KEIK 66. Hoogdravende ridders. De graven van Loon en de Europese literatuur

Page 1

keik nr. 66

Hoogdravende ridders en spraakmakende barden. De graven van Loon en de Europese literatuur. Inv. nr. 2008.0024


her heinrich von veldig

2

Het is alom bekend dat Hendrik van Veldeke (ca. 1140-ca. 1200) een mooie opdracht kreeg van de graven van Loon. Agnes van Metz (ca. 1114-1175/1180), de gade van graaf Lodewijk I van Loon (na 1107-1171), verzocht de dichter zijn Sint Servaes Legenden te schrijven. Hoe in de schaduw van de graven van Loon ook hoogstaande Franstalige poëzie het daglicht zag, is echter nauwelijks geweten. Rijmkronieken en toneelstukken in het Middelnederlands en Nederlands voerden dan weer de lotgevallen van graaf Lodewijk II van Loon en zijn Ada, gravin van Holland, op. Duidelijk waren in de entourage van deze hoogdravende ridders een aantal spraakmakende barden aan het werk. De fabelachtige Codex Manesse vormt het uitgangspunt voor deze lezing. Op folio 30r° van het in de Heidelbergse universiteit bewaarde manuscript (Cod. Pal. Germ. 848°) uit de 14de eeuw zit her heinrich von veldig klaar om een banderol van tekst te voorzien. Van deze folio bezit Het Stadsmus een facsimile. Fabelachtig omdat de unieke codex de grootste verzameling bevat van de Middelhoogduitse liefdespoëzie van de periode 1170-1330. Bovendien prijken in deze literaire schatkamer tientallen levendige ‘portretten’ van de dichters zelf. De 140 schrijvers staan gegroepeerd per stand, met keizer Hendrik VI (11651197) als eerste. Hendrik van Veldeke komt al op folio 30r° van de 423 aan bod, als eerste Her, na de graven. Meteen een onrechtstreeks bewijs voor zijn adellijke afkomst. Minder geweten maar uitermate interessant is dat de Codex Manesse in de 19de eeuw ook de Geburtsstunde der moderne Germanistik inluidde. Quod demonstrandum est.


Lange tijd lokte de vraag of Veldeke een pionier van de Limburgs-Nederlandse of van de Duitse literatuur was, wetenschappelijke disputen maar ook emotionele discussies uit. Zelfs een strijdvraag, gekruid met nationalistische bedoelingen. De laatste bevindingen tonen duidelijk aan dat het niet ‘of … of’ is maar ‘en … en’. En het meertalige, het ‘internationale’ dankt Veldeke aan zijn afkomst ... en aan de graven van Loon. Veldeke schreef in het Limburgs Nederlands. Dat hij een grote impact had op de prille ontwikkeling van de Nederlandse literatuur is evident. Hij is en blijft onze eerste schrijver. Dat hij ook bij zijn Duitse tijdgenoten en ook nadien in het Heilig Roomse Rijk heel hoog aangeschreven stond, dankt Veldeke aan enkele tientallen liefdesliederen die hij in het Duits neerschreef en aan zijn populaire Eneïde. Wetenschappers zijn het erover eens dat hij bovendien

dat de dichter zou betreden om in het hart van het Duitse Rijk te zingen, in het hart van het Duitse cultuurleven, het prachtlievende Thüringer hof. Het land waar Veldeke dichtte, was een land zonder grenzen met een meertalige cultuur en met het ruime perspectief van het Duitse Rijk, zo besloot J.D. Janssens.2 Maar wie waren de graven van Loon en waarop stoelde hun macht? De nieuwe Germanen, waarvan vooral de Franken zich in de laatantieke periode in onze gewesten vestigden, kleefden een volkomen andere staatsopvatting aan dan de Romeinen. Geen res publica, geen publieke zaak meer, maar een privéaangelegenheid: de staat is patrimonium, eigen goed. Ook het gezag (van de koning) was privé, zoals een familievader die over zijn goederen, afstammelingen en familieleden kan beschikken. Dit impliceert voorts dat de

het meertalige, het ‘internationale’ dankt Veldeke aan zijn afkomst ... en aan de graven van Loon zijn Duitse toehoorders introduceerde in vele aspecten van de hoofse cultuur die in Frankrijk en meer bepaald in de Provence bloeide en dat hij tegelijk een aantal Duitse tradities wist te integreren.1 Hij was dan ook goed ingeburgerd aan het cultureel meest toonaangevende hof van de Duitse gewesten, dat van Thüringen. Dat hij daar naam maakte, opdrachten kreeg en deze in het Duits neerpende, houdt dan weer verband met de merkwaardige huwelijkspolitiek van de graven van Loon. Zij hebben Veldeke in Loon een belangrijke start gegeven maar blijkbaar ook het pad geëffend

‘staat’ – het grondgebied met inboedel, onderdanen en rechten – kan worden geërfd of verdeeld; men kan het gebied eveneens schenken, kopen, verkopen, ruilen en zelfs lenen. Op basis van het Germaanse erfrecht geraakte WestEuropa in de vroege middeleeuwen dan ook snel opgedeeld in talrijke brokstukken. Over alle grenzen heen konden adellijke heren territoria kopen, verkopen, ruilen, schenken, erven en lenen. Elke grond had zijn heer, of omgekeerd uitgedrukt: nulle terre sans seigneur.

