Groninger Museum Magazine 2016 1

Page 1

001

MAGAZINE FOTOGRAFIE / MODE / ARCHEOLOGIE / GESCHIEDENIS

€ 2,IN DIT MAGAZINE O.A.

NINA HAGEN

NIEUWE WILDEN ESTHER DE GRAAF

JOOST VAN DEN TOORN


002

Walter Dahn en Jirˇí Georg Dokoupil Ohne Titel (Kotzer II) / Zonder titel (Kotser II), 1980 Latex op textiel, Galerie Michael Haas, Berlijn

NIEUWE WILDEN 30 APRIL 2016 T/M 23 OKTOBER 2016

003


VOORWOORD ANDREAS BLÜHM

Foto: Jan Zeeman

004

Geachte lezer, Het Groninger Museum is nauwelijks van de drukte rondom de tentoonstelling over David Bowie bijgekomen of er volgen al weer nieuwe tentoonstellingen en projecten. Wat veel mensen niet weten is dat wij onze programmering meestal heel lang van te voren moeten plannen, soms twee, drie of zelfs nog meer jaren! Zo’n vier weken verlenging van David Bowie is heeft dan ook vergaande gevolgen, maar met het improvisatietalent van ons team en de welwillende medewerking van alle partners staat de zomerprogrammering nu vast en zullen we u weer een aantal zeer gevarieerde tentoonstellingen bieden. Maar dat bent u van ons al gewend. In de periode van dit magazine zijn de Nieuwe Wilden te zien; Duitse schilders die in de jaren tachtig met ruwe penseelstreken en nog ruwere humor te werk

gingen. Daarnaast Joost van den Toorn, de eigenzinnige Nederlandse beeldhouwer die uitermate geestige werken maakt. We zijn blij u de eerste winnaar van het samenwerkingsproject Young Grunn Artist te presenteren, Esther de Graaf die ons Coop Himmelb(l)au paviljoen gaat omtoveren. Zo’n 250 jaar terug werkte in Groningen Theodorus Beckeringh aan zijn befaamde borgenkaart. Het Groninger Museum kon onlangs de voorstudies hiervan verwerven, een sensationele aanwinst. Dat gaf aanleiding voor een nieuw boek over de borgenkaart en de borgen en zal de Groningers en de bezoekers van de provincie mogelijk aanleiding geven om op ontdekkingstocht te gaan. Wat kunnen we vandaag de dag van Beckeringhs nauwkeurige kaart nog terugvinden? Ik wens u bij uw ontdekkingstochten binnen en buiten het museum veel plezier.

Elvira Bach Sophisticated Lady 1, 1982 Kunsthars op linnen Elvira Bach

005


043

013

INTERVIEW

HELMUT MIDDENDORF

DOPE SUCKS

NINA HAGEN

FRITS HESSELING

ACADEMIE MINERVA

OP BEZOEK BIJ

ESTHER DE GRAAF

018

028

EN VERDER

MET PENSEEL & GITAAR COLUMN: NIET ZO WILD ALMA TADEMA TERUG IN HET ALBUM THEODORUS BECKERINGH EN ZIJN BORGENKAART GEESTELIJK RIJKER WORDEN ALS VRIEND VOEL JE IETS VOOR HET MUSEUM

033 041 055 059 066 071

MEDEWERKER

JENNY KLOOSTRA

062

INTERVIEW

JOOST VAN DEN TOORN

047


Ralph Keuning en Andreas Blühm

008

NIEUWE WILDEN / WILDEN GRONINGER MUSEUM / MUSEUM DE FUNDATIE

Tekst: Feico Hoekstra Beeld: Kees van de Veen

ZEITGEIST, VRIJHEID & VERFSTREEK Ralph Keuning en Andreas Blühm in gesprek

Ralph Keuning en Andreas Blühm. De een voltooide als fietskoerier eind jaren tachtig in Berlijn zijn studie kunstgeschiedenis, werkte er als wetenschappelijk assistent in de Neue Nationalgalerie en is sinds 2007 directeur van Museum de Fundatie in Zwolle. De ander gebruikte vooral de U-Bahn als vervoermiddel, verliet na dezelfde studie de stad al voor de val van de Muur en zwaait sinds 2012 de scepter in het Groninger Museum. Ze gingen een tweegesprek aan over het Duitse expressionisme en neo-expressionisme dat nu in beide musea te zien is. Meer dan een halve eeuw scheidt de beide bewegingen. Toch is er bij alle verschillen een duidelijke gemene deler: artistieke vrijheid zonder compromis.

Andreas Blühm: “Ralph, jij hebt je gespecialiseerd in de Duitse kunst uit het begin van de twintigste eeuw. Dat was de tijd waarin het expressionisme van Die Brücke en Blaue Reiter hoogtij vierde. Eind jaren tachtig ging je in Berlijn studeren en werken, op een moment dat het expressionisme als het ware een wederopstanding meemaakte met de kunst van de Nieuwe Wilden. Hoe heb je dat ervaren?” Ralph Keuning: “Voor mij zijn de Wilden en Nieuwe Wilden ook op die manier altijd met elkaar verbonden geweest. Ik

kwam in 1986 in Berlijn terecht en ik ben weggegaan in 1992. Toen de Muur viel, zat ik er dus middenin. Berlijn was een hele rare stad, claustrofobisch. Ik woonde net als jij toen in Wedding, in de Turiner Straße. Als je er nu bent, is het een heel open metropool, waar iedereen gemakkelijk in en uit reist. Destijds was het voor mijn gevoel een behoorlijke klus om Berlijn binnen te komen. Daardoor had de stad voor mij iets beklemmends. Maar dat was voor jou misschien wel anders.”

009


Ralph Keuning

Keuning: “Je hebt inderdaad de neiging om zo’n ­stroming heel gericht aan een paar kopstukken op te hangen, zonder al die anderen daaromheen. De kunstgeschiedenis is genadeloos.”

010

Er is natuurlijk wel één groot verbindend element en dat is – wham! – die verfstreek.

Blühm: “Ja, voor mij was dat heel anders. Voor mij was Berlijn juist een bevrijding, vooral vanwege zijn omvang. Ik woonde er tussen 1981 en 1988 – dus net voor de val van de Muur – in de Grünauer Straße. Daarvóór zat ik in Tübingen, vlakbij het Zwarte Woud. Dat was beklemmend! Daarmee vergeleken was Berlijn heel open en groot. Je moest alleen tussen Helmstedt en Dreilinden even oppassen dat je de snelheidscontroles veilig passeerde en niet de Volkspolizei achter je aankreeg. Maar verder kon je er prima doorheen.”

eigenlijk de aanleiding. Maar goed, tijdens je studie kom je weer allerlei andere zaken tegen. Het wordt veel breder. Ik heb altijd dingen gedaan waarvan ik in eerste instantie niets wist. Berlijn was een verademing. Alle musea, alle collecties, alle galerieën, en niet te vergeten de opera, het theater, film – je kon overal naartoe en inspiratie opdoen. Ik herinner mij nog goed de grote Zeitgeist-tentoonstelling in de Martin-GropiusBau in 1982.” Keuning: “Die heb ik niet gezien.”

Keuning: “Bij mij was het eerst anderhalf uur in de rij – op z’n minst – om door de douane te komen. Met voor en achter mij allemaal van die milieubewuste Duitsers die dan hun auto gingen duwen. Rijden had trouwens geen zin, omdat het allemaal stapvoets ging. Eenmaal over de grens was het feest, ondanks die beklemming. Of misschien wel dankzij. Uitgaan deed je in Kreuzberg en dan bij voorkeur in SO36 in de Oranienstraße. Dat was ruig. ’s Nachts at ik dan een pizza bij Stiege. Die is er nog steeds, om de hoek bij de Moritzplatz, waar ook de Galerie am Moritzplatz zat. Daar exposeerden de Nieuwe Wilden. Heb jij ze daar ook gezien? Was die nieuwe kunst überhaupt een reden om naar Berlijn te gaan?” Blühm: “Nee, niet direct. Ik ging naar Berlijn vanwege Peter Bloch, de directeur van de Skulpturengalerie. Hij was de enige die negentiende-eeuwse beeldhouwkunst deed. Dat was

Blühm: “Nou, daar had je bijvoorbeeld Georg Baselitz, maar ook Francesco Clemente en Julian Schnabel. Het was internationaal. Voor ons was de vraag: Wat moeten we daarmee? Schilderen? Wild zijn? Wij hielden ons als studenten met de geschiedenis van kunst bezig, dus onze eerste reactie was: Hoe lang gaan die dat volhouden? Wie blijft daarvan over? Dat geldt trouwens niet alleen voor de Nieuwe Wilden, maar net zo goed voor de oude Wilden. Inmiddels heb je met Kirchner, Heckel en Pechstein een soort canon. Die horen bij de kunstgeschiedenis. Maar in 1912 bij de beroemde SonderbundAusstellung in Keulen, met 600 werken, waaronder Van Gogh – als je ziet wat daar allemaal hing! In 2012 hebben wij in het Wallraf-Richartz-Museum die tentoonstelling in Keulen gereconstrueerd. Honderden namen, de meeste totaal vergeten. Terwijl ze toen allemaal even belangrijk leken.”

Blühm: “We denken tegenwoordig precies te weten wie destijds de belangrijkste expressionisten in Duitsland waren, maar hoe zit het met de Nieuwe Wilden? Het is intussen meer dan dertig jaar later. Onze tentoonstelling hier in het Groninger Museum is ook bedoeld om die vraag te stellen. Oké, nu hebben we die afstand, dus zeg het maar: wat blijft? Wie blijft? Of is de afstand nog niet groot genoeg? Welke criteria gebruiken we? Dat is best lastig.” Keuning: “Bij ons in de Fundatie, met de Wilden van het eerste uur, is het op dat punt wat makkelijker. Hun namen zijn gebeiteld. Ik heb de Duitse expressionisten pas goed leren kennen toen ik in de Nationalgalerie werkte. Die kunstenaars heb je nauwelijks in Nederlandse collecties.” Blühm: “Wat het werk van de Nieuwe Wilden in mijn ogen interessant maakt, is dat zij de hele kunstgeschiedenis kennen. Ze hebben alle avant-gardes gezien en spelen met moderniteit. Ze moeten wel, want die ontdekking van het stadsleven is al gedaan en het expressionisme is al geweest. Dus wat voegen zij toe? Zij kunnen geen kunst maken zonder te reflecteren op de kunstgeschiedenis.”

Wat het werk van de Nieuwe Wilden in mijn ogen interessant maakt, is dat zij de hele kunstgeschiedenis kennen.

Keuning: “Er is natuurlijk wel één groot verbindend element en dat is – wham! – die verfstreek. Het is frappant dat in de jaren zeventig en tachtig ineens die verfstreek weer boven tafel komt. Ik hou erg van Franz Kline, maar Kline is een kunstenaar, en Pierre Soulages ook, bij wie de verfbehandeling op een bepaalde manier vervlakt. Het wordt esthetisch. Markus Lüpertz, Baselitz, de grote namen van de generatie daarna, die bevrijden zichzelf daarvan, op dezelfde heftige manier als hun voorgangers aan het begin van de eeuw. Het heeft denk ik te maken met een bepaalde kijk op het leven. Er zit een soort dionysische levensdrang in. Het is de tijd van de punk. Jullie hebben werk van Micha Klein in de collectie, nietwaar? Voordat ik naar Berlijn ging, woonde ik net als Micha in Harderwijk. Hij maakte toen ook van die wilde schilderijen. Die zou ik graag weer een keer willen zien, om te kijken wat dat precies was en hoe ze zich verhouden tot wat er in Duitsland gebeurde. Je vraagt je af in hoeverre ze in die tijd rechtstreeks naar die oude Wilden hebben gekeken. Blühm: “Dat zullen ze misschien ontkennen, maar daar zijn wij kunsthistorici voor. Wij kunnen ze eraan herinneren.” G

Dit was een deel van het tweegesprek dat in de tentoonstellingscatalogus ‘Nieuwe Wilden’ in zijn geheel is opgenomen. Deze vindt u onder meer in de museumwinkel en kost € 27,50.

Andreas Blühm

011


012

Tekst: Peter H. Propstra (interview) / Steven Kolsteren Beeld: Wim te Brake

NIEUWE WILDEN 30 APRIL 2016 T/M 23 OKTOBER 2016

Helmut Middendorf

over Berlijn begin jaren tachtig

“Ik wilde geen uitvergrote Kirchners gaan schilderen”

Helmut Middendorf is niet alleen buitengewoon vriendelijk, maar ook onmiddellijk bereid te praten over zijn aandeel in het ontstaan van de wilde schilderkunst in het begin van de jaren tachtig. Sterker nog, in zijn prachtige woning / atelier op de zesde verdieping van een voormalig bedrijfspand in Berlijn, met een wand gevuld met boeken, heeft hij een zorgvuldig arrangement gemaakt van een schilderij om voor te poseren. Hier verblijft hij een deel van het jaar, de rest van de tijd woont hij in Athene. Middendorf is nog steeds actief en bezig met de ontwikkeling van zijn schilderkunst. Hij heeft dan ook uitgesproken meningen over de jaren tachtig, zijn collega’s, Berlijn en natuurlijk Groningen, waar hij in 1983 een solotentoonstelling had én een bijzondere ontmoeting. “De intensiteit in Berlijn van toen is er nu niet meer”, legt hij uit. “Dat geldt ook voor New York, waar ik in de jaren tachtig gewoond heb. Na de val van de Muur is alles veranderd. Denk aan de architectuur. De nadruk ligt nu op wat vroeger

Oost-Berlijn was. Naar de plekken van vroeger moet je echt gaan zoeken.” Hij vertelt over het Berlijn dat hij aantrof eind jaren zeventig, toen hij er als muzikant kwam: “Ik had al een plaat gemaakt, maar mijn gitaar werd gejat. Toen heb ik me op schilderen gericht. Ik had natuurlijk wel bühne ervaring, die ik goed kon gebruiken.” Mogelijkheden om werk tentoon te stellen waren er niet. “Ook oudere collega’s als Hödicke, Baselitz en Polke hadden het moeilijk om van hun kunst te leven, als ze niet als docent konden werken.” Daarom was hij natuurlijk direct geïnteresseerd in de woonhuis-galerie am Moritzplatz, in Kreuzberg. “Kreuzberg was superinteressant, er was een theaterscene, muziek in SO36, discotheken als Dschungel en Exil, alles samengebald, en dan de Muur en de sporen van de Tweede Wereldoorlog, ruïnes, schietgaten, als een grote wond.” In de galerie stimuleerden de kunstenaars elkaar: nog fellere kleuren, nog drastischere oplossingen, het was een hele vruchtbare periode. “Als je nu de foto’s van toen ziet, lijkt het haast naïef, we hadden natuurlijk geen ervaring als galeriehouders.”

