KIK 74. De Loonse muntslag tijdens de Middeleeuwen

Page 1

KUNST

IN

DE

KIJKER

- 74

De Loonse muntslag in het kader van de monetaire internationalisering tijdens de middeleeuwen. Arnold V (1279-1323); sterling (m et hoofd); Borgloon o f H asselt; zilve r - B. 13; 0 19 mm; inv. nr. 85.375

dubbele parisis; Borgloon o f Hasselt; zilver - B. 45; 0 18 mm; inv. nr. 91.186.


D e L o o n s e m u n t s l a g in h et k a d e r v a n de m o n e t a ir e INTERNATIONALISERING TIJDENS DE MIDDELEEUWEN.

Inleiding Op zoek naar een typologie van de muntunificaties doorheen de tijden, ontsnapt men niet aan het fenomeen van de internationalisering van de munt die zich geregeld op bepaalde tijdstippen in de geschiedenis heeft voorgedaan. De late middeleeuwen zijn er daar een van. Inzake muntunificaties dient men een onderscheid te maken tussen de opgelegde of autocratische, enerzijds, en de spontane, anderzijds, ontstaan door samenwerking via akkoorden afgesloten door vorsten. Een derde soort mag men echter niet uit het oog verliezen, met name het ontstaan van grote zones binnen dewelke ofwel een belangrijke munt groot succes kende en vrij circuleerde ofwel door diverse instanties nageslagen werd zonder toestemming van de oorspronkelijke uitgever of zelfs tegen diens zin. Imita­ tie is immers tijdens de middeleeuwen een veel voorkomend verschijnsel. Dit komt reeds veel voor in de periode tijdens welke slechts territoriale penningen werden geslagen. De drang naar decentralisatie, die reeds onder de Ka-rolingers bemerkbaar was, zou in de 10de-11de eeuw geleidelijk veld winnen. Als gevolg van de feodale ver­ brokkeling evolueerde de munt in deze overgangstijd van koninklijke naar territoriale munt. Dat bracht een nog grotere stijging van het aantal ateliers en een toenemende verscheidenheid van munttypes en gewicht met zich mee. In het Duitse rijk had de verbrokkeling vroeger plaats dan in Frankrijk, maar de laatste Karolingers ontsnapten evenmin aan de algemene evolutie. Bisschoppen en graven kregen of namen op zich belangrijke delen van het koninklijk gezag. Het muntregaal was er één van. Hoezeer de toestand was ontaard, blijkt uit het contrast met Engeland, waar de centralisering perfect werkte. Daar werd de droom van Karei de Grote verwezenlijkt die zijn eigen opvolgers niet konden waar maken. Abten, abdissen, bisschoppen, hertogen en graven vervingen toen vaak de koningen als muntheren. Toonaangevend was het atelier van de aartsbis­ schop van Keulen. Als beeldenaar koos het de naam van de stad, geschreven in drie regels, zoals destijds op de Karolingische munten: S(ANCTA)COLONIA A(gripina). De keerzijde bleef aan het Karolingische kruis voorbehouden. Dit uiterst eenvoudige type werd van het midden der 10de tot in het eerste kwart van de 11de eeuw nagebootst, met enkele aanpassingen wat de plaatsnamen betreft, te Hoei, Brussel, Namen, Dinant en Sint-Truiden. Luik en Maastricht gebruikten het ook, kort voor het jaar 1000, maar gaven vlug de voorkeur aan een borstbeeld. Brugge, Gent en andere onbekende Vlaamse ateliers knoopten direct aan bij het tempeltype, een andere Karolingische traditie. Antwer­ pen gaf blijk van meer originaliteit door een combinatie van dit laatste met het opschrift MONETA of CIVITA tot stand te brengen. In het noorden kende het Keulse type even­ eens te Deventer en te Tiel omstreeks het jaar 1000 succes. Te Utrecht was het bekend, al ging de voorkeur naar het borstbeeld van de bisschop; op de andere zijde suggereerde men de tempel met driehoekig fronton door enkele lijnen waartussen de naam werd aangebracht. Hoe meer men in de tijd vordert des te meer de verscheidene ateliers eigen kenmerken verwerven. Enkele groepen met gemeenschappelijke karakteristieken tekenen zich af, maar de vorming ervan hangt niet meer van de koninklijke politiek af. Het prestige van de 2