3


De graven van Loon wisten zich op het Europese schaakbord te handhaven door een slimme feodale politiek en een gewiekste maar ook hoog gegrepen huwelijkspolitiek. Zo waren zij leenman van de Duitse keizer voor de grafelijke rechten, een ambtsleen dus. Geheel conform de richtlijn: nur der Kaiser verleihet das Recht. Met de Luikse prinsbisschop kwam een leenband tot stand voor het territorium van het graafschap. Een grondleen dus. Wanneer precies beide leenbanden beklonken werden, is niet duidelijk. Mogelijk werd de overeenkomst met de prins-bisschop bezegeld als een opgedragen leen tussen graaf Giselbert van Loon en zijn broer Balderik II, bisschop van Luik van 1008 tot 1018.3 Balderiks grafschrift is overigens de oudste tekstgetuigenis van het bestaan van de grafelijke familie. Regelmatig sloten de Loonse graven ook een opportunistisch leencontract met de hertog van Brabant. De graven van Loon bestuurden het graafschap van minstens 1018 tot 1336. Toen zorgde een eerste onwettige successie voor een ernstig probleem. De Luikse Kerk eiste het graafschap terug op. Terecht, want een leen gehouden van de Kerk keerde er naar terug bij ontstentenis van kinderen. Zo was in 1246 op de Rijksdag van Frankfurt beslist. Het graafschap Loon was een manleen waar uitsluitend zonen of jongere broers konden opvolgen. De doodsstrijd duurde evenwel nog tot 1361/1366, toen opnieuw een niet geoorloofde opvolging aangedurfd werd. De Tweede Loonse Successieoorlog leidde tot de capitulatie van Arnold van Rummen. Het grondleen keerde terug naar de leenheer, de prinsbisschop van Luik. Die ontving daarna van de keizer de grafelijke rechten over het graafschap Loon. De prins-bisschop nam dus titel en functies van de Loonse 4

graven onverkort over. Het graafschap zelf bleef op deze wijze nagenoeg ongewijzigd bestaan. Tot 1795.

Rieneck en Thüringen: in het hart van het Rijk Zoals de Bourgondische hertogen wisten ook de graven van Loon door een uitgekiende huwelijkspolitiek enkele verafgelegen graafschappen aan hun gezag te onderwerpen. De Bourgondiërs slaagden er tijdens de 14de en 15de eeuw in heel wat gewesten in de Lage Landen tot een personele unie te verenigen. En bisdommen – zoals Utrecht en Luik – trachtten zij te controleren door er een vertrouweling tot bisschop te laten aanstellen. Keizer Maximiliaan van Oostenrijk bracht Luik en Loon omstreeks 1500 evenwel definitief onder in de NiederrheinischWestfälischer Reichskreits en niet in de Bourgondische Kreits. Loon deelde dus niet de lotgevallen van de Bourgondische, Spaanse of Oostenrijkse Nederlanden. De Loonse gravendynastie bemachtigde op haar beurt een belangrijk graafschap in Frankenland (nu Noord-Beieren). Rond 1100 huwde graaf Arnold I van Loon (ca. 1050-ca. 1126) er immers de enige erfgename van de burggraaf van Mainz. Die verbintenis impliceerde een leenband met de prins-bisschop van Würzburg, met de prins-abt van Fulda en met de aartsbisschop van Mainz. Korte tijd later noemde de Loonse graaf er zich graaf van Rieneck.4 Vier generaties lang bestuurden de graven van Loon beide graafschappen samen, in een personele unie. Daarna lieten zij het graafschap Rieneck over aan een zijtak van de familie: de oudste zoon kreeg


Loon, de tweede bestuurde Rieneck. Deze Rienecker zijtak stierf pas uit in 1559. De grafelijke familie stichtte in dit verre graafschap steden en bouwde en begunstigde er abdijen. Opvallend is dat zowel graaf Gerard van Loon (+1194) als graaf Lodewijk II van Rieneck (ca. 1210ca. 1236) een cisterciënzerinnenabdij stichtten, respectievelijk Herkenrode (1182 of 1192) in Loon en Himmelthal in het graafschap Rieneck (1232).5 Het indrukwekkend maar in Vlaanderen ongekend Loons patrimonium doorstond in Noord-Beieren de tand des tijds.

