MAGAZINE FOTOGRAFIE / MODE / ARCHEOLOGIE / GESCHIEDENIS
€ 2,IN DIT MAGAZINE O.A.
1 / 2017
De deurklopper van Hanckemaborg, ca 1676
GRONINGER MUSEUM MAGAZINE FOTOGRAFIE / MODE / ARCHEOLOGIE / GESCHIEDENIS
RIJK IN GRONINGEN BORGEN EN STADSPALEIZEN 1600-1800 27 MEI T/M 12 NOVEMBER 2017
MAARTEN BAAS / RIJK IN GRONINGEN HIDE & SEEK BORGEN EN STADSPALEIZEN 1600-1800
4
VOORWOORD ANDREAS BLÜHM
MAARTEN BAAS HIDE & SEEK T/M 24 SEPTEMBER 2017
Rijk in Groningen laat vooral de pracht en praal van de adel en burgerij zien die zich de getoonde schatten konden veroorloven. We hebben de titel bewust gekozen om onze potentiële bezoekers te prikkelen: de woorden ‘rijk’ en ‘Groningen’ hoor je immers niet zo vaak samen. U ziet meubelen, portretten, zilver en een complete kamer met wandbeschilderingen en beschilderd plafond uit een stadspaleis; kunstschatten die ieder die ze bewondert onmiddellijk zal doen begrijpen dat de tentoonstelling over stijl en smaak gaat. Veel musea zijn in de negentiende eeuw ontstaan vanuit het idee dat ze met voorbeelden uit het verleden de smaak van tijdgenoten positief zouden kunnen beïnvloeden. Het Victoria and Albert Museum in Londen is daar een bijzonder geslaagd voorbeeld van. In 2002 heeft men daar de ‘British Galleries’ geheel nieuw ingericht met veel aandacht voor informatie en interactie. Het werd bijna een museum van de museumeducatie. Waar ik nog steeds van onder de indruk ben, is hoe de collega’s in Londen zich bij alle objecten vragen stelden als: ‘What Was New?’ en ‘Who Led Taste?’ Deze vragen mogen we ons ook stellen wanneer we de objecten in de tentoonstelling Rijk in Groningen bekijken. Wij – al dan niet directe – nazaten worden uitgenodigd om ons aan deze voorwerpen te spiegelen. Welk soort kleding droegen mannen en vrouwen? Welke objecten bepaalden de status? Wie waren de smaakmakers, en wie bepaalt de mode en de smaak nu?
Geachte lezer, Als u dit leest, is het hopelijk zomer en wellicht eerder het seizoen voor strand en dierentuin dan voor een museumbezoek. Maar wij hebben uiteraard voor alle seizoenen en weersomstandigheden iets te bieden, zeker in 2017. Met Rijk in Groningen presenteert onze Groningse encyclopedist Egge Knol het verhaal van de borgen en stadspaleizen tussen 1600 en 1800. Een fietstocht of busreis door de Ommelanden kan dus heel goed in het museum eindigen, of omgekeerd. De prachtigste borg van allemaal, de Menkemaborg in Uithuizen is zelfs in het bezit van het Groninger Museum. Deze borg, die onafhankelijk beheerd wordt door onze oud-medewerkster Ida Stamhuis, is een ideale plek voor een tijdreis naar het verleden.
Foto: Kees van de Veen
De Menkemaborg biedt deze zomer en vele toekomstige zomers niet alleen een unieke kijk in het leven van het verleden: we kunnen er zelfs een reis naar de toekomst maken. Hoe dat mogelijk is? Topdesigner Maarten Baas, wiens overzichtstentoonstelling nog tot 24 september in het Groninger Museum te zien is, zal in het park van de Menkemaborg een boom planten. Deze boom zal om een mal heen groeien waardoor er over ongeveer 200 jaar een zitmeubel uit gezaagd kan worden. Wie niet zoveel geduld heeft of geen vertrouwen in medische vooruitgang, kan in de tentoonstelling een animatie bekijken die laat zien hoe het proces zich zal voltrekken. En tenslotte hebben we kunstenaars met hun roots in roningen. Gabriël Lester confronteert ons met een cyclische G levensloop in zijn films en Ruud Venekamp neemt ons mee naar het verre en warme Indonesië in zijn schilderijen. Ik wens u binnen of buiten veel inspiratie toe. Maarten Baas May I have your attention please, 2017 aluminium, messing, koper, staal en geluidsinstallatie Met steun van J.C.P. Lensvelt
5
MAARTEN BAAS HIDE & SEEK T/M 24 SEPTEMBER 2017
6
Maarten Baas Ventilatoren installatie, 2007-2016, Groninger Museum
7
13
INTERVIEW
GABRIEL LESTER
28 MAARTEN BAAS
INTERVIEW
BORGEN EN STADSPALEIZEN – 1600-1800
RIJK IN GRONINGEN
EN VERDER
BORGEN IN GRONINGEN WALL HOUSE #2 DE WERVINGSDRANG VAN GEERTJE DE GROOT BOWIE MEETS MEMPHIS SALON LID LUCAS BRILL
41
23 49 62 66 71
CHINEES EN JAPANS PORSELEIN, DELFTS AARDEWERK
DE WERELD IN HUIS
45
INTERVIEW
RUUD VENEKAMP
58
VRIENDEN VAN HET GRONINGER MUSEUM
64
10
RIJK IN GRONINGEN BORGEN EN STADSPALEIZEN 1600-1800 27 MEI T/M 12 NOVEMBER 2017
David Sijmons Het portret van Bouwina, Allegonda Maria en Maurits en Clant, olieverf op doek, ca 1672
11
RIJK IN GRONINGEN BORGEN EN STADSPALEIZEN 1600-1800 27 MEI T/M 12 NOVEMBER 2017
12
RIJK IN GRONINGEN DOOR EGGE KNOL
Indruk maken op de omgeving is bij de elite vaak een motief om geld uit te geven aan kunst in en om het huis. In vroeger eeuwen werden Groninger borgen en stadspaleizen voorzien van indrukwekkende kunst. Portretten van voorouders, stambomen met vele wapens, zilverwerk en wandbehang: alles stond in dienst van het ‘zie eens wie ik ben, zie eens uit wat voor een familie ik kom’. Helaas zijn de stadspaleizen en de meeste borgen inmiddels ontmanteld, gesloopt of uiteengevallen. Om onze bezoekers toch een idee te geven van de rijkdom die ons gewest eens gekend heeft, brengt het Groninger Museum deze zomer de overgebleven schatten bijeen. Hermannus Numan Unico Michiel de hertoghe van Feringa Olieverf op doek, 1695 – 1700 Schenking mevr. W. De Blécourt en mevr. Rinkes-De Blécourt, 1984 Collectie Groninger Museum
Borgen en stadspaleizen Tot de sieraden van het Groninger landschap behoren borgen als Menkema in Uithuizen en Fraeylema in Slochteren, maar ook borgterreinen zoals Ewsum bij Middelstum of
Harssens bij Adorp. Ooit was de provincie tientallen borgen rijk. In deze borgen woonde de Ommelander adel, die luisterde naar namen als Clant, Lewe, Alberda, Van Ewsum, Rengers en Coenders. In de stad Groningen woonde een andere elite; de welvarende bovenklasse waaruit Groninger burgemeesters als Emmius, Wolthers, Geertsema, Gockinga en Van Iddekinge werden gekozen. Vanuit de stad Groningen werd ook de provincie bestuurd. Wie wat te zeggen wilde hebben, moest veel in de stad zijn en er dus op zijn minst een deel van de tijd wonen. Daarom hadden de Ommelander borgbewoners een representatief huis in de stad. Omgekeerd hadden de rijke stadjers ook vaak een buitenverblijf. Soms een borg in de Ommelanden, maar regelmatig ook een ‘buiten’ in dat deel van de provincie dat rechtstreeks onder de stad viel: de Hondsrug van Haren, de Veenkoloniën of het Oldambt. Van deze buitenhuizen zijn er nog enkele over; Huize Hemmen bijvoorbeeld, of de Ennemaborg. Jan van Rickinga Penning op honderd jaar Reductie van Groningen, goud, 1694. Aankoop met steun van de BankGiro Loterij 2017
13
14
15
Hanckemaborg kort voor de sloop. Duidelijk zijn de leeuwen op de hoekpunten te zien. Foto Beeldbank RCE, Amersfoort.
De leeuw met het wapen Ripperda die op een van de hoeken van Hanckemaborg heeft gestaan, zandsteen, ca 1676
De imponerende interieurs van deze borgen, buitenhuizen en stadspaleizen vormen het onderwerp van de tentoonstelling Rijk in Groningen. De bezoeker treft er schilderijen, houtsnijwerk, zilverwerk en andere siervoorwerpen waarmee de borgen en stadspaleizen werden opgeluisterd. Objecten waarmee adel en stadsbestuurders elkaar en hun minderen probeerden te imponeren en die dikwijls door dezelfde schilders, zilversmeden, houtbewerkers en ander kunstenaars werden gemaakt.
Een van de meest indrukwekkende borgen van Groningen stond in Zuidhorn. Het borgterrein strekte zich uit van De Gast tot aan de Boslaan. Nu loopt de Hanckemalaan eroverheen en staat er alleen nog een oorspronkelijk bijgebouw, het schathuis. Witte lijnen op de Hanckemalaan en groene heggetjes in het plantsoen geven de locatie van de vroegere borg aan, die dateert uit de vijftiende eeuw.
Natuurlijk zijn veel van deze voorwerpen verloren gegaan en zijn andere verspreid geraakt, maar in de afgelopen honderdtwintig jaar is er veel naar het Groninger Museum teruggekomen. De verzameling omvat sinds 1921 zelfs een integrale borg. De Menkemaborg is niet gesloopt, maar geconserveerd tot het moment dat het Groninger Museum de financiële draagkracht had voor een gedegen restauratie. Inmiddels is het alweer negentig jaar geleden dat de borg voor het grotere publiek werd opengesteld. Het gebouw is deels ingericht met antieke stukken uit het interieur van oud-bewoners, maar ook met passend materiaal afkomstig uit vele andere bronnen. Zo zijn de keukenvertrekken in stijl hersteld met meubilair uit het oude soephuis in de stad. Zonder meer een prachtige verzameling, maar wat op de Menkemaborg te zien is, is nog maar een deel van de schatten uit de huizen van welgestelde Groningers die het Groninger Museum bezit.
De Hanckemaborg in Zuidhorn
In 1672 werd het bouwwerk tijdelijk bezet door de manschappen van Bernhard van Galen, de bisschop van Münster, in deze contreien beter bekend als Bommen Berend. Ze plunderden het Westerkwartier en lieten de borg op 28 augustus van dat jaar haveloos achter nadat hun aanvoerder het beleg van Groningen had opgebroken. In 1675 kocht Derck Jacob Clant de borg. Zijn familie bezat in de provincie meerdere borgen; zo woonden zijn ouders op Scheltkema-Nijenstein en een neef op Nittersum bij Stedum. Derck Clant was gehuwd met Margriet Josina Ripperda. Zij verbouwde de borg en maakte van het borgterrein een lusthof. Op de vier hoekpunten van het huis zetten de echtelieden een leeuw met het wapen van hun beider ouders. De leeuw met het wapen Ripperda kwam in 1917 in het Groninger Museum terecht. Hun zoon Maurits Clant en diens vrouw (en achternicht) Bouwina Clant lieten in 1706 een
Zegenwens op het huwelijk van Johan Horenken en Anna Clant in 1621. Aquarel, 1621
overzicht van hun voorouders maken met links en rechts een afbeelding van de respectievelijke borg en het bijhorende landgoed. De frequentie waarmee het wapen Clant op het schilderij voorkomt, is illustratief voor het toenmalige gebruik om in welgestelde families onderling te trouwen. Hun zilveren terrine laat twee wapens Clant zien. De volgende generatie bestond uit het echtpaar Clant Gruijs, opgevolgd door een echtpaar Clant Lewe. Omdat het laatste stel alleen dochters kreeg, kon Maurits Clant, de heer des huizes, zijn naam niet doorgeven. Met schoonzoons had hij ook al geen geluk: zijn oudste dochter werd geschaakt door ene Pieter Bindervoet, een officier. Clant was er mordicus op tegen dat het stel op de borg kwam wonen, maar na zijn dood gebeurde dat toch. De familie noemde zich Clant
Bindervoet en woonde nog lange tijd op de borg; een situatie die alleen tijdelijk doorbroken werd toen in de periode van 1842 tot 1867 Arnold Gelderman, burgemeester van Zuidhorn, de borg bewoonde. De laatste eigenaar van de Hanckemaborg was Mr. Maurits Clant Bindervoet. Hij zag in 1877 geen kans het huis langer in stand te houden. Het werd op afbraak verkocht en onderdelen van het huis kwamen overal terecht. Bouwfragmenten en beschilderde deuren in Zuidhorn, de eiken schouw uit de voorkamer in de villa van de Haagse schilder Taco Mesdag, de gevelsteen in het Rijksmuseum en de deurklopper in het Groninger Museum. Het antiek had Clant Bindervoet meegenomen, maar aangezien hij vele kinderen had, raakte alles verdeeld over verschillende takken.
16
In 1926 kreeg het Groninger Museum voor het eerst zilver uit de familie, later kwamen stoven met het wapen Clant in het bezit van het museum en in 1947 kon met hulp van het Rijk een serie familieportretten gekocht worden. Zo kwamen door de jaren heen stukje bij beetje voorwerpen en bouwfragmenten uit de borg in het Groninger Museum terecht. Een grote klapper vormde het antiek van mevrouw T. Goedewaagen. Haar moeder was een Clant Bindervoet. Uit haar bezit verwierf het museum het eerder genoemde schilderij uit 1706, het miniatuur van Maurits Clant, een zilveren ijsbeker, zilveren bestek, een zilveren zegelstempel en een tafel en een kast, allemaal uit de tijd van de familie Clant. Ook gebruiksvoorwerpen uit het persoonlijk bezit van de familie Clant Bindervoet maken deel uit van de erfenis. Al met al is van weinig borgen zoveel in het museum terecht gekomen als van de Hanckemaborg. De omvang van de verzameling uit deze borg afkomstige objecten is dusdanig dat dit een van de aanleidingen was om de tentoonstelling Rijk in Groningen samen te stellen.
De adel in de kerk De Groninger landadel had via het zogenaamde collatierecht grote invloed op de plaatselijke kerken. Allereerst mochten ze de predikant benoemen. Verder hadden ze recht op herenbanken en mochten hun rouwborden in de kerk de herinnering aan voorgangers levend houden. Zelfs bij de viering van het avondmaal was de landadel dominant aanwezig omdat hun familiewapen op de avondmaalsbeker werd gegraveerd. Omdat bij het avondmaal een groot deel van de gemeente deelde in het drinken van de wijn, kon de aanwezigheid van dit wapen weinig gelovigen ontgaan. Sommige kerken, zoals die van Uithuizen, Midwolde of Harkstede, groeiden zo uit tot een soort privékapel van de adel, hoewel ook gewone gelovigen van het gebouw gebruik moesten maken. Die gelovigen kon het niet ontgaan wie de baas in het dorp wilde zijn – en dat ook vaak was. Verreweg het meest indrukwekkend is het in 1669 voltooide grafmonument dat in opdracht van Anna van Ewsum van de borg Nienoord in de kerk van Midwolde geplaatst werd. Het werd vervaardigd door niemand minder dan Rombout Verhulst (1624-1698). Tegen een wand met vele indrukwekkende familiewapens kijkt een half zittende rouwende weduwe neer op het ontzielde lichaam van haar man. Het paar is omringd door rouwsymbolen en rouwende putti, blote jongetjes met vleugeltjes. Anna van Ewsum hertrouwde met een achterneef van haar eerste man, maar overleefde ook hem. Gelukkig bezat ze een beeld van haar man die staand tegen een schild met zijn familiewapen erop leunde. Het nam de plaats in van een van de puttibeeldjes, dat op zijn beurt later in een tuin belandde en uiteindelijk dankzij een schenking van Mevrouw G. Wieringa-Bindervoet in 1921 in het bezit van het Groninger Museum kwam. Sindsdien geldt het er als een van de topstukken.
