Familie verhalen Henk Brouwer
Inhoud Voorwoord
3
Deel 1
Brouwer
6
Deel 2
Van Eijden
30
Deel 3
Bouma
56
Deel 4
Pooters
85
Voorwoord Een half jaar na mijn pensionering las ik weer ‘ns in het prachtige boek van Jonathan Israels over de Nederlandse geschiedenis “The Dutch Republic”. Ik dacht aan de boeken over de Erfgooiers die ik van mijn vader had en aan het handgeschreven stamboompje waaraan hij ooit begonnen was. Van het een kwam het ander en dit is het resultaat. Af is het natuurlijk nooit, vandaar deze online versie, dan kan ik eraan blijven werken. Ik heb de hoop ik dat van familieleden nog vele anecdotes, feitjes en vooral oude foto’s mag ontvangen. Ik ben begonnen met de Pooters-tak, die kwamen uit Amsterdam zo wist ik, lekker dichtbij, op de fiets naar het stadsarchief. Maar gaandeweg sleurde met name betovergrootvader Joannes Henricus Pooters me het hele land door. De Boumas brachten me op warme zomerdagen in 2013 op de fiets naar Friesland. Voor de Brouwers en de Van Eijdens heb ik het Gooi weer ‘ns verkend en vlak daarbuiten tot mijn grote verrassing Eemnes, waar ik nooit een familietak had vermoed. Tenslotte zat ik op een gure zaterdagmiddag in maart 2015 in de oudheidskamer van Eemnes aan de tafel met een nazaat van dezelfde Eemnesser voorvader Rijk van Eijden, al zitten er 6 generaties tussen. Al met al heb ik in de archieven gespeurd in Amsterdam, Haarlem, Naarden, Bussum, Hilversum, Amersfoort, Assen, Middelburg en Utrecht. Het is onvoorstelbaar hoeveel er te te vinden in de de meestal prachtige historische gebouwen waar die archieven zijn opgeslagen. Veel is online te raadplegen maar ik houd ervan die oude stukken te ruiken en aan te raken. Ik ben gestopt bij de derde generatie, mijn grootouders. Niet omdat over hen niets te vinden is. Integendeel, zeker als het om Theodorus Pooters gaat. Dat is voor een volgende keer. Verrassingen waren er genoeg. De Van Eijdens, van wie ik nagenoeg niets wist, blijken uiteindelijk de meest oorspronkelijke Bussumers te zijn geweest. Laat nu uitgerekend Eemnes ’n grote rol te spelen in hun vroege historie, Eemnes, een prachtig dorpje, maar ik was er nog nooit geweest. En net als de Brouwers waren ook de Van Eijdens Erfgooiers. Daar had ik mijn vader nooit over gehoord. Dat de Brouwers niet uit Bussum en zelfs niet uit Hilversum kwamen, maar in Laren begonnen met boeren was wel de grootste verrassing voor mij. Opvallend en ontroerend tegelijk zijn de veelbarende voormoeders onder de rooms katholieke Brouwers en Van Eijdens. Hoeveel babies en kinderen hebben ze niet begraven. Hoe anders in
de protestante Bouma- en Pooters-takken. Keer op keer kleine gezinnen, al werden ze evenmin gespaard voor noodlot en drama. Ontdekkingen waren er veel. Twee in het bijzonder. Aukje Piers Bouma, de ongehuwde schippersdochter en moeder van twee in het negentiende eeuwse Lemmer. En zeker ook Joannes Hendrikus Pooters die als twaalfjarige in de jeugdgevangenis in Rotterdam leerde lezen en schrijven en uiteindelijk zijn gezin in 1886 naar het lommerrijke Bussum bracht. Boeren, blekers, dienstmeiden, schippers en stucadoors , een enkele brouwer en een burgemeester. Zo laat het volgende zich in één zin samenvatten. Amsterdam, 16 maart 2015. Henk Brouwer
Nieuw in versie 24 oktober 2015: - Nieuwe foto’s in de delen Bouma en Pooters uit het archief van Hans van Amersfoort - Correcties tikfouten.
Deel 1
Brouwer
Cornelis Willemszoon is Erfgooier en boer in Laren in 1708 Naamgever Jacob is ook boer in Laren. Was hij eerst bierbrouwer? Betovergrootvader Jabik wordt in de Franse Tijd boer in Hilversum. Zijn vrouw Willempje baart 10 kinderen, 6 blijven leven. Overgrootvader Jan trouwt de 18-jarige Gerritje die 12 kinderen baart. Er blijven er 9 leven. Jan begint als boer, eindigt als slager. Grootvader Hendrik komt naar Bussum, trouwt Jacoba en sticht traditiegetrouw een groot gezin met 12 kinderen.
Generatie VIII Cornelis Willemszoon ? – 1727
een Erfgooier zonder achternaam Jabien of Jaapje Jacobs ? – 1752
de moeder van Jacob Brouwer
Laren is een van oudste bebouwde plekken in Gooiland. Een brinkdorp met landerijen erom heen. Sinds mensenheugenis woonden er boeren met gemengde bedrijfjes en schaapherders. Zo ook Cornelis Willems en Jaapje Jacobs. Op 15 mei 1705 trouwen ze in het RK-kerkje in Laren. Hoe oud ze dan zijn, weten we niet. Het duurt even, maar uiteindelijk krijgen ze vijf kinderen. De oudste, een zoon, heet Jacob Cornelisz en wordt geboren op 24 februari 1711. Hij zal over een paar jaar de achternaam Brouwer gaan gebruiken. Na hem kwamen nog twee zonen en twee dochters met mooie doopnamen zoals Gijsbertien en Cornelissien. De jongste dochter wordt geboren in december 1718. Cornelis Willems komt voor op de Erfgooierslijst Laren 1708. Dit is een koptiendenlijst, waarin is opgetekend hoeveel koptiendenbelasting Erfgooiers moesten betalen voor het gebruik van het land dat ze in eigendom hadden. Het was een betaling in natura, in graan, meestal rogge, berekend over de hoeveelheid land die ze in gebruik hadden. Erg vruchtbaar waren de zanderige akkers niet. Het werd betaald aan de Amsterdamse regentenfamilie 8 Cornelis Willemszoon (? – 1826)
Jabien of Jaapje Jacobs (? – 1860)
Hooft. In het hele Gooi werden deze koptienden betaald. Niet betalen betekende inbeslagname. Een tegenprestatie werd niet geleverd. Vaak werd
niet betaald, volgden aanmaningen en rechtszaken. De betalingen werden elk jaar opgetekend in zogenaamde Gaar- en Koptienden- boeken, ze liggen gewoon ter inzage in het Noord-Hollands Archief in Haarlem. Cornelis overlijdt op 20 oktober 1725 in Laren, zijn weduwe Jaapje blijft in het huis wonen zoals blijkt uit verpondingbrieven 1732-1733. Verpondingen waren weer een soort belasting op onroerend goed. Erfgooiers waren weliswaar gezamenlijk eigenaren van de grond maar werkten zich krom om de belastingen te kunnen betalen en konden amper leven van de opbrengsten. De akkerbouw op de zandgronden was afhankelijk van de mest van het vee dat op de meenten liep. Boven de betaling van de weduwe Cornelis Willemsz zien we de verponding op de naam Meyns Huysman. Dat is de toekomstige schoonvader van zoon Jacob Cornelissen.
9 Cornelis Willemszoon (? – 1826)
Jabien of Jaapje Jacobs (? – 1860)
Mogelijk waren ze zelfs buren. Verder terug dan Cornelis kunnen we niet gaan. Hij was de zoon van ene Willem. In de Erfgooierslijsten van voor 1708 komen we wel vijf Willems tegen. Onmogelijk te bepalen wie de voorvader was.
Laren gezien vanaf het kerkhof – H. Spilman, ca. 1750
10 Cornelis Willemszoon (? – 1826)
Jabien of Jaapje Jacobs (? – 1860)
Generatie VII Jacob Cornelisz Brouwer (1711 – 1782)
de naamgever Willempje Claasz Smit (1730 – 1753)
sterft heel jong Jannetje Meijnsen de Leeuw (1724 – 1769) ook zij wordt niet oud
Jacob Corneliszoon is in 1748 de eerste die de familienaam Brouwer gaat gebruiken, in de aankondiging van zijn eerste huwelijk in Laren. Hier werd de achternaam nog met een kleine letter geschreven, deze was kennelijk nog niet zo belangrijk als de doopnaam. Jacob is al 37 als hij op 19 oktober trouwt met de 18-jarige Willempje Smit. Ze krijgen in 1851 een zoon, Jacob Jacobsz. De achternaam Brouwer wordt nu wel al met een hoofdletter geschreven. Twee jaar later sterft Willempje op 22 jarige leeftijd. Wellicht in het kraambed. Nog geen jaar later, op 23 februari 1854 trouwt Jacob opnieuw, nu met de 23 –jarige Jannetje Meijnssen. Jacob is dan al 42. In sommige stukken heet Jannetje ook Meijnssen de Leeuw. Uit dit huwelijk wordt in 1758 onze voorvader Jan Jacobsen Brouwer geboren. Getuige is Geertruide Cornelissen Brouwer. Is zij een zuster van Jacob die we niet kennen? Er komt ook nog een Gerritje Brouwer als getuige voor bij een van zijn kinderen. Kennelijk wordt de naam Brouwer dan in de bredere familie gebruikt. (Als het zusters zijn heb ik ze in de doopregisters niet kunnen vinden. Hoe verder je teruggaat hoe lastiger het wordt om voor familierelaties bewijs te vinden.)
11 Jacob Cornelisz Brouwer (1711 – 1782)
Willempje Claasz Smit (1730 – 1753) Jannetje Meijnsen de Leeuw (1724 – 1769)
Jacob Jacobs is de derde in de rij die geboren wordt, na Grietje en Maria. Maria leefde maar drie dagen, maar wordt wel gedoopt. Ze was er waarschijnlijk een van een tweeling, want Jacob geeft op 21 december 1756 het overlijden aan van twee kinderen tegelijk. De eerste is niet gedoopt, vermoedelijk dood geboren. Na Jan volgt weer een Maria in 1759, na een heel jong overleden Gerritje in 1760 opnieuw een Gerritje in 1763. Tenslotte worden nog twee zonen geboren, Meijns in 1765 en Hendrick in 1867. Dat zijn 8 kinderen in 12 jaar, waarvan twee overlijden. We zien in die tijd heel vaak dat in een gezin meer kinderen met dezelfde naam worden geboren, een teken dat de eerste het niet heeft gered.
Kaft Gaderboek Gooylandse Koptienden 1747
Gaderboek Gooylandse Koptienden 1782 7
Jacob Cornelisz Brouwer (1711 – 1782)
Willempje Claasz Smit (1730 – 1753) Jannetje Meijnsen de Leeuw (1724 – 1769)
12
De naam Brouwer Waar komt de naam vandaan? Ik heb wel een theorie. In de zogenaamde Gaderboeken duikt de naam Jacob Cornelis Brouwer voor het eerst op in 1750, wanneer in de aantekening van de betaling door Meijnse Hendriksz Huijsman een overname van koptiendenbetaling (= landgebruik) door Jacob Cornelis Brouwer te lezen is. Hij neemt de betaling van koptiendenbelasting over van 7½ kop. Dit betekent dat hij bijna 2 schepel land overneemt, ongeveer 4000 m², een gemiddelde grootte vergeleken met andere betalingen in dat jaar. Jacob was net 40 geworden, zijn 20-jarige vrouw as zwanger van haar eerste. Hij bezat het Erfgooiersrecht maar moest zich kennelijk inkopen in landgebruik. Had hij dat geld verdiend in een eerder beroep? Elk stadje had wel een of meerder brouwerijen, Naarden ook. Het zou best zo geweest kunnen zijn dat hij in een van de brouwerijen in Naarden werkte en daar zijn naam aan verdiende. Een brouwer die later boer werd. Misschien bleef hij wel brouwer en deed de boerderij erbij, zoals veel Erfgooiers die niet genoeg land hadden om van te leven.
Een jaar later doet hij zaken met de zoon van Meijnse en lijkt hij landgebruik bij te kopen. Hij heeft intensief contact met de Meijnse familie. Geen wonder dan dat, na de vroege dood van eerste vrouw Willempje zijn 13 Jacob Cornelisz Brouwer (1711 – 1782)
Willempje Claasz Smit (1730 – 1753) Jannetje Meijnsen de Leeuw (1724 – 1769)
tweede vrouw uit deze familie kwam, Jannetje Meijnsen. Ze was de dochter van de man van wie Jacob drie jaar eerder zijn eerste landgebruik had overgenomen. Zo ging het zo vaak bij Erfgooiers, land erbij na ‘n huwelijk of overlijden van een familielid.
Boerende Erfgooier We blijven Jacob nu elk jaar tegenkomen in de Gaderboeken van de Erfgooiers. Hij betaalt de koptienden belasting eerst aan de Weledelgeboren Vrouwe Maria Johanna van der Dussen, weduwe van Gerrit Hooft. Zij is moeder en voogdesse van Jonkheer Daniel Hooft die de inning overneemt vanaf 1766. Daniel Hooft Gerritsz, Vrijheer van Vreeland en Scheepen en Raad der stad Amsterdam, Erfmaarschalk en Eigenaar der Koptiende van Gooyland, zo wordt hij genoemd in het Gaderboek 1782. De Hooft’s bekleedden in de Gouden Eeuw belangrijke functies binnen de VOC en leverden ettelijke burgermeesters van Amsterdam. Ook de schrijver en dichter P.C. Hooft was een eeuw eerder een Gooise baljuw geweest. Van hem was het advies om Erfgooiers maar uit de weg te gaan, het waren slecht volk, ruziemakers en vechtjassen. Vlak voor zijn dood op 71-jarige leeftijd in 1782 was Jacob’s land bijna twee keer zo groot geworden. In de aantekening komt de tekst Sluij 1757 voor. Dit betekent dat er achterstand in de betaling was, hetzij alléén over 1757, dan wel sinds 1757. Jacob wordt pro deo begraven op 22 september, dat wil zeggen dat zijn inkomsten en bezit als gering werden geschat.
14 Jacob Cornelisz Brouwer (1711 – 1782)
Willempje Claasz Smit (1730 – 1753) Jannetje Meijnsen de Leeuw (1724 – 1769)
15 Jacob Cornelisz Brouwer (1711 – 1782)
Willempje Claasz Smit (1730 – 1753) Jannetje Meijnsen de Leeuw (1724 – 1769)
16 Jacob Cornelisz Brouwer (1711 – 1782)
Willempje Claasz Smit (1730 – 1753) Jannetje Meijnsen de Leeuw (1724 – 1769)
Generatie VI Jan Jacobsen Brouwer (1758 – 1826) de Erfgooier die even Jean Jacques heette Jannetje Gijsbertsz Ligter (1749 – 1826) een al wat oudere vrouw uit Eemnes Van Jan Jacobsen komen we niet veel te weten. Hij trouwt op 28-jarige leeftijd in 1786 in Laren de bijna tien jaar oudere Jannetje Ligter uit Eemnes, waar nog veel meer familie vandaan zal komen. Het huwelijk wordt voltrokken in de RKkerk in Laren en kostte f 6.- Dat was een tarief dat niet vaak werd gerekend,
17 Jan Jacobsen Brouwer (1758 – 1826)
Jannetje Gijsbertsz Ligter (1749 – 1826)
alleen voor mensen die een redelijk inkomen of vermogen hadden. Jannetje bevalt in 10 jaar tijd 6 keer. Ze houdt 4 kinderen over, drie zonen en een dochter. Twee dochters overlijden heel jong. Jacob, de oudste, wordt onze voorvader. Zijn hele leven blijft Jan Jacobsen boer. Na zijn overlijden wordt een deel van zijn landgebruik verkocht. Ik schat dat ongeveer de helft overblijft. Zoon Jacob zal zijn Erfgooiersrechten meenemen naar Hilversum. In de Franse tijd krijgt Jan in officiële stukken, zoals de trouwacte van zijn zoon in 1812, Franse voornamen. Hij heet dan Jean Jacques Brouwer.
Op 25 augustus 1826 overlijdt Jan in Laren. Zijn vrouw Jannetje volgt hem drie dagen later. Was dit toeval? Kon Jannetje niet meer zonder Jan? Of stierven ze beiden aan dezelfde malaria-epidemie (ook wel bekend als de
Groninger ziekte) waaraan de vrouw van Everardus van Eijden, Metje Hagen en hun twee kinderen in diezelfde periode in Bussum overlijden? (zie blz. 47) Ze komen onder elkaar te staan in het overlijdensregister. Tweede zoon Gijsbert, boer in Blaricum, doet de aangiften. Gijsbert kan niet schrijven, Jacob Piter Prijkel tekent voor hem. De oudste zoon Jabik woont dan al in Hilversum.
18 Jan Jacobsen Brouwer (1758 – 1826)
Jannetje Gijsbertsz Ligter (1749 – 1826)
19 Jan Jacobsen Brouwer (1758 – 1826)
Jannetje Gijsbertsz Ligter (1749 – 1826)
Generatie V Jabik Jansz Brouwer (1787 – 1854) de Erfgooier uit Laren vindt zijn rijke lief in Hilversum en boert daar verder
Willempje Ruiter (1791 – 1860) de gegoede Erfgooiersdochter Jabik is een naam variant op Jacob. Hij is ongetwijfeld genoemd naar zijn grootvader. Of hij al boerde in Laren weten we niet zeker, het is wel aannemelijk dat hij meewerkte op de boerderij van zijn vader. Zijn broer Gijsbert is boer in Blaricum. Jabik1 trouwt zijn Willempje in Hilversum. Hij is
dan 25 jaar. Zij is 20, nog minderjarig. Het huwelijk is een “moetje”. Willempje is een goede partij uit een erfgooiersfamilie. Vier jaar eerder had 1
Ik zal hem hier verder bij zijn doopnaam Jabik noemen, ter onderscheid van zijn grootvader Jacob. In de officiële documenten gaat hij door als Jacob.
