Groninger Museum Magazine 2014 - 2

Page 1

1

MAGAZINE FOTOGRAFIE / MODE / ARCHEOLOGIE / GESCHIEDENIS

MARGA WEIMANS FASHION HOUSE WAYFINDERS

MIJKSENAAR

MOLECULE

RUYGROK

€ 2,-

COOP HIMMELB(L)AU

WOLF D. PRIX


2

CAPITA SELECTA II T/M 2 NOVEMBER 2014

Hussein Chalayan (Nicosia 1970) Panoramic, herfst/winter 1998 Blindscape, lente/zomer 2005 Foto: Marten de Leeuw

3


4

DE STUDENT IN GRONINGEN 1614-2014 T/M 31 AUGUSTUS 2014

Foto: Marten de Leeuw

5


Marga Weimans door Roel Jacobs

Marga Weimans The Ultimate Dress, 2014, Afbeelding ter beschikking gesteld door OMA AMO (courtesy of)

MANON KOLSTEREN

PAUL EN MEIJER MIJKSENAAR

34

MANON KOLSTEREN FILEP MOTWARY

MARGA WEIMANS IN GESPREK MET FILEP MOTWARY

12

22

CHARLIE KOOLHAAS

FASHION HOUSE

MARC RUYGROK OVER ZIJN GASMOLECULE

31

EN VERDER

WEIMANS AUTONOME VISIE MEDEWERKER UITGELICHT SICHTERMAN JAN BOUMAN

26 38 41 45

ANDERE OGEN MAARTJE KORSTANJE GLORIE VAN DRESDEN COLUMN: LA VITA E BELLA

48 65 66 69

ANDREAS BLÜHM

OP STAP MET WOLF D. PRIX

56

STEVEN KOLSTEREN

KARIN SITALSING

58


MARGA WEIMANS FASHION HOUSE T/M 23 NOVEMBER

VOORWOORD ANDREAS BLÜHM

“Het werk dat Marga Weimans maakt is ruimte vullend en kleurig - in feite zijn het hele installaties. Haar creaties hebben naast een esthetische ook een politieke dimensie...“

Foto: Jan Zeeman

8

Beste lezers, Het Groninger Museum heeft voor deze zomer weer een spannend en gevarieerd programma op stapel staan. Wist u dat het oudste object zo’n 12.000 jaar oud is en het jongste een paar weken? Om het maar meteen te verklappen: de oudste voorwerpen stammen uit de steentijd. Het gaat om vuistbijlen en ze zijn te zien in onze recent geopende presentatie van de eigen collectie. De jongste aanwinst komt uit het atelier van Marga Weimans, shooting star van de Nederlandse mode scene. In de zomer kunt u ook genieten van Capita Selecta II met een boeiende keuze van objecten uit de afdeling moderne kunst en design. Ook voor mij biedt de collectie van het Groninger Museum telkens weer nieuwe verrassingen. Conservator Ruud Schenk heeft bij het maken van de selectie bewezen te beschikken over een perfect gevoel voor combinaties en contrasten en de enscenering van Mark Wilson, stijlvol en trefzeker als altijd, is zeer de moeite waard. Het resultaat is oogstrelend en verrassend tegelijk.

Marga Weimans Marga Weimans, Debut, 2008 Foto: Wendelien Daan © 2008

Even terug naar Marga Weimans, die in het middelpunt staat van de Groninger kunstzomer. Marga Weimans zou niet de eerste modedesigner zijn van wie de wereldcarrière begint met een solotentoonstelling in ons museum. Mode is voor ons meer dan haute couture, het is een eigen kunstvorm. Onze conservatoren Sue-an van der Zijpp en Mark Wilson slagen er telkens weer in nieuwe modetalenten

op te sporen en hen te begeleiden op de weg naar eeuwige roem. De tentoonstellingen die door dit tweetal worden samengesteld vallen in de smaak bij kenners, maar ook bij mensen die niet zo veel met mode hebben. Dat zal ook dit keer zeker weer het geval zijn. Het werk dat Marga Weimans maakt is ruimte vullend en kleurig - in feite zijn het hele installaties. Haar creaties hebben naast een esthetische ook een politieke dimensie. Meer daarover leest u in dit magazine. Ik hou ervan om te kijken naar de mensen die het Groninger Museum bezoeken. Ze zijn in beweging, vaak verdiept in een gesprek, soms lichtelijk in verwarring of gewoon op zoek naar het restaurant. Het is altijd weer leuk om te zien dat juist het onverwachte de aandacht trekt, zoals de selectie volle drankflessen met dubieuze inhoud in de tentoonstelling De student in Groningen (vanaf deze plek mijn hartelijke felicitaties aan de Rijksuniversiteit met het 400-jarig bestaan) of pronkstukken Oost-Aziatische keramiek op een plek waar je zoiets niet verwacht, in dit geval de vitrine van ons Info Center. Om ervoor te zorgen dat steeds minder mensen naar de weg hoeven vragen, hebben we wayfinding-goeroe Paul Mijksenaar benaderd voor een nieuw oriënteringssysteem voor het Groninger Museum. Een dergelijk visueel informatiesysteem is nooit perfect en uw suggesties en verbetervoorstellen zijn dan ook van harte welkom. Natuurlijk willen we het liefst dat u zich door het museum beweegt alsof het uw eigen huis is. Per slot van rekening is het ook uw Groninger Museum.

9


10

11

Marga Weimans Aerial, 2013


12

MARGA WEIMANS FASHION HOUSE T/M 23 NOVEMBER

13

Tekst: Filep Motwary

MARGA WEIMANS IN GESPREK MET FILEP MOTWARY

Intellectuele en conceptuele diepgang is het kenmerk van de creaties van Marga Weimans. Deze modeontwerpster bouwt bruggen tussen realiteit en fictie, waarbij zij het rijke couture-verleden en moderne technologieën in haar ontwerpen perfect weet te integreren. Zo creëert zij een geheel eigen, overtuigende link naar de toekomst. Weimans durft bovendien meerdere disciplines waaronder mode, architectuur en beeldende kunst in haar werk te combineren. De Griekse ontwerper en toonaangevende mode-blogger Filep Motwary stelt haar hierover indringende vragen.

Is het scheppen (van kunst) uiteindelijk een taal, een instrument? Is het een taal die je moet leren? Scheppen is voor 100% een taal. Ontwerpen is een taal! Voor mij is het een manier om te participeren, om de wereld waarin ik leef te begrijpen en natuurlijk ook om me creatief te uiten. Om effectief een publiek of de modewereld te bereiken, formuleer en boetseer ik mijn boodschap met uiterste zorg. Hoe zou vervolgens deze verbinding tussen mijn ontwerpen en het publiek het best tot stand gebracht kunnen worden? Is elke beslissing in het ontwerpproces rationeel? Op een bepaalde manier is creativiteit toch ook erg ‘rechterhersenhelft’. Ik heb het idee dat door commercieel te werken je vermogen om te communiceren veel beter en crucialer wordt. De kracht van het rationele denken …

Marga Weimans, 2012, Foto: Peter Stigter


14

MARGA WEIMANS FASHION HOUSE T/M 23 NOVEMBER

Als je gevraagd zou worden de verschillen te noemen tussen een innovatieve ontwerper/kunstenaar/architect en hoe deze drie samenkomen in je werk …? Ik zou zeggen dat de ontwerper en de architect aan de ene kant van het innovatieve spectrum staan en de kunstenaar aan de andere. Een architect kan vooral in architectonisch opzicht innovatief zijn. Ook een ontwerper is in dit opzicht altijd gebonden aan het feit dat het eindresultaat een ‘gebruiksvoorwerp’ zal zijn. Een kunstenaar kan zich vrij uiten door een beeldhouwwerk of een schilderij, een installatie enzovoorts. Beide innovatieve aspecten komen in mijn werk samen, in die zin dat ik altijd een persoonlijk verhaal vertel over mode, technologie of over mijn eigen carrière. Om deze verhalen, die altijd twee kanten hebben – een persoonlijke en een universele – te delen, begeef ik me op het gebied van drie creatieve disciplines: design, architectuur en kunst. Ik zie het als een spel of zelfs als een speelfilm. Je begint altijd met een aantal vaste componenten: de setting, de kleding, het concept als geheel. Vervolgens komt dan alles samen en valt hierbinnen op z’n plek. Verder heb ik het idee dat research en experimenteren ook leiden tot vernieuwende resultaten en onverwachte dimensies. Het is vaak tijdens het research-proces dat er multidisciplinair gewerkt en gedacht wordt. Soms leidt de research ten behoeve van een jurk tot een maquette die meer lijkt op een beeldhouwwerk dan op een kledingstuk.

Kunnen deze drie invalshoeken – design, kunst en architectuur – tegenwoordig niet gecombineerd worden en geleidelijk aan samensmelten tot één collectieve benadering? Absoluut! Dat zal echt alleen een kwestie van tijd zijn. Ik merk het vaak concreet via de mensen waar ik mee samenwerk. Bijvoorbeeld bij het project met het OMA*AMO-team. We zaten op hetzelfde denkspoor hoewel onze professionele achtergrond en tool kits heel verschillend waren. En zo kwamen wij tot een ontwerp van een jurk als ‘draagbare ruimte’. Tot op een bepaald niveau is er geen verschil tussen de kunstenaar, de architect en de ontwerper. Maar het is een kwestie van risico’s nemen om op een dergelijke onvoorwaardelijke manier te durven werken. Wat voor soort risico’s?

Marga Weimans Wonderland, 2009

Risico’s in de zin dat je je moet afsluiten voor je eigen kwetsbaarheid. Het besef bijvoorbeeld dat ik op een vakgebied (architectuur) aan het werk ben, waar ik niet voor ben opgeleid, maar mij toch vrijwillig op begeef. En voor architecten geldt natuurlijk hetzelfde, ze moeten zich ook openstellen voor de ideeën van iemand, die niet uit hun vakgebied komt. Het is dan fantastisch om te zien dat ze zo oprecht betrokken en diep gemotiveerd blijken te zijn om op zo’n hoog niveau nieuwe, cruciale stappen te nemen.

Hoe relevant is architectuur voor je werk? Vervult mode in deze tijd dezelfde rol als architectuur gedurende de Renaissance? Waarom heeft mode zo’n grote impact op de maatschappij? Hoe zie jij zelf mode? Ik denk inderdaad dat de rol van mode nu te vergelijken is met die van architectuur tijdens de Renaissance, met name gezien het feit dat onze wereld door internet zo visueel is geworden. Mode is een erg directe – en invloedrijke – manier om te communiceren. De Renaissance-architectuur draaide om het tonen van de nieuwe complete mens. De nieuwe mens van de huidige maatschappij komt tot leven door technologie en vindt zijn uiterlijke vorm in fotografisch materiaal. Hij speelt een belangrijke rol in de maatschappij door de nieuwe expressiemogelijkheden, die hem in deze technologische tijd ter beschikking staan. Ik heb mode altijd gezien als een manier om een verhaal te vertellen dat groter is dan het leven zelf of als een manier om een nieuw concept te delen. In de toekomst zou ik graag bijvoorbeeld willen onderzoeken hoe kleding wordt ervaren, hoe het is om kleding te dragen: wearability. Wat doet het met je lichaam, hoe staat het? Zijn we via ons werk de kunstenaars en architecten van onze eigen persoonlijke omgeving aan het worden? Ja, dat denk ik wel. In mijn ogen is dat erg cool en heel erg punk/hiphop. De maakbaarheid van je eigen omgeving. Daarom lag mijn aandacht bij de ontwikkeling van mijn installatie ‘Fashion House - The Most Beautiful Dress in the World’ vooral bij het architectonische aspect van dit project. Het gestaag bouwen aan mijn ‘modehuis’ is overigens steeds een rode draad binnen mijn werk. Het vormt een permanent platform voor mijn expressie. Mythes, fictie, gebruiken en tradities zijn altijd een onderdeel geweest van onze samenleving. Als we nu eens het begrip fictie in beschouwing nemen, dat het minst vanzelfsprekend past binnen onze huidige pragmatische maatschappij, speelt deze volgens jou een rol bij mode? Mode is fictie; het is een illusie, een verhaal. Zelfs pragmatisme is op enig moment een fictieve verhaallijn, in mijn ogen zou je het zelfs een ‘ideologie’ kunnen noemen. En onze maatschappij lijkt op dit moment inderdaad vooral behoefte te hebben aan praktische en draagbare kleding. Maar als het tij keert – en dat gaat helaas gebeuren nu China afkoerst op een ernstige economische crisis – zullen we onze mythes en sprookjes of in ieder geval ‘iets’ hard nodig hebben om ons te onttrekken aan de te verwachten negatieve maatschappelijke tendensen die dan zullen volgen. Net zoals Christian Diors New Look in die zin een antwoord was op de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog. Beroemheden zijn de nieuwe mythische goden. Wij geloven in ze, als we ze hun prachtige kleding zien showen.

