Groninger Museum Magazine 2015 - 1

Page 1

001

MAGAZINE FOTOGRAFIE / MODE / ARCHEOLOGIE / GESCHIEDENIS

SONG DONG LIFE IS ART, ART IS LIFE H.N. WERKMAN LEVEN & WERK

€ 2,-


VOORWOORD ANDREAS BLÜHM

4

Foto: Jan Zeeman

De Chinese kunstenaar Song Dong liet bij zijn installatie Waste not zijn moeder bepalen hoe het er uit moest zien ... Geachte lezer, In dit magazine kunt u weer een aantal gesprekken lezen met mensen die betrokken zijn bij het Groninger Museum. Wat opvalt is dat zij een breed scala aan achtergronden vertegenwoordigen. Natuurlijk gaat het om conservatoren van het museum, en zelfs een oud-conservator die bijna een eeuw geleden bij het museum begonnen is. Aan het woord komen ook ons Hoofd Facilitaire Zaken, een striptekenares, een schrijver, twee musici, een lerares en twee kleinzonen van H.N. Werkman. Musea staan – gelukkig – steeds meer open voor de zienswijze van de niet-kunsthistorici. Veel te lang hebben wij kunsthistorici (ik ben er namelijk ook een van) het monopolie opgeëist om over kunst te mogen praten. Participatie van het publiek, dat was ongehoord. De mensen mochten wel komen en hopelijk in grote aantallen, maar hun mening uiten of zelfs invloed uitoefenen, dat was uit den boze. Nu is participatie zelfs een sleutelwoord in de politiek geworden, dus misschien zijn we een beetje te ver doorgeschoten? Dat valt te bezien. De Chinese kunstenaar Song Dong

liet bij zijn installatie Waste not zijn moeder bepalen hoe het er uit moest zien, en tegenwoordig betrekt hij zijn dochter er bij. We presenteren voorwerpen die leerlingen maakten naar aanleiding van een tentoonstelling in ons Infocenter. En onze oproep om een column te schrijven voor het ­magazine leverde weer veel mooie stukken op, waarvan er één gekozen is. Wij zijn daarnaast erg blij dat we deel uit maken van het project Mix Match Museum met nog vijf andere Nederlandse musea. Gezamenlijk én apart hebben zij een online project opgestart. Dankzij de steun van de Stichting Doen kon iedere geïnteresseerde een tentoonstelling samenstellen door uit de zes collecties uiteenlopende voorwerpen te kiezen. Deze tentoonstellingen worden nu ook tegelijk fysiek in alle betrokken musea gepresenteerd. Lost and Found heet het project dat Elvira Visser voor ons heeft gemaakt. Aan u, het publiek, nu de vraag wat u daarvan vindt. Laat het ons weten door te schrijven in de gastenboeken in het museum, via twitter of facebook, of op een andere manier. Dan is de cirkel weer rond. Song Dong Stamping the water, 1996, kleurenfoto’s, elk 120 x 80 cm

5


LOST AND FOUND T/M 21 JUNI 2015

6

Foto: Marten de Leeuw

7


8

H.N. WERKMAN LEVEN & WERK T/M 1 NOVEMBER 2015

Foto: Marten de Leeuw

9


10

H.N. WERKMAN - LEVEN & WERK T/M 1 NOVEMBER 2015

11


33 INTERVIEW

MEINDERT TALMA

VRIJHEID VAN GEEST

H.N. WERKMAN LEVEN & WERK

14

43

LIFE IS ART, ART IS LIFE

SONG DONG

HENDRIK JAN VAN DEN BERG & MARTIN WERKMAN

29

EN VERDER

OP ZOEK NAAR FIE WERKMAN EEN POT MET GELD SASCHA ELISAH HUUG PLEYSIER GLANS UIT CHINA IN DE MENKEMABORG COLUMN: DAAR WAS JE

23 38 67 56 58 64

INTERVIEW ELVIRA VISSER

LOST & FOUND

60

HARRIE KEMPERZIJLEMA

63


H.N. WERKMAN - LEVEN & WERK T/M 1 NOVEMBER 2015

14

H.N. WERKMAN 1882-1945 LEVEN & WERK

Jikke van der Spek bij de drukpers van Werkman

15


H.N. WERKMAN - LEVEN & WERK T/M 1 NOVEMBER 2015

Tekst: Jikke van der Spek

Werkman in de drukkerij aan de Pelsterstraat, ca. 1920-1921 foto Stedelijk Museum Amsterdam, Werkman Archief

“Het onderwerp meldt zich zelf en wordt nooit gezocht, daarna volgt een kleine tekening voor de kleurvlakken die meteen vaststaan. Deze kleuren worden met grote houtblokken gedrukt en met de handrol bijgewerkt en verlevendigd.” Hendrik Nicolaas Werkman beschreef zelf in 1941 zijn bijzondere druktechniek. “Als pers gebruik ik een oude handpers met hefboom (± 1800) de druk geschiedt dan rechtstandig en men kan op gevoel de drukkracht bepalen. Soms is het nodig zwaar te drukken, soms heel licht; soms wordt de ene helft van het blok vet ingerold de andere helft schraal, ook wordt door eerst op een stuk papier de eerste laag verf af te drukken een lichte tint gekregen die dan op het origineel afgedrukt wordt, een andere keer druk ik de eerste druk van het papier weer op het origineel af.”

Van drukker naar kunstenaar

H.N. Werkman Chassidische Legenden I-7: De weg terug, 1942 (detail), sjabloon en rol op papier, 51 x33 cm Collectie Groninger Museum

In het Groninger Museum vormt de genoemde handpers (overigens uit ca. 1850) uit de oorspronkelijke drukkerij van Werkman het hart van de overzichtsexpositie, die tot en met 1 november 2015 te zien is. Werkman was drukker van beroep, als kunstenaar was hij autodidact. Hij had een grote drukkerij aan de Pelsterstraat in Groningen. Maar gaandeweg keerde het tij en in 1921 stond Werkman aan de rand van een faillissement. Hij verhuisde in 1922 zijn drukkerij naar een ruimte in een pakhuis aan de Lage der A. En hier,

in de betrekkelijke rust die deze teruggang met zich meebracht, zou zijn kunstenaarschap tot bloei komen. Vanuit zijn vakmanschap begon Werkman in 1923 te experimenteren met de gereedschappen die hij zo goed kende. Hij bekeek het zetmateriaal opnieuw, gebruikte de zij- en achterkanten van houten letters, cijfers en lijnen en drukte composities in vele drukgangen onder de handpers. Zo kwam hij tot ongekende nieuwe artistieke mogelijkheden en maakte zijn eerste druksels, zoals hij ze ging noemen.

Leens Het was niet vanzelfsprekend dat Werkman zich tot kunstenaar zou ontwikkelen. Hij groeide op in Leens in NoordGroningen als zoon van een veearts. Nadat zijn vader in 1891 was overleden, verhuisden moeder en drie zoons in 1894 naar Groningen. De vrijheid die hij beleefde in zijn kinderjaren en de creativiteit binnen het gezin hebben hem zijn levenlang beïnvloed. Met zijn twee broers maakte hij zelf speelgoed. Uit karton knipten ze legertjes, uit hout werden paardjes gezaagd en met een speelgoeddrukpersje - ook deze is op de expositie te zien - maakten ze boekjes. Het weidse Groninger landschap bleef hem altijd trekken, zoals tot in de oorlogsjaren blijkt uit lange fietstochten en zijn beschrijvingen van het bloeiende koolzaad en het binnenhalen van de oogst. In druksels, schilderijen en tekeningen komen zowel het Groningerland als de stad geregeld als onderwerp voor.

17


H.N. Werkman Amsterdam-Castricum 2, 1941 sjabloon, rolkant en stempel op papier, 51 x33cm, Groninger Museum, legaat Margaret van Wylick-Froelicher, New York, 1994.

18

The Next Call

Pagina uit Kunst Nijverheid en Handel, advertentie ontwerp door Mechiel Bruin Bruins, 1919 drukwerk op papier, 24 x 15 cm, Groninger Museum

In 1923 maakte Werkman niet alleen zijn eerste druksels, hij verspreidde ook het manifest Aanvang van het violette jaargetijde, een vurige oproep tot bezieling in de kunst. Het was de vooraankondiging van The Next Call. Dit eigen tijdschrift bood Werkman een podium voor literaire en typografische experimenten. Met The Next Call wilde Werkman De Ploeg aanmoedigen tot een progressieve houding. ‘Een ril doorklieft het lijf dat vreest de vrijheid van de geest’, luidde de indringende oproep die hij in het eerste nummer opnam. Maar hij keek verder dan Groningen. Tijdschriften vormden in die jaren een belangrijk avant-gardistisch communicatiemiddel en Werkman liet zich daardoor inspireren. Hij verstuurde het tijdschrift ook naar redacties elders, zo kwam hij bijvoorbeeld in contact met Theo van Doesburg van De Stijl. De Belgische kunstenaar Michel Seuphor, die in Parijs woonde, werd zijn belangrijkste contact buiten Nederland. In 1930 nodigde Seuphor Werkman uit voor een expositie van zijn groep Cercle et Carré in Parijs. Twee druksels van Werkman waren hier te zien naast werken van de internationale avantgarde, waaronder Piet Mondriaan, Wassily Kandinsky en Kurt Schwitters.

Geen maniertjes

De Ploeg Aangemoedigd door zijn tweede vrouw, Nell Supheert, was Werkman vanaf 1917 geregeld gaan schilderen. Dat dit meer betekende dan alleen maar een liefhebberij blijkt uit het feit dat hij zich in 1919 aanmeldde bij kunstkring De Ploeg. Het onderlinge contact met collega-kunstenaars was belangrijk voor Werkman. De Ploegleden troffen elkaar op vergaderingen en modeltekenavonden, ze organiseerden exposities en portretteerden elkaar. En geregeld troffen ze elkaar aan de stamtafel bij Bodega Dik, onderling ‘Chez Dicque’ genoemd. In 1929 maakte Werkman samen met Jan Wiegers een reis naar Essen, Keulen en Parijs om daar kunst te bekijken. Deze reis inspireerde Werkman tot de serie Metro-druksels, waarin hij experimenteerde met een nieuwe, lossere techniek. Met de vele uitnodigingen, affiches en gemeenschappelijke publicaties die hij in zijn geheel eigen stijl verzorgde voor De Ploeg, heeft Werkman een belangrijke bijdrage geleverd aan het progressieve gezicht van de kunstkring.

Hoewel Werkman voor zijn vroegste druksels het zetmateriaal op ongebruikelijke wijze toepaste, werden deze werken op de handpers gedrukt. Maar al snel vond hij daarnaast originele en vrijere mogelijkheden. De inktrol kreeg nieuwe functies: hij rolde kleurvlakken rechtstreeks op het papier en tekenden lijnen met de zijkant. Daarnaast begon hij zetmateriaal handmatig te stempelen. In de jaren dertig ontdekte Werkman de sjabloontechniek; met een scheermesje sneed hij vormen uit papier, die daarna werden afgedrukt. Hierdoor behoorden ineens heel andere figuren tot de mogelijkheden, naast de vaste vormen van het zetmateriaal. In de Hot Printing-serie, een reeks kleine druksels, verschenen voor het eerst ook figuratieve voorstellingen. En tenslotte maakte hij ook geheel gestempelde druksels. Werkman liet de verschillende technieken in allerlei combinaties en in gecompliceerde toepassing terugkomen. Hij gruwde van ‘maniertjes’. “Ik zou niet graag willen dat er als ’t ware op den duur een voortborduren zou ontstaan op hetzelfde maniertje. Niets is erger en ergerlijker dan dat dunkt me.” Dat gold niet alleen voor zijn werkwijze, ook in stijl legde hij zich nooit vast.

19


20

H.N. WERKMAN - LEVEN & WERK T/M 1 NOVEMBER 2015

H.N. Werkman Hot Printing 4, Porseleinen poppetje, 1935-1936 Sjabloon op papier, 33 x 25 cm Collectie Groninger Museum, verworven met steun van de Vereniging Rembrandt

H.N. Werkman Studie voor Muzikale Impressie, 1942, inkt met pen op papier Stedelijk Museum Amsterdam

De Blauwe Schuit Eind 1940 werd De Blauwe Schuit opgericht door August Henkels, Ate Zuithoff en Adri Buning. De Blauwe Schuit was een clandestiene uitgeverij, die vooral kleine boekjes wilde uitbrengen, met teksten die door de verhulde kritiek op de bezetter mensen een hart onder de riem zou steken. Al vanaf de allereerste uitgave was Werkman hierbij betrokken als drukker en met zijn bijzondere illustraties en vormgeving heeft hij de uitgaven tot een unieke reeks gemaakt. Gedurende de oorlog verzorgde hij veertig uitgaven voor De Blauwe Schuit, waaronder prachtige werken zoals de Turkenkalender en de Chassidische Legenden. De vriendschappen tussen de ‘schippers’ onderling en de erkenning die de uitgaven hem brachten, betekenden een belangrijke stimulans voor Werkman. Tegelijkertijd vormden die jaren ook een bloeiperiode voor Werkmans vrije werk. Nadat hij in het eerste oorlogsjaar geen enkel druksel maakte, drukte hij in 1941 de prachtige serie Amsterdam-Castricum. De reeks ontstond na een inspirerend bezoek aan Amsterdam, op uitnodiging van Willem Sandberg. Sandberg, toen nog conservator van het Stedelijk Museum, kende Werkman sinds eind jaren dertig en bewonderde zijn kunst. Samen met Jan Wiegers brachten ze gedrieën “een bezoek aan Castricum, waar de betonkluis onder de duinen een millioenenschat aan moderne schilderijen bevat, alle opgehangen zonder lijsten aan stalen rekken die uittrekbaar zijn”, zoals Werkman dit bijzondere uitstapje aan zijn vriend Henkels beschreef. Vanaf deze serie zou Werkman de jaren daarna met een grote gedrevenheid doorwerken: 407 van de 556 bekende druksels stammen uit deze tijd. Door de belangstelling voor De Blauwe Schuit, groeide ook de interesse in de druksels. Enorm belangrijk was hierbij Willem Sandberg,

die portefeuilles met druksels onder zijn hoede nam en het werk bekend maakte in het westen van het land.

Hommage aan Werkman Werkman werd op 13 maart 1945 door de Sicherheitsdienst gearresteerd, vermoedelijk op verdenking van het maken van illegaal drukwerk. Op 10 april 1945, een paar dagen voor de bevrijding van Groningen, is hij met negen anderen doodgeschoten bij Bakkeveen. Direct na de oorlog organiseerde directeur Willem Sandberg een herdenkingsexpositie in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Deze tentoonstelling bracht Werkman postuum de erkenning als belangrijke Nederlandse kunstenaar en zou hem internationale bekendheid brengen. Het experimentele en unieke oeuvre van Werkman heeft sinds die tijd velen geïnspireerd. Hieronder zijn kunstenaars die hem nog gekend hebben, zoals zijn toenmalige schoonzoon Siep van den Berg, Ploegcollega Wobbe Alkema en Willem Sandberg. Maar Werkmans bekendheid reikte al snel verder dan dat. In de jaren vijftig leerde de invloedrijke Duitse kunstenaar HAP Grieshaber via Sandberg Werkman kennen. Hij voelde een grote verwantschap met Werkman. In 1957-58 maakte hij het boek Hommage à Werkman, met teksten, foto’s uit de bezettingstijd, nadrukken van Werkmans werk, en bijdragen van door Werkman geïnspireerde kunstenaars. Grieshaber nam het initiatief tot een reeks exposities in Duitsland en droeg zijn diepe bewondering over op jonge kunstenaars, waaronder Josua Reichert. En uit bijvoorbeeld het druksel Zwijgend pakhuis (2006) van Ben Joosten, of het poëtische veelluik Voor Werkman (1995) van de Groninger schilder Martin Tissing blijkt dat tot op de dag van vandaag de ‘vrijheid van de geest’ die uit Werkmans oeuvre spreekt, kunstenaars is blijven inspireren. G

21


22

Tekst: Arjo Passchier

FIE WERKMAN - VOETSPOREN T/M 1 NOVEMBER 2015

Op zoek naar Fie Waag ik mij op die wiebelende brandtrap? Het is de kortste weg, via het dak van ons ateliergebouw naar het dak van jouw geboortehuis, Fie. Destijds de nieuwe zaak van jouw vader H.N. Werkman. Eén van de grootste drukkerijen in de stad. ‘H.N.W. J.C. 1912.’ staat op de gevelsteen in de Pelsterstraat. De initialen staan voor Hendrik Nicolaas Werkman en zijn eerste vrouw Jansje Cremer. Wat een uitzicht! Torens rondom. Hoe was het om hier te leven in 1915, jouw geboortejaar? De stad Groningen was een eiland op het kruispunt van zand, veen en klei met wuivend graan, paarse hei, stapels turf en ‘t peerd in de wei. Ik kijk naar beneden en zie de bijna volgebouwde ruimte tussen de Haddingeen Pelsterstraat. Ook jij speelde hier als kind. Nu is het stil. Mijn blik dwaalt zuidwaarts over de koepels van de synagoge naar de gouden toren van het Groninger Museum. In april 2015 werd daar de grote Werkman tentoonstelling geopend om de 70ste sterfdag van jouw vader te herdenken. In het prentenkabinet op de eerste verdieping, naast de tentoonstelling van de werken van je vader, wordt een selectie van jouw stofassemblages getoond. Dat had je vast leuk gevonden.