Hermannus Collenius De beschilderingen uit het ´Huis met de dertien Tempels´, 1711, opgesteld in het Groninger Museum in 1997. Foto John Stoel.
17
18
19
Hermannus Collenius Portret van Maurits Clant van Hanckemaborg, olieverf op koper, 1690-1695
Rombout Verhulst Treurende engel, marmer, 1669 Dit beeldje vormde veertig jaar, tot de dood van de tweede echtgenoot, onderdeel van het grafmonument voor Anna van Eswsum en haar echtgenoten in Midwolde.
Stad en Ommelanden
Bijzonder zilverwerk
De provincie Groningen kende tot aan de Franse tijd een formele tweedeling. Aan de ene kant waren er de Ommelanden, het oude Friese land met zijn vele landbouwers en op de borgen de landadel. Aan de andere kant was er de machtsfactor van de stad Groningen. De burgemeesters en de Stadsraad hadden de kans gezien om het machtsgebied van de stad uit te breiden met de Groninger Veenkoloniën, het Oldambt en Westerwolde. Daardoor beheerste de stad op de kaart ongeveer de helft van de provincie. Samen vormden deze twee delen de zevende provincie van het Republiek der Verenigde Nederlanden. Omdat ze samen de provinciale regering vormden, werden de provinciale ambten en de afvaardiging naar Den Haag ook evenredig verdeeld. Soms werd er om en om afgevaardigd, soms stuurden beide delen een of twee man naar Den Haag, alles afhankelijk van het aantal plaatsen dat vertegenwoordigd moest worden. Het was een heel gedoe om Stad en Ommelanden op een lijn te krijgen. In ieder geval reisden elk jaar enkele Ommelander jonkers en stedelijke patriciërs af naar Den Haag en maakten en passant kennis met de nieuwste trends op het gebied van inrichting en goede smaak.
Zilveren voorwerpen konden bij uitstek de rijkdom van borgbewoners demonstreren, terwijl ze tegelijk ook fungeerden als reservepotje: als de nood aan de man kwam, bracht zilver weer het nodige geld in de la. Het kon makkelijk worden omgesmolten en tot nieuwe voorwerpen worden gesmeed. Gevolg van dit gebruik is dat veel zilverwerk in de loop der tijden verloren is gegaan. Toch is het mogelijk om aan de hand van de bewaard gebleven voorbeelden een indruk te krijgen van de toenmalige rijkdom en van het vakmanschap van de mensen die dit zilverwerk vervaardigden. Groningen kende bedreven zilversmeden die prachtige voorwerpen voortbrachten. Tot de pronkstukken van het Groninger zilver behoort een kraankan met drie kranen, die in 1710-11 door Frans Halsema werd gemaakt – helaas is niet bekend voor wie. Een ander pronkstuk is een lampetkan met bijbehorende schotel; een object dat in verschillende rijke Groninger boedelinventarissen uit de zeventiende en vroege achttiende eeuw wordt vermeld en waarvan je dus kunt veronderstellen dat het in die tijd erg modieus was. Het museum heeft de
20
21
Willem de Booser Groningen 1706-1707, Lampetkan en -schotel Mogelijk gebruikt op de borg Bolsiersema in Leermens
Voorouders van Maurits Clant en zijn vrouw Bouwina Clant. Zij woonden op afgebeelde Hanckemaborg, 1706
afzonderlijke stukken met zestig jaar tussenruimte verworven. In 1956 kwam de mooie in 1706-1707 vervaardigde helmkan in het bezit van het museum. De maker, een zilversmid genaamd Willem de Booser, had net als zijn vader en later ook zijn zoon Frederik zijn werkplaats aan het Akerkhof. Groot was de verrassing toen in de Duitse kunsthandel een 48 centimeter brede schotel opdook van hetzelfde keurjaar 1706-1707, van dezelfde meester Willem de Booser, met eenzelfde decoratie en voorzien van hetzelfde spiegelmonogram IMS. Door deze te verwerven kon het Groninger Museum voortaan een lampetkan met schotel laten zien uit een welvarende Groninger familie. Helaas is niet met zekerheid vast te stellen voor wie de kan gemaakt is. Het Groninger borgenboek suggereert dat de initialen IMS staan voor Julia Maria Scharf, gehuwd met Gijsbert Arendsma d’Walrech. Haar man lijkt tot 1696 op de borg Bolsiersema te Leermens te hebben gewoond, daarna wordt alleen haar zoon nog in de boeken vernoemd. Het is niet bekend hoe oud Julia Maria is geworden, maar als ze haar man ruim een decennium heeft overleefd, kan het stel
voor haar gemaakt zijn. Het kan ook zijn dat het gemaakt is in haar nagedachtenis, of in die van iemand anders – zonder nadere informatie blijven we hoe dan ook in het duister tasten. Een ander bijzonder voorwerp in de zilvercollectie van Rijk in Groningen is een zilveren schroefdaalder. Van buiten ziet deze munt eruit als een gewone daalder, in dit geval een piaster van paus Urbanus VIII. Opengeschroefd blijkt de munt echter twee portretjes te bevatten: een van de borgheer van Middelstum en een van zijn vrouw.
De Stomme, Collenius, Wassenbergh en vele onbekende meesters Portretten vormden een belangrijk element in alle huizen. Pas in de loop van de zeventiende eeuw raakte het meer en meer in gebruik om schilderijen te signeren. Zo kennen we de portretten van Jan Jans de Stomme (1615-1657/58), Hermannus Collenius (1650-1723) en Jan Abel Wassenbergh (1689- 1750). Collenius mocht in het stadspaleis van Thedorus van Brunsveld en Margaretha Aikema Emmius een
hele kamer beschilderen. Alle wanden en het plafond werden voorzien van verbeeldingen van verhalen uit de klassieke oudheid. In deze verhalen, ontleend aan het boek Ab urbe condita van Livius, is steeds een glansrol weggelegd voor de vrouw. De gehele kamer kan dan ook gezien worden als een eerbetoon aan de vrouw. Helaas viel deze kamer ten offer aan de modernisering van de twintigste eeuw. In 1908 werd het interieur uitgebroken en aan een Engelse koper overgedaan. Uiteindelijk belandde het in een Amerikaanse villa en raakte het deels verspreid. Het plafond en vier grote schilderingen werden gekocht door de New Yorkse verzamelaars Richard en Gloria Manney, die het plafond jarenlang naast hun zwembad opsloegen. In 1997 waren hun schilderijen in het Groninger Museum te zien en een jaar later kon het museum met dank aan de Vereniging Rembrandt, het VSBfonds en het J.B. Scholtenfonds de werken aankopen, waardoor de kamer na twintig jaar weer in bijna volle glorie te bewonderen is – twee grote schilderijen en de beide bovendeurstukken hangen vermoedelijk nog ergens in de Verenigde Staten.
Erop uit De tentoonstelling is een mix van nieuwe en oude aanwinsten, met hier en daar een bijzonder stuk dat nog altijd in particulier bezit is. Nadat bezoekers in het Groninger Museum vele van de schatten van nabij hebben bekeken, kunnen ze er naar hartenlust op uit trekken. De borgen zelf met hun tuinen en parken zijn immers niet helemaal verdwenen uit het Groninger landschap. In Uithuizen, Slochteren, Leens en Leek maar ook in Niebert en Nuis, zijn nog altijd traditionele museale borgen te bewonderen. Het Groninger Landschap beheert verschillende van deze borgen en heeft vele zogenaamde borgsteeën onder haar beheer: voormalige standplaatsen van borgen, vaak nog met grachten die de herinnering levend houden aan wat ooit een indrukwekkend buiten was. Soms is het borgterrein onderdeel van een park zoals in Ulrum, Stedum en Zuidhorn. Ewsum bij Middelstum en Harssens bij Adorp zijn daar mooie voorbeelden van. Het Groninger Museum biedt u deze zomer de helpende hand om ook buiten het museum de Groningse rijkdom uit vroeger tijden te ervaren. G
22
BORGEN IN GRONINGEN
BORGEN IN GRONINGEN Rensumaborg Menkemaborg Breedeborg Ewsum Nittersum
Verhildersum
Asinga
Allersmaborg Piloursema
Harssens
Hanckemaborg Groninger Museum
Neinoord Coendersborg
Ekenstein Rusthoven
Steenhuis Niebert
Fraeylemaborg
Ennemaborg
Huize Hemmen Voorveld Weltevreden Huis te Glimmen
Wedderborg
• • • •
Voor bezoek opengestelde borgen Voor bezoek opengestelde borgterreinen Borg-hotel Borgen niet open voor publiek
23
24
MENKEMABORG 90 JAAR MUSEUM!
25
DE MENKEMABORG 90 JAAR MUSEUM! DOOR IDA STAMHUIS BEELD OTTO KALKHOVEN
Voor bezoekers van nu lijkt het of de tijd stil heeft gestaan en de Menkemaborg er in de achttiende eeuw zo heeft uitgezien. Dat is ook het doel van de volledig ingerichte kamers, de stijlvolle tuinen en de manier van presenteren ‘alsof de bewoners even weg zijn’. In 1927 werd de Menkemaborg opengesteld voor bezoekers en in de afgelopen 90 jaar is er veel gedaan aan de borg, het interieur, maar ook aan de tuinen en het schathuis (de voormalige boerderij en nu café-restaurant), om dit complete beeld en deze hoge kwaliteit te kunnen tonen.
De Menkemaborg kent een lange geschiedenis vanaf de vijftiende eeuw. Ooit woont er een familie Menkema en een echtpaar Clant-Manninga. Van 1682 tot 1902 bezit de familie Alberda de Menkemaborg. De laatste bewoner, Gerhard Alberda van Menkema en Dijksterhuis, overlijdt in 1902. Hij heeft naast zijn huis in de stad Groningen twee buitenhuizen. Zijn erfgenamen zijn de kinderen van zijn zuster Elisabeth Lewe van Nijenstein-Alberda van Menkema. In 1902 wordt de borg Dijksterhuis in Pieterburen op
afbraak verkocht. De inboedel van beide borgen wordt geveild, alleen het staatsieledikant blijft staan in de M enkemaborg. In 1921 schenken de erfgenamen de Menkemaborg met alles wat er bij hoort aan het Groninger Museum. Dit klinkt eenvoudig, maar de borg is in slechte staat. Het aanvaarden van de Menkemaborg is een samenwerking tussen de provincie, de gemeente Uithuizen en het Groninger Museum. De commissaris der Koningin gaat zorgen voor de restauratie van de gebouwen, de burgemeester voor de restauratie van de tuinen en de directeur van het Groninger Museum voor de inrichting van de borg. Met het groen wordt voortvarend gestart. Tuinontwerper, de Fa. H. Copijn & Zn. uit Groenekan, levert een onderhoudsplan voor de tuin en twee tuintekeningen. Het laatste tuinplan uit 1923 wordt uitgevoerd en op 29 juni 1923 wordt de tuin al opengesteld voor bezoekers! In een brief uit 1920 beschrijft de directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg te Den Haag de toestand van de
Menkemaborg. Hij constateert dat de slaapkamer mijns inziens geheel in wezen dient te worden gehouden, door de herstelling van het behangsel, de gordijnen en het zeer merkwaardige oude ledikant.’ Gelukkig is dit bijzondere hemelbed behouden. Voor de inrichting wordt geput uit de collectie van het Groninger Museum. In de beginperiode schenken particulieren voorwerpen afkomstig van de borg. Van de schenking en het legaat van de familie Lewe van Nijenstein aan het Groninger Museum is veel in de borg opgesteld. Tot de jaren zeventig zijn de kamers sober ingericht en leidt een gids de bezoekers groepsgewijs door de kamers. Na 1970 worden de kamers afgezet met koord en steeds vollediger ingericht. De nadruk ligt op de zeventiende en achttiende eeuw, de periode van de borg en het authentieke interieur. Jaarlijks wordt geput uit de rijke collectie van het Groninger Museum. Kom dit jaar naar de Menkemaborg en ontdek de bijzondere vondsten, bekijk het oude behang en geniet van de inrichting. Wie weet bent u de twee en half miljoenste bezoeker! G
26
MAARTEN BAAS HIDE & SEEK T/M 24 SEPTEMBER 2017
27
28
MAARTEN BAAS HIDE & SEEK T/M 24 SEPTEMBER 2017
29
MAARTEN BAAS Het spel Hide & Seek DOOR JEROEN JUNTE BEELD EWOUD ROOKS
“Dit had eigenlijk een compleet lege zaal moeten zijn”, zegt Maarten Baas, terwijl hij stopt in het hart van zijn solotentoonstelling Hide & Seek. Bij elke andere ontwerper zou dit een absurde uitspraak zijn geweest. Niet bij Baas. Zijn humoristische objecten zetten de toeschouwer voortdurend op het verkeerde been. De uitspraak gaat bovendien vergezeld van die al even kenmerkende mengeling van ernst en spot. “Na mijn goed ontvangen collecties Smoke, Clay en de klokken van Real Time heb ik vier jaar nauwelijks nieuw werk gemaakt. Ik voelde ook geen enkele behoefte om iets te maken. Deze periode is doorslaggevend geweest voor het verloop van loopbaan. Ik had die leegte nodig om uit te vinden welke kant ik op wilde.” Maar Baas is nu eenmaal een verhalenverteller dus een lege zaal was geen optie. Deze persoonlijke twijfel en zoektocht heeft hij verbeeld met acht filmpjes, die elk een scene lijken uit een groter script. Zo is Baas somber in slow motion gefilmd met een glas champagne tussen de feestslingers. “Dat vat mijn toenmalige gemoedstoestand aardig samen.” Of hij kijkt vanuit een raam naar een verlaten kinderkamer op zolder; het ledikant en speelgoed zijn bedekt onder een dikke laag stof. “Het verbeeldt hoe ik als ontwerper de onbevangenheid van mijn kindertijd kan behouden, een vraag die mij destijds nogal bezig hield.”