013


014

NIEUWE WILDEN 30 APRIL 2016 T/M 23 OKTOBER 2016

015

Ik heb duizenden dia’s van New York. Kunst was daar wezenlijker dan in Berlijn. Helmut Middendorf Electric Night, 1979 Lijmverf op neteldoek Collectie Deutsche Bank im Städel Museum, Städel Museum, Frankfurt am Main

8mm-films Als student maakte Middendorf eerst korte films met een super 8mm-camera. “Ik was geïnteresseerd in de experimentele Amerikaanse film. Daarin was ik echt gespecialiseerd. Ik heb ook studenten aan de kunstacademie alternatieve films van Francis Picabia tot Andy Warhol laten zien. Er was een grote videotheek waar ik uit een ruim aanbod kon lenen en ik heb met de studenten ook zelf films gemaakt. In die films was de schilderkunst ook weer een bron. Tja, toen MTV begon, begin jaren tachtig, dat was het einde van de kunstfilm. In vergelijking met de gelikte video’s zagen die films er belachelijk uit. Toen bleef alleen de schilderkunst over.” In zijn schilderijen, zo benadrukt de kunstenaar, was hij vooral beïnvloed door de heldere kleuren van de Amerikaanse pop art, Warhol en Robert Rauschenberg, de grote formaten en de directheid. “Die schilderijen komen meteen op de kijker af.” En niet, zo stelt hij met stemverheffing, de Duitse expressionistische traditie van Ernst Ludwig Kirchner. “Ik wilde geen uitvergrote Kirchners gaan schilderen”. De ’vaderfiguren’ als Georg Baselitz, Sigmar Polke, Karl Horst Hödicke waren ook al beïnvloed door de Duitse kunstgeschiedenis, dus dat hoefde niet meer, suggereert hij. Het verhaal dat Rainer Fettings Duschbilder zouden zijn ontstaan omdat hij het Soldatenbad van Kirchner had gezien, is volgens hem onzin. “Het lijkt misschien wel op elkaar, maar het gaat anders. Iets geheel nieuw maken kan niet, volgens mij. Er zijn elementen waar je een geheel van maakt, en als het

goed is ziet het er dan als iets nieuws uit. Bij iedere kunstenaar zijn aanknopingspunten, bewust of niet, dat is een ander verhaal.”

New York Met Rainer Fetting, die haast een superster in de Berlijnse groep was, kreeg Middendorf in 1981 een tentoonstelling in de vooraanstaande galerie van Mary Boone. Het was zijn entree in de grote kunstmarkt, met bijbehorende prijzen. Mary Boone bezocht hen in Berlijn. “We waren goed voorbereid, want we hadden jaren geschilderd maar nooit iets verkocht. In New York ging meteen alles weg”, Middendorf klinkt nog verbaasd. Hij leerde de New Yorkse kunstpausen kennen: Leo Castelli, Sonnabend, de kunstenaars Francesco Clemente en Julian Schnabel. “Ik heb duizenden dia’s van New York. Kunst was daar wezenlijker dan in Berlijn.” Maar hij benadrukt dat hij niet schilderde voor het grote geld. Dat de internationale kunstmarkt zo op de Nieuwe Wilden afkwam, was niet zijn opzet geweest. Over grote namen gesproken, Middendorf leerde ook David Bowie in Berlijn kennen. “Ik zag hem regelmatig op diverse plekken, hij gaf een geweldig concert op de Waldbühne, maar verder liep hij vrij onopvallend rond. Hij was als het ware in ballingschap, hij kon ongestoord rondwandelen en ontdekte hier zijn liefde voor de schilderkunst.” Maar Middendorf had zijn meest interessante ontmoeting niet in New York of Berlijn, maar in Groningen!

Helmut Middendorf Untitled (Self), 1976 Latex op neteldoek Helmut Middendorf


NIEUWE WILDEN 30 APRIL 2016 T/M 23 OKTOBER 2016

016

Er was toen een concert van Nico van Velvet Underground en daar ben ik met Haks heen geweest. Helmut Middendorf Brückenhaus Blau Grün / Brughuis blauw groen, 1979 Latex op linnen Collectie Deutsche Bank

Franks Haks en Nico Frans Haks had hij leren kennen bij de tentoonstelling van de Nieuwe Wilden in Haus am Waldsee in Berlijn. Haks stelde voor een solotentoonstelling te maken in 1982, maar Middendorf wilde liever 1983 omdat de expositie dan door kon reizen naar Düsseldorf. “Zo kon ook een grote catalogus gemaakt worden, die omvangrijker was dan de tentoonstelling zelf.” Middendorf schetste ook een aantal ontwerpen voor het langwerpige tentoonstellingsaffiche, waar Haks er een van koos. De andere werden op de tentoonstelling gepresenteerd, maar liggen nu weer bij de maker. “Ik was een paar dagen voor de opening in Groningen om te helpen bij de tentoonstelling”, herinnert hij zich. “Er was toen een concert van Nico van Velvet Underground en daar ben ik met Haks heen geweest. Later kwam ik in het hotel en toen bleek dat dat Nico en haar band daar ook zaten! We hebben in de bar lang over Andy Warhol zitten praten. Ik was het jaar daarvoor met de schilder Rainer Fetting bij Warhol geweest. Nico was flink onder invloed heroïne

vermoed ik, want ze begon eindeloze klaagzangen a capella te zingen. Maar ze was superaardig en ik heb ze natuurlijk voor de opening uitgenodigd, maar toen was ze alweer ergens anders op tournee. Grappig, dat je uitgerekend in Groningen Nico ontmoet!” 1 Wie wel kwam, ’s ochtends, was Rudi Fuchs, die eigenlijk geen tijd had maar toch snel met Middendorf door de tentoonstelling ging. Hij bewaart heel goede herinneringen aan Groningen: alles rondom de tentoonstelling en opening ging heel snel vind hij, iets wat natuurlijk past bij de tijdsgeest. En hij moet grinniken als hij hoort dat Nina Hagen nu op de opening komt. “Dat vind ik leuk, ze was oké, maar toentertijd luisterde ik niet naar haar. Ze is eigenlijk niet de originele verpakking.” Om uitgesproken meningen zit Middendorf nog steeds niet ­verlegen. G 1 Nico trad op donderdag 6 januari 1983 op in De Oosterpoort in Groningen met begeleidingsband Blue Orchids. De dagen erop v­ olgden optredens in Nijmegen, Hilversum en Amsterdam.

017


018

NIEUWE WILDEN 30 APRIL 2016 T/M 23 OKTOBER 2016

019

Tekst: Andreas Blühm

DOPE SUCKS

EEN ONTMOETING MET NINA HAGEN

De Nieuwe Wilden komen eraan. En dat blijft niet onopgemerkt. Collega’s zijn druk in de weer met het inrichten van de tentoonstelling en de laatste teksten. De pr voor de tentoonstelling is afgestemd met onze partner Museum de Fundatie in Zwolle, waar parallel aan de Nieuwe Wilden een tentoonstelling rond de (oude) Wilden wordt gehouden. Natuurlijk komt er een feestelijke opening waarmee we niet alleen bij de deelnemende kunstenaars een goede indruk van Groningen willen achterlaten. Ook hebben we een hele bijzondere gast uitgenodigd. Iemand die als geen ander het levensgevoel van de eighties belichaamt: zangeres Nina Hagen. In haar muziek en haar performances introduceerde ze een nieuw vrouwbeeld – bevreemdend voor menig man en een groot voorbeeld voor veel vrouwen. Nog steeds. Nu vraagt u zich misschien af: wat heeft Nina Hagen te maken met de schilderkunst uit de jaren tachtig? Precies dat wilden we van haar zelf weten. Daarvoor moest iemand naar Berlijn – ik heb me maar zelf opgeofferd…. Het viel nog niet mee om een geschikt tijdstip te vinden. Want Nina reist voor haar optredens over de hele wereld: Toronto, Helsinki, Dessau, Kiel…. Haar zeer behulpzame manager tipte mij over een avond met liederen van Bertolt Brecht in

het Berliner Ensemble. Ik moest dan wel wat geduld hebben, want na afloop van het concert was er nog een hele stoet journalisten en gasten voor mij.

Volle zaal Het Berliner Ensemble in het Theater am Schiffbauerdamm is de legendarische werkplek van Brecht zelf. Hier beleefden een aantal van zijn beroemdste stukken hun première, van de Dreigroschenoper (1928) tot aan Mutter Courage (1949). Wie kale houten banken en rode vlaggen verwacht, komt bedrogen uit: het ‘BE’ is opgetrokken in neo-rococostijl en doet nog het meest denken aan de (even grote) Groningse Stadsschouwburg. Toen ik daar op 23 maart arriveerde, was het Nina’s 22ste optreden met dit programma. En nog zat de zaal vol. Het publiek leek me meer Brecht-liefhebber dan Nina Hagen-fan, maar ze wist de soms wat strenge Brechtianen meteen voor zich te winnen. Ondersteund door gitarist Warner Poland, een pianist en een draaiorgelspeler vermaakte Nina Hagen haar publiek met keelklanken, verhalen, zang en gesproken tekst. Alle onderwerpen gingen over de bühne, van persoonlijke anekdotes tot en met de wereldpolitiek, heftig, kritisch, soms ook melancholiek, maar altijd gebracht met die gevatte humor en het komisch talent waar Berlijners het patent op hebben. Nina Hagen is een natuurtalent. Gevraagd naar haar leeftijd, die inmiddels ook niet meer te verbergen is, is haar antwoord: “Dat ik er zo uitzie heb ik eerlijk verdiend!”

Punkdiva Na bijna drie uur op het podium begaf de punkdiva zich richting theaterkantine en nam daar alle tijd voor vrienden, fans, medewerkers, journalisten en uiteindelijk ook voor een museum­directeur uit Groningen. Wat voor mij pleitte was het feit dat we in dezelfde stad geboren zijn en dan wel in het oostelijk deel ervan. Waarmee dan ook alle overeenkomsten in levensloop zijn opgesomd. Na lezing van Nina Hagens autobiografie (“Bekenntnisse”, 2011, vertaald in het Nederlands onder de titel Bekentenissen) wist ik niet meteen hoe ik een brug met Groningen, het Groninger Museum en onze tentoonstelling zou kunnen slaan. De laatste museumdirecteur waarmee Nina Hagen gesproken had, was de collega van het Mémorial de Caen, die haar probeerde uit te leggen dat je de Tweede Wereldoorlog niet kon begrijpen zonder de Eerste. Dat heeft hij geweten. Want een Nina Hagen hoef je niets uit te leggen over de Tweede Wereldoorlog. Haar grootvader werd door de nazi’s in het concentratiekamp vermoord en haar vader overleefde alleen maar omdat de Geallieerden net op tijd kwamen. En als je dan nog bedenkt dat ze haar jeugd doorbracht in de DDR, en dat Wolf Biermann, ooit partner van haar moeder Eva-Maria, een bepalende figuur was binnen de patchworkfamilie, dan weet je dat je Nina Hagen niets hoeft te vertellen over het leven. Ik probeerde voorzichtig om het gesprek richting de kunst en het

onderwerp van onze tentoonstelling te dirigeren. Ja, ze kende Salomé en Kiddy Citny, die bekendheid verwierf als schilder van de Berlijnse Muur. Haar lievelingsschilder? Herman Brood! (Nog even een belangrijke kanttekening: Herman Brood en Nina Hagen hebben nooit een relatie gehad. Ze bewonderde hem als musicus en als persoonlijkheid, maar verliefd was ze op de op jonge leeftijd aan AIDS overleden gitarist Ferdinand Karmelk. Met hem kreeg ze ook een dochter). Ze vroeg wat ze dan bij de opening ten gehore moest brengen. Ik zei dat ze daar vrij in was maar dat de avond in het teken zou staan van de jaren tachtig. Oké, of er dan ook iets van Herman Brood bij mocht zijn. Natuurlijk, zei ik en ze begon meteen: “Don’t wanna push no narcotic revolution / Don’t want to push you down Dead End Street” uit Dope Sucks. Daar kan ze zeker over meepraten. En zingen. Wij hebben er zin in. G


Georg Herold Ziegelneger / Baksteenneger, 1981 Latex op hardboard St채del Museum, Frankfurt am Main

020 021


022

NIEUWE WILDEN 30 APRIL 2016 T/M 23 OKTOBER 2016

023

Salomé Babylon, 1978 (detail) Acryl op linnen Gian Franco Lamunieri Fondazione

Tekst: Peter H. Propstra

SALOMÉ “DE MENS WIL EEN BEELD VAN DE MENS MAKEN”

Wie vanuit Schöneberg, het epicentrum van de Berlijnse homoscene, met de U-bahn naar Kreuzberg reist, waar Salomé woont, stuit vlak voor het station Nollendorfplatz meteen op een werk van de kunstenaar. Een potlood van metaal, vierenhalve meter hoog, in verticale regenboogkleuren met een roze punt erop. Een homomonument dat nog voor de onthulling al even controversieel was als de dwarse schilder, performer en musicus zelf het sinds jaar en dag is. De ene helft van de gay community zag het als een onmiskenbaar fallussymbool, waarmee het lesbische deel ervan werd buitengesloten en de andere helft was enthousiast en vond dat onzin en muggenzifterij. Zijn woning annex atelier aan de Oranienplatz, met de ruimtes die vroeger de Galerie am Moritzplatz herbergden, is de plek waar het allemaal begon en de kunstenaars van de spontaan

ontstane groep hun werken toonden. Bijna veertig jaar later vertelt Salomé met een mengeling van milde retrospectie en onverminderd engagement over het begin. Zijn begin. Als jongeman van 24 kwam Wolfgang Cihlarz vanuit Karlsruhe naar Berlijn. Hij was opgeleid als bouwtekenaar. Hij had een baan, maar de behoefte zijn eigen innerlijke wereld vorm te geven, die voor een groot deel werd gekleurd door zijn homosexualiteit, kreeg de overhand. Hij ging naar de kunstacademie, werkte in de homoscene als barbediende, trad op met show- en travestieacts, maakte muziek en nam de naam Salomé aan. Met collega-kunstenaar en vriend Rainer Fetting kon hij in de jaren zeventig een pand in Kreuzberg huren waarachter nog een groot gat van een bominslag uit de oorlog gaapte, met iets verderop de Berlijnse Muur en de wachttorens en


SalomĂŠ en Luciano Castelli KaDeWe (Kaufhaus des Westens), 1981, Acryl op linnen, Particuliere collectie 024 025


NIEUWE WILDEN 30 APRIL 2016 T/M 23 OKTOBER 2016

026

de Vopo’s. Een naargeestige plek die ook daardoor leegstond en betaalbaar was. Hier namen ze hun intrek op de derde etage. Op de benedenverdieping begonnen ze de Galerie am Moritzplatz waar Salomé zijn performances gaf en andere kunstenaars hun schilderijen toonden. Het was het inmiddels legendarische beginpunt van de groep die als Nieuwe Wilden haar intrede in de kunstgeschiedenis deed.

In 1980 was hun werk te zien op de spraakmakende overzichtstentoonstelling Heftige Malerei in Berlijn. Frans Haks haalde een aantal schilders later naar Groningen, Rudi Fuchs nodigde Salomé en Elvira Bach uit voor de Documenta 7 in Kassel. Amerika en de rest van de wereld volgden.

Emancipatie We zijn het erover eens dat de emancipatiegedachte in Duitsland in de jaren zeventig een andere vorm en uitwerking had dan in Nederland. In Berlijn was er nog veel werk aan de winkel, ondanks (en wellicht ook dankzij) het feit dat de stad van oudsher een magnetische aantrekkingskracht had op iedereen die buiten de normen van het burgerdom viel.