15


16

Onze behoefte om kleding te kopen die beroemdheden dragen – een tas of een ander accessoir – kun je ook zien als het meedoen aan dit fictieve spel, als het meespelen in een toneelstuk. Begrijp je wat ik bedoel? En op welke manier wordt fictie realiteit, een feit of een factor? Alleen via celebrities? Nee, maar beroemdheden zijn - in deze tijd van bloggen, selfies, Instagram, etc. - wel een van de drijvende krachten hierbij natuurlijk. Ik zie ook mensen een relatieve sterstatus hebben binnen hun eigen kleine peer-groep en zo op micro niveau duidelijk en op allerlei manieren invloed uitoefenen op het culturele leven van hun directe omgeving. Je doelt hier overigens toch op de dagelijkse culturele realiteit zoals kledingkeuze, neem ik aan? Ja, inderdaad, kledingkeuze bijvoorbeeld. Beroemdheid is een bepaalde verhaallijn, een selfie-wereld zeg maar. Ik denk dat duurzaamheid en transparantie in de zin van ‘waar je kleding vandaan komt’ ook een belangrijk ‘verhaal’ kan worden. Misschien klinkt dit een beetje cynisch, maar geloof me als ik zeg dat tegenwoordig het duurzame karakter van kledingbedrijven geen overtuiging is maar eenvoudigweg een keuze van het soort product waarin men wil handelen, niets meer en niets minder. Natuurlijk is het een goede zaak dat er duurzaam ontworpen en geproduceerd wordt. Maar als consument moet je je terdege bewust zijn van de mate van fictie die zich voordoet bij het communiceren van een product of bij welke andere vorm van reclame en promotie ook. Houd je er rekening mee hoe mensen je kleding ervaren of erop reageren? En is de ontvangst van je creaties afhankelijk van het geslacht van de toeschouwer en zo ja, op welke manier? Ik ontwerp mijn jurken vanuit mezelf en zoveel mogelijk zoals ik ze zelf voor ogen heb: couture of mode. Ik hoop altijd dat mannen en vrouwen er allebei op een bepaalde manier door geraakt worden, zowel visueel als conceptueel. Gelukkigerwijs ben ik door mijn oom, die homo is, geïntroduceerd in de wereld van de haute couture. Ik heb zo gemerkt dat de homogemeenschap altijd erg geïnteresseerd is in het creëren van en het experimenteren met nieuwe vormen van schoonheid. Daarom zal de homocultuur in mijn achterhoofd altijd een zekere rol spelen als graadmeter voor mijn werk. Waarom is de homogemeenschap naar jouw idee meer gevoelig voor schoonheid? Ik denk dat als je buiten de norm valt je soms gedwongen wordt te zoeken naar nieuwe vormen om je eigen identiteit gestalte te geven. Schoonheid, kleding, kunst, muziek zijn dan

erg directe en gemakkelijke manieren om jezelf te uiten en je eigen signatuur te creëren. Ik heb bijvoorbeeld vaak genoeg meegemaakt, dat ik het enige donkere meisje in de klas was en dat blond werd gezien als de norm, als aantrekkelijk. De dynamiek die dan ontstond, herkende ik ook bij kinderen, die homo of lesbisch zijn. Ik begrijp wat je bedoelt. Waarom denk je dat wij mensen zo geneigd zijn elkaar in categorieën in te delen? Voor een deel omdat het natuurlijk is. En voor een deel is het ook marketing. Marketing? Kun je dat nader toelichten? In het geval van mode is het eenvoudigweg gemakkelijker om kleding te verkopen als je je publiek indeelt in doelgroepen. Dit moet toch van invloed zijn op hoe wij mensen elkaar zien. De vraag rijst in hoeverre jouw huidige conceptuele werkwijze niet alleen ten dienste staat van je eigen persoonlijke creatieve aspiraties maar ook kan beantwoorden aan de zakelijke eisen van de modewereld in zijn huidige vorm. Hoe onderscheid je deze twee factoren en wat levert elk van beide je op? Op dit moment hebben mijn persoonlijke en creatieve aspiraties prioriteit. Ik ben helemaal niet bezig met winst maken, hoogstens in de zin van het verkrijgen van een budget. Ik heb meestal nauwelijks genoeg geld om een lopende collectie helemaal af te ronden, dus het winstgevende aspect is inderdaad twijfelachtig. En aangezien mijn focus tot nu toe volledig ligt bij het conceptuele aspect van mijn kunstenaarschap (kunst-ontmoet-couture), is het een gelukkige omstandigheid – misschien ook wel niet – dat ik qua financiering afhankelijk ben van slechts een paar grote cliënten, die mij elk seizoen weer omarmen. De belangrijkste hiervan is het Groninger Museum, waarmee ik al jaren trouw verbonden ben. Zakendoen is op dit moment voor mij het maken van voldoende winst om van mijn kunst te kunnen leven en zo mijn creatieve doelstellingen te kunnen realiseren. Mijn volgende uitdaging is om mijn kunstenaarschap zodanig winstgevend te maken, dat ik niet alleen mij en mijn gezin kan onderhouden, maar ook de mensen waar ik mee werk. Bovendien is het op korte termijn mijn bedoeling om mijn werk in grote oplagen te kunnen produceren en het zo toegankelijk te maken voor een veel breder publiek. Ik zal voorlopig beide paden blijven bewandelen. Als eerste de experimentele route – misschien minder winstgericht maar wel zonder de bijbehorende commerciële beperkingen. Daarnaast zal ik ook binnen de (zakelijke) modewereld blijven werken, steeds zoekend naar nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden en oriënterend op meer concrete doelen.

Marga Weimans Aerial, 2013 Foto: Sarah Klose

17


18

Marga Weimans Aerial, 2013 Foto: Sarah Klose

Wat is de invloed van geschiedenis en kunstgeschiedenis in jouw opvattingen over mode en welke rol zie je voor je eigen ontwerpen in de toekomst toebedeeld?

Moet mode altijd een specifiek historisch tijdperk vertegenwoordigen of kan het ook tijdloos, oneindig zijn? Hoe zie je het concept van couture?

Ik refereer absoluut aan (kostuum)geschiedenis in mijn creaties. Dit kan bijvoorbeeld een iconische jurk zijn zoals de Four leave clover dress van Charles James. De geschiedenis is voor mij een grote bron van kledingontwerpen – tekenen des tijds, die iedereen kent en die ervoor zorgen dat het heden en het verleden zo mooi gecommuniceerd en met elkaar verbonden kunnen worden. Zo vertelt de Hour-glass jurk (van Christian Diors New Lookcollectie) een verhaal over iconische vrouwelijkheid, wat mij de mogelijkheid biedt om die jurk (of dat tijdsbeeld) zelf ook weer te gebruiken binnen mijn eigen verhaal hierover.

Er bestaan volgens mij wat dit betreft helemaal geen regels. Couture is de hoeveelheid tijd, research en risico die je in kleding stopt zonder te letten op de draagbaarheid en kosten ervan. Dit geeft je de vrijheid om vrijelijk te experimenteren met elk soort materiaal en vorm die je voorkeur heeft. Couture kan dus conceptueel zijn, maar een regel is het niet. Zo zie je bij presentaties gedurende de couture-week vaak minutieus ambachtelijk handwerk voorbijkomen. Ook daarvoor geldt dat het niet perse moet. Ik zie couture daarom als een complex en onbegrensd fenomeen. G

Zowel geschiedenis als kostuumgeschiedenis plaatst kleding in een bepaalde cultuurperiode of tijdsgewricht. Kleding krijgt betekenis omdat het de essentie overdraagt van wat er maatschappelijk of cultureel speelde in de periode dat het werd gemaakt. Ik probeer deze historische betekenis altijd zo positief mogelijk in mijn eigen werk te laten terugkomen. Voor mij staat daarom Chanels jasje voor vrijheid en nut – om het eens in de historische context van een verhaal te plaatsen. Voor mijn debuut-collectie was ik erg geïnspireerd door Charles James, de bekende Amerikaanse haute couturier. Ik herkende mij volledig in zijn toenmalige opvattingen over kunst – creativiteit ongeacht de kosten, zoals te merken is in de uitgebreide constructie van zijn jurken – en koos dit thema daarom ook als het verhaal van mijn eigen betreffende collectie. Wat betreft de rol van mijn ontwerpen in de toekomst … Mijn ideaalbeeld is dat men over een jaar of vijftig terugkijkt op mijn werk en een aantal relevante maatschappelijke en culturele onderwerpen van nu terugziet in mijn kleding. Technologie is er hier een van. Ik zou willen dat mijn ontwerpen in de toekomst hetzelfde doel dienen als nu en dat ze dan nog steeds even krachtig het verhaal communiceren, dat ik in beginsel heb willen vertellen. Jouw benadering van couture is in hoofdlijnen gebaseerd op een referentiekader dat het verleden weliswaar omarmt, maar toch niet symboliseert. Want er is verder geen spoortje nostalgie in je werk te bespeuren. Kun je stellen dat mode een manier is om een link te leggen met het verleden? En hoe gebeurt dit dan precies? Modegeschiedenis is een schat, een archief van interessante vormen, materialen en verhalen. Het gaat om het vertalen van geschiedenis in een relevant, eigentijds verhaal. Het zorgt ervoor dat mode zich blijft ontwikkelen. Daarom is archiveren ook zo belangrijk.

19


20

21

Marga Weimans City Life, 2012


FASHION HOUSE

Marga Weimans, The Ultimate Dress, 2014, Afbeelding ter beschikking gesteld door OMA AMO (courtesy of)

22

23

Tekst: Charlie Koolhaas

Een belangrijke installatie in de tentoonstelling van Marga Weimans is een architecturale ‘jurk’. Deze is ontstaan in samenwerking met het architectenbureau OMA*AMO. Schrijfster/ fotografe Charlie Koolhaas, opgeleid als sociologe en thans professor in Visual Culture aan de TU Delft, beschrijft de samenwerking met Marga Weimans en interpreteert de installatie.

Trends

Als klein meisje speelde Marga op school het liefst aan de voeten van haar juf, veilig onder de beschermende plooien van haar rokken. Later zal Weimans, die als kunstenares en ontwerpster in haar werk steeds de betekenis en maatschappelijke implicaties van het fenomeen mode onderzoekt en toetst, aan deze herinnering refereren met een ruimtelijke creatie die deze plooien nabootst. In dit nieuwe project laat Marga Weimans ons wonen binnenin de ‘ultieme jurk’, die gedragen wordt door de ‘ideale vrouw’: een impliciete suggestie dat het onzichtbare verschuilen onder ‘moeders rok’ een universeel wensbeeld is.

Als kunstenares is Weimans geïnteresseerd in de actuele trends binnen de populaire cultuur en in wat deze ons vertellen over de idealen en waarden die we delen. Een televisieserie zoals Say Yes to the Dress – een reality-serie, die bruiden in een megastore in Manhattan volgt bij hun zoektocht naar de perfecte huwelijksjurk – geeft een goed beeld van een van de belangrijkste overgangsrituelen van de vrouw in de Westerse wereld. De bruidsjurk vertegenwoordigt de universele ‘perfecte jurk’, waarin de bruid zich de ultieme, werkelijk perfecte vrouw wil voelen. Door naar dit soort iconen, rituelen en ervaringen te kijken, toont Weimans ons het bestaan van een gemeenschappelijk sociaal verhaal rond de zoektocht naar de ‘ultieme jurk’, dat op zichzelf weer de zoektocht naar de perfecte mens symboliseert. Het illustreert ons geloof in de maakbaarheid van schoonheid, in het idee dat mode de draagster kan transformeren in de ‘perfecte vrouw’ en dat ware schoonheid zich juist door kleding kan manifesteren.

Droomwereld

Ultieme jurk

In samenwerking met het designteam van OMA*AMO – het bureau van architect Rem Koolhaas – heeft Weimans voor haar solotentoonstelling in het Groninger Museum een installatie gecreëerd, opgebouwd uit rigide stoffen en ontworpen als een grot waarin de zachte spelonkachtige ruimtes haast organisch lijken. Het is alsof je onder iemands rokken bent gekropen en vervolgens in het lichaam van de draagster bent terechtgekomen. De jurk illustreert zo het wensbeeld van de ‘ideale vrouw’, maar dan door de neutrale architectuur van het interieur ontdaan van de specifiek vrouwelijke kenmerken. In deze vorm verbeeldt deze ruimte een droomwereld waardoor ook mannen zich kunnen laten omhullen. Het is de – bijna letterlijke – belichaming van het wensbeeld van de ‘perfecte jurk’ als een ‘multi-gender’, fysieke ervaring. Door er in te wonen, dring je door tot je eigen psyche. Volgens Weimans creëren wij een gemeenschappelijk wensbeeld van de ‘ultieme jurk’ binnen ons culturele leven. De continue zoektocht hiernaar is de drijvende kracht achter de modewereld, die in de loop der tijden dan ook duizenden versies van dit soort jurken heeft voortgebracht. Actrices die ze dragen worden omarmd als mode-iconen. Weimans wijst ons hierbij op het opmerkelijke feit dat de modewereld in het geval van Marilyn Monroe – wier cultstatus mede ontstond door het eindeloos gereproduceerde beeld van haar in de bekende witte opwaaiende jurk – ook een versie van de ‘ultieme jurk’ kent waar je niet bij kunt komen, maar die je wel weer een voyeuristische blik gunt op wat er wellicht onder verborgen is.

De installatie in het Groninger Museum biedt ons de mogelijkheid de bezoeker een ideaalbeeld te tonen. Samen met het designteam van OMA*AMO, dat het ruimtelijke kader heeft ontwikkeld om deze psychologische ervaring te interpreteren, is er een soort onbewuste ruimte gecreëerd waar maatvoering en logica niet meer bestaan. Het moment dat we de jurk binnengaan, voelen we ons verkleind tot de kinderen, die we ooit allen waren en die nu opnieuw weer aan moeders voeten lijken te staan. De jurk beschermt ons als een schild. We voelen ons veilig omdat het ons in de vorm van ‘pure’ vrouwelijke schoonheid bescherming biedt tegen de grote, boze buitenwereld. Met dit project wil Weimans een tweeledig statement neerzetten: naast de vervulling van haar wensdroom is het ook een kritische blik op de modewereld. Als kunstenares is zij geïnteresseerd in hoeverre de mode-industrie er op gericht is ons te helpen bij het realiseren van onze ambities. Zij onderzoekt met dit kunstwerk, zoals in veel van haar eerdere werk, hoe het fenomeen ‘branding’ werkt in de modeindustrie – hoe modehuizen ons verbinden met complete lifestyles en ons nieuwe opties bieden om onze levens in te richten. In de tentoonstellingsruimte in het Groninger Museum wordt de ‘ultieme jurk’ daarom gepresenteerd als een geabstraheerde, eenvoudige en gedraaide vorm, waardoor het een iconische uitstraling krijgt. De ruimte zelf is in feite ontworpen als een driedimensionaal logo, samengesteld uit verschillende lagen. Dit is het logo van Marga Weimans’ eigen Fashion House, dat zij in haar eigen woorden omschrijft als “zoiets als het Apple-logo, maar dan wel een logo dat je fysiek kunt betreden en ervaren, dat herkenbaar is en magnetische aantrekkingskracht heeft”. G


24

25

Marga Weimans Debut, 2008


26

27

Tekst: Natasja Admiraal

MargaWeimans AUTONOME VISIE

Onbeweeglijk staan de modellen op hun witte sokkels. De ‘levende standbeelden’ zijn gehuld in loodrecht vallende jurken met kimonomouwen, bedrukt met intrigerende prints van wolkenkrabbers en iconisch designmeubilair. Het is Amsterdam Fashion Week. Samen met een handvol andere journalisten en fotografen heb ik het privilege om de collectie van Marga Weimans al vóór aanvang van de show in een intieme setting te bewonderen. Met mysterieus licht is er een intrigerende sfeer in de imposante Gashouder gecreëerd. Als ik word gevraagd om mijn visie op het werk van Marga Weimans in woorden te vangen naar aanleiding van haar eerste overzichtstentoonstelling in het Groninger Museum, zit deze museale modepresentatie nog vers in mijn geheugen. De van origine Surinaamse modeontwerper begon pas op 29-jarige leeftijd aan haar modestudie aan de Koninklijke Academie voor de Schone Kunsten in Antwerpen. Sindsdien bouwt ze aan een conceptueel oeuvre. Ze heeft nu zes indrukwekkende collecties op haar naam staan, die vrijwel allemaal een experimenteel karakter hebben. Met audiovisuele effecten, extravagante kapsels en niet in de laatste plaats met de muziek slaagt ze erin om van iedere show iets bijzonders te maken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat anderen graag met haar samenwerken. En niet alleen vanwege haar sterke autonome visie. “Ze is een heel relaxed type met veel gevoel voor humor,” vertelt de gerenommeerde hairdresser Francis Schroembges mij backstage.