Vallende man Ik heb een afspraak gemaakt in het depot van het Groninger Museum om jouw werk te zien voordat het opnieuw ingelijst wordt en achter glas verdwijnt. Ik wil er dichtbij zijn, de huid van de stofcollages bekijken, aanraken en besnuffelen. Voelen hoe je het gemaakt hebt, alsof ik bij je op atelierbezoek ben. Een werk in bruikleen is net gearriveerd, uit de lijst gehaald en schoongemaakt. Het is een grote collage, getiteld De vallende man. We zien een silhouet in een diagonaal geplaatst op een rechthoekig vlak. De figuur, een man, komt vanaf rechts het beeld binnen. De voeten zijn buiten beeld en lijken zich, in een laatste poging overeind te blijven, vast te willen haken achter de lijst. We weten dat je dit werk gemaakt hebt ter gedachtenis aan de dood van je vader. Op 10 april 1945, een paar dagen voor de bevrijding van de stad Groningen, is hij gefusilleerd bij het Mandeveld te Bakkeveen. Een nekschot was het, zo heeft men je verteld. Je was er niet bij, je hebt het niet gezien. Het beeld vind ik echter zo indringend dat het doet denken aan een ooggetuigenverslag. Aan de houding en de

gesuggereerde beweging lijkt het of de man in de rug geraakt is. De rechterhand nog in een vuist, zoals tijdens het rennen. De linker arm schiet, als in een reflex, omhoog. De mond is geopend. Een gesprek met je oudste dochter Marjan brengt meer duidelijkheid. Zij vertelde mij dat je tijdens de oorlog op het provinciehuis werkte. Je bureau stond bij het raam met uitzicht op het Martinikerkhof. Het Scholtenhuis, het hoofdkwartier van de SD, aan de Grote Markt op nog geen 100 meter afstand. Op een dag is daar een gevangene ontsnapt, het Martinikerkhof op gerend en voor jouw ogen in zijn vlucht neergeschoten. Zou het kunnen Fie, dat je de herinnering aan deze traumatische ervaring hebt ingezet voor dit werk? Je noemt het een monument ter gedachtenis aan de onvrijwillige dood van je vader, maar ook “een aanklacht tegen alle geweld”. Je bent er in geslaagd een universeel beeld neer te zetten en het boven het persoonlijke uit te tillen. Het moet niet makkelijk geweest zijn dit werk te maken. Confronterend en pijnlijk lijkt het me je zo in te leven en vorm te geven aan het laatste levensmoment van je vader, gekoppeld aan het drama op het Martinikerkhof. Je dochter vertelde dat je alles hebt uitgezocht over de toedracht van je vaders dood, maar het te emotioneel voor je was er over te praten. Kunst biedt dan een uitweg, voor de maker alswel de beschouwer. In 2001 schonk je dit werk aan het dorp Bakkeveen, ter herinnering. Het heeft een plaats gekregen in de Hervormde kerk. Nu, te gast in het Groninger Museum, is het het grootste werk in de tentoonstelling. Hoe is het gemaakt? De figuur is samengesteld uit divers getinte lapjes zwarte voeringstof met de wat ruwere, doffe binnenkant naar boven gekeerd. De nuances in zwart geven beweging aan de vorm. De manier waarop de stof gevouwen is geeft volume aan het anders zo platte textiel. Links onder zie ik het spoor van een uitgehaalde zoom. Textiel met een geschiedenis. Tijdens het knippen is de dunne gladde stof af en toe onder de schaar weggeslipt met een hakkerige, expressieve contourlijn tot gevolg. De stof is met kleine steekjes vastgezet op de textiele drager die vervolgens op karton is geplakt. Niet alleen het verhaal dat we via overlevering kennen is dramatisch, maar ook de manier waarop de beeldende middelen zijn ingezet dragen woordeloos bij aan dit gevoel.

23


24

Inventiviteit

Zielsverwant

Als kunstenaar ben je autodidact, net als je vader. Maar wie kan zich voor jou een betere omgeving wensen dan het kunstzinnig milieu waarin jij bent groot gebracht? Je voelde je er in thuis . “Die sfeer van stilte en aandacht”, wanneer je vader aan het schilderen was, trok je aan. “Je wilde later ook zo leven”, heb je eens gezegd. Je was dol op je vader en hij op jou. Volgens je oudste dochter was dit ook een gevolg van de omstandigheden. Je moeder overleed plotseling toen je anderhalf jaar oud was. Liefdevol ben je door je stiefmoeder groot gebracht. Toch heb je, na haar scheiding met je vader, uiteindelijk besloten niet bij haar te blijven wonen maar bij je vader in te trekken. De beklemmende sfeer bij haar thuis, met opvattingen over wat een vrouw al dan niet betaamt, gingen je tegen staan. Je trouwde een kunstenaar, een bewonderaar van je vader. Door eerst de zorg voor je vader, later voor man en kinderen, kwam er pas na je scheiding met Siep van den Berg in 1953 meer ruimte en rust voor de ontwikkeling van je artistieke talenten. Je legde je toe op het maken van tekeningen en papiercollages. In de stad werd je bekend met je kinderatelier.

Begin jaren zestig werd je eregast van de kunstenaarsgroep NU en niet veel later werkend lid. Of je je op je gemak voelde in deze door mannen gedomineerde kunstwereld is de vraag. In het buitenland trokken je collages de aandacht en in 1968 ontving je hiervoor de Prijs van de stad Parijs tijdens een salon voor vrouwelijke beeldende kunstenaars. Dat betekende internationale waardering voor je werk. Je pochte hier niet over. Je hield er niet van in het centrum van de aandacht te staan zegt men. Later legde je je meer toe op stofcollages die onder andere in 1973 te zien waren op een tentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Desondanks bleef je als kunstenaar, onterecht, in de schaduw van je vader staan. De invloed van hem is in je werk te zien en te voelen. De heldere beeldtaal, het kleurgebruik en gevoel voor compositie laten overeenkomsten zien. De manier waarop jullie beide de indrukken van de wereld om je heen filteren en toepassen in kunstwerken kun je zielsverwant noemen. Toch heb je met jouw collages een oeuvre ontwikkeld dat heel eigen is.

.. Je was dol op je vader en hij op jou .. Aanvankelijk een werkplaats waar je kinderen leerde werken in de Werkmantechnieken, met drukinkt, rollers en sjablonen. Later, geheel in de geest der tijd, geïnspireerd op de ideëen van ‘De Werkschuit’ in Amsterdam, werd het een werkplaats voor vrije expressie. Zo noemde je het niet, om een indruk van vrijblijvendheid te ontwijken. Nu kwam je opleiding aan de meisjeskweekschool van pas en de lessen waren voor jouw cursisten een goede tegenhanger naast de rigide tekenlessen in het onderwijs destijds. Hier was het dat je, na het schoonmaken van het atelier, gedachteloos de in elkaar gepropte poetsdoeken uitvouwde en de expressieve schoonheid ontdekte van vlekken drukinkt op een lap. Ieder kunstenaarsatelier ligt vol met bevuild, afgedankt huishoudtextiel. Ook op foto’s van de drukkerij van je vader zie je die poetslappen liggen. Hier toon je dezelfde inventiviteit als je vader die de artistieke mogelijkheden ontdekte van de achterkant van houten drukletters en zo zijn eerste druksels maakte. Jij zet bevlekte poetslappen in als beeldend middel. Ze lagen vanaf je prilste jeugd geduldig te wachten om door jou bevrijd te worden uit hun functie.

25

Collages De Vallende man is een geabstraheerd figuratief werk. Veel van je collages bewegen zich tussen figuratie en volledige abstractie. In weloverwogen samengestelde composities speel je met vorm, kleur, structuur, beweging en licht. Het is te zien dat je zorg besteedt aan het uitzoeken van de lapjes, fijn of grof geweven, glad of ruw, glanzend of dof. Ben je niet tevreden met de kleur, dan bied een verfbad uitkomst. Van de poëzie van een aarzelende lijn aan de rand van een versleten lapje maak je dankbaar gebruik. Soms schilder je met een doek gedrenkt in drukinkt op een andere lap. Contrasterende rijglijnen zet je niet functioneel, maar beeldend in. Je composities ogen natuurlijk en vanzelfsprekend. Dat wil niet zeggen dat het makkelijk is ze te maken. In de meest abstracte werken, geen achterliggende verhalen over oorlog, leed of anderszins, die richting kunnen geven aan het kijken. Je stofcollages zien er nog steeds fris uit. Martin Tissing vertelde mij dat hij een werk van jou in bezit heeft dat zo heftig aanwezig is dat hij het in de gang heeft gezet met het beeld naar de muur gekeerd. Zou hij het omdraaien dan kan alles en iedereen wel gaan, sprak hij. Dit zegt iets over de vitaliteit van je werk, ook nu nog. In 2002 ben je overleden. Bij je afscheid hebben je kinderen jouw kist met lappen bovenop je lijkkist gezet. Je as is verstrooid op een mooi plekje in de natuur vlakbij het graf van je vader op het kerkhof in Bakkeveen. Dat vond je een goed idee, vertelde je dochter. Kijk, en nu hangt je werk in het prentenkabinet van het Groninger Museum. Naast je vader. G

Fie Werkman Z.t. (‘De vallende man’), z.j., Dorp Bakkeveen Foto: John Stoel


Tekst: Ronald Ohlsen

DE DOOD VAN EEN KUNSTENAAR

26

H†N

“Is het ontzettende gerucht waar, dat Werkman één dag voor de bevrijding te Groningen nog gesneuveld is? Ik hoorde dit gisteren vertellen”, schrijft dichter Martinus Nijhoff in een brief van 21 mei 1945. Het is enkele weken nadat Hendrik Nicolaas Werkman op het Mandeveld bij Bakkeveen zonder enige vorm van proces wordt gefusilleerd door de Sicherheitsdienst onder bevel van de Duitse commandant Lehnhoff. “Op mijn geval kunnen ze mij niet de doodstraf geven, want dat vinden ze nooit”, zegt Werkman enkele dagen voor zijn dood nog tegen een celgenoot. Nijhoff richt zijn brief aan August Henkels en diens vrouw Julia. Dominee Henkels logeert bij de drukker-kunstenaar in diens huis aan de Prinsesseweg, als beide heren op 13 maart 1945 worden gearresteerd door Duitse en Nederlandse SD-ers. In tegenstelling tot Werkman overleeft Henkels de gewelddadige laatste stuiptrekkingen van de bezetter. En terwijl het land euforisch feestviert omdat het eindelijk is bevrijd van vijf jaar onderdrukking, verspreidt zich langzaam het gerucht van Werkmans dood onder zijn vrienden en de mensen met wie hij had samengewerkt. Henkels is al sinds het begin van de oorlog een goede vriend van Werkman en tevens een van de initiatiefnemers van de bibliofiele uitgeverij De Blauwe Schuit waarvoor Werkman het drukwerk leverde en die gedichten heeft uitgegeven van dichters als Martinus Nijhoff, Simon Vestdijk, Bertus Aafjes en Hendrik de Vries.

... Een van de geëxecuteerden blijkt zijn naam in zijn schoenzool te hebben gekrast: ‘Werkman’ staat er.

het aanschouwen van zoveel ontaarde kunst. Dit moet het zijn geweest, want anders was er niets dat zulk een afloop kan verklaren. Het is het groene paard met rode stippen geweest, dat hun moordlust heeft opgewekt […].” En auteur Monique Brinks maakt in 2009 aannemelijk dat de SD voornamelijk handelde in paniek en dat het Lehnhoffs bedoeling was om zich te ontdoen van personen die na de op handen zijnde bevrijding tegen de Duitsers en hun handlangers zouden kunnen gaan getuigen.

Nekschot Hoewel de precieze beweegredenen van deze nazi’s in nevelen gehuld zijn gebleven, werd tijdens ondervragingen wel duidelijk hoe de executie verlopen is. Op 10 april 1945 wordt er in het huis van bewaring om half drie in de ochtend een transport samengesteld van tien mannen onder wie Hendrik Werkman. Een vrachtwagen vertrekt onder begeleiding van de personenauto van Lehnhoff richting Bakkeveen. Daar wordt een gedeelte van het Mandeveld afgezet en er wordt een kuil gegraven. Vervolgens worden de tien mannen in koelen bloede om het leven gebracht met een nekschot door de Nederlandse politieman Pieter Schaap. De kuil wordt haastig dichtgegooid. Een dag later al ontdekken bosarbeiders het graf. Ze lichten hun voorman in en deze neemt contact op met de Binnenlandse Strijdkrachten. Op dat moment zijn de Duitsers al uit het gebied verdwenen. De lijken worden opgegraven en geïdentificeerd. Een van de geëxecuteerden blijkt zijn naam in zijn schoenzool te hebben gekrast: ‘Werkman’ staat er.

Het geval

Levenslust

Werkman brengt zijn laatste dagen door in het huis van bewaring in Groningen. Zijn celgenoot E. Glaudé vertelt later dat Werkman de tijd verdrijft met verhalen over zijn liefde voor de schilderkunst, over zijn werken en over het leven in het algemeen. Ook zit hij nog vol plannen voor de toekomst. “Op mijn geval kunnen ze mij niet de doodstraf geven, want dat vinden ze nooit, en ‘k zal nooit bekennen”, vertrouwt hij Glaudé dan toe. Wat dat ‘geval’ precies inhoudt, is nooit duidelijk geworden. Dochter Fie Werkman hoort op 20 maart dat haar vader is opgepakt en gaat naar het hoofdkantoor van de SD in het beruchte Scholtenshuis aan de Grote Markt om bij commandant Lehnhoff voor zijn vrijlating te pleiten. Zij vermoedt dat Werkmans werkzaamheden voor De Blauwe Schuit de aanleiding vormen voor de arrestatie. In haar boek Herinneringen aan mijn vader Hendrik Nicolaas Werkman schrijft zij: “Dit bleek al gauw een naïeve gedachte. Lehnhoff gaf mij met een afwerend gebaar te kennen, dat er nog veel meer was en voegde daar dreigend aan toe dat ik daar misschien ook wel van zou weten.” Ook dominee Henkels kan na de oorlog niet veel anders dan speculeren over de redenen voor de arrestatie en de executie die daarop volgde. In een essay uit 1945 schrijft hij: “Ik hoorde dat de SD-mannen tot razernij gebracht waren door

De gruwelijke en zinloze manier waarop Werkman aan zijn einde kwam, heeft zijn nagedachtenis in de naoorlogse jaren in sterke mate vormgegeven. Daarbij werd terecht stilgestaan bij het feit dat zijn niet aan banden te leggen kunstenaarschap voor de fascisten uiteindelijk dermate bedreigend bleek, dat hij dat met de dood moest bekopen. Gelukkig is er in de afgelopen decennia tevens een alsmaar groeiende aandacht ontstaan voor het eigenlijke werk, waaruit juist zoveel vitaliteit spreekt: ‘he created a world of his own / warm vivid and vital’, schreef voormalig directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam, Willem Sandberg. Die wereld, die warmte en die levenslust zijn onuitwisbaar gebleken en schitterend bewaard gebleven. G - - -

Bronnen Monique Brinks, Het Scholtenhuis 1940-1945 / deel 1: Daden (Bedum, 2009). Gillis Dorleijn, et alt. Schepelingen van De Blauwe Schuit (Den Haag, 2003). Henkels, F.R.A., In memoriam H.N. Werkman. Doodsoorzaak van een kunstenaar (Critisch Bulletin, december 1945). - Willem Sandberg, Hendrik Nicolaas Werkman, 1882 - 1945. With essay, Two Dutchies (Sacramento, 2004). - Hans van Straten, Hendrik Nicolaas Werkman De drukker van het paradijs (Amsterdam, 1980). - Fie Werkman, Herinneringen aan mijn vader Hendrik Nicolaas Werkman (Groningen, 1987).

27


28

Tekst: Doeke Sijens Beeld: Wim te Brake

H.N. WERKMAN - LEVEN & WERK T/M 1 NOVEMBER 2015

ER IS VÉÉL MEER DAN DE CHASSIDISCHE LEGENDEN De neven Hendrik Jan van den Berg en Martin Werkman (alle twee in 1944 geboren) zijn beide betrokken bij de activiteiten in het Werkman-jaar. Hun grootvaders waren broers: Hendrik Nicolaas (1882-1945) en Martinus Hendrikus Werkman (1884-1953). Martinus werd journalist, Hendrik Nicolaas drukker. De achternamen van de neven leiden bij deze activiteiten vaak tot verwarring: Martin heeft de achternaam van de beroemde Werkman, maar Hendrik Jan is echt zijn kleinzoon. Fie Werkman en Siep van den Berg waren zijn ouders. Hendrik Jan, is de bekendheid van je familie een vloek of een zegen? Zo’n vraag is veel te zwart-wit, de waarheid ligt in de nuancering. Niettemin heb ik het gevoel altijd voor die bekendheid te zijn ondergedoken. Ik heb het zelfs ontkend, herinner ik me. Toen op het stadhuis in Amsterdam eens verteld werd dat er een kleinzoon van Werkman bij ons werkzaam zou zijn, suggereerde ik dat een artistiek uitziende jongeman dat dan wel zou zijn. Dat ik uit een kunstenaarsfamilie kom werd een noodlot toen ik aan de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam ging studeren. Ik dacht daar een anonieme Van den Berg te zijn maar achteraf bleek dat alle leraren wisten dat ik die kleinzoon

was. Al tijdens de opleiding ben ik wat anders gaan doen, namelijk Bestuursrecht. Schrijven was een in mijn ogen nog hogere vorm van kunst, die mijn vader niet machtig was, meer van het niveau van mijn grootvader. Juridisch ambtelijk formuleren werd mijn vak, dat ik met hartstocht gedaan heb, al is het tenslotte nogal deformerend. Martin, wanneer werd jij je bewust dat je tot de Werkman-familie behoorde? Bij ons thuis hing een reproductie van een van de druksels van Vrouweneiland. Die prent intrigeerde me altijd: de kleuren, de figuren, het was raadselachtig maar ook vrolijk en licht. Vrouweneiland was van oom Hennie zoals mijn ouders zeiden, de broer van opa. Een kunstenaar in de familie, die vlak voor het eind van de oorlog werd doodgeschoten: dát intrigeerde me wel, behept als ik was met de oorlog. Als kinderen zijn we - toen mijn vader een auto kon huren - eind vijftiger jaren op de begraafplaats in Bakkeveen geweest, met het bijzondere grafmonumentje. Pas begin zestiger jaren begon mijn belangstelling echt te ontwaken, toen mijn vader steeds meer bijzonderheden begon te vertellen naar aanleiding van de Werkman-biografie van Hans van Straten, waar volgens hem allerlei onjuistheden in stonden. Toen werd me duidelijk dat we een kunstenaar met hoofdletters in de familie hadden.

