DE DRAKENGIDS VAN CASSIDY DRAKE 9
Schubben veranderen van kleur en zijn afhankelijk van emoties
SOORT: VEELKLEURIGE DRAAK
naam: Ranga / berijder: Cassidy Drake
Littekens overgehouden aan tijd bij VC
naam: Quetzal / berijder: Laura Torres
naam: Cash / berijder: Colt Meyer
Glinsterende
SOORT: STORMSTOOTVIPERA
naam: Juliette / berijder: Ash Hook
naam: Sergei / berijder: Nickolai Grigori
SOORT: DRAAKACHTIGE HYBRIDE
naam: Scarlett / berijder: Valine Grimsbot
Houdt van oma’s walgelijke zonnethee
SOORT: PAARSE VUURDRIFT
oma Lynn McCoys huisdraak
beschermende
van echolocatie
SOORT: MEXICAANSE VRIJSTAARTVLEERDRAAK
Melkachtige ogen (blind)
Giftanden scheiden een dodelijk geel gif uit
Hoofdstuk 1
31°25’17.9” N, 103°43’16.0” W
King Ranch-raceterrein, Hermosa, Texas
Dit zou weleens mijn laatste moment op aarde kunnen zijn.
Wat nogal jammer is, aangezien we zojuist langs twee vipera’s en een eenogige dragon vlogen en Ranga’s beste officiële kwalificatietijd hebben verbrijzeld. Wie had ooit gedacht dat uitgerekend een bos tuimelkruid van een meter doorsnee ons ervan zou kunnen weerhouden de finishlijn in de verte te bereiken?
‘Ranga, nee!’ roep ik uit.
Maar de rollende struik heeft haar te zeer van haar stuk gebracht om nu meteen te kalmeren.
Ranga’s schubben glinsteren in de meedogenloze zon van Texas en we landen als een neerstortend vliegtuig in het woestijnzand. Haar parelmoerkleurige drakenvleugels klapwieken en de wind slaat tegen mijn wangen. Ik voel haar huid onder me zo heet worden als gloeiende kolen en ze spant al haar spieren. Ik trek de teugels strakker en doe mijn best om me aan haar vast te klampen als ze een felle straal vuur uitspuwt. De vlammen schieten over de grond en reduceren de struik tuimelkruid tot een hoopje as.
Woest draait Ranga zich om en haar enorme lijf plet cactussen tot het groene pannenkoeken lijken. Met een hand grijp ik de zadelknop vast, maar dan herinner ik me mijn training: hou je vrije hand op de tracker voor noodgevallen. Ranga’s staart mept me uit het zadel en ik hap naar lucht. Ineens lig ik onder haar terwijl ze op de grond stampt en haar ivoren klauwen door stof en grind schrapen. Ik kan me niet bewegen. Mijn arme, rafelige lasso bungelt nog aan haar zadel.
Mijn hele lijf schreeuwt tegen me: maak dat je wegkomt!
13
Maar het is te laat.
Vuur laait op in haar buik en ze verschroeit alles binnen haar bereik. De vlammen likken aan mijn arm terwijl zij in een flits van turquoise opstijgt. Zelfs door de vuurvertragende kleding heen voelt het alsof mijn huid smelt en in grote klodders van me af druipt, als een citronellakaars in de hitte van een warme middag in West-Texas. Ik slaak een kreet en klik op het gps-alarm dat aan mijn riem vastzit. Mijn hoofd tolt. Hoelang zal het duren voor het medische team me bereikt? Ik ben nog kilometers van de finishlijn verwijderd.
De pijn snijdt door me heen en alle tijdsbesef verdwijnt in een wirwar van geluiden. De wereld om me heen wordt langzaam zwart, en toch kan ik een grinnik niet onderdrukken: ik heb nog nooit eerder een draak ontmoet die bang is voor tuimelkruid.
14
Hoofdstuk 2
31°03’26.0” N, 102°43’32.5” W
Drakes Drakenranch, Pecos County, Texas Als ik wakker word, staat oma Lynn over me heen gebogen. Ze fluit een liedje van Johnny Cash terwijl ze met mijn verband bezig is.