20 Jabik Jansz Brouwer (1787 – 1854)
Willempje Ruiter (1791 – 1860)
ze twee stukken land geërfd van haar grootmoeder van vaders kant, Marritje Klaassen Ruiter. Twee schepel bouwland op Oosterengh (naast Cornelis Brouwer) en anderhalf schepel elders in Hilversum. Omdat haar vader al was overleden en ze nog pas 16 was werd de erfenis beheerd door haar ooms Meeuwis Ruiter en Bastiaan Kool. Meeuwis komt voor op de Erfgooierslijst Hilversum in 1805, haar vader zal ook Erfgooier geweest zijn. Nu zal Jabik ook niet met lege handen naar Hilversum zijn vertrokken. Als oudste zoon met Erfgooiersrechten zal hij vast over land beschikt hebben dat hij al dan niet had verkocht. Het huwelijk met van Jabik met de 20-jarige vindt plaats tijdens de Franse bezetting op 2 september 1812. De documenten zijn dan ook in het Frans opgesteld en Jabik heet Jacques Jean. De moeder van Willempje, Neeltje Majoor (kennelijk onvertaalbaar) moet expliciet toestemming geven. Ook de vader van Jabik, door de Franse overheersers Jean Jacques genaamd, is aanwezig. We zien hier onder de acte de eerste, tamelijk onzekere handtekening van een Brouwer onder een officieel document. Willempje’s handtekening is een stuk zekerder, ze heeft duidelijk schrijven geleerd. Ze brengt ook haar oom Bastiaan Kool en een buurman, koperslager Bernard Weduwer, mee als getuigen. De laatste zal ook getuige zijn bij de doop van drie van hun kinderen. Alle kinderen worden in Hilversum gedoopt. De eerste drie kinderen volgen elkaar snel op, elk jaar één. Neeltje, de oudste, nog net in de Franse Tijd, daarna Johanna en Hendrik. Vervolgens wordt 3 keer een Jan geboren, alle drie sterven als 21 Jabik Jansz Brouwer (1787 – 1854)
Willempje Ruiter (1791 – 1860)
baby. In 1823 volgt de tweeling Mietje en Willempje. Alleen Willempje overleeft de geboorte. Dat zijn al 7 bevallingen in amper 10 jaar. Moeder Willempje is dan pas 30 jaar oud. Daarna volgen nog Jacob in 1825 en ten slotte de jongste, Jan, onze voorouder (de vader van opa Brouwer) in 1828. Bij de doop van Jacob zijn Christiaan Alders, broodbakker en Jan Veen, tapper, getuigen. De doopacte van onze voorvader Jan wordt door winkelier Jan Brouwer medeondertekend. Dat zal de broer van Jabik zijn die zich kennelijk ook in Hilversum heeft gevestigd. Jabik is intussen een echte boerende Erfgooier in een eigen boerderij, getuige de koptiendenboeken en de verpondingspapieren. We lezen hierin dat Jabik ook nog een stukje land in Laren beheert. Waar in Hilversum wonen ze? De trouwacte en doopakten worden steeds afgegeven door de gemeente Hilversum, Canton Loosdrecht. Dit kan betekenen dat de boerderij aan de zuidwest kant van Hilversum ligt. Door zijn huwelijk heeft Jabik meer land verworven, en mogelijk zijn ze op de boerderij van haar familie of in ieder geval in de buurt gaan wonen. Van de zes overlevende kinderen (3 zoons, 3 dochters) is alleen bekend dat de jongste zoon Jan ook boer wordt. Mogelijk op het bedrijf van zijn vader. Jabik overlijdt op 66-jarige leeftijd op 30 januari 1854 in Hilversum. Willempje zal hem met zes jaar overleven, ze wordt 68.
22 Jabik Jansz Brouwer (1787 – 1854)
Willempje Ruiter (1791 – 1860)
23 Jabik Jansz Brouwer (1787 – 1854)
Willempje Ruiter (1791 – 1860)
Generatie IV Jan Jacobszoon Brouwer (1828 – 1915) van boer tot slager Gerritje de Wit (1831 – 1881) de barende boerin, de oma van Pa
Jan is jongste zoon. Zijn vader is anderhalf jaar dood als Jan op 20 oktober 1855 in het huwelijk treedt met de 24-jarige hoogzwangere (8 maanden!) Gerritje de Wit. Zijn moeder Willempje Ruiter leeft nog. Gerritje is de dochter van de Hilversumse fabrikant Aart de Wit. Ze zal haar hele leven boerin blijven en zal in een tijdbestek van 18 jaar 12 kinderen baren. Getuigen bij het huwelijk zijn Jan’s oudere broer Hendrik, ook boer, en zijn zwager Rijk Brouwer, eveneens boer. Gerritje’s getuigen zijn boer Christiaan Alders en haar broer Evert Aartzoon, net als zijn vader fabrikant. Ze gaan wonen in huis nummer 23 in Hilversum. De nummering loopt omhoog vanuit het centrum, de Groest. Ze bewoonden dus een boerderij vlak in de buurt van de Groest. In die tijd had Hilversum ruim 500 woningen. In totaal worden zeven dochters geboren en vijf zonen. Johanna leeft maar 4 dagen, Elisabeth 4 jaar. Eén zoon, Jan, overlijdt na vier maanden. Er blijven 9 kinderen in leven, de dochters Mietje, Alida, Wilhelmina, Johanna, Maria en de zonen Jacob (de oudste), Aart, Jan. En tenslotte wordt in 1873, Gerritje is dan al 41, de jongste, geboren, onze opa Hendrik. Van de vijf dochters heb ik alleen van Alida een trouwacte gevonden. Ze trouwt de Hilversummer Gerardus Koelman. Wilhelmina wordt winkeljuffrouw en overlijdt op 52-jarige leeftijd ongehuwd (of al weduwe) in de Emmastraat. De dochters Mietje (80), Johanna (80) en Maria (70) overlijden alle drie ongehuwd op het adres Bussummerstraat 61a. Ook Johanna komt in het adresboek van 1891 voor als winkelierster. Waarschijnlijk woonden de zusters hun hele leven bij elkaar. Oudste broer Jacob trouwt in 1886 de Hooglandse Geertruida uit Soest. Hij zal ook in Soest overlijden in 1935. Eén van hun twee zonen is de latere pastoor van Laren, Johannes Jacobus.
24 Jan Jacobszoon Brouwer (1828 – 1915)
Gerritje de Wit (1831 – 1881)
Aart trouwt in 1901 de Bussumse Geertruida Majoor. Die heeft hij v a s t leren kennen via onze opa, die in 1899 in Bussum Jacoba van Eijden trouwt. Jan wordt banketbakker en trouwt in 1897 de Hilversumse Catharina van Rhijn. Hij is 68 als hij in 1962 overlijdt. Aart blijft in Hilversum en wordt 68. Moeder Gerritje zal niet oud worden, ze overlijdt op 50-jarige leeftijd in 1881. Vader Jan trouwt niet opnieuw, voor zover ik heb kunnen ontdekken. Op een bepaald moment stopt hij met het boerenbedrijf en wordt slager. In de Hilversumse adresboeken van 1891 tot en met 1901 wordt hij vermeld als “spek- en vleeschslager”. Daarna doet hij de slagerij over aan S.J. Nieuwendijk. Zelf gaat hij er naast op de Bussummerstraat 67 wonen, hij is dan al 74. Hij wordt niet-scharende (=niet-boerende) Erfgooier. In 1815 overlijdt hij op 86-jarige leeftijd op de Bussumerstraat 67. Ik kan niet achterhalen of dit hetzelfde huis was als Bussumerstraat 61 waar de dochters woonden. Ook is het niet duidelijk of dit hetzelfde ouderlijke adres was als het huisnummer 23 waar de ouders van Jan indertijd woonden. Dit zou best kunnen. De Bussumerstraat ligt immers dicht bij de Groest.
25 Jan Jacobszoon Brouwer (1828 – 1915)
Gerritje de Wit (1831 – 1881)
26 Jan Jacobszoon Brouwer (1828 – 1915)
Gerritje de Wit (1831 – 1881)
Generatie III Hendrik Brouwer (1873 – 1922) van Hilversum naar Bussum Jacoba Maria Hendrina van Eijden (1875 – 1945) de Bussumse kleerblekersdochter
Bussum groeit snel als Hendrik uit Hilversum verhuist en zich vestigt als slager vlak achter de St Vituskerk. Pas met Hendrik vestigen de Brouwers zich in Bussum. Inmiddels woonden de Amsterdammers Jan Pooters en zijn vrouw Alida in de Visserstraat. Een aantal Bouma’s uit Lemmer zijn ook in aantocht op zoek naar werk. Hendrik ontmoet de rasechte Bussumse Jacoba van Eijden en ze trouwen op 7 juni 1899 in het mooie stadhuis aan de Brinklaan en, zo neem ik aan, in de Vituskerk. Zij is 23, hij 26. Ze gaan wonen in het huisje met het rieten dank aan de Vitusstraat 7, de slagerij en de winkel aan de linkerkant. Anky en ik zijn zo’n 10 jaar geleden een keer in het huisje geweest. We waren nooit eerder binnen geweest en waren perplex dat ze daar met alle 14 woonden en sliepen en er ook een slagerij dreven. Het is inmiddels geheel opnieuw opgetrokken en lijkt nog maar een klein beetje op het oorspronkelijke huis. Hendrik en Jacoba zetten zich vervolgens vol overgave aan de taak die de Brouwers al generaties lang uitmuntend vervullen, een groot gezin stichten. Jacoba breekt alle records. Ze bevalt 10 keer in de eerste 11 jaar van haar huwelijk! Jaap en Arnold (Broer) zijn eigenlijk nakomertjes. Jacoba was pas 36 toen de laatste werd geboren, Arnoldus, in 1913. Het is opmerkelijk hoe goed Jacoba er blijft uitzien na dit alles. Hendrik overlijdt jong, op 49-jarige leeftijd. Pa was toen 12 jaar oud. Hij zat op de wc zat toen hij hoorde dat zijn vader dood was, zo vertelde hij vaak. Jacoba zet de slagerij voort. Ze is 69 als ze overlijdt in Loosdrecht op 24 juli 1945, waar ze inwoonde bij dochter Alie. Alle 12 blijven leven. Ook dit was nieuw, het getuigt van de verbeterde leefomstandigheden in het begin van de 20e eeuw. Grad werd met 90 de oudste, Jo en Jaap werden 88 , Pa Brouwer werd 87. Marie overleed in 1943 in 27 Hendrik Brouwer (1828 – 1915)
Jacoba Maria Hendrina van Eijden (1875 – 1945)
Laren als jongste, ze werd maar 42. Haar man, Steffen Willard, overlijdt twee jaar later op 45-jarige leeftijd. Truus werd ook niet oud, ze overleed in 1960, ze was 50.
Jacoba is hier 36 en heeft net 10 bevallingen in 10 jaar achter de rug. Hendrick, met bolhoed, is 38. De anderen zijn onbekend
Jacoba met 7 kinderen, omstreeks 1917. Pa helemaal links.
28 Hendrik Brouwer (1828 – 1915)
Jacoba Maria Hendrina van Eijden (1875 – 1945)
29 Hendrik Brouwer (1828 – 1915)
Jacoba Maria Hendrina van Eijden (1875 – 1945)
Deel 2
Van Eijden
Hilversummer Teunis Janse Schoenmaker koopt land in Eemnes en trouwt er herbergierster Neeltje Rijken Rijk Teunisse neemt de naam Van Eijden aan, maakt het tot burgemeester van Eemnes en verzekert zich van de Erfgooierstatus Everardus neemt in 1806 zijn gezin mee naar Bussum waar het noodlot wacht Hermanus trouwt kleerbleekster Jacoba de Beer en wordt zelf ook bleker De laatste blekers in de familie , Rijk en Maria, de ouders van Oma Brouwer, overlijden drie dagen na elkaar op de Brediusweg
Generatie VIII Teunis Janse (1680 – 1733) de schoenmaker Neeltje Rijken (1680 – 1768) de herbergierster Teunis vindt zijn derde vrouw in Eemnes Het is 1680. Het rampjaar, waarin Nederland bijna onder de voet gelopen is door Engelse, Franse en Duitse legers, ligt nog geen tien jaar achter ons. In Hilversum wordt Teunis Janse geboren en gedoopt in de Katholieke kerk. Is hij enig kind? Teunis die uiteindelijk stamvader van de “Van Eijdens”1 zal worden trouwt in januari 1704, hij is dan 24, in Hilversum met de even oude Heijltje Roelen. Met haar krijgt hij twee kinderen, Claasje en Jan. Dat ze er zijn weten we uit de huwelijkse voorwaarden waaronder Teunis tien jaar later voor de derde keer trouwt. Heijltje sterft al jong in 1708, ze is dan 24 of 25. In 1709 trouwt Teunis opnieuw, nu in Baarn met Gijsbertje Janse. Met haar krijgt hij dochter Ameltje die niet ouder dan 12 zal worden. Vermoedelijk woonden ze in Hilversum. Hij of zij hebben echter ook land in Eemnes, want op 7 november verkopen ze een halve “acker” aan een echtpaar in Amersfoort. Teunis ondertekent met de achternaam Schoenmaker. In wat voor tijd leefde Theunis Jansse? Ter illustratie, hoe werd afgerekend met een inbreekster van de kerk in Eemnes. Op 26 mei 1707 werd Anna Dircks, alias Pirlapamp, door wurging terechtgesteld in Rhenen. Kort daarvoor was ze nog bevallen van een kind “bij haar in hoererij gewonnen”. De stad Rhenen nam de zorg voor het kind op zich. Voorafgaand aan het vonnis had ze onder marteling met “banden van ijser” veel inbraken bekend, waaronder het staan op de uitkijk bij een kerkroof in Eemnes. De opbrengst was ongeveer twaalf gulden geweest. De 18de eeuw was begonnen met een grote watersnood in heel Eemnes, die zeer veel schade toebrengt aan huizen, boerderijen en stallen (1702). Ook drie golven van veepest en lage zuivelprijzen brachten economische neergang in de boerenbedrijven. In het midden van de eeuw kwam een herstel. In Londen wordt in 1735 Händel’s opera Alcina voor het eerst opgevoerd.
1
In 1984 schreef Henk van Ees in het blad van de Historiche Kring Eemnes (1984-3) over de familie Van Eijden en hun herberg Het Rode Kruis onder de titel “Het geslacht Van Eijden in Eemnes”. Door hem ben ik op het Eemnesser spoor gezet van de Van Eijdens. Alles wat ik van hem heb ik gecheckt in de originele documenten. Op14 maart 2015 heb ik hem uitvoerig gesproken in de oudheidskamer van Eemnes. Toen bleek dat wij beiden nazaten zijn van Teunis Janse en Neeltje Rijken.
32 Teunis Janse (1680 – 1733)
Neeltje Rijken (1680 – 1768)
De weduwe Neeltje Rijken Neeltje Rijken en Cornelis Smit waren minderjarig en woonden in Eemnes Binnendijk toen ze trouwden in 1706. Cornelis wordt vergezeld door zijn voogd, Neeltje door haar vader Rijk Adriaanse (vandaar haar naam). Op 12 oktober 1706 worden de huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Er worden geen goederen ingebracht, wel worden afspraken gemaakt voor het geval een van heen komt te overlijden. Beiden zetten een heldere handtekening. Cornelis erft herberg “Het Roode Kruis”. Neeltje, geboren en getogen in Eemnes wordt mede-herbergierster. Met Cornelis krijgt ze in ieder geval twee kinderen, waarvan Peter Cornelisz Smit overleeft. Een ander kind overlijdt in 1710. Cornelis zelf overlijdt tussen 1710 en 1714, wanneer precies is niet bekend. Na zijn dood worden zoon Peter en weduwe Neeltje eigenaren van “Het Rode Kruis”. De herbergierster Neeltje Rijken Neeltje Rijken is dus weduwe en herbergierster van het “Het Rode Kruis” als ze Teunis ontmoet. Teunis bezit land in Eemnes en dronk of logeerde waarschijnlijk wel ‘ns in de herberg. Hoe dan ook, ze trouwen op 25 september 1714. Ze zijn allebei 33 jaar oud en hebben dan samen al 5 kinderen uit eerdere huwelijken.
33 Teunis Janse (1680 – 1733)
Neeltje Rijken (1680 – 1768)
Geen wonder dat de huwelijkse voorwaarden (opgemaakt op 9 september) meerdere pagina’s beslaan. Teunis laat zich daarbij assisteren door zijn oom Joost Teunis de Graaff en door Thijmen Kool, de voogd van zijn kinderen uit zijn eerste huwelijk met Heijltje Roelen. Zo wordt geregeld dat zoon Peter uit het eerste huwelijk van Neeltje recht heeft op de helft van huis en hofstede “Het Rode Kruis”. Teunis brengt onder andere vijf dammaten (ongeveer 2,5 ha, een flink stuk dus) maatland in Eemnes Buitendijk in, dit was aangeslibd land in de Zuiderzee. Ook brengt hij zijn schoenmakerswinkel in compleet met gereedschappen en leer, ter waarde van vierhonderd gulden. Was deze winkel in Eemnes of nog in Hilversum? Ook bezit hij wat zilverwerk, een kist met kleding van zijn laatst overleden vrouw Gijsbertje en vier bedden met hoofdkussens en dekens. Neeltje bezit, naast een deel van huis en herberg, nog de nodige gouden en zilveren knopen, bellen en gespen. Ook brengt ze bedden mee, een linnenkast en twee honderd vijftig gulden cash. Teunis noemt zich ook nu Schoenmaker, en dat blijft zijn achternaam tot en met zijn overlijden in 1733, zij het dat er twee registers zijn waarin zijn dood op 3 februari gemeld wordt. In het RK register van overledenen heet hij Teunis Schoenmaker.
Op de “Lijst der Dooden onder Eemnes Binnendijk”, in de Gerechtstukken, heet hij Teunis Jansen van IJden. Deze laatste naam gaan zijn kinderen gebruiken. Teunis en Neeltje krijgen er samen nog vier kinderen, waarvan er twee jong overlijden. Alleen Rijk (onze voorvader) en dochter Evertje overleven. Teunis overlijdt in 1733 op 49-jarige leeftijd. Pas op 7 november 1737 wordt de boedelscheiding opgemaakt. Deze boedelscheiding heb ik zelf niet kunnen vinden in de archieven, maar na mijn bezoek aan Eemnes in maart 2015 vond ik wel een uitvoerige beschrijving van juist dit document in het blad van de Historische Kring Eemnes 2 . Hierin wordt nog veel meer duidelijk over de bezittingen van Teunis en Neeltje. Neeltje bezat een deel van de boerderij van haar ouders. Tot de inboedel behoren o.a. vier bedden met toebehoren, vijftig beddelakens, drie en dertig kussen slopen, 24 stoelen, zestien tinnen bierkannen, enige schilderijen, toonbank en riggelkast. Ook de have en goed van de boerderij die deel uitmaakte van hun bezit behoorde tot de inboedel, negen koeien, drie pinken, twee varkens. Er is een lijst van uitstaande tegoeden (de grootste waarvan is het dorpsgerecht), waaronder een aantal die als oninbaar beschouwd werden. De schoenwinkel had maar liefst 51 klanten die geld schuldig waren. Van IJken veronderstelt dat blijkbaar heel Eemnes Binnen hier schoenen liet maken. Teunis slachtte zelf en liet de huiden looien in Eemnes.