29


30

Hendrik Jan van den Berg

Hendrik Jan, wat boeit jou in het familieverhaal? Nauwelijks iets, moet ik eerlijk zeggen, ik heb niet veel met familie. Wel boeit me de persoon van mijn grootvader, zoals hij met name uit zijn geschreven teksten naar voren komt. Of de herhaling van het familiedrama door de generaties heen: de vader die stierf toen Werkman negen was, Siep en Fie verloren hun moeder toen ze nog erg jong waren (ze zullen er weinig van gemerkt hebben) en ook ik ben (later) zonder vader opgegroeid. Dat geeft je een zekere gespletenheid van ziel, gesloten en eenzaam, en daardoor levend met een zekere normloosheid. Martin, hoe is dat bij jou, wat boeit jou het meeste in het familie-verhaal? Wat ik me steeds afvraag is hoe het komt dat de zoons van een veearts uit Leens, elk op hun eigen manier, zo getalenteerd waren. Dat was tot dan toe nergens in de familie voorgekomen. De Werkmannen waren generaties lang landarbeider, soms herbergier of veldwachter. En ineens is daar Pieter Werkman die veearts wordt en zo een geweldige sprong maakt op de maatschappelijke ladder. Zijn zoon trouwt met een dochter van een huisarts en binnen vijftig jaar behoort de Werkman-familie tot de notabelen op het Hogeland. Ik denk overigens dat de kunstzinnige aanleg van de broers bij hun moeder uit de Louwesfamilie vandaan komt. Maar het kan natuurlijk ook zo maar zijn dat die kunstzinnigheid generaties als houtskool in de genen lag te smeulen en ineens tot ontbranding kwam: zij zélf waren de vonk. Dat oom Hennie later spelenderwijs zijn druksels ontdekte, dat kan ik me trouwens levendig voorstellen. Ik heb zelf ook een tijdje met de hand gedrukt en dat ging me heel goed af. Ik heb een voorliefde voor tekst, taal en beeld, datzelfde zie je terug bij mijn oudoom. Martin, wat is de reden dat je over je familie publiceert? Het antwoord daarop is eenvoudig: in mijn archief zit veel materiaal, verzameld door mijn vader. Het was zijn wens dat er over geschreven werd. Dat is hem niet meer gelukt, maar hij heeft wel de basis gelegd voor alle artikelen die ik inmiddels geschreven heb. Al het materiaal over de Werkmanbroers - foto’s, drukpersje, boekjes en handelsdrukwerk etc.moet getoond worden. Wat heb je eraan als het in de kast ligt, mensen moeten het kunnen zien. Ik vind het erg jammer dat mijn vader mijn publicaties niet heeft kunnen lezen. Hij zou nog blijer zijn geworden van de tentoonstellingen zoals die nu te zien zijn. Alles valt dit jaar op zijn plaats, samen met het nieuwe boek over Werkman, waar ik ook aan bijgedragen heb. Hendrik Jan, jij bent nu ook gaan publiceren? Ja, ik heb net twee artikelen over mijn grootvader geschreven, die in het komende Ploegjaarboek worden gepubliceerd. Het was al jaren een plan, de opdracht om de orale geschiedenis binnen mijn deel van de familie vast te leggen. Een aantal mensen, waaronder Han Steenbruggen, moedigden mij ook voortdurend aan om dit te doen. Ik wil meer nuance in het

levensverhaal van Werkman aanbrengen, de legende van mijn grootvader als verzetsheld en zijn identificatie met de Joden ontmythologiseren. Ik zet me af, op mijn manier, tegen de zogenaamde deskundigen (Henkels, Van Straten, Van Os) en kan daarmee mijn eigen verborgen verhaal vorm geven. Juist door de nuchterheid die er uit spreekt, vind ik het nieuwe boek over Werkman zo goed, het lijkt wel alsof ik daaraan ook – indirect - heb bijgedragen. Maar het moet nog verder gaan.

31

En wat kunnen dan nog van jou verwachten? Inderdaad heb ik nog meer plannen … Wat me bezighoudt is de kunstenaarsdroom van een introverte, tertiair reagerende en indirect agerende man, die zichzelf gaandeweg verwezenlijkt, met behoud van een spontaniteit die verbaasd. Als je bedenkt dat drukken een proces is waarbij je weldoordacht vooruit moet denken, spiegelbeeld, drukgangen etc., als een schaker. Als je dan die druksels ziet, bijna negentig jaar oude, en dan zo fris zijn gebleven. Dat is bijna onwaarschijnlijk. Martin, wat ben je de komende jaren van plan? Ik wil nog een artikel schrijven over mijn grootvader, de getalenteerde dichter die journalist werd. Uiterst belezen, een intellectueel in de provincie, die correspondeerde met Willem Kloos, maar toch geen ‘echte’ letterkundige werd. Er is genoeg materiaal voorhanden in het archief, alleen had mijn opa een verschrikkelijk handschrift, dus dat gaat me nog veel moeite kosten, denk ik. Verder blijf ik doorgaan met het opsporen van handelsdrukwerk van mijn oudoom. Dat is absoluut een ondergewaardeerd aspect van Werkman: in zijn drukkerijen is echt heel veel gedrukt voor Groningen en Groningers. Daar wil ik ook nog graag over publiceren. Verwachten jullie dat na dit jubileumjaar de belangstelling nog verder groeit of afneemt? Martin: Als ik zie hoeveel mensen nu belangstelling tonen voor Werkman en zijn werk, dan ben ik wel optimistisch. Zijn ongedwongen kijk op drukkersmateriaal, fantasie, vorm en kleurgebruik zou in de huidige digitale tijd met al zijn mogelijkheden de nodige inspiratie kunnen geven. Of veel jongeren door de huidige rond Werkman geïnspireerd worden? Ik hoop het. Ik zou het trouwens jammer vinden als die inspiratie uitsluitend gevoed zou worden door zijn Chassidische Legenden. Veel bewonderaars kennen hem eigenlijk alleen dáár van. Dat is jammer want zijn kunstenaarschap begint veel eerder. Naar mijn mening maakte hij zijn mooiste werk met The Next Call en de andere experimentele typografica. Hendrik Jan voegt hier aan toe: Werkman was altijd een beetje een ‘artist-artist’ en oorlogsslachtoffer, nu komt er mogelijk een wat bredere belangstelling. G

Martin Werkman


32

MEINDERT TALMA WERKMAN

Tekst: Nina Knaack Beeld: Wytse Sterk

Popzanger Meindert Talma maakte een album over het leven van de Groningse kunstenaar Hendrik Nicolaas Werkman

NET ALS WERKMAN BEN IK EEN LAATBLOEIER Meindert Talma is al twintig jaar bezig als muzikant en schrijver. Inmiddels heeft hij elf albums, drie romans en één dichtbundel uitgebracht. Op dit moment is hij bezig met de roman- en albumcyclus Nederlands Onbekendste Popster, waarvan het eerste deel Kelderkoorts eind 2013 verscheen. Het tweede deel stond gepland in 2015, totdat Talma de vraag kreeg of hij een project naar aanleiding van het Werkmanjaar wilde aangaan. Daar kon hij geen nee tegen zeggen, en zodoende is er nu een album met tien liedjes over het leven van Hendrik Nicolaas Werkman. Ik zocht Talma op in zijn studio te Zuidhorn om meer te weten te komen over dit bijzondere project. “In 2010 vroeg Geert Lameris mij voor het festival Terug naar het begin een voorstelling te maken over Wittgenstein. Dat werd de liederencyclus Het Onzegbare. Nu belde Geert mij opnieuw op. Hij begon over Werkman en het leek me meteen leuk, ook om iets anders te proberen op muzikaal gebied.”

Internationaal Deze muzikale uitdaging vond Talma in de samenwerking met het Melisma Saxofoonkwartet. “Alle vier de blazers hebben

een andere nationaliteit: ze komen uit Nederland, Zwitserland, Spanje en Denemarken en spelen overal in de wereld. Dat maakt het lastig met repeteren en het opnemen van het album, maar geeft het project wel iets bijzonders. Wat ik ook bijzonder vind is dat Werkman, die met zijn druksels internationaal tot de groten wordt gerekend, buiten Groningen helemaal niet zo bekend is. Als ik zijn naam buiten Groningen laat vallen, weten mensen vaak niet meteen over wie ik het heb. Ik vind het goed dat hij in onze stad wel wordt herdacht en vind het mooi om daaraan bij te dragen.” Het album WERKMAN - dat Talma samen met de blazers heeft gemaakt - bestaat uit tien liedjes en duurt 44 minuten. “Ik ben begonnen met het lezen van de Werkman-biografie van Hans van Straten en hierna heb ik nog zijn verzamelde brieven en de nodige artikelen over hem gelezen. De besproken kunst van Werkman bekeek ik in H.N. Werkman. Het complete oeuvre. Aan de hand van de belangrijkste gebeurtenissen en thema’s die ik tegenkwam, ben ik begonnen met het schrijven van de songteksten. Alle liedjes zijn geschreven vanuit de ik-verteller Hendrik Werkman. Verschillende brieffragmenten heb ik in de liedjes verwerkt en twee liedjes zijn deels gemaakt op basis van gedichten van Werkman.”

33


H.N. Werkman Muzikale Impressie, 1942, sjabloon, stempel op papier, 65 x 50 cm Groninger Museum, schenking Stichting H.N. Werkman

34

35

Zelf denk ik niet na over dat eigen geluid. Ik ben een autodidact: gewoon ergens beginnen en kijken waar het schip strandt. Thema en partituur Elk lied op WERKMAN heeft zijn eigen thema. Zo is in het eerste lied Leens, waarin Werkman met weemoed terugkijkt op zijn jeugd op het Hogeland, het paard een terugkerend thema. “In het eerste couplet vertelt Werkman onder meer dat hij als jongetje aan de slootkant vaak uren zat te kijken naar de zwaargebouwde landbouwpaarden. In het tweede couplet rijdt zijn vader - die veearts was - op een winterdag met paard en sjees in de sloot, en overlijdt een paar dagen later aan een longontsteking. In het laatste couplet verhuist Werkman met zijn broers en moeder naar de stad Groningen. Ze komen te wonen tegenover het Noordersportterrein waar de paardenrennen worden gehouden, iets wat de jonge Hendrik hogelijk fascineert.” Nieuw voor Talma was dat hij voor het eerst in zijn popmuzikantenbestaan partituren moest maken. “Alle liedjes bestaan uit mijn zang en de partijen voor de sopraan-, alt-, tenor- en baritonsaxofonist. Die moest ik helemaal uitschrijven in notenschrift, iets wat ik sinds het behalen van mijn kerkorgeldiploma B in 1987 niet meer had gedaan.” Andere extra werkzaamheden voor Talma waren het maken van filmpjes die bij de live-voorstellingen van WERKMAN achter de muzikanten zullen worden geprojecteerd. “Die filmpjes bestaan uiteraard uit de druksels en schilderijen van Werkman, maar ook uit biografische foto’s en beelden uit documentaires.”

Iets eigens Terwijl Talma zich steeds verder verdiepte in de levensloop en kunst van Werkman, kwam hij ook zichzelf tegen. “Net als

hem ben ik een laatbloeier. Ik had wel altijd een kunstzinnige ambitie in me, maar pas op mijn 26e speelde ik in mijn eerste band. Werkman schaarde zich op zijn 37e bij de kunstenaarsvereniging De Ploeg, en toen was hij nog maar twee jaar bezig als kunstenaar. Daarnaast gaven we allebei in het begin van onze carrière een literair blaadje uit; Werkman The Next Call en ik samen met Nyk de Vries De Blauwe Fedde. Ook de steun en respons die Werkman bij zijn vrienden van De Ploeg vond, kreeg ik in het begin van mijn carrière van de Hobbyrockers. Twee Hobbyrockers waren mijn eerste bandgenoten. Hun platenlabel gaf mijn eerste platen uit en bij hun geheime zender mocht ik iedere zondagavond een verhaal voorlezen, hetgeen uiteindelijk resulteerde in mijn debuutroman.” “Ten slotte is het zo dat Werkman iets eigens heeft. Zijn werk is gemakkelijk te herkennen. Het schijnt zo te zijn dat mensen mijn werk ook snel herkennen of kunnen plaatsen. Zelf denk ik niet na over dat eigen geluid. Ik ben een autodidact: gewoon ergens beginnen en kijken waar het schip strandt. Gewoon proberen en blijven experimenteren dus. Als ik die instelling niet had, was ik dit project ook niet aangegaan.” G In april is het album - dat wordt uitgebracht door Excelsior Recordings - opgenomen in Studio Sound Enterprise te Amsterdam. Het eerste concert van Meindert Talma & het Melisma Saxofoonkwartet vindt plaats op 27 mei in café De Amer te Amen. Op 31 mei is ‘s middags de officiële première in het Groninger Museum. ‘s Avonds speelt men in Museum Dr8888. Daarna speelt het gezelschap o.a. op festivals als Zwarte Cross, Crossing Border en Noorderzon.


36

“Ik ging steeds meer van zijn werk houden”

Striptekenaar Barbara Stok Speciaal voor het Werkmanjaar maakte striptekenaar Barbara Stok een prachtig stripboek over H.N. Werkman, getiteld De Omslag. Na haar boek over Vincent van Gogh, dat in 2012 verscheen, is dit het tweede stripboek dat Barbara maakte over een kunstenaar: “Er ging een wereld voor me open”.

uitdaging om de dialogen zo bondig mogelijk te schrijven zonder informatie en levendigheid te verliezen. In een strip is nu eenmaal weinig ruimte voor tekst. Het was een interessant project, waar ik met veel plezier aan heb gewerkt. Het boekje is geschikt voor zowel kenners als mensen die Werkman nog niet goed kennen.

Waar komt de titel van het boek vandaan? Het verhaal gaat over een korte en cruciale periode uit het leven van H.N. Werkman, namelijk de tijd dat zijn bedrijf bijna failliet ging en hij genoodzaakt was om het te verkopen. Dat leidde onverwacht tot zijn artistieke bevrijding: hij maakte de omslag van zakenman naar kunstenaar. Hoe hij op onconventionele wijze zijn tegenslag te boven komt, kan ook nu voor veel mensen inspirerend zijn. Werkman staat stil bij de vraag: wat is nu echt belangrijk in het leven?

Je hebt nu Werkman uitgebreid bestudeerd, heeft zijn werk nu ook invloed op je eigen tekenstijl? Ik vind zijn kleurgebruik erg mooi en bijzonder. Dat ga je zeker in mijn werk terug zien. In De Omslag heb ik verschillende aspecten van zijn stijl gebruikt, zoals de manier waarop hij silhouetten van mensen en huizen tekent.

Hoe ben je te werk gegaan? Toen ik hiervoor gevraagd werd, ben ik volop in het leven van Werkman gedoken. Ik was nog niet heel bekend met zijn kunst. Ik heb inspiratie opgedaan uit de brieven die hij geschreven heeft. Daardoor kwam zijn levensverhaal heel dichtbij en gaandeweg ging ik steeds meer van zijn werk houden. Zijn figuratieve druksels vind ik het mooist. Ik ben ook naar het Grafisch Centrum en GR-ID gegaan, waar ze me lieten zien hoe er in zijn tijd gedrukt werd. Er ging een wereld voor me open. Wat was het moeilijkst aan de opdracht? Het tekenen van de drukpers was lastig, omdat het een gedetailleerd en technisch apparaat is. Ook was het een

Net als Werkman haal je veel elementen in je werk uit je dagelijks leven en je directe omgeving in Groningen. Kon je je daardoor beter inleven in Werkman? Ervaar je deze opdracht anders dan de opdracht over Van Gogh? Ik voel me met hem verwant doordat hij veel elementen in zijn werk uit zijn dagelijks leven haalde, wat ik in mijn strips ook doe. En doordat zijn stijl simpel oogt, naïef soms, net als de mijne. Dat we allebei Groningers zijn schept automatisch een band. In zijn werken herken je de stad. Het grootste verschil met de opdracht over Van Gogh is dat ik voor dat verhaal drie jaar de tijd had en voor Werkman een half jaar. Daardoor en door het grote verschil in karakter tussen beiden, heb ik met elk een andere band gekregen. Vincent is als een broer geworden, Werkman een vriend. G Het stripboek ‘De Omslag’ is verkrijgbaar in de museumwinkel voor € 12,50.

Tekst Willemien Bouwers Beeld: Gert Jan Pos

37


38

Tekst: Egge Knol en Jan C van der Wis Met dank aan: Teade Smedes, Gemeentearchief Hoogezand-Sappemeer Hans van Gangelen, Aardewerk expert Nieuwe Tijd

EEN KEULSE POT MET GELD

21 mei 2001, 11.50 uur. Wim Jansen en Piet Feenstra zijn bezig met de renovatie van een vloer in Sappemeer. Ze stuiten op een Keulse pot, met maar liefst 154 munten. Merendeels zilver. De jongste munt – de zogenaamde sluitmunt – van de schat is een 50 stuiverstuk van het koninkrijk Holland uit 1808. Wat zegt deze schat over de economie in de provincie Groningen in die tijd?