Geen regels Marga Weimans laat zich geen regels voorschrijven: haar collecties zijn niet gebonden aan seizoenen. Ze adopteert elementen uit architectuur, industrieel design en beeldende kunst. Die vrijheid is voor haar essentieel om zo’n persoonlijk statement te kunnen maken. Hoewel haar werk een

samensmelting is van verschillende disciplines, profileert zij zich echter nadrukkelijk als modeontwerper. Ze laat haar uitgesproken creaties ontstaan vanuit een fictief modehuis met alle bijbehorende aspecten: collectioneren, positioneren en archiveren. Opvallend is ook haar maatschappelijke betrokkenheid, die spreekt uit de thematiek van haar concepten. Zo ging Power of my Dreams (2005) over het verwezenlijken van dromen waarbij ze een sterk beeld neerzette van een excentrieke, progressieve zwarte vrouw. In haar collectie Wonderland (2009) verwerkte ze architectonische elementen van één van de armste wijken in Rotterdam, Afrikaanderwijk. Sinds haar afstuderen heeft haar werk een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt. Vergeleken met de theatrale, extravagante creaties waarmee ze enkele jaren geleden opzien baarde - zoals een gifgroene jurk van gecoat schuim, waarbij draagbaarheid geen criterium was - is haar collectie Aerial (2013) meer ingetogen en vloeiend. Hoewel haar handschrift geleidelijk strakker, gestileerder en ruimtelijker is geworden, zijn haar ontwerpen nog altijd fantasierijk en vernieuwend.

Ambitie Het Groninger Museum volgt Weimans al vanaf haar afstuderen en verwerft regelmatig nieuwe stukken voor de collectie. Het blijft echter een risico om te investeren in een ontwerper van wie nog moet blijken of de verwachtingen worden waargemaakt. Maar als de ontwerper zich consequent blijft ontwikkelen, heb je als museum goud in handen. Dan bestaat immers de mogelijkheid om een interessante collectie op te bouwen en daarmee een boeiende overzichtstentoonstelling te maken. Als het aan Marga Weimans ligt, zal zij de komende jaren verder bouwen aan haar modehuis: ze zit vol ambities en dromen. Hopelijk is deze overzichtstentoonstelling een opmaat naar internationaal succes, bijvoorbeeld in Parijs. Daarvoor heeft haar werk in ieder geval genoeg potentie. G

Marga Weimans Marga Weimans, Debut, 2008 Foto: Wendelien Daan © 2008


MARC RUYGROK GASMOLECULE

Foto: Jannes Linders


30

31

Tekst: Manon Kolsteren Beeld: Wim te Brake

DIT BEELD OP DIE PLAATS DAT KLOPT MARC RUYGROK OVER ZIJN GASMOLECULE Wie vanuit Groningen op de A7 richting Duitsland rijdt zal het niet snel ontgaan. Ter hoogte van Slochteren verschijnt plotseling een tikkeltje geheimzinnig maar bovenal gigantisch groot beeld van een gasmolecule in de middenberm. Deze Gasmolecule werd in 2009 aan de gemeente Slochteren geschonken door de NAM, Gasunie en Gasterra. Aanleiding was het vijftigjarig jubileum van de gasvondst, op 22 juli 1959 na een proefboring op het land van boer Boon. Sindsdien is het beeld een icoon in het Groninger landschap geworden. In De Collectie is nu het originele model te bewonderen dat beeldhouwer Marc Ruygrok destijds bij zijn opdrachtgevers op tafel zette. “Het ontwerp was meteen een schot in de roos. De gemeente Slochteren heeft kort daarna besloten om de gehele huisstijl te baseren op dat beeld. De molecule zit echt op alles: van vuilnisauto’s tot bedrijfskleding en koffiekopjes.” Het onderwerp gaswinning vormt een prominent deel van de Groninger geschiedenis. Marc Ruygrok vertelt over de totstandkoming van het monument en deelt zijn visie op de huidige gasproblematiek.

Veiligheid Het was een flinke onderneming om het bijna tien meter hoge beeld op de huidige plaats bij de snelweg te krijgen. “We hebben behoorlijk moeten knokken voor de plek in de middenberm,” vertelt de kunstenaar, die de opdracht uitvoerde in samenwerking met Stichting Kunst en Bedrijf. “Aanvankelijk werd door de opdrachtgevers gedacht aan een beeld op de carpoolplaats aan de A7, maar hoe langer ik daar mee bezig was hoe meer ik tot de conclusie kwam dat het niet de juiste plek was. Het monument zou daar een beetje terzijde gezet worden, wat heel onbevredigend was. Ik wilde juist dat het beeld zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke vindplaats van het gasveld zou komen. Maar de locatie in Marc Ruygrok

de middenberm was voor Rijkswaterstaat even slikken. Zoiets was namelijk nog niet eerder gedaan in Nederland. Ze vreesden dat het een nadelig effect zou hebben op de verkeersveiligheid. Het is natuurlijk een heel groot beeld en daar zijn allerlei veiligheidseisen aan verbonden—zeer scherp, en terecht uiteraard.” Zo mocht het beeld niet te dicht bij de oprit geplaatst worden; automobilisten die de snelweg oprijden zouden daarbij nog wel eens van het beeld kunnen schrikken. Ook veroorzaken passerende vrachtwagens dagelijks trillingen, waarmee het risico op haarscheurtjes in de constructie ontstaat. “En je moet er natuurlijk ook niet aan denken dat er een vrachtwagen tegenaan rijdt waarbij het beeld naar de andere weghelft omkiept. Dat zijn scenario’s waar je een oplossing voor moet vinden.” Er zit dan ook vijfduizend kilo staal in de constructie. “Het is hetzelfde materiaal dat bij de bouw van bruggen gebruikt wordt, van de hoogste kwaliteit, daar komen geen haarscheurtjes in. Maar die profielen kun je niet eventjes snel bestellen. Het materiaal is uit heel Europa bij elkaar gesprokkeld.” De middenberm wordt door een speciale railing afgeschermd waarbij de pootjes extra dicht op elkaar staan. “Het is zo berekend dat als er een vrachtwagen doorheen rijdt hij niet het beeld raakt.” Voor deze berekeningen, “echt specialistenwerk”, werkte hij samen met zijn vaste constructeur Jan Neele. “Ik heb de maximale ruimte opgezocht die ik mocht innemen. De vrachtwagens rijden er rakelings langs én het beeld staat schuin. Dat betekent dat het enorme gewicht ook onder de grond moet worden opgevangen. Het moet volledig onwrikbaar staan. De constructieberekening is dan ook een boekwerk geworden van een centimeter dik. Het is echt een flinke uitdaging geweest voor iedereen die daarbij betrokken was.”


32

33

Marc Ruygrok CH4, olieverfviltstift op papier

Ontwerp Uiteraard waren er ook alternatieve ontwerpen voor het monument. “Het onderwerp is gaswinning en dat wil je vieren. Gas is iets dat ongrijpbaar is, hoe laat je dat nou zien? Ik ben iemand die veel met tekst werkt dus dat was in eerste instantie misschien wel voor de hand liggend. Maar het woord ‘gas’ heeft bepaalde connotaties die je wilt vermijden, denk aan de Tweede Wereldoorlog. Het woord GAS levert, in eerste instantie althans, geen poezie op. “Ruygrok dacht eerst aan gekleurd licht, zoals een blauwe kring van het gasfornuis, maar nadat hij een van de ingenieurs bij de NAM gevraagd had hoe het aardgasmolecuul er uitzag, was hij meteen klaar. “Dat beeld uit het scheikundelokaal wat ik toen kreeg voorgeschoteld was gewoon waanzinnig mooi; het is heel dynamisch, het is speels, het is krachtig en je hoeft het verder niet of nauwelijks uit te leggen. Maar het allermooiste vind ik dat je tot het allerkleinste deeltje teruggaat en dat dan juist enorm uitvergroot.” Om in de sfeer van de autoweg te blijven is de molecule met autolakken afgewerkt. Hierbij is er heel bewust voor gekozen om te spelen met licht. De middelste bol, het koolstofatoom, is uitgevoerd in Honda blauw met een flinke dosis parelmoer zodat er een zekere glitter in zit. De vier waterstofatomen kregen een lak van Alfa Romeo, Azzurro Nuvola. De kleur is een beetje te vergelijken met de huid van een vis; zij verandert met het licht. “De deeltjes zweven als het ware in de lak waardoor de kleur afhankelijk van de stand van de zon afwisselend zilver of goudkleurig kan zijn. Het beeld krijgt daardoor extra levendigheid.” Ook ’s nachts speelt het licht een belangrijke rol. “We hebben er voor gekozen om het beeld niet op een ‘normale’ manier te belichten. De belichting is meer theatraal en geheimzinnig. Het beeld gloeit en dat vind ik heel goed passen bij gas. En doordat het in een bocht ligt doemt het pas heel kort van te voren op en is het ook vrij snel weer weg, net als gas. Dat laatste is eigenlijk toeval, maar het past wel heel goed.”

Die mysterieuze sfeer is Ruygrok wel toevertrouwd. Naast tekst werkt hij veel met planetaire vormen: bollen, UFO’s en planeten. Zo ontwierp hij in 1999 een 12-meter grote UFO, die bovenop het hoofdkantoor van de NS in Utrecht staat. “Dat zijn universele fantasieën over buitenaards leven en de ruimte, maar het zijn wel parallelle sporen in mijn werk.” Hij is trots op de molecule. “Niemand zit over het algemeen te wachten op moderne beeldende kunst langs de snelweg, echt niet. Maar hier heeft een betekenis; het markeert de vindplek waar de welvaart van ons land vandaan komt. Dit beeld op die plaats, dat klopt helemaal. Ik vind het ook belangrijk dat het niet een of andere gedenksteen is waar verder weinig uitstraling bij zit. Het is toch heel lastig als je gevraagd wordt om zo’n specifiek monument te ontwerpen. Dat het toch gelukt is om iets te maken waarbij je de monumentfunctie ontstijgt, dat vind ik heel prettig. Het is een krachtig en dynamisch beeld geworden.”

Gaswinning In de Tijdlijn zaal van De Collectie staat het model van de Gasmolecule bij het jaartal 1959, maar het zou ook goed op de plaats van 2014 met het vraagteken kunnen staan. Bang dat het beeld symbool zou kunnen worden voor de huidige discussie over gaswinning, de aardbevingen en wat de gasautoriteiten allemaal verkeerd doen is Ruygrok niet. “Ik zie heel goed dat het bedreigend is voor de mensen die in dat gebied wonen. Je zou een systeem moeten ontwikkelen waarbij je direct in kunt grijpen als er scheuren ontstaan, dat je de huizen bij wijze van spreken een noodverband aanmeet. De Nederlanders zijn o zo goed met de deltawerken, maar je zou ook technieken kunnen ontwikkelen om aardbevingen op te vangen. Dat zou een relevante ontwikkeling zijn voor gebouwen in risicovolle gebieden over de hele wereld en daar zouden we veel aan bij kunnen dragen.” G Marc Ruygrok in zijn atelier.


34

BEWEGWIJZERING PAUL EN MEIJER MIJKSENAAR

Tekst: Manon Kolsteren Beeld: Wim te Brake

PAUL EN MEIJER MIJKSENAAR OVER DE NIEUWE BEWEGWIJZERING IN HET MUSEUM

Het was een flinke uitdaging om voor een gebouw als het Groninger Museum een wayfindingsysteem te ontwerpen, vertelt Meijer Mijksenaar. Voor architect Alessandro Mendini was het een kraakhelder gebouw. De ronde mozaïektrap is het centrale punt en daarnaast heeft ieder paviljoen een doorlopende route zonder doodlopende stukken. Maar de bezoeker ervaart dat in de praktijk toch anders. Door de aparte paviljoens is het moeilijk in te schatten waar je je in het gebouw bevindt en hoe je terug moet lopen. De ronde gouden bordjes met sierlijke letters die Swip Stolk, toenmalig grafisch ontwerper van het museum, bij de bouw ontwierp waren prachtig maar onopvallend. Aan de huidige plattegrond die bezoekers meekrijgen bleken de bezoekers niet genoeg te hebben. Daarom werden wayfinding experts Paul Mijksenaar en zoon Meijer Mijksenaar door directeur Andreas Blühm gevraagd een passende oplossing te vinden. “Normale borden zouden afbreuk doen aan het gebouw,” vindt Meijer. “Er moeten vooral niet liefdeloos een paar bordjes op geplakt zijn,” vult Paul aan. “Het is het meest creatieve, in het oog springende project dat we in jaren gedaan hebben.” Waar de meeste museumdirecteuren om een onopvallende bewegwijzering vragen, wilde Blühm juist iets bijzonders voor het Groninger Museum. Paul: “Het mocht opvallen, iets zijn dat op je netvlies blijft hangen. Die instelling maken we niet vaak mee.” Meijer vult aan: “Toen zijn we natuurlijk even helemaal losgegaan. Dan gaan we de grenzen opzoeken, zoals het museum zelf ook wel eens doet.” Mijksenaar wayfinding experts is het meest bekend van de bewegwijzering op Schiphol en andere grote luchthavens als JFK, LaGuardia en Newark in New York. In 2004 adviseerden ze Steven Spielberg voor het decor van de film The Terminal. Naast luchthavens voerden ze de wayfinding op tal van andere plekken uit, onder andere voor trein- en metrostations, ziekenhuizen, sportstadions, musea, kantoren, winkelcentra en bedrijven als Ikea. “We doen eigenlijk alle gebouwen en openbare ruimten waar mensen kunnen verdwalen,” aldus Paul.