Hoofse zwaanridders ... symbool voor de overwinning en betekenisvol signaal De verankering van de Loonse graven in het hart van het Duitse Rijk kreeg ook literaire consequenties. In 1257 dichtte Konrad von Würzburg (+1287) zijn Der Schwanritter. Daarin worden de Rienecker graven opgevoerd als afstammelingen van de zwaanridder, zonder die met naam te noemen. In elk geval verscheen vanaf het bewind van graaf Lodewijk III (ca. 1232-1289), meer bepaald vanaf oktober 1258 - toen Konrad von Würzburg zijn Schwanritter net voltooid had - een zwaan als helmteken boven het Loonse wapen in Rieneck.6 Dat teken bleef zo tot het einde van de dynastie, in 1559. Duidelijk dachten de graven van Rieneck hiermee hun blazoen op te poetsten. Meer dan

waarschijnlijk wilden zij zich - zoals veel middeleeuwse geslachten - een grootse voorvader toe-eigenen. De graven van Rieneck kwamen immers uit den vreemde, uit het verre land van Loon. Konrad von Würzburg schreef dus allicht zijn verhaal op hun verzoek. Wilde het grafelijk geslacht zo een verband suggereren tussen het woord Loon en de niet met naam genoemde zwaanridder Lohengrin, zoon van Parzival? Alleszins een slimme zet om zich te legitimeren en te consolideren in het hart van het Duitse Rijk, in de schaduw van de macht, ver van Kuringen. Volgens de kroniek (1478) van Gert von der Schuren, secretaris van de graaf van Kleef, werd Godfried - tweede zoon uit het huwelijk van Lohengrin met Elsa van Kleef - later graaf van Loon. Hij maakte daarbij ook een toespeling op de klankovereenkomst tussen Loon en ‘Lohen’-grin. Deze kroniek gaat terug op een tekst van omstreeks 1200. Lodewijk III van Rieneck moet dus zeer goed vertrouwd geweest zijn met deze Lohengrin-traditie toen hij een zwaan als helmteken aannam. Waarschijnlijk kreeg Konrad van Würzburg toen ook zijn opdracht. Opvallend blijft echter dat niet alle leden van de Loons-Rieneckse stam de zwaan voerden in hun wapen. De directe aanleiding voor het gebruik van dit opvallende helmteken ligt wellicht bij het huwelijk van Lodewijk III van Rieneck omstreeks 1257/1258 met Udelhilt von Grumbach und Rothenfels (ca. 1235-1300). Op dat ogenblik was de strijd met Würzburg om Udelhilts erfgoed beslecht in het voordeel van Lodewijk en vermoedelijk heeft hij zijn zege symbolisch willen onderstrepen met een zichtbaar én betekenisvol signaal.7 Vermeldenswaard is nog dat ook voor Konrad von Würzburg in de Codex Manesse ruim plaats werd voorbehouden.

5


Nog een andere implicatie van letterkundige aard kan gekoppeld worden aan het optreden in Rieneck van de graven van Loon. Wolfram von Eschenbach (ca. 1170-1220) en zijn oudere tijdgenoot Hendrik van Veldeke (ca. 1140-ca. 1200) verbleven beiden aan het hof van Hermann I van Thüringen (ca. 1155-1217), destijds het centrum van de Duitse letterkunde. Wellicht wisselden zij er informatie uit, die een licht wierp op de Rienecker zwaanridders, waarvan van Veldeke de verwanten uit het verre Loon kende evenals hun geschiedenis. De Loonse dichter was naar eigen zeggen in 1184 aanwezig bij het beroemde keizersfeest in Mainz dat door Barbarossa was georganiseerd.8 De Thüringer graven waren trouwe aanhangers van keizer Frederik Barbarossa (1122-1190). Graaf Lodewijk II van Thüringen was zelfs gehuwd met een halfzuster van de keizer. Deze trouw werd beloond. Toen de machtige en overmoedige Hendrik de Leeuw in ongenade viel, zette de keizer diens hertogdom Saksen in de uitverkoop.9 Het oostelijk deel viel graaf Lodewijk III van Thüringen te beurt. Aan zijn broer Hermann gaf hij de waardigheid van paltsgraaf. Later werd Hermann in opvolging van zijn kinderloze broer landgraaf van Thüringen. En Hermann van Thüringen (ca. 1155-1217) gaf van Veldeke de opdracht zijn Eneïde te voltooien, een werk dat voorheen gestolen was en verschillende jaren later terug opgedoken was in Thüringen. Een belangrijke opdracht met verstrekkende betekenis. Met de voltooiing van zijn Eneïde en het dichten van een aantal liederen werd Veldeke immers de grondlegger van de Duitse hoofse ‘klassiek’.10 Veldeke was trouwens niet de enige die aan het hof van Hermann van Thüringen de helden uit de Oudheid 6

liet herleven: Herbort von Fritzlar schreef er het Liet von Troye en Albrecht von Halberstadt maakte de Metamorfosen van Ovidius voor de Duitsers toegankelijk. Ook Veldeke’s liefdespoëzie staat met twee voeten in de aetas Ovidiana van de 12de eeuw.11 Maar niemand kreeg van zijn contemporaine en latere collega’s én van zijn publiek zoveel lof toegezwaaid als Veldeke. Veldeke’s optreden in Thüringen was

de voltooiing van een gestolen werk en de verstrekkende gevolgen voor de literatuur


