NL / B-deBuren Klankmeester Luc Brewaeys / Schrijfster Annelies Verbeke / Afscheid van Groot-Nederland
m eu
e
U
SP
w
bo u
tg e
er
nc
er
m
uw n
aa
st
ke
uw or
kg eb o
uz ie
tg eb o
M
st er da m
m
Co
A
I2 5
er
nc
Co
ro en e
G
E
EY
et
H
us
ke ak Br
M
e
D
d
n ro
G
NL/B — DE BUREN 8-16 DEC 2012
ijk
el ed St
D
ijk
kl
in
on
ée tr
En
K
‘t IJ
AAA FESTIVAL MUZIEK EN KUNST AAAFESTIVAL.NL
PROGRAMMA za 8 dec
20.00 uur
9 dec 17.00 uur
vanaf € 16
OPKRASKUIT MET VERGEETSTUK Theater, lezing en muziek > De Brakke Grond Opkraskuit is een Vlaams initiatief. Uitgangspunt voor deze avond is ‘de chaos van de herinnering’, met lezingen, interviews en muziek. Inclusief de theatervoorstelling Vergeetstuk van de beloftevolle maker Tom Struyf over de fascinatie voor het geheugen. Di 11
19.00 uur
vanaf €12
FILMVERTONING BLUE BIRD Film + lezing › Eye De geheel blauw getinte film Blue Bird uit 2011 is van de jonge Belgische filmmaker Gust Van Den Berghe. Voorafgegaan door een lezing van Marc Boonen, directeur van Filmfestival Turnhout. wo 12 dec
17.00 uur
Vr 14 dec
20.15 uur
vanaf € 22,50
CONCERT KONINKLIJK CONCERTGEBOUWORKEST Concert + Inleiding > Concertgebouw, Grote Zaal Recente orkestwerken van Mayke Nas (Nl) en Luc Brewaeys (B) omlijsten een historisch pianoconcert van Frédéric Devreese en de modern-klassieke Symfonie in D van Tristan Keuris. Deze Derby der Lage Landen mikt op een 2-2 uitslag. Pianist Ralph van Raat in de spits, dirigent Otto Tausk leidt de wedstrijd. Om 19.15 uur spreekt artistiek directeur Concertgebouworkest Joel Ethan Fried met Mayke Nas, Frédéric Devreese en Luc Brewaeys over het programma Vr 14 dec
22.30 uur
gratis
ENTRÉE LATE NIGHT CAFÉ
gratis (reserveren)
OVER WAT ONS BINDT EN SCHEIDT
Concertgebouw, Concertgebouw Café
Lezing > SPUI25
NL/B - deBuren gaat de nacht in met dj, diverse live performances en een mininachtconcert.
Lezing over cultuurverschillen tussen België en Nederland door filosoof, classicus en essayist Luc Devoldere. Met muziek van Luc Brewaeys door Elsbeth Gerritsen (mezzosopraan). do 13 dec
20.15 uur
vanaf € 19,-
NIEUW ENSEMBLE (NL) + SPECTRA ENSEMBLE (B) Concert > Muziekgebouw aan ‘t IJ De Vlaming Luc Brewaeys brengt een hommage aan favoriete whiskymerken, de Nederlandse Mayke Nas aan een blik Droste-cacao. Beide componisten ontdekken muziek in het alledaagse met onalledaagse verbeeldingskracht. Om 19.15 uur is er een inleiding op het concert. vr 14 dec
16.00 – 18.00 uur
CONFRONTATIES
€ 10
Lezing, beeldende kunst, muziek en debat > Concertgebouw, Spiegelzaal Schrijfster Annelies Verbeke, theatermaker Freek Vielen (Opkraskuit), Dorian van der Brempt (directeur deBuren) en componist Luc Brewaeys bewegen zich op de grens van het thema NL/B - deBuren. Met muziek van Luc Brewaeys (Speechless Song) door Elsbeth Gerritsen (mezzosopraan) en Mayke Nas (Digit#2) door Mayke Nas en Nora Mulder (piano). Een interdisciplinair programma i.s.m. het Stedelijk Museum.
vr 14 en za 15 dec
Electropop-opera door MaisonDahlBonnema. Het laatste deel van het epische drieluik van makers uit de Needcompany stal. Hedendaags poëtisch, technisch hoogstaand, maar vooral een concert vol hartenkreten. zo 16 dec
21.00 uur
€ 29,70
CONCERT HET COLLECTIEF, SERIE TIJDGENOTEN Concert + Inleiding > Het Concertgebouw, Kleine zaal De rijke Vlaamse muziekcultuur dringt maar mondjesmaat tot Nederland door. Het Collectief brengt daar verandering in. Een mooi aangekleed concert met werk van Karel Goeyvaerts, een van de belangrijkste Vlaamse componisten van de twintigste eeuw, en van de jonge Belg Bram Van Camp Om 20.15 uur gaat Hans Ferwerda in gesprek met Klaas Verpoest en Thomas Dieltjens van Het Collectief. Na afloop van het concert is het mogelijk om onder het genot van een drankje na te praten met de musici. Bij diverse voorstellingen: videokunst verzorgd door het Nederlands Instituut voor de Media Kunst.
MEER INFO & TICKETS: AAAFESTIVAL.NL Founding partner:
vanaf € 14,-
Theater en Muziek > De Brakke Grond
Na afloop soep en broodjes in de Beatrixfoyer
i.s.m. het Vlaams-Nederlands huis
20.30 uur
ANALYSIS, THE WHOLE SONG
NL / BdeBuren 2 Programma
pagina 7 Muziek uit het huis van de buren
6 Over de grens Inleiding Nina Polak pagina 14 Culturen in vogelperspectief
7 Ssst, de buren Column Elmer Schönberger 8 Keeskoppen en Belgische toestanden Essay Afscheid van Groot-Nederland Marc Reugebrink
Colofon De Groene Amsterdammer groene.nl Deze bijlage kwam tot stand in samenwerking met het Koninklijk Concertgebouworkest concertgebouworkest.nl Hoofdredactie Xandra Schutte Redactie Nina Polak, Joost de Vries Vormgeving Christine Rothuizen (ontwerp), Remco Tonino Fotoredactie Simone Berghuys, Rachel Corner Eindredactie Rob van Erkelens, Hugo Jetten, Jorie Horsthuis Webredactie Katrien Otten Medewerkers Birgit Cleppe, Gawie Keyser, Bas van Putten, Marc Reugebrink, Tom Rummens, Elmer Schönberger, Ivo Victoria Acquisitie Tiers Bakker Uitgever Teun Gautier Omslag Bezinning bij de weerschijn in kleuren ver zadigd, Roger Raveel, 1993, zeefdruk 80 x 60 cm. Roger Raveel Museum AAA Festival Muziek en Kunst is een samenwerking van het Koninklijk Concertgebouworkest met andere Amsterdamse instellingen rond eigentijdse kunst en muziek. Zes keer per jaar worden concerten gegeven rond een bepaald thema. Elke AAA begint met een lezing in SPUI25, heeft een actueel vrijdag middagprogramma met beeldende kunst, muziek en debat, gevolgd door een concert door het Koninklijk Concertgebouworkest. Daarnaast zijn er concerten in het Muziekgebouw en op andere locaties. aaafestival.nl
12 ‘Ik vermeng twee culturen’ De klankobsessie van Luc Brewaeys Bas van Putten 14 ‘Niet alles wat wij doen is meetbaar’ Rondetafelgesprek. Twee artistieke culturen in vogelperspectief Birgit Cleppe & Tom Rummens
pagina 12 Luc Brewaeys
16 Hard en hallucinerend Nieuwe, verdrietige films uit België Gawie Keyser 17 Gebrek aan heimwee Column Ivo Victoria 18 ‘We schrijven in één taal’ Interview. Annelies Verbeke gelooft niet in volksaard Nina Polak
pagina 8 Er was eens Groot-Nederland 22.11.12 De Groene Amsterdammer 5
INLEIDING NL/B - deBuren
Over de grens
AAA Festival Muziek en Kunst
Het AAA Festival is een samenwerking van het Koninklijk Concertgebouworkest met andere Amsterdamse instellingen rond eigentijdse kunst en muziek. AAA wil verrassende bruggen slaan tussen eigentijdse muziek en andere kunstdisciplines, tussen kunstenaars, publiek en de actualiteit in het maatschappelijk debat. Zes keer per jaar worden concerten gegeven rond een bepaald thema. Elke AAA bestaat uit een concert door het Koninklijk Concertgebouworkest, concerten en/of films op diverse locaties, een lezing in SPUI25, een vrijdagmiddagprogramma met beeldende kunst, muziek en debat en een afsluitende Late Night.
Door Nina Polak
Roger Raveel Museum
AAA Festival Partners
Bezinning bij de weerschijn in kleuren verzadigd van Roger Raveel, uitsnede
Het gras bij de buur is niet groen, het is er herfstig bruin. Dat konden we onlangs zien in de fijne vpro-serie Het België van, waarin vijf Belgen ons ‘keeskoppen’ rondleidden door hun vaderland. Schrijver David Van Reybrouck struinde door een mistig, koperkleurig heidelandschap, langs verweerde Belgische monumenten, vertellend over heden maar toch ook vooral verleden. Mooie beelden, die maakten dat je zin kreeg om naar dat nostalgische, roodbruine Zuiden af te reizen, want dat viel op in Van Reybroucks tour door zijn land: de kleuren. Van het donker eiken van de kroeg waar hij het wielrennen bekeek, het overheersend sombere baksteen- en dakpanrood van de steden, tot het oker en het grijs van de Vlaamse hoogvlakten (ja, Vlaanderen blijkt hoogvlakten te hebben). Nu laat dit zich natuurlijk mooi tot een romantisch, gekleurd beeld smeden voor een Hollandse die heel wat heeft gereisd, maar haar eigen buurland eigenlijk alleen kent van stedentripjes, wegrestaurants en enkele romans. En van Suske en Wiske, natuurlijk. Dat laatste zal een aantal vooroordelen eerder bevestigd dan ontkracht hebben (je kunt een jonge Nederlandse Vandersteen-lezer de gedachte niet kwalijk nemen dat elke Vlaming een voornaam heeft die met -ke eindigt). Genoeg clichés voorhanden in elk geval, terecht en minder terecht, maar het maakt eens te meer duidelijk hoe we onze buren tegemoet treden: met allerlei veronderstellingen. Met ‘buren’ hoef je wat dat betreft niet eens de Belgen te bedoelen. 6 De Groene Amsterdammer 22.11.12
Over de vooroordelen die ons leiden en mis leiden gaat ook het nieuwe boek van de Vlaamse schrijfster Annelies Verbeke. Op het AAA- festival zal zij, net als een aantal anderen, spreken over de van oudsher druk bediscussieerde verhouding tussen Nederland en België. Een traditionele burenkwestie, die zich goed laat uitvechten op het gebied van literatuur: taal is immers altijd een belangrijk element in de vergelijking. De geëmigreerde Noorderling Marc Reugebrink plaatst die vergelijking, in dit nummer, in cultuurhistorisch perspectief. Los van de clichés bestaan er binnen deze discussie natuurlijk ook de meest uiteenlopende meningen van ingewijden die beide kanten van de grens goed kennen. Culturele uitwisselingen en internationale vriendschappen zijn er namelijk genoeg. Zulke goed geïnformeerde opinies klinken ook volop in deze uitgave, zowel van Nederlanders als van Belgen. Bij de buur is het beter, bij de buur is het slechter, buurman weet van aanpakken, buurvrouw maakt er een rommeltje van. Je kunt het allemaal beweren. Maar wie zich verdiept zal begrijpen, logisch ook, dat je met gemeenplaatsen eigenlijk niet aan kunt komen zetten. Zoals Nederland niet alleen grijs en groen is, zo is ons buurland niet alleen rood en bruin. Deze editie van het AAA-festival staat in het teken van goed buurschap. Ook daarover bestaan clichés, spreekwoorden zelfs. Voor geslaagde muzikale, literaire en kunstzinnige ontmoetingen over de grens maakt het echter niet uit of je goede buur bent of verre vriend.