2
Boedelscheidingen. Wiebe van IJken. Historisch Kring Eemnes, December 2012.
34 Teunis Janse (1680 – 1733)
Neeltje Rijken (1680 – 1768)
Neeltje blijft tappen en kasteleinen tot haar dood op 77-jarige leeftijd in 1758, ze wordt op 9 november begraven in Eemnes-Binnen. Ze had “Het Rode Kruis” tot een florerende herberg gemaakt. Zelfs het Gerecht hield daar zittingen en tot de samenvoeging van Eemnes-Binnen en Eemnes-Buiten (1811) was het gemeentehuis van Eemnes-Binnen.
35 Teunis Janse (1680 – 1733)
Neeltje Rijken (1680 – 1768)
Generatie VII Rijk Teunisse van Eijden (1725 – 1776) de burgemeester Rijkje Hannesse Hoefsloot (1727 – 1805) dertien maal moeder Als Rijk wordt geboren in 1725 is zijn moeder Neeltje al 45 jaar. Zijn tante, Evertje Teunis, de zuster van zijn vader is getuige bij de geboorteaangifte. Twee jaar later volgt nog dochter Evertje. Neeltje had tien jaar daarvoor, net in haar huwelijk met Rijk al twee dochters gebaard, Annetje en Evertje. Beiden waren wel gedoopt maar overleefden niet. Al groeide hij op in “Het Rode Kruis”, Rijk was niet geïnteresseerd in het herbergierschap. Hij erfde in 1745, nog voor zijn huwelijk, een grote boerderij aan de Wakkerendijk (nu ongeveer bij nr. 186) van een oom aan moederszijde, Teunis Rijken, die op 1 november was overleden. Rijk werd boer. De twee jaar jongere dochter Evertje staat, later ook met haar man Jacob Luerman, moeder Neeltje wel terzijde in de herberg. De naam “Van Eijden” De naam Van Eijden komt pas met de generatie van Rijk en Evertje naar voren als achternaam. Waar de naam vandaan komt is niet bekend. Kennelijk vonden ze de naam passender, geschikter of mooier dan Schoenmaker. Broer en zus voeren de achternaam voor het eerst officieel in hun huwelijksdocumenten zij het dat de spelling verschilt. Bij Rijk is het van IJden en bij Evertje van Eijden. Later gaat Rijk van Eijden ook met een “E” gebruiken. Rijk trouwt als eerste in 1747 met Rijkje Hannesse Hoefsloot. Evertje volgt in 1751. Opvallend is de gelijkenis tussen de huwelijkse voorwaarden waaronder broer en zus trouwen. In beide gevallen wordt een derde deel ingebracht van stukken land (waaronder de vijf dammaten buitendijks van vader Teunis) en van het huis en de hofstede “Het Roode Kruis”. Het derde deel blijft weer voor de zoon van Neeltje uit haar eerste huwelijk. Voorts voeren Rijk en Evertje ieder een derde part op van onder andere de kledingkist van Teun’s eerste vrouw, een zilveren beugeltas, een zilveren twijg, twee zilveren lepels, een gouden ring, een boek met zilverbeslag, en ook weer de vier bedden met hoofdkussens, dekens en toebehoren. Deze kisten en bedden waren veertig jaar daarvoor ook al door vader Teun ingebracht toen hij Neeltje trouwde. Dit waren kennelijk de waardevolle spullen. Voorts gold voor beiden 36 Rijk Teunisse van Eijden (1725 – 1776)
Rijkje Hannesse Hoefsloot (1727 – 1805)
dat ze moeder Neeltje een vruchtgebruik moesten betalen van vijftig gulden per jaar, een soort weduwepensioen. Omdat Rijk een dochter trouwde uit een bekende boerenfamilie, werden de voorwaarden bij hem nog wat ingewikkelder, zoals we later zullen zien. Hoe gaat het verder met herberg “Het Rode Kruis”? Evertje was 23 toen ze de Eltense schoenmaker Jacob Luerman trouwde. Ze gaan bij moeder Neeltje in de herberg wonen en werken. In 1757 bevalt Evertje van een dochter, Annetje. Dan slaat het noodlot hard toe. Een jaar later overlijdt eerst moeder Neeltje. In januari 1760 bevalt Evertje van haar tweede dochter Cornelia. Drie maanden later sterft Evertje zelf, ze was pas 32 jaar oud. Ook haar dochter Cornelia zou niet overleven. Jacob Luerman neemt de herberg over, hertrouwt in 1762 met boerendochter Neeltje Ruijter. Als Jacob in 1778 zelf overlijdt, is Annetje is nog net minderjarig. Al neemt stiefmoeder Neeltje Ruijter het herbergierschap over, de hoogtijdagen van “Het Rode Kruis” lijken definitief voorbij. Nog geen jaar later, op 22 september 1779, wordt de combinatie van boerderij en herberg met omringende grond publiekelijk verkocht ten bate van de wees Annetje Jacobse Luerman. Het was erg bouwvallig geworden. De helft van de opbrengst is bestemd voor de weduwe van Rijk van Eijden, Rijkje Hannesse Hoefsloot. Wie er dan ook eigenaar wordt, Neeltje Ruijter blijft de herberg bestieren, later ook met haar nieuwe man. Zodra de zonen van Rijk en Rijkje, Jan en Teunis volwassen zijn gaan ze flink handelen in grond en huizen. Ze nemen ook de “bouwval” Het Rode Kruis (nu Wakkerendijk 41-47) weer over en verkopen het in 1806 tenslotte aan ene Jan Elders voor f 1600. “Het Roode Kruis” is dan voorgoed verdwenen uit de familie Van Eijden. Door de jaren heen blijft de herberg bestaan. Tot in de Gooi-en Eemlander van maandag 22 juni 1921 te lezen is dat een zware brand op zaterdagmorgen het eeuwenoude pand met café en de twee woningen totaal afbrandde. Rond 1900 kwam Koningin-moeder Emma regelmatig “kerken” in het Dikke Torentje naast “Het Rode Kruis”. Het Dikke Torentje is er nog steeds, gerestaureerd en al. Er vinden nu evenementen plaats.
37 Rijk Teunisse van Eijden (1725 – 1776)
Rijkje Hannesse Hoefsloot (1727 – 1805)
Gezicht op het dorp Eemnes. 1778. Jordanus Hoorn. Het dak van de herberg “Het Roode Kruis” is net zichtbaar achter de grote boerderij rechts. Helemaal rechts de Hervormde Sint-Pieters kerk “Het Dikke Torentje”. Het schilderij moet gemaakt zijn vlak voor de veiling in 1779 toen de herberg in slechte staat verkeerde.
38 Rijk Teunisse van Eijden (1725 – 1776)
Rijkje Hannesse Hoefsloot (1727 – 1805)
Het Dikke Torentje aan de Wakkerendijk Eemnes. Maart 2015.
Rijk en Rijkje. Als jonge eigenaar van een boerderij was Rijk een goede partij voor de boerendochter Rijkje Hannesse Hoefsloot, geboren in Leusden, vlak onder Amersfoort. In 1747 trouwen ze, Rijk is dan 22 jaar, Rijkje 20 jaar. Gemeentesecretaris Pannekoek is verantwoordelijk voor de mooiste en best leesbare geschreven huwelijksacte die ik ben tegengekomen, zijn handschrift is te herkennen aan de fraaie krullen. Hij heeft ook de huwelijkse voorwaarden van het paar opgetekend. Hieruit blijkt dat ook Rijkje niet onbemiddeld is. Ze brengt in “seven dammaten en 40 roeden weij- en hooijland” gelegen in Bunschoten achter de molen, maar ook een obligatie van driehonderd vijf en veertig gulden. Vermoedelijk was ze al wees en had ze van haar ouders geërfd. Uit de huwelijksacte blijkt namelijk dat haar voogden aanwezig waren, een zekere Willem Woutersen en Hendrik Hannesse Hoefsloot (haar broer?). 39 Rijk Teunisse van Eijden (1725 – 1776)
Rijkje Hannesse Hoefsloot (1727 – 1805)
Ook is geregeld dat de bruid bij overlijden van de bruidegom en zonder dat hij kinderen heeft verwekt de som van driehonderd gulden krijgt uitgekeerd, terwijl omgekeerd de bruidegom bij overlijden van de bruid maar kan rekenen op de helft, honderd en vijftig gulden.
40 Rijk Teunisse van Eijden (1725 – 1776)
Rijkje Hannesse Hoefsloot (1727 – 1805)
41 Rijk Teunisse van Eijden (1725 – 1776)
Rijkje Hannesse Hoefsloot (1727 – 1805)
Burgemeester Rijk van Eijden Het gaat Rijk en Rijkje goed. Zo goed zelfs dat Rijk twee keer (in 1764 en 1767) voor één jaar wordt aangesteld als burgemeester van Eemnes. Hij is dan net in de veertig. Aan de Wakkerendijk worden tussen 1748 en 1772, in vier en twintig jaar, maar liefst 13 kinderen geboren. Van de vijf eerstgeborenen overlijden er drie binnen een maand en één na twee en een half jaar. De negen die wel in leven blijven zijn Neeltje, Hannes, Jan, Peternella, Teunis, Cornelia, Willibrordus, Everardus (onze voorvader) en Stijntje. Van de jaren als burgemeester, die telkens voor één jaar werd benoemd, zijn onder andere inkomsten en uitgaven bewaard gebleven. Inkomsten bestonden uit geinde pachtpenningen. Uitgaven betroffen o.a. het
schoonmaken van de toren en smeren van de klok, het verven van de school, een plakkaat tegen bedelaars, onderhoud van armen, arbeidslonen, tractement van de schoolmeester. Zo waren voor de jaarperiode 67-68 de uitgaven f 724 gulden terwijl de inkomsten f 624 gulden bedroegen. Eemnes heeft dan 1200 inwoners. De winters zijn streng. Op 12 januari 1771 worden in de stuifsneeuw tussen Hilversum en Eemnes een moeder en dochter dood gevonden. Rijk treedt af en toe ook naar voren als tijdelijk voogd. Zijn handtekening is onder veel documenten uit die tijd te vinden.
42 Rijk Teunisse van Eijden (1725 – 1776)
Rijkje Hannesse Hoefsloot (1727 – 1805)
En toen ook nog de Erfgooiersrechten erbij Op 6 april 1772 wordt in een vergadering van de regenten van het dorp Hilversum het volle Erfgooiersrecht van Rijk Teunisse Schoenmaker bevestigd. Hiervoor zijn vijf inwoners van Hilversum opgetrommeld waarvan de jongste 61 en de oudste 78 jaar is. Deze leeftijden betekenen dat ze allen Teunis Janse Schoenmaker, de vader van Rijk, gekend moeten hebben. Ze zullen beaamd hebben dat ze de vader van Rijk kenden als boer in Hilversum met Erfgooiersrechten. Het kan bijna niet anders dan dat het hier om onze Rijk gaat. Eemnessers waren immers geen Erfgooiers, vader Teunis was begin achttiende eeuw van Hilversum (wel Erfgooiersgemeente) naar Eemnes gekomen. Teunis zal als burgemeester van dit alles goed op de hoogte geweest zijn en als geen ander hebben geweten hoe dit aan te pakken. Dit document ligt al vele jaren in het archief Gooi- en Vecht in de Cattenhagestraat in Naarden. Kennelijk dacht Rijk hiermee zichzelf en zijn zonen nog betere mogelijkheden als boer te geven. Rijk overlijdt in 1776 op pas 50 jarige leeftijd. In het volgende zullen we nog zien dat ook Rijk’s kinderen voor vele nakomelingen zorgen. Er wordt wel gezegd dat Rijk de oervader is van zo´n beetje alle Van Eijdens in Nederland3. Zijn vrouw Rijkje zal hem ruimschoots overleven. In januari 1780 trouwt ze opnieuw met de veel jongere Klaas Tijmense van der Swaan. Rijkje zette een kruisje, ze kon niet schrijven. Ze sterft in 1805, ze is dan 78.
3
Henk van Ees. Het geslacht van Van Eijden in Eemnes. Historische kring Eemnes. 1984,3.
43 Rijk Teunisse van Eijden (1725 – 1776)
Rijkje Hannesse Hoefsloot (1727 – 1805)
44 Rijk Teunisse van Eijden (1725 – 1776)
Rijkje Hannesse Hoefsloot (1727 – 1805)
Generatie VI Everardus Rijkse van Eijden (1771 – 1832) van Eemnes naar Bussum en rampspoed Metje Hagen (1779 – 1826) een kort kinderrijk leven Als Everardus Rijkse van Eijden wordt geboren is zijn moeder 43. Hij is de twaalfde in de rij, vier zijn al overleden. Na hem zal een jaar later nog Stijntje komen. Evert heeft zijn vader nauwelijks gekend, hij is 5 als vader Rijk overlijdt. Hij groeit op de boerderij en zal ook boer worden. Onbekend is of hij of een van zijn oudere broers of zusters de ouderlijke boerderij overneemt. Op zijn 30ste trouwt hij de 21-jarige Machtilde (Metje) Hagen in Eemnes.
45 Everardus Rijkse van Eijden (1771 – 1832)
Metje Hagen (1779 – 1826)
Metje kan niet schrijven. Ze baart uiteindelijk wel 10 kinderen (in 16 jaar) waarvan 6 overleven. Kennelijk gaat het boeren in Eemnes Evert niet goed af want in 1806 verhuist hij met zijn gezin naar Bussum. Daarmee is hij onze eerste voorvader die in Bussum terecht komt. De verhuizing blijkt uit de in Eemnes door Schout en Gerechte afgegeven acte van indemniteit. Hierin staat dat de Roomsche Armen Meesteren van de RK-kerk van Eemnes en Soest garant zijn voor financiële ondersteuning (“onderhoud en gealimenteerd”) in geval ze “te Enigen Tijd tot Armoede komen te vervallen” en in hun nieuwe woonplaats Bussum in de armenzorg terecht zouden komen. Vaak was het bezit van zo’n acte een voorwaarde om je te kunnen vestigen in een nieuwe plaats. Men deed dit om de toestroom van arme mensen in te dammen. De
vier jaar oudere broer van Evert, Willem, krijgt een jaar later, in mei 1807, ook een indemniteitsacte en verhuist met vrouw en 4 kinderen naar Muiden, waar zijn vrouw vandaan kwam. Evert en Willem waren niet armlastig. In 1797 had Willem nog voor f250 een “Huizinge, Hof en Hofsteede” gekocht in Eemnes. Evert koopt in 1805 voor f190 een stuk land in Eemnes Buitendijk ter grootte van 450 roeden, ongeveer een halve hectare. In hetzelfde jaar koopt hij voor nog eens f900 twee dammaten maatland (ongeveer 1 hectare), ook in Eemnes Buitendijk. Landspeculatie? Waarom gingen ze toch weg uit Eemnes? Zaten hun overactieve broers Jan en Teunis met hun vele landkoop- en verkopen in de weg? Met name Teunis koopt en verkoopt voor vele duizenden guldens. Hij had zoveel land dat hij in 1802 een officieel bevel krijgt om vier voeten van zijn bouwland in te leveren voor de aanleg van een nieuw kade. Eemnes was weliswaar kwetsbaar voor watergeweld, maar in deze jaren waren er geen rampen gebeurd. Misschien wilde Evert de in 1772 vastgestelde Erfgooiersrechten van zijn vader gaan gebruiken. Daarvoor moest hij wel verhuizen, Eemnes behoorde immers niet tot Erfgooiersgebied. Kennelijk zagen Evert (35) en Metje (27) toch meer boeren-kansen in Bussum. Ze waren nog jong, hadden vier kleine kinderen, onder wie Rijk die
46 Everardus Rijkse van Eijden (1771 – 1832)
Metje Hagen (1779 – 1826)
pas net geboren was. Hij zou, een maand oud, overlijden nog voor ze goed en wel naar Bussum waren verhuisd. Naar Bussum In 1808 staan Evert en zijn gezin vermeld in het Boek der Zielen van Bussum. Ze wonen in perceel nr. 538. Volgens een kadasterkaart uit 1824 was dat ergens aan de Gooibergstraat. Het was een vol huis. Evert en Metje wonen daar met drie kinderen (dat moeten Peternel, Rijkje en Neeltje zijn geweest). Ze wonen er niet alleen. Verder zijn op dat adres nog ingeschreven zijn nicht Rijkje van Eijden en haar man Cornelis Ruiter. Ook de weduwe Bart Wenge woont er. Kennelijk had zij inkomsten nodig want ze komt ook voor op de lijst armen en onvermogenden. Mogelijk woonde zij er eerst alleen en zijn Evert en gezin na hun komst naar Bussum bij haar ingetrokken. Bussum had in in 1808 welgeteld 359 inwoners.
Rampspoed Hermanus, onze voorvader, wordt in Bussum geboren in 1812, nog net in de Franse tijd. Kennelijk gold het verplichte Frans niet voor de kerkelijke doopregisters. Zijn moeder verliest zijn broertje Gijsbert in 1818, twee weken oud. Een jaar later verliezen ze ook zijn zusje Maria, net twee en een half jaar oud. Hermanus is 14 jaar oud als nog grotere rampspoed het gezin treft. In het najaar verandert 1826 in een regelrecht rampjaar voor Evert van Eijden en zijn kinderen. In nog geen drie maanden tijd verliest Evert eerst zijn nog betrekkelijk jonge vrouw Metje (46), daarna zijn 16-jarige zoon Jan en zijn 21-jarige dochter Neeltje. In de jaren 1825-1826 waarde de “Groninger ziekte” door verzilte delen van Nederland, vooral Groningen en Friesland, maar ook Noord-Holland en Zeeland4. Dit was een soort malaria, verspreid door parasieten die ontstaan in een moerasachtige omgeving en na dijkdoorbraken. De grond raakt verzilt 4
Henk Brouwer. Malaria in Nederland in de 18e en 19e eeuw. Nederlands Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 1983, blz. 140 – 159. (geen grapje deze auteur!!).