Opvallend

Paul en Meijer Mijksenaar op Schiphol

Aan ieder ontwerp gaat eerst een uitgebreide analyse vooraf. De reis van de bezoeker wordt van A tot Z in kaart gebracht. Meijer: “Ik ben ’s morgens om 9 uur aangekomen in het

Groninger Museum en heb daar rondgelopen tot ik eruit werd gezet door de beveiliging. We leggen elk keuzemoment dat je in het gebouw tegenkomt op foto vast. En tegelijkertijd, terwijl je daar rondloopt, ben je al bezig met het bedenken van mogelijke oplossingen. Het gebouw is al een kunstwerk op zich; het zijn allemaal compleet verschillende ruimtes.” Hij vervolgt: “We hebben gezocht naar een ontwerp dat in harmonie is met alle ruimtes, die allemaal heel verschillend zijn ingericht en ook qua kleurstelling compleet anders zijn. Je wilt dat het voldoende contrast levert met de omgeving zodat het niet samensmelt, maar tegelijkertijd wil je ook dat de bewegwijzering uniformiteit heeft. Dat was een balans die we moesten vinden.” Zo kwamen de ontwerpers uiteindelijk uit bij zwarte cirkelvormen waarin de pictogrammen zijn uitgesneden. De cirkelvorm geeft een goed contrast met het gebouw waardoor ze beter opvallen. Doordat de pictogrammen zijn uitgesneden nemen deze weer de kleur van de ruimte aan. “Dat maakt ze locatiespecifiek en in samenhang met de ruimte.” Ook hebben ze ervoor gekozen om de cirkels hier en daar te laten overlappen of de hoek om te laten lopen. Meijer: “Het idee is dat het een soort organisch patroon is. Dat is ook weer gebaseerd op het ontwerp van het gebouw zelf. Je hebt een aaneenschakeling van gebouwdelen die compleet verschillend zijn en toch samen een mooi geheel vormen. Dat idee hebben we ook laten terugkomen in de bewegwijzering.”

Routevork Om het complexe gebouw ook voor de bezoeker inzichtelijker te maken hebben de ontwerpers besloten om het gebouw al bij de ingang schematisch in kaart te brengen met een zogeheten routevork. Het is nog het beste te vergelijken met een metrosysteem; de kaart geeft op een hele overzichtelijke manier de looproutes aan waarmee je de verschillende bestemmingen kunt bereiken. Meijer: “Kenmerkend aan het gebouw is dat je alleen vanaf de onderste verdieping alle andere delen kunt bereiken, maar het is heel lastig om je in het gebouw te oriënteren omdat het voor een gedeelte verzonken ligt. Je kunt niet naar buiten kijken dus je hebt geen vast oriëntatiepunt waar je af en toe op terug kunt vallen. Het is lastig om een indruk te krijgen van hoe groot het gebouw nu werkelijk is.” De routevork kan dat probleem verhelpen. Paul: “Een ingewikkeld museum blijft een ingewikkeld museum, dat zullen we nooit oplossen. Maar de bedoeling is dat als je er eenmaal de tijd voor neemt om het te begrijpen dat je het dan ook tijdens je bezoek kan blijven herhalen.”

35


36

37

Intuïtief Het resultaat is één volledig communicatiesysteem om de bezoeker door het museum te begeleiden. Het systeem moet vooral intuïtief te begrijpen zijn. Dat wil zeggen dat het teruggrijpt op bestaande symbolen en basisprincipes. Paul: “Aan de ene kant wil je natuurlijk inventief en creatief zijn en dat zie je hier maximaal. Maar je moet ook gebruik maken van de kennis en ervaring die mensen ergens anders hebben opgedaan om het te kunnen begrijpen, intuitive wayfinding noemen we dat. Intuïtief betekent bij ons voornamelijk ‘berustend op ervaring’. Als je het concept van de routevork kent uit de metro of bushaltes dan begrijp je ook wat ermee bedoeld wordt. En dan kan je nog een onderscheid maken tussen de creatieve oplossingen en de algemene basisprincipes die voor alle gebouwen gelden, maar je moet oppassen dat je niet de bijzonderheid legt in dingen die communicatief niet werken.” Die algemene basisprincipes vormen voor de ontwerpers altijd het eerste uitgangspunt— bijvoorbeeld de criteria voor de waarneming van borden, zoals kleurcontrast, lettergrootte, lettertype en de spatiëring tussen letters of symbolen. Paul: “Wij letten er echt op dat je woorden of pictogrammen kan

herkennen. Het gaat in eerste instantie niet om het grafische aspect ervan.” De aanduidingen die er al waren hadden een veel te laag contrast, waardoor ze niet goed leesbaar waren. Paul: “Er moet minstens 70 procent contrast zijn zodat ook wat oudere mensen de tekst goed kunnen lezen. En bij oud moet je denken aan ouder dan veertig, want dan loopt je gezichtsvermogen dusdanig terug dat je meer omgevingslicht nodig hebt. Dat zijn gewoon vaste criteria, net als hoe breed een trap of trapleuning moet zijn.” Die basisprincipes bepaalden ook de keuze voor de pictogrammen, vult Meijer aan. “We hebben heel bewust voor deze pictogrammen gekozen omdat zij een universele betekenis hebben en daarmee ondervang je ook meteen het probleem van meertaligheid. We hadden natuurlijk ook specifiek voor het Groninger Museum aparte pictogrammen kunnen ontwerpen, maar daar help je de bezoeker niet mee.”

Menselijk gedrag Daarnaast maken de ontwerpers gebruik van inzichten uit de ergonomie en het menselijk gedrag. Zo deed Meijer onderzoek naar de meest gestelde vragen bij de informatiebalies. Wat bleek? Een van de meest gestelde

vragen was ‘waar is de ingang?’ Dat heeft allemaal te maken met verwachtingspatronen, leggen de ontwerpers uit. Mensen verwachten niet dat ze moeten afdalen om naar binnen te gaan. Over het algemeen wil men ook helemaal niet naar beneden, dat heeft psychologisch gezien iets engs. Daarbij komt ook nog dat de mozaïektrap van Mendini geen alledaagse trap is. Meijer: “Het lijkt meer op een wensput dan een trap.” Bij de informatiebalie beneden bleek ‘waar is de uitgang’ vervolgens de meest gestelde vraag. Meijer: “Bezoekers zijn zich er kennelijk niet van bewust dat ze ooit een keer naar beneden zijn gegaan en vervolgens ook weer met de trap naar boven moeten om de uitgang te vinden. Die trap wordt niet ervaren als een verandering. Dat zijn allemaal factoren waar je rekening mee moet houden. Een van onze aanbevelingen is dan ook om de in- en uitgang beter aan te duiden.” Dit zijn overigens situaties die heel vaak voorkomen. Paul: “Gebouwen spreken maar heel zelden voor zichzelf.”

Onverwacht Natuurlijk ontstaan er ook wel eens situaties waarbij de ontwerpers van hun eigen criteria moeten afwijken. Dat vraagt dan weer om creatieve oplossingen. Meijer: “Volgens ons principe komt de informatie écht naar de gebruiker toe. Maar in een museum mag je meer dwalen, wat betekent dat je de informatie anders aanbiedt.” Paul: “Je wilt er ook geen luchthaven of station van maken natuurlijk.” Daar komt nog bij dat het museum veel wisselende tentoonstellingen heeft. Het ontwerp moest eenvoudig aan te passen zijn. Om die reden is er voor gekozen om folie te gebruiken in plaats van borden. Soms komen de ontwerpers plotseling voor een onverwachte situatie te staan. Zo ontdekte Meijer tijdens zijn laatste ronde door het museum dat de lichte pastelmuur opeens een aubergine kleur had gekregen. “Dat contrast waar wij die

zwarte cirkels voor hadden bedacht was opeens helemaal zoek, dus daar moesten we wel even een oplossing voor bedenken,” lacht hij. “Uiteindelijk hebben we besloten om ze diapositief uit te voeren, dus in dit geval worden het dan witte cirkels.”

Bijzonder project Mijksenaar wayfinding experts werkte eerder al met verschillende musea, zoals het Amsterdam Museum, Boijmans van Beuningen, het Centraal Museum, Teylers Museum en het Wallraff-Richartz Museum te Keulen, waar ze met Andreas Blühm samenwerkten. Toch was het Groninger Museum voor hen een bijzonder project. Paul: “Het Groninger Museum heeft zich beduidend anders opgesteld dan veel andere musea, waar juist om terughoudendheid en onopvallendheid gevraagd werd. Het grote verschil met andere musea is dat de bewegwijzering daar geen autonome of zelfstandige herkenbaarheid heeft. Het is daar vaak ondergeschikt aan de architectuur en de gedachte dat de kunst heilig is.” Uiteindelijk gaat het dus allemaal om het vinden van de juiste balans. Meijer: “Een aantal van onze aanpassingen zijn heel subtiel. Denk aan het gebruik van verschillende kleuren in de routevork. Dat zal de bezoeker niet direct opvallen, maar het werkt wel op het onderbewustzijn, zodat de link wel gemaakt kan worden.” Maar het systeem moet ook niet té veel informatie bevatten, want dan denken mensen weer: ik vraag het wel even of ik zie het verderop wel.” De ontwerpers zijn dan ook zeer benieuwd naar de uiteindelijke uitvoering van het project. Meijer: “Ik kan niet wachten tot het klaar is. Het project is voor ons vrij nieuw en uniek qua ontwerp dus als het er eenmaal hangt dan komen we er zeker nog eens naar kijken.” G


38

MEDEWERKER VAN HET GRONINGER MUSEUM MARLIES VAN DER HILST

Marlies van der Hilst 28 jaar, floormanager Werkt sinds 2009 in het museum

Alles loopt op rolletjes ... Tekst: Willemien Bouwers Beeld: Christopher Smith

Wat is je functie bij het Groninger Museum? Ik ben floormanager. Dit is een heel diverse functie, waarbij je evenementen in het museum begeleidt, bijvoorbeeld een bruiloft, festival of een zakelijke bijeenkomst. Als floormanager moet je ervoor zorgen dat alles op rolletjes loopt. Je ontvangt de gasten, heet ze welkom en zorgt dat alles naar wens is. Als er iets onverwachts gebeurt, is het ook mijn taak om dat op te lossen. Ik doe dit werk al ruim vijf jaar en nog steeds met veel plezier. Wat vind je het leukste aan je werk? Ik vind het heel prettig dat de omgeving steeds verandert. De kleuren, de kunst, de gasten; ieder evenement heeft zijn eigen sfeer en publiek. Als floormanager heb je een grote rol in het slagen van een evenement. Na een bruiloft bijvoorbeeld zijn mensen vaak echt dankbaar omdat je ze een mooie dag hebt bezorgd. Ook het samenwerken met collega’s is altijd gezellig.

Wat is het meest bijzondere dat je in je werk hebt meegemaakt? Tijdens mijn eerste evenement mochten kinderen zelf schilderen in het kinderatelier. Zo opeens zag ik een kind met een grote kwast vol zwarte verf het museum in rennen. Ik rende er meteen achteraan en kon net op tijd de kwast grijpen, voordat het museum onder de zwarte verf zat. Dat was wel even schrikken! Wat ik erg mooi vond om te zien was een trouwerij waarbij de gasten op de museumbrug een poort vormden van bellenblaas, waar het bruidspaar onderdoor moest lopen. Wat is je favoriete plek in het museum? Voor ontvangsten vind ik de Job Lounge heel fijn. De akoestiek is goed en je kunt er een gezellige sfeer creëren. Voor mezelf vind ik het hoekje rechtsachter in het Coop Himmelb(l)aupaviljoen het mooist, vanwege de rust en het uitzicht over het water. G

Over de Fotograaf Christopher Smith (26) is geboren en getogen in Assen en studeert aan de Fotoacademie in Groningen. Zijn passie voor fotografie en film, die hij deelt met een liefde voor reizen, is gestimuleerd door zijn Indonesische vader.

39


40

Sichtermans Daad

de “namoerse affaire”. een wanhopige uitval naar mijn tegenstander werd hem fataal. hij stierf een half uur later.

een leven is maakbaar... dit besef startte met het kruisen van de degens in een beladen duel.

toen barstte het tumult los. om mijn naam niet verder te schaadden, liet ik me inschepen naar indiË.

de vernedering maakte me radeloos. ik moest een daad stellen. op het schip bedacht ik een plan om onaantastbaar te worden. kort daarop stierf mijn schoonvader. door zijn plaats in bengalen over te nemen, verstevigde ik mijn positie.

J. A. SICHTERMAN DE KONING VAN GRONINGEN VANAF 20 SEPTEMBER

na aankomst bewoog ik me al gauw in de juiste kringen. ik trouwde met de dochter van een vermogend V.O.C. directeur.

toen volgde de rijkdom. steekpenningen en persoonlijke handel lieten mijn fortuin gestaag groeien.

Papiersnijwerk voor Sichterman ik legde me toe op het verzamelen van porselein. de tijd was gekomen om terug te keren naar het vaderland. mijn weelde kende geen grenzen meer.

Tekst en storyboard: Sije Kingma / Tekeningen: Dennis Stäbler tekst en storyboard: sije kingma - tekeningen:

dennis stäbler

- wordt vervolgd -

Een uit papier gesneden voorstelling van een schip van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), dat voor een kunstig versierde poort vaart. De poort bestaat uit twee zuilen, gedecoreerd met de wapens van de ouders van Jan Albert Sichterman, Sichterman en Celos, en wapens van de ouders van Sibilla Volkera Sadelijn, Sadlijn en Pelgrom. Aan weerszijden van iedere zuil is het monogram van de VOC afgebeeld, dat ook centraal onder het schip in goud is weergegeven.