De Brakke Grond, deBuren, De Groene Amsterdammer, De IJ-Salon, Entrée, EYE, Frascati, Het Concertgebouw, Holland Festival, Koninklijk Concertgebouworkest, NIMK, Muziekgebouw aan ’t IJ, SPUI25, Stadsschouwburg, Stedelijk Museum
NL/B - deBuren
Ooit vormden we samen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, maar langer dan 27 jaar heeft dat niet geduurd. In 1830 was de operavoorstelling van Aubers La Muette de Portici in de Brusselse Muntschouwburg de druppel die de emmer deed overlopen: het oproer dat volgde zou tot de onafhankelijkheid van België leiden. In de AAA-themaweek NL/B - deBuren staat de relatie tussen de Nederlanders en de Vlamingen centraal. Waarom kennen wij de muziek van onze zuiderburen zo slecht? AAA brengt hierin verandering. Zowel in het Muziekgebouw als bij het Koninklijk Concertgebouworkest staat de Belgische componist Luc Brewaeys centraal. Zijn werk werd niet eerder door orkest gespeeld, terwijl hij met acht symfonieën een grote reputatie heeft. Een andere Belgische componist, Frédéric Devreese, blijkt onvermoede wortels in Amsterdam te hebben. Verder klinken noten van de vooraanstaande Karel Goeyvaerts en zijn jonge landgenoot Bram Van Camp in de Kleine Zaal. Samen met het VlaamsNederlands Huis deBuren in Brussel werd een uitgebreid theaterprogramma in De Brakke Grond geprogrammeerd. Eye brengt een avond over de Belgische filmziel en de schrijfster Annelies Verbeke is te gast bij Confrontaties.
Ssst, de buren… Bij De buren denk ik meteen aan mijn eerste pianolerares. Misschien ben ik wel piano gaan spelen omdat zij toevallig naast ons woonde. Tussen mijn zevende en mijn twintigste belde ik wekelijks één deur verder aan om mijn vorderingen te laten horen, eerst op een grote zwarte piano, later op een vleugel, een bruine Blüthner. Ik heb nooit geweten of Jopie, zo heette ze, mij kon horen als ik (niet) studeerde. Haar hoorde ik in elk geval nooit, wel haar man, een hartstochtelijk amateurviolist met intonatieproblemen. Zonder deze buren had ik dit stukje misschien wel nooit geschreven. Ik leende hun boeken, te beginnen met de muziekgeschiedenis van Casper Höweler waarvan ik het complete aanhangsel overschreef, ik werd er met mijn allereerste grafische partituur geconfronteerd (een stuk van stadgenoot Ton Bruynèl), luisterde er naar Glenn Gould aan wiens Bach-spel ik een voorbeeld kon nemen, werd betrokken bij muziekavondjes. Bij de buren moest je zijn. Veel mensen denken bij buren aan geluidsoverlast. Ik denk eerder aan gedempte klanken. Vroeger kwamen die van buurmans viool, een paar jaar geleden van een koortje dat op zondagmiddag boven mijn hoofd repeteerde, tegenwoordig van een benedenbuurman die zich in zijn vrije tijd aan Beethoven waagt. Geen van allen realiseren ze zich waarschijnlijk dat ik meeluister, dat ik zelfs van ze geniet. Ook van de misslagen en valsigheden. Soms zijn die me nog het dierbaarst. Louis Andriessen heeft daar lang geleden een mooi stuk ‘over’ gemaakt. Melodie heet het. Een piano en een blokfluit spelen samen, heel zacht, één melodie, maar soms vergist een van beide zich zogenaamd. Er klinkt een milde vorm van onenigheid. Wie heeft er gelijk? En, vooruit, ze proberen het nog maar eens, net zo lang totdat moeder en kind – zo’n soort tafereel zie je al luisterend voor je – weer op één lijn zitten. En Kees de Jongen, natuurlijk. De mensen uit wier ramen hij de vioolmuziek hoort die zijn hoofd op hol brengt zijn weliswaar niet de buren, maar ook hier gaat het om klanken die nietsvermoedend hun geheimzinnige invloed op een passant doen gelden. In feite hebben we het hier niet over luisteren maar afluisteren. Dat is ook wat Gérard Depardieu doet in de rol van de viola da gamba-virtuoos Marin Marais in Tous les matins du monde, mijn favoriete muziekfilm. Bij nacht en ontij verstopt hij zich onder het componeerhuisje van zijn leermeester Sainte-Colombe en hoopt er zo eindelijk achter te komen wat het geheim van diens schitterende noten is. Onvergetelijke scène. Man wil muziek op heterdaad betrappen. Zou er een woord bestaan voor dit voyeurisme van het oor? Weinig oeuvres zijn mij meer waard dan dat
Corbis / HH
muziek COLUMN Door Elmer Schönberger
van Strawinsky, maar er zijn momenten dat de afluisteraar in mij zijn gedrukte werken zou willen inruilen voor het niet-bestaande tapeje waarop te horen is hoe de componist honderd jaar geleden in een piepklein torenkamertje vlak bij het Meer van Genève op een krakkemikkige piano de slotdans van Sacre du printemps bij elkaar stompt, op zoek naar het enige juiste ritme, steeds weer een nieuwe maat erbij verzinnend en vooralsnog niet wetend hoe hij de noten ooit op papier moet krijgen. De opname is in het diepste geheim door de benedenbuurman gemaakt. Wat je hoort is, stel ik mij voor, geluid met een plafond ertussen, doffe klanken die nog van alles te raden laten. Doordat zachte klanken de indruk wekken van verder te komen lijken ze van zichzelf al een beetje op buurklanken. Als ze maar zacht genoeg zijn, wordt het bijna vanzelf afluisteren wat je doet. Naar Morton Feldman kun je alleen met oren op steeltjes luisteren, zo ook naar veel muziek van Webern, Sciarrino, Knaifel, Silvestrov. Omdat zulke muziek zich alleen tot
Waar anders dan in de Vondelstraat van Kees de Jongen speelt een violiste een suite van Bach
jou lijkt te richten, zou je ook werkelijk graag de enige zijn voor wie zij klinkt. Met een volle zaal de adem inhouden kan iets moois hebben maar ook iets ongemakkelijks. In de serie De buren die ik in gedachten heb, wordt uitsluitend achter deuren, muren en gordijnen gemusiceerd en geluisterd. Op verschillende adressen in de stad staat de deur op een kier en betreedt men op kousenvoeten de huizen van musici die nietsvermoedend zitten te spelen. Waar anders dan in de Vondelstraat van Kees de Jongen speelt een violiste een suite van Bach. Elders staat het strijkkwartet Intieme brieven van Janácek op de lessenaars. Voor de scherpste oren zijn daar nauwelijks hoorbaar Dowlands Lachrimae op luit. Verder kan men kiezen uit onder meer de posthoornsolo uit Mahlers Derde symfonie, preludes van Debussy op een oude Érard, ondefinieerbare prepared piano-klanken van Cage, Guus Janssen die op clavichord improviseert, een vocaal kwintet dat Purcell repeteert. En heus niet alleen omdat met De Buren, thema van de volgende AAA-reeks, België wordt bedoeld, klinkt ergens in een duister zaaltje Disappearing in Light van Wim Henderickx. Geen voorbeeldiger samengaan van geografische en intieme nabijheid dan de schaduwklanken van deze Vlaming, zoals ze onlangs nog op het festival November Music in Den Bosch voor de goede verstaander te horen waren. 22.11.12 De Groene Amsterdammer 7
ESSAY Afscheid van Groot-Nederland
Keeskoppen en Belgische toestanden
Bemoeizuchtig, arrogant en opdringerig gezellig: de Nederlander maakt zich bij de zuiderburen meestal niet echt geliefd. Dat de gemeenschappen langzaam van elkaar vervreemden, heeft niet iedereen in de gaten. Door Marc Reugebrink
Wie het wil hebben over de verschillen tussen Nederland en België moet zich eerst bewust zijn van de ongelijkheid die er tussen beide landen bestaat. Een Nederlander weet doorgaans veel minder van zijn zuiderburen dan de Belg, meer precies: de Vlaming, van wat er boven de Moerdijk zoal gebeurt. Voor de komst van de commerciële televisie in België (in 1989) keken Vlamingen massaal naar de Nederlandse televisie. Jos Brink, Mies Bouwman, Van Kooten en De Bie waren voor de toenmalige Vlaamse tv-kijker even bekend als Luc Appermont, Regine Clauwaert, Jos Ghysen of Walter Capiau, namen die in Nederland geen belletje zullen doen rinkelen. Nog tot op de dag van vandaag wordt vaak naar Nederland gekeken als Het Grote Voorbeeld. Weliswaar minder dan voorheen, maar toch. De hervorming van het middelbaar onderwijs die momenteel in Vlaanderen op stapel staat, lijkt bijvoorbeeld erg veel op de hervormingen die in Nederland al faliekant zijn mislukt. Wat dat aangaat heeft de slogan ‘Nederland gidsland’ in Vlaanderen zijn kracht nog niet helemaal verloren. De verbijstering in Vlaanderen over de opkomst van eerst Pim Fortuyn en daarna de pvv was dan ook zeer groot. Vanzelfsprekend ging de Vlaming ervan uit dat racisme in de politiek een typisch Vlaamse eigenaardigheid was (iets wat men overigens ook in Wallo8 De Groene Amsterdammer 22.11.12
nië denkt). Zoiets kon onmogelijk voorkomen in Nederland, waar immers altijd alles goed geregeld was. Waarmee bedoeld werd: beter dan in België. De Vlaamse kranten schreven destijds met de nodige zelfspot over ‘Belgische toestanden’ in de Nederlandse politiek. Kortom: Vlaanderen kijkt tegen Nederland op; Nederland kijkt gewoonlijk over Vlaanderen (en de rest van België) heen. Dat laatste maakt dan weer dat de Nederlander, beter: de Hollander in Vlaanderen niet erg geliefd is. Sterker: de Hollander is voor de Vlaming wat de Duitser voor veel Nederlanders is. ‘Keeskop’ (kaaskop), dat was het eerste wat ik naar mijn hoofd kreeg toen ik eind jaren negentig mijn intrek nam in een arbeiderswoning in een volkswijk van Gent. Direct daarop volgde een welgemeend excuus voor zoveel onverhoeds eigen ‘racisme’. Het minderwaardigheidscomplex van de Vlaming maakt van het grote voorbeeld dat Nederland in veel opzichten nog steeds voor hem is, tegelijkertijd datgene wat hij ten diepste haat, omdat het hem terugwijst naar wat hij als zijn eigen ‘kleinheid’ beschouwt. Toen ik naar België verhuisde kon ik me in die Hollander-haat eigenlijk wel vinden. In Nederland woonde ik altijd in de buitengebieden: in Overijssel, in Groningen, in Leeuwarden. De reserves die men in die gebieden heeft tegenover