Op confronterende, sarcastische, cynische, maar ook ironische wijze laat hij die strijd in zijn werk zien. Zelfdestructie als agressie en tegelijk als poging tot communicatie. “Bij homo’s loopt het nou eenmaal anders. Je moet je eerst bewust worden van het feit dat je anders bent: bij mij als homo werkt het niet zo als bij de anderen, de anderen willen niet zo zijn als ik ben. Ze hebben er ook weerstanden tegen. Ik moet een zelfbewustzijn opbouwen en dat kan ik alleen maar doen door me te presenteren, door me aan anderen te laten zien zoals ik ben, dat is per slot het wezen van emancipatie. Ik moet andere beelden scheppen om dat te laten zien.”

Mijn kunst was in de eerste plaats een presentatie van mezelf, een heel fysieke kunst die vooral met het lichaam te maken had en met de vraag: hoe kan ik mij als homo uitdrukken?

“Honderd procent”, antwoordt hij op de vraag in hoeverre zijn homo-zijn ertoe heeft bijgedragen dat hij kunstenaar werd. “Anders was het nooit zo gelopen. Mijn kunst was in de eerste plaats een presentatie van mezelf, een heel fysieke kunst die vooral met het lichaam te maken had en met de vraag: ‘hoe kan ik mij als homo uitdrukken?’”

Op foto’s zien we een demonstratieve, exhibitionistische vorm van zelfonderzoek. In zijn beschrijving van de performances relativeert Salomé het egocentrische element door de dwingende noodzaak van zijn kunstenaarschap. Het gaat hem om een heftige levensdrang en een sterke behoefte de ander deelgenoot te maken van de eigen strijd.

Lichamelijk Zijn schilderijen laten eenzelfde worsteling met de eigen seksuele identiteit zien. “In eerste instantie ben ik mijn eigen behoeftes gaan volgen; met kunstgeschiedenis had ik me nooit beziggehouden. De anderen schilderden me veel te saai, alsof het menselijke eruit was, te technocratisch. Ik vond het niks om vijf witte kistjes naast elkaar te zien en te denken: ‘dat is het nou helemaal!’ en alles wat daarover gezegd werd vond ik overdreven onzin, daar dan dingen in te zien die niemand ziet, dat was voor mij niet interessant. De belangrijkste impuls om schilderijen te maken was het lichamelijke. De mens wil een beeld van de mens maken, dat is voor mij de kwintessens.”

Toen de kunstenaar vanaf 1979 met vriend, collega en medebandlid van de punkgroep Geile Tiere Luciano Castelli samen schilderijen ging maken, gaf dat een nieuwe impuls aan zijn activiteit voor de homo-emancipatie en aan zijn oeuvre. Vooral de werken waarin het mannenlichaam centraal stond behoren tot het radicaalste dat hij heeft gemaakt. Ze spelen op ironische wijze met de homo-erotische provocatie en gaan daarmee dwars tegen de politiek correcte verontwaardiging in.

Vlees als koopwaar Een sleutelwerk uit die periode van samenwerking is het grote schilderij KaDeWe uit 1981, genoemd naar het beroemde Berlijnse warenhuis dat voluit Kaufhaus des Westens heet. Op de vleesafdeling hingen achter glazen etalageruiten aan grote vleeshaken halve koeienkadavers, een beeld dat de kunstenaars tegelijkertijd imponeerde en schrik aanjoeg. Het deed ze denken aan vernedering en folter, aan een executieplaats. Ze vertaalden het naar naakte mannenlijven in verdraaide poses, die we als schilderkunstig ornament kunnen zien, maar ook als beeld van vernedering of zelfs als symbool van een zelfbewuste homobeweging. Na meer dan dertig jaar lijkt de emotionele noodzaak ervan nog even sterk aanwezig. “Dat wat we lieten zien was tegelijkertijd slagerij en kunst met een gewelddadige ondertoon. Het lijden en het medelijden liggen er allebei in besloten. Vlees als koopwaar, levend of dood. Ook de mens is koopwaar en hij probeert zichzelf zo goed mogelijk te verkopen. In de homowereld is dat precies zo, en zelfs nog sterker omdat ze zo aan uiterlijk en fysieke aandacht verslaafd is. En daar wordt het nog meer publiekelijk uitgeleefd. Zo komen we dan weer uit bij de presentatie van het eigen vlees, als koopwaar tentoongesteld. En dan is de stap naar menselijk slachtvee maar een kleine en zijn we terug bij het KaDeWe-schilderij.”

Hof van Eden in Afrika lag en daar, zegt hij, geen appels zijn. Dus staan ze voor een mangoboom, de geeloranje vruchten knallen bijna uit het groen van de bladeren. Uit Japan bracht hij stoffen mee waarop hij Japanse onderwerpen schildert, sumoworstelaars, geisha’s en bloesembomen. In dit werk lijkt de schilder wat minder activistisch dan voorheen, maar de geest blijft actief en oplettend, het engagement is nog ongebroken. De overtuiging dat kunst mensen anders kan laten kijken en vastgeroeste denkpatronen kan doorbreken leeft nog even sterk als veertig jaar geleden. Er is geen aanleiding om rustig achterovergeleund zijn zegeningen te tellen. “Het verstrijken van de tijd, het feit dat de positie van homo’s op veel plaatsen is verbeterd en het erop lijkt dat de emancipatiestrijd niet meer nodig is, maakt de noodzaak alert te blijven niet minder. Het steeds toenemende rechtspopulisme in Europa baart me zorgen. Wetgeving van de laatste jaren die ons moet beschermen kan even snel weer worden teruggedraaid als dat soort partijen weer aan de macht komen. Dat valt in wezen al af te lezen aan hun partijprogramma’s. Kijk maar naar de wetten in Rusland!”

Op het toneel hoef ik niet meer. Daar ben ik wel klaar mee.

“Ik heb al mijn werken altijd als deel van de strijd om gelijkwaardigheid in de maatschappij beschouwd en van daaruit ook geschilderd. Ik betwijfel of Luciano dat zo heeft gezien. Ik denk dat hij daar niet zo mee bezig was als heteroseksuele man. Hem ging het meer om een ‘geil’ schilderij op zich.”

Dergelijke schilderijen, in een paar heftige penseelstreken neergezet, lijken haast op het doek gesmeten, terwijl je tegelijkertijd kunt zien dat de makers over exacte anatomische kennis beschikken. Het spontane handschrift zorgt samen met de felle kleuren voor een uitdrukkingskracht die de stijlmiddelen van het klassieke expressionisme naar het nu toe trekken. Al benadrukt hij dat hij niet de opzet had het expressionisme van Kirchner en de zijnen te doen herleven. Hij en zijn vrienden waren eerder gegrepen door Warhol en de pop art.

Ouder worden Tenslotte laat Salomé nog werk van recentere datum zien: een zwarte Adam en Eva, uitgaande van de theorie dat de

Een activistisch kunstenaar is hij nog steeds, al is het theatrale van de performances, op een clip bij een cd na, naar de achtergrond verdwenen.

“Op het toneel hoef ik niet meer. Daar ben ik wel klaar mee. Ik had altijd al last van plankenkoorts; die is alleen maar erger geworden. Het wordt steeds moeilijker die te overwinnen, ook omdat mijn lichaam veranderd is. Zoals ik er nu uitzie vind ik het minder passend om naakt voor een publiek te gaan staan. De verwerking van mijn ouder-worden speelt zich ook af in mijn schilderijen. Omdat ik dat met beelden doe, hoeft het niet meer zo via sexualiteit en erotiek te gaan. Als je ouder wordt is erotiek wat anders. Dat aan iemand van twintig te presenteren lijkt me niet zo op z’n plaats.” Het rood van het potlood op Nollendorfplatz blijkt bij terugkomst een paar tinten feller doordat de zon erop schijnt. Ineens is het ook een omgekeerd uitroepteken, een tegendraads uitroepteken achter het leven en de kunst van Salomé. G

027


028

NIEUWE WILDEN IN ACADEMIE MINERVA FRITS HESSELING

029

Tekst: Sarah Fopma Beeld: Tijmen van Dijk

Mülheimer Freiheit, Groninger Museum, 1981

“ZOVEEL RUIGS KAN IK ME NIET HERINNEREN”

Tijdens de eerste weken van de tentoonstelling Nieuwe Wilden is in Academie Minerva aan de Praediniussingel, in het gebouw waar vroeger het Groninger Museum gevestigd was, een aanvullende tentoonstelling te zien: Nieuwe Wilden in Minerva. Frits Hesseling (1951, geboren en getogen in Groningen) is conservator van deze tentoonstelling. Hij is sinds 1983 werkzaam bij Minerva en momenteel coördinator van het projectbureau en organisator van eindexamen- en andere tentoonstellingen. Als zeefdrukker maakte hij de

‘wilde’ jaren tachtig in de kunstwereld in Groningen mee. “Iedereen denkt dat die tijd heel erg wild was, maar ik kan me daar niet zoveel ruigs van herinneren. Behalve dan dat ik op een gegeven moment kikkerbillen moest eten...” Toch waren het enerverende jaren. Frans Haks werd in 1978 directeur van het Groninger Museum en haalde kort daarna de expressieve schilderkunst van jonge Duitsers naar Groningen. Hesseling vertelt over zijn betrokkenheid bij het Groninger Museum, Frans Haks, de Nieuwe Wilden en de tentoonstelling.


030

Vóór de Nieuwe Wilden, in de jaren zeventig, was het de tijd van nieuwe figuratie, popart en abstracte kunst. Dat was vrij strak en clean allemaal.

Georg Jiri Dokoupil, Groninger Museum, 1984

Helmut Middendorf, Groninger Museum, 1983

Hoe raakte u betrokken bij het Groninger Museum?

achter onze oren krabben. Kleur en compositie, dat moest je allemaal loslaten. Je moest naar de kracht van het beeld kijken. Het liet je nadenken over je eigen manier van werken. Voor mij was dat confronterend, maar ik ben niet ineens heftig gaan schilderen want ik wist dat ik dat niet kon. Ik ben op dezelfde manier blijven werken en dit had consequenties: ik kreeg ineens afzeggingen bij galerieën. Ze zeiden: “Kun je niet wat expressiever werken?

“In 1974 studeerde ik af aan Minerva. Ik was daar begonnen met zeefdrukken, voor de Academie een nieuwe techniek in die tijd, en exposeerde ook al. Frans Haks was goed bevriend met de eigenaresse van een galerie waar ik werk tentoonstelde: Galerie Magazijn. Zo leerde ik hem kennen. Ook werkten twee vrienden die ik van de academie kende, de Groningse grafisch ontwerpers Henk Suurling en Ebe Treffers, voor het Groninger Museum. In samenwerking met hen zeefdrukte ik bordjes, informatiepanelen en affiches voor het museum. Zo raakte ik betrokken bij het museum en ook bij de tentoonstelling van de Mülheimer Freiheit in 1981.”

Hoe werd de tentoonstelling van de Nieuwe Wilden destijds ontvangen? “Vóór de Nieuwe Wilden, in de jaren zeventig, was het de tijd van nieuwe figuratie, popart en abstracte kunst. Dat was vrij strak en clean allemaal. Zo werkte ik ook en dat ging heel goed. Toen begin jaren tachtig het neo-expressionisme van de Duitse Nieuwe Wilden opkwam, was dat een schok. Er werd ineens heel anders met kunst omgegaan. Iets werd even in een uur op een doek gegooid. We moesten wel even

Wat heeft Frans Haks betekend voor Groningen? “Hij heeft Groningen echt op de kaart gezet. Hij bracht een nieuwe manier van met kunst en musea omgaan. Frans was nogal uitgesproken, in bijvoorbeeld kleding en gedrag en ook in zijn tentoonstellingsbeleid. Dat was anders dan we gewend waren, zeker in het nuchtere noorden. Groningen kreeg een voortrekkersrol: er waren dingen te zien die je nog niet eerder gezien had. Misschien heeft hij Groningen wel wakker geschud. Groningen was ineens geen provincieplaats meer. Het hierheen halen van de Nieuwe Wilden droeg daaraan bij: dat had echt impact in de kunstwereld, ook landelijk. De aankoop ervan destijds was een gok, want het moest zich nog bewijzen. Maar dat pakte goed uit en het is goed om te zien dat veel van die werken hun kracht echt behouden hebben.”

031

Mülheimer Freiheit, Groninger Museum, 1981

Hoe gaat de tentoonstelling in Minerva eruit zien?

Hoe gaan de studenten op de tentoonstelling reageren?

“In dit gebouw is straks een deel van de collectie Nieuwe Wilden van het Groninger Museum te zien: op de plek waar het voor veel van deze kunstenaars allemaal begon met hun eerste museale presentatie. De kunstenaars vinden het dus ook interessant om er terug te komen. Aan mij was de eervolle taak om een selectie te maken en de zaal in te richten. Ik heb tien grote en krachtige werken uitgezocht. Ik kijk er vooral naar uit om het werk Wettkampf (1982) van Salomé weer te zien. Het is het minst heftige onderwerp – een zwemwedstrijd – maar de kleur en het ritme spreken me erg aan en het is het grootste werk: drie bij vier meter. De tendens is steeds meer dat kunst onderdeel moet zijn van een beleving. Tentoonstellingen moeten ­bijzonder ingericht worden en daar wordt veel tijd en aandacht aan besteed. Het is niet meer zo dat je ‘gewoon’ naar een schilderij kijkt, terwijl ik dat zelf wel prettig vind. Ik koos er daarom voor om de werken in een witte zaal met daglicht te hangen, niet te dicht bij elkaar, zodat je je aandacht steeds op één werk kunt richten. Dat was toen ook zo en ik vind dat het bij deze plek hoort.”

“Ik vind dat spannend. Het zal in ieder geval geen grote schok zijn zoals indertijd. De huidige generatie studenten denkt niet klein en de braafheid is er wel af. De expressie zal wel overtuigen. De kracht die uit de beelden spreekt móét wel aanspreken. Misschien vinden ze het wel heel inspirerend en geeft het een nieuwe impuls aan de schilderkunst bij onze opleidingen. Wie weet.” G Nieuwe Wilden in Minerva is van 2 mei tot en met 17 juni 2016 te zien in Academie Minerva (Praediniussingel 59, Groningen). De tentoonstelling is op werkdagen van 10.00 tot 18.00 uur geopend en gratis toegankelijk.


032

NIEUWE WILDEN 30 APRIL 2016 T/M 23 OKTOBER 2016

033

Tekst: Steven Kolsteren

� MINUTEN MET PENSEEL & GITAAR De punk of new wave muziek ontstond eind jaren zeventig. Meestal wordt dan gedacht aan Engeland en New York. Maar ook in Duitsland was er een heel actieve punkscene. Natuurlijk gevoed door het algemene gevoel van maatschappelijk onbehagen, crisis en uitzichtloosheid van de jongeren. In Berlijn waren er spanningen door de Muur en Oost-Berlijn. Bijzonder is dat in de Duitse scene de punkmuziek samen gaat met de beeldende kunst, vooral met de hernieuwde belangstelling voor expressionistisch schilderen. Deze schilderkunst staat bekend onder diverse namen, bijvoorbeeld Heftige Malerei en Nieuwe Wilden. Het Groninger Museum was één van de eerste musea die deze kunst toonde, omdat directeur Frans Haks een goed oog had voor nieuwe internationale ontwikkelingen en een fijne neus voor de tijdgeest. Geldt dat ook voor de muziek?