Het papiersnijwerk werd vervaardigd voor het zilveren huwelijk van het echtpaar Jan Albert Sichterman en Sibilla Volkera Sadelijn in 1746. Jan Albert Sichterman was in Groningen bekend als de Bengaalse Sichterman en had zijn rijkdom verworven dankzij zijn positie bij de VOC. In 1745 kwam hij terug hij uit Bengalen en nam zijn intrek in een groot huis aan de Ossenmarkt, waar hij te midden van een keur aan kunstschatten woonde.

41


42

LEGAAT JAN BOUMAN T/M 21 SEPTEMBER 2014

43


44

LEGAAT JAN BOUMAN T/M 21 SEPTEMBER 2014

Tekst: Ruud Schenk Beeld: Marten de Leeuw

Jan Bouman Een eigenzinnige verzamelaar In augustus 2013 overleed op 84-jarige leeftijd in zijn huis in Groningen de kunstverzamelaar Jan Bouman. De heer Bouman was een goede bekende van het Groninger Museum, die jarenlang het expositiebeleid met grote betrokkenheid volgde. In 2007 organiseerde het museum een tentoonstelling uit zijn verzameling. Jan Bouman heeft zijn volledige kunstcollectie aan het Groninger Museum nagelaten. Hieruit wordt tot 21 september in de Ovale Zaal West een selectie getoond.

Plumcake Robotype, z.j., kunststof, 60 x 55 x 55 cm

Zijn huis aan het Damsterdiep was een afspiegeling van de originele geest van Jan Bouman, die als klinisch chemicus bij het Academisch Ziekenhuis Groningen had gewerkt. Wie er binnen trad kwam ogen te kort. Niet alleen hingen de muren van alle kamers, de gang en de trap vol moderne kunst; er stonden her en der grote en kleine sculpturen, meubels in diverse stijlen (waaronder een fauteuil in de vorm van een gigantische bokshandschoen) en tal van originele objecten,

vrolijke lampen en planten. De televisie stond op een op zijn zij liggende, oude koelkast zonder deur waarin gekleurde lampjes lagen. Een goed gevulde boekenkast en een piano getuigden verder van de brede culturele belangstelling van de bewoner; de vele soorten rozen in zijn achtertuin van zijn liefde voor bloemen. In een hoekje van de woonkamer stond de kooi van Lester, de kaketoe die af en toe oorverdovend om aandacht schreeuwde. Het was de habitat die Jan Bouman voor zichzelf had gecreĂŤerd en die hij met genoegen aan zijn gasten toonde.

Muziek Jan Bouman werd in 1929 geboren, als jongste van twee kinderen. Zijn vader had een slagerij in het centrum van de stad Groningen. Interesse voor beeldende kunst was er thuis niet, des te meer voor muziek en toneel. Er werd gezongen en piano gespeeld en zondags naar opera-aria’s op de radio geluisterd. Muziek zou een levenslange liefde van Jan blijven,

45


46

waarbij hij een voorkeur ontwikkelde voor modern klassiek. De vonk van de schilderkunst sloeg op hem over toen hij als jonge twintiger in 1951 in het Groninger Museum de tentoonstelling Van Fantin-Latour tot Picasso zag, met een keuze uit de collectie van het Kröller-Müller Museum. Vooral de impressionistische schilderijen oefenden een betoverende werking op hem uit, zoals hij het zelf later formuleerde. Hij voelde meteen de wens om iets dergelijks ook te bezitten, maar realiseerde zich dat dit buiten zijn bereik zou blijven. Wat in een museum hing of stond had iets heiligs, het was onbereikbaar voor ‘de gewone man’.

Arie Zuidersma Als student scheikunde kwam Jan op kamers te wonen bij de ouders van de schilder Arie Zuidersma. Met hem ontstond een levenslange vriendschap. Jan kocht af en toe een werk van Arie. Hun gesprekken over schilderkunst zullen ongetwijfeld invloed op hem hebben gehad, maar in zijn ontdekking van de wereld van de kunst ging hij toch vooral op zijn eigen gevoel af, eigenzinnig als hij was. Van de cursussen moderne kunst die hij af en toe volgde bleven hem vooral de dia’s bij. Hij wilde weliswaar graag enige basiskennis van de kunstgeschiedenis verwerven, maar al te veel gepraat over beeldende kunst stond hem tegen. Kunstwerken die je alleen kon waarderen als je er iets over had gelezen waren aan hem niet besteed. Het ging hem om de beeldende kwaliteit van een werk, en of het dan figuratief of abstract was, of welke verhalen je erover kon vertellen, was niet belangrijk. Nadat hij zijn aanvankelijke drempelvrees had overwonnen werd hij een fervent bezoeker van galeries en veilinghuizen, eerst in Groningen en daarna ook in Amsterdam. Toen hij een keer in Parijs, waar hij een wetenschappelijk congres bezocht, min of meer toevallig op de kunstbeurs FIAC terecht kwam, kreeg zijn passie een nieuwe impuls. Bezoeken aan de kunstbeurzen in Düsseldorf, Keulen of Bazel werden jaarlijks terugkerende hoogtepunten. Hij trok er steeds drie dagen voor uit om alles in zich op te nemen: veel kijken en nog eens kijken, zonder te letten op de naambordjes naast de werken, want hij wilde zich niet door ‘namen’ laten beïnvloeden.

Grafiek

47

In de verzameling die Jan Bouman in de loop der jaren opbouwde is veel internationale grafiek van hoog niveau te vinden: deels abstract, deels expressionistisch en soms verwant aan de pop art. Voorbeelden hiervan zijn zeefdrukken en litho’s van onder anderen de Amerikanen Mark Tobey, Robert Motherwell, Jim Dine en Robert Rauschenberg; de Fransen Pierre Soulages, Hans Hartung en Alfred Manessier; de Spanjaard Antoni Tapiès en de Duitser A.R. Penck. Begin jaren tachtig viel zijn smaak voor een deel samen met het beleid dat door directeur Frans Haks in het Groninger Museum werd gevoerd. Jan Bouman was trots toen een groot schilderij dat hij in 1982 bij een Parijse galerie had gekocht, van de neo-expressionistische schilder Rémy Blanchard, een jaar later werd opgenomen in de tentoonstelling ‘Jonge Fransen’ in het museum. Andere buitenlandse kunstenaars waar in die tijd beiden een of meer werken van kochten zijn Gianni Dessi, Hervé Di Rosa en het Italiaanse collectief Plumcake. Frits Maats was een toen jonge Groninger die in beide collecties voorkomt. Ook van de drie Groninger kunstenaars met wie hij jarenlang bevriend was kocht hij regelmatig werk: naast Arie Zuidersma waren dat Jan Hoving en Gjalt Blaauw. Een sculptuur van de laatste stond jarenlang tussen de rozen in de tuin van Jan Bouman en prijkt nu, zoals Jan jaren geleden reeds besloten had, op zijn graf. Omdat het zo’n mooi beeld is, heeft het op de begraafplaats Selwerderhof een ereplaats gekregen.

Nalatenschap Bij zijn overlijden heeft Jan Bouman niet alleen zijn collectie aan het Groninger Museum nagelaten, hij heeft ook geld ter beschikking gesteld om, via de instelling van het Jan Bouman Fonds, aankopen van vernieuwende kunst ten behoeve van de museumcollectie te doen. Hoewel zijn liefde voor schilderkunst het grootst was, wilde hij het museum hierbij niet al te veel beperkingen opleggen, al was hij over één ding heel duidelijk: er mag met het geld uit zijn fonds geen werk van De Ploeg worden gekocht. Want bij alle kwaliteit die deze Groninger in hart en nieren in de schilderkunst van De Ploeg zag, vond hij dat het museum hier reeds meer dan voldoende aandacht aan besteedt. Hij zag er graag iets nieuws bij komen. G

Mark Tobey zonder titel, 1969, litho, 69 x 61 cm

De Amerikaanse kunstenaar Mark Tobey (1890-1976) schilderde in een abstract-expressionistische stijl. Zijn werk toont oppervlakkig gezien overeenkomsten met dat van zijn jongere en beroemdere collega Jackson Pollock, maar dan op

kleiner formaat en verfijnder van karakter. Toen Jan Bouman eenmaal een litho van Tobey gezien had, raakte hij aan het werk verknocht en probeerde hij zoveel mogelijk van diens prenten te verwerven.


48

Tekst: Tessa Verheul Beeld: Marten de Leeuw

CAPITA SELECTA II T/M 2 NOVEMBER 2014

GEZICHTEN ZONDER OGEN “Ik zie hun ogen helemaal niet”, roept een jongen van ongeveer 5 jaar verschrikt. “Ik zie hun gezichten helemaal niet!”. Samen met zijn vader bezoekt hij de collectiepresentatie Capita Selecta. Ze staan stil in de zaal vol hedendaagse Chinese kunst. Hij wijst naar een wandvullend werk van het kunstenaarspaar Muchen en Shao Yinong. Het is een werk uit de New China Series waarin de kunstenaars een propagandafoto uit het tijdperk van de Culturele Revolutie hebben nageschilderd. Vaker maken zij gebruik van politieke symbolen van het voormalige regime. Het is een onderwerp dat onlosmakelijk is verbonden aan de hedendaagse Chinese kunst. Dit keer hebben Muchen en Shao Yinong de welbekende en met ideologie doorspekte groepsfoto voor de Poort van de hemelse vrede als uitgangspunt genomen. De kunstenaars hebben het beeld uitvergroot afgedrukt en handmatig ingekleurd. Hoewel ze met deze uitvergroting lijken in te zoomen op het beeld, worden de details niet duidelijker. Integendeel, elk gezicht bestaat nu uit een uitvergrote pixel, waardoor de individuele gezichtsuitdrukkingen zijn vervaagd. Het jongetje heeft gelijk, de vervormde gezichten zijn ook een beetje eng. We zoomen in op de foto maar komen niet dichter bij de werkelijkheid. Door het propagandabeeld letterlijk uit te wissen, creëren de kunstenaars afstand tot het verleden. Twee Italiaanse toeristen geven er hun eigen draai aan. Zij gaan ieder aan een kant van het werk staan en laten zich uitgebreid fotograferen. Ook de twee werken van Chi Peng uit de serie Sprinting Forward worden veelvuldig gefotografeerd door de museumbezoekers. Chi Peng verwerkt digitaal zijn eigen

beeltenis in foto’s van het huidige China. In Sprinting Forward no 4 (2004), zien we hem van achter, zijn naakte lichaam valt bijna weg tegenover een overweldigend groot en modern gebouw. In een ander foto rent hij door de straten van Beijing. “Mooi gemaakt zeg,” roept een vrouw over dit werk. Peng heeft de foto’s zo bewerkt, dat net als in de foto van Muchen en Shao Yinong alle persoonlijke kenmerken verdwenen zijn. Zijn naakte lichaam is hier even kwetsbaar als onpersoonlijk. Hoeveel ruimte voor het individu is er eigenlijk in het moderne China? Is het toeval dat hij zijn gezicht afwendt van de camera in deze twee foto’s en we ook zijn ogen niet kunnen zien? De echte eyecatcher van de zaal is de installatie van een levensechte Mao, zoals hij opgebaard ligt in het mausoleum in Beijing. Kunstenaar Zhuang Hui probeert de visuele erfenis van de Culturele Revolutie niet uit te wissen, zoals Muchen en Shao Yinong doen, maar maakt het symbool voor het einde van het dictatorschap van Mao juist uiterst zichtbaar. Hij reproduceerde het lichaam van de dictator met behulp van kunststof haar en trok het beeld een echt kostuum aan. Ook met zijn ogen dicht is Mao direct herkenbaar. Het beeld is zo natuurgetrouw dat de twijfels toeslaan bij de museumbezoekers. Jong en oud buigt zich over het nagemaakte gezicht van de Chinese dictator heen, om hem van dichtbij te bestuderen. “Dit is toch geen kunst!”, roept een vrouw verontwaardigd. Een stel trekt de lengte van het beeld in twijfel. Zou hij daadwerkelijk zo groot zijn geweest? Een ander prijst de dictator om zijn schoenkeuze. “Is het echt haar?” vraagt een meisje zich af. Twee vrouwen begrijpen er niets meer van: “Is het hem nou echt?” Gelukkig biedt de suppoost uitsluitsel: “Ik denk niet dat de Chinezen hem zouden uitlenen mevrouw.” G

49


50

CAPITA SELECTA II T/M 2 NOVEMBER 2014

Thomas Lanigan-Schmidt Panis Angelicus, 1970-1989, mixed media

51


52

Tekst: Steven Kolsteren

Cellofaan & Katholicisme

“Een oogverblindend theater van heilige en wereldse motieven.” “Irrationele exuberantie, decoratieve flamboyance.” ”Kitsch, camp, sprankelende glimdingen.” Wie beschrijvingen van het werk van Thomas LaniganSchmidt (1949) opzoekt, struikelt over deze termen. Hij wordt zelfs de voorloper van Jeff Koons genoemd omdat hij bewust kitsch in de beeldende kunst introduceerde. Met zijn installatie Panis Angelicus, die nu weer deels opgesteld staat in Capita Selecta in het Groninger Museum, kan ieder hierover zijn eigen conclusie trekken. Je ziet het voor je op een altaar in een overdadig goud beschilderde Barokkapel in Spanje of Portugal, maar ook als decor op het Eurovisie Songfestival. Waarom dan in het Groninger Museum?

Hymne Panis Angelicus heeft eerdere versies. De eerste dateert uit 1981 en werd gepubliceerd in het baanbrekende boek Ornamentalism, waarin de Amerikaanse Pattern & Decoration als stroming in de beeldende kunst gelanceerd werd1. De tweede versie bouwde de kunstenaar zelf op in het oude Groninger Museum aan de Praediniussingel, in 1987, direct naast mijn kantoor daar. Deze versie is heel overdadig, met zorgvuldig gevouwen bloemen van roze wc papier, samen gefrommelde zilver- en goudwikkels, babyhoofdjes en bidprentjes in doorzichtig folie, plastic met prismakleuren erin gereflecteerd, kerstboomlampjes, een missaal, een icoon en als een bijbel op een lessenaar, het boek The Picture of Dorian Gray van Oscar Wilde. De titel luidde toen: The Bread of Life and the Fruit of the Fall: sexism, racism, marxism, capitalism and the Portrait of Dorian Gray. De huidige versie in het bezit van het museum draagt de titel Panis Angelicus, ‘Brood van de Engelen’, naar een hymne uit de dertiende eeuw van de theoloog en filosoof Thomas van Aquino.

