te voegen’, stelde Marten Middendorp, partner bij Republiq. De transparante overheid maakt heel veel digitale data publiek. Het is gemakkelijk gemeentelijke begrotingen na te pluizen op hoeveel geld waar naar toe gaat. Bedrijven kunnen heel veel data verzamelen, analyseren, verbanden en patronen blootleggen. En daar zijn niet eens bijzonder geavanceerde algoritmen voor nodig. Een volgende stap kan zijn om ook – tegen betaling – data van marktonderzoekbureaus, bedrijven als Locatus, het Kadaster en funda, te integreren. Een concrete toepassing is bijvoorbeeld het verstrekken van data over de verspreiding van bibliotheekvestigingen in steden aan een gemeente die beslissingen over het voorzieningenniveau moet nemen. Ander voorbeeld: adviesbureau Locatus werkt aan zijn Retail Risk Index, die op basis van data voorspelt wat opkomende of juist risicovolle winkels zijn en welke mutatiepatronen winkelstraten vertonen, zodat gemeenten daarop kunnen anticiperen. Als directe voordelen van big data noemde Middendorp: just-in-time gebiedsontwikkeling, grotere meetbaarheid van maatschappelijke effecten, en een betere waardebepaling van vastgoed.
‘Ideologievrije’ feiten
Uit de korte discussie kwamen als kritische punten naar voren dat data ook altijd interpretatie behoeven. Dit kan ook beperkend werken wanneer er te veel en te stellige gevolgtrekkingen aan worden opgehangen. Ten slotte is het ook nog zo dat beslissers open moeten staan voor de ‘ideologievrije’ feiten die ze aangereikt krijgen. Heleen Aarts, directeur Gebiedsontwikkeling Amvest, onderschreef dat big data helpen om betere beslissingen te nemen. Amvest houdt al heel lang een database bij over met name kosten. Big data wil zeggen dat meer data ontsloten, geanalyseerd en gekoppeld kunnen worden. Data kunnen trouwens ook ontmythologiseren: is een beweerde trend als de opkomende deeleconomie wel met feiten onderbouwd?
Koele data
Echter, zette Aarts een ander spoor uit, de mens is niet volledig rationeel. Anders zouden we allemaal in Almere wonen, want de statistieken wijzen uit dat het daar qua wonen en leefklimaat de beste plek van Nederland is. We moeten ons dan ook niet helemaal door koele data laten leiden. Amvests gebiedsontwikkeling Duin in Almere – in een opgespoten duinlandschap – is ook een beetje irrationeel. De verkoopprijs van de woningen komt uit op 25 procent boven het marktsegment.
tekst Kees Hagendijk gespreksleider Geurt van Randeraat, directeur SITE urban development Daar zit een stukje geloof in eigen kunnen in, zo’n plan haal je niet uit de data. Aan de voorkant van de gebiedsontwikkeling zullen big data van nut zijn, maar planproces, concept en ontwerp zijn ook in hoge mate mensenwerk.
Digitaal zwart gat
Volgens Frank ten Have, partner Real Estate Advisory Deloitte, verzamelt elke partij zijn eigen data en deelt die niet. En aan het einde van een gebiedsontwikkeling gaan de laptops dicht en verdwijnen de data in een digitaal zwart gat. Dat is geen financiële scherpte! Kijk ook hoe krampachtig gemeenten omgaan met de gegevens van grondexploitaties. Hoog tijd voor data sharing en data partnering. Op basis van een businessmodel. Zoek complementaire partijen en durf gegevens uit te wisselen! Aarts zei dat op brancheniveau, bijvoorbeeld via de IVBN, veel data al wel gedeeld worden. Maar weer niet over bouwkosten en dergelijke. Een deelnemer merkte op dat gemeenten hun grondexploitaties na afloop allemaal analyseren. Probleem is alleen dat de exploitaties wel 25 jaar kunnen duren, wat het moeilijk maakt om over ‘de cijfers’ te praten en die onderling te vergelijken. Woningcorporaties zijn inmiddels wettelijk verplicht hun realisatiecijfers openbaar te maken. Een andere deelnemer bracht naar voren dat financiële gegevens nu eenmaal ook de wapens zijn waarmee je als ondernemer de wedstrijd probeert te winnen.
Onzekerheidsmarge blijft
Een deelnemer werkzaam bij een woningcorporatie merkte op dat de vraag naar big data gericht lijkt op het vinden van algemeen toepasbare woningbouwmodellen. Zodat na invoer van alle relevante gegevens met één druk op de knop het model voor Schiedam-Noord uit de computer zou rollen. Middendorp erkende dat dat niet realistisch is. Beslissen in onzekerheid zal niet verdwijnen, er blijft een onzekerheidsmarge. Wat financiële scherpte betreft stelde Ten Have de ontwikkeling RijswijkBuiten als voorbeeld, waarbij aannemer, gemeenten en makelaars hun cijfers open op tafel leggen. Aarts schaarde dat echter meer onder transparantie. Ten Have erkende dat het big data worden als je de gegevens van een aantal van die projecten kunt stapelen. Zulke geaggregeerde data krijg je ook, aldus Aarts, als je de jaarverslagen van alle woningcorporaties door een algoritme laat doornemen.
Willen delen
Niet de technologie zelf maar de beschikbaarstelling, het willen delen van (financiële) data – daar een gedeeld belang toe vinden – is de kern waar big data voor gebiedsontwikkeling om draaien. Dan nog rollen er geen kant-en-klare plannen uit de computer. Of zoals Ten Have stelde: ‘Big data zijn niet meer dan de input voor een goed gesprek tussen samenwerkingspartners.’
33
D
G0 praktijkcongres 2016
Creatief kietelen en bottom-up gebiedsontwikkeling
tekst Jeroen Mensink gespreksleider Helma Born, directeur Procap
Het opbouwen van een gemeenschap staat centraal bij bottom-up gebiedsontwikkeling. Koen de Boo (Plein06), Bas van Rossum (TransformCity®) en Sabrina Lindemann (OpTrek) diepten het onderwerp bottom-up gebiedsontwikkeling verder uit aan de hand van de instrumenten die ze in hun eigen werk inzetten.
gebundeld, zoals functiekaarten, informatie over bouwhoogte en de potentie voor zonnepanelen. Ideeën voor het gebied worden zichtbaar voor andere betrokkenen en worden soms samengevoegd. Naast het digitale platform worden ook wekelijkse bijeenkomsten georganiseerd om de ‘eindgebruiker los te kietelen’.
Zoetermeer, community building in een top-down stad
Den Haag, I’m Binck
Koen de Boo liet zien hoe hij werkt aan het stationsgebied van Zoetermeer, een excentrisch gelegen gebied in neergang met meer dan gemiddelde leegstand. Het station Zoetermeer lijdt bovendien onder het succes van de RandstadRail; het aantal reizigers is daardoor gezakt tot 6.500 per dag. Het stationsgebied ligt als een eiland aan de rand van de stad en kent een verouderde gebouwenvoorraad, veelal in eigendom bij zogenaamde ver-weg-beleggers. Door het monofunctionele karakter en de extensieve opzet heeft het geen eigen identiteit. In samenwerking met de stad zoekt De Boo naar een nieuwe manier van gebiedsontwikkeling, meer organisch dan top-down georganiseerd. Dat begint met het formuleren van een gemeenschappelijke ambitie en het opstellen van een gezamenlijke visie. Ga eerst, in samenspraak met gebruikers, op zoek naar kansen in het gebied. Het stationsgebied heeft behoefte aan meer samenhang en heeft de potentie om de verbindende schakel te vormen tussen de twee stadsdelen aan weerszijden van de A12. Er is een ‘gebiedsinitiatieventafel’ opgericht om initiatiefnemers, ondernemers, gebruikers en investeerders samen te brengen; ook in de vorm van een digitaal platform, bedoeld voor zowel publiciteit als interactie. Daarnaast worden ook publiekslabs georganiseerd. Maar die blijken in de praktijk meer het karakter van bewonersavonden te hebben, waar vooral problemen worden benoemd en weinig initiatieven naar voren worden gebracht.