Keulse munt of van een of ander gravenhuis is nu doorslaggevend. Het tweede gevolg van de politieke verbrokkeling betreft de omschriften. Al hebben de koningen het munt­ recht in leen afgestaan aan hun belangrijke vazallen, de munten dragen nog lange tijd de naam van Otto I, Il en III (10de eeuw), Hendrik II en III en Koeraad II (11de eeuw) naast die van de lokale vorsten. Daarna blijven nog alleen die over welke betrekking hebben op de uitoefening van de muntrechten. Onwillekeurig denkt men terug aan de Merovingische tijd toen de monetarii erin geslaagd waren hun naam op de munten aan te brengen. Er is nochtans een grondig verschil tussen het gebruik van de oude Frankische tijd en de 11de eeuw: er was toen geen sprake van belening en thans zetten de keizers van Duitsland en de koningen van Frankrijk de muntslag voort in hun familiedomeinen. Het gebeurde vaak dat zij domeinen wegschonken aan abten of bisschoppen. In Maastricht was één deel van de stad bisschoppelijk en een ander keizerlijk tot in het begin van de 13de eeuw dit laatste aan de hertog van Brabant werd overgemaakt ofschoon de graaf van Loon er graag de hand op had gelegd. Hoe dan ook, in Maastricht sloeg zowel de bisschop als de hertog munt, elk in zijn deel: de eerste met de naam van zijn lokale kerk (Onze Lieve Vrouw) en de andere met de naam van de zijne (Sint Servatius). Deze heiligennamen komen reeds voor op de stukken die tijdens de "keizerlijke" periode werden uitgegeven in de Maasstede. In tegenstelling tot de Luikse numismaten, zoals Hubert Frère, ken ik die niet allemaal toe aan de Luikse bisschoppen. Ik pas het systeem van de 13de eeuw regressief toe: de Sint Servaasstukken aan de keizer en de Sancta Maria-stukken aan de bisschop. Zo wordt nog maar eens aangetoond hoezeer het muntrecht vanaf de 10de-11de eeuw verbrokkeld was. De politieke verbrokkeling had niet alleen het aspect van de stukken gewijzigd; ook de eenheid van gewicht, die tot in de post-Karolingische periode bewaard was gebleven, ging verloren. Er ontstonden drie zones, met respectievelijk een zware, een middelmatige en een lichte denarius. De Keulse penningen verminderden het minst in gewicht, maar in de lage landen bij de zee kon men deze standaard niet bijhouden. De Luikse en Brabant­ se ateliers bleven lang onder Keulse invloed, al verminderden ze uiteindelijk toch ook het gewicht en bijgevolg ook de waarde van hun stukken. De gewichtsverlaging was echter veel aanzienlijker in de Utrechtse, Friese en Vlaamse muntwerkplaatsen. Aangezien de meest actieve streken in de Nederlanden de grootste gewichtsverlaging doorvoerden, moet men er eerder een vermeerdering van de metalen betaalmiddelen hebben nage­ streefd. Vanaf de 12de eeuw ontbrak haast geen enkel vorstendom, graafschap of hertogdom op de lijst van de muntheren. Sommige bezaten meerdere ateliers die tegelijk of ongeveer gelijktijdig werkzaam waren. Van het ene gebied tot het andere verschilde de waarde: eind 12de eeuw was een Antwerpse denier er twee van Vlaanderen waard; midden 13de eeuw kwamen 3 Brabantse (Leuvense) penningen met 2 Luikse overeen. In Frankrijk was het niet anders. De koningen gebruikten er twee verschillende standaarden: die van Parijs (parisis) en, na de overname van het atelier van Tours, ook nog de iets lichtere tournois (5 tournois=4 parisis). En dan laten we nog de talrijke feodale munten buiten beschou­ wing. Ondanks de invallen van de Denen en een successie-oorlog, hield de munt van de Engelse koningen stand. Zelfs al brak Hendrik II (1154-1189) met de gewoonte om de stukken geregeld te vernieuwen, toch behielden ze de gewenste kwaliteit en het geijkte gewicht. De munt was "ster"(k), vandaar de naam sterling! Het nieuwe type met het korte kruis en daartussen viermaal drie bezanten, hield het bijna een eeuw uit. Hendrik III (1216-1272) verving dit short-crosstype door het long-crosstype waarop het kruis tot aan 3


de rand loopt. Het succes was gewaarborgd, misschien meer dan hem lief was, want het stuk werd veelvuldig nageslagen. Hierop komen we terug na de evolutie te hebben geschetst die zich voordeed tijdens de 13de eeuw in het muntwezen van de regio die daar het meest op inspeelde: de Nederlanden. Algemeen wordt aanvaard dat de 12de-eeuwse munten van de graven van Holland en van Gelre anonieme stukken zijn die qua type en gewicht gelijken op die van de bisschop­ pen van Utrecht. Ook toen de naam van de Hollandse vorsten sedert Dirk VII (1190-1203) op de producten van het te Dordrecht gevestigde atelier voorkwamen, sloten zij nog bij het bisschoppelijke model aan. De benaming "kopjes" slaat op het naar links gekeerd hoofd dat door de zuidelijke vorsten veelvuldig werd nagebootst: in Brabant (1268-1294) en in Loon (1279-1323). Dit laatste vorstendom, waarvan de muntslag in de 12de eeuw onzeker is, had toen sinds enkele tijd een mooie serie geslagen. De productie zou daar evenmin als elders tot territoriale penningen beperkt blijven. Als conclusie van deze inleiding en meteen als overgang tot het eigenlijke thema onthou­ den wij dat in de periode waarin de territoriale denier het monopolie van de West-Europese muntslag had er geen koninklijke of keizerlijke munten werden nage­ bootst. Dat zou veranderen in de tweede helft van de 13de eeuw: eerst met de Engelse sterling en later met de Franse gros tournois. In het begin van de 14de eeuw zou dit proces nog worden voortgezet.

D eel I

D e im ita tie v a n de E n g e l s e s t e r l in g

Had er geen nabootsing plaats van Engelse pennies in Noord-West-Europa, o.m. in de Nederlanden, dan was dat wel het geval in Noorwegen, Denemarken en Zweden. Daar treft men reeds naslag van Engelse munten van voor de sterling aan. Van daaruit kwa­ men Duitsland, Polen en Bohemen onder Engelse invloed, wellicht door het handelsver­ keer. Dit verliep over zee naar Noorwegen, Jutland en Schleswig-Holstein en ten dele via de Elbe tot Stade, waar imitatie van Engelse pennies werd vastgesteld. Een vertakking van deze handelsroute naar Polen en Bohemen, liep langs de kusten van de Oostzee tot in het Balticum naar Finland, om ten slotte in Rusland te eindigen. Noord-Europese kooplieden hadden hier wellicht een groot aandeel in: zij namen samen met pennies ook andere munt (uit Denemarken) mee. Waarom de sterling in het Rijnland en Westfalen zo belangrijk was, heeft meer te doen met de toenmalige handelspositie van deze streek t.a.v. Engeland dan met het losgeld voor Richard Leeuwenhart, zoals vroeger werd gesuggereerd. De Engelse subsidies voor de Welf keizer Otto IV van Brunswick tijdens het conflict met de Gibelijnen kunnen daarentegen wel een zekere rol hebben gespeeld. Op het zuiver monetaire vlak mag men ook niet uit het oog verliezen dat in het Rijnland en in Westfalen de short-cross sterling een gunstig terrein vond om wortel te schieten. Qua gewicht gelijk aan de sterke Keulse penning, die vroeger veel nagebootst werd, kon de sterling nu in Westfalen nageslagen worden. Ook in het aangrenzende Nederland: in Utrecht werd de Engelse denominatie reeds in 1208 gebruikt om een cijns uit te drukken. In het Rijnland wijst oorkondenmateriaal op de rol van de sterling als internationale munt.

