KEIK 8. De oorsprong van onze kapellen

Page 1

Het,

Stadsmus

Stil

k'Mn.tU/

DE OORSPRONG VAN ONZE KAPELLEN

Aquarel 'Kapel O.L.V. Ter Koorts of “Voddenkapel” - 1777'; uit een reeks van 22 aquarellen ‘Hasseltse kapellen van voor 1900’; Berthe Croonenberghs (°1923); gedateerd 1986. Inv.nr. 2006.0077.00; aankoop Stad Hasselt.



1. Het oude spoor Een gedateerde maar nog steeds ruim verspreide opvatting vindt men terug in De Keltische erfenis. Riten en symbolen in het volksgeloof van de Limburgse auteurs Eddy Valgaerts en Luk Machiels.1 De auteurs laten het Keltisch-Germaans verleden naadloos overvloeien in het christendom: het christendom is een verchristelijking van de natuurgodsdienst van de Kelten en de Germanen, maar vooral toch van de Kelten (na de Tweede Wereldoorlog zijn de Germanen kennelijk verbrand, zelfs in wetenschappelijke studies). In hoofdstuk zes van dat boek wordt het zogenaamde kopmotief (= motief van het hoofd) bij de Kelten besproken. Het hoofd is het belangrijkste onderdeel van het lichaam. Als pleisterplaats van de ziel staat het hoofd in verband met het hogere en dus trekken afbeeldingen van koppen bij uitstek het goddelijke aan. Dat verklaart volgens de beide auteurs waarom in de Middeleeuwen schedels van heiligen als relikwieën helemaal in goud worden ingepakt en vereerd. De link is voor de beide auteurs duidelijk: elementen uit het christendom die niet meteen door de bijbel verduidelijkt worden, zijn zo goed als zeker van Keltische oorsprong. Aan de kerkhofkapel van Guigoven (Kortessem) bevindt zich boven de ingang zo een “Keltisch kopm otief’. De kapel is een weinig aantrekkelijk bakstenen bouwwerk uit ca. 1890, gebouwd op de plaats van het koor van de voormalige parochiekerk. Boven de ingang van de kapel bevindt zich een gesculpteerd hoofd. De auteurs hebben in een oud volkskundig artikeltje teruggevonden dat dit hoofd oorspronkelijk in de kerkmuur ingemetseld was en dat de kinderen die hun eerste communie deden er een steentje moesten naar gooien om aan het heidendom te verzaken: “Te Guygoven bestond vroeger een gebruik, dat verdient opgetekend te worden. In den muur van eene oude kapel, die nu ingevallen is, maar van den heelen ouden tijd de parochiekerk was, was er een groote steen gemetst en daarin een steenen kop vastgemaakt. Het was een vrouwenkop of tenminste een heel fijne manskop en het volk zei dat het een Romeinse afgod was. Wel, den dag dat de kinderen de Eerste Communie deden, als de diensten na den noen uit waren, gingen ze op den kerkhof en ieder van die kinderen wierp met eenen steen naar den Romeinsche afgod.”2 De “heidense” historie van het steentjes gooien naar het hoofd blijft een erg aantrekkelijk verhaal, maar het wordt wel ontkracht door de ouderdom van die sculptuur. De archeologische dienst van het Provinciebestuur van Limburg heeft in 2003 een uitvoerig onderzoek gedaan naarde sculptuur. Het zware en plompe hoofd met bolle wangen, vierkante kin en massieve nek is fel afgetakeld door de tijd (en vermoedelijk ook door het volkse gebruik van steentjes gooien). Het diende misschien als sluitsteen voor een poort. Het is geen Apollo - die perfect in de theorie van de auteurs past maar eerder een Medusa-achtige Alexanderkop uit de 16e eeuw!3 Alles laat men in die theorie passen. Hasselt moet ooit wel een Keltische cultusplaats geweest zijn, want de naam verwijst etymologisch naar de hazelaar en elke boom werd door de Kelten om een of andere kracht aanbeden. Ook gebruiken zoals het afbinden van wond- en koortslapjes zoals aan het kapelletje op de Luikersteenweg in Hasselt - verwijzen vanzelfsprekend naar de K e lte n ...

2. Het nieuwe spoor De kapel als klein sacraal landschapselement We beperken ons in deze bijdrage tot het ontstaan van de kleine kapelletjes die nooit officiële cultusgebouwen van het christendom waren. Ze zijn ontsproten aan het privé-initiatief van mensen. Daarnaast zijn er immers nog de grote kapellen, die ontstaan zijn op initiatief van de kerk en die dienst deden als een soort dochterkerkjes.4


In zowel voorchristelijke als niet-christelijke godsdiensten treffen we het bestaan van kleine sacrale gebouwen aan, naast de officiële cultusplaatsen. Het onderscheid is soms zelfs wazig. Het gaat dikwijls om niet-officiële cultusplaatsen die onmiddellijk ten dienste staan van de religieuze behoeften van lokale gemeenschappen. Kapelletjes mogen beschouwd worden als de christelijke variant van dat ruim verspreid fenomeen. Het gaat dus niet op het ontstaan te beperken tot de Kelten. Daarom is het nuttig op zoek te gaan naar het bestaan van dergelijke kleine cultusplaatsen bij de volkeren die onze streken bewonen in de periode voordat en wanneer het christendom hier arriveert: we beperken ons tot de Kelten en de Romeinen. Al gauw zal blijken welke cultuur van doorslaggevende betekenis is in het ontwikkelingsproces van kapellen. a.

