Van plantengemeenschap naar beplantingsmengsel William Duijst & Giel Bongers 1
Colofon Opdrachtgever Hogeschool Van Hall Larenstein Opdracht Onderzoek voor de minor Stedelijke Beplanting Auteurs William Duijst williamduijst@live.nl Giel Bongers giel_bongers@hotmail.com Vormgeving/ Illustraties/ Afbeeldingen William Duijst, Giel Bongers, Tenzij anders vermeld in literatuurlijst Begeleiding/ Beoordeling Jack Martin (Hogeschool Van Hall Larenstein)
2
Voorwoord
V
oor u ligt het onderzoeksrapport van de minor Stedelijke Beplanting op Hogeschool Van Hall Larenstein.
Door middel van reeds opgedane kennis, vooronderzoek, veldwerk en conclusies trekken is dit onderzoek tot stand gekomen. De hoofdvraag is vervolgens door middel van verschillende deelvragen beantwoord. Graag bedanken wij de betrokken docent van, Van Hall Larenstein voor de prettige samenwerking en de nodige kennis gedurende het proces. Speciaal te noemen Jack Martin voor de prettige begeleiding tijdens deze periode. Deze rapportage is onderdeel van de minor Stedelijke Beplanting aan de Hogeschool Van Hall Larenstein te Velp, Wij wensen u als lezer veel leesplezier toe en hopen dat u overtuigd raakt van dit onderzoek. Velp, 22 januari 2016 William Duijst Giel Bongers
3
Samenvatting V
oor ons onderzoek hebben wij een methode ontwikkeld waarbij je een kruidachtige vegetatie van een plantengemeenschap kunt vertalen naar een beplantingsmengsel met vaste planten. De aanleiding van ons onderzoek is dat er wel mengsels op de markt zijn op kleur, sfeer en hoogte, maar geen mengsels die op het Nederlandse landschap geïnspireerd zijn. Voor ons reden om hier onderzoek naar te doen, en te kijken of er een methode ontwikkeld kan worden waardoor dit mogelijk wordt. Ons doel is een methode te ontwikkelen waardoor een associatie uit een plantengemeenschap vertaald kan worden naar een vaste plantenmengsel. Tevens willen wij door deze methode particulieren meer betrokkenheid met de natuur laten krijgen, de manier van kijken naar het landschap te veranderen en de keuze binnen beplantingsmengsels te vergroten. Voordat wij de methode opgesteld hebben is er vooronderzoek gedaan naar welke stijlen op hetzelfde gedachtegoed gebaseerd zijn. Het blijkt dat de ‘Nieuwe Duitse Stijl’ en ‘The Dutch Wave’ erg dicht bij onze methode liggen. ‘The Dutch Wave’ heeft het meeste raakvlak. Dit vooral omdat onze methode in vergelijking met de ‘Nieuwe Duitse Stijl’ niet uitgaat van standplaatseisen, maar net als ‘The Dutch Wave’ van esthetiek. Vervolgens is gekeken naar wat een plantengemeenschap is, en welke hiervan veel voorkomend zijn in Nederland. Een plantengemeenschap is een groep karakteristieke planten in een vegetatie. Er is gekeken welke criteria nodig zijn voor het opstellen van het omvormings-instrument. Het is belangrijk om te kijken naar hoe de oorspronkelijke planten voorkomen in de plantengemeenschap. En naar de kenmerken van de beeldbepalende soorten. Door soorten te gebruiken met de meeste overeenkomende beeldkenmerken krijg je snel een mengsel dat op het uitgangsbeeld lijkt. Vervolgens is er een instrument opgesteld. Dit instrument is getest door middel van een walkthrough en micro-evaluatie. Uiteindelijk is hier een definitief instrument uitgekomen waarmee een associatie vertaald kan worden naar een beplantingsmengsel. Een van de belangrijkste conclusies is, dat wij de ‘blackbox’ van een ontwerper inzichtelijk gemaakt hebben met het instrument. Tevens blijken niet alle associaties bruikbaar om te behandelen. Het aantal soorten dat je per associatie uitkiest kan variëren. De laatste conclusie die wij trekken is dat de methode voor een leek moeilijk te begrijpen/uit te voeren is. De methode is bruikbaar voor ontwerpers of mensen die in het vakgebied werkzaam zijn. Belangrijke aanbevelingen zijn om nader onderzoek te doen naar de concurrentiekracht van de planten in het uiteindelijke mengsel. Vervolgens raden wij aan om het instrument digitaal te maken, en om hier een digitale database aan te koppelen met alle vaste planten en kenmerken. Ook lijkt het ons interessant om het instrument te vergelijken met ontwerpers met vergelijkbaar gedachtegoed, om te kijken of wat er in hun hoofd (‘blackbox’) gebeurt overeenkomt met ons instrument. De laatste aanbeveling is om enkele standaardmengsels op de markt te brengen om het bestaande sortiment uit te breiden.
4
Inhoudsopgave Colofon Voorwoord Samenvatting Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1. Aanleiding 1.2. Doelstelling 1.3. Onderzoeksvraag 1.4. Leeswijzer 2. Toelichting methode 2.1. Methode 2.2. Instrumentarium 3. Theorievorming 3.1. Vergelijkbaar gedachtegoed 3.1.1. Nieuwe Duitse Stijl 3.1.2. The Dutch Wave 3.1.3. Conclusie 3.2. Plantengemeenschap 3.2.1. Plantengemeenschappen in Nederland 4. Criteria voor de ontwikkeling van het instrument. 4.1. Uitleg 5. Het instrument 5.1. Uitleg 5.2. Toepassing 6. Toetsing instrument 6.1. Walkthrough 6.1.1. Update vanuit walkthrough 6.2. Micro-evaluatie 6.2.1. Associatie van Grote ereprijs en Witte krodde 6.2.2. Glanshaver-associatie 6.2.3. Glanshaver-associatie 6.2.4. Update vanuit micro-evaluatie 6.3. Werkelijke bruikbaarheid en effectiviteit 7. Conclusies & aanbevelingen 7.1 Conclusies 7.2 Aanbevelingen 8. Literatuurlijst 9. Bijlagen
6 6 6 7 9 9 11 12 13 14 15 15 21 23 23 27 29 30 30 32 33 34 35 37 39 41 45
5
1.
Inleiding
1.1 Aanleiding
B
eplantingsmengsels zijn er in vele soorten te verkrijgen. De verkrijgbare mengsels zijn samengesteld op sfeer, kleur, bodemvochtigheid of bezonning. Ons viel op dat er geen mengsels zijn die rechtstreeks omgevormd zijn uit typisch Nederlandse plantengemeenschappen. Voor ons de aanleiding voor een onderzoek. ‘Dat prachtige stukje natuur waar je altijd langs liep wanneer je bij je ouders op bezoek was’. Dat stukje natuur vertaalt naar een mengsel voor uw tuin.
1.2 Doelstelling
O
ns doel is om een methode te ontwikkelen, waardoor een associatie uit een plantengemeenschap vertaald kan worden naar een beplantingsmengsel. Het moet een methode worden waarmee men eigenhandig de vertaling kan maken van wilde planten naar (algemeen verkrijgbare) vaste planten. Door het toepassen van een beplantingsmengsel dat nagebootst is van een natuurlijke biotoop proberen wij mensen meer betrokkenheid met de natuur te laten krijgen, de manier van kijken naar het landschap te veranderen en de keuze binnen beplantingsmengsels te vergroten. Dat is wat dit onderzoek relevant maakt.
1.3 Onderzoeksvraag
D
e hoofdvraag die wij stellen in ons onderzoek luidt als volgt: Met welke methode kan de kruidachtige vegetatie van een plantengemeenschap vertaald worden naar een beplantingsmengsel met algemeen verkrijgbaar sortiment? Deze hoofdvraag willen wij beantwoorden door middel van de volgende deelvragen. - Welke methodes in deze richting bestaan er al? - Wat is een plantengemeenschap, en welke plantgemeenschappen zijn algemeen voorkomend? - Welke criteria zijn er nodig voor het ontwikkelen van de methode?
6
1.4 Leeswijzer
O
m te beginnen zal er uitleg gegeven worden over de methodologie die wij hebben gebruikt en hoe wij deze getoetst hebben. Vervolgens wordt er ingegaan op wat precies een plantengemeenschap is, en welke van deze plantengemeenschappen algemeen voorkomend zijn in Nederland. De criteria die noodzakelijk zijn om het beeld van een plantgemeenschap te behouden in een vaste planten mengsel worden in het hoofdstuk daaropvolgend uiteengezet. Door de kennis die in de voorgaande hoofdstukken is opgedaan, is een instrument ontwikkeld om de omzetting uit te kunnen voeren. Belangrijk vervolg is de toetsing van de methode, dit is op verschillende momenten tijdens de ontwikkeling gedaan d.m.v. verschillende technieken. Hieruit zijn conclusies en aanbevelingen gekomen die overzichtelijk opgesomd zijn. Dit onderzoeksrapport wordt afgerond met een evaluatie, literatuurlijst en de bijlagen.
7
8
2.
Toelichting methode
2.1. Methode
H
et onderzoek begint met het beantwoorden van de eerste deelvraag (Welke methodes in deze richting bestaan er al?). Deze deelvraag gaan wij beantwoorden door middel van een literatuurstudie naar vergelijkbaar gedachtegoed. Dit helpt ons om erachter te komen of ons onderzoek vernieuwend is. En om te kijken welk gedachtegoed vergelijkbaar is. Uit vergelijkbaar gedachtegoed kunnen wij inspiratie putten en al opgedane kennis meenemen. Om de tweede deelvraag (Wat is een plantengemeenschap, en welke plantgemeenschappen zijn algemeen voorkomend?) te beantwoorden wordt wederom de literatuur ons studiemateriaal. Dit helpt ons om het begrip ‘plantengemeenschap’ goed in de vingers te krijgen. De derde deelvraag (Welke criteria zijn er nodig voor het ontwikkelen van de methode?) is een vraag waarbij wij zelf logisch moeten nadenken. Het opstellen van een methode doen wij door middel van formatieve evaluatie. In de volgende paragraaf wordt het instrumentarium van de formatieve evaluatie uiteengezet.