4


De vondsten uit de 30-er jaren in Westfalen brengen de eerste inheemse navolging van het Engelse model aan het licht. Toch gaat het niet om een slaafse navolging, maar streeft men eerder de vorming van een nieuwe, eigen beeldenaar na. Dortmund, Münster en Osnabrück ontlenen meer dan ze eigenlijk nabootsen: zo werd het Engelse konings­ hoofd tot dat van een heilige of van wereldlijke personages omgevormd of zelfs in heraldi­ sche dieren (Amsberg). Dit stadium bereikte men in de periode 1231-1235. In de daarop volgende jaren konden naar Keuls model de tronende bisschop met kromstaf en boek (zoals in Münster en kleinere navolgers) of de tronende gekroonde keizer zoals in Dort­ mund) ten tonele gevoerd worden. Osnabrück leunde echter al meer aan bij de Engelse voorbeelden die, zo blijkt uit de vondsten, in omloop waren. Omgekeerd treft men ook Westfaalse sterlingenimitaties in Engelse en Franse schatten aan. Vanaf 1247 werd in Engeland het Long-crosstype ingevoerd om het bedrieglijk knippen van de rand te beletten. Het invalsgebied op het vasteland was dan verschoven: komen dan in aanmerking Friesland, het gebied rondom de Zuiderzee, het Opper-Wezergebied en, vanuit Friesland, Schleswig-Holstein en Mecklenburg. Het was echter vooral tussen de Maas, de Scheldemonding en de Vlaamse kust dat de Engelse invloed het grootst was in die tijd. In Westfalen wordt de sterling wel veelvuldiger in de oorkonden vermeld, maar dat schijnt er volgens sommige auteurs op te wijzen dat hij niet meer als dubbelganger van de Keulse denier gold. In de Westfaalse vondsten komen zelden long-cross stelling­ en voor van eigen makelij. Engelse, Friese en Overijsselse (uit Kuinre en Zwolle) zijn daarentegen wel aanwezig. Dat ook in Vlaanderen rond het midden van de 13de eeuw belangstelling bestond voor de sterling, wordt op dat ogenblik gedemonstreerd door een frauduleuze nabootsing van stukken van Hendrik III uit de jaren 1251-1253, in totaal 67 stukken in perfecte staat, afkomstig van hetzelfde atelier van dezelfde munter, eveneens Hendrik genaamd, en van dezelfde matrijzen. Het lage gewicht (0,93 gemiddeld i.p.v. 1,20 à 1,40 g) van deze sterlingen, gevonden in het Oostvlaamse Lede bij Aalst in 1879, laat toe te besluiten dat het om een vervalsing gaat, verborgen niet ver van het clandes­ tiene atelier waar ze werden vervaardigd, want de staat van bewaring bewijst dat ze nooit in omloop waren gebracht. Het is hoogst opvallend dat ook in Westfalen valsmunters dezelfde Engelse munter op hun producten vermeldden. Toeval lijkt wel meer voor de hand te liggen dan een hypothetische internationale bende. Voor 1280 werden er in het graafschap Vlaanderen echter geen sterlingen geslagen, want de serie begint slechts bij Gwijde van Dampierre. Deze werd door zijn oosterbuur voorbijgestoken. Belangrijk was inderdaad de beslissing genomen door hertog Jan I van Brabant in 1273 om op een zwaardere munt over te gaan. Voor de keuze geplaatst of hij de Franse of de Engelse toer zou opgaan, opteerde hij niet voor de gros tournois, maar voor de Engelse sterling. Hij bracht er zijn leeuwenschild op aan. Deze Brabantse sterlingen kregen ter stond de naam "Anglici brabantini" of gewoon "brabantini", o.m. ten laatste in 1280 in talrijke Rijnlandse oorkonden. Verscheidene muntheren in de zuidelijke en de noordelijke Nederlanden alsook in het Rijnland bootsten hen na: de aartsrivaal van Brabant, de hertog van Limburg (Herzogenrath), Luxemburg, Namen, Henegouwen, Luik (Hoei), Kleef, Gelre (Arnhem). Alleen Jan, de graaf van Loon, verving het ieeuwenschild door zijn eigen wapen met vijf horizontale balken. Deze graaf regeerde tussen 1276 en 1279, maar het is onder zijn opvolger Arnold V dat de sterling in een tekst van 1283 opduikt ais gelijk aan 3 Leuvense (of de daaraan gelijke Loonse) penningen. Dit kwam in een tekst van 1311 overeen met 2 Luikse penningen. De stelregel van Willem van Ryckel, abt van Sint-Truiden (1 Luikse denier=1 1/2 Leuvense) was dus nog altijd geldig. Inzake beelde­ naar ging Arnold V eerst over op de sterling met het hoofd om dan, vanaf de slag van Worringen (1288) het gedeelde schild Brabant/Loon te gebruiken: eerst in een muntunie 5