Kelten

Van de Kelten wordt steeds gezegd dat ze hun heiligdommen uitsluitend in de natuur hebben: bomen, bronnen, stenen ... maar niets is minderwaar. De gebruikelijke term waarmee de Keltische cultusplaatsen aangeduid worden is nemeton. Nemeton treft men hoofdzakelijk aan in geschriften van na de Romeinse bezetting en wordt dikwijls vertaald als heilig woud, maar daar worden tegenwoordig ernstige vraagtekens bij geplaatst. Het begrip zou eerder slaan op een klein omwald heiligdom of een klein schrijn: geen natuurlijke cultusplaatsen dus. Archeologisch is er geen enkel onomstotelijk bewijs voor een Keltische bronnencultus en het Keltisch gebruik van bronnen steunt dan ook vooral op het gebruik van dergelijke bronnen na de Romeinse verovering. De vondsten van houten beeldjes bij bronnen kunnen - volgens de huidige stand van het onderzoek - nergens vóór de 1® eeuw na Christus gesitueerd worden. Hetzelfde gaat op voor de zogenaamde boomcultus. Hoe houdt dat alles verband met het ontstaan van kapellen? Indien er in de buurt van een kapel een grote boom (vooral een eik of een linde) staat of er zich een bron bevindt, dan laten mensen die met lokale geschiedschrijving bezig zijn de oorsprong van die cultusplaats niet zelden teruggaan tot de Kelten. Maar indien men beweert dat een kapel teruggaat tot een Keltische cultusplaats moet men dus de grootste voorzichtigheid aan de dag leggen, want we kunnen zelden met zekerheid Keltische boom- of bronnencultussen aanwijzen. Hoger hebben we ook het voorbeeld van de kerkhofkapel van Guigoven in dat verband besproken. Voor de Germanen geldt grotendeels hetzelfde en dus moeten we ook daar niet de specifieke aanleiding zoeken voor het ontstaan van de kapelletjes. b.

Romeinen

Terwijl in de geschiedschrijving van pakweg dertig jaar geleden de Romeinen nog een cruciale rol spelen in de totstandkoming van de Westerse samenleving, is sinds de jaren negentig van de 20® eeuw de nadruk toenemend komen te liggen op de Kelten in de vulgariserende wetenschap. Nochtans is het plausibel te stellen dat de invloed van de Romeinse godsdienst op de christelijke religieuze volkscultuur verre van gering is, vooral dan met betrekking tot een aantal feesten, rituelen en cultusplaatsen. De invloed van de Romeinen op de religieuze volkscultuur blijkt inderdaad groter te zijn dan die van de Kelten (en de Germanen). De belangrijkste Romeinse sacrale plaats is de tempel (templum). De tempel is meestal een vierhoekig gebouw dat aan één kant geopend is. De tempel is weliswaar de belangrijkste sacrale plaats van de Romeinen, maar lang niet de enige. Wij zullen op zoek moeten gaan naar de kleine, private cultusgebouwtjes van de Romeinen die voor analogieën met onze kapelletjes kunnen doorgaan: de sacraria of sacella. Het verkleinwoord van sacrarium is sacellum, dat vanaf de Middeleeuwen kapel zal betekenen. Bij de Romeinen zijn sacella kleine heiligdommen die ondanks


