KIK 7. Kledingsstel voor Virga-Jessebeeld, 1689-1863-1901

Page 1

K U N S T

IN

DE *

K I J K E R *

7

*

KLEDINGSSTEL VAN HET VIRGA JESSEBEELD Kleedje voor O.-L.-V. met sluier en kleedje voor Jezuskind, gedateerd op de sluier 1689, 1863, 1901. Zilverlakenmoor met opgelegd borduurwerk in gouddraad, afgeboord met goudkant en goudgallon, versierd met sierstenen en lamellen? op Jezuskleed hanger in geĂŤmailleerd goud met sierparel, h. 4 cm. Afm. Mariakleed 94 x 100; Jezuskleed 32,5 x 52,5; sluier 230 x 32,5 cm. Inv.nr. SMH 89/B/110 Permanente bruikleen : augustus 1989 Eigendom : Kerkfabriek Sint-Quintinus en 0.-L.-Vrouw, Hasselt


DE GEWOONTE OM EEN MARIABEELD TE KLEDEN

De gewoonte om Mariabeelden te kleden duikt in onze streken op omstreeks de tweede helft van de 16de eeuw. Algemeen wordt aangenomen dat de Spaanse overheersing aan dit verschijnsel niet vreemd was. Toch blijft het moeilijk voor deze stelling klare bewijzen te verzamelen. In een werk over Mariale iconografie in Spanje (1) tast de auteur omtrent de echte oorsprong van het gebruik aldaar ook in het vage. Nochtans gaat het hier niet om een totaal nieuw gegeven. Reeds in de oude geschiedenis vinden we er sporen van terug. In de Griekse Oudheid is er sprake van een peplos die tijdens de proces­ sie van de PanathenaeÍn aan de godin Athene werd geschonken en ook aan Artemis werden door vrouwen na de bevalling kleren geofferd. De Romeinen namen deze gebruiken over. Veel is er in dit verband over het vroege Christendom niet geweten; we kunnen slechts constateren dat er weinig beelden waren. In het Byzantijnse rijk stond de geschilderde icoon centraal in de godsdienstbeleving. In de 10de-llde eeuw werden deze panelen met platen in edelmetaal of koper opgesmukt waarbij slechts het gelaat en de handen van de afgebeelde heiligenfiguur zichtbaar blijven. Dergelijke 'riza' treft men tot vandaag ook op de orthodoxe iconen aan. Tijdens de kruisvaarten werden vele iconen geroofd en over heel WestEuropa verspreid waar ze in kathedralen en parochiekerken een grote verering genoten. Ze werden nageschilderd doch het gebruik om de panelen met een riza te bekleden werd niet overgenomen. In een enkel geval is er sprake van een metalen kroon die op het geschilderd paneel boven het hoofd van Maria werd vastgehecht. Wel vertellen de archieven dat de gelovigen in de 13de eeuw mantels aan Mariabeelden schonken. De inventarissen vermelden soms meerdere mantels in verschillende kleuren naast juwelen. Deze giften getuigen van een grote eerbied voor het betreffende genadebeeld. Men mag aannemen dat de mantels als een koorkap over de schouders van het beeld werden gehangen om de priesterlijke rol van Maria als draagster van het Goddelijk Kind te beklemtonen. Nergens is er echter sprake van een echt kleed. Uit de inventarissen blijkt dat de geschenkenstroom naar de genadebeelden in de loop van de eeuwen nog toenam. Mantels zowel als paternosters, kronen, koralen, edelstenen en juwelen waren zovele uitingen van devotie en werden zoals andere ex-voto op het altaar van Maria en andere heiligen achtergelaten. Voor de periode van de middeleeuwen kunnen we dan ook niet spreken van een gekleed beeld van O.-L.-Vrouw in de huidige betekenis van het woord. Mogelijk moet het ontstaan van deze mode gezocht worden in de 16de eeuw in de schoot van sommige religieuze gemeenschappen, vooral van zusters, die op een kinderlijke en buitensporige manier hun devotie ten opzichte van het vereerde beeld wilden uiten. In sommige gevallen is het niet uitgesloten dat de gekleurde stof de vergane polychromie van het oude en verweerde beeld moest vervangen. In Spanje nam de gewoonte om het beeld rijkelijk te kleden dergelijke buitensporige afmetingen aan dat sommige bisschoppen zich verplicht zagen maatregelen te nemen.