Amsterdam-Zuidoost, ZO!City
Bas van Rossum werkt voor TransformCity® aan de geleidelijke transformatie van gebieden met de inzet van online tools. Maar ondanks die online tools blijft het mensenwerk, zo benadrukte hij. Actuele thema’s als mobiliteit, leegstand en duurzaamheid betreffen veel stakeholders en zijn wat hem betreft gebaat bij een minder top-down en meer multidisciplinaire aanpak. Door in een vroeg stadium gebruikers te betrekken, ontstaat een vorm van bottom-up gebiedsontwikkeling. Er worden bijeenkomsten georganiseerd om kennis te delen en visie te ontwikkelen. Om vervolgens concrete projecten tot uitvoering te laten komen, die op hun beurt weer een positief effect hebben op het gebied. Amsterdam-Zuidoost is het pilotproject. Het digitale platform ZO!City nodigt bezoekers uit onderdeel te worden van een actieve gemeenschap die meedenkt over de ideale toekomst voor het gebied. Op de website kan men een project aanmaken en ideeën voorstellen. Op de digitale kaart wordt informatie 34
Sabrina Lindemann werkt al vanaf 2011 aan de Binckhorst, na een lange periode als stadsvernieuwingsnomade in andere delen van Den Haag. Begonnen vanuit de nieuwsgierigheid naar waarom gebiedstransformatie gebeurt zoals het gebeurt. En wat ze daarin zelf, opgeleid als kunstenaar, kan betekenen. Lindemann gaat op bestaande plekken op zoek naar bestaande kwaliteiten. Nadat het masterplan voor de Binckhorst in 2008 in de prullenbak was verdwenen en Den Haag ervoor had gekozen om het gebied organisch te ontwikkelen, besloot ze haar ervaring met ‘community building’ mee te nemen naar de Binckhorst. In dit diverse gebied met de nadruk op bedrijvigheid waren al veel ondernemers met ideeën aanwezig, maar die kenden elkaar niet en werkten ook nog niet samen. Lindemann ging netwerkbijeenkomsten organiseren om de ondernemers in het gebied zichtbaar te maken, voor elkaar en voor de rest van de wereld. Daaruit kwam het jaarlijkse festival I’m Binck voort, een evenement om na te denken over de toekomst van de locatie. De volgende stap is het opvolgen van de initiatieven die in de netwerkbijeenkomsten ontstaan. Een voorbeeld daarvan is het idee voor de productie van een lokaal bier (Binckse Belofte), wat heeft geleid tot de vestiging van een brouwerij (Kompaan) in het gebied. Samen met Superuse Studios is een metabolische analyse van de Binckhorst gemaakt en worden afvalstromen in een ‘bredewaardenkaart’ in beeld gebracht. Van daaruit wordt naar nieuwe kansen gekeken voor ondernemers in het gebied, in een zoektocht naar nieuwe diensten en producten.
Discussie
In de gesprekken met de zaal werd de vraag opgeroepen welke rol voor professionals is weggelegd in deze bottom-up gebiedsontwikkelingen. Het activeren van een gemeenschap en het proces van ontwikkelen vragen ook om professionele kennis. Daarnaast zijn er vaak grote maatschappelijke belangen die om politieke besluitvorming vragen. In deze processen is daarom wel degelijk ook een rol voor de overheid weggelegd, zij het wel enigszins op de achtergrond. Belangrijke les is dat het betrekken van gebruikers alleen zin heeft als het om meer gaat dan een reguliere bewonersavond. Laat mensen alleen meepraten als ze ook echt mee gaan doen. Als professional kan je wel ‘creatief kietelen’ door kansen te laten zien die gebruikers zelf nog niet zien. Reik die kansen aan en doe dat op maat, afhankelijk van de locatie. De slotvraag van gespreksleider Helma Born was welke rol de ontwerper heeft in dit proces. Die werd in dit gezelschap vooral gezien als ideeëngenerator, als verbeelder en als verbinder.
E
Het stationsgebied moet een logisch onderdeel van de stad worden
Het stationsgebied moet een logisch onderdeel van de stad worden. Dat lijkt de conclusie te zijn van een parallelsessie over stationsgebieden en de stad. Dit verslag geeft een inkijk in de stedenbouwkundige en technologische mogelijkheden om deze conclusie te verwezenlijken. Onderzoeker en universitair docent aan de TU Delft Wouter-Jan Verheul zat de dag voor. ‘We gaan afpellen’, aldus Verheul. Eerst de regio, dan het stationsgebied, dan het station zelf. Drie vragen werden er besproken. Ten eerste, hoe zijn de stationsgebieden, deze knooppunten, opgenomen in het stedelijk weefsel? Ten tweede, in Nederland hebben we een mooie traditie van sleutelprojecten rond de grote stationsgebieden, maar hoe zit het dan met de kleinere tussenstations? Ten derde, welke mogelijkheden bieden nieuwe technologieën en hoe verhouden die zich tot placemaking?
De regio en stad
Stijn van de Walle, coördinator Stedenbaan van Netwerk Zuidelijke Randstad, meent dat stations een logisch onderdeel van de stad moeten worden. Dit betekent functiemenging. Kantoren, retail, penthouses, woonkamers, horeca, en ja, ook vervoer. Van generiek beleid naar maatwerk per gebied. Geen tot heel weinig parkeerplaatsen. Compactere tram- en busstations, handig geplaatst aan de zijkanten. Het resultaat? Meer ruimte voor de mens te voet en te fiets, voor ruimtelijke kwaliteit en het liefst zelfs emotionele binding met het stationsgebied. Rotterdam laat zien dat dit laatste mogelijk is. Voor de kleinere tussenstations lijkt de uitdaging te zijn ze aantrekkelijker te maken door langzaam maar zeker enkele kleine ingrepen te doen. Metrostation Westpolder in Berkel wordt aangehaald als goed voorbeeld. Rondom het station werden wat appartementen en winkels gebouwd. Later kwam er een pleintje met een fontein, wat groen, een restaurantje. ‘Ook al hebben zulke kleine stations vooral een vervoersfunctie, zulke kleine ingrepen maken het gebied een stuk aantrekkelijker’, aldus Van de Walle.
tekst Menno Schokker gespreksleider Wouter-Jan Verheul, onderzoeker en universitair docent Urban Development Management, TU Delft
Het gebied
De eerste laag was gepeld, door naar een concreet stationsgebied: Utrecht, vertegenwoordigd door Marlies de Nijs, senior stedenbouwkundige bij de gemeente Utrecht. Utrecht is booming, het centrum groeit uit zijn jas. De stad moet verdicht worden en het centrum wordt over het station naar het westen getrokken: Het Nieuwe Centrum. Hoe ze dit willen bereiken? Functiemenging en dwarsverbindingen west-oost, noord-zuid. Het station moet looprichtingen naar alle kanten van de stad faciliteren. Als extraatje komt er een voetgangers- en fietsbrug over het spoor. Parkeren in dit gebied daar piekeren ze niet over, wat tevens volledig draagvlak geniet. Het werd ook duidelijk dat het gebiedsontwikkelingsproces op de oude vertrouwde manier is en wordt ingericht. Geen technologieën zoals gamificatie, real-time loopstroomanalyses of sociale media. Dit werd te duur en arbeidsintensief geacht. Ze weten niet zo goed wat te doen met ‘al die smart-zaken’.
