Van jonge historici en saaie geleerden
Leve alliantie tegen geschiedenis als vermaak Jouke Turpijn klaagt dat een klein clubje historici zoals Maarten van Rossem en Thomas von der Dunk de media beheersen, zodat vakgenoten geen kans krijgen (O&D, 2 januari). Zijn aanval richt zich vooral op het Historisch Nieuwsblad (HN), het ‘visitekaartje’ van al die ‘Bekende Historici’, die eindelijk eens moeten ophoepelen. Turpijn gooit twee kwesties door elkaar. De eerste is een generatieconflict. Turpijn ontkent dat daarvan sprake is, want generatieconflicten vindt hij iets voor babyboomers en daar zet hij zich – o, ironie – juist tegen af. Niettemin parafraseert hij instemmend een Amsterdamse promovendus die af wil van ‘oude lullen’. Zelf treedt Turpijn (35), docent Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, op als
De rubriek U is een podium voor ezers. Bijdragen over actuele onderwerpen zijn welkom mits bondig geformuleerd en worden alleen in behandeling genomen ndien ondertekend en – ook bij email – voorzien van naam, adres en telefoonnummer waar u overdag te bereiken bent. Gelieve de teksten niet als bijlage bij de e-mail te verzenden. De redactie behoudt zich het recht voor artikelen en brieven te redigeren en in te korten. De auteurs verlenen impliciet toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging van hun bijdragen in (elektronische) uitgaven van de Volkskrant.
Redactie Henk Müller Fax 020-5626289, Postbus 1002, 1000 BA Amsterdam; E-mail brieven@volkskrant.nl
mentor van een groepje jonge historici. Zij hebben een website opgericht waar onder anderen afstudeerders hun scripties kunnen publiceren. Een mooi initiatief, dat kan dienen als oefenvijver voor jonge talenten. Het is verkeerd om te concluderen dat er hele volksstammen zijn van miskende, briljante historici van beneden de 30. Dat valt nogal tegen. Maar voor wie echt iets in zijn mars heeft liggen er kansen, ook bij het HN. In dit blad staan regelmatig artikelen van beginnende historici. In Turpijns wereldbeeld is dit echter niet meer dan een tactiek om hen met een kluitje in het riet te sturen. Hij wil niet wachten tot talent heeft gerijpt, maar eist dat historici die hun sporen al hebben verdiend ogenblikkelijk hun plaats in de kolommen afstaan aan zijn pupillen en hun ‘eigen, frisse gedachten’. Het liefst zou hij zien dat Maarten van Rossem zijn met met ons blad verbonden glossy Maarten! aan hen uitlevert. Of toch niet? Volgens Turpijn willen jonge historici ‘zeker geen nieuwe Maarten zijn’. Een vreemde uitspraak uit zijn mond, aangezien hij zelf tijdens de Nacht van de Geschiedenis 2008 meedeed aan de debatwedstrijd ‘Wie wordt de nieuwe Maarten van Rossem?’ Turpijn verloor de finale. De tweede kwestie die Turpijn aanroert gaat over de spanning tussen wetenschap en journalistiek. Vanouds hebben sommige academici weinig op met populariseren. Turpijn beticht HN van gemakkelijk scoren over de rug van de wetenschapper. Daarmee gaat hij voorbij aan de doelstelling van het blad: een brug te slaan tussen de historische wetenschap en een breed publiek. Onvermijdelijk doet de redactie concessies aan de lezer, die meestal een leek is. Academische beschuldigingen van oppervlakkigheid en blinde vlekken liggen dan op de loer. Afgezien van de vraag of zulke verwijten terecht zijn, krijgt de academicus er veel voor terug: aandacht voor zijn vakgebied, nieuwe studenten, hogere oplagen voor zijn boeken. Wie zijn neus ophaalt voor populariseren moet niet zeuren over gebrek aan aandacht. Volgens Turpijn zou het HN slechts om geld te doen zijn. Het is waar dat het blad op commerciële basis wordt gemaakt. Dat is geen schande, integendeel. Het is eerder beschamend dat Turpijn in zijn stuk bedelt
om gemeenschapsgeld voor ‘grassroots-projecten’ zoals de website van jonge historici. Ook HN is twintig jaar geleden van onderop begonnen en heeft altijd zijn eigen broek opgehouden. Dat moeten jonge historici toch ook kunnen? Bas Kromhout, Diemen, redacteur Historisch Nieuwsblad
Jouke Turpijn ergert zich aan de misstand dat media en publiek geabonneerd zijn op enkele bekende historici die bij elke gelegenheid opdraven als een orakel dat de geschiedenis in pacht lijkt te hebben en die voor uitgevers de gouden eieren leggen met bestsellers. Maar hij signaleert ook een hoopvolle kentering en, zoals bij de internetuitgeverij ‘Jonge Historici schrijven Geschiedenis’ een opstand tegen ‘de hoeren’ van het vak. De bekende strijdkreet van ‘jonge
Maarten van Rossem
Foto ANP