met Brabant, later op eigen initiatief. Het gekroonde hoofd was de nieuwe Engelse beeldenaar, ingevoerd in 1278, opnieuw om bedrieglijke nabootsingen te kunnen voorkomen. Hij wordt ook Edwardtype genoemd omdat een eeuw lang drie Edwards in Engeland op de troon zaten. In de oorkonden heten ze evenwel "novi Anglienses denarii". V ijf jaar na de uitgifte ervan, gaf de mark­ graaf van Namen opdracht om het Brabantse voorbeeld te volgen wat de namaak van de nieuwe Engelse sterling betreft. Het moet dus in 1282 zijn geweest dat Jan I zijn wapen­ schild door zijn portret verving. Buiten Loon, deden de graven van Vlaanderen, Holland, Luxemburg en Henegouwen net hetzelfde. De bisschoppen van Kamerijk en Luik lieten zich hierbij niet onbetuigd. Daarom verdween het schildtype echter niet meteen, want om zijn aanspraken op het vakante, door hem van erfgenaam graaf van Berg afgekochte hertogdom Limburg, kracht bij te zetten, plaatste Jan I van Brabant naast de Brabantse ook de Limburgse leeuw. Deze tweede generatie "Brabantini" vond weerklank bij tal van muntheren die niet aarzelden het wapenschild getrouw na te bootsen. Wat Arnold V betreft, dient onderstreept dat hij, na de hertog bij de definitieve in bezitname van Limburg te hebben geholpen, met hem een muntovereenkomst kon sluiten om te Bonn een gemeenschappelijke sterling met beider wapens in een gedeeld schild uit te geven. Het militaire bondgenootschap mondde alzo in een monetaire alliantie uit. Een akte in dit verband is mij evenwel niet bekend. Het stuk dat expliciet naar Bonn verwijst (Bunensis mone) wordt als een vervalsing beschouwd. Het vermeldt uitsluitend de graaf van Loon. Vaak wordt die gekoppeld aan de titel van hertog van Limburg of van Brabant, doch zonder ateliervermelding. Die ontbreekt eveneens op Amolds eigen stukken met gedeeld Brabants-Loons schild. Hoe kan men dan weten dat zij in Bonn munt sloegen? Wat de hertog betreft, is dit voldoende bewezen door de nrs. 269-274 van De Witte. Niet wat de graaf betreft. Rond de eeuwwende, kwam tegen de veelvuldige nabootsingen van de Engelse sterling een heftige reactie los. Volgende stukken werden over het Kanaal tot de helft van hun waarde herleid: de "brabants" en "leonines" slaan ongetwijfeld op de Brabantse en aanverwante stukken; met" eagles" bedoelde men de te Aalst geslagen sterling met de adelaar; de term "rosarii" slaat logischerwijze op de imitaties waarop een met een rosenkrans versierd hoofd voorkomt. Dit verbod had een doorslaggevend effect, want na 1300 werden zulke stukken niet meer geslagen. In die periode probeerden de nabootsers andere truuks uit. Ze werden zelfs driester en kopieerden gewoon voor- en keerzijde, inclusief het gekroonde koningshoofd, wat - behalve in Noorwegen - nooit tevoren het geval was. Tussen de jaren 1310-1340 overtrof het aantal ateliers die hiertoe overgingen alle records. Het valt op dat nu ook Zuid-Europa (Portugal en Frankrijk) bij de beweging betrokken waren, naast de Nederlanden (van Kuinre tot Yvoy en van Gent tot Herstal). Arnold V van Loon heeft blijkbaar slechts weinig met deze laatste ontwikkeling te maken, want er is van hem slechts één exemplaar bekend met een gekroond hoofd. Dat met roosjes betreft een hybried stuk dat als vorstendom Namen vernoemt, gekoppeld aan de daar niet verantwoorde voornaam Amoldus. Vanaf Lodewijk IV, zijn zoon, is er in Loon helemaal geen spoor meer van sterlingenemissies. Verder zal blijken waardoor ze wer­ den vervangen. Niet iedereen gehoorzaamde zo goed aan de Engelse koning. Luxem­ burg werd gebrandmerkt als de vervalser bij uitstek, want de slechte in Engeland geïmpor­ teerde sterlingen werden er als "Lussenburgers" of "Lushboumes" bestempeld. In sep­ tember 1345 vroeg de koning aan de magistraat van Londen om een onderzoek naar de valse munt in te stellen. Enkele maanden later werd ze al in Cumberland en Westmoreland gesignaleerd. Ter gelegenheid van deze enquête werden Vlissingen en Valkenburg, samen met Luxemburg, met de vinger gewezen als haarden van valsmunterij. In 1346 en 6


ILLUSTRATIES (verklaring zie pag. 8)

7

34


V erklaring illustraties - (zie pagina 7). 1. Keulse denier, Otto III (983-996); 2. Loonse denier, Lodewijk I (1138/41-1171); 3. Loonse denier, Arnold IV (1223-1276/78); 4. Idem (Hasselt); 5. Brabantse denier, 13de eeuw (Maastricht?); 6. Loonse denier, Arnold V (1279-1323); 7. Engelse short-cross sterling, voor 1247; 8. Westfaalse short-cross-sterling: Dortmund, Otto IV (1209-1218); 9. Idem, MĂźnster (bisdom); 10. Idem, graafschap Amsberg; 11. Engelse long-cross-sterling, Hendrik III (1247-78); 12. Idem, Edward I (1279-1307); 13. Westfaalse long-cross-sterling, Blomberg ca. 1250; 14. Brabantse long-cross-sterling, Jan I (1261-1294), Brussel; 15. Idem, WALT; 16. Long-cross-sterling van Herstal, Hendrik van Leuven (1255-1285), PETR; 17. Loonse long-cross-sterling van Jan I (1276/78-1279), PETR; 18. Loonse long-cross-sterling met het hoofd, Arnold V (1279-1323), "pollard"; 19. Idem met roosjes in het haar, "crockard"; 20. Idem met gedeeld schild; 21. Loonse 2/3 groot met adelaar, Arnold V; 22. Idem met ruiter (Hasselt); 23. Tourse groot van Loon (Hasselt), Arnold V; 24. Loonse groot met Brabants kasteel (Borgloon?), Arnold V; 25. Loonse groot met Naams kasteel (Brustem), Arnold V; 26. Dubbele tournois (Hasselt), Arnold V; 27. Dubbele parisis (Hasselt), Lodewijk IV (1323-36); 28. Loonse halve plak van Brabant, Lodewijk IV; 29. Loonse leeuwengroot, Diederik van Heinsberg (1336-61); 30. Loonse plak van Brabant (Hasselt), Diederik van Heinsberg; 31. Loonse halve groot met majesteitstype (Hasselt), Diederik van Heinsberg; 32. Loonse groot met majesteitstype, Godfried van Dalenbroeck (1361-62); 33. Loonse florijn van Diederik van Heinsberg; 34. Loonse mottoen van dezelfde.

8


1351/52 hield het Lager Huis zich met het probleem bezig. Het machtigde de koning strenge maatregelen tegen de catastrofale invasie van slechte munt te treffen. Dichters, zoals Langland en Chaucer, droegen er toe bij om de slechte reputatie van Luxemburg voor het nageslacht in stand te houden. Die van Loon bleef aldus gaaf.

