perspectief
e i d u St l e b j i b in
ctief e p s r e p n i l Studiebijbeen verbreding van je geloofskennis verdieping ideaal voor
e is vanaf f. Deze uitgav en. in perspectie nd el ha jb bi in ie ie ud at markt: de St n voorpublic ee de er op hi el bt jb bi he ie .U nieuwe stud boekhandel Er komt een n idee van de gbaar bij de 2009 verkrij f. U krijgt ee r be m ve no in perspectie t dan andere half el ed jb bi bi r ie ee m ud St t de ze Bijbel aken met de da m erkers uit en is zi ew nn g ed ke la m r ps e ze manie in één oogo r. Deskundig nt eu m ku elijke studie u Se pp U kunt op de e en ha ud sc ét vormgeving n de Bible d’ erd op weten rijke va se id ba le ge ge t is af inhoud en de is stel belang zet. Het boek studiebijbel es. Het boek hier voor inge che discussi . uitgaven. De is ch en zi em en en di ad bb ac te ing he ngen in iritualiteit leren en een brede kr blijf t niet ha kerk, tussen ige doel de sp alyse, maar academie en ef t niet als en en he r ss tu aa en liter aire an m nt , ke n aan de orde goede balans om vr agen. geloofsvrage ave, die een Bijbel al lang t t er een uitg de m or ko vo ee e fd rm die complee Daa met lie elvert aling, waar le zers Nieuwe Bijb aanvullende e g D di n geloven; iets no va r k aa ui w n het gebr ntie op e verzen, en Dat ziet u aa rige concorda edt van moeilijk van de ze tijd. is een uitvoe toegevoegd bi n Er el ge jb d. bi rin eg ie la el ud rk tg De uitgave is st ve e el ui Daaraan zijn in hun gehe le zer egelicht. Dez t. s n to al t uk de u ar dr or t ap w ge ijg n n af kr te is elboek worde el lopen. Op die manier ige fr agmen jb st bi La k . el ie n at va inform gronden hele Bijbel he n. De achter es krijgt, die door de bijbeltekste ische lijnen feiten en feitj or st hi ils he rmatie over t geheel fo he in op ke e lij si ook zicht op vi ke s bieden een niet alleen za rmatie. er u fo t in ijv da el hr sc ve en e el do D he g op men. zer de er varin bij de hand wordt geno U zult als le eologisch th k oo u t estelijke maar da geloof. rmen een ge etenschap en horen. Ze vo t de ar lig r ka el te j ch bi van Bijbel, w ra t en Hie uwe Test am ander deel. ie n a N vi ee t t he op ek n en zo pe ude maakt. Hij kan licht wer t is dat het O tijden bekend wisselt. jbelgedeelte de bi an Uitgangspun en e ta ill en ts t ch on rs he , jn is van e zich in ve route volgen de teksten zi eenheid. Kenn lfde God is di ek wil de ze atie waarin dat het de ze sen. De situ ekken. Het bo jbelverzen die om en tr m te et n m no over tuiging tie ca la j de vele bi nnen de ene ijver s een re agwerk op bi diverse schr basislijnen bi vert een nasl le mogelijk om t el he he is ge k et lij Tege zijn. H n vr aagbaak t een en tegelijk ee t toegang to . en daarop geef ag t, de ks co te e D . en duiding vr le er al n boekenlegg al iebijbel niet ctief hoor t ee r van de stud f tot een idea ie ke pe ct ui rs br pe pe rs ge in pe el de t in jb bi el ijg ie jb kr bi ud Zo ie St ’s. ud Bij de 00 foto s. s maakt de St meer dan 10 geloofskenni jbel. Dit alle website met lding van de aties bij de Bi ee tr rb us ve ill le en ve ng maar ook ng, verbredi ek Ruth). g, bij het bo voor verdiepi clopedie, a (Verlossin hulpmiddel em n kleine ency th ee n ), ee üs et te m at (M na nden t gi vi ks pa te te n el te jb si ndt u ee e op de web ing en een bi publicatie vi jschrif ten di n een inleid pectief en bi rs va n pe et In de ze voor m de in s el el ie be jb iebi et u voor 1000 illustr at bied in dit van de Stud Vervolgens zi greep uit de landse taalge kenmerken eriaal en een in het Neder oog voor de e ie to at ic nu bl t kaar tenmat to pu or n alles wat met de ze vo meer biedt da zijn. U krijgt de ze uitgave t da en am zult be ereikt. chenen. ggesties aang ke genre is vers gele zen en su t de Christelij ee to r m h ee m sc r iti de kr t kt, de on ef n aa he re em n ho ijg ge be vr j eolo eerde Kerken eng gehad. Zi raad met th br ie rm en de in ct fo t nd re da ef la re Ge he er , n Ee digen rde Kerken Kerk in Ned nt al deskun s Gereformee Protestant se edac teuren nd dr de la of Een select aa er en ho ed nn N ee bi , tw rde Kerken en, e Vereniging p. Naast de Gereformee l-Drieënhuiz Confessionel elgenoot scha : dr s. A.M. Bo rde Bond, de erlands Bijb om ed t N t he he at en Gereformee ga n lgië Houwelinge e Kerk in Be G. Vleugels. r. P.H.R. van Evangelisch els en prof.d unst, prof.dr. Pe rg . .L Ve .G J. H P. r. s. dr r, prof.d le ul M K. ur s: chal, ds. st alige aute M. Hofman, dr. G.W. Mar e Nederland rs k, prof.dr. T. ve oe di H n J. va r. .d en of m pr , no af, Ek ge ra n op eg va rd en ijdorp, dr. G. is, dr. A. Noo e zijn ar tikel rvoorn, In de uitgav .dr. J.W. Mar s. M. Brink- Bl Ve of dr C. pr k, R. , in s. en Br w dr n , n de van Leeu dr. W.H. Rose Prof.dr. G. va l, dr s. A .M. H.G.L. Peels, an -de Winke Paul, prof.dr. .J. M dr. H. Lallem r. .d of terhuis, pr dr. M.H. Oos J. Westland. eugels, dr s. Vl G. r. .d of pr
www.bijbelinperspectief.nl
Thema-artikelen In de Studiebijbel in perspectief zijn zeventien thema-artikelen opgenomen. Ze zijn geschreven door theologen uit het Nederlandse taalgebied.
Verlossing Verlossing is een woord dat in het alledaagse taalgebruik niet veel voorkomt. In het kerkelijke circuit wordt het des te meer gebruikt. God de Vader en Jezus Christus de Zoon worden in de Bijbel en door christenen ‘verlosser’ genoemd; we kunnen ook zeggen ‘redder’.
Kleine encyclopedie Achter in deze studiebijbel staat de Kleine encyclopedie. In deze uitgebreide index worden vele woorden toegelicht.
Kaarten In de studiebijbel zijn diverse kaarten en illustraties opgenomen.
Verlossing in het Oude Testament In het Hebreeuws, de taal van het Oude Testament, bestaan verschillende woorden om het werkwoord ‘verlossen’ en het daarvan afgeleide woord ‘verlossing’ aan te geven. Elk daarvan geeft een bepaald accent van de betekenis weer. In de eerste plaats is er het woord jasja‘, waarvan woorden als hosanna (red nu!), Jozua en Jezus (de HEER redt) zijn afgeleid. Dit werkwoord komt voornamelijk voor met God als onderwerp en het volk als object. (Het komt ook een aantal keren voor in de context van mensen die anderen helpen, zoals de koning in 2 Kon. 6:26.) God redt mensen, met name zijn volk, in hun nood. God redt en verlost zijn volk uit de macht van de Egyptenaren (Ex. 14:13, 30). Mozes belooft hen dat dit zal gebeuren: ‘Wees niet bang, wacht rustig af. Dan zult u zien hoe de HEER vandaag voor u de overwinning behaalt.’ Het woord voor overwinning komt van het werkwoord redden. In beide verzen staat een vorm van jasja‘: redden of verlossen. God zendt rechters als Gideon en Simson om Israël te bevrijden uit de macht van omliggende volken die hen bedreigen en rooftochten uitvoeren (zie Rechters 2:16, 18; 6:14-15, 36-37; 13:5). In al deze gevallen gaat het om concrete hulp in tijden van verdrukking. God is de enige die kan redden uit de macht van de vijand. Hij is de Verlosser bij uitstek. Dat wordt met name beleden in de profetische boeken en in de psalmen, waarin vormen van jasja‘ veelvuldig voorkomen. Vervolgens is daar het werkwoord dat de gedachte van ‘lossen’, ‘aflossen’ in zich draagt en ook ‘verlossen’ kan betekenen. Boaz is de ‘losser’ van Ruth (Ruth 2:20), God is de ‘losser’ van zijn volk (Jes. 43:14; NBV: ‘bevrijder’). Hij koopt zijn volk als het ware terug uit de hand van de vijand die het in ballingschap had gevoerd (Jes. 43:1). Een werkwoord daaraan verwant vinden we in Deuteronomium 7:8: God heeft zijn volk bevrijd, ‘losgekocht’ uit de slavernij in Egypte. De Israëlieten mochten hun eerstgeboren zonen ‘vrijkopen’ en hoefden ze niet af te staan aan God, zoals met de meeste andere eerstgeborenen gebeurde (Ex. 13:2, 13). In de Psalmen roepen gelovigen God aan met de bede of hij hen wil verlossen en redden van ziekte, vijanden of – zoals we in Psalm 130:8 lezen – van zonde. Dat laatste betekent dat hij verlost van de rampzalige gevolgen van Israëls zonden. Deze tekst wordt aangehaald in Matteüs 1:21 wanneer aan Jozef wordt uitgelegd dat Maria’s kind Jezus zal heten, ‘want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.’ Een ander veel voorkomend werkwoord voor ‘bevrijden’ en ‘verlossen’ draagt de gedachte in zich van het wegrukken uit een gevaarlijke situatie. Zo vraagt Rachab aan de verspieders om haar familie te redden van de dood (Joz. 2:13) en probeert Ruben Jozef te redden van de dood (Gen. 37:21-22). God is de ‘redder bij uitstek’ in tijden van gevaar en vijandschap (van de vele teksten noemen we Ex. 3:8 en 1 Sam. 10:18). Ook staat hij er voor in dat een profeet als Jeremia niet gedood wordt door zijn vijanden (Jer. 1:8, 19: ‘redden’). De gedachte van ‘redden uit de macht van’ is terug te vinden in de bede uit het Onze Vader: ‘... maar red ons uit de greep van het kwaad’ (Mat. 6:13). Zo blijkt dat de term verlossing en de bijbehorende werkwoorden in het Oude Testament vooral betrekking hebben op concrete uitredding uit noodsituaties. De God van Israël redt zijn volk door hen uit het land van slavernij te leiden naar het beloofde land. Wanneer zij door ongehoorzaamheid in bal-
6 ◆ Ruth
www.bijbelinperspectief.nl
lingschap terecht komen, blijkt God ook in die situatie hun verlosser te zijn. Hij zal hen terugbrengen naar het beloofde land en een nieuw verbond met hen sluiten, waarvan vergeving van zonden een belangrijk onderdeel is (Jer. 31:31-34).