Schipper Meijer Op het huidige adres Noorderstraat 92 woonden in 1808 Jan Pieters Meijer en zijn vrouw Annechien Wichers, die in 1758 waren getrouwd. Meijer had het huis in 1767 van een zekere Claas Jans gekocht. Het huis werd toen omschreven als ‘een camer met dezelfs heemstede staande en gelegen in Sappemeer’. Het was niet groot, want de schipper zal niet echt een welvarend man geweest zijn, maar blijkbaar heeft hij toch wat geld opzij kunnen zetten. Schipper Meijer overleed rond 1810 in Sappemeer. In 1829 stierf ook zijn weduwe, inmiddels 95 jaar oud. Hun ongetrouwde zoon Pieter Jans Meijer (1770-1836) nam het huis aan de Noorderstraat over. In 1836 overleed ook hij en verdween het huis uit de familie. De pot met geld raakte in de vergetelheid en bleef achter in het pand. Het is zelfs de vraag of Pieter Jans ooit van het bestaan ervan heeft geweten.

Het geld Het grootste deel van de schat bestaat uit guldens (118 stuks) en drieguldens (15 stuks) die geslagen zijn in de provinciale munthuizen van Friesland, Gelderland, Holland, Overijssel en Utrecht, in de Landschapsmunt van West-Friesland en in de stedelijke Munt van Deventer. De munthuizen van de stad en de provincie Groningen waren in 1693 voorgoed gesloten, waardoor men in deze provincie afhankelijk was geworden van wat elders geslagen werd. Gronings geld van vóór 1693 maakte in 1808 nog slechts een zeer klein deel van de totale geldcirculatie uit. De schat geeft dan ook een indruk van het gangbare geld in onze provincie op het moment van begraven. In het begin van de negentiende eeuw waren er nog niet in elke plaats bankenfilialen waar men zijn geld kon parkeren. Geld was fysiek aanwezig en wilde je het tegen diefstal of beroving beschermen, dan was verstoppen of begraven een goede mogelijkheid. Bovendien waren het woelige tijden. Napoleon heerste over West-Europa en werd in 1813 teruggedreven door kozakken. Wie weet is de pot uit angst voor deze kleine woeste ruiters wel begraven. Tussen de vele guldens zit een opmerkelijke stuk, een in 1786 in Utrecht geslagen gulden van de Verenigde Oostindische Compagnie. Om uitvoer van volwaardig Nederlands muntgeld zilveren rijders, drieguldens, guldens en duiten -, meestal door smokkel door schepelingen op V.O.C.-schepen, tegen te gaan, bestelde de Compagnie in het vaderland soms Nederlandse munten met het V.O.C.-monogram. De betrokken V.O.C.gulden moet uit de Oost zijn teruggekeerd en hier in circulatie

zijn gegeven. Iets wat sporadisch voorkwam, omdat V.O.C.munten nu eenmaal niet voor de Nederlandse markt waren geslagen. Naast de reeds genoemde muntsoorten zaten in het potje nog andere munten met voor ons vreemde maar destijds gangbare namen zoals een rijderschelling (6 stuiver ofwel 30 cent) met een ruiter met getrokken zwaard in de beeldenaar, zilveren dukaten (52 stuiver) met een staande ridder, tienschellingstukken (60 stuiver is 3 gulden) en vier halve gouden rijders (7 gulden) met ook weer een gewapende ruiter. Tenslotte bevat de schat nog vier munten uit de Zuidelijke Nederlanden, met als oudste munt een Brabantse patagon uit 1624. Geldstukken kenden geen grenzen. Dit vreemde geld was in 1808 kennelijk nog altijd onder de mensen aanwezig. Uiteindelijk was niet de naam op de munt, maar waren gewicht en gehalte de doorslaggevende factoren van hun waarde. De schat vormt een mooie afspiegeling van wat in het begin van de negentiende eeuw aan handelsgeld werd gebruikt en/of als appeltje voor de dorst achteruit werd gelegd. Het is allemaal hoogwaardig muntgeld. Kopergeld, florijnen van discutabel gehalte en ander kleingeld, op een enkele schelling en een dubbeltje na, ontbreken. De schat laat zien dat het geld van de Republiek en uit de Zuidelijke Nederlanden - de oudste munt dateert uit 1624 - in de Napoleontische tijd nog volop in gebruik was. Dat bleef het overigens nog tot aan de grote geldsanering van 1848! De waarde kan voor alle munten omgerekend worden in guldens en stuivers. De waarde van de schat van Sappemeer was destijds 234 gulden twee stuiver. Dat kwam ongeveer overeen met het geschatte jaarinkomen van een arbeidersgezin. Voor schipper Meijer, een middenstander, zal het ruim de helft van zijn jaarinkomen zijn geweest.

De Keulse pot De schat was verborgen in een Keuls potje. Het betreft een tuitpot gemaakt in Westerwald, een streek aan de linkeroever van de Rijn, ten noorden van Koblenz en ten zuiden van Siegburg. Dit soort aardewerk werd via Keulen tot in de twintigste eeuw op grote schaal naar onze streken geëxporteerd. Vandaar de naam Keuls potje. Zulke tuitkannetjes werden destijds gebruikt voor het uitschenken van koude vloeibare stoffen zoals stroop. Uit archeologische opgravingen komt een datering in de tweede helft van de achttiende eeuw naar voren. Dat past goed bij de datering van de schat. Een schat spreekt altijd tot de verbeelding, maar het is uitzonderlijk dat een schat bijeen blijft. Het Groninger Museum heeft de schat onlangs aangekocht. Dat bewaart overigens ook de schat van Feerwerd die een blik gunt op het goudgeld uit de vroege zestiende eeuw. De schat uit Sappemeer zal in de komende jaren van tijd tot tijd en in verschillende situaties getoond worden. G

39


40

BREEKBAAR GOED T/M 15 MAART 2016

Denise Campbell (24) is afgestudeerd aan de Conservatoren-opleiding Kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij heeft in samenwerking met het Hoofd Collecties, Caspar Martens, de opstelling gemaakt van de expositie Breekbaar Goed. Ook schreef zij een inleiding over Minke A. de Visser in de bijbehorende facsimile publicatie Toelichtende beschrijving van de verzameling Chineesch en Japansch porselein.

Tekst: Denise Campbell Beeld: Christopher Smith

BREEKBAAR GOED

Een eerbetoon aan Minke A. de Visser De keramiekcollectie van het Groninger Museum is een van de grootste van Nederland, samen met die van het Princessehof te Leeuwarden, het Rijksmuseum te Amsterdam en het Haags Gemeentemuseum. De Groningse collectie is in een tijdsbestek van zo’n honderd jaar samengesteld, grotendeels uit particuliere schenkingen en legaten. In de beginjaren van het museum werden deze potentiële donateurs niet alleen aangemoedigd hun kunstbezit aan het museum na te laten, maar dit vooral juridisch te regelen alvorens men ‘door den dood wordt overvallen’, zoals vermeld wordt in het jaarverslag van 1892. De werving oogstte veel succes, want in de jaren twintig van de vorige eeuw werd het met het gestaag groeien van de museum­collectie voor het eerst noodzakelijk een assistent aan te stellen: Minke A. de Visser (1898-1966).

Carrière De Visser kwam uit een welgestelde Groningse familie en toonde op jonge leeftijd een grote interesse voor Aziatische keramiek. Door veel te reizen en de grote porseleincollecties in Europa te bezoeken verkreeg zij veel kennis over het onderwerp. Vanaf 1921 werkte zij als stagiaire in het Groninger Museum. In 1924 werd zij benoemd tot assistent van het museum en uiteindelijk in 1937 tot adjunct-conservatrice bij de kunst- en kunsthistorische afdeling. Het grootste deel van haar leven was ze onbezoldigd ambtenaar, maar vanaf haar aanstelling als conservatrice in 1940 stond ze op de loonlijst. Een forse vermindering van de subsidie vanuit het Rijk leidde in 1948, tot groot ongenoegen van het museumbestuur, tot een halvering van de werktijd van De Visser. Zij bleef aan het museum verbonden tot haar overlijden in 1966. Minke de Visser hanteerde een strak verzamelbeleid, gebaseerd op het Chinese en Japanse exportkeramiek voor de Nederlandse markt. Ondanks de vele particuliere giften was zij altijd op zoek naar nieuwe aanvullingen op de museumcollectie en betaalde deze objecten desnoods uit eigen zak. Een brede interesse in de algehele kunstnijverheid blijkt uit de verschillende publicaties over onder meer zilver en textiel. Zij schreef teksten voor belangrijke kunsttijdschriften als Oud Holland en The Burlington Magazine. In haar vakgebied genoot zij ook over de grenzen grote erkenning en stond zij regelmatig collega onderzoekers bij in hun onderzoek. Professionele competitie was haar vreemd en zij deelde haar kennis dan ook graag. Een vriendschappelijke relatie onderhield zij met medeverzamelaars notaris Nanne Ottema (1874-1955), grondlegger van Keramiekmuseum Princessehof, en scheepsbouwer Jan Menze

Minke A. de Visser

van Diepen (1905-1994). Nanne Ottema vroeg Minke de Visser onder meer de inrichting van de hernieuwde porseleinzaal in het Princessehof op zich te nemen. Jan Menze van Diepen stelde haar aan als adviseur voor zijn collectie. Hieruit blijkt hoeveel waardering deze mannen hadden voor De Vissers capaciteiten.

Boek en opstelling Ondanks haar vele hulp aan collega’s schreef de Visser zelf slechts één boek. Dit boeiende boekje, de Toelichtende Beschrijving van de verzameling Chineesch en Japans porselein, Chineesch en Europeesch rood steengoed, aanwezig in het Gronings Museum, verscheen in 1930 en is een uiteenzetting over de verschillende soorten porselein en de manier waarop deze stukken werden getoond in het voormalige pand van het Groninger Museum aan de Praediniussingel. De opstelling van het keramiek was al in 1926 door De Visser kritisch bekeken en gereorganiseerd in verband met de vernieuwing van de porseleinzaal een jaar eerder. Breekbaar Goed volgt de oorspronkelijke indeling van de verschillende porseleingroepen zoals genoemd in de Toelichtende Beschrijving en zoals deze te zien was in de keramiekzaal van het voormalig gebouw van het museum. Het is een reconstructie van deze oude indeling in het moderne Starck paviljoen. De tegenstelling tussen deze ruimte en de voormalige locatie had niet groter kunnen zijn. Haar Toelichtende Beschrijving is nu opnieuw uitgegeven met voorwoord en verkrijgbaar in de museumwinkel. De tentoonstelling is een eerbetoon aan de tomeloze inspanningen van Minke A. de Visser. Deze leverden het museum prachtige legaten op, welke de basis vormen van de huidige verzameling keramiek. Bij haar overlijden in 1966 schonk ook zij haar eigen collectie keramiek aan het Groninger Museum. G

41


42

Song Dong Original fake, cream grass © Song Dong courtesy of Pace Beijing

Tekst: Sabine Wang

SONG DONG LIFE IS ART, ART IS LIFE 13 JUNI T/M 1 NOVEMBER 2015

SONG DONG LEVEN=KUNST Van 13 juni tot en met 1 november presenteert het Groninger Museum de eerste grote overzichtstentoonstelling in Nederland van conceptueel kunstenaar Song Dong, Life is Art, Art is Life. Song (Beijing 1966) is een van de belangrijkste internationaal opererende Chinese kunstenaars van dit moment. Zijn werk werd wereldwijd door toonaangevende instituten tentoongesteld. In de aanloop naar deze tentoonstelling interviewde Sabine Wang, gastcurator van het Groninger Museum die woont en werkt in China, de kunstenaar. Over Songs achtergronden, het belang van familie en leven als kunst. Wanneer ben je begonnen als kunstenaar? Ik ben geboren en getogen in Beijing; ik woon en werk er nu nog steeds. Ik heb vroeger altijd gewoond in een hutong, een ommuurd wijkje. In die dagen vormden de steegjes ons speelterrein. Daar speelden we spelletjes, badminton en voetbal. In de zomer als het warm was, kwamen alle families na het eten bij elkaar om te schaken, te kletsen of om zaken te bespreken.

Toen was het leven van elke familie min of meer hetzelfde. We hadden allemaal dezelfde kleren en meubels, aten dezelfde dingen, lazen dezelfde boeken, speelden dezelfde spelletjes. In die dagen was kunst collectief creatief werk. Zelfs individueel creatief werk kenmerkte zich door identieke patronen. Nadat de samenleving opener werd en er een aantal hervormingen werden doorgevoerd, kwam er langzamerhand steeds meer ruimte voor individualiteit. Ik begon met tekenen en te schilderen toen ik 3-4 jaar oud was. Ik hield niet van het geregelde leven van de kleuterschool, ik wilde vrij zijn. Ik liet me door mijn moeder overdag tijdens schooltijd thuis alleen opsluiten. Schilderen werd het vriendje waarmee ik speelde. In 1977 begon ik met schilderlessen op de Children’s Palace in het Xicheng-district in Beijing. In 1985 schreef ik mij in voor een studie olieverf-schilderen bij de Capital Normal University, waar ik in 1989 afstudeerde. Vervolgens begon ik het vak ‘kunst’ te geven op de Beijing 41 Secondary School, tot ik in 2001 ontslag nam.

43


44

Je bent opgegroeid in een moeilijke tijd, de dagen van de Culturele Revolutie, maar volgens mij heb je juist heel goede herinneringen aan je jeugd en ouderlijk gezin. Steunden ze jouw droom om een kunstenaar te worden en naar de kunstacademie te gaan? Familiebanden lijken ook een zeer belangrijke rol te spelen in jouw kunst, kun je uitleggen hoe en waarom? Chinese mensen hechten veel waarde aan familie en respect voor de ouderen. In de Sanzijing, een klassieke tekst die vroeger in het basisonderwijs gebruikt werd, wordt al aangegeven: “Respect voor familie en ouderen komt eerst, daarna kennis.” Mijn ouders gebruikten hun levenswijsheid om ons harde leven te verbeteren. In de winter stond er tijdens de Culturele Revolutie voor elke familie in Noord-China gewoonlijk slechts één gerecht op het menu: kool. Mijn vader wist echter meer dan 20 verschillende kool-schotels te creëren, waardoor ons gemeenschappelijke leven een stuk kleurrijker werd. Mijn ouders waren beiden ingenieur van beroep, maar nu denk ik dat ze eigenlijk meer kunstenaars waren. Zij hadden alleen geen podium om hieraan uiting te geven, dat was alles. Ik ben op dit moment bezig met een reeks die verbeeldt hoe mijn ouders mij dingen leerden (toen ik jong was). Ze blijken nogal bezorgd te zijn geweest toen ik aangaf dat ik een opleiding aan de kunstacademie wilde gaan volgen. Niet dat ze een hekel hadden aan kunst, maar in die tijd nam je een enorm risico als je koos voor een toekomst in de kunst- en cultuursector. Ze maakten zich hier zorgen over en waren bang dat hun zoon ‘gekwetst zou worden door de kunst’. Mijn vader had namelijk veel nadeel gehad van de vrijheid van meningsuiting. Hun diepe liefde voor het leven heeft mijn houding ten opzichte van kunst erg beïnvloed. Hoe zou je in het kort je werk willen omschrijven? Ik ben een multimedia-kunstenaar, ik beperk me niet tot de bekende kunsttechnieken om me uit te drukken. Ik gebruik onder andere installaties, happenings, performances, video’s, foto’s en schilderijen, en daarnaast houd ik mij ook bezig met het creëren van hedendaags experimenteel theater en architectuur. Ik denk dat kunst en leven hetzelfde zijn: leven is kunst. Ik zie mezelf als een kunstenaar die zich op alle mogelijke manieren uit. Leven is mijn beroep, met kunst ben ik alleen in mijn vrije tijd bezig. Het leuke aan de hedendaagse kunst is dat er een grote openheid en vrijheid is qua artistieke taal. Ik ben namelijk meer geïnteresseerd in wat ik wil uitdrukken dan in een bepaalde methode of techniek. In het leven leiden artistieke ideeën ook altijd tot specifieke werkwijzen en gewoontes. Veel mensen noemen dat een ‘stijl’. Ik doe probleemloos met alle stijlen mee, terwijl ik toch ook geïnteresseerd ben in het doorbreken van deze werkwijzen en gewoontes. Het lijkt alsof mijn werk zich de laatste jaren voornamelijk concentreert rond grote installaties en happenings, maar eigenlijk ben ik al vanaf de vroege jaren negentig begonnen met het

maken van kunst die zich letterlijk mengt met het echte leven. Deze werken zijn nu al lang een onderdeel van mijn huidige leven. En nog steeds maak ik heel veel werk dat versmelt met het leven en daar aanwezig is zonder dat dit aan de buitenwacht gepresenteerd wordt. Dus wat hier te zien is, betreft het tentoongestelde gedeelte van mijn werk; het verborgen gedeelte is niet vaak te zien. Als men verandering in mijn werk en stijl denkt te herkennen, gaat het dus niet om mijn hele werk. Maar het is ook niet belangrijk om mijn werk helemaal te kennen. Op de kunstacademie ben je opgeleid tot schilder in olieverf. Maar in het jaar dat je afstudeerde, in 1989 heb je jezelf meteen afgekeerd van de schilderkunst. Hoe vond deze verschuiving plaats? De vrijheid van meningsuiting is altijd mijn uitgangspunt geweest. Als ik met tekenen of schilderen niet voldoende mijn visie op de wereld en het leven kan uitdrukken, blijken gewoon andere methoden op een natuurlijke wijze op mijn pad te komen. Zo zag ik in 1979 de tentoonstelling van de Stars, een avant-garde kunstenaarscollectief. Ik vond deze tentoonstelling erg interessant en werd me er bewust van dat kunst meer was dan wat ik had geleerd. In 1985 ging ik studeren aan de universiteit, precies in de tijd dat de ‘85 New Wave Art Movement opkwam. Op dat moment werd ook het werk van Robert Rauschenberg tentoongesteld in het National Art Museum of China, wat een grote invloed op mij had. Op de universiteit had ik al geprobeerd om een paar installaties te maken. Na mijn afstuderen in 1989 dacht ik na over welke nieuwe richting ik op zou slaan. Op 18 februari 1992, mijn trouwdag, leende ik een videocamera om mijn bruiloft te filmen. Vervolgens maakte ik mijn eerste video Fried Water, die overigens nooit aan het publiek is getoond. In die tijd zeiden de mensen om me heen dat het complete onzin was. Ik besloot toen toch om zelf een videocamera te kopen. Daarvoor moest ik op zoek naar een bijbaantje en ging klusjes doen om geld te verdienen. In 1993 kon ik mijn eerste eigen videocamera kopen en ging er professioneel mee aan de slag. Mijn eerste tentoonstelling – de installatie en performance Another lesson, do you want to play with me?– stelde ik in 1994 samen. Binnen een half uur na de opening werd deze op last van de autoriteiten gesloten. Er werden hiervoor drie redenen opgegeven. De tentoonstelling werd in de eerste plaats als ‘niet serieus’ bestempeld en zou vervolgens ook ‘opruiend’ en als laatste zelfs ‘onveilig’ zijn. Op dat moment werd ik me ervan bewust dat kunst nog steeds een krachtig medium met een grote impact kon zijn. Toen mijn kunst niet meer geaccepteerd werd in openbare ruimtes, begon ik in mijn eigen hutong, in de steegjes en straten, mijn werk te laten zien. In feite ben ik nooit gestopt met schilderen. Schilderen is óók een manier waarop ik mij uitdruk, maar hier wordt zelden over gepubliceerd. Wanneer het nodig is iets in een schilderij uit te drukken, zal ik deze uitdrukkingsvorm zeker niet schuwen. Al meer dan 20 jaar nu gebruik ik een scala aan technieken en

