Quatuor Terpsycordes & J체rg D채hler
10|11
09.12.2010 Kwartet 2/5
Praktisch 20u15 start concert | concertzaal 21u00 pauze 22u00 vermoedelijk einde concert
Dit concert wordt opgenomen door Klara en live uitgezonden in het programma In de loge (20u-22u), gepresenteerd door Fred Brouwers.
Kwartet 2010|2011 Belcea Quartet, Angelika Kirchschlager & Simon Lepper ma 27 september 2010
1/5
Quatuor Terpsycordes & Jürg Dähler do 9 december 2011
2/5
Quatuor Ysaÿe Debussy, Fauré, Schumann vr 28 januari 2011
3/5
Pavel Haas Quartet van Beethoven, Prokofjev, Dvořák di 1 maart 2011
4/5
Meta4 Dutilleux, Haydn, Von Zemlinsky wo 30 maart 2011
5/5
Programma W. A. Mozart (1756-1791) Strijkkwintet nr. 4 in g, KV 516 (36’) Allegro Menuetto (Allegretto) Adagio ma non troppo Adagio - Allegro G. Ligeti (1923-2006) Strijkkwartet nr. 1 ‘Métamorphoses Nocturnes’ (22’) PAUZE J. Brahms (1833-1897) Strijkkwintet nr. 2 in G, opus 111 (26’) Allegro non troppo, ma con brio Adagio Un poco allegretto Vivace, ma non troppo presto
09.12.2010 | Quatuor Terpsycordes
& Jürg Dähler (altviool)
Een ode aan het strijkkwintet | Door Bart Cypers Als het strijkkwartet een duidelijk geijkte bezetting is van twee violen, altviool en cello, dan is het strijkkwintet dat minder. De benodigde instrumenten liggen niet volledig vast: Boccherini en Schubert bijvoorbeeld voegden een tweede cello toe aan het standaard strijkkwartet, terwijl anderen, waaronder Mozart en Brahms voor een tweede altviool kozen. En het zijn strijkkwintetten van Mozart en Brahms, de ene een vertegenwoordiger van het Weense classicisme, de andere een classicistisch geïnspireerde romanticus die op dit concert belicht worden. Het eerste strijkkwartet van de Hongaarse modernist György Ligeti zorgt voor een eigentijdse noot muziek. Het wonderkind Mozart speelde even virtuoos viool als klavier maar nadat hij in 1781 naar Wenen trok, legde hij zich in de eerste plaats op de pianoforte toe. Vioolspel werd een secundaire bezigheid en wanneer Mozart kwartet speelde gaf hij
zelfs de voorkeur aan het warmere timbre van de altviool. Dat was niet zo vreemd want in die tijd dubbelden vele violisten wanneer dat nodig was ook op altviool. In Mozarts tijd was kamermuziek voor vier of vijf strijkers een genre dat door een selecte groep ingewijden beoefend werd, veelal in huiselijke kring. Waar grote orkesten vaak nog deels bezet werden door amateurmuzikanten, daar werd kamermuziek geschreven voor professionelen – of toch minstens voor adellijke werkgevers die een benijdbaar technisch kunnen hadden bereikt zoals Frederik de Grote van Pruisen of Haydns broodheer, prins Nikolaus von Esterhazy. Een getuigenis van de Engelse tenor Michael Kelly (17621826) bewijst dat kwartetspel aan het eind van de achttiende eeuw nog een zaak voor kenners was: hij woonde een huisconcert bij dat Mozart gaf met een kwartet dat bestond uit zichzelf en collega-componisten Joseph Haydn, Jan Krtitel Vanhal
en Karl Ditters von Dittersdorf. Mozart leerde wat zijn eigen kamermuziek voor strijkers betreft al snel schatplichtig te zijn aan de kwartetten van Joseph Haydn. En als Mozart de reeks van zes ‘Haydnkwartetten’ respectvol aan zijn oudere collega opdroeg, zijn Mozarts kwintetten met extra altviool dan een poging om Haydns voorbeeld te overtreffen? Of was het eerder het succes die de kwintetten van Luigi Boccherini genoten (Boccherini gebruikte een extra cello in plaats van altviool) dat Mozart ertoe aanspoorde om zijn eigen bijdrage te leveren?