De beelden zelf leden niet weinig onder het gebruik. De bleke gelaatskleur van de Madonna en het Kind werd dikwijls met hevige kleuren bij gewerkt om tegen de schittering van de kleding uit te komen. Doch dit was nog maar een minieme ingreep. Handen werden afgehouwen, kindjes afgenomen en op andere plaatsen weer aangezet waar ze makkelijk konden aangekleed worden, uitstekende plooien op rug, knieĂŤn, buik en borst weggekapt. De meeste beelden kregen dezelfde konische vorm die beantwoordt aan het ideaal van de toenmalige mode aan het Spaanse hof. Vandaar ook de benaming Spaanse Madonna. Vooral in de 18de en 19de eeuw werden speciale mannequinpoppen van Maria en de heiligen gemaakt die meestal bestaan uit een buste met soms beweegbare armen en handen en eventueel twee voeten.

Een treffende illustratie van het kleden van een Mariabeeld vonden we op het l8de-eeuws schilderij van de O.-L.-Vrouwekerk te Alsemberg.


De Hasseltse Virga Jesse, een typische sculptuur uit het begin van de 14de eeuw, verging het niet beter. Bij de studie van de verschillende lagen van de polychromie constateert men dat het gelaat een tweede en derde maal werd overschilderd in de 'tijd toen het beeld aangekleed werd' (2). Van de H. Maagd werden de plooien in de rug en de twee plooien op de voorkant van de mantel weggesneden; van het Kind de knieën en de rechterarm (3). Wanneer het beeld voor het eerst werd gekleed is niet geweten. Het is opvallend hoe na de beeldenstorm en een periode van stagnatie in de devotie de Mariaverering een nieuw elan kreeg (4). De invloed van het nabijgelegen Scherpenheuvel was hier zeker niet vreemd aan. De oudste prent van O.-L.-Vrouw van Scherpenheuvel uit 1602 toont reeds een gekleed beeld en men mag aannemen dat Hasselt deze mode navolgde. De oudste iconografie van de Virga Jesse dateert van 1660 (5). Het beeld is gehuld in een breed uitstaand kleed waarover meerdere zware kettingen met medailles gedrapeerd zijn. Het is deze verschijning van de Virga Jesse die zonder veel wijziging tot in de 20ste eeuw zal doorleven. Enkel de vorm van de kronen zou veranderen na de plechtige kroning in I067. In 1977-1978 werd echter bij een restauratie in het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium de oorspronkelijke polychromie opnieuw bloot­ gelegd. Na deze behandeling werd afgeraden het beeld nog te kleden. Zo werd het rijke garde-robe van de Virga Jesse opgeborgen tot het in augustus 1989 werd tentoongesteld ter gelegenheid van de Zevenjaarlijkse Feesten. Van dan af werd het in permanente bruikleen gegeven aan het Stedelijk Museum. Zo moest de Hasselaar opnieuw wennen aan een voor hem totaal vreemd imago van zijn geliefd genadebeeld.

BESCHRIJVING VAN HET KLEDINGSSTEL

xt kleed voor de Virga Jesse is zeker een interessant exemplaar niet alleen omwille van de kwaliteit van het borduurwerk maar tevens omwille van de datering die op de sluier werd aangebracht. Bekijken we het motief van het borduurwerk op het kleed van Maria dan blijkt duidelijk dat het in geen geval om de recuperatie van bestaande kledij gaat die doorgaans door rijke dames aan de kerk werd geschonken met de bedoeling ze te laten verwerken tot kerkelijke gewaden of kleding voor heiligenbeelden. Dit kunnen we afleiden uit de onregelmatige vorm van het motief dat rekening houdt met de specifieke kenmerken van het beeld. Op de plaats waar het Jezuskind zit is een vrije ruimte uitgespaard daar de stof zich hier onder en achter het Jezuskind bevindt. Het motief kan als volgt beschreven worden : vanuit een centrale knoop waarop een siersteen is aangebracht ontwikkelen zich schijnbaar symme­ trisch vier ranken, twee naar onder en twee naar boven. Voor wat de


Het schilderij van de broederschap van Virga Jesse, 1709.