Verlossing in het Nieuwe Testament Zoals eerder gezegd, wordt al voor Jezus’ geboorte gezegd dat hij Jezus zal heten omdat hij mensen zal redden van hun zonden (Mat. 1:21). Jezus betekent dan ook: de HEER redt. De naam is de Griekse vorm van het Hebreeuwse Jozua. In de evangeliën wordt steeds weer duidelijk gemaakt dat Jezus de redder bij uitstek is, die door God de Vader gezonden is om mensen te redden van de uitzichtloze situatie waarin zij zich bevinden ten opzichte van de heilige God. Mensen zijn gebonden door hun zonden. Jezus redt hen daaruit en plaatst hen op de weg van het leven in plaats van de dood. Dat ‘leven’ niet alleen het hart of de ‘geestelijke’ kant van de mens betreft, blijkt uit de zichtbare tekenen van Gods koninkrijk tijdens Jezus’ leven en werk op aarde. In zijn eerste openbare rede in de synagoge van Nazaret vat Jezus zijn werk samen als goed nieuws voor de armen, vrijlating voor de gevangenen, herstel van zicht voor de blinden, vrijheid voor onderdrukten (Luc. 4:18-19). Het ‘genadejaar van de Heer’ is aangebroken. Jezus’ werk op aarde omvat alle belangrijke aspecten van bevrijding en verlossing: hij geneest lichamelijk en psychisch zieke mensen, wekt doden op, geeft hongerigen te eten, gaat in op de innerlijke nood van mensen en vergeeft zonden. Hij verlost mensen uit de greep van de duivel en zijn rijk. Bij Jezus’ geboorte noemen de engelen hem tegenover de herders ‘redder’; een oudere weergave daarvan is ‘heiland’ (Luc. 2:11). Het Griekse woord is sooter. Jezus brengt heil en redding. Ook keizer Augustus en later keizer Tiberius werden sooter genoemd. Zij zagen zichzelf als vredebrengers door in het hele Romeinse rijk vrede en welvaart te brengen, de zogeheten Pax Romana. Het Nieuwe Testament belijdt daarentegen dat Jezus de enige echte brenger van vrede is. Steeds weer lezen we dat de mensen om hem heen dachten dat hij het Joodse volk zou verlossen uit de macht van de Romeinen. Zo’n aardse verlossing lag ook wel in de lijn van het Oude Testament, waarin verlossing vaak concreet bevrijding van vijanden betekende. Ook in Zacharia’s profetie klinkt deze verwachting door (Luc. 1:68-71). Zelfs na de dood en opstanding van Jezus hopen zijn leerlingen op een aards herstel van het koningschap in Israel (Hand. 1:6). Jezus zegt echter tegen Pilatus dat zijn koningschap ‘niet bij deze wereld’ hoort (Joh. 18:36). Hij geeft niet toe aan de verleiding het kruis te ontlopen. Alleen door de dood van Jezus aan het kruis wordt de relatie tussen God en mensen fundamenteel hersteld. De macht van de duivel en de zonde met al zijn gevolgen is daarmee in principe verbroken. Van mensen die in Christus geloven zegt Paulus: ‘Hij [God de Vader] heeft ons gered uit de macht van de duisternis en ons overgebracht naar het rijk van zijn geliefde Zoon, die ons de verlossing heeft gebracht, de vergeving van onze zonden.’ (Kol. 1:13-14) Marcus 10:45 spreekt over een ‘losprijs’ of ‘losgeld’, betaald door Jezus. Hij zegt dat hij is gekomen ‘om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.’ Dit woord doet denken aan het ‘loskopen’ door een losser, zoals we dat in het Oude Testament tegenkwamen. Jezus heeft de mensen vrijgekocht van schuld en de slavernij van de zonde en daarmee ook van het komende oordeel waarin God eens de mensheid zal oordelen. Christenen zijn mensen die zijn overgegaan van ‘de dood naar het leven’, van een leven zonder God naar een leven met God. Gods oordeel op hun zonde is al gedragen door Jezus Christus (Joh. 5:24). Mensen die Christus als hun Redder en Heer belijden, zijn hier op aarde al begonnen aan een nieuw leven met
genezen.’ 17 Jezus antwoordde: ‘Wat zijn jullie toch een ongelovig en dwars volk, hoe lang moet ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet ik jullie nog verdragen? Breng hem bij me.’ 18 Daarop sprak Jezus de demon op strenge toon toe. Deze ging uit de jongen weg, en vanaf dat moment was hij genezen. 19 Later kwamen de leerlingen naar Jezus toe. Eenmaal met hem alleen vroegen ze: ‘Waarom konden wij die geest niet uitdrijven?’ 20 Hij antwoordde: ‘Vanwege jullie gebrek aan geloof. Ik verzeker jullie: als jullie geloof hebben a als een mosterdzaadje, b dan zullen jullie tegen die berg zeggen: “Verplaats je van hier naar daar!” en dan zal hij zich verplaatsen. c Niets zal voor jullie onmogelijk zijn.’ 22 Terwijl ze door Galilea trokken, zei Jezus tegen hen: ‘De Mensenzoon a zal
20 a 21:21 b 13:31; Marc. 4:31; Luc. 17:6 c Luc. 17:6; 1 Kor. 13:2 22 a 8:20 23 a Hand. 2:23; 3:13 b 16:21 c 16:21 24 a Ex. 30:13; 38:26 25 a 22:17-21; Rom. 13:7 27 a Joh. 6:61; Rom. 14:13; 1 Kor. 8:13; 2 Kor. 6:3
Hoofdstuk 18 3 a 19:14; 1 Petr. 2:2 b Marc. 9:35 4 a 3:2 5 a 10:40 6 a 5:29 b Marc. 9:42; Luc. 17:2 7 a Luc. 17:1 8 a 5:29 9 a 5:30 b 5:22 10 a Gen. 48:16; Ps. 34:8; Hand. 12:11, 15 Hebr. 1:14
uitgeleverd worden aan de mensen. 23 Die zullen hem doden, a maar op de derde dag b zal hij uit de dood worden opgewekt.’ c Dit maakte hen zeer bedroefd.
Onderricht aan Petrus en de leerlingen 24 Toen ze in Kafarnaüm waren aangekomen, kwamen de inners van de tempelbelasting a bij Petrus en vroegen: ‘Draagt uw meester de dubbeldrachme niet af?’ 25 Hij antwoordde: ‘Zeker wel!’ Toen hij thuiskwam, was Jezus hem voor met de vraag: ‘Wat denk je, Simon? Van wie innen de heersers op aarde tol of belasting? a Van hun eigen kinderen of van anderen?’ 26 Op zijn antwoord: ‘Van anderen,’ zei Jezus tegen hem: ‘Dan zijn de kinderen dus vrijgesteld. 27 Maar laten we hen niet voor het hoofd stoten; a ga naar het meer, werp daar je hengel uit en haal de vis die het eerst bijt van de haak. Als je zijn bek opent, zul je een vierdrachmenstuk vinden. Neem dat mee en betaal hun voor ons allebei.’ Op dat moment kwamen de leerlingen Jezus vragen: ‘Wie is eigenlijk de grootste in het koninkrijk van de hemel?’ 2 Hij riep een kind bij zich, zette het in hun midden neer 3 en zei: ‘Ik verzeker jullie: als je niet
18
(17:20) Andere handschriften hebben een extra vers: ‘[21] Dit soort kan alleen door gebed en vasten worden uitgedreven.’
17:17 ongelovig ... volk: Jezus gebruikt hier voor zijn leerlingen (en misschien ook de menigte volgelingen) bijna hetzelfde woord als voor zijn ongelovige tijdgenoten (‘deze generatie’; zie 11:16 en aantekening). De leerlingen waren nu toch op een niveau dat ze dit probleem waarschijnlijk zelf hadden moeten kunnen oplossen, in afwezigheid van de Heer (ze hadden al eerder dit soort wonderen verricht, 10:8). 17:20 gebrek aan geloof: vgl. 6:30; 8:26; 14:31; 16:8. mosterdzaadje: van het mosterdzaad was in de oudheid bekend dat het zo klein was; zie 13:31-32. Verplaats je ... naar daar: een typisch Joods beeld om het onmogelijke weer te geven. 17:22 zal uitgeleverd worden: zie 16:21. 17:24 tempelbelasting: zie Ex. 30:13. Elke volwassen Joodse man in Palestina en in de diaspora moest deze jaarlijkse belasting van een ‘dubbeldrachme’ betalen. Het bijeengebrachte geld werd gebruikt voor het onderhoud van de tempel. De priesters waren van deze belasting vrijgesteld. Draagt ... niet af: sommige groeperingen (zoals de essenen) weigerden om deze belasting te betalen. 17:25 Van hun eigen ... anderen: de onderworpen volken droegen aan de koningen belastingen af, waarvan de burgers van het overheersende volk (bv. de Romeinen), maar zeker ook de leden van de koninklijke familie, waren vrijgesteld. 17:26 Dan zijn de kinderen dus vrijgesteld: voor Jezus vallen hier waarschijnlijk ook zijn leerlingen onder (vgl. 28:10). Zie Gal. 4:1-7. Hij bevestigt op deze manier dat hijzelf en zijn leerlingen de legitieme ‘dienaren’ van de tempel waren en dat de huidige priesters hun functie beschaamden (zie 21:12-17). 17:27 voor het hoofd stoten: in afwachting van Jezus’ komst naar de tempel (21:12-17). vis: Jezus laat Petrus de belasting op wonderbaarlijke wijze betalen, terwijl hij zijn eigen beroep als visser uitoefent. vierdrachmenstuk: een stater, het bedrag van de belasting voor twee personen. Toelichting bij Mat. 16:13-17:27 De ontwikkeling van de leerlingen komt in een belangrijke fase: zij zien hoe langer hoe duidelijker de ware identiteit van Jezus (16:13-20). Toch blijft hun onbegrip met betrekking
36 ◆ Matteüs 17
verandert en wordt als een kind, a dan zul je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan. b 4 Wie zichzelf vernedert en wordt als dit kind, die is de grootste in het koninkrijk van de hemel. a 5 En wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op. a 6 Wie een van de geringen die in mij geloven van de goede weg afbrengt, a die kan maar beter met een molensteen om zijn nek in zee geworpen worden en in de diepte verdrinken. b 7 Wee de wereld met haar valstrikken. Het is onvermijdelijk dat er mensen ten val worden gebracht, maar wee de mens a die de valstrik zet! 8 En als je hand of je voet je op de verkeerde weg brengt, a hak hem dan af en werp hem weg: je kunt beter verminkt of kreupel het leven binnengaan dan in het bezit van twee handen of twee voeten in het eeuwigbrandend vuur geworpen worden. 9 Brengt je oog je op de verkeerde weg, a ruk het dan uit en werp het weg: je kunt beter met één oog het leven binnengaan dan in het bezit van twee ogen in het vuur van de Gehenna geworpen worden. b 10 Waak ervoor ook maar een van deze geringen te verachten. Want ik zeg jullie: hun engelen a in de hemel aanschouwen onophoudelijk het gelaat van mijn