47 Everardus Rijkse van Eijden (1771 – 1832)
Metje Hagen (1779 – 1826)
en er ontstaat een tekort aan schoon zoet water. Vooral na een warme zomer en die van 1826 was een hele warme. Vermoedelijk werden zijn vrouw en twee kinderen hiervan slachtoffer. Evert, 55 jaar oud, blijft als boerende weduwnaar achter met vier minderjarige zonen Richard (ook Evert genoemd, 17), Hermanus (15), Teunis (13) en Klaas (12). Rijkje, zijn meerderjarige dochter zal over een jaar trouwen met de ’s-Gravelandse schipper Piter Vilter. Zijn oudste dochter, Peternel was al in 1825 al getrouwd met de boer Willem Andriessen uit Hilversum. Het verlies zal hem zwaar vallen. Familieberaad op het stadhuis te Naarden Een half jaar later, in april 1827, vindt onder leiding van Vrederechter Thierens in het stadhuis in Naarden een familieberaad plaats om een toeziend voogd te benoemen en de erfenis van Metje te regelen. Een Vrederechter vormde tussen 1811 en 1836 de onderste trede van de rechtspraak. Hij had tot taak, ondersteund door een griffier, partijen tot een schikking te brengen. In het stadhuis van Naarden waren op 17 april 1827 aanwezig: Naast vader Evert van Eijden, van vaderszijde: Willem Andriessen, landbouwer wonende te Hilversum, zwager (getrouwd met oudste zus Pieternel) Willem van Eijden, veehouder te Muiden, oom Jan van Eijden, wever, wonende te Bussum, neef voorts van moeders zijde: Pieter Hagen, daggelder te Eemnes, oom Jacob Spijker, wever, Hilversum, oom Jan Spijker, wever te Hilversum, neef Besloten wordt om schoonvader Pieter Hagen tot toeziend voogd over de 4 minderjarige zonen te benoemen. Pieter legt hiertoe de eed af, maar kan het document niet ondertekenen omdat hij niet kan schrijven. Voorts wordt vader Evert geautoriseerd de nalatenschap van Metje Hagen uit naam van zijn zonen te aanvaarden. Hierin wordt geen enkele melding gemaakt van nog levende meerderjarige kinderen. Werden dit soort zaken altijd op deze manier afgehandeld of hadden familieleden hierop aangestuurd? Drie jaar later vindt Evert een nieuwe bruid, de 36-jarige Jaabie Kok uit Laren. Ze trouwen in januari 1830 in Bussum. Lang zal Evert niet van zijn nieuwe huwelijk genieten. Nog geen twee jaar later overlijdt hij op 62-jarige leeftijd. Hij is zijn leven lang boer gebleven. Jaabie Kok hertrouwt een jaar later met een arbeider uit Muiden.
48 Everardus Rijkse van Eijden (1771 – 1832)
Metje Hagen (1779 – 1826)
Hoe het ging met de broers van Evert Van de druk land verhandelende oudere broers van Evert weten we nog het een en ander. Teunis vadert maar liefst 16 kinderen bij twee vrouwen. De dertien in zijn eerste huwelijk met Geertje Bosterdijk worden binnen 16 jaar geboren. Geertje overlijdt op 45-jarige leeftijd. Teunis wordt zelf net 50. Jan krijgt 9 kinderen met zijn vrouw Rijertje Kolkschoten. Hannis, de slachter en broodbakker, huwt drie vrouwen. Met de tweede, Cornelia Post kreeg hij 6 kinderen. Op zijn 70ste trouwt hij tenslotte nog met de 42-jarige Wijmpje Bosterwijk. Hij zou nog 11 jaar van zijn derde huwelijk genieten. Willibrordus krijgt met zijn vrouw Maria Hagen 7 kinderen. Hij is 60 als hij sterft in Muiden.
49 Everardus Rijkse van Eijden (1771 – 1832)
Metje Hagen (1779 – 1826)
Generatie V Hermanus Evertse van Eijden (1812 – 1867) van boeren tot kleren bleken Jacoba de Beer (1813 – 1887) de klederbleekster Of vader Evert een boerderij en grond naliet weten we niet. Wat we van Hermanus weten is dat hij begon als boer en eindigde als kleerbleker. Om te kunnen trouwen in die dagen moest men ontheffing van de militaire dienst overleggen. Hermanus had bij de loting zo’n laag nummer gekregen dat hij mocht trouwen. De 25jarige boer Hermanus trouwt in 1837 met de 24-jarige klederbleekster Jacoba de Beer. Dat huwelijk zal zijn lot en dat van zijn nakomelingen sterk bepalen. Wanneer hij de omslag van boer naar bleker precies gemaakt heeft is niet bekend maar het gebeurde ongetwijfeld onder invloed van zijn vrouw die blekers in de familie had. Een van de getuigen bij hun huwelijk was de kleerbleker Willem Ruisendaal. Kleren bleken De blekerijen waren sterk in opkomst. Hier lagen kansen. Schoon water en grasland is wat blekers nodig hadden en dat was in Bussum en omgeving ruim voorhanden. Het wasgoed werd op het gras te bleken gelegd. Door de werking van het gras werden vlekken verwijderd. Ook werd wasgoed te drogen opgehangen op droogzolders. Bij de blekerijen schitterde de witte was op het
Hermanus Evertse van Eijden (1813 – 1867)
50 Jacoba de Beer (1813 – 1887)
gras in het zonlicht, zo schreef men. De blekerijen begonnen ongeveer waar nu de koepelkerk ligt aan de Brinklaan en strekten zich uit tot aan Naarden. In ieder geval geeft Hermanus het beroep kleerbleker op bij de geboorteaangifte van zoon Rijk, onze overgrootvader, in 1846. Ze bewonen dan het huis 76 in Bussum. In die tijd waren er in Bussum nog geen straatnamen, elk huis had wel een nummer. Waar was het? Twee mogelijkheden. De perceelnummers 76 en 77 lagen naast elkaar in de noordhoek van het Spiegel, in de buurt van waar nu het station ligt. Maar er is ook een kaart uit 1824 waarin het perceel juist in de noordoost hoek ligt, bij de Brediusweg. Ik vermoed dat grootvader Evert eerst is begonnen op een boerderij in het zuiden van Bussum en dat zoon Hermanus later is verhuisd naar de typische blekershoek bij de Brinklaan, tegen Naarden aan. Maar bij dit alles kan het ook nog zo zijn dat ze geen eigen blekerij hadden maar gewoon in dienst waren als blekers. Rijk is het zevende kind dat Jacoba ter wereld brengt. Van de voorgaande zes zijn er twee als baby (5 en 6 maanden) overleden. Na Rijk volgen er nog drie waarvan de laatste, Pieternella, in 1857 overlijdt als ze net 1 jaar. Ze zijn inmiddels, na een korte periode vlak in de buurt in huis 84 naar Naarden verhuisd. Daar komen ze terecht in een huis bij de Galgenbrug over de nog steeds bestaande Galgesloot, langs waar nu de Godelindeweg loopt, om de hoek van het verpleeghuis van Fokje Klinkenberg-Bouma. Hermanus overlijdt op 55-jarige leeftijd in 1867 in een huis aan de Kerkweg 534 (nu de Thierensweg). Jacoba overleeft hem met twintig jaar. Ze overlijdt, 74 jaar oud, in huis nr 17 in Bussum, niet zo ver van waar ze met haar man en kinderen heeft gewoond. Ze had in 17 jaar tijd (1838 – 1855) 9 kinderen gebaard waarvan er 6 in leven bleven.
Hermanus Evertse van Eijden (1813 – 1867)
51 Jacoba de Beer (1813 – 1887)
Gezicht vanaf de Galgenbrug 1902.
Hermanus Evertse van Eijden (1813 – 1867)
52 Jacoba de Beer (1813 – 1887)
Generatie IV Rijk van Eijden (1846 – 1913) de laatste kleerbleker Maria Emmink (1848 – 1913) de Hilversumse boerendochter Rijk kon niet anders dan ook kleerbleker worden. Zijn oudere zus was getrouwd met een Ankeveense kleerbleker. Zijn oudste broer Jacobus was ook al kleerbleker en trouwt de dochter van een kleerbleker. Zijn twee jaar oudere broer Everd wordt ook kleerbleker en diens eerste vrouw is de dochter van een kleerbleekster. Ook zijn jongere broer zal kleerbleker worden en een kleerblekersmeid trouwen. Alleen zijn zus Henderina is eigenwijs en trouwt de broodbakker Willem van Eijden, die vlak bij woont. De Van Eijdens deelden in de bloeitijd die was aangebroken voor de blekerijen. De jaren na 1870 waren de gouden jaren voor de Bussumse blekers. Zelfs uit Amsterdam kwam wasgoed. In 1890 waren er 28 blekerijen, het aantal inwoners was nog geen 1000. Rond 1900 was het weer afgelopen. Voordat hij kan trouwen moet Rijk eerst in dienst. Hij wordt, 19 jaar oud, in 1865 ingeschreven voor de lichting 1866, krijgt lot nr. 7, wordt ingelijfd op 7 mei 1866 en wordt pas op 6 mei 1871 uit dienst (=vijf jaar!) ontslagen. Daarna kan hij, inmiddels 25 jaar oud, trouwen met 23-jarige Hilversumse boerendochter Maria Emmink. Ze trouwen in Hilversum. Broers Gerard en Everd zijn getuige. Ze gaan in Bussum wonen. Rijk zal zijn leven lang bleker blijven. Waar woonden ze? Waar ze nu precies woonden is toch niet zo duidelijk geworden. Het blijft lastig. In het bevolkingsregister wordt Rijk per augustus 1871 ingeschreven in huis nr. 138. Of dat het huis is waarin hij werd geboren weet ik niet. Later wordt het adres Oud-Bussumerweg en daarna Brediusweg 45 waar hij ook zal overlijden. De Brediusweg is pas in 1906 aangelegd. Bussum groeide sterk, straatnamen werden nogal ‘ns gewijzigd. Ik vermoed dat het telkens hetzelfde huis is dat ergens lag richting Jan Tabak. Op een kaart uit 1906 staat aangetekend dat ene R H van Eijden hiervan de erfpacht bezit tot aan juni 1952. Is hij op een bepaald moment uitgekocht zijn door de gemeente? Het lijkt er in ieder geval op dat hier onze grootmoeder is opgegroeid. Hadden ze een blekerij aan huis? Was vader Rijk in dienst van een bleker en woonde hij hier op de 53 Rijk van Eijden (1846 – 1913)
Maria Emmink (1848 – 1913)
boerderij? Onder staande foto laat mogelijk het huis zien in 1930 als er nog slechts een bouwval over is.
Het onderschrift bij de foto in het archief van het Stads-en streekarchief Voor Naarden, Bussum, Muiden en Huizen luidt: ”Brediusweg; Blekerij Van Eijden; bouwval . Later bewoond door J. Krauwer, stalhouderij en taxibedrijf”. Was dit huis nr. 45?
54 Rijk van Eijden (1846 – 1913)
Maria Emmink (1848 – 1913)
De ouders van Oma Jacoba Brouwer - van Eijden brengen slechts drie kinderen ter wereld waarvan er twee in leven bleven. De eerstgeborene Hermanus wordt niet ouder dan 6 maanden. Tweede zoon Chistiaan trouwt weliswaar de dochter van een kleerbleeksters maar wordt zelf bierbottelaar. Hij zal eindigen als caféhouder in ’s Graveland. Jacoba zelf wordt als laatste geboren op 28 december 1875. De 23-jarige Jacoba, trouwt in 1899 de twee jaar oudere slager Hendrik Brouwer. Beide grootouders heb ik nooit gekend. Onze overgrootvader Rijk (67) overlijdt op 11 november 1913 op het adres Brediusweg 45 in Bussum. Zijn vrouw, overgrootmoeder Maria Emmink (65) sterft drie dagen later op hetzelfde adres. Toeval, liefde? Of was er toch weer een epidemie?
55 Rijk van Eijden (1846 – 1913)
Maria Emmink (1848 – 1913)
Deel 3 Bouma Van Buma komt Bouma. Bakermat is Jutrijp/Hommerts Pier Lolkes Bouma overlijdt op zijn schip bij Durgerdam. Zijn vrouw Antje vaart het schip door woelige wateren met 6 dochters Betovergrootmoeder Aukje Piers Bouma vaart al heel jong en brengt ongehuwd 2 zonen groot Overgrootvader Pier Bouma laat zich in 1873 fotograferen met zijn jonge verloofde
Generatie VII Lolke Piers (1741 – 1811) de oer-Fries uit Hommerts Janneke Jans Bouma (1742 – 1791) een Buma uit Jutrijp De winter van 1739 - 1740 was een hele strenge, zo een als wij kennen van 1963. De zoute Zuiderzee was helemaal bevroren. Men ging op de schaats en met de arrenslede heen en weer tussen Stavoren en Enkhuizen. Er was niet alleen pret, chirurgijns hadden het druk met het afzagen van bevroren ledematen, langs straten en wegen vond men doodgevroren mensen. In heel Europa was het extreem koud, in Ierland leidde de winter tot de hongersnood van 1740 – 1741. In de Friese waterdorpjes
Jutrijp (Jortrijp) en Hommerts, in de regio Wymbritseradiel (tussen Sneek en Akkrum) , zal het ook druk zijn geweest op de schaats, ze waren alleen via het water bereikbaar. Pas op 10 maart viel de dooi in. Elk dorpje had een eigen Hervormde kerk, maar ze deelden de dominee. Dat werd in augustus 1740 de
Lolke Piers (1741 – 1811)
Janneke Jans Bouma (1742 – 1791)
56
pas 25-jarige Rudolphus Rudolphi. Hij was afkomstig uit Noord-Friesland en twee weken vóór zijn benoeming getrouwd. Hij zou er maar liefst 41 jaar dominee blijven. Hij zal het geweest zijn die op 19 februari 1741 Lolke Piers doopt in de kerk in Hommerts, en een jaar later Janneke Jans Bouma in de kerk van Jutrijp. Lolke is de zoon van ene Pier Jans en Rints Lolkes Palses die in december 1736 in Hommerts in het huwelijk waren getreden. Rints (gedoopt op 4 december 1713 in Jutrijp) op haar beurt was een dochter van Lolke Palsen uit Hommerts en Rints Freytes uit Sneeck die in 1712 in Jutrijp waren getrouwd. Janneke Jans Bouma kwam, zo lijkt het, uit een oud Fries geslacht, de Buma’s. Ze was de dochter van Jan Ruijrds Buma en Antje Sierks. Jan was zelf gedoopt in Jutrijp en duikt op als doopvader van 11 kinderen in Hommerts en Jutrijp, waaronder Janneke Jans als voorlaatste in 1742. Zijn vader was boer en dorpsrechter in Hommerts. Antje kwam uit Jutrijp. De Buma’s gaan in Hommerts-Jutrijp terug tot begin 17e eeuw. Buma werd Bouma, een naam die
dus via de vrouwelijke lijn in de familie kwam. In het kerkje van Jutrijp was het dezelfde dominee Rudolphus Rudolphi de op 1 maart 1767 het huwelijk voltrok tussen Lolke Piers en Janneke Jans Bouma. “Gecopuleert” heet het in de acte. Ze krijgen 3 kinderen: de eerste op 15 mei 1768 is Pier Lolkes, onze voorvader. Daarna volgen nog Jan Lolkes (1770) en Wybe Lolkes (1774). Moeder Janneke overlijdt in 1791. Er is een Lolke Piers in Hommerts die in 1797 opnieuw trouwt met ene Antje Sjoukes en met haar drie kinderen krijgt. Maar ik ben er niet zeker van dat dat onze Lolke is. De dorpen Jutrijp en Hommerts vormen dus de geboortestee van de Bouma’s. Dit wist ik nog niet toen ik er vlak langs kwam tijdens de Elfstedentocht van 26 februari 1986 in de vroege ochtend, nog in het
Lolke Piers (1741 – 1811)
Janneke Jans Bouma (1742 – 1791)
57
donker, schaatsend over de Wide Wimerts. Wel ging ik toen wel prat op mijn Friese voorouders. Tegenwoordig liggen de dorpen tegen elkaar aan in één langgerekt lintdorp vlak onder Sneek aan de provinciale weg naar Lemmer. Deze weg werd pas aangelegd in 1843. Nu staat alleen in Hommerts nog een kerk, maar deze dateert van 1877, toen onze stamouder Aukje, de dochter van Pier Lolkes, al naar Lemmer was vertrokken. Er liggen genoeg grafstenen met de naam Bouma op het kerkhof in Hommerts, maar geen meer uit de tijd toen onze voorouders er woonden, ook niet op het kerkhof in Jutrijp. Pier Lolkes (vader van Aukje Piers) is in 1821, nadat hij op z’n schip bij Durgerdam was overleden, wel degelijk in Hommerts begraven, maar zijn graf is er niet meer. Met hem eindigt het spoor in Wymbritseradeel.
Lolke Piers (1741 – 1811)
Janneke Jans Bouma (1742 – 1791)
58
Generatie VI Pier Lolkes Bouma 1768 – 1821 schipper op z’n eigen schip Antje Popkes Bajema 1788 – 1873 schippersvrouw die stormen doorstaat De naam Bouma In 1811 neemt zoon Pier Lolkes officieel de achternaam Bouma aan. De Fransen waren net het land uit, maar hadden intussen wel achternamen verplicht gesteld. Dit moet veel verwarring hebben gegeven. In de officiële documenten ben ik de volgende varianten tegengekomen op wat uiteindelijk Bouma werd: Bouwma, Bouman, Buma, Booijman, Baayman, Baima, Bajema. Dit is ook de reden dat het zo lastig is om documenten te vinden. In 1839 zal dit gestoei met de
achternaam zelfs een officieel probleem opleveren als zijn latere dochter Jacobje Bouma wil trouwen terwijl ze hem, al lang overleden, nog als Booijman in de boeken hebben. In de naam aanneming van Pier Lolkes wordt gerept van dochter Janneke, oud 6 jaar. Vernoemd naar zijn moeder was ze de dochter uit zijn eerste huwelijk met Hiltje Douwes Douma in 1802. Ook Hiltje was geboren en getogen in Hommerts. Ze overlijdt jong in 1812, haar dochter Janneke Piers is dan 7 jaar. Pier is schipper en brengt zijn dochter onder bij zijn schoonvader in Hommerts. Drie jaar later, op 25 januari 1815 trouwt Pier op 47-jarige leeftijd in het nabije Woudsend voor de tweede keer, nu met de 26-jarige (!) boerenmeid Antje Popkes Bajema uit Tjalhuizum, geboren in Langweer.