45

Song Dong 36 Calendars, 2013 © Song Dong courtesy of Pace Beijing

stijlvormen om kunst te creëren, de grenzen tussen kunst en het leven zijn meer en meer aan het vervagen. Welk werk heb je gedaan naast je kunstenaarschap? Hoe zit het met de interactie tussen jouw andere bezigheden en je kunstenaarschap? Ik heb gewerkt als leraar, decorateur, ontwerper en film-assistent – ik heb ooit zelfs een hemeldak van meer dan 500 vierkante meter geschilderd. Al deze beroepen hebben mij beïnvloed, sommige waren een rechtstreekse bron van inspiratie voor mijn werk. Leraar zijn bijvoorbeeld is handig, ik vind het een leuk beroep. Als je lesgeeft, heb je altijd interactie met jonge mensen. Ze hebben het aura van de jeugd en terwijl ik mijn kennis aan hen doorgeef, ontvang ik er veel voor terug: dingen, die ik niet kan vinden in (of leren uit) boeken. Dit hele proces is dus een proces van communicatie en uitwisseling. Mijn manier van lesgeven houdt meer in dan het slechts herhalen van wat er in het lesboek staat. In plaats daarvan besteed ik meer aandacht aan communicatie en discussie, ook die tussen de kinderen onderling. Ik heb lesgegeven aan kinderen vanaf de leeftijd van 4-5 tot aan 10- tot 20-jarigen. Je ziet hoe kleine kinderen de wereld echt interessant vinden, ze hebben geen zorgen, ze hebben nog niet een systeem van (leef)regels opgebouwd, ingegeven door anderen. Ze kijken eenvoudig doch grondig naar de wereld. Hoewel we dit altijd

als kinderachtig beschouwen, schuilt er toch een verborgen wijsheid in hen. Mijn ervaringen in het onderwijs zouden de basis vormen voor mijn eerste aan een publiek tentoongestelde installatie en solo-performance: Another lesson, do you want to play with me? Als kunstenaar heb je meerdere talen en middelen van zelfexpressie tot je beschikking; dit zie ik als een enorme verrijking van je geestelijk leven. Vanaf het allereerste begin bevatten een groot aantal van je werken een participatie- en performance-element. Waarom vind je dat belangrijk? Is het de bedoeling om als ‘brug’ te fungeren? Het menselijk bestaan is in feite een reeks van performances. Iedereen is steeds in actie. Daarom is ‘performen’ voor ons een vertrouwde manier van doen en vormt het een integraal onderdeel van ons bestaan. Het gaat ons zeer natuurlijk af. Wanneer je mensen hierin laat participeren, is het net alsof je een kader schept voor iets waarmee zij eigenlijk al zeer vertrouwd zijn. De interactie tussen mens en kunst kan zeer divers zijn, het beperkt zich niet alleen tot het visuele. De manier waarop mensen kunst verzamelen is heel gevarieerd. Meestal worden alleen de ogen gebruikt om kunstwerken waar te nemen, maar ik denk dat kunst andere aspecten en lagen kan hebben dan alleen het beeldende. Kunst kan


wilde ik mijn vader echt aanraken, maar ik durfde dat niet letterlijk te doen. Dit was voor mij echt een serieus psychologisch dilemma, omdat ik in de relatie, die ik met mijn vader had toen ik klein was, altijd het gevoel had gehad dat hij ver van me stond en niet te bereiken was, dat hij zo groot en geweldig was, dat ik hem alleen totaal kon aanbidden. En toen ik een beetje ouder was, nog niet helemaal volwassen maar ook niet meer een kind, merkte ik dat er bovendien een generatiekloof ontstond. Bepaalde dingen mocht ik niet van hem, bijvoorbeeld mijn haar lang laten groeien. Ik was erg bang voor een confrontatie met hem. Tijdens mijn opvoeding ging hij zich – in mijn ogen – een zekere ‘strenge waardigheid’ ten opzichte van mij aanmeten.

46

Song Dong My first home, hout en mixed media, 2012 © Song Dong courtesy of Pace Beijing

bijvoorbeeld heel erg dicht staan bij een hoop dingen die we in ons dagelijks leven doen; alleen beseffen mensen niet dat dit kunst is, dat is alles. Je kunt kunst eten, verzamelen, ergens anders naartoe meenemen, het uitscheiden, op de een of andere manier zal het ergens als meststof gebruikt worden en uiteindelijk weer als voedingstof terugkeren en op tafel gepresenteerd worden. Dit vormt een belangrijke – maar ook een altijd over het hoofd geziene – levenscyclus van kunst. Hoe maak je een nieuw kunstwerk? Van welk onderdeel van het hele proces geniet je het meest? Welke werken zijn essentieel? Omdat kunst mijn leven is, zijn mijn kunstwerken ook een onlosmakelijk deel van mijn leven. Alle dagelijkse dingen die we in ons leven doen zoals eten, drinken, poepen, plassen, slapen zijn voor mij een inspiratiebron. Ik geniet ervan hoe kunst mijn leven verandert en mij nieuwe inzichten geeft. Het is net zoals een boek of eten ons lichaam en onze geest kan veranderen. Water Diary, Touching my Father en Waste Not veranderden mijn leven, zij zijn een zeer belangrijk onderdeel van mijn leven.

Behalve met je ouders, vrouw en dochter werk je ook samen met andere kunstenaars. Is er iets (een gedachte, een woord, een actie) dat je tijdens al deze samenwerkingsvormen diep heeft geraakt? “In een gezelschap van drie, is er altijd een leraar te vinden” – iedereen om me heen kan mij voeden. Het voorbeeld en de leefregels van mijn ouders en de invloed van de familiaire sfeer hebben mij altijd erg beïnvloed. Zelfs mijn 12-jarige dochter kan invloed op mij hebben, zorg voor de toekomst bijvoorbeeld. Water Diary refereert aan mijn kindertijd, toen ik van mijn vader kalligrafie-lessen mocht volgen. Onze familie had het financieel niet breed en ik vond het vaak nodig om te zeggen dat ik niet goed kon schrijven omdat ik het schrijven moest oefenen op afvalpapier in plaats van op rijstpapier. Mijn vader vertelde mij toen dat veel beroemde meesters hun kalligrafielessen moesten oefenen met alleen water op de rand van een waterput, zo kwam ik op het idee voor Water Diary. Hoe heeft kunst jouw visie op de wereld veranderd? Ik denk dat je moet beginnen vanuit je hart, en dat je hart je dan vervolgens de juiste weg wijst. Bij Touching My Father

Op mijn dertigste was ik voor het eerst voor een langere periode van mijn ouderlijk huis weg, toen ik voor een maand naar Duitsland vertrok. In die tijd kon ik geen Duits en elke dag leek wel een eeuwigheid te duren. ’s Nachts lag ik te denken aan mijn familie en de mensen die dicht bij mij stonden en probeerde ik een manier te bedenken om beter met mijn vader te gaan communiceren. En misschien kwam het omdat ik dertig was (dat is de leeftijd in de Chinese cultuur dat je geacht wordt geheel volwassen te zijn, een opleiding te hebben afgemaakt, een carrière te hebben en een onafhankelijk mens te zijn geworden), maar ineens voelde ik de behoefte om mijn vader aan te raken. In die dagen vormde een van mijn werken – getiteld Slap – een onderdeel van mijn solo-performance in Berlijn. Het was een video-installatie, waarbij gefilmde handen op de vloer werden geprojecteerd, die voortdurend klapten – alsof ze iets in woede aan het slaan waren. Kijkend naar dit eigen werk, dacht ik aan mijn vader en realiseerde ik me dat ik op de een of andere manier mijn emoties aan hem wilde tonen, maar dat ik wist niet hoe ik dat aan hem moest overbrengen. Dat we verschilden van mening over dingen en dat we het daar eens nodig samen over moesten hebben. Ik wilde hem laten weten dat ik van hem hield. Ik wilde hem aanraken, maar ik durfde niet. Wat kon ik doen? Tenslotte kwam ik met een oplossing hoe ik hem toch zou kunnen ‘aanraken’: door middel van een projectie die je wel zou kunnen zien maar niet zou kunnen voelen. Dus uiteindelijk was mijn motivatie voor het maken van deze video niet een nieuw medium uitproberen, maar de eigenschap dat je er wel iets mee kan zien maar niet mee kan voelen. Want het is in feite een lichtbundel. Het geeft wel de illusie van fysiek contact, maar dit zou dus niet echt hoeven plaats te vinden. Maar voor mij zou dat wel zo voelen en dus zou het voor mij ook echt zijn. Terug in China sprak ik met mijn vader over dit project. In het begin ondervond ik weerstand. Mijn vader wilde niet. Hij wilde niet dat ik hem – ook niet op deze manier – zou aanraken, onder het mom dat hij daardoor zijn waardigheid zou verliezen. Na eindeloos en zonder succes hierover met hem te hebben gepraat, zei ik tenslotte tegen hem: “Ik denk echt dat dit een

heel goed kunstwerk wordt. Als je mij je laat ‘aanraken’, zal ik vast erg beroemd worden”. Toen ging mijn vader akkoord. Ik was heel erg ontroerd. Ik voelde dat mijn vader bereid was alles op te geven omwille van mijn succes, en dat zijn beslissing was gebaseerd op een diepe vaderlijke liefde, waardoor het voelde alsof onze harten zich eindelijk naar elkaar openden. Toen ik het werk maakte, droeg hij een jasje en was hij aan het ketting roken. Terwijl de geprojecteerde hand hem aanraakte, waren zijn ogen gefixeerd op de ‘hand’, om precies te kunnen volgen wat deze bij hem deed. Na een tijdje deed hij onverwacht zijn jasje uit en weer wat later ook zijn shirt en zijn onderhemd. Hij was volledig gefocust en in een staat van opperste verbazing. Ik denk dat mijn vader deze hand ook echt ‘voelde’ en dat hij deze dichterbij wilde laten komen. Later hebben we er nooit meer over gesproken en hij heeft me nooit gevraagd of het een succes was of wat ervan geworden was. Maar er was wel iets tussen hem en mij fundamenteel veranderd. Want daarvoor praatten we wel met elkaar, maar zo rond de klok van 10 uur of zo ging hij altijd naar bed. Maar nu praatten we soms wel tot 1 of 2 uur ‘s nachts. Zo lang hij merkte dat ik met hem wilde praten, bleef hij met me praten en vice versa. Er bleken nog een hoop dingen te zijn waar we het over moesten hebben en het wederzijdse begrip was groot. Jouw werk Wisdom of the Poor – een serie installaties – gaat over de creativiteit of de kracht van kunst in het leven van gewone mensen. Ben je een voorvechter van de waarden van het verleden die dreigen te verdwijnen? We zien en doen allemaal dezelfde vergelijkbare dingen in het leven. Wat het meest nuttig blijkt voor onze toekomst en ons existentiële denken, zijn de waarden die we meenemen, een mind-set die ons verder op weg zal helpen naar een meer onthaast leven. Ook al zou ik geen kunstenaar zijn, dan zou ik misschien nog soortgelijke dingen doen. Ik hoop mijn leven interessanter te maken door kunst. De installatie met de grote boom in mijn serie Wisdom of the Poor is een bestaande plek waar ik zelf vaak kom. In de lente en in de herfst liggen mijn dochtertje en ik tussen de middag of ‘s avonds op dat bed en dan vertel ik haar een verhaaltje. Wat betreft de ‘grote kast’-installatie: mijn dochtertje vindt het vooral geweldig om het schakelbord te bedienen, voor haar is het net een groot stuk speelgoed. In de afgelopen circa tien jaar hebben je tentoonstellingsprojecten ertoe geleid dat je over de gehele wereld gereisd hebt. Wat heeft de grootste impact gehad op je visie van de geglobaliseerde wereld? Wat is het grootste verschil in ontvangst van je werk in China en in het buitenland? “Veel gereisd, veel geleerd.” Cultuur heeft altijd interactie en communicatie nodig. Tijdens het reizen ervaar je het leven in verschillende culturen en merk je dat een ander leven andere culturen en andere kunst voortbrengt. De globalisering heeft ons veel gemak, maar ook een crisis gebracht.

47


48

De samensmelting van culturen heeft geleid tot verschraling van de culturele diversiteit en rijkdom in de wereld. Maar het leven zal altijd voortdurend aan verandering onderhevig zijn en zo onze cultuur constant herdefiniëren. Door het verschil in onze culturele achtergronden zullen we dit proces echter niet altijd van elkaar begrijpen. En dat is juist weer het fascinerende van cultuur en kunst. Kunst geeft geen definitieve antwoorden, maar omarmt en waardeert juist openheid en ontwikkeling. Het boek Doing Nothing, dat ik voor Documenta in Kassel hebt gemaakt, is een poging om te onderzoeken wat er qua betekenis voor verlies optreedt tijdens het vertalen van een korte tekst. Het ging hierbij om deze drie zinnen: “That which goes undone goes undone in vain. That which is done is still in vain. That done in vain must still be done.” Ik heb ver� schillende vertalingen van vertaalbureaus en vrienden gezien, in totaal 24 Engelstalige versies. Het bleek echter onmogelijk om een exacte betekenis en interpretatie van deze drie zinnen te geven. Zelfs bij een uitleg rechtstreeks in het Chinees, is het niet gemakkelijk om er wijs uit te worden. Ik denk dat dit op elke taal van toepassing is. Kunst vormt hierop geen uitzondering. Is er een vraag die je jezelf steeds maar weer blijft stellen? “Wie ben ‘ik’, waar ben ‘ik’?” Dit was de vraag die ik in 1986 aan een vooraanstaande monnik stelde toen ik een tempel bezocht. Hij antwoordde me het volgende. Stel je een ossenkar voor. Hiervan kunnen vier elementen onderscheiden worden: de kar, de os, de bestuurder van de kar en de inzittenden. De kar is ons lichaam. De os is de energie die ons

lichaam laat bewegen. De bestuurder is ons brein, die de energie van ons lichaam aanstuurt. De inzittenden in de kar zijn je ‘zelf’. Na dit bezoek ben ik slechts nog naar één ding op zoek geweest: mijn ‘zelf’. In 1998 vond ik mijn ‘zelf’: een pop uit mijn kindertijd – een mannelijke pop met een houten kop. Vroeger, omdat ik een jongetje was, hield ik nooit van poppen. Daarom was ik degene, die altijd de baas speelde over mijn pop en straf mocht geven. Dit was soms zelfs een manier om mijn woede te ventileren… Later toen ik de pop na meer dan 20 jaar weer terugvond, voelde ik heel sterk dat het mijn ‘zelf’ was, zittend in de ossenkar. Ik heb daarna veel plannen gemaakt om werk met mijn ‘zelf’ te maken en wanneer ik 50 word – de leeftijd waarop je geacht wordt de wil van de hemel te kennen – wil ik een werk creëren met de titel At 50 I do not know the will of heaven. Ook heb ik mijn moeder gevraagd kleren en schoenen voor mijn ‘zelf’ te maken. Maar in 2009 viel mijn moeder uit een boom toen ze een vogel probeerde te redden en overleed plotseling. Op dat moment verloor ik zowel mijn moeder als mijn ‘zelf’; het enige wat mij restte was verdriet en spijt. Sindsdien probeer ik mijn ‘zelf’ weer terug te vinden, maar tot nu toe zonder succes. Toch ben ik er nog steeds van overtuigd dat het zich ergens op deze wereld moet bevinden. Het vinden van mijn ‘zelf’ is het belangrijkste doel van mijn leven geworden. Hoe zie je je toekomst? Droom je nog van iets groots? Hoewel ik ervan overtuigd ben dat de wereld altijd zal blijven bestaan, besef ik dat ik zelf sterfelijk ben. Mijn dochter is mijn toekomst. Als het goed met haar gaat, ben ik tevreden. G

Zomeractie met Groninger Museum en Drents Museum! Bent u een liefhebber van kunst uit Azië? Dan kunt u deze zomer profiteren van de samenwerking tussen het Drents Museum en het Groninger Museum. Voor maar 15 euro kunt u zowel naar de tentoonstelling De Kim Utopie – Schilderkunst uit Noord-Korea in het Drents Museum als naar de tentoonstelling Song Dong. Life is Art, Art is Life in het Groninger Museum. In de tentoonstelling De Kim Utopie - Schilderkunst uit Noord-Korea geeft het Drents Museum aan de hand van ruim 80 schilderijen en werken op papier een unieke inkijk in het gesloten Noord-Korea. De schilderijen zijn in de periode van 1960 tot 2010 door professionele Noord-Koreaanse schilders in staatsdienst gemaakt. De tentoonstelling toont hoe het regime socialistisch-realistische kunst inzet om een utopisch Noord-Korea te creëren en in stand te houden.