tot zijn identiteit erg groot (16:21-28). Op Petrus’ woorden: ‘U bent de messias’, antwoordt Jezus: ‘jij bent Petrus’ en zo legt hij de basis voor de nieuwe gemeenschap die hij aan het vormen is, een nieuwe tempel die de Zoon gaat bouwen (16:18). De leerlingen zijn de legitieme kinderen van deze gemeenschap (17:24-27). De weg naar de grondlegging van de kerk zal echter nog lang en moeilijk zijn, want vóór de glorie van de opstanding, waarvan de verheerlijking op de berg een voorafschaduwing is (17:1-9), zal de Mensenzoon eerst moeten lijden en sterven (16:21; 17:11-12, 22-23). Deze gedachte is ondraaglijk voor Petrus (16:22), die nog gevangenzit in de traditionele politieke opvatting van de messias. Hij zal met Jezus’ andere leerlingen moeten leren om de weg van het kruis te kiezen en daarmee te aanvaarden door de mensen verworpen te worden vanwege zijn trouw aan Jezus Christus (16:24-26). 18:1 de grootste: zie 5:19; 11:11; Mat. 20:25-28. 18:3 als een kind: in de samenleving van de oudheid was het kind geen symbool van onschuld, maar van afhankelijkheid: het kind is iemand zonder macht en sociale status, die volledig afhankelijk is van zijn ouders. 18:5 één zo’n kind: Jezus vergeleek al eerder zijn leerlingen met de ‘geringen’ (10:42); v. 6 (‘een van de geringen die in mij geloven’) en de aansporing in v. 3 laten zien dat Jezus hier dezelfde vergelijking maakt. Zie Luc. 9:48 en aantekening. 18:6 van de goede weg afbrengt: bv. 1 Kor. 8:9. Andere vertaling: ‘in de zonde doen vervallen’. molensteen: zie Marc. 9:42 en aantekening. 18:7 Wee ... valstrikken: andere vertaling: ‘wat een ongeluk voor de wereld dat er zoveel gelegenheden zijn om in zonde te vallen’. 18:8 hak hem dan af: zie 5:29-30 en aantekening. Dit beeld herinnert er sterk aan dat de geestelijke dood uit alle macht moet worden vermeden en dat het eeuwige leven het kostbaarste goed is. 18:10 hun engelen: zie Hebr. 1:14; vgl. Ps. 34:8; 91:11. 18:12 een daarvan: d.w.z. een van de leden van de gemeenschap. Bij Luc. (15:1-7) wordt dezelfde gelijkenis toegepast op
Pericoopopschriften Tussen de bijbeltekst in staan tekstkopjes die in het kort de inhoud van de passage aangeven. Deze opschriften behoren niet tot de oorspronkelijke bijbeltekst. Dwarsverwijzingen Aan de buitenkant van de pagina staan tientallen verwijzingen naar andere bijbelteksten. In de bijbeltekst staat een blauw lettertje dat verwijst naar het rijtje dwarsverwijzingen aan de buitenkant. Daar worden de afgekorte naam van het bijbelboek en het hoofdstuken versnummer weergegeven. Hoofdstuknummer en versnummer Om gemakkelijk teksten te kunnen opzoeken is elk bijbelboek verdeeld in genummerde hoofdstukken. Elk hoofdstuk is verdeeld in verzen, die eveneens zijn genummerd. Noten Onder de bijbeltekst staan noten die uitleg geven over de vertaling. De noten wijzen op afwijkingen van de gebruikte brontekst, op een andere mogelijke vertaling, op de betekenis van namen, op een woordspel of op een afwijkende versnummering. Aantekeningen Onder aan de pagina staan veel aantekeningen bij de bijbeltekst. Deze zijn bedoeld als hulpmiddel om de tekst beter te begrijpen. Het woord uit de bijbeltekst waarover de aantekening gaat, is vetgedrukt.
Toelichting bij een groter tekstgedeelte Naast de aantekeningen per vers staan er onder aan de pagina ook toelichtingen bij wat grotere tekstgedeelten. Deze zijn in blauw gedrukt.
Naam van het bijbelboek Onder aan de pagina staan de naam van het bijbelboek en het hoofdstuknummer. Vóór het begin van elk bijbelboek staat een uitgebreide inleiding.
Oude en Nieuwe Testament Misschien is dat wel het meest fascinerende van het christendom, dat het twee onderscheiden teksten heeft aanvaard als het ene, ondeelbare Woord van God. Voor het Jodendom geldt alleen Tenach als heilige schrift. De Koran is het heilige boek van de islam. Weliswaar maakt de Koran er aanspraak op de bevestiging te zijn van het Oude en Nieuwe Testament (Taura en Indjil), maar hij presenteert zich als één boek. Aanvankelijk bestond er overigens ook voor de christenen maar één tekst die goddelijk gezag genoot: de Schrift, die in de volgende eeuwen door de kerk werd bestempeld als het Oude Testament. Het evangelie (in Handelingen ook wel aangeduid als ‘de weg’) werd toen nog mondeling doorgegeven. In de loop van de eerste eeuw heeft het getuigenis van de apostelen betreffende ‘de weg’ zich gekristalliseerd tot de geschriften die later door de kerk zijn aanvaard als het Nieuwe Testament. Het christendom is vanaf het begin een missionaire beweging geweest, die dankbaar gebruik heeft gemaakt van de internationale voertaal van die dagen: het Grieks. Het ‘Oude Testament’, oorspronkelijk geschreven in het Hebreeuws en het Aramees, was in de eerste eeuw na Christus voorhanden in een Griekse vertaling: de Septuaginta. Aan deze vertaling ligt een sterk wisselende vertaalstrategie ten grondslag. Nu eens is hij brontaalgericht (hebraeïserend in Pentateuch en Psalmen), dan weer doeltaalgericht (graeciserend, bijvoorbeeld in Job). Sinds de Renaissance is het een vanzelfsprekende zaak om bij het lezen van teksten terug te gaan naar de bronnen. Voor de exegese van het Oude Testament nemen wij ons uitgangspunt in de Hebreeuwse tekst. Zo is het echter in het begin van de jaartelling niet geweest. Er bestond onder christenen aandacht voor de Hebreeuwse grondtekst, getuige Ireneüs (Hexapla) en Hieronymus (Vulgata). Maar de eerste christelijke Bijbel was een Griekse codex die de Septuaginta en de geschriften van het Nieuwe Testament bevatte. Het missionaire doel heiligde de vertaling. Alle reden om voor de exegese het gebruik van een (digitale) concordantie die de Griekse woordenschat van zowel de Septuaginta als het Nieuwe Testament in zich verenigt niet te vergeten. Als voor het Christendom Oude en Nieuwe Testament het ene, ondeelbare Woord van God vormen, hoe verhouden beide tekstverzamelingen zich dan tot elkaar?
Naast vervulling is er in het Nieuwe Testament echter ook sprake van verdieping van de beloften van het Oude Testament. Dit gebeurt bijvoorbeeld in Openbaring 21, waar de profetische belofte van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Jes. 65:17) een visionaire gestalte krijgt. Het Oude Testament wordt geciteerd in het Nieuwe Het Nieuwe Testament is een tekst die door talloze citaten en toespelingen is verworteld in het Oude. Citeren komt voort uit lezen. Wie een tekst leest, haalt hem binnen in zijn eigen verstaanshorizon. Citeren is dan ook niet kwestie van kopiëren, maar van transplanteren. In de doeltekst (het Nieuwe Testament) worden zinsneden ter sprake gebracht die uit de brontekst (het Oude Testament) zijn losgesneden. Deze citaten hebben op hun beurt een weerslag op de lezing van het Oude Testament. Is een brontekst eenmaal geciteerd, dan wordt hij nooit meer helemaal de oude. Wat verworteld was, raakt verweven. Oude en Nieuwe Testament gaan met elkaar in gesprek. Op een unieke wijze gebeurt dit in de Apocalyps. Hoewel er geen letterlijk citaat in valt te ontdekken, is dit boek toch doordesemd met zinspelingen op het Oude Testament. Wat in het Oude Testament latent aanwezig is, treedt in het Nieuwe aan de dag Op een klassieke wijze is de verwevenheid van Oude en Nieuwe Testament verwoord door Augustinus. Bij de uitleg van Exodus 20:19 (‘Laat God niet met ons spreken, want dan sterven we.’) merkt hij op dat vrees eerder behoort tot het Oude Testament en liefde tot het Nieuwe, ‘hoewel wat in het Oude latent aanwezig is, in het Nieuwe aan de dag treedt.’ Het Nieuwe Testament brengt de impasse binnen het Oude aan het licht Wie bereid is zich te laten overtuigen door het woord van de apostel Paulus dat de Schrift, c.q. de wet alles heeft vastgezet onder de zonde (Gal. 3:22-23), krijgt oog voor een fundamentele impasse die al binnen het Oude Testament aan het licht treedt. Dit gebeurt onder andere in Ezechiël 20 waar tot driemaal toe wordt teruggegrepen op Leviticus 18:5 en wordt vastgesteld dat het volk zich niet aan Gods wetten en regels heeft gehouden, die leven brengen aan iedereen die zich eraan houdt.
Het Nieuwe Testament rondt het Oude af Tegenover Marcion heeft de kerk altijd volgehouden dat het Nieuwe Testament het Oude niet aflost maar afrondt. Zij kunnen daarom met recht getypeerd worden als het Eerste en het Tweede Testament. Beide dienen te worden gelezen in het licht van de ene, doorlopende geschiedenis van Gods grote daden.
Het Oude Testament is breder dan het Nieuwe Waar in het Nieuwe Testament alles door de trechter van het evangelie gaat, stelt het Oude Testament thema’s aan de orde die in het Nieuwe slechts zijdelings een rol spelen. Het zijn de thema’s van de scepsis, de opstand, de erotiek en de politiek, die door Miskotte onder de noemer van ‘het tegoed van het Oude Testament’ zijn gebracht. Het Oude Testament blijft de wacht betrekken bij de concrete, weerbarstige werkelijkheid, bij de schepping die als in barensweeën zucht en lijdt (Rom. 8:22).
Het Oude Testament verhoudt zich tot het Nieuwe als belofte tot vervulling Verspreid door heel het Oude Testament klinkt de belofte van de messias. Die belofte wordt vervuld in de geboorte, het optreden, de kruisiging, het sterven en de opstanding van Jezus Christus. De komst van de messias, ofwel de menswording van het Woord vormt de inhoud van het evangelie. Het Nieuwe Testament tekent hem als de Zoon van God die tot ons komt in het gewaad van de Schrift.
Tenslotte, Oude en Nieuwe Testament worden wel getypeerd als twee delen van één symfonie. Bij mijzelf leeft eerder de associatie met een meerstemmige compositie, met polyfonie. Het nieuwe lied van het Tweede Testament wordt gedragen door de basso continuo van het Eerste. Binnen beide testamenten komen verschillende stemmen tot klinken, die nu eens samenstemmen, dan weer dissoneren, maar samen de textuur vormen van het ene, ondeelbare Woord van God.