Pier Lolkes Bouma (1768 – 1821)
Antje Popkes Bajema (1788 – 1873)
59
Omdat Pier schipper was en veel van huis kon hij pas na dit tweede huwelijk op 29 mei 1815 de boedelscheiding van zijn eerste vrouw voor zijn eerste dochter regelen met de notaris. Dit gebeurde in het huis van zijn broer Jan Lolkes Bouma, boer in Hommerts. De helft van de waarde van zijn schip (in totaal getaxeerd op f 2500) gaat over op dochter Janneke. Daarvoor neemt hij een hypotheek op zijn schip voor f 1035. Verder krijgt ze enkele roerende goederen van haar moeder waaronder een “gouden oorijzer” getaxeerd op f 94,- (zou nu € 1500 zijn, een flinke oorbel dus). De helft van zijn vermogen bestaat uit schulden. Zijn dochter Janneke woonde al bij haar grootvader van moeders kant in Hommerts en blijft daar onder zijn toeziende voogdij, broer Jan wordt voogd. Tussen 1815 en 1919 baart Antje drie dochters. De eerste twee Jacobje Piers en Aukje Piers in Lemmer, de derde Lolkje Piers wordt in Hommerts geboren. Alle keren doet broer Jan aangifte van de geboorte omdat Pier op zee is. Alle drie zijn ze nog heel jong (resp. 6, 4 en 2) als vader Pier Lolkes op 12 september 1821 op 53-jarige leeftijd overlijdt aan boord van zijn schip voor Durgerdam, vlak boven Amsterdam. Waarschijnlijk waren vrouw en kinderen aan boord. Doodsoorzaak is niet bekend, een hartstilstand of een ongeluk? Zijn lijk wordt naar Friesland vervoerd en in Hommerts begraven. Tweede boedelscheiding Na het overlijden van Pier Lolkes vindt opnieuw een boedelscheiding plaats, op 17 oktober 1821, bij Tjeerd van der Leij, openbaar Notaris van het kanton Sneek in IJlst, waar ook het schip ligt. Ook nu speelt broer Jan Lolkes een belangrijke rol als de voogd van dochter Janneke (inmiddels 16) uit Pier’s eerste huwelijk, tweede vrouw Antje is aanwezig als weduwe en voogdes van haar drie dochters. Voorts zijn aanwezig twee waardeerders (taxateurs) en twee getuigen. Een zekere Douwe Plantinga uit Westham is intussen
Pier Lolkes Bouma (1768 – 1821)
Antje Popkes Bajema (1788 – 1873)
60
benoemd tot toeziend voogd over de drie dochters, hij is er ook bij. In deze documenten lezen we dat Antje (dan 33 jaar oud) en haar dochters op dat moment op het schip in IJlst wonen. Antje heeft het “schipperschap” overgenomen van haar echtgenoot. De notariële bijeenkomst duurt de hele ochtend. Ook nu weer is tevoren een
Voordelige Staat opgemaakt, waarin de waarde van de boot een grote rol Hazing van der Zee, scheepstimmerman in Heeg en Bauke van der Zee, koopman in IJlst deden de taxatie waar ze een flink deel van de dag van 12 oktober mee bezig waren. Alles wordt tot de kleinste details vastgelegd. Het schip wordt lager in waarde getaxeerd dan in 1815. Voorts zijn er flinke schulden waarvan de grootste is die aan zijn oudste dochter uit zijn eerste boedelscheiding uit 1815. Er zijn roerende goederen, waaronder het schip met zeilen ter waarde van f 2303. De boedelbeschrijving geeft een goed beeld van het schip en wat er zoal meeging.
Pier Lolkes Bouma (1768 – 1821)
Antje Popkes Bajema (1788 – 1873)
61
Pier Lolkes Bouma (1768 – 1821)
Antje Popkes Bajema (1788 – 1873)
62
Het schip van Lolke en Antje In de boedelbeschrijving wordt het een ‘hek schuiteschip’ genoemd, van ruim 20 meter lengte. Een flink schip dus, gebouwd voor vrachtvervoer. Het zou een hektjalk geweest kunnen zijn, een soort platbodem met een opbouw op het achterdek, de roef, waarin men woonde en sliep. Dat was groot genoeg om ermee over de Zuiderzee te varen naar Amsterdam.
Een hektjalk onder zeil. J.H. Koekoek, 1820.
In de inventaris treffen we kleding aan: hemdrokken, rokken, vesten, broeken, zes paar kousen, twee onderbroeken, 2 slaapmutsen (waarde f 0,60), 2 paar schoenen, een pakje met kindergoed, zes manshemden, zes doeken, een muts en hoed. Voorts was aan boord: scheeps-klokje, scheepsbedden met dekens en kussens, een tabaksmaatje, de helft van 7 lakens (de andere helft blijft van Antje), slopen, een tafelkleed, bedstee-kussens, een bed met twee kussens en dekens, zes stoelen, 24 (!) pannen, spiegel, enig porselein en kleinigheden. Er is een aparte groep Goud en Zilver, getaxeerd door een zilversmid uit IJlst: Gouden knopen f12,70, Gouden Ringen f3,55, zilveren gespen, lepeltjes, 40 zilveren knopen wegende twintig lood, een boek met zilveren beslag ter waarde van f6,-, een zilveren horloge ter waarde van f10,-. In totaal is er voor f86,89 Goud en Zilver(ongeveer € 1300 in 2013). Of deze waardevolle zaken aan boord of aan land bewaard werden is niet duidelijk. Dan is er ook nog f 109,40 aan baar geld. Bij dit alles zijn er weer de nodige schulden waaronder die aan Pier’s eerste dochter van f795,50, maar ook aan knechten op het schip, en maar liefst f21,80 voor vervoer van het lijk van Pier Lolkes van
Pier Lolkes Bouma (1768 – 1821)
Antje Popkes Bajema (1788 – 1873)
63
Durgerdam naar IJlst. Ze waren in gemeenschap van goederen getrouwd, ze nam dus ook zijn schulden over. Er werd in de notariële afwikkelingen telkens goed gezorgd voor de dochter uit Pier’s eerste huwelijk Janneke Piers. Uiteindelijk houdt moeder Antje nog maar f902 over. Dat wordt weer keurig gesplitst tussen haar en haar dochters. Wat betekende dit voor het schip? Mogelijk moest ze het verkopen, maar dan waren ze ook hun woning kwijt. Ze heeft drie heel jonge dochters, zes, vier en twee jaar oud. Kon ze nog ”schippersknegten” betalen om te blijven varen? Hoe betaalde ze dan haar schulden af? Het is niet bekend hoe dit afloopt. Pas vier jaar later komen we Antje weer tegen. Broer Jan Lolkes zal later in 1834 met zijn vrouw Liewkje een huis en 5 stukken land verkopen voor f10.000 (omgerekend € 200.000). Deze broer overlijdt in 1843 in Hommerts. Volgens zijn overlijdensacte dreef hij daar een winkel. Tweede huwelijk Antje Vier jaar later trouwt Antje opnieuw, in Utingeradeel (in de buurt van Akkrum) op 28 mei 1825 met Sybe Gerrits Boetje uit Terherne aan het Sneeker meer, een schippersknegt. Antje is 37, Sybe is pas 30 maar ook al eerder getrouwd geweest, met Aaltje Tjeerds (16 juni 1821). Uit dit huwelijk was op 7 november 1821 een zoon geboren, Ale Boetje. Aaltje overleed een week na de geboorte van haar zoon op 30 jarige leeftijd. Antje ondertekent de trouwacte met de achternaam Baima, haar beroep is “schipperske”. Kon ze dan toch blijven varen? Voer Sybe al op de boot van Antje als knegt?
Pier Lolkes Bouma (1768 – 1821)
Antje Popkes Bajema (1788 – 1873)
64
Antje krijgt nu nog 3 dochters van Sybe: Janke, Geertje en Akke. Bij de geboorte van de laatste is ze 45. De eerste twee dochters worden geboren in Terherne, terwijl vader vaart. Mogelijk hadden ze daar een huis. Van de geboorte van de jongste Akke in 1833 doet de 75-jarige grootvader Baima aangifte, de bevalling vindt plaats in zijn huis in IJlst. Ook dan is vader Sybe op reis met het schip. In totaal heeft Antje dan 6 dochters. Uit de twee huwelijken van Pier en Antje zijn 7 kinderen voortgekomen. Blijft Antje na haar tweede huwelijk aan de wal wonen? Voer ze af en toe mee? Of alleen de oudere dochters? Een tweede schipper aan boord Het was gebruikelijk dat het hele gezin meevoer op tjalk-achtige schepen. Wonen en slapen deed men in de roef op het achterschip, in bedsteden in de wanden. Waren er veel kinderen, dan sliepen er ook een paar in het vooronder met de touwen, zeilen en ankers. Signalen werden uitgewisseld door met de klomp op de romp te kloppen. Bevallen aan boord was niet ongewoon. Vanaf 14, 15 moesten kinderen geld verdienen. Er was immers nog geen wet op kinderarbeid, ook geen leerplicht.
Friese praamschuit
In 1836 voeren ze op de Twee Gebroeders van Lemmer naar Amsterdam. Wat er in de tien jaar sinds hun huwelijk was gebeurd is niet bekend. Het lijkt erop dat Antje en Sybe geen eigen schip meer hebben. Het huidige schip de Twee Gebroeders wordt in huur bevaren. Eigenaar is een zekere Jacob Prins, meester scheepstimmerman in Zwartsluis. In de latere schadestukken wordt gesproken van een praamschuit van 62 ton en tjalk van 74 ton. De eerste
Pier Lolkes Bouma (1768 – 1821)
Antje Popkes Bajema (1788 – 1873)
65
stoomschepen verschenen een paar jaar later, in 1840, het waren de laatste bloeiende jaren van de zeilvrachtvaart. Het leven aan boord was krap. De Twee Gebroeders waarmee Aukje naar Amsterdam zeilt is in ieder geval een flink schip, 60 à 70 ton. Er is nog een tweede schipper aan boord, zo blijkt uit de latere schadestukken en uit de geboorteaangifte van de zoon van Aukje. Dat is Pier Hendriks Sikking, geboren in 1786. In 1820 had hij aangifte gedaan van de geboorte van een dochter wanneer hij met zijn schip in Lemmer ligt. Hij had al twee dochters, daarna wordt nog een dochter geboren in Leiden. Kennelijk bracht hij veel tijd door in Friesland. Zijn domicilie heeft hij in Heerenveen. Op 9 maart 1822 was hem het volgende overkomen: “Dat hij met zijne vrouw en drie kindertjes in diepen armoede is gedompeld terzake dat hij op den 9 maart 1822 met zijn met turf geladen Tjalk en zijn gantsch gezin aan boord hebbend, de Zuiderzee passerende, bij het Eiland Marken door eenen zwaren storm overvallen zijnde, schipbreuk heeft moeten lijden, met dat ongelukkig gevolg dat hij zijn vaartuig en de gehele lading aan de Hoede der Zee heeft moeten opofferen, zijnde niets anders van hetzelfve gered kunnen worden, dan een weinig touw-en zeilwerk en eenige kleedings-stukken, boven en behalven nogthans Gode zijn dank!, dat de Schipbreukelingen benevens door de zorg van schipper Jan Hakvoort behouden op het eiland Urk aan wal zijn gebragt”. (Uit een brief van Sikking aan de Gouverneur van Friesland, 1822). Pieter Hendriks (in 1822 is dit nog zijn voornaam, later verandert hij die in Pier) is vermogen en inkomsten kwijt en verzoekt, ondersteund door de schout van Urk, de gouverneur van Friesland om in Friesland in de Grieterijen, Schoterland en Haskerland langs de huizen te mogen gaan voor een collecte. Of het iets uithaalt weten we niet. Hoe dan ook, de Twee Gebroeders is op weg naar Amsterdam. Kerst 1836 Het is de vooravond van Kerstmis 1836. Zware storm op komst. Het was de tweede in korte tijd. Eind november had al een storm met vernietigende orkaankracht toegeslagen. De kerststorm werd vanuit het noordoosten verwacht, het water wordt vanuit de Zuiderzee hoog opgestuwd. De Friese Tjalk De Twee Gebroeders zoekt een veilige haven om de storm af te wachten. Aan boord, zo blijkt uit latere stukken waarin schadeloosstelling wordt gevraagd, zijn schippers Boetje (50) en Sikking (42) en vrouw en 7 kinderen, Pier Lolkes Bouma (1768 – 1821)
Antje Popkes Bajema (1788 – 1873)
66
waarvan 3 dienstbaar. Waren dit de oudste dochters van Antje. Wiens vrouw? Is Antje zelf aan boord? Ze is 47, heeft inmiddels zes kinderen, waarvan de oudste 21 en de jongste 4 is. Maar Sikking heeft er ook vier tussen 4 en 14. Zijn die ook aan boord? In ieder geval is de hoogzwangere Aukje Piers (19) aan boord. Ze weten op 24 december de Kraamboom van Amsterdam binnen te varen. Dat is een door drijvende bomen omgeven stukje buitenwater met een wachthuisje ongeveer te hoogte van de Oude Zijds Kolk, vlakbij de Schreierstoren. Het schip was geladen met bosjes eikenhout. De aanzwellende storm op eerste en tweede Kerstdag werd een van de zwaarste uit de geschiedenis. In Amsterdam vielen 5 doden en stortten 13 huizen en een herberg in, 15 schepen vergingen. In Engeland staat deze storm bekend als de Great Christmas Snow Storm. Ook de Twee Gebroeders blijft niet ongeschonden, ze loopt zware schade op in de buitenhaven, en kan niet meer geladen worden. Boegplanken zijn ingedeukt en er is schade aan tuigage. Sybe en Pier hebben geen inkomen meer en doen een beroep op Burgemeester & Wethouders van Amsterdam. Ze proberen, zoals in die tijd kennelijk gebruikelijk, in aanmerking te komen voor
Storm op de Zuiderzee voor Medemblik. Petrus Johannes Schotel, 1840.
Pier Lolkes Bouma (1768 – 1821)
Antje Popkes Bajema (1788 – 1873)
67
een zgn. collecte, waarbij aan de deur gebedeld mag worden. Omdat ze geen inwoners zijn van Amsterdam mag dat niet. De burgemeester van Amsterdam beveelt dan in september 1837 aan de Staatsraad (Gouverneur) van Friesland aan dat ze een vergoeding zouden moeten krijgen uit een zgn. rampenfonds. Al die tijd tussen Kerstmis en september het jaar erop sleepte de zaak al. Bleven ze op het schip in Amsterdam? Waar leefden ze van? Wat gebeurde er met de jonge moeder Aukje en haar baby? Op 4 september 1837 vergadert de Staatsraad over de brief van B&W van Amsterdam. Hierin wordt alleen Sybe Boetje genoemd en wordt de schade geschat op f 250,-, ongeveer een derde van de waarde van het schip. Ook wordt geschreven dat hij met zijn gehele huisgezin aan boord bevindt maar geen middelen zijn overgebleven om het geledene te herstellen. Ook wordt opgemerkt dat ze in “armoedige omstandigheden verkeren” en dat het vaartuig niet meer in staat is “bevragt te worden dan na alvorens reparatie te hebben ondergaan”. Of er iets en wat dan besloten wordt is niet bekend. Op 19 september 1837 vergadert dezelfde Staatsraad van Friesland over een brief van de Gouverneur van Overijssel. Hierin wordt exact dezelfde schade gemeld aan dezelfde boot. Nu worden beide schipper genoemd Sikking en Boetje en weer worden vrouw en 7 kinderen genoemd zonder dat duidelijk is wiens vrouw en wiens kinderen. Dezelfde schade wordt nu op f 210,- geschat. Kennelijk heeft Sikking bij de Provincie Overijssel aangeklopt voor schadevergoeding, omdat het schip eigendom was van een inwoner in Zwartsluis. Echter er is een brief van de burgemeester van Zwartsluis bijgevoegd waarin deze stelt dat Sikking op zijn schip woont, ingezetene is van Heerenveen en hij er dus niets mee kan doen. Hebben ze ten einde raad allebei maar een vergoeding gevraagd en de situatie even rampzalig (vrouw en kinderen) voorgesteld? Het is duidelijk dat Boetje en Sikking met een kluitje het riet in gestuurd zijn. B&W van Amsterdam raden de Staatsraad aan een vergoeding te zoeken uit een speciaal rampenfonds. Of ze ooit geld gekregen hebben is onbekend. Of het schip gerepareerd wordt weet ik ook niet. Wel duikt het schip weer op in verkoopstukken later in de 19e eeuw. Sybe Gerrits Boetje overlijdt in 1855 in Lemmer op 55-jarige leeftijd. Antje heeft de gezegende leeftijd van 85 bereikt als ze in Lemmer overlijdt op 29 november 1873.
Pier Lolkes Bouma (1768 – 1821)
Antje Popkes Bajema (1788 – 1873)
68
Pier Lolkes Bouma (1768 – 1821)
Antje Popkes Bajema (1788 – 1873)
69
Generatie V Aukje Piers Bouma (1817 – 1900) ongehuwde moeder van twee Bevalling aan boord Terug naar Amsterdam en de gevolgen van de kerststorm van 1836. Wachtend op reparatie van het schip blijven ze, zo denk ik, een tijd in de haven van
Amsterdam liggen, alwaar Aukje, ongehuwd, op 15 februari 1837 bevalt van haar eerste zoon Hendrik. Ze is 19. Een vroedvrouw, wonend aan de Binnenkant 54, wordt te hulp geroepen. Beide schippers, Boetje en Sikking, doen aangifte van de geboorte in Amsterdam. Vijftien jaar later in 1852 bevalt Aukje in Lemmer van Pier Bouma, onze overgrootvader (of oerpake zoals de Friezen zeggen). Ze is dan 35 en dienstmeid in Lemmer.
Aukje Piers Bouma (1817 – 1900)
70
Boven de enige foto van Aukje die ik gevonden heb1. Op de achterkant van de foto staat het stempel van de HIlversumse fotograaf Jan Sieuwers. Hoe oud is ze hier? 60, 70? Dan is de foto genomen ergens tussen 1870 en 1880. Hoe kwam ze in Hilversum terecht? Sieuwers had ook een zaak in Edam, mogelijk daar? Ten tijde van het huwelijk van haar zoon in 1877? Ook Aukje wordt oud, ze is 82 als ze op 30 januari 1900 overlijdt in Lemmer.
Ondanks haar markante leven, blijft Aukje de grote onbekende. Twee maal ongehuwd moeder in het Friese Lemmer zal niet onopgemerkt zijn
1
Familiearchief Hans van Amersfoort
Aukje Piers Bouma (1817 – 1900)
71
gebleven, al ontbraken in zo’n havenstadje natuurlijk veel mannen, op zee en erger. Haar moeder had ze een lang leven in de buurt. Wie waren de vaders? Wie waren de vaders van Aukje’s zonen? Een schippersknecht en een heer of zoon des huizes waar ze in dienst was? Of was er één en dezelfde vader? In die tijd was het gewoonte om voor de tweede voornaam het patroniem te gebruiken, de naam van de vader. Aukje was de dochter van Pier. Pier kan dus naar z’n opa genoemd zijn. Maar de eerste zoon Hendrik? De voornamen van schipper Pier Hendriks Sikking zijn opvallend gelijk aan die van Aukje’s zonen. Hij was 50 bij de geboorte van Hendrik en 65 bij de geboorte van Pier. Leeftijdsverschil? Niet ongewoon, denk aan Opa Pier Lolkes. Dienstmeiden Aukje werd na haar avontuur op de boot dienstmeid in Lemmer, net als haar zusters die wel trouwden. Janneke trouwde met een schipper, Jacobje met een schippersknecht en Lolkje met een baardscheerder. Ook haar stiefzusters waren dienstmaagden, Janke trouwt met een scheepstimmerman, Geertje met een wagenmaker.