Persoonlijk Veel designtentoonstellingen zijn een steriele parade van overrompelende pronkstukken en vernuftige maakprocessen. Niet Hide & Seek. “Ik wilde juist een heel persoonlijke tentoonstelling maken”, zegt Baas. Tegelijkertijd wil hij zichzelf niet te veel op de voorgrond stellen. “De bezoekers moeten zelf betekenis geven aan mijn werk. Vandaar ook de titel Hide & Seek.” Natuurlijk zijn al zijn belangrijke werken van de afgelopen vijftien jaar te zien. En natuurlijk worden die werken gevierd met een meeslepende presentatie over zeven zalen in felle spotlights – het Groninger Museum heeft immers een
naam hoog te houden als het gaat om spectaculaire designtentoonstellingen vol wulpse vormen, bonte kleuren en in dit geval ook bewegende objecten en vrolijke geluid. Baas voelde zich hier ook meteen thuis. “Het hoeft allemaal niet zo zwaar. Het is maar design, mensen”, relativeert hij zijn eigen oeuvre. Bij een persoonlijke tentoonstelling hoort ook een persoonlijke rondleiding. Dus staat Baas op een maandagochtend – het museum is gesloten voor bezoekers – in de eerste van de zeven chronologische zalen. Elk is gewijd aan één collectie, beginnend met oude stoelen en kasten van hout die zijn verschroeid en vervolgens zijn behandeld met een transparante laklaag. Met deze Smoke-collectie, zijn afstudeerwerk aan de Design Academy Eindhoven in 2002, had hij zich meteen op de kaart gezet. “Deze stoel is ook aangekocht door Brad Pitt”, zegt hij droogjes, zonder een spoor van ironie, trots of branie. Veel belangrijker is dat hij zich met Smoke losmaakte van gangbare conventies over wat schoonheid is. “Ik heb eerst iets moeten verbranden om verder te kunnen. Net zoals ook akkers worden verbrand om ze vruchtbaar te houden.”
Innige band In de Smoke-zaal wordt ook de innige band tussen het Groninger Museum en Baas belicht. Amper een jaar na zijn afstuderen krijgt hij een opdracht om overtollige meubels uit het depot te smoken. “In een museum wordt er alles aangedaan om voorwerpen in zo goed mogelijke staat te behouden. Maar meubels worden soms alleen maar mooier als ze verweren. Ik roep met deze verbrande museumobjecten de vraag op wat beter is: behouden of laten verouderen?” Onder de voorgestelde depotstukken zat ook een preekkansel. “Die heb ik afgewezen. Het was wel leuk geweest, mijn vader was dominee maar ook een eigenzinnige man. Hij had het zeker kunnen waarderen. Maar een preekstoel krijgt een compleet andere betekenis als ik die af fik. Alsof ik tegen het Christendom aanschop ofzo. Dat vind ik zo…” Hij pauzeert om zorgvuldig een woord te zoeken. “Belerend! Dan ga ik voor de toeschouwer invullen wat hij moet vinden.”
Maarten Baas Baas is in town!, Groninger Museum Hide & Seek, Groninger Museum 2017 foto: Marten de Leeuw
MAARTEN BAAS HIDE & SEEK T/M 24 SEPTEMBER 2017
30
De vraag welke zaal het meest persoonlijk is, voelt als een mes in de rug. “Elke collectie is dierbaar op zijn eigen manier.” Om dan toch heel resoluut te antwoorden: “De Clay zaal.” De lancering van deze meubels die hij met beide handen uit bontgekleurde, industriële klei kneedde in 2007 voelde als er op of eronder. “Ik had last van de gigantische druk om na het succes van Smoke weer met iets bijzonders te moeten komen. Als een reactie deed ik juist iets heel erg kneuterigs. Heel onbevangen, gewoon lekker kleien, dat was waar ik zin in had. Maar toen ik dat vervolgens aan de wereld moest laten zien op de jaarlijkse meubelbeurs in Milaan, waar alle pers, collega’s en belangrijke fabrikanten rondlopen, voelde ik mij zo onzeker. Wat als niemand het begreep?”
voortbewegen. Meer nog dan klok zijn ze een mix van film, design en installatiekunst die niets minder dan het verstrijken van tijd zichtbaar maken. Het is zijn bekendste werk, schat hij zelf. “Maar ik heb gewoon mijn intuïtie gevolgd. Ik voelde dat het idee gelaagd was met aanknopingspunten voor allerlei verhalen. Welke lagen en verhalen wist ik nog niet meteen. Dat bleek pas bij de uitwerking en zelfs nog later, door de invulling die anderen eraan geven.” Op Hide & Seek is zelfs een project te zien waarvan hij de uitkomst nog niet kan overzien. In de museumtuin van de Menkemaborg gaat Baas een boom planten waar een sterke ijzeren contramal tergend langzaam de vorm van een stoel
Ik houd niet van schoppen om het schoppen Maar iedereen begreep het. Sterker nog, Baas had het ‘m weer geflikt. En minstens zo belangrijk: met Clay had hij zijn handschrift gevonden. “Kijk”, zegt hij, terwijl hij doorloopt naar de op een na laatste zaal met Close Parity, zijn meest recente collectie uit 2016. “Deze meubels zijn gebaseerd op bijna kinderlijke schetsen van meubels die eigenlijk niet kunnen. De uitvoering is heel simpel, zodat niets afleidt van de ontregelende vorm. Dat had ik nooit gedurfd zonder Clay.” Te zien zijn koddige kasten van gepatineerd brons die een loopje nemen met de zwaartekracht. Ze balanceren op vier pootjes en hellen meer dan een meter over. Om deze zware meubels daadwerkelijk te kunnen maken, is extreem vakmanschap vereist, verzekert hij. “Daarvoor werk ik al meer dan tien jaar met Bas den Herder. Samen hebben we een boerderij in de weilanden bij Den Bosch omgebouwd tot een werkplaats. Daar kan hij maken wat ik verzin. Fantastisch, toch?”
Ontregelen Ontregelen is de rode draad in zijn oeuvre. Maar verwar dit niet met rebelsheid. “Ik houd niet van schoppen om het schoppen.” Het gaat hem vooral om de vrijheid om te kunnen maken wat hij wil. Neem Real Time (2008), een serie klokken die bestaan uit filmpjes waarin straatvegers, ramenlappers en kantoorklerken in een eindeloze herhaling de klokwijzers Maarten Baas foto: Ewoud Rooks
indrukt terwijl de boom groeit. “Over tweehonderd jaar moet de boom worden gekapt om die ene stoel te kunnen oogsten. Wat natuurlijk raar is want dan zijn wij er niet meer.” Dit project 200 Years roept allerlei vragen op. “Een hele boom voor één stoel, is dat geen verspilling? En wat is zo’n stoel dan waard? Of wat als over 190 jaar de bliksem inslaat?” Het gaat hem dan ook nadrukkelijk niet om het natuurlijke maakproces. “Dan had ik wel een snelgroeiende boom gekozen die over tien jaar al een stoel oplevert. Maar dan wordt het saai wachten. Een stoel in tienduizend jaar van druipsteen laten groeien in grot is ook niet spannend. Het zal wel, denkt men dan. Nee, dat luistert nauw. Ik moet nu ook een soort testament laten maken.” Wat daar dan in staat? “Daar ben ik nog niet uit.” Om de bezoekers deelgenoot te maken van zijn eigen twijfels en verwarring bij het ontwerpen van zijn beroemde kleistoelen, filmklokken en bronzen fantasiekasten, staat in de laatste zaal een intrigerende collage van toeters op een iele standaard. Is dit een verwijzing naar het huidige tijdsgewricht dat gebukt gaat onder meningen? Of zijn het juist versterkers om aan je oor te zetten, zodat we elkaar beter kunnen horen? “Met deze toeters kun je iets fluisteren, terwijl iedereen je toch verstaat”, licht Baas toe. Om meteen weer te ontregelen. “Mits je er moeite voor doet.” Hij lacht: “Het is allemaal onderdeel van het spel Hide & Seek.” G
31
MAARTEN BAAS HIDE & SEEK T/M 24 SEPTEMBER 2017
32
Over de tijd als ervaring bij Maarten Baas DOOR THIJS LIJSTER
Een klok is een verraderlijk ding. Ze toont ons de seconden, de minuten, de uren als evenwichtig verdeeld over de omtrek van een cirkel. Alle streepjes staan even ver uit elkaar, alsof er geen wezenlijk onderscheid bestaat tussen het ene moment en het andere en alsof na zestig seconden, zestig minuten of twaalf uur zich steeds weer exact hetzelfde verhaal voltrekt: de eeuwige wederkeer van hetzelfde. Zo verhult ze dat we ondertussen iets ouder zijn geworden, misschien zelfs wel iets wijzer, maar in elk geval anders. Een klok is met andere woorden slechts in staat om ons de tijd als kwantiteit te tonen, als eenheid en hoeveelheid, maar ze toont ons de tijd niet als kwaliteit: hoe de tijd voortsleept en ons vooruit duwt, hoe de tijd ons verandert en hoe hij zelf verandert, hoe het ene moment verschilt van het andere. Met zijn serie klokken lijkt Maarten Baas precies dat aspect van de tijd in beeld te willen brengen. Ze maken van de Maarten Baas Real Time: Grandfather Clock, 2009
tijd weer mensenwerk. Op een heel letterlijke manier: in de Grandfather Clock is de wijzerplaat een venster waarachter iemand verborgen zit die iedere minuut de wijzers uitwist en weer opnieuw tekent. In de Sweepers Clock worden de wijzers gevormd door twee lijnen afval die door straatvegers met hun bezems iedere minuut een stukje verderop neergelegd worden. En in de Analog Digital worden de lichtbalken van een digitale klok iedere minuut door een glazenwasser schoongemaakt of juist bedekt met verf. Tijd als handwerk in plaats van confectietijd. Toegegeven, het is niet altijd het meest inspirerende of uitdagende handwerk; de mensen ‘in’ de klokken van Baas lijken zich ook regelmatig te vervelen of zijn even afgeleid. Maar ook verveling hoort bij de menselijke tijdsbeleving, of misschien maakt verveling zelfs wel het hoofddeel uit van onze ervaring van de tijd. Verveeld of niet, je blijft naar deze klokken kijken, met als uiteindelijk gevolg dat je de tijd anders gaat ervaren, niet alleen als toeschouwer, maar ook als beschouwer.
33
34
Tijd en duur ‘Meten is weten’, zeggen we vaak, maar voor de tijd lijkt die uitspraak niet zonder meer op te gaan. Dat werd al betoogd door de Franse filosoof Henri Bergson (1859-1941) die aan het begin van twintigste eeuw samen met Albert Einstein gerekend werd tot de grootste denkers van zijn tijd. Maar waar Einstein zich vooral uitliet over de tijd in wetenschappelijke theorieën en in termen waar de meesten van ons zich tot op de dag van vandaag weinig bij kunnen voorstellen, probeerde Bergson juist aansluiting te vinden bij de alledaagse ervaring van tijd. Deze alledaagse ervaring probeerde hij te ontworstelen aan de manier waarop tijd in de wetenschap wordt gerepresenteerd. Stel je bijvoorbeeld eens voor, zei Bergson, dat je in een experimentele opstelling een schep suiker oplost in water. In wetenschappelijke termen wordt de tijd die dit kost gezien als een interval, die meetbaar en deelbaar is. Maar een dergelijk perspectief op tijd is volgens Bergson pas mogelijk als de suiker al opgelost is. Degene die het experiment uitvoert ervaart de tijd heel anders: hij moet wachten tot de suiker is opgelost, hij weet niet hoe lang het gaat duren. Dat wachten is niet meetbaar, noch deelbaar. De ervaren tijd, aldus Bergson, valt samen met mijn ongeduld. Het probleem van de wetenschappelijke benadering van tijd is volgens Bergson dat tijd op een ruimtelijke manier wordt voorgesteld, als een lijn die loopt van A naar B, en die net als een lijn van een grafiek oneindig deelbaar is. Dit beeld staat niet alleen haaks op onze ervaring van de tijd, maar leidt ook tot problemen voor ons denken over tijd, zoals blijkt uit de beroemde paradoxen van de Griekse filosoof Zeno. Neem bijvoorbeeld de paradox van de pijl. Een pijl vliegt door de lucht. Als je je voorstelt dat de tijd oneindig deelbaar is, dan kun je je ook voorstellen
dat op ieder afzonderlijk moment (als in een freezeframe) de pijl stilstaat in de lucht. Maar als de pijl op ieder afzonderlijk moment stilstaat, dan staat hij dus voortdurend stil. Hieruit trok Zeno de conclusie dat beweging en verandering überhaupt onmogelijk zijn. Maar volgens Bergson maakte Zeno de fout dat de pijl in zijn vlucht op een punt gefixeerd zou kunnen worden, dat de tijd stilgezet zou kunnen worden. Een lijn kan opgedeeld worden, maar een beweging niet.
Maarten Baas Real Time: Grandfather Clock, 2009
Op basis van deze kritiek op de wetenschappelijke tijd introduceerde Bergson zijn beroemde onderscheid tussen temps en durée. Temps is de meetbare, wetenschappelijke tijd, de tijd voorgesteld als een lijn, zoals op de tijdbalk in de geschiedenisboekjes of als in de cirkel op de wijzerplaat van een klok. Maar tijd als duur is iets heel anders: het is de ervaren tijd, die niet constant en meetbaar is maar die vloeit en fluctueert, als een rivier, die dan weer rustig kabbelt en dan weer woest kolkt, afhankelijk van de situatie. Durée is veranderlijk per situatie en per persoon; voor de ene persoon kan een museumbezoek oneindig lijken te duren, terwijl een ander de tijd vergeet. Niet voor niets zeggen we: gezelligheid kent geen tijd. Bergson zou eraan toevoegen: maar wel duur.