de geringe omvang ook voor de publieke eredienst kunnen dienen, maar meestal gaat het om private cultusplaatsen. In Limburg heeft men archeologische resten van culten voor verschillende Romeinse godheden teruggevonden: Jupiter (Vliermaal), Hercules (Tongeren), Vulcanus (Tongeren)... Tal van die kleine Romeinse sacraria worden ten tijde van de kerstening niet afgebroken, maar geïntegreerd in christelijke cultusplaatsen. In Vlaanderen vindt men hier en daar een spoor van een Romeins gebouw dat een herbestem m ing kreeg als ch riste lijke kapel. Om dat aan te tonen, m oeten we vanzelfsprekend naar Tongeren. In de schaduw van de basiliek (op het Vrijthof) treft men er een archeologische site aan die de resten van een Romeinse omwalling met een toren uit de 4® eeuw blootlegt. Dat de Romeinse torenbasis bewaard is gebleven, is te danken aan het feit dat ze tot in 1803 gediend heeft als fundam ent voor de laat-M erovingische of vroeg-Karolingische SintMaternuskapel. De site toont duidelijk aan dat de muren van de kapel niet zo dik waren als die van de toren.5 Naast die grote of kleine gebouwen kennen de Romeinen ook meer natuurgebonden plaatsen voor de cultus: heilige wouden, grotten, meren en bronnen. De ondoordringbare wouden, de gevaarlijke grotten, de diepe meren en de bronnen van rivieren kunnen gevaarlijk zijn, want het zijn plaatsen die door de godheden bewoond worden. De Romeinen betreden die oorden onder meer om er een godheid te vereren of om een cultusplaats te onderhouden. Vooral de heilige bossen en wouden zijn geprivilegieerde woonplaatsen van de godheden. De open plekken in die bossen en wouden dienen meestal als cultusplaats, waar een kleine tempel wordt opgericht. Ook bij bronnen worden kleine tempeltjes gebouwd om de heiligheid van de plaats te markeren. In verband met het ontstaan van kapelletjes concentreren we ons eerst op de bossen - meer bepaald op de cultus voor Silvanus - en vervolgens op de kruispunten. Silvanus is de Romeinse god van wouden en jacht. We beschikken over honderden beeldjes en reliëfs, ringen, fresco’s, versierde edelstenen, sarcofagen, mozaïeken enzovoort die de godheid in beeld brengen en daardoor behoort hij tot de meest vereerde Romeinse góden. Nochtans werd er voor hem nooit een officiële tempel gebouwd of een publieke cultus georganiseerd. Hij dient vooral in de privé-sfeer gesitueerd te worden en dan nog niet eens in de betere sociale klassen. De gevonden resten laten eerder toe te concluderen dat zijn cultus zich afspeelt in kleine heiligdommetjes die weinig onderhoud vergen.6 Een belangrijk deel van de kleine cultusplaatsen van de Romeinen bevindt zich op kruispunten ( compita, enkelvoud compitum). Kruispunten als gevaarlijke plaatsen, behekste of sacrale plaatsen zijn legio in het volksgeloof. De Romeinen hangen kleine amuletten in de vorm van mensen, maskers of simpelweg balletjes (p/’/ae) in bomen of in deurgaten. Wanneer die op kruispunten worden gehangen, noemen ze die amuletten maniae, vermoedelijk genoemd naar Mania, de moeder van de Lares. Maar voor de Laren bouwen de Romeinen ook kleine torentjes aan de kruispunten. De Laren beschermen de totale eigendom van de Romeinse boeren en niet enkel het huis, zoals de penaten. De Lares compitales beschermen een compitum en de aanpalende landerijen. Elke familie offert aan zijn eigen altaar, dat op een vijftal meter van een kruispunt, op eigen grond, opgesteld staat. Maar ook buiten die feestelijkheden worden de kleine heiligdommetjes druk bezocht, bijvoorbeeld door vrouwen die er een geldstuk offeren wanneer ze in het huis van hun echtgenoot gaan wonen.7 Bij zowel bij de Romeinen als bij de geromaniseerde Kelten en Germanen hebben we wel degelijk zekerheid met betrekking tot het bestaan van kleine cultusplaatsen, naast grotere, officiële heiligdommen. De huidige stand van onderzoek laat bijgevolg toe te concluderen dat de kapelletjes van christenen geen nieuwe uitvinding zijn, maar kunnen bogen op verschillende tradities. Wat het verband betreft tussen de heidense en de christelijke cultusplaatsjes hebben we hoofdzakelijk


gesproken in termen van analogie en niet zozeer in termen van continuïteit. Slechts in het geval van enkele Romeinse voorbeelden kunnen we spreken over vormen van (materiële) continuïteit. Het gaat niet op de 19®-eeuwse evolutionistische ontstaanstheorie in verband met kapellen nog langer te hanteren. In die periode is men van mening dat het ene netjes uit het andere voortvloeit. Het ontstaan van kapellen is bijgevolg complexer dan een steenhoop waar later een kruis wordt bovenop gezet en nog later een stenen gebouwtje. Of het gaat ook niet om Keltische of Germaanse bronnen waar een stenen kapel wordt bijgebouwd of een of andere heilige boom waarin een Mariabeeldje wordt gehangen. Twee dingen moeten nu duidelijk zijn. In de eerste plaats dat de traditie van kleine, sacrale gebouwtjes in het Westen sterk meebepaald is geworden door de Romeinse invloed op de plaatselijke godsdiensten, zowel natuurgodsdienstige als christelijke. Ten tweede: kleine sacrale gebouwtjes - kruisen of kleine architecturale constructies - worden om verschillende redenen opgericht en de ontstaansgeschiedenis van elke kapel, voor zover die nog te achterhalen is, dient apart geschreven te worden.