Michel Castermans
Uit het fotoboek Frontière/Grens, michel-castermans.be
22.11.12 De Groene Amsterdammer 9
Goos van der Veen / HH
‘de westerling’, ‘de Randstedeling’, tegenover bewoners van de provincies Noord- en ZuidHolland, komen goed overeen met wat de Vlaming aan de spreekwoordelijke ‘Hollander’ zo tegenstaat: de bemoeizucht, de arrogantie, die opgeblazen ego’s die zichzelf en hun omgeving tot centrum van de wereld hebben verklaard en zo blijk geven van een ronduit pathetische zelfoverschatting. Ik heb me dan ook nooit ‘Hollander’ gevoeld. Ik was Nederlander. Het is een onderscheid dat de Vlaming niet maakt. En blijkbaar moest ik zelf eerst de grens over om te ontdekken dat ik met die Hollander toch meer gemeen had dan me lief was. Zo was ik opdringerig gezellig in het openbaar, sprak ik te luid in restaurants, maakte ik (blijkbaar) ongepaste grapjes tegen caissières in supermarkten en hield ik me aan de verkeersregels terwijl ‘iedereen’ toch wist dat ze in die en die straat niet golden. Ik sprak agenten tegen, en in discussies gaf ik blijk van een rechtlijnigheid die de meeste Belgen vreemd is, terwijl ik het gemarchandeer met principes dat in België de gewoonte is op mijn beurt onbegrijpelijk vond. Ik stuitte kortom overal op verschillen die mij definieerden als iemand die ik in mijn eigen ogen nog nooit was geweest: een Hollander, iemand met min of meer dezelfde taal, maar met een totaal andere cultuur. Ik liep aan tegen de grenzen van wat ik altijd als normaal had beschouwd. Want dat is wat typisch Nederlands is: de eigen vooronderstellingen, waarheden, omgangsvor10 De Groene Amsterdammer 22.11.12
Ik voel me tegenover Vlamingen soms als Luther die het over de aflaat heeft men en gebruiken als normaal beschouwen – zo normaal dat het niet bij de Nederlander opkomt dat het hier om hoogstens een Nederlandse normaliteit gaat. Het is waarom nationale identiteit voor een Nederlander nooit werkelijk een issue is. Of misschien is het beter om in het verlengde van de politieke ontwikkelingen in de laatste vijftien jaar te zeggen: nooit werkelijk een issue wás. Nederland is een consensusland, zo stelde de publicist Paul Scheffer ooit – en voor wie zich het sterk verzuilde Nederland van voor en direct na de Tweede Wereldoorlog nog herinnert, komt dat misschien toch een beetje als een verrassing. Meer naast elkaar staande en streng van elkaar gescheiden gehouden waarheden waren er elders in de wereld toch nauwelijks te vinden, zo leek het. Niet alleen socialisten naast en tegenover katholieken en katholieken naast en tegenover protestanten, maar binnen de protestantse zuil hoefde maar één iemand bepaalde bijbelteksten net even anders te lezen, of er werd een nieuwe kerkgemeenschap opgericht: hervormd, gereformeerd, remonstrants, evangelisch-luthers, gereformeerd vrijgemaakt, hersteld hervormd, enzovoort. En dat op een stukje land ter grootte van een postzegel. Maar ook voor diegenen die na de ontzuiling van de
Grens Nederland-België
jaren zestig volwassen werden en in Nederland altijd een tolerante, open en vooral vooruitstrevende natie van vrijgevochten individuen hebben gezien, lijkt consensus wel het laatste waaraan je bij Nederland en de Nederlanders denkt. Toch, al die zuilen steunden een en hetzelfde dak en het is niet voor niets dat men in het recentelijk sterk naar rechts opgeschoven Nederland meteen wilde afrekenen met wat met het nodige venijn ‘de linkse kerk’ uit de jaren zeventig werd genoemd. Juist die benaming laat mooi zien hoe de linkse mode uit de jaren zestig en zeventig – een haast wereldwijd fenomeen in die dagen – in Nederland een dwingend voorschrift werd voor iedereen, haast een kerkelijke leer, een dogma waaraan niet getornd mocht worden. En omdat de consensus heilig is, werden en worden de zaken die daar niet mee in overeenstemming zijn in Nederland gewoonlijk verzwegen. ‘Nederland is niet gewend aan echte discussies’, schreef Geert Van Istendael in Tot het Nederlandse volk (2010), een in briefvorm geschreven analyse van het huidige Nederland. ‘U weet dat u het nooit eens zult worden over bepaalde dingen. De conclusie luidt: dan praten we er maar niet over. Maar als u ergens niet over praat, blijft het etteren in het schemerduister.’ Wat later stelt hij: ‘Het kenmerk van een geslaagd compromis is dat achteraf iedereen ontevreden is. Het kenmerk van consensus is dat iedereen de hele tijd doet alsof hij tevreden is.’ Het is het verschil tussen Nederland en
België in een notendop. Het consensusdenken heeft in ieder geval gemaakt dat Nederlanders zich niet zelden superieur gedragen ten opzichte van inwoners van andere landen waar het slechter geregeld zou zijn (‘Belgische toestanden’), of die een verleden hebben dat ze ten eeuwigen dage als voorbeeld ongeschikt maakt (nog steeds kan een ver na de Tweede Wereldoorlog geboren Duitser in Nederland geconfronteerd worden met de vraag: ‘Wo kann ich mein Fahrrad bekommen?’, gesteld door Nederlanders die eveneens lang na 1945 werden geboren en die het nooit aan een fiets heeft ontbroken). Maar alweer zal een Nederlander zelf niet echt het idee hebben dat hij zich superieur opstelt. Zijn gedrag is normaal, dus ook: niks bijzonders, niet per se beter dan dat van anderen (hoogstens is het gedrag van anderen slechter), maar ‘gewoon’, wat ook betekent: zoals het hoort (als het al niet ‘zoals het ís’ betekent). Theo Maassen suggereerde ooit al dat de Nederlandse wapenspreuk niet ‘Je maintiendrai’ (ik zal handhaven) zou moeten luiden, maar ‘Doe ’s normaal, man!’ Ter vergelijking: áls men het in België al over een overkoepelende normaliteit heeft, dan verwijst men gewoonlijk naar het surrealistische karakter van het land. Het onlogische, het absurde en het ongerijmde zijn er de gewoonste zaak van de wereld, zo lijkt het. Geen wonder in een land met vijf regeringen die elkaar continu stokken in de wielen lijken te willen steken (de federale regering, de Vlaamse regering, de Waalse, de Brusselse en de Duitstalige regering). Een land met drie gewesten (Vlaams, Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest), drie gemeenschappen (Vlaamse, Franse en Duitstalige gemeenschap), vier taalgebieden (Duits, Frans, Nederlands en het officieel tweetalige Brussel) en tien provincies en één bestuurlijk arrondissement, zijnde Brussel-Hoofdstad, dat tot geen enkele provincie behoort. Wie ook nog eens nagaat welke instantie precies welke bevoegdheid heeft (de Duitstalige gemeenschap ressorteert onder het Waals gewest, om maar wat te noemen), kan zich verbazen over het feit dat dit land überhaupt iets voor elkaar krijgt. Het heraanleggen van een weg kan al tot onoverzichtelijke complicaties leiden. L’union fait la force, zo luidt het in meer belgicistische kringen, maar de noodzaak van het compromis maakt steeds meer compromissen nodig om het land nog bij elkaar te houden – waardoor de onvrede alleen maar toeneemt. Het Vlaams nationalisme van de fatsoenlijke, democratische soort (vertegenwoordigd door de n-va van Bart De Wever en niet te verwarren met het meer racistische Vlaams Belang van Filip Dewinter) zou je kunnen zien als een reactie op de bestuurlijke chaos en de algehele inefficiëntie. Het is in ieder geval hoe de n-va zich aan de kiezer verkoopt. Daar hoort het misnoegen bij over het feit dat elke Vlaming jaarlijks zo’n negenhonderd euro aan Wallonië betaalt (meer dan vijf miljard in totaal). Maar uiteraard gaat het hier niet alleen om
een economisch rekensommetje. Achter het Vlaamse nationalisme duikt een hele geschiedenis op van onderdrukking, vernedering en uitbuiting waartegen men in opstand is gekomen. Er bestaat een diepe behoefte om de eigen cultuur duidelijk af te grenzen tegenover die van de anderen, al bestaat er over de invulling daarvan de nodige onenigheid. De cultuurdragers van Vlaanderen zijn kunstenaars als Luc Tuymans, Jan Fabre, Michaël Borremans, Wim Delvoye; schrijvers als Claus en Boon, maar ook Tom Lanoye of Dimitri Verhulst, om de bekendsten te noemen; het gaat om choreografen als Anne Teresa De Keersmaeker, Alain Platel en Sidi Larbi Cherkaoui. Kortom: het zijn (linkse) kunstenaars die in de ogen van de Vlaamse nationalisten met hun werk nu juist de ‘echte’ Vlaamse cultuur zouden ontkennen. Die ‘echte’ Vlaamse cultuur, zo krijg je de indruk, is rechts en zou vooral bestaan uit vendelzwaaien en boertig volkstoneel. De strijd tegen de verfransing van Vlaanderen is een ander element dat Vlamingen samenbindt en het land verdeelt. Ze duurt tot op de dag van vandaag voort. Niet alleen rond Brussel, maar tegenwoordig ook al in Aalst, dat dicht genoeg bij Brussel ligt om aantrekkelijk te zijn voor Franstaligen die het in vele ogen ‘onleefbaar’ geworden Brussel willen verruilen voor een rustig provinciestadje en dan (natuurlijk!)