SO36

Helmut Middendorf Sänger / Zanger, 1981 Latex op neteldoek, Helmut Middendorf

Een belangrijk centrum in Berlijn was de club SO36, die opgericht werd in 1978. De plek lag in het zuidoosten van de wijk Kreuzberg. Bij de opening trad de Düsseldorfse punkband Mittagspause op. De drummer van deze band was de schilder Markus Oehlen. In 1979 brachten ze twee singles uit, waarvan een met fragmenten van liederen van Marlene Dietrich. In 1980 viel de groep uiteen; Oehlen en nog een bandlid gingen verder als Fehlfarben. Eerst concentreerde hij zich vooral op zijn schilderkunst, maar

later speelde Oehlen toch weer bij bands met namen als Vielleichttors, Flying Klassenfeind en Van Oehlen, en bij de garageband Red Krayola uit Texas. De faam van de club groeide snel, nadat de schilder Martin Kippenberger het management had overgenomen in 1979. Kippenberger introduceerde ook beeldende kunst, bijvoorbeeld schilderijen van Elvira Bach en een diapresentatie door Ina Barfuss en Thomas Wachweger. David Bowie en Iggy Pop waren bezoekers in hun Berlijnse jaren. Kippenberger was een nogal controversiële figuur die zijn hele leven rebels gedrag bleef vertonen. Zelf zat hij ook in een punkband, Grugas, waarmee hij de single Luxus uitbracht. Kippenberger overleed in 1997 aan leverkanker, maar SO36 bestaat nog steeds. Wilde optredens waren er van het schildersduo Salomé (Wolfgang Ludwig Cihlarz) en Luciano Castelli. Zij voerden de homoscene in Berlijn aan met schokkende erotiek, zowel in hun schilderijen als in hun performances. Geile Tiere heette hun band. Salomé, die nog steeds muziek maakt, had in het gay café Anderes Ufer in 1978 Castelli leren kennen. Hij had toen een relatie met een andere ‘wilde’ schilder, Rainer Fetting. Fetting zat ook in de band, maar echt muzikant was hij niet. Met Helmut Middendorf maakte hij grote wandschilderingen van een zonsondergang in de 29 meter lange en 8 meter hoge ruimte zonder daglicht: één direct op de muur, de andere op doek. Geen van beide werken was een lang leven beschoren.


034

NIEUWE WILDEN 30 APRIL 2016 T/M 23 OKTOBER 2016

Am Moritzplatz Salomé en Fetting vonden in 1975 een vrijstaand gebouw van drie etages hoog aan de Moritzplatz in Kreuzberg. De bovenste betrokken zij als woonruimte. Ze nodigden kunstenaars uit om op de onderste etages te komen wonen, werken en exposeren. Zo ontstond een alternatieve tentoonstellingsruimte/galerie waar hun eigen schilderijen en die van andere bewoners, onder wie Bernd Zimmer en Helmut Middendorf, geëxposeerd werden. Terwijl Salomé de homo-erotiek verder uitwerkte, schilderde Fetting vooral zijn twee grote inspiratiebronnen: de grauwe Muur, waar hij dagelijks op uitkeek, en Van Gogh. Al heel snel haalde Frans Haks ook het werk van am Moritzplatz naar het Groninger Museum. Behalve van Fetting, omdat die inmiddels naar New York verhuisd was en daar in het huis van Iggy Pop woonde.

Peter Bömmels Musik im Blut, 1981 olieverf en gips op doek Groninger Museum 035

Haks maakte van zowel Middendorf als Zimmer een solotentoonstelling in het Groninger Museum. Middendorf was ooit naar Berlijn gekomen als muzikant en vanaf 1976 was hij ook gaan schilderen. Hij werd bekend door een serie van grote schilderijen met als titel Sänger uit 1981, waarin hij de hoes van London Calling van The Clash gebruikte. Middendorfs titel klopt eigenlijk niet, want het is geen zanger. De hoes toont een foto waarop de bassist zijn Fender stukslaat op het podium tijdens een optreden in New York in 1979. London Calling was een van de grote hits van de punkmuziek in Engeland. Maar Middendorf was niet geïnteresseerd in wie precies de muzikant was, en nog minder in een realistische weergave. Het ging hem om de energie, de spanning. Door er een reeks van te maken vertaalde hij de iconische hoes in een dynamisch beeld van een podium

met wisselende spots. Zijn schilderijen zijn net als de punkmuziek hard, opzwepend en met scherpe contrasten. “Ik probeerde de intensiteit van de muziek in schilderijen uit te drukken, want je gaat anders te werk dan wanneer je alleen van de optische waarneming uitgaat.” Zimmer brengt het gevoel van de zogenaamde Moritzboys onder woorden: een punksong is kort en krachtig, met een duur van twee minuten. Zo snel moet je ook een schilderij kunnen maken. Schilderen met de kwast alsof je met een gitaar op het podium staat. Op deze manier maakte hij ook metersgrote doeken op de wanden van SO36.

Mülheimer Freiheit Intussen was ook in Keulen een gezelschap van schilders en punkers opgestaan, de Mülheimer Freiheit (genoemd naar

een straat in Keulen). Deze groep werd als eerste door Haks naar het Groninger Museum gehaald. De twee belangrijkste leden waren Jirˇí Georg Dokoupil en Walter Dahn. Na de eerste tentoonstelling waren er schilderijen te zien die ze samen hadden gemaakt, de Afrikabilder, Duschbilder en Tierbilder, met dieren achter een steeds hoger wordende muur van bakstenen. Walter Dahn beschouwde het samenwerken in de Mülheimer Freiheit als het leven in een punkband. Hij omschreef het later als een kruising tussen een krankzinnigeninrichting, kleuterschool en kunstopleiding. Ze werkten razendsnel, opgezweept door de punkmuziek. Soms maakten ze wel twintig grote werken in één nacht. Daarnaast bezochten ze zoveel mogelijk concerten. Van Dahn werden later in het Groninger Museum ook diens foto’s getoond, snelle snapshots en polaroids van zijn omgeving.


036

NIEUWE WILDEN 30 APRIL 2016 T/M 23 OKTOBER 2016

Walter Dahn Maler ohne Idee, 1981 olieverf en emulsieverf op doek Groninger Museum

Hij is niet alleen schilder en fotograaf, maar ook muzikant. Dahn speelde samen met gitarist Tom Dokoupil, inderdaad de broer van, in bands met namen als Die Partei en Die Hornissen. Die Partei bracht in 1981 de lp La Freiheit des Geistes uit. Het jaar daarop verzorgde Walter Dahn de leadzang op een coverversie van Lou Reeds Pale blue eyes met Die Hornissen (waarin Tom Dokoupil ook weer van de partij was). Tom Dokoupil schilderde ook, maar was vooral gitarist, in meerdere bands. Naast Die Partei en Die Hornissen zat hij in die Radierer, Quick Culture, Slinky Gym School en The Wirtschaftswunder. Walter Dahn bleef ook actief in de muziek na de jaren tachtig. In de jaren negentig maakte hij schilderijen van zijn favoriete songtitels. Titels in de punk en wilde schilderkunst zijn vaak, net als de beelden, ironisch en provocerend. Zo schilderde Dahn zijn zelfportret in Maler ohne Idee (1981): in punktempo neergezet op een modderkleurige ondergrond staat hij voor een niet zichtbaar doek. Met grote letters geeft hij zijn concept aan. Ironisch in de punkmentaliteit - ik heb geen achterliggende bedoelingen – maar tegelijkertijd subtiel reagerend op de conceptuele kunst van de jaren zestig en zeventig, de ideeënkunst, waarin de uitvoering vaak van ondergeschikt belang was en soms niet eens door de bedenker zelf werd gedaan. De punkschilderkunst verzet zich daartegen: we weten niet wat en waarom, maar kunnen het zelf en zijn lekker met onze handen bezig. Met een penseel of met een gitaar, dat maakt niet uit. Peter Bömmels was niet alleen lid van de Mülheimer Freiheit maar ook laaiend enthousiast over de punk en Neue Welle muziek van die tijd. The Clash was zijn favoriete band. Hij richtte in 1980 het underground muziekblad SPEX op, dat met de hand gemaakt werd en door de makers zelf verkocht in de clubs in Keulen. Als er geen bandfoto beschikbaar was, maakte Bömmels een tekening van de muzikanten. Keulen was een heel dynamische centrum van clubs voor muziek en galerieën voor de kunst, volgens de kunstenaar. Onder Frans Haks hebben al deze schilders/muzikanten nooit opgetreden in het Groninger Museum; dat was toch niet helemaal zijn smaak (hij hield meer van Maria Callas). Hij verzamelde werken van elk van de kunstenaars, omdat

hij hun mentaliteit wilde laten zien en niet alleen een paar hoogtepunten. Tot die mentaliteit rekende hij ook allerlei andere activiteiten en producten, ook al was het niet zijn eerste voorkeur (affiches, T-shirts en dergelijke). Daarom kwam de lp van Geile Tiere ook in de collectie terecht.

Düsseldorf Tegelijkertijd met het expressionistische schilderen in Keulen, Berlijn en Hamburg, maakte de Tsjechische kunstenaar Milan Kunc in Düsseldorf grote schilderijen met verwijzingen naar het kubisme en surrealisme. Hoewel stilistisch heel anders dan de Nieuwe Wilden – meer in de lijn van de Amerikaanse neo pop art – hanteert ook Kunc ironische teksten, beeldcitaten en was hij betrokken bij de nieuwe Duitse popmuziek in het begin van de jaren tachtig. Frans Haks kocht zijn vier Düsseldorfer Punkmädel auf kubistische Art und Weise handgemalt aan in 1981 (de titel legt precies uit waar het Kunc om ging) en toonde die werken ook zo vaak mogelijk. Wat betreft muziek sluit Kunc meer aan bij de elektronische experimenten. Hij ontwierp de lp-hoes en het label voor Normalette surprise (1981) van Der Plan, een groep uit Düsseldorf onder aanvoering van Moritz Rrr(eichert). Haks kocht ook deze plaat, zonder er overigens naar te luisteren. Der Plan ging meer in de richting van melodieuze synthi pop, zoals ze het zelf noemden, of elektronische schlagers. Moritz Rrr maakte ook surrealistische decors voor films en hun videoclips. Een andere muzikant, Kurt Dahlke, kwam van de bekende band DAF (Deutsch Amerikanische Freundschaft) naar Der Plan en ging later platen uitbrengen onder de naam Pyrolator. Twee hiervan hebben een hoes van Milan Kunc: Wunderland (1984) en Traumland (1987). Dahlke sloot zich later, samen met Frank Fenstermacher van Der Plan, aan bij Fehlfarben, waarin ook leden van Mittagspause zaten, onder wie Markus Oehlen. Zo blijft de Duitse schilderkunst in de jaren tachtig nauw verbonden met de Duitse experimentele popmuziek uit die tijd. G Veel van de muziek van toen is nu via de app bij de tentoonstelling te beluisteren. De Groninger Museum app kunt u gratis downloaden in de Google Play store en App store.

037


038

Bernd Zimmer Stürzender Bach, 1981 emulsieverf op neteldoek Groninger Museum

Tekst: Peter H. Propstra (interview) / Steven Kolsteren

NIEUWE WILDEN 30 APRIL 2016 T/M 23 OKTOBER 2016

KLAUS BRENNECKE

Opeens hadden ze allemaal geld, dat was oké Klaus Brennecke kwam in het midden van de jaren zeventig naar Berlijn, 22 jaar jong. Haast ongemerkt kwam hij, een elektricien, terecht in de bruisende wereld van de punk, de clubs en de Nieuwe Wildenschilders. Hij was zelf niet creatief, maar stond opeens drie baden vol met verf te mengen voor Bernd Zimmer, rood, geel en blauw. Hiermee schilderde Zimmer een van zijn grote werken. Zo gaat dat dus, dacht Brennecke. Zimmer is altijd zijn lievelingskunstenaar gebleven. Maar hij heeft nog een interessante pijl op zijn boog: hij is medeoprichter van de club SO36. Samen met twee anderen kocht hij een leegstaand pand in Kreuzberg. “Het was een Aldi of zoiets, en daarvoor een bioscoop. We hebben er alles uit gesloopt. De muzikanten haalden we uit Engeland, ik huurde een auto en reed heen en weer. Er kwamen veel mensen, geen drugs, dan was het meteen over en uit geweest”, legt hij uit. Kreuzberg was goedkoop, maar dat trok ook veel verschillende mensen aan. “De Turken waren prima, maar niet de postcommunistische idioten. We werden uitgescholden: ga maar naar de ‘Kudamm’.” Na een jaar had Brennecke er genoeg van en

verkocht zijn aandelen in SO36 aan Martin Kippenberger, die zijn eigen kring van kunstenaars meebracht. Brennecke bleef actief in de kunstwereld omdat hij met de Nieuwe Wilden-schilders bevriend was. “Kunst is anders, kunst is tijd”, zegt hij. Maar al snel gingen de meeste kunstenaars naar het buitenland, Fetting voorop, die nog steeds als een van de grootsten wordt beschouwd. Alleen Zimmer bleef in Berlijn. “Hij is een heel intelligente kunstenaar. In plaats van naar New York ging hij naar zijn geboortestreek in Beieren. Hij is altijd al een buitenstaander geweest, maar ik vind hem een van de allergrootsten. Wie schildert er nu nog landschappen?” Lange tijd was Brennecke zijn galeriehouder. “Berlijn heeft deze kunstenaars in de steek gelaten, ze laten gaan”, meent hij. “In Groningen was ik er niet bij, maar opeens hadden ze allemaal geld, nou dat was oké. Ik was er toen al mee opgehouden, maar toen ik later zelf geld had ben ik wel weer gaan verzamelen.” Nu hij er op terugkijkt is Brennecke weer trots op die tijd. En de huidige tentoonstelling mét catalogus. G

039


040

Jirˇí Georg Dokoupil Ohne Titel / Zonder titel, 1984 Waterverf op papier, Paul Maenz, Berlijn

COLUMN ROSA TIMMER

Tekst: Rosa Timmer

NIET ZO WILD Het eerste beeld dat ik van de Nieuwe Wilden zie, beukt mijn ego direct doormidden. Een man met een kale kop, een bloedneus en rode lippen. Compleet in de war en flink agressief. Sex met een x, drugs en rock-‘n-roll.

Ik dacht dat ik cool was, maar het blijkt maar weer dat ik niet zo veel moet denken. Want hier zit ik dan met mijn groene smoothie. In een rijtjeshuis met koele grijze muren, een deurmat en een schoonmaakster. In de koelkast liggen wortels.

Gestoorde muziek, felle kleuren, roken op kantoor en hysterische schilderkunst die niemand voor zijn lol in het huis zou hangen. Het echte werk.