îâl'ili:ï tl Het 17de-eeuws juweel dat is vastgenaaid op het kleed van het Jezuskind


onderste ranken betreft constateren we dat hun krullen en tegenkrullen mekaars spiegelbeeld zijn met uitzondering van de bloemknop bovenaan rechts. Boven vullen de ranken heel het veld met uitzondering van de ruimte rechts boven. Onderaan onderlijnt een smallere boord van aaneengeregen bloementakjes in een op- en neergaande beweging als het ware het grotere rankmotief. Aan bloemen en korenarenmotieven zijn stralen van lamellen aangebracht en vele sierstenen smukken het geheel op. Het motief op het kleed van het Jezuskind is praktisch symmetrisch opgebouwd uit rankwerk rond een centraal hartvormig veld dat opgevuld is met een raster waarop rozetjes zijn aangebracht. In het midden van dit veld werd een medaillon vastgehecht waarover later meer. De sluier wordt gekenmerkt door een ingehouden versiering die langs de rand loopt met een accentuering van de hoeken; uit een horentje ontspringen telkens twee ranken die zich naar mekaar toebewegen om praktisch in het midden van de sluier aaneen te sluiten; op deze plaats werden drie data geborduurd : 1689» 1863 en 1901. Stilistisch kan dit borduurwerk ons zeker een aanwijzing geven. Rankwerk komt als motief veelvuldig voor in heel de 17de en 18de eeuw, toch is in de uitwerking ervan een zekere evolutie merkbaar. Van een strenge symmetrische opbouw met fijnere ranken in het begin van de 17de eeuw is er een tendens naar zwaardere versiering die heel het veld dreigt op te vullen merkbaar in de tweede helft van de 17de eeuw. Rond de eeuwwisse­ ling van de 17de naar de 18de eeuw, de Lodewijk XIV-periode, ontstaat er een meer gematigde klassieke opbouw, meestal symmetrisch nog, met een voorkeur voor naturalistisch uitgewerkte bloemen. De motieven krijgen terug meer ruimte. Het gerasterd veld met de rozetjes is dan weer typisch voor de zogenaamde régence-stij1 uit het eerste kwart van de 18de eeuw. De rustige slingerbeweging in krullen en tegenkrullen, de ingehouden versiering op de sluier duiden in de richting van de Lodewijk XIV-stijl waar de datum 1689 bij aansluit. Wat de gebruikte borduurtechniek betreft, het gaat hier om een gelegde gouddraad die met zijde op de ondergrond is vastgemaakt. De wijze van vastleggen veroorzaakt zelf een soms wafelvormig uitzicht. Ook werden, naast de, rond een kerndraad gewonden lamellen, ook brede lamellen aan­ gewend wat wisselende effecten aan de opbouw van de ranken verleent. Het borduurwerk is opgehoogd of voorzien van een vulling. Bij restauraties werden de stenen opnieuw ingezet en nieuwe bijgevoegd. De felgele zijdedraden, de vastlegging van de contouren en sommige ranken zijn duidelijk vernieuwd. Ook de franjes onderaan horen niet thuis op het origineel. Het juweel dat is vastgenaaid op het kleed van het Jezuskind vormt geen onderdeel van dit stel. Het werd er later aan toegevoegd. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het om een 17de-eeuws juweeltje dat aan de Virga Jesse was geschonken. Toch past de iconografische voorstelling van het Lam met nimbus en kruisvaan perfect bij het Jezuskind op wiens kleedje het bevestigd werd. De symboliek verwijst enerzijds naar het Lam, dat geslachtofferd wordt, beeld van Christus die de kruisdood moest sterven, alsook naar het Apocalyptisch Lam op de troon, beeld van de Christus in de heerlijkheid. Het ovaal medaillon in goud met gekleurd email is omgeven met een eveneens opengewerkte boord waarin blaadjes voorkomen en onderaan bengelt een pareltje.