Die ‘echte’ Vlaamse cultuur is rechts en zou vooral bestaan uit vendelzwaaien en boertig volkstoneel
weigeren om Nederlands te leren. Vlamingen die in de officieel Nederlandstalige rand rond Brussel hun moedertaal verdedigen tegenover inmiddels een meerderheid van Franstaligen, worden door die laatsten dan weer niet zelden uitgemaakt voor fascisten – dit vanwege de duistere allianties die de flaminganten in het verleden zijn aangegaan met de Duitse bezetter in de hoop op die manier toe te kunnen treden tot een Groot-Diets Rijk, of dan toch tot een GrootNederland. Enfin, men leze Hugo Claus’ Het verdriet van België. Gezien de problemen rond de tweetaligheid willen naïeve Nederlandse politici nog wel eens suggereren dat Vlaanderen zich dan maar moet aansluiten bij Nederland. Maar de Belgische ‘union’ mag dan in plaats van een ‘force’ eerder een farce zijn – uiteindelijk zijn de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen groter dan die tussen Vlaanderen en Wallonië. Wie daarvoor een verklaring zoekt, kan bijvoorbeeld teruggaan naar de Tachtigjarige Oorlog en de Val van Antwerpen in 1585. Het verschil tussen beide landen wordt dan vooral een kwestie van religie: het katholicisme van de Belg versus het protestantisme van de Nederlander en de impact die dat heeft op het eigen gedrag.
Zelf ben ik a-religieus (maar daarom niet per se anti-religieus) opgevoed en zag ik vroeger nooit een kerk van binnen. Maar sinds ik in Vlaanderen woon besef ik dat ik ben opgevoed in een in wezen protestants land en dat ik daardoor meer dan ik zelf voor mogelijk hield ben bepaald. Ik had het hiervoor al even over rechtlijnigheid versus gemarchandeer. Ik voel me tegenover Vlamingen soms als Luther die het over de aflaat heeft. In België zijn zelfs de meest vrijzinnige (dat is atheïstische) milieus nog katholieker dan de katholieken in Nederland, al heeft ook in België de secularisering ferm toegeslagen. Wat van dat katholicisme blijft hangen in het leven van alledag is een manier van redeneren, van omgang met autoriteit, en ook van omgang met elkaar die hemelsbreed verschilt van de wijze waarop dat in Nederland gaat. Dat verschil vindt zijn oorzaak natuurlijk in nog andere historische gebeurtenissen. Wat te denken van het feit dat de Eerste Wereldoorlog in het collectieve bewustzijn van de Nederlander helemaal niet lijkt te bestaan, terwijl hij in België nog dagelijks wordt herdacht aan de Menenpoort in Ieper? En ook collaboratie en verzet in de Tweede Wereldoorlog, met aan Vlaamse zijde de Oostfronters die voor Kerk en Vlaanderen de communisten gingen bestrijden aan de zijde van de Duitsers, aan Waalse kant de rexisten van Léon Degrelle – het is nog iets heel anders dan al die Hollanders die zich, zonder het excuus van een taalstrijd en onderdrukking door een Franse elite, enthousiast tot de SS bekeerden, iets wat na de oorlog dan weer niet paste binnen de Nederlandse consensus zoals die door Loe de Jong in zijn standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (19691991) werd verwoord: een land van verzets helden en slechts een handjevol verraders. Het zijn allemaal historische feiten die hun uitwerking hebben gehad op het zelfbeeld of de zelfbeelden die in beide landen bestaan, beelden die hebben gemaakt dat Nederland en België steeds verder uit elkaar zijn gegroeid. Een Belgische literatuur bestaat niet – wel een Vlaamse, die in toenemende mate apart staat van de Nederlandse literatuur, na overigens heel lang binnen die Nederlandse literatuur vooral stiefmoederlijk te zijn behandeld. We kennen elkaars schrijvers niet meer, behalve de paar commerciële boegbeelden die om andere dan strikt literaire redenen aan beide zijden van de grens bekend zijn. Omdat literatuur vandaag echter niet langer het principiële medium is aan de hand waarvan een natie zich verwerkelijkt, is het misschien beter om te zeggen dat we elkaars tv-persoonlijkheden niet meer kennen: veel bekende Nederlanders zijn in Vlaanderen even onbekend als bekende Vlamingen dat in Nederland zijn. Als teken hoe vreemd we voor elkaar geworden zijn, kan zoiets tellen. Marc Reugebrink is een Nederlandse schrijver woonachtig in België. Hij schreef essays, poëzie en romans, waaronder Het grote uitstel en Menens 22.11.12 De Groene Amsterdammer 11
Luc Breways
‘Componist is bij ons soms een scheldwoord. Veel slechte Belgische muziek is eigenlijk Bach met verkeerde noten’
MUZIEK De klankobsessie van Luc Brewaeys
‘Ik vermeng twee culturen’
Volgens zijn vriend Jonathan Harvey is de Belg Luc Brewaeys een van de belangrijkste componisten van deze tijd. In Nederland is hij relatief onbekend. Gesprek met een klankmeester op een snijvlak van culturen. Door Bas van Putten 12 De Groene Amsterdammer 22.11.12
Luc Brewaeys, 1959, opereert binnen een postserieel breed referentiekader. Na zijn leertijd bij André Laporte in Brussel verruimde hij in Italië en Duitsland zijn horizon bij Franco Donatoni en Brian Ferneyhough. Hij onderhield contacten met Iannis Xenakis, Parijs. Beslissend was zijn confrontatie met de muziek van Franse spectralisten als Tristan Murail en Gérard Grisey, die de boventoonverhoudingen als harmonische grondslag en kleurbepalend element her-agendeerden en daarmee terugkeerden naar wat ook bij Brewaeys de kern van de zaak is. Klank. Zijn klankobsessie bracht hem in het vaarwater van zijn Britse collega Jonathan Harvey, met wie hij goed bevriend zou raken. De klokkende, zwevende, ambivalente geluiden die bij Brewaeys opduiken vinden hun oorsprong mede in het werk van Harvey. Diens orkestwerk Madonna of Winter and Spring (1986) was voor Brewaeys een eye-opener van gewicht. Ander verbindingspunt is Harvey’s Mortuos Plango, Vivos Voco (1980), elektronische fantasie over de klok van Winchester Cathedral; vreemde, nieuwe wereld. Hun wegen convergeerden in een zoektocht naar het nooit gehoorde. ‘I think’, zegt Harvey in de documentaire die Canvas over Brewaeys maakte, ‘Luc also likes to be inside the bells, in this strange world, like a magical new planet where sounds are made differently, where you get away from centuries and centuries of western diatonic scales, into something strange and distant.’ Het is Harvey, niet de minste, die Brewaeys een van de belangrijkste levende componisten noemde. Intussen bloeide bij Brewaeys een genre dat je op zo’n voedingsbodem niet zou verwachten. Met acht symfonieën in je portfolio ben je toch een soort symfonicus, zijn kamermuziek en muziektheaterwerken niet te na gesproken. Hij zal het helemaal zijn als zijn Negende af is, waarvoor hij ‘grootse plannen’ heeft. ‘Natuurlijk wordt het een koorsymfonie. Met een klein verschil: zonder solisten. Wel met een zeven stemmige koorpartij.’ Ideeën voor een Tiende zijn er ook al. First things first: eerst zijn Achtste afwerken, die door omstandigheden bleef steken in een grote finale. Angst voor de Negende? No way. ‘Ik ben niet bijgelovig hè?’ Luc Brewaeys is een volstrekt jongensachtige vijftiger met een opvallende lichaamstaal van rusteloze hand- en armgebaren die zijn muziek in alle heftigheid weerspiegelt: gestisch, genereus, letterlijk schitterend, exuberant. Recentste specimen is het ensemblewerk Fêtes à tensions – (les) eaux marchent, nog maar net in première gegaan, dat hij schreef voor het Ensemble InterContemporain. Een whirlwind die begint als een metalig kleurrijk moto perpetuoto, tot de componist op de rem trapt voor wat hij zelf een ‘tergend trage’ tweede helft noemt, verluchtigd met citaten uit, onder veel meer, Beethovens Eroïca, Debussy’s Fêtes en Strawinsky’s Histoire
du soldat. ‘Enorme hoeveelheden noten’, zegt de componist vergenoegd over zijn eerste helft. En dan: ‘Mijn eerste grote stuk in drie jaar tijd.’ Er kwam wel eens iets tussen. Ziekte. Zijn lijdensweg, met een grijns gedragen, begon vijf jaar geleden. Een dag voor de première van zijn opera L’uomo dal fiore in bocca in 2007 hoort Brewaeys dat hij aan dezelfde kwaal lijdt als zijn hoofdpersoon. ‘Ik ben de laatste jaren geteisterd geweest door verschillende kankers, maar dat is nu allemaal voorbij. Ik voel me stukken beter nu.’ Zijn ziekte sloeg stevige gaten in zijn agenda. Een grote opera voor de Opera van Vlaanderen verviel, ‘of is in ieder geval uitgesteld’. Zijn opdrachtwerk … sciolto nel foro universale del vuoto… voor het Koninklijk Concertgebouw orkest, dat deze maand in Amsterdam ten doop zou worden gehouden – het blijft voorlopig work in progress: ‘Het lukt me nooit dat tijdig af te krijgen. Vandaar dat ze een stuk spelen dat ondertussen zeven jaar oud is.’ Dat stuk is het orkestwerk Along the Shores of Lorn, waarvan de titel als wel vaker bij Brewaeys aan een whiskymerk refereert; het is de eerste regel van de toelichting op het label van Oban-whisky, naar de naam waarvan hij in een eerder stadium een ander stuk vernoemde. In de begeleidende tekst legt Brewaeys keurig uit hoe hij het gemaakt heeft; flageoletten, ont regeld contrapunt, trompetsoli. Evocatieve bijbedoelingen blijven in zijn toelichting buiten schot, terwijl de luisteraar steeds hardnekkiger vermoedt dat er meer speelt – een benoembare atmosfeer, een formuleerbare obsessie. Wat je hoort zou een paneel uit een postmodern symfonisch meerluik kunnen zijn, een soort La Mer 2.0 van Debussy. Maar er zit echt niets achter, niet bewust. ‘Ik schrijf muziek om de muziek.’