2.2. Instrumentarium Om het onderzoek tussentijds te toetsen hebben wij gezocht naar een methode om dit overzichtelijk te doen. De methode die wij hiervoor gaan toepassen komt van ‘SLO leerplanevaluatie’, deze hebben wij op een manier ingezet dat deze voor ons toepasbaar is. Wij gaan gebruik maken van formatieve(tussentijdse) evaluatie, om na te gaan op welke punten de methode verbeterd kan worden. In hoofdstuk 6 ‘Toetsing instrument’ worden de resultaten van de toetsing uiteengezet. Walkthrough: Door het toepassen van de ‘walkthrough’ willen wij de relevantie (voorziet de methode in behoefte?) en de consistentie (zit het logisch in elkaar?) van de methode, samen met enkele studenten en docenten bekijken en hen hier een oordeel over laten geven. De conclusies die hieruit naar voren komen gebruiken wij om het instrument bij te stellen. Deze ge-update versie wordt ons uitgangspunt voor de micro-evaluatie. Micro-evaluatie: Tijdens de micro-evaluatie gaan wij zelf de methode toetsten voor de werkelijke bruikbaarheid (is de methode bruikbaar waarvoor het bedoeld is?) en effectiviteit (leidt de methode tot gewenste resultaten?). Met de conclusies die hier uitkomen wordt het instrument nogmaals bijgesteld.
9
10
3.
Theorievorming
3.1. Vergelijkbaar gedachtegoed
I
n het verleden zijn er al bekende ontwerpers en kwekers bezig geweest met natuurlijk uitziende beplantingen. Dit als tegenbeweging tegen de formele beplantingen.
William Robinsons (1838 – 1935) pleitte al voor natuurlijk, minder formeel uitziende beplanting. Hij beschreef dat de natuur als inspiratiebron gebruikt kon worden voor een ontwerp. Karl Foerster en Georg Arends kweekten al eerder planten met een minder gekunsteld, meer natuurlijk karakter, die een goed uitganspunt vormden voor de meer natuurlijke tuin die zij wilde creëren. Georg Arends (1863 – 1952) heeft er mede voor gezorgd dat er een ruimere keuze aan naturalistische planten is ontstaan. Hij heeft bijvoorbeeld een groter aantal cultivars ontwikkeld van de Miscanthus. Kweker, Karl Foerster (1874 – 1970) werkte voornamelijk met bijv. Riddersporen, Floxen, Chrysanten en Asters, maar ook grassen. In totaal ontwikkelde hij circa 370 cultivars. Tegen het einde van zijn leven resulteerde het werk van Jacobus Pieter Thijsse (1865 – 1945) in de aanleg van openbare terreinen die als parken werden ingericht en met inheemse soorten werden beplant. Landschapsarchitect C.P. Broerse (1902 – 1995) had van dergelijke projecten in natuurlijke stijl zijn levenswerk gemaakt. Hij besteedde veel aandacht aan de vormgeving van een rijke vaste planten laag. Een belangrijk principe van Mien Ruys (1904 – 1999) was dat een beplanting aangepast moest worden aan de bodem ter plaatse en niet andersom. Richard Hansen (1912 – 2001) stond aan de wieg van de ‘Nieuwe Duitse Stijl’, een strenge structurele aanpak voor het gebruik van vaste planten. Het zogenaamde Hansen-systeem. Hierin gaf hij dwingende aanwijzingen voor het planten in gemeenschappen. Dit waren groepen van planten die bij elkaar passen en die ook in het wild in hetzelfde gebied, of vergelijkbare omstandigheden voorkomen. Filosoof Rob Leopold heeft de ontwerpers Henk Gerritsen, Piet Oudolf en Ton ter Linden samen gebracht. Samen zijn zij het belangrijkst geweest voor het succes van The Dutch Wave. ‘The Dutch Wave’ is een Nederlandse ontwerpstijl. Het doel hierbij is om een zo natuurlijk mogelijk uitstraling te creëren. (Onderzoeksrapport “The Dutch Wave” 2015)
D
e methode die wij hebben opgezet heeft waarschijnlijk veel raakvlakken met de ‘Nieuwe Duitse Stijl’ en met ‘The Dutch Wave’. In de volgende paragrafen worden deze kort toegelicht.
11
3.1.1. Nieuwe Duitse Stijl
D
e Basis van de ‘Nieuwe Duitse Stijl’. Het fundamentele idee voor een concept is het zogenoemde Duitse “Lebensbereiche”, ontwikkeld door Prof. Richard Hansen. Dit houdt in dat de standplaats wordt beoordeeld en vervolgens de juiste beplantingen volgens hun natuurlijke standplaats worden geselecteerd, maar ook dat beplanting volgens een bepaalde esthetica wordt toegepast. De kenmerken van de ‘Nieuwe Duitse Stijl’. Natuurlijke plantgemeenschappen worden vaak gebruikt als een sjabloon voor het ontwerpen van plantengemeenschappen in de tuin. Toch zijn ze nooit exacte kopieën, maar verbeterde abstracties, die zijn aangepast aan de standplaatseisen binnen de tuin. De aanplant zal een combinatie zijn van wilde soorten met selecties en hybriden van vaste planten, die hun wilde karakter hebben behouden. De vaste planten worden gecombineerd in een naturalistische stijl. Elke soort is gerangschikt in informele en vermengde groepen volgens hun natuurlijke weide-achtige effect. Dit maakt het meest opvallende Fig. 3.1.1.1: Hansen-systeem verschil met de conventionele Engelse stijl. Seizoensgebonden veranderingen en bloeipieken zijn cruciale ontwerpkenmerken. Het samenstellen van de beplanting en de verdere begeleiding vraagt wel veel kennis van plantensoorten en hun eisen. Ten aanzien van plantdichtheid en levensduur zijn 5 categorieën onderscheiden. Hierin zijn de soorten op basis van uiteindelijke groeivorm en grootte gerangschikt. - Categorie I (aantal stuks 1-3): solitaire planten, planten die op zich zelf uitgroeien tot een effectvol formaat of een karakteristieke vorm. - Categorie II (aantal stuks 3-10): structuurplanten voor kleine groepen, vooral planten die op termijn een belangrijk basis gaan vormen. - Categorie III (aantal stuks 10-20): planten voor grote groepen met een sterk vullend karakter maar desgewenst ook regelmatig worden teruggeknipt en eventueel op termijn deels kunnen verdwijnen als categorie 1&2 zich voldoende hebben ontwikkeld om het beeld te dragen. - Categorie IV : bodembedekkende planten voor dichte kleine groepen ter invulling van de beplanting of als gecombineerde fijnmazige vlakvulling. - Categorie V: woekerende planten voor grote groepen, als mono-beplanting tussen houtige gewassen of voor grote vlakvulling. (www.ruurdvandonkelaar.nl 2015)
12
3.1.2. The Dutch Wave
T
he Dutch Wave bestaat uit een grote groep enthousiaste gelijkgestemde tuinontwerpers, kwekers, fotografen, zaadtelers en een filosoof die allemaal op hun eigen wijze de natuur als inspiratiebron gebruikten. Kwekers kweekte beplanting die gelijkend was aan de natuurlijke soort, ontwerpers maakte beplantingsplannen die verwant waren aan de natuur en fotografen legden de natuurlijke landschappen vast, waarna de ontwerper deze foto’s weer konden gebruiken als inspiratiebron. De kracht van ‘The Dutch Wave’ is dat de groep bestaat uit individualistische mensen die elkaar inspireren en versterken. Het is geen systeem of methode die gekopieerd kan worden, maar de kennis en passie van de verschillende individuen zijn de kracht waarbij de natuur de gezamenlijke inspiratiebron is. The Dutch Wave is een reactie op de bestaande tuinregels. De meeste tuiniers, ontwerpers of opdrachtgevers maken een tuin die er netjes en geordend uitziet en waar alles onder controle is, geheel volgens tradities in de tuinwereld. Zij keken hoe je beter rekening kon houden met de natuurlijke omstandigheden op de plaats waar je een tuin aanlegt. Er wordt een patroon tot stand gebracht waarbij wordt gestreefd een bepaalde sfeer neer te zetten die gelijkend is aan een natuurlijke omgeving. Het doel hierbij is om een zo natuurlijk mogelijk uitstraling te creëren. Rob Leopold, Als filosoof was hij de feitelijke “aanjager” van de beweging. Met zijn aanstekelijk enthousiasme en schijnbaar onuitputtelijke energie wist Rob overal waar hij zich vertoonde mensen te stimuleren om het beste uit zichzelf te halen en eigen creativiteit te laten opbloeien. Henk Gerritsen maakte samen met zijn partner Anton Schlepers inspirerende reizen door Alpenweiden en natuurlijke landschappen in Zuid-Europa. Nadat ze zich hadden teruggetrokken op het platteland begonnen ze tuinen aan te leggen. Gerritsen(een begaafd schilder) en Schlepers ontwikkelde een weelderige stijl. Niet alleen bloeiende planten worden toegepast; ook zaadhoofden en dode stengels worden bewust toegestaan hun natuurlijke functie en charme te ontvouwen. De ontwerpen van Piet Oudolf hadden al voor hij zich als kweker ontpopte de aandacht getrokken. Hij besloot desondanks terug te gaan naar de basis en zich allereerst op het sortiment te concentreren. De noodzaak een grote verscheidenheid aan bouwstenen(sortiment) te vergaren voor zijn zeer eigen artistieke composities maakt Oudolf tot een plantenjager en een ambachtsman. Ton ter Linden is in de eerste plaats schilder. Jarenlang hield hij zich voornamelijk bezig met pastel en aquarel. Zijn liefde voor de natuur en voor tuinieren bracht hem naar het platteland, en eenmaal daar aangekomen begon hij meteen naar wegen te zoeken om te kunnen ‘schilderen’ met levend materiaal. (Onderzoeksrapport “The Dutch Wave” 2015)
13
3.2. Conclusie
D
e methode die wij hebben opgezet heeft inderdaad veel raakvlakken met de ‘Nieuwe Duitse Stijl’ en met ‘The Dutch Wave’. Hieruit worden de overeenkomsten en de verschillen tussen deze methodes en de methode die wij willen opzetten opgesomd. Nieuwe Duitse Stijl Overeenkomsten - Beide methodes halen inspiratie uit de natuur. - Beide methodes vinden natuurbeleving belangrijk. - Beide methodes werken met plantengemeenschappen. Verschillen - Hansen-systeem gebruikt standplaatseisen van de planten als uitganspunt. Deze methode gaat uit van de esthetica van bestaande biotopen. - Hansen-systeem vereist veel kennis van standplaatseisen. Onze methode is gebaseerd op uiterlijke kenmerken. The Dutch Wave Overeenkomsten - Beide methodes halen inspiratie uit de natuur. - Beide methodes vinden natuurbeleving belangrijk. - Beide methodes werken vanuit de esthetica van bestaande biotopen. Verschillen - The Dutch Wave creëert idealistische landschappen. Onze methode bootst bestaande Nederlandse plantengemeenschappen na. Concluderend kunnen wij zeggen dat er raakvlakken zijn met beide stijlen maar dat onze methode het meeste raakvlak heeft met de The Dutch Wave. Dit vooral omdat onze methode in vergelijking met de Nieuwe Duitse Stijl niet uitgaat van standplaatseisen, maar net als The Dutch Wave van esthetiek.