Het station
Barend Kuenen, directeur Retail & Services NS Stations, benadrukte dat de beleving van stations erg verbeterd is. Een wezenlijk verschil met vroeger is dat mensen nu ook naar het station gaan simpel en alleen om elkaar te ontmoeten. ‘De transportwaarden blijven wel de kern, maar het verschil is dat het nu toch echt een onderdeel van de stad is geworden’, aldus de NS-directeur. Hij ziet dat bij stations de emotie en binding met de stad steeds sterker worden. Ze willen daarom toe naar ‘gastheerschap’, ook bij de kleinere stations. Altijd bemensing, altijd een koffiezaakje open, altijd welkom. Qua technologie benadrukte Kuenen dat NS vooral wat heeft aan zaken als zelfscankassa’s, ‘swipe-and-go’ betalen, de OV-chipkaart en loopstroomanalyses. Met behulp van de smartphones van reizigers brengen ze op basis van bluetooth-verbindingen de loopstromen in kaart, om hiermee verkeersknelpunten te analyseren tijdens en na de verbouwing, en huurprijzen te bepalen. ‘Op Schiphol zit er letterlijk iemand achter een scherm om de actuele loopstromen in de gaten te houden.’
Concluderend
Al met al kunnen we zeggen dat stationsgebieden, klein en groot, een integraal onderdeel (moeten) zijn van het stedelijk weefsel. Het kan naast de vervoersfunctie een aantrekkelijk gebied zijn, met een eigen vibe en een emotionele binding met de stad en inwoners. Er zijn genoeg stedenbouwkundige en technologische mogelijkheden om het vervoersproces veiliger, efficiënter en compacter te maken. Hierdoor ontstaat voor de gebruikers meer tijd en ruimte voor andere zaken dan enkel vervoer en elkaar ontmoeten in een fijne, mooie omgeving. De uitdaging is om dit bij alle stations, ook de kleine tussenstations, te verwezenlijken.
35
G0ing places — 2
Gemeente — Utrecht
Utrecht, gezonde stad dankzij koppeling data 36
tekst Jeroen Mensink
Hetty Linden is directeur Volksgezondheid van de gemeente Utrecht. Zij is opgeleid aan de Universiteit Wageningen als epidemioloog, waarna ze eerst een tijd als epidemioloog bij een GGD heeft gewerkt. Vervolgens heeft zij diverse managementbanen gehad bij de provinciale en rijksoverheid. Een ervan was ICT-manager bij het toenmalige Ministerie van Landbouw, waar zij werkte aan de bouw van kennissystemen. Het raakvlak van ruimtelijke ontwikkeling en gezondheid is voor haar een bron van inspiratie. Haar persoonlijke missie is om een bijdrage te leveren aan de leefkwaliteit in de stad.
De gemeente Utrecht ontwikkelt een digitaal, interactief 3D-platform voor stedelijke ontwikkeling in de breedste zin van het woord. Datagedreven sturing is een prioritair thema. Wat de gemeente Utrecht voor ogen staat, laat zich nog het best omschrijven als een ‘SimCity-interface’ voor de stad, waarmee de effecten van beleidsmaatregelen kunnen worden getoetst en toekomstscenario’s worden gesimuleerd. Utrecht heeft nu al profijt van het delen van datasets, want het leidt al tot een meer integrale manier van werken. Hetty Linden (directeur Volksgezondheid) en Lennert Middelkoop (directeur Ruimtelijke & Economische Ontwikkeling) van de gemeente Utrecht, beide initiatiefnemers van het 3D-platform, vertellen meer hierover in een gesprek in het nieuwe stadskantoor.
Integraal 3D-platform
Linden: ‘Momenteel zijn veel ontwikkelingen gaande waarbij mensen zich realiseren dat als je data – die men eerder alleen voor de eigen discipline benutte – deelt met anderen, daar veel meer waarde uit voortkomt dan wanneer je dat niet doet. Aanvankelijk waren data iets ingewikkelds – men was al blij als men een eigen dataset had en begreep welke informatie daar in zat. Maar data bieden steeds meer kansen. Zeker wanneer je producenten en consumenten van data bij elkaar brengt in één platform. We kijken allemaal vanuit heel andere perspectieven naar dezelfde data. Dat inspireert en geeft vrolijkheid.’
Lennert Middelkoop is directeur Ruimtelijke & Economische Ontwikkeling van de gemeente Utrecht en bestuurslid Stichting Hoogbouw. Hij is opgeleid aan de Erasmus Universiteit als bestuurskundige, werkte bij Twynstra Gudde en daarna tot 2015 bij de gemeente Rotterdam. Hij hecht grote waarde aan de relatie tussen stad en natuur en richt graag alle creativiteit op duurzame, economische oplossingen.
Middelkoop: ‘Het 3D-platform is een soort virtuele maquette, die op een scherm getoond kan worden en manipuleerbaar is. Er is een tijdsbalk waarmee geschoven kan worden, om te laten zien hoe het vroeger was en hoe het in de toekomst mogelijk kan worden. Het is een instrument om cultureel erfgoed in historisch perspectief te plaatsen en scenario’s te maken voor bepaalde plekken, maar ook voor de stad en de regio als geheel.’ Linden: ‘En om informatie te kunnen delen met anderen. Niet alleen binnen de gemeente, maar ook met externe partijen.’
Healthy Urban Living
Middelkoop: ‘Behalve een compacte stad is Utrecht ook een kwalitatief hoogstaande stad. Met veel hoogopgeleide inwoners en een sterke drijfveer om de leefkwaliteit te verbeteren. We zien een sterke beweging in de regio die zich inzet voor de compacte stad als economisch welvarend brandpunt en daarnaast vasthoudt aan de kwaliteit van de leefbare, duurzame stad en de groene omgeving. Dat wordt “healthy urban living” genoemd. De stad is booming en de kwaliteit van leven is daarin heel belangrijk voor Utrecht.’ De koppeling van gezondheid aan stedelijke ontwikkeling zorgt voor een steeds nauwere samenwerking binnen de gemeente. Middelkoop: ‘We zitten nu in een fase dat het sociale en fysieke domein af en toe nog apart van elkaar opereren, zwart-wit gesteld. Bij Ruimtelijke & Economisch Ontwikkeling kijken we meer naar gebouwen en wegen en bij Volksgezondheid kijkt men meer naar mensen (patiënten en burgers).
37
We komen nu op een punt waarbij dat geen verwijt meer is, maar we met een zekere logica zien hoe we dat bij elkaar gaan brengen. Want Utrecht groeit ondertussen enorm hard. We verwachten nog 70.000 extra bewoners, een groei van bijna 20 procent. Hoe kunnen we die groei gebruiken om “healthy urban living” een boost te geven? En welke informatie is al voorhanden om dat in goede banen te leiden?’