D e e l II

D e im ita tie v a n de g r o o t en a n d e r e F r a n s e d e n o ­ m in a t ie s

Inleiding Sloot de sterling nog aan bij de denarius, dan was hij als sterke denier een veelvoud van de meeste penningen op het vasteland. In dit opzicht betekende de imitatie ervan reeds een overgang naar de zwaardere munt. Ook in het hoog ontwikkelde Italië zagen veelvou­ den van de penning het licht: de tenrT'grossi" dekte verschillende ladingen, naar gelang van de eenheid waarvan men uitging. Zij stelden echter in de rekenmunt een som van tw aalf denier of één schelling (solidus) voor. Materieel kwamen zij meestal als vergroting­ en van de basismunt voor. In Frankrijk verliep dat niet anders. Nadat Filips Augustus in het begin van de 13de eeuw de abtelijke munt van Tours in handen kreeg, zorgde zijn kleinzoon in 1266 voor het veelvoud: de zgn. "gros tournois". Op beide denominaties komt de "châtel tournois" voor met het omschrift TVRONVS CIVIS. De oorsprong van de keerzijde met het korte kruis omgeven door een dubbel omschrift dient gezocht in de gekerstende Arabische beeldenaar die Lodewijk IX in Palestina tijdens de zesde Kruis­ tocht op zijn denier had gebruikt in de jaren 1251-1258: met name een religieuze tekst. De tw aalf lelies in de rand verwijzen naar de waarde van twaalf penningen van het zware stuk van 4,22 g bijna zuiver zilver (958/000). Zo stak de koning van Frankrijk de Italiaanse voorlopers de loef af. Inzake goudmunt moest hij echter de duimen leggen, want zijn experiment met het gouden schild liep op een sisser uit. Op dat punt duurde het nog een tijd vooraleer Frankrijk met de florijn van Firenze en de genovino van Genua kon wedijve­ ren. Het was een magere troost dat de augustalis van Frederik II, koning van Sicilië,even­ min succes had gekend. Feit is dat in de beide aangemunte edele metalen naar zwaarde­ re, meer aan de internationale handel aangepaste denominaties werd gezocht door vorsten en steden van West- en Zuid-Europa. Hoe verging het de Nederlanden en in het bizonder het graafschap Loon in dit domein? Het staat buiten kijf dat de Franse munt de Engelse verdrong in het graafschap Loon. Onder de regering van Lodewijk IV (1323-1336) verdrinken de laatste vermeldingen van sterlingen werkelijk tussen die van de tourse groot en de fracties ervan tot en met de penning tournois en de dubbele parisis. Deze twee Franse standaarden namen immers elk een deel van Frankrijk voor hun rekening: de Parijse munt was uiteraard de oudste koninklijke munt, iets zwaarder dan de vroegere kerkelijke van Tours die de koningen overnamen. Alleen van deze laatste werd een gros gerealiseerd; van de parisis slechts een dubbele denier, die ook in de parallelle reeks bestond. Dat alles weerspiegelt zich in de Loonse muntslag vanaf Arnold V onder wiens regering de Franse munt haar intrede deed zowel in de klinkende munt als in de teksten van na 1300. Sedert zijn creatie was de waarde van de groot die erin vermeld werd weliswaar gestegen tot zestien i.p.v. twaalf penningen. Hierin kwam minder en minder zilver voor, vandaar de benaming "zwarte tournois". De parisis zag er al even zwart uit, maar woog iets meer: in de Loonse teksten 9


wordt terecht rekening gehouden met 4 parisis=5 tournois. En zeggen dat heden sommi­ ge mensen zich zorgen maken over de introductie van de euro! In de 14de eeuw reken­ den onze voorouders met Frans geld alsof ze in het hartje van Frankrijk woonden, terwijl ze nog de sterlingen niet vergeten waren... Nu moet wel gezegd worden dat de Lonenaren de spits niet hebben afgebeten: reeds voor 1280 - dus voor de regering van Arnold V - gaf Margareta van Constantinopel (1240-1280), gravin van Vlaanderen en Henegouwen, tweederde groten met het ruitertype uit in Henegouwen. In feite waren dat stukken ter waarde van twee sterlingen. Door het feit dat zij, zoals de echte groot, op de keerzijde een dubbel omschrift droegen, betekenden zij reeds een eerste stap naar de imitatie van de groot. Een uiterst voorzichtige stap, want de koning van Frankrijk was geenszins op dergelijke nabootsing gesteld. Daar hij ze verbood in de territoria van zijn vazallen, week Margareta uit naar haar Henegouwse graafschap dat zij niet van de Franse koning maar van de keizer in leen hield. Zelfs in Rijks-Vlaanderen, m.n. in het atelier van Aalst, sloeg zij geen stukken met dubbel omschrift en verschanste ze zich achter de keizerlijke dubbe­ le adelaar. Bovendien oversteeg de waarde ervan evenmin twee sterling. Beide beeldenaars werden door andere vorsten, o.m.door de graven van Loon, geïmi­ teerd. Perreau meende het ruitertype als eerste en het arendstype als laatste in de Loonse serie te mogen rangschikken; Serrure stelde de omgekeerde volgorde voor. Tussen beide denominaties plaatsten zij de Loonse groten, ofschoon de groot slechts later werd nagebootst. Het was immers Margareta's zoon, Jan van Avesnes, graaf van Henegouwen die er mee begon en dan nog - voorzichtigheidshalve - met als beeldenaar het traditionele monogram van zijn graafschap dat dan ook nergens werd geïmiteerd. De Luikse prinsbisschop Hugo van Chalon (1296-1301) sloeg adelaarsgroten; zijn opvolger Thibaut van Bar durfde het aan tournoise groten uit te geven, wanneer zelfs in Vlaande­ ren de schroom was weggevallen. Zou Arnold V vlugger dan zijn leenheren de Franse munt hebben nagebootst? Dit lijkt weinig waarschijnlijk. In het graafschap Namen moet men immers wachten tot de regering van Jan I (1297-1331) om een gelijkaardig feno­ meen te kunnen vaststellen en dan nog ziet het kasteeltje er anders uit dan op het Franse model. De vondsten van Geel en Herk-de-Stad brengen enige klaarheid in de chronologie van de Loonse imitaties van Franse munt. De eerste schat die ten laatste in 1300 en alleszins na 1296 werd begraven, bevat slechts Loonse stukken met het adelaarstype. De schat die te Herk slechts na 1305 en vermoedelijk maar rond 1306-1310 de grond inging, bevatte wel Loonse imitaties van de Tourse groot, zowel het Franse als het Brabantse en het Naamse type. Aangezien de laatste twee beeldenaars slechts het licht zagen na 1300, komt de Loonse naslag van groten voor deze datum onwaarschijnlijk over. Die dient echter wel voor 1315 gesitueerd te worden omdat Arnold na deze datum de titel van graaf van Chiny, die op een Loonse groot voorkomt, niet meer draagt. Er blijft dan inzake chronologie nog één vraag open, m.n. de rangorde die het ruitertype ten opzichte van de andere moet innemen. In de vondsten treft men het stuk niet aan voor het twee decenni­ um van de 14de eeuw. Dit verwondert ons geenszins, daar de afgebeelde ruiter geen degen draagt, zoals op de stukken van Margareta, maar een lans, zoals op die van haar zoon Jan (1280-1304). Deze laatste moet die slechts op het einde van zijn regering hebben uitgegeven, want de imitatie in de naburige vorstendommen begon pas na 1304 of 1305, respectieveljk in Henegouwen en Vlaanderen en elders nog later: in Kamerijk ten vroegste in 1309, Crèvecoeur na 1312, in Neufchâteau na 1313. Een derde argument om het ruitertype naar de 14de eeuw te verwijzen wordt ons bezorgd door het gewicht. De stukken met deze beeldenaar beantwoorden aan het gewicht der halve groten van Jan II van Brabant (1294-1312). Met de productie van laatstgenoemde vorst valt er bovendien nog een verwantschap te bespeuren inzake omschrift "Signum crucis". Het ziet er dus naar uit dat begin 14de eeuw drie series munten tegelijk in het graafschap Loon geslagen werden: de kleine deniers of kopkens evenals groten en halve groten van het ruitertype. 10