Thomas Lanigan-Schmidt Twinky as a Gypsy Maiden (Zelf portret), 1969

Uit het bovenstaande blijkt al, dat de kitscherige stijl met een overdaad aan goud en licht, de religieuze symbolen en de verwijzingen naar homoseksualiteit (Oscar Wilde) een bizarre en raadselachtige combinatie aangaan. In 1979 vond de kunstenaar het nog nodig zijn homoseksualiteit openlijk te benadrukken en te verbinden met maatschappelijke processen. Zelf was hij actievoerder in de gay scene, iets waarvoor hij veertig jaar later zelfs officieel door president Obama werd ontvangen en geprezen (in 2009). Maar ook toen al was hij niet alleen bezig met protesteren en provoceren. Hij plaatste zijn zeer persoonlijke stijl met een menging van huisvlijt, kitsch en katholieke iconografie, in een genuanceerd kader met diepere lagen.

THOMAS LANIGAN-SCHMIDT CELLOFAAN & KATHOLICISME

Parels van cellofaan Een van die persoonlijke lagen is zijn eigen jeugd. Als katholiek immigrantenzoon groeide hij op te midden van Oost-Europese huisaltaartjes. Zijn moeder knipte poppetjes uit verpakkingsmateriaal , bij voorkeur goudfolie en wikkels en plakte die overal op. Cellofaan om snoepjes beschouwde de jonge Thomas als een bijna magisch, kostbaar materiaal. Vertederd roemt hij nog steeds de kwaliteit, de manier waarop het cellofaan het licht vangt en weerspiegelt. Wat andere kinderen weggooiden, toverde hij om tot kleine parels. Daarnaast was hij misdienaar. Zo kon hij zich van dichtbij vergapen aan de prachtige voorwerpen tijdens erediensten op kerkelijke feestdagen. Zijn ouderlijk huis en de kerk vormen een stevig fundament voor de fascinatie voor gouden schittering en religieuze symbolen, waarmee hij een eigen stijl ging vormen. Hoe lichtvoetig het ook overkomt, het gaat de kunstenaar wel degelijk om serieuze aangelegenheden. Panis Angelicus is geen parodie, maar gaat over rituelen, handelingen gebaseerd op oeroude tradities en emoties. Hij noemt het een universele esthetiek, niet alleen in het katholicisme maar ook in het Hindoeïsme of Shintoïsme, in de versieringen in de volkscultuur, van dorps tempeltjes tot versierde olifanten. Daarom gebruikt hij zoveel mogelijk materialen en symbolen en vermengt hij jeugdervaringen met de algemene bewondering die mensen hebben voor goud en licht. In een brief aan mij roemt hij de dorpsprocessies, de bruidsjaponnen, het optuigen van de kerstboom – niet als oppervlakkige modegril, maar als een “oeroude harmonie” .2 Lanigan-Schmidt begon rond 1970, net het ouderlijk huis ontvlucht, zijn tweekamerappartement in New York in te richten met installaties. Verkleed als drag queen leidde hij hier bezoekers rond. Galeriehouder Holly Solomon ontdekte hem in de jaren zeventig en bracht hem onder in haar stal van Amerikaanse Pattern Art. Oud-museumdirecteur Frans Haks herkende deze stroming halverwege de jaren tachtig als voorloper van het postmodernisme van Mendini en kocht vele werken aan. Thomas Lanigan-Schmidt heb ik na 1987 niet meer teruggezien in het Groninger Museum, maar hij is op dezelfde wijze blijven werken. Hij geeft les en exposeert nog regelmatig. G

1 Patricia Conway, Robert Jensen, Ornamentalism. The new decorativeness in architecture and design, New York, p. 255. 2 Brief gedateerd 4 augustus 1987.

53


Johan Dijkstra, Kermis, Grote Markt Groningen, 1928 (detail) was/olieverf op doek

54

KUNST-OP-MAAT PROJECT VOOR MENSEN MET ALZHEIMER DE HOVEN & GRONINGER MUSEUM Tekst: Saffira Rijkee

Kleine wondertjes noemt educatiemedewerker Geertje de Groot het. Ze heeft het over wat er gebeurt als dementerende mensen naar kunst kijken. Laatst leidde ze een mevrouw rond die spontaan ‘vergat’ dat ze al heel lang geen trappen meer liep en ineens weer een hele trap beklom. Kunst triggert het langetermijngeheugen van mensen met Alzheimer en laat herinneringen weer boven komen.

‘Het komt me allemaal weer omhoog!’

‘Ik ben hier nog nooit west’, zegt de dame in de rolstoel, één van de leden van het groepje dat vandaag te gast is bij Geertje de Groot en museumdocent Akke de Groot. Het is de vierde keer dat er een groepje dementerende mensen met hun mantelzorgers langskomt. Het Groninger Museum en Stichting de Hoven startten in februari 2014 met het Kunst-op-maat project voor mensen met Alzheimer en hun mantelzorgers. De Hoven is een ouderenzorgaanbieder in de provincie Groningen, met onder andere verpleeghuizen, verzorgingshuizen en thuiszorg. Eén van de specialisaties van De Hoven is dementie. De Hoven vindt dat mensen verder moeten gaan met het leven dat ze gewend zijn, ook als ze oud zijn en in een zorgcentrum of verpleeghuis gaan wonen. Dat betekent dat mensen zoveel mogelijk de regie over hun eigen leven moeten kunnen houden. Door naar kunst te kijken worden ervaringen, gevoelens en herinneringen opgeroepen zonder dat het korte termijngeheugen nodig is. Kijken naar kunst stimuleert bovendien de hersenen door middel van cognitieve oefening: volgens onderzoek heeft dit een positief effect op de gezondheid. Het heeft ook een positief effect op de relatie tussen mantelzorger en dementerende. De kunstwerken van De Ploeg zijn vanwege de herkenbaarheid voor Groninger ouderen erg geschikt voor dit project.

‘Die boerderij ken ik!’ Geertje de Groot houdt zich in het museum bezig met bijzondere doelgroepen. Ze werkt met kinderen van het speciaal onderwijs en met kinderen die doof, blind of meervoudig gehandicapt zijn. Geertje: ‘Ik heb geleerd dat echt iedereen van kunst kan genieten’. De bijeenkomst voor dementerenden begint met samen kijken naar schilderijen van De Ploeg. Geertje vertelt hoe de kunstenaars mochten schilderen onder de prachtige appelbomen in de tuin van boer en boerin Schuitema, die in een klein boerderijtje langs het Reitdiep woonden. ‘Dat lijkt ja wel Kloosterburen!’, roept de mevrouw in de rolstoel uit. ‘Die rode boerderij, die ken ik!’ Dat zou kunnen, zegt Geertje, want

Ploegschilder Jan Altink schilderde vaak op het platteland. Het groepje praat over Altinks schilderij Het witte paard. De dreigende donderlucht, die er vast de oorzaak van is dat de mensen op het schilderij zo snel aan het hooien zijn, want ‘nat hooi is nait goed veur de veeboer’. Een man, die zijn leven lang brandweerman is geweest, roept tot verbazing van zijn echtgenote: ‘Natuurlijk moet dat hooi naar binnen, anders krijg je hooibroei!’ Hij vertelt hoe hij vaak op het nippertje brand had voorkomen als het hooi nat was. Geertje laat een zakje met hooi rond gaan, om even aan te ruiken. ‘Ja, daar speelden we vroeger in. Moest je van niezen. En het prikte. Maar het was wel leuk!’

Herinneringen Het schilderij Koopvrouw op landweg, ook van Jan Altink, roept herinneringen op aan de ‘kiepkerels’ die vroeger langs de huizen kwamen met schoenpoets, garen en allerlei andere spulletjes. ‘Als we niks kochten waren ze niet zo lief.’ Ook de Meikermis van Johan Dijkstra roept veel herkenning op. De Grote Markt van toen is voor de generatie van nu amper te herkennen, maar één mevrouw weet het allemaal nog precies: ‘Och als ik dat zo zie komt ’t mie allemoal omhoog! In dat gebouw zat de SS hè? Dat is nu het gebouw van de studenten.’ Als kind ging zij altijd naar de kermis. ‘Ik kwam daar héél vaak. Dan kreeg ik drie cent mee.’ Een andere mevrouw kwam er nooit. ‘Daar mochten we echt niet komen! Dat vond mijn moeder niet goed. Ze was heel bang. Ze had allemaal meisjes en ze was bang voor verkeerde jongens.’

Eigen schilderij Na het bekijken van de kunstwerken gaat de groep zelf schilderen. Sommigen zijn al begonnen terwijl museumdocent Akke uitlegt dat iedereen kan schilderen en dat je maar één simpel lijntje hoeft te zetten om een horizon te creëren. Al vrij snel heeft iedereen een schilderij gemaakt. Een deelneemster heeft haar huis in Bedum geschilderd, want daar woont ze al haar leven lang. Als iedereen zijn schilderij moet signeren is zij als enige, lachend en wel, nog steeds aan het schilderen, terwijl ze vertelt dat ze vroeger op de lagere school geen tekenles kregen. Na de lagere school moest ze meteen aan het werk, dus toen heeft ze het ook nooit kunnen oefenen. Daarom durfde ze eerst niet goed. Iedereen neemt zijn schilderij als aandenken mee. Geertje vond het een erg vrolijke groep. ‘Sowieso zijn dit de mooiste groepen die je kunt hebben. Want je kunt deze mensen heel veel geven: er komen zoveel herinneringen naar boven.’ G

55


56

Het is haast niet te geloven, maar het gebouw van het Groninger Museum is in 2014 20 jaar oud! Een goede aanleiding om terug en ook vooruit te kijken. Op 29 oktober wordt dit gevierd met een symposium, publicatie en tentoonstelling van Coop Himmelb(l)au. In mei was Wolf Prix op bezoek in Groningen. Hij is de oprichter van Coop Himmelb(l)au en de ontwerper van het spraakmakende paviljoen boven op Mendini-paviljoens. Directeur Andreas Blühm trok met hem op.

Reünie We begonnen met een reünie in de Prinsenhof. Een aantal nog niet eens zo oude medestrijders hadden zich daar verzameld: Gerard Schijf van Team 4 Architecten, Gerard Speld van de scheepsbouwer Patje, Henk Weulink van organisatiebureau Twijnstra Gudde en Arie Wink, destijds gemeentesecretaris. Later ontmoetten we nog stadsarchitect Niek Verdonk in het stamcafé van de betrokkenen, de Wolthoorn. De heren bewonderden elkaars jeugdige uiterlijk en wisselden meteen anekdotes uit. Trots liet Wolf Prix, vergezeld door zijn medewerker Markus Pillhofer, op een iPad zijn nieuwste werken zien. Het videopaviljoen van de manifestatie What a wonderful world! in Groningen en ons gebouw waren een van de eerste gerealiseerde ontwerpen van de deconstructivisten. Tsja, wie het vooral over Freud en Derrida heeft, die moet je misschien niet meteen een echt bouwwerk toevertrouwen. Maar niets is praktischer dan een goede theorie en nu staan er wereldwijd indrukwekkende scheppingen van Coop, waaronder een congrescentrum ergens in China met een lobby van 5 voetbalvelden groot. In Lyon ontstaat op dit moment een heel groot museum, waarbij Wolf Prix wel rekening moest houden met een directiewissel die een compleet nieuwe inhoud tot gevolg had.

Bangerds De volgende ochtend kwam Wolf Prix in het museum aan, de eerste keer sinds de opening! Dat was voor hem zeker een ontroerende ervaring en voor mij uitermate leerzaam. Hij keek naar alle details, legde dingen uit, ontdekte met lichte verontwaardiging veranderingen en betreurde nog dat het plan van een wandelgang bovenop en rondom het gebouw niet gerealiseerd was. Richard Longs Slate Line, een 18 meter lange rij van leistenen in de collectie had op het glas moeten liggen en je had deze ook van buiten en beneden moeten kunnen zien. Het staal had volgens hem veel dunner en dus minder zwaar

gemogen. “Bangerds waren het allemaal!”. Desondanks beweerde hij meerdere keren dat zo’n gebouw toen – en misschien nu nog – alleen maar in Nederland gebouwd had kunnen worden. Wat een contrast met de oeverloze bureaucratie die zijn bureau nu teistert bij het voltooien van de Europese Centrale Bank in Frankfurt am Main. Alle ordners correspondentie, plannen en contracten boven op elkaar gelegd zouden even hoog zijn als het gebouw zelf, 248 meter… Eenmaal op zaal hadden we het uiteraard over de geplande Coop-tentoonstelling, Say Himmelb(l) au, die op 29 oktober geopend wordt. Hij moest zelf lachen bij het gedachte dat hij nu – bij wijze van straf – een tentoonstelling moest inrichten in een ruimte die daar eigenlijk helemaal niet voor geschikt is. Het is nu ook bijna niet meer te bevatten dat juist daar de oude schilderijen ooit aan het plafond hingen. Met onvervalst Oostenrijks accent legde hij me uit waar de tentoonstelling in het najaar over gaat. Geen overzicht van werk door middel van maquettes en foto’s, maar de focus op Groningen. Hier werd voor de eerste keer de theorie vormgegeven die hij nog steeds hoog in het vaandel heeft staan. In rap tempo sprak hij zijn geliefde kreten uit: alleen de tekening blijft eeuwig bestaan. Staal vergaat. Van analoog tot digitaal en terug naar analoog. En deconstructivisme betekent absoluut niet dat er niet geconstrueerd wordt.