1
Inleiding op het evangelie volgens
Matteüs Auteur en datering Matteüs was een geletterde Jood (Mat. 9:9) en een van de twaalf apostelen (10:3). Hij werd ook wel Levi genoemd (Marc. 2:14). Volgens de overlevering is hij de auteur van het evangelie dat zijn naam draagt. Het huidige evangelie dateert volgens sommige geleerden op z’n laatst uit het begin van de jaren zestig. Dit komt ook overeen met de uitspraken van verschillende kerkvaders. Het zou voor een deel de vertaling zijn van een eerste tekst die Matteüs in het Hebreeuws (of in het Aramees) schreef. Anderen interpreteren de overlevering echter anders. Zij baseren zich op de tweebronnentheorie en dateren het evangelie aan het eind van de jaren zestig, weer anderen in de jaren zeventig en zelfs in de jaren tachtig (zie Inleiding op de synoptische evangeliën voor deze verschillende visies). Bepaalde passages van Matteüs zouden erop wijzen dat het evangelie is geschreven na de verwoesting van Jeruzalem door het Romeinse leger in het jaar 70. Matteüs’ versie van de gelijkenis van de genodigden (Mat. 22:1-14) spreekt immers over de brand van de stad (Mat. 22:7), in tegenstelling tot de versie van Lucas (Luc. 14:15-24). Toch is een dergelijke aankondiging van Gods oordeel heel gebruikelijk voor die tijd. Het ligt op één lijn met de boodschap van de profeten (Jes. 64:10; Jer. 17:27; 37:8; 39:8; Ezech. 16:41) en wat Jezus zegt heeft niets van een anachronisme. Het feit dat er niet gezinspeeld wordt op de vervulling van het oordeel over Jeruzalem en de tempel (Mat. 23:38; 24:2) is volgens velen een argument om het evangelie vóór het jaar 70 te dateren. Ook de vermelding van ‘de kerk’, in Matteüs 16:18 en 18:17-18, is opmerkelijk. Maar het Griekse woord ekklèsia, ‘gemeente’, is hoogstwaarschijnlijk de vertaling van het Semitische qahal, ‘vergadering’, waarmee de heilige Schrift de gemeenschap van het uitverkoren volk aanduidt (zie Deut. 4:10) en de joods-esseense gemeenschap hun eigen groepering. Jezus moet dit woord zelf ook gebruikt hebben voor de messiaanse gemeenschap die hij om zich heen verzamelde. Of hij moet het woord bayit, ‘huis, tempel’ gebruikt hebben om aan te geven dat de gemeenschap die hij ging ‘bouwen’ de nieuwe tempel van God zou zijn (Mat. 16:18). Structuur 1. Traditioneel gaat men ervan uit dat het evangelie volgens Matteüs is opgezet volgens een historisch-geografische structuur. Na een proloog over de geboorte en de kindertijd van de messias (hs. 1 en 2) volgen we de voorbereidingen op Jezus’ optreden (3:1-4:11), eerst zijn publieke optreden in Galilea (4:12-14:12) en daarna buiten Galilea (14:13-18:35). Vervolgens gaat Jezus naar Judea en Perea (19 en 20) om zich ten slotte naar Jeruzalem te begeven, waar hij sterft en opstaat uit de dood (21-28). (Voor een nadere toelichting op de duur van het optreden van Jezus, zie de bijlage over dit onderwerp.) Bepaalde aspecten van het boek zijn echter moeilijk te rijmen met deze indeling en vragen om een heel andere interpretatie. 2. Een aantal geleerden suggereert een driedelige structuur, vanwege het gebruik van dezelfde formulering op twee sleutelmomenten in het optreden van Jezus in Matteüs 4:17 en 16:21: ‘Vanaf dat moment begon Jezus …’, en vanwege het feit dat het evangelie tussen de twee uitspraken ‘God met ons’ (1:23) en ‘Ik ben met jullie’ (28:20) is geplaatst. 1:1-4:16 De persoon Jezus, de messias » 1:23: ‘“ … en men zal hem de naam Immanuel geven”, wat in onze taal betekent “God met ons”.’ (1:23) 4:17-16:20 De verkondiging van Jezus, de messias » 4:17: ‘Vanaf dat moment begon Jezus zijn verkondiging …’
» 16:16: ‘“U bent de messias, de Zoon van de levende God”, antwoordde Simon Petrus.’ 16:21-28:20 Lijden, dood en wederopstanding van Jezus, de messias » 16:21: ‘Vanaf die tijd begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken …’ » 28:20: ‘En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’ Deze opvatting van de structuur van Matteüs onderstreept het belang van de geleidelijke openbaring van Jezus’ identiteit. Toch komt dezelfde uitdrukking ‘vanaf dat moment’ gedeeltelijk terug in 26:16 (met betrekking tot Judas), waar dit geen enkele structurele rol speelt. Het lijkt nogal kunstmatig om de belijdenis van Petrus (16:13-20) te scheiden van zijn reactie op Jezus’ aankondiging van zijn dood en wederopstanding (v. 21-28). 3. Een derde opvatting over de interne structuur van het evangelie komt volgens velen beter overeen met de bedoeling van Matteüs. Deze benadering ziet in het evangelie een structuur van afwisselend verhalende gedeelten (3-4; 8-10; 12; 14-17; 19-23) en redevoeringen (5-7; 10; 13; 18; 24-25). Die worden omlijst door een inleiding (1-2) en een afsluiting (26-28) die op de inleiding antwoordt (zie de betreffende citaten hierboven, 1:23 en 28:20). De aanwezigheid van de redevoeringen is des te opmerkelijker, omdat deze het resultaat is van redactioneel werk door de evangelist. Hij heeft teksten samengevoegd die in de twee andere synoptische evangeliën verspreid voorkomen (bv. Mat. 5-7 hergroepeert Luc. 6:20-23; 14:34-35; 6:29-30 en daarna 27-28, 32-36; 11:2-4; 12:33-34; 11:34-36; 16:13; 12:22-31; 6:37-38, 41-42; 11:9-13; 13:24; 6:43-44; 13:25-27; 6:47-49). Bovendien eindigt elke rede met een stereotiepe slotformule in de trant van ‘toen Jezus uitgesproken was …’ (7:28-29; 11:1; 13:53; 19:1; 26:1). Elk verhalend gedeelte lijkt een inleiding te vormen op de daaropvolgende rede. In de hoofdstukken 3 en 4 bereidt Johannes de Doper de komst voor van Jezus. Hij predikt, net als Jezus, het koninkrijk en de noodzaak om tot inkeer te komen (3:2; 4:17). Vervolgens geeft Matteüs 5-7 een uiteenzetting van de wet van dit koninkrijk. In 8:1-9:38 getuigt Jezus van zijn naastenliefde en zijn gezag. Vervolgens zendt hij zijn leerlingen uit met de opdracht (hs. 10) om deze liefde en dit gezag te verkondigen en er ook in hun daden van te getuigen. In de hoofdstukken 11 en 12 raakt het volk verdeeld in reactie op de aankondiging van het koninkrijk. Dit wordt uitgelegd in de gelijkenissen van hoofdstuk 13. In hoofdstuk 14-17 zien we de verdeeldheid zich aanscherpen. Dit leidt tot onderwijs over de gemeenschap van degenen die de weg van de vergeving en van het kruis kiezen (hs. 18). In Matteüs 19-23 openbaart de koning zich te midden van twistgesprekken en tegenstand aan Jeruzalem zelf, waarvan de hoofdstukken 24 en 25 het oordeel aankondigen met het oog op de grote dag die komen zal. 1:1-2:23 Inleiding. Aankondiging van de komst van de redder » ‘Immanuel … “God met ons”’(1.23) 3:1-7:29 De boodschap van het koninkrijk » Vertelling. Van Johannes de Doper tot Jezus: 3 en 4 » Eerste rede. De bergrede: 5:1-7:29 (slotformule: 7:28-29) 8:1-11:1 De verkondiging van het gezag van de dienaar en Mensenzoon en van het koninkrijk » Vertelling. Verbazing, enthousiasme en de eerste tegenstand: 8:1-9:38: » Tweede rede. Keuze en het uitzenden van de twaalf: 10:1-11:1 (slotformule: 11:1)
Matteüs ◆ 3
11:2-13:53 Het koninkrijk breekt baan en de tegenstand komt op » Vertelling. Verdeeldheid onder het volk: 11 en 12 » Derde rede. De gelijkenissen over het koninkrijk: 13:1-53 (slotformule: 13:53) 13:54-19:2 Het komt aan op een keuze en de koninkrijksgemeenschap » Vertelling. De Mensenzoon en de weg van het koninkrijk: 13:54-17:27 » Vierde rede. De koninkrijksgemeenschap: 18:1-19:2 (slotformule: 19:1) 19:3-26:5 De ontvangst en verwerping van de koning, oordeel en triomf van de genade » Vertelling. Openbaring van de koning en tegenstand: 19:3-23:39 » Vijfde rede. Over het einde der tijden: 24:1-26:5 (slotformule: 26:1) 26:6-28:20 Slot; dood en opstanding van ‘Jezus van Nazaret, koning der Joden’. » ‘Ik ben met jullie’ (28:20)
Het perspectief van Matteüs Net als de andere evangelisten vestigt Matteüs op deze manier de aandacht op de ‘kale feiten’ van het evangelie. Maar net als zij bewerkt en structureert hij deze gegevens ook. Hij interpreteert ze, zodat we de persoon Jezus en zijn werken beter kunnen begrijpen. De inleiding en het slot van het evangelie sluiten op elkaar aan, van ‘God met ons’ (1:23) tot ‘Ik ben met jullie’ (28:20). In het evangelieverhaal wordt de Immanuel geleidelijk aan openbaar. Jezus is in de eerste plaats de persoon in wie de Schrift wordt vervuld. Elk van de zes delen van de inleiding (1:1-17; 1:18-25; 2:1-12; 2:13-15; 2:16-18; 2:19-23) beschrijft de vervulling van een tekst uit het Oude Testament (1:23; 2:6, 15, 18, 23; voor het geslachtsregister van Jezus: zie verderop). Opmerkelijk is dat Matteüs vaker naar het Oude Testament verwijst dan de twee andere synoptische evangeliën (Mat. 62 keer; Marc. 31 keer; Luc. 26 keer). Bovendien zijn in Marcus twee citaten door de evangelist geredigeerd (Marc. 1:1-2) en in Lucas slechts één (Luc. 3:4-6), terwijl in Matteüs maar liefst twaalf geredigeerde citaten voorkomen (zie de lijst in het kader hiernaast). Maar in Jezus wordt niet alleen deze of gene profetie van het Oude Testament vervuld. Hij is zelf de vervulling van de geschiedenis van het Oude Testament. Het geslachtsregister aan het begin van het evangelie toont dit aan (1:1-17). Zijn persoon is de samenvatting van de geschiedenis van Israël. Nadat hij is gered van de kindermoord, uitgevoerd op bevel van koning Herodes, in wie de oude farao terugkomt (2:16-18), wordt Jezus uit Egypte geroepen (2:15). Na zijn doop, de doortocht van zijn eigen Rietzee (Rode Zee), waarbij hij symbolisch de zonden op zich neemt die zijn landgenoten in het water hebben afgespoeld (3:13-17; zie Luc. 12:50), wordt Jezus veertig dagen en veertig nachten op de proef gesteld in de woestijn (4:1-11). Daar overdenkt hij het boek van de geschiedenis van het volk van Israël (Deuteronomium waaruit hij drie keer citeert in 4:4, 7,
4 ◆ Matteüs
10). Hij toont hiermee aan dat hij zich ervan bewust is dat hij in zijn beproevingen de plaats inneemt van het volk van Israël. Jezus doorstaat de beproeving en beklimt daarop als overwinnaar zijn berg Sinai, waar hij de wet van het koninkrijk verkondigt (hs. 5-7, eerste rede). Jezus, de nieuwe Mozes, is tevens de dienaar uit de profetie van Jesaja (geciteerd in 8:17 en 12:20-21) en de Mensenzoon uit Daniël 7:13-14 (8:20; 9:6). Naargelang zijn toehoorders al of niet begrijpen wie hij zegt te zijn, verwerpen sommigen hem, terwijl anderen in hem geloven.