Het adelaarstype gaat hen vooraf. Tot hiertoe lieten wij de kwestie van de lokalisering van het of de Loonse ateliers buiten beschouwing. De toponiem HASSET op een denier van Arnold IV laat er geen twijfel over bestaan dat de stad aan dewelke hij in 1232 een vrijheidskeure schonk, zich tot een muntproductiecentrum had ontpopt. Dit betekent echter niet dat alle deniers van deze graaf er werden geslagen, al was het maar omdat hij voor 1232 zijn muntrecht uitoefende. Het is opvallend dat de plaatsnaam Hasselt gekoppeld wordt aan een afwijkende beelde­ naar, m.n. de bloeiende struik i.p.v. het Loonse wapen. Die beeldenaar leunt aan bij die welke de hertogen van Brabant te Maastricht of te 's Hertogenbosch gebruikten. Daarom lijkt het waarschijnlijk voor de penningen met het Loonse wapen een ander atelier voorop te stellen. Het wapenschild alleen is onvoldoende om de weegschaal naar de hoofdstad Borgloon te doen overhellen. De letters L.N op de keerzijde van nr. 3 kunnen, bij gebrek aan een munter met de naam Leon, als LOEN of LOSN (afkorting van Lossensis) gele­ zen worden. Het blijft vanzelfsprekend een hypothese. Men zou eveneens geneigd kunnen zijn er een afkorting van Leuven in te zien, omdat de deniers met het wapen alleen door dit laatste als Loons geïdentificeerd kunnen worden. Zij dragen immers rondom het wapen de vermelding MO(neta)LOVA(niensis) en, op de keerzijde, BAST(inus), de naam van een Leuvense munter uit het tweede derde van de 13de eeuw, zoals op vele Leuvense penningen. Deze inscripties wijzen ontegensprekelijk op navol­ ging van de Brabantse munt. In 1981 viel deze zwenking mij des te meer op omdat de teksten van deze periode met muntvermeldingen in de richting van Luik wezen. Feodaal was Loon toen immers veel meer van de prinsbisschop van Luik afhankelijk dan van de hertog van Brabant. De gewichtsstatistieken komen echter goed met de legenden van de penningen overeen: de Loonse stukken zijn veel lichter dan de Luikse, net zoals de Leuvense. Op het monetaire vlak vaart het graafschap Loon kennelijk in het kielzog van Brabant vanaf de 13de eeuw. Vroeger moet dat anders zijn geweest, aangezien de Luikse munt veruit de meest geciteerde was en de Leuvense pas in de zestiger-jaren haar intrede deed. Thans zou ik een stap verder zetten dan zeventien jaar geleden en de idee suggereren van een muntunie tussen de graaf van Loon en Hendrik III, hertog van Brabant, in wiens periode de typologische kenmerken thuishoren (1248-1261). De stuk­ ken komen overigens voor in schatten begraven tussen 1261 en 1268, te Brussel (Stormstraat) en te Luik. Als ze niet veel ouder zijn, dateren ze van na 1232 en kunnen ze allemaal te Hasselt gefabriceerd zijn. Het verband met Brabant schijnt niet alleen in de periode van de territoriale penning te bestaan, doch ook tijdens die van de imitatie van steriingen, die in beide vorstendommen erg gelijklopend plaatsvond. Graaf Jan die tussen Arnold IV en V niet lang regeerde speelde graag in op de homonymie met Jan I van Brabant. Ten slotte dient nog even herinnerd aan de hierboven reeds besproken alliantie toen laatstgenoemde hertog te Woningen zegevierde. Al is het graafschap Loon nauw betrokken bij de monetaire evolutie die zich in de 13de en 14de eeuw voltrok, toch behoort het niet tot de leidinggevende vorstendommen, zoals Brabant en Vlaanderen. Bleek zijn afhankelijkheid t.o.v. Brabant zonneklaar in de 13de eeuw, dan zou in de volgende eeuw het Vlaamse voorbeeld er eerder gevolgd worden. Dit fenomeen is vanzelfsprekend als men er rekening mee houdt dat de palm van de grootste verbreiding voor deze periode, zonder enige twijfel aan de Vlaamse leeuweng­ root, uitgegeven door Lodewijk van Crécy vanaf 1337, dient toegekend. Dit lichter, te Gent geslagen zilverstuk, kende niet alleen succes in de Nederlanden maar ook tot in Bretagne en Aquitanië. Daar hoorde, buiten de hertog van Brabant, ook Diederik van 11