"EEN ROXKEN TOT CIRAET VAN HET BELDT"

Uit het Boeck der ordinantie van de broederschap van O.-L.-Vrouw Virga Jesse zijn meerdere gegevens te putten die verwijzen naar kleedjes voor het genadebeeld van Hasselt (6). De oudste inventaris waarin de kleedjes zijn opgenomen dateert van 1702. Als eerste in de reeks wordt vernoemd "Eenen silveren moëlen Rock met goudt geborduert waer opstaet den naem van Maria in fijne perlen omrinckt met steenen in silver gesatten en opt Roxken vant Jeseken staet oock den naem Jésus met fijne perlen welcker oncosten van desen Rock vereert sijn door Sr. Ludovicus Franciscus Cox confreer ende Schepene deser Stadt ende Joff. Isabella vrerix zijn huijsvrouw A 1688" (7)* Ludovicus Franciscus Cox, zoon van Robert Cox en Maria Van Elsrack, werd geboren te Hasselt op 8 september 1654 en hij overleed er op 14 september 1712. Op 27 oktober 1685 huwde hij Isabella Francisca, meestal vermeld als Elisabeth Francisca Vrerix. Hun wapenbord wordt in het Stedelijk Museum Stellingwerff-Waerdenhof bewaard (inv.nr. SMH 79/B/247). Op de volgende regel staat : "Een silvere moele velum met goudt geborduert gemaeckt door last des broeders A° 1689". Dit laatste jaartal stemt overeen met het jaartal dat op het velum staat. 1689 is ook het jaar dat de tweede officiële zevenjaarlijkse processie uitging. Toch klopt de beschrijving van het kleed niet helemaal. De naam van Maria, een Mariamonogram in pareltjes uitgevoerd, ontbreekt en ook het Jezusmonogram is niet meer aanwezig. Een nauwkeurige vergelijking van dit kledingsstel met het gekleed beeld op het schilderij van de broederschap van Virga Jesse van 1709 (inv.nr. SMH 8 6 /B/O6 7 ) geeft hier een interessante aanwijzing. Enerzijds herken­ nen we het motief op de sluier, met uitzondering van de aflijning, en ook vallen grote overeenkomsten met het kleed van Maria en Jezus op. De verleiding is groot om hieruit af te leiden dat bij latere restauraties het Maria- en het Jezusmonogram verwijderd werden en vervangen door een rasterwerk bij het Jezuskind en een doorlopende enigszins vreemde lijnvoering op het Mariakleed. Deze hypothese verleent het hier besproken kleed een bijzondere waarde. Niet alleen zouden wij dankzij de archieftekst dus weten dat het in 1688 geschonken werd door Ludovicus Franciscus Cox en dat het velum een jaar later werd besteld door de broederschap maar tevens zien we hoe het in de loop der eeuwen als meest kostbaar stel werd vermeld en behandeld. Ludovicus Franciscus Cox was een man van aanzien als schepen van de stad en lid van de broederschap (sinds 11 juni 1679)» die als een van de eer­ sten een graf kreeg in de oude kapel (8). In het licht van deze beschouwing is het dan ook niet verwonderlijk dat de broederschap dit kleed uitkiest om nauwkeurig te worden vereeuwigd op hun groepsschilderij. De term 'moeien' stelt wel een probleem. Gaat het hier om een verbastering van het Franse 'moiré' of 'mouillé' waarmee de techniek van het natmaken van de stof wordt aangeduid die bij moiré gebruikt werd ? Feit is dat die techniek reeds in de 17de eeuw bestond. Toch zijn er twijfels over de uitzonderlijk goede staat van bewaring van de 17de-eeuwse stof.


We mogen aannemen dat ze bij latere restauraties, vermoedelijk in 1863, vervangen werd zoals dit bij vele liturgische gewaden gebeurde. Dan kan men het uitzicht en de aard van de oorspronkelijke stof wel niet meer achterhalen. In 1868 inventariseerde men "1 wit met goud geborduerd kleed / Gemaakt in 1689, hersteld in 1 8 6 3 . Zeer kostbaar." (9)> Uit wat deze herstelling bestaan heeft is slechts door zeer grondige analyse van de gebruikte materialen te achterhalen. Zeker waren er dat jaar meer dan 16 kleedjes opgenomen in de inventaris. In I8 8 3 noteert men opnieuw "Une robe de la Ste vierge, mhoir d argent broderie en or / de 1'enfant J. mhoir ... Le manteau ... (10). Over de ingreep in 1901 is verder nog niets geweten. Wel moeten we constateren dat de edelstenen allen van gekleurd glas zijn en ook het pareltje aan de hanger is nep. Werden bij deze restauratiebeurten de echte stenen afgehaald, al of niet met kwaad opzet ? Ook naar het medaillon met het Lam Gods menen we een verwijzing in het boek van de broederschap te hebben gevonden. ; In 1725 op 15 augustus werd "Geoffert een goude agnus dei gemalieert" (11). De datum van de gift hoeft niet met deze van het ontstaan van het medaillon overeen te stemmen. Elders lezen we dat sommige juwelen werden geschonken om ten eeuwigen dagen op het kleed van het Jezuskind bevestigd te blijven. Uit deze archiefdocumenten zijn nog meer interessante gegevens af te lei­ den, ook betreffende de andere stellen die in het Stedelijk Museum Stellingwerff-Waerdenhof bewaard zijn (12). Toch mogen we aannemen dat dit kleed doorheen de geschiedenis als meest rijke exemplaar bijzonder gekoesterd werd door de broederschap en de Hasselaren en dus terecht als kunstwerk van de maand aan het publiek mocht worden voorgesteld.