duidelijk spraakmakend, ook letterlijk. De gebroeders Jacob en Willem Grimm, enigszins onterecht meestal enkel gekend van hun Hausmärchen, ontdekten de in 1758/1759 uitgegeven Sammlung von Minnesingen aus dem schwaebischen Zeitpuncte van Johann Jacob Bodmer en Johann Jakob Breitinger. Dat was een uitgave van de toen nog in Parijs bewaarde Manessische Codex. Deze ontdekking wordt in Duitsland aanzien als de Geburtsstunde der moderne Germanistik. De gedichten van Walther von der Vogelweide, Hartmann von Aue, Gottfried von Strassburg, Hendrik van Veldeke en Wolfram von Eschenbach in deze codex vormden immers van dan af de Grundlage voor de grote spraaken literatuurhistorische werken van de gebroeders Grimm. In 1819 verschijnt het eerste deel van Jacob Grimms Deutsche Grammatik. In 1848 volgt zijn Geschichte der Deutschen Sprache. In 1852 verschijnt de eerste aflevering van het Deutsches Wörterbuch. Dit woordenboek geraakte tijdens het leven van de ijverige broeders slechts van A tot Frucht. Pas in 1960 werd het voltooid: in 32 delen.12 En deze uiterst belangrijke werken danken we onrechtstreeks aan Veldeke’s opdrachtgevers. Veldeke’s Thüringer maecenas kende het huis Loon goed. Er bestond zelfs een band tussen het grafelijk huis van Loon, Rieneck en Thüringen: de tweede echtgenote van Hermann van Thüringen was immers Sophie von Wittelsbach, dochter van Otto von Wittelsbach en Agnes van Loon, kleindochter van Agnes van Metz en Lodewijk I van Loon die de Servaaslegende door Veldeke lieten te boek stellen. Graaf Lodewijk I van Loon erfde - noodgedwongen - van zijn broer het graafschap Rieneck. Hij stierf in 1171. De dochter van Lodewijk I en Agnes

van Metz, Agnes van Loon, huwde met de eerste hertog van Beieren nieuwe stam: Otto van Wittelsbach (1117-1183). Ook hij kon profiteren van de val van Hendrik de Leeuw. Diens Beieren werd in drie delen opgesplitst (landdag van Altenburg, 1180) en drie adellijke huizen zouden voortaan de hertogdommen Stiermarken, Meranië en het restant van Beieren beheren. Werd Veldeke door en dankzij de Rieneckers of door Otto van Wittelsbach en Agnes van Loon geïntroduceerd aan het hof van Thüringen? Uit de nalatenschap van Sophie von Wittelsbach en Hermann van Thüringen bleven overigens twee prachtige psalteria bewaard, de Elisabethpsalter (1201-1208) en de Landgrafenpsalter (1211-1213). Het eerste kwam in handen van de Heilige Elisabeth, hun schoondochter. Agnes was de grootmoeder van de echtgenoot van de Heilige Elisabeth van Thüringen. Het huis Loon-Rieneck was apetrots om een belangrijke heilige in de familie te hebben. Zelfs zes generaties later werd op de grafsteen van Dorothea van Rieneck (ca. 1448-1503) nog ostentatief en tegen de regels van de heraldiek in het wapenschild van de heilige aangebracht. Beide psalters bevatten afbeeldingen van de kunstminnende opdrachtgevers van Hendrik van Veldeke: Hermann van Thüringen en zijn vrouw Sophie, dochter van Agnes van Loon.

Het graafschap

7


Holland: stof voor een drama Toen in 1203 graaf Diederik VII van Holland stervende was, huwde zijn enige dochter en erfgename Ada ijlings met graaf Lodewijk II van Loon. Tot groot ongenoegen van Ada’s oom en voogd, Willem van Friesland. Hij ontvoerde Ada naar Texel en nadien belandde ze als gijzelaar aan het Engelse hof van koning Jan Zonder Land. Lodewijk II van Loon moest, na aanvankelijke successen in de Loonse Oorlog (1203-1206/1213), de duimen leggen voor Willems coalitie.13 Na enkele jaren kwam Ada vrij in ruil voor Lodewijks broer Arnold. Vermoedelijk nam deze bij zijn terugkeer wraak op zijn broers. De bronnen suggereren een dubbele gifmoord. De vermoedelijke gifmenger volgde op. Misschien als Wiedergutmachung en om het Loonse blazoen op te poetsen, schonk hij in 1220 grond en een kapel aan de Duitse Ridderorde: de geboorte van Alden Biesen, de latere landcommanderij.14 Het drama van Ada en Lodewijk II van Loon leverde tot in de 19de eeuw inspiratie op voor heel wat miniaturisten, kroniekschrijvers, schilders en dichters.15 Zo vonden wij in beide Parijse versies van de Chronique de Hollande, de Zéelande et de Frise miniaturen van het huwelijk van Ada en Lodewijk. In manuscript 2803 van deze kroniek wordt bovendien uitgebeeld hoe Lodewijk smadelijk door Willem van Friesland uit Holland wordt verjaagd.16 In het stadhuis van Haarlem prijkt Ada tussen een beroemde reeks gravenportretten die tot stand kwamen tussen 1468 en 1491. Het levensgrote ‘portret’ heeft een onderschrift dat het droeve lot van Ada en haar ‘prince reijn Lodewijck van Loon’ in rijmen bezingt.17 Ook Hendrick Goltzius en Cornelis Visscher vervaardigden denkbeeldige portretten van de graven van Holland