‘Meen je dat nou, oma? Je fluit “Ring of Fire”, terwijl ik hier lig met brandwonden?’
Oma schudt haar hoofd. ‘Cassidy Evangeline Drake, lieve schat van me, je bent ongeveer net zo eigenwijs als je moeder toen ze dertien was,’ zegt ze op een bijna kirrende toon. Ze heeft zo’n suikerzoete, zuidelijke manier van spreken, en deze woorden maken in één keer duidelijk dat ze van me houdt én dat ze me een dwaas vindt. ‘In mijn tijd zouden we die draak hebben afgeranseld voor zulk bizar gedrag.’
‘Ze is een opvanger, oma.’ Ik probeer overeind te gaan zitten, maar met een kracht die je niet zou verwachten van een gepensioneerde drukt ze me weer plat op het bed. ‘Ranga heeft al zoveel meegemaakt. Ze zal me nooit vertrouwen als we haar brandmerken en pijn doen.’
Oma snuift, maar ik weet dat ze het met me eens is. Ik wuif haar bij me vandaan en de veren van mijn oude, uitgeputte matras piepen aan alle kanten. De koele windsels rond mijn arm laten me precies zien hoe ver de brandwonden deze keer zijn gekomen.
Ik adem rustig en diep in. De meeste mensen hebben een hekel aan littekens. Ze trekken kleren aan met lange mouwen of bedekken ze onder een laag make-up. Maar ik ben niet zoals de meeste mensen en iedere zichzelf respecterende drakentemmer weet dat littekens het bewijs zijn van een dag hard werken. Ik span mijn bovenarmspieren en grijns ondanks de pijn.
15
‘Na dat incident bij de rodeo in Houston zal de pers smullen van verhalen over draken die mensen levend verbranden.’ Oma leunt over mijn bureau heen en duwt plastic racetrofeeën en versleten exemplaren van diverse survivalgidsen opzij. Ze knipt een dik blad van de honderd jaar oude dracenaplant op de vensterbank en snijdt het open. ‘Je bent een koppig meisje.’
Ik beweeg mijn vingers over de littekens op haar onderarm, waar een twaalftal turquoise armbanden aan hangen ter versiering. ‘De appel valt dus niet zo heel ver van de boom, hè?’
‘Pas goed op dat het niet in je gezicht komt, hoor je me? Het is allemaal te doen, tot je opeens geen wangen meer hebt. Of je haar kwijt bent.’ Ze trekt aan mijn slordige kastanjebruine vlecht.
Oma heeft zo’n hoog opgestoken bos haar dat die het plafond bijna raakt. Ze zegt dat ze daarmee dichter bij de hemel is – en bij mijn moeder.
Ze geeft me een glas limonade en een sterke pijnstiller. Ik leg de tablet op tafel en klok de limonade achterover als een gewapende revolverheld in een van die oude cowboyfilms waar oma zo dol op is.
Het vocht van het dracenablad dringt mijn sproetige huid binnen en zorgt ervoor dat de littekens gladder en platter worden. Maar dat zal mijn niet-drakenrijdende klasgenoten er niet van weerhouden om me te behandelen als een verschoppeling. De drakenhouderij heeft een te politieke lading gekregen en is, heel eerlijk gezegd, ook gewoon te onbegrijpelijk voor de meeste mensen. Die vinden het maar raar. Veel inwoners van West-Texas hebben hun gewassen in vlammen zien opgaan dankzij draken die op jacht waren naar voedsel. Andere mensen zouden liever hebben dat vipera’s en wyrmen in gevangenschap worden gehouden, in kleine dierentuinen. Of anders tewerkgesteld worden in de mijnen. Maar het boeit me weinig wat de meeste mensen denken. Draken verdienen een plek in deze wereld en als levensgevaarlijke wedstrijden winnen de manier is om aan geld te komen voor onze drakenopvang, dan zal ik me daarvoor inzetten.
‘Heb ik het gehaald?’ vraag ik oma.