Aukje Piers Bouma (1817 – 1900)
72
Pier Bouma (1852 – 1901)
Geertje Lykle de Boer (1854 – 1949)
73
Generatie IV Pier Bouma (1852 – 1901) de schoenmaker Geertje Lykle de Boer (1854 – 1949) opoetje Als Pier wordt geboren is zijn moeder Aukje Piers 35 jaar oud en dienstmeid in Lemmer. Broer Hendrik is dan al 15. Hendrik wordt aanvankelijk schipper, hij was per slot van rekening op een schip geboren, maar bij zijn overlijden blijkt hij winkelier te zijn geworden. Hij trouwt op 27 december 1868 in Lemmer met Helena Visscher. Zijn moeder Aukje is daar niet bij. Uit een testament dat Helena na het overlijden van Hendrik in 1905 opstelt blijkt dat ze geen eigen kinderen hadden maar wel een pleegdochter, Alida van Buren, geboren in Den Haag in 1876. Zij trouwt later met Keimpe Veestra en noemt haar eerste dochter Helena Hendrika, ze verhuizen naar Leeuwarden. Helena Visscher blijft
Pier Bouma (1852 – 1901)
Geertje Lykle de Boer (1854 – 1949)
74
na de dood van Hendrik doorgaan met de winkel (waarin?). Pier wordt schoenmaker. Op 7 mei 1872 vervult hij zijn militaire dienstplicht in het 1e Regiment Van de Vesting Artillerie (indien hij in Amsterdam diende was hij gelegerd in de Oranje-Nassau kazerne waar wij nu wonen). Hij is lange jonge man, 176 cm. Op 4 april 1877 trouwt hij in Lemmer op 24 jarige leeftijd met de 22jarige Geertje Lykle de Boer, dienstmeid in Lemmer. Lykle groeide op in een groot gezin (7 kinderen) in Joure. Vader Lykle Klazes de Boer begon als uurwerkmaker, maar zag later een beter bestaan als barbier.
Verlovingsfoto Pier Bouma en Lykle de Boer. Lemmer, 1873.
Huwelijkscadeau van Pier aan Geertje 1877. (In bezit Bep Bouma, Lemmer)
Pier Bouma (1852 – 1901)
Ter gelegenheid van hun verloving in 1873, Lykle is pas 18, Pier is 20, is de foto hierboven genomen. De aarzelende handtekening van Aukje onder de trouwacte van zoon Pier is de enige van haar die ik heb gevonden. Hoe ze had leren schrijven? Haar moeder zette indertijd een steviger handtekening. Het huwelijk was een “moetje”, de eerste dochter Aukje wordt al op 12 augustus 1877 geboren. Na haar volgen nog 6 dochters en 4 zonen.
Geertje Lykle de Boer (1854 – 1949)
75
\
Pier Bouma (1852 – 1901)
Geertje Lykle de Boer (1854 – 1949)
76
Deze portretten zijn enkele jaren later gemaakt2. Pier’s portret ergens tussen 1881 en 1903 toen Max Cosman een fotostudio had op het Koningsplein 1 in Amsterdam (adres op achterkant foto). Er wordt twee keer een Hendrik geboren, een in 1880 en nog een in 1882. Ik vermoed dat de eerste heel jong gestorven is, net als de laatste Wiebe in 1902. Mijn zuster Willy vertelde een verhaal dat ze van Oma Liekeltje zelf gehoord had waarin deze als jong meisje van 10 of 11 jaar schoenen moest wegbrengen naar een klant en langs de haven van Lemmer liep te huppelen en in het water viel tussen kade en boot, het was een heel drama. Volgens Fokje Brandhof trokken een aantal dochters naar het westen op zoek naar werk als dienstmeid, waaronder Liekeltje, onze oma. Ook twee zonen kwamen in Bussum terecht. Lykele trouwde tante Tonia. Leendert werd wethouder in Bussum.
2
Uit het familiearchief Hans van Amersfoort
Pier Bouma (1852 – 1901)
Geertje Lykle de Boer (1854 – 1949)
77
Zo rond de eeuwwisseling lopen de drie oudste dochters van Geertje en Pier in Bussum de fotografische inrichting Excelsior van Jacob Heyeler binnen om zich gezamenlijk te laten portretteren3. Het zal vlak voor of na de dood van hun vader geweest zijn. De oudste Aukje rechts, midden Hendriene en links Lijkeltje (16, 17,18?). Wie had als eerste de sprong naar het westen gewaagd?
3
Uit het familiearchief Hans van Amersfoort
Pier Bouma (1852 – 1901)
Geertje Lykle de Boer (1854 – 1949)
78
Eind oktober 1901 kreeg Pier in Lemmer last van een bloedende maagzweer, moest met de nachtboot naar Amsterdam vervoerd worden, waar hij op 25 oktober 1901 in het Linnaeusziekenhuis overleed, het ziekenhuis waar mijn zuster Willy haar loopbaan als verpleegster is begonnen. Pier is begraven in Lemmer. Zijn grafsteen is anno 2013 in zeer goede staat, opgeknapt door de gemeente, zo vertelde me de tuinier van het kerkhof in Lemmer. Geertje verhuisde na het overlijden van Pier naar Bussum, waar ze ging inwonen bij verschillende kinderen, bij dochter Lijkeltje op de Huizerweg en bij dochter Fokje in de Bazelstraat. Ook haar broer Wiebe kwam naar Bussum. Zijn zoon Liekele was kapper in de Raadhuisstraat.
Pier Bouma (1852 – 1901)
Geertje Lykle de Boer (1854 – 1949)
79
Lijkeltje Henk jr. Hendrien Geertje Marie-Louise Willy 4 generaties op de Huizerweg 31, ongeveer 1947/1948.
Pier Bouma (1852 – 1901)
Geertje Lykle de Boer (1854 – 1949)
80
Familie Bouma met in het midden Geertje Lykle de Boer (27), vermoedelijk ter gelegenheid van haar 90ste verjaardag in 1944. (Foto gekregen van Liek Bouma, zoon van Maria (7) en Lykle (8). Liek zat bij mij in de klas van het St. Vituscollege, 1964-1966)
Pier Bouma (1852 – 1901)
Geertje Lykle de Boer (1854 – 1949)
81
1 = Leedert, zoon Leendert (20)
19 = Hendrik Piers de Boer, man Anna Bouma (28)
2 = Gerard Bouma
20 = Leendert Bouma
3 = Jelte de Boer
21 = Bep Bouma
4 = Jaap Klinkenberg
22 = Marie Louise Brouwer
5 = Fokje Brandhof, vrouw Jaap(4), dochter Fokje (6) en Jaap (23)
23 = Jaap Brandhof, man Fokje (6)
6 = Fokje Bouma 7 = Maria Hoebee 8 = Lykele Bouma, man Maria (6), zoon Lykele (11) 10 = Pier Brandhof 11 = Lykele Bouma 12 = Antonia Krijnen, vrouw Lykele (11) 13 = Jan de Vries, man Jitske Bouma 14 = Greet , vrouw Pier de Boer (9)
24 = Jo, vrouw Leendert Bouma (20) 25 = Gerda, dochter Leendert (20) en Jo (24) 26 = Jits Bouma 27 = Geertje Lykele de Boer (Opoe) 28 = Anna Bouma 29 = jongetje De Boer, ijzerhandel Huizerweg? 30 = Anneke de Boer, idem 31 = Wietske de Boer, idem 32 = Antonia Bouma
15 = Ulkje, dochter Jitske Bouma 16 = Maaike, vrouw Jelte de Boer
17 = Letty, vrouw Joop Brandhof (18) 18 = Joop Brandhof
Pier Bouma (1852 – 1901)
Geertje Lykle de Boer (1854 – 1949)
82
Deel 4
Pooters
Oudvader Hendrik komt uit Brabant naar Amsterdam, trouwt eerst met ´n 60 jarige, daarna met onze 23 jarige oudmoeder Alida Betovergrootvader Joannis geboren op het Singel belandt in de gevangenis en eindigt als zwerver en bedelaar in Veenhuizen Betovergrootmoeder Geertje voedt kinderen alleen op in armoede en sterft verlaten in Jordaan Overgrootvader Johannes werkt zich na de jeugdgevangenis op tot stucadoor en brengt zijn gezin naar Bussum
Generatie VI Hendrik Pooters (1750 – 1810) van Uden naar Amsterdam Alida Galenkamp (1785 – 1828) de jonge weduwe
Het begint in 1750. Nederland is in verval, de Gouden Eeuw al lang voorbij. In Amsterdam waren het weer roerige tijden. Twee jaar ervoor waren er bloedige zogenaamde ‘pachters’-rellen geweest op de Botermarkt (nu Rembrandtplein). Straten werden opgebroken, stenen gegooid, huizen van pachters geplunderd, kostbaar porselein werd van de bruggen gegooid. Er vielen drie doden en veel gewonden. Op de vrijdag erna zouden als straf twee mannen en een vrouw worden opgehangen aan de Waag op de Dam. De toekijkende menigte drong aan om het beter te zien of ze te bevrijden. Plotseling klonken vanuit de Kalverstraat schoten en paniek brak uit. Mensen vluchtten weg en sprongen in het water. Velen werden onder de voet gelopen en verdronken. Maar de pacht werd afgeschaft. Dit alles tegen de achtergrond van de dreigende Franse troepen in Zeeland en Brabant. Het is pruikentijd. In Wenen leeft Mozart nog. In Amsterdam trouwt Anna Claasen (later zal de naam ook als Klasen geschreven worden) van de Looiersgracht op 25 jarige leeftijd met de 28 jarige Gerrit Smits uit de Tuinstraat. Ze kunnen niet schrijven, ondertekenen de aankondiging met kruisjes. Twee jaar later wordt hun zoon Gerardus geboren. Omstreeks 1750 wordt ook ene Hendrik Poorters geboren, vermoedelijk in het Noord-Brabantse
Hendrik Pooters (± 1750 - 1810)
Alida Galenkamp (1785 – 1828)
85
Uden, maar dat is niet zeker. Wel staat vermeld op de aankondiging van zijn huwelijk in 1781 dat hij uit Uden komt. Zijn moeder Angenius Jansen woont dan in Goch in Duitsland vlak over grens met Noord-Brabant. Brabant was buitenland, het maakte deel uit van de Oostenrijkse Nederlanden, werd bestuurd door de Habsburgers, maar was inmiddels bezet door de Fransen. Jansen is in die tijd een zeer gangbare naam in Brabant. Waarom Hendrik naar Amsterdam komt weten
we niet, waarschijnlijk zag hij er meer kansen. Ook was er vlakbij in de Meierij sinds 1778 weer rode loop uitgebroken, een dodelijke vorm van dysenterie. Wanneer hij naar Amsterdam trekt weten we ook niet, maar in 1781 trouwt Hendrik in Amsterdam op 33 jarige leeftijd met de dan al 56 jarige en inmiddels weduwe Anna Claasen. Ze kan nog steeds niet schrijven, ondertekent weer met een kruisje. Hendrik woonde toen in de Palmstraat, ook in de Jordaan. Wat hij voor de kost doet weten we niet. Kennelijk gaat het hem goed want in 1800 komt hij in het bezit van maar liefst twee huizen, waarvan een pand in de Suikerbakkerssteeg en een pand aan het Singel oostzijde, 4 panden ten noorden van de Gasthuismolensteeg. Hij koopt ze van een zekere Gerrit Scholten die wel vaker huizen verhandelde in Amsterdam. Scholten was weduwnaar van Eva Catharina Claasen. Was Eva een zuster van Anna en was Hendrik via de familie van Anna aan huizen gekomen? Anders dan de achternaam heb ik niets kunnen vinden wat daarop wijst.
Hendrik Pooters (Âą 1750 - 1810)
Alida Galenkamp (1785 – 1828)
86
Een grachtenhuis aan de Singel In dat huis aan de Singel gaan ze wonen, zo blijkt uit latere aankondigingen. Zijn naam in documenten is dan inmiddels Pooters geworden. Zijn 25 jaar oudere vrouw Anna overlijdt in 1809 op 84 jarige leeftijd. Hij laat haar op 31 maart 1809 in de Oude Kerk begraven. De begrafenis van Anna kostte Hendrik f 15, in die tijd kon je ook voor f 1 begraven worden op het kerkhof. Hij vond het kennelijk bij zijn of haar stand passen.
Hendrik Pooters (Âą 1750 - 1810)
Alida Galenkamp (1785 – 1828)
87
Foto gemaakt door Benjamin Brecknell Turner in 1857. Singel ter hoogte latere Raadhuisstraat. Het moet een van de huizen helemaal rechts geweest zijn.
Singel 2014 omstreeks de plek waar Hendrik en Alida gewoond hebben.
De jonge Jordanese bruid Anna ligt goed en wel 6 maanden in de Oude Kerk als de dan bijna zestiger Hendrik op 20 oktober 1809 trouwt met de jonge bloem Alida Gaalenkamp. Ze is 23 jaar oud. Was ze de dienstmeid? De ouders van Hendrik zijn dan al dood.
Hendrik Pooters (Âą 1750 - 1810)
Alida Galenkamp (1785 – 1828)
88
Alida was op 30-11-1785 gedoopt in de net geopende RK Kerk De Liefde, buiten de Raampoort, ongeveer waar nu de Bilderdijkstraat ligt.
Haar ouders waren 1783 in Buiksloot getrouwd en moesten daarvoor een boete ven f 6,- betalen aan de Gemeente Amsterdam. Haar vader Gerrit woonde, toen hij ging trouwen, in de Laurierstraat in de Jordaan. Ze was vernoemd naar haar Jordanese (Laurierstraat bij de Baangracht) oma van vaders kant Alida Rademaker die in 1749 ook al in de Oude Kerk was begraven waarbij één uur lang de grote klok geluid werd. Voor dit uur klokluiden moest boven op de f 15,begrafeniskosten nog f 3,10 extra betaald worden. Bijna een jaar na haar huwelijk met Hendrik bevalt Alida op 23 september 1810 van een zoon Joannes Henricus (deze spelling omdat het in de Franse tijd was), de grootvader van Keizersgracht 22 Opa Pooters. Hij wordt gedoopt in de RK kerk de Zaaier aan 2014 de Keizersgracht 22 (deze is er nog, zie foto).
Hendrik Pooters (± 1750 - 1810)
Alida Galenkamp (1785 – 1828)
89
Hendrik kan niet lang van zijn vaderschap genieten want hij overlijdt nog geen twee maanden later op 6 november 1810. Drie dagen later wordt hij begraven op het Karthuizer Kerkhof in de Jordaan. Dit lag vlak bij de Lindengracht en werd tot 1860 gebruikt. Zelf werd hij dus niet in de Oude Kerk begraven. Alida is weduwe met een twee maanden oude baby. Heel lang zou ze geen weduwe blijven, want op 26 februari 1815 trouwt ze op 29 jarige leeftijd met de 22 jarige Agen Alberts, eerst tabakswerker, later een sleper van boten. Met hem zal ze geen kinderen meer krijgen. Ze overlijdt nog vrij jong op 42 jarige leeftijd om 6 uur 's ochtend de 19e augustus 1828 in de Tuinstraat 156 en laat volgens de overlijdensacte geen onroerende goederen maar wel een kind na. Dat kind Joannes Henricus was inmiddels 17. Was hij nog thuis bij zijn stiefvader? Hoe het ook zij, hij gaat geen gemakkelijk leven tegemoet, zo zal nog blijken. Wat er met de huizen van zijn vader is gebeurd weet ik niet. Juist in deze periode werd geen successiebelasting geheven indien er kinderen waren, dus bestaan er ook geen ook geen memories van successie. Verder is er is geen spoor meer van de huizen te vinden, ook niet op de openbare veilinglijsten of koopakten van notarissen. In deze jaren, tijdens en vlak na de Franse tijd, vallen er ook nog ‘ns veel gaten in de archieven. Heeft ze de huizen ooit zelf in bezit gehad? Wat gebeurde er na haar tweede huwelijk? Alida woonde bij haar overlijden al niet meer op stand, maar weer gewoon in de Jordaan. Haar tweede man Agen Alberts trouwt 3 jaar na haar overlijden opnieuw en uit zijn overlijdensacte in 1838 blijkt dat ook hij niet in het bezit was van onroerend goed.
Hendrik Pooters (± 1750 - 1810)
Alida Galenkamp (1785 – 1828)
90
Hendrik Pooters (± 1750 - 1810)
Alida Galenkamp (1785 – 1828)
91
Generatie V Joannes Henricus Pooters (1810 – 1887) van Singel naar Veenhuizen en van kwaad tot erger Geertje Vonk (1809 – 1872) de verlaten vrouw Het eerstvolgende dat we van Joannes Henricus1 weten is dat hij in 1834 (hij is dan 24) op 17 december trouwt met de één-jaar oudere Nederlands Hervormde schoonmaakster Geertje Janse Vonk uit Monnikendam. De RK gedoopte Joannes gaat de rest van zijn leven door afwisselend als NH en RK. Zijn beroep is nu groenboersknecht. Hun eerste kind Alida wordt in het Binnengasthuis geboren (1-11-1836). In 1840 op 15 februari volgt een zoon (die de vader van Theodorus Pooters zal worden). Deze zoon krijgt bijna dezelfde naam als zijn vader: Johannes Hendrikus. Deze wordt weer gewoon met een h en d gespeld. Joannes is dan sjouwer, Geertje werkt niet. Ze wonen in de Egelantierstraat 67. Weer twee jaar later (1842) wordt op hetzelfde adres in de Jordaan Hendrikus Johannes geboren. Hij zal later banketbakkersknecht worden. Toch zit Geertje niet stil. Ze probeert vanuit een winkel brood te verkopen en een borrel te schenken, zonder dat ze aan de voorwaarden voldoet. Op 19 november 1841 wordt proces-verbaal opgemaakt tegen de illegale broodslijtster en kroeghoudster. Ze wordt beschuldigd van het “niet-ophangen van een Zwartbord waarop de prijzen van het brood duidelijk en van de straat leesbaar zijn opgetekend en het niet aanplakken der verordeningen van het plaatselijk bestuur en het oprichten van een tapperij Zonder schriftelijke kennisgeving aan de directie van policie”. Op 13 december moet ze voorkomen voor de ArrondissementsRegtbank aan de Prinsengracht in Amsterdam. Politiebeambten hebben getuigeverklaringen afgelegd. Ze bekent en schuld en wordt veroordeeld tot twee geldboetes, een van f 10,- en een van f 25,-. Dat waren stevige boetes, bij elkaar 1
Na de Franse tijd wordt in de officiële stukken Joannes Henricus weer gewoon Johannes Hendricus. Ik zal hem hier Joannes blijven noemen ter onderscheid van zijn zoon Johannes.