8

hoe het droeve verhaal van Ada en Lodewijk een bron van inspiratie werd en Zeeland en dus ook van Ada. Melis Stoke, klerk van graaf Floris, schreef aan het einde van de 13de en het begin van de 14de eeuw in zijn Rijmkroniek over de graven van Holland en over Ada. Pieter Langendijk publiceerde in 1745 zijn De graaven van Holland, in jaardichten beschreven. Ada en Lodewijk beroerden het publiek in een toneelstuk van Frans van Steenwijk (Ada, gravin van Holland en Zeeland, Amsterdam 1754). Het droeve verhaal van Ada en Lodewijk was natuurlijk ook gefundenes Fressen voor de romantici van de 19de eeuw. Nicolaas Beets schreef in 1840 zijn Ada van Holland: een gedicht. En niemand minder dan Conrad Busken Huet schreef in 1866 zijn Ada van Holland. Nog in 1940 werden de ongelukkige geliefden ten tonele gebracht door Elle Gerrit Bolhuis (1887-1970).


Chiny: amors et armes In 1227 huwde Arnold IV van Loon de enige erfgename van het uitgestrekte graafschap Chiny, vandaag in ZuidBelgië en Frankrijk. Zo werd hij een vazal van de hertog van het Franse Bar. De opeenvolgende graven schonken verschillende nederzettingen de stedelijke vrijheid en begunstigden abdijen zoals die van Orval. De Loonse dynastie bestuurde Chiny van 1227 tot 1364, gedurende 137 jaar in een personele unie. Noodgedwongen verkochten ze het toen om in Loon hun successieoorlogen te bekostigen.18 De eerste graaf uit het Loonse huis was Arnold III van Chiny (IV in Loon; 1227-1268, + 1273).19 De tweede, Lodewijk V van Chiny (1268-1299) en Loon, en zijn broer Gerard, heer van Chauvency, organiseerden in 1285 het riddertornooi van Chauvency, het grootste van de middeleeuwen.20 En dit evenement was ook spraakmakend in alle betekenissen van het woord. Over dit spektakel schreef de Noord-Franse trouvère Jacques Bretel (of Bretex) immers een gedicht van 4564 achtlettergrepige verzen.21 Een van de handschriften bleef bewaard in de Bodleain Library van Oxford en bevat als enige een vijftiental miniaturen die tweegevechten en een melée voorstellen en - na afloop dansfeesten in de Loonse kastelen. In Mons en in Reims bleven respectievelijk een kopie en een gedeeltelijke versie bewaard. Jacques Bretel stamde waarschijnlijk uit de bekende familie van de Bretels van Atrecht die verschillende dichters en schrijvers afleverde in de 12de en 13de eeuw. Hij stelt expliciet dat hij graaf Henri de Blonde van Luxemburg kent en zijn gedicht zou bedoeld zijn om het huis Luxemburg een duwtje in de

rug te geven bij zijn - overigens mislukte - ambities om de Duitse keizerskroon te verwerven. Bretel schijnt in Lorraine gewerkt te hebben. Hij wendt immers bepaalde woorden en uitdrukkingen uit deze regio aan. Het dichtwerk wordt hoe dan ook beschouwd als een hoogtepunt in de Franse middeleeuwse literatuur. Meer nog dan een beschrijving van een roemrijk tornooi is het een lofdicht op de vrouw en op de hoofse liefde. D'amors et d'armes et de joie est ma matiere, zoals de auteur zelf uitdrukkelijk laat weten. Wij brachten reeds Henri de Blonde, graaf van Luxemburg ter sprake. Hij was een schoonbroer van Thibaud II van Bar die zich mengde in de machtsstrijd tussen de Dampierres en de Avesnes. Hij huwde immers met een Dampierre. Zijn coalitie verloor echter tegen die van de Avesnes (Duitse keizer, graaf van Holland). De Slag van Westkapelle (juli 1253) bleek beslissend. Thibaud II de Bar werd in de slag gevangen genomen en componeerde in zijn cel liederen waarbij hij ook de tekst schreef.22 Zoals zijn grote voorganger Boethius. Thibaud kwam in september 1254 evenwel vrij tegen betaling van een hoog losgeld. Eén van zijn gedichten maakt melding van zijn gevangenschap en van de trouw van zijn vazallen die hem vrijkochten, waaronder de hertog van Brabant, de graaf van Luxemburg, Erard de Valléry, connétable de Champagne, graaf Otto van Gelre en Zutphen en niemand minder dan de graaf van Loon: meer bepaald zijn schoonbroer Lodewijk V van Chiny (en Loon) die gehuwd was met de zus van de dichter, Jeanne de Bar.