16
Oma maakt een vaag geluidje en pakt mijn geopende rugzak op, waar ik mijn proefwerken vol rode strepen lukraak in gepropt heb. Een kluwen van sleutelkoorden van diverse sportevenementen hangt rinkelend aan de rits. ‘Je hebt je ondanks die laatste race weten te kwalificeren. Al heb ik geen idee waarom je die moeite nog doet. Hoe groot het bedrag ook is, je vader laat je echt niet meedoen aan die avonturenrace. Een wedstrijd wie de snelste is, is nog tot daaraan toe. Maar wilde draken bijeendrijven en vangen is heel andere kost.’
Ik wuif de opmerking weg en hou mezelf voor dat ik dat wel zie als het eenmaal zover is. ‘Hoelang was ik buiten westen?’
‘Niet zo lang als je graag had gewild.’ Ze drukt me mijn rugzak in mijn handen en grijnst naar me. De olieachtig roze kleur van haar lippenstift loopt iets uit bij haar mondhoeken. ‘Dat laatste wiskundeproefwerk haal je nog makkelijk.’
Ik kijk haar fronsend aan. Met wiskunde betaal je in dit huis geen rekeningen.
Oma’s oude pick-uptruck werpt stof op als ze me die middag van school naar huis brengt. De wagen is een roestige rode rammelbak met vergeelde stickers op de bumper waarop staat: ‘Ik rem voor taco’s’ en ‘Red de rotsvipera’. De bak wordt bijeengehouden door een lading ducttape en een hoop liefde en is nog net geschikt voor ritjes naar Crockett Junior High, de middelbare school waar ik op zit, en het vervoer van drakeneieren, maar dat is het wel. Bij mijn voeten wappert een of andere stomme lijst met boektitels om in de zomer vooral te blijven lezen.
Bij de ingang naar onze ranch komt de auto met piepende remmen tot stilstand.
‘Weet je zeker dat je niet met me wilt meerijden naar Bobbie Lu’s Quik Stop? Wie weet worden we dankzij zo’n kraslot wel miljonairs,’ zegt oma. Ze wappert zich koelte toe met twee loten van de Texas Tango.
‘Nee joh, die schijnwerper is dan mooi voor jou,’ antwoord ik. ‘Bovendien is een lange wandeling een goede oefening voor als ik straks
17
tijdens de race van hot naar her moet rennen.’ Ik spring uit de auto en hijs mijn rugzak op mijn schouders.
Oma schudt haar hoofd alsof ze wil zeggen: ‘Ja, dat zal best.’ In plaats daarvan zwaait ze nog even naar me. De nasale klanken van Waylon Jennings deinen me tegemoet door de kier van het open raam als ze wegrijdt, en ik loop de bekende, lange, onverharde weg af naar huis. Het is zo snikheet als een drakenadem, maar ik heb nu in elk geval eindelijk zomervakantie.
Halverwege de weg blijf ik abrupt stilstaan en til mijn zonnebril een stukje omhoog. Er staat een glimmend zwarte luxeauto, zo eentje met vierwielaandrijving, voor onze winkel geparkeerd. Hij is te schoon om hier uit de buurt, uit Pecos County, te komen. De wagen ziet er vooral uit alsof iemand er een flink pak geld voor heeft neergeteld om hem in de was te laten zetten en vergeten is dat hij vervolgens over onverharde zandwegen moest rijden om bij onze ranch te komen. Het is het soort wagen waar een deurwaarder of belastinginspecteur in zou rijden, en dat is ook precies wat me niet aanstaat.
Ik trek een spijkerjack uit mijn rugzak waar ‘Cassidy Drake, Drakes Drakenranch’ op geborduurd is. Voorzichtig steek ik de arm met al het verband eromheen in mijn mouw, trek het jack aan en loop naar de winkel.
Als ik dichterbij kom, zie ik op onze veranda een man staan die aardig wat jaartjes ouder en een paar koppen groter is dan ik. Zijn haar is gebleekt tot een witblonde kleur en ik vermoed dat de ogen achter die dure merkzonnebril zo kil zijn als ijs. Hij schopt oma’s kleine huisdraak, die net slokjes uit de kan met zonnethee likt die op de veranda staat te trekken.