Kapellen o f kruisen en beelden? Treffen we in het christendom zelf mogelijke voorlopers aan van kapelletjes? Wouden gelden in de Middeleeuwen als donker en gevaarlijk, net zoals in de tijd van de Romeinen. De wouden voorzien de omwonenden weliswaar van hout en voeding, maar tegelijkertijd vormen ze een toevluchtsoord voor allen die om een of andere reden de samenleving ontvluchten: kluizenaars zowel als veroordeelden, rovers en moordenaars. Niet toevallig ontstaan in die context (evenals in de context van kruispunten) kapelletjes. Vooral in de Nieuwe Tijd worden die plaatsen voorzien van een kapelletje, nadat ze sedert de Middeleeuwen reeds gemarkeerd waren dooreen kruis of een heiligenbeeldje. We geven het voorbeeld van ’s-Gravenvoeren, zij het enkel statistisch. Het dorp telt op dit ogenblik 49 kruisen en men heeft weet van nog eens minstens acht verdwenen kruisen. Van die 49 kruisen zijn er 40 bij kruispunten geplaatst. Enkele van de 9 overblijvende staan bij een belangrijke weg, bijvoorbeeld de verbindingsweg Maastricht-Trier. Van de dertien kapellen van ’s-Gravenvoeren houden er zes rechtstreeks verband met het kruis: ze vervangen een kruis langs de weg of er staat een kruis ter verering in de kapel. In dat laatste geval gaat het om een authentieke verering en vervangt de kapel geen eerder josstaand kruis. De meeste vrijstaande kruisen zijn echter gewoon blijven staan; slechts enkele zijn onder het dak van een kapel gekomen. Geen enkele kapel is verder uitgegroeid tot een bedevaartplaats. Een blik op 16®- en 17®-eeuwse kaarten toont een fenomeen waarmee we niet langer vertrouwd zijn, namelijk een omvangrijke hoeveelheid grote kruisen in het landschap, zoals die heden nog te zien zijn in Bretagne en in belangrijke mate ook in Nederlands Limburg en oostelijk Belgisch Limburg (’s-Gravenvoeren). Daar waar kruisen die landschappen nog typeren, zijn we voor Vlaanderen over het algemeen op oude kaarten aangewezen. Die tonen tot in de 17® eeuw duidelijk een grote hoeveelheid opstaande kruisen. Die 17® eeuw lijkt voor Vlaanderen wel de scharnierperiode te zijn waarin het aantal kruisen kwantitatief afneemt, maar het aantal kapelletjes gevoelig stijgt. Er stonden zoveel kruisen in de Middeleeuwen dat men ze grosso modo kan onderverdelen in zeven grote categorieën, gebaseerd op de plaats van voorkomen: wegkruisen, grenskruisen, memoriekruisen, kerkhofkruisen, brugkruisen, bronkruisen en ten slotte kruisen op gebouwen. Al naargelang van de noodzaak kunnen we die categorieën nog verder uitbreiden met subcategorieën! De cruciale vraag: vervangen kruisen heidense cultusmonumentjes? Kruisen zijn in eerste instantie een christelijke aangelegenheid, maar zijn er dan helemaal geen verbanden met het heidendom? Toch wel, want een welbepaalde plaats om kruisen op te trekken is het kruispunt. Een Spaans


document werpt licht op deze zaak. De Gallicische bisschop Martinus van Braga (ca. 515-580) vertelt in zijn pastorale studie De correctione rusticorum [Over de verbetering van de boeren], dat hij geschreven heeft om resten van heidendom bij de pas bekeerde Sueven te corrigeren, dat heidenen geloven dat kruispunten de uitverkoren plekken zijn om duivels en demonen te ontmoeten. De heidenen zetten er grote stenen om die punten minder gevaarlijk te maken, de christenen plaatsen er kruisen. Aanvankelijk staan die monumenten gewoon naast elkaar, later worden op de heidense stenen ook christelijke symbolen aangebracht. De kruisen hebben in die context een bezwerende functie. Dat wordt bevestigd door aanwijzingen in de heiligenlevens, waarin men geregeld heiligen aantreft, die duivels en demonen bezweren door het maken van een kruisteken. Door steeds maar weer te stellen dat kruisen opgericht worden ter vervanging van heidense cultusplaatsen, heeft men geen oog voor de verschillende periodes en regio’s waarin dergelijke kruisen opgericht worden en voor de verschillende motivaties in die verschillende periodes en op die verschillende locaties. Onderzoek uit de aanpalende Duitse landen heeft opgeleverd, dat in die streek vele kruisen opgericht worden tussen de 13een de 16eeeuw, in samenhang met het kerkelijke en het burgerlijke rechtswezen. Een andere belangrijke golf van wegkruisen situeert zich voor wat Nederlands Limburg betreft in de 17eeeuw. Net in diezelfde eeuw komen naast kruisen ook kapelletjes in trek. Vermoedelijk houdt dat laatste verband met het feit dat onder invloed van de Contrareformatie de Mariaverering een hoge vlucht kent en dus zoekt men naar alternatieven voor de kruisen: of men plaatst het heiligenbeeld in een boom (vele verhalen bevatten dat element) of men bouwt een kapelletje. Vaak zelfs beide: een beeld dat zich aanvankelijk in een boom bevindt, wordt later in een kapelletje geplaatst.