Heinsberg bij. Men kan dus niet stellen dat er een verschil optreedt tussen de nieuwe graaf van Loon en zijn westerbuur, de hertog. Zelfs in Utrecht en Luik, waar het Keulse type van de groot een tijd lang invloed had, week dit voor de leeuwengroot. Het Rijnland­ se majesteitstype ontbreekt evenmin in het Hasseltse atelier aan hetwelk de Heinsberger officieel het fabricatiemonopolie toekende in 1359. Inzake goudmunt tenslotte dient opgemerkt dat ca. 1330 - dus onder de regering van Lodewijk IV - in Vlaanderen en Brabant reeds getrouwe navolgingen van de Sint-Jansgulden uit Firenze uitgegeven werden. Terwijl Lodewijk dit metaal niet aanmunt­ te, wachtte zijn neef en opvolger tot zijn suzerein, de prinsbisschop van Luik daartoe overging samen met de graaf van Henegouwen. De successie-oorlog kan ter verklaring wellicht worden ingeroepen. Bovendien liep Diederik niet eens achter op de graaf van Holland. Zoals de hertog van Brabant, introduceerde hij bovendien de gouden mottoen die Lodewijk van Male in Vlaanderen sloeg. Wat tenslotte Godfried van Daienbroeck betreft, dient gewezen op de moeilijke omstandigheden van de tweede successieoorlog om te verklaren waarom zijn muntemissies niet talijk waren; toch gaf hij nog de florijn en de majesteitsgroot uit. Kortom, het graafschap Loon was - op monetair gebied - zeker niet toonaangevend; men zou het eerder als een meeloper kunnen bestempelen, maar het was deelachtig aan de grote stromingen die de Nederlanden tijdens de middeleeuwen kenmerkten.

12


LITERATUUR BAERTEN, J. - L'imitation des monnaies françaises dans les principautés belges au moyen âge, in Catalogue de l'exposition tenue à l'occasion du centenaire de la Société française de Numismatique. Parijs, 1965, blz. 103-113. ID. - L'imitation de gros tournois dans les principautés belges (fin Xllle-début XlVe siècle), in Bulletin du Cercle d'études numismatiques, dl.ll, 1965, blz. 19-20. ID. - Faux esterlins de Henri III, roi d'Angleterre, la trouvaille de Lede, ibidem, d l.lll, 1966, blz.57-59. ID. - De munten van de graven van Loon. Sint-Truiden, 1981. ID. - Muntslag en -circulatie in de Nederlanden. Noord en Zuid op de weegschaal (7de-16de eeuw). Brussel, 1983. ID. - Van stater tot E.C.U. Zesentwintig eeuwen Europese munt. Brussel, 1983. ID. - Les droits des empereurs et des évêques en matière monétaire dans la principauté de Liège (Xe-Xlle siècles), in B.C.E.N., dl. 29, 1992, blz. 49-59. ID. - Le modèle du gros tournois. Un vieux débat à rouvrir, in B.C.E.N., dl. 34, 1997, blz. 71-74. BERGHAUS, P. Die perioden des Sterlings in Westfalen, dem Rheinland und in den Niederlanden, in Hamburger Beitrage, 1947, blz. 34-53. CHAUTARD, J. Imitations des monnaies au type esterlin frappées en Europe pendant le XIIle et le XlVe siècle. Nancy, 1872. de WITTE, A. Histoire monétaire des comtes de Louvain, ducs de Brabant et marquis du Saint Empire, dl.lAntwerpen,1894. ENNO VAN GELDER, H. De Nederlandse munten. Utrecht-Antwerpen, 1965. The circulation and imitation of sterlings in the Low Countries, in The MAYHEW, N.J. Third Oxford Symposum on Coinage and Monetary History. Oxford, 1979 (B.A.R. International Series, 54). L'imitation des types monétaires flamands au moyen âge depuis SERRURE, R. Marguerite de Constantinople jusqu'à l'avènement de la maison de Bourgogne, in Annales de la Société d'Archéoiogie de Bruxelles, 1899, blz. 137-200.

* * * * * * *

13


april 1998

copyright:

tekst:

Em. Prof. Dr. J. BAERTEN

foto’s:

zie literatuur

STEDELIJK MUSEUM STELLINGWERFF-WAERDENHOF Maastrichterstraat 85, 3500 Hasselt tel. 011-24 10 70 fax 011-26 23 98

in dezelfde reeks verschenen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26.