Het draakje jankt en vlucht door het hondenluik het huis in.
‘Dat wil ik je nog weleens zien proberen als hij eenmaal volgroeid is,’ bijt ik de man toe.
Hij stapt van de veranda af, maar reageert niet. In plaats daarvan haalt hij wat kauwgom tevoorschijn, trekt de wikkel ervanaf, gooit die op de grond en stopt het staafje in zijn mond.
Met Texas moet je netjes omgaan, en dus raap ik het papiertje de-
18
monstratief op en stamp in mijn rode laarzen naar zijn chique auto. Ik spiegel zijn zwijgzaamheid, ga op mijn tenen staan en klem het afval onder zijn ruitenwisser. Een sterretje in de ruit knipoogt naar me. Waarschijnlijk heeft een van de vele steentjes langs onze weg die beschadiging veroorzaakt. Mijn mondhoeken trekken al op in een kersenrode lippenbalsemgrijns.
De kille kikker kijkt me met een kwade blik aan als ik oma’s zonnethee van de reling pak en ermee naar binnen loop. Het belletje bij de winkeldeur rinkelt. De gekoelde lucht slaat meteen neer op de kan warme thee en vormt een wazig laagje op de glazen van mijn zonnebril, die ik af zet en in mijn borstzakje schuif.
Ik laat de kan en mijn rugzak voor in de winkel staan en loop tussen de glazen terraria door, waarin tamme, huisdiervriendelijke drakensoorten wonen: gehoornde padhagedissen, leguanen en baardagamen. Vreemde, prehistorisch uitziende planten met krullende groene uitlopers staan in de smalle gangpaden van onze verwaarloosde winkel. Mijn arm veegt erlangs terwijl ik met klikkende laarzen over het linoleum loop. Ik tover mijn vrolijkste, klantvriendelijkste glimlach tevoorschijn.
Vlak bij de toonbank staat een klant met onnatuurlijk zwart haar, dat met olie in model is gebracht. Hij tikt tegen het verharde glas van het terrarium van een nietsvermoedende kameleon.
Mijn zoetsappige glimlach verandert in een fronsende uitdrukking. ‘Dat vinden ze niet prettig.’
De gladgeschoren man trekt een wenkbrauw op en doet een stap bij de vitrine vandaan. ‘Mijn verontschuldigingen.’ Hij praat met een glad, noordelijk accent dat riekt naar yankee. ‘Is je vader er toevallig?’
‘Pá heeft het druk,’ zeg ik met nadruk op het woord ‘pa’, zodat hij goed merkt dat hij een onwelkome buitenstaander is. Ik leun tegen de toonbank aan en wijs naar de scheef hangende wandklok met het laagje stof erop. ‘Rond deze tijd is hij meestal bezig de koeien te voeren.’ Draken hebben een hoop voedsel nodig, dus houden de meeste drakenranchers er een veestapel op na. En aangezien de donaties
19
voor drakenbehoud en -opvang de laatste jaren steeds verder zijn teruggelopen, verkopen we al het vee dat niet wordt gegeten. Op die manier zijn er net genoeg inkomsten om de forse belastingen voor de reptielenverzorging te kunnen ophoesten. Maar dan ook echt maar net.
‘Als je hem zou kunnen laten weten dat Michael Carne, van het VlamCo-hoofdkantoor in White Plains, New York, is langs geweest met een voorstel voor je familie, dan graag.’
Meer hoeft hij niet te zeggen om me kwaad te krijgen. Die bloedzuigers van VlamCo – een machtig en invloedrijk energiebedrijf dat vele miljarden waard is – proberen al minstens twaalf jaar om onze ranch te kopen. De meeste Amerikanen kennen VlamCo als de naam van een tankstation, maar ik ken ze als een stel bruten dat draken misbruikt voor hun olieproductie. Michael Carne is hun ceo en hij wordt beschuldigd van meer schendingen van drakenrechten dan wie ook in de hele Verenigde Staten.
‘Ons land zal nooit in jouw vuile handen vallen,’ zeg ik met mijn armen over elkaar geslagen. ‘En onze draken ook niet.’