1:23a 1:23b 2:15 2:17-18 3:3 4:15-16 8:17 12:18-20 12:21 13:35 21:5 27:9-10
Jes. 7:17 Jes. 8:8, 10 Hos. 11:1 Jer. 31:15 Jes. 40:3 Jes. 9:1-2 Jes. 53:4 Jes. 42:1-3 Jes. 42:4 Ps. 78:2 Jes. 62:11; Zach. 9:9 Zach. 11:12-13
In de hoofdstukken 8 en 9 bespreken de schriftgeleerden en de farizeeën Jezus alleen bij zichzelf of onder elkaar (9:3, 34). Maar na de verkondiging van het koninkrijk richten zij zich direct tot Jezus en beschuldigen hem ervan het werk van de duivel uit te voeren (12). Tegelijkertijd ontwaakt in veel harten het geloof (11:25-29). Jezus legt deze verdeeldheid uit in zijn gelijkenissen (13, derde rede). Want de openbaring van de Zoon doet de gelovige rest van Israël ontluiken. Johannes de Doper heeft de weg bereid (3:7-12), maar Jezus benoemt officieel twaalf nieuwe vertegenwoordigers van het volk van de HEER. Hij zendt hen uit om het verwachte messiaanse koninkrijk te verkondigen (10:1-4). En nadat Petrus beleden heeft wie Jezus ten diepste is (16:16), spreekt Christus over zijn kerk die hij zal bouwen (16:17-19). De vierde rede verduidelijkt daarom de regels voor de toegang tot en het leven in de messiaanse gemeenschap (18, vierde rede). De spanning onder het volk tussen degenen die de waarheid over Jezus inzien en degenen die hem verwerpen, groeit onverbiddelijk. Wanneer de koning zich openbaart tijdens zijn intocht in Jeruzalem (21:1-22), leidt deze spanning op veel plaatsen tot onenigheid en uiteindelijk tot het vonnis door de koning (23:1-39). De vijfde rede (24-25) bevat de formulering van het vonnis en de uitwerking ervan. Deze visie op de geschiedenis maakt van het oordeel over Jeruzalem en haar inwoners een symbool van het komende laatste oordeel. Het slot van het evangelie laat de vervulling van deze hele geschiedenis zien. Jezus is de dienaar en de Mensenzoon die sterft om ‘zijn leven te geven als losgeld voor velen’ (20:28), maar hij is ook de Heer en de Mensenzoon die leeft en die komt (26:64), de Immanuel die met zijn volk is, een volk dat geroepen is om alle volken tot zijn leerlingen te maken (28:19).
Het evangelie volgens
Matteüs 1
Overzicht van de afstamming van Jezus Christus, zoon van David, a zoon van Abraham. 2 Abraham a verwekte Isaak, Isaak b verwekte Jakob, Jakob c verwekte Juda d en zijn broers, 3 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, a Peres b verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz a bij Rachab, b Boaz verwekte Obed bij Ruth, c Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, a de koning. David verwekte Salomo bij de vrouw van Uria, b 7 Salomo verwekte Rechabeam, a Rechabeam verwekte Abia, b Abia verwekte Asaf, c 8 Asaf verwekte Josafat, a Josafat verwekte Joram, b Joram verwekte Uzzia, c 9 Uzzia verwekte Jotam, a Jotam verwekte Achaz, b Achaz verwekte Hizkia, 10 Hizkia verwekte Manasse, a Manasse verwekte Amos, b Amos verwekte Josia, c 11 Josia verwekte Jechonja a en zijn broers ten tijde van de Babylonische ballingschap. b 12 Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonja Sealtiël, a Sealtiël ver-
wekte Zerubbabel, b 13 Zerubbabel verwekte Abiud, Abiud verwekte Eljakim, Eljakim verwekte Azor, 14 Azor verwekte Sadok, Sadok verwekte Achim, Achim verwekte Eliud, 15 Eliud verwekte Eleazar, Eleazar verwekte Mattan, Mattan verwekte Jakob, 16 Jakob verwekte Jozef, a de man van Maria. b Bij haar werd Jezus verwekt, die Christus c genoemd wordt. 17 Van Abraham tot David telt de lijst dus veertien generaties, van David tot de Babylonische ballingschap veertien generaties, en van de Babylonische ballingschap tot Christus veertien generaties. 18 De afkomst van Jezus Christus was als volgt. Toen zijn moeder Maria al was uitgehuwelijkt aan Jozef maar nog niet bij hem woonde, bleek ze zwanger te zijn door de heilige Geest. a 19 Haar man Jozef, die een rechtschapen mens was, wilde haar niet in opspraak brengen a en dacht erover haar in het geheim te verstoten. b 20 Toen hij dit overwoog, verscheen hem in een droom a een engel b van de Heer. De engel zei: ‘Jozef, zoon van David, wees niet bang je vrouw Maria bij je te nemen, want het kind dat ze
1:1 Overzicht van de afstamming: dezelfde uitdrukking in het Grieks als in Gen. 2:4 en 5:1 in de oude Griekse vertaling van het OT, in 5:1 vertaald met ‘de lijst van ... nakomelingen’. Wil Matteüs met dit subtiele verband Jezus voorstellen als de nieuwe Adam (zie Luc. 3:38)? Jezus Christus: ‘Christus’ is het Griekse equivalent van het Hebr. woord messias (zie Joh. 1:21 en aantekening). zoon van David, zoon van Abraham: d.w.z. nakomeling van David en Abraham. Met de vermelding van Abraham verwijst Matteüs naar het eerste begin van de geschiedenis van Israël. De Joden noemden zichzelf ‘zonen van Abraham’ en Jezus is de zoon van Abraham bij uitstek. Via hem zal de beloofde zegen worden gegeven (Gen. 12:1-3). Bovendien is hij de ‘zoon van David’. Deze titel heeft ook een messiaanse lading (9:27; 15:22; 20:30-31; 21:9, 15; zie 16:16 en aantekening) en wijst Jezus aan als de koning van Israël en de erfgenaam van de beloften die aan David zijn gedaan (2 Sam. 7:11-16). 1:5 Rachab: zie Joz. 2. Zij wordt in Hebr. 11:31 aangehaald als een model voor de gelovige vrouw. Vier vrouwen komen voor in v. 1-6, iets dat niet gebruikelijk is in de geslachtsregisters van die tijd: Tamar (v. 3), Rachab, Ruth (v. 5) en de vrouw van Uria (v. 6, Batseba). Minstens drie van hen waren nietJoods: Tamar (Gen. 38), Rachab (Joz. 2) en Ruth (Ruth 4:13, 18-22). Een deel van de Joodse traditie beschouwde ook Batseba als een vreemdelinge (2 Sam. 11:3; 12:24). De vermelding van vreemde vrouwen in het geslachtsregister van Jezus herinnert eraan dat vanaf het begin niet-Joden in Gods plan zijn opgenomen. Matteüs reageert misschien tegelijkertijd op de geruchten over de verwarrende omstandigheden rond de geboorte van Jezus. Hij benadrukt dat, hoewel Jezus in geen geval een onwettig kind is, de herkomst van een aantal van zijn koninklijke voorvaderen wel verbonden is met moreel afkeurenswaardige situaties. Ondanks dat is God hun toch goedgunstig geweest. Om zondaars te redden heeft hij zijn Zoon gestuurd (1:21). 1:16 Jozef: de zinsconstructie suggereert dat Jozef de ‘wet-
draagt is verwekt door de heilige Geest. 21 Ze zal een zoon baren. Geef hem de naam Jezus, a want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.’ b 22 Dit alles is gebeurd opdat in vervulling zou gaan a Hoofdstuk 1 1 a 9:27; 22:41-45; 2 Sam. 7:12-16; Jes. 9:6; 11:1; Jer. 23:5; Luc. 1:32, 69; Joh. 7:42; Hand. 2:30; Rom. 1:3; 2 Tim. 2:8; Op. 22:16 2 a Gen. 22:18; Gal. 3:16 b Gen. 21:3, 12 c Gen. 25:26 d Gen. 29:35; 49:10 3 a Gen. 38:27-30; Ruth 4:17-22 b Gen. 38:6, 10, 11, 24 5 a Ruth 4:17-22 b Joz. 6, 25; Hebr. 11:31 c Ruth 1:4, 14-17; 3:9; 4:9, 10 6 a Ruth 4:17-22; 1 Sam. 16:1; 17:12 b 2 Sam. 12:24 7 a 1 Kon. 11:43 b 2 Kron. 12:16 c 2 Kron. 16:13 8 a 1 Kon. 15:24 b 1 Kon. 22:51 c 2 Kron. 26:1, 23 9 a 2 Kron. 26:23 b 2 Kon. 16:1, 20
10 a 2 Kon. 20:21 b 2 Kon. 21:18, 24 c 2 Kon. 21:24 11 a 1 Kron. 3:16-19 b 2 Kon. 24:14-16; Jer. 27:20; 40:1; Dan. 1:1, 2 12 a 1 Kron. 3:17 b 1 Kron. 3:19; Ezra 3:2; Luc. 3:27 16 a Luc. 3:23 b Luc. 1:27 c 11:2; 16:16; 26:63; 27:17; Joh. 1:41; 1 Joh. 4:2 18 a Luc. 1:35 19 a Deut. 22:23 e.v. 24:1 b Deut. 24:1 20 a 2:13, 19; 27:19 b Hand. 5:19 21 a Num. 13:16; Luc. 1:31; 2:21 b Ps. 130:8; Luc. 2:11; Joh. 3:17; 4:42; Hand. 4:12; 5:31; Rom. 11:14; Tit. 2:13, 14; Hebr. 5:9; 1 Joh. 3:5 22 a 2:15, 17, 23; 3:15; 4:14; 5:17; 8:17; 12:17; 21:4; 26:56; 27:9; Luc. 4:21; 21:22; 24:44; Joh. 13:18; 19:24, 28, 36
telijke’ vader van Jezus is terwijl alleen Maria ook zijn ‘biologische’ moeder is. De verschillen tussen de geslachtsregisters van Jezus in Matteüs en Lucas hebben sommigen ertoe gebracht om in Matteüs Jezus’ afstamming van de kant van Maria te zien en in Lucas zijn afstamming van Jozefs kant. Vanwege Mat. 1:16, 20 en Luc. 3:23, 31, is het aannemelijker om in zowel Matteüs als Lucas Jezus’ afstamming te zien van de kant van Jozef, ‘zoon van David’; in Matteüs de officiële, koninklijke lijn van het OT en in Lucas de biologische. 1:17 veertien: Matteüs deelt het geslachtsregister in drie delen van elk veertien generaties in: van Abraham (zie Lucas die teruggaat tot Adam, Luc. 3:38) tot David, van David tot de ballingschap en van de ballingschap tot Jezus. Hij neemt onvermijdelijk een aantal historische binnenbochten; niet alle generaties worden vermeld. In feite benadrukt de structuur van 3 x 2 x 7, volgens de getallensymboliek, dat in Jezus de geschiedenis van de belofte van het verbond van het OT wordt vervuld, die via Abraham aan zijn volk werd gedaan. 1:18 bij hem: in Israël waren twee verloofden wettelijk al getrouwd, terwijl ze nog niet samenwoonden. 1:19 rechtschapen: de rechtschapenheid van Jozef brengt hem ertoe om de verloving te verbreken, om Maria te sparen voor de schande van een publieke scheiding en de mogelijkheid dat zij veroordeeld zou worden voor overspel. De Joodse traditie stond een onderhandse scheiding toe, in de aanwezigheid van twee getuigen. 1:20 engel: in Matteüs zien we engelen een rol spelen aan het begin en aan het einde van het optreden van Jezus (1:24; 2:13, 19; 28:2, 5). In Lucas spelen de engelen vooral een rol bij de geboorte van Jezus (zie aantekening bij Luc. 1:11). droom: zie 2:12-13, 19, 22. je vrouw ... bij je te nemen: door dit huwelijk wordt Jezus de wettelijke zoon van Jozef en dus ook de zoon van David. 1:21 Jezus: in het Hebr. betekent de naam Jezus: ‘de heer is (of brengt) redding’.