tuur. Voordien was elk stuk – en ik schrijf zonder schetsen, ik heb altijd direct in partituur geschreven – onderhevig aan een tijdsstructuur die ik vrij systematisch afbakende. Dat principe heb ik in die Zesde symfonie compleet losgelaten. Ik doe hoe ik denk dat het moet en dan zien we wel hoe het uitkomt.’ Wordt het dan niet moeilijker om te bepalen of een stuk af is? ‘Ik voel dat. Het gekke is: meestal, als ik aan een stuk begin te schrijven, is dat in het laatste stadium van een componeerproces. Meestal weet ik perfect hoe ik ga beginnen, hoewel dat nog altijd het moeilijkste blijkt te zijn, het schrijven zelf – ik steek veel tijd in het begin van een stuk. Pas als ik op een derde of de helft van een stuk zit gaat het quasi vanzelf, dat kan zeer snel. Wat ik in het begin ook al perfect weet is hoe ik ga eindigen. Dus ik weet waar ik naartoe ga. Alleen: vroeger legde ik de weg erheen ook een beetje vast. Nu weet ik hooguit: ik kom daar uit en ik moet maar zien hoe ik er kom.’ Bij Rihm en Boulez staat het hele idee van voltooidheid op de helling. Uw stuk voor het Koninklijk Concertgebouworkest kwam niet af omdat u ziek was. Als dat niet het geval was geweest, zou het probleem zich dan niet op een andere manier hebben kunnen voordoen? Er zijn duizend wegen van A naar B, en wie weet nog waar B ligt? ‘Ik denk het niet, maar misschien wel. De
‘De beste stukken zijn toch de best geconstrueerde. Moest ik echt improviserend schrijven, dan zou dat niet gaan’
Het is wel sprekend op een heel directe manier. Fysiek. Achtste symfonie, daar heb ik veel tijd voor ‘Dat klopt. Het gekke is, mijn muziek is puur nodig gehad. Maar voor dit stuk voor het kco technisch gesproken eigenlijk spectraal, maar niet, dat is een van de stukken waarvan ik nu al esthetisch is dat absoluut niet zo. Het heeft misperfect weet wat ik daar ga doen.’ schien te maken met mijn Belgische situatie. Ik Wat wordt het voor soort stuk? Het gaat over ben niet te beroerd om mijzelf een Belgische de leegte, begreep ik. componist te noemen, al is dat in België soms ‘Ja, “versmolten in een universele kuil van een scheldwoord omdat veel slechte Belgische de leegte” luidt de titel in vertaling. Vond ik een muziek eigenlijk Bach met verkeerde noten is. prachtige regel. Ik kwam hem ergens tegen in Ik ben een Belgische componist in de zin dat ik een roman. Verder is het stuk opgedragen aan twee culturen vermeng. De Romaanse, Franse Jonathan Harvey. Die schrijft veel boeddhiscultuur, door mijn technische bagage van spectisch getinte stukken en het is traliteit, de zin voor nieuwe een beetje een hommage aan timbres in het orkest, en anderWerken van Luc hem. Daarnaast is het, net als zijds de gestiek van pakweg de Brewaeys worden Along the Shores of Lorn, gebaDuitse school van Beethoven en gespeeld door het Nieuw Ensemble seerd op een bestaand stuk, Mahler.’ en het Spectra Ensemble op Cardhu voor acht instrumenU bent ook geen rekenmeesdonderdag 13 december in het ten. Zoals Oban aan de basis ter. Aanvankelijk wel een ratioMuziekgebouw aan ’t IJ. Op stond voor Along the Shores zal nele componist, tot u besloot in vrijdag 14 december om 16.00 uur is Brewaeys gast bij het Cardhu aan de basis staan van uw Zesde symfonie van 2000 programma Confrontaties. het nieuwe.’ de calculaties los te laten. Maar ’s Avonds voert het Koninklijk U beschouwt Harvey als uw eerdere werken klinken even Concertgebouworkest zijn geestelijk vader. spontaan. Je hoort geen breuk. Along the Shores of Lorn uit. aaafestival.nl ‘Zoiets. Zijn orkestwerk ‘In termen van directheid Madonna of Winter and niet, wel in termen van struc-
Spring is misschien wel mijn favoriete stuk. Mijn muziek zou nooit dezelfde zijn geweest als ik Jonathans werk niet had gekend. Het heeft een ongelooflijke invloed op mij gehad. In mijn nieuwe stuk citeer ik er ook uit. Zijn metafysica is er niet bij mij, of bijna niet, dat klopt. Ik doe ook aan meditatie, aan mindfulness en zo, maar tijdens het schrijven houd ik me daar niet mee bezig. Als het er zit, is het onbewust; als ik componeer maak ik muziek, punt. Bij mij zit Jonathans invloed puur in de muzikaal-technische benadering van klank. Als ik elektronica gebruik, wat regelmatig gebeurt, dan heeft wat Jonathan maakt directe invloed op wat ik doe. Hij laat live muziek en elektronica op een ongelooflijk intelligente manier versmelten. Intelligent is misschien niet het exacte woord. Ik zou eerder moeten zeggen: smaakvol. Het is zo knap geïntegreerd dat je soms bijna niet hoort wat live en wat elektronica is. Dat heeft hij natuurlijk ook zelf van de spectrale school gepikt.’ Wat maakt een symfonie voor u tot een symfonie? ‘Ik denk dat het voor een groot deel te maken heeft met de vorm, puur technisch. Dat het een gesloten vorm is waarin op een of andere manier iets opgelost wordt, in termen van materiaal gebruik. Een conflict zit er meestal niet echt in. Het is een gesloten geheel dat goed geconstrueerd is. Mijn Eerste symfonie – geen symfonie zoals een symfonie zou klinken maar een ruisstuk, eigenlijk elektronische muziek maar zonder elektronica – is geheel in sonatevorm geschreven. Daar merk je niets van, maar dat hoeft ook niet. En vervolgens… Ja, die structuren zijn de basis, het is ook dankzij die structuur dat ik er voor mijzelf in slaag om me toch direct uit te drukken. De beste stukken zijn toch de best geconstrueerde. Moest ik echt improviserend schrijven, dan zou dat niet gaan, hoewel ik dat tegenwoordig wel iets meer doe. Nu durf ik dat te doen omdat ik nu die ervaring heb. Als ik terugkijk op het nieuwe stuk voor het Ensemble InterContemporain: achteraf beschouwd zie ik mezelf daar technische trucs uithalen waarvan ik me absoluut niet bewust was toen ik het schreef. Het zit veel beter in elkaar dan ik dacht. Dus die techniek is tweede natuur geworden. Hoewel, als ik zeg dat de structuur intuïtief is doel ik vooral op de overall structure. In de details bereken ik natuurlijk nog wel dingen. Dat is ervaring. Ook dat doe ik zonder schetsen, ja.’ Along the Shores of Lorn is een orkestwerk. Wat is het verschil tussen een symfonie en een orkestwerk dat het niet is? Zit dat puur in de lengte? ‘Nee. Mijn Derde symfonie is korter dan Along the Shores of Lorn, maar is toch een echte symfonie en The Shores niet. Misschien omdat toch, onbewust dan waarschijnlijk, ik dat stuk van het begin af nooit als een symfonie heb opgevat. Misschien had het voor hetzelfde geld wel een symfonie kunnen worden als ik dat zo had bedacht.’ 22.11.12 De Groene Amsterdammer 13
Twee artistieke culturen in vogelperspectief
‘Niet alles wat wij doen is meetbaa Terwijl er in België nog heilige huisjes zijn in de kunst, zijn die in Nederland allemaal al gesloopt. Zes jonge theatermakers over ondernemerschap, conventies en de zware beslissingen van de politiek. Door Birgit Cleppe en Tom Rummens
Vlaanderen en Nederland: dichtbij en veraf tegelijk. We delen veel: een taal, een stuk geschiedenis, de hedendaagse uitdagingen waar elk land of elke regio in West-Europa voor staat. Daartegenover verschuilen zich ontelbaar veel verschillen. Sommige zijn structureel, andere minuscuul, maar daarom niet minder venijnig. In De Brakke Grond, het Vlaams cultuurhuis dat gevestigd is in het centrum van Amsterdam, hebben we dagelijks met die verschillen en gelijkenissen te maken. Dat levert zowel ergernis als humor en zelfspot op. Voor AAA programmeerden we werk van makers die zowel met Vlaanderen als met Nederland te maken hebben. Theatermakers die uit een van beide gebieden afkomstig zijn en daar studeerden, maar in het andere wonen en werken, of omgekeerd, of iets ertussenin. Dat de verschillen vaak in kleine dingen zitten, wordt al bewezen aan het begin van een van onze gesprekken, op een vrijdagmiddag in theater Monty in Antwerpen. ‘Bubbels?’ vraagt iemand. We vinden het nog wat vroeg voor cava en bovendien moet het werk nog beginnen, maar we bedenken dat dit een wel erg calvinistische gedachte is. Het is nochtans een Hollandse die de bubbels te berde brengt, maar zij woont al lang in Vlaanderen, dus zo vreemd is het voorstel ook weer niet. Bovendien is het vrijdagmiddag, dus waarom eigenlijk niet? Tot blijkt dat ze met de bubbels geen cava, maar spuitwater bedoelt, spa rood. Probleem opgelost, stelling bewezen: het kleinste verschil vormt soms de grootste verwarring. We spraken met zes kunstenaars. Freek Vielen, Maud Vanhauwaert en Rebekka de Wit zijn alle drie betrokken bij Opkraskuit: een artistiek concept waarbij, telkens rond een bepaald thema, lezingen, artistieke interventies en interviews gecombineerd worden. In het kader van AAA Festival Muziek en Kunst gaat hun opkraskuit over het thema geheugen. Tom Struyf is theatermaker. Hij ging onlangs in première met het mooie Vergeetstuk, een voorstelling over een moeizame zoektocht naar herinneringen. Struyf maakt voor de gelegenheid ook deel uit van Opkraskuit – het centrale thema van het geheugen delen ze alvast. Anneke Bonnema en Hans Petter Dahl, met wie we een tweede gesprek hadden, komen uit een heel andere generatie. Zij debuteerden in de 14 De Groene Amsterdammer 22.11.12