Dat is best wel confronterend. Ik vind mezelf al ruig als ik wijn drink op een doordeweekse avond. Ik ben van de generatie met ongelukkige twintigers met keuzestress, een naderend dertigersdilemma en een burnout. Er wordt gezegd dat wij alleen maar met onszelf bezig zijn. Klopt niet, we zijn juist te veel bezig met wat anderen van ons vinden.

Waar ben ik in vredesnaam mee bezig? Ooit was ik extreem veel wilder. Waar is de versie van mij die na een nacht uitgaan in slaap viel op de gang en wakker werd met een punaise in het gezicht? Of de Rosa die helemaal niet ging slapen en de volgende ochtend knakend lam in de collegezaal zat? Ik vraag me af waar ik dat verloren heb. Ik moet eerlijk zijn, het is niet raar dat ik zo laf ben. Mijn kennis van de toffere jaren heb ik moeten googelen. Ik kom uit ‘87 en dus heb ik die tijd grotendeels aan de tepels van mijn moeder meegemaakt. Zo rock-‘n-roll waren die nou ook weer niet. Wat ik achteraf hoor van de generatie die die periode wel bewust heeft meegemaakt is: rauw.

In de jaren tachtig was iedereen pas vol van zichzelf. Zo vol dat het ze niks kon schelen als ze werden opgepakt bij een demonstratie en daarmee in de krant zouden komen. Wij denken er alleen maar aan hoe slecht dat staat als een nieuwe werkgever ons googelt. Het is een gevangenis van beschaving. En dat is om te janken. Vaak volgt na een truttige fase weer een rebelse tijd. Ik hoop het met heel mijn hart. Mijn enige vrees is dat ik er dan zelf te oud voor ben. En of punaises dan nog wel bestaan, dat vooral. G

041


042

Tekst: Sue-an van der Zijpp Beeld: Christopher Smith

ESTHER DE GRAAF 11 JUNI 2016 T/M 2 OKTOBER 2016

Steeds nieuwe dingen ontdekken CONSERVATOR SUE-AN VAN DER ZIJPP OP BEZOEK BIJ ESTHER DE GRAAF

Meer dan 500 vierkante meter karton en kilo’s tin zijn er nodig voor het nieuwe werk van Esther de Graaf, dat van 11 juni t/m 2 oktober 2016 te zien is in het Coop Himmelb(l)au paviljoen van het Groninger Museum. “In de winkel kijken ze me toch wel eens raar aan als ik zeg dat het om deze hoeveelheden gaat, ik zie dat ze me niet helemaal geloven”, vertelt de kunstenaar.

Fragiele structuren

Het is maart en over drie maanden opent haar eerste grote solotentoonstelling. Daarvoor maakt zij een volledige nieuwe installatie. Om de grote hoge ruimte te kunnen ‘vullen’ is er nog veel werk te verzetten en is zij is hard bezig met voorbereidingen. We staan in haar nieuwe Harense studio, gevestigd in de Biotoop, een uitgebreid multifunctioneel complex in het voormalige biologisch centrum van de Rijksuniversiteit Groningen. Aan de wand hangen tekeningen met fijne lijntjes en punten. Ze doen denken aan haar driedimensionale werk. Tegen de muren geschoven zijn experimenten, schaalmodellen en proefopstellingen te zien en achterin bij het raam staan grotere objecten van karton en ijzerdraad. “Er gaat

De Graaf maakt middelgrote sculpturen en installaties van eenvoudige, alledaagse en ook goedkope materialen zoals karton, ijzerdraad, aluminiumfolie, tape en cellofaan. “Dat was op de academie eigenlijk al zo”, aldus de kunstenaar. “Ik was bijvoorbeeld nooit zo’n ‘ijzerfiguur’ die constant aan het lassen was. Eerder was ik bezig met simpele materialen, die ik zoveel mogelijk zonder apparatuur zo met mijn eigen handen kon maken.” Op die manier komt De Graaf tot buitengewone, soms bijna onwaarschijnlijke constructies die gekenmerkt worden door hun fragiele, ijle tijdelijkheid en die maar nauwelijks de zwaartekracht lijken te weerstaan. Sommige van haar beelden bestaan bijna volledig uit ijzerdraad en zijn zo subtiel dat je aandachtig moet kijken om het beeld goed op het netvlies te krijgen.

ook heel wat ijzerdraad doorheen”, wijst zij op een raadselachtig metalen object met een fietswiel. Is het een readymade? Gelukkig helpt ze me snel uit de brand: “Het is een ijzerdraadrechtbuigmachine, zelf gemaakt. Eerst boog ik al dat dikke ijzerdraad met mijn duimen recht, maar nu met deze hoeveelheden is dat echt niet meer te doen.”

043


044

Elementen als materiaal, vorm, compositie, textuur en de manier waarop het sculptuur het licht absorbeert of weerkaatst, het zijn allemaal middelen waar De Graaf vaardig gebruik van maakt. Met haar werk definieert en onderzoekt zij de ruimte die zij zich toe-eigent, met ijzerdraad doorsnijdt, met kartonnen sprieten verkent of met cellofaan inkapselt. Volume, begrenzing, binnen- en buitenruimte worden met minimale middelen gecreëerd. Soms heeft zij zomaar een beeld in haar hoofd dat ze vervolgens probeert te maken, maar vaker begint het bij schetsen en volgt daarna het materiaalonderzoek. Sommige sculpturen zijn geometrisch van vorm, andere eerder organisch. Hoewel De Graaf bijna nadrukkelijk verwijzingen naar concrete herkenbare objecten of wezens lijkt te vermijden, kijkt ze regelmatig in een anatomieboek. Daarin doet ze inspiratie op om de structuren en verbindingen zo licht en efficiënt mogelijk te maken. Maar eigenlijk lijkt haar werk nergens op en dat is ook de bedoeling. Haar beelden gaan bewust voorbij aan het anekdotische, narratieve of figuratieve, maar abstract wil ze haar werk niet noemen. De Graaf: “Met mijn werk wil ik een soort

Haar kwetsbare en bescheiden werk vormt een groot contrast met spierballenkunst, ‘het grote gebaar’ of machokunst. Het is het tegenovergestelde van monumentaal of opgeblazen. De verhouding tot het Coop Himmelb(l)au paviljoen dat van beton, glas en staal is gebouwd, is zeker uitdagend, geeft De Graaf toe. Ze heeft grote plannen met volumes en stapelingen die flink de hoogte in zullen gaan. Veel bereidt zij voor in haar eigen atelier, maar het meeste bouwwerk zal ter plekke in de weken voorafgaand aan de opening in het museum gebeuren.

045

Young Grunn Artist De tentoonstelling is het resultaat van het talentontwikkelings­ traject Young Grunn Artist II (YGA II), een samenwerking met Groninger kunstenaarsinitiatief NP3. Voor dit traject konden kunstenaars zich inschrijven waarbij ze ook kans maakten op het winnen van een tentoonstelling in het Groninger Museum. Het project biedt een aanvulling op de bestaande beroepspraktijk van jonge Groninger kunstenaars en is bedoeld voor kunstenaars die toe zijn aan een volgende stap in hun ontwikkeling. Uit 40 aanmeldingen werden drie kunstenaars geselecteerd op basis van kunstenaarsdocumentatie en ­gesprekken:

Haar beelden gaan bewust voorbij aan het anekdotische, narratieve of figuratieve, maar abstract wil ze haar werk niet noemen. tegenwicht bieden aan die stortvloed van snelle platte beelden die ons elke dag overspoelen en die zo vaak gericht zijn op consumptie. De meeste beelden zijn al helemaal door gerationaliseerd, je hoeft er zelf niets meer bij te verzinnen, het beeld is vaak eenduidig en de betekenis is vaak al helemaal dichtgetimmerd. Ik zie dat als een beperking en daarom probeer ik objecten te maken waar je de tijd voor moet nemen en waar je je voor open moet stellen. Het gaat mij om de primaire zintuigelijke beleving, een spel waarbij vooral de verbeelding wordt uitgedaagd en die niet direct in woorden te vangen is, zodat de kijker steeds nieuwe dingen ontdekt. Op een bepaalde manier hoop ik daarmee de geest om te woelen, soepel en ontvankelijk te maken voor nieuwe verrijkende denkbeelden.” Ook kunstenaar Ad de Jong die haar in 2013 voordroeg voor de Volkskrant Beeldende Kunstprijs ziet de rijkdom en karakteriseert haar werk in een interview met dezelfde krant als ‘genereus’. “Haar structuren geven heel veel. (...) In een tijd waarin elk idee moet worden omgezet in geld, Facebookpagina’s of succes, staat het werk van de Graaf op zichzelf,” schrijft hij. “Het is bescheiden, ‘niet gekapitaliseerd’, direct en adembenemend. (…) Wat je ziet is wat ze ermee bedoelt. En dat is niks méér dan de verschillende materialen die ze met elkaar verbindt. Daar gaat het om: om het creëren van een nieuwe beeldtaal.” (Volkskrant, 8 maart 2013)

Adri Schokker, Berndnaut Smilde en Esther de Graaf. Het afgelopen jaar gaven curatoren van NP3 en het Groninger Museum hen ruim een jaar inhoudelijke, zakelijke en promotionele ondersteuning. Binnen het traject kregen de kunstenaars handreikingen om hun artistieke doelen te bereiken en zichzelf verder te ontplooien. Ook werd een persoonsgebonden werk- en ontwikkelbudget beschikbaar gesteld. De Graaf pakte in haar traject verschillende projecten aan. Eerst organiseerde en produceerde zij in Groningen met kunstenaar Ad de Jong de tentoonstelling en gelijknamige publicatie All is Giving, een grote groepstentoonstelling in het ‘oude postkantoor’ met hedendaagse kunstenaars. Ook bleef ze gestaag zelf werk produceren voor groepstentoonstellingen. Het uitbouwen van haar netwerk en vergroten van haar internationale exposure was ook een belangrijk element in haar YGA II traject. Daarvoor ging zij op reis naar Los Angeles waar ze enkele weken werkte aan een nieuwe presentatie bij kunstenaar Alice Könitz, initiatiefnemer van LAMOA (Los Angeles Museum of Art), een experimentele tentoonstellingsruimte. Haar inzet loonde, want in oktober 2014 kwam Esther als uiteindelijke winnaar van YGA II uit de bus, waarmee zij de huidige solotentoonstelling in het Groninger Museum kreeg. G

Esther de Graaf studeerde af aan Academie Minerva in 2007. In 2010 kreeg zij het Hendrik de Vries Stipendium en in 2013 werd zij voorgedragen voor de Volkskrant Beeldende Kunst Prijs. Zij exposeert regelmatig in binnen- en buitenland. De Graaf woont en werkt in Groningen en Haren.


046

Tekst: Ruud Schenk Beeld: Wim te Brake

JOOST VAN DEN TOORN SOMETHING TO BELIEVE IN 11 JUNI 2016 T/M 8 JANUARI 2017

JOOST VAN DEN TOORN & de verwarring van Europa “Ik heb van mijn keuze om kunstenaar te worden dagelijks plezier en nooit een dag spijt gehad, maar ik zou het, net als bergbeklimmen, niemand aanraden.” 1 Humor en risico nemen, het zijn twee kenmerken van het werk van Joost van den Toorn. Het kunstenaarschap is voor hem een roeping die hem per definitie ver van de gebaande paden voert.

1 Geciteerd in: Anton Anthonissen, Evert van Straaten, Joost van den Toorn – Het moet gewoon kloppen, Waanders 2015. Bij het schrijven van dit artikel is dankbaar gebruik gemaakt van dit verhelderende boek.

047


048

JOOST VAN DEN TOORN SOMETHING TO BELIEVE IN 11 JUNI 2016 T/M 8 JANUARI 2017

Joost van den Toorn Sit-down comedian, 2014 aardewerk, collectie Belgraver foto Tom Haartsen Te zien in Keramiekmuseum Princessehof in Leeuwarden

In zijn kindertijd speelde hij graag met zijn scheikundedoos, en iets later ook met spannender chemicaliën, het liefst als ze een ontploffing konden veroorzaken. Joost van den Toorn Slak, 2004 brons, collectie Belgraver foto Tom Haartsen

Geest en materie Voor een kunstenaar had Joost van den Toorn (1954) een opmerkelijk eerste beroepskeuze: hij wilde apotheker worden. In zijn kindertijd speelde hij graag met zijn scheikundedoos, en iets later ook met spannender chemicaliën, het liefst als ze een ontploffing konden veroorzaken. Als opstandige tiener in het Amsterdam van de jaren zestig experimenteerde hij met LSD. Zijn vader, een groothandelaar in drank, was streng en zijn moeder, de bekende actrice Kitty Janssen, kunstzinnig. Een opvoeding met botsende waarden die, als het meezit, blijkbaar een vruchtbare voedingsbodem was voor het kunstenaarschap. Zijn jongere broer Dick van den Toorn is acteur geworden. Joost brak zijn studie farmacie snel af. Het bleek toch niet het avontuur van materie en geest waarop hij gehoopt had. In plaats van, bij wijze van spreken, kruiden te gaan zoeken in de natuur kwam het in de praktijk vooral neer op pillen van de plank halen. Van 1976 tot 1980 studeerde hij beeldhouwen aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. Ook hier was hij niet de meest volgzame leerling. Hij bekwaamde zich in alle beeldhouwerstechnieken, maar zijn wezenlijke inspiratie zocht

hij elders. Hij ondernam lange reizen om andere culturen en andere levenswijzen te leren kennen. In 1978 had hij in Mexico een sleutelervaring toen hij geestverruimende paddenstoelen nam en hallucinaties kreeg die hem naar het godenrijk van de Maya’s voerden. Het was een emotionele rollercoaster, een ervaring van leven en dood. Toen hij tegen de goden zei dat hij terug wilde naar zijn atelier om zijn beelden af te maken, lachten ze hem uit. Sindsdien leeft hij in het besef dat in wezen alles een illusie is, en dat aan alle ervaring een ‘goddelijke’ dimensie zit, hoe die verder ook concreet benoemd wordt. Een andere belangrijke inspiratiebron voor hem is Japan, waar hij in 1980 voor langere tijd naartoe ging om zich te verdiepen in aikido, een spiritueel gemotiveerde zelfverdedigingskunst waar hij een hoge graad in bereikte. In Japan leerde hij ook zijn vrouw kennen, de keramiste Mariko Hashimoto. Tegenwoordig helpt zij hem onder andere bij het maken van glazuren voor zijn keramische beelden. Keramiek en brons zijn al jaren de twee belangrijkste materialen van zijn sculpturen, maar daarnaast werkt en werkte hij ook met andere materialen, vroeger onder andere met papier-maché en hout, en later met diverse steensoorten en metalen.