V 0ETNOTEN 1. M. TRENS, Maria. Iconografia de la virgen en el arte esparol, Madrid, (1946), pp. 640-649. 2. M. SERCK-DEWAIDE, S. VERFAILLE en L. 00CKAERT, De "Virga Jesse" van Hasselt voorbeeld van een 14de eeuwse stoffering, in Bulletin van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrinpniun, dl. 17, 1978-1979, P* 129* 3 . IDEM, ibidem. 4. H. HECHIERMANS, Het 'Sevenste Jaer' te Hasselt, in De Hasseltse Virga Jesse en haar kerk, (Hasselt), 196 I, p. 14, en L. KELLES en J. THYS, Het beeld van Onze-Lieve-Vrouw Virga Jesse, in De Hasseltse Virga Jesse en haar kerk, (Hasselt), 1981, p. 315 . J. ARRAS, De Virga Jesse op oude prenten, in De Hasseltse Virga Jesse en haar kerk, (Hasselt), 1981, p. 33 e.v.. 6. R.A.H., O.-L.-V. Kerk, nr. 366 : Statuten en docunenten betreffende de Broederschap van O.-L.-V. Virga Jesse. 7. R.A.H., O.-L.-V. Kerk, nr. 366 , fol. 7 6 .. Inventaris van de Rocken van het Miraculeus beidt ... 8. G. VERBEEK, Virga Jesse. Schat van de Hasselaar, (Hasselt), 1988, p. 50. 9. R.A.H., O.-L.-V. Kerk, nr. 366 ,Inventaris van 1868. 10. R.A.H., O.-L.-V. Kerk, nr. 366, § 2, Ornements (1883). U. R.A.H., O.-L.-V. Kerk, nr. 366 ,fol. 7512. R.A.H., O.-L.-V. Kerk, nr. 366 .


september 1991

tekst : Christina CEULEMANS foto's : copyright A.C.L. (uitgezonderd schilderij broederschap 1709) copyright : STEDELIJK MUSEUM STELLINGWERFF-WAERDENHOF Maastrichterstraat 85> 3500 HASSELT, tel. 011/24.10.70

Geopend van dinsdag tot vrijdag van 10 u. tot 17 u. zater-, zon- en feestdagen van 14 u. tot 18 u. Gesloten op maandag, Pasen, 1, 2 en 11 november, van 24 december t.e.m. 31 januari.

in dezelfde reeks verschenen : 1. - maart 1991 : PORTRET VAN KEURVORST-PRINSBISSCHOP MAXIMILIAAN HENDRIK VAN BEIEREN, anoniem, 2de helft 17de eeuw, inv.nr. SMH 85/001 2. - april 1991 : CATHARINAPANEEL VAN DE OUDE HANDBOOGKAMER, anoniem, einde 17de-begin 18de eeuw, inv.nr. MSW 90.B.011 1991 : LUSTERGLAZUURVAAS UIT VOORMALIGE HASSELTSE KERAMIEKFA­ 3- - mei BRIEK, tss. 1895 en 1914, inv.nr. MSW 90.024 4. - juni 1991 : BLAZOEN VAN DE HASSELTSE REDERIJKERSKAMER "DE R00DE ROOS", Daniël van Vlierden (1651-1716), ca. 1700, inv.nr. MSW 91-B.039 5- - juli 1991 : WEEKEND, Leon Pringels (1901-), inv.nr. SMH 79/044 6. - aug. 1991 : KRUISVORMIG RELIEK0STENS0RIUM OP VOET, Foppe Jans Burduin, Gent & Ioannes Franciscus Frederici, Hasselt, 1703, inv.nr. SMH 86/B/040


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.