Fig. 3.2.1: Gelijkend gedachtegoed
14
Fig. 3.2.2: Bruikbare literatuur
3.3. Plantengemeenschap
D
e plantengroei om ons heen vertoont geen chaos, maar heeft een zekere mate van ordening. Dit is iets wat in de natuur zelf ook te zien is. Een plantengemeenschap ook wel fytocoenon genoemd is een karakteristieke groep van planten in een vegetatie. Een plantengemeenschap heeft van zichzelf een regelmatig herhalende structuur zowel in hoogte (zoals mos-, kruid-, struik- en boomlaag) en breedte (zoals mozaĂŻekpatronen, zomen) als in de tijd (seizoensaspecten)(Wikipedia, 2015). Plantengemeenschappen vormen de bouwstenen van onze landschappen en zijn een blauwdruk van allerlei onderliggende factoren zoals waterhuishouding, bodem, klimaat en landgebruik. Daarmee zijn ze te gebruiken als gevoelige instrumenten om de eigenschappen van de standplaats en de invloeden van het menselijke handelen af te lezen (Flora van Nederland, 2014). Een plantengemeenschap met een betrekkelijk constante soortensamenstelling en aantal kensoorten is een associatie. Een associatie is de basiseenheid in het hiĂŤrarchisch systeem van plantengemeenschappen. Als een aantal associaties redelijk veel overeenkomsten met elkaar heeft worden deze samengevoegd in een Verbond. Een aantal verbonden wordt dan weer samengevoegd in een Klasse. Op deze manier worden alle plantgemeenschappen ingedeeld en gerangschikt.
3.3.1. Plantengemeenschappen in Nederland
I
n deze paragraaf wordt er kort ingegaan op verschillende associaties die veel voorkomen in Nederland. De associaties zijn gekozen op basis van veel voorkomendheid van de desbetreffende associatie, en ook zo dat er diverse gebieden in Nederland aan bod komen. Tevens zijn deze associaties voor mensen herkenbaar. Bij deze associaties wordt kort verteld tot welk verbond en klasse deze behoren. Tevens wordt er uitgelegd op welke gronden deze associaties voorkomen, en ook waar in Nederland deze associaties te vinden zijn. Als laatste worden enkele kensoorten genoemd van de associatie. Dit zijn soorten die alleen in die associatie voorkomen of kenmerkend zijn voor een klasse, verbond of associatie.
15
Rietklasse Associatie van Egelskop en Pijlkruid De associatie van Egelskop en Pijlkruid behoord tot het Watertorkruid verbond dat onder de Rietklasse valt. De associatie komt vrij veel voor in Nederland. Ze komt voor in poldersloten van laagveen en rivierkleigebieden, maar ook langs de duinenrand van Nederland. Ze groeit in zoet water of kleine rivieren. De hoofdsoorten van deze associatie bestaan uit: Pijlkruid, Kleine en Grote egelskop, Zwanenbloem en Liesgras. Riet associatie De Riet associatie valt onder het Rietverbond dat weer behoord tot de Rietklasse. De Riet associatie komt in Nederland bijna overal voor. Behalve op de zandgronden van de Veluwe, en in het oosten van het land. De Riet associatie komt het meest voor in de laagveengebieden en langs de rivieren. Tevens zien we dat riet vaak aangeplant is als cultuurgewas om te winnen voor rieten daken. Ze groeit op brak en zoet water dat matig voedselrijk tot voedselrijk is. De hoofdsoorten zijn Riet en Kleine lisdodde Weegbreeklasse Associatie van Geknikte vossenstaart Deze associatie valt onder het Zilverschoonverbond die weer onder de Weegbree klasse valt. De associatie komt vooral voor op kleigronden, maar is ook geregeld te vinden op de zand en veengronden. In Nederland zien we de associatie het meest in het rivierengebied vanwege de kleigrond. Echter komt de associatie ook steeds vaker voor in de beekdalen, laagveengebieden en zeekleigebieden. De belangrijkste soorten van deze associatie zijn: Geknikte vossenstaart, Krulzuring, Akkerkers en Ruige zegge. Klasse van de matig voedselrijke graslanden Glanshaverassociatie De Glanshaverassociatie behoort tot het Glanshaververbond die weer tot de klasse van matig voedselrijke graslanden behoord. De Glanshaverassociatie komt voor op voedselrijke vochtige tot matig droge gronden, vaak is het een klei, zavel of lemige zandgrond. De Glanshaverassociatie heeft de hoofdverspreiding in het rivierengebied liggen, echter komt de associatie ook voor in zuidwest Nederland en in de Utrechtse en Hollandse veengebieden. De hoofdsoorten van de associatie zijn: Glanshaver, Glad walstro, Groot streepzaad en Pastinaak. Kamgrasweide De Kamgrasweide valt onder het kamgrasverbond die weer behoord bij de klasse van de matig voedselrijke graslanden. De Kamgrasweide komt voor op voedselrijke grondsoorten. Afhankelijk van verschillen in voedselrijkdom en bemesting verschilt de verschijningsvorm en soortenrijkdom per plaats. In Nederland komt de Kamgrasweide wijdverbreid voor. Hoofdsoorten uit deze associatie bestaan uit: Kamgras, Engels raaigras, Madeliefje, Ruw en Veldbeemdgras, Witte klaver en Gewone paardenbloem.
16
Klasse van de Droge Heiden Associatie van Struikhei en Stekelbrem Deze associatie behoort tot het verbond van Struikhei en Kruipbrem die weer behoord tot de klasse van de Droge Heiden. De associatie komt voor op droge tot natte, arme zandgronden. In Nederland vinden we de associatie op de pleistocene zandgronden zoals bijvoorbeeld de Veluwe. Belangrijkste soorten van deze associatie zijn: Kruipbrem, Stekelbrem, Klein warkruid, en Struikhei. Helmklasse Helmassociatie De Helmassociatie valt onder het Helmverbond die valt onder de Helmklasse. De Helmassociatie is te vinden in de Nederlandse zandduinen langs de kust, die niet overspoelen door zout water. De bodem heeft weinig tot geen humus, en kan variĂŤren van kalkrijk tot kalkarm. De hoofdsoorten van de Helmassociatie zijn: Helm, Duinzwenkgras, Noordse helm, Zeemelkdistel en Blauwe zeedistel. Klasse van natte strooiselruigten Associatie van Moersasspirea en Valeriaan Deze associatie valt onder het Moerasspireaverbond die weer onder de klasse van natte strooiselruigten valt. De associatie groeit vooral in het laagveengebied en rivierengebied in Nederland. De bodem bestaat vaak uit zand en leemgronden waarin ook klei en veen te vinden is. Hoofdsoorten van deze associatie zijn: Moerasspirea, Echte valeriaan, Poelruit, en Moeraswolfsmelk. Klasse van de Eiken en Beukenbossen op voedselarme grond Berken-Eikenbos Het Berken-Eikenbos valt onder het Zomereik-verbond die behoord tot de klasse van Eiken en Beukenbossen op voedselarme grond. Het komt voor op zure en voedselarme standplaatsen. In Nederland zien we het vooral op de pleistocene zandgronden en plaatselijk in kalkarme duinen. Doordat dit type associatie in zware groeiomstandigheden voorkomt zijn er weinig kruiden en planten te vinden, meest voorkomend zijn: Bochtige smele, Blauwe bosbes, Pijpenstrootje, Struikhei en Wilde kamperfoelie. Beuken-Eikenbos Het Beuken-Eikenbos valt onder het Zomereik-verbond die behoord tot de klasse van Eiken en Beukenbossen op voedselarme grond. Het Beuken-Eikenbos komt voor op droge tot matige vochtige lemige zandgronden en zandige lĂśssleemgronden. Deze zijn voornamelijk te vinden in Zuid-Limburg en op de pleistocene zandgronden. Hoofdsoorten van het Beuken-Eikenbos zijn: Dalkruid, Gewone salomonszegel, Lelietje van dalen, Valse salie, Witte klaverzuring en Grote muur.