Matteüs 1 ◆ 5
wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd: 23 ‘De maagd zal zwanger zijn en een zoon baren, en men zal hem de naam Immanuel a geven,’ wat in onze taal betekent ‘God met ons’. b 24 Jozef werd wakker en deed wat de engel a van de Heer hem had opgedragen: hij nam haar bij zich als zijn vrouw, 25 maar hij had geen gemeenschap met haar voordat ze haar zoon gebaard had. En hij gaf hem de naam Jezus. a
De vlucht voor Herodes en Archelaüs Toen Jezus geboren was in Betlehem in Judea, a tijdens de regering van He-
2
23 a Jes. 7:14; 8:8 b 28:20; Jes. 8:-10; Sef. 3:17; Joh. 1:14 24 a Hand. 5:19 25 a v. 21; Luc. 1:31 Hoofdstuk 2 1 a Ruth 1:1; Luc. 2:4-7 b Luc. 1:5 2 a Jes. 9:5; Jer. 23:5; Zach. 9:9 b 27:11; Jer. 23:5; Marc. 15:2; Joh. 1:49; 18:33, 37 c Num. 24:17; Op. 22:16 d Joh. 12:21; Filip. 2:9-11; Op. 5:14 3 a Luc. 2:34 4 a Mal. 2:7 b 23:2; Ezra 7:6 c 1:16
5 a Joh. 7:42 b Ruth 1:1; Joh. 5:39; 7:42 6 a 2 Sam. 5:2; Jes. 40:11; Ezech. 34:22; Micha 5:1 8 a Ps. 2:2-4; 55:22 10 a Jes. 66:10; Luc. 2:25-30 11 a Ps. 95:6; Jes. 60:3 b Ps. 72:10 c Jes. 60:6; Hag. 2:8 d Op. 18:13 e Ps. 45:9; Marc. 15:23; Joh. 19:39 12 a 1:20; 27:19; Job 33:15; Hebr. 11:7 13 a v. 12, 19, 22; 27:19 b Hand. 5:19; Hebr. 1:14 c Ps. 91:11; Op. 12:4
rodes, b kwamen er magiërs uit het Oosten in Jeruzalem aan. 2 Ze vroegen: ‘Waar is de pasgeboren a koning van de Joden? b Wij hebben namelijk zijn ster c zien opgaan en zijn gekomen om hem eer te bewijzen.’ d 3 Koning Herodes schrok hevig a toen hij dit hoorde, en heel Jeruzalem met hem. 4 Hij riep alle hogepriesters a en schriftgeleerden b van het volk samen om aan hen te vragen waar de messias c geboren zou worden. 5 ‘In Betlehem a in Judea,’ b zeiden ze tegen hem, ‘want zo staat het geschreven bij de profeet: 6 “En jij, Betlehem in het land van Juda, bent zeker niet de minste onder de leiders van Juda, want uit jou komt een leider voort die mijn volk Israël a zal hoeden.”’ 7 Daarop riep Herodes in het geheim de magiërs bij zich; hij wilde precies van hen weten wanneer de ster zichtbaar geworden was, 8 en stuurde hen vervolgens naar Betlehem met de woorden: ‘Stel een nauwkeurig onderzoek in naar het kind. Stuur mij bericht zodra u het gevonden hebt, zodat ook ik erheen kan gaan om het eer te
(2:4) de messias – Grieks: ho christos. Deze titel ging al in een vroeg stadium deel uitmaken van Jezus’ naam: ‘de christus’ werd ‘Jezus Christus’. Soms is het moeilijk te bepalen of de titel (‘de christus’) of de naam (‘Christus’) bedoeld is. Bij het vertalen van de titel is gekozen voor ‘(de) messias’ omdat hierin het duidelijkst naar voren komt dat de titel geworteld is in Joodse verwachtingen van een persoon die van God de volmacht heeft ontvangen om een centrale rol te spelen in de eindtijd.
1:22 Heer: in de oude Griekse vertaling van het OT is dit de vertaling van de naam die in de NBV door HEER is weergegeven. 1:23 De maagd ... geven: citaat van Jes. 7:14 volgens de oude Griekse vertaling. God met ons: citaat van Jes. 8:8, 10, volgens de oude Griekse vertaling. Zie de aantekeningen in Jesaja voor een interpretatie van deze passages in hun context. Jezus is de wonderbaarlijke nakomeling (het ‘teken’ in Jes. 7:14) van David (Jes. 11:1): ‘Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst’ (Jes. 9:5). Matteüs sluit zijn evangelie af met een echo op het Immanuelcitaat door middel van de verzekering van Jezus: ‘ik ben met jullie’ (28:20; zie de inleiding op het evangelie). Zijn evangelie beschrijft de geschiedenis van de ontsluiering van de identiteit van de ‘God met ons’. 1:24 opgedragen: de rechtschapenheid van Jozef manifesteert zich voor de tweede maal (zie v. 19): hij gehoorzaamt aan Gods woord, zelfs als zijn reputatie daaronder moet lijden. Zijn respect voor wat God heeft gedaan komt ook tot uiting in zijn houding tegenover zijn echtgenote (v. 25). 2:1 Betlehem: Betlehem, het geboortedorp van David, lag ongeveer 8 km ten zuiden van Jeruzalem (zie v. 5-6). Herodes: Herodes de Grote, afkomstig uit Edom, had dankzij de hulp van Rome het bewind van de Hasmoneeën (de nazaten van de Makkabeeën) omvergeworpen. In 37 v.Chr. nam hij Jeruzalem in. Hij was door de Romeinse senaat in het jaar 40 tot koning van Judea benoemd. Zijn koninkrijk was verbonden met Rome, maar was onafhankelijk. Herodes stierf in 4 v.Chr. Jezus werd enige tijd daarvoor geboren, rond het jaar 6 voor onze jaartelling. magiërs: deze magiërs waren wijzen (of geleerden, maar geen koningen) uit Mesopotamië (het Oosten) die zich onder andere met de astronomie bezighielden. Het OT maakt melding van wijzen in Dan. 2:2, 10. Stonden de wijzen van Matteüs in contact met de Joden uit de diaspora die met hen hebben gesproken over de messias en zijn ster (v. 2 en Num. 24:17)? 2:2 zijn ster: de verschijning van deze ster is op verschillende manieren uitgelegd. Sommigen zien hierin een conjunctie van planeten, anderen een supernova of een komeet en weer anderen een zuiver bovennatuurlijk verschijnsel. koning van de Joden: het verband tussen de ster en de verwach-
6 ◆ Matteüs 1
bewijzen.’ a 9 Nadat ze geluisterd hadden naar wat de koning hun opdroeg, gingen ze op weg, en nu ging de ster die ze hadden zien opgaan voor hen uit, totdat hij stil bleef staan boven de plaats waar het kind was. 10 Toen ze dat zagen, werden ze vervuld van diepe vreugde. a 11 Ze gingen het huis binnen en vonden het kind met Maria, zijn moeder. Ze wierpen zich neer om het eer te bewijzen. a Daarna openden ze hun kistjes met kostbaarheden en boden het kind geschenken aan: b goud c en wierook d en mirre. e 12 Nadat ze in een droom a waren gewaarschuwd om niet naar Herodes terug te gaan, reisden ze via een andere route terug naar hun land. 13 Kort nadat zij op die manier de wijk genomen hadden, verscheen er aan Jozef in een droom a een engel b van de Heer. Hij zei: ‘Sta op en vlucht met het kind en zijn moeder naar Egypte. Blijf daar tot ik je weer roep, want Herodes is naar het kind op zoek en wil het ombrengen.’ c 14 Jozef stond op en week nog diezelfde nacht met het kind en zijn moeder uit
te koning (‘een scepter’) is aanwezig in Num. 24:17 (zie aantekening). om hem eer te bewijzen: andere vertaling: ‘hem te aanbidden’. Hetzelfde geldt voor v. 8 en 11. 2:3 schrok hevig: de angst van Herodes komt overeen met wat we uit andere bronnen over hem weten. Aan het einde van zijn bewind, in 7 en 4 v.Chr., liet hij verschillende leden van zijn familie executeren, die hij ervan verdacht een complot te smeden om hem ten val te brengen. 2:4 schriftgeleerden: het woord duidt oorspronkelijk op de personen die de functie van secretaris of boekhouder vervulden, in het bijzonder aan het koninklijk hof. Bij de Joden, vanaf de ballingschap, worden zij onderwijzers, specialisten in de interpretatie en de toepassing van de bijbelteksten en de bewakers van de traditie. In de tijd van Jezus vormen zij, samen met de hogepriesters, de leidende religieuze klasse in Jeruzalem. de messias: ‘de koning van de Joden’ uit v. 2, want de verwachte messias was de beloofde zoon van David (v. 5-6). 2:6 En jij, Betlehem ... zal hoeden: citaat van Micha 5:1, met elementen uit 2 Sam. 5:2. Zie v. 1 en aantekening; Joh. 7:42. De koninklijke en politieke dimensie waren doorslaggevend voor het beeld dat de Joden in die tijd van de messias hadden (zie Mat. 21:8-9). Men verwachtte dat hij als een nieuwe David het koningshuis van zijn voorvader zou herstellen en de vrede en de welvaart zou verzekeren van Israël te midden van de heidense volken, die aan het volk van God onderworpen zouden zijn. 2:11 huis: in tegenstelling tot hun aanvankelijke omstandigheden (Luc. 2:7) zijn Jezus en zijn ouders nu goed gehuisvest, wat het idee geeft dat er enige tijd is verstreken tussen de geboorte van Jezus en het bezoek van de magiërs (zie 2:16). goud en wierook en mirre: deze geschenken zijn zeer kostbaar, een gift een koning waardig. De heidense volken moesten goud en wierook in het messiaanse Jeruzalem brengen (Jes. 60:6). In tegenstelling tot de traditie, vermeldt de tekst niet dat er drie magiërs waren. 2:13 droom ... engel: een nieuwe, ongebruikelijke ingreep van de Heer (zie 1:20 en aantekeningen). 2:15 Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen: Hos. 11:1. Deze vervulling waar Matteüs naar verwijst valt onder de ‘typologie’: Matteüs legt een verband tussen de situatie van het
naar Egypte. a 15 Daar bleef hij tot de dood van Herodes, en zo ging in vervulling a wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd: ‘Uit Egypte heb ik mijn zoon b geroepen.’ 16 Toen Herodes begreep dat hij door de magiërs misleid was, werd hij verschrikkelijk kwaad, a en afgaande op het tijdstip dat hij van de magiërs had gehoord, gaf hij opdracht om in Betlehem en de wijde omgeving alle jongetjes van twee jaar en jonger om te brengen. 17 Zo ging in vervulling a wat gezegd is door de profeet Jeremia: b 18 ‘Er klonk een stem in Rama, luid wenend en klagend. Rachel a beweende haar kinderen en wilde niet worden getroost, want ze zijn er niet meer.’ b 19 Nadat Herodes gestorven a was, verscheen er in een droom b aan Jozef in
Egypte een engel c van de Heer. 20 De engel zei: ‘Sta op, ga met het kind en zijn moeder naar Israël. Want zij die het kind om het leven wilden brengen, zijn gestorven.’ a 21 Jozef stond op en vertrok met het kind en zijn moeder naar Israël. 22 Maar toen hij daar hoorde dat Archelaüs zijn vader Herodes was opgevolgd als koning over Judea, durfde hij niet verder te reizen. Na aanwijzingen in een droom a week hij uit naar Galilea. b 23 Hij ging wonen in de stad Nazaret, a en zo ging in vervulling b wat gezegd is door de profeten: ‘Hij zal Nazoreeër c genoemd worden.’