Hij vouwt zijn handen ineen en steunt met zijn ellebogen op de toonbank alsof hij in de vergaderzaal tegenover zijn raad van bestuur staat en zich voorbereidt om een troef uit te spelen. Hij kijkt naar mijn naam, die in rafelige letters op mijn jack is geborduurd. ‘Dus jij bent Cassidy? Wij kunnen heel wat betekenen voor jouw familie, we kunnen fantastische dingen regelen, zodat jullie je de rest van je leven nergens meer zorgen om hoeven te maken. En dan kun jij naar elke universiteit die je maar wilt.’ Hij overhandigt me een kaartje met het VlamCo-logo op de voorkant. De schreeuwerige rode glansfolie schreeuwt ‘gigantisch marketingbudget’. ‘Geef dit maar aan je pa.’ Hij praat langzaam, alsof hij me aanziet voor een of andere armoedige boerentrien.
Ik leg het kaartje met een klap op de toonbank. ‘Geen zorgen. Ik zal hem zeker laten weten dat je langs bent geweest. Ongevraagd en alles.’
Hij grinnikt en strijkt zijn brandweerrode stropdas glad. ‘Jullie
20
hebben de allergrootste drakenopvang van het hele Zuidwesten. Dus denk eraan, er valt heel wat gunstigs te regelen.’ Hij draait zich rond op een van zijn hakken, maar zegt voor hij vertrekt nog: ‘O, trouwens, hier is jullie post.’ Een glanzende platina trouwring vol diamanten glinstert aan zijn vinger als hij me een stapeltje brieven overhandigt. Hij presenteert de enveloppen als een waaier, zodat de diverse stempels met het woord betalingsherinnering goed zichtbaar zijn.
Ik stop ze in mijn zak en sla mijn armen weer over elkaar. Het verband steekt net een stukje uit mijn mouw en de man snuift. ‘Denk er nog maar eens over na. Je zou de hele wereld af kunnen reizen als een van de vertegenwoordigers van VlamCo.’
Nooit van mijn leven. Ik laat me nog liever roosteren boven een vreugdevuur.
De meeste mensen die in kleine dorpen als Pecos wonen, dromen ervan om naar verre oorden te verhuizen. Ze stellen zich luxe voorjaarsvakanties voor in Cancún en zouden graag een zomer doorbrengen in Parijs. Maar ik geef niks om die romantische Europese cultuur of bezoekjes aan een stoffig museum met een airco die geparfumeerde lucht rondpompt. Echt niet. Ik verkies open velden en drakenadem boven het perron van een metrostation waar het stinkt naar urine.
Ik til mijn kin op en zeg spottend: ‘Mijn familie woont hier al bijna twee eeuwen en ik ben absoluut niet van plan om Texas ooit te verlaten. En het zal me een waar genoegen zijn om die sloofjes van je uit New England te vermorzelen tijdens de race dit jaar.’
Michael Carne, op-en-top de bedrijfsstroman, haalt alleen maar zijn schouders op. ‘Wat jij wilt.’
Hij slentert de winkel uit en ik gooi zijn visitekaartje meteen in de afvalbak. Het is niet nodig pa te laten weten dat er een vos in het kippenhok is geweest. Ik voer de getraumatiseerde kameleon wat krekels met de hand en loop weer terug naar buiten.
De zwarte luxeauto vertrekt van het parkeerterrein en rijdt terug over de stoffige weg naar dezelfde krochten van de onderwereld waar hij vandaan kwam. Net op dat moment komt er een truck met opleg-
21
ger onze kant op. Hij neemt grote bochten over de ruwe weg naar ons toe en ik til mijn hand op om mijn ogen te beschermen tegen de middagzon. Twee bezoekers op één dag is een zeldzaamheid in deze streken – in heel Pecos County wonen hooguit een paar duizend mensen – en er staat geen tekst of teken op de wagen. Ik loop naar de rand van de veranda als mijn vader net de hoek om komt.
‘Wie zit er in die truck?’ vraag ik en ik knijp mijn ogen bijna dicht om tegen het felle zonlicht in te kunnen kijken.