Ontstaanslegenden van kapellen Het volk zelf heeft nooit wakker gelegen van de precieze historische ontstaansgronden van kapelletjes. Nochtans vindt men in de volksverhalen stof genoeg in verband met het legendarische aspect van het ontstaan ervan. De elementen uit legenden leveren nooit erg veel historisch betrouwbaar bronnenmateriaal op om een getrouwe reconstructie te maken van de vroegste geschiedenis van een bepaalde kapel en nochtans proberen talloze “historici” dat toch te doen in de hoop in die verhalen Keltische restanten aan te treffen. Dat onderwerp hebben we reeds voldoende behandeld. De legenden dienen anders benaderd te worden. Vaak verraden ze enkel hoe het volk eertijds omging met het heilige en dat levert interessante inzichten op met betrekking tot hun religieuze leefwereld. We zullen de volkse ontstaanslegenden indelen in een tweetal categorieën. De eerste verhaalt over het ontstaan van kapellen naar aanleiding van een wonderbaarlijke genezing of van een verhoring van gebed. In de tweede categorie vernemen we hoe heiligen hun beeltenis op een bepaalde plaats laten ontdekken en hoe ze vervolgens zelf bepalen waar ze vereerd willen worden en waar bijgevolg een kapel moet komen. Eerste categorie: wonderbaarlijke genezingen en verhoring van gebed Tot de eerste reeks van ontstaanslegenden behoren de miraculeuze genezingen. Niet zelden berust de wondere genezing op feiten. Pas in een later stadium wordt het verhaal van de genezing doorspekt met legendarische gegevens. Het gaat om plotse genezingen die tot de verbeelding spreken van zowel de patiënt als het volk. In dit soort van verhalen geneest een patiënt niet zelden nadat hij of zij eerst een kapel beloofd heeft. Wee degenen die hun belofte vergeten na te komen. We illustreren deze categorie aan de hand van een legende. De bouwplaats van de historische kapel van Offelken bij Tongeren (toegewijd aan Sint-Martinus,


vermoedelijk daterend uit de 12® eeuw) wordt miraculeus afgebakend door acht paaltjes, verbonden door een rood zijden lint. Op een gegeven ogenblik beslist men om een nieuwe kapel te bouwen langs de Luikersteenweg. Men brengt er al het bouwmateriaal naartoe, maar ’s anderendaags is het verdwenen. Op een boogscheut van daar vindt men alles terug. Men denkt aanvankelijk aan kwaad opzet, maar op een morgen staan op die plek zelfs zes paaltjes die met een rood lint verbonden zijn. Men ziet er Gods wil in en op die plaats wordt in de 15® eeuw een zeshoekige kapel gebouwd. Dergelijke wonderlijke ontstaanslegenden van kapellen, hetzij door de miraculeuze afbakening van het bouwterrein, het vinden van een heiligenbeeldje of de terugkeer van een beeldje naar dezelfde plaats, moeten het belang van de heilige plaats aantonen. Indien we de nieuwe bedevaartplaatsen met de oude vergelijken, valt één ding op: alle oude bedevaartplaatsen kunnen bogen op beroemde relikwieën, want dat is in de eerste plaats waar de pelgrims op afkomen. De nieuwe plaatsen kunnen niet beschikken over die relikwieën. Omdat die locaties zelden over belangrijke relikwieën (die steeds grote massa’s op de been brengen) beschikken, dient het belang van de plaats op een andere manier onderstreept te worden en dat gebeurt het best door legenden en door verhalen van miraculeuze genezingen.8 Tweede categorie: het heilige voorwerp of de heilige persoon geeft aan waar hij of zij vereerd wil worden Deze categorie bevat een aantal varianten, die alle hetzelfde element bevatten: de heilige geeft zelf aan waar hij of zij vereerd wil worden. In het vorige onderdeel hebben we daar al een voorbeeld van ontmoet: Offelken. De onverzettelijkheid van de heilige wordt duidelijk aangetoond door het verhaal van Onze-Lieve-Vrouw ter Koorts in de huidige Leuvense binnenstad. In 1535 hangt net buiten de middeleeuwse stadswallen op het Vleminckx een Onze-Lieve-Vrouwebeeldje aan een boom, dat door een vrome vrouw goed onderhouden wordt. Op een nacht passeert er een bende dronken studenten die een grap willen uithalen, maar hoe ze ook trekken en duwen, ze kunnen het beeldje niet van de sokkel stoten. Door dit mirakel stijgt het beeldje in achting en het raakt bekend onder de titel van Onze-Lieve-Vrouw ter Koorts. Het genadebeeldje bevindt zich nu in de Sint-Jozefskerk in de Bogaardenstraat. De kapel maakt heden deel uit van het Katholiek documentatiecentrum (KADOC) van de Leuvense universiteit. In de meeste legenden geeft de heilige aan waar hij of zij vereerd wil worden door zich te laten vinden op een bepaalde plaats. De Warandekapel van Heule herbergt een miraculeus Mariabeeldje, dat gevonden wordt in een nabijgelegen braambos. De huidige kapel dateert uit 1742. Twee andere soortgelijke situaties: Onze-Lieve-Vrouw ten Traan spoelt volgens de legende aan te Kalfort om daar vereerd te worden. In de 13® eeuw vindt men een kruis te Gooik waarvoor later de Woestijnkapel gebouwd wordt. De plaats groeit uit tot een bedevaartsoord. Legio zijn de verhalen waarin iemand een beeldje vindt en het verplaatst, maar ‘s anderendaags wordt het op dezelfde plaats aangetroffen. Opnieuw beslist de heilige zelf waar hij of zij vereerd wil worden. In Vlaanderen is die heilige meestal, maar niet uitsluitend, Maria. Op de Oostbroek bij Nevele vindt iemand in een weide een Mariabeeldje. Hij neemt het mee naar huis, maar vindt het de volgende dag terug in de weide. Dat gebeurt zo driemaal en men besluit er een kapel te bouwen: de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ook in Limburg zijn tal van voorbeelden terug te vinden.