rebellen tegen oude lullen’ die daarbij wordt aangeheven acht hij echter niet de oplossing. Hij pleit voor een gezamenlijk verbond van de generaties van allen die het om de geschiedenis zelf gaat. Bij iemand die al niet eens meer tot de oude lullen behoort maar volgens de criteria van sommigen eerder tot de skeletten onder de grond, roept dat daar in de diepte bij de andere skeletten een gevoel van herkenning op. Om te beginnen eiste ook in vorige eeuwen elke nieuwe generatie haar plaats in de publiciteitszon op. En naar gelang de verwetenschappelijking en specialisatie van het vak voortschreden, ontstond een spagaat tussen specialisten, generalisten en popularisatoren die het verhaal naar het brede publiek toe sluizen. Want geschiedenis is van ieder-
een, zoals ik onlangs schreef (in een boek misschien niet voor iedereen). Tussen de uitersten, de stille graver, de pionier en de populist bestond ook altijd een spanning. De eersten werden snel van afgunst op het succes van de bestsellerauteur verdacht, de laatsten ervan zich met vreemde veren te tooien. Maar er zijn ook altijd uitzonderingen, belangrijke veldwerkers die tot het publiek doordringen en beroemd worden, zoals bijvoorbeeld Le Roy Ladurie. Toch is er terdege iets veranderd. De spagaat is veel groter geworden. Dat is het gevolg van, ten eerste, de verdringing van de erudiete leesgierige burger door de aan de media verslaafde consument. Die krijgt een menu van gemakkelijk te behappen kennis in de verpakking van entertainment aangeboden. Een mix die neerkomt op culturele uitverkoop. Ten tweede, een maatschappij die als enige godheid de kwantiteit en het getal kent en, in direct verband daarmee, ten derde, de terreur van markt en reclame. Die drie factoren verleiden uitgevers en kranten, bij hun overlevingsstrijd tegen de digitale invasie tot bestsellers en de media, tot namen die garant staan voor hoge kijk- of bezoekerscijfers. Een alliantie van jong en oud tegen een prostituering van geschiedenis tegen sterk gereduceerde prijzen als vermaak verdient alle sympathie. De vraag is alleen hoe we ons dat moeten voorstellen. Die toestand is niet een gevolg van de jaren tachtig met sombere prognoses en volle collegezalen. Die zalen zijn nu nog voller en dat de docenten toen minder in ‘kennen en kunnen’ investeerden is een onbillijke aantijging. Een reden naast de drie bovengenoemde ligt veeleer in het academische beleid dat almaar over ‘maatschappelijke relevantie’ toetert maar eigenzinnige talenten weert, jonge historici in projecten perst en dwingt tot wat ‘zuiver wetenschappelijke publicaties’ heet die zich niet bijster lenen voor de fastfoodleveranciers op de buis en in krant en kiosk. Maar ver van de markt komt tot stand wat waardevol is, wist Nietzsche al en aan zijn lezers herkent men tenslotte nog altijd de schrijver, ook de historicus. H.W. von der Dunk, Bilthoven, historicus
Historicus Jouke Turpijn geeft een hoopgevende boodschap af: jonge
historici moeten de strijd aangaan tegen de ‘Bekende Historicus’. Het wordt hoog tijd dat al die platgetreden ‘grootheden’ zoals Geert Mak en Maarten van Rossem eens plaatsmaken voor een nieuwe garde. Maar Turpijn vergeet een belangrijk punt, namelijk dat ook de ‘onbekende historicus’ nodig uit zijn ivoren toren moet komen. Jonge, aanstormende historici moeten leren om tweetrapsraketten te zijn. In eerste instantie moeten zij het nobele metier leren van de ‘geschiedenisboer’: zij moeten degelijk en betrouwbaar onderzoek doen in primaire en secundaire bronnen. Vervolgens moet hun ruwe oogst aan feiten en citaten wel worden verwerkt tot een aantrekkelijk product, voordat de geschiedenisconsument het wil kopen. En dat is nu juist de boot die veel van onze leermeesters hebben gemist: een geschiedenisboek kan best een breed publiek aanspreken, maar dan moet het wel een goed verhaal zijn. Dat schoonschrijvers met amateuristische onderzoeksvaardigheden nu de boekhandels domineren en de geschiedenis uit handen hebben genomen van de professionals, is vooral te wijten aan de beroerde pen van de laatsten. Weinigen weten te ontstijgen aan het academisch milieu van taaie proefschriften van 1.500 pagina’s en achtmaal zoveel voetnoren, stugge artikelen in vakbladen en ellenlange discussies over theorieën omtrent interpretaties van definities van concepten van details. Geschiedenis leeft in de samenleving. Historici die dit publiek negeren doen hun vakgebied tekort. Het idee dat gedegen wetenschap en een aansprekende stijl niet zouden samengaan is niet meer van deze tijd. Dat is de bestaansgrond van de online-uitgeverij Jonge Historici Schrijven Geschiedenis (JHSG), dat de tweetrap – gedegen onderzoek én een mooi verhaal – beloont door aantrekkelijke papers en scripties gratis online uit te geven. Zo’n voetstuk stimuleert de jonge historicus om naast allerlei saaie onderzoeksvaardigheden ook zijn schrijftalent te ontdekken en te waarderen. Andere initiatieven zijn meer dan welkom, als we maar deze cultuurverschuiving bewerkstelligen: dat binnen enkele jaren de nationale geschiedschrijving zowel gelikt als geïnformeerd is en met recht gezag geniet. Geerten Waling, Leiden, mede-oprichter JHSG