jaren tachtig met voorstellingen die als vreemdsoortig en eigenzinnig bestempeld werden. Zij is Nederlandse, hij Noor. Ze wonen in Amsterdam en vonden artistiek onderdak in Brussel, bij Needcompany, het gezelschap van Jan Lauwers, in wiens voorstellingen ze ook vaak als performer te zien waren. Ze reizen met Needcompany en hun eigen gezelschap, MaisonDahlBonnema, heel Europa door. Nog een ding delen ze: ze zijn kunstenaars en ze ervaren op alle denkbare vlakken en niveaus enorm veel verschillen in hoe beide landen met hun kunstenaars omspringen. Dat gaat van schijnbaar kleine, praktische regels en afspraken tot de grotere perspectieven. ‘Neem bijvoorbeeld het kunstenaarsstatuut in Vlaanderen’, legt Tom Struyf uit. ‘Een systeem dat ervoor zorgt dat je als kunstenaar over een soort minimuminkomen beschikt, ook wanneer je een tijdje geen eigen inkomsten hebt. Dat is een systeem dat in Nederland niet bestaat, een systeem dat bovendien voor een kunstenaar heel veel vrijheid oplevert. Ik hoef geen castings te doen voor reclamespotjes of andere dingen die me weinig zeggen. Het Nederlandse systeem verplicht je om ook dingen te doen die je niet interesseren. Je krijgt er geen marge, waardoor je minder bezig kunt zijn met je werk.’ ‘Dat hangt ervan af wat je als werk ziet’, werpt Rebekka de Wit tegen. ‘Op zich vind ik het logisch dat er een systeem voor bestaat,
In Vlaanderen is cultuur iets wat ook buiten de strikt economische realiteit een bestaansrecht heeft
want het is nu eenmaal zo dat niet alles wat wij doen meetbaar is.’ Het systeem is een van de vele symptomen van hoe de Belgische benadering haaks staat op de Nederlandse manier, waarbij ondernemerschap voorop staat, ook voor kunstenaars zelf. Freek Vielen: ‘In Nederland is zowat elke kunstenaar zzp’er. Ik zie daar de prettige kanten zeker van in. Het verplicht je om ondernemend en creatief te zijn en om verstandig om te sprin-
gen met de kansen die je krijgt. De gedachte dat je een bepaald bedrag krijgt als je ergens hebt gespeeld is heel anders dan de gedachte dat je elke maand een bedrag overgemaakt krijgt, onafhankelijk van wat je die maand gedaan hebt.’ Het is een discussie die ook ingrijpt op iets wat veel dieper ligt. Cultureel ondernemerschap is zowel in Vlaanderen als in Nederland een hot item, maar er lijkt een groot verschil. Ondernemen is in Nederland veel dieper ingebakken in het dna van iedereen die met kunst bezig is. In Vlaanderen lijkt het belang van cultuur veel meer een a priori voor elke gezonde samenleving te zijn. Cultuur is er iets wat ook buiten de strikt economische realiteit een bestaansrecht heeft. Dat verschil merk je al in de scholing. Vielen: ‘Ook de opleidingen zijn inderdaad helemaal anders georiënteerd. In Nederland wordt heel sterk gefocust op “mensen die iets kunnen”. Je kunt zingen, of dansen, of acteren, om het even simpel te zeggen. En dan ga je dat in een opleiding perfectioneren. In Vlaamse opleidingen zie ik bijna het omgekeerde gebeuren: men gaat er veel breder en omvattender te werk, en als je een bepaalde techniciteit te goed onder de knie hebt, wordt dat bijna verdacht.’ Struyf vult aan: ‘Ik heb toneelacademie in Maastricht gedaan. Die opleiding is bijna een rechtstreekse imitatie van de sector zelf. Alles gebeurt er bijvoorbeeld in blokken van acht weken; dat is ook de tijd die het maken van een theatervoorstelling in de praktijk gemiddeld in beslag neemt. Dat is een groot verschil met Vlaanderen: een opleiding daar is er veel meer op gericht om alles in vraag te stellen.’ ‘Maar levert die planmatige aanpak ook een ander soort theater op?’ vraagt Vielen. ‘Dat denk ik wel’, zegt Struyf. ‘In Nederland moet alles heel strikt in een bepaald kader passen. Dat zie je in de opleidingen, maar ook in de praktijk. Een theatergezelschap in Nederland is een professioneel bedrijf, acteurs zijn vakmensen met een aantal duidelijk omschreven kwaliteiten en capaciteiten. In Vlaanderen kun je als kunstenaar echt heel vreemde dingen doen en toch serieus genomen worden.’ Ook breder beschouwd lijkt er een tendens te zijn die erop wijst dat het artistieke veld in Nederland meer dan in Vlaanderen gericht is op
ar’
Tamta Limore Mamistvalovi
‘Nederlandse politici zijn er goed in geslaagd om bij het volk een enorme minachting voor kunst te creëren’
functionaliteit en berekening. ‘Ik vind dat echt opvallend’, zegt Anneke Bonnema. ‘Ik merk in Vlaanderen en in Brussel een traditie om op alle niveaus van het artistieke proces de eigenzinnigheid op te zoeken. In vorm, tekst, muziek enzovoort: makers hebben er de gewoonte om al die facetten van de creatie naar hun hand te zetten. Ik zou zelfs durven stellen dat het in Vlaanderen de norm is geworden om op zoek te gaan naar niet-conventionele theatervormen. Dat wordt gewoon van je verwacht.’ ‘Wij hebben altijd “rare” dingen gemaakt’, vervolgt Hans Petter Dahl. ‘Ik herinner me nog goed hoe moeilijk de beoordelingscommissies in de jaren negentig het vonden om ons werk in de bestaande beleidskaders in te passen. Was het beeldende kunst? Was het theater? We deden het onder de noemer “theater”, maar het klopt wel dat we van de toeschouwer vaak een kijkhouding vroegen die meer weg had van beeldende kunst. Tot welke artistieke discipline ons werk behoorde is voor ons nooit echt belangrijk geweest.’ Ook het begrip ‘symbolisch kapitaal’ is een interessant thema in een gesprek over kunst en kunstbeleid over de grenzen der Lage Landen heen. Want met name in Nederland staat dat kapitaal de afgelopen twee jaar vanuit politieke hoek behoorlijk onder druk. Bonnema: ‘Het was heel frappant om te zien hoe welwillend de Nederlanders meegingen in die negatieve sfeer rond kunst. Heel weinig mensen waren bereid
om te protesteren. En de protestbeweging die er was, werd toch vooral gepercipieerd als een slappe boel. Daar, zie ze weer gaan, met hun ludieke gedoe, zag je de mensen denken.’ De Wit: ‘Wat mij enorm heeft gestoord, was de retorische truc van Halbe Zijlstra, toen hij zei dat Vincent van Gogh toch ook zijn eigen broek ophield. Dat is ten eerste niet waar, en ten tweede: als je bedenkt hoe Van Gogh eraan toe was, dat is misschien ook niet echt wenselijk. Toen ik die uitspraken las, dacht ik: morgen staat de krant vol met snoeiharde reacties. Maar er gebeurde helemaal niets. Ik heb me inderdaad al heel vaak afgevraagd of dat soort sentiment ook in Vlaanderen zomaar vrije baan zou kunnen krijgen.’ Struyf: ‘De afgelopen jaren zijn Nederlandse politici er verbazingwekkend goed in geslaagd om bij het volk een enorme minachting voor kunstenaars en kunst te creëren. Ik kan me voorstellen dat zoiets overal mogelijk is, ook in Vlaanderen. Alleen is er in Vlaanderen geen Geert Wilders, die dit soort onderbuikgevoelens zo expliciet weet te bespelen.’ Bonnema vergelijkt het met Naomi Kleins Shock Doctrine: ‘Opeens kunnen er allemaal zware en nauwelijks terug te draaien beslissingen genomen worden, vanuit de slogan dat uitzonderlijke omstandigheden ook om uitzonderlijke maatregelen vragen.’ Het blijft in het kader van dit gesprek een interessante vraag: is zoiets ook mogelijk in Vlaanderen, of is de voortvarendheid waarmee
de Nederlandse politiek haar kunstenaars te lijf ging toch ook symptomatisch voor een land dat zo op efficiëntie en planmatigheid gericht is? Bonnema: ‘Ik heb de indruk dat Vlaanderen veel hiërarchischer is, en dat er ook zo geredeneerd wordt. Dat sommige dingen onaantastbaar zijn. Niet iedereen heeft een mening klaar over kunst. Veel mensen zullen er hun schouders over ophalen. Nederland is in vergelijking daarmee een heel egalitaire samenleving. Iedereen mag overal zijn zegje over doen.’ Ook Vielen denkt er zo over: ‘Nederlanders hebben een veel groter gevoel voor eigenwaarde. Ze stellen zich niet onder de ander, en aanvaarden ook dat de ander dat niet tegenover hen doet. In Nederland hebben we een veel grotere debatcultuur.’ Dahl: ‘België ligt in dat opzicht veel dichter bij Noorwegen dan Nederland. Er is een vorm van voorzichtigheid die je in Nederland niet terugvindt. Dat zie je voortdurend in het dagelijkse leven. Hoe Nederlanders onder de noemers “eerlijk” en “met alle respect” alles tegen je zeggen. Dat zit heel erg ingebakken in de Nederlandse cultuur, en de laatste jaren is het ook politiek gepermitteerd om dat te doen. Met zo’n onderliggende uitgesproken cultuur kun je rare dingen krijgen, en die hebben we in Nederland dan ook gekregen.’ ‘Dat is misschien wel het belangrijkste verschil’, besluit Bonnema. ‘Dat er in België nog heilige huisjes zijn terwijl we die in Nederland allemaal hebben gesloopt.’ 22.11.12 De Groene Amsterdammer 15
FILM Nieuwe, verdrietige werken uit België
De ‘nieuwe Belgische cinema’ lijkt op het eerste gezicht zwaarmoedig, maar vormt eigenlijk juist een lichtpunt in de cinema van Europa. Door Gawie Keyser
Lumiere
Hard en hallucinerend
Offline van Peter Monsaert