Olieverfportret van keurvorst-prins-bisschop M.-H. van Beieren, anoniem, 2de h. 17de eeuw Catharinapaneel van de oude handboogkamer, anoniem, e. 17de - b. 18de eeuw Lusterglazuurvaas uit voormalige Hasseltse keramiekfa­ briek, tussen 1895 en 1914 Blazoen van de Hasseltse rederijkerskamer 'D e Roode Roos’, D. Van Vlierden, ca. 1700 Olieverfschilderij W eek-end', L. Pringels, 1950 Zilveren kruisvormig reliekostensorium op voet, F. Jans Burduin Gent & I.F. Frederici Hasselt, 1703 Kledingsstel van het Virga Jessebeeld, 1 689 - 1863 1901 Olieverfschilderij 'De Grote Markt', J.N. Grauls, 1863 Rijksdaalder van prins-bisschop G. van Groesbeeck, Hasselt, 1568, zilver Geschilderd kaartlandschap met paalstenen tussen Has­ selt en Zonhoven, anoniem, 1661 en 1666? Schilderij 'De Grote Man', F. Minnaert, (1983) Mirakelprent O .-L -V . Virga Jesse, R. Van Oriey, wsch. 1689 Zilveren wierookvat, J. Vinckenbosch, Hasselt, 19de eeuw Kaart van Midden-en Zuid-Umburg, L Capitaine, 1795 Lederen Hasseltse brandblusemmer (1782) en vuurhaak Zilveren reliekhouder van H. Barbara, ca 1702 Portret van abt Eucherius Knaepen, P.J. Verhaghen, 1792 Studiocamera 18/24, ca. 1920 Olieverfschilderij H e t bos', Djef Anten (1851-1913) Juweel - zgn. 'reukappel'- van Virga Jessebeeld, e. 16de b. 17de eeuw Schilderij 'O.-L.-Vrouw met Kind', Antwerpse paneelmerken, 1ste h. 17de eeuw Liturgische gewaden van St-Vedastus Hoepertingen, 1ste h. 16de eeuw Mirakelprent van het H. Sacrament van Herkenrode, Has­ selt, P.F.Mifis, 1854 Gevelsteen "Den Soeten Naem e Jezus", 1664 (Hasselt) S et van vier vazen, Piet(er) Stockmans (“1940) Portret van Ulysse Claes (1792-1880), G. Guffens (18231901)

27. Sacramentsostensorium of "de monstrans van Herkenro­ de”, Parijs, 1286 28. Schilderij 'Strandtafereel'. 1930, Jos.Damien (1879-1973) 29. Gezicht op Hasselt naar R em ade Le Loup, kopergravure 30. Beeld "Heilige Cectlia", 1530-1540 31. Barokke zonnemonstrans, N. Sigers & S. V ander Locht, Hasselt, 1669 32. Biechtstoel, Brabants atelier, 1664 33. Uurwerken van de Hasseltse uurwerkmaker Leonard Joosten (1762-1849) 36. Gouache 'De Meukes', ca. 1890, Paul M arie Bamps (1862-1932) 37. Kroningsprent O .-L -V . Virga Jesse, Parijs, Lith.Fabre, 1867 38. Het H asseletum en de H istoria Lossensis, tw ee histori­ sche werken van Joannes Mantelius (1599-1676) 39. Litho "Heusden 2", uit reeks (5) Heusden, Herman Gor­ dijn, 1992

4 0 . Ontwerp voor "Overhandiging..." muurschildering Beurs Antwerpen, olie op doek, G.Guffèns (1823-1901) 4 1 . Aquarel 'Strijdtoneel uit de Tiendaagse Veldtocht, Kermt, 7 augustus 1831', A.von Geusau, 1835 4 2. Gevelplaat "Veloce-Club hasseltois 'Utile * D uld' - 2 mai 1892" 4 3. Olieverfportret van Amoldus van Melbeeck op zijn sterf­ bed, 17de eeuw 4 4 . Acryls van Ray Remans, 1989 4 5 . D e pronkbeker van J.-J.Thonissen, deels verguld zilver, P.Bruckmann & Söhne, Heilbronn, 1888 4 6 . Begijnenschotel, 1623, zilver, meesterteken: 3 zespuntige sterren in schild 4 7 . V aste kunstwerken Herm an Blondeel, Hugo Duchateau, Piet Stockmans in Museum Stellingwerff-Waerdenhof 4 8. Schilderij "Ijzel en mist”, D jef Anten (1851-1913) 4 9 . Aquarellen "Hasseltse watermolens, 1893/94”, Paul Marie Bamps (1862-1932) 5 0 . Foto "Jongeman met badmuts", gomdruk, 1/10, Jean Janssis 5 1. Zilveren reliekhouder H.Hubertus, (1741-1742), Lambertus Hannosset, Antwerpen 5 2. Olieverfschilderij "Zegening van boerenkrijgers op de Gro­ te Markt", 1899, Djef Swenrten (1871-1905) 5 3. Olieverfportret van N .G. Vaesen (1768-1864), 1819, M.G. Tieleman 5 4. Vaandel "Kunstkring Alexis Pierioz Hasselt 1920", Hasselt 5 5. Groepsportret "Leden van de Virga-Jessebroederschap bij haar beeld”, 1709, olie op paneel 56. Beiaardklavier, ca. 1752, Hasselt (?) [bewaard in het Ste­ delijk Beiaardmuseum Hasselt] 5 7. D e Hasseltse reus D e Langeman, Melchior Tieleman, 1810 5 8 . Reflectoren (2) zilverbeslag op houten kem, Arnold Fred e r id ,1714 5 9. D e gouden kronen van de Virga Jesse, Auguste Levesque, 1867 6 1. Blauw Tafereel, Pierre Cox (1915-1974) 62. Portret Guillaume Claes, Judith Crollen (189 8 -1 98 2 ) naar w erk van M .G . Tieleman, 1957 6 3. Kaart prinsbisdom Luik, 17de eeuw, Henricus Hondius (1597-1651) 6 4. Lithografie ‘Oude halte Luikersteenweg’, 1860, Charles Joseph Hoolans (Antwerpen, 1814) 6 5. Drieluik, 1989, Paule Nolens ("1924) 6 6. Soberheid, eenvoud en liefde, vier geometrische abstrac­ te werken van Vincent V an Den Meersch (1912-1996) 6 7. Schild van het weversambacht, einde 17e - begin 18e E., Daniël van Vlierden (1651-1716) 6 8. Borstbeelden van tien Hasseltse burgemeesters, 1906, Emile Cantillon (1859-1917) 69. 'Pprtret van mijn dochter Madeleine' & 'Portret van mijn zoon José’, Jos.Damien (1879-1973) 7 0. Beeld Hom o Sedens, Hub Baerten ("1945) 7 1. Beeld '0.-L.-Vrouw met Kind’, 1530-1540, M eester van Oostham 7 2 . 'Panorama van Hasselt', Steven Wilsens ("1937) 7 3. Portret van Télémaque Claes (1831-1913), Tony Alain Hermant (1880-1939)


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.