17
Klasse van de Eiken en Beukenbossen op voedselrijke grond Vogelkers-Essenbos Het Vogelkers- Essenbos valt onder het verbond van Els en Gewone vogelkers die weer valt onder de klasse van de Eiken en Beukenbossen op voedselrijke grond. Het Vogelkers-Essenbos komt voor op lemig zand in beekdalen die onder invloed staan van kwelwater en af en toe overstromen. We vinden deze associatie vooral in de IJsselvallei, en oost en zuid Nederland. Hoofdsoorten van deze associatie zijn: Klimop, Bosanemoon, Bosandoorn, Gewone salomonszegel, en Hondsdraf. Klasse van de akkergemeenschappen Associatie van Grote ereprijs en Witte krodde Deze associatie valt onder het verbond van Duivenkervel en Kroontjeskruid die weer valt onder de klasse van de akkergemeenschappen. De associatie komt voor op zware kleigronden die stikstofrijk zijn, In Nederland zien we de associatie vooral op de zeekleigronden en langs de grote rivieren. Belangrijke soorten van deze associatie zijn: Witte krodde, diverse Ereprijs soorten, Paarse dovenetel en Kroontjeskruid.
18
19
20
4.
Criteria voor de ontwikkeling van het instrument.
I
edere associatie heeft zijn eigen kenmerken. Maar naar welke criteria moet je kijken als je een associatie omzet naar een beplantingsmengsel? Dit is belangrijk om te weten om de juiste soorten te kunnen kiezen die samen de associatie nabootsen. Er zijn een aantal criteria die belangrijk zijn om naar te kijken. Allereerst is het belangrijk om te kijken hoe de oorspronkelijke soorten in de associatie voorkomen. Er zijn bijvoorbeeld soorten die in een bepaald jaargetijde bloeien, als enkeling voorkomen, of juist massaal voorkomen. Deze wijze van onderlinge menging is beeldbepalend voor de associatie. Daardoor is het belangrijk om deze mengwijze na te bootsen in het uiteindelijke mengsel. Vervolgens is het belangrijk om te kijken naar de geslachten van de beeldbepalende soorten. Planten binnen eenzelfde geslacht hebben vaak overeenkomstige kenmerken in bijvoorbeeld bloei(vorm), bloeitijd, bloeikleur enz. Door algemeen verkrijgbare vaste planten te zoeken binnen hetzelfde geslacht, heb je grote kans een overeenkomstig beeld met de desbetreffende associatie te kunnen creĂŤren. Als laatste is het belangrijk om te kijken naar kenmerken van de meest beeldbepalende soorten. Door soorten te gebruiken die zo veel mogelijk overeenkomstige kenmerken hebben krijg je al snel het gewenste beeld van de desbetreffende associatie. Er zijn dan ook verschillende kenmerken waar naar gekeken kan worden. Bloeikleur, bloeitijd, bloeivorm en groeivorm zijn bijvoorbeeld belangrijke kenmerken bij een plant die hoofdzakelijk gekozen wordt vanwege de bloem. Bij een bladplant zijn dit juist bladvorm, bladkleur en bladformaat. Bij een grassoort is het belangrijk om te kijken of het een grassoort is die opvalt door het blad of door de aar. Bij de aar zijn dan bloeiwijze, bloeitijd en bloeikleur belangrijk. Terwijl bij de keuze voor het blad juist bladvorm, bladkleur, en bladformaat belangrijk zijn. Al met al zijn deze criteria belangrijk om mee te nemen in de methode. Door deze criteria mee te nemen in de methode behoud je het beeld van de associatie zoals deze is, in het uiteindelijke beplantingsmengsel.
21
22
5.
Het instrument
5.1 Uitleg
V
oor ons onderzoek stellen wij een methode op, een methode is een vaste manier van handelen om een bepaald doel te bereiken. Wij hebben een instrument opgesteld voor het omvormen van een associatie naar een beplantingsmengsel. Wat houdt de methode in en wat is het doel ervan? Dat zijn vragen waar in dit hoofdstuk antwoord op gegeven zal worden. Het doel van de methode is, het nabootsen van kruidachtige beplanting d.m.v. ‘algemeen verkrijgbare’ vaste planten. Oftewel om van een associatie naar een beplantingsmengsel te komen. Door het gebruik van deze methode kan het beeld en de sfeer van een specifieke associatie in een associatie gevangen worden in een vaste plantenmengsel. Om de methode bruikbaar en gebruiksvriendelijk te maken hebben wij een instrument (Fig. 5.2.1.) ontwikkeld die doorlopen kan worden om de associatie om te zetten naar een vaste plantenmengsel.
5.2 Toepassing
S
tap 1 Heeft u een prachtige kruidachtige beplanting gezien die u graag in uw tuin zou willen nabootsen, Stap 2 dan is het belangrijk om te achterhalen onder welke associatie van een plantengemeenschap deze vegetatie valt. Als u hier niet voldoende kennis van hebt, kan door middel van de aangegeven boeken en/of websites of desnoods met behulp van een professional achterhaalt worden om welke specifieke associatie het gaat. Dit is een belangrijke stap in de methode, omdat je tijdens een momentopname van de kruidachtige vegetatie moeilijk het jaarronde beeld kunt bepalen. Wanneer er enkel van een momentopname wordt uitgegaan, is de kans groot dat het uiteindelijke beplantingsmengsel enkel op dat specifieke moment interessant is. De rest van het jaar komt het beeld dan niet overeen met de werkelijkheid. Deze stap is belangrijk om in de volgende stap erachter te komen welke soorten jaarrond beeldbepalend zijn. Stap 3 Als de associatie is vastgesteld worden de 5 meest beeldbepalende soorten van deze associatie uitgekozen. Het kan dus zijn dat dit soorten zijn die opvallen in een bepaald jaargetijde, of juist soorten die massaal voorkomen, of opvallen doordat ze als enkeling opvallen in deze associatie. Stap 4 Neem de eerste beeldbepalende plant uit stap 3 en doorloop hiermee stap 5 t/m 9 met, herhaal dit tot en met de laatste beeldbepalende plant.
23
Methode: Van plantengemeenschap naar beplantingsplan 1
Kies een locatie met een mooie kruidachtige vegetatie die u wilt nabootsen
2
Maak zelf of samen met een professional een inventarisatie om erachter te komen om welke plantengemeenschapsassociatie het gaat. Door de juiste associatie, met de bijbehorende soorten kan een keuze worden gemaakt welke plantsoorten jaarrond het meest beeldbepalend zijn.
3
Kies de ‘5’ meest beeldbepalende soorten van deze associatie. Kies bijvoorbeeld uit onderstaande kenmerken 1.Masaal in mei
4
2.Highlight aug
3.basisplant
4.masaal in okt
5.Highlight in maart
Beeldbepalende soort (1st. Per keer) 1. soortnaam
5
Komen er (algemeen verkrijgbare) vaste planten voor binnen dit geslacht?
6
Nee
7
Beeldkenmerken van het uitgangsmateriaal rangschikken op hiërarchie (van belangrijk naar minder belangrijk)
Ja 2 of meer soorten
1 soort
Beeldkenmerken van het uitgangsmateriaal rangschikken op hiërarchie (van belangrijk naar minder belangrijk)
8
9
Zoek in boeken of op internet vaste planten met zo veel mogelijk overeenkomende beeldkenmerken (hiërarchisch gewogen) meeste belangrijke beeldkenmerken. Soortnaam
24
Welke vaste plant heeft de meest overeenkomsten (hiërarchisch gewogen) Soortnaam
Soortnaam
10
De ‘5’ vaste planten die de planten uit de associatie vervangen. 4.masaal in okt 5.Highlight in maart 1.Masaal in mei 2.Highlight aug 3.basisplant
11
Zet de ‘5’ vaste planten in de verhouding/mengingswijze zoals deze op de locatie is aangetroffen.
Stap 5 Het achterhalen of er ‘algemeen verkrijgbare’ vaste planten binnen het geslacht van de desbetreffende plant zitten heeft consequenties voor de vervolgstappen. Gekozen is voor ‘algemeen verkrijgbare’ vaste planten omdat hierdoor de individuele planten van het uiteindelijke mengsel makkelijk te verkrijgen zijn. Stap 6 Kies ‘Nee’ als binnen het geslacht geen ‘Algemeen verkrijgbare’ vaste planten voorkomen. Kies ook ‘Nee’ wanneer de voorkomende vaste planten niet overeenkomstig/leverbaar zijn. Kies ‘Ja’ als binnen het geslacht wel ‘Algemeen verkrijgbare’ vaste planten voorkomen. Kijk vervolgens of er ‘1’ of ‘2 of meer soorten’ voorkomen. Als er maar één soort voorkomt, dan is dat hoogstwaarschijnlijk meteen de soort die ingevuld kan worden in stap 9. Zijn er twee of meerdere soorten ga dan met deze soorten door naar de volgende stap. Stap 7 Kijk naar de beeldkenmerken die in stap 8 gerangschikt zijn van belangrijk naar minder belangrijk. Voor de ‘Nee’ kolom moeten de beeldkenmerken van de ‘wilde’ plant worden meegenomen naar de volgende stap. Terwijl in de ‘Ja’ kolom de beeldkenmerken van de vaste planten (uit het zelfde geslacht) meegenomen dienen te worden. Stap 8 Om welke reden heb je deze beeldbepalende plant gekozen? Omdat de bloem het meest beeldbepalend is bij deze plant, het blad het meest beeldbepalend is, of is het een grassoort die door zijn bladeren of aren het beeld bepaald? Dit zijn volgens ons namelijk de 3 meest uiteenliggende typen die er zijn. Vervolgens worden de belangrijkste kenmerken binnen deze typen opgesomd. Deze opgesomde kenmerken zijn gerangschikt van belangrijk naar minder belangrijk. Neem de resultaten uit deze stap mee naar de volgende stap. Stap 9 Met de opgesomde beeldkenmerken kan in boeken of op internet gezocht worden naar ‘algemeen verkrijgbare’ vaste planten die de ‘wilde’ planten kunnen vervangen met behoud van beeldkenmerken. Of er kan een keuze gemaakt worden welke vaste planten de meeste overeenkomstige kenmerken heeft. Stap 10 Uiteindelijk komen er via deze manier van zelf zoeken aan de hand van beeldkenmerken, of door te achterhalen of er vaste planten in het geslacht zitten 5 ‘algemeen verkrijgbare’ vaste planten uit. Stap 11 Zet de 5 planten uit de vorige stap in de verhouding/mengingswijze zoals deze op de locatie is aangetroffen. De soort die als enkeling voor komt, wordt dan ook als enkeling toegepast. De soort die massaal voorkomt, wordt in grote getalen toegepast. Na het doorlopen van de methode heb je een associatie met kruidachtige planten omgezet naar een beplantingsmengsel van vaste planten met behoudt van het beeld van de associatie.