Gezonde stad dankzij koppeling datasets
Linden: ‘De versnellingsaanpak Overvecht, waarbij we als gemeente bewust kiezen om in de wijk aan te sluiten bij ontwikkelingen die al gaande zijn en niet met iets totaal nieuws komen, is een mooi voorbeeld. Omdat de data laten zien dat de aanpak van problemen op het gebied van gezondheid, veiligheid, werkgelegenheid en armoede in de wijk in de basis goed functioneert. Soms is het bestaande gewoon al goed en dan is het van belang om dat te versterken. Dat betekent voor het fysieke domein dat een aantal ontmoetingsplekken in de wijk, die eerst gesloopt zouden worden, nu toch blijven bestaan.’ Middelkoop: ‘De ruimtelijke strategie voor de stad is doordrenkt met het onderwerp gezondheid. Dat klinkt misschien voor de hand liggend, maar vrij weinig steden doen dat. De Ruimtelijke Strategie Utrecht maakt continu gewag van de combinatie stedelijke groei en “healthy urban living”. Wat betekenen gezondheid en stedelijkheid in bijvoorbeeld Overvecht? De grote transformatie in deze wijk gaat gepaard met gezonde verstedelijking. Ook onze investeringsstrategie is daarop gericht. De stedenbouwers vragen nu aan ontwikkelaars wanneer het gaat over verkaveling, de zonering en zichtlijnen: “Wat voegt dit toe aan de gezondheid van de mensen in de stad?” Dat wordt steeds meer onderwerp van gesprek. Zo zetten we stappen richting een duurzame, gezonde verstedelijking.’
Samenwerking Volksgezondheid en Ruimtelijke Ontwikkeling
Linden: ‘Ruimtelijke Ontwikkeling en Volksgezondheid werken steeds meer met elkaar samen, we zijn al aardig aan elkaar gewend. Die gewenning is belangrijk, want we hebben allemaal een eigen taal en andere gewoontes. We zijn nu zodanig geïntegreerd dat we verwachten dat zo’n applicatie, zo’n integraal 3D-platform, echt gebouwd kan worden. Onze werelden zijn makkelijk aan elkaar te koppelen qua visie en ambitie.
De Ruimtelijke Strategie Utrecht maakt continu gewag van de combinatie stedelijke groei en ‘healthy urban living’.
38
De vervolgvraag is of we nog iets extra’s kunnen toevoegen, buiten al die initiatieven die er al zijn, zodanig dat het ons regioprofiel van “healthy urban living” nog beter kan dienen? Kijk bijvoorbeeld naar de opgave om het fietsen aantrekkelijk te maken en te houden in Utrecht. We hebben in de stad te maken met ware fietsfiles. De eerste stap is onze applicatie P-route fiets, waarop beschikbare plekken voor fietsparkeren staan aangegeven. De volgende stap is een soort ANWB-file-app voor fietsroutes. Wie straks op het station aankomt en de fiets pakt, kan op deze app bekijken welke route op dat moment het minst druk is richting de eindbestemming.’ ‘Met name het crowd management wil ik hier nog even naar voren halen. Hiervoor is in samenwerking met de Universiteit Utrecht een crowd-simulatietool gemaakt. Het is een instrument aan de hand waarvan je met allerlei mensen die bij grote evenementen verantwoordelijk zijn voor de veiligheid in de stad scenario’s kunt doorpraten en voorbereiden. Betrokkenen hebben daardoor vooraf al een goed beeld gekregen van de gevolgen van bepaalde keuzes en gebeurtenissen. Dat spreekt tot de verbeelding en toont de kracht van zo’n 3D-platform.’ Middelkoop: ‘Het is niet voor niets dat er in Utrecht bijna nooit incidenten zijn tijdens evenementen. Op het hoofdbureau van politie bevindt zich een kamer met allemaal beeldschermen. Het lijkt misschien op traditioneel cameratoezicht, maar software kijkt ondertussen mee. De computer pikt daar opvallende dingen uit, soms in milliseconden, die het menselijk oog niet waarneemt. Grote evenementen, zoals de start van de Tour de France, zijn de versnellers van dit soort technische ontwikkelingen.’ Linden: ‘Een heel brede en belangrijke toepassing is de Volksgezondheidsmonitor Utrecht, een database die op basis van onderzoek inzicht biedt op de gezondheid van alle Utrechters en de factoren die daarop van invloed zijn. Inmiddels is daar ook een virtuele patiënt aan toegevoegd, ontwikkeld door professionals in de wijken samen met de Universiteit Utrecht. Wat nu hier en daar nog gefragmenteerd plaatsvindt, wordt straks door dat 3D-platform allemaal bij elkaar gebracht.’
Mensen samenbrengen
Middelkoop: ‘Het 3D-platform biedt ook een goede manier om mensen samen te brengen in situaties waarin het effectief is om het over stedelijke ontwikkeling te hebben. Neem bijvoorbeeld de ontwikkeling van het stationsgebied. Dan stel ik me voor dat we met maximaal twaalf mensen aan een tafel zitten en op een scherm dat 3D-platform erbij halen. Als er iets nieuws ontworpen is, dan schuiven we dat letterlijk in het digitale model van de bestaande situatie en zien we niet alleen de rationele fysieke parameters bewegen (zoals grondprijs, windvalhoek), maar ook – in één oogopslag – de te verwachten tevredenheid van bewoners. Uitgedrukt in emoticons zoals in SimCity. Natuurlijk blijven het altijd modellen, maar een van mijn belangrijkste argumenten voor het 3D-platform is dat het veel tijd gaat schelen. Als we dergelijke processen al met een gedeelde dataset kunnen beginnen, valt zoveel tijdswinst te behalen. We weten al heel veel, maar brengen het nog te weinig bij elkaar.’
Praktische lessen →→ Het delen van data leidt al tot een meer integrale manier van werken. →→ Het 3D-platform biedt een goede manier om mensen samen te brengen in situaties waarin het effectief is om het over stedelijke ontwikkeling te hebben. →→ Dat wat tussen de disciplines ontstaat is weliswaar beter te voorspellen, maar niet volledig te vervangen door digitale processen.
Linden: ‘Wat ik heel belangrijk vind, is dat je mensen met elkaar in contact brengt. Om samen nieuwe dingen te creëren. Bij de Tour de France deden we dat met de veiligheidsketen. Bij de gezondheidsketen is dat gebeurd – ook aan de hand van data – met huisartsen en ziekenhuizen, maar ook met sociale wijkteams en schuldhulpverleners. Daarmee help je de maatschappij als geheel verder, door samen te werken in verschillende coalities. Denk alleen al aan de inspiratie die dat oplevert.’
Rol overheid datasets
Linden: ‘We hebben momenteel een aantal datasets over gezondheid in Utrecht op onze website volksgezondheidmonitor.nl staan, voor iedereen vrij toegankelijk. Maar het moet niet enkel een instrument van de gemeente zijn, waarbij alleen wij onze data toevoegen. Ook anderen moeten hun data kunnen plaatsen. Dan ontstaat interactie tussen al die gegevens en alle gebruikers ervan.’ Middelkoop: ‘Al onze datasets worden betrouwbaar en actueel gemaakt. Ook waar het de fysieke omgeving betreft. Onze nieuwe ruimtelijke strategie is recent vastgesteld door de gemeenteraad. Daar hebben we ook onze investeringsstrategie in datasets aan gekoppeld. Nu is het zaak om het vooral vaker te gaan gebruiken. Ik vraag me overigens wel af of het proces dat daarna komt, namelijk het creatieve proces van ontwikkelen, ooit gedigitaliseerd kan worden. Dat wat tussen al die disciplines ontstaat is dan misschien wel beter te voorspellen, maar niet volledig te vervangen door digitale processen. Het 3D-platform is een ondersteunend middel en zal het proces van creativiteit in oplossingen niet vervangen. Maar het leidt wel tot efficiëntere, effectieve en betere beslissingen.’