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
92
ongeveer een maandloon voor een sjouwer. In de stukken wordt niet vermeld waar de winkel was. Was het een echte winkel, was het aan huis? Of ze terugkeert in de winkel en kroeg weten we niet. Mogelijk was de veroordeling de nekslag voor haar inkomsten. Armoede Het waren slechte tijden. Er was veel armoede in Amsterdam en Joannes en Geertje en hun kinderen zullen daar een flinke portie van mee krijgen. Ik vermoed dat Joannes na de geboorte van zijn jongste zoon vrouw en huis verlaat. Meer dan 10 jaar lang (vanaf de winter van 1843 tot en met zomer 1853) maakt Geertje onder haar eigen naam (ze zijn beiden in de dertig) gebruik van de bedeling vanuit het Huiszittenhuis. Van hier uit werd een soort armenzorg geregeld. Dit betekent dat ze wel thuis bleven wonen maar voedsel en turf mogen ophalen bij het Huiszittenhuis (Amsterdam had er drie, de bekendste lag opzij van het Waterlooplein, nu is er de Academie van Bouwkunst gevestigd). Geertje wordt als eerste genoemd in het document van het Huiszittenhuis. Joannes wordt wel vermeld, hij is nog steeds sjouwer.
Op het slechte pad Terwijl Geertje haar jonge kinderen met hulp van het Huiszittenhuis probeert te voeden, duikt Joannes in 1850 op in Middelburg waar hij zich uitgeeft voor koopman. Hij is dan 41 jaar oud en (door wanhoop of drank?) aan lager wal geraakt. Hierbij blijft het niet. Samen met de veel jongere Hendricus Matthijs Boers (27) uit Geertruidenberg (onder De Biesbosch) gaat hij op inbrekerspad. Wie neemt wie op sleeptouw? Johannes heeft op school gezeten en kan lezen en
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
93
schrijven, zijn kornuit niet. Ergens in Zeeland, waarschijnlijk op Walcheren of ZuidBeveland, in het najaar van 1850 wordt een misdaad gepleegd: “Diefstal gepleegd bij nacht door meer dan een persoon, in een bewoond huis, door middel van inklimming, uit- en inwendige braak”. Op 11 november wordt Joannes opgepakt en ingeschreven in het Huis van Arrest in Goes, beschuldigd van diefstal. Op 23 april 1851 worden beiden officieel beschuldigd van genoemde misdaad. Beiden waren al eens veroordeeld tot lijf- en onterende straffen. Hendricus had bovendien geprobeerd te ontsnappen uit het Huis van Arrest. In Mei wordt het signalement opgemaakt. Johannes is 1,66 lang, heeft een hoog voorhoofd, grote kin en mond, bruin haar, blauwe ogen en een gezonde kleur. Zijn handtekening is herkenbaar van zijn huwelijksacte.
Op woensdag 11 juni worden ze allebei veroordeeld door het Provinciale Geregtshof in Middelburg tot: “het Zwaayen met het Zwaard boven het hoofd en Tien Jaren confinement”. Het zwaaien met het zwaard was een zogenaamde schande-straf. De veroordeelde moest knielen op het door publiek omgeven schavot waar de beul een zwaard boven z’n hoofd zwaaide. De boodschap van het zoevende zwaard was duidelijk, “de volgende keer kom ik een stukje lager!”. Hendricus krijgt nog een jaar extra voor zijn ontsnappingspoging. Ze halen ermee de krant van de volgende dag. Het bericht is ingeklemd tussen twee koninklijke mededelingen in de rubriek Binnenlandsche Tijdingen. Het was een geruchtmakende zaak. Zijn straf moet ingaan op 18 december 1851. Intussen wordt hij ingeschreven in de strafgevangenis te Middelburg onder nr. 1671. Joannes gaat in beroep tegen zijn straf tot aan de Hoge Raad. Het zal hem niet helpen. In cassatie bevestigt de Hoge Raad het vonnis op 21 oktober 1851.
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
94
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
95
Twee maanden later, op 18 december 1851, de dag dat zijn straf zou moeten ingaan wordt in een Koninklijk Besluit door Zijne Majesteit (Koning Willem III) de schande-straf kwijtgescholden.
Op transport naar Woerden Op 14 februari 1852 wordt hij met nog 4 veroordeelden per paard en wagen vanuit Middelburg naar de strafgevangenis in Woerden vervoerd. Op het extractie-arrest dat meegaat staat vermeld dat “hij bekend staat als een gevaarlijk voorwerp en wordt bijzonder toezigt aanbevolen”. Op een van rood lakzegel voorzien transport document ondertekend door de ProcureurGeneraal in Zeeland staat in de marge geschreven: “Grote waakzaamheid”. Na aankomst worden ze ingeschreven in het grote boek en wordt opnieuw een signalement opgemaakt. Ook hier komen we weer zijn handtekening tegen. Joannes wordt gevangene met nummer 2917. Velen zaten voor diefstal, in die tijd gezien als een misdaad en streng bestraft.
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
96
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
97
Joannes is ook in de gevangenis geen lieverdje Het kasteel van Woerden was nog niet zo lang gevangenis. Gebouwd in 1415 was het een echte burcht, later onderdeel van de vesting. Het moet er ontzagwekkend uitgezien hebben, zeker niet zo Anton Pieck-achtig als op de prent uit 1858. Johannes zal er de volle tien jaar zitten. In zijn tijd waren er ruim 500 medegevangenen, een aantal dat in 1860 was teruggebracht tot 160. De omstandigheden werden omschreven als erbarmelijk en tot twee maal toe brak cholera uit, in 1853 en 1859, waarbij veel gevangenen stierven. In 1860 schreef de Woerdense dokter De Brauw, die kennelijk met de medische zorg was belast, in
Staalgravure door J. Poppel naar een tekening van L. Rohbock. 1858.
Kasteel Woerden augustus 2014.
het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde een stukje over hoe de in de jaren 50 veranderde voedingswijze en de vermindering van het aantal gevangenen volgens hem de gezondheid ten goede kwam. Men sliep en werkte in grote zalen. Het ontbijt bestond vanaf 1852 uit zo’n 400 gram roggebrood en 6 maatjes zoete melk. Om de twee dagen kreeg men vleeschsoep met 80 gram vlees en ook om de twee dagen erwtensoep en veel aardappelen. Een man die twee maanden na hem was opgenomen en die misschien wel naast Joannes sliep was de 37-jarige Pieter Hendrik Biergans uit Roermond die als secretaris van de Militaire Raad valsheid in geschifte had gepleegd en daarvoor zeer streng was gestraft. Pieter was tot Eeuwigdurende dwangarbeid veroordeeld evenals een Tepronkstelling en een Brandmerk met de letter TPF, de laatste twee onterende straffen weer kwijtgescholden door de Koning. Hij zou een paar jaar later sterven in de gevangenis. Ook zaten er moordenaars die van de galg gered waren door de Koning. De meesten echter zitten voor diefstal.
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
98
Temidden van dit alles maakt Joannes het zijn bewakers niet gemakkelijk. Het begint al na 3 maanden, op 13 mei, als hij een van zijn lotgenoten mishandelt en 8 dagen in het cachot wordt opgesloten. In totaal zal hij 10 van dit soort straffen ondergaan. Ze schetsen het beeld van een ervaren gevangenis-overlever. In 1854 gaat hij 8 dagen de cel in omdat hij “Door den bewaker van Staveren te zijn betrapt met kaartspelen in de slaapzaal, onder de Godsdienstoefening”. De fraaiste aanleiding is die op 29 maart 1856 toen hij eenzaam en donker werd opgesloten voor “Het buiten model maken en het aanbrengen van geheime zakken in zijne onderbroeken benevens het dragen van een gezondheidsgordel van een finaal afgelegden hemdrok”. Wat we ons bij dit laatste moeten voorstellen weet ik ook niet. De langste straf krijgt hij op 3 december 1860, 14 dagen cachot voor “Het ontvreemden van Aardappelen van zijn lotgenoten evenals bonen”. Tussendoor vecht hij met medegevangene Van Es, wordt hij aangetroffen met een mes, drie dobbelstenen en leent hij geld (uit) wat in een twist uitmondt. Er zijn er maar heel weinig in die jaren in die gevangenis met zo’n lange lijst straffen. Op 27 april 1861 wordt hij uit de gevangenis ontslagen.
Toegang cachot Kasteel Woerden augustus 2014.
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
99
Intussen in Amsterdam Uit het allereerste bevolkingsregister van Amsterdam blijkt dat Geertje onder haar eigen naam Vonk per 30 januari 1851 wordt ingeschreven in de Rozenstraat 106 (Engel Gabriëlsgang) en van beroep weer schoonmaakster is. Ook wordt vermeld dat ze de “verlaten vrouw van Peters” is. Peters is een spelfout in het register zoals wel vaker voorkwam, het was immers de eerste poging tot een bevolkingsregister in Amsterdam ooit. Haar 3 kinderen Alida (14), Johannes Hendrikus (10) en Hendrikus Johannes (9) staan op hetzelfde adres, ook weer met de verkeerd gespelde achternaam Peters. Geertje is dan 42 en staat er alleen voor in zeer slechte tijden. Ze heeft grote moeite de kleine Johannes Hendrikus op het goede pad te houden, zoals we later nog zullen zien. Bijna 10 jaar later in 1860 bij de militaire keuring van zoon Johannes is het beroep van vader onbekend (hij zit nog in de bak) en dat van zijn moeder werkster. Het adres is Tuinstraat 233 boven. Dat is het ook nog als twee jaar later Hendrikus wordt gekeurd voor militaire dienst. De trouwaktes van dochter Alida (1861) en zoon Johannes Hendrikus (1869) worden door zowel Geertje als Joannes ondertekend. Of dat betekent dat ze er ook bij aanwezig waren, weet ik niet. Van vader Joannes wordt in beide keren het beroep stucadoor genoemd. Hij was sinds 31 mei 1861 weer vrij man. Hij zal wel teruggekomen zijn naar Amsterdam. Was stucadoor echt zijn beroep? Of deed hij wel ‘ns een klusje voor zijn zoon nadat die stucadoor was geworden? In november 1865 duikt een nieuw adres op: Lindengracht 12. Daar staan zowel Joannes, Geertje en beide zonen ingeschreven. De zonen zullen de komende
jaren verhuizen. Geertje zal hier wonen tot aan haar dood in 1872 op 62-jarige leeftijd. Kennelijk was ze toen alleen, want een buurvouw, niet haar man of kinderen, doet aangifte van overlijden.
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
100
Weduwnaar Joannes laat er geen gras over groeien en trouwt een half jaar later opnieuw op 62 jarige leeftijd met de 47 jarige Elisabeth Catharina Maier. Elisabeth was dubbel weduwe, eerst van de zeeman Jacob Hoek, daarna van Hans Heinrich Behning, een werkman van 58 die ze trouwde toen ze zelf ook al 40 was. Van hem had ze op 2 februari 1865 een dochter gebaard, Elisabeth Catharina Behning. Joannes trouwde dus een vrouw die 15 jaar jonger was en een dochtertje had van zeven. De huwelijksacte van Joannes en Elisabeth wordt mede ondertekend door zoon Hendrikus en schoonzoon Theodorus van Ees. Als beroep van Joannes wordt weer stucadoor opgevoerd. Het ligt niet voor de hand dat Elisabeth hem voor het geld heeft getrouwd. Zijn praatjes wellicht? Of ze ooit bij elkaar wonen en waar dan is niet bekend. Joannes wordt in april 1873 uitgeschreven uit de Lindengracht. Hij is weer aan lager wal geraakt, zijn tweede huwelijk heeft hem niet gered, hij is gaan zwerven en bedelen. In april 1874 belandt Joannes als 63-jarige bedelaar en landloper in Veenhuizen. Hoe komt Joannes in Veenhuizen terecht? Bedelen en landlopen waren bij wet verboden. Er was halverwege de 19e eeuw sprake van een ware turfbonanza in Drenthe. Het seizoen duurde van april tot juni. Is hij zelf naar Drenthe gegaan op zoek naar werk in de turfstekerij? Misschien is hij in Amsterdam van de straat geplukt en naar Veenhuizen gestuurd Hierover heb ik niets gevonden. Wat weten we wel? Op 31 maart 1874 wordt Joannes door de rechter in Assen veroordeeld tot veertien dagen gevangenisstraf. Als snel daarna op 16 april wordt hij aangetroffen in Assen zonder vaste woonplaats en zonder middel van bestaan. Hij wordt een paar dagen later, 22 april, veroordeeld tot een dag gevangenisstraf en daarna tot overdraging naar een bedelaarsgesticht of werkhuis. Voorts moet hij de kosten van het geding betalen, een gulden twee en zestig en een halve cent. Hij wordt op 23 april voor de eerste keer als verpleegde ingeschreven in het gesticht in Veenhuizen. Hij zal er precies een jaar blijven. Waar kwam hij terecht? De reputatie van Veenhuizen (ook wel bekend als het SiberiĂŤ van Nederland) was schrikbarend slecht, wie er vandaan kwam was uitschot. In 1823 gesticht tot heropvoeding van armelui kreeg het gaandeweg meer het karakter van een strafinrichting voor landlopers en bedelaars. In de tijd dat Joannes er binnenkwam werden alleen nog mannen opgenomen.
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
101
Ze kregen een bruin pak met pet en klompen en werkten zes dagen per week op het land of in de spinzaal. Ze woonden in zalen waar ze sliepen in hangmatten en aten aan lange tafels. In juli 2014 ben ik zelf naar Veenhuizen gegaan. Met de fiets vanaf het station in Assen krijg je een beetje een gevoel voor hoe afgelegen het hier moet zijn geweest in de tijd van Joannes. Tot mijn verrassing is het nog steeds een echt gevangenisdorp, met een aantal in gebruik zijnde strafinrichtingen. Veel oude bewaardershuizen hebben opvoedende spreuken op de gevel. Het gesticht waar Joannes verbleef is nu een gevangenismuseum. Ooit zal hij onder deze klok zijn doorgegaan.
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
102
De landlopers zijn tot vermaak geworden, nu ook in de chocolade uitvoering te koop.
Vlak na zijn ontslag uit Veenhuizen (23 april) wordt Joannes op 4 mei 1875 opnieuw opgepakt in Assen. Als hij al iets had verdiend in de inrichting was hij dat kwijt aan de proceskosten van de vorige keren. Dit keer had hij op straat aan de heer Drewes één cent gevraagd en was ingerekend. De naam Drewes is in de rechtbankstukken later met potlood ingevuld en vind ik ook terug in stukken van andere veroordeelden. Kreeg Drewes betaald voor het aangeven van bedelaars, of bedelde Joannes met opzet om ingerekend en weer opgeborgen te worden? Weer wordt hij veroordeeld, nu tot twee dagen gevangenisstraf, zeven en negentig cent proceskosten en ook weer tot opname in een bedelaarsgesticht of werkhuis. Hij wordt voor de tweede keer ingeschreven op 7 mei 1875. In november van dat jaar wordt hij ontslagen uit Ommerschans. Dit was de strafkolonie met een nog strenger regime dan Veenhuizen. Had hij zich intussen misdragen? Was hij weggelopen uit Veenhuizen? Was hij gelijk al in mei naar Ommerschans overgebracht? Hoe dan ook, op 8 november 1875 trekt hij in Amsterdam in bij het gezin van zijn zoon Johannes Hendrikus, in de kelder van de Kerkstraat 264. Wat was er gebeurd met de tweede vrouw van Johannes? Intussen vinden we Elisabeth met haar dochter en, merkwaardig genoeg, de jongste zoon van haar nieuwe echtgenoot, Hendrikus Johannes, eerst van september 1871 tot januari 1873 op hetzelfde adres in de Anjelierstraat en dan vanaf december 1873 op de Palmgracht 15, in het onderhuis. Hendrikus is dan 31 jaar oud en is daar ingeschreven als hoofd. Had hij zich ontfermd over de tweede vrouw van zijn vader, nu deze zwervende in Veenhuizen terecht was gekomen? Of was het omgekeerd? Had de zoon iets met zijn stiefmoeder? Hij zou per slot van rekening 10 jaar later trouwen met een vrouw bijna 30 jaar ouder. Elisabeth was nog maar 18 jaar ouder dan hij. Ze blijven op de Palmgracht tot januari 1876.
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
103
Elisabeth en haar dochter verhuizen voor korte tijd naar de Haarlemmerdijk 8, waar ze tot juli 1877 wonen. Hendrikus verdwijnt uit zicht. In de jaren 1865 tot 1871 had hij verschillende adressen, waaronder een tijdje in de Kalverstraat. Hij woonde dan samen met andere banketbakkers-bedienden, tussendoor woonde hij ook weer perioden bij zijn moeder op de Lindengracht. Broer Hendrikus Johannes trouwt pas op 40 jarige leeftijd op 24 mei 1882 in Rotterdam met de dan al 68 (!!) jarige Maria Magdalena Wilhelmina Tas. Zij overlijdt op 29 januari 1897, hij volgt een paar dagen later op 3 februari.
Terug in Amsterdam Het wordt druk in de kelder van de Kerkstraat 264 als Joannes terugkeert uit Ommerschans. Zoon Johannes Hendrikus en zijn vrouw Alida Petronella Kneeteman wonen er sinds januari 1870 en hebben nu twee kleine kinderen. Johannes Hendrikus, begonnen als boekdrukker is inmiddels stucadoor geworden en lijkt zich nu over zijn vader te (moeten) ontfermen. Er worden nog twee kinderen geboren alvorens opa Joannes in januari 1885 wordt opgenomen in het Buiten Gasthuis (het latere WG) waar hij op 2 januari 1887 op 76-jarige leeftijd overlijdt. Zoon Johannes Hendrikus is dan al op 10 juni 1886 met zijn gezin, waaronder de twee maanden oude Theodorus, naar Bussum verhuisd. Zijn tweede vrouw Elisabeth Maier zal hem uiteindelijk met 10 jaar overleven. Hun relatie blijft een mysterie. Zuster Alida trouwt, zes maanden zwanger, op 14 aug 1861 met de uit Utrecht afkomstige smid Theodorus van Ees. Ze zullen 7 kinderen krijgen. Na hun huwelijk gaan ze in de Land van Belofte steeg nr. 3 wonen. De steeg lag in wat bekend stond als de Duvelshoek, ongeveer waar nu Tuschinski is. In het kleurrijke buurtje wemelde het van tapperijen en logementen. Schrijver/journalist Justus van Maurik beschreef de sfeer in het buurtje in 1901 in “Toen ik nog jong was”.