3. Etymologie van het woord kapel De Oudheid en de Middeleeuwen kennen verschillende termen om een kapel mee aan te duiden,


waaronder capella. Het woord stamt uit de kerkelijke ontstaansgeschiedenis van grote kapellen en niet uit die van de privé-kapelletjes (waarover we het totnogtoe gehad hebben). Ons Nederlands woord voor kapel is afgeleid van het Latijnse capella, het verkleinwoord van cappa (mantel). Het is interessant om te zien hoe het woord kapel etymologisch verwant is met de beroemdste kap uit onze religieuze geschiedenis, namelijk de kapmantel van de heilige Martinus. De mantel van Sint-Martinus is de allerbelangrijkste relikwie van de Merovingische vorsten. Ze bewaren hem in hun paleis, maar hij wordt evenzeer mee op reis genomen wanneer ze hun grondgebied doorkruisen. Volgens sommigen is de capella het onderkleed dat Martinus aanhield nadat hij zijn m antel had uitgedeeld, volgens anderen gaat het wel degelijk om de witte uniformchlamys die hij gedeeld heeft met een hulpbehoevende voor de stadspoorten van Amiens. Door Martinus’ biografie van Sulpicius Severus en door het lofdicht van de Merovingische hofpoëet, Venantius Fortunatus (ca. 540-ca. 600), geniet de mantel een grote bekendheid en doorkruist hij samen met de koning het ganse Frankische rijk. Met de capella worden eden gezworen op de koning; andere eden zijn zelfs niet geldig. De ‘kapel’ wordt daarnaast meegenomen naar slagvelden en er worden overwinningen aan toegeschreven. Vanaf het midden van de 7® eeuw wordt door historische documenten bevestigd dat de capella Martini een grote verering geniet in het paleis van de koning. O f de relikwie reeds vóór die tijd een voorwerp van belangrijke devoties is, wordt nergens bevestigd. De plaats waar de mantel bewaard wordt in het Parijse paleis, is men inmiddels ook capella gaan noemen. Aan de capella die steeds in de buurt van de vorst verblijft, wordt in de Karolingische tijd een ganse groep van belangrijke geestelijken, de capellani of clerici de capella, verbonden. De naam capellani slaat aanvankelijk enkel op de geestelijken die de mantelrelikwie van Sint-Martinus bewaken en later op de geestelijke bewakers van de ganse relikwieënschat van de vorst. De capellani zijn bijgevolg samen met de capella ook te vinden op slagvelden waar ze de krijgers geestelijke bijstand verlenen, maar in vredestijd fungeren ze hoofdzakelijk als hofgeestelijken, terwijl ze de koning met alle sacrale égards bejegenen. De Karolingische vorsten hechten nogal wat belang aan de sacraliteit van hun koningschap, wat vermoedelijk een restant is van het Germaanse koningschap De Karolingen zijn Germanen. Terwijl die sacraliteit in de Germaanse cultuur met het gegeven van het koningschap verbonden is, moeten in de christelijke context priesters voor die legitimering zorgen. Omdat de capellani - in deze tijd niet zelden abten en bisschoppen - tot de weinige geletterden van hun tijd behoren, krijgen ze in de 9®eeuw ook diplomatieke en bestuurlijke verantwoordelijkheid toegewezen vanwege de Karolingische vorsten. In de 9® eeuw verdwijnen plots de verwijzingen naar de kapmantel en het is tasten in het duister om het waarom daarvan te achterhalen. Misschien dient de verklaring gezocht te worden in het feit dat de relikwie telkens betrokken wordt in de oorlogen van de Franken. Het is mogelijk dat de lap stof uiteindelijk uitgerafeld of zelfs helemaal verscheurd is. De tijd doet de rest en herleidt de lap tot stof. Ofwel is de relikwie, hoe gehavend ook, onder druk van de invallende Noormannen door monniken uit Tours meegesmokkeld naar een onbekende plaats. Vanaf de 12® eeuw duikt de relikwie opnieuw op, maar dan op verschillende plaatsen die alle de authentieke chape de saint Martin claimen! De mantel verdween, maar het woord niet. Door betekenisoverdracht is het woord capella vanaf de 7® eeuw gaan slaan op een kapel in de betekenis van een klein sacraal gebouw waaraan geen afzonderlijke priesters verbonden zijn, waarin niet gedoopt wordt of waar geen kerkhof aan verbonden is. Bij de Ottonen heeft een capella in de 10® eeuw wel dooprecht en bestaan er capellae met tiendenrechten. Normaal wordt een kapel niet bediend door eigen priesters, maar vanaf de 13® eeuw treft men in Italië kapellen aan die bediend worden dooreen specifiek aan de kapel verbonden priester (die de opbrengsten van de kapel weliswaar moet afstaan aan de hoofdkerk). We onthouden dat vanaf de 7® eeuw capella kapel kan betekenen, maar toch moet in oude documenten telkens