Tekst: Andreas Blühm Beeld: Peter Tahl

Op stap met Wolf D. Prix

Architectuurgeschiedenis Jammer vindt hij dat het Groninger Museum in de architectenwereld nog steeds niet hoog aangeschreven staat. Pure jaloezie, bevestigt hij, want het kon gewoon niet dat vormgevers (Mendini, Starck, De Lucchi) opeens mochten bouwen. Ook zijn reputatie heeft daaronder geleden, beweert hij. Nog steeds heeft Wolf Prix een slecht geweten ten opzichte van Frank Stella, die eerst het paviljoen boven de Mendini paviljoens had ontworpen. Maar de heren konden hem geruststellen. Het was Stella die de opdracht uiteindelijk zelf terug gaf. Het Groninger Museum is een landmark, en het Coop Himmelb(l)au paviljoen is een landmark hier bovenop. Mendini, Starck en De Lucchi mochten of wilden later niets of nauwelijks nog iets bouwen, maar Coop Himmelb(l)au heeft inmiddels architectuurgeschiedenis geschreven. Het eerste hoofdstuk hiervan staat in Groningen. G

Wolf Prix in het Coop Himmelb(l)aupaviljoen

57


58

KARIN SITALSING MEER DAN 50 HERINNERINGEN AAN HET GRONINGER MUSEUM

Tekst: Steven Kolsteren Beeld: Christopher Smith

“De feiten kennen we wel, die staan al gepubliceerd. Ik wil graag de persoonlijke anekdotes horen”. Zo begint journalist Karin Sitalsing elk interview dat ze houdt over herinneringen aan de bouw van het Groninger Museum. In opdracht van het museum maakt ze een publicatie met meer dan 50 gesprekken. Deze publicatie verschijnt in oktober 2014 naar aanleiding van het 20 jarig bestaan van het gebouw. Een mooi moment om terug te kijken, een “moment in time” zoals ze het noemt.

Leergierig

Karin Sitalsing: ‘Weet je nog, toen met Frans en Ypke?’ Ik was dan altijd stiekem een beetje jaloers dat ik in die tijd geen journalist in Groningen was.

Sitalsing treedt de hoofdrolspelers onbevangen tegemoet: ze was er niet bij, dus ze is nieuwsgierig en leergierig. En niet gauw onder de indruk van hoe belangrijk iemand wel niet was of wat voor interessante positie hij of zij bekleedde. Ze loopt immers al een tijdje mee in het vak. “Ik leerde veel over staal en scheepsbouw, over het dna van kleuren, harmonische wetten, over de beginselen van het postmodernisme. Ik kreeg een inkijkje in een soort fascinerende soap, compleet met belangen en intriges. Ik ken veel oudere journalisten die in die tijd in Groningen werkten en hoorde hen vaak over die tijd praten: ‘Weet je nog, toen met Frans en Ypke?’ Ik was dan altijd stiekem een beetje jaloers dat ik in die tijd geen journalist in Groningen was. Hoe ze erover praten deed me denken aan hoe oorlogsverslaggevers herinneringen ophalen aan hun tijd in de loopgraven. Het Groninger Museum is het Vietnam van de Groningse stadsverslaggevers. Nu lijkt het alsof ik een soort tweede kans krijg. Ik leer veel over de geschiedenis van mijn stad, op een bijzondere manier: uit eerste hand. Dat vind ik mooi.” De ene anekdote in het boek is daarom nog leuker dan de andere. Zo kunt u straks lezen hoe een journalist een interview regelde met Alessandro Mendini door hem op te halen van Schiphol in een auto die bestuurd werd door een nu bekende acteur. Die toen nog nooit van Mendini gehoord had. Als u wilt weten wie en hoe het verhaal precies gaat, zoek het op in het boek. Of verbaas u over een architect die een wel heel speciale reden had om Mendini te ontmoeten, die niets met zijn beroep te maken had, maar alles met opera. En lees hoe een van de kunstenaars die betrokken was bij het museum zijn werk maar moeilijk te plaatsen vindt - zowel letterlijk als figuurlijk. Hij is alleen blij dat zijn werk “geen speeltje is voor de rijken, maar dat iedereen er naar kan kijken”. Verder wordt u getrakteerd op ruzies tussen politici in een kroeg buiten het centrum waarbij het meubilair in het rond vloog en op plannen om Beatrix een handschoen cadeau te geven met bloemen

erop zodat ze haar handen vrij zou hebben. “En dat de hofdame het volstrekt ongepast vond om naar de maten van de koningin te vragen. Alsof het over haar cupmaat ging!”

Betrokken Karin waakt ervoor dat alle verhalen ook allemaal anders zijn, maar gelukkig heeft ieder een eigen beleving of ervaring. Sommige mensen hebben ontroerende verhalen over de opening. En natuurlijk hebben alle medewerkenden een eigen beroep of specialisatie bij de bouw gehad, waardoor ze niet over hetzelfde vertellen. Een bestuurder kent andere “geheimen” dan een museummedewerker of een bouwer. Ieder heeft de bouw op eigen manier beleefd, maar over het algemeen is men nu blij en positief gestemd over het museumgebouw. Eigenlijk vindt Karin het als kritische journalist jammer dat er niet een paar radicale tegenstanders - die er uiteraard destijds wel waren - aan het woord komen, of dat er flink kritische geluiden opgetekend kunnen worden. Maar zelf is ze ook een beetje bevangen door het positieve Groninger Museum virus. Hoe meer je ervan weet, hoe meer je herkent en je er bij betrokken voelt. Eerst was het de plek van de eerste date met haar vriend, nu herkent ze opeens werken van Mendini, hoort op de sportschool iemand de naam van de een architect aanvullen als ze daar niet op kan komen. Ze vindt het jammer dat ze Frans Haks niet meer kan spreken, maar ze voelt dat ze hem nu postuum leert kennen via het gebouw. Ontroerend noemt ze ook het gesprek met de partner van Haks, Johan Ambaum. Bijzonder is het dat van al diegenen die benaderd zijn voor een interview, vrijwel niemand weigerde. Sommigen vinden het museum geweldig, maar gewoon niet mooi, anderen denken dat het hoogtepunt onder Haks lag met zijn sprankelende presentaties en ieder heeft ook een favoriete ruimte. Daar vraagt Karin overigens steevast naar aan het einde van het gesprek. Het Starckpaviljoen is veruit favoriet, alleen twee eigengereide museummedewerkers noemen het Coop Himmelb(l)au paviljoen, dat door velen juist verafschuwd wordt. Het geeft eens temeer aan dat het museumgebouw nog lang niet uitgekauwd is. De betrokkenen die in het boek aan het woord komen vormden 20 jaar geleden een bijzondere groep mensen. Hoe meer weerstand er kwam, hoe harder zij vochten voor de totstandkoming. Ook hier geeft het boek inkijkjes in de kamers van de directie van de Gasunie, de gemeente en Frans Haks. En meer dan 50 anderen. G

59


60

VRIENDEN VAN HET GRONINGER MUSEUM EGGE KNOL OVER FRANS HAKS Tekst: Karin Sitalsing

Het kostte een smak geld Voor vele Vrienden is Egge Knol, conservator archeologie, geschiedenis en oude kunst van het Groninger Museum, een goede bekende. Regelmatig geeft hij lezingen op Vriendenavonden en begeleidt hij excursies. Bovendien schrijft hij voor de Vriendenpagina’s in het museummagazine over interessante aanwinsten, die met de steun van de VVGM aangeschaft zijn. In het vorige nummer werd hij geïnterviewd over de unieke schroefdaalder, met binnenin de 17de eeuwse portretten van Johanna Alberda en Johan Lewe van Middelstum. In het kader van het 20-jarig bestaan van het museumgebouw, treft u in deze aflevering een interview met Egge door journalist Karin Sitalsing aan. Egge vertelt over zijn herinneringen aan deze roerige periode in de Groninger geschiedenis en van hemzelf. Dit interview is één van de meer dan vijftig verhalen die zullen verschijnen in de jubileumuitgave, waarover u elders in dit magazine kunt lezen.

uit Groningen ook! Gelukkig hebben de Vrienden van het Museum het gekocht en aan het museum geschonken.’

Egge Knol wil even iets rechtzetten. Velen beweren dat Frans Haks helemaal niets had met de geschiedenis, de regio en oude kunst. Dat klopt niet, zegt Knol. Hij vond het alleen niet mooi genoeg. ‘Frans had een hoog gevoel voor kwaliteit, alles moest imponeren. En daar wringt zich de wrede werkelijkheid.’

Elke kunstenaar grijpt terug op het verleden, weet hij. De geschiedenis loskoppelen is jezelf ontwortelen. ‘We hadden een keer een expositie van 18e-eeuwse Groninger portretkunst. Mark Wilson zette daar toen kostuums van Viktor en Rolf bij. Prachtig was te zien hoe de moderne ontwerpers beïnvloed waren door het verleden.’

Tijdens een wandeling met Haks door het museum naar kantoor verzuchtte hij een keer dat hij er ook niets aan kon doen dat Jan Abel Wassenbergh nu eenmaal minder goed schilderde dan Cornelis Troost. Haks bleef staan, keek Knol aan en zei: ‘ja, jámmer hè?’ Het speet hem echt, zegt Knol. ‘Frans zat gevangen in zijn eigen hoge kwaliteitseisen.’ Zo was er dat kleine schilderijtje, nauwelijks groter dan een ansichtkaart, een zelfportret van Elisabeth Geertruida Wassenbergh, de dochter van Jan Abel. Het kostte een smak geld, Frans wilde het niet kopen. Terwijl de historische waarde enorm is: een van de weinige vrouwelijke schilders - en nog

.. Frans wilde het niet kopen. Terwijl de historische waarde enorm is: een van de weinige vrouwelijke schilders en nog uit Groningen ook! ..

Ten tijde van verbouwing en verhuizing was Knol samen met collega Ida Stamhuis verantwoordelijk voor het paviljoen van De Lucchi. Dat viel nog niet mee, want de maten van voorwerpen waren in Italië met fantasie opgepikt. Lang niet alles paste en we hebben flink moeten improviseren. En dan de opstapjes. Mensen werden naar de vitrines gezogen en zagen zo de op- en afstapjes niet. Geregeld verstapte iemand zich. Frans zag geen enkele aanleiding om er iets aan te doen. Tot hij zelf van zo’n afstapje afdonderde, natuurlijk’, knipoogt hij. Het spijt hem, zegt hij, dat er na de watersnood niet voor gekozen is het regionaal verleden terug te brengen. ‘De regio verdient een verleden hier in huis. Bovendien: de kunst van nu begrijp je alleen als je je wortels kent.’

Bovendien, zegt hij, maak je jezelf als museum zo ook aantrekkelijker voor bezoekers met verschillende voorkeuren, komt iedereen aan zijn trekken. De kritiek dat een museum juist zou moeten kiezen voor één thema, verwerpt hij. ‘Wij hébben een eigen smoel, maar daar past ook ruimte voor de regio bij. Niet in het hele huis, maar in een hoek van het huis.’ Van Haks leerde hij veel over het presenteren van objecten. ‘Als conservator, net van de universiteit, maak je keuzes op inhoudelijke gronden, je hebt dan de illusie dat je alles nodig hebt. Van Frans leerde ik: als je acht dingen hebt, maar een rijtje van zeven staat mooier, dan moet je streng zijn en er eentje schrappen.’

Elizabeth Wassenbergh Zelfportret op 28 jarige leeftijd,1754, gouache op perkament

Het museum is nog steeds verrassend, zegt hij, het steekt nog altijd met kop en schouders uit boven andere musea, met zijn sprankelendheid en vibrerende kleuren. Als je het vergelijkt met het Rijksmuseum is dat als gebouw feitelijk heel saai. Maar omdat daar zo’n enorme kwaliteit over je heen dondert valt het niet op.’ G

Wilt u ook geïnterviewd worden voor het Groninger Museum Magazine? Heeft u een interessant en leuk verhaal te vertellen over uw relatie als Vriend tot het Groninger Museum, meld u dan aan op het redactieadres: redactie@groningermuseum.nl Ook lid worden? Zie voor aanmelden en activiteiten www.groningermuseum.nl/vrienden-van-het-groninger-museum

61


62

PREVIEW MAARTJE KORSTANJE & NACHO CARBONELL VANAF 22 NOVEMBER 2014

Maartje Korstanje Ongetiteld 2013, Karton, hout, epoxy, pigment. Collectie Museum Jan Cunen, Oss Foto: Gert-Jan van Rooij

63


64

PREVIEW MAARTJE KORSTANJE & NACHO CARBONELL VANAF 22 NOVEMBER 2014

Biomorfe sculpturen en bezielde gebruiksvoorwerpen nestelen zich in de zalen van Mendini 1 aankomende winter. Vanaf de laatste week van november 2014 is het door de natuur geïnspireerde werk van Nacho Carbonell (1980) en Maartje Korstanje (1982) te zien in het Groninger Museum. Drie jaar geleden ontmoetten de kunstenaars elkaar daar al tijdens de groepstentoonstelling Material World (2011), waar autonome en toegepaste kunst naast elkaar gepresenteerd werden.

Dier of ding? Beide kunstenaars vinden inspiratie in de natuur en de manier waarop mensen omgaan met de natuur en voorwerpen in hun omgeving. Carbonell stelt zich voor dat voorwerpen levende organismen zijn, net als hun gebruiker, de mens. Hij maakt meubels in organische vormen. De objecten van de Zeeuwse Korstanje zijn aanvankelijk geheel anders van aard. Haar meeste werken zijn puur autonome sculpturen, zowel esthetisch als soms lichtelijk verontrustend. Met haar biomorfe sculpturen, vaak gemaakt van karton in combinatie met andere materialen, roept zij associaties op met vormen en structuren uit de natuur. Bijvoorbeeld de manier waarop dieren en organismen groeien of hoe dieren nesten bouwen. Korstanje, die opgroeide op een biologisch dynamische boerderij als dochter van een fruitteler en een imker, wordt gedreven door een fascinatie voor levende en niet levende natuur, zowel door schoonheid als door de dingen die mis gaan mede door toedoen van de mens. Ze geeft haar werk bewust geen titels, zodat de kijker er zijn eigen associaties op kan loslaten. Is het dode materie, of komt er iets tot leven? Kijk ik naar een dier of een ding? De tentoonstelling Material World heeft Korstanje nog een sterker besef gegeven dat er weinig verschil bestaat tussen autonome en toegepaste kunst. ‘In de tentoonstelling functioneerde alles op eenzelfde manier.’ Hierna is Korstanje naast autonome beelden een aantal stoelen en banken gaan maken die de functie hadden van zowel meubel als sculptuur. Daarnaast maakte ze een beeld waarin een lichtinstallatie verwerkt is, te zien in een openbaar gebouw in Assen.