049


050

JOOST VAN DEN TOORN SOMETHING TO BELIEVE IN 11 JUNI 2016 T/M 8 JANUARI 2017

Joost van den Toorn Last Supper Ashtray, 2014 in bezit kunstenaar foto Tom Haartsen

051

Wat nou? Rookten Jezus en de apostelen een sigaretje na het Laatste Avondmaal? Een puppy De sculpturen van Van den Toorn zijn vaak humoristisch en verontrustend tegelijk. In een op het eerste oog heel toegankelijke beeldtaal verwerkt hij invloeden uit verschillende bronnen, variërend van de Azteken tot de middeleeuwse gotiek. Religieuze symboliek speelt een belangrijke rol. Het teken van het kruis kan, evenals spirituele symbolen uit andere culturen, de mens helpen zich te verzoenen met eenzaamheid en dood. Maar ook het hakenkruis, als symbool van een heel ander ‘geloof’, duikt soms op. Van den Toorn brengt graag tegendelen samen, goed én fout, als bezwering van de complexe wereld waarin wij leven. Er is nooit één verhaal, sprookjes kloppen nooit helemaal. Neem de sculptuur van een puppy die in een gekartelde kom zit alsof het om de verbeelding gaat van de uitdrukking ‘de hond in de pot vinden’. Het kruis boven op het hoofd van het hondje wijst echter in een heel andere richting, zeker in combinatie met de verrassende titel: Last Supper Ashtray. Wat nou? Rookten Jezus en de apostelen een sigaretje na het Laatste Avondmaal? Nee, een asbak zal er destijds niet op tafel hebben gestaan. Maar de associatie met as is hier wel veelzeggend, denkend aan een andere zegswijze: ‘als een feniks uit zijn as herrijzen’. Wordt hier naar de herrijzenis van Christus

verwezen? Jezus is in de loop der eeuwen door tal van dieren gesymboliseerd, onder andere door de vis, het lam, de pelikaan, en inderdaad ook door de mythische vogel Phoenix. Dus waarom niet ook door een puppy? Dieren zijn in het werk van Van den Toorn vaak brengers van vriendschap en troost. Zijn beelden stellen Van den Toorn regelmatig zelf voor een raadsel. Hij wil geen concreet en vooraf bepaald idee vormgeven en laat deels zijn onderbewuste een rol spelen tijdens het maakproces. Het gaat hem daarbij niet alleen om naar boven te halen wat er in zijn eigen geest leeft, maar ook, door alle invloeden die hij heeft ondergaan, iets uit te beelden wat een meer universele geldigheid heeft. Iets wat de beperkingen van zijn eigen persoon en cultuur overstijgt. Iets wat de mogelijk zelfgenoegzame zekerheden van de kijker ter discussie stelt. Titels geeft hij pas achteraf, als het beeld zelf klaar is. Ook dit is een belangrijk moment in het creatieve proces. Titels geven richting aan een mogelijke betekenis van de beelden, die daarna de wereld in worden gestuurd om hun werking te doen. Van den Toorn is in dit opzicht een soort sjamaan of alchemist, die probeert door bezieling van de materie spirituele waarden tot uitdrukking te brengen, en door het samenbrengen van tegenstellingen een innerlijk verscheurde wereld te helen.


052

Joost van den Toorn Church without Christ, 1992 Collectie Belgraver foto Tom Haartsen

De verwarring van Europa Het grootste werk in de tentoonstelling heet Europa, een bronzen beeld van ruim twee meter hoog. Het stelt een kerk voor op een voetstuk, met een extreem hoge toren die zich in twee spitsen ‘vertakt’, waarvan er één, zoals het hoort (zij het met een bocht) omhoog wijst, en de andere recht vooruit, als een wapen. Aan de horizontale torenspits hangt iets wat lijkt op een knots, een zak of een gerimpelde snottebel. Er zit iets dreigends en verwarrends in het beeld. Er is, zeker voor wie ander werk van Van den Toorn kent, de aanzet tot een hakenkruis in te zien. Behalve op een wapen, lijkt de gebogen spits ook op een galg. De hangende druppelvorm kan ook een traan zijn, of een aanwijzing dat er iets in ontbinding is. Het duurzame brons geeft er letterlijk en figuurlijk een gewichtige uitstraling aan, iets plechtstatigs, bedoeld voor de eeuwigheid. Anthonissen en Van Straaten hebben het in hun boek over Van den Toorn in dit verband over een reliekhouder of tabernakel. Kortom: een veelheid aan associaties. Wat het beeld nog intrigerender maakt is de titel. Gezien de actualiteit zou je het kunnen zien als een verbeelding van het crisisgevoel dat rond ‘Europa’ hangt. Maar Van den Toorn maakte dit werk in 1997, toen de stemming over Europa veel optimistischer was dan nu. Op de vraag waarom hij destijds deze titel gekozen had, schreef hij: “De Spielbergfilm Indiana Jones and the Raiders of the lost Ark uit 1981, waarin de heilige graal uit het Oude Testament door nazi’s wordt opgespoord en ingezet als middel tot het verkrijgen van werelddominantie, samen met de herinneringen aan de Biedermeiermeubelen van mijn grootouders, vormden de inspiratie voor het archetypische Hollywood-beeld Europa. De knots die aan de geknakte kerktoren hangt, is een oud symbool van wijsheid, maar werkt hier meer als de balzak van een bejaarde. De titel volgde als vanzelf.”

JOOST VAN DEN TOORN SOMETHING TO BELIEVE IN 11 JUNI 2016 T/M 8 JANUARI 2017

Een antwoord dat meteen weer nieuwe vragen oproept. Afgezien van de vraag of het zo logisch is dat de titel inderdaad vanzelf volgt, is er vooral de onverwachte associatie tussen de knots en wijsheid. Een knots, zo’n beetje het meest primitieve wapen (na de speer zou de knots het oudste door de mens gemaakte wapen zijn), als teken van wijsheid? Prisma van de symbolen noemt de knots niet. Enig speurwerk op internet leverde wat meer op. Zo is de knuppel een van de attributen van de god Vishnu in het Hindoeïsme. Bij de Maori’s wordt door de leider de mere gedragen, een korte knots met spirituele eigenschappen. Van den Toorn wees er nog op dat de god Baäl van de Kanaänieten ook voorzien is van een knots. En, dichter bij huis: in het wapen van Monnickendam staat een monnik die een knuppel draagt, al is de precieze betekenis daarvan onbekend (er is een verhaal over een onwillige stier die tot de orde moest worden geroepen). In het algemeen kan dit wapen staan voor autoriteit en gezag, en goed gezag uitoefenen vereist wijsheid. Maar ook, nogmaals in de woorden van Van den Toorn zelf: “Ik begrijp dat de betekenis is: de brute kracht van kennis. Zoals inzicht, verlichting, kan inslaan als een bom.”

De knots die aan de geknakte kerktoren hangt, is een oud symbool van wijsheid, maar werkt hier meer als de balzak van een bejaarde. Hiermee is het laatste woord over dit beeld, dat letterlijk en figuurlijk meerdere kanten uitwijst, nog niet gezegd. Een van de mogelijke betekenissen is inderdaad de tragische verwarring waaraan Europa, het ‘bejaarde’ continent, op dit moment ten prooi is, die niet alleen het gevolg is van een economische en politieke crisis, maar daaronder nog veel meer een crisis van waarden.

Twee tentoonstellingen In de grote middenzaal van het Mendini paviljoen worden onder de titel Something to believe in ruim twintig sculpturen van Van den Toorn gepresenteerd, deels uit de collectie van het Groninger Museum en deels nieuw werk. Het zwaartepunt ligt hier op de bronzen beelden. Tegelijkertijd is er in Keramiekmuseum Princessehof in Leeuwarden een expositie van recente keramische sculpturen van Van den Toorn. G

Joost van den Toorn Europa, 1997, brons, in bezit kunstenaar, foto Tom Haartsen

053


054

DE VRIENDEN VAN MESDAG 11 JUNI 2016 T/M 11 SEPTEMBER 2016

Alma Tadema terug in het Album Tekst: Egge Knol

Een zoekgeraakte aquarel vindt ruim 80 jaar later zijn weg weer terug in zijn oorspronkelijke album. Wat gebeurde er na de dood van de Groninger kunstenaar H.W. Mesdag met het ingelijste blad van Alma Tadema? Op 23 april 1881 kregen de Groninger schilders Hendrik Willem Mesdag en zijn vrouw Sientje Mesdag van Houten, die sinds 1869 in Den Haag woonden, ter gelegenheid van hun zilveren huwelijk van hun kunstvrienden van de Hollandsche Teeken Maatschappij een mooi album met aquarellen en tekeningen. Dit album kwam via de familie van zijn vrouw in het Groninger Museum. De bladen in het album waren losbladig zodat het niet opviel dat één blad ontbrak: de bijdrage van Sir Lawrence Alma Tadema, getiteld ´Moederliefde´. Waarom ontbrak dit blad? Alma Tadema’s grootmoeder was de zus van Mesdags vader, dus beide schilders waren achterneven. Mesdag was zo verguld met het blad van zijn beroemde achterneef, dat hij het apart heeft laten inlijsten. (Sir) Lawrence Alma Tadema De Kus (uit het album Amicorum Mesdag) Foto: Marten de Leeuw

055


Taco Mesdag en zijn vrouw Engeltje Monsma, grootouders van Hendrik Willem Mesdag. Overgrootouders van Sir Lawrence Alma Tadema. Betovergrootouders van de maker van dit beeldje, beeldhouwer Hendrik Jacob Mesdag. Hij maakte het beeldje op basis van twee oude schilderijen. Bruikleen familie Mesdag.

056

Bronzen Penning bij de gouden bruiloft van H.W. Mesdag en Sientje Mesdag-van Houten Ontworpen door Frederik Engel Jeltsema. 057

In Den Haag kwamen ze ook een oude bekende uit Groningen tegen, Jozef Israëls. De goede vrienden Mesdag en Israëls werden de voormannen van wat de Haagse School ging heten.

Gescheiden wegen Na de dood van H.W. Mesdag werd in 1919 Alma Tadema’s blad tezamen met andere kunst uit zijn bezit geveild, terwijl het album bij zijn zwager Samuel van Houten belandde. Deze schonk het album aan zijn kunstzinnige dochter Barbara van Houten. Zij gaf het in 1931 aan het Groninger Museum. De ‘Alma Tadema’ bleef lang in onbekend particulier bezit, maar kreeg nieuwe aandacht bij de tentoonstelling De Hollandse aquarel in het Museum Mesdag in Den Haag (2015). Onlangs heeft de verzamelaar het blad aan het Groninger Museum verkocht, dat daartoe in staat was door het legaat van Quirijn en Ina de Marees van Swinderen-de Blocq van Scheltinga. De thuiskomst van de aquarel van Alma Tadema is aanleiding voor een presentatie van alle bladen van het album van 3 juni tot en met 11 september 2016 in het prentenkabinet van het Groninger Museum.

Echtpaar Mesdag-van Houten H.W. Mesdag (Groningen 1831 - 1915 Den Haag) trouwde in 1856 met Sientje van Houten (Groningen 1834 - 1909 Den Haag). Hoewel Mesdag al vroeg schilder wilde worden, ging hij eerst bij de bank van zijn vader werken. In 1864 kwam na het overlijden van zijn schoonvader een grote erfenis vrij. Mesdag en zijn vrouw werden daardoor financieel onafhankelijk en kozen voor het kunstenaarschap. Op voorspraak van zijn achterneef Alma Tadema namen ze les bij Willem Roelofs, die destijds in Brussel werkte. Op vakantie met de

familie op het eiland Nordeney, destijds een niet ongewone bestemming voor welvarende Groningers, bekeek Mesdag met schildersogen de zee. Hij besloot zijn leven te wijden aan het schilderen van de zee. In Den Haag zag hij de beste kansen: zee voor de deur en klanten genoeg in de buurt. De zakelijke kwaliteiten van zijn familie waren ook Mesdag bepaald niet vreemd. De Mesdags werden actief in het Haagse kunstleven en lid van Pulchri. In Den Haag kwamen ze ook een oude bekende uit Groningen tegen, Jozef Israëls. De goede vrienden Mesdag en Israëls werden de voormannen van wat de Haagse School ging heten.

De Hollandsche Teeken Maatschappij In Brussel had Mesdag kennis gemaakt met de toegenomen belangstelling voor de aquarel als zelfstandige kunstvorm. Er was in Brussel een aparte vereniging voor de beoefenaars van de aquarel. Zoiets moest ook in Den Haag komen. Samen met onder meer Mauve en Jacob Maris richtte hij in 1876 de Hollandsche Teeken Maatschappij op. Deze vereniging organiseerde aparte verkooptentoonstellingen van aquarellen. Het was een hechte club van kunstenaars die kwaliteit van hun werk voorop stelde. De vereniging heeft veel voor de toen nog nieuwe aquarelkunst betekend. Mesdag was de eerste negen jaar voorzitter van de Teeken Maatschappij. Geen wonder dat zijn kunstvrienden hun voorzitter in 1881 bij zijn zilveren huwelijk een album aanboden. In het album, van groen fluweel met

zilverbeslag, waren naast een gekalligrafeerd titelblad, 30 aquarellen en tekeningen opgeborgen. Tot de contribuanten behoren Jozef Israëls, de broers Jacob en Willem Maris, J.H. Weissenbruch, Willem Roelofs, de broers Albert en Jozef Neuhuys, P.J.C: Gabriël, Christoffer Bisschop en zijn vrouw Kate Swift, Arzt, Mauve, Blommers, broer en zus Van de Sande Bakhuyzen, de broers Stortenbeker, Elchanon Vermeer en Otto Eerelman. De mooie aquarellen en een enkele tekening tonen de kwaliteiten van de verschillende kunstenaars, die allen tot de Haagse School gerekend worden. Alleen Bisschop heeft er een grap van gemaakt in de vorm van zijn voornaam onder het geaquarelleerde hoofd van een bisschop.

Sir Lawrence Alma Tadema Sir Lawrence Alma Tadema (Dronrijp 1836 - 1912 Wiesbaden), ere-lid van de Teeken Maatschappij, kreeg zijn opleiding in België. Hier bekwaamde hij zich in historische schilderijen die zich aanvankelijk in de Merovingische tijd afspeelden en later in de Egyptische tijd. Op zijn huwelijksreis leerde hij de Romeinse wereld kennen, onder meer in Pompeï. Hier vond hij de inspiratie voor zijn vele Romeinse voorstellingen. Hij bestudeerde de voorwerpen uit opgravingen om het dagelijks leven in de luxe stad zo waarheidsgetrouw mogelijk weer te geven. Na de dood van zijn vrouw ging hij naar Londen en hertrouwde hij met zijn zestien jaar jongere leerlinge Laura Epps.

De aquarel toont een moeder die afscheid neemt van haar kind, met op de achtergrond de azuurblauwe Middellandse Zee. Het is toepasselijk dat Alma Tadema de zee een rol laat spelen in zijn bijdrage voor de zeeschilder Mesdag. De voorstelling zelf is typerend voor Alma Tadema’s werk, waarmee hij heel succesvol was in Engeland. Hij beeldt zichzelf niet zonder humor af als antiek borstbeeld, met eronder zijn naam in Nederlandse spelling en op(us) ccxxiv (werk no 224); de kunstenaar nummerde zorgvuldig al zijn werken. De aquarel maakt niet alleen het album compleet, zij is ook een mooie aanvulling op ander werk van Alma Tadema in het Groninger Museum: een schets van de dood van Atilla de Hun en een schilderij van zijn schoonmoeder, eerste vrouw en dochtertje in zijn Brusselse atelier (Kunstbeschouwing, 1867). Deze werken zijn afkomstig uit de verzameling van Taco Mesdag, een broer van H. W. Mesdag. Het schilderij is te zien in de Meesterwerkenzaal in De Collectie. G In het najaar van 2016 krijgt Alma Tadema een grote expositie in het Fries Museum in Leeuwarden. Literatuur T. van Druten, M. van Dijk en J. Sillevis (2015) De aquarel. Nederlandse meesters van de negentiende eeuw. Bussum. G. van Mesdag, 1946: Het geslacht Mesdag. E. Becker (red.) 1996: Sir Lawrence Alma Tadema. Van Goghmuseum Amsterdam.