Versnelling en vernieuwing Natuurlijk is ook de wijze waarop we tijd ervaren niet louter persoonlijk. Die ervaring is historisch en maatschappelijk bepaald. Ook wij als mensen worden immers steeds meer onderworpen aan de verwetenschappelijking van de tijd. Deze ontwikkeling begon al met de industrialisatie, die maakte dat de arbeider in fabrieken werd onderworpen aan het ritme van de machine, en bereikte een voorlopig hoogtepunt met het zogenaamde taylorisme: een wetenschappelijke methode bedoeld om de productiviteit van de industrie te bevorderen. Door precies te meten hoeveel tijd een arbeider voor een bepaalde handeling nodig had, kon vervolgens eenvoudig vastgesteld worden wie z’n werk goed (dat wil zeggen: efficiënt) deed en wie de kantjes ervan af liep. Sindsdien zijn we alleen maar verdergaand onderworpen
aan strikte tijdsregimes, of die ons nu van hogerhand opgeook hier lijkt de bergsoniaanse durée een kernelement te zijn legd worden of door onszelf. De Duitse socioloog Hartmut van die ervaring: we realiseren ons dat we de voltooiing van Rosa spreekt van ‘sociale versnelling’ en constateert dat we dit kunstwerk niet zullen meemaken. Daarmee, worden we onszelf opzwepen met een ‘retorica van het moeten’: ik moet geconfronteerd met de onstuitbare stroom van de tijd en de nog zoveel mails beantwoorden, ik moet hoognodig eens eindigheid van ons eigen leven. gaan sporten, ik zou wat meer tijd met de Horseless carriage kinderen moeten doorbrengen, ik moet nog naar de tentoonstelling van New! Newer! Newest! doet denken aan Rodin! Zo worden we ‘schuldige de ‘Groene kathedraal’, de kathedraal subjecten’, hebben we steeds het van populieren van landschapskunstegevoel tekort te schieten of dingen naar Marinus Boezem, die al in 1970 mis te lopen en kampen we massaal geplant werd. In tegenstelling tot dit met stress- en burn-outklachten. werk, echter, waarin de natuur een traditionele, zelfs religieuze vorm heeft Kan de kunst ons wat verlichting aangenomen, kiest Baas ervoor zijn schenken in deze gejaagde tijden? bos tot een advertentie te laten uitVanuit verschillende slow-bewegingroeien, dat met het wisselen van de gen en ook van diverse filosofen en seizoenen van kleur verandert zoals de zelfhulpgoeroes horen we regelmaneonreclame in een winkelstraat. tig de oproep om langzamer aan te doen. Toch staat een dergelijke We kennen het ‘horseless carriaverstilling of vertraging bijna haaks ge’-syndroom: wanneer nieuwe op het wezen van de kunst, zeker revolutionaire technologieën worden sinds de negentiende eeuw, die geïntroduceerd, worden ze vaak ‘verzichzelf immers juist graag mocht momd’ in bekende vormen, omdat de zien als de motor van vernieuwing. vormgevers nog niets anders kunnen Make it new!, zoals Ezra Pound verzinnen, of opdat de consument zei, of in de woorden van Arthur eraan kan wennen. Zo hadden de Rimbaud: Il faut être absolument eerste auto’s de vorm van koetsen moderne. Verandering en ver(zonder paarden), en kregen de eerste nieuwing lijken eigen te zijn aan gietijzeren bouwconstructies de vorm de kunst, de zoektocht naar het van marmeren zuilen of bomen. Met nieuwe bijna onontkoombaar. New! Newer! Newest! lijkt Maarten Baas dit principe om te draaien: ja, Maarten Baas lijkt in zijn werk we willen wel vertraging, verstilling steeds te worstelen met dit en slow art, maar we accepteren het dilemma: het nieuwe botst daarin alleen als het verpakt is in de ons steeds met het oude, de verbekende en aantrekkelijke vormen nieuwing met de conservatie (zie van vernieuwing. Daarmee erkent hij de Smoke serie), de technologie de blijvende aantrekkingskracht van met het handwerk (de Clay serie, het nieuwe voor de kunst èn voor de klokken van Real Time), de ons als kunstliefhebbers: we zijn er versnelling met de verstilling. zo verzot op dat we bereid zijn er In zijn jongste werken, getiteld tweehonderd jaar op te wachten. G New! Newer! Newest! komt die spanning buitengewoon krachtig Met dank aan Leon ter Schure. naar voren. Een onderdeel ervan is het aanplanten van een bos in de polder, dat van bovenaf gezien een flitsend logo vormt: New! Het kunstwerk is echter pas over tweehonderd jaar voltooid, wanneer de bomen volgroeid zijn. Net als met zijn klokken doet Baas ons ook Maarten Baas Real Time: Grandfather Clock, 2009 hier weer de tijd zelf ervaren. En
35
36
MAARTEN BAAS HIDE & SEEK T/M 24 SEPTEMBER 2017
Maarten Baas Real Time: Sweeper’s Clock, 2009
37
... ja, we willen wel vertraging, verstilling en slow art, maar we accepteren het alleen als het verpakt is in de ons bekende en aantrekkelijke vormen van vernieuwing.
38
GABRIEL LESTER THE RETURN OF LESTER’S LOOPS 10 JUNI T/M 29 OKTOBER 2017
THE RETURN OF LESTER’S LOOPS
39
Gabriel Lester Still from 4EON (Spiral), 2016
GABRIEL LESTER THE RETURN OF LESTER’S LOOPS 10 JUNI T/M 29 OKTOBER 2017
40
THE RETURN OF LESTER’S LOOPS DOOR JORIEN KLEINE DETERS & SUE-AN VAN DER ZIJPP
Een bosmarmot die de lente voorspelt is een belangrijk gegeven in de filmklassieker Groundhog Day (1993). Elk jaar op 2 februari vieren Amerikanen en Canadezen deze traditie, waarbij er wordt gekeken of de bosmarmot na het ontwaken rechtsomkeert maakt naar het hol of buiten blijft. In het laatste geval zou het einde van de winter nabij zijn. In deze film beleeft het cynische en nukkige personage van Bill Murray Groundhog Day, uitgerekend zijn minst favoriete dag van het jaar, dag in dag uit opnieuw, in zijn eentje gevangen in een soort tijdlus. Zo wordt op een komische manier de filosofische gedachte verbeeld dat alles in het leven zich herhaalt, maar dat hoe je dingen aanpakt het verschil uitmaakt.
Eeuwige wederkeer
Gabriel Lester
De eeuwige wederkeer is een van de meest invloedrijke ideeën van de laatste decennia geweest; het vormt ook een belangrijke basis van onder meer het Hindoeïsme en het Boeddhisme. De negentiende eeuwse Duitse filosoof Friedrich Nietzsche stelde zich voor dat elke gebeurtenis, elke gedachte als een oneindige cirkel tot in de eeuwigheid blijft terugkeren. De fascinatie voor herhaling, het cyclische en de eeuwige wederkeer is het centrale thema van de tentoonstelling The Return of Lester’s Loops van kunstenaar Gabriel Lester die vanaf juni in het Coop Himmelb(l)au paviljoen te zien is.
Gabriel Lester (1972) is een veelzijdig kunstenaar, bekend om zijn films, sculpturen, architectonische installaties en performances. Daarnaast is hij actief als regisseur, schrijver en docent. De fascinatie voor de thematiek van de eeuwige wederkeer is op verschillende momenten van zijn bijzondere jeugd terug te leiden. Hoewel Lester intussen alweer jarenlang in Amsterdam woont en werkt, groeide hij op in een alternatieve coöperatieve woongemeenschap in het Groningse Pieterburen. Daar, ‘ver weg van de consumptiemaatschappij’, kwam Lester in aanraking met ideeën over opvoeding, spiritualiteit en hoe de maatschappij op een andere wijze zou kunnen worden ingericht. Kritische reflectie op de samenleving en de praktische vertaalslag naar een zelfvoorzienend bestaan behoorden tot de dagelijkse gang van zaken. Zo verbouwden de coöperatieleden hun eigen groenten en produceerden ze onder andere muesli, honing en pasta. Het leven op het platteland, de constante wisselingen van de seizoenen en de horizon in de verte zichtbaar, maakte dat de communebewoners, die veelal uit de Randstad of zoals de ouders van Lester uit het buitenland afkomstig waren, zich verbonden voelden met het land en met de cyclus van de natuur.
Ontdekken Vanaf zijn negende ging Lester in de stad Groningen naar school en werd de dagelijkse busreis van het dorp naar de
41
42
GABRIEL LESTER THE RETURN OF LESTER’S LOOPS 10 JUNI T/M 29 OKTOBER 2017
43
Gabriel Lester Stills from 4EON (Spiral), 2016
stad en weer terug, met steeds hetzelfde gezelschap, een soort terugkerend ritueel. Elke dag, dag in dag uit, maakte Lester deze reis met dezelfde medepassagiers: arbeiders, scholieren, ziekenhuismedewerkers en een treinconducteur op zijn weg naar het station. Toen hij vervolgens naar Groningen verhuisde, maakte hij kennis met de plaatselijke muziekscene en in het bijzonder met de hiphopcultuur in Simplon en Vera. Hij ging er als muziekproducer aan de slag en begon muziek te maken met behulp van taperecorders, later met computers en digitale samplers. Zo ontstonden loops van ritme, melodie en specifieke geluiden waarmee Lester verschillende beats en tracks maakte en waarmee hij ook regelmatig het podium betrad. Het idee dat ‘tijd’ kon worden vastgelegd in de vorm van muziek en geluid op band of sampler en vervolgens kon worden geknipt en geplakt, herhaald, gemanipuleerd of vervormd, was voor hem een belangrijk inzicht en van bepalende invloed op zijn latere werk. Ook Lesters beeldende werk wordt vaak gekenmerkt door beweging en dynamiek. Vaak speelt het gebruik van film hier een rol in, maar het element van beweging wordt op een bepaalde manier ook door de kijker zelf gecreëerd. Zijn architectonische installaties nodigen uit tot nadere verkenning: de bezoeker wordt geprikkeld om zich actief door de installaties te bewegen en steeds iets nieuws te ontdekken. Lester streeft ernaar zijn werk op een primair niveau zo toegankelijk mogelijk te houden. Dat hij werd opgevoed volgens het ideaal van spelenderwijs en ontdekkend leren, speelt hier zeker in mee. In zijn films biedt hij de kijker door middel van
een veelvoud aan beelden, verhaalelementen, associaties en sferen extra betekenislagen aan, die deze vervolgens vanuit de eigen ervaring met elkaar verbindt.
Ringen Naast het motief van de eeuwige wederkeer zijn ruimte en tijd geïnspireerd op het natuurkundig perspectief belangrijke thema’s in het werk dat in het Coop Himmelb(l)au paviljoen te zien is. Uitgaand van het natuurkundige begrip van spacetime (ruimtetijd), dat ruimte en tijd als een soort verwevenheid in een wiskundig model verenigt, stelde Lester zich dit uitdijende continuüm voor als een rimpeling in het water, die met een soort golfbeweging voortdurend verschijnt en dan weer verdwijnt. Dit zogenaamde rimpeleffect wordt ook gebruikt om sociale verschijnselen mee te beschrijven en kan als symbool gezien worden voor de complexiteit en de samenhang van het bestaan. Het beeld van druppels die op een stil wateroppervlak vallen en kringen veroorzaken die elkaar uiteindelijk raken, vormde niet alleen het vertrekpunt voor de tentoonstelling in het Groninger Museum, maar ook voor een architectonisch project in de Hortus te Haren. Daar vormen vier elkaar snijdende cirkels in de nieuw aangelegde entreetuin een brug. In plaats van je snel en efficiënt van A naar B te brengen, is deze brug erop gemaakt dat hij de bezoekers op een contemplatief dwaalspoor brengt. De ringen met hun opstaande randen vormen een soort labyrint, dat de bezoekers al gaande steeds nieuwe perspectieven op het werk en de omgeving biedt. Op deze manier verbeeldt de brug
het thema ‘verloren en hervonden’: het landschap verschijnt aan de bezoeker of het verdwijnt juist. Het bouwwerk nodigt daarmee uit tot interactie, laat de omgeving steeds op een andere manier zien en biedt tegelijk een ruimte om in uit te rusten of gewoon even in te verpozen.
Films In het Coop Himmelb(l)au paviljoen presenteert het Groninger Museum de tentoonstelling The Return of Lester’s Loops. De rimpelingen worden hier zichtbaar in de speciaal voor de tentoonstelling ontworpen installatie die bestaat uit cirkelvormige ruimten, die er van bovenaf uitzien als de rimpelingen op een stil wateroppervlak. Net als in de Hortus neemt de fysieke beleving van het werk een belangrijke plek in en kan de bezoeker ook hier door het werk ronddolen. Doordat in het deconstructivistische paviljoen geen muur recht is, de ramen zich op onverwachte plekken bevinden en het plafond gekanteld lijkt, laat de labyrintische installatie het gebouw van steeds nieuwe kanten en vanuit wisselende perspectieven zien. In de verschillende ronde ruimtes draaien ook drie films: Spiral, Black Hole en White Hole, die eveneens de cirkelgang als verbindend thema hebben. Ook in de titels van de films is de link met de natuurkunde en de astronomie voelbaar. Een ‘zwart gat’ is een fenomeen dat alles aantrekt en waar niets, zelfs het licht niet aan ontsnapt. Een ‘wit gat’ is vooralsnog een hypothetische tegenhanger van een zwart gat, een ruimte waar niets, geen materie of licht kan binnendringen, maar wel kan ontsnappen.
Thuiskomen Spiral filmde Lester in India. De film speelt zich af in een spectaculaire (want gevaarlijke) kermisattractie die bekend staat als ‘de steile wand’. Door de middelpuntvliedende kracht aan de wand geplakt racen auto’s rond in een tonachtige arena, waar het publiek van bovenaf op neer kan kijken. Black Hole heeft een duistere sfeer: in deze film is een hoofdrol toebedeeld aan een raadselachtige zwarte bus die door een donker bosachtig landschap rijdt. In de weerspiegeling van de glimmende lak lijkt de omgeving bijna te worden opgezogen en meegenomen op een reis door de onderwereld. Daartegenover staat White Hole, waarin Lester kennis en inzicht als een soort wolkige lichtheid verbeeldt. Voor deze film nam hij het idee van de Franse filosoof Gilles Deleuze over ‘rhizomatische’ kennis als uitgangspunt. Deleuze doelde ermee op een nieuwe manier van denken die hij vergeleek met een rhizoom, een bepaald soort wortel die met allerlei vertakkingen in plaats van de diepte, de breedte in groeit. Net zoals deze wortel wordt kennis voorgesteld als een soort wirwar zonder eenduidige denkrichting, als een soort horizontaal netwerk van concepten, met allerlei vertakkingen zonder hiërarchie, begin of eind. Bij elkaar vormen deze drie films de ‘ingrediënten van het menselijk leven’; zoals Lester het ziet: ‘het lot’, ‘de cyclische levensloop’ en ‘het zingevende inzicht’. Met de twee nieuwe films Black Hole en White Hole completeert hij een trilogie waar hij jaren aan heeft gewerkt. Voor het Groninger Museum betekent dat een primeur en voor Lester een soort ‘thuiskomen’. De cirkel is weer rond. G
DE WERELD IN HUIS AZIATISCH PORSELEIN - DELFTS AARDEWERK 16 JUNI 2017 T/M 2 SEPTEMBER 2018
44
De Wereld in Huis
AZIATISCH PORSELEIN - DELFTS AARDEWERK DOOR CHRISTIAAN JÖRG
Thee is vandaag de dag een vanzelfsprekend onderdeel van het dagelijks leven: iedereen drinkt het. Maar dat was niet altijd zo, en hoe het zo gekomen is, is nog een heel verhaal. Niet alleen over het drankje zelf maar ook over het servies waaruit het gedronken wordt valt veel te vertellen. Vroeger werd thee alleen verbouwd in China, waar het gedronken werd uit kommetjes zonder oor en zonder bijpassend schoteltje. In de 17e eeuw, toen de Verenigde Oost-Indische Compagnie handel begon te drijven in Azië, kwam er zo nu en dan ook thee mee op de schepen. In Nederland werd het als een geneeskrachtig kruid beschouwd en een zekere dokter Bontekoe schreef voor allerlei kwalen het drinken van tientallen kopjes thee per dag voor. Aan het eind van de zeventiende eeuw begonnen Europeanen thee niet langer uitsluitend te gebruiken als medicinale drank, maar ook voor hun plezier. Het werd populair, uit Frankrijk (nee, niet uit Engeland) kwam de gewoonte er suiker en melk bij te doen, de kopjes kregen een schoteltje, nog later soms ook een oor.
Status
Beeldje van een staande man, naar een Chinees voorbeeld, Delfts aardewerk, ca. 1700-1725, 19.8 x 7 x 7 cm. Groninger Museum, bruikleen D. W. F. Langelaan
Met de thee zelf kwam er ook porselein uit China mee om die thee uit te drinken en de vormentaal van dat traditionele porselein bleef bewaard. Daarnaast kregen de kandijklontjes
een eigen kommetje van Chinees porselein, de dure theeblaadjes werden in een porseleinen theebusje bewaard en voor de melk werd een klein kannetje bedacht. Een kom om de theekopjes even in te spoelen voordat een volgend kopje met een andere theesoort geserveerd werd, was ook al gauw onderdeel van een Chinees porseleinen theeservies. Rond 1700 was thee niet zo goedkoop als nu en Chinees porselein voor het bereiden en drinken van thee gaf nog extra status. De Chinese vormen en versieringen van al dat geïmporteerde porselein werden op die manier snel en vanzelfsprekend in het Nederlandse interieur opgenomen.