‘Als het mysterie voorbij is kan de misère ‘Dit is niet beginnen.’ Dat zegt Rudy (Wim Willaert) een de bajes, paar keer in de nieuwe Belgische film Offline dit is het van Peter Monsaert (1975). Ook verklaart hij echte leven’ tegenover iedereen die maar luisteren wil: ‘Ge ként me niet.’ Bijna triomfantelijk. De ironie is dat niemand hem gelooft. Iedereen kijkt eigenlijk voorbij hem, zo ‘normaal’ is hij, ook al heeft Antwerpse hardrockband Triggerfinger. Vooral hij er net zeven jaar gevangenisstraf op zitten en het nummer Dirty Down Low, een mix tussen probeert hij na zijn vrijlating de banden met zijn Led Zeppelin en The Chemical Brothers, past gezin aan te halen. In zijn omgeving, een niet perfect bij de personages, die een hard, soms nader genoemde stad in Vlaanderen, is Rudy hallucinerend leven zonder noemenswaardige allerminst een vreemde eend in de bijt. Hij vooruitzichten leiden. vervaagt tegen de achtergrond van grijze flat Misschien valt er wat dit betreft zelfs een bregebouwen en rijtjeshuizen van rode baksteen dere context dan alleen Vlaanderen of Wallonië en garageboxen waar om onduidelijke redenen in Offline te ontdekken, namelijk de universalimensen kapotte wasmachines bewaren. Rudy is teit van een man, een Everyman, die ogenschijneen schim, nauwelijks echt. Maar hij heeft een lijk reddeloos buiten de bekende structuren geheim. En daar draait de film om: het openom leeft, uitgestoten door de maatschappij. Of baren van het mysterie van een man die aan de iemand die daar uit eigen beweging is terecht zijlijn staat, offline als het ware. gekomen als gevolg van een gevoel van ontnuchOffline is de jongste inschrijving in de uitdijtering over kapotte dromen en onvervulde wenende canon van de nieuwe Belgische cinema. sen. Deze man zoekt één ding: verlossing. Deze kenmerkt zich door een focus op zware Zo valt Offline mooi te vergelijken met een sociaal-realistische thema’s die turbulente film als Paddy Considine’s Tyrannosaur (2011) ontwikkelingen in de maatschappij reflectewaarin Peter Morgan de rol speelt van een man ren: economische malaise, vervreemding in de die in een arme woonbuurt in het Engelse Midmulticulturele maatschappij, psychologische lands met stijgende verbazing de vulgariteit en onthechting, of simpelweg melancholie als het geweld op straat waarneemt. Dat niet alleen, het standaardgevoel in een omgeving waarin hij heeft zelf te kampen met de spiraal van haat het trieste landschap zelf als een soort persoin deze maatschappij. Wanneer hij een vrouw nage een emotionele realiteit creëert. Maar de ontmoet die hem de mogelijkheid van liefde mooiste films uit dat deel van de Lage Landen biedt, moet hij kiezen tussen een cocon van zelfonderscheiden zich vooral door een narratieve opgelegde gevangenschap en het onder ogen wending of een onverwachte openbaring over zien van zijn eigen, geweldhet karakter van een personage dadige verleden. Slechts in het die het geheel een nieuwe beteOp dinsdag 11 decemlaatste geval kan hij weer terugkenis geeft. Zo bezien zijn de ber om 19.00 uur is keren naar de echte wereld. verdrietige films uit België juist er een avond over de Belgische filmziel in Voor dezelfde keuze staat inspirerend, en vormen zij op EYE, met een lezing door Marc Rudy in Offline. Hoe hij ook dit moment een lichtpunt in de Boonen, directeur van Filmfesprobeert na zijn vrijlating Europese cinema. tival Turnhout, en de geheel weer deel uit te maken van de De zwaarmoedigheid wordt blauw getinte film Blue Bird van de jonge Belgische filmmaker gewone wereld, het is alsof hij in het geval van Offline ook Gust Van den Berghe. niet de codes kent die de toenog eens onderstreept door aaafestival.nl gang tot een ‘normaal’ leven een soundtrack speciaal voor ontsluiten. Wanneer hij aan de de film gecomponeerd door de 16 De Groene Amsterdammer 22.11.12
slag gaat als chauffeur van een rijdend reclamebord – met daarop de ironische tekst ‘Droomvakantie voor het hele gezin’ – blijkt hij de eenvoudige routes niet te kunnen volgen. Dat is veelzeggend. De vraag rijst of Rudy in staat is tot het leiden van een normaal bestaan. Rachid, een vriend uit de gevangenis, zegt tegen hem: ‘Dit is niet de bajes, dit is het echte leven.’ Vanaf de eerste scène is duidelijk dat Rudy vastzit, ook al is hij vrijgekomen. Regisseur Monsaert verbeeldt zijn gevangenschap mooi met een schermvullende close-up van een vogelkooi met daarachter een vaag beeld van Rudy. Later in de film dreigt zijn frustratie over zijn groeiende isolatie uit de hand te lopen. Door het joggen probeert hij de spanning te verlichten, maar het is alsof hij niet aan de terugkerende wanhoop kan ontsnappen. Nauwelijks op adem gekomen steekt hij maar weer een sigaret op – een mooi moment van wrange humor – en staart uitdrukkingloos naar een flatgebouw waar zijn dochter woont. Rudy is een archetype in de nieuwe Belgische cinema – films als Eldorado (2008) van Bouli Lanners (waarin het platteland even restrictief als de stad blijkt), The Invader (2012) van de beeldend kunstenaar Nicolas Provost (over postkoloniale schuld en het uitzichtloze leven van een illegaal in Brussel) en Rundskop (2011) van Michaël Roskam, een psychologische misdaadfilm over de Belgische hormonenmaffia. In deze films maken de hoofdpersonages, mannen, een reis naar binnen. Ze hebben allemaal het een of andere geheim, en in het geval van Rudy in Offline is het ritme van de vertelling afgestemd op het systematisch onthullen van dat geheim. Alleen zo denkt Rudy opnieuw te kunnen leven, misschien zelfs weer als vader van zijn gebroken gezin. Maar de film eindigt met een dilemma. Dat is niet frustrerend om naar te kijken, maar juist heel mooi. Want levensecht. Zo laat de film je met een gevoel achter dat je iets van waarde hebt gezien, ook al worden er geen oplossingen aangereikt. Immers, de ellende begint pas als alle antwoorden op tafel liggen, weet Rudy. Offline draait vanaf januari in de bioscoop
Gebrek aan heimwee Mei 2002. Ik sta in een rij. Ik ben de enige blanke. Na een half uur ben ik aan de beurt. ‘Ik kom mij inschrijven’, zeg ik. Ik krijg een nummertje en ik loop naar boven, naar de verdieping waar ik moet zijn. Ik ga zitten op een bank in een gang met allemaal identieke kantoortjes. Houten deuren met daarnaast een raam waardoor je een glimp opvangt van wat er binnen gebeurt. Ik zie koppels met kinderen. Mannen alleen. Vrouwen met hoofddoeken. Weer een half uur later ga ik zo’n kantoortje binnen. Er zit een vrouw achter een balie. ‘Hoe bent u het land binnengekomen?’ vraagt ze. ‘…’ Ze neemt er een plattegrond van Nederland bij. ‘Ehm.’ ‘Via de zuidgrens?’ ‘Ja,’ zeg ik. ‘Via de zuidgrens.’ Even later sta ik weer buiten. Schuin tegenover het kantoor van de vreemdelingenpolitie staat een ander grijs gebouw. Op het dak staat een enorme omgekeerde piramide vervaardigd uit stalen buizen. Geen huizen. Nergens huizen. Ik kijk omhoog. De lucht is van beton. Terwijl ik naar de auto loop, bekijk ik het document dat ik van de vrouw heb gekregen. Ik weet het zeker nu: ik ben een buitenlander. Een paar jaar later spreek ik een Portugees, ergens op het Westergasterrein in Amsterdam, na afloop van een concert. We stellen vast dat we allebei droevig worden bij de gedachte aan ons geboorteland. Dat komt niet omdat we er niet meer wonen. Of tenminste, heimwee is niet de oorzaak. Eerder een gebrek aan heimwee. De vaststelling dat we steeds minder verlangen om terug te keren. En dat men er alles aan schijnt te doen om het ons makkelijk te maken. Als je er woont is het briljant. Dat herinner ik me. Je begreep er net zo weinig van, maar dat onbegrip werd gesmoord in het cynisme dat wij voor het gemak vaderlandsliefde noemden. Wij waren hilarisch. Uniek. Het beste land van de wereld. Origineel ook. Kijk ons eens origineel absurdistisch-grappig-amateuristisch bezig zijn. We wentelden ons in onze onbegrijpelijkheid als varkens in de modder. We vergaapten ons aan onze eigen, tragische reality comedy. Gulzig hapten we naar meer en we smulden van elke citroen die op ons bord werd gelegd alsof het een vijfgangendiner betrof. Nu kijk ik naar België als naar een aflevering van The Office. Oeh, doe dat nu niet. Auw, zeg dat nu niet. En dan doen ze of zeggen ze het toch. Er valt alleen niks te lachen en de schaamte lost niet op. Ik heb Belgische vrienden die kwaad worden wanneer ik dat zeg. Het verschil tussen
Joyce van Belkom / HH
COLUMN Door Ivo Victoria
Nederlands-Belgische grens
hen en mij is: zij staan op de grond en ik kijk op de luchtfoto. Het ergste van al, zo besluiten de Portugees en ik, is dat je jezelf er niet minder Portugees of Belg door gaat voelen. Integendeel. En zo voel je je, tegen wil en dank, steeds meer verbonden met een plek die je steeds minder mist. Enkele weken later rij ik naar Venlo, Wilderscity. Ik parkeer op de kade bij het water, aan de achterzijde van Theater de Maaspoort, stap uit en steek een sigaret op. Er stopt een Marokkaan op een scooter met een sigaret in zijn mond. Ik geef hem een vuurtje. Zo, denk ik. Dat statement is dan ook weeral geleverd. ’s Avonds, op het podium, word ik geïnterviewd. Het is een fijn, vrolijk gesprek en de lachsalvo’s denderen door het theater. De hilariteit bereikt een hoogtepunt wanneer ik het publiek vertel hoe de gemiddelde Antwerpenaar denkt over Nederlanders, dat arrogante, luidruchtige volkje van boven de Moerdijk dat elke zaterdagmiddag de Meir koloniseert ter voorpret van
Dat arrogante, luidruchtige volkje van boven de Moerdijk terroriseert elke zaterdagmiddag de Meir
een vrijgezellenavond. En dat ik ooit een Antwerpse journaliste die niet kon begrijpen dat ik in Nederland woonde én gelukkig was, heb geïrriteerd – zoniet, verbijsterd – door te stellen dat Nederlanders ook maar mensen zijn. True story. Ik vervolg met te zeggen dat ik zelf ook een tijdlang zo over Nederlanders dacht, maar als je lang genoeg in het buitenland woont, het makkelijker wordt door het uiterlijk vertoon en de lokale gewoontes heen te prikken en te zien dat de menselijke verlangens, angsten en drijfveren universeel zijn. Het wordt stil in de zaal. Najaar 2012. Ik ontvang een brief van mijn leraar Latijn uit de middelbare school. Hij feliciteert mij met mijn romans en hij concludeert: ‘Mijn oud-leerlingen doen het goed – denk aan Bart de Wever.’ Ik broed op een verschroeiend antwoord maar ik kan de kracht niet vinden. Ik had nooit eerder de mogelijkheid overdacht dat ik als opa mijn kleinkinderen zou moeten vertellen over een land dat België heette. Ook na meer dan tien jaar Nederland word ik niet blij van deze gedachte. Maar ik zie er wel de romantiek van in mijn oude dag te slijten als een soort ex-Joegoslaaf. Op 21 juli drapeer ik de nationale driekleur over de rugleuning van mijn rolstoel en bij elke aankoop in de winkel vraag ik onverstoorbaar naar de prijs in Belgische franken. 22.11.12 De Groene Amsterdammer 17
INTERVIEW Annelies Verbeke gelooft niet in volksaard