058

059

Tekst: Egge Knol Beeld: Marten de Leeuw

EEN KEUR AAN DETAILS Theodorus Beckeringh en zijn borgenkaart

De jurist Theodorus Beckeringh (1712-1790) ­publiceerde zijn nieuwe kaart van de provincie Groningen in 1781. Deze kent een sierrand met afbeeldingen van 24 Groninger borgen. “Iets tot aanprijzing van dezer kaart te zeggen is overtollig, daar dezelve tot op dezen oogenblik algemeen voor de schoonste en nauwkeurigste der provincie Groningen gehouden wordt”, zo werd na een halve eeuw over de kaart geschreven. Twee eeuwen later is die mening nog niet bijgesteld en de kaart wordt nog altijd veel gebruikt. Onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat het kaartbeeld beduidend ouder is dan het jaar 1781. Beckeringh geeft het Groningen weer van de jaren vijftig, zestig van de achttiende eeuw. De kaart was al in 1767 gereed. Hij schonk een handgetekend exemplaar van ruim een meter bij een meter aan stadhouder Prins Willem V. Dit exemplaar werd in 1795 door de Franse troepen meegenomen naar Parijs en wordt nog

Jan Abel Wassenbergh (Groningen 1689 – 1750 Groningen) Portret van Theodorus Beckeringh (Groningen 1712 -1790 Groningen) Olieverf op doek, 1735, particuliere collectie

altijd bewaard door het Franse ministerie van Defensie. Voor het eerst sinds bijna 250 jaar is deze bijzondere kaart terug in Groningen.

Details Beckeringh werkte niet met driehoeksmeting, waardoor zijn kaart meetkundig niet helemaal correct is. Daar staat tegenover dat hij een keur aan details vastlegde die we zonder zijn werk niet hadden. Visueel is zijn kaart buitengewoon aantrekkelijk. Zijn kladmateriaal geeft een goed beeld van zijn manier van werken. Beckeringh was een vaardig en nauwkeurig tekenaar. Zijn schetsen laten veel meer details zien dan de kaart. Het zijn tekeningen van stukken van de vele Groninger diepen en dijken waarbij nauwkeurig is aangetekend wat er ter plaatse te zien is aan dorpen, grote boerderijen en bijzonderheden. Oude kloosters, soms zelfs al wierden, en zeker natuurlijk de borgen en buitenhuizen zijn allemaal keurig aangeduid.


060

061

Theodorus Beckeringh (Groningen 1712 - 1790 Groningen) Kaart of landtafereel der provincie van Groningen en Ommelanden, Gravure, 1781

Borgen De rand met borgen op de kaart van Beckeringh laat lang niet alle borgen zien. Bovendien vermeldde hij twee huizen die niet in de Ommelanden stonden: de Emdaborg uit Haren en de Vrendenburg in Hoogezand. Deze huizen waren van de invloedrijke familie Trip. Meerdere huizen in de Ommelanden hadden geen adellijke eigenaren meer. De eerbiedwaardige Onstaborg was bijvoorbeeld in eigendom van Arij de Graaff, die aan de Goudkust in Afrika zijn fortuin had vergaard. De borg Lellens was ook in handen van de stadjer. Sommige adellijke bestuurders van de provincie zagen in de afbeelding van deze huizen een bezwaar om subsidie te verlenen. Die kwam gelukkig uiteindelijk toch. Van de borgen zijn potloodschetsen, uitgewerkte inkttekeningen en de definitieve ontwerpen bewaard. Beckeringh maakte ook afbeeldingen van gebouwen die niet op zijn kaart terecht zijn gekomen, zoals van het Noord-Drentse TerHeyl, het waterschap huis in Onderdendam

Theodorus Beckeringh (Groningen 1712 - 1790 Groningen) Voorstudie van de Menkemaborg, Tekening in inkt, 1750-60 Aankoop 2014 met steun van de BankGiro Loterij

of de borg te Wedde. In 1775 maakte hij vier tekeningen van het oude raad- en wijnhuis van de stad Groningen dat kort daarop gesloopt zou worden. De historische waarde van zijn tekeningen zijn niet te overschatten. Het Groninger Museum wist in 2014 met dank aan de BankGiro Loterij de tekeningen van voorstudies van de borgen te verwerven.

Juridisch gesteggel Beckeringhs cartografische werk kwam ook van pas bij juridische problemen. Hiervoor maakte hij overzichtstekeningen van delen van de provincie. Deze kaarten kwamen op uiteenlopende wijze in de Groninger Archieven terecht. Zo is er een kaart van het waddengebied waarop duidelijk te zien is dat de zandbanken te westen van Rottumeroog allemaal vastzaten aan de Groninger kust. De kaart diende om de Staten van Friesland uit te leggen dat de Simonszand tot de provincie Groningen behoorde en niet vastzat aan Schiermonnikoog, en

zo aan Friesland. Overbodig te vermelden dat in Friesland een kaart uit deze tijd bestaat die het tegendeel laat zien. Beckeringh kwam uit een familie van juristen, predikanten en artsen. Zijn schoonouders lieten al hun kinderen portretteren door Jan Abel Wassenbergh. Het portret van de beroemde kaartmaker, nog altijd in familiebezit, ontbreekt op de tentoonstelling niet. Hij was assessor van het krijgsgericht in Groningen en werkzaam als advocaat. Na de dood van zijn zoon werden de koperplaten en de overgebleven kaarten in 1828 publiek verkocht. Koper was de drukker Oomkens die in 1834 nog een nieuwe druk van de kaart verzorgde. In de twintigste eeuw verschenen er meerder reproducties en nu komt er een atlas waarin alle proef- en kladkaarten bijeen gebracht zijn, samen met de voorstudies van de borgen. Ieder kan het spoor van Beckeringh door het Groningen van de 18de eeuw op de voet volgen. G

De tentoonstelling Theodorus Beckeringh en zijn borgenkaart, van 25 juni tot en met 23 oktober 2016 te zien, is mogelijk door samenwerking van het Groninger Museum, de Universiteitsbibliotheek Groningen en de Groninger Archieven, alsmede enkele bruikleengevers waaronder het ministerie van Defensie, Service historique de la Défense, Frankrijk. De Atlas van Beckeringh is uitgegeven door de Stichting Groninger Historische Publicaties in samenwerking met WBOOKS. Het boek telt 368 pagina’s met ­reproducties van alle kladkaartjes en voorstudies van de borgen. Introductieprijs is € 39,95 tot 25 september. Daarna kost het boek € 49,95. Het boek is verkrijgbaar in de museumwinkel van het Groninger Museum, de boekwinkel en rechtstreeks bij ­uitgeverij WBOOKS via www.wbooks.com.


062

MEDEWERKER VAN HET GRONINGER MUSEUM JENNY KLOOSTRA

Tekst: Dorien Vrieling Beeld: Arjan Verschoor

De balans tussen tentoonstellingen en collectie Sinds januari is Jenny Kloostra hoofd collecties bij het Groninger Museum. Ze wil er de komende tijd zorg voor dragen dat de eigen collectie van het museum nog beter bewaard wordt.

Laten we met het belangrijkste beginnen. Wat dóet een hoofd collecties nu eigenlijk precies? “Als hoofd collecties zorg ik voor het reilen en zeilen van onze hele collectie en de objecten die we in bruikleen hebben. Dat omvat bijvoorbeeld het bewaren van alle objecten, maar ook het verplaatsen en exposeren ervan. Hoe we dat precies doen, daar ontwikkel ik beleid voor. Verder doe ik veel dingen die ik voor januari ook al deed, toen ik nog registrar was. In die functie was ik betrokken bij bruikleenverkeer, de registratie van onze eigen collectie en de op- en afbouw van onze tentoonstellingen.”

Wat is het grootste verschil dan? “Veel meer vergaderen (lacht). Ik ben nu het aanspreekpunt van de afdeling collecties. Daardoor heb ik niet alleen contact met collega’s van die afdeling, maar ook met collega’s van andere afdelingen, met medewerkers van andere musea en met andere Groningse instellingen. Het werk is nu iets minder praktisch van aard. En het beleid maken is ook nieuw, daar hield ik me als registrar nog niet mee bezig.”

Wat vind je het leukste aan je nieuwe functie? “Toen de vacature vrij kwam heb ik even goed nagedacht. Ik had al een heel leuke baan, en ik heb afgelopen jaar een zoontje gekregen – dat was al best een grote verandering. Deze baan betekende meer verantwoordelijkheden. Maar ik was er snel uit dat ik daar juist zin in had. Meer kunnen meepraten over besluiten, me meer richten op het grote plaatje, daar was ik wel klaar voor. Tegelijkertijd gaat mijn werk in essentie nog om de dingen die me al boeiden in mijn vorige baan. Aan de ene kant houd ik het belang van de statische collectie en het depot in de gaten. De objecten die we in ons bezit hebben, moeten goed bewaard en geregistreerd worden. Daar heb je een zekere rust bij nodig, het kost veel tijd. Tegelijkertijd zijn er altijd de tentoonstellingen, waar tijdsdruk bij komt kijken. Ik vind het interessant om de balans tussen die beide te houden: niet volledig opgeslokt worden door de tentoonstellingen, maar ook de aandacht voor de zorg voor de collectie behouden.”

063


064

065

Anoniem Beetke van Rasquert, ca 1520-1530, olieverf op paneel, Groninger Museum

Een groot deel van de collectie is al lang in het bezit van het museum. Hoe kan het bewaren en registreren dan toch nog zo tijdrovend zijn? “Je moet je voorstellen dat het museum duizenden objecten in bezit heeft, van allerlei pluimage. Foto’s, keramiek, textiel, schilderijen. Voor elk van die objecten is er een ideale bewaarconditie. Soms is er eerder gekozen voor een verpakking die niet ideaal blijkt, of is de verpakking over de houdbaarheidsdatum heen. Eens in de zoveel tijd moet je elk object even een blik gunnen. Ook om te checken of de registratie op orde is. Dat is heel belangrijk, want als je iets zoekt en er staat niet in de computer in welke kast en op welke plank het staat, wordt het heel lastig. Ga maar eens op zoek naar een schotel tussen duizenden stukken serviesgoed. Het proces blijft altijd gaande, alleen al vanwege het gebruik. Dingen raken zoek, worden op verkeerde plek teruggezet. Je moet afwegingen maken: waar is de chaos het grootst, waar moeten we nu als eerste orde scheppen? Mijn taak als hoofd is ervoor te zorgen dat onze medewerkers de tijd en de materialen hebben om het te ordenen.”

Je werkt al sinds 2008 bij het museum. Hoe ben je er destijds terecht gekomen?

dat ontzag dat ik voor het museum had nog steeds voelen. Dan ben ik trots.”

Wat is je favoriete stuk? “Het hangt nu op zaal, een klein 16e-eeuws portretje van een vrij stuurs kijkende vrouw met een hondje onder haar arm. De vrouw is Beetke van Rasquert, echtgenote van de rijke jonker Wigbold van Ewsum uit Middelstum, die de borg in Nienoord liet bouwen. Van Ewsum overleed in 1528 en liet Beetke met vijf zonen achter. Dit portret van de weduwe laat haar ongeïdealiseerd zien, als een getergde maar krachtige vrouw. Dat vind ik mooi. Net als Beetke kijkt ook haar hondje de toeschouwer recht, haast beschuldigend, aan: een geweldige beeldrijm. Veel mensen zullen denken dat de collectie van het Groninger Museum vooral bestaat uit modern en hedendaags werk, maar het museum kent een lange geschiedenis en een ontzettend diverse collectie. Dit portret lijkt dus niet per se representatief voor de collectie, maar ik vind het fantastisch dat zulk soort werken er ook tussen zitten.”

Wat is jouw missie als hoofd collecties?

“Tijdens mijn studie kunstgeschiedenis liep ik stage op de afdeling Collecties. Ik had al gewerkt als docent beeldende kunst en vormgeving, maar wilde graag meer theoretische kennis opdoen. Tijdens mijn stage kon ik juist heel praktisch aan de slag, en dat beviel me goed. Toen ik daarna een baan aangeboden kreeg, heb ik nog even getwijfeld, want ik moest mijn scriptie nog schrijven. Ik vroeg mijn scriptiebegeleider om advies, die me hartelijk uitlachte. Er zijn zoveel studenten die nooit aan de bak komen in de museumwereld, zei hij, en jij gaat zitten twijfelen? Die scriptie heb ik in de avonduren afgemaakt.”

“Onder mijn voorganger Caspar Martens’ leiding is de afdeling enorm geprofessionaliseerd, ik kwam in een gespreid bedje. Op zijn werk wil ik voortborduren met mijn eigen inzichten. Zo hecht ik veel waarde aan een goede balans tussen aandacht voor de tentoonstellingen en de eigen collectie. Wat in een dichte kast staat, wordt snel vergeten. Als we kunnen bewerkstelligen dat álles wat we hebben goed geregistreerd staat, is dat winst voor de collectie. Ik vind het ook belangrijk om ervoor te zorgen dat er meer dingen uit de kasten komen – dat we ze tonen in het museum of in bruikleen geven. Kunst laten zien, dat is uiteindelijk ons doel. Zodat er een zo groot mogelijk publiek mee in aanraking komt.”

Hoe heeft jouw band met het museum zich sindsdien ontwikkeld?

Je bent op een bijzondere manier gefotografeerd, waarom?

“Toen ik er stage ging lopen was ik er nog helemaal niet zo vaak geweest. Ik keek toch wel een beetje op naar het Groninger Museum: het is een instituut, en met zijn bijzondere vormgeving een landmark. Nu ben ik me daar natuurlijk niet meer iedere dag bewust van. Hoe bijzonder het is om hier te werken, merk ik altijd weer als we een tentoonstelling openen. Als ik er dan doorheen loop en mensen hoor fluisteren hoe mooi ze de werken vinden, besef ik weer even dat anderen

“De foto is gemaakt door Arjan Verschoor, met een camera uit 1900. Hij ontwikkelde hem meteen ter plekke in een donkere kamer, waar ik over zijn schouder kon meekijken. De manier van werken is integer. Als ‘model’ word je niet alleen bekeken, maar mag je ook toekijken: terwijl Arjan zijn grootse, antieke camera instelt, ben je even toeschouwer van een klein schouwspel. Het resultaat is rauw, confronterend, maar eerlijk en oprecht, zonder opsmuk.” G


066

GRONINGER MUSEUM SALON HENK DE GROOT

Tekst: Sarah Fopma Beeld: Christopher Smith

Initiatiefnemer Henk de Groot over de Groninger Museum Salon Advocaat Henk de Groot informeerde eind 2014 naar een business club bij het Groninger Museum. Hij was op dat moment druk bezig met het opzetten van een Groningse vestiging van Dommerholt Advocaten. Daarbij hoort het opbouwen van een nieuw netwerk. Zo’n club was er nog niet, dus De Groot ging samen met museumdirecteur Andreas Blühm brainstormen. Zo ontstond de Groninger Museum Salon. De naam is gebaseerd op de achttiende-eeuwse salons waar geleerden en creatievelingen bijeenkwamen om te filosoferen over allerlei zaken. Netwerken is dus niet het enige doel van deze Salon. “Het is ook de bedoeling dat we er geestelijk rijker van worden”, zegt De Groot. Een combinatie van culturele activiteiten en een gevarieerde groep van maximaal veertig leden helpt hierbij. “Er mogen geen dubbelingen zijn wat betreft beroep of branche. Daarbij moeten het mensen zijn die belangstelling hebben voor cultuur in het algemeen en voor het Groninger Museum in het bijzonder.”