Fig: 5.2.1 Instrument
25
26
6.
Toetsing instrument
6.1 Walkthrough
T
ijdens de walkthrough hebben wij de relevantie (voorziet de methode in behoefte?) en de consistentie (zit het logisch in elkaar?) van de methode samen met enkele studenten en docenten bekeken en hen hier een oordeel over laten geven. Relevantie Tijdens de ‘walkthrough’ kwamen er positieve reacties op de methode. De methode werd gezien als relevant en begrijpelijk door de testpersonen. Tevens bood de methode handvatten voor een professional. De methode werd gezien als een aanvulling binnen het vakgebied. Testpersonen gaven aan dat zij de methode wilden gebruiken. Ook werd de methode gesnapt door de testpersonen, en kom je goed door de methode heen. Er werd door meerdere testpersonen aangegeven dat de methode erg bruikbaar is in het werkveld. Al met al kan geconcludeerd worden dat de methode voorziet in behoefte, bruikbaar is en dat er daadwerkelijk mensen zijn die deze ook willen gebruiken. Consistentie Ook op deze vraag kregen we duidelijk antwoord. Zo leverde de 2e stap nogal wat onduidelijkheid op over de vraag of er nu een professional aanwezig moest zijn, of dat de testpersonen zelf boeken en internet moeten gebruiken. Bij de 3e stap speelde vooral onduidelijkheid op over wanneer een soort nu beeldbepalend is, en dat het voor een leek nogal lastig is om hier achter te komen. Er werd dus gevraagd om deze stap duidelijker te maken. De 4e stap kregen wij veel vragen over, deze was niet duidelijk geformuleerd en moesten wij zelf vaak uitleggen. Ook hier werd gevraagd deze stap beter te formuleren zodat deze begrijpelijk is. De 7e stap werden ook vragen over gesteld. Enkele testpersonen interpreteerde deze vraag op 2 manieren. De ene persoon dacht dat de ze de beeldkenmerken zelf nog hiërarchisch moest rangschikken. Terwijl de ander door had dat dit al gedaan was. Reden voor ons om te kijken of we deze vraag kunnen herformuleren. Bij stap 8+9 kwam vooral naar voren dat het onduidelijk was aan hoeveel kenmerken het uitgangsmateriaal moest voldoen, en of deze kenmerken meegenomen moesten worden in stap 9. Bij stap 11 kwam naar voren dat het moeilijk is om de verhouding op te stellen, omdat je niet de exacte verhouding weet. Als tip kregen wij mee om in stap 3 te werken met basis, structuur, weef en strooiplant. Zo kun je in stap 11 namelijk de uiteindelijke soorten beter in een verhouding/mengwijze zetten zoals deze op de gekozen locatie voorkomen. Bovengenoemde punten zullen wij meenemen in het toetsingsproces om zo uiteindelijk tot een verbeterde methode te komen.
27
Methode: Van plantengemeenschap naar beplantingsmengsel 1 2
Kies een locatie met een kruidachtige vegetatie die u wilt nabootsen Om het jaarrond beeld van deze vegetatie inzichtelijk te krijgen, is het belangrijk te inventariseren om welke plantengemeenschaps-associatie het gaat. Door de juiste associatie, met bijbehorende soorten kan een keuze worden gemaakt welke plantsoorten jaarrond het meest beeldbepalend zijn. Te gebruiken hulpmiddelen zijn: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapslvd.aspx Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland (ISBN 9789050113090)
3
Kies uit de associatie een aantal kruidachtige planten die beeldbepalend zijn. Basisplant(-en)
Structuurplant(-en)
Vulplant(-en)
Strooi-/weefplant(-en)
4
Neem de 1ste kruidachtige plant uit de voorgaande stap. Doorloop hiermee de onderstaande stappen. Herhaal dit met de overige planten uit de vorige stap.
5
Komen er (algemeen verkrijgbare) vaste planten voor binnen dit geslacht?
6
Nee
Ja 2 of meer soorten
7
1 soort
Kijk naar de beeldkenmerken die hieronder gerangschikt zijn van belangrijk naar minder belangrijk, neem deze kenmerken mee naar stap 9.
Kijk naar de beeldkenmerken die hieronder gerangschikt zijn van belangrijk naar minder belangrijk, en neem deze kenmerken mee naar de volgende stap
Zoek in boeken of op internet naar de vaste plant met de meeste overeenkomstige beeldkenmerken (hiĂŤrarchisch gewogen)
Kies de vaste plant met de meeste overeenkomstige beeldkenmerken (hiĂŤrarchisch gewogen)
8
9
Soortnaam
10
11 28
Basisplant(-en)
Soortnaam
Soortnaam
De vaste planten die de kruidachtige planten uit de associatie vervangen. Structuurplant(-en) Vulplant(-en) Strooi-/weefplant(-en)
Zet deze vaste planten in de verhouding/mengingswijze zoals deze op de locatie is aangetroffen.
6.1.1 Update vanuit walkthrough Hieronder staat opgesomd welke updates wij hebben doorgevoerd in het instrument met de verkregen input vanuit de ‘walkthrough’. Titel: Deze methode mondt niet uit op een beplantingsplan, maar op een beplantingsmengsel. Stap 1: Na wat discussie toch ongewijzigd gelaten. Stap 2: Het vermelden van boeken en websites die je hierbij kunnen helpen. Stap 3: Duidelijk gemaakt dat het hier nog steeds om kruidachtige vegetatie gaat. Onze strikte vijfpuntige indeling plaats laten maken voor een vrije indeling die uiteindelijk helpt met de mengverhouding in de laatste stap. Stap 4: Uitgebreider geformuleerd zodat dit geen vragen meer oproept. Stap 5: Ongewijzigd zonder discussie. Stap 6: Ongewijzigd zonder discussie. Stap 7: Beter geformuleerd zodat de vraag niet op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Stap 8: Beter geformuleerd wat er moet gebeuren. Stap 9: Strikter geformuleerd Stap 10: Duidelijk gemaakt dat het hier om de gekozen vaste planten gaat. Onze strikte vijf-puntige indeling plaats laten maken voor een vrije indeling die uiteindelijk helpt met de mengverhouding in de laatste stap. Stap 11: De strikte ‘5’ soorten losgelaten zoals in stap 3&10 beschreven staat.
Fig: 6.1.1 Instrument
29
6.2 Micro-evaluatie
W
ij hebben de methode getoetst door twee uiteenlopende associaties te kiezen, en deze te toetsen door het gebruik van het door ons ontwikkelde instrument. Hierdoor hebben we de werkelijke bruikbaarheid en effectiviteit van onze methode getest. Per stap staan de bevindingen en/of conclusies genoemd.