‘We schrijven in één taal’ Hoewel de Vlaamse schrijfster Annelies Verbeke juist het universele lijkt op te zoeken, wordt haar werk vaak getypeerd als echt ‘Vlaams’. Clichés en aannames, daarover gaat haar nieuwste boek Veronderstellingen. Door Nina Polak
Een aantal jaar geleden signaleerde Arjen Fortuin onder de kop ‘De Belgen zijn beter’ een Vlaamse golf in de Nederlandstalige literatuur. Enkele aanstormende zuiderburen zouden zich voor het eerst sinds lange tijd waardige erfgenamen tonen van Louis Paul Boon door een ‘eigengereide en compromisloze manier van schrijven’. Fortuin dichtte hun boeken een urgentie toe die ontbrak in veel werk van Nederlandse schrijvers. Het stuk ontlokte nogal wat reacties, wisselend van aard, maar droeg in Nederland onmiskenbaar bij aan de zichtbaarheid van de Vlaamse auteurs. Steeds keerde hetzelfde rijtje met namen terug. Annelies Verbeke ontbrak daarin nooit. Verbeke debuteerde in 2003 met de roman Slaap!, die aan alle kanten werd genomineerd en bekroond. Daarna volgden nog twee romans en een verhalenbundel en onlangs verscheen Veronderstellingen, dat zich met vijftien onderling samenhangende verhalen moeilijk laat classificeren als een van beide. Haar werk wordt absurdistisch genoemd, geestig en pijnlijk en ze wordt geroemd om haar taalgevoel en stijl. Dat laatste is wat ze volgens Fortuin in de eerste plaats gemeen zou hebben met andere Vlamingen van haar generatie. Inderdaad, haar taal is nauwkeurig, esthetisch en uitermate effectief. Verhalen eindigen bijna altijd in schone beelden die hun uitwerking niet missen: ‘De zon smeerde dikke lage honing tegen de ruiten. Buiten werd alles in gereedheid gebracht.’ Maar van de aanname dat dat is wat haar nu zo Vlaams maakt is de schrijfster zelf niet helemaal overtuigd. Verbeke, die regelmatig in Nederland komt, is ambivalent over de nadruk die er vaak op de landsgrens wordt gelegd: ‘Voor mij maakt het niet zo veel uit wat iemands nationaliteit is.’ Als kind, vertelt Verbeke, was ze groot fan van Nederland. Dat kwam vooral door de televisie. ‘Ik ben opgegroeid in de jaren tachtig en de kinderprogramma’s die de vpro toen uitzond waren zo anders dan wat je toen in België had. Wij hadden van die katholiek geïnspireerde 18 De Groene Amsterdammer 22.11.12
‘Mijn ouders waren ervan overtuigd dat ik met een Nederlandse man zou trouwen’
programma’s, allemaal ontzettend braaf. Nederlandse kindertelevisie was een openbaring. Zo was ook een fenomeen als Van Kooten en De Bie op dat moment echt ondenkbaar in VlaanNederlanders en Belgen, dat voelt iedereen wel deren. Ik denk dat veel Vlamingen zich daaraan aan, en toch, als je tegenover elkaar staat vervallaafden en daar aansluiting bij vonden, maar op len die verschillen ook vaak en zoek je comprode een of andere manier was het land er toch missen en overbruggingen, en nog vaker is zelfs nog niet helemaal klaar voor. Misschien is dat dat niet nodig.’ nu wel veranderd, maar op sommige gebieden Clichés en aannames spelen ook een cruciale heb ik vaak wel het idee dat Vlaanderen een rol in Verbeke’s laatste boek Veronderstellingen. beetje achterop hinkt. In Nederland zie je bijZowel haar lezers als haar personages zet ze voorbeeld al jaren veel schrijvers van allochtone voortdurend op het verkeerde been. Ze confronafkomst in de media; dat is hier nog maar kort teert ze met hun vooroordelen die soms schadehet geval. Op zulke progressieve gebieden had lijk, maar soms ook terecht blijken. Een verbolik dus lang echt een hoge dunk van Nederland gen brief aan een vader, bijvoorbeeld, blijkt plots – mijn ouders waren ervan overtuigd dat ik met niet van een zoon maar van een hond afkomstig. een Nederlandse man zou trouwen – en ik denk Een ander verhaal introduceert een vrouw met ik niet alleen. Wat er natuurlijk de laatste jaren een baard, die zich onverwacht nobel schikt in bij jullie in de politiek is gebeurd heeft dat beeld haar lot. En in misschien wel de meest indrukook weer schade toegebracht.’ wekkende kleine geschiedenis van het boek zijn Dat geeft aan dat het voor Verbeke dus niet we er getuige van hoe een negentiende-eeuwse zozeer gaat om een nationale inborst, maar gemeenschap een arts voor gek verklaart wanmeer om een cultureel klimaat op een bepaald neer hij hen probeert te overtuigen van het moment. ‘Het zijn denk ik allemaal verschuibestaan en het gevaar van bacteriën. vende gevoelens in een bevolking die de ene keer Het klinkt als een freakshow, maar Veronderweer hier opduiken en de andere keer weer daar.’ stellingen is meer dan dat. De vijftien verhalen ‘Ik ben geen gelover in volksaard. Dat is hangen op ingenieuze wijze met elkaar samen trouwens ook onderzocht, las ik in een boek waardoor zich tussen de levens van de veelal van Nassim Nicholas Taleb, De zwarte zwaan, nogal eenzame personages dat gaat over de impact van een onderlinge verbondenheid het hoogst onwaarschijnlijke. Annelies Verbeke manifesteert. De eigenaar van Taleb verwijst hierin naar een houdt op vrijdag de briefschrijvende hond wordt studie in Science, waarin een 14 december een lezing tijdens het geïntroduceerd in een andere groep vooraanstaande wetenprogramma Concontext; de boze stiefdochter uit schappers onderschrijft dat frontaties, om 16.00 uur in het het ene verhaal keert later terug volksaard geen wetenschapConcertgebouw. Andere gasten en krijgt haar eigen perspectief, pelijk te onderbouwen begrip zijn theatermaker Freek Vielen, de componisten Luc Brewaeys en de verguisde arts wordt elders is. Natuurlijk, er zijn clichés: en Mayke Nas en directeur genoemd als studie-interesse. je wordt wel ingedeeld in een van het Vlaams-Nederlands Ze zijn met elkaar verbonden, groep en ik merk soms dat Huis deBuren Dorian van der niet alleen omdat hun wegen mensen een idee over mij hebBrempt. Confrontaties is een coproductie van het Koninklijk elkaar kruisen, maar ook omdat ben omdat ik een Belg ben. Concertgebouworkest en het ze op vergelijkbare wijzen, om Maar ik ben ook een individu Stedelijk Museum. vergelijkbare redenen afwisen sta los van die groep. Er zijn aaafestival.nl selend worden buitengesloten culturele verschillen tussen
Bij Annelies Verbeke geen Vlaams provincialisme
Keke Keukelaar
‘Mijn generatie is niet meer zo bezig met het promoten van het Vlaams’
door en betrokken bij hun omgeving. Bovendien, hoewel je veel van de situaties die Verbeke schetst absurd zou kunnen noemen, weet zij het onwaarschijnlijke waarschijnlijk te maken. Dat doet ze door niet voorspelbaar in te spelen op wat het absurde afdwingt, maar door de verhalen te blijven ronddraaien. Onverwachte wendingen stapelen zich op. De vrouw met de baard treedt niet toe tot de freakshow, maar buigt ook niet voor de norm. Waarschijnlijkheid wordt in dit boek een zeldzaamheid, onwaarschijnlijkheid een constante – eigenlijk heel realistisch. Net als de samenhang tussen de delen suggereert Verbeke’s spel met waarschijnlijkheid een universaliteit, in dit geval die van de afwijking. universeel lijkt het boek ook waar het plaats en tijd betreft. Nergens noemt Verbeke plaats
namen, ze gebruikt geen dialecten, en hoewel het boek door critici een aantal keer een spottende spiegel voor de Vlaamse verkavelingsmentaliteit werd genoemd, was het nooit haar intentie om een ‘Vlaams boek’ te schrijven: ‘Ik merk soms dat men sommige verhalen en aspecten heel Vlaams of Belgisch vindt, de humor bijvoorbeeld. Maar ik houd me daar zelf helemaal niet bewust mee bezig. Eigenlijk worden er in mijn werk veel grenzen overgestoken. Mensen reizen veel in mijn boeken.’ Over hoe robuust de grens voor culturele uitwisselingen nog steeds kan zijn, verbaast Verbeke zich wel eens. ‘Een Nederlandstalige film kan ontzettend populair zijn in Nederland, maar de grens helemaal niet over komen, en hetzelfde geldt voor Vlaamse films. En als je kranten en boekenbijlagen erop naslaat merk je
zeker het verschil in klemtoon op Vlaanderen en Nederland. Ik vind dat wel jammer. We schrijven immers in één taal. Zeker mijn generatie is helemaal niet meer zo bezig met het promoten van het Vlaams, zoals schrijvers in het verleden dat wel deden. Wij vinden het Standaard Nederlands gewoon de schrijftaal. We zouden wat mij betreft evenveel aandacht kunnen schenken aan iedereen binnen dat taalgebied.’ Dat literatuur voor haar meer een internationaal gegeven is blijkt ook uit de samenwerking die ze aanging met de Nederlandse koningin van het korte verhaal, Sanneke van Hassel. Gezamenlijk stelden zij de bloemlezing Naar de stad samen. ‘Het is een spontane samenwerking geweest. We ontmoetten elkaar op haar korteverhalenfestival, waar ik een openingsrede hield, en bouwden een vriendschap op. Naar de stad werd een internationale bloemlezing met werk van onder anderen Ali Smith, A.L. Kennedy en Alejandro Zambra. Ik denk dat Sanneke en ik op eenzelfde manier naar literatuur kijken en in de eerste plaats zien wat mensen over grenzen heen verbindt. Dat vind ik een heel belangrijk aspect. Zo’n samenwerking is niet geheel uniek, er zijn meer van dit soort vriendschappen over de grens, maar ze komen niet zo vaak onder de aandacht.’ Vlaams provincialisme, zoals die schrijvers van onder de rivieren nog wel eens verweten werd, is in het werk van Verbeke al met al ver te zoeken. Zij staat een grensoverschrijdende literatuur voor. Zo ook in haar nieuwe boek, Veronderstellingen, waarin ze met haar elegante taal, die meer dan plaatsgebonden vooral uniek is, ons gedeelde Nederlands eert. Annelies Verbeke, Veronderstellingen, De Geus, 185 blz., € 18,95 Annelies Verbeke en Sanneke van Hassel, Naar de stad, De Geus, 480 blz., € 39,95 22.11.12 De Groene Amsterdammer 19