Groninger Museum Magazine 2014 - 3

Page 1

001

MAGAZINE FOTOGRAFIE / MODE / ARCHEOLOGIE / GESCHIEDENIS

HET GEHEIM VAN DRESDEN VAN REMBRANDT TOT CANALETTO NACHO

CARBONELL

MAARTJE

KORSTANJE

ALESSANDRO

MENDINI

€ 2,-


FANTASY ISLAND T/M 8 MAART 2015

4

Alessandro Mendini, Giorgio Gregori, Studio Alchimia Museo Universale,1987 Foto: Marten de Leeuw

5


6

DE KONING VAN GRONINGEN JAN ALBERT SICHTERMAN (1692-1764) T/M 1 MAART 2015

Foto: Marten de Leeuw

7


25 INTERVIEW

MAARTEN SPRUYT & TSUR RESHEF

17

RUUD SCHENK INTERVIEW

ALESSANDRO MENDINI

42

HET GEHEIM VAN DRESDEN VAN IMPONEREN NAAR LEREN

LUC HENZIG

47

NACHO CARBONELL

41

HET GITAARVIRUS VAN

EN VERDER

TITIAANS GROTE LIEFDE COLUMN: ROCK & ROLL MEDEWERKER VAN HET MUSEUM NIEUWE AANWINST: JAN WIEGERS ABE KUIPERS: LEVE DE KUNST SICHTERMANS ONWAARSCHIJNLIJKE HUIS

22 45 51 52 62 65

MAARTJE KORSTANJE

34


VOORWOORD ANDREAS BLÜHM

10

Foto: Jan Zeeman

VAN EEN RHINOCEROS VIA DE ROCK&ROLL DINOSAURIËRS NAAR DE OPBLAASDINO’S Geachte lezer, Het valt soms niet mee om een gezamenlijke noemer te vinden bij onze meestal zo uiteenlopende tentoonstellingen. Maar met enige moeite kunnen we een link leggen tussen De koning van Groningen en Het geheim van Dresden. Beide tentoonstellingen belichten de rijkdom van de 18de eeuw, niet alleen in de kunst, maar ook in de geest. Het tijdperk van de Verlichting staat aan de wortels van ons moderne denken. In Groningen wordt dat belichaamd door het kosmopolitisme van de koopman Jan Albert Sichterman (1692-1764), befaamd verzamelaar van Oosters keramiek en in Dresden door de koningen van Saksen en Polen, August II en August III. Zij vergaarden kunstschatten van ongeëvenaard niveau. Tenminste één beroemde bezoeker deed beide steden aan, Groningen en Dresden: de neushoorn Clara. Dresden lag op de route van koninklijke huizen die deze attractie moesten zien en in Groningen was het bezoek een soort home coming. Tenslotte bracht Clara haar eerste jaren door in huize Sichterman. Dat lag toen echter nog in Bengalen, maar dat terzijde. Van een oerbeest zoals een rhinoceros is de stap dan niet meer zo groot naar de ‘dinosauriërs’ van de rock ’n roll in de tentoonstelling over elektrische gitaren en de opblaasdino’s van Nacho Carbonell, maar nu houd ik daar liever mee op. Ik wens u veel plezier met het lezen van ons nieuwe magazine en nog veel meer plezier bij het bezoeken van onze tentoonstellingen.

Guido Reni (Calvenzano 1575–1642 Bologna) Christus met doornenkroon, omstreeks 1639/40 olieverf op doek, 79 x 65 cm

11


12

HET GEHEIM VAN DRESDEN VAN REMBRANDT TOT CANALETTO T/M 25 MEI 2015

13


14

15

Bernardo Bellotto (Venetië 1722–1780 Warschau) Dresden vanaf de rechter oever van de Elbe, tegenover de Augustbrug, 1747 olieverf op doek, 132 x 236 cm

BLIK OP DRESDEN

Bernardo Bellotto (Venetië 1722–1780 Warschau) De ruïnes van de Kreuzkirche in Dresden, 1765 olieverf op doek, 80 x 110 cm

Tekst: Steven Kolsteren

Een blik op de binnenstad van Dresden uit 1747, vanaf de rivier de Elbe. Links, opvallend belicht, de Gemäldegalerie van de machtige minister Von Brühl, met daarachter de koepel van de Frauenkirche. In het midden zijn de bibliotheek, het paleis en de Augustusbrug herkenbaar. De Hofkirche was nog niet voltooid. Minstens even interessant is wat er zich op de voorgrond afspeelt. Op de oever verpozen groepjes mensen. Meestal zijn dit figuurtjes die onherkenbaar zijn, bedoeld om het beeld van een stad of landschap te verlevendigen en de enorme afmetingen duidelijk te maken. Maar hier heeft de schilder zichzelf afgebeeld, samen met de hofschilders Christian Wilhelm Eduard Dahl en Johann Alexander Thiele. In het groepje rechts bevinden zich andere leden van het hof van Augustus III: de

sopraan castraat Niccolò Pozzi en de hofnar Joseph Fröhlich (what’s in a name) in Tiroler kledij. De maker van dit stadsgezicht is de Venetiaanse schilder Bernardo Bellotto. Hij maakte een hele serie van dergelijke stadgezichten voor koning Augustus III en zijn raadgever Heinrich Graf von Brühl. Trots signeerde hij zijn schilderij met “genaamd Canaletto”. Hiermee verwees hij naar zijn beroemde Venetiaanse oom, Antonio Canaletto, die eigenlijk Canal heette (alweer, what’s in a name). Van Canaletto zijn ook twee stadsgezichten van Venetië in de collectie van Dresden te zien op de tentoonstelling. Canaletto gebruikte het water als een toneel, waarbij de gebouwen als een soort bühne dienen, en laat allerhande gebeurtenissen zien in de gondels en op het water. Soms ontleent hij figuren aan de populaire commedia

dell‘ arte. Het gaat immers niet om een precieze topografische voorstelling van de stad, hoewel de schilders vermoedelijk een camera obscura als technisch hulpmiddel hanteerden. De kijker moet meegesleurd worden in een adembenemend schouwspel. Bellotto maakte de stadsgezichten van Dresden om zo de macht van de Saksische vorst te laten zien. Want daar was het schouwspel toch eigenlijk voor bedoeld. In 1763 overleden zowel koning August III als zijn minister Heinrich Graf von Brühl. De schilder Bellotto die in hun opdracht stadsgezichten had gemaakt om de macht van Saksen te verbeelden, moest omkijken naar een ander baantje. Hij kon leraar worden aan de kunstacademie en moest deze functie aanvaarden met het maken van een schilderij. Van de macht van Dresden was niet veel meer over. Bellotto

schilderde daarom dit werk: de ruïnes van de Kreuzkirche in 1765. Tijdens de Zevenjarige oorlog, in 1760, hadden de Pruisen Dresden gebombardeerd, waarbij Bellotto zijn huis en atelier had verloren. Ook de toren van de Kreuzkirche was door vijf brandbommen getroffen, maar merkwaardig genoeg niet ingestort. Dat gebeurde in 1765 alsnog, na hevige regenval, terwijl men bezig was met de herbouw van het schip van de kerk. Een lokale aannemer maakte een steiger van stalen stangen om zware stukken van de toren naar beneden te halen. Deze is te zien op het schilderij aan de rechterkant van de ruïne. Een jaar later verliet Bellotto Dresden. De stad had hem niets meer te bieden. Hij kwam terecht in Warschau, waar hij hofschilder van de nieuwe koning van Polen werd. G


Pietro Antonio Graf Rotari (Verona 1707–1762 Sint-Petersburg) Keurvorst Friedrich August II van Saksen als Poolse koning August III (detail), na 1755 olieverf op doek, 107,5 x 86 cm

16

HET GEHEIM VAN DRESDEN VAN REMBRANDT TOT CANALETTO T/M 25 MEI 2015

Tekst: Ruud Schenk

VAN IMPONEREN NAAR LEREN

De collectie van de Gemäldegalerie Alte Meister in Dresden De verzameling van de Gemäldegalerie Alte Meister in Dresden behoorde al in de achttiende eeuw tot de indrukwekkendste van Europa. Een van de beroemdste bewonderaars was Goethe, die haar in 1768, op achttienjarige leeftijd, voor het eerst bezocht. Zijn verwachtingen waren vooraf hoog gespannen maar werden door wat hij zag nog overtroffen: “Ik ging dit heiligdom binnen en mijn verwondering ging elk begrip dat ik mij ervan had gevormd, te boven.” Dresden, de hoofdstad van Saksen, had in de voorafgaande jaren een enorme economische en culturele bloei doorgemaakt. Saksen was dankzij zijn grondstoffen, waaronder zilver, een van de welvarendste landen van het Duitse Rijk

geworden. Onder de vorsten August II en August III, die Saksen regeerden van 1694 tot 1763, werd er op grandioze schaal geïnvesteerd in kunst en cultuur.

Status Dit was begonnen in 1697, toen het de toenmalige keurvorst van Saksen, Friedrich August I, lukte om ook het koningschap van Polen te verkrijgen. In Polen werd de koning namelijk niet door erfopvolging bepaald maar werd hij gekozen door de adel. De keurvorst van Saksen was bereid de Poolse adel flink te betalen en ook om zijn protestantse geloof in te ruilen voor de katholieke, om zich zo te kunnen laten kronen tot August II van Polen. Dit betekende een enorme statusverhoging op het politieke toneel in Europa.

17


18

MARGA WEIMANS FASHION HOUSE T/M 23 NOVEMBER

19

Leonello Spada (Bologna 1576–1622 Parma) David met het hoofd van Goliath, ongedateerd olieverf op doek, 73,5 x 99,5 cm

Canaletto, eigenlijk Antonio Canal (Venetië 1697–1768 Venetië) Het Canal Grande in Venetië gezien vanaf de Palazzo Balbi, omstreeks 1725/26 olieverf op doek, 148,5 x 196 cm

De vorst besloot daarop zijn nieuwe machtspositie te onderstrepen door zich te omringen met veel pracht en praal, naar het lichtende voorbeeld van de Franse Zonnekoning Lodewijk de Veertiende. Er werden kunstschatten uit heel Europa aangekocht, buitenlandse kunstenaars en musici aan het hof aangesteld en grootse bouwprojecten gestart. Zijn zoon, August III, zou op deze voet verdergaan. De residentiestad Dresden sprak tot ver over de grenzen tot de verbeelding en werd ‘het Florence aan de Elbe’ genoemd. Aan deze bloeiperiode kwam een einde door de Zevenjarige Oorlog (1756-1763). Dit was een complex conflict waarin onder meer Pruisen en Oostenrijk vochten om de macht in Centraal-Europa. Saksen werd onder de voet gelopen, Dresden werd zwaar beschadigd, de economie lag in puin en aan de glamour van het hof kwam een einde.

Schilderkunst Dit was de situatie toen de jonge Goethe naar Dresden reisde. In zijn autobiografie Verdichting en waarheid schrijft hij hoe hij vooraf ‘sprookjesachtige’ verhalen had gehoord over de legendarische August II, die vanwege zijn grote lichaamskracht de Sterke werd genoemd, en van wie werd gezegd dat hij meer dan driehonderd kinderen had verwekt. Over de feesten aan het hof en de ‘grenzeloze pronkzucht die soms in het smakeloze over leek te gaan’. En hoe aan dit alles door een brute inval van de Pruisen een einde was gekomen. Maar wat was gebleven, was de reputatie van de gigantische schilderijenverzameling. Deze was onder August III al in een apart gebouw ondergebracht en was op beperkte schaal toegankelijk voor bezoekers, waardoor een van de eerste musea in Europa was ontstaan.

Goethe studeerde op dat moment rechten in Leipzig, een studie die hem slechts matig interesseerde. Hij had een grote belangstelling voor de kunsten en nam tekenlessen, maar was niet tevreden over zijn vorderingen op dit gebied. Hij las en dacht over beeldende kunst en was ervan overtuigd dat het kijken naar kunst, het zelf ervaren van goede kunstwerken, van groot belang was voor zijn ontwikkeling. En er was vrijwel nergens in Noord-Europa zoveel uitmuntende schilderkunst bij elkaar te zien als in Dresden, wat niet ver van Leipzig lag. ‘Ik besloot daarom onverwijld Dresden te gaan bezoeken. Aan het nodige contant geld ontbrak het mij niet; maar er waren andere moeilijkheden te overwinnen die ik door mijn grillige natuur onnodig nog vermeerderde. Ik hield namelijk mijn voornemen voor iedereen geheim, omdat ik de kunstschatten ginds geheel op mijn eigen wijze wilde bezichtigen en mij door niemand op een vermeend dwaalspoor wilde laten brengen.’

De Gemäldegalerie stelde hem niet teleur. De verrukkingen die hij daar ervoer klinken decennia later nog door als hij in Verdichting en waarheid schrijft: ‘Ik ging dit heiligdom binnen en mijn verwondering ging elk begrip dat ik mij ervan had gevormd, te boven. Deze in zichzelf terugkerende zaal, waarin pracht en schoonheid heersten onder de grootste stilte, de verblindende lijsten, alle nog onlangs verguld, de geboende vloer […] gaven een gevoel van plechtigheid, uniek in zijn soort, dat de ervaring benaderde waarmee men een godshuis betreedt, doordat de opsmuk van zo menige tempel, het voorwerp van zo menige aanbidding hier nogmaals verscheen, uitsluitend voor het heilige doel van de kunst.’ Goethe schrijft helaas niet in detail over specifieke werken die hij er ziet, wel dat hij dagenlang tussen de schilderijen verblijft. In een andere publicatie (Der Sammler und die


Agostino Carracci (Bologna 1557–1602 Parma) Portret van een jongeling, omstreeks 1590 olieverf op doek, 65 x 48,5 cm Marga Weimans Aerial, 2013 Foto: Sarah Klose

20

.. het voortreffelijke werkt niet alleen bij ingewijden ..