Pa’s oude honkbalpet werpt een schaduw op zijn gezicht. ‘Zal wel weer narigheid zijn.’
De motor ronkt luid en de zon weerkaatst in de voorruit, zodat ik niet kan zien wie er in de cabine zit. Als de truck stopt, zet ik me schrap en kijk ik hoe pa eromheen loopt om de bestuurder te begroeten.
De man die uitstapt is Santiago Morales, een medewerker van een van onze zusterranches in het zuidwesten van New Mexico. Ik spring van de veranda en ren naar de plek waar mijn pa en hij elkaar op een gebroederlijke manier de hand schudden.
‘En, wat heb je nu weer voor ons meegebracht?’ vraagt mijn vader.
Een luid gebrul laat de oplegger schudden, en hij kraakt en knarst. Ik krimp ineen omdat ik schrik van die bewegingen, niet omdat ik bang ben voor wat er in die oplegger zit.
‘Hij is zo venijnig als een ratelslang die een emmer chilisaus heeft leeggezopen,’ zegt Santiago. ‘En ik gok zo dat hij daarmee precies aan de eisen voldeed.’ Hij geeft pa de factuur.
Ik ga vlak naast hem staan en kijk over zijn schouder mee. ‘Wat is het er voor een?’
Hij schudt me van zich af en zet de leesbril op die hij bij de drogist heeft gehaald. ‘Geef me even een beetje de ruimte, jonkie.’
‘Mocht je willen.’ Ik leun weer naar voren en buig me over het papier. Daarop staat in grote letters: gevlekte robijnrode stekeldraak.
Met ogen zo groot als schotels probeer ik, tevergeefs, het papier uit mijn vaders handen te grissen. ‘Serieus?’ Ik ren naar de laadklep
22
van de oplegger en wijs naar het ingewikkelde automatische slot dat de deuren dichthoudt. ‘Maak open, ik wil hem zien.’
Santiago duwt tegen de brede onderrand van zijn cowboyhoed om hem wat hoger op zijn hoofd te schuiven. ‘Luister, kleintje…’
‘Cassidy,’ verbeter ik hem. We kennen elkaar echt al een eeuwigheid.
‘Oké, kleintje,’ herhaalt hij. ‘Het punt is dat er in deze stekeldraak weinig vriendelijks meer zit.’
‘We zijn een drakenasiel, Santi, we hebben hier al zoveel beesten opgevangen. Dit is niet mijn eerste rodeo.’ Ik sla mijn armen over elkaar en boor een van mijn hakken in het grind. Er is geen woord van gelogen. De meeste draken op onze ranch zijn gered uit een of andere gruwelijke situatie. ‘Laat me erin.’
Pa zucht en stopt het vel papier in zijn zak. ‘Hij heeft een muilkorf om, neem ik aan?’
Santiago laat zijn sleutelbos rond zijn vinger draaien alsof hij een goocheltrucje opvoert. ‘Ja, anders was ik nu zo’n beetje morsdood geweest. Ik kan je aanraden hulptroepen erbij te halen voordat we de klep openen.’
Mijn opwinding neemt toe als we eerst de kelder in lopen om drie draken mee te nemen. Ze voelen aan dat er buiten een nieuw dier staat en maken rollende brulgeluiden tijdens het opzadelen. Een diamant kun je alleen maar slijpen met een andere diamant, en bij draken gaat dat net zo. Onze eigen rijdieren zouden moeten helpen de onaangepaste robijnrode stekeldraak op zijn gemak te stellen.
Mijn pa zit op de felste draak, een grauwende baardkraagdrogo met een neonoranje kraag en Santiago heeft de op een na grootste, een gehoornde serpentrug met een leerachtige indigohuid. Ik kies voor Ranga en negeer het feit dat we samen net half zo groot zijn als de drogo, net als het feit dat ze me gisteren bijna had gedood. Opgewonden kwispelt ze met haar staart en al haar parelmoerachtige schubben verschieten van paars naar zeegroen naar blauw in de felle zon. Aangezien Ranga een zogenaamde polychromatische draak is – een veelkleurige draak – is haar schubkleur vaak een afspiegeling van haar emoties.
23