KEiK 74. Het huis In 't Claverblat en zijn plek in de gebouwde geschiedenis van Hasselt

Page 1

keik nr. 74

Kunst & Erfgoed in de kijker

Het huis In ‘t Claverblat en zijn plek in de gebouwde geschiedenis van Hasselt Inv. nrs.: 2002.0128.00, 2019.0071.00


Anno 1887

Waarom ligt een stad waar die ligt, en waarom groeit de ene wel uit tot een belangrijke plaats en blijft de andere steken in zijn ontwikkeling? Vaak zijn de basisingrediënten de geomorfologie en de geopolitiek. Anders gezegd, hoe ziet het landschap en de ondergrond eruit, is er sprake van vruchtbare grond met water in de buurt, en vormt dat een goed uitgangspunt als vestigingsplaats, en is die positie dan te consolideren?

Kunst & Erfgoed in de kijker


Wie Hasselt langs die meetlat legt, constateert dat de stad al in een 13de-eeuwse kopie van een tekst uit 1171 wordt genoemd. Logischerwijs gaat daar al een nederzetting aan vooraf. De oudste kern van de stad is af te lezen uit een halfronde structuur op de westelijke oever van de Helbeek, waarop ook de kerk staat, bij de kruising van twee hoofdwegen. De ene komt uit de Kempen (Demerstraat) en gaat richting Haspengouw-Luik, de andere komt uit het Westen (Aldestraat) en loopt richting Maastricht (Maastrichterstraat). Die straat maakt een merkwaardige bocht, mogelijk omdat daar een versterking of een belangrijk huis stond. De situering op de twee oevers van de Helbeek, die uitmondt in de Demer, doet denken aan gelijkaardige structuren in de oudste kernen van Vlaamse steden. Aan de noordkant lagen ook de oudste proviandmarkten, waaronder de visafslag, plus de Alde Halle. Het is welhaast vanzelfsprekend dat de ondergrond van de kathedraal een sequentie van kerkstructuren laat zien, te beginnen met een houtbouw en daarna romaanse en gotische stenen gebouwen. Van groot belang voor de uitbouw en verdere ontwikkeling van de stad was het graven van een aftakking van de Demer naar de stad die in de loop van de 13de eeuw vanaf Diepenbeek werd aangelegd om grachten en minstens een molen van water te voorzien. Hasselt ligt ook verder niet toevallig op de plaats waar de stad ligt: de zuidzijde van de Demervallei vormt de rand van de Kempen en van Haspengouw waardoor de stad volop wordt omgeven door vruchtbare zandleembodems. Toch werd Hasselt nooit de hoofdstad van het graafschap Loon. In de eerste helft van de 13de eeuw kreeg Hasselt de vrijheidsbrief met Luikse stadsrechten

en rond 1296 wordt Hasselt ‘oppidum’ genoemd. In dezelfde periode werden de tienden van de parochie Hasselt en meerdere dochterkerken overgedragen aan de abdij van Herkenrode, die vanaf toen ook instond voor de bouw van delen van de kerk. Bij het kruispunt van twee hoofdwegen, aan de rand van de oudste kern, werd in de 13de eeuw een nieuwe marktplaats gecreëerd. Rond 1400 werd er een nieuwe Hal gebouwd die dienst deed als Vleeshuis, later als Lakenhal en raadhuis. Rond de kerk en op de linkeroever van de Helbeek en de Nieuwe Demer én in een aantal straten parallel aan de Aldestraat ontstonden straat- en pleinmarkten met ieder een specifieke proviandfunctie. Het rechthoekig stratenpatroon is in die zone ook nu nog herkenbaar. De hele kern was vanaf de 13de eeuw omgeven door een stadswal en stadsmuur, voorzien van torens en vier poorten: de Maastrichterpoort, de Sint-Truiderpoort, de Kuringerpoort of Diestsepoort en de Kempische poort. Al in het midden van de 15de eeuw werden delen van de muren onder dwang gesloopt en werden grachten gedempt. In de eeuwen daarna volgden de gebruikelijke wederopbouw en als gevolg van politieke en militaire conflicten werd er ook weer druk gesloopt, de zo vaak voorkomende dynamiek van een stad, veelal tegen wil en dank. De wel gewilde dynamiek laat zich aflezen aan de gebouwen, hun transformaties en de al te vaak onbegrepen en niet-noodzakelijke verwijdering van panden omwille van de waan van de tijd. De verkoop van de wallen en de poorten, na 1820, die uiteindelijk tussen 1846 en 1850 uitmondde in de totale ontmanteling, veranderde de stad definitief tot een open structuur.