Optreden van Johannes de Doper In die tijd trad Johannes de Doper a op in de woestijn van Judea. Hij verkondigde: 2 ‘Kom tot inkeer, want het
3
volk van Israël in Egypte en de vlucht uit Egypte, en die van Jezus in Egypte en terugkomend uit Egypte. Jezus, de Zoon van God, neemt de plaats in van Israël. Zie Ex. 4:22: ‘Israël is mijn zoon, mijn eerstgeboren zoon’. Hij maakt dezelfde uittocht uit Egypte door, maar hij weerstaat de beproevingen in de woestijn (zie 4:1-11) om het volk te verlossen van een slavernij, veel erger dan die van Egypte: de onderworpenheid aan de zonde en aan de dood (Hos. 13:14; 14:5-8). 2:16 alle jongetjes ... om te brengen: Herodes stond bekend om zijn wreedheid. Hij heeft zelfs een aantal leden van zijn familie laten executeren, waaronder sommigen van zijn eigen kinderen (zie v. 3 en aantekening). Hij smoorde een aantal opstanden in bloed. Met het doden van alle kleine jongetjes, handelt Herodes net als de farao in de periode van Exodus (Ex. 1:16). 2:18 Er klonk ... zijn er niet meer: Jer. 31:15. Jer. beschrijft de jammerklacht van de moeders van wie de zonen waren gedood of vertrokken in ballingschap na de vijandelijke invasie. Want, bevestigt de profeet, vóór de verlossing (Jer. 31:16-17) en de instelling van het nieuwe verbond (31:31-34), zal het volk kennismaken met het oordeel. Voor Matteüs is in Jezus de geschiedenis samengevat van het volk dat hij vertegenwoordigt en leidt naar het nieuwe verbond. 2:19 Nadat Herodes gestorven was: zie 2:1 en aantekening. engel: zie 1:20 en aantekening. 2:20-21 Want zij die ... en zijn moeder: zie Ex. 4:19-20. 2:22 Archelaüs: een van de zonen van Herodes de Grote die zijn vader in 4 v.Chr. opvolgde. Hij heerste over Judea, Idumea en Samaria. Na ernstige ongeregeldheden en bloedbaden, werd hij in 6 na Chr. door de keizer afgezet en verbannen naar Vienna, in Gallië. Op dat moment verliest Judea zijn onafhankelijkheid en wordt een Romeinse provincie, verbonden aan de Syrische provincie en bestuurd door een Romeinse prefect. Galilea: na de dood van Herodes de Grote krijgt een andere zoon, Herodes Antipas, de heerschappij over Galilea en Perea. Bij de terugkeer van Jozef en zijn gezin in Palestina, vallen Judea en Galilea dus onder verschillende heersers. 2:23 Hij zal Nazoreeër genoemd worden: sommigen zien in het woord ‘Nazoreeër’ een transcriptie van het Hebr. woord neser, ‘palmtak’, waarmee de messias soms wordt aangeduid (zie Jes. 11:1; 53:2), of van het woord nazir, ‘de gewijde’ (nazireeer) uit Num. 6, of ook wel van het woord nasur, ‘hij die gered is, de overlevende’ (zie Jes. 49:6). Maar in Mat. 26:69, 71 wordt het woord gebruikt als een synoniem van Galileeër, wat suggereert dat we het moeten opvatten als een equivalent van ‘uit Nazaret’ (zie aantekening bij 26:71). Verwijst Matteüs hier naar de aankondiging in het OT dat de messias zal worden veracht (Ps. 69:8, 13; Jes. 49:7; 53:3), omdat ‘Nazaret’ niet meer is dan een klein gehucht in Galilea (zie Joh. 1:46)? Of wijst hij erop, in overeenstemming met Jes. 8:23-9:1 waar hij in 4:15-16 uit citeert, dat de verwachte Immanuel uit Galilea zou komen (Jes. 9:5-6)? De eerste christenen werden ook ‘Nazoreeërs’ genoemd (zie Hand. 24:5).
koninkrijk van de hemel a is nabij!’ 3 Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak toen hij zei: ‘Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.”’ a 14 a Hand. 26:19 15 a v. 13, 23; 1:22; 26:56 b Ex. 4:22-23; Hos. 11:1 16 a Ps. 16:14; 27:3, 4 17 a v. 15, 23; 1:22 b Jer. 31:15 18 a Gen. 35:19 b Jer. 31:15 19 a Ps. 37:35, 36 b v. 12, 13, 22; 27:19; Ps. 25:12 c Hand. 5:19 20 a Ex. 4:19 22 a v. 12, 13, 19; 27:19 b Luc. 2:39 23 a 4:13; 21:11; Marc. 1:9, 24; 6:1; Luc. 1:26;
2:39, 51; 4:16, 23; Joh. 1:45-46; Hand. 10:38 b v. 15, 17; 1:22 c Marc. 1:24; Hand. 24:5 Hoofdstuk 3 1 a v. 13, 14; 9:14; 11:2-14; 14:2, 12; Luc. 1:13; 57-66; 3:2-19; Hand. 19:3-4 2 a 4:17; 6:10; 7:21; 25:34; Dan. 7:14; Luc. 11:20; 17:20-21; 19:11; 21:31; Joh. 3:3-5; Hand. 1:3-6 3 a Jes. 40:3; Mal. 3:1; Luc. 1:76; Joh. 1:23
Toelichting bij Mat. 1:1-2:23 In zijn inleiding in zes delen (zie de inleiding op het boek) toont Matteüs Jezus als de vervulling van de hoop van Israël en van de goddelijke belofte: hij is de zoon van Abraham bij uitstek en de beloofde nieuwe David. In zijn leven wordt een groot aantal teksten van het OT vervuld (1:23; 2:6, 15, 18, 23) en als vertegenwoordiger van zijn volk, lijkt hij ook nog eens de geschiedenis van Israël samen te vatten (2:15, 17-18, 20-21). Maar hij is bovendien de wonderbaarlijke zoon van de maagd over wie de engelen van de Heer waken: dit kind is ‘God met ons’ (1:23). Toch is er vanaf het begin een tweespalt: zijn moeder ontvangt hem (1:18), waarop zijn vader hem als zijn zoon adopteert (1:24), een man met een groot ontzag voor de Heer, zoals met klem wordt benadrukt (1:24; 2:14, 21, 22); maar de officiële tegenstand breekt uit zodra het kind is geboren (2:16). Geheel onverwachts zijn het niet-Joden, de magiërs, die het kind aanbidden en het eer bewijzen als hun koning (2:9-11). Want ook al wordt Jezus, in overeenstemming met de messiaanse verwachting van de Joden, in Betlehem geboren (2:1, 5-6), het licht dat de Nazoreeër brengt, zal komen vanuit Galilea, het gebied van ‘het volk dat in duisternis ronddoolt’ (Jes. 9:1; Mat. 2:23). 3:1 woestijn van Judea: een onvruchtbaar en bijna onbewoond gebied tussen Jeruzalem en de benedenloop van de Jordaan of de Dode Zee. 3:2 Kom tot inkeer: andere vertalingen: ‘heb berouw’, ‘verander van instelling’, ‘verander van levenswijze’, of ‘bekeer je’. Zie Luc. 3:3 en aantekening. koninkrijk: of: ‘heerschappij’. Dit gaat niet over de heerschappij van God over de wereld, die hij altijd al heeft uitgeoefend (Ps. 9:5, 8; 103:19; 115:3; enz.), maar over de doorbraak van het koninkrijk van God (Mat. 11:12; 6:10), dat de schepping van het kwaad zal verlossen en het koninkrijk zal stichten dat in het OT was beloofd (Jes. 11), op een nieuwe aarde waar gerechtigheid zal heersen (Jes. 65:17; 2 Petr. 3:12). Het vervolg van het evangelie en het NT laat zien dat de doorbraak van het koninkrijk van de hemel zich in een aantal stappen voltrekt: allereerst met de komst van Jezus (Mat. 12:28; Luc. 17:21); vervolgens door de komst van de heilige Geest, met Pinksteren, tijdens de vorming van het volk van Gods koninkrijk (Hand. 2; 15:16-18) en ten slotte bij de terugkeer van de Heer (Op. 21-22). Over de verschillende fasen van de geschiedenis van het koninkrijk van de hemel, zie het onderwijs van Jezus in gelijkenissen, Mat. 13; 21:33-43; 25. van de hemel: geen hemels rijk, maar het koninkrijk dat de God van de hemel zal stichten. De parallellen in Lucas laten zien dat de uitdrukkingen ‘koninkrijk van de hemel’ (alleen in Matteüs) en ‘koninkrijk van God’ synoniem zijn (zie ook Mat. 12:28; 19:24; 21:31, 43). De boodschap van Johannes de Doper klinkt volgens sommigen als een bemoediging (verlossing) en volgens anderen als een waarschuwing (oordeel). Zie 4:17 waar Jezus dezelfde boodschap verkondigt. 3:3 Luid klinkt ... zijn paden: citaat van Jes. 40:3 volgens de oude Griekse vertaling. Vanuit deze tekst en van Jes. 40-55,
Matteüs 3 ◆ 7
iaal r e t a m n e t r Kaa
Kleine encyclopedie Aanbidding Het bewijzen van eer aan God. A. » » » »
Onderwerp van aanbidding de engelen aanbidden God . . . . . . . . . . . Ps. 103:20; 148:1-2; Op. 4:8-9 God alleen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Kron. 16:25 God de Vader . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Joh. 4:23; Filip. 2:11 God de Zoon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Mat. 2:11; 14:33; Joh. 20:28
B. Redenen om te aanbidden » gebod van God . . . . . . . . Deut. 6:13; 2 Kon. 17:36; 1 Kron. 16:29; Ps. 22:23; Mat. 4:10; 1 Tim. 2:8; Op. 14:7 » Gods kinderen zijn geroepen om hem te aanbidden . . . . . . . . . . Ex. 19:5-6; Ps. 105:1-6; Jes. 43:21; 1 Petr. 2:9 » om Gods aanwezigheid . . . . . . . . . . . . . Ex. 33:10; Lev. 10:3; Joz. 5:13-15; Ps. 29:2; Op. 4:8 » om Gods grootheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ex. 3:12; Ps. 95:1-3; Op. 15:3-4 » om Gods liefde. . . . . .Ex. 4:31; Deut. 6:5; 2 Kron. 7:3; Ps. 95:6-7; Joh. 3:16 Zie ook *wonderen C. Houding van aanbidding » gefundeerd op een leven van gehoorzaamheid . . . Micha 6:6-8; Ps. 15:1-5; Rom. 12:1; 1 Tim. 2:10 » met heel ons wezen . . . . . . . Ex. 34:14; Deut. 6:5; Joz. 22:5; 1 Sam. 12:24 » met volledig vertrouwen . . . . . . . . . . Gen. 4:4; Hebr. 10:22-23; Jak. 4:8 » zich erop voorbereidend . . . . . . . . . . . . . . . . . .Lev. 16:3-4; 2 Sam. 12:20; 2 Kron. 7:1; Mat. 2:11; 1 Kor. 11:28 D. » » » » » » » » » »