9


Voetnoten 1 2 3 4

5

6

7 8

9 10 11 12 13 14 15 16

Fisher, R., Heinrich von Veldeke ca. 1150 - ca. 1210, in: Encyclopedia of German Literature, Chicago-Londen, 2000, p. 437. Janssens, J.D., In de schaduw van de keizer. Hendrik van Veldeke en zijn tijd (1130-1230), Zutphen, 2007, p. 31. Vaes, J., De graven van Loon. Loons, Luiks, Limburgs, Leuven, 2016, p. 124-125. Ruf, Th., Die Grafen von Rieneck. Genealogie und Territorienbildung. I. Genealogie 1085 bis 1559 und Epochen der Territorienbildung; II. Herkunftstheorien und Systematik der Territorienbildung, Würzburg, 1984. Treiber, A., Himmelthal, in: Zisterzienser in Franken. Das alte Bistum Würzburg und seine einstigen Zisterzen (Kirche, Kunst und Kultur in Franken, 2), Würzburg, 1991, p. 112-118. Hefner, L., Himmelthal. Das ehemalige Zisterzienserinnenkloster, Schnell Kunstführer, 1205, Regensburg, 2005, p. 2-3. Ruf, Th., Schwanenritter. Geschichte(n) einer Grafenfamilie, Aschaffenburg, 1994; Ruf, Th., Die Schöne aus dem Glassarg: Schneewittchens märchenhaftes und wirkliches Leben, Würzburg, 1995, p. 77-78. Vaes, J., De graven van Loon. Loons, Luiks, Limburgs, Leuven, 2016, p. 186. Lubich, G., Das Kaiserliche, das Höfische und der Konsens auf dem Mainzer Hoffest (1184). Konstruktion, Inszenierung und Darstellung gesellschaftlichen Zusammenhalts am Ende des 12. Jahrhunderts, in: Staufisches Kaisertum im 12. Jahrhundert. Konzepte – Netzwerke – Politische Praxis, Regensburg 2010, p. 277–294. Janssens, J.D., In de schaduw van de keizer. Hendrik van Veldeke en zijn tijd (1130-1230), Zutphen, 2007. Janssens, J.D., In de schaduw van de keizer. Hendrik van Veldeke en zijn tijd (1130-1230), Zutphen, 2007, p. 123. Kistler, R., Heinrich von Veldeke und Ovid: Hermaea, Germanistische Forschungen, Neue Folge, 71, Tübingen, 1993, p. 29-36. Kling, B., Die Brüder Grimm. Führer durch das Brüder Grimm-Haus in Steinau an der Strasse, Worms, 2011, p. 36-38. De Graaf, R.P., Oorlog om Holland (1000-1375), Hilversum, 2004, p. 312-322. Mertens, J., De Duitse Orde in Rijkhoven Bilzen, in: Limburg, Oude Land van Loon, 93,3 (2014), p. 193-195. Van Anrooij, W., red., De Haarlemse gravenportretten. Hollandse geschiedenis in woord en beeld, Hilversum, 1997, p. 136-137. Chronique de Hollande, de Zéelande et de Frise par Jehan de Becke, Bibliothèque nationale de France, Dép. de Manuscrits, Français, 9002 en 2803. Voor het eerst gepubliceerd in Vaes, J., De graven van Loon. Loons, Luiks, Limburgs, 3de uitgave, Leuven, 2016, p. 141-145.

10


17 Cerutti, W.G.M., Het stadhuis van Haarlem, hart van de stad, Haarlem, 2001, p. 257-267. 18 Vaes, J., De graven van Loon. Limburgs, Loons, Luiks, Leuven, 2016, p. 192-199. 19 Laret-Kayser, A., Entre Bar et Luxembourg: Le comté de Chiny des origines à 1300: Editions du Crédit Communal, Collection Histoire, 72, Brussel, 1986. 20 Clemmensen, S., Le Tournoi de Chauvency 31.09 – 6.10.1285. Poëme de Jacques Bretel. An armorial of the knights, ladies, and heralds mentioned from the edition by Maurice Delbouille, 1932, Farum, 2007; Das ritterliche Turnier im Mittelalter. Beiträge zu einer vergleichenden Formen- und Verhaltensgeschichte des Rittertums, onder leiding van J. Fleckenstein, Göttingen, 1986; Delbouille, M., Le Tournoi de Chauvency: Bibliothèque de la faculté de philosophie et lettres de l’université de Liège, 49, Luik-Parijs, 1932. 21 de Crombrugghe, A., Bretex (Jacques), in: Biographie Nationale, 3, Brussel, 1872, p. 11-14. 22 Dragonetti, R., La technique poétique des trouvères dans la chanson courtoise: contribution à l'étude de la rhétorique médiévale, Brugge, 1960, p. 362.