6.2.1. Associatie van Grote ereprijs en Witte krodde
S
tap 1: (Kies een locatie met een kruidachtige vegetatie die u wilt nabootsen.) De eerste associatie die we behandelen is de associatie van Grote ereprijs en Witte krodde. Stap 2: (Bepaal om welke plantengemeenschaps- associatie het gaat). We wisten al welke associatie het betrof. Stap 3: (Kies de soorten uit de associatie die jaarrond het meest beeldbepalend zijn.) Dit hebben we gedaan door te kijken naar welke soorten vaak voorkomen, welke soorten minder vaak voorkomen, en welke soorten opvallen als plant door bijvoorbeeld bloem(kleur) aan de hand van percentages in ‘SynBioSys’(Alterra) en het boek ‘Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland’. De soorten die wij uitkiezen zijn: Witte krodde, Grote ereprijs, Paarse dovenetel, Kroontjeskruid, Gewone melkdistel, Echte kamille, Slipbladige ooievaarsbek en Grote klaproos. Deze soorten zijn uitgekozen omdat zij vaak voorkomen (Witte krodde, Grote ereprijs, Paarse dovenetel, Echte kamille) en zo dus het beeld en de structuur bepalen. Gewone melkdistel, Kroontjeskruid en Slipbladige ooievaarsbek zijn soorten die minder vaak voorkomen maar wel opvallen. Als laatste is er nog de Grote klaproos, deze is gekozen omdat de klaproos incidenteel voorkomt maar wel beeldbepalend is binnen de associatie. Vervolgens bleek het lastig om te bepalen wanneer een soort een basis, structuur, vul of weefplant is. Dit staat ook niet in het instrument. We kwamen erachter dat de basisplant niet paste in deze stap, omdat deze in de literatuur bijna niet voorkomt of hetzelfde betekend als een structuurplant. Uiteindelijk kiezen wij voor een structuur-, vul- en strooiplant. Vervolgens hebben wij de gekozen planten hiernaar ingedeeld. Dit is gebeurd aan de hand van de percentages die in ‘SynBioSys’ en het boek ‘Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland’ staan, en door te kijken naar welke planten beeldbepalend zijn voor de associatie. De percentages in de veldgids geven aan hoe vaak de desbetreffende soort is aangetroffen binnen de associatie, het verbond of de klasse. Hoe hoger het percentage des te vaker betreft het een structuurplant. De laagste percentages zijn strooiplant. En wat hier tussen zit zijn vulplanten. Ten alle tijden dient het beeld het belangrijkst te zijn. Er kunnen namelijk ook soorten zijn vanuit een klasse, verbond of orde die een hoger aantref percentage hebben dan planten uit de associatie zelf. Dit betekent dus dat zij beeldbepalend zijn voor de associatie. Uiteindelijk hebben wij de planten als volgt ingedeeld: Structuurplant(en): Witte krodde, Grote ereprijs, Paarse dovenetel en Echte kamille. Vulplant(en): Gewone melkdistel, Kroontjeskruid en Slipbladige ooievaarsbek Strooiplant(en): Grote klaproos
30
Stap 4: (Neem de 1ste kruidachtige plant uit de voorgaande stap. Doorloop hiermee de volgende stappen, en herhaal dit voor de overige planten uit de vorige stap.) levert geen problemen op. Stap 5: (Kijk of er vaste planten voorkomen binnen het geslacht van de uitgekozen plant.) en stap 6: (Maak een keuze uit ja of nee, en ga verder.) Deze stappen leveren geen problemen op. Het blijkt niet moeilijk om te kijken of er nog algemeen voorkomende vaste planten voorkomen binnen het desbetreffende plantengeslacht. Dit is gedaan door te zoeken op internet met de geslachtsnaam van de plant. Stap 7: (Kijk naar de beeldkenmerken die gerangschikt zijn van belangrijk naar minder belangrijk en neem deze mee naar stap 9.) en Stap 8: (De beeldkenmerken). Stap 7 levert geen problemen op. Het is in werkelijkheid geen stap waardoor deze samengevoegd kan worden met stap 8. Stap 8 doorlopen wij met elke plant. Bij elke plant kijken wij naar de bloeikleur, bloeivorm, bloeitijd, groeivorm en afmeting. Deze noteren we en nemen wij mee naar stap 9. Stap 9: (Zoek in boeken of op internet naar de vaste plant met de meeste overeenkomstige beeldkenmerken.) Wij gaan met de voorgaande verzamelde gegevens, op internet en in boeken op zoek naar vergelijkbare soorten. Komen wij er met de kenmerken uit de vorige stap niet uit dan kijken wij naar de overige beeldkenmerken. In de methode mist dat de 1ste 4 à 5 kenmerken meestal het belangrijkst zijn. Dit is iets om mee te nemen. Stap 10: (De kruidachtige planten vervangen door de uitgekozen vaste planten.) De uitkomst is als volgt: - Structuurplant(en) Witte krodde>> Iberis sempervirens ‘Snowflake’ Grote ereprijs>> Veronica repens Paarse dovenetel >> Lamium maculatum ‘Roseum’ Echte kamille >> Anthemis hybrida ‘Sauce Hollandaise’ - Vulplant(en) Gewone melkdistel >> Helenium autumnale ‘Helena Gold’ Kroontjeskruid >> Euphorbia polychroma Slipbladige ooievaarsbek >> Geranium sirak - Strooiplant(en) Grote klaproos >> Papaver orientale ‘Rembrandt’ Stap 11: (De vaste planten in de verhouding/mengwijze zetten zoals deze op locatie voorkomt.) Wij komen op het punt dat alles in een verhouding/mengwijze gezet moet worden. Op dit punt lopen wij tegen de mengwijze aan. Wij hebben geen percentages in de methode staan, en ook niets over de mengwijze in de methode staan. Voor ons reden om hierover na te denken. Wij hanteren 70% voor structuur, 25% voor vulplanten en 5 % voor strooiplanten. Dit omdat structuurplanten het vaakst voorkomen. Vulplanten de ruimtes tussen de structuurplanten opvullen. En strooiplanten incidenteel voorkomen. Wij houden een individuele mengwijze aan. Met een individuele mengwijze creëer je een beeld wat het meest overeenkomt met de natuurlijke situatie.
31
6.2.2. Glanshaver-associatie
S
tap 1: (Kies een locatie met een kruidachtige vegetatie die u wilt nabootsen.) De tweede associatie die we behandelen is de Glanshaver-associatie. Stap 2: (Bepaal om welke plantengemeenschaps-associatie het gaat). Bevindingen idem aan ‘associatie van Grote ereprijs en Witte krodde’ Stap 3: (Kies de soorten uit de associatie die jaarrond het meest beeldbepalend zijn.) Wij komen erachter dat de kensoorten van de associatie en begeleidende soorten het meest beeldbepalend zijn. Het kan per associatie dus verschillen naar welke soorten je moet kijken. Bij de ‘associatie van Grote ereprijs en Witte krodde’ keken wij puur naar de planten met de hoogste percentages (van zowel associatie als klasse, verbond, orde en begeleidende soorten) doordat wij dachten dat het percentage de hoeveelheid weer gaf. Echter komen wij er nu achter dat het een percentage van aantreffen per opname betekend. Een hoog percentage is dus niet per sé beeldbepalend. Er moet dus gekeken worden naar de kensoorten van de associatie en begeleidende soorten. Als deze twee soortlijstjes niet voldoende planten bevatten om een beeldgelijkend mengsel te creëren, zoek dan planten met hoge percentages binnen de klasse, verbond en/of de orde. De soorten die wij uitkiezen zijn: Glanshaver, Glad walstro, Groot streepzaad, Beemdkroon, Grote bevernel en , Rapunzelklokje. De Glanshaver bepaald de structuur van de associatie. Glad walstro, Groot streepzaad, Beemdkroon en Grote bevernel zijn de vulplanten die de gaten tussen de structuurplant(en) opvullen. Als laatste is er nog het Rapunzelklokje, deze is gekozen omdat deze incidenteel voorkomt maar een beeldbepalende kensoort is binnen de associatie. Structuurplant(en): Glanshaver Vulplant(en): Glad walstro, Groot streepzaad, Beemdkroon en Grote bevernel Strooiplant(en): Rapunzelklokje Stap 4 en stap 5 leveren wederom geen problemen op. Stap 6: (Maak een keuze uit ja of nee, en ga verder.) Bij stap 6 komt er soms maar 1 soort uit. Wij komen er achter dat in ons geval de enige vaste plant die voorkomt binnen het geslacht niet het gewenste beeld heeft. Dat betekent dat er een stap mist in het instrument. Wij kiezen ervoor om er een escape-stap tussen te zetten. Deze escape zorgt ervoor dat je teruggestuurd wordt naar ‘Nee’ bij stap 6. Stap 7, 8 en 9 leveren dezelfde problemen op als bij de vorige associatie. Stap 10: (De kruidachtige planten vervangen door de uitgekozen vaste planten.) De uitkomst is als volgt: - Structuurplant(en) Glanshaver >> Deschampsia cespitosa ‘Goldschleier’ - Vulplant(en) Glad walstro >> Galium odoratum Groot streepzaad >> Helenium autumnale ‘Die Blonde’ Beemdkroon >> Knautica macedonica Grote bevernel >> Achillea millefolium ‘Schneetaler’ - Strooiplant(en) Rapunzelklokje >> Campanula lactiflora ‘Prichard’s Variety’ Stap 11 levert dezelfde problemen op als bij de vorige associatie.
32
6.2.3. Glanshaver-associatie
N
a alle aanpassingen doorgevoerd te hebben in het instrument, testen wij deze nogmaals met de Glanshaver-associatie. Dit met het ge-update instrument om te kijken of wij nog ergens tegenaan lopen.
Stap 2: Er achter komen om welke associatie het gaat kan best moeilijk zijn. De Glanshaver-associatie kent ook nog sub-associaties, http://www.synbiosys.alterra. nl/natura2000/googlemapslvd.aspx geeft bij deze associatie niet de naam van de associatie aan maar alleen de namen van de sub-associaties. Stap 10: (De vaste planten in de verhouding/mengwijze zetten zoals deze op locatie voorkomt.) Wanneer vanuit de literatuur gewerkt wordt houden wij een individuele mengwijze aan om een zo natuurlijk mogelijk beeld te creĂŤren. De mengverhouding die wij vanuit de literatuur hanteren zijn circa 70% structuur-, 25% vul en 5% strooiplanten. Wanneer gewerkt wordt vanuit waarnemingen kunnen de mengwijze en de mengverhouding hieraan verleend worden.
Fig. 6.2.3.1: Een kalkrijke rivierdijk aan de IJssel.
33
6.2.4. Update vanuit micro-evaluatie Methode: Van plantengemeenschap naar beplantingsmengsel 1
Kies een locatie met een kruidachtige vegetatie die u wilt nabootsen d.m.v. (algemeen verkrijgbare) vaste planten.