Luxe Dat gebeurde ook met ander gebruiksgoed dat in China en Japan voor de Nederlandse klant op bestelling in porselein werd geproduceerd en door de VOC werd verhandeld. Porseleinen bierpullen, kaststellen, mosterdpotjes, zoutvaatjes en ander tafelgoed verschenen op de rijk gedekte tafel en dit glanzende porselein concurreerde daar met zilverwerk en duur glas. Behalve voor gebruiksgoed was er ook veel belangstelling voor sierobjecten, vooral voor figuren van mensen, godheden en dieren, die als merkwaardigheden in het interieur werden opgesteld. Het luxe vijfdelige porseleinen kaststel met bekervazen en dekselpotten sierde de bovenkant van het kabinet of de schoorsteenmantel.
45
46
47
Theeserviesje van Chinees porselein, ca. 1745. Dit type noemt men Chine de Commande, in opdracht vervaardigd porselein gekenmerkt door Europese taferelen. Alle serviesonderdelen hebben een polychrome versiering in emailkleuren met een voorstelling van Europeanen in een rivierlandschap. Waarschijnlijk naar een voorbeeld van Duits Meissen porselein. Groninger Museum, legaat A. H. Dallinga-Reinders
Anders Iets wat makkelijk vergeten wordt, is dat porselein destijds helemaal niet zo alomtegenwoordig was als nu: het werd beschouwd als een bijzonder materiaal. Het was veel harder en transparanter dan het Nederlandse aardewerk zoals dat bijvoorbeeld in Delft gemaakt werd. Daar had men al gauw gemerkt dat er een markt bestond voor goedkopere imitaties van dat exclusieve Aziatische porselein. Delfts aardewerk, dat van zichzelf roodbruin of gelig is, werd bedekt met een laagje wit tinglazuur zodat het op porselein leek. Ook de exotische Chinese en Japanse voorstellingen in blauw, met draken, Chinese figuren in lange gewaden, grote bloemen en vreemde symbolen werden door de Delftse pottenbakkers op dit faience gekopieerd. Het was het begin van de glorietijd van het Delfts Blauw, maar het betekende ongemerkt ook de brede introductie van niet-Westerse motieven in Nederland, een kennismaking met een exotische, vreemde wereld. De Ander en Het Andere werd met nieuwsgierigheid bekeken en als iets nieuws en modieus geïntegreerd in de eigen cultuur.
Wisselwerking In de loop van de achttiende eeuw werd porselein minder exclusief en kostbaar. Uit archeologisch onderzoek in stadskernen is gebleken dat in die tijd in elk Nederlands huishouden, ook bij de minder bedeelden, wel een kopje of bord van
Chinees porselein in huis te vinden was. Om aan te geven wat het beschikbare assortiment van rond 1750 was, tonen we een deel van de scheepslading porselein uit het wrak van het VOC-schip de Geldermalsen, dat in 1752 zonk in de Zuid- Chinese Zee. In de tentoonstelling De Wereld in Huis laten we zien hoe de Aziatische en Delftse producenten reageerden op de belangstelling en de smaak van de Nederlander, en ook hoe ze onderling concurreerden. Modellen van aardewerk, tin, glas of hout dienden als voorbeelden voor de Japanse en Chinese pottenbakkers. In China werd Japans porselein gekopieerd, maar omgekeerd gebeurde hetzelfde. Delftse pottenbakkers baseerden zich op Aziatische objecten en versieringen én maakten faience dat in China weer model stond voor imitaties in porselein. Dit soms duizelingwekkende pingpongspel hebben we geprobeerd te illustreren door in het Starckpaviljoen allerlei stukken naast elkaar te zetten die op elkaar reageren. Om te laten zien dat het verhaal niet alleen met porselein en faience verteld wordt, tonen we ook lakwerk uit Japan en Nederland, een sitsen sprei uit India, een ivoren naaidoos uit China en andere voorbeelden. Ze laten ons zien hoe we in Nederland de wereld de huiskamer in haalden – en dat we dat nog steeds doen. G
Zittende Chinese figuur van Delfts aardewerk, ca. 1700-1725, 14 x 8 x 5 cm. Groninger Museum, bruikleen D. W. F. Langelaan
WALL HOUSE #2 INTERVIEW MET GEA SCHENK
48
Mijn brein maakt overuren DOOR SARAH FOPMA BEELD RONALD ZIJLSTRA
Op 15 april is in de Groningse wijk Hoornse Meer het Wall House #2 feestelijk heropend. Sinds vorig jaar beheert het Groninger Museum dit opvallende huis op verzoek van de gemeente. Gea Schenk, zelf woonachtig in de Hoornse Meer, is programmeur. Met veel aandacht voor en in samenwerking met de wijk heeft zij een tentoonstellingsprogramma opgesteld. Ze richt zich hierbij op kunstenaars die nog niet zijn doorgebroken. Schenk: “Je moet op een gegeven moment iemand tegenkomen die je verder helpt. Zo iemand wil ik graag voor anderen zijn.” Gea Schenk begon in 2009, rond haar veertigste, aan de fotoacademie, die toen nog in Groningen gevestigd was. Daarvoor was ze personeelsconsulent geweest bij de Gemeente Groningen, tot een burn-out ervoor zorgde dat ze het roer helemaal omgooide. In het werkende leven dat ze tot dan toe had gehad kon ze haar creatieve ei niet kwijt en ze was altijd al geïnteresseerd geweest in fotografie. Op de foto academie kwam alles samen. Ze noemt zichzelf sociaal-documentair fotograaf. “Een mensenfotograaf dus. Ik ben geïnteresseerd in mensen, en dan vooral in hoe ze in het leven staan en zichzelf zijn, of zichzelf juist kwijt zijn. Dat vind ik boeiend.” Voor haar afstuderen maakte ze onder andere een portretserie over tweelingen. Hierbij kwam ze in aanraking met de toen 85-jarige tweelingbroers Poppo en Engel uit Wagenborgen.
Fotografieplatform
Gea Schenk
Toen ze eenmaal afgestudeerd was wist ze niet meteen hoe ze haar carrière vorm moest geven. “Dan denk je: nu ben ik dus fotograaf. Maar hoe ga ik daar mijn geld mee verdienen?” Ze besloot terug te keren naar Poppo en Engel en uiteindelijk volgde ze hen twee jaar. Het resulteerde in een expositie in het Fotomuseum Den Haag en in het boek Poppo en Engel, waaruit Arjan Ederveen later inspiratie zou putten voor de voorstelling Walden. Moeilijke jaren waren dat, omdat het onbetaald
en tijdrovend werk was. “Om vrij werk te kunnen maken moest ik commerciële klussen aannemen”, zegt Schenk. “Maar dat vrije werk was waar mijn hart lag, dus ik heb toch maar doorgezet.” Ze speelde met het idee om in het Noorden een fotografieplatform op te zetten omdat er hier zo weinig gebeurde op dat vlak, zeker nadat de fotoacademie in Groningen haar deuren had gesloten. Ze wilde een ruimte huren waar fotografietalenten de kans kregen hun werk te exposeren en verkopen want, zo redeneerde ze, waarom zou het zo moeten zijn dat je aldoor naar de Randstad moet afreizen om op fotografiegebied te kunnen netwerken of doorbreken, je geld te kunnen verdienen met fotograferen? “Ik had al een kostendekkend plan klaar liggen, maar toen bedacht ik me dat ik daarmee zelf nog geen cent verdiend had.” Uiteindelijk kwam Schenk in contact met het Groninger Museum, dat op dat moment een bijzondere invulling zocht voor het Wall House.
Wijkgericht Schenks plan voor een fotografieplatform bleek veel raakvlakken te hebben met de plannen van het Groninger Museum voor het Wall House, met als belangrijkste overeenkomst: talent een podium willen bieden. Schenk: “Ik wil kunstenaars helpen kansen te creëren die ze vervolgens zelf moeten inkoppen. In mijn loopbaan is het ook heel belangrijk geweest dat mensen me iets gegund hebben. Je moet het zelf opzoeken, maar je moet op een gegeven moment ook iemand tegenkomen die je verder helpt en mogelijkheden creëert om je horizon te verbreden. Zo iemand wil ik graag zijn voor beginnende kunstenaars.” Ze verruimde haar blik tot buiten de fotografie en ging op zoek naar kunstenaars die volgens haar een podium verdienen. In haar eerste tentoonstellingsseizoen introduceert ze kunstenaars die in de Hoornse Meer wonen. “Waarom zou je het van ver halen als het ook van dichtbij kan komen?”, aldus Schenk. “Er is hier zoveel creativiteit.” Een ander punt op haar agenda is dat ze de wijk meer wil betrekken bij het Wall House.
49
50
51
6 portretten uit de serie ‘Buren van het Wall House’ gepresenteerd als Wall of Fame in Wall House #2 Het idee achter de openstelling van het Wall House is een verbinding te maken met de mensen uit de wijk en het Wall House. Tot nu toe was het gebouw niet direct toegankelijk voor iedereen. Met de Wall House Weekenden wordt het mogelijk om
regelmatig even binnen te lopen en buurtgenoten te ontmoeten. De ontmoetingen met deze ‘buren van het Wall House’ legt Gea Schenk vast in een reeks portretten. “Het is een groeiend project en ik hoop zoveel mogelijk bewoners te kunnen portretteren.”
“Het staat hier al zo lang en toch zijn de meeste mensen er nog nooit binnen geweest,” vertelt ze. Zelf kwam ze er eerder ook alleen wanneer het gebouw diende als stemlokaal. “Het wordt tijd dat de buurt het Wall House gaat omarmen.”
te fotograferen. Ik weet niet eens precies hoeveel mensen dat zijn. Ik begin gewoon met willekeurige personen en dan komen er steeds meer portretten bij. De foto’s print ik eerst op klein formaat uit. Daarna ga ik schuiven, series maken. De bezoekers kunnen ook zelf series samenstellen, bijvoorbeeld door alle pubers van dertien bij elkaar te leggen, of alle oma’s, of de leden van een gezin. Waar dit uiteindelijk toe zal leiden, weet ik nog niet. Het is een groeiend project. In tien maanden kan ik niet de hele wijk fotograferen, maar in drie jaar misschien wel. Wellicht kan ik het afronden met een boek, dat lijkt me geweldig.” Het lijkt kenmerkend voor Schenks werkwijze, zowel in haar fotografiecarrière als haar programmering van het Wall House: vol enthousiasme ‘gewoon’ ‘ergens’ beginnen en dan maar doorgaan tot een plan op een gegeven moment concretere vorm aanneemt. Boven haar bureau hangt een citaat van Pim Milo dat ze uit een artikel over fotograaf Boudewijn Smit in het tijdschrift PF | Professionele Fotografie heeft geknipt: “Wanneer hij totale vrijheid krijgt, slaat de verwarring toe. Niet door een gebrek aan eigen ideeën, maar door het teveel aan mogelijkheden.” “Precies dit voel ik,” zegt ze. “Ik word heel blij van het nadenken over het Wall House, maar er zijn zoveel mogelijkheden dat ik keuzes moet maken en ook heel goede dingen voorlopig moet ‘parkeren’. Mijn brein maakt overuren.” G
Programma De fotografe woont al veertien jaar in de Hoornse Meer en kent er veel mensen. “Mijn nieuwsgierigheid naar mijn buurtbewoners kon ik in dit project opeens erg goed kwijt. Ik zag meteen verbindingen en raakvlakken tussen allerlei mensen. Nu ligt er een programma waar ik heel blij mee ben.” Het Wall House-seizoen 2017 bestaat uit twee perioden. Tijdens de eerste, die loopt van 15 april tot en met 9 juli, exposeren drie kunstenaars hun werk: muzikant Boelo Klat, schrijver Vamba Sherif en beeldend kunstenaar Jan Swart. Tijdens de tweede periode, van 15 juli tot en met 29 oktober, exposeren beeldend kunstenaar Kristi Neider en acteur, regisseur, muzikant en licht- en decorontwerper Albert Secuur. Daarnaast staan elk weekend kunstgerelateerde activiteiten en evenementen op het programma. Denk bijvoorbeeld aan kunstlessen voor kinderen door een filosofiejuf, picknicks rond het gebouw, themataarten eten, workshops door kunstenaars, fotografieworkshops door Schenk zelf of de kunstkoop-dagen aan het eind van elke expositie waarop de kunstenaars hun werk aanbieden. Bovendien vinden er pitchdagen plaats waarop kunstenaars een nieuw concept aan publiek kunnen presenteren.
Gewoon beginnen Daarnaast zet Gea Schenk een fotografiewedstrijd op en maakt ze een Wall of Fame met portretten van bewoners uit de wijk. “Het streven is eigenlijk om alle wijkbewoners
Het Wall House is tussen 15 april en 29 oktober 2017 elke zaterdag en zondag tussen 12.00 en 17.00 uur geopend. De toegang is gratis, voor deelname aan de activiteiten wordt een kleine bijdrage gevraagd. Kijk voor meer informatie en het volledige programma op groningermuseum.nl/wallhouse.
52
53
54
INTERVIEW FUSIEN BIJL DE VROE, VERENIGING REMBRANDT & MARIËTTA JANSEN, GRONINGER MUSEUM
55
“BIJ ZO’N ALTINK HOEVEN WE NIET LANG NA TE DENKEN” DOOR RENÉE DANNIS BEELD WIM TE BRAKE
Het werkt zich dapper tussen de rietkragen van het Reitdiep door, het Schip met rood zeil (1926) van Jan Altink, Ploeglid van het eerste uur. Dankzij steun van onder meer de Vereniging Rembrandt kon het Groninger Museum dit topstuk begin 2017 toevoegen aan zijn omvangrijke vaste collectie De Ploeg. Een belangrijke aanwinst, vinden zowel Fusien Bijl de Vroe, directeur van de vereniging, als Mariëtta Jansen, conservator bij het Groninger Museum. Want een museum dat aan een boeiende eigen collectie bouwt, vergroot zijn kansen op vruchtbare samenwerkingen en uitwisselingen aanzienlijk. Het waren roerige jaren voor de kunst, die jaren twintig van de vorige eeuw. De explosie van energie, door het einde van de Eerste Wereldoorlog in gang gezet, gaf wereldwijd een enorme creatieve impuls aan de beeldende kunst, de mode, de literatuur, de architectuur, het design en de muziek. In Groningen vond een groep jonge kunstenaars dat het kunstklimaat eens flink moest worden opgeschud of, om een wat toepasselijker beeldspraak voor het Groninger land te gebruiken: omgeploegd. Jan Altink, naamgever van De Ploeg, was één van die kunstenaars. Samen met Johan Dijkstra, Jan Wiegers en George Martens stond hij aan de wieg van de stroming die met nieuw elan de kunstwereld veroverde en halverwege de jaren twintig haar hoogtepunt kende. Cultureel erfgoed dat nergens beter past dan in het Groninger Museum. “We hebben meer dan tweeduizend werken van De Ploeg in huis, waarvan de topstukken permanent in het museum getoond worden,” vertelt conservator Jansen. “Maar dit is Altink op z’n best. Een schilderij waarop hij het landschap op sublieme wijze verbeeldt. Af en toe komt er zoiets unieks op de markt, waarvan je denkt: dit móeten we gewoon hebben. Nog zo’n voorbeeld is Zittend naakt van Jan Wiegers uit 1925,
dat we in 2014 ook met steun van de Vereniging Rembrandt konden aankopen.”