KV 516 Van Mozarts zes strijkkwintetten is het vierde uit 1787 het enige in mineurtoonaard (g klein). Het jaar waarin Mozart met ‘Le Nozze di Figaro’ zijn grootste roem beleefde, ‘Don Giovanni’ zou componeren en een eerste en enige ontmoeting had met een jonge Ludwig van Beethoven, zorgde ook voor een toevloed aan nieuwe instrumentale composities. Het derde strijkkwintet KV 515 in C en het vierde KV 516 in g werden rug aan rug geschreven en vormen zo een tweeluik, analoog aan Mozarts twee laatste symfonieën, die ook uit 1787 dateren en eveneens in dezelfde toonaard (sol klein en do groot) staan. De keuze voor g klein betekent bij Mozart steeds een persoonlijk en dramatisch werk (de bekende veertigste symfonie is een uitstekend voorbeeld) en dat is niet verschillend in dit vierde kwintet. Het menuet bijvoorbeeld is hier een getormenteerd – ondansbaar – stuk muziek met smartelijke akkoorden en onregelmatige accenten. En dit terwijl het menuet aan het eind van de achttiende eeuw nog altijd een galante (of volkse, naargelang
de smaak van de componist) dansvorm was. Het langzame deel, het derde, is een prachtvoorbeeld van Mozartiaanse lyriek. Geen wonder dan ook dat het sindsdien de onverdeelde bewondering van componisten en muziekliefhebbers heeft verdiend! De zon breekt pas helemaal aan het eind van het kwintet door. De finale is niet het gebruikelijke snelle en opgewekte bravourestukje maar begint met een klaaglijke introductie. De snelle, werkelijke finale gaat pas van start na een insinuerende pauze en is weinig meer dan een nagedachte bij al het voorgaande, zij het dan wel eentje met een aanstekelijke vrolijkheid, die veel doet om de heersende somberheid te verdrijven.
Melancholie en passie Met Brahms’ tweede strijkkwintet gaan we terug naar de onbezorgde toonaard van sol groot waarmee Mozart eindigt. De kamermuziek van Brahms is behoorlijk divers maar zijn twee strijkkwintetten en drie strijkkwartetten komen betrekkelijk laat in zijn oeuvre voor. Wilde de steeds zo zelfkritische Brahms zich niet direct meten met Mozarts voorbeeld? Zeker is dat Brahms’ eerste kamermuziekwerken voor minder gebruikelijke bezettingen geschreven werden: het zijn werken als serenades voor strijkers en blazers, strijksextetten en pianokwartetten. Pas later volgden de klassieke genres van het strijkkwartet en -kwintet. Brahms smulde van ‘volkse’ muziek als de walsen en polka’s van Johann Strauss of van Antonin Dvoraks ‘Slavische Dansen’ en het lijkt in de inleiding van het strijkkwintet opus 111 wel alsof Brahms een pagina uit zo een ‘Slavische Dans’ van Dvorak gescheurd heeft. Hij lanceert zijn strijkers in een fris, optimistisch gestemd
kwintet dat als een authentiek stukje centraal-Europese volksmuziek klinkt met een voortvarende melodie in de cello boven een actieve begeleiding. Met wat verbeelding kan men die eerste maten zo op gitaar of citer horen! Die geestdrift blijft niet duren en keert pas ten volle terug aan het einde van het laatste deel, wanneer Brahms zijn kwintet laat eindigen met aardig wat technisch en virtuoos vuurwerk. De twee middendelen tonen een bedachtzame componist die twijfelt tussen hoop en neerslachtigheid. Een langzaam deel met Slavische inslag en een ingehouden stapritme wordt gevolgd door een introvert scherzo dat een onversneden lyrische, melancholische verteller aan het woord laat. Brahms’ opus 111 is een typisch laat werk van de romantische meester, waarin hij zijn ongelofelijke warmte en lyriek perfect integreert met een uitgepuurde zin voor compositie. Het is herfst en lente, het is melancholie en passie; dit alles binnen een uitgekiende architectuur, maar met de grootste natuurlijkheid.
Metamorphoses Nocturnes De kwintetten van Mozart en Brahms worden van elkaar gescheiden door het eerste strijkkwartet van György Ligeti, dat de bijnaam ‘Metamorphoses Nocturnes’ draagt. Het is een vroeg werk dat aan Ligeti’s bekendste composities voorafgaat en in de jaren 1953-1954 gecomponeerd werd. Omdat de avant-gardistische stijl niet paste in het officiële socialistisch realisme van het communistische Hongarije, kreeg het pas vijf jaar later zijn eerste uitvoering, niet in het Oostblok maar wel in het westerse Wenen. Nochtans is dit eerste strijkkwartet geen opvallend expe-
rimenteel werk. Ligeti was zich in OostEuropa grotendeels onbewust van de experimenten die westerse componisten als Stockhausen, Goeyvaerts en Boulez in hun eigen landen ondernamen. Zijn basis is en blijft de muziek van Kodály en Bartók, beiden landgenoten van een vorige generatie, al schiet Ligeti’s eigenzinnige muziek het matige modernisme van beide mannen gemakkelijk voorbij. Hoewel het kwartet ogenschijnlijk in een lange, twintig minuten durende beweging vervat zit, bestaat het onderhuids uit twaalf korte, contrasterende en aaneensluitende secties, die alle twaalf teruggrijpen naar een motief van vier noten waarmee het werk begint. Ligeti’s aanleg voor ongewone timbres en klankspectra is al hoorbaar in dit eerste strijkkwartet, in de schuivende glissandi en hoge flageolettonen in de violen of de klappende ‘Bartok’ pizzicati (het zo hard betokkelen van een snaar dat die terugslaat tegen het hout van de toets). Het zijn speeltechnieken die de onwereldse klank van Ligeti’s latere en beter gekende orkestwerken voorafschaduwen. Toch is ‘Metamorphoses Nocturnes’ in wezen een tamelijk klassiek werk. Herkenbare melodieën en een overzichtelijke structuur vol contrasterende passages maken dat dit stuk meer met de symfonische klankwereld van Shostakovitsj of Bartok te maken heeft dan met het etherische van Ligeti’s ‘Atmosphères’ of het cerebrale van de westerse avant-garde.