11


Februari 2019 – keik nr. 66 Tekst: Dr. Jan VAES Foto: Collectie Het Stadsmus Copyright: Het Stadsmus Guido Gezellestraat 2, B-3500 Hasselt Tel.: 011/23 98 90 - E-mail: hetstadsmus@hasselt.be

Overzicht Kunst in de Kijker 2000-2005: 2000: 90. Schilderij “Portret van Dr. L. Willems” (1822-1907), 1878, Godfried Guffens (1823-1901); 91. Maquette tweedekker Farman Type III, 1985; 92. Zespuntige “Ster” van de Roode Roos, 1627; 93. Litho “Gezicht op de Leopoldplaats”, ca. 1860, C. J. Hoolans; 94. “Analemmatische zonnewijzer” in de museumtuin, 2000; 95. Portret van Ridder Guillaume de Corswarem (1799-1884); 96. Pastel “Portret van mevrouw Leynen (1842-1920)”, 1919, G.J. Wallaert (1889-1954); 97. Keramieken sierschotel “Irissen”, ca. 1896-1905. 98. Banier “Société Royale de Musique et de Rhétorique”, 1858. 2001: 99. Hasselts zilver: aanwinsten 1996-2000; 100. Schilderij “Stadspanorama van Hasselt”, 1915, Jos. Damien (1879-1973); 101. Uithangteken “Tabakskarot”; 102. Karikatuurtekeningen “10 Hasseltse figuren”, Stef Vanstiphout (1931-1995). 103. Sporttrofeeën 11e Linieregiment: “Coupe du Roi Albert” & “Coupe Prince Léopold” (2); 104. Affiche “Ville de Hasselt, 1882, programme des fêtes qui auront lieu à l’occasion de la kermesse...”, 1882; 105. Staande klok met uurwerk, 1761, Joannes Augustinus (ca. 1735-1790), Hasselt; 106. Schilderij “Overhandiging van het vrijheidscharter door Graaf Arnold IV van Loon aan de stad Hasselt”, 1846, Godfried Guffens (1823-1901); 107. Affiche “KEMPO - bronnen en limonaden”, Druk. E. Roose, Hasselt. 2002: 108. Zes wandkleden over “Het Sacrament van Mirakel van Herkenrode”, 1917, Jos. Damien (1879-1973); 109. Portretten van de vier abdissen van Herkenrode: “ Twee eeuwen, twee werelden”; 110. Restauratieverslag “Rederijkerskraag De Roode Roos”; 111. Keramische vaas “Ros Beiaard en de Vier Heemskinderen”, Simonne Reynders(1924); 112. Keramische vaas in lusterglazuur, Céramiques Décoratives de Hasselt (1895-1954); 113. Ontwerptekening tegelpaneel ‘Tuin met vrouw’; 114. Jaarkalender CeysensRoose, 1912; 115. Affiche ‘Landbouwdagen 1900’; 116. Schilderij ‘Vlaggen’, Jac. Leduc (°1921). 2003: 117. Sculptuur ‘Icarus’, Robert Vandereycken (°1933); 118. Het Hasselts muzikaal verleden van 1910-1960; 2 luxepartituren, Albert Lefebvre (1886-1953); 119. Affiche “Langemansbier”, P. Bamps (1862-1932), M. Ceysens (1833-1927) en F. Roose (18431913); 120. Vloertegels van de Herkenrodeabdij, 2 tegelpanelen en majolicategels; 121. kopergravure ‘Exlibris familie Weytens’; 122. Schilderij ‘Gordon-Bennet’, 1924, Paul Hermans (1898-1972); 123. Henri Van Straten (1892-?), lino’s en litho’s; 124. Schilderijen ‘Geboortehuis’ & ‘Gezicht op Romboutstoren van Mechelen’, Guillaume Ballewijns (1875-1944); 125. Uithangteken ‘In SintLambertus’, 1801. 2004: 126. De kraag van de Hasseltse boogschutters; 127. Schilderij ‘Grote Capucienenstraat’, Clement Van Campenhout (19211997), 1961; 128. Prent ‘Gezicht op de Boulevard met links de gevangenis’, Charles Jooseph Hoolans (1814-?); 129. Offerandeschotel met in reliëf 7 (keizers)hoofden, 17e eeuw; 130. Affiche van het eerste Nederlands Eucharistisch Congres, Hasselt, 1904, Leo Jaminé (1854-1921); 131. Zes schilderijen uit de cyclus van het H. Sacrament van Mirakel bewaard in Herkenrode; 132. Alambiek afkomstig uit Staatlaboratorium in Guffenslaan in Hasselt, E. Adnet, Parijs; 133. Gedenkpenning “150 jaar Koninklijk Atheneum Hasselt”, Luc Verlee (°1939), 1994, 1994; 134. Schilderij ‘Hubert Leijnen (1909-1997), hoofdredacteur van HBvL van 1929 tot 1976’, Eugène Polus, 1951. 2005: 135. Ontwerptekening voor tegelpaneel ‘Tuin met pauw en zwaan’, Manufacture de Céramiques Décoratives de Hasselt (1895-1954); 136. Beeld van de Roode Roos; uitgave in beperkte oplage t.g.v. inhuldiging monument op de Schiervellaan Hasselt, Gerard Moonen (° 1953).