Esthetische ontginning Als conservator ‘bewaakt’ én bestudeert Jansen de erfenis van De Ploeg. Bijzonder vindt ze het feit dat een groep kunstenaars een regio die eerder onopgemerkt bleef op de kaart zette. “In de jaren twintig werd het Groninger landschap voor het eerst zo expressief en kleurrijk in kunst gevat.” Emeritus universiteitshoogleraar Kunst en Samenleving Henk van Os noemt dat ‘esthetische ontginning’. Door hun omgeving op het doek vast te leggen, openden de kunstenaars de ogen van hun tijdgenoten en die van volgende generaties. In 2008 zegt Van Os in een interview: “Ik heb het in de jaren zestig persoonlijk ervaren toen ik in Noord-Groningen ging wonen. Ik had door De Ploeg geleerd om het agrarische gebruikslandschap mooi te vinden.” Ook bij de Vereniging Rembrandt mogen werken van De Ploeg zich verheugen in een warme belangstelling. “We zijn altijd consequent geweest in het steunen van aanvragen voor topstukken uit deze kunststroming,” vertelt directeur Bijl de Vroe. “Het is immers fantastisch dat je in Groningen altijd naar De Ploeg kunt. Als het museum dan een belangwekkend werk voorbij ziet komen, vraagt het of wij de aankoop ervan willen steunen. Het bestuur kijkt natuurlijk naar de kunsthistorische kwaliteit. Daarbij moet het stuk passen in de collectie van het museum, geen ‘zwerfkei’ zijn. Ook dient het een toevoeging te zijn aan het verhaal dat het museum wil vertellen en laten zien. Bij zo’n Altink hoeven we dus niet lang na te denken.” Schip met rood zeil is dan ook al het vijftiende werk van De Ploeg dat het museum met steun van de Vereniging R embrandt aan zijn collectie kon toevoegen.
“Ik had door De Ploeg geleerd om het agrarische gebruikslandschap mooi te vinden.” Fusien Bijl de Vroe
56
INTERVIEW FUSIEN BIJL DE VROE, VERENIGING REMBRANDT & MARIËTTA JANSEN, GRONINGER MUSEUM
Jan Altink Schip met rood zeil. 1926 was- en olieverf op doek Aangekocht met steun van de BankGiro Loterij en de Vereniging Rembrandt, mede dankzij haar mevrouw M. Boersma Fonds
“Het is goed dat de museum bezoeker zich realiseert hoe belangrijk die inzet van particulieren is” Noodzaak Intussen heeft conservator Mariëtta Jansen alweer een ander werk op het oog dat ze graag voor het museum zou willen verwerven. Hoewel ‘willen’ eigenlijk niet het juiste woord is. “De aankoop van werken is natuurlijk bedoeld om de collectie van het museum te versterken,” legt ze uit. “Met een topstuk kun je een permanente collectie ‘optillen’ en zo je positie als museum versterken. Het is dus ook een noodzaak.” “Belangrijke werken zorgen ervoor dat er makkelijker uitwisselingen ontstaan,” vult Fusien Bijl de Vroe aan. “Een vooraanstaand museum in binnen- of buitenland zal sneller een topstuk voor een tijdelijke expositie in bruikleen geven als het ontvangende museum in het omgekeerde geval óók belangrijke kunst te bieden heeft. Om als museum samenwerkingen te initiëren met buitenlandse musea heb je daarom een collectie van het hoogste niveau nodig. We merken bij de Vereniging Rembrandt dat musea het moeilijk hebben en dat het dus steeds belangrijker wordt dat het particulier mecenaat groeit, om de musea de kans te geven ambitieuze aankopen te blijven doen.”
die inzet van particulieren is,” vindt Bijl de Vroe, “want als meer mensen beseffen dat ze zelf kunnen bijdragen aan de kwaliteit die ze in musea aantreffen, zal de betrokkenheid groeien en daardoor ongetwijfeld ook het mecenaat. Er heerst wat dit onderwerp aangaat toch nog een soort bewusteloosheid. Veel mensen denken bij alles wat openbaar is: dat zal wel een overheidsaangelegenheid zijn. Bij onze leden zie je dat dat anders werkt. Op de ledenbijeenkomst in het Groninger Museum naar aanleiding van de aankoop van zo’n Altink merk je dat de leden zich zeer bewust zijn van het belang van hun bijdragen en trots op het feit dat ze aankopen mede mogelijk maken.” De directeur is er alles aan gelegen de Vereniging Rembrandt groter en bekender te maken en zo die bewustwording te stimuleren. Want daarmee haalt ze niet alleen economisch kapitaal binnen om ambitieuze aankopen te financieren, maar ook het broodnodige sociale kapitaal. Niets belangrijker dan mensen van vlees en bloed die de waarde van openbaar kunstbezit inzien. G
Bewustwording stimuleren Wat voor mensen zijn dat eigenlijk, die bijdragen aan grote aankopen van musea? Daarover bestaat volgens Bijl de Vroe nogal wat onduidelijkheid bij het publiek, terwijl toch 80% van de collecties die je ziet in Nederlandse musea van oudsher te danken is aan de inzet van particulieren. Zo bestaat de Verenging Rembrandt al 134 jaar dankzij de inzet van mensen uit de museumwereld, wetenschappers en liefhebbers. De vereniging telt meer dan 15.000 leden die contributie betalen of schenkingen doen en tientallen (particuliere) fondsen. “Het is goed dat de museumbezoeker zich realiseert hoe belangrijk
100 JAAR DE PLOEG In 2018 is het honderd jaar geleden dat Kunstkring De Ploeg opgericht is. Ter gelegenheid daarvan brengt het Groninger Museum van 26 mei tot 4 november 2018 een grote overzichtstentoonstelling over de hoogtijdagen van deze kunstenaarsvereniging.
57
58
RUUD VENEKAMP BERICHTEN VAN VER T/M 10 SEPTEMBER 2017
59
OP BEZOEK IN HET ATELIER VAN
RUUD VENEKAMP DOOR ANDREAS BLÜHM BEELD CHRISTOPHER SMITH
In Groningen wonen veel kunstenaars. Heel veel zelfs. Academie Minerva en de Klassieke Academie zorgen voor verse aanvoer en zelfs kunstenaarsgroep De Ploeg bestaat nog steeds. Ze werken overal waar het maar kan: op het platteland, in woonhuizen en in oude schoolgebouwen. Een van die voormalige scholen staat aan de Pelsterstraat, op amper vijf minuten loopafstand van het museum. Dat het achter de niet bijster opvallende muren van het gebouw bruist van de creativiteit is iets wat de meeste voorbijgangers niet zullen beseffen. Op het bellenbord staan een paar bekende namen; naast Ruud Venekamp houden bijvoorbeeld ook René de Rooze en Jan Worst er atelier. Een grapjas heeft in cyrillisch schrift de naam Kasimir Malevitsj toegevoegd. Niet alle kunstenaars hebben een atelier met vijftig medewerkers zoals Auguste Rodin dat had. Integendeel: de meeste lijden een vrij eenzaam bestaan. En dan is het ’s winters ook nog behoorlijk koud in de lokalen met hun hoge plafonds. Gelukkig heeft Ruud Venekamp de kachel tijdig aangezet. Ik word welkom geheten door de kunstenaar zelf en door zijn stagiaire, Belle de Rode, die Kunstgeschiedenis studeert aan de RuG. Ik zet haar meteen aan het werk door te vragen naar haar mening over de schilderijen: “Wat vind jij van de werken?”, “Welke zou jij aankopen als je museumdirecteur was?”, en: “Waarom dit wel en dat andere niet?” Het zijn
tricky vragen, bedoeld om haar voor te bereiden op de harde beroepspraktijk.
Goed in tekenen Omdat ik Ruud niet alleen interview voor dit artikel maar ook om een inleidende tekst te kunnen schrijven voor de catalogus die ter gelegenheid van de tentoonstelling verschijnt, besluit ik te doen alsof ik hem nog nooit eerder heb gesproken. “Waarom wilde je kunstenaar worden?” Een niet erg voor de hand liggende beroepskeuze, niet alleen in Emmen, waar Ruud indertijd woonde. Hij vertelt dat hij zich verveelde als hij met zijn ouders op visite was bij vrienden en dan waterverf meenam om te kunnen schilderen. (Een dergelijk soort verveling zou vandaag de dag eerder uitmonden in een carrière in gamedesign, maar dat verder geheel terzijde). Ruuds moeder hield van borduren en werkte naar schilderijen van oude meesters, maar ook naar Mondriaan. Eigenlijk had Ruud geologie willen studeren omdat hij een zwak had voor fossielen, maar het werd de Pabo, ook nog in Emmen. Het viel zijn kunstdocent op dat Ruud heel goed was in tekenen. Aangezien er in die tijd toch geen banen waren, kon hij net zo goed doorstuderen, zo redeneerde de jonge Ruud, en schreef zich in bij Academie Minerva. Daarvoor had hij zijn werk al laten zien aan Martin Tissing. Diens oer-Groningse commentaar “kan wel” was voor Ruud kennelijk genoeg aansporing om het waagstuk van het vrije kunstenaarschap aan te gaan. Ruud Venekamp
60
61
Ruud Venekamp berita ketiga dan terakhir dari Ai (derde en laatste bericht uit Ai), 2016, olieverf op doek
De associaties met planten zijn geen toeval. Ruud Venekamp laat zich inspireren door de natuur van Indonesië Zijn grote voorbeelden waren Willem de Kooning en Jaap Nanninga, maar ook Arshile Gorky. Philip Guston is nog steeds een van zijn helden uit de modernere kunstgeschiedenis. Ruud Venekamp heeft diverse hommages aan hem gewijd. In het museum willen we nieuw werk van Venekamp laten zien. Grote formaten, geen schilderijtjes voor in de woonkamer. Tijdens mijn eerste bezoek aan zijn atelier vielen ze me meteen op. Maar de afmetingen zijn bij dit werk niet het enige dat in het oog springt. Ook de plantachtige structuren en de krachtige kleuren, met veel geel en groen, vallen op. Een aantal werken is nog niet klaar en dat geeft inzicht in de ontstaansgeschiedenis. Het begint met schetsen, maar de uitvoering op doek blijft een creatief proces, waarbij ook weer veel wordt afgekeurd. Het is hard werken om composities er zo moeiteloos en vanzelfsprekend harmonieus uit te laten zien. Het maken van deze schilderijen is geen snel en spontaan proces maar kan vele weken in beslag nemen.
Indonesië De associaties met planten zijn geen toeval. Ruud Venekamp laat zich – in dit recente werk althans – inspireren door de natuur van Indonesië. En dan niet alleen door de wilde natuur, maar ook door nootmuskaatplantages op de Banda-eilanden. Onder de nootmuskaatboom kan weinig groeien, zodat het zicht vrij blijft. Op zo‘n moment kan de kunstenaar, een erfgenaam van Mondriaan, niet verloochenen dat hij kijkt met de blik van een Nederlander. We zinnen op een titel voor de tentoonstelling. Ruud draagt een zin uit het Maleis aan, die begint met de woorden Berita dari jauh (Berichten van ver). Dat wordt het, besluiten we. Er spreekt een verlangen naar verre einders uit, het woord berichten suggereert iets van een reportage en de lezer zal het niet meteen associëren met
abstracte schilderkunst. Daarmee moet de nieuwsgierigheid gewekt zijn. Nadat hij zijn studie had afgerond kreeg Ruud Venekamp meerdere beurzen achtereen toegekend, wat het voor hem iets minder griezelig maakte om te zijn overgeleverd aan de willekeur van de vrije markt. Maar Groningen is natuurlijk geen ideale uitvalsbasis voor een wereldcarrière en de financiële successen die daarbij horen. Daar komt nog bij dat alleen al een nog onbeschilderd opgespannen doek een forse uitgave vertegenwoordigt. Wat daarnaast menig schilder tot wanhoop drijft is het besef dat hij zich beweegt in een artistieke omgeving waar niet bijster veel ruimte is om als individuele kunstenaar echt iets toe te voegen. Aan de ene kant heb je de avant-garde van conceptuele kunstenaars die zichzelf zien als onderzoeker, activist, documentalist en filosoof; daarnaast is er een groep technisch begaafde decorateurs en tot slot een enorme massa jonge creatievelingen die de voorkeur geeft aan beeldschermwerk. Welk werk zou Belle de Rode aankopen voor het museum? Ze redt zich met bravoure uit deze kwestie, veel beter dan ondergetekende jaren geleden, toen hem als stagiair dezelfde vraag werd voorgelegd. De museumdirecteur liet me toen kiezen uit twee schilderijen. Eén van de twee beviel me beter en ik zei: “Dat zou ik thuis wel aan de muur willen hangen.” De directeur in kwestie was ontzet: “Maar dan kunnen we dat dus beslist niet kopen! Wat u thuis zou willen ophangen kan nooit goed genoeg zijn voor een museum.” Ruud Venekamps schilderijen zijn zeker goed genoeg voor een museum. G
MEDEWERKER VAN HET GRONINGER MUSEUM
DOOR REGINA ZWAAGSTRA BEELD CHRISTOPHER SMITH
62
Als zij er niet was geweest, hadden vele duizenden bezoekers het Groninger Museum nooit van binnen gezien. Geertje de Groot (1960), educatief medewerker, heeft de afgelopen vijftien jaar drempels weggenomen voor elke denkbare doelgroep: van kleuters tot ouderen, van nieuwkomers tot mensen met een beperking. “Ik wil creatieve oplossingen verzinnen om nieuwe bezoekers te bereiken en ze vervolgens het museum blij en voldaan weer zien verlaten.” Waarom kwamen sommige scholen wel naar het museum en andere nooit? Dat was de vraag die De Groot zichzelf stelde toen ze aan haar missie begon. Ze nam zich voor om iedereen naar binnen te halen, juist ook mensen die normaalgesproken de weg naar het museum niet vonden. “Daar heb ik jaren aan gewerkt”, vertelt ze. Het basisonderwijs en voortgezet onderwijs zaten als vanzelfsprekend in haar portefeuille, maar in de loop der jaren heeft ze ook andere groepen – het speciaal onderwijs, inburgeraars en mensen met alzheimer – naar het museum gehaald.
De drempel verlagen “Ik begon met onderzoeken waarom scholen in de stad Groningen niet naar het museum kwamen. Als ik bij ze op bezoek ging, bleek dat de drempel te hoog was, vooral in de buitenwijken. Dus ik moest iets verzinnen om die drempel naar beneden te krijgen. Toen ben ik workshops gaan geven op die scholen, zodat het museum een concreet gezicht kreeg. Een klein gebaar, maar wel een waardoor het vertrouwen er kwam dat ze welkom waren en dat het museum niet ingewikkeld was, maar juist heel erg leuk. Na afloop van zo’n workshop werd een afspraak gemaakt voor een bezoek aan het museum. Zo heb ik eerst de scholen uit de stad binnengehaald. Daarna ging ik me op de provincie richten.”