Een wereldkaart opgebouwd uit duizenden snoepjes, een met veldbloemen begroeide heuvel van afval en een grasmat gemaakt van groene slagroom. Het zijn voorbeelden van het werk van Song Dong (Beijing, 1966). In het Groninger Museum is vanaf 13 juni zijn eerste grote solotentoonstelling Song Dong. Life is Art, Art is Life te zien, bestaande uit video’s, installaties en fotografie. Song is een van de belangrijkste internationaal opererende Chinese kunstenaars van dit moment. Zijn bekendste werk is Waste Not, een omvangrijke installatie die de bijeengespaarde huisraad van zijn moeder behelst, is te zien in het Coop Himmelb(l)aupaviljoen. De actie loopt van half juni tot en met 30 augustus 2015. De combitickets zijn alleen online te bestellen via www.groningermuseum.nl en www.drentsmuseum.nl

Song Dong Writing time with water, © Song Dong courtesy of Pace Beijing

49


50

Tekst: Sue-an van der Zijpp

SONG DONG LIFE IS ART, ART IS LIFE 13 JUNI T/M 1 NOVEMBER 2015

WASTE NOT Een familiegeschiedenis

Song Dong Waste not (detail) Courtesy Song Dong and Tokyo Gallery+BTAP

Het overkomt veel mensen: moeite hebben om dingen weg te gooien. De een heeft er meer last van dan de ander, maar het komt bijna overal voor. Weggooien en een beetje ordenen is de simpele oplossing voor dit probleem. Maar vaak blijkt het om een hardnekkige gewoonte te gaan en in sommige gevallen neemt het problematische vormen aan. Het lijkt vooral ook een hedendaags fenomeen. Niet voor niets is er tegenwoordig een overvloedig aanbod aan zelfhulpboeken, tv-programma’s, cursussen en opruimgoeroe’s die soelaas beloven en zijn ‘opbergers’ en ‘organizers’ populaire zoektermen en artikelen bij aanbieders als Hema en Ikea.

Niet weggooien, of beter teveel bewaren gaat over de relatie van mensen met objecten en ook van mensen met elkaar. Het raakt aan een fundamentele menselijke neiging om bepaalde gevoelens en emoties op dingen te projecteren en zich daar vervolgens aan te hechten. Welke objecten als waardevol worden beschouwd en waarom, verschilt vaak per generatie en per cultuur. Kunstenaar Song Dong maakte daar een indrukwekkend kunstwerk over met de titel Waste Not. Het werk was voor het eerst te zien in 2005 in Beijing en reisde daarna door naar het MoMa in New York, Vancouver Art Gallery, Barbican Centre in Londen en de Sidney Biënnale in 2013. Vanaf 13 juni is het te zien in het Coop Himmelb(l)au paviljoen van het Groninger Museum.

51


52

Geheim wapen Het niet kunnen weggooien overkwam ook de Chinese Zhao Xiangyuan, de moeder van Song Dong. Zij werd in 1938 geboren en hoewel haar familie aanvankelijk welvarend was, raakte deze met de oprichting van de Volksrepubliek China in zwaar weer. Haar vader, officier van de Kwomingtang (Chinese Nationale Volkspartij), werd door de communisten ten onrechte beschuldigd van spionage en in 1953 tot 7 jaar gevangenis veroordeeld. In 1961, niet lang nadat haar vader was vrijgekomen, overleed haar moeder aan kanker. De jaren die volgden met onder andere de Grote Sprong Voorwaarts, de Culturele Revolutie en daarbij verschillende rampen en hongersnood, betekenden voor de familie diepe armoede en kostten miljoenen andere Chinezen het leven. Ongetwijfeld maakten deze gebeurtenissen diepe indruk op Zhao Xiangyuan en doordrongen ze haar van het communistische spaarzaamheidsadagium ‘Wù jìn qí yòng’, in het Engels vertaald als Waste Not. In tijden van extreme schaarste waren vindingrijkheid en spaarzaamheid de enige manier om te overleven. Iets achter de hand hebben, kon het verschil maken tussen leven en dood en werd gezien als een ‘fabao’, een soort geheim wapen. Song Dong: “Ik herinner me dat mijn moeder altijd lapjes stof op de kop tikte om kleren van te maken. Ook toen de tijden beter waren en het niet meer nodig was, ging zij uit angst voor nieuwe tekorten stug door met opsparen van spullen.” Volgens Song Dong is de verzameldrift van zijn moeder ook niet uniek, maar tekent het een hele generatie en markeert het tegelijkertijd ook een generatiekloof tussen wie tijden van totale onzekerheid en extreme armoede hebben gekend en wie in welvaart opgroeiden en dat als vanzelfsprekend beschouwen. Ondertussen verzamelde Zhao driftig verder. Zij gooide bijna niets meer weg wat volgens haar ook maar enigszins ooit van nut zou kunnen zijn. Ze bewaarde van alles: kleding, lege tubes tandpasta, allerhande bakjes, petflessen, vieze knuffelbeesten, dopjes, eindjes touw, bloempotten enzovoort, enzovoort, enzovoort. Song Dong: “Problematisch was ook dat wij, ik en mijn zus, zelf ook niets mochten weggooien”. Het resultaat was dat Song Dong en zijn zus Song Hui met lede ogen moesten toezien hoe het kleine huis van hun moeder dichtgroeide. Later, toen zij uit huis waren, leek het alsof Zhao het lege nest alleen nog maar meer wilde vullen met alles wat te maken had met huiselijk geluk en zekerheid, alsof ze met al die objecten iets van het verleden kon vasthouden. Veel erger werd het toen hun vader, haar man, door een hartaanval overleed en zo van het ene op het andere moment uit hun leven verdween. Het was een immense schok voor de hele familie en in het bijzonder voor zijn moeder. Ze raakte totaal van slag en kwam in een depressie waardoor haar verzameldrift een obsessie werd. Waar zij eerder alles nog ordende en een plek had gegeven, slingerde er nu van

alles rond. Pogingen van Song Dong en zijn zus om haar te helpen met opruimen en weggooien leidden steevast tot ruzies. Ten einde raad wist Song Dong zijn moeder ervan te overtuigen haar huisraad ter beschikking te stellen van een kunstwerk waar ze samen aan zouden kunnen werken, en de kunstenaar zich als haar assistent opstelde.

53

Moeder en zoon Het werk kreeg de titel Waste Not en bestaat uit de meer dan 10.000 artikelen die over 50 jaar vlijtig bijeen gespaard zijn. Ze zijn in keurig geordende verzamelingen uitgestald rond het frame van een huisje. Dat gebouwtje stond oorspronkelijk naast het ouderlijke huis van Song Dong, maar werd in voorbereiding op de Olympische Spelen van 2008 uit de weg geruimd. Waste Not werd in 2005 voor het eerst gepresenteerd in de Beijing Tokyo Art Projects, een galerie in het Dashanzi kunstdistrict van Beijing, waar Song Dong samen met zijn moeder de presentatie voorbereidde. Sindsdien reist het werk de wereld rond. “Het was een noodgreep en het maakte me eerst niet uit wat er van zou komen, zolang het mijn moeder maar zou helpen”, aldus Song Dong. Het bleek te werken. Het werk bevrijdde haar van de extreme pijn en rouw die zij na het verlies van haar man ervoer. Het partnerschap met haar zoon hernieuwde en verdiepte hun relatie. “Het was als een soort tweede kans met mijn moeder. De eerste keer was toen ik als kind opgroeide tot volwassene en deze keer kreeg ik meer inzicht en leerde ik ‘mindful’ te zijn.” Waste Not vormde een soort tweede leven voor Zhao, die steeds naar elke locatie waar het werk te zien was reisde om het werk te installeren. Door bij haar eigen spullen te zijn en daar rustig doorheen te kunnen gaan, deze te sorteren en ordenen, kregen haar herinneringen een plek en kreeg zij haar emoties op orde. Ook raakte ze regelmatig in gesprek met compleet onbekenden waarmee zij haar ervaringen kon delen. Veel bezoekers, zowel ouderen als jongeren herkenden bepaalde producten en merken nog van vroeger, die hun vaak vergelijkbare levens met elkaar verbonden. Daarnaast herkenden veel Chinezen deze situatie waarvan velen zeiden: “Dit is ook mijn verhaal”, of “het verhaal van mijn ouders”. Bijna iedereen in China heeft namelijk wel iemand in zijn familie in een vergelijkbare situatie.

Song Dong Waste not (detail) Courtesy Song Dong and Tokyo Gallery+BTAP

tijdens het uitpakken van de talloze voorwerpen. Deze bezigheid is bijna een ritueel proces, waarbij het verlies wordt verwerkt; het vormt een belangrijk therapeutisch familiemoment. Tegenwoordig heeft ook Song Dongs dochter zich op het project gestort, zodat het werk inmiddels een centrale rol binnen de familie inneemt.

Vader en dochter In 2008 overleed Zhao plotseling. Op een koude winterdag probeerde zij een in de knel geraakte vogel uit een boom te redden en viel van de ladder. Het gaf Waste Not, dat nog steeds een werk in ontwikkeling is, een nieuwe lading. Waste Not is voor Song Dong meer dan alleen een stille getuigenis. Nu zijn moeder overleden is, beschouwt Song de actie van het uitpakken, sorteren, rangschikken en tentoonspreiden als een onderdeel van het werk. Samen met zijn zus en met zijn vrouw, kunstenaar Yin Xiuzhen, haalt hij herinneringen op

Verspilling? In zijn huidige vorm, waarin alle objecten zijn gesorteerd en netjes zijn uitgestald roept Waste Not vaak een mengeling op van verwondering, afschuw en herkenning. Voor velen is het confronterend om te zien hoeveel dingen er (blijkbaar) dagelijks door onze handen gaan, jaar in jaar uit, die we vervolgens even makkelijk weer achter ons laten. De installatie maakt dat in een klap aanschouwelijk en invoelbaar. Bovendien is ons westerse consumptiepatroon waarschijnlijk een stuk

intensiever dan dat van Zhao, wat betekent dat wij een nog veel grotere bult rommel achterlaten. Een enorme verspilling van grondstoffen en energie, bovenop de ecologische belasting die de verwerking daarvan met zich meebrengt. Om op het eerste gezicht totaal waardeloze spullen zo netjes uitgestald in een museum te zien is voor sommigen een enigszins vervreemdende ervaring. Ook voor Song Dong geldt dat nog steeds: “Het grappige is dat ik met veel van deze spullen ben opgegroeid en die natuurlijk nooit bedacht had als ‘kunst’. Toen beschouwde ik dat als waardeloze rotzooi, maar zeker na de dood van mijn vader heeft het mij ook gegrepen en beschouw het nu als schatten waar ik zelf ook geen afstand meer van wil doen. Mijn moeder zei eens triomfantelijk over het succes van Waste Not: “Zie je nu wel dat al die spullen dus toch nog van pas zijn gekomen?” G


54

55

Tekst: Steven Kolsteren

ORGANISCH Docente beeldende vakken Kiki van de Wouw van het Willem Lodewijk Gymnasium in Groningen is oprecht enthousiast. “Mijn leerlingen hebben mij verbaasd doen staan!” Voor het tweede jaar op rij heeft ze haar vierde klassers werkstukken laten maken in samenwerking met het Groninger Museum. De objecten, geïnspireerd door de tentoonstelling van Maartje Korstanje en Nacho Carbonell, werden vanaf eind februari gepresenteerd in de vitrines van het Info Center. Net als het jaar daarvoor toen de leerlingen prachtige voorwerpen naar aanleiding van het werk van Jaime Hayon hadden gemaakt. Bij die eerste presentatie klikte alles zo goed, dat een vervolg niet kon uitblijven. De opening haalde zelfs de landelijke pers en tv, mede dankzij een eigenzinnige bijdrage van één van de leerlingen. De afdeling educatie van het Groninger Museum wil graag scholieren uitdagen om zich te laten inspireren door de getoonde kunstwerken, zoals bijvoorbeeld ook muzikanten uitgenodigd worden, of dichters en choreografen. Op de website staan daarom voorbeeldprojecten van diverse scholen, ter inspiratie voor andere belangstellenden. Bij de hernieuwde samenwerking met het Willem Lodewijk Gymnasium was meteen de afspraak gemaakt dat de objecten van de leerlingen ook weer gepresenteerd zouden worden in het Info Center.

Afschuw De leerlingen reageerden gemengd op de werken in het museum, vertelt Kiki. Bij Korstanje dachten ze aan schimmel, snot, slijm, bloed, een eng sprookje of de woeste natuur uit The Lord of the Rings. De schaduwen op de muren vonden ze fascinerend en de werken bleven bij de leerlingen door het hoofd spoken. Carbonells cocoonplekken werden vrijwel door iedereen omarmd. De opdracht aan de leerlingen was om een ‘organisch object’ te maken, al dan niet met een functie. Het materiaal moest voornamelijk uit papier-maché bestaan en de basisvorm was de ballon. De binnenkant moest een andere huid hebben dan de buitenkant. ‘Organisch’ betekende dat het object hen aan de natuur moest doen denken zonder letterlijk iets uit de natuur te zijn. Maar organisch betekende ook dat ze niet met een vooropgezet idee mochten starten maar het object onder hun handen moesten laten ‘groeien’.

Werkproces Kiki benadrukt de groei tijdens het werkproces. Allereerst moesten de leerlingen kubusvormige doosjes animeren, de nadruk lag op materiaalonderzoek. Een leerlinge brak tijdens dat onderzoek satéprikkers toen ze die in de kubus wilde prikken, ontdekte dat gebroken satéprikkers een interessant beeld op konden leveren en paste dat later toe in haar uiteindelijke object. Een andere leerlinge ontdekte dat selecteren heel belangrijk is. Vanuit het doosje dat ze met van alles volgeplakt had nam ze een soort mosselvormen, van buiten zwart, van binnen wit, mee naar haar voorwerp. De kubus als strakke vorm moest hen van het imiteren van de natuur afhelpen. Een leerling had meteen de gedachte om een cavia als voorbeeld te nemen, maar dat wist Kiki te vermijden door het te vergelijken met het maken van een sinterklaassurprise. “De leerlingen gaan vaak zitten wachten tot er een lampje gaat branden en het idee zich in hun hoofd heeft gevormd”, zegt ze. ”Dat is niet de bedoeling. Ze moeten open staan voor ideeën die zich aandienen tijdens het werkproces, die ontstaan onder hun handen”. Als goed voorbeeld noemt ze een object dat op die wijze ontstaan is, getiteld Wireless. ”Je kan er geen touw aan vastknopen”, zo formuleert de leerlinge het zelf. “Vandaar wireless. Maar het is ook ironisch want het zit vol met lijmdraden, daarom is het juist wirefull.”

Verhalen Er zijn duidelijk verwijzingen naar de tentoonstelling van Maartje Korstanje en Nacho Carbonell te zien, zowel in vormentaal als materiaalgebruik. De leerlingen maakten bijna allemaal autonome objecten, geen gebruiksvoorwerpen. De afkeer die Maartjes werk bij sommige leerlingen opriep leidde uiteindelijk tot de interessantste objecten, met elk een eigen verhaal. Zo ziet een leerlinge haar object als een zaadje dat op ijzerdraad geland is en niet kan aarden. ”Hoeveel zaadjes treffen dit lot niet, dat ze niet kunnen ontkiemen”, vraagt ze zich retorisch af. “Precies: miljarden.” Een ander meisje werd aan het denken gezet door de ‘gevilde dierenhuiden’ van Korstanje en vergelijkt de opgebaarde huid met de boot van veerman Charon over de dodenrivier de Styx. “Een hele uitdaging, en het kostte bloed, zweet en tranen”, aldus Kiki. “Maartje Korstanje kan tevreden zijn! Maar het resultaat doet die worsteling vergeten: de objecten zien eruit alsof ze er niet anders uit hadden kunnen zien, organisch!” G


56

HUUG PLEYSIER 3 JULI T/M 4 OKTOBER 2015

Tekst: Hedy Buursma en Paul Kramer

Huug Pleysier

SCHILDER EN GRAFICUS Huug Pleysier (1944-2000) heeft, ondanks zijn korte leven en enkele periodes waarin hij door ziekte niet kon werken, een omvangrijk oeuvre nagelaten. Het bestaat uit honderden schilderijen en etsen en duizenden tekeningen. Bovendien schreef hij talloos veel brieven - vaak ook kleine kunstwerken - aan zijn vrienden. Wie was deze harde werker? Als kind speelde hij tussen de puinhopen van de stad Rotterdam, waar hij in 1944 geboren was. Opgroeiend kwam hij te weten wat er gebeurd was tijdens de oorlogsjaren. Later kreeg hij foto’s onder ogen van het getto in Warschau, beelden die hem nooit meer loslieten. Wat mensen elkaar voor verschrikkelijks konden aandoen droeg hij zijn hele leven als een last met zich mee. Hij was een gevoelig mens met een groot inlevingsvermogen en hij hield van mensen, maar wat de mensheid betrof, was hij somber gestemd. Zijn betrokkenheid gold met name de kwetsbaren in de samenleving. Huug wist al vroeg dat hij kunstenaar wilde worden. Na zijn eindexamen in 1964 ging hij naar de kunstacademie in zijn stad en studeerde vier jaar later cum laude af. Hij exposeerde na zijn studietijd regelmatig, onder meer bij de Rotterdamse Kunststichting. In 1966 trouwde hij met zijn jeugdliefde Marrie van der Starre en het stel vertrok in 1970 naar een boerderijtje in Boornbergum, vlak bij Drachten, om de drukte van de grote stad te ontvluchten. Hier werd hun zoon Rommert geboren. Op jonge leeftijd hield hij al van film, niet alleen de Europese cinema, maar ook de Amerikaanse westerns en oorlogsfilms. Daarnaast hield hij veel van muziek en lezen. Net als in de beeldende kunst gaf hij juist om diegenen die humor en mededogen in hun werk meebrachten. Burt Lancaster was zijn grote filmheld, geliefde schrijvers waren Samuel Beckett, T.S. Wiliams, John Steinbeck, Franz Kafka, maar ook Annie M.G. Schmidt. Alan Davie en Marc Chagall waren schilders die hem na aan het hart lagen.