Joannes Henricus Pooters (1810 - 1887)
Geertje Vonk (1809 – 1872)
104
Generatie IV Johannes Hendrikus Pooters (1840 – 1921) de stucadoor met de baard Alida Petronella Kneeteman (1845 – 1927) de Amsterdamse onbekende Als Johannes Hendrikus geboren wordt is armoe troef in de Jordaan, al woonden op de Bloemgracht en de Rozengracht ook wel handelaren en doctoren. De handel en scheepvaart in Amsterdam was verder afgenomen in de eerste helft van de 19de eeuw, de armoede sterk toegenomen, de woonomstandigheden waren vooral in de Jodenbuurt en de Jordaan abominabel. Pas in 1853 kwam er voor het eerst duinwater uit een publieke kraan bij de Haarlemmerpoort, een cent per emmer. De verlichting was schaars, olielampen hingen aan touwen langs de gracht en moesten met de hand gevuld worden. Vanwege de enorme stankoverlast gaat men in de Jordaan grachten dempen. Modern onderzoek heeft uitgewezen dat de meest voorkomende ziektes in de eerste helft van de 19de eeuw in Amsterdam naast malaria vooral tuberculose en tyfus zijn. Verder eisen difterie, mazelen, roodvonk, pokken en –vanaf 1830- de gesel van de cholera hun tol2. Bier (gezonder dan het vervuilde drinkwater) en vooral goedkope jenever waren zeer populair. Er was nog lang geen leerplicht (pas in 1900). Tussen de straten en de vaak illegale verbouwing op de binnenerven worden smalle in een slop doodlopende gangen gemaakt. Een slop is een plaatsje waaraan een- of meer-familiehuisjes of kamers, een mensenpakhuis. Hiervan komt de naam "sloppenwijk". Donker, vochtig, muf, onhygiënisch, wandluizen en kakkerlakken. Veelal hokten hele families in één kamer. Slopbewoners die geen privaat in de buurt hadden, gebruikten een 2
Arts turft kwalen en koortsen. Niels Wisman. Ons Amsterdam, 2007;11-12.
Johannes Hendrikus Pooters (1840 - 1921)
Alida Petronella Kneeteman (1845 – 1927)
105
"stilletje", een kakstoel als het in een meubel was verwerkt, of simpelweg een emmer met deksel. Moest zelf geleegd worden, in een reservoir, op straat of in de gracht. In 1851 woont zijn moeder Geertje met haar 3 kinderen Alida (14) , Johannes Hendrikus (10) en Hendrikus Johannes (9) aan zo’n gang, de EngelGabriëlsgang achter de Rozenstraat 106. Pa zit in het gevang in Woerden, moeder staat als “verlaten vrouw” omschreven in het eerste bevolkingsregister van Amsterdam. Het is bittere armoede, turf krijgen ze van het Huiszittenhuis, misschien ook voedsel.
.
Buurt DD, Rozenstraat 106, Ingang Engel-Gabriëlsgang, 1853. Bestaat nu niet meer
Diefstal Op 30 oktober 1852 klimt de dan 12 jarige Johannes (in de stukken vanwege zijn leeftijd ook wel Jan genoemd) in de namiddag vanuit de woning van zijn moeder over een schutting en jat uit een belendende werkplaats een moker, beitels, een breekijzer, een nijptang en een handzaag. Hij stopt de spullen onder zijn jas, verbergt de zaag ergens in de gang en verkoopt de rest voor tien centen in de Hazenstraat. Hij wordt aangegeven door de koper en opgepakt. Op 2 november wordt proces-verbaal opgemaakt en op 20 november verschijnt hij voor de Arrondissements-Regtbank aan de Prinsengracht in Amsterdam. Gedetailleerd wordt het gebeurde met de pen vastgelegd. Als beroep geeft hij op kastenmaker. Was het de werkplaats van z’n baas waaruit hij had gestolen? De rechtbank concludeert uit zijn houding en antwoorden dat hij, hoewel nog geen 16, toch gehandeld heeft met “oordeel van onderscheids” en
Johannes Hendrikus Pooters (1840 - 1921)
Alida Petronella Kneeteman (1845 – 1927)
106
met een “correctionele straf” moet worden bestraft. De 12-jarige bekent alles en wordt veroordeeld tot 20 maanden gevangenzetting en tot betaling van de kosten van het geding, invorderbaar bij lijfsdwang, en tot teruggave van het gestolene aan de rechthebbende. Zou hij betaald hebben, zijn moeder? Was zijn moeder erbij? Ze kende deze rechtbank nog van 10 jaar daarvoor. Zijn vader zat in de gevangenis in Woerden. Hoe dan ook, het hielp allemaal niet. Twee jaar later, hij is dan 14, moet hij met twee vrienden in het kwaad, de 16 jarige Petrus Hendriks en de 12 jarige Christiaan Voerman, opnieuw voor dezelfde rechtbank verschijnen. Nu is hij zonder beroep. Wat hebben ze uitgespookt? Op 24 februari 1855 ’s avonds om 8 uur lopen ze langs een wachthuisje op de Singel bij de Beulingstraat. Twee getuigen in dat wachthuisje zien dat de jongens verdachte spullen bij zich hebben, gaan achter ze aan en houden één ervan aan. De anderen gooien van alles weg, waaronder koperen roedjes, een houten bak en een zak met kledingstukken. Een derde getuige van de “misdaad” vertelt dat deze goederen overdag nog aanwezig waren op een open trekschuit in de Amstelgracht en toebehoorden aan schipper Speltenberg. Uit het verhoor blijkt dat Johannes en Petrus de spullen wegnamen terwijl Christiaan op de uitkijk stond. De rechtbank concludeert weliswaar dat niet wettig is bewezen dat ze de diefstal bij nacht hebben gepleegd, ook wordt geconstateerd dat zowel Johannes als Christiaan al eerder wegens diefstal tot gevangenisstraf zijn veroordeeld en dat ze met oordeel des onderscheids hebben gehandeld. Op 6 maart worden Jan en Petrus dan ook veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf, door hen in eenzame opsluiting te ondergaan. Tevens moeten ze de proceskosten betalen en het gestolene teruggeven.
Johannes Hendrikus Pooters (1840 - 1921)
Alida Petronella Kneeteman (1845 – 1927)
107
De Gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden Werd een twaalfjarige in die tijd echt opgesloten? Ja. Over zijn eerste opsluiting heb ik niets gevonden, wel over de tweede. Gelijk na hun veroordeling worden ze alle drie meegenomen naar de nieuw gebouwde Cellulaire Gevangenis aan de Weteringschans. Johannes is dan 14 jaar en 1 el 32 duim (=1,32 meter) lang. (Ter vergelijking, Jahsira had deze lengte toen ze 9 jaar was. ). Zijn kornuit Petrus Hendriks was al 17 maar zelfs nog iets korter, 1 meter 30. De gevangenis aan de Weteringschans was speciaal gebouwd in 1851 om eenzame opsluiting op grote schaal mogelijk te maken. Dus het is aannemelijk dat ze ook ieder apart in een cel zaten. Door eenzame opsluiting verwachtte men dat de gevangene over zijn zonden zou gaan nadenken en tot inkeer zou komen. Een maand later op 5 april werd Johannes Hendrikus op gezag van de Procureur Generaal van Noord-Holland overgeplaatst naar de Gevangenis voor Jeugdige
Veroordeelden aan de Hoogstraat in Rotterdam. De andere twee blijven achter. De jongste, Christiaan Voerman (12 jaar) zit zijn straf helemaal uit in Amsterdam en wordt op 4 juni vrijgelaten. Waar Johannes na zijn eerste veroordeling, toen hij 12 was, gezeten heeft is onbekend. Mogelijk is hij ook toen naar Rotterdam gestuurd. Zijn straf toen was met 20 maanden een stuk langer dan die van Christiaan. Hoe dan ook, in Rotterdam wachtte hem vooral opvoeding als straf. Nederland liep toen voorop in Europa met de behandeling van jeugdige criminelen. De jeugdgevangenis was in 1832 opgericht. “Het doel was verheffing, de jongeren niet langer bloot te stellen aan het gevaar van dagelijks verkeer met bejaarde boosdoeners. Voortaan zouden ze door arbeid, onderwijs, zedelijk bestuur en Godsdienstige leiding worden aangespoord om als nuttige en onschadelijke leden in de maatschappij terug te keren.” Laten we maar aannemen dat Johannes de volle drie jaar in Rotterdam heeft vastgezeten. Wat stond hem daar te wachten?
Johannes Hendrikus Pooters (1840 - 1921)
Alida Petronella Kneeteman (1845 – 1927)
108
Daar weten we wel iets van, vooral door de Spanjaard Ramon de la Saga die in 1839 een studiereis maakte naar het gevangeniswezen in Nederland en BelgiĂŤ. In zijn boek beschreef hij uitvoerig de Gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden in Rotterdam. Johannes werd na aankomst eerst tien tot twaalf dagen eenzaam opgesloten. Het kleine blonde kereltje met een gezonde kleur, blauwe ogen, puntige kin, smal voorhoofd, lange neus, kreeg een buis aan met een zwarte boord op de kraag. Omdat de rechter vond dat hij de diefstal met 'oordeel des onderscheids' had gepleegd werd hij onder het middelste van de drie strengheids-regime (de tweede klasse) geplaatst. Zijn dag begon om 7 uur, dan moest hij z'n hangmat oprollen, wassen en zich aankleden. Daarna begon de gevangenisschool en om 12 uur kreeg hij middageten in de zaal waarin ze ook sliepen. Ze aten met de ruggen naar elkaar. Ze kregen brood, soep en ratatouille voorgeschoteld, waarin op vijf dagen vlees was meegekookt. De Spanjaard vond het eten goed. Na het eten volgde een kwartier Bijbellezing en 's middags weer school om half zes gevolgd door arbeid (met waarschijnlijk brood tussendoor). Daar moesten ze eerst touwen uitpluizen en leerden ze voor kleer-, en schoenmaker en soms ook voor timmerman. Om 20.00 moet hij weer in zijn hangmat. Voor het werk kreeg hij betaald, waarvan hij de helft mocht houden om wat beter brood en melk te kopen. De rest werd voor hem op de bank gezet. Een vetpot was dit niet want bij ontslag bleek het bijna nooit genoeg om zelfs maar de thuisreis te betalen of nieuwe kleren te kopen. Op zondag was het regime milder. De ochtend stond in het teken van de kerk (Johannes had opgegeven dat hij gereformeerd was). Zondagmiddag een keer per maand mocht hij z'n Gezicht op de gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden Rotterdam ouders zien met een bewaker erbij. Zouden ze ooit (helemaal rechts) door Jan Bikkers, gekomen zijn, hadden ze het geld ervoor? Ook was 1853. er zondags tijd om te lezen en schrijven. Maar Johannes kon helemaal niet lezen of schrijven (zo bleek bij de inschrijving), net als velen met hem. De meesten leerden het daar uiteindelijk wel in zekere mate.
Johannes Hendrikus Pooters (1840 - 1921)
Alida Petronella Kneeteman (1845 – 1927)
109
Later zal hij een tijdje boekdrukker worden en zijn huwelijksacte zelf ondertekenen. Zou het allemaal wel zo positief zijn geweest als uit de goede bedoelingen en beschrijvingen naar voren komt? Het was er vol, in zijn tijd er wel 250 jongens, de meesten tussen de 10 en 16 jaar oud, bijna allemaal zaten ze voor diefstal. In het parlement werd er juist in de tijd dat hij er verbleef over gediscussieerd. Men vond het gebouw donker, vochtig en te klein. De beschrijvingen dateren uit de eerste jaren van de gevangenis. toen vond de Spanjaard de tucht weliswaar te streng, maar de school het belangrijkste onderdeel. Naarmate de gevangenis voller werd zal het er wel anders aan toe zijn gegaan. Al met al vermoed ik dat Johannes Hendrikus hier toch op het rechte pad geduwd werd. Hij leerde lezen en schrijven en waarschijnlijk ook de praktische vaardigheden die hem later als stukadoor van pas zouden komen. Slechter dan in de Jordaan kon het voor hem niet worden. Hij zat ongetwijfeld in het schoollokaal toen godsdienstonderwijzer W. De Vries de kerstpreek 1855 eindigde met de woorden "Laat het bij U niet zijn: ouder in jaren, ouder in zonde; maar eindigt bij JEZUS, om zoveel te verder van de zonde te zijn". Uit het verloop van de rest van zijn leven kunnen we opmaken dat hij goed geluisterd heeft. Aannemende dat hij de volle drie jaar heeft uitgezeten komt hij in het voorjaar van 1858 vrij. Zijn vader zit dan nog vast in Woerden. Een keuring voor militaire dienst volgt in 1860. Hij woont bij zijn moeder, broer en zus (Alida zal een jaar later trouwen) in de Tuinstraat 233 boven. Hij geeft als beroep boekdrukker op. Er staat vermeld dat hij te klein is, 1,66 meter. Ook staat er "1 jaar vrij". Van loting? Afgekeurd? In het keuringsrapport van zijn jongere broer Hendrikus Johannes twee jaar later staat dat deze nog kleiner is 1,55 en dat diens broer in dienst is. Ook hier staat vermeld "1 jaar vrij". In dienst of niet, te klein waren ze allebei.
Johannes Hendrikus Pooters (1840 - 1921)
Alida Petronella Kneeteman (1845 – 1927)
110
Met Alida naar de Kerkstraat Johannes was, na een tijdje in de Bloedstraat te hebben gewoond, in maart 1867 weer op de Lindengracht teruggekeerd. Hij is 29 als hij de 24-jarige Alida Petronella Kneeteman trouwt op 2 juni 1869, zijn jongere broer (dan zonder beroep) en zijn zwager zijn getuigen. Ook zijn vader en moeder ondertekenen de akte. Aan de handtekeningen is duidelijk te zien hoe goed Johannes heeft leren
schrijven. Zijn zwierige letters steken mooi af tegen het gekrabbel van zijn vader en broer. Op dezelfde dag betrekken ze de kelder (nu zeggen we souterrain) van de Kerkstraat 264, waar hun zeven kinderen worden geboren en waar ze blijven tot hun verhuizing naar Bussum. Acht maanden na
Johannes Hendrikus Pooters (1840 - 1921)
Alida Petronella Kneeteman (1845 – 1927)
111
het huwelijk bevalt Alida van een zoon die dezelfde naam krijgt als zijn vader en maar één dag in leven blijft. Daarna volgen Johan Michiel (1872), Pieter (1874), Gerard (1878, wordt maar net 2 maanden oud), Geertje (de latere moeder van Ida Bakker), Hendrik Jan (1882) en Theodorus (1886). Johannes is inmiddels stucadoor geworden en neemt ook zijn vader in huis als deze in november 1875 uit Ommerschans wordt ontslagen. Ze wonen dan met z’n achten in de kelder. Naar Bussum Nadat zijn vader in het ziekenhuis is opgenomen vertrekt Johannes met zijn hele gezin in juni 1886 naar het lommerrijke Bussum. Theodorus is een baby van net 3 maanden. Johannes heeft een vooruitziende blik. Of had hij al geld gemaakt in Amsterdam? De spoorlijn tussen Amsterdam en Amersfoort wordt in 1874 geopend en stimuleert de Amsterdammers tot verhuizing naar het groene Gooi en een bestaan als forens. Eerst de welgestelden, later ook de middenklassers. De huizenbouw in de villawijken (Het Spiegel!) zal hem als stucadoor goed werk hebben gegeven. Het gaat ze goed in Bussum zoals te zien is op onderstaand familieportret
Hendrik
Geertje
Johan
Johannes Hendrikus Pooters (1840 - 1921)
Alida
Pieter
Johannes
Theodorus
Alida Petronella Kneeteman (1845 – 1927)
112
uit ongeveer 1900. Is het achter de Visserstraat , huis nr. 308 waar ze vanaf 1886 wonen? Later krijgt het nr. 276b en verandert de naam in Havenstraat 31. De straatnamen werden nogal eens gewijzigd in die tijd. Ze zijn er allemaal, in hun beste kleren. De oudste zonen Johan (28) en Pieter (26) aan de sigaar, Geertje (20) en haar moeder (55) in bijna identieke jurken (zelfgemaakt?). Opa Theodorus (14) verdomt het als enige om in de lens te kijken. Vader Johannes (60) zit er trots bij. Zou hij nog wel ´ns terugdenken aan de Jordaan, de jeugdgevangenis, zijn vader in Veenhuizen? Let op de Thonet stoelen. Op de volgende foto zien we de families Pooters en Van Zinderen Bakker bij het huwelijk van dochter Geertje met Klaas Bakker in Bussum op 11 augustus 1904. Het is hartje zomer, maar iedereen is zwaar gekleed zoals het hoorde in die tijd. Opa Theodorus is hier 18. Helemaal links staande reikt de hand van Hermien in die van Pieter, ze gaan een maand later zelf trouwen, ook in Bussum.
Pieter + Hermien Hendrika + Johan Mina Theodorus zittend
Johannes
Hendrik (achteraan)
Alida
Geertje + Klaas
zittend
zittend
Johannes Hendrikus Pooters (1840 - 1921)
Alida Petronella Kneeteman (1845 – 1927)
113
Beide foto’s heb ik gekregen van Elly Koeman-Bakker, de kleindochter van Geertje. Haar moeder was Ida Bakker, de dochter van Geertje. Het waren de jaren van Walden, de commune van psychiater/schrijver Frederik van Eeden. Opgericht in 1898 in villa Cruysbergen, ging Walden failliet in 1907. Op de volgende foto, vast ook weer in Bussum, zien we opnieuw Johannes met wandelstok. Ik vermoed dat hij hier ouder is dan op de vorige foto’s. De anderen? Ik denk Theodorus helemaal links, Greetje en haar man Klaas rechts.
Johannes is 81 als hij overlijdt, Petronella wordt 82. Johannes overlijdt in de Landstraat 40b, Petronella in het huis van haar dochter Geertje in de Kapelstraat 18. Daar zou Geertje ook zelf overlijden in 1939. Alle drie werden begraven in Bussum. Hun graf is er nog. Het graf van Theodorus en zijn vrouw is inmiddels geruimd.
Johannes Hendrikus Pooters (1840 - 1921)
Alida Petronella Kneeteman (1845 – 1927)
114
3
3
Foto uit archief Hans van Amersfoort
Johannes Hendrikus Pooters (1840 - 1921)
Alida Petronella Kneeteman (1845 – 1927)
115