In het verleden waren er al de nodige kloosters binnen de stadsmuren gerealiseerd, maar ook een imposant refugiehuis (1542/44) van de cisterziënzerinnenabdij van Herkenrode. Ook werd vanaf 1571 een tweede en derde begijnhof (1707) op beide oevers van de Nieuwe Demer gebouwd, waarvan nog ettelijke huizen bestaan. Daarmee komt ook de eerste groep huizen in beeld die nog vaak in vakwerk werden opgetrokken, en later al dan niet versteenden, een proces dat in de 17de eeuw op gang kwam. De 17de en 18de eeuw waren rijke jaren met tal van bouwactiviteiten tot gevolg, waarvan tal van sporen nog aanwezig zijn. De industrialisatie van de stad, die in de loop van de 19de eeuw goed op gang kwam, betekende onder meer een forse uitbreiding van de jeneverindustrie. Jenever- en likeurstokerijen bezetten uitgebreide arealen in de binnenstad om pas in de tweede helft van de 20ste eeuw te verkassen naar de buitenwijken of zelfs helemaal te sluiten. Tegelijkertijd ging er wel degelijk veel verloren aan gebouwd erfgoed, mede door de trend om in de binnenstad ondergrondse parkeergarages te bouwen. Hele delen van de stad zijn toen, vaak zonder grondige documentatie voordien, of archeologisch onderzoek, verdwenen.

ravage aanrichtten. Vakwerk met een vulling van stroleem is niet erg brandbaar. De daken vormden niet alleen een gevaar voor het pand zelf maar door overspringend vuur ook voor de belendingen, vandaar die stadsbranden, en vandaar ook maatregelen door de overheid om daken te vervangen door harde bedekkingen van leien of daktegels, maar ook om af te dwingen dat er tussen de onderscheiden panden brandmuren kwamen. Om dat te bespoedigen verstrekte de stad subsidies.

Het nog bestaande gebouwde erfgoed laat in meer of minder verbouwde, dan wel authentieke staat, een beeld zien van een stad die aanvankelijk nog grotendeels was opgetrokken in vakwerkbouw met strodaken. Stenen gebouwen waren voor de bovenlaag, of de overheid.

Enigszins in tegenspraak daarmee lijkt het gegeven dat zich in Hasselt in de 17de eeuw een opmerkelijke bloei van hoogstaand vakwerk voordeed, temeer omdat het stadsbestuur af wilde van die ‘ouderwetse’ gebouwen in vakwerk, die de stad een rommelig aanzien gaven. Een fenomeen dat nog steeds opgeld doet. Maar het feit dat er pas in 1703 voor het eerst een verbod kwam op strodaken heeft daar zeker aan bijgedragen. Bij gebrek aan voldoende respons werd dat verbod in 1708 en in 1716 herhaald, maar nog tot in 1785 werden er subsidies uitgekeerd voor vervanging van strodaken. De vakwerkpanden zelf bleven tot ver in de 19de eeuw een belangrijk deel van het straatbeeld bepalen. Zelfs in 1919 had Hasselt nog een honderdtal vakwerkhuizen. Dat leidde tot eerste pogingen om dat specifieke erfgoed te behouden, wat niet verhinderde dat met name in de tweede helft van de 20ste eeuw veel vakwerkpanden, maar ook stenen huizen, alsnog gesloopt werden. Elke stad wilde mee in de vaart der volkeren, een vaart die in de periode na de Tweede Wereldoorlog bijna virale proporties aannam.

Een kentering treedt op wanneer in de 16de en 17de eeuw stadsbranden delen van de stad in de as leggen. Het kwetsbaarst waren de strodaken, die vaak brandend naar binnen vielen en dan een grote

In combinatie met de daar bijna vanzelfsprekend bijbehorende afwijzende houding ten aanzien van monumenten, leidde dat nog in 1985 tot de betreurde sloop van een pand als het Huis Maldoy,


Hasselts belangrijkste vakwerkgebouw, en eerder al, in 1968 en 1972, tot het verdwijnen van In ‘t Claverblat in de Lombaardstraat, omwille van nieuwbouw van een school bij het complex van de Ursulinen. De resterende panden, te dateren tussen de 15de en de 17de eeuw, die er nog, of deels weer zijn, hebben door restauraties hun huidige aanzien gekregen. Het schoolvoorbeeld is ‘t Sweert, met een kern die rond 1425 te dateren is, en een eindstadium wat het vakwerk betreft in 1659, waarna versteningen van onder meer de begane grond volgden.

Daarbij kent Hasselt een typische lokale vorm die nog sterker is dan het oorspronkelijke Andreaskruis, namelijk een kruis binnen een vierkante ruitvorm. De relatie met het vakwerk in Luik is manifest, terwijl de eveneens voor de hand liggende vergelijking met Maastricht in het geheel niet opgaat: het Maastrichtse vakwerk is betrekkelijk eenvoudig en ontbeert de kleine Andreaskruisen. Wel zijn er grote kruisvormige windbanden, zoals oorspronkelijk bij de zijgevel van het Dinghuis, dat rond 1470 gedateerd wordt, terwijl in een pand in Sittard van rond 1530 wel kleinere Andreaskruisen voor komen.

Een vrij algemeen kenmerk van het Hasseltse vakwerk is het uitbundige gebruik van kleine Andreaskruisen, constructieve verstijvingen die tegelijkertijd een decoratieve rol speelden.