DE WERVINGSDRANG VAN GEERTJE DE GROOT
Ze ontwikkelde een programma over De Ploeg, dat ze “heel laagdrempelig” noemt. “Mede omdat veel leerlingen in het landschap wonen dat door De Ploeg is geschilderd. Het kan zelfs zo zijn dat ze in een boerderij wonen die op een schilderij staat.” Ook op die scholen werkte haar persoonlijke aanpak. Na het Ploeg-programma volgde een groot project gericht op het speciaal onderwijs – voor kinderen die doof, blind, langdurig ziek of lichamelijk of verstandelijk beperkt waren. Er werden museumdocenten bij betrokken, speciaal geïnstrueerd om met deze groepen te werken. Ze kreeg er duizenden kinderen mee naar het museum. Vervolgens richtte ze zich op mensen die de Nederlandse taal nog moesten leren. “Toen was ik bijna klaar met de samenleving,” lacht ze, “maar ik wilde ook graag nog wat doen voor ouderen. We wilden dat mensen met alzheimer door middel van
kunst werden geprikkeld hun langetermijngeheugen aan te spreken.” Sindsdien verwelkomt ze elke maandagmiddag een groep alzheimerpatiënten en hun familieleden of partners.
Subsidies Zonder geld krijg je omvangrijke projecten als die van De Groot niet van de grond. “Alles wat ik in de eerste zeven jaar heb gedaan, heeft dankzij subsidiegeld vorm kunnen krijgen. Voordat ik aan een project begon deed ik altijd veel marktonderzoek: waar lopen de subsidielijnen? Als je project integer is, als je hart erin zit en het ook nog eens in de tijdsgeest past, vind je er geld voor. Daar ben ik van overtuigd.” Dat ze bij een museum zou gaan werken, lag niet direct voor de hand. Na een lerarenopleiding maatschappijleer en geschiedenis en een paar jaar lesgeven begon het te knagen. Ze nam ontslag en begon aan een studie kunstgeschiedenis aan de RuG, waar ze afstudeerde in moderne stedenbouw en architectuurgeschiedenis. Ook na haar studie wist ze nog niet precies welke kant het op moest met haar. “Ik moest echt goed bij mezelf te raden gaan om erachter te komen wat ik wilde. Toen bleek dat mijn hart bij de kunst lag, maar dan wel in combinatie met onderwijs”. Ze belde het Groninger Museum, vroeg of ze er wat met basisscholen deden en zei: ‘Ik heb heel goede ideeën.”
Zelfvertrouwen geven Uiteindelijk kwam alles samen: “Het mooiste moment vind ik wanneer ik de eerste informatie over een nieuwe tentoonstelling binnen krijg. Ik vind het fantastisch om me helemaal in te lezen, er dan boven te gaan staan en ten slotte te kijken wat geschikt lesmateriaal is. Wat wil ik dat ze meekrijgen en hoe? Creatieve oplossingen verzinnen om nieuwe bezoekers te bereiken, dat is waar het om draait. Bij elke groep is het belangrijkste dat ze het museum blij en voldaan weer verlaten.” Haar huidige missie is om de mensen die ze met haar programma’s bedient het vertrouwen te geven dat ze musea ook zonder museumdocent kunnen bezoeken: “Ik wil ze tools meegeven waarmee ze kunst kunnen ontleden. Ze leren dat je er niet perse van alles over hoeft te weten, omdat je het in principe allemaal zelf kunt zien als je weet hoe je moet kijken. Dan hebben ze zo’n schilderij in no time geanalyseerd, precies zoals het bedoeld is.” De Groot noemt zichzelf een gevoelsmens. “Als ik met mijn zoon naar musea ga, vraag ik altijd ‘wat vind jij hier mooi aan, wat raakt jou?’. Ik wil ten diepste geraakt worden, in mijn ziel.” Zelf ervaart ze dat bij de druksels De weg terug en De tocht naar Jeruzalem uit de serie Chassidische legenden van H.N. Werkman. “Werkman ging zitten, deed zijn ogen dicht, zag ze voor zich en verbeeldde wat hem voor de geest kwam. En zo voelt het voor mij ook echt als ik naar zijn werk kijk: alsof het hem ingegeven is.” G
63
64
VRIENDEN VAN HET GRONINGER MUSEUM JAN BIJKER & STIEN WENDELAAR
TEKST DORIEN VRIELING BEELD CHRISTOPHER SMITH
Kunst boeit Jan Bijker al sinds hij een kleuter was. De grootste liefde van de scheidend penningmeester van de Vereniging van Vrienden van het Groninger Museum staat in zijn woonkamer: een oude secretaire, verbrand door Maarten Baas.
is, verbinding heeft met ‘het echte leven’, maar engagement hoeft er van hem niet duimendik bovenop te liggen. “Dan hoor ik al snel de dominee vanaf de kansel.” Het hoeft allemaal niet perfect te zijn; dat vindt hij ook zo sterk aan het werk van Baas. “Met Smoke wilde hij laten zien dat iets dat vergaat nog steeds mooi kan zijn. Onze maatschappij is geobsedeerd door volmaaktheid. Bijzonder dat hij dat als net afgestudeerde jongen al zag.”
Zwart als ebbenhout met een reliëf dat doet denken aan krokodillenvel, zo ziet de antieke kast in de woonkamer van Jan Bijker en Stien Wendelaar eruit. Alleen de vorm doet nog denken aan de secretaire van Wendelaars vader. Kunstenaar Maarten Baas stak de kast in 2006 in de fik en sindsdien is het hun pronkstuk.
Nieuw begin Bijker en Wendelaar hadden een tentoonstelling in het Groninger Museum gezien rond het eerste werk van de pas afgestudeerde Baas. Voor het project Smoke verbrandde hij 25 designklassiekers, zoals de zigzagstoel van Gerrit Rietveld en een van de stoelen van Thonet. Ze waren er meteen door geraakt. Bijker vertelt: “Mijn vrouw en ik waren nog niet lang samen. Veel mensen zeiden tegen ons: wat mooi dat jullie opnieuw kunnen beginnen. Maar zelf zagen we dat anders. Onze relatie was inderdaad een nieuw begin, maar ik was weduwnaar en Stien was gescheiden; we namen ons verleden mee, dat sloten we niet af. Zo was het ook met de kunstwerken van Baas: het verleden kreeg een nieuwe vorm.” Ze schreven de kunstenaar een brief waarin ze hem vroegen de kast van Wendelaars vader onder handen te nemen. Zo kwam het dat Maarten Baas enige tijd later kwam voorrijden in een oude verhuisbus om het meubel mee te nemen naar zijn werkplaats in Eindhoven. “Durf je het aan?”, vroeg hij. Wendelaar: “Maar daar hebben we geen moment over getwijfeld.” Natuurlijk, het was wel even spannend toen ze de kast weer ophaalden uit de loods. Maar zodra ze het resultaat zagen, was het goed. “De tranen liepen me over de wangen. En ik vind het nog iedere dag een sensatie.” Bovenop de zwarte kast staan nu drie blauw-witte vazen van Chinees porselein. Die horen erop, zegt Bijker. “De kast is van Stiens vader, de vazen komen van mijn voormalige schoonouders, de ouders van mijn overleden vrouw.” Wendelaar vult aan: “Het is ons beider verleden, dat bijdraagt aan het heden.”
Uitdaging Goede kunst daagt een beetje uit, vindt Bijker. Daar is de kast een voorbeeld van, maar ook het constructivistische schilderij van Siep van den Berg dat in hun keuken hangt. “Het is helemaal niet erg als een kunstwerk je af en toe irriteert.” Hij waardeert het als een kunstenaar maatschappelijk betrokken
IK WILDE IETS TERUGDOEN
Al op zijn vijfde was Bijker gegrepen door kunst. Hij weet het nog precies. Zijn ouders namen hem mee naar het Rijksmuseum Twenthe. “We zien wel waar het schip strandt, dachten ze”, vertelt hij met een lach. “Ze hadden verwacht dat ik na een half uurtje wel vervelend zou worden. Maar ze kregen me bijna niet meer mee naar huis.” Hij ziet het nu zelf ook bij zijn kleinkinderen, die hij graag meeneemt naar het museum. “Van tevoren zeggen ze dan: nee opa, we willen naar het zwembad. Maar zijn ze er eenmaal, dan gaan ze erin op. We gingen eens kijken naar een serie houtsculpturen met daarin een vreemde groene substantie. Ze bleven maar kijken. Zit daar snot in?”
Iets terugdoen Bijker, geboren in Enschede, kwam eind jaren zeventig in Hoogezand wonen. Hij kreeg een baan bij Nieuw Woelwijck, een zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Al snel werd hij een vaste bezoeker van het Groninger Museum en vervolgens lid van de Vereniging van Vrienden van het Groninger Museum. “Wij horen tot de eerste generatie uit een arbeidersmilieu die musea bezoeken en naar het Concertgebouw gaan. Ik vind het een groot goed dat kunst in onze tijd zo toegankelijk is geworden.” Zijn eerste echtgenote zat in een rolstoel en daardoor leerden ze veel musea van een andere kant kennen. “Waar we ook kwamen, er werd altijd veel moeite gedaan om mijn vrouw alles te laten zien. Dus ook de verdiepingen die moeilijk toegankelijk waren. Dat heb ik erg gewaardeerd.” Toen hij in 2004 werd gevraagd om penningmeester van de Vrienden te worden, aarzelde hij niet. “Ik wilde iets terugdoen.” Nu is het bijna zover dat Bijker het stokje doorgeeft. In veertien jaar heeft hij de administratie van de Vrienden flink kunnen moderniseren. Dat is met 1700 leden geen overbodige luxe, zegt hij. “Toen ik aantrad werd er nog gewerkt met een kasboekje. Als we controleerden of de contributie al binnen was, liepen we met de vinger de lijsten na. Een hele klus. Nu is de administratie geautomatiseerd, hebben we voor de vrienden een systeem met pasjes voorzien barcodes. Ik wilde het goed achterlaten voor de nieuwe generatie.” G Jan Bijker & Stien Wendelaar
65
66
OBJECTS FOR THE ELECTRONIC AGE
BOWIE MEETS MEMPHIS DOOR STEVEN KOLSTEREN
NIEUWE AANWINST BOWIE MEETS MEMPHIS
David Bowie ontwikkelde zichzelf tot een totaalkunstwerk waarin de disciplines muziek, dans, videokunst, mode en literatuur bij elkaar kwamen. Toen hij op 10 januari 2016 overleed, toonde het Groninger Museum een spraakmakend overzicht van zijn veelzijdige activiteiten, dat georganiseerd was door het Victoria & Albert Museum in Londen. Hopelijk was Bowie blij dat deze tentoonstelling uitgerekend te beleven was in een gebouw dat te boek staat als icoon van het postmodernisme. Slechts in kleine kringen was bekend dat hij een gepassioneerd verzamelaar was van het kleurige Memphisdesign uit de jaren tachtig. Memphis, goed vertegenwoordigd in de collectie van het museum en ook in de vaste opstelling te zien, vormt de kraamkamer waarin het huidige museumgebouw geboren is.
Pop Aan het gebruik van felle kleuren en aan de speelsheid van de vormen is goed te zien dat Memphisdesign sterk beïnvloed is door de Popart. Niet voor niets liet toenmalig museumdirecteur Frans Haks, die altijd sprak over het tonen van verwante mentaliteiten, bij de eerste opstelling in het nieuwe Groninger Museum Memphis voorwerpen zien op een tapijt van Roy Lichtenstein en tegen een behang van diezelfde Popart-kunstenaar. Ook bestaat er nauwe verwantschap tussen de Memphisgroep en de popmuziek, zoals uit de naam al blijkt. Het is geen geheim dat die ontstond toen Sottsass in december 1980 een groep jonge ontwerpers bij hem thuis in Milaan uitnodigde en de plaat Stuck inside of Mobile with the Memphis blues again van Bob Dylan herhaaldelijk gedraaid werd. Minder bekend is dat Sottsass Dylan ook persoonlijk kende. Voor hun ontmoeting moeten we nog verder terug in de tijd: naar de vroege jaren zestig, toen Sottsass in India rondreisde om inspiratie op te doen voor zijn latere ontwerpen. Door een domme pech liep de designer tijdens zijn omzwervingen geen ‘delhi belly’ (diarree) op zoals de meeste Europeanen, maar een levensbedreigende ziekte waar de dokters in Europa geen raad mee wisten. Hij werd naar San Francisco gestuurd om te genezen. Hier vond de vrijdenker via zijn eerste vrouw aansluiting bij beatnikschrijvers als Allen Ginsberg (met wie hij later door Italië zou trekken) en Bob Dylan. Nathalie du Pasquier Courtoise manière (Objects for the electronic age), 1983 Laminaat, staal, 13 x 26 cm, Arc 74 Milaan verworven met steun van de Vereniging van Vrienden van het Groninger Museum uit de collectie van David Bowie
Een foto uit 1965, gemaakt door Sottsass zelf – hij was ook fotograaf – toont een avondje zoals dat van bijna elk kunstenaarsgezelschap bekend is, met een peinzende Dylan naast Ginsberg. Een soortgelijke bijeenkomst moet dus ook bij
Sottsass thuis hebben plaatsgevonden toen in 1980, in de aanwezigheid van dat bonte gezelschap van internationale ontwerpers, de plaat van Dylan op de draaitafel lag – maar helaas is daar geen foto van. Zijn tweede vrouw, de journaliste Barbara Radice, was er ook bij. Zij publiceerde al in 1976 een artikel waarin ze Sottsass aan het woord laat terwijl hij de teksten van Dylans lied citeert. De kans is dus groot dat de plaat die bewuste avond niet bij toeval gedraaid werd.
Glamour In de jaren tachtig gaf de Memphisgroep een nieuwe inhoud aan het begrip Popart. Een mooi voorbeeld is de Diva-spiegel van Sottsass zelf waarin je je heel even een ster kunt wanen, omgeven door marmerkleurig laminaat. Als je in de spiegel kijkt, ontstaat de optische illusie dat je een kroontje op hebt. Het is schijnluxe, geen echte. Nog sterker is het diva-effect bij de kaptafel Plaza die architect Michael Graves voor Memphis ontwierp. Het object verplaatst de bezitter van een groezelige kleedkamer naar een chique theater, een locatie op stand in een grote stad. Of naar de door hem ontworpen hotels Swan en Dolphin nabij de Disneyparken en het Disneyhoofdkwartier in Orlando, Florida. Graves ontwierp veel voor Disney; objecten waarin hij de karakteristieke oren van Mickey Mouse regelmatig liet terugkomen. De Memphisachtige architectuur is in Florida ook te vinden in Miami Beach, waar Laurinda Spear van Arquitectonica een appartementencomplex bouwde met een gat in het midden (waarin zich een zwembad met palmboom bevindt). Dit gebouw kreeg internationale bekendheid omdat het in de leader van de destijds populaire tv serie Miami Vice te
67
68
69
zien was. Voor Memphis ontwierp Arquitectonica de tafel Madonna, genoemd naar de zangeres die vooral in de jaren tachtig een grote ster was. Ze was mede-eigenaar van een restaurant in het door Philippe Starck ingerichte hotel Delano in Miami Beach, waar achter een dichte haag de limousines af en aan reden achter en de paparazzifotografen op de loer lagen. De tafel, die net als het gebouw in geel, rood en blauw is uitgevoerd, heeft een blauw bovenblad in de vorm van een zwembad, zoals je je dat voorstelt bij de villa van een grote film- of popster. Van Madonna, bijvoorbeeld, al verzamelde zij zelf geen Memphis. Iemand die dat wel deed was David Bowie. De glamourkant van Memphis sprak hem aan. Bowie had Memphisoprichter Sottsass in de jaren tachtig persoonlijk ontmoet en is zijn hele leven Memphisobjecten aan zijn bezit blijven toevoegen. In zijn collectie waren vrijwel alle ontwerpen uit de diverse jaargangen vertegenwoordigd: keramiek, meubels, lampen, soms zelfs in sets, te denken aan stoelen of borden. Tot kort voor zijn dood bleven hij en zijn vrouw Iman nieuwe voorwerpen aankopen. In een interview in 2015 verklaarden ze nog dat er regelmatig een nieuw stuk binnenkwam. Iman (van Somalische afkomst) was geïnteresseerd in de stofontwerpen van Memphislid Nathalie du Pasquier, die gebaseerd zijn op Afrikaanse vormentaal.