In het werk dat Huug in Friesland maakte, waaronder de serie met de 8 die getoond wordt in het Groninger Museum, gaat het om de weergave van menselijke relaties, die tussen man, vrouw, kind en vriend. Om een zo eenvoudig mogelijke vormentaal te krijgen, probeerde hij de ets techniek die hem op de academie aangeleerd was te vergeten en ging hij zich oefenen door het maken van heel veel schetsen. Zo kon hij de gewenste vormen als het ware dromen. Huug Pleysier werkte dikwijls abstract, maar de oorsprong van zijn vormen is te herleiden tot dingen die hij zag: speling van licht door de luxaflex, een zinken dakgoot, het trapje in het zwembad tegenover zijn ouderlijk huis… In Friesland ontstond ook een serie foto-etsen, in samenwerking met Charles Wildevuur, die op de tentoonstelling te zien is. In de jaren tachtig verhuisde hij naar Groningen, waar hij tot zijn overlijden in 2000 zou blijven wonen. In deze periode werkte hij aan het boek Tandeloos, 41 etsen op groot formaat, gebonden in twee geëtste zinkplaten. Hierin valt te zien en te lezen hoe hij dacht over leven en kunst: in een volstrekt eigen beeldtaal, met leesbare en niet (meer) leesbare teksten, waarin naast geabstraheerde vormen van mens en dier ook volledig abstracte tekens voorkomen. Het boek sluit af met een brief aan Tom (Tennessee) Williams. Werk van Huug Pleysier bevindt zich in de collecties van het Groninger Museum, Museum Belvédère en Museum Dr888 en zal dit jaar in alle drie musea worden getoond. Vrienden van hem hebben een boek samengesteld om zijn betekenisvolle leven en werk (dat in verschillende fases wordt gevolgd) vast te houden; het zal tevens als catalogus dienen voor de drie tentoonstellingen. G Groninger Museum, 3 juli - 4 oktober 2015 Museum Dr888, 26 september - 23 oktober 2015 Museum Belvédère, 26 september - 25 december 2015

57


58

GLANS UIT CHINA IN DE MENKEMABORG T/M 31 DECEMBER 2015

Tekst: Ida Stamhuis Beeld: Otto Kalkhoven

In de verschillende kamers van de Menkemaborg is een keur aan kleurrijk Chinees porselein opgesteld. De nadruk ligt hierbij op het gebruik. Niet alleen het dagelijks gebruik, maar ook de functie als sierobject, in de zogenaamde porseleinkasten.

De bijzondere porseleinkast in de Grote Zaal is helemaal gevuld met Chinees porselein van het ‘famille rose’ type. De roze kleur is in China rond 1725 ontdekt en dit porselein is bijzonder populair geworden. Veel bloemen, zoals pioenrozen, maar ook hanen en andere dieren zijn erop afgebeeld.

Speciaal voor de tentoonstelling ‘Glans uit China’ is in de gang een porseleinkast geplaatst die helemaal gevuld is met Chinees blauw-wit porselein uit de Kangxi periode (rond 1700). Het is onderdeel van het legaat van Jean François Lewe van Nijenstein uit 1951. Hij heeft ongetwijfeld porselein geërfd van zijn (voor)ouders, maar was duidelijk ook zelf een verzamelaar. In de kast staan zo’n honderdvijftig stukken porselein, ze hebben een klein formaat en zijn veelal in setjes van twee of meer neergezet, voor een mooie symmetrische inrichting. Ze

Naast achttiende-eeuws porselein heeft de familie ook porselein uit het begin van de zeventiende eeuw nagelaten. In de beschilderde buffetkast in de Herenkamer staan grote schotels van het zogenaamde Kraakporselein. Opvallend zijn de twee wijnkannen van dit type. Er is veel meer bijzonder Chinees porselein opgesteld, waarvan veel in opdracht is gemaakt, het zogenaamde Chine de Commande. Bijvoorbeeld een zeer verfijnd theeserviesje, gemaakt in opdracht voor een huwelijk in 1733 met niet alleen

GLANS UIT CHINA IN DE MENKEMABORG tonen een grote variatie in vorm en beschildering, waaronder landschapjes, maar ook ‘lange lijzen’ en ‘zotjes’. De inrichting van de kast is, op een paar toegevoegde stukken na, precies zoals Lewe van Nijenstein het had. Zijn huishoudster kwam na zijn overlijden over uit Amsterdam om de kast te reinigen en weer in te richten ‘zoals mijnheer het graag had’. In de voorkamer staat een porseleinkast met een keur aan gekleurd porselein. Borden van Chinees Imari met een beschildering in rood en goud op het onderglazuur-blauw, niet alleen naar voorbeeld van het Japanse Imari, maar ook beschilderd met een Nederlandse vrouw en man. Ook enkele Chinese voorwerpen met een overschildering uitgevoerd in Nederland, het zogenaamde ‘Amsterdams bont’. Opmerkelijk zijn ook de bordjes met Nederlandse teksten ‘Pardie al myn Actiën kwijt’ en ‘Schijt actiën en windhandel’. Ze zijn gemaakt naar de spotprenten die gemaakt zijn na de eerste ‘actien-’ of aandelencrisis in 1720.

de namen, maar ook een afbeelding van het echtpaar. In de eetkamer is de tafel gedekt met een keur aan onderdelen van het grote servies met de familiewapens Feith. Hier is ook een ‘haringbordje’ opgesteld; het is van Chinees porselein, maar helemaal nagemaakt naar een Delfts voorbeeld van aardewerk. Voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie was thee het belangrijkste handelsproduct en het drinken van deze luxe drank is het eerst in huizen als de Menkemaborg in gebruik. Naast theeserviezen van Chinees porselein, theekopjes en schoteltjes en theepotjes, zijn er ook allerlei andere voorwerpen die voor het drinken van thee gebruikt zijn, zoals een zilveren waterketel of bouilloire, een theepot, dienblaadjes en koektrommels, en ook theedoosjes van hout en schildpad. G Menkemaweg 2, 9981 CV Uithuizen, www.menkemaborg.nl open maart tot en met september, dinsdag t/m zondag 10.00 – 17.00 uur, juli en augustus ook op maandag open oktober tot en met december, dinsdag t/m zondag 10.00 – 16.00 uur

Voorkamer Menkemaborg, porseleinkast met detail inhoud

59


60

Elvira Visser

Beeld: Christopher Smith

“Ik zat echt te stuiteren,” zegt Elvira Visser over het moment dat ze het bericht kreeg dat haar Mix Match Museum selectie was uitgekozen om in het Groninger Museum tentoongesteld te worden. Ze was op haar werk en liet de tentoonstelling meteen aan collega’s zien. Zij vonden het thema van de tentoonstelling herkenbaar. “Dat is precies wat ik hoop: dat mensen zich erin herkennen.” Elvira Visser is 25 jaar, woont in Nijmegen en is sinds twee jaar afgestudeerd cultuurwetenschapper. Ze bezoekt niet alleen graag musea, maar heeft ook al enige werkervaring in de museale wereld. Vanuit haar studie heeft ze stage gelopen in het Kröller-Müller Museum in Otterlo en ze heeft ook in het Mariniersmuseum in Rotterdam gewerkt. Ze werkt momenteel aan een project voor de gemeente Utrecht om jeugdwerkloosheid aan te pakken. Elvira is een van bijna 750 inzenders van een Mix Match Museum selectie.

Mix Match Museum

LOST AND FOUND

LOST AND FOUND T/M 21 JUNI 2015

Tekst: Sarah Fopma

Mix Match Museum is een samenwerkingsproject tussen het Amsterdam Museum, het Kröller-Müller Museum, Museum Boerhaave in Leiden, Museum TwentseWelle in Enschede, het Van Abbemuseum in Eindhoven en het Groninger Museum. Elk museum selecteerde 50 objecten uit de eigen collectie. Hieruit konden museumbezoekers op www. ­mixmatchmuseum.nl hun eigen tentoonstelling samenstellen. Zo werden zij aangemoedigd om als een museumconservator na te denken over een tentoonstelling met een goed verhaal. De beste Mix Match Museum tentoonstellingen zijn momenteel te zien in de deelnemende musea. Het Groninger Museum heeft de tentoonstelling van Elvira uitgekozen. Wat is het thema van haar tentoonstelling? Wat heeft Elvira geïnspireerd?

Onderweg zijn Elvira vertelt enthousiast hoe ze te werk is gegaan bij het samenstellen van de tentoonstelling. Ze bekeek de collecties en zocht in de eerste instantie werken uit die ze mooi vindt. “Het waren vooral schilderijen met veel kleur, maar er zat niet echt iets achter,” zegt ze. “De uitdaging was dus om een goed thema te verzinnen. Verder wilde ik verschillende soorten kunst gebruiken. Ik hou vooral van schilderkunst en fotografie en veel minder van objecten, maar ik wilde zoveel mogelijk variatie.” Op zoek naar een thema dus. Ze begon opnieuw en zocht drie werken uit die de basis van haar tentoonstelling

vormen, waaronder twee foto’s gemaakt door Anton Corbijn. De eerste is van Bono die met een grote zonnebril op in een auto rijdt. We weten niet waarnaartoe want hij is van voren geportretteerd. Dan de foto van Peter Gabriel die op een verlaten landweggetje in een donkere omgeving verdwaald lijkt te zijn. Het derde werk is een schilderij van het bord van het spel mens-erger-je-niet, gemaakt door Rob Scholte. Deze stukken vertegenwoordigen voor Elvira het thema ‘onderweg zijn’.

Lost and Found Daarbij koos ze Landschap bij Hardricourt van Auguste Herbin dat een dorpje met een verward landschap laat zien – het enige echt kleurige schilderij dat de selectie heeft gehaald – en het filmpje waarin beeldend kunstenaar en filmmaker Jeroen Eisinga geblinddoekt een auto probeert te ontwijken. Deze werken staan voor het thema ‘zoeken’. ‘Toekomst en verleden’ is een ander thema dat terugkomt in de tentoonstelling. Waar mensen in het verleden zochten naar plekken met bijvoorbeeld een telescoop doen ze dit in de toekomst misschien met een Google Glass. Dit thema wordt op een bijzondere manier vertegenwoordigd door de tijdcapsule met de tekst “open after WW III”: de capsule is in het verleden gevuld met een boodschap voor de toekomst. “Ik heb de capsule al eens in het echt gezien,” vertelt Elvira. “Het is echt bizar om erover na te denken. Aan de ene kant ben je benieuwd wat erin zit, maar aan de andere kant wil je de capsule niet mogen openmaken.” Als je onderweg en op zoek bent, hoop je ook iets te vinden. Dat is bij deze tentoonstelling gelukkig ook het geval: je vindt een plek om te wonen en te leven. De historische kaart Belgii veteris typus van Abraham Ortelius symboliseert dit. De objecten hebben uiteindelijk allemaal te maken met een plek zoeken of een plek hebben. De titel van Elvira’s tentoonstelling is dan ook Lost and Found. Waarom heeft Elvira voor deze thema’s gekozen? “Die vraag had ik natuurlijk verwacht, maar ik weet het niet precies.” Dan begint ze te brainstormen en vallen de puzzelstukjes op hun plek. “Ik ben jong en ben een starter op de arbeidsmarkt. Verder weet ik niet of ik in Nijmegen wil blijven. Misschien wil ik wel ergens anders gaan wonen. Waarschijnlijk is het thema dus ingegeven door de levensfase waarin ik nu zit: ik ben op zoek naar wat ik wil.” G

61


62

MEDEWERKER VAN HET GRONINGER MUSEUM HARRIE KEMPER-ZIJLEMA

Tekst: Sarah Fopma Beeld: Christopher Smith

HET WORDT EEN TOPTENTOONSTELLING

Harrie Kemper-Zijlema over de technische voorbereidingen van ‘David Bowie is’

Toen Harrie Kemper-Zijlema, hoofd facilitaire zaken en sinds 1996 werkzaam bij het Groninger Museum, David Bowie is in Londen zag wist hij het meteen: “Die moet naar Groningen!” De voorbereidingen zijn inmiddels al geruime tijd in volle gang. Harrie reisde in februari af naar Parijs, waar de tentoonstelling toen opgebouwd werd en tot en met 31 mei te zien was in het Philharmonie de Paris, om te kijken hoe de voorbereidingen daar verliepen.

Wat heb je gedaan in Parijs? Ik ben samen met Klaas Reitsma (werkzaam bij het museum als elektricien) en Lorette Faucon (werkzaam op de afdeling algemene zaken) naar Parijs gegaan. Klaas weet alles van elektronica, Lorette spreekt vloeiend Frans en was mee als tolk. Halverwege de week sloot Gerard Schijf van Team 4 Architecten, huisarchitect van het Groninger Museum, aan. Het doel was om een totaalbeeld te krijgen. Hoe zien de installaties er precies uit en hoe zijn ze opgebouwd? Hoeveel ruimte nemen ze in, inclusief de bijbehorende elektronica? Elektronica speelt een grote en ingewikkelde rol: er wordt veel gebruikt gemaakt van audio en video in de tentoonstelling. Bezoekers dragen bijvoorbeeld een koptelefoon en moeten voor een bepaalde installatie een bepaald audiofragment horen.

Was het nuttig? Het bezoek begon met een kleine tegenvaller: we hadden verwacht dat ze in de week dat wij er waren gingen beginnen met de opbouw, maar alles stond al in contouren klaar. Ook de elektronica lag er al. Ondanks dat was het bezoek erg leerzaam. We hebben de installaties van alle kanten kunnen bekijken en we hebben een hoop dingen opgestoken. Wat kan

bijvoorbeeld wel en wat kan niet? Een voorbeeld van iets wat we anders willen doen: de tekstborden in Parijs zijn erg klein.

Wat was de belangrijkste bevinding? Niet alles staat vast. De tentoonstelling is gemaakt door het Victoria & Albert Museum in Londen en wij dachten dat we alles één op één over moesten nemen. We zijn er echter achter gekomen dat we veel ruimte krijgen om de tentoonstelling zelf in te delen en veranderingen aan te brengen. De tentoonstelling is, nadat deze in Londen is geweest, langs allerlei andere musea gereisd en het V&A heeft gezien dat sommige segmenten in andere musea anders opgezet waren en veel beter tot hun recht kwamen. De Engelsen verheugen zich erg op het gedeelte in het Coop Himmelb(l)au paviljoen. De brug is uniek en zowel optisch als akoestisch interessant.

Heb je er vertrouwen in? Dit is mijn eerste grote project met externen, dus het is erg spannend. Op mijn ene schouder zit dan ook een wat sceptisch mannetje. Gaat alles goedkomen en trekt de tentoonstelling genoeg bezoekers? Op mijn andere schouder zit een positief mannetje, die zeker weet dat het allemaal heel mooi wordt. Ik heb veel vertrouwen in het team. Mijn collega’s zijn professioneel en zetten hun beste beentje voor. Dat vind ik het leukste: samen iets voor elkaar krijgen. Daarnaast is David Bowie natuurlijk een goede publiektrekker en is het een bijzondere tentoonstelling die goed in ons museum past. Dit optimistische mannetje heeft over het algemeen de overhand. Het wordt een toptentoonstelling! G David Bowie is is van 11 december 2015 tot en met 13 maart 2016 te zien in het Groninger Museum.

63


64

COLUMN NIKÉ WENTHOLT

65

daar was je Daar was je. Dit keer had je geen muur voor jezelf maar werd je omringd door allerlei ander moois. Ik wilde naar je zwaaien. Ik wilde je vragen of ‘ik je niet eerder had gezien’. Maar die openingszin heeft nog nooit tot succes geleid. Bovendien hoefde ik je antwoord ook niet, ik wist waar ik je van kende. .

Ik zag je voor het eerst in Groningen - toen vond ik je prachtig. Ik vond je prachtig omdat je niet in Groningen hoorde. Je was een Russisch sprookje op bezoek. Hoe is dat, als je uit logeren gaat? Hoe is dat, als je wordt bekeken door fleecevesten in plaats van bontjassen? Als je wordt beoordeeld met een ‘mooi’ in plaats van een ‘красивая’? Ik zag je voor de tweede keer in Moskou - toen vond ik je weer prachtig. Ik vond je prachtig omdat je daar zo hoorde. In Groningen wilden we een Russisch sprookje en kregen we een Russisch sprookje. Terug in je eigen Tretyakovskaya Galereya was je gewoon een sprookje. Dat was genoeg. Terwijl ik naar je keek voelde ik dat het nog steeds goed zat tussen ons. Er was niets veranderd, behalve de wereld om ons heen. Wij niet. Jij niet. Ik stond daar en kon alleen maar zien hoe jij blijft. En nu weet ik waar je woont.

Viktor Vasnetsov Ivan de Tsarenzoon op de grijze wolf, 1889 olieverf op doek - 252 x 187,5 cm - Tretjakovmuseum, Moskou


? w o l l o f u o y l l i W ha Elisah Sasc

66

Tekst: Steven Kolsteren Beeld: Leon Zantinga, Visagie: Catharina Graaf

Ze vertelt dat ze het schilderij The Jack Pine (1916) van Tom Thomson, een boom die symbool staat de Canadese ongerepte natuur, heeft gekozen, omdat deze het uithoudt onder barre omstandigheden op de rotsbodem in de koude wind en het schilderij “zonder de maker” de wereld is rondgereisd. Haar song The Last One gaat over haar zelf, haar reis naar Nashville waar ze een jaar verbleef en hoe moeilijk dat soms was, zo alleen. Maar ze hield het uit, net als de jack pine. Dit verblijf vormde de bakermat van haar muzikale carrière. Terug in Groningen werd ze ‘ontdekt’ door wishfulmusic, met wie het museum regelmatig muziekavonden organiseert.