Naast een instrument om voorspellingen te doen, is het 3D-platform ook een middel om informatie te verzamelen. Linden: ‘Wat enorme toegevoegde waarde heeft, zijn die zogenaamde realtime data. Mensen verzamelen steeds meer data over zichzelf, ze hebben bijvoorbeeld een stappenteller op hun telefoon. Sommigen gaan daar op een gegeven moment iets mee doen en willen meer over hun hartslag en slaapritme weten. Het blijkt dat mensen zich ook graag willen vergelijken met anderen. Allerlei partijen onderzoeken wat ze uit die data kunnen halen om het gedrag van mensen te voorspellen. Het zou natuurlijk gek zijn als wij daar vanuit de overheid geen gebruik van zouden maken. Betrouwbaarheid is dan van cruciaal belang. Daar ligt ook een duidelijke rol voor de overheid, om de kwaliteit, de integriteit en de validiteit van de data-infrastructuur te borgen. Als een nieuw soort nutsvoorziening. Zo’n 3D-platform is daar een mooi vehikel voor.’
Partners
Middelkoop: ‘In Utrecht zijn genoeg investeerders aanwezig. Rijen dik zelfs. Maar we zijn alleen geïnteresseerd als ze waarde willen toevoegen aan deze stad. Wanneer ze de combinatie willen maken tussen stedelijke groei en “healthy urban living”, hebben ze onze aandacht. Dat hoeft niet per se een ontwikkelaar te zijn, het kan ook een winkelier zijn of een sportvereniging. Iedere partij die stapjes wil zetten in dat “SimCity-denken” is welkom en dan kijken wij waar we kunnen helpen. Het is – ook commercieel – interessant om het genereren en verzamelen van data meer in netwerken op te bouwen, meer als open data. En veel interactieve instrumenten bestaan al. De stad wordt steeds meer voorzien van camera’s en sensoren. Niet alleen voor crowd management, maar er zitten bijvoorbeeld ook sensoren in vuilcontainers om te weten wanneer deze geleegd moeten worden. Die middelen worden nu al geïnstalleerd en daar hoeven wij als gemeente vaak niets aan te doen. Het is een mythe dat de overheid de hele infrastructuur moet aanleggen. Dat doen sommige marktpartijen gewoon al zelf, omdat ze beter willen weten wat er speelt in de stad.’
Gereed
Linden: ‘Over zes jaar draait het 3D-platform in volle omvang. Dan ga ik met pensioen. In bescheiden vorm zal het al eerder draaien. Maar als je interactie met mensen wilt kunnen faciliteren, met lerend effect bovendien, dan moet het een krachtig platform zijn. Daarom zal het nog wel een aantal jaren duren voordat het volledig ontwikkeld is. Het is namelijk helemaal niet zo eenvoudig om al die data op een goede manier bij elkaar te krijgen.’
Linden: ‘Tijdens de meest recente toekomstverkenning van de volksgezondheid hebben we een digitaal spel gespeeld, waarin allerlei profielen van groepen mensen zijn verwerkt met voorspellend gedrag. Echt een ingenieus spel, gemaakt in opdracht van de RIVM, waarmee je voorspellingen kunt doen voor de stad en de stedeling. Door aan een aantal knoppen te draaien, zie je een bepaalde groep naar je stad toe trekken of juist weggaan.’ 39
G0 follow
In Go follow deelt de auteur zijn online bronnen en favoriete personen die het volgen via sociale media waard zijn. De onderwerpen gaan, in brede zin, over alle denkbare inspiratie voor de ontwikkeling van onze gebouwde omgeving. In het stuk nodigt de auteur alvast de auteur voor de volgende keer uit. Dankzij Rico Zweers, die mij heeft voorgedragen in de vorige editie van Go, gebiedsontwikkeling in beweging, kan ik in deze rubriek over mijn online inspiratie schrijven. Ik ken Rico nog van de studententijd en via social media zijn we aan het begin van dit decennium weer met elkaar in contact gekomen. Als je allebei een onderneming start, deel je nog wel eens tips & tricks. Interesse voor de online wereld (en de impact ervan op de fysieke wereld) heb ik altijd al gehad. Met deze column kan ik tegelijkertijd tien jaar aanwezigheid op social media vieren. In maart 2007 wilde ik wel eens weten wat die nieuwe hype uit Silicon Valley nou eigenlijk was en maakte ik een twitteraccount aan. Sinds september 2010 verzamel ik projecten die mij fascineren of inspireren op het gebied van architectuur, ruimtelijke ordening of (grafisch) design op mijn Tumblr-blog blog.jeroenapers.nl. Ze zijn onder meer afkomstig van onderstaande blogs, gemaakt door mensen die de betreffende werken hoofdzakelijk tonen via social media als Tumblr, Instagram, Pinterest of gewoon op Twitter.
Haussmanhattan van Luis Fernandes
Laat ik beginnen met de Parijse architect Luis Fernandes. Alleen al het struinen door zijn twitter @loouisfernandes is een grote ontdekkingstocht door Frans brutalisme, retro-futuristische illustraties, bizarre bouwwerken en onbekende architectuurpareltjes. Veel hiervan is direct content voor mijn blog. Daarnaast heeft hij de Tumblr-blog Haussmanhattan, met fantastische photoshops van veelal oude prentkaarten van Parijs en New York. Parijse gebouwen worden in New York geplaatst en vice versa. Hoe zou het zijn als het Flat Iron Building aan de Seine op het puntje van Île de la Cité stond, Empire State Building op de Place de la République, Central Park zich in het plan van Haussmann had genesteld of de Arc de Triomphe tussen de New Yorkse torens stond? Onlangs is Fernandes begonnen met een nieuwe blog, over wat er gebeurt als het Parijse bouwblok op het platteland staat. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van fotomontages van screenshots uit Google Earth/Maps en is te zien op Haussmann Village. haussmanhattan.tumblr.com haussmannvillage.tumblr.com
40
Confórmi van Davide Trabucco
‘Confórmi [le forme non appartengono a nessuno]’ is de hele titel, wat zoiets betekent als ‘Naleving [vorm is van niemand]’. In deze blog, te volgen via Instagram of Tumblr, zet de Italiaanse architectuurstudent Davide Trabucco twee inhoudelijk totaal verschillende beelden sluitend aan elkaar. En dat gebeurt bij alle afbeeldingen op identieke wijze: een vierkant wordt diagonaal in tweeën gesneden, waarbij de twee afbeeldingen, die inhoudelijk helemaal niets met elkaar te maken hebben, naadloos op elkaar aansluiten. De gedachte is dat creativiteit voortborduurt op bestaande creaties en vormen in allerlei gedaantes kunnen voorkomen. conformi.tumblr.com
A.L. Crego Still and Motion van Adrian Locre Crego
A.L. Crego brengt graffiti en muurschilderingen tot leven met animated GIF’s. Animated GIF’s kennen we nog uit de beginjaren van internet, toen we nog Netscape gebruikten, van die irritante bewegende pixelplaatjes. Na een aantal jaren te zijn weggeweest, is het in dit decennium een nieuwe kunstvorm geworden. In de animated GIF’s van A.L. Crego komt het werk van diverse streetart-kunstenaars tot leven. Ze zijn te zien op zijn blog op Tumblr of het relatief onbekende animated GIF-medium giphy.com. alcrego.tumblr.com giphy.com/alcrego
My collection of Koolhaas/ OMA (fan) art van Tim de Boer
Jeroen Apers
Tim de Boer is de enige Nederlander in dit lijstje en daarmee ligt het voor de hand om hem voor te dragen voor de volgende aflevering van deze rubriek. De Haagse architectuurontwerper, -onderzoeker en -criticus verzamelt op Pinterest beeldend werk met Rem Koolhaas en zijn gebouwen als onderwerp. Een mooie verzameling illustraties, tekeningen, T-shirts en fotomontages van hoe de persoon zelf mensen kan inspireren. Zo heeft hij ook nog borden van Bjarke Ingels en Zaha Hadid, maar die zijn natuurlijk niet zo uitgebreid als die van Rem. pinterest.com/deb9068/
Daily Overview van Benjamin Grant
Soms moet je een beetje afstand nemen om te zien wat we op deze aarde doen. Nadat Wubbo Ockels in de ruimte was geweest en de aarde van een afstand had bekeken, besloot hij om zich te verdiepen in duurzame technologieën. Zo’n lifechanging ritje de ruimte in is niet voor iedereen weggelegd. De Instagram-blog Daily Overview toont een mooie selectie van satellietfoto’s die de impact van de mens op de aarde weergeven. Life-changing is het misschien niet, maar wel erg mooi. instagram.com/dailyoverview
The[Un]RealShit van Davide Tommaso Ferrando