De inkomsten Elk lid betaalt jaarlijks €3.000 voor het Salonlidmaatschap. Hiervan gaat €500 naar de Salonkas en €2.500 naar het museum. Als de Salon op termijn veertig leden telt, draagt deze jaarlijks een ton af. “Het museum heeft aangegeven graag met de Salon te overleggen over hoe dit geld besteed wordt”, zegt De Groot. “Het is natuurlijk het leukst als er van het geld iets concreets gedaan wordt. We moeten daarover nog overleggen – en door het gevarieerde gezelschap verwacht ik dat de meningen wat dat betreft uiteen lopen – maar dat we er een stem in hebben, wordt zeer op prijs gesteld.”

De privileges Het lidmaatschap van de Salon brengt een aantal privileges met zich mee. Zo krijgen leden bijvoorbeeld twee passen waarmee ze onbeperkt toegang hebben tot het museum, zodat ze ook cliënten een museumbezoek kunnen bieden.

De Groot: “Dan kun je geen betere plek hebben dan het Groninger Museum. Iedere Nederlander, maar ook veel buitenlanders, kennen het en je kunt mensen er met gepaste trots mee naartoe nemen.” Bovendien worden er jaarlijks drie bijeenkomsten georganiseerd voor Salonleden. Op het moment van schrijven hebben twee bijeenkomsten plaatsgevonden. De Salon heeft in oktober 2015 gedineerd met Jaime Hayon, die een nieuw atelier ontwierp in het Info Center van het museum, en in februari 2016 met mediëvist Herman Pleij, die in het museum was om een lezing te houden over David Bowie. Volgens De Groot voldeden deze bijeenkomsten helemaal aan de doelstelling van de Salon: “Jaime Hayon en Herman Pleij zijn natuurlijk allebei geanimeerde sprekers. Zo kun je in een informele setting praten met hele interessante mensen met fantastische verhalen.”

De toekomst Op het moment dat dit magazine gedrukt werd, had de Salon twaalf leden. “Maar,” zegt De Groot, “eind 2016 moeten we toch wel een heel eind op weg zijn naar de veertig.” Wat betreft toekomstige bijeenkomsten biedt de tentoonstelling van Rodin een “prachtig moment”. Maar hij ziet ook mogelijkheden voor bijeenkomsten over lokale kunst. “Ik ben zelf een bewonderaar van kunst van De Ploeg. Ik ben heel goed opgeleid, want ik heb in mijn gymnasiumtijd eerst tekenles gehad van Jannes de Vries en hij werd opgevolgd door Martin Tissing.” De Groot vervolgt lachend: “Maar dat heeft niks geholpen. Artistiek valt er van mij weinig te verwachten. Misschien ga ik wel schilderen als ik met pensioen ga.” In de tussentijd steekt hij al zijn creatieve energie in de Groninger Museum Salon. G Kijk voor meer informatie over de Groninger Museum Salon op www.groningermuseum.nl/museum-salon

GEESTELIJK RIJKER WORDEN

067


068

DE MENKEMABORG GLANS UIT GRONINGEN

Tekst: Ida Stamhuis Beeld: Otto Kalkhoven

Glans uit Gronıngen SCHITTEREND ZILVER IN DE MENKEMABORG

Shoppen in Amsterdam of Groningen? De tafel is prachtig gedekt en de bewoners lijken ieder moment binnen te komen voor het diner. Op een mooi linnen damast staat het servies van Chinees porselein uitgestald, samen met allerlei zilveren voorwerpen. Zilver is niet alleen schitterend om te zien en functioneel, maar geeft ook veel informatie. Het is bekend dat de kandelaars op deze tafel gekocht zijn in Amsterdam bij de firma Bonebakker. Er is opvallend veel zilver door generaties Alberda van Menkema gekocht bij deze firma aan het einde van de 18de en begin van de 19de eeuw. We weten dit dankzij de merken op het zilver, want daardoor is bekend waar, door wie en wanneer de voorwerpen gemaakt zijn. Dankzij de gegraveerde wapens van echtparen Alberda weten we ook voor wie. Kochten de Alberda’s geen zilver van Groninger zilversmeden? In inventarissen worden hele lijsten zilver beschreven en het merendeel is gemaakt in Groningen. Helaas is daarvan weinig over, maar gelukkig zijn er nog genoeg voorbeelden van Groninger makers te zien in de verschillende

kamers van de borg. In elke kamer is zilver te zien, dat door de verhalen van de eigenaren voor altijd verbonden is met de Menkemaborg.

Museum Menkemaborg Menkemaweg 2, 9981 CV Uithuizen Tel. 0595 431970 www.menkemaborg.nl

Openingstijden Huis en tuin zijn open van maart tot en met september van dinsdag tot en met zondag van 10.00 tot 17.00 uur en in juli en augustus ook op maandag. Van oktober tot en met december van dinsdag tot en met zondag van 10.00 tot 16.00 uur. De Menkemaborg is eenvoudig te bereiken per auto (via de N46 richting Eemshaven of de N361-N363 via Winsum en Warffum) of per trein richting Roodeschool (station Uithuizen) en ca. 10 minuten lopen.

069


070

Tekst: Annejet Fransen Beeld: Christopher Smith

VRIENDEN VAN HET GRONINGER MUSEUM ELLY DE JONG

ALS VRIEND VOEL JE IETS VOOR HET MUSEUM Het Groninger Museum heeft er een nieuw bevriend museum bij. Sinds 1 januari van dit jaar behoort ook de Kunsthalle in Bremen tot het netwerk van de Vrienden van het Groninger Museum (VVGM). Elly de Jong, bestuurslid van de vereniging, vertelt.

Wat is de Vereniging Vrienden van het Groninger Museum? “We hebben nu ongeveer 1600 leden. Deze Vrienden ondersteunen het museum met een vaste bijdrage, die elk jaar wordt vastgesteld in de ledenvergadering. Van die bijdrage wordt jaarlijks een kunstwerk aan het Groninger Museum geschonken. In 2014 is er bijvoorbeeld een bedrag van 22.000 euro geschonken waarvan het kunstwerk Pump it up van ontwerper Nacho Carbonell is gekocht. Als Vriend voel je iets voor het museum. Voor de bijdrage krijg je vaak gratis toegang tot het museum, lezingen en andere Vriendenbijeenkomsten. Daarnaast willen we ook excursies gaan organiseren naar de bevriende musea in drie Duitse steden, niet zover over de grens: de Kunsthalle in Emden, het Horst- Janssen-Museum in Oldenburg en nu ook de Kunsthalle in Bremen.”

Waarom is een netwerk van bevriende musea zo belangrijk? “Er is veel uitwisseling. Leden van de Duitse vriendenverenigingen konden bijvoorbeeld gratis naar de Bowie-tentoonstelling in Groningen komen. Dat vonden ze geweldig! Sowieso zijn alle betrokken musea erg enthousiast. Doordat je als groep dingen samen doet worden er vriendschapsbanden opgebouwd, je leert nieuwe mensen kennen, je kunt je interesse verbreden. Tijdens een excursie bezoek je natuurlijk een museum, maar er is soms ook tijd om de stad te bekijken. In Duitsland reist men veel samen. Dat doen wij hier wat minder, maar daar gaan jonge mensen op excursie en nemen hun kinderen mee in de bus. Zo wordt ook een nieuwe generatie blootgesteld aan cultuur en dat is heel belangrijk. Als je niet door je ouders of vrienden met kunst in aanraking komt, ga je je er niet zo snel mee bezig houden. We kunnen ook goede ideeën van elkaar overnemen. Zo heb ik al een leuke opzet voor een ledenvergadering van Bremen afgeneusd. Andersom willen we in Emden iets organiseren wat in Groningen heel goed werkt. Eén keer per jaar organiseren

we een kamermuziekconcert in samenwerking met het Noord Nederlands Orkest (NNO) met het thema van een tentoonstelling in het museum. Iets dergelijks gaan we ook in Emden doen. Daarom zijn we ook zo blij dat het netwerk zich uitbreidt. Er zijn steeds meer mogelijkheden. De musea zijn heel verschillend en daardoor vullen we elkaar aan. Komend najaar organiseren we hier in Groningen een bijeenkomst van de contactpersonen van alle vier de musea. Dan gaan we alle details bespreken en de contacten verder uitwerken. Ik ben echt van de samenwerking.”

Hoe bent u er zelf bij terecht gekomen? “Ik vond kunst al heel leuk en deed ook bestuurlijk werk. Ik ben in Groningen geboren en ik heb nog op de plek van het Groninger Museum gestaan toen het een bouwput was. Een vriendin van mij had een erg muzikale en culturele opvoeding gehad en zij zag lidmaatschap van het NNO en het Groninger Museum als een plicht als Groninger om cultuur in de stad te ondersteunen. Zij heeft me overgehaald en ik ben al sinds het jaar 2000 lid van beide verenigingen. Zo konden we mooi samen naar alle culturele uitstapjes. Ik heb in het bestuur van de Vrienden van het NNO gezeten en sinds 2012 ben ik algemeen bestuurslid van deze vereniging. Ik coördineer ook alle contacten met de Duitse musea. De vriendenbijeenkomsten vind ik heel leuk en je leert veel van het bestuurswerk.”

Wat betekent volgens u het Groninger Museum voor de stad? “Ik denk dat het heel veel toevoegt. Het museum heeft een prachtig gebouw in het water, tegenover het station. Dat vind ik geweldig in mijn stad! Het Groninger Museum is in mijn opinie het mooiste gebouw van de vier musea in het samenwerkingsverband. Mensen bezoeken het alleen al om de architectuur en gaan ook vanuit het museum de stad in. Dat geeft een mooie economische stimulans.”

Wat is uw visie voor de Vrienden? “We zouden graag meer jongeren aantrekken. Zij zijn heel belangrijk, maar willen zich tegenwoordig minder snel ergens aan verbinden dan mijn generatie. We hebben wel afspraken met de jongerenclub, GM Insiders, en organiseren willen ze best. Het mooie van de Vrienden is: je hebt een gezamenlijk doel. Je doet leuke dingen met elkaar én steunt iets goeds.” G

071


072

WORD LID VAN DE VRIENDEN VAN HET GRONINGER MUSEUM

Graag vernemen wij uw opmerkingen, vragen, tips en bijdragen op het volgende adres: redactie@ groningermuseum.nl

Colofon

Auteurs

Redactie

Andreas Blühm is directeur van het Groninger Museum

Steven Kolsteren, Rudo Menge, Regina Zwaagstra

Groninger Museummagazine Jaargang 28, no 1, 2016

Sarah Fopma is freelance journalist Annejet Fransen is freelance journalist

Fotografie

Feico Hoekstra is conservator van Museum de Fundatie, Zwolle

Rob Becker, Wim te Brake, Tijmen van Dijk, Otto Kalkhoven,

Steven Kolsteren is hoofd educatie en publieksinformatie van het

Marten de Leeuw, Rudmer Nijman, Christopher Smith, John Stoel,

Groninger Museum

Kees van de Veen, Arjan Verschoor, Jan Westerhof, Jan Zeeman.

Egge Knol is conservator Archeologie, Geschiedenis en oude Kunstnijverheid van het Groninger Museum Peter H. Propstra is beeldend kunstenaar en museumdocent van het

Foto omslag: Nina Hagen, foto: Jim Rakete

Groninger Museum Ruud Schenk is conservator moderne kunst van het Groninger Museum

Grafisch ontwerp

Ida Stamhuis is directeur/conservator van de Menkemaborg

Rudo Menge

Rosa Timmer is columnist en journalist bij het Dagblad van het Noorden Dorien Vrieling is freelance journalist

Acquisitie en productiebegeleiding

Sue-an van der Zijpp is conservator hedendaagse beeldende kunst,

Uitgeverij Intermed

design en mode van het Groninger Museum

Johan van Zwedenlaan 11, 9744 DX Groningen Telefoon/fax: 050 3120042 / 050 3139373

Groninger Museum

E-mail: info@intermed.nu

Museumeiland 1, 9711 ME Groningen

Advertentieverkoop: Uitgeverij Intermed E-mail: verkoop@intermed.nu

Mendini Restaurant Museumeiland 1, 9711 ME Groningen

Drukkerij

www.mendinirestaurant.nl

Scholma Druk ISSN: 1572-0713

Voor entreeprijzen en actuele informatie,

De Vereniging van Vrienden van het Groninger Museum ondersteunt het museum financieel. Voor de leden organiseert de Vereniging lezingen, voorbezichtigingen en excursies. Word lid van de Vrienden van het Groninger Museum (VVGM) en ondersteun daarmee het Groninger Museum.

zie www.groningermuseum.nl

Oplage: 25.000

Wil je op de hoogte blijven van alle nieuwtjes in en rondom het

De uitgever is niet aansprakelijk voor zetfouten, redactionele fouten en is op

Groninger Museum, meld je dan aan voor de digitale nieuwsbrief

geen enkele wijze aansprakelijk voor de werkzaamheden van de drukker.

via www. groningermuseum.nl/nieuwsbrief © 2016 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Intermed-1011/3 Deelnemende kunstenaars en musea tenzij anders vermeld. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie is het

Voordelen van het lidmaatschap • Gratis toegang tot lezingen en voorbezichtigingen van de VVGM • Gratis toegang tot het museum (in sommige gevallen, bijvoorbeeld bij speciale tentoonstellingen kan een toeslag gevraagd worden) • Gratis toezending van het Groninger Museummagazine • Gratis toegang tot de Kunsthalle in Emden en het Horst-Janssen Museum te Oldenburg

• Tegen kostprijs mee op de door VVGM georganiseerde excursies

auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam. © c/o Pictoright Amsterdam 2006

Lidmaatschapskosten • individueel lidmaatschap (€ 32,50 per kalenderjaar) • duo-lidmaatschap (voor 2 personen) (€ 55 per kalenderjaar) • studentenlidmaatschap (geldig tot en met 27 jaar) (€ 15 per kalenderjaar)

www.groningermuseum.nl/lid-worden - vrienden@groningermuseum.nl

073


074

NIEUWE WILDEN 30 APRIL 2016 T/M 23 OKTOBER 2016


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.