Decoratie Op 11 november 2016 werden maar liefst 100 Memphisstukken uit Bowies verzameling geveild in Londen. Het Groninger Museum slaagde erin het object Courtoise manière te verwerven, een fruitschaal van metaal en gekleurd laminaat uit de serie Objects for the electronic age uit 1983. Deze reeks objecten werd bedacht door de Française Nathalie du Pasquier en de Engelsman George James Sowden (de enige Memphisoprichter die aanwezig was bij de opening van de grote overzichtstentoonstelling in 1989-1990 in het Groninger Museum). Du Pasquier en Sowden, die elkaar ontmoetten bij de oprichting van Memphis in 1980 en kort daarop met elkaar trouwden, ontwierpen elk een aantal voorwerpen buiten de officiële jaaruitgaves om. Maar omdat niet vaststaat wat precies tot de uitgaven van Memphis hoort vanwege niet-gerealiseerde prototypes en dergelijke, worden ze tot de Memphisproducten gerekend. Zelfs over het precieze aantal Objects bestaat onduidelijkheid. In de catalogus van het project staat vermeld dat beide ontwerpers twaalf ontwerpen voor hun rekening namen, terwijl Du Pasquier zelf beweert dat ze elk zeven objecten ontwierpen. Het idee was klokken, schalen en vazen te bedenken voor een toekomstig technologisch tijdperk, wat het science fictionachtige uiterlijk ervan verklaart. Ze beschouwden deze objecten als de producten van een overgangsfase van mechanische
constructies die nog in een omhulsel zitten naar een productielijn van elektronische apparaten. Die overgang zou echter nooit plaatsvinden, omdat de ontwerpers van de objecten nu eenmaal met kleine familiebedrijven werkten en niet met grote industriële firma’s. In elk geval was belangrijk dat de omhulsels decoratief waren, dus dat de boodschap die gecommuniceerd werd over (decoratieve) vorm ging en niet over functie; het basisprincipe van Memphis. Kleurig laminaat, een geperste kunststof die door Memphis tot luxeproduct werd verheven, contrasteert in de ontwerpen met blinkend metaal. Elk object is feitelijk uniek te noemen. Voor het laminaat gebruikten Du Pasquier en Sowden zelfgemaakte patronen die ze speciaal door de firma Abet Laminati lieten produceren. Alle voorwerpen werden met de hand gemaakt door een zekere Giuseppe Verdi, werkzaam bij Arc 74 studio te Milaan, en voor enkele objecten werd een afwijkend soort laminaat gebruikt. Vanwege de bewerkelijkheid ervan was de oplage ook heel klein, volgens Du Pasquier zelf telde ze dertig stuks. Bowie, die praktisch alles verzamelde, had slechts drie van de hele reeks in zijn bezit. Sowden en Du Pasquier zijn nog steeds heel actief in hun ateliers in Milaan. In 2015 verscheen van de Française een dik boek met de titel Don’t take these drawings seriously: 19811987. In 2016 had ze haar eerste overzichtstentoonstelling in
Wenen en in hetzelfde jaar werden haar jaren tachtig-patronen opnieuw op de markt gebracht door het Deense merk Hay en het Zwitserse bedrijf ZigZagZürich. In 2017 ontwierp ze stofpatronen voor de herfst-wintercollectie van Valentino.
Museumgebouw In januari 1985 presenteerde Frans Haks de hele serie in de entreehal van het oude museumgebouw. Daaraan voorafgaand was ze al gepresenteerd in het Kruithuis in ’s Hertogenbosch. Op foto’s uit die tijd is te zien dat het er meer dan twintig zijn. In een van de vitrines waren de verpakkingsdozen te zien die ook speciaal voor de collectie door Sowden en Du Pasquier ontworpen waren. Haks had eerder al keramiek van Memphis laten zien en begon zich sterk te interesseren voor het radicale design uit Italië van de late jaren zeventig en de vroege jaren tachtig. Dit resulteerde uiteindelijk niet alleen in een collectie en tentoonstellingen van Memphisdesign, maar ook in de keuze voor Alessandro Mendini, die ook voor Memphis ontwierp, als architect van het nieuwe Groninger Museum. De Objects for the electronic age waren dus in meerdere opzichten toekomstgericht. Het is erg passend dat een ervan nu dankzij David Bowie weer in De Collectie van het museum te zien is, omringd door andere ontwerpen van Memphis. De jaren tachtig, de mentaliteit van Memphis en die van David Bowie komen in deze aankoop prachtig samen. G
70
Lukas Brill (1953) is eigenaar van Apotheek Helpman in Groningen en Groninger Museum Salon-lid van het eerste uur. “Ik ben heel enthousiast over Maarten Baas”, begint hij het gesprek. “Die klokken van hem, je kunt het een foefje noemen, en ten dele klopt dat misschien wel: kunst is óók een foefje. Het spectrum strekt zich uit van kunst tot kitsch – ik bedoel, die kermiszaal, dat is toch pure kitsch? Maar als je zoiets beweert moet je je weer afvragen wat kunst precies is en wat kitsch. Vroeger kon je bij de Wehkamp schilderijen krijgen van dat zigeunerjongetje: sommige mensen noemden dat kunst. Ik was een keer in het Guggenheim Museum in Bilbao en daar hingen twee werken getiteld Oil on canvas I en Oil on canvas II. Van drie bij vier meter, en helemaal zwart. Het is kunst wánt ik heb het er nu over dús er heeft interactie plaatsgevonden, maar voel je je genept? Ja.”
GRONINGER MUSEUM SALON LUKAS BRILL
word je bij het zien van de zoveelste kat – er is in het Louvre veel Egyptische kunst te zien – wat cynisch. Je moet kunst met mate tot je nemen en dan kun je, daar kwamen we later achter, beter een of twee zalen goed bekijken dan een heleboel half. Het Rijksmuseum vind ik ook heel mooi. Daar ben ik nu na die tien jaar durende sluiting twee keer geweest.” Wat trok u aan in het concept van de Groninger Museum Salon? “Het is een informele manier om buiten je eigen vak- en kennissenkring om mensen te ontmoeten. Prettig ook, als er bij zulke ontmoetingen een bindende factor is, een leidraad, zoals in dit geval de beeldende kunst. Ik heb altijd hard gewerkt, soms misschien wat te monomaan – dat was voor mij ook een reden om me aan te sluiten bij de Salon. En je komt nog eens wat vaker in het Groninger Museum.”
DE ONDERKANT VAN DE IJSBERG WILLEN ZIEN DOOR REGINA ZWAAGSTRA BEELD HANNE VAN DER VELDE Wat was uw eerste kennismaking met kunst? “Als jongetje was ik diep onder de indruk van het Vigelandpark in Oslo, een beeldenpark ontworpen door de Noorse beeldhouwer Gustav Vigeland. Die grote granieten kolom van hem met die omhoog kruipende mensenmassa, die is me bijgebleven.” Van wat voor soort kunst houdt u? “Architectuur vind ik een heel interessante kunstvorm. Ik houd van de mengeling van vormgeving en praktische invulling die ervoor nodig is. Het is kunst die iedereen kan zien en waar iedereen een mening over heeft. Bovendien is het een functionele kunstvorm. Niemand gebruikt een schilderij, behalve om ernaar te kijken. Architectuur gebruik je echt: het moet praktisch én mooi zijn.” Hoe vindt u die balans in het Groninger Museum uitpakken? “Die centrale trap, dat is natuurlijk wel een blikvanger. Wij hebben bij de bouw van onze apotheek een zuil laten maken die ook allemaal van die kleine mozaïektegeltjes heeft – maar zo kleurrijk als die trap is hij niet. Dat is een statement. Oud-museumdirecteur Frans Haks was misschien een beetje een rare vent, maar hij had wel mooie ideeën.” Bezoekt u ook graag andere musea? “Ik ga niet zo heel vaak naar musea, maar ik ben bijvoorbeeld al drie keer naar het Louvre in Parijs geweest. Tijdens mijn eerste bezoek heb ik met een maat van mij alle zalen in één dag afgelopen. Dat is niet de juiste manier. Op een gegeven moment
U bent een van de allereerste Salon-leden, samen met Henk de Groot en Eric U-A-Sai. Hoe kwamen jullie bij elkaar? “Ik ken Henk de Groot, initiatiefnemer van de Salon, al heel lang. We zitten al jaren samen in een beleggingsstudieclub. We kopen en verkopen en denken altijd slimmer te zijn dan de markt, wat natuurlijk niet zo is. Het is uiterst gezellig en we denken dat we altijd leren. Na twintig jaar heb ik vooral geleerd dat in aandelen beleggen niet zo makkelijk is.” Naar welke Salon-activiteit kijkt u uit? “Een bezoek aan het depot van het Groninger Museum. Wat ik me afvraag: op een gegeven moment is zo’n depot toch vol? Schilderijen kun je nog wel opbergen in eindeloze panelen, maar ik herinner me dat Frans Haks ooit een groot bed heeft aangekocht met van alles erop en eraan. Hoe berg je dat op? Ik stel me zo voor dat het inmiddels een soort pakhuis van Oom Dagobert is. En ik vind het altijd zo jammer dat er dingen in het depot staan die nooit meer tevoorschijn komen. Kunnen ze daar niet iets op verzinnen?” Heeft u nog wensen voor de Groninger Museum Salon in de toekomst? “Ik zou weleens bij een kunstenaar in zijn atelier willen kijken. Hoe komt iets tot stand? Misschien wordt het wel een deceptie – je ziet wat onaffe schilderijen hangen – maar dan heb je toch een keer achter de schermen gekeken. Als bezoeker van een museum krijg je steeds alleen het topje van de ijsberg te zien.” G
Lukas Brill
71
DE WERELD IN HUIS AZIATISCH PORSELEIN - DELFTS AARDEWERK 16 JUNI 2017 T/M 2 SEPTEMBER 2018
72
the great
nomadendynastie uit Binnen-mongolië (907–1125) 23 april t/m 29 oktoBer 2017 | drentsmuseum.nl
Grote schotel van Japans porselein. Dit is het bekendste type Japanse borden in navolging van een specifieke soort Chinese ‘kraak’ schotels met de zo typerende, in vakken verdeelde, rand. De voorstelling is echter in navolging van het later gedateerde overgangsporselein. Ca. 1635-1645, diameter 40.2 cm. Groninger Museum
73
74
WORD LID VAN DE VRIENDEN VAN HET GRONINGER MUSEUM
COLOFON JAARGANG 30 - NO 1 - 2017
Graag vernemen wij uw opmerkingen, vragen, tips en bijdragen op het volgende adres: redactie@ groningermuseum.nl Auteurs
De Vereniging van Vrienden van het Groninger Museum ondersteunt het museum financieel. Voor de leden organiseert de Vereniging lezingen, voorbezichtigingen en excursies. Word lid van de Vrienden van het Groninger Museum (VVGM) en ondersteun daarmee het Groninger Museum. Voordelen van het lidmaatschap • Gratis toegang tot lezingen en voorbezichtigingen van de VVGM • Gratis toegang tot het museum (in sommige gevallen, bijvoorbeeld bij speciale tentoonstellingen kan een toeslag gevraagd worden) • Gratis toezending van het Groninger Museummagazine • Gratis toegang tot de Kunsthalle Bremen en Kunsthalle in Emden en het Horst-Janssen Museum te Oldenburg
• Tegen kostprijs mee op de door VVGM georganiseerde excursies Lidmaatschapskosten • Individueel lidmaatschap (€ 32,50 per kalenderjaar) • Duo-lidmaatschap voor twee personen (€ 55 per kalenderjaar)
www.groningermuseum.nl/lid-worden - vrienden@groningermuseum.nl
Andreas Blühm is directeur van het Groninger Museum Renee Dannis is freelance journalist Sarah Fopma is freelance journalist Mariëtta Jansen is conservator De Ploeg en kunst van de 20ste eeuw van het Groninger Museum Christiaan Jörg is oud-conservator Oosterse keramiek van het Groninger Museum en bijzonder hoogleraar Oost-West Interacties in de kunstnijverheid aan de Universiteit Leiden Jeroen Junte is designjournalist Jorien Kleine Deters is Masterstudente Kunstgeschiedenis en assistentconservator bij het Groninger Museum Egge Knol is conservator Archeologie, Geschiedenis en oude Kunstnijverheid van het Groninger Museum Steven Kolsteren is hoofd educatie en publieksinformatie van het Groninger Museum Thijs Lijster is universitair docent kunst- en cultuurfilosofie bij de afdeling Kunsten, Cultuur en Media van de Rijksuniversiteit Groningen Dorien Vrieling is freelance journalist Sue-an van der Zijpp is conservator hedendaagse beeldende kunst, design en mode van het Groninger Museum Regina Zwaagstra is freelance tekstschrijver
Groninger Museum
Drukkerij
Museumeiland 1, 9711 ME Groningen
Scholma Druk ISSN: 1572-0713
Mendini Restaurant Museumeiland 1, 9711 ME Groningen www.mendinirestaurant.nl Voor entreeprijzen en actuele informatie, zie www.groningermuseum.nl Wil je op de hoogte blijven van alle nieuwtjes in en rondom het Groninger Museum, meld je dan aan voor de digitale nieuwsbrief via www. groningermuseum.nl/nieuwsbrief
Redactie Steven Kolsteren, Rudo Menge en Willemien Bouwers met dank aan Anneke Claus
Fotografie Wim te Brake, Otto Kalkhoven, Marten de Leeuw, Ewoud Rooks, Gea Schenk, Christopher Smith, John Stoel, Hanne van der Velde, Ronald Zijlstra
Oplage: 25.000 De uitgever is niet aansprakelijk voor zetfouten, redactionele fouten en is op geen enkele wijze aansprakelijk voor de werkzaamheden van de drukker. © 2017 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Intermed-1011/3 Deelnemende kunstenaars en musea tenzij anders vermeld. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISACorganisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam. © c/o Pictoright Amsterdam 2006
Foto omslag: Maarten Baas gefotografeerd door Ewoud Rooks.
Grafisch ontwerp Rudo Menge
Acquisitie en productiebegeleiding Uitgeverij Intermed Johan van Zwedenlaan 11, 9744 DX Groningen Telefoon/fax: 050 3120042 / 050 3139373 E-mail: info@intermed.nu Advertentieverkoop: Uitgeverij Intermed E-mail: verkoop@intermed.nu
Salonleden ABN AMRO, Algemeen Belang Verzekeringen, s’Amuse, Apotheek Helpman, Boer & Croon, BroekemaNielsen Notarissen, Commutatio, CRM Excellence, Dommerholt Advocaten, Effektief Groep, Gardepoort B.V. / Prinsenhof, Register’Makelaar – Taxateur Kunst & Antiek J.R. H. van den Hende B.V., Huis voor de Kunst, Lexus Groningen, NNZ, Noorderpoort, Richard ter Borg Kunsthandel, Sai & Schut Registeraccountants, Seatrade, Team4 Architecten, TKP Pensioen, Workforce Holland.
75