Deze Tumblr-blog is door de Italiaanse architectuurcriticus Davide Ferrando helaas al een jaar niet meer bijgehouden, maar is wel het noemen waard. Davide laat in deze verzameling video’s zien hoe grote bouwprojecten in de markt worden gezet. De gebouwen ontstaan als een tovertrucje uit het niets. Dat geldt overigens niet voor de projecten van het Deense BIG. Een briljante compilatie toont hoe Bjarke Ingels in de video’s van BIG de gebouwen met enkele stevige armgebaren virtueel in elkaar zet. Het brengt in beeld dat marketing en architectuur steeds meer verweven raken en de architect daarin zelf een tool wordt. theunrealshit.tumblr.com vimeo.com/134624876
Paperboyo van Rich McCor
Ten slotte de vrolijke blog Paperboyo van Rich McCor. Hij reist de wereld rond met een schaar en papier in de hand. Landmarks overal ter wereld tovert hij met zijn knipsels om tot nieuwe beelden uit zijn fantasierijke wereld. De Arc de Triomphe is opeens het onderstel van een legopoppetje, het Vrijheidsbeeld wordt een gewichtheffer, Frank Lloyd Wrights Guggenheim Museum in New York wordt een bloempot en de glazen overkapping van het Scheepvaartmuseum wordt het web van een spin. Eventjes de wereld door de bril van Rich McCor bekijken... instagram.com/paperboyo
41
Onderzoek
Begrijp de bestaande situatie
Bouw vertrouwen door voortgang
Deel dilemma’s en spanningen
Denk door schalen heen
Durf te experimenteren
42
tekst Tom Daamen
Een hybride toekomst voor de Schiedamse havens door duurzame clusterversterking Onder de rook van Rotterdam wordt op innovatieve wijze gewerkt aan de toekomst van de Schiedamse havens. Geen ontwikkelaars of architecten, maar in het gebied aanwezige offshorebedrijven hebben hiertoe het initiatief genomen. Geen transformatie tot stedelijk gebied, maar ondernemerschap en behoud en verduurzaming van het maritieme karakter vormen het uitgangspunt. Geen masterplannen en subsidies, maar een procesmatige aanpak met gerichte investeringen en activiteiten zorgt voor enthousiasme en gezamenlijke ambitie. Is hier sprake van een revolutie? Een antwoord op basis van vijf leidraden voor hybride gebiedsontwikkeling.
Wie vandaag een kijkje neemt in het havengebied van Schiedam treft op het eerste gezicht een wisselvallig gebied aan. Direct aan de snelweg A4 ligt het nette bedrijventerrein Vijfsluizen. Degelijke gebouwen, ordelijke openbare ruimte en een mooi getijdenpark geven dit deel van het gebied een prima uitstraling. Met een eigen metrohalte is het terrein ook goed aangesloten op het regionale openbaarvervoersnetwerk. Maar wie iets verder het gebied in trekt, merkt al snel dat er gebouwen en terreinen zijn met een onbeduidende functie, dat veel auto’s en vrachtwagens op oneigenlijke plekken geparkeerd staan, en dat de openbare ruimte niet overal ongeschonden, schoon en veilig is. Grote kranen en scheepsloodsen trekken de aandacht, maar de hekken en slagbomen waarachter ze opdoemen zijn niet uitnodigend. De statige villa van de historische scheepsbouwer Wilton-Fijenoord aan het water is onzichtbaar. De schepen en dokken in de Wiltonhaven blijven grotendeels verborgen. De Wiltonhaven, met werven en kantoren van mondiaal opererende bedrijven als Mammoet, Gusto, SBM Offshore, Huisman en Damen Shiprepair, is door haar roemrijke geschiedenis voor velen welbekend. De naastgelegen Wilhelminahaven, die in de jaren twintig van de vorige eeuw als eerste werd aangelegd, is dat veel minder. Dit deel van het havengebied, door het Volkspark gescheiden van relatief aantrekkelijke Schiedamse (villa)wijken, heeft echter wel een meer open karakter. De oksel van het havenbekken, waar de provincie Zuid-Holland een duurzame ‘zachte’ oever aanlegt, biedt zicht op de activiteiten van diverse offshore-, recycling- en overslagbedrijven aan de overkant. En wie via de Havenstraat de oostflank van de haven bereikt, wordt verrast door een modern kantorencomplex van de internationale scheepsinstallatiebedrijven Wärtsilä en Jumbo Shipping. Luxe houten terrassen geven hier een prachtig uitzicht op de Nieuwe Maas.
43
Leidraad 1 Begrijp de bestaande situatie Nog niet zo lang geleden waren de Schiedamse havens een studiegebied van ontwikkelaars. Samen met de gemeente Schiedam werd in 2009 gewerkt aan een gebiedsvisie waarin de onderbenutting van de Wilhelminahaven als kans voor gedeeltelijke transformatie werd gezien. Naast werken moesten wonen en leisure aan dit deel van het havengebied worden toegevoegd. Dat strookte prima met het beleid van de kwakkelende gemeente, die zich vol overgave richt op het verhogen van de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad. Het creëren van een interessant stedelijk waterfront werd – net als in vele andere havensteden – gezien als een manier om midden- en hogere inkomensgroepen naar Schiedam te lokken. De crisis zorgde er echter voor dat concrete planvorming op basis van de gebiedsvisie werd uitgesteld. In 2014 ontstond in de naastgelegen Wiltonhaven vervolgens een geheel andere impuls. De drie grootste bedrijven in de Wiltonhaven presenteerden in het voorjaar van 2014 een visie die de gemeente uitdaagde tot nadere bestudering van haar havengebied. Verouderde kades, beperkte diepgang en veranderende markten bieden volgens de ondernemers aanleiding om fors in de renovatie van de havens en omliggende infrastructuur te investeren. De gemeente, die de grond in nagenoeg het gehele havengebied in erfpacht uitgeeft, werd gevraagd hier samen met de provincie aan bij te
44
dragen. De gebruikers van de Wiltonhaven lieten doorschemeren dat de concurrentiekracht van het hier gelegen cluster, met al zijn banen voor de regio, anders onder druk kan komen te staan. Vergelijkend onderzoek van de gemeente leverde al snel het inzicht op dat de samenhang tussen de bedrijven in de Schiedamse havens inderdaad groot is. Het gebied biedt plek aan maritieme ingenieursdiensten en leveranciers, en aan de productie van onderdelen voor de bouw en reparatie van zo’n beetje alles wat drijft. Het netwerk van diensten, leveranciers en producenten in de offshore- en maritieme maakindustrie blijkt zich tot ver in de regio te vertakken, maar duidelijk werd dat de Schiedamse havens daarbinnen een sterke schakel vormen. Wat volgde was een proces van joint fact-finding. Gedurende een jaar werd met bedrijven, bewoners, overheden, onderwijsinstellingen en andere geïnteresseerden door middel van enquêtes, workshops, fietsexcursies, town hall meetings en avondbijeenkomsten met raadsleden gezocht naar een gemeenschappelijk toekomstbeeld voor het gebied. Resultaten werden uiteindelijk vastgelegd en visueel gemaakt in een ‘ambitie- en inspiratiekaart’. Op 29 oktober 2015 legden de partijen in een intentieverklaring vast dat ze op basis van de kaart zullen ‘streven naar een duurzame, innovatieve en economisch gezonde haven in een gezonde leefomgeving’.1
1
Voor meer informatie → www.schiedam.nl/havens
Leidraad 2 Bouw vertrouwen door voortgang Met de open, procesmatige aanpak heeft de gemeente Schiedam voor de cruciale afstemming tussen relevante partijen, bestuurlijk draagvlak én brede politieke steun gezorgd. Het bleek na het doorlopen van deze aanpak geen probleem om een breed investeringspakket voor het havengebied door de raad te laten bekrachtigen. Het pakket, dat nu in uitvoering is, richt zich op zes thema’s die uit het voorgaande proces naar voren zijn gekomen: verkeer en mobiliteit; milieu en gezonde leefomgeving; duurzaamheid en innovatie; onderwijs en kennis; openbaar gebied; en branding. Hiermee heeft de gemeente tevens naar overheden, havenbedrijf, bedrijfsleven én bewoners de daad bij het woord gevoegd. En dat wekt vertrouwen. In gesprekken met de TU Delft geven partijen aan de procesmatige aanpak te waarderen, maar dat vooral het nakomen van de afspraken en de vertaalslag naar concrete investeringen en acties de relatie met de gemeente sterk heeft verbeterd. Hoewel het nog wel eens fout gaat, doen de bedrijven aan het water nu bijvoorbeeld meer om de geluidsoverlast voor omwonenden te beperken. Voor de parkeerproblemen in het gebied wordt bij piekbelasting in overleg naar oplossingen gezocht.