Biografieën Quatuor Terpsycordes Girolamo Bottiglieri, viool Raya Raytcheva, viool Caroline Haas, altviool François Grin, cello Het Quatuor Terpsycordes is een nog jong kwartet dat zich, althans in wat hun cdopnames betreft, lijkt toe te leggen op het grote Midden-Europese kwartetrepertoire. Ze debuteerden met de drie Schumannkwartetten en bij het label Ricercar verschenen onder andere door Diapason opgemerkte Haydn- en Schubertvertolkingen. Eerder waren ze al in de Handelsbeurs te horen met werk van Mozart en Mendelssohn. Hun volgende productie zal rond Beethoven draaien. Opmerkelijk is dat het kwartet zijn instrumentarium aanpast aan het repertoire dat het speelt. Girolamo Bottiglieri bespeelt een viool uit 1930 van Cesare Candi (1869-1947), ter beschikking gesteld door de Lalive Foundation in Genève. De viool van Raya Raytcheva (een Paul Audinot) wordt eveneens in bruikleen gegeven door de Lalive Foundation. De cello van François Grin werd gebouwd door de Turijnse vioolbouwer Giovanni Francesco Pressenda (1777-1854) en is eigendom van de Henneberger-Mercier Foundation.
Jürg Dähler (altviool) De Zwitserse violist en altviolist Jürg Dähler studeerde onder meer bij Sándor Végh, Pinchas Zukerman en Kim Kashkashian. Inspirerende impulsen voor zijn verdere carrière kreeg bij door samen te werken met Heinz Holliger, Nikolaus Harnoncourt en György Lígeti. Hij maakte zijn debuut in de Tonhalle Zurich waar hij het speciaal voor hem geschreven altvioolconcerto van Daniel Schnyder creëerde (ook Henze, Ligeti, Pärt en Birtwistle droegen composities aan hem op). Hij is oprichter en bezieler van diverse ensembles en festivals in Zwitserland zoals Collegium Novum Zurich, Musikkollegium Winterthur, Swiss Chamber Concerts en Kultur Herbst Bündner Herrschaft. Jürg Dähler speelt op een altviool van de Bolognese vioolbouwer Raffaele Fiorini (1828-1898).
www.terpsycordes.com www.kwadratuur.be
Foto: Quatuor Terpsycordes
Binnenkort in de Handelsbeurs Quatuor Ysaÿe Debussy, Fauré, Schumann vr 28.01.2011
Feestelijke afsluiter 2010 19.12.2010, 15u
Mayu Kishima & Akane Sakai 9.02.2011
Op zondagnamiddag 19 december kan u zich verwarmen aan minder bekende kerstmuziek uit de Spaanse renaissance, uitgevoerd door het Spaans-Vlaamse ensemble La Hispanoflamenca. Na het concert bieden wij met de steun van Huize Colette en Brasserie HA’ gratis een stukje taart en een warme drank aan.
Dat de Japanse violiste Mayu Kishima tijdens de Koningin Elisabethwedstrijd in 2009 niet bij de eerste zes laureaten eindigde, lokte veel discussie en verontwaardiging uit. In de Handelsbeurs krijgt de jonge violiste alsnog haar laureatenconcert. Ze speelt onder meer Prokofjev en Ysaÿe, twee componisten waarmee ze tijdens de wedstrijd hoge ogen gooide.
Tekst Bart Cypers, Hildegart Maertens | Foto Quatuor Terpsycordes Evy Ottermans Coördinatie Claire Denoyette | Opmaak Jasper Persoons | V.U.: Michael Joostens © Handelsbeurs Concertzaal, Kouter 29, 9000 Gent