worden achterhaald wat de precieze vertaling van het begrip in een welbepaalde context is. Van de 9e tot de 13e eeuw kan capella op alles slaan met betrekking tot de eredienst: paramenten, heilige vaten, ornamenten... Tot in de 14® eeuw is een capella ook een kanselarij waar alle belangrijke documenten van de koningen bewaard worden. Soms moet het woord vertaald worden als sacristie. Andere betekenissen die het woord kan hebben: een verzameling van clerus rond de bisschop, een doodskist, een overdekte ruimte, een deeltje van een mantelgesp enzovoort. Het Latijnse capella ligt aan de basis van een hele reeks afgeleiden in andere talen: capelle (Middelnederlands), kapel (Nederlands), chapelle (Frans), cappella (Italiaans), chapel (Engels), capilla (Spaans) en Kapelle (Duits). In Vlaanderen, maar niet in Nederland, slaat kapel ook op de kleine kastjes die tegen bomen en huizen aangebracht worden en die een heiligenbeeldje (meestal Maria) bevatten. In de voornoemde talen slaat kapel ook nog op iets anders, namelijk de aan de kapel van de vorst verbonden muzikanten. Later wordt de betekenis uitgebreid tot allerlei andere muziekgezelschappen. * * *

V o etnoten :

1 E. VALGAERTS & L. MACHIELS, De Keltische erfenis. Riten en symbolen in het volksgeloof, Gent: Stichting Mens en Kuituur, 1992. Ons voorbeeld van de kapel van Guigoven staat op p. 54-59. 2 Een citaat uit ’t Daghet in den Oosten van 1886, geciteerd in P. DIRIKEN, Met het oog op Guigoven (Georeto’s Cultuur-Toeristische Monografieën, 3), s i , 1999, p. 26. 3 Deze informatie werd ons bezorgd door Mw. Linda Bogaert, archeologe van het Provinciaal GalloRomeins Museum te Tongeren. 4 Voor dat verhaal verwijs ik naar mijn studie Kapellen in Vlaanderen, Leuven: Davidsfonds: 2006, p. 40-47. 5 B. GEUKENS, Tongeren. Zestien eeuwen kerkbouw, Tongeren: Culturele Raad Tongeren, 1990, p. 34-47 en 174-175. 6 P.F. DORCEY, The Cult of Silvanus. A Study in Roman Folk Religion (Columbia Studies in the Classical Tradition, 20), Leiden/NewYork/Keulen: Brill, 1992. 7 W.W. FOWLER, The Religious Expérience of the Roman People from the Earliest Times to the Age ofAugustus (The Gifford Lectures for 1909-1910), Londen: MacMillan and co., 1933, p. 61,7881 en 102. 8A. ROECK & L. MARQUET, Belgische sagen en legenden, Antwerpen: De Vlijt, 47-50.



tekst:

Hans Geybels, woordvoerder van kardinaal Danneels

foto’s:

fototheek Het Stadsmus

copyright:

Het Stadsmus Guido Gezellestraat 2, B-3500 HASSELT tel. 011-23 98 90 fax 011-26 23 98 e-mail: hetstadsmus@hasselt.be

Overzicht Kunst in de Kijker 2000-2005: (nog steeds te verkrijgen aan de museumballel) 2000:

90. Schilderij ‘ Portret ven Dr. L Willems" (1822-1907), 1878, Godfried Guffens (1823-1901); 91. Moquette tweedekker Fermen Type III, 1985; 92. Zespuntige ‘ S te r van

de Roode Roos, 1627; 93. Litho ‘ Gezicht op de Leopoldplaets", ca. 1860, C. J. Hoolans; 94. "Analemmatische zonnew ijzer in de museumtuin, 2000; 95. Portret van Ridder Guillaume de Corswarem (1799-1684); 96. Pastei ‘Portret van mevrouw Leynen (1842-1920)’ , 1919, G J. Watteert (1889-1954); 97. Keramieken sierechotel ‘ Irissen’ , ca. 1896-1905.98. Banier ‘ Société Royale de Musique et de Rhétorique", 1858.