Samen met het Havenbedrijf Rotterdam praat de gemeente nu met de grootste bedrijven verder om de renovatie van kades en de uitbreiding van kadelengte en terreinen in een concrete businesscase te gieten. De eerste, cruciale stap in de ruimtelijke ontwikkeling van de Schiedamse havens is de sanering en herontwikkeling van een slibdepot. Hierdoor komt in potentie ruimte vrij om bepaalde activiteiten van de aanwezige bedrijven meer of beter plek te geven, maar ook om anderen de kans te geven het Schiedamse cluster te komen versterken. In de huidige planvorming spreken partijen openhartig over de onzekerheden van hun business en welke overwegingen deze voor de gebiedsontwikkeling met zich meebrengen. In deze gedetailleerde gesprekken wordt onmiskenbaar gezocht naar de bekende ‘fusie van belangen’ die gebiedsontwikkeling kenmerkt. Het is duidelijk dat het opgebouwde vertrouwen tussen partijen hier een uiterst belangrijke rol in speelt. Directies die vernemen over het reeds doorlopen proces, de concrete acties én gemaakte investeringen, voelen snel aan dat ook zij open kaart moeten spelen. Om voortgang te kunnen blijven boeken, zal het bedrijfsleven samen met partijen in het gebied moeten investeren. Besluiten hiertoe zullen naar verwachting in de loop van 2017 worden gemaakt.
45
Leidraad 3 Deel dilemma’s en spanningen Niet iedereen is overtuigd van de aanpak en de keuzes die in het Schiedamse havengebied gemaakt worden. Bewoners die overlast ervaren van de schepen en activiteiten in de havens, vragen zich af of de afspraak om te streven naar een duurzame, innovatieve en economisch gezonde haven wel in deze breedte wordt nageleefd. Er wordt gevreesd dat de intensivering van het cluster op termijn tot nog meer overlast zal leiden. In een buren- en wijkberaad zal met de gemeente en ondernemers over deze en andere zorgen worden gesproken. Huisman, het bedrijf dat het dichtst bij de woningen is gelegen, deelt via Facebook en een nieuwsbrief met de bewoners waar het mee bezig is. Samen met basisscholen worden programma’s gemaakt om kinderen de havens te laten ervaren en te leren wat er gedaan en gemaakt wordt. Binnen de gemeente wordt wel eens met argusogen gekeken naar de procesmatige, incrementele gebiedsaanpak. Er wordt dan gepleit voor plannen en kaders waarin de gemeente blijk geeft van haar eigen afwegingen, niet (alleen) van datgene wat gedurende het proces in gezamenlijkheid wordt gedefinieerd. Ook blijken ambtenaren soms moeite te hebben met de prioritering van acties die de aanpak in de Schiedamse havens met zich meebrengt. Vragen en problemen uit het gebied moeten binnen de gemeente vaker en sneller het hoofd worden geboden; iets waarvan het belang niet altijd herkend wordt. De procesmanager voor de Schiedamse havens speelt in de interne discussies en prioritering een aanzienlijke rol. Zijn vermogen om collega’s mee te krijgen, leunt daarbij sterk op het bestuurlijke en politieke draagvlak dat binnen de organisatie voor zijn aanpak is ontstaan. Extern zijn de gemeentelijke twijfels over de aanpak aanleiding om ook open over de legitimiteit van besluiten en investeringen te praten. Het participatieve, informele karakter van het proces staat immers op gespannen voet met het representatieve, formele karakter van publieke besluitvorming.
Het Havenbedrijf Rotterdam kijkt op verschillende manieren naar de Schiedamse opgave. Enerzijds ziet het een haventerrein dat grotendeels in eigendom is van de gemeente. Zodra het Havenbedrijf besluit om in het terrein en de kades te investeren, is het verkrijgen van de hoofderfpacht een voorwaarde. In dat geval kan het namelijk zijn natuurlijke rol als ‘havenbeheerder’ aannemen; het onderhoud en de exploitatie van deze havens kunnen dan op orde worden gebracht. Anderzijds worden de Schiedamse havens als maritiem cluster gedefinieerd, met een deels unieke samenhang van havenactiviteiten en havengerelateerde bedrijvigheid. Zo bezien is in Schiedam een strategische rol als ‘havenpartner’ logischer. Voor klanten ligt de meerwaarde van het Havenbedrijf dan in zijn vermogen om het cluster in Schiedam te versterken. Met zijn regionale scope kan het immers bij uitstek zorgen voor complementariteit, samenwerking en dus efficiency tussen bedrijfsactiviteiten in en om het havenindustrieel complex. Het Havenbedrijf staat in Schiedam dus voor de keuze: acteren vanuit een havenbeheerdersperspectief óf kiezen voor een meer innovatieve, maar wel meer strategische en clustergerichte koppeling van rollen.
Leidraad 4 Denk door schalen heen De laatste jaren is op regionaal niveau door bedrijfsleven, overheden en wetenschappers stevig nagedacht over de toekomst van de Zuidelijke Randstad. Samen met het team van de Amerikaanse sociaal econoom en internet-of-things-goeroe Jeremy Rifkin is een agenda gemaakt voor de ‘next economy’ van de regio. De Schiedamse haven is, getuige haar deelname aan het investeringsprogramma van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH), een plek waarvan de potentie voor innovatie en economische vernieuwing erkend wordt. Het hier gevestigde maritieme offshore-cluster opereert in een mondiaal speelveld dat – net als andere belangrijke delen van de haven – sterk gekoppeld is aan de energiemarkt. De groeiende vraag naar duurzame energiebronnen zorgt voor belangrijke veranderingen in die markt, waardoor bijvoorbeeld de aanleg van windmolenparken op zee toeneemt ten opzichte van de bouw van olieboorplatforms. Offshorebedrijven proberen natuurlijk op deze veranderingen in te spelen, maar de concurrentie is groot, terwijl klanten voorzichtig zijn met het plaatsen van grote orders.