Manier van aanbidding met belijdenis van zonden . . Lev. 16:21; Neh. 9:2; Ps. 66:18; Hos. 14:3 met dans . . . . . . . . . . . . . . . . . Ex. 15:20; Ps. 30:12; 149:3; 2 Sam. 6:14, 16, 21 met eerbied . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Lev. 10:1-3; Deut. 10:12; 2 Kron. 7:3 met het lezen van de Bijbel . . . . . . . Neh. 8:5-6; Kol. 3:16; 1 Tim. 4:13 met Jezus’ tussenkomst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Hebr. 13:15 met lofprijzing . . . . . . . . . . . . 2 Kron. 31:2; Neh. 9:5-6; Ps. 102:22; 107:32; 150:1-6; Hebr. 2:12; 13:15; Op. 7:11-12 met muziek en liederen . . . . .2 Sam. 6:5; Ps. 95:2-3; 100:2; Ef. 5:19-20; Kol. 3:16 met respect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ps. 4:4; 37:7; Hebr. 11:6 met vreugde . . . . . . . . . . . . . . Ps. 27:6; 95:1; Luc. 24:52-53; Hand. 2:46-47 onder dankzegging . . . . . . . . . 2 Kron. 7:3; Ps. 50:14, 23; 100:4; Filip. 4:6; Op. 7:11-12
E. Obstakels voor aanbidding » formalisme . . . . . . . . . . . . . . . . . .1 Sam. 15:22; Jes. 1:13; 29:13; Ezech. 33:31; Hos. 6:6; Mat. 6:5; 2 Tim. 3:5 » problemen in de relatie met de naaste . . . . . . . . . . . . . . .Jes. 1:11-17; Amos 5:21-24; Mat. 5:23-24 » problemen in de relatie met God . . . . . . . . . . . . . Ps. 66:18; Jes. 29:13; Mat. 15:7-9; Jak. 4:3 F. Aanbidding brengt » belijden van Jezus’ heerschappij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Filip. 2:9-11 » Gods aanwezigheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Kron. 5:13-14 » roeping . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hand. 13:2-3 » verlossing. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Hand. 16:25-26; Ps. 50:14-15 » vreugde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1 Kron. 29:21-22; Luc. 24:52 » zegening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ex. 23:25-26 Zie ook *lofprijzing, *muziek
Aansporing Zie *bemoediging Aardbeving Het schudden van de aarde. Als natuurlijk verschijnsel of als ingrijpen van God.
Kleine encyclopedie
» als teken van de wederkomst van Christus . . . . . . . Mat. 24:4-8; Marc. 13:3-8; Luc. 21:7-11 » bij de bevrijding van Paulus uit de gevangenis . . . . Hand. 16:26 » bij de opstanding van Christus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Mat. 28:2 » bij Gods neerdalen op de Sinai . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ex. 19:18 » bij Gods oordeel over Jeruzalem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Jes. 29:5-6 » bij Gods verschijning aan Elia . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1 Kon. 19:11-12 » bij het laatste oordeel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Op. 16:17-18 » in de Openbaring van Johannes . . . . . . . . . . . . . . . . . . Op. 6:12; 11:13 » na de dood van Christus. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Mat. 27:54 » tijdens de regering van Uzzia . . . . . . . . . . . . . . . Amos 1:1; Zach. 14:5
Aarde Al het door God geschapen land, de wereld, onze planeet. A. God en de aarde » de aarde is zijn voetenbank . . . . . . . . . . . . . . . . . . Jes. 66:1; Mat. 5:35 » hij bezit de aarde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ps. 24:1; 1 Kor. 15:47 » hij hangt de aarde op boven het niets . . . . . . . . . . . . . . . . . Job 26:7 » hij heeft de aarde geschapen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Gen. 1:1 » hij heeft haar gegrondvest . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hebr. 1:10 » hij heeft haar lief . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Ps. 33:5 » hij heeft haar vastgezet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ps. 75:4 » hij regeert de aarde. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Ps. 47:2, 7, 9 » hij schept de begroeiing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Gen. 1:11 » hij schept de dieren die haar bevolken . . . . . . . . . . . . . . . Gen. 1:24 » hij schept de mens die haar bewoont . . . . . . . . . . . . . . . . . . Gen. 2:7 » hij voert het bevel over de aarde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Job 34:12-15 » hij vult haar met zijn schepselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ps. 104:24 » zijn kennis vervult de aarde. . . . . . . . . . . . . . . . . . . Jes. 11:9; Hab. 2:14 » zijn luister vervult de aarde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Jes. 6:3 Zie ook *schepping, *voorzienigheid B. » » »
De mensen en de aarde de aarde is de mens toevertrouwd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ps. 115:16 de gelovigen zullen de aarde beërven . . . . . . . . Mat. 5:5; Rom. 4:13 de mensen moeten de aarde bevolken en besturen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Gen. 1:28; 9:7; Ps. 8:6-8 » de mens is gemaakt uit stof . . . . . . . . . . . . . . . . . Gen. 2:7; 1 Kor. 15:47
C. De aarde en de zonde » de aarde is vervloekt na de zonde van Adam en Eva. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Gen. 3:17-19 » de aarde verwacht verlossing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Rom. 8:20-21 » de aarde zucht en lijdt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Rom. 8:22 » God zal een nieuwe aarde maken . . . . Jes. 65:17; 2 Petr. 3:13; Op. 21:1 » Satan is op de aarde gegooid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Op. 12:9
Aäron Oudste broer van Mozes (Ex. 6:20; 7:7), afstammeling van Levi. Eerste hogepriester van Israël. Alle priesters in Israël verantwoordelijk voor de tempeldienst stammen van hem af (Lev. 7:35; zie ook Hebr. 7:4-19). A. » » » » »
Zijn familie genealogie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ex. 6:16-20; 1 Kon. 5:27-41 heeft vier zonen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ex. 6:23; Lev. 10:1-6 man van Eliseba . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ex. 6:23 oudste broer van Mozes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Ex. 7:1-2 zoon van Amram en Jochebed. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ex. 6:20
B. » » » »
Zijn priesterschap nalatenschap van het huis van Aäron . . . . . .Ps. 115:10-12; Luc. 1:5. overerving van het hogepriesterschap . . . . . . . . . . . Num. 20:25-26 zijn kleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ex. 28:1-43; 39:1-31 zijn priesterwijding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ex. 29:1-46; Lev. 8:1-36
Aäron ◆ 1
ef: in perspecti l e b ij b ie d tu an de S enmerken v k e k ie n u e D g ijbelvertalin e Testament De Nieuwe B en het Nieuw n de va u t O ks et te h e van • Complet op de boeken inleidingen e en gen) em lg A en rz • jke ve landse theolo ar bij moeili (door Neder s a’ em th e • Commenta storisch g van heilshi wijzingen • Besprekin met tekstver t ch zi er ov ijk lagwerk • Omvangr schikt als nas ge n co xi le • Uit voerig n de Bijbel nmateriaal kend kaar te het geheel va en nn bi en • Verduidelij n ngslij voor verbindi s • Aandacht en illustratie ’s to fo et 1000 • website m gbloed Uitgave Jon 17,5 x 23 Formaat: ca. 2000 blz d Omvang: et harde ban gebonden m Uit voering: -6539-340 -1 ISBN 978-90 ,50 Prijs: ca. € 79 io november ed m t Verschijn
wordt Vlaanderen anderen. In la V k te en d oo n is la oo en Neder ekhandel in tgeverij Lann bo ui or de j do bi rd ar ee Verkrijgba ief gedistribu ba. el in perspect en Zwaan bv de Studiebijb genootschap el ijb B s am het Vla .nl bestellen bij inperspec tief w w w.bijbel e: av tg ui ze de p formatie over itgeversgroe Voor meer in Bijbel van U de d n ro en uitgaven van formatie over Voor meer in ed.com w w.jongblo Jongbloed: w
legger staat p de boeken O . er gg le izend een boeken heeft tot du ontvangt u ns toegang el ge jb ol bi raël rv ie Is ve ud n het land van de St nmelden en iets zien va Bij aankoop n atis kunt aa te gr la ’s ch zi to u el. De fo aarmee en bij de Bijb een code, w d. ustratie dien ill s een voorbeel al u e di et foto’s en ieronder zi H . en nd la ende en de omring Studiebijbel in Perspectief http://www.bijbelinperspectief.nl
1000 foto’s en illustraties perspectief
Studiebijbel in perspectief NBG
Studie bijbel in
Bet-San/Skythopolis
Ruïnes uit Bet-San/Skythopolis. De Hebreeuwse naam Bet-San betekent ‘huis van de slangen’. De stad was van strategisch belang vanwege de ligging aan de uitgang van het Haroddal, dat de vlakte van Jizreël met het Jordaandal verbindt. Op de achtergrond is de tell te zien, waar het lijk van koning Saul aan de muur uit de ijzertijd werd opgehangen. Aan de voet van de Israëlitische stad werd in de Hellenistische tijd Skythopolis, de ‘stad van de Skythen’, gebouwd. Deze stad maakte in de tijd van Jezus onderdeel uit van de Dekapolis, het tienstedenverbond. 1 Sam. 31:10 vorige
volgende © Russisch Bijbelgenootschap
www.bijbelinperspectief.nl
www.bijbelinperspectief.nl