2
Om het jaarrond beeld van deze vegetatie inzichtelijk te krijgen, is het belangrijk te inventariseren om welke plantengemeenschaps-associatie het gaat. Door de juiste associatie, met bijbehorende soorten kan in stap 3 een keuze worden gemaakt welke plantsoorten jaarrond het meest beeldbepalend zijn. Te gebruiken hulpmiddelen zijn: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapslvd.aspx Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland (ISBN 9789050113090)
3
Kies uit waarnemingen of vanuit de literatuur van de associatie een aantal beeldbepalende kruidachtige planten. Dit zijn voornamelijk de kensoorten(kA) van de associatie, aangevuld door eventueel begeleidende soorten(bg). (Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland & http://www.floravannederland.nl/plantengemeenschappen) Deel deze in naar onderstaande verdeling. -Structuurplant(en) -Vulplant(-en) -Strooiplant(-en)
Bepalen de structuur van de associatie (bijv. hogere grassen, overheersende planten). Plant(en) die de ruimte tussen deze structuurbepalende planten vullen. Plant(en) die incidenteel voorkomen maar zeer opvallend zijn.
4
Neem de 1ste kruidachtige plant uit de voorgaande stap. Doorloop hiermee de onderstaande stappen. Herhaal dit met de overige planten uit de vorige stap.
5
Komen er (algemeen verkrijgbare) vaste planten voor binnen dit geslacht?
6
Nee
6a
Ja 2 of meer soorten
1 soort
(Komt deze niet overeen met het gewenste beeld, ga terug naar ‘Nee’).
7
8
9
7a
Zoek in boeken of op internet naar de vaste plant met de meeste overeenkomstige beeldkenmerken. (De eerste 4 à 5 kernmerken zijn meestal het belangrijkst).
Kies de vaste plant met de meeste overeenkomstige beeldkenmerken. (De eerste 4 à 5 kernmerken zijn meestal het belangrijkst).
Soortnaam
Soortnaam
De vaste planten die de kruidachtige planten uit de associatie vervangen. Onderverdeeld in: Structuurplant(-en)
10
34
Vulplant(-en)
Strooiplant(-en)
- Zet de vaste planten in de verhouding/mengingswijze zoals deze op de natuurlijke setting is waargenomen. - Boots je een associatie vanuit de literatuur na zonder voorbeeldlocatie, houdt dan een individuele mengwijze en onderstaande mengverhouding aan: Structuurplant(en) +/- 70% Vulplant(en) +/- 25% Strooiplant(en) +/- 5%
8a
6.3. Werkelijke bruikbaarheid en effectiviteit
N
u het instrument definitief gemaakt is kunnen wij ook antwoord geven op de vraag of het instrument werkelijk bruikbaar is en hoe effectief deze is.
Werkelijke bruikbaarheid Allereerst de bruikbaarheid, Het instrument is erg bruikbaar gebleken bij het omvormen van een associatie naar een beplantingsmengsel. Onbewust hebben wij door middel van dit instrument de ‘blackbox’ van een ontwerper inzichtelijk gemaakt. Tevens is het een handzaam instrument die door middel van stappen inzichtelijk maakt hoe het omvormen van een beeld van een associatie naar een beplantingsmengsel gaat. Er dienen echter wel kanttekeningen geplaatst te worden. Het instrument is voor een leek bijna niet te gebruiken doordat het toch wel veel kennis van planten vereist. Echter is het voor een professional een zeer bruikbaar instrument. Hoe meer plantenkennis de uitvoerende persoon heeft, hoe sneller het instrument succesvol doorlopen is. Door in het uiteindelijke mengsel zelf nog rekening te houden met de concurrentiekracht per individuele plant komt er een nog duurzamer mengsel tot stand. Effectiviteit De effectiviteit van het instrument is ook een belangrijk toetsingspunt. Het instrument is effectief wanneer het beeld van de associatie, die omgevormd moet worden zonder problemen omgevormd kan worden. Op stap 2 na, die wat meer tijd en moeite kan kosten, is het ons tot 3 maal toe gelukt om het instrument zonder problemen te doorlopen. Hieruit kwam een plantenmengsel van algemeen verkrijgbare vaste planten. Het instrument is dus effectief in het omvormen van een beeld van een associatie naar een beplantingsmengsel. Maar ook hier moeten wij enkele kanttekeningen plaatsen. In de uiteindelijke mengsels kunnen bij iedere gebruiker verschillende planten als resultaat eruit komen, doordat zij via de beeldkenmerken op een andere soort uitkomen. Daarentegen kan de plant die uitgekozen is niet veel verschillen in beeld, doordat je werkt met beeldkenmerken. Al met al kan gezegd worden dat het instrument zeker bruikbaar is en dat het instrument ook effectief is.
Fig: 6.2.3.2 Instrument
35
36
7.
Conclusies & aanbevelingen
7.1 Conclusies
I
n de voorgaande hoofdstukken is verteld over het instrument, hoe deze tot stand is gekomen en hoe deze werkt. Er zijn verschillende conclusies getrokken tijdens dit onderzoek. Uiteindelijk kunnen wij een antwoord geven op onze hoofdvraag.
Door onderzoek te doen naar welk vergelijkbaar gedachtegoed er bestaat, te kijken wat precies een plantengemeenschap is en welke van deze plantengemeenschappen er vaak voorkomen krijg je een antwoord op de eerste deelvragen. Welke methodes in deze richting bestaan er al? - Concluderend kunnen wij zeggen dat er raakvlakken zijn met 2 stijlen. Onze methode heeft het meeste raakvlak met de The Dutch Wave. Dit vooral omdat onze methode in vergelijking met de Nieuwe Duitse Stijl niet uitgaat van standplaatseisen, maar net als The Dutch Wave van esthetiek. Wat is een plantengemeenschap, en welke plantgemeenschappen zijn algemeen voorkomend? - Tevens zijn er veel verschillende plantgemeenschappen in Nederland aanwezig. Een plantengemeenschap is een karakteristieke groep planten in een vegetatie. Een plantengemeenschap wordt onderverdeeld in klassen, verbonden, en associaties. In Nederland kennen we circa een twaalftal associaties die veel voorkomen. Deze zijn in het rapport benoemd en uiteengezet. Welke criteria zijn er nodig voor het ontwikkelen van de methode? - Het is belangrijk criteria mee te nemen tijdens het opstellen van het instrument. Allereerst is het belangrijk om te kijken hoe de oorspronkelijke soorten in de associatie voorkomen. Vervolgens is het belangrijk om te kijken naar de geslachten van de beeldbepalende soorten. Als laatste is het belangrijk om te kijken naar kenmerken van de meest beeldbepalende soorten. Al met al zijn deze criteria belangrijk om mee te nemen in het instrument. Door deze criteria mee te nemen in het instrument behoudt je het beeld van de associatie zoals deze is, in het uiteindelijke beplantingsmengsel. Met welke methode kan de kruidachtige vegetatie van een plantengemeenschap vertaald worden naar een beplantingsmengsel met algemeen verkrijgbaar sortiment? In het hoofdstuk theorievorming hebben we gekeken naar vergelijkbaar gedachtegoed, dit is en blijft gedachtegoed en dus geen methode. Een methode om deze vertaling te maken bestond nog niet. Wij hebben daarom
37
een methode ontwikkeld waarin stapsgewijs de vertaling van een kruidachtige vegetatie van een plantengemeenschap naar een beplantingsmengsel met algemeen verkrijgbaar sortiment gemaakt kan worden. Het antwoord op onze hoofdvraag is dus: De methode die in dit onderzoeksrapport ontwikkeld is, is de methode om de kruidachtige vegetatie van een plantengemeenschap naar een beplantingsmengsel met algemeen verkrijgbaar sortiment te vertalen. Het instrument Met de kennis uit het vooronderzoek konden wij uiteindelijk een instrument opstellen waarmee je een plantengemeenschap omzet naar een beplantingsmengsel. Dit instrument moet echter ook getest worden dit is gedaan door middel van verschillende toetsingsinstrumenten. Allereerst hebben wij een walkthrough gedaan. Wij hebben alle onduidelijkheden en opmerkingen meegenomen, hier onze conclusies uit getrokken en hiermee het instrument geupdate. Met deze herziene versie van het instrument zijn we de micro-evaluatie gaan uitvoeren. Hieruit is de uiteindelijke versie ontstaan. Overige conclusies -Wij hebben voor dit onderzoek gekozen om veelvoorkomende associaties uit het Nederlandse landschap na te bootsen. Het blijkt dat veelvoorkomende associaties niet per definitie de beste associaties zijn om na te bootsen. Bijvoorbeeld een associatie van de akkers is moeilijk na te bootsen omdat dit voornamelijk eenjarige kruiden zijn die vaak tussen de gewassen voorkomen en de bodem niet geheel afsluiten. Terwijl een associatie van het kalkgrasland in Zuid-Limburg waarschijnlijk beter na te bootsen is, dit doordat deze associatie een gevarieerdere soortenrijkdom herbergt. - Er kunnen bij het toepassen van deze methode bij elke gebruiker andere resultaten uitkomen. Is dit erg? Nee, want als de planten qua beeld overeen komen met het uitgangsmateriaal kan het niet fout gerekend worden. - Het aantal soorten dat je moet uitkiezen kan per associatie verschillen. Voor een ‘weide’-associatie kies je meestal èèn grassoort als structuurplant, terwijl een ‘ruigte’-associatie meerdere structuurplanten kan bevatten. - Wanneer er vaste planten binnen het geslacht voorkomen ben je minder lang bezig dan wanneer je moet zoeken aan de hand van beeldkenmerken. - De methode is voor een leek moeilijk te begrijpen. De methode en het instrument zijn geschikt voor een ontwerper of iemand die in de groenwereld bezig is. - Wij hebben door middel van het instrument de ‘blackbox’ van een ontwerper inzichtelijk gemaakt.
Methode Vraag: Een kruidachtige vegetatie van een plantengemeenschap nabootsen met algemeen verkrijgbaar sortiment? 38
Antwoord: Beplantingsmengsel met algemeen verkrijgbaar sortiment
Fig: 7.1.1 Instrument
7.2. Aanbevelingen
U
it ons onderzoek komen ook nog enkele aanbevelingen die hier kort toegelicht worden.