‘Clusters reveal the mutual dependence and collective responsibility of [companies, government, and universities] for creating the conditions for productive competition. This task will require fresh thinking on the part of leaders and the willingness to abandon the traditional categories that drive our thinking about who does what in the economy’ Michael Porter (1998, p. 90) 46
‘If there is to be a new urbanism, [it] will no longer be about meticulous definition, the imposition of limits, but about expanding notions, denying boundaries; not about separating and identifying entities, but about discovering unnamable hybrids.’ Rem Koolhaas et al. (1995, p. 969) Leidraad 5 Durf te experimenteren Betrokkenen vragen zich soms af of de ambities van de gebiedsontwikkeling Schiedamse havens niet een te grote complexiteit met zich meebrengt. Men is hier immers vrij expliciet afhankelijk van krachten die alle denkbare schalen doorkruisen en maar zeer beperkt te beïnvloeden zijn. Het punt is echter dat de gemeenschappelijke belangen van partijen juist door schalen heen gevonden worden. Dit strookt met wat wetenschappelijk bekend is over clustervorming en hedendaagse sturing in ruimtelijke ontwikkeling. Al in 1998 concludeerde Harvard-hoogleraar Michael Porter dat bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen elkaar hard nodig hebben om sterke clusters te ontwikkelen (zie citaat). De verwevenheid tussen deze gremia in de hedendaagse economie betekent dat sturen in ruimtelijke ontwikkeling afstemming en samenwerking vereist tussen partijen die eerder ongestraft langs elkaar heen konden werken (sectoren, bestuurslagen). Kortom: wie doet aan gebiedsontwikkeling doet vandaag de dag, soms tegen wil en dank, dus ook aan regionale metropoolvorming. Dat besef lijkt ook in de Schiedamse havens bij de betrokken partijen in te dalen, omdat in de planvorming voor het gebied al steeds vaker regionale overwegingen (zoals positionering en concurrentie) worden meegenomen.
De koppeling tussen economie, infrastructuur, milieu, onderwijs en wonen in de gebiedsontwikkeling Schiedamse havens is niet uniek. Er zijn in Nederland meer havengebieden en andere (post)industriële zones waar vergelijkbare ambities gelden. Vaak ontstaan deze ambities vanuit de functies, netwerken en belangen die zich (soms onopvallend) al geruime tijd in en om het gebied zelf blijken te concentreren. En even zo vaak moet daarom afscheid worden genomen van de goedbedoelde plannen of visies die lokale overheden al voor die gebieden hadden gemaakt. Of het nu gaat over de Amsterdamse NDSM-werf, de Haagse Binckhorst, het Delftse DSM-terrein of de Schiedamse havens: de immer veranderende praktijk van gebiedsontwikkeling komt in dit type opgave – soms op dramatische wijze – aan het licht. Waar verouderde havens voorheen alleen maar voor stedelijke transformatie in aanmerking kwamen, ontstaat in deze gebieden nu een even interessante als complexe mix van initiatieven en functies. De TU Delft volgt deze opgaven met veel interesse, omdat hier veelal moet worden geëxperimenteerd met innovatieve ontwikkelstrategieën en planvormen. Visies uit het verleden werken daarin op vele manieren door, waardoor je hier in plaats van revolutie eerder kan spreken van evolutie. Zo ook in Schiedam. De bereidheid van partijen (ondernemers, overheden én burgers) om tijd en geld in de huidige aanpak te blijven steken, bewijst echter dat hier sprake is van een initiatief waarin veel bestaande noties, grenzen en ogenschijnlijke barrières ter discussie kunnen worden gesteld. De resultaten van de zoektocht naar een ‘hybride’ toekomst voor de Schiedamse havens zou velen wel eens kunnen gaan verrassen. Dit artikel is gebaseerd op een onderzoek dat wordt gesteund door SmartPort → www.smart-port.nl
Bronnen R. Koolhaas, B. Mau & H. Werlemann S, M, L, XL New York: The Monacelli Press, 1995 M. Porter Clusters and the New Economics of Competition
Harvard Business Review, 76 (1998) 6, p. 77-90
47
G0lofon Go, gebiedsontwikkeling in beweging is een uitgave van de Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling van de TU Delft en wordt mede mogelijk gemaakt door de publieke en private leden van de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling en de hieraan gelieerde Kring van Adviseurs. Voorjaar 2017 Samenstelling en redactie Agnes Franzen en Jeroen Mensink Aan dit nummer werkten mee Eric Burgers, Joost van den Hoek, Wilson Wong, Helen Jager, Wies Sanders, Kees Hagendijk, Wendy Braanker, Tine van Langelaar, Menno Schokker, Jeroen Apers, Tom Daamen, Rilana van der Gaag en Mirela MiloŠeviĆ Met dank aan de geïnterviewden Ellen van Bueren, Heleen Aarts, Hans de Jonge, Cárin Alves, Jeroen van de Ven, Hans-Hugo Smit, Ina Konterman, Jantien Oostijen, Ellen Kelder, Corjan Gebraad, Friso de Zeeuw, Dan Hill, Hetty Linden en Lennert Middelkoop Tekstredactie Els Brinkman Fotografie Kees Hummel (omslag binnen en buitenzijde, pagina 2–3, 6, 10, 13, 16, 24–25, 36–37, 44–45 en 47) en Jean van Lingen (pagina 28–30) Ontwerp Enchilada
Meer informatie Wilt u ook digitaal op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen op het gebied van gebiedsontwikkeling? Meld u dan aan voor de nieuwsbrief op www.gebiedsontwikkeling.nu Copyright Go, gebiedsontwikkeling in beweging is een uitgave van de Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling van de TU Delft. De inhoud is gedeeltelijk eerder gepubliceerd op het platform www.Gebiedsontwikkeling.nu. Voor overname van artikelen verwijzen we naar de voorwaarden zoals opgenomen op Gebiedsontwikkeling.nu, te vinden via http://www. gebiedsontwikkeling.nu/info-go/753-copyright-auteursrecht-engebruik. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten van de illustraties volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Zij die menen nog zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich wenden tot de uitgever. ISSN 2405-7118
Drukwerk Veenman+
Meer leren over gebiedsontwikkeling? Kijk eens bij de Master City Developer opleiding: www.mastercitydeveloper.nl 48
Participatie Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling (SKG) Heeft u interesse om als partnerorganisatie het SKG-kennisnetwerk te versterken of deel te nemen in een project of aan een programma? Neem contact op met programmamanager/teamleider Mirela Miloťević (m.milosevic@tudelft.nl). Wij gaan graag met u in gesprek.
Partners van Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling AM Amvest BPD de Alliantie Deltacommissaris Gemeente Amsterdam Gemeente Barneveld Gemeente Delft Gemeente Den Haag Gemeente Groningen Gemeente Nijmegen Gemeente Rotterdam Gemeente Utrecht
Heijmans Vastgoed Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Infrastructuur en Milieu NS Stations Provincie Gelderland Provincie Noord-Brabant Provincie Noord-Holland Rijksvastgoedbedrijf Synchroon TU Delft VORM Waterschap Amstel Gooi en Vecht
Kring van Adviseurs Akro Consult Berenschot Brink Groep Deloitte Movares Stibbe
De havens van Schiedam huisvesten grote internationale spelers als Huisman, Damen en Mammoet en schermen de stad af van de rivier. Projectleider van de gemeente Schiedam Bart Heinz (zie voorzijde) legt uit dat integraal gewerkt wordt aan een duurzame, innovatieve en economisch gezonde haven in een gezonde leefomgeving.