Overzicht Kunst en Erfgoed in de Kijker: 2005: 1. De archeologische vondsten van Herkenrode in Het Stadsmus. 2006: 2. Jos. Damiens wandschilderingen voor het gouvernement te Hasselt (1908-1910); 3. De Kiosk en het muziekleven in Hasselt in de 19e eeuw; 4. De kapel van Spalbeek, 5. De handboog: van verdedigingswapen tot Olympische discipline; 6. Menukaarten. 2007: 7. Stad in groei. Hasselt in de 19e eeuw; 8. De oorsprong van onze kapellen; 9. Een Hasselts bedevaartvaantje uit de 17e eeuw; 10. Processievaandel van de Hasseltse Broederschap van het Heilig Sacrament. 2008: 11. Ets ‘Het Offer’, Jan Toorop (1858-1928); 12. Vaas in lusterglazuur, Manufacture de Céramiques Décoratives de Hasselt (1895-1954); 13. 2 zilveren kandelaars, resultaten van een onderzoek; 14. Handschrift van de Roode Roos 18de-19de eeuw; 15. Spaanse toreadors, Romeinse ruïnes en kamelen aan de oevers van de Zwarte Zee. De exotische reizen van een Hasseltse burger tijdens de Belle Epoque. 2009: 16. Thomas Morren schildert de familie Van Elsrack.; 17. Een zeldzame skeletklok van Joannes Michael Gaspard Geraets (1791-1859); 18. Geen KEIK verschenen!; 19. Archeologische opgravingen van het bonnefantenklooster in Hasselt; 20. Pierre Cox (1915-1974) en het hellenisme. 2010: 21. 1910: tsaar Ferdinand van Bulgarije vliegt boven Kiewit; 22. De zuidkant van de Grote Markt; 23. De Virga Jesse in Het Stadsmus: iconografie & cultusrelicten; 24. De Heecrabbers, kroniek van een kunstkring; 25. De collectie van Pasquasy, devotie– en doodsprentjes; 26. De kunst van het monumentale bouwen en het achteloos vernielen. 2011: 27. Medailles, De Koloniale Dagen, 1952; 28. Hasselt aan zee. Een eeuw marineschilderkunst; 29. Tot hier en terug. Burentwisten tussen Hasselt en Zonhoven; 30. Hasselt in de middeleeuwen. 2012: 31. Alaaf! De heropleving van de carnavalstraditie in Hasselt met speciale aandacht voor de jaren 1950; 32. Dame met lorgnet, Godfried Guffens (1823-1901); 33. Waterhuishouding in Hasselt; 34. Campendeck; 35. Dialoog met de ruimte. 2013: 36. De bonnefantenkerk en de graflegging; 37. De uurwerkstad Hasselt; 38. Royal Nord in Hasselt; 39. De Hasseltse septemberkermis in 1896; 40. Muziek! Het College van Sint-Cecilia van Hasselt 1670-ca. 1830. 2014: 41. Hasseltse bands 1945-2000; 42. Een tinnen bord uit het Hasseltse Augustijnenklooster; 43. 50 jaar Luminé Image Art; 44. Hedwig Pauwels; 45. Franz Anton Brändl (1720-1782). 2015: 46. Vuurpeloton in Hasselt; 47. Gedenkmonument (1856) voor de oud-strijders van Napoleon; 48. Fotostudio Blanckart… Kijken naar het vogeltje!; 49. Sportieve Hasseltse nostalgie. 1913-1964: Het openluchtzwembad aan de Willekensmolenstraat; 50. De abdissenportretten van Herkenrode. 2016: 51. Limburgs glas, in het licht van de recente aanwinsten; 52. Vergeten Hasselts gebak; 53. Nie zievere. Spe.le! Drie Hasseltse voetbalclubs vertellen hun verhaal; 54. Plezier & verdriet. Oorlogsgedenkenissen tijdens de kermisfeesten van de jaren 1920; 55. Proper gewassen! Wasserij De Lelie. 2017: 56. Tegelpaneel Irissen, afkomstig van het voormalig Hotel Léopold II te Blankenberge; 57. Zilversmid François Morren, meester met de drie sterren; 58. Het nieuwe blazoen van De Roode Roos; 59. Het archeologisch onderzoek aan het nieuwe stadhuis; 60. Het Hasseltse erfgoed door de lens van de Duitse bezetter (1917-1918). 2018: 61. Maria Pijpelinckx (Kuringen? 1538 - Antwerpen 1608), meer dan alleen maar de moeder van Pieter Paul Rubens; 62. The Hasselt Bridge. Waarom de kanaalbrug instortte in 1938; 63. Vijf Hasseltse burgemeesters in brons gegoten; 64. Het geheim achter het schilderij van de Heilige Odilia door Godfried Guffens; 65. Stef Vanstiphout (1931-1995), een eigenzinnig illustrator.

Alle publicaties zijn te koop aan de museumbalie zolang de voorraad strekt. Online zijn de publicaties gratis raadpleegbaar op de website www.issuu.com/hetstadsmus.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.