Bioritmische installatie Deze sculptuur hangt in De Multifunctionele Accommodatie in de woonwijk Pittelo, waar basisscholen en een wijkcentrum voor ouderen gevestigd zijn en heeft bioritmische eigenschappen. ‘Het licht in de sculptuur heeft esthetische waarde en functioneert tevens als klok voor de gebruikers’, legt Korstanje uit. Het lichtprogramma is afgestemd op de activiteiten die in het gebouw plaatsvinden. ‘De lichtkleur

65

Tekst: Floor Oostra

verandert gedurende de hele dag langzaam. Zo is het ’s ochtends rustig lichtblauw en wordt het rond de middagpauze van de scholen pulserend rood, terwijl het ’s middags gelig is en ’s avonds weer meer richting blauw kleurt als er gebiljart wordt door de ouderen.’ In de afgelopen jaren werkte Korstanje aan verschillende solo- en groepstentoonstellingen in Nederlandse en Belgische musea, galeries en kunstenaarsinitiatieven. Het experimenteren met vorm en functie resulteerde ook in een deelname aan de Dutch Design Week in Eindhoven in 2012 en ‘Beijing Design Week’ in 2013. In september van dat jaar opende de expositie Metamorfoses, haar eerste overzichtstentoonstelling in Museum Jan Cunen in Oss. Reden genoeg om de jonge kunstenaar te nomineren voor de Volkskrant Beeldende Kunstprijs 2014, vond Sue-an van der Zijpp, conservator hedendaagse kunst in Groningen. ‘Niet gewonnen, maar de nominatie was natuurlijk al een hele eer’, aldus Korstanje. Ondertussen bouwt ze verder aan haar oeuvre met een steeds uitgebreider palet aan technieken en materialen. Zo werkte ze in 2013 drie maanden als artist-in-residence in het Europees Keramisch Werkcentrum in Den Bosch en werkt ze dit jaar in het Textiel LAB aan een collectie opdracht voor het Textielmuseum in Tilburg. Zo liggen er allerlei interessante projecten in het verschiet. De expositie met Nacho Carbonell in het Groninger Museum is daar één van.

De biologie van Maartje Korstanje Tussen leven en dood, het gemaakte en het ontstane

Tussen het gemaakte en het ontstane ‘Het werk van Nacho spreekt me erg aan. Het zijn dingen waar je aan wil zitten of jezelf in zou willen hullen als een mantel.’ Korstanje vindt het mooi om te zien dat hij met zijn werk de relatie tussen mens en natuur - het gemaakte en het ontstane - laat zien. ‘Zijn werk oogt heel comfortabel en vanzelfsprekend, alsof het er altijd al is geweest en niet door mensenhanden is gemaakt.’ Korstanje en Carbonell hebben zowel raakvlakken in thematiek als in manier van werken. ‘Ik voel me wel verwant met hem. Na de tentoonstelling Material World in het Groninger Museum ben ik naast mijn autonome werk ook meer meubels gaan maken die eveneens sculpturale kwaliteiten bezitten, dus misschien ben ik toch onbewust beïnvloed geweest door het zien van zijn coconachtige meubels in die tentoonstelling.’ Voor de komende tentoonstelling met Nacho Carbonell in het Groninger Museum zal Korstanje veel nieuw werk maken. Hierbij gaat ze, zoals altijd, intuïtief te werk. Al bouwend groeit het werk zowel in volume en lading. Wat daaruit komt en wat daarin is te herkennen en in te beleven mag een ieder zelf komen ervaren. G

Maartje Korstanje What if…, Untitled, 2010 (was ook te zien bij de tentoonstelling ‘Material World’ uit 2011) foto: Marten de Leeuw


66

PREVIEW DE GLORIE VAN DRESDEN VAN REMBRANDT TOT CANALETTO VAN 13 DEC. 2014 T/M 26 APRIL 2015

67

Tekst: Ruud Schenk

De Glorie .van Dresden Het komt zelden voor: een topstuk van Rembrandt in het Groninger Museum. Vanaf 13 december is het zover. Het gaat om De Roof van Ganymedes, afkomstig uit de wereldberoemde Gemäldegalerie Alte Meister in Dresden. Er zal weliswaar maar één Rembrandt op de tentoonstelling De Glorie van Dresden te zien zijn, maar deze wordt wel ingebed in een prachtige selectie uit deze eeuwenoude collectie. De scene die Rembrandt hier heeft geschilderd is even gruwelijk als koddig. Een mollige peuter wordt door een adelaar ontvoerd. Van schrik begint hij te plassen. Ganymedes was in de Griekse mythologie een schone jongeling die door oppergod Zeus werd begeerd, zogenaamd als wijnschenker, maar in werkelijkheid als bedgenoot. Zeus liet Ganymedes door een adelaar naar zijn woonstee op de top van de Olympus ontvoeren. In de kunst, zowel van de klassieke oudheid als van Renaissance en Barok, hebben voorstellingen van Ganymedes vaak een homo-erotische lading, al kon er ook een stichtelijke moraal aan worden gekoppeld: de onschuldige ziel die aan het aardse slijk wordt onttrokken om zich te verenigen met God. In sommige Christelijke verbeeldingen werd Ganymedes voorgesteld als een cherubijntje dat ontspannen op de rug van een goedmoedige adelaar naar de hemel wordt gevlogen. Wat Rembrandts gedachten bij dit schilderij waren is niet bekend,

maar een satirische ondertoon is onmiskenbaar. Rembrandt had een grondige kennis van de mythologie en van de uiteenlopende manieren waarop mythologische thema’s verbeeld werden. Hij was zelfverzekerd genoeg om er een volstrekt originele draai aan te geven. De Roof van Ganymedes bevindt zich sinds 1751 in Dresden. Het was gekocht door de ambitieuze keurvorst van Saksen, August III, die tevens koning van Polen was. Saksen kende in de achttiende eeuw een enorme economische en culturele bloei, die onder andere tot uiting kwam in de grote kunstcollectie die de vorst bij elkaar kon kopen. De keurvorst zag het belang van een rijk cultureel leven voor de reputatie en welvaart van Saksen. Daartoe legde hij niet alleen zijn enorme kunstverzameling aan, die tot de belangrijkste in Europa hoorde, ook nodigde hij vooraanstaande buitenlandse kunstenaars uit om in Dresden te komen werken en zo de lokale kunstproductie op een hoger niveau te brengen. De tentoonstelling De Glorie van Dresden – Van Rembrandt tot Canaletto toont een ruime keuze uit deze collectie. Behalve Rembrandts De Roof van Ganymedes worden ook werken getoond van onder anderen Velasquez, Titiaan en Canaletto, en schilderijen die destijds in Dresden onder invloed van de beroemde buitenlandse voorbeelden werden gemaakt. G

Rembrandt (1606-1669) De Roof van Ganymedes, 1635, olieverf op doek, 177 x 129 cm Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden


68

CAPITA SELECTA II T/M 2 NOVEMBER 2014

COLUMN SIEBRIG BURGGRAAFF

LaVita è Bella ( vooral zonder Google ) We googlen later wel, wat het betekent, zeggen we tegen elkaar. We willen zoveel mogelijk zien Het decor? Het openlucht museum van Europa, Rome. Nadat we een ellenlange rij hebben getrotseerd, werpen we een snelle blik op de rijke kunstcollectie van het Vaticaan. Bijna sluitingstijd. Met mijn hoofd gericht op de engelen die boven mij zweven op een achtergrond met de meest prachtige pastelkleuren, haasten we ons door de lange oogverblindende gangen weer naar buiten. Het was overweldigend, nog nooit zoiets gezien. In de reisgids zoek ik welke dingen we nog meer kunnen bekijken. Volgende halte is het Colosseum. Ik stap uit de met graffiti bespoten metro en sta met een paar stappen voor één van de zeven wereldwonderen. Precies hetzelfde als op het plaatje. Tig keer tegen gekomen bij het boeken via internet. We lopen er omheen, gaan nog een keer in de rij staan en nemen een paar selfies. Snel weer verder. Volgende stop is de Trevifontein. Magistraal. Paarden met vleugels rijzen op uit het water. Ineens realiseer ik me, dat ik verwonderd ben. Verwonderd over zoveel schoonheid. En waarom? Omdat ik nog nooit zoiets heb gezien. Ik zou zeggen, stap het Groninger Museum binnen. Google later maar even, maar zeker niet ervoor. Bewonder het postItaliaanse design uit de jaren tachtig. Of de Sphinx van Marc Quinn. Ze doet me zelfs een beetje denken aan de fonteinen van Rome en is minstens zo mooi. Verwonder. Het is een heerlijk gevoel.

Sphinx Marc Quinn, Sphinx (Kate Moss), 2005, beschilderd brons, foto: Stephen White

In de hoogtijdagen van haar carrière vereeuwigde Marc Quinn supermodel Kate Moss in een wit gekleurd bronzen beeld dat hij Sphinx (2005) noemde. Naar het mythische wezen, half mens,

half leeuw. Het is een portret van haar imago. In Sphinx zien we Moss levensgroot in een onmogelijke yogapositie waarbij zij haar benen achter haar rug langs boven haar hoofd heeft gevouwen.

Trevifontijn in Rome

Siebrig Burggraaff (41 jaar) uit Harlingen schreef deze column voor het Museummagazine. Uit de vele inzendingen werd haar column als beste verkozen.

69


70

WERELDSTERREN

CAPITA SELECTA II T/M 2 NOVEMBER 2014

2014-2015

DE OOSTERPOORT KLASSIEK patricia kopatchinskaja (orchestre des champs elysées)

Janine Jansen St. Petersburg Kamerkoor Amsterdam Baroque Orchestra L’Arpeggiata Noord Nederlands Orkest o.l.v. Yu Lu & Daniel Hope (viool) Il Giardino Armonico London Philharmonic Orchestra King’s Consort Orchestre des Champs Elysées Maria João Pires + Surprise Guest

de oosterpoort & s ta ds s chou w b urg groningen

internationale selectie 2014

theater en dans van wereldklasse

2015

Met o.a.

NTGent – Cyrano

FC Bergman – 300 el x 50 el x 30 el

Sensationele en meeslepende mix van theater en film

The Göteborg Opera Dance Company – Spirit Choreografieën van Sidi Larbi Cherkaoui en Saburo Teshigawara

Chunky Move – 247 days

Succeschoreografe Anouk Van Dijk weer even in thuisland

Kijk voor het hele programma van De Oosterpoort & Stadsschouwburg Groningen ( muziek, cabaret, jeugdtheater, klassiek, toneel, dans) op

de-oosterpoort.nl ssbg.nl

chunky move – 247 days

Verrassende uitvoering van het bekende liefdesverhaal met o.a. Bert Luppes in de hoofdrol

Jeff Koons Christ and the lamb 1988, mixed media

71


PREVIEW DE GLORIE VAN DRESDEN VAN REMBRANDT TOT CANALETTO VAN 13 DEC. 2014 T/M 26 APRIL 2015

Graag vernemen wij uw opmerkingen, vragen, tips en bijdragen op het volgende redactie-adres: redactie@ groningermuseum.nl

Colofon

Auteurs

Redactie

Natasja Admiraal is ontwerper en journalist

Steven Kolsteren, Willemien Bouwers, Rudo Menge

Groninger Museummagazine Jaargang 27, no 2, 2014

Andreas Blühm is directeur van het Groninger Museum Willemien Bouwers is medewerker PR van het Groninger Museum

Vertaling Engels-Nederlands

Siebrig Burggraaff heeft een communicatiebureau

(artikelen Motwary en Koolhaas) Jack Outhuis

Manon Kolsteren is mediacriticus Steven Kolsteren is hoofd educatie van het Groninger Museum

Fotografie

Charlie Koolhaas is schrijfster, fotograaf

Wim te Brake, Marten de Leeuw, Jannes Linders,

en professor in Visual Culture aan de TU Delft

Gert-Jan van Rooij, Christopher Smith, Peter Tahl, Jan Zeeman

Filep Motwary is ontwerper, journalist en modeblogger Floor Oostra is freelance medewerker educatie van het Groninger Museum

Grafisch ontwerp

Saffira Rijkee is freelance journalist

Rudo Menge

Ruud Schenk is conservator moderne kunst van het Groninger Museum Karin Sitalsing is journalist

Cover

Tessa Verheul is freelance redacteur en kunstcriticus

Marga Weimans door Roel Jacobs (2008)

Groninger Museum

Acquisitie en productie begeleiding

Museumeiland 1, 9711 ME Groningen

Uitgeverij Intermed

Geopend: dinsdag t/m zondag 10-17 uur

Johan van Zwedenlaan 11, 9744 DX Groningen

maandag gesloten

Telefoon/fax: 050 3120042 / 050 3139373 E-mail: info@intermed.nu

Mendini Restaurant

Advertentieverkoop: Uitgeverij Intermed

Museumeiland 1, 9711 ME Groningen

E-mail: verkoop@intermed.nu

Geopend di t/m zo en feestdagen vanaf 9.30 uur.

Drukkerij

gesloten op zondagavond, maandag,

Scholma Druk

1 januari en 25 december

ISSN: 1572-0713

www.mendinirestaurant.nl Oplage: 25.000 Voor entreeprijzen en actuele informatie,

Frequentie: drie keer per jaar

zie www.groningermuseum.nl De uitgever is niet aansprakelijk voor zetfouten, redactionele fouten en is op

Foto’s

geen enkele wijze aansprakelijk voor de werkzaamheden van de drukker.

Deelnemende kunstenaars en musea tenzij anders vermeld. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie is het

© 2014

auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere

© c/o Pictoright Amsterdam 2006

wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

Wil je op de hoogte blijven van alle nieuwtjes in en rondom het

Intermed-1011/3

Groninger Museum, meld je dan aan voor de digitale nieuwsbrief via www. groningermuseum.nl

Pietro Antonio Graf Rotari Man met bontmuts en de rechter wijsvinger geheven, 1755 Dresdener Gemäldegalerie Alte Meister


74

MARGA WEIMANS FASHION HOUSE T/M 23 NOVEMBER 2014

Marga Weimans Marga Weimans, Debut, 2008 Foto: Wendelien Daan Š 2008


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.