2001:

99. Hasselts zilver; aanwinsten 1996-2000; 100. Schilderij ‘Stadspanorama van Hasselt", 1915, Jos. Damien (1879-1973); 101. Uithangteken T a ba kska m r, 102.

Karikatuurtekeningen "10 Hasseltse figuren', Stef Vanstiphout (1931-1995). 103. SporttrofeeSn H ’ Linleregiment: ‘ Coupe du R ol A lbert" & ‘ Coupe Prince Léopold’ (2); 104. Affiche ‘ Ville de Hasselt, 1882, programme des fêtes q ui auront lieu à l'occasion d e là kermesse...", 1882; 105. Staande klok met uurwerk, 1761, Joannes Augustinus (ca. 17351790), Hasselt; 106. Schilderij ‘ Overhandiging van het vrijheidscharter door G raaf A rnold IV van Loon aan de stad H assalf, 1846, Godfried Guffens (1823-1901); 107. Affiche "KEMPO - bronnen en limonaden", Druk. E. Roose, Hasselt.

2002:

108. Zes wandkleden o v e r‘ Het Sacrament van Mirakel van Herkenrode', 1917, Jos. Damien (1879-1973); 109. Portretten van de vier abdissen van Herkenrode: * 7Vvee '

eeuwen, twee werelderf: 110. Restauratieverslag ‘ Rederijkerskraag De Roode Roos"; 111. Keramische vaas ‘ Ros Beiaard en de Vier Heem skindererf, Simonne R e ynd e re (1 92 4);l 112. Keramische vaas in lusterglazuur, Céramiques Décoratives de Hasselt (1895-1954); 113. Ontwerptekening tegelpaneel '7Vin m et vrouw", 114. Jaarkalender Ceysens-Roose, ’ 1912; 115. Affiche ‘Landbouwdagen 1900’; 116. Schilderij Vlaggen', Jac. Leduc ("1921);

2003:

117. Sculptuur ‘Icarus’, Robert Vandereycken (*1933); 118. Het Hasselts muzikaal verleden van 1910-1960; 2 luxepertituren, Albert Lefebvre (1886-1953); 119. Affiche | |

‘ Langemansb'ieT’, P. Bamps (1862-1932), M. Ceysens (1833-1927) en F. Roose (1843-1913); 120. Vloertegels van de Herkenrodeabdij, 2 tegelpanelen en majolicategels; 1 21 .|J kopergravure 'Exlibris familie Weytens'; 122. Schilderij 'G ordon-Bennet, 1924, Paul Hermans (1898-1972); 123. Henri Van Straten (1892-7), lino's en litho’s; 124. Schilderijen' ‘Geboortehuis' & ‘Gezicht op Romboutstoren van Mecheieri, Guillaume Ballewijns (1875-1944); 125. Uithangteken ‘ In Sint-Lambertusf, 1801;

2004:

126. De kraag van de Hasseltse boogschutters; 127. Schilderij 'Grofe C apucienenstraat, Clement Van Campenhout (1921-1997), 1961; 128. Prent ‘ G ezicht op d e .

Boulevard m et links de gevangenis', Charles Jooseph Hoolans (1814-7); 129. Offerandeschotel met in reliëf 7 (keizers)hoofden, 17’ eeuw; 130. Affiche van het eerste Nederlands Eucharistisch Congres, Hasselt, 1904, Leo Jaminé (1854-1921); 131. Zes schilderijen uit de cyclus van het H. Sacrament van Mirakel bewaard in Herkenrode; 132. A la m b ie k l afkomstig uit Staatlaboratorium in Guffenslaan in Hasselt, E. Adnet, Parijs; 133. Gedenkpenning '1 50 ja a r koninklijk A theneum Hasselt', Luc Verlee (*1939), 1994, 1994; 134. Schilderij 'Hubert Leijnen (1909-1997), hoofdredacteur van HBvL van 1929 tof 1978, Eugène Polus, 1951.

2005:

135. Ontwerptekening voor tegelpaneel ‘Tuin m et pauw en zwaan', Manufacture de Céramiques Décoratives de Hasselt (1895-1954); 136. Beeld van de Roode Roos;;

uitgave in beperkte oplage t.g.v. inhuldiging monument op de Schiervellaan Hasselt, Gérard Moonen (* 1953).

Overzicht Kunst en Erfgoed in de Kijker 2005-2006: (eveneens te verkrijgen aan de museumballe) 2005:

1. De archeologische vondsten van Herkenrode in Het Stadsmus.

2006:

2. Jos Damiens wandschilderingen voor het gouvernement te Hasselt (1908-1910); 3. De Kiosk en het muziekleven in Hasselt in de 19* eeuw; 4. De kapel van Spalbeek,

5. De handboog: van verdedigingswapen tot Olympische discipline; 6. Menukaarten.

2007: 7. Stad

in groei. Hasselt in de 19* eeuw.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.