Competities Het afgelopen jaar kwamen Sascha en het Groninger Museum opnieuw met elkaar in contact. Sascha had inmiddels haar studie American Studies aan de RUG voltooid en richtte zich weer helemaal op haar muzikale loopbaan. Dat leidde onder meer tot een halve finaleplaats in de muziekcompetitie Grote Prijs van Nederland en een radio optreden op 3FM. Ze was aanwezig bij een workshop die singer songwriter Eefje de Visser gaf in het museum in het kader van Art Rocks. Dit is een samenwerking van drie musea, Boijmans van Beuningen Rotterdam, Centraal Museum Utrecht en Groninger Museum, en de Grote Prijs van Nederland. De drie musea selecteerden tien kunstwerken en iedereen mocht daar muziek bij maken en inzenden; feitelijk het omgekeerde van wat het Groninger Museum zelf al deed, bijvoorbeeld met de audiotoer Painting Canada. Sascha, die overigens al meegedaan had aan de eerste Art Rocks competitie in 2012, maakte in die workshop kennis met het kunstwerk Portable City of Groningen (2012) van Yin Xiuzhen uit Beijing. Yin verbeeldt hierin de stad Groningen met gebouwen van kleding die door Groningers is gedragen, in een koffer (te zien in De Collectie). Sascha schreef hierbij het nummer Heading for LA, dat haar een halve finale plaats in Art Rocks opleverde. Daarnaast trad Sascha Elisah ook live op in het museum, bij de viering van het twintig jarig jubileum van het gebouw. Inmiddels was de samenwerking zo gegroeid dat het moment er was om de twee liedjes samen te brengen.

Amerika: echt en droom

Het lijkt op het eerste gezicht een eigenaardige combinatie. Een beroemde boom uit Canada, een koffer van een Chinese kunstenares en Groningen. Wat verbindt hen met elkaar? Het antwoord is te vinden bij het Groninger Museum en de Groningse zangeres Sascha Elisah. Hun samenwerking leverde een bijzonder ­resultaat op.

In 2012 nodigde het Groninger Museum, zoals vaker, muzikanten uit om een liedje te schrijven voor de audiotoer bij een tentoonstelling. In dit geval: Painting Canada. Naast Canadese artiesten wilde het museum natuurlijk ook graag Groningen aan bod laten komen, de stad met zoveel muzikaal poptalent. En zo werd Sascha Bruinsma uitgenodigd, die opviel door haar mooie stem en poëtische gitaarliedjes.

The Last One gaat over haar eerste grote reis en verblijf in Amerika. Als je ergens leert te spelen, dan is het wel in Nashville. Maar voor een 18-jarige is het ook wel ingrijpend om opeens zonder familie en vrienden te zijn. Sascha kwam overigens niet zomaar in Nashville terecht, vertelt ze. Op de middelbare school leerde ze countrymuziek kennen via youtube - maar kon het niet veel delen. Na haar schooltijd greep ze haar kans om een jaar als au-pair naar de Verenigde Staten te gaan. Via Florida kwam ze bij een gastgezin in

SASCHA ELISAH WILL YOU FOLLOW ? Nashville terecht, een gelukkig toeval zo bleek. Want de familie hoorde haar ‘s avonds oefenen op haar kamer en nam haar op sleeptouw naar kroegen waar gejamd werd. “Door naar die kroegen te gaan en er gewoon maar tussen te gaan zitten met mijn gitaar kreeg ik zelfvertrouwen. Ik ben daarna op zoek gegaan naar manieren om op te treden in Nashville”. Zo kwam ze in songwritersgroepen terecht en deed ze zogenaamde open mics. Terug in Nederland wist Sascha: hier wil ik mee verder. Via wishful music en veel optredens in Groningen (onder meer de POPGroningen Talent Award, 2011) kreeg ze steeds meer bewonderaars. Heading for LA ziet ze zelf als een opvolger van The Last One, niet alleen voor het Groninger Museum maar ook voor haar eigen muzikale carrière. “In het eerste liedje ga ik echt op reis, op weg naar een nieuwe familie. Ik stond volledig achter dit avontuur, maar ik was ook onzeker; waar kom ik terecht, wat laat ik achter”, legt ze uit. ”Het andere liedje is een geromantiseerde kijk op wat Amerika voor mij is; het opzoeken van het avontuur, een droom; I want to live like that.” Het nummer heeft grote contrasten in de opbouw. Het refrein met Will you follow wordt telkens groter en bouwt op tot een muzikaal hoogtepunt. “Dat is de link naar de koffer; je wilt toch je roots bij je houden. Los Angeles is voor mij onbekend, ik ken het alleen maar van televisie. Het is de droom van glamour en glitter.” Sascha blinkt uit door heldere tekstregels, waarin ze met een paar woorden een beeld oproept. Een paar regels tekst vormen in principe het begin van een nieuwe song, daarna volgt de melodie. “Ik wil graag toegankelijk blijven, geen wazige poëtische teksten schrijven. De luisteraars moeten zich direct herkennen in het liedje.” Die heldere eenvoud komt volgens haar uit de countrymuziek, maar ze erkent dat ze ook de randen van de popmuziek opzoekt. De twee museumsongs samen vormen een mooi verhaal over de ambitie van de jonge zangeres en laten zien hoe kunstwerken vertaald kunnen worden in persoonlijke emoties: hier in muziek. De songs zijn nu samengebracht op haar eerste single, waarvan de release party op 17 april in het Groninger Museum was. De ambitie is er: doorbreken, een album maken. Ze kwam in Nashville terecht, dus Los Angeles moet ook gaan lukken. Een stukje Groningen in de vorm van de museumsingle reist dan met haar mee. G Vinylsingle en cd zijn verkrijgbaar via saschaelisah.bandcamp.com, in de museumwinkel en bij Plato Groningen. www.saschaelisah.com

67


68

CHINESE THEMA’S

Tekst: Dorien Vrieling

Oud-voorzitter van de Vrienden van het Groninger Museum Cees Hendrikse was in zijn tijd bij de Gasunie de man achter de gift van 25 miljoen, waarmee het huidige museum gebouwd werd. Al sinds zijn studietijd is hij kunstverzamelaar, tegenwoordig is hij vooral geboeid door het werk van hedendaagse Chinese kunstenaars. Regelmatig stelt hij hierover een expositie samen. Aan de muur in de woonkamer hangt een groot doek met horizontale kleurvlakken: warm geel, glimmend bruin en dan weer geel. Het is gemaakt door de Chinese kunstenaar Wang Guangle en inderdaad, zegt kunstverzamelaar Cees Hendrikse, het doet een beetje denken aan de schilderijen van Mark Rothko. “Toch is het totaal iets anders. Dit is een typisch Chinees werk. Het gaat meer over tijd dan over kleur: dat bruine vlak bestaat uit tientallen lagen, die dag na dag zijn aangebracht. Tijd, vergankelijkheid, geduld: dat zijn Chinese thema’s.”

Kunstklimaat Hendrikse is voormalig directeur personeelszaken bij de Gasunie en was jarenlang voorzitter van de Vereniging van Vrienden van het Groninger Museum. Samen met zijn vrouw verzamelt hij al kunst sinds zijn studietijd in de jaren zestig. “Je had in die tijd een interessant kunstklimaat in Groningen, er gebeurde van alles. Jonge kunstenaars zoals Jan Dibbets en Ger van Elk hielden zich bezig met avant-gardekunst. Dibbets experimenteerde met perspectivische vertekening, het was weer eens wat anders dan landschapjes.” Kunst bleef hem zijn hele werkzame leven boeien. Hendrikse was een van de oprichters van de kunstcommissie van de Gasunie. “Het oude gebouw aan de Laan Corpus den Hoorn was een saai, hokkerig jarenzestigpand. Er gebeurde nooit wat, daar wilde ik verandering in brengen.” Vanaf 1984 bouwde de Gasunie een eigen kunstcollectie op en exposeerden er honderden kunstenaars, onder wie Lucebert en Jeroen Henneman. Velen van hen werden vrienden van Hendrikse. De Gasunie richtte zich alleen op levende Nederlandse kunstenaars: “We betaalden de exposities met geld uit de opbrengst van het aardgas, dus aandacht voor buitenlandse of oude kunst konden we niet verantwoorden.”

Iets anders Maar toen hij in 2000 met pensioen ging en door de Gasunie gevraagd werd een afscheidsexpositie in te richten wilde hij voor één keer iets anders. Hij had kort daarvoor een expo� sitie van de Chinese kunstenaar Fang Li Jun gezien in het Yin Xiuzhen Portable City of Groningen, 2011-12

VRIENDEN VAN HET GRONINGER MUSEUM

Amsterdamse Stedelijk Museum en was gefascineerd geraakt. “Het was geen traditionele Chinese kunst, bijvoorbeeld niet gemaakt op zijde of papieren scrolls. De beeldtaal was duidelijk westers.” Via een Amsterdamse galerie kwam hij in contact met andere Chinese kunstenaars en uit hun werk stelde hij zijn tentoonstelling samen. Aanvankelijk vond hij vooral de kunst uit de jaren kort na het einde van de Culturele Revolutie interessant, vanwege de maatschappelijke betrokkenheid die eruit sprak. Na de bloedig neergeslagen studentenrevolte op het Tiananmenplein ontstond het cynisch realisme, een stroming waarin kunstenaars de draak met hun eigen cultuur staken. Maar de Chinese kunst is sindsdien behoorlijk veranderd, zegt Hendrikse. “De meeste Chinezen laten de politiek over zich heen komen. Er wordt veel mainstreamkunst gemaakt. In het westen worden kunstenaars aangemoedigd hun eigen stijl te vinden en te experimenteren, in China is het kunstonderwijs nog erg traditioneel. De meeste kunstenaars richten zich op wat goed verkoopt.” Het gaat Hendrikse dan ook echt om de krenten uit de pap: de kleine groep kunstenaars die hun eigen weg volgen. “Goede kunst is een beetje onbehaaglijk, het vernieuwt. Maar vernieuwen is nooit gemakkelijk, zeker niet in deze tijd.”

China Op een korte periode na is Hendrikse na zijn studietijd altijd in Groningen gebleven. Als kunstliefhebber lag en ligt het Groninger Museum hem na aan het hart. Eind jaren tachtig werd hij gevraagd lid te worden van de voorbereidingscommissie voor de bouw van het nieuwe museum. Hendrikse was de man die, rond het 25-jarig jubileum van de Gasunie, bedacht dat het bedrijf voor elk jaar van zijn bestaan een miljoen zou moeten steken in het nieuwe gebouw. Als gebaar naar Groningen, het museum en de cultuur in het algemeen. En zo gebeurde het. “Ja ja, de beruchte 25 miljoen,” glimlacht hij. Sinds zijn eerste expositie bij de Gasunie heeft hij regelmatig tentoonstellingen samengesteld. In 2008 verzorgde hij bijvoorbeeld een deel van de expositie Go China. “Een tentoonstelling in elkaar zetten is misschien wel het leukste wat er is. Je probeert een eenheid te creëren uit verschillende elementen. Daarbij zorg je dat het niet te persoonlijk wordt. Daarom ben ik ook niet zo van het tentoonstellen van privécollecties, die zeggen vooral veel over de persoon erachter en weinig over de kunst.” Hij heeft in ieder geval nog één plan voor een tentoon� stelling: over Nederlands en Chinees hedendaags porselein. Die gaat er zeker komen, al was het maar omdat de naam er al is: ‘China made in China.’ G

69


philippe jaroussky

WORD LID VAN DE VRIENDEN VAN HET GRONINGER MUSEUM

WERELDSTERREN 2015-2016 DE OOSTERPOORT KLASSIEK Krystian Zimerman (piano) Tsjaikovsky Symphony Orchestra Philippe Jaroussky & Freiburger Barockorchester Academy of St. Martin in the Fields, Joshua Bell & Steven Isserlis Andreas Staier & Freiburger Barockorchester Collegium Vocale Gent & Akademie für Alte Musik Noord Nederlands Orkest & Vadim Repin Bach Collegium Japan Le Concert Spirituel Maria João Pires (piano) & Antonio Meneses (cello)

d e o o sterp o o rt & stad ssch ouwb urg groningen De Vereniging van Vrienden van het Groninger Museum ondersteunt het museum financieel. Voor de leden organiseert de Vereniging lezingen, voorbezichtigingen en excursies. Word lid van de Vrienden van het Groninger Museum (VVGM) en ondersteun daarmee het Groninger Museum. Voordelen van het lidmaatschap • Gratis toegang tot lezingen en voorbezichtigingen van de VVGM • Gratis toegang tot het museum (in sommige gevallen, bijvoorbeeld bij speciale tentoonstellingen kan een toeslag gevraagd worden) • Gratis toezending van het Groninger Museummagazine • Gratis toegang tot de Kunsthalle in Emden en het Horst-Janssen Museum te Oldenburg

• Tegen kostprijs mee op de door VVGM georganiseerde excursies

Lidmaatschapskosten • individueel lidmaatschap (€ 32,50 per kalenderjaar) • duo-lidmaatschap (voor 2 personen) (€ 55 per kalenderjaar) • studentenlidmaatschap (geldig tot en met 27 jaar) (€ 15 per kalenderjaar)

www.groningermuseum.nl/lid-worden - vrienden@groningermuseum.nl

internationale selectie 2015 • 2016

theater en dans van wereldklasse Met o.a.

FC Bergman – Het land Nod

Grootse locatievoorstelling waarbij majestueuze Rubenszaal wordt nagebouwd en publiek hierin plaatsneemt

Australian Dance Theatre – Multiverse Publiek kijkt door 3D bril naar mix van fysieke, aan acrobatiek grenzende dans

NTGent / Tsjechov – De Kersentuin

Topregisseur Johan Simons buigt zich over meesterwerk, met o.a. Pierre Bokma

Dance Company Nanine Linning – Hieronymus B

Overweldigend totaalconcept van moderne dans, videokunst, uitbundige kostuums, levensgrote sculpturen en muziek

Kijk voor het hele programma van De Oosterpoort & Stadsschouwburg Groningen op

de-oosterpoort.nl | ssbg.nl

australian dance theatre – multiverse

70

71


H.N. WERKMAN - LEVEN & WERK T/M 1 NOVEMBER 2015

Graag vernemen wij uw opmerkingen, vragen, tips en bijdragen op het volgende redactie-adres: redactie@ groningermuseum.nl

Wil je op de hoogte blijven van alle nieuwtjes in en rondom het

Auteurs

Colofon

Andreas Blühm is directeur van het Groninger Museum

Groninger Museummagazine

Willemien Bouwers is medewerker PR van het Groninger Museum

Jaargang 28, no 1, 2015

Groninger Museum, meld je dan aan voor de digitale nieuwsbrief via www. groningermuseum.nl

Hedy Buursma is vriend van Huug Pleysier Denise Campbell is medewerker Collecties van het Groninger Museum

Redactie

Sarah Fopma is medewerker PR van het Groninger Museum

Steven Kolsteren, Willemien Bouwers, Rudo Menge

Nina Knaack is studente Kunsten, Cultuur en Media en GM-insider Egge Knol is conservator archeologie, geschiedenis en oude kunst(nijverheid) van het Groninger Museum

Vertaling E-N Jack Outhuis

Steven Kolsteren is hoofd educatie van het Groninger Museum Paul Kramer is vriend van Huug Pleysier

Fotografie

Ronald Ohlsen is docent Nederlands aan de Rijksuniversiteit Groningen

Wim te Brake, Marten de Leeuw, Gert Jan Pos, Christopher Smith,

Arjo Passchier is beeldend kunstenaar en museumdocent van

Jan Zeeman, Otto Kalkhoven, Leon Zantinga

het Groninger Museum Doeke Sijens is schrijver en directeur van de Groningse Openbare Bibliotheek

Grafisch ontwerp Rudo Menge

Jikke van der Spek is gastconservator van het Groninger Museum Ida Stamhuis is conservator van de Menkemaborg in Uithuizen

Acquisitie en productie begeleiding

Dorien Vrieling is freelance journalist

Uitgeverij Intermed

Sabine Wang is gastcurator van het Groninger Museum in China

Johan van Zwedenlaan 11, 9744 DX Groningen

Niké Wentholt is historica

Telefoon/fax: 050 3120042 / 050 3139373

Jan C van der Wis is numismatisch expert

E-mail: info@intermed.nu

Sue-an van der Zijpp is conservator hedendaagse beeldende kunst, design

Advertentieverkoop: Uitgeverij Intermed

en mode van het Groninger Museum

E-mail: verkoop@intermed.nu

Groninger Museum

Drukkerij

Museumeiland 1, 9711 ME Groningen

Scholma Druk

Geopend: dinsdag t/m zondag 10-17 uur

ISSN: 1572-0713

maandag gesloten Oplage: 25.000

Mendini Restaurant

Frequentie: drie keer per jaar

Museumeiland 1, 9711 ME Groningen Geopend di t/m zo en feestdagen

De uitgever is niet aansprakelijk voor zetfouten, redactionele fouten en is op

vanaf 9.30 uur.

geen enkele wijze aansprakelijk voor de werkzaamheden van de drukker.

gesloten op zondagavond, maandag, 1 januari en 25 december

© 2015

www.mendinirestaurant.nl

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere

Voor entreeprijzen en actuele informatie,

wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

zie www.groningermuseum.nl Intermed-1011/3

Foto’s Deelnemende kunstenaars en musea tenzij anders vermeld. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam. © c/o Pictoright Amsterdam 2006 H.N. Werkman Hendrik Marsman, Paul Robeson zingt, 1942 drukwerk en sjabloon op papier, 25 x 16 cm Groninger Museum, bruikleen Gemeente Groningen


74

H.N. WERKMAN LEVEN & WERK T/M 1 NOVEMBER 2015


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.