1. ’t Sweert, foto stad Hasselt, 2010


Nu zijn de Hasseltse voorbeelden ongeveer een eeuw jonger, maar ook toen was het vakwerk in Maastricht eenvoudig. Weliswaar waren er grote gebouwen, maar steeds met eenvoudige afschoringen tegen de stijlen.

2. Rue Pierreuse 15, Luik, als vergelijkingsmateriaal

3. Markt 55, Maastricht, zij- en achtergevel, 16de eeuw

Maastricht, en zeker ook Luik, laten wel voorbeelden zien van vakwerkconstructies die beplankt waren, maar vrijwel zeker met daarachter wel degelijk een wand van vlechtwerk gevuld met stroleem. In Hasselt, maar ook in Diest, Borgloon, Tongeren en Sint-Truiden kwamen die beplankingen vrijwel zeker niet voor. Daarmee sluit het vakwerk in Hasselt en omstreken aan bij een gebied dat via het Maasdal, inclusief Nederlands-Limburg en Luik, tot de oostkantons loopt. Wat vrijwel alle gebouwen, met name in stedelijke context, gemeen hebben is het fenomeen van de overkraging. Of dat bedoeld is om de eronder staande gevel droog te houden, of de daar uitgestalde waar te vrijwaren voor weersinvloeden in geval van een handelspand, of dat er een uitgekiend idee van ruimtewinst aan ten grondslag ligt, is niet helemaal duidelijk. Praktisch is het wel, want op een kleine oppervlak kan door een of meer overkragingen op de verdiepingen ruimte gewonnen worden. In een stedelijke context waarin de panden schouder aan schouder staan, ligt het voor de hand dat een overkraging zich aftekende in de topgevel aan de straatof pleinzijde. In de landelijke vakwerkbouw, waar het idee van ruimtewinst wat merkwaardig aandoet, zit de overkraging meestal in de langswand, waar zich ook de entree bevindt. Overkragingen in de topgevel komen ook voor, zoals in Godsheide of bij de Timmermanshoeve in Alken, en hebben dan wellicht te maken met een vorm van sociale afspiegeling, of anders gezegd, pronken met stedelijke allures.


4. Markt 20, Sittard, 1530

5. Markt 20, Sittard, hoekoplossing overkraging voor- en zijgevel

Bij hoekpanden, zoals bijvoorbeeld ’t Sweert, was de overkraging zowel in de topgevel als in de langsgevel aanwezig. Dat veronderstelde ook een bijzondere constructieve oplossing voor de hoek waarbij de twee overkragingen elkaar raakten. Een dergelijke oplossing was ook aanwezig in In ‘t Claverblat, zoals uit een foto voor de sloop blijkt. Omdat dat de hoek aan de achterzijde van het pand betrof, met overigens ook in de topgevel daar dus een overkraging, betekent dat dat een vergelijkbare oplossing ook aan de straatzijde zat. Een vergelijking met een dergelijke constructie tijdens de restauratie van een pand in Sittard laat prefect zien tot welke ingenieuze oplossing de timmerman kwam, en welk vakmanschap hij bezat.

Vrijwel alle nog bestaande vakwerkpanden in Hasselt zijn te dateren in de 16de eeuw. Wellicht met oudere fragmenten, zoals bij ’t Sweert, en zeker met latere aanpassingen. Soms in vakwerk, vaker in steen. Voor een goed overzicht kan verwezen worden naar de publicatie van Marc Laenen: ‘Hasselt, een parel van historische vakwerkbouw’ uit 2005. Een goed voorbeeld is In ‘t Claverblat, dat een straatgevel had die middels de sluitsteen van de poortdoorgang aan de rechterkant gedateerd was in 1665 maar waarachter eveneens een 16de-eeuws vakwerkpand stond, dat bij de vernieuwbouw werd geïntegreerd. Over de (exacte) datering van het vakwerkpand later meer. Iets vergelijkbaars doet zich voor bij De Pasteye in de Maastrichterstraat, met een vernieuwbouw in 1687.


In ‘t Claverblat Terug naar In ‘t Claverblat, dat tot 1968/1972 in de Lombaardstraat lag. Het brede huis had door het incorporeren van het oudere vakwerkpand een L-vormige plattegrond, waarvan de kern een vakwerkhuis was dat met zijn nok haaks op de straat stond. De vernieuwbouw in natuur- en baksteen uit 1665 maakte er een langs de straat staand pand van met een nok parallel aan de straat, en aan de rechterzijde een poort naar het achterterrein, langs het oude vakwerkpand.

6. In ‘t Claverblat zoals het er na de bouw in 1665 uit zag, uit: Het Belang van Limburg, 31 mei 1972, p. 7

7. Het pand na de 19de-eeuwse verbouwing en voor de sloop

8. De sluitsteen van de poort, collectie Het Stadsmus Hasselt, inv.nr. 2002