- Een van de aanbevelingen die ook al voortkwam uit de walkthrough is om het instrument digitaal te maken. Hieraan hoort dan een grote digitale database gekoppeld te worden. Zo kunnen mensen zelf gemakkelijk met de beeldkenmerken op zoek naar een vaste plant die gelijkend is aan de kruidachtige plant. - Het lijkt ons interessant om het instrument eens te vergelijken met ontwerpers die met hetzelfde gedachtegoed werken, om te vergelijken wat er in hun hoofd gebeurd met ons instrument waarin wij dit inzichtelijk hebben proberen te maken. Misschien zijn er juist grote verschillen tussen ons instrument en hun ‘blackbox’. - Wij denken dat de concurrentiekracht van planten nog meegenomen moet worden in deze methode. Omdat bepaalde planten harder groeien dan andere planten krijg je concurrentiekracht. Hierdoor kan het beeld na enkele jaren erg veranderen. Als dit nog toegevoegd kan worden aan de methode ontstaan duurzame beplantingsmengsels. - Het ontwikkelen van een aantal mengsels die positief getest zijn op duurzaamheid en esthetiek op de markt brengen. Hierdoor wordt het sortiment standaardmengsels uitgebreid met mengsels die nagebootst zijn uit de Nederlandse natuur.
39
40
8.
Literatuurlijst
Websites:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Plantengemeenschap. Geraadpleegd november 2015 http://www.floravannederland.nl/plantengemeenschappen/ Geraadpleegd november 2015 http://www.borderalseenboeket.nl/ Geraadpleegd november 2015 http://www.directplant.nl/borderpakketten.html Geraadpleegd november 2015 http://www.garden-and-flowers.nl/beplantingsplannen.html Geraadpleegd november 2015 http://www.modesteherwig.eu/ViewBooks.asp?GroupId=56 Geraadpleegd november 2015 http://www.natuurkennis.nl/index.php?hoofdgroep=1&niveau=0 Geraadpleegd november-december 2015 http://www.ruurdvandonkelaar.nl/blog/vaste_planten/20061016_Natuurlijk_ ontwerpen_met_vasteplanten.html Geraadpleegd november-december 2015 http://www.wildebloemen.info/ Geraadpleegd december 2015 http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapslvd.aspx Geraadpleegd januari 2016 http://www.siergras.nl/Prairieborders Geraadpleegd januari 2016 http://www.provincieantwerpen.be/content/dam/provant/dlm/dmn/natuuren-landschap/biodiversiteit/tips-voor-je-tuin/Tuin-Wijzer_tg_tcm7-174870.pdf Geraadpleegd januari 2016 http://www.wageningenur.nl/nl/show/SynBioSys-Nederland.htm Geraadpleegd januari 2016 http://www.soortenbank.nl/zoeken.php Geraadpleegd januari 2016
41
Boeken: Gigengack, J. & Martin, J. (1997). Ontwerpboek natuurtuinen: Ruimtelijke vormgeving met de natuur als inspiratiebron. Utrecht: KNNV Uitgeverij. Hansen, R. & Stahl, F. . (1987). Stauden und ihre Lebensbereichen in Gärten und Grünanlagen. Stuttgart: Ulmer Verlag. Herwig, M. (2012). Tuinplantenencyclopedie op kleur (9e druk). Utrecht: Tirion Uitgevers. ir. Reuver, P.J.H.M. & Hoven, I. van den. (2001). Tussen beplantingsplan en eindbeeld: Het beheer van bosplantsoen (6e druk). Almelo: Jellema Druk. Koster, A. (1994). Vademecum wilde planten (3e druk). Haarlem: Schuyt & Co uitgevers en importeurs. Marijnissen, J. (2003). Flora van de lage landen (2e druk). Baarn: Tirion Uitgevers. Schaminée, J., Sýkora, K., Smits, N., Horsthuis, M. (2010). Veldgids plantengemeenschappen van Nederland. Zeist: KNNV Uitgeverij. Polman, R. & Duijfhuizen, M. van (2015). “The Dutch Wave”. Programma’s Synbiosys (versie 2) Alterra, Wageningen UR Figuren Niet vermelde figuren is eigen gemaakt werk Fig. 6.2.3.1: Een kalkrijke rivierdijk aan de IJssel. SynBioSys Nederland 2.6.5. Geraadpleegd januari 2016 Fig. 3.2.1: Gelijkend gedachtegoed http://mimi-inmijntuin.blogspot.nl/2011_07_08_archive. html Geraadpleegd januari 2016 Fig. 8.1 Glanshaver grasland https://www.natura2000.vlaanderen.be/habitattype/glanshaveren-grote-vossenstaartgraslanden. Geraadpleegd januari 2016 Paginavullende figuren: Kaft, Colofon: http://www.natuurlandschap.nl/wouter2/gelderland/de-bruuk/ Geraadpleegd januari 2016 Pagina 8: https://www.ark.eu/nieuws/2015/de-levende-rivier. Geraadpleegd januari 2016
42
Pagina 10: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Knautia_macedonica1a.UME. jpg. Geraadpleegd januari 2016 Pagina 19: https://mantingerveldopweblog.wordpress.com/page/21/. Geraadpleegd januari 2016 Pagina 20: https://wimvanderneut.wordpress.com/boerenwormkruid-tanacetumvulgare/. Geraadpleegd januari 2016 Pagina 22: https://de.wikipedia.org/wiki/M%C3%BCcken-H%C3%A4ndelwurz. Geraadpleegd januari 2016 Pagina 26: http://econet.ru/articles/64479-dikie-orhidei-kotorye-rastut-ryadom-snami Geraadpleegd januari 2016 Pagina 36: https://nl.wikipedia.org/wiki/Kalkgrasland_(associatie). Geraadpleegd januari 2016 Pagina 40: http://plor.ru/rusorch/rusorch_Belyaev.shtml. Geraadpleegd januari 2016 Pagina 44: https://nl.wikipedia.org/wiki/Associatie_van_betonie_en_gevinde_ kortsteel. Geraadpleegd januari 2016
Fig. 8.1 Glanshaver grasland
43
44
9.
Bijlagen
9.1. Eerste versie instrument Keuzeboom: plantengemeenschap naar beplantingsplan Kies een kruidachtige vegetatie Bepaal de associatie Kies de ‘5’ meest beeldbepalende soorten van deze associatie. Beeldbepalende soort (1st. Per keer) Komen er (algemeen voorkomende) vaste planten voor binnen dit geslacht? Nee
Beeldkenmerken van het uitgangsmateriaal rangschikken op hiërarchie Zoeken naar vaste planten met zo veel mogelijk overeenkomende beeldkenmerken (hiërarchisch gewogen)
Soortnaam
Ja 2 of meer soorten
1 soort
Beeldkenmerken van het uitgangsmateriaal rangschikken op hiërarchie Welke vaste plant heeft de meest overeenkomsten (hiërarchisch gewogen) Soortnaam
Soortnaam
Fig: 9.1.1 Instrument
45
9.2. Resultaten walkthrough Stap 1: Een leek kan er mee aan de slag Titel aanpassen naar kruidachtige gewassen Stap 2: is voor een leek lastig, vermeld boeken en eventuele programma’s hierbij. Puntje professional>die moet je dus er al bij hebben> vermeld SynBioSys, boeken en andere materialen hierin Stap 3: Maak hier duidelijk dat het ook om kruidachtige vegetatie gaat. Hoe weet je wat meest bepalend is? Vermeld duidelijk verschillende seizoenen (dus geen maand, maar maand x bijvoorbeeld). Voor een leek is meest beeldbepalend lastig te bepalen. Verwoord de 3e stap duidelijk zodat de leek het ook snapt. Stap 4: moest door ons uitgelegd worden, en dus beter geformuleerd worden. Stap 5: werd door iedereen als duidelijk beschouwd Stap 7: Rangschikken op hiërarchie anders verwoorden, kan op 2 manieren geïnterpreteerd worden. Stap 8 (beeldkenmerken) Duidelijk vermelden dat uit de linker tabel uitgangspunten komen waarmee je verder zoekt in boeken. en op websites. Beeldkenmerken zijn heel duidelijk. Je kan moeilijk aan alle eisen van de beeldkenmerken voldoen, zeg bijvoorbeeld dat er aan minimaal 3 eisen voldaan moet worden. Stap van zelf zoeken is lastig misschien. Stengel/hoogte toevoegen misschien. Waarom kies je voor bloemplant, bladplant, grassoort? Stap 11: Puntje verhouding uitleggen, het is misschien beter om te werken met basis, structuur, weef en strooiplant in stap 3, zodat je later bij stap 11 ook makkelijk een mengsel kunt vaststellen. Methode: - Relevante methode, ook mooi om te gebruiken als methode. - Handzame overzichtelijke methode, tevens goede handvatten voor een professional. - Methode wordt gesnapt, kan een goede handleiding zijn. - Goed overzichtelijk, opsomming is compleet. - Je komt goed door de methode heen. - Door een beetje klooien kom je er als leek ook wel uit. - Logische opzet - Goede methode die bruikbaar is, en waar waarschijnlijk ook wel vraag naar is. Algemeen: - Grondsoort misschien meenemen, of duidelijk in rapportage vermelden dat het om goede tuingrond gaat. - Uitspraak over de ondergrond doen. - Aanbeveling om het zelf ook te proberen, en het beeld te checken. - Uitleg aan het begin beter definiëren - Kijk bij beeldbepalend bijvoorbeeld naar basis, structuur, vul, strooiplant. - Controlestap of de uiteindelijke plant wel gemengd kan worden met de andere planten (concurrentie). - Titel aanpassen van beplantingsplan naar beplantingsmengsel. 46