Seinigen, 1798) schrijft hij dat dit bezoek aan Dresden een voor zijn verdere leven beslissend vergezicht heeft geopend. En over waartoe deze verzameling iedereen in Duitsland kan inspireren: ‘Een eeuwige bron van echte kennis voor de jongeling, voor de man versterking van het gevoelsleven en goede beginselen, en voor een ieder, zelfs voor de vluchtige beschouwer, heilzaam: want het voortreffelijke werkt niet alleen bij ingewijden.’

de ontplooiing van het individu. Daarvoor bestaat in het Duits het mooie woord Bildung, dat niet alleen betrekking heeft op het individu maar ook op de samenleving als geheel. Het gaat daarbij om zelfontplooiing in de zin van: algemene kennis opdoen, leren moreel te oordelen en kritisch te denken. Door het kijken en vergelijken van kunstwerken kan men onder meer zijn oordeelsvermogen op zowel ethisch als esthetisch gebied ontwikkelen, kennis opdoen van andere culturen en van de geschiedenis en zijn inlevingsvermogen vergroten.

Bildung Iets van die voortreffelijkheid kan men nu in Groningen ervaren in de tentoonstelling Het geheim van Dresden. Er zijn prachtige voorbeelden te zien van de Europese schilderkunst die werd gekocht onder August II en August III, maar ook schilderijen die in Dresden werden gemaakt en die verband houden met de daar in 1764 opgerichte kunstacademie. In dat jaar, direct na de verwoestende oorlog, de dood van August III en het verlies van de Poolse kroon, toen er geen geld meer was voor een grandioze hofcultuur, had men besloten het over een andere boeg te gooien. Er werd nu geïnvesteerd om lokaal talent op te leiden en om zo niet alleen het gemiddelde culturele peil in het land te verhogen maar ook om bij te dragen aan de economie. De barokke pronkzucht had plaatsgemaakt voor een meer nuchtere, op burgerlijke waarden gerichte cultuur. De kunst diende niet meer om de macht van de absolute vorst te etaleren, maar zou in toenemende mate worden gebruikt voor

De twee uitersten die de verzameling van de beide Augusten kenmerken, de Barok en de Verlichting, komen in de tentoonstelling samen. Er zijn zowel pompeuze portretten van de koningen te zien als portretstudies van ‘gewone’ mensen. Een speciaal hoofdstuk in de tentoonstelling is gewijd aan Italië, dat met zijn resten van de antieke beschaving en de culturele rijkdom van steden als Rome en Venetië als de bakermat van de Europese cultuur gold. Pronkzuchtige stillevens hangen in de tentoonstelling naast intieme stillevens die een meer burgerlijke sfeer ademen. Er zijn aangrijpende schilderijen met Bijbelse en mythologische onderwerpen te zien van kunstenaars als Rembrandt, Anthony van Dijck en Annibale Carracci; een ingetogen portret van een dame in het wit door Titiaan en een frivole liefdesscène door Watteau. De 21ste-eeuwse bezoeker die iets van de leergierigheid en ontvankelijkheid van Goethe kan opbrengen, zal er verrijkt weer naar buiten stappen. G

21


22

Tekst: Steven Kolsteren

Titiaan, eigenlijk Tiziano Vecellio (Pieve di Cadore omstreeks 1488/90–1576 Venetië) Portret van een dame in het wit, omstreeks 1561 olieverf op doek, 102 x 86 cm

TITIAANS GROTE LIEFDE Deze aantrekkelijke dame, geschilderd door Titiaan, ziet er levensecht uit. Titiaan, eigenlijk Tiziano Vecellio (1487-1576) is één van de belangrijkste schilders in Venetië in het begin van de 16de eeuw. Hij staat bekend als voortreffelijk portrettist, van bijvoorbeeld vorsten, dogen, geleerden en rijke kooplieden. Ook deze dame ziet er niet onbemiddeld uit. Ze is gekleed in zijde, draagt gouden armbanden, veel parels en andere sieraden. In haar hand heeft ze een waaier in de vorm van een vlag: een typisch attribuut dat rond 1550-1560 erg in de mode kwam bij Venetiaanse dames uit de hogere klassen. Ze komt vaker voor in Titiaans schilderijen, dus de vraag dringt zich op: wie is zij? Ze is te specifiek chique gekleed, heeft een te karakteristiek uiterlijk en is teveel in beeld om zomaar een model of een personificatie te zijn. Toen het schilderij in 1756 gekocht werd voor August III als één van de 100 werken uit de collectie van Francesco d’Este in Modena, werd meteen het vermoeden geuit dat het om Titiaans geliefde ging. Die gedachte komt van de Duitse kunsthistoricus Johann Winckelmann, die de collectie beschreef. Er is een gravure bekend door Anthony van Dijck uit ca. 1620, volgens hem gemaakt naar een verloren gegaan zelfportret van Titiaan, genaamd Titiaan en zijn maîtresse. Hierop is Titiaan een oude grijsaard (hij werd inderdaad zeer oud) die zijn hand op de buik van een jongere vrouw legt, met rechtsonder in beeld een schedel. Er wordt gesuggereerd

dat het om dood en nieuw leven gaat en dat de vrouw dus zwanger van hem is. Maar de afmetingen kloppen niet: de vrouw is veel groter dan de schilder! Het gebaar van de hand op de buik betekent dat het hier gaat om het maken van een kunstwerk. De geliefde van de oude schilder op de rand van de dood is de Kunst of de Liefde in een gedaante van een vrouw. Er is verder niets bekend over een geliefde van vlees en bloed van Titiaan. Hij had een gelukkig huwelijk gehad met zijn vrouw Cecilia. Zij was in 1530 gestorven in het kraambed bij de geboorte van hun dochter. Zelf beweerde de maker in 1561, toen hij het schilderij stuurde aan hertog Alfonso van Ferrara, dat het bij dit portret om “het kostbaarste wezen op de wereld“ ging - en dan bedoelt hij iets anders dan geld. De kans is groot dat het om zijn beeldschone dochter Lavinia gaat. Na de dood van haar moeder werd zijn dochter heel belangrijk voor hem. Hij hertrouwde nooit. Feitelijk was ze zijn grote liefde en tevens een verpersoonlijking van de ideale schoonheid. Na de dood van haar tante bestierde ze zijn huishouden en door zijn hoge inkomen leefde ze in grote welstand, zoals het portret suggereert. In 1555 huwde zij met Cornelio Sarcinelli, uit een adellijke familie in Venetië. Evenals haar moeder overleed ze in het kraambed, op 30 jarige leeftijd, in 1560. Het portret is rond deze tijd geschilderd, dus wellicht een ‘onsterfelijk‘ aandenken aan haar: het kostbaarste wezen op aarde voor de grote kunstenaar uit Venetië. G

23


24

25

Tekst: Sophia Zürcher Beeld: Wim te Brake

EEN BAROK JUBILEUM “Een jubileum. Goh, daar was ik nog niet achter”, zegt Maarten Spruyt verrast. Op de vraag hoe lang Tsur Reshef en hij al samen tentoonstellingen vormgeven, moet hij tot zijn verbazing antwoorden dat ze alweer tien jaar samenwerken. In 2005 opende de eerste tentoonstelling van stylist Spruyt en interieuren productontwerper Reshef: Alles Dalí in Museum Boijmans Van Beuningen. Zij vieren hun ‘tinnen’ samenwerking met Het Geheim van Dresden – Van Rembrandt tot Canaletto. Belangrijke kunstwerken uit de Gemäldegalerie Alte Meister in Dresden reizen hiervoor naar Groningen en Spruyt en Reshef geven de tentoonstelling vorm.

Sfeermakers

MAARTEN SPRUYT &TSUR RESHEF

‘Vormgeven’ is eigenlijk het verkeerde woord, legt Reshef uit. “We zijn meer sfeergevers dan vormgevers.” Die sfeer komt tot uiting in de inrichting, welk schilderij waar hangt, maar ook in de zaalteksten, de lettertypes, de kleuren van de muur, kortom: alles wat een bezoeker te zien krijgt. Of wat een bezoeker kán zien, want het is niet de bedoeling dat die ingrepen opvallen: “Ons werk moet ondergeschikt zijn aan de schilderijen”, licht Spruyt toe. “Wij doen geen dingen in your face. Als je gehaast door de tentoonstelling loopt zullen veel dingen je ontgaan en dat is ook prima. We dringen niets op.” Bijvoorbeeld, in 2012 zetten ze voor een tentoonstelling ronde wanden neer in het Van Gogh Museum en het leek warempel alsof het nooit anders was geweest. “De expositie moet vooral prettig voelen. Wij vinden een soort terughoudendheid belangrijker dan op de voorgrond treden met iets heel dwingends”, legt Reshef uit.

Spruyt en Reshef dringen niets op, maar zetten wel degelijk een herkenbare handtekening. Dat is onder meer te zien aan de rust die hun tentoonstellingen uitstralen. De expositie in het Groninger Museum zal daarom zeker niet lijken op dezelfde tentoonstelling in de Kunsthalle München. Het zijn natuurlijk dezelfde schilderijen, maar de sfeer is niet te vergelijken, vertelt Spruyt. De schilderijen hingen daar op donkere kleuren, daar werd het zwaar van. De landschappen werden door die donkere ondergrond erg ingekaderd, ze konden niet ademen. Wij hangen de landschappen op een lichtere ondergrond, daar worden die luchten veel weidser van.

Beleven Die rust creëren Spruyt en Reshef ook door accenten aan te brengen die bij het onderwerp en bij de locatie van de tentoonstelling passen. Spruyt: “In Paleis het Loo legden we een tapijt neer met een levendige afbeelding die gebaseerd was op het plafond. Het leek druk, maar het bracht juist rust in de tent, omdat het klopte met de omgeving.” Voor deze tentoonstelling in het Groninger Museum met kunstwerken uit de Gemäldegalerie Alte Meister togen de heren naar de Saksische stad, om ‘de glorie van Dresden’ zelf te kunnen voelen en naar Groningen te kunnen brengen. Dat doen de vormgevers bijvoorbeeld door van alle doorgangen barokke poorten te maken. De details daarvan zijn gebaseerd op de Zwinger, het paleizencomplex uit de achttiende eeuw waar de Gemäldegalerie onderdeel van is. Met wat voor sfeer vieren de vormgevers hun jubileum? Spruyt: “We noemen het een barokke sfeer, maar het is moeilijk om uit te leggen. Een sfeer moet je beleven.” G


26

27

Tekst: Bernhard Maaz

DE GEMÄLDEGALERIE IN DRESDEN, WO II EN DE SOVJET-UNIE Toen in de zomer van 1939 de oorlog uitbrak sloten de grote Duitse musea hun deuren. Uit de Eerste Wereldoorlog waren de gevaren van een aanvalsoorlog bekend, al werd de allerbelangrijkste les - dat Duitsland nooit meer een oorlog mag beginnen - niet getrokken. Vanaf het najaar van 1939 moest Dresden het dus zonder de legendarische schilderijencollectie stellen. Het monumentale museumpand was de enige herinnering aan de meesterwerken van Rafaël en Titiaan, Van Eyck en Rembrandt, Dürer en ‘stadsportrettist’ Bellotto. Toen het wereldhistorische drama zijn fatale verloop nam en snel duidelijk werd dat de oorlog terugsloeg naar Duitsland zelf, is besloten om de belangrijkste kunstschatten in veiligheid te brengen, onder andere in verlaten mijnen. De militairen van het Sovjetleger die in het voorjaar van 1945 Duitsland bereikten, waren bekend met de faam van de Galerie en ‘trofeebataljons‘ van het Rode Leger wisten de kunstschatten al snel te vinden. De meeste werken werden afgevoerd naar de Sovjet-Unie, onder meer als compensatie voor de gigantische verliezen en verwoestingen die de

Duitsers en de oorlog hadden aangericht. Het gebouw van de Galerie in Dresden was kapotgebombardeerd, de collecties waren verdwenen. Glans en grootsheid van de Galerie leken voorgoed voorbij. Tien jaar later echter, toen de Geallieerden een begin maakten met de teruggave van kunstwerken, besloot ook de Sovjet-Unie dat de schilderijen terug mochten keren naar Dresden – een groots gebaar van verzoening en menselijkheid. Hiermee wilden de Sovjets de Deutsche Demokratische Republik helpen om een eigen identiteit op te bouwen. Daarnaast was het uiteraard ook om te laten zien dat de Sovjets in generositeit niet onderdeden voor hun westerse collega‘s. In 1955 werden de belangrijkste werken eerst in Moskou en vervolgens in Berlijn getoond. De respons was enorm en duurt voort tot de dag van vandaag. Intussen werd in Dresden koortsachtig gewerkt om de Galerie zelf in ere te herstellen. Een jaar later was de helft van het gebouw gereed en konden de belangrijkste schilderijen weer worden gepresenteerd. Glans en grootsheid van twee eeuwen, bijna twee decennia bedreigd en onzichtbaar, konden zich weer in al hun grootsheid ontvouwen. G

Voordat de schilderijen werden teruggegeven aan de Galerie werden ze van mei tot augustus 1955 in het Poesjkinmuseum in Moskou tentoongesteld.

Het eerste transport met de teruggegeven schilderijen komt aan. Te zien is dat de Galerie Alte Meister van Semper in 1956 nog niet geheel is herbouwd na het bombardement.

In december 1943 werd een aantal belangrijke schilderijen uit de Galerie, waaronder de „Sixtijnse Madonna“ van Raffaël, hier in deze verlaten spoortunnel in de zandgroeve Rottwerndorf bij Dresden verstopt in een speciale wagon met klimaatbeheersing.


28

Muziek uit Dresden

29

Tekst: Yvonne van den Berg Beeld: Ewoud Rooks

Yvonne van den Berg

Naar aanleiding van de tentoonstelling Het Geheim van Dresden in het Groninger Museum is de programmeur klassieke muziek van De Oosterpoort, Yvonne van den Berg, op zoek gegaan naar muziek die gespeeld werd in Dresden ten tijde van het bewind van August II en III. Het was daarbij een extra uitdaging om te kijken of het ook mogelijk was een orkest uit Dresden te betrekken. Bij de Dresdner Kapellsolisten, één van de toporkesten uit de stad, stuitte zij op een opname getiteld de Dresden Concerti. In de audiotoer bij de tentoonstelling kunt u stukken van diverse componisten beluisteren.

Hofmuziek Op de opname spelen de musici muziek die gevonden is in ‘Kast 2’ achter het orgel van de Hofkirche, muziek die gedurende de achttiende eeuw gespeeld werd aan het hof en tijdens erediensten. ‘Kast 2’ bevatte een keur aan muzikale pareltjes, van componisten die werkten en woonden in Dresden zelf, maar ook van tijdgenoten die furore maakten in heel Europa, zoals de Italianen Vivaldi en Corelli. Terwijl hofschilders als Bellotto werkten aan hun schilderijen is het niet ondenkbaar dat zij geïnspireerd werden door de muziek die zij hoorden tijdens de diensten in de kerk of bij feestelijke bijeenkomsten aan het hof. Componisten waren in dienst van de diverse vorstenhoven en veel hoogtijdagen en festiviteiten werden opgeluisterd door speciaal voor die gelegenheid gecomponeerde werken. Zo ontstonden er ook nieuwe muziekvormen en kon de instrumentale muziek zich verder ontwikkelen. Veel componisten schreven in de zogenaamde Italiaanse expressieve stijl; gloedvolle muziek waarbij een virtuoze techniek van de musici werd gevraagd. De rijke melodieën werden vaak gelardeerd met talloze versieringen, als quasi improvisaties, waarbij de musici elkaar probeerden af te troeven met de mooiste vondsten. De muziek ligt nog steeds

veelal gemakkelijk in het gehoor en de artistieke weelde uit die tijd prikkelt het voorstellingsvermogen, niet alleen auditief maar ook visueel. Je ziet als het ware de kleurrijkdom van de schilderijen terwijl je naar de muziek luistert. Diepe kleuren, vibrerende expressies, grootse gebaren, spontaan en vervuld van het leven. Het slaat een brug tussen het intellectuele en het sensuele en verbindt het aardse met het spirituele, allemaal met een goed gevoel voor balans en structuur.

Concert Tijdens het concert op 15 maart in De Oosterpoort (aanvang 16.00 uur) van de Dresdner Kapellsolisten kunt u zelf de muziek live beluisteren, muziek die tijdens de audiotour in het Museum misschien al uw interesse heeft gewekt. Zo hoort u ondermeer de Sinfonia in A van de Boheemse componist Jan Jiri Neruda. Hij speelde viool in het hoforkest van Dresden rond 1750, waarin hij later werd opgevolgd door twee van zijn zonen. Waarschijnlijk is veel van zijn muziek bedoeld als intermezzi tussen de grotere werken. De Sinfonia is vermoedelijk na 1765 gecomponeerd. Het feit dat het alleen voor strijkers is geschreven kan een indicatie zijn dat de blazers even een pauze mochten nemen tijdens het concert. In De Oosterpoort kunt u verder onder andere luisteren naar twee delen van de bekende Vier Jaargetijden van Vivaldi. Aan de cyclus van vier concerten, die een natuurschildering willen geven van de vier seizoenen, liggen vier sonnetten ten grondslag, misschien geschreven door Vivaldi zelf. Ze zijn zo nauw met de muziek verbonden dat ze als inspiratiebron en ook als duidelijke illustratie staan afgedrukt in de partituur tussen de muziekregels. In ieder geval hebben we te maken met een vroegtijdige vorm van programma muziek, “proeven van vindingrijkheid”, om niet-muzikale gegevens als natuurgeluiden, imitaties van het ruisen van de bladeren, vogelgezang, jacht en stormgewoel, muzikaal te vangen en in klank weer te geven, geheel passend in de sfeer van de tentoonstelling. G


HET GEHEIM MARC RUYGROK VAN DRESDEN GASMOLECULE VAN REMBRANDT TOT CANALETTO T/M 25 MEI 2015

Foto: Jannes Linders

Bernardo Bellotto (Venetië 1722–1780 Warschau) De ruïnes van de Kreuzkirche in Dresden, 1765 olieverf op doek, 80 x 110 cm


34

MAARTJE KORSTANJE T/M 22 MAART 2015

Kijken naar de sculpturen van Maartje Korstanje is als staren naar een wolkenlucht: je kunt er allerlei herkenbare vormen in ontdekken. Grillige, organische vormen: boomwortels, voelsprieten, slagtanden, botjes. Maar net als bij de vluchtige wolkendieren is de figuratie in Korstanjes beelden nooit helemaal letterlijk. De sculpturen van met houtlijm en epoxy verstevigd bruin karton hebben een rauw uiterlijk, een beeldtaal die niet gemaakt is om de kijker te pleasen. Het kan zijn dat je ogen eerst even aan de grillige vormen moeten wennen voordat je er de schoonheid in kan ontdekken. Maar dan wordt je verbeelding aangewakkerd en kan je blik eindeloos over de beelden blijven dwalen.

Karkassen Ik spreek Korstanje in haar atelier, twee maanden voor de opening van de tentoonstelling in het Groninger Museum. Stellingkasten vol materialen reiken tot het plafond, stapels jute zakken en gebruikte kartonnen dozen verraden waaruit de sculpturen ontstaan. We zijn omringd door een groep beelden in verschillende stadia, waar we ons voorzichtig tussendoor manoeuvreren. Al bijna een jaar groeit hier in het atelier op organische wijze een nieuw deel van Korstanje’s oeuvre, bestemd voor de tentoonstelling. “In de tentoonstelling zullen de beelden veel meer ruimte krijgen”, stelt ze gerust. De vorige keer dat ik het atelier bezocht was Korstanje net klaar met een werkperiode aan het Europees Keramisch werkcentrum, waar ze drie maanden lang intensief met keramiek had gewerkt. De resulterende sculpturen, sommigen hangend aan touwen, deden denken aan vlezige karkassen. Zo hier en daar was een nekwervel of een ribbenkast herkenbaar. Korstanje vertelde destijds dat ze geïnspireerd was geraakt door de verdwenen slagerstraditie om mooie stukken vlees in de etalage op te hangen, iets wat we nu vooral vies vinden. En inderdaad, in het atelier ontdekte ik afbeeldingen van karkassen, uitgestald in ouderwetse slagerijen. Nu is er nergens zo’n duidelijke visuele aanwijzing te vinden. Wat is op dit moment de inspiratiebron?

Bizons “Wanneer ik nieuw werk maak, bouw ik altijd deels op eerdere thema’s door; het oeuvre ontwikkelt zich heel geleidelijk. Na de tijd aan het EKWC ben ik mijn materiaal meer als klei gaan behandelen, ik ben meer gaan boetseren met karton. Een startpunt voor dit werk was het boek Butcher’s Crossing van John Williams. De beelden gaan vervolgens een beetje hun eigen gang; ik heb niet steeds het boek in m’n hoofd tijdens het werken”.

35

Tekst: Marian Cousijn Beeld: Christopher Smith

Maar inderdaad, wie het verhaal over de jacht op de laatste bizons in het negentiende-eeuwse westen van Amerika heeft gelezen, ziet de gelijkenis met dierenhuiden in de sculpturen die gedrapeerd over eenvoudige stellages hangen. “Het boek sluit goed aan bij mijn werk: het is heel beeldend geschreven, en het gaat over het verlangen naar de wildernis en de invloed van mensen op de natuur, die vaak desastreus is”. Een groot beeld met grillige uitsteeksels en een bloedrode binnenkant doet nu ineens denken aan een gewelddadig opengereten karkas. Toch zijn alle werken, zoals altijd bij Korstanje, titelloos: “Ik vind titels lastig, omdat je dan altijd uitkomt bij iets veel te concreets of juist iets heel vaags. Dat past niet, mijn werk zit er eigenlijk precies tussenin. Daarnaast beperkt een titel de verbeeldingskracht: zonder die houvast gaan mensen vanzelf beter kijken. Als je deze werken bijvoorbeeld ‘Bizonvel’ zou noemen, gebruiken de toeschouwers hun fantasie minder. Bovendien is het nog veel meer dan alleen dat.”

Groei De sculpturen zijn in een vergevorderd stadium, Korstanje moet er nu alleen nog een laatste hand aan leggen. Ze maakt ze niet één voor één, maar tegelijkertijd. “Ik verdeel mijn tijd over verschillende beelden. Alles groeit gelijktijdig, organisch. Het duurde even voordat ik er goed in zat, een half jaar geleden was het nog echt ploeteren. Maar nu heb ik de juiste vorm gevonden en kan ik fijn doorwerken. Als je er maar genoeg uren instopt gaat het op een gegeven moment bijna als vanzelf en dan kan ik door en door blijven gaan”. Lachend: “Dat is het enige probleem, ik wil steeds meer maken maar op een gegeven moment moet je echt stoppen, omdat de tentoonstelling opgebouwd moet worden”. Maar zelfs tijdens het opbouwen van de tentoonstellingen wordt er nog aan de beelden gewerkt. De grotere sculpturen passen met al hun uitsteeksels niet door deuren en in liften. Voordat ze het atelier verlaten, moeten er dus delen afgezaagd worden, die Korstanje er in de tentoonstellingszaal weer aan plakt. Dat klinkt dramatischer dan het is, het materiaal laat het goed toe. “Het is juist fijn dat ik de vrijheid heb om me niet te laten hoeven beperken door zoiets als de afmetingen van een lift. Je ziet er uiteindelijk niets van”. De tentoonstelling zal een mooi overzicht geven van de meest recente ontwikkelingen in het werk van Korstanje. “Ik heb er zin in, het geeft een goed beeld van waar ik nu mee bezig ben. Ik vind het wel spannend of het mooi werkt met de gekleurde muren van het Groninger Museum, maar de staf heeft me verzekerd dat dat altijd goed gaat”. G

Maartje Korstanje


36

MAARTJE KORSTANJE T/M 22 MAART 2015

37

Maartje Korstanje zonder titel, 2014, hout, houtlijm, karton, textiel, bladzilver, epoxy, pigmenten Foto: Marten de Leeuw


38

NACHO CARBONELL T/M 22 MAART 2015

39

Nacho Carbonell Pump it up, oorspronkelijk 2007, speciale versie Groninger Museum 2014, schuim, rubber, siliconen Foto: Marten de Leeuw


40

NACHO CARBONELL T/M 22 MAART 2015

Tekst: Veerle Devos Beeld: Christopher Smith

‘Ik snapte totáál niet wat ze wilden en zij hadden ook geen idee van wat ik probeerde te communıceren”, zegt Nacho Carbonell (1980) over zijn eerste, overrompelende jaren in Nederland, aan de Eindhovense Academie. Uiteindelijk verraste de Spanjaard iedereen door cum laude af te studeren. Nu presenteert het Groninger Museum een overzicht van zijn werk. Een boek is in voorbereiding. Wij schuiven aan voor de lunch in zijn studio in Eindhoven en maken kennis met een gretige denker die nog twijfelt of hij later kunstenaar, designer, uitvinder of verhalenverteller wordt, of toch maar gewoon sjamaan blijft die ons in contact brengt met de ziel van objecten.

zon, zee en zand, en de zandkastelen die ik maakte bestaan alleen nog op foto, genadeloos weggespoeld door de zee. De rubberen coating is als een foto: je houdt het moment vast. Ik vertelde dit aan de jury, en begon de sofa in andere vormen te kneden, terwijl ik uitlegde hoe objecten ons nodig hebben om te bestaan: een stoel of sofa zonder een mens erin zijn dode objecten. Wij geven objecten hun ziel.” Niet toevallig is Pump it Up nog steeds zijn favoriete werk. “Als ik iets nieuws maak, is er altijd op één of andere manier een link met dit eerste werk, waarin alles wat mij bezighoudt al aanwezig was: leven, dood, vriendschap, eenzaamheid, hoe we leven geven aan anderen, hoe onze relaties evolueren.” De Academie had Carbonell uitgedaagd zijn comfortzone te verlaten.

Oncomfortabel

Ontdekken

“Een tafel is de ideale plek om tijdens het eten banden te smeden - een zuidelijke gewoonte die wij in ere houden door elke werkdag samen te ontbijten en lunchen”, zegt Carbonell die bij feestelijke gelegenheden zijn beroemde paella serveert. Hij heeft zijn verlangen naar de zon nooit verloren, zelfs al woont hıj met zijn vriendin en naaste collega Paloma Castano nu al 10 jaar in Eindhoven, waar “behalve tijdens de Dutch Design Week, wanneer er plotsklaps overal desıgn en desıgners zijn, weinig te beleven valt”. Hij klaagt gepassioneerd over het grijze weer, het feit dat de bars te vroeg sluiten, over de kille Noordelijke efficiëntie en de navenante regels, over het gebrek aan ongecontroleerde uitbundigheid en plezierige chaos. Maar al gauw blijkt dat die zeurende saaiheid juist bijdraagt tot of zelfs een voorwaarde is voor zijn werk. Ook al denkt hij “soms, altijd en nooit aan verhuizen”, hij bekent met evenveel passie dat hij “in Spanje zou opgaan in de omgeving, wat heel slecht zou zijn voor ons werk. Ongemakkelijke omstandigheden dagen mij uit. Ik functioneer altijd het best wanneer ik mij niet 100% comfortabel voel.”

Oppompen

er was eens...

NACHO CARBONELL

Carbonell is wanneer we zijn studio bezoeken nog bezig stukken te maken voor de tentoonstelling - nieuwe leden van wat hij ‘de familie’ noemt’; zijn oeuvre dat startte met Pump It Up, “the big mama of the studio”. Het was zijn afstudeerproject aan de Academie dat hem bloed, zweet en tranen heeft gekost en dat het begin markeerde van zijn leven als maker. Carbonell, die in Spanje als industrieel ontwerper was afgestudeerd, en waar “alles veel te gemakkelijk ging”, vond “de context aan de Academie uiterst complex. Mijn brein werd uitgedaagd om grenzen te verleggen.” Zijn docenten waren dan ook oprecht verbaasd en zelfs ontroerd toen Carbonell hen een rubberen, met zand gevulde sofa presenteerde, voorzien van opblaasbare dieren: Pump it Up. “Ik ben opgegroeid met

Een ge-update versie van Pump it Up is in het Groninger Museum te zien, naast enkele andere leden van ‘de familie’. “De Tree Chair is een stoeltje dat iets anders wou zijn, en op een dag ontdekte dat het afstamt van de bomen.” In een hoek van de studio staat ook nog een soort bed, een cocon waar je je gezellig in kan opkrullen. “Misschien is dit wel een bed dat ervan droomt iets anders te zijn.” Carbonell gebruikt graag kippengaas als skelet voor zijn creaties, waar overheen hij dan allerlei materialen toevoegt tot hij het effect krijgt van koraal dat zich heeft vastgezet op een scheepswrak. “Het werk wordt een levend lichaam, iets dat organisch is gegroeid.” Zijn stoelen en tafels zien eruit als donkere personages uit koortsige sprookjes, tegelijkertijd bedreigend en onweerstaanbaar aantrekkelijk. Carbonell ziet de objecten die hij maakt als levende wezens met een vrije wil. “Het object roept je, het wil je opslokken. Alles wat ik maak, nodigt uit om te dromen, om te ontsnappen aan de dagelijkse werkelijkheid.” Carbonells ‘familie’ nodigt ons uit om zelf ook onze comfortzone te verlaten, daagt ons uit tot nieuwe inzichten en zo te groeien als persoon. En dan wordt Carbonell lyrisch over het land onder de zeespiegel waar hij nu al 10 jaar zijn eigen comfortzone zoekt: “Nederlanders staan heel erg open voor het onbekende, het nieuwe. Ze willen leren, en gebruiken hun musea zoals het hoort: als een ontmoetingsplaats waar je je openstelt voor nieuwe ideeën en waar je in dialoog gaat met anderen.” Op zijn 34ste is de Spanjaard erin geslaagd met zijn vreemdsoortige creaties een uiteenlopend publiek te verleiden, variërend van beroemdheden (Brad Pitt is fan), eigenzinnige verzamelaars en modemerken tot kinderen uit het basisonderwijs. Deze tentoonstelling is een mooie kans om kennis te maken met de wondere wereld van Nacho Carbonell, vol “objecten die praten over de wereld achter wat we kunnen zien - het immateriële.” G

41


Beeld: Erik & Petra Hesmerg

Hij was 63 toen hij het Groninger Museum voltooide, het eerste gebouw dat hij ooit ontwierp, en dat hij ‘het belangrijkste project van mijn leven’ noemt. In oktober 2014 is Alessandro Mendini 83 en terug in de stad om de feestelijkheden bij te wonen. Hij is de eregast, maar is eerlijk gezegd een beetje verlegen met alle aandacht. Misschien bedankte hij er daarom voor om op het podium geïnterviewd te worden. ‘De belangrijkste succesfactor voor het museum was de genialiteit van Frans Haks’, zegt hij. Nou, zijn eigen genialiteit was toch ook onmisbaar? Hij bloost en glimlacht. ‘Misschien een beetje.’ We spreken hem in het Prinsenhof, een dik uur voor hij het museum weer gaat zien, voor het eerst in meer dan tien jaar. Mendini is net aangekomen uit Milaan, samen met zijn broer Francesco en een delegatie collega’s. Terwijl hij wordt meegevoerd vanaf de lunchtafel, vraagt hij zijn collega Alex Mocika snel nog even een Groninger mosterdsoep voor hem te bestellen. In het Italiaans, uiteraard, waardoor het klinkt als een exquise mediterraanse delicatesse.

met elkaar te verbinden. In dit project was het mogelijk om dat te doen: al die disciplines kwamen samen.’

Charmant Alle betrokkenen bij het museum lijken te smelten als de naam Mendini valt. Erg succesvolle mensen zijn niet altijd de aardigste, of de makkelijkste in de omgang. Maar iedereen wordt verliefd op de gebroeders Mendini. Opnieuw bloost de charmante Alessandro Mendini, zijn ogen twinkelen. ‘In het algemeen zijn architecten heel egoïstisch en houden ze niet van samenwerken met anderen. Ik ben daar juist gek op. Je kunt altijd iets nieuws leren van iemand anders, dat is een erg energetisch proces. Ik laat anderen doen wat ze willen, waar ze goed in zijn, maar natuurlijk houd ik ze wel in de gaten. Ik ben hoofdredacteur van tijdschriften geweest, dus heb altijd met anderen samengewerkt. De beste manier om dat te doen, is door ontspannen te zijn.’ En toch – het was niet altijd gemakkelijk. Wolf Prix werkte hem op de zenuwen, hij weet het nog goed. ‘Die was nooit tevreden en zat steeds overal over te klagen. Ik vind hem de slechtste architect ter wereld.’

Weerzien Tien heeft het geduurd. Geen reden, het kwam er gewoon niet van. En hij is heel benieuwd om het museum weer te zien. ‘Ik kijk er erg naar uit om een rondje te lopen en alles te zien. Ik ben altijd op de hoogte gehouden over alle ontwikkelingen en veranderingen aan het museum, en ik heb veel mooie foto’s gezien. Maar ik heb er veel zin in om het werk van Studio Job en Jaime Hayon in het echt te zien.’ Mendini zit achterover in een comfortabele stoel. Hij is klein van stuk, zijn ogen lachen. ‘Dit hotel is prachtig, ze hebben me verteld dat het nieuw is. Twintig jaar geleden sliepen we in heel kleine hotelletjes. De kosten hè’, knipoogt hij. Hij verontschuldigt zich voor zijn Engels, maar onterecht: zijn Engels is uitstekend, zijn accent laat alles klinken als een liedje. Mendini’s geheugen is ook tamelijk fenomenaal, feilloos diept hij het ene na het andere verhaal op uit zijn hoofd. Over Frans Haks, die vastberaden was dat Mendini het museum moest ontwerpen – ook al had hij nog nooit zoiets gedaan. ‘Frans kwam vaak naar Italië en we bezochten samen veel musea over de hele wereld. Hij was een geniaal persoon. Hij werd mijn beste vriend. En het museum werd het belangrijkste project van mijn leven.’ Wat maakte het precies zo bijzonder? Stilte. Hij denkt even na en zegt dan: ‘Het is altijd mijn uitdaging om ontwerp, industrieel ontwerp, grafisch ontwerp, kunst en architectuur

Mendini gniffelt ondeugend als hem verteld wordt dat het paviljoen van Coop Himmelb(l)au bij velen het minst favoriet is. Toch is hij het daar niet mee eens. ‘Ik vind het mooi, heel mooi zelfs. Ik heb gewoon moeite met zijn persoonlijkheid.’ Ondertussen komt de ober eraan met een dampende kom mosterdsoep. Tijd om te gaan – het wordt een lange dag vol emoties.

Terugblik Een paar dagen na de festiviteiten blikt Mendini terug op zijn bezoek aan Groningen – een nieuwe, warme herinnering om toe te voegen aan de al best wel lange lijst. ‘Een aangename verrassing’, zegt hij. ‘Ik had de restauratiewerkzaamheden op afstand gevolgd vanuit Milaan. Maar om de veranderingen met eigen ogen te zien was een schok vol positieve energie. Een verrassing. De nieuwe keramieken façades, de nieuwe ruimtes van Studio Job, Jaime Hayon en Maarten Baas, de nieuwe kleuren, de radicale veranderingen in de layout – en, niet te vergeten de enorme drukte in het museum – het maakte veel bij me los.’ Veel vrienden in Groningen hadden hem dit al verteld. ‘Maar nu kon ik voor mezelf zien en bevestigen dat dit uitzonderlijke gebouw een stedelijke fetish is geworden, een vast en noodzakelijk monument voor het leven, voor Groningen, dat lijkt te bestaan buiten de tijd. G

ALESSANDRO

Tekst: Karin Sitalsing

MENDINI

42

43


COLUMN NYNKE VAN DER LAAN

44

Beeld: Erik en Petra Hesmerg

ROCK & ROLL Het Groninger Museum is als een excentrieke oude rockster: iconisch, veelbesproken en altijd in de mode. De Mick Jagger onder de musea. Ritmisch en kleurrijk. Een visueel feestje waar je elke keer iets nieuws ontdekt. Zodra de naam ‘Groninger Museum’ klinkt, zie ik het voor me. Het staat op ieders netvlies. Zou je denken. Maar de man bij het zebrapad met de rood-witte blindenstok in zijn hand, wat ziet hij voor zich? Heeft hij er überhaupt een beeld van? Ik zou het hem willen vragen. Of beter nog, er samen naartoe gaan. Dan vertel ik hem over alle vormen, kleuren, details, tegenstellingen en verwijzingen. Voelen we ontelbare mozaïektegeltjes met onze vingertoppen en luisteren naar het galmen van voetstappen in de hoge ovaalvormige zaal. We snuiven geuren op van inkt, textiel, archeologische voorwerpen en een vleugje koffie vanuit het Mendini restaurant. In het serene Info Center beschrijf ik fluisterend het uitzicht. Over het kabbelende water tot vlak onder het raam en het historische station verderop. We passeren scheve wanden, kronkelende vitrages, hoeken en pilaren en staan na deze zintuiglijke expeditie vol indrukken weer buiten. Het is een beleving op zich, het gebouw van het Groninger Museum. Net zoals je een show van een rockster beleeft doe je meer dan alleen kijken of luisteren. Dus met of zonder handicap, rockstatus of volle lippen; voor dit feestje is iedereen uitgenodigd.

Nynke van der Laan (33 jaar) uit Groningen schreef deze column voor het Museummagazine. Uit de vele inzendingen werd haar column als beste verkozen. Trevifontijn in Rome

45


HET GITAAR VIRUS VAN LUC HENZIG 46

Tekst: Andreas Blühm

De Luxemburgse verzamelaar Luc Henzig heeft een bijzondere collectie elektrische gitaren. Een deel hiervan is te zien in het Groninger Museum, begeleid door filmpjes waarop de gitaar ook te horen is. Museumdirecteur Andreas Blühm kent Henzig en koppelde de presentatie aan het Eurosonic / Noorderslag festival in Groningen. Hij sprak met de verzamelaar over zijn passie.

Je bent een van de belangrijkste gitaar­ verzamelaars van Europa, misschien wel van de hele wereld. Wat doe je in het echte leven? Ik zie mezelf niet echt als dé gitaarverzamelaar van Europa, laat staan van de wereld. Er zijn heel wat muzikanten (zoals Billy Gibbons van ZZ Top) en verzamelaars, waaronder een paar van mijn Amerikaanse vrienden, die veel meer gitaren hebben. Het bijzondere van mijn collectie is de verscheidenheid aan modellen. In die zin kun je zeggen dat mijn collectie de geschiedenis van de elektrische gitaar laat zien. Daarnaast is op bijna alle gitaren in de collectie ook echt gespeeld. Europa is niet het oorsprongsland van de elektrische gitaar en dat maakt het lastiger om hier zoiets op te bouwen. Het verzamelen van gitaren is trouwens maar een van de dingen waarin ik mijn liefde voor muziek kwijt kan. Ik presenteer bijvoorbeeld ook muziekprogramma’s op de radio. In het echte leven ben ik accountant en consultant. Ook spannend, maar niet wat je noemt rock ‘n‘ roll.

Wat was je eerste gitaar en hoe ben je besmet geraakt met het verzamelaarsvirus? Leslie West was een van de eersten die een enorme indruk op mij hebben gemaakt. Door hem ben ik ook gaan verzamelen. Leslie West is kolossaal. Qua postuur, maar ook vanwege zijn ontzettend vette sound. West stond met zijn band Mountain op het podium in Woodstock in 1969, maar net toen zij aan de beurt waren, raakte de film voor de camera’s op. Hij zit dus niet in de officiële Woodstockfilm. Op de platen van Woodstock stonden wel songs van Mountain en Leslie West. Ik was gefascineerd door de energie waarmee hij speelde op zijn Gibson Les Paul Junior en door zijn rauwe zang. Ik wilde alles wat die man ooit gemaakt had beluisteren: van zijn eerste band The Vagrants, maar ook van West, Bruce & Laing alles tot en met zijn soloplaten. Eind jaren zeventig en begin jaren tachtig was West plotseling van het toneel verdwenen. Er was niets meer over hem te vinden, waardoor hij voor mij een soort mythische figuur werd. Halverwege de jaren tachtig was hij opeens terug en hij speelt nog steeds. Met zijn minimalistische speeltechniek heeft hij van alle gitaristen de allervetste sound. Door de jaren heen heb ik heel wat gitaren en versterkers van hem gekocht. Eigenlijk is het allemaal begonnen met Leslie West en het feit dat ik per se een gitaar wilde hebben waar hij op had gespeeld.

DE MYTHE VAN DE ELEKTRISCHE GITAAR 10 JANUARI 2015 T/M 8 MAART 2015 Je hebt inmiddels ruim 600 gitaren. Die passen niet op een flatje. Gelukkig is je boerderij in Luxemburg nogal ruim bemeten. Hoe kom je aan zo’n groot oud pand? Als je meer plek hebt, krijg je automatisch steeds meer spullen. Deze boerderij is al ruim vierhonderd jaar lang in de familie en wij zijn heel blij hier te mogen wonen. Op een gegeven moment waren de bijgebouwen aan renovatie toe en toen kwam de vraag op wat we er mee zouden doen. De gitaren bleken een perfect excuus om alles mooi op te knappen en ze te gebruiken voor een klein muziekmuseum. Die plannen hebben ons in contact gebracht met schilder Oliver Jordan. Met zijn indrukwekkende werk heeft hij de passende omgeving gecreëerd.

Speel je zelf ook op de gitaren? Of laat je dat aan anderen over? Ik speel wel, maar heel slecht. En als mensen ernaar vragen, zeg ik - om ervan af te zijn - meestal dat ik niet kan spelen. Maar bij elke gitaar die hier binnenkomt check ik natuurlijk wel de kwaliteit van de klank. Ik vind het heerlijk als hier mensen komen om de gitaren uit te proberen, ermee te experimenteren en te bomen over de voors en tegens van dat ene merk en die ene gitaar. Ik wilde een plek creëren waar gitaarliefhebbers elkaar ontmoeten en waar ze de verschillende klankkleuren kunnen ervaren.

Heb je contact met musici? Kennen die jou inmiddels? Voor mij is het contact met musici en gitaarbouwers altijd heel belangrijk. Dus ja, ik heb veel contact met musici. Af en toe verkopen ze mij ook hun eigen instrument, soms zelfs meerdere. Veel gitaristen vinden het fijn dat ik mensen hier laat kennis maken met het verhaal dat aan zo’n gitaar vast zit. En verder zijn de meesten blij dat hun instrumenten niet in een museum belanden maar dat er nog op gespeeld wordt. Daarom krijg ik regelmatig bericht van musici die de zorg voor hun „oude beestjes“ aan mij toevertrouwen. Die gunnen ze dan een tweede leven.

Wat wil je dat het Groningse publiek mee naar huis neemt van een bezoek? Wat wil je ze meegeven? Ik wil ze een inkijkje geven in mijn verzameling en met de beelden van Oliver Jordan ook iets doen met de emoties achter rock ‘n’ roll. Er zijn rondom de tentoongestelde objecten heel veel anekdotes te vertellen, maar ik verwacht dat de gitaren bij de mensen herinneringen oproepen aan wat ze zelf beleefd hebben. Dat kan een fascinerende uitwisseling opleveren. En daarnaast zijn er natuurlijk interessante voorbeelden die iets vertellen over de (ontwikkelings)geschiedenis van de ­elektrische gitaar. G

47


48

DE MYTHE VAN DE ELEKTRISCHE GITAAR 10 JANUARI 2015 T/M 8 MAART 2015

Rubin Guitars Stratocaster voor Tim Kelly (Slaughter), 1993 Foto: Erik en Petra Hesmerg

49


50

Tekst: Willemien Bouwers Beeld: Marte van der Wal

MEDEWERKER VAN HET GRONINGER MUSEUM SUZANNE RUS

‘IK HOOP DAT IK VEEL GA LEREN’ Sinds 1 november is Suzanne Rus als ‘Beringer Hazewinkel Conservator in Opleiding’ werkzaam in het Groninger Museum. Een unieke functie die tot voor kort nog niet bestond. Genoeg reden om Suzanne te vragen naar haar nieuwe werkplek. Vertel ons eens iets over jezelf. Ik ben 24 jaar, geboren in Veendam, maar opgegroeid in Gieten. Mijn interesse in kunst, en vooral in verschillende kunststijlen, is met de jaren gegroeid en pas tijdens mijn Master vielen alle puzzelstukjes op z’n plek: ik wilde conservator worden. Een grote hobby van mij is koken, ik ben erg geïnteresseerd in voeding en vind het leuk om nieuwe dingen uit te proberen. Daarnaast hou ik van lezen en ben ik graag in de natuur te vinden. Hoe ben je bij het Groninger Museum terecht gekomen? In 2013 ben ik afgestudeerd als kunsthistoricus aan de Rijksuniversiteit Groningen. Tijdens mijn Master heb ik de specialisatie ‘Museumconservator’ gevolgd en mocht ik onder andere een half jaar stage lopen in het Fries Museum. Een hele leerzame ervaring! Dankzij de samenwerking tussen het Groninger Museum, de Afdeling Kunstgeschiedenis van de Rijksuniversiteit Groningen en steun van de Stichting Beringer Hazewinkel is de functie ‘Conservator in opleiding’ tot stand gekomen. Van alle

kandidaten die op deze functie hebben gesolliciteerd, ben ik het uiteindelijk geworden. Wat ga je precies doen? Ik ga de komende twee jaar meewerken op de afdelingen Presentaties en Collecties. Ik houd me voornamelijk bezig met verschillende grote tentoonstellingen die in 2015 en 2016 te zien zullen zijn in het Groninger Museum, maar daarnaast zal er nog genoeg ruimte zijn voor kleinere projecten. Ik hoop vooral heel veel te leren! Hoe belangrijk is de samenwerking tussen het museum, Stichting Beringer Hazewinkel en de RUG voor jou? Deze samenwerking is zeer belangrijk. Juist voor net afgestudeerde kunsthistorici is het belangrijk dat deze functies gecreëerd worden, zodat zij de kans krijgen om ervaring op te doen in de museale wereld. Wat verwacht je van je tijd bij het museum? Het lijkt me een hele bijzondere ervaring om in het Groninger Museum aan de slag te gaan, juist door de diversiteit van de collectie die in mijn ogen heel goed aansluit op de architectuur van het gebouw. Daarnaast heb ik mij tijdens mijn studie vooral met ‘Oude Beeldende Kunst’ beziggehouden en ga ik me nu verdiepen in de Moderne en Hedendaagse kunst; een hele leuke uitdaging! G

51


52

NIEUWE AANWINST JAN WIEGERS

Jan Wiegers Zittend naakt Was/olieverf op linnen, 1925, 71 cm x 54,5 cm Zittend naakt door Jan Wiegers is aangekocht met steun van de Vereniging Rembrandt, mede dankzij haar Fonds voor 20ste-eeuwse Nederlandse schilderkunst en haar Themafonds moderne en hedendaagse kunst.

Jan Wiegers Zittend naakt 1925 OVER DE MODELLENWERELD VAN DE PLOEG Tekst: Mariëtta Jansen

Dankzij de steun van de Vereniging Rembrandt heeft het Groninger Museum een belangrijk schilderij van Jan Wiegers kunnen verwerven. Zittend naakt uit 1925 is een fraai voorbeeld van de expressionistische schilderkunst die gedurende de periode 1922-1927 binnen de Groninger Ploeg hoogtij vierde. Jan Wiegers (1893-1959) was in 1918 medeoprichter van de Groninger Kunstkring De Ploeg en ontwikkelde zich tot een vooraanstaande Nederlandse expressionist. Tijdens een verblijf gedurende de periode 1920-1921 in het Zwitserse Davos kwam hij in contact met de Duitse expressionist Ernst Ludwig Kirchner, waarna ook Wiegers’ werk in toenemende mate gekenmerkt werd door felle kleuren en een vrije, krachtige behandeling van vorm en lijn. Wiegers is met name bekend geworden door zijn portretten en landschappen maar schilderde daarnaast ook expressionistische naakten die eveneens tot de hoogtepunten van zijn oeuvre gerekend kunnen worden. Naaktschilderijen van leden van De Ploeg zijn zeldzaam en ontbreken vrijwel geheel in de collectie van het Groninger Museum. Ook om die reden is deze verwerving van belang.

“Een nieuw model” Het naakt schilderen en tekenen beleefde een opleving in het begin van de jaren twintig bij de Ploegkunstenaars van het eerste uur zoals Jan Wiegers, Johan Dijkstra en Jan Altink. In 1923 resulteerde dit zelfs in een tentoonstelling met de titel Naakt. De tentoonstelling, die plaatsvond in het verenigingsgebouw aan de Lage der A 13 behelsde met name werken op papier en een aantal olieverfschilderijen van een vijftal leden van De Ploeg.1 Over Wiegers aandeel schreef men in weinig positieve bewoordingen zoals kan blijken uit het volgende citaat: “Jan Wiegers zond een aantal olieverven, potlood-en kooltekeningen, etsen en litho’s in, die we nu zoo langzamerhand wel beginnen te kennen. (…) Of hij met dit steeds weer hameren op hetzelfde aambeeld iets zal bereiken we hopen het! Z’n werklust en energie verdienen het.“2 Welke naaktmodellen er dan op Wiegers werken voorkomen is niet bekend. Meer zicht op de modellenwereld van De Ploeg krijgen we als er in 1925 een nieuw model op het Ploegtoneel verschijnt. Het is de Groningse Jantje Bolt, die ook wel bekend stond als Jeanne de Blécourt.3 Vanaf halverwege de jaren twintig komt zij voor op werken van een aantal Ploegleden want Jantje wordt al gauw een geliefd model. Hoe zij

53


54

NIEUWE AANWINST JAN WIEGERS

Jan Wiegers Portret van Johan van Zweden (verso Zittend naakt) Was/olieverf op linnen, 1925, 71 cm x 54,5 cm

Ernst Ludwig Kirchner Drei Akte im Walde / Drie naakten in het bos Olieverf op doek, 1908, 76 cm x 100 cm Colectie Stedelijk Museum, Amsterdam

Johan Dijkstra Jan Wiegers Was/olieverf op doek, 1927, 75 cm x 100 cm

er uitzag weten we door het Ploeglid Johan Dijkstra, die haar eens omschreef als: “Een nieuw model met een deftigen franschen naam, arbeiderskind van het platteland. Rooie wangen, blauwe oogen, zwart haar. Een zuidelijk gedrongen figuur.”4 Het is een beschrijving die van toepassing is op het juist verworven Zittend naakt. Met expressionistisch elan legt Wiegers Jantje haast teder vast; met blauwe ogen, rozerode blossen op haar wangen en met een groene weerglans op haar zwarte haren. Wiegers maakte in deze periode meerdere wasverfschilderijen waarin naakten figureren die mogelijk terug te voeren zijn op ditzelfde model.

Paar in beeld

Ploeglid Jannes de Vries herinnerde zich de modeltekenavonden van De Ploeg met Jantje Bolt eveneens en tekende op: “Er was een bekend model, Jeanne de Blecourt, een fantasienaam voor het boerenwicht van ’t Hogeland. Ze kwam en bracht haar ‘galant’ mee, een marechaussee in vol uniform.” Volgens De Vries gebood Jantje haar geliefde dan vervolgens; “kleed je daar maar uit, ik hierachter”, waarna zij volgens de overlevering dan een pose voor haar en haar geliefde arrangeerde die ze als ‘Venus en Amor’ bestempelde.5 Een drogenaald-ets van Johan Dijkstra illustreert een dergelijk tafereel en toont het poedelnaakte paar ten voeten uit. Jannes de Vries, herinnerde zich overigens ook dat deze modeltekenavonden van De Ploeg, “er altijd onberispelijk aan toe” gingen, “hoewel er met bijzondere gebeurtenissen veel gelachen werd.”6 Bij De Ploeg, zo lijkt De Vries ook te willen benadrukken, vonden natuurlijk geen orgiën plaats.

Sterke overeenkomsten met de ets van Dijkstra komen aan het licht in een veel vrijmoediger schilderij van Jan Wiegers, Twee naakten in landschap uit ca. 1925. Van dit werk, dat hoogstwaarschijnlijk verloren is gegaan, (of - en dat is ook niet ongebruikelijk - nu nog schuil gaat onder een ander werk van Wiegers) is enkel een zwart-wit foto overgeleverd.7 Het schilderij toont een man en een vrouw in Adam- en Evakostuum in de vrije natuur. De vrouw aan de rechterzijde, en profil, vertoont een opvallende gelijkenis met Wiegers’ Zittend naakt. Kan dit Jantje Bolt zijn? Dan is manspersoon aan haar linkerzijde ongetwijfeld de ‘galant’ die eerder al ter sprake kwam. Opvallend is ook de omgeving waarin het paar is geplaatst. Het werk herinnert enigszins aan Wiegers’ Zwitserse landschappen maar eveneens aan schilderijen waarin Wiegers’ vriend Kirchner zijn naaktmodellen situeerde. Ook voor Kirchner was het naakt in het landschap een belangrijk motief en Wiegers kan dergelijke schilderijen gezien hebben in de tijd dat hij in Zwitserland verbleef. Bekend is in ieder geval dat Wiegers een schilderij van Kirchner in zijn bezit had, namelijk Drei Akte im Walde (Drie naakten in het bos) uit 1908, een schilderij dat stilistisch en inhoudelijk overeenkomsten vertoont met Wiegers Twee naakten in landschap. Wanneer Wiegers dit werk van Kirchner kocht of misschien zelfs kreeg, is niet bekend. Uiteindelijk deed hij het in 1948 van de hand en werd Drei Akte im Walde voor 1800 gulden verkocht aan het Stedelijk Museum in Amsterdam.8

55


Jan Wiegers Twee naakten in landschap Was/ olieverf op doek, Ca. 1925, formaat onbekend Verblijfplaats onbekend, verloren gegaan?

56

Jantje Bolt als muze Al in 1957 verwierf het Groninger Museum een belangrijk schilderij dat enig licht werpt op de traditie van het naaktschilderen binnen De Ploeg. Het betreft het meesterlijke portret dat Johan Dijkstra in 1927 schilderde van Jan Wiegers, als primus inter pares van De Ploeg. Dit intrigerende werk toont Wiegers terwijl hij bezig is met het schilderen van het ‘duelportret’ van Dijkstra, links in beeld gebracht. Achter Wiegers staat een naaktschilderij dat in zijn atelier staat opgesteld. Dit staande vrouwelijke naakt, op de rug gezien, is identiek aan de vrouw in Twee naakten in landschap, dat naar alle waarschijnlijkheid verloren is gegaan9 en derhalve aan het werk dat we mogelijk kunnen herleiden tot Jantje Bolt en haar galant. Op het schilderij van Dijkstra is Jantjes marechaussee weliswaar blauw verhuld, maar voor de oplettende kijker nog waarneembaar. Dijkstra legt hierdoor ook compositorisch de nadruk op de vrouw; in zekere zin is zij letterlijk het middelpunt van het schilderij. De naakte vrouw als inspiratiebron, is een belangrijk motief binnen de expressionistische schilderkunst. Ook voor de leden van De Ploeg; en Jantje Bolt was vast en zeker hun favoriete muze.

Keerzijde Tot slot nog een opmerking over de achterzijde van Wiegers Zittend Naakt. Het betreft het portret dat Wiegers schilderde van het Ploeglid Johan van Zweden. Tijdens de hoogtijdagen van het Groninger expressionisme ontstond binnen De Ploeg een bijzondere vorm van portretschilderkunst. De intensieve samenwerking en artistieke wedijver tussen de Ploegleden leidden tot de zogenaamde duelportretten, waarbij de kunstenaars elkaar over en weer schilderden. Naast die typerende duelportretten omvat de collectie De Ploeg ook op zich zelf staande portretten van diverse leden. Wiegers’ portret van Johan van Zweden komt uit die traditie voort.

Johan Dijkstra Naakt paar (Jantje Bolt en haar ‘galant’) Droge naald ets, ca. 1925, 30 cm x 21 cm Collectie Stichting Johan Dijkstra, Groningen

Zittend naakt is te zien in de permanente Ploegopstelling in het Groninger Museum die deel uit maakt van de tentoonstelling De Collectie.

Doe mee, en steun ook kunstaankopen door heel Nederland Een rijk en bloeiend openbaar kunstbezit dat voor een zo groot mogelijk publiek toegankelijk is draagt bij aan een betere samenleving. Daarom verleent de Vereniging Rembrandt financiële steun bij aankopen van belangrijke kunstwerken door Nederlandse musea. Ruim 11.000 leden van de Vereniging Rembrandt maken bijzondere aankopen als deze mogelijk. Ook u kunt bijdragen aan belangrijke aankopen door musea in heel Nederland. Word lid van de Vereniging Rembrandt en ontvang als dank onder andere de Rembrandtkaart die gratis toegang biedt tot de vaste collectie van ruim 125 Nederlandse kunstmusea. Als u nu lid wordt dan ontvangt u de laatste maanden van 2014 cadeau! zie www.verenigingrembrandt.nl Noten 1 Nieuwsblad van het Noorden,15-10-1923, Tentoonstelling “De Ploeg”. 2 Provinciale Groninger Courant, 11-10-1923, Naakttentoonstelling van “de Ploeg”. 3 Voor een buitengewoon interessant artikel over Jantje Bolt zie: Anneke de Vries , ‘Het clubideaal van De Ploeg. De Rode Hel, het Prinsenhof en Jeanne de Blécourt’, Ploeg Jaarboek 2012 (2013) pp. 6-32 4 Johan Dijkstra, Kaleidoscoop van de nieuwe Groninger kunst, in: Hendrik de Vries en Johan Dijkstra, De Ploeg 20 jaar, Den Haag 1938, p. 11 5 Francis van Dijk (met bijdragen van Cees Hofsteenge, Han Drijvers, W. Jos de Gruyter, Pieter Huizinga en Henk van Os), Jannes de Vries, Groningen 2004, p. 55 6 ibid. 7 Zie: Han Steenbruggen, ‘Tussen Kirchner, De Ploeg en de moderne kunst in Nederland’, in: Jan Wiegers. 1893-1959. De ceremoniemeester heeft het spel laten beginnen, Groningen 2001, pp. 74-99 8 Caroline Roodenburg – Schadd, Expressie en ordening. Het verzamelbeleid van Willem Sandberg voor het Stedelijk Museum. 1945-1962, Rotterdam/Amsterdam 2004, pp. 820-821 9 Zie noot 7, pp. 82-87

57


PREVIEW ANNEKE DE VIES

58

WERKMAN KON IETS WAT NIEMAND ANDERS KON Tekst: Willemien Bouwers

Over de Groninger kunstenaar en drukker Hendrik Nicolaas Werkman verscheen onlangs het boek H.N. Werkman 1882-1945. Leven & Werk. Werkman was lid van kunstenaarsvereniging De Ploeg. Vlak voor het einde van de Tweede Wereldoorlog werd hij gefusilleerd. Kunsthistorica Anneke de Vries is projectleider en een van de auteurs van het boek. Zij legt uit wat deze biografie zo bijzonder maakt.

Over Werkman verschenen al meerdere boeken. Wat maakt dit boek bijzonder? Dit boek vertelt het levensverhaal van Werkman in samenhang met zijn oeuvre, in 100 korte teksten, geschreven door elf verschillende Werkman-experts, en vele afbeeldingen. Als lezer krijg je niet alleen een beeld van zijn werk, maar ook van de economische omstandigheden, de internationale avant-garde, het kunstleven in Groningen en de oorlogsjaren waarin hij werkzaam was. Dat maakt dit boek ook geschikt voor mensen die nog nooit van Werkman gehoord hebben. De andere boeken over Werkman hebben meer een wetenschappelijke inslag, of beperken zich alleen tot zijn werk. De enige biografie verscheen al in 1963.

Waarom was Werkman zo’n belangrijke kunstenaar? Werkman gebruikte in zijn druksels materiaal dat door geen enkele andere kunstenaar gebruikt werd: letters en stukken lood uit zijn eigen drukkerij die hij afdrukte met drukinkt. Hij kon iets dat niemand anders kon en was uitzonderlijk creatief. Hij bleef zich ook voortdurend ontwikkelen, was vernieuwend en hield zich niet aan de regels van de kunst en de maatschappij. Hij kreeg in Nederland steeds meer waardering, maar had ook contacten met kunstenaars in het buitenland. Dat alles maakt hem een kunstenaar van grote betekenis.

Vanaf april is in het Groninger Museum een tentoonstelling te zien over Werkman. Dat klopt. De tentoonstelling is het middelpunt van de manifestatie Werkman 2015: een cultureel programma met muziek, theater, beeldende kunst, poëzie en educatieve projecten in stad en provincie Groningen. De biografie is verschenen in aanloop naar deze manifestatie. De tentoonstelling wordt geopend op Werkmans zeventigste sterfdag: 10 april.

Nieuwsgierig geworden naar dit prachtige boek? Het is verkrijgbaar in de museumwinkel, in de boekhandel en via WBOOKS.com voor € 29,95.

59


ABE KUIPERS T/M 4 JANUARI 2015

62

ABE KUIPERS LEVE DE KUNST!

Tekst: Stijn Hooijer Beeld: Marten de Leeuw

Tekenen is voor Abe Kuipers (1918) van jongs af aan een eerste levensbehoefte. Met het ouder worden blijkt hij over meer talenten te beschikken, zoals grafisch ontwerpen en doceren. Hoewel deze werkzaamheden hem behagen en hem helpen in zijn onderhoud te voorzien, ligt zijn hart bij het vrije kunstenaarschap. In 1981, wanneer hij de zestig ruim is gepasseerd, komt het moment dat hij zich geheel aan zijn eigen werk kan wijden. Hij trekt zich terug uit het culturele leven van Groningen en omstreken, waar hij tot dan toe een bekende verschijning is. Juist dit kantelpunt vormt de kern van de tentoonstelling met een reeks grote olieverfschilderijen uit de jaren tachtig en later. Ze zijn onderdeel van een recente schenking door de kunstenaar van werken uit de periode van 1930 tot ca. 2000. Abe Kuipers wordt in 1918 geboren in Rotterdam. Een jaar later overlijdt zijn vader aan de Spaanse griep. Zijn moeder neemt Abe en zijn broer Reinold (1914) mee naar Groningen, waar haar man en zij vandaan komen. Abe Kuipers volgt tussen 1937 en 1940 een klassieke kunstopleiding aan de Kunstnijverheidsschool (tegenwoordig Academie Minerva). Tegelijkertijd ontwikkelt hij zich als grafisch vormgever.

Ontwerpen

Steeds opnieuw

Lange tijd ontwerpt Abe Kuipers voor het Groninger Museum en uitgeverij Wolters-Noordhoff. In de jaren zeventig is hij betrokken bij grote projecten als het Verkeerscirculatieplan. De grote waardering voor zijn grafische werk uit zich in 1981 in de Werkmanprijs voor grafisch ontwerp voor zijn gehele oeuvre. Dit is ook het jaar dat hij stopt met vormgeven en afscheid neemt van de Kunstacademie AKI in Enschede, waar hij vanaf 1962 parttime lesgeeft.

Abe Kuipers heeft zich in ruim zeventig jaar vele technieken eigen gemaakt, van fijnschilderkunst en expressionisme via experimenten in foto-ets, zeefdruk en collage naar kleurrijke olieverfschilderijen. Gedreven door de ontdekking van een nieuwe techniek, begint hij steeds opnieuw. Zo ook in 1981 als hij een atelier heeft in een kolossale ruimte boven de Noord Nederlandse Clichéfabriek in de Blekerstraat. Op grote doeken brengt hij olieverf dun aan en beperkt zich tot nuances in zwart en wit, zoals in het werk Joie de vivre (1981).

Zijn drang naar ongebondenheid toont zich al ruim vóór 1981 in zijn vrije werk. In zijn jonge jaren neemt Abe Kuipers de kennis van leermeesters en medekunstenaars gretig in zich op. Zo komt hij in de jaren vijftig in aanraking met het expressionisme via Ploegleden als Job Hansen en Jan van der Zee. Met hen is hij lid van kunstenaarsgroepen als het Narrenschip en NU. Lang duren deze samenwerkingsverbanden niet, omdat hij steeds meer zijn eigen weg gaat. Toch blijft Abe Kuipers altijd goed op de hoogte van ontwikkelingen in de kunst. Met zijn vrouw en twee zoons bezoekt hij vele tentoonstellingen in binnen- en buitenland. Deze impulsen probeert hij echter zoveel mogelijk buiten zijn eigen werk te houden.

Vanuit het zwart brengt hij in de jaren daarna stap voor stap de kleur terug en schildert hij laag over laag. Hij wikt en weegt, net zolang totdat de werken overeenkomen met het beeld in zijn hoofd. In zijn jonge jaren vernietigt hij werk waar hij niet tevreden over is. Later kiest hij ervoor werken opnieuw onder handen te nemen. Een uitzondering vormt het schilderij Hommage à Dalí (ca. 1986), dat in één keer aan zijn wensen voldeed. Jarenlang hangt het te pronken in de zitkamer. Hoe radicaal Abe Kuipers ook wisselt van techniek, het onderwerp blijft gelijk. Elk werk vormt een vertaling van

persoonlijke herinneringen en denkbeelden, die veelal somber van aard zijn. Nare ervaringen in zijn leven hebben zijn weerslag. Toch lijkt veel van zijn werk op het eerste gezicht niet dramatisch. Het kleurgebruik is helder en motieven vertoeven kalm bij elkaar. Uit de schilderijen met uitstulpende vormen, zoals Geweldsymbool 1 (1982), spreekt het verlangen om los te breken. Tegelijkertijd heerst er rust en kalmte. Het is als de stilte voor de storm. Abe Kuipers verbeeldt zijn gedachtenwereld in raadselachtige combinaties van symbolen. Bepaalde motieven, zoals de kaars, de wijzende vinger en de verfspuitende tube keren steeds weer terug. In wisselende samenstelling zweven zij op zichzelf door ondiepe ruimtes. Wat zij betekenen wordt niet altijd duidelijk en dat is precies de bedoeling van de kunstenaar. Hij wil dat mensen zich in zijn werk kunnen verliezen. Kuipers: ‘Misschien is het niet allemaal uit te leggen, maar moet je het ondergaan.’ G In het infocentrum wordt de film ‘Het innerlijk reservoir’ (2007) van Stichting Beeldlijn vertoond. Het boek ‘abekuipers’ (2011) door Auke Kuipers en Stijn Hooijer is te koop in de museumwinkel.

63


64

Deurpartij van het huis Sichterman in het hof van Iddekinge Gerbrandus van der Haven (Leeuwarden vóór 1690 - 1765 Groningen) Theodorus van der Haven (Leeuwarden ca. 1700 - 1781 Groningen) Foto: Groninger Archieven

DE KONING VAN GRONINGEN JAN ALBERT SICHTERMAN (1692-1764) T/M 1 MAART 2015

Sichtermans onwaarschijnlijke huis Tekst: Egge Knol

Aan de Groninger Ossenmarkt staat een heel groot huis. Eigenlijk zou het in zijn geheel moeten staan op de tentoonstelling over Jan Albert Sichterman (16921764). Het was immers het paleis van de “koning” van Groningen. Hier hingen meer dan vijfhonderd schilderijen, stonden vele honderden stukken chinees porselein, zilverwerk, prachtige meubelen en kleurrijke sits. Het huis was meer dan de moeite van een reis naar Groningen waard, zo valt in reisverslagen te lezen. Dat huis past niet in het museumgebouw, maar de deuren staan er wel en ook de twee Moren die het balkon droegen. Waarom zijn die losgeraakt van het gebouw en hoe kwam het dat Sichterman zo rijk kon worden?

Een rijk man Het antwoord begint als een spannend jongensverhaal. Als jonge officier in het Nederlands leger raakte Sichterman betrokken bij een duel en doodde hij zijn tegenstander. Dat gebeurde vaker, maar was toch niet toegestaan. Sichterman moest het land uitvluchten. Door de goede contacten van met name zijn moeder kon dat door dienst te nemen in de Verenigde Oost Indische Compagnie die handel dreef in Azië. Sichterman werd geplaatst in Bengalen. De VOC had daar diverse handelsposten en een hoofdvestiging in Hougly, iets ten noorden van Calcutta. Deze vestiging stond bekend als de vette weide. Wie handig opereerde kon hier heel rijk worden. Het was onder meer een doorvoerplaats voor opium en talloze andere producten. Sichterman

huwde hier Sibylla Volkera Sadelijn. Zij was er geboren en haar vader maakte er rap carrière. Zijn schoonzoon volgde zijn voetspoor. Het echtpaar kreeg acht kinderen waarvan er één jong overleed. De anderen bleven in leven maar werden allen enkele jaren oud naar het vaderland gestuurd voor een degelijke Hollandse opleiding. Alleen de jongste twee meisjes gingen later met hun ouders terug naar Nederland. Sichtermans carrière verliep voorspoedig. Hij volgde zijn schoonvader op als directeur van Bengalen. In die functie kreeg hij bijzondere geschenken waaronder een heuse neushoorn. In 1742 liet Sichterman in Hougly een kerktoren bouwen. De eerste steen is op de tentoonstelling te zien. Maar het jaar er op gebeurde er iets belangrijks in Groningen.

Eerste stenen Op 26 maart 1743 werden de eerste stenen gelegd voor een nieuw huis voor Sichterman zelf. Het werd gebouwd in Groningen aan de Ossenmarkt. Er werd een speciale zilveren troffel voor gemaakt. Aan de onderkant van de troffel is het alliantiewapen Sichterman-Sadelijn gegraveerd. De troffel met houten handvat is voorzien van het meestersteken van Arnoldus van Essen, indertijd een van de beste zilversmeden in Groningen. De verkoopcatalogus van 1764 omschreef het als een truffel, fijn gesneden van 13 ½ lood (207,63 gram). De troffel werd niet verkocht, vererfde naar Schotland en werd twee eeuwen later door het Groninger Museum verworven.

65


66

De bouw van het huis was het eerste zichtbare teken van Sichtermans komst in Groningen. Hij had eindelijk voor elkaar dat de oude kwestie, het duel om een Kamper lief, de affaire van Namen, zoals de zaak wel genoemd werd, niet langer een beletsel vormde voor een terugkomst. Bovendien was zijn welvaart zeer toegenomen. Hij had handig geopereerd in de vette weide. In het najaar van 1744 vertrok hij als admiraal van de retourvloot van de VOC. In 1745 kwam hij in Zeeland aan.

Friese Hofstijl Ondertussen werd het grote Sichtermanhuis aan de Ossenmarkt in Groningen gebouwd. Een neef van Jan Albert Sichterman, bewoner van het buurpand, hield toezicht op de bouw. De bouwmeester, Theodorus van der Haven (Leeuwarden ca. 1700 - 1781 Groningen) was in 1723 uit Leeuwarden naar Groningen gekomen. In Leeuwarden was in die tijd een zogenaamde Friese hofstijl ontstaan die gekenmerkt werd door uitvergrote klassieke details, zoals grote palmetten, kloek bladwerk, eierlijsten en op de hoeken van het huis een rand van grote blokken. Door Van der Haven werd deze Friese hofstijl ook in Groningen populair. Het huis Sichterman is hiervan het meest treffendste voorbeeld. Het huis was in 1745 voltooid. Vijf jaar later werd aan de westkant nog een koetshuis bijgebouwd. In het huis bleven talloze details bewaard zoals de vele dubbele deuren ofwel porte-brisée, verschillende stukwerkplafonds, enkele stenen schoorsteenmantels, een marmeren fonteintje en vele koperen deurknoppen.

Twee Moren Geheel passend bij de Friese hofstijl was door de broer van de bouwmeester, de Friese beeldhouwer, Gerbrandus van der Haven (Leeuwarden vóór 1690 – 1765 Groningen) twee prachtige kariatiden gemaakt die het balkon droegen. Hij was een bekwaam vakman. Hij maakte onder meer de beelden Vrede en Gerechtigheid voor het Leeuwarder stadhuis en het beeld van Sint Michael voor de top van het Harlinger stadhuis. Het kroeshaar en de dikke lippen van de beelden onder het balkon van het Sichtermanhuis wijzen erop dat Van der Haven eerder Afrikaanse dan Bengaalse Moren in gedachten moet hebben gehad. De beelden waren in later tijd dan ook zwart geverfd. Ze zullen destijds ook polychroom

geweest zijn. Helaas meende men honderd jaar geleden dat de beelden oorspronkelijk ongeverfd waren en zo zijn ze grondig schoongemaakt. Het ene beeld is een vrouw en het andere een man. Het balkon was voorzien van een mooi smeedijzeren hek met sierlijk krulwerk met hierin het monogram van de letters JAS, die gewoon en gespiegeld dooreengevlochten zijn aangebracht. Het is even een puzzel maar de letters staan er echt. Dat hek moet nu in het museum worden bekeken, maar het hek van de dubbel gezwenkte trap naar het bordes kan nog altijd op de Ossenmarkt worden bewonderd. Hoewel het huis nog altijd grote indruk maakt is bekend dat Sichterman zelf niet geheel tevreden was. Mogelijk dat hij direct zag dat de Moren geen Bengalen waren. In het huis leefde Sichterman op grote voet. Hij maakte diepe indruk op reizigers, burgers en wie maar met hem in contact kwam. Ongekend was de rijkdom van zijn huis. Maar al had Sichterman veel verdiend, hij gaf het ook rap weer uit. Op het laatst sloot hij leningen af en als hij in de winter van 1764 de geest geeft blijkt het onmogelijk om de boedel bijeen te houden.

Sichtermans Daad

de legende kreeg vorm. bij thuiskomst in het vaderland had niemand oog voor het incident van mijn jeugd. ik had een onaantastbare status en kon doen en laten wat ik wilde. schooierig volk hield ik op afstand met de worp van enkele muntstukken.

deel 2

ik liet een paleis bouwen in de stad en vulde het met mijn bezittingen. ik leefde in de pronkkast van mijn eigen verzameling.

Uiteenvallen Verkoop van een groot deel van het huis Sichterman en de inboedel waren daarom noodzakelijk. De verkoop van het grote huis ging niet makkelijk en pas in 1770 werd het verkocht aan een consortium dat het huis verbouwde tot twee afzonderlijke panden, die los wel verkoopbaar waren. De imposante deurpartij van het huis Sichterman moest bij deze ingrijpende verbouwing helaas wijken en werd in hetzelfde jaar door Sichterman’s schoonzoon Van Iddekinge verplaatst naar zijn huis met grote tuin aan de Turfsingel. Bij de sloop van dat huis in 1913 kwam de deurpartij in het Groninger Museum en zo is niet het hele huis maar wel de voordeur in het museum te bewonderen.

de plaatselijke elite genoot gulzig van mijn rijkdom. men wilde graag gezien worden in het bijzijn van mijn excentrieke persoonlijkheid. ik steeg boven hen uit. maar mijn grootste bezienswaardigheid was natuurlijk clara. ik had haar naar europa gebracht en voor een aanzienlijk bedrag verkocht. ze baarde veel opzien tijdens haar reizen.

Je kunt er ook op uit om Sichterman tegen te komen. Het huis, gedeeld maar nog altijd imposant, staat op de Ossenmarkt. Een van zijn tuinbeelden siert de hof van Menkemaborg. Zijn servies staat in het Rijksmuseum, in het British Museum, en bij de Nederlands ambassade in New Delhi staat gewoonlijk de gevelsteen van de toren van Hougly. Gewoonlijk, want nu ligt die steen even op de expositie in het Groninger Museum. G

mijn doel was bereikt. ik had me van het verleden bevrijd. de schuld afgekocht. alles was geoorloofd.

tot op de dag van vandaag leeft mijn legende voort en geniet ik het aanzien van een groot publiek. zoals ik al zei: het leven is maakbaar!

Troffel van de eerste steenlegging huis Sichterman, 1743 Arnoldus van Essen (†1788 Groningen)

tekst en en storyboard: storyboard:Sije SijeKingma Kingma/ Tekeningen: - tekeningen: Dennis Stäbler Tekst Dennis Stäbler

67


68

De glène riepe

69

Tekst: Egge Knol Beeld: Marten de Leeuw

Het Groninger Museum heeft een uniek gezicht op de Vismarkt verworven. Het is een originele tekening van de Duitse kunstenaar Friedrich Gottlieb Müller (1816-1908), tekenleraar op het gymnasium in Verden en later woonachtig in Hannover, die in heel Noord-Duitsland bekend is vanwege zijn vele lithografieën van stadsgezichten. Mogelijk tijdens een reis rond 1868 naar Aurich, Emden en Leer, deed hij ook Groningen aan en maakte minstens vier tekeningen. Eén hiervan stelt de noordzijde van de Vismarkt voor, gezien vanuit de ingang van café De Beurs. De noordzijde die in het Gronings

de glène riepe ofwel de hete stoep genoemd wordt. Het was altijd een aantrekkelijke straat waaraan vele winkels waren. Merkwaardig dat deze tekening van rond 1868 het oudste stadsgezicht van deze bekende straat is. Op de beroemde kaart van Haubois staat deze gevelrij in een schaduwrand. Bijzonder is dat zo ook een mooie afbeelding is van het geboortehuis van de schilder Jozef Israëls. Het is het witte huis met de puntgevel, het vierde huis van links op de tekening. Ter plaatse zit nog altijd een gedenksteen Hier stond het huis waar Jozef Israëls werd geboren XXVII jan MDCCCXXIV

(27 januari 1824). De Vismarkt was vanouds een marktplein met grote indrukwekkende steenhuizen, maar de tekening laat ook nu verdwenen lagere bebouwing zien. Twee grote huizen waren met trapgevels getooid. Grappig is om op de Vismarkt naast een platte kar ook een slee te zien. Sleeën werden niet alleen bij sneeuw en ijs, maar ook gewoon over de veldkeienbestrating gebruikt. Op oude foto’s van de Vismarkt Noordzijde uit de periode 1890-1920 is al te zien dat er veel veranderd is. Lage huizen zijn er niet meer en sommige zijn bij elkaar gevoegd tot

bank- of winkelpanden. Deze zijn op hun beurt vervangen door moderne gevels. De onlangs genomen foto geeft de actuele situatie weer. De zuidzijde van de Vismarkt, slechts het hoekpand is te zien, lijkt onveranderd. De veranderingen zijn aan koude kant inderdaad minder groot. Maar aan de glène riepe verraden nog maar enkele panden verraden de oude voorganger. De gevelrij begint met het witte dominante voormalige bankgebouw waar eens Israëls geboortehuis stond. G


70

Tekst: Tessa Verheul

DE COLLECTIE

Beeld: Marten de Leeuw

Ze zitten al op je te wachten. De mannen en vrouwen in het Groninger Museum. Geportretteerd door verschillende schilders in uiteenlopende eeuwen, maar samen hangen ze in de eerste zaal van de nieuwe (vaste) collectiepresentatie. Je staat oog in oog met deze Groningers, mensen die uit de omgeving Groningen komen en belangrijk zijn geweest voor de regio, Ubbo Emmius bijvoorbeeld, Aletta Jacobs of een van de vele gegoede burgers, de zogenaamde erflaters. Zij zijn de hoofdrolspelers in de eerste collectiezaal van het museum, het gaat om deze geportretteerden en eigenlijk in veel mindere mate om de schilders. Schouder aan schouder vullen zij de zaal, de muren zijn van beneden tot aan het plafond bedekt met schilderijen. De meeste museumbezoekers blijven dan ook een tijdje kijken in deze zaal.

“Wat kijken ze allemaal streng zeg, niemand lacht!” Een vrouw verzucht: “Je zal toch maar zo’n pak aan moeten zeg, met zo een strakke kraag om je nek.” Ze hebben het over de opvallende kleder- en haardracht op sommige schilderijen. Een portret laten schilderen was een serieuze aangelegenheid. De geportretteerden laten zich van hun beste kant zien, in kostuum of met accessoires en attributen die verwijzen naar het beroep of bepaalde karaktereigenschappen. Zo draagt bestuurder Unico (“Best een leuke naam eigenlijk…”) Michiel de Hertoghe van Feringa een harnas en rust de helm op zijn knie. Grootgrondbezitster Beetke van Raskwerd liet zich net als Izak portretteren tegen een idyllisch landschap. Op het zestiende-eeuwse schilderij zit ze aan een tafel, haar rechterhand rust op een bijbel. Op haar schoot zit een schattig bruin hondje die met zijn kop net boven het tafelblad uitsteekt.

Best intimiderend eigenlijk, al die portretten die je aanstaren. “Het is net of zijn ogen je blijven volgen”, zegt een meisje tegen haar moeder. Ze heeft het over het zeventiende-eeuwse portret van Izak van Delden, die ongetwijfeld de meest intense blik van de zaal heeft. Hij leunt nonchalant tegen een tafeltje aan, waarop ook fruit staat uitgestald. Schilder Jan Abel Wassenbergh sr is er in geslaagd om Izak buitengewoon realistisch te schilderen. Met uiterste precisie en subtiele kleurverschillen heeft hij de huid van Izaks gezicht en de houding van zijn handen op het doek vastgelegd. Wat meehelpt is dat het schilderij ongeveer op ooghoogte hangt van menig bezoeker, waardoor Izak je recht aankijkt.

De grootste schilderijen in de zaal zijn die gewijd aan hele gezinnen. Het treurige portret van de familie Fritema bijvoorbeeld, waarop de ouders en de vier kinderen kijken naar het overleden babybroertje voor hen. Echtparen kozen vaker voor een dubbelportret, qua houding en blik op elkaar gericht en met matchende achtergronden; enkel van elkaar gescheiden door de lijsten. Zo hoort bij Unico Michiel de Hertoghe van Feringa het schilderij van zijn tweede vrouw Maria Helena Enens en lieten Hendrik Trip en Anna Quevelleries zich op ronde pendanten vereeuwigen, allebei gewikkeld in draperieën. Door de inrichting van de zaal ga je als beschouwer zelf op zoek naar verbanden. Staart Anna Elema soms naar beneden richting Eltet toe Lellens? En bij wie hoort die onbekende jongen eigenlijk?

oog in oog “Ik moet me toch ook weer eens in mijn stamboom gaan verdiepen”, hoor ik achter me. G

71


Lucebert (Amsterdam 1924-1994 Alkmaar) Vrede is eten met muziek, 1985 acrylverf, multiplex, H. N. Werkmancollege, Groningen (detail)

72

VRIENDEN VAN HET GRONINGER MUSEUM LUCEBERT

73

Lucebert gered met hulp van het museum Tekst: Dorien Vrieling

Mechtelien van Barneveld is voormalig docent Nederlands en kunst en cultuur. Op haar oude school, het Werkmancollege in Groningen, zette ze zich in voor het behoud van de wandschildering Vrede is eten met muziek, die de Nederlandse kunstenaar/dichter Lucebert er in 1985 in de kantine maakte. Van Barneveld kwam in 1970 vanuit Den Haag naar Groningen om er Nederlands te gaan studeren. Ze woont er nog steeds.

Kwam u als student al in het Groninger Museum? Het Groninger Museum zat toen nog in het oude pand aan de Praediniussingel. Hoewel ik er regelmatig kwam, raakte ik er pas echt bij betrokken toen er plannen waren voor een nieuw museum. Dat vond ik zo zonde, ik dacht: ze zijn gek geworden! Gelukkig is het oude gebouw nu weer in gebruik als dependance van Minerva, maar ik ben ook gehecht geraakt aan het huidige museum. Destijds kon ik me niet voorstellen dat het zo prachtig zou worden. Het is de Biënnale van Venetië in het klein: veel verschillende kunstvormen komen er samen.

Wat betekent het museum voor u? Eens in de paar jaar ging ik mee op een kunstreis georganiseerd door het Groninger Museum. Een van de eerste reizen, naar Noord-Italië, is bepalend geweest voor de manier waarop ik naar kunst kijk. Ik ben protestants opgevoed, en in dat geloof gaat het niet om het beeld, maar om het woord. Al die Jezussen aan het kruis, het zal wel, dacht ik altijd. Maar tijdens de reis werd de kunst op een geweldige manier toegelicht. Toen ik de verhalen hoorde over de symbolische lagen van klassieke kunstwerken, kreeg ik er veel meer oog voor.

U was de voortrekker van de actie Red Lucebert. Waarom voelde u zich zo betrokken bij zijn schilderij? Toen het schilderij in 1985 onthuld werd met een groot feest op school heb ik Lucebert leren kennen. Het was een ontzettend bijzondere, creatieve man. We hebben lang contact gehouden. Dat ik hem kende gaf diepte aan mijn motivatie, maar in de eerste plaats is Vrede is eten met muziek een fantastisch schilderij. Aan de hand van dat ene werk kun je jongeren alle facetten van kunst uitleggen. Toch was het niet eenvoudig om iedereen van het belang van de restauratie te overtuigen. Ik heb ouders horen zeggen: ‘Wat hebben die kinderen dat aardig geschilderd!’ Leerlingen waren er meestal ook niet erg in geïnteresseerd. Jongeren zijn de laatste jaren minder nieuwsgierig en minder kritisch geworden. Vijftien jaar geleden was dat anders, toen waren ze geïnteresseerd in rap en skaten. Aan die vormen van jongerencultuur besteedde het museum ook veel aandacht, dus ik nam mijn leerlingen er vaak mee naartoe.

Betrekt het museum jonge mensen nog steeds bij kunst? Absoluut. Het museum doet heel veel aan kunsteducatie, bijvoorbeeld met speciale lespakketten. Dat is belangrijk, want interesse voor kunst komt bij de meeste jongeren niet vanzelf. Je moet het een beetje meekrijgen, van je ouders en via de school. Ik zou het een goed idee vinden als scholen een abonnement op het museum kunnen nemen, zodat leraren er vaker met hun klas naartoe kunnen.

Zijn er onder de Vrienden ook jongeren? Voor de restauratie van het schilderij van Lucebert heeft het museum ook enorm veel betekend. Toen we het comité Red Lucebert oprichtten, hebben we conservator Mariëtta Jansen om hulp gevraagd. Want hoe begin je met zoiets, wie kan zo’n groot werk restaureren en wat kost dat? Zij heeft ons in contact gebracht met een heel goede restaurator. Toen we het geld bijeen hadden heeft hoofd collecties Caspar Martens ervoor gezorgd dat het schilderij met specialistisch vervoer naar het depot van het museum gebracht werd. Daar is het gerestaureerd.

De meeste Vrienden zijn wat ouder, maar iedereen is er van harte welkom. Het zou leuk zijn als er meer jonge mensen bij kwamen. Dat twintigers daar nog niet zo mee bezig zijn is logisch, want zij gaan op in de strijd om een bestaan. Maar ben je in de dertig, dan moet je echt Vriend worden. Het museum is een krachtcentrale in de stad, daar hebben we draagvlak voor nodig. Bovendien heb je er zelf veel plezier van om Vriend te zijn. Het gebeurt me vaak dat ik een tentoonstelling zie die me intrigeert, maar waar ik niets van snap. Na een Vriendenlezing zie ik het vaak wél. G


Een blik naar binnen in de voorkamer en grote zaal tijdens de kaarslichtavond

Veelal in sets van twee, zoals te zien op de sets queridons, de speciaal daarvoor bestemde tafeltjes op één poot, naast de toilettafel in de slaapkamer en naast de dientafel in de grote zaal. In de voorkamer steken in de rand van het halfronde tafeltje twee rechthoekjes uit waar de twee kandelaars horen te staan. Een grotere set kandelaars is die van zilver in de eetkamer waarmee de gedekte tafel is voorzien. De bijbehorende kandelabers (kandelaars met drie kaarsenhouders) staan te pronken op het klapbuffet. Er hangen opvallend veel spiegels in de kamers van de borg. Niet omdat de familie ijdel was, maar als hulp bij de verlichting, want ze weerspiegelen het licht van de haard en kaarsen.

74

Snotneus Dat er veel veranderd is qua verlichting is te merken aan bezoekers, die na de eerste stappen in de gang van de borg te hebben gezet, zich afvragen wat er aan de muur hangt naast de deur van de voorkamer. Ze wijzen dan op de koperen olielamp, ook wel ‘snotneus’ genoemd, omdat er altijd een drupje olie aan de tuit bleef hangen. Dergelijke lampen waren er in allerlei maten en handig voor in de gang of om mee te nemen naar een volgende kamer. Wandkandelaars, diverse blakers (lage platte kandelaar met oor of greep), bijzondere olielampen, een speciale schaar om de lont van een kaars te knippen, kisten voor kaarsen en nog veel meer bijzondere voorwerpen met betrekking tot licht zijn in de borg aanwezig.

Blinkend Het is goed voor te stellen dat, ondanks het haardvuur en kaarslicht, de kamers nog schaars verlicht waren. Het vuur in een haard gaf niet alleen warmte, maar ook licht. Om dat licht nog te versterken en te verspreiden zijn in de haarden van de grote zaal en de herenkamer aan weerszijden grote glimmende koperen platen te vinden. Er zijn opvallend veel blinkende voorwerpen te vinden in een achttiende-eeuws interieur. De meubels zijn voorzien van koperen slotplaatjes en handgrepen, niet alleen naar de mode van die tijd, maar door de glans ook gemakkelijk te vinden in het halfdonker. De vergulde lijsten om schilderijen en spiegels vallen op. Handig zijn de vergulde randen op het servies en op de theekopjes en schoteltjes, want dan grijp je niet mis. Vergulde wijzerplaten of vergulde pendules, het maakt het lezen van de tijd eenvoudig.

Tekst: Ida Stamhuis Beeld: Otto Kalkhoven.

LICHT IN DE MENKEMABORG Een brandend haardvuur en het licht van een paar kaarsen vinden we vandaag de dag passen bij een gezellige avond. Een paar eeuwen geleden waren dat de enige bronnen van licht voor de lange winteravonden. Nu zetten we eenvoudig een schakelaar om en hebben we veel, helder, geurloos en schoon licht. In de achttiende eeuw was dat heel anders. In de volledig ingerichte kamers in de Menkemaborg te Uithuizen zijn allerlei opmerkelijke voorwerpen te vinden die te maken hebben met de verlichting in die tijd.

Kaarsen Het verlichten door middel van kaarsen was voorbestemd aan de rijken, zoals de familie Alberda van Menkema, die de Menkemaborg bewoonde van 1682 tot 1902. In de achttiende eeuw waren er al kaarsen van bijenwas, heel kostbaar, maar ze brandden langer dan de walmende en stinkende kaarsen van dierlijk vet en waren daarom zeer geschikt voor de kroonluchters. De glans van de kristallen en koperen kroonluchters zorgden ook voor extra weerkaatsing van het kaarslicht. In elke kamer staan kandelaars van zilver of van koper. Detail kristallen kroonluchter grote zaal.

Afgelopen september werd de driejaarlijkse kaarslichtavond gehouden, maar op komende eerste en tweede kerstdag worden ’s middags de kaarsen aangestoken in de kroonluchters en kandelaars ter verhoging van de kerstsfeer. Tot die tijd worden tijdens de donkere dagen de kamers in de Menkemaborg wat extra verlicht met elektrisch licht. G

www.menkemaborg.nl Open t/m 31 december, dinsdag t/m zondag 10-16 uur; januari en februari gesloten. T/m 31 december: tentoonstelling ‘De vrouwen van de Menkemaborg’

75


HET GEHEIM VAN DRESDEN VAN REMBRANDT TOT CANALETTO T/M 25 MEI 2015

Graag vernemen wij uw opmerkingen, vragen, tips en bijdragen op het volgende redactie-adres: redactie@ groningermuseum.nl

Colofon

Auteurs

Redactie

Andreas Blühm is directeur van het Groninger Museum

Steven Kolsteren, Willemien Bouwers, Rudo Menge

Groninger Museummagazine Jaargang 27, no 3, 2014

Willemien Bouwers is medewerker PR van het Groninger Museum Marian Cousijn is kunsthistorica en freelance journalist

Vertaling D-N

Veerle Devos is freelance journalist

Els Struiving

Stijn Hooijer is kunsthistorica Mariëtta Jansen is conservator De Ploeg – kunst 20ste eeuw

Fotografie

Egge Knol is conservator archeologie, geschiedenis en

Wim te Brake, Marten de Leeuw, Ewoud Rooks, Marte van der Wal,

oude kunst(nijverheid)

Christopher Smith, Jan Zeeman, Erik en Petra Hesmerg, Otto Kalkhoven

Steven Kolsteren is hoofd educatie van het Groninger Museum Nynke van der Laan is freelance tekstschrijver

Grafisch ontwerp

Bernhard Maaz is directeur van de Gemäldegalerie Alte Meister in Dresden

Rudo Menge

Ruud Schenk is conservator moderne kunst van het Groninger Museum Karin Sitalsing is journalist

Acquisitie en productie begeleiding

Ida Stamhuis is conservator van de Menkemaborg in Uithuizen

Uitgeverij Intermed

Dorien Vrieling is freelance journalist

Johan van Zwedenlaan 11, 9744 DX Groningen

Tessa Verheul is freelance redacteur en kunstcriticus

Telefoon/fax: 050 3120042 / 050 3139373

Sophia Zürcher is kunsthistorica en freelance journalist

E-mail: info@intermed.nu Advertentieverkoop: Uitgeverij Intermed

Groninger Museum

E-mail: verkoop@intermed.nu

Museumeiland 1, 9711 ME Groningen Geopend: dinsdag t/m zondag 10-17 uur

Drukkerij

maandag gesloten

Scholma Druk ISSN: 1572-0713

Mendini Restaurant Museumeiland 1, 9711 ME Groningen

Oplage: 25.000

Geopend di t/m zo en feestdagen

Frequentie: drie keer per jaar

vanaf 9.30 uur. gesloten op zondagavond, maandag,

De uitgever is niet aansprakelijk voor zetfouten, redactionele fouten en is op

1 januari en 25 december

geen enkele wijze aansprakelijk voor de werkzaamheden van de drukker.

www.mendinirestaurant.nl © 2014 Voor entreeprijzen en actuele informatie,

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar

zie www.groningermuseum.nl

gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

Foto’s Deelnemende kunstenaars en musea tenzij anders vermeld. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam. © c/o Pictoright Amsterdam 2006 Wil je op de hoogte blijven van alle nieuwtjes in en rondom het Groninger Museum, meld je dan aan voor de digitale nieuwsbrief via www. groningermuseum.nl

Anton Graff (Winterthur 1736–1813 Dresden) Portret van een dame, omstreeks 1780 olieverf op doek, 74 x 56 cm

Intermed-1011/3


78

HET GEHEIM VAN DRESDEN VAN REMBRANDT TOT CANALETTO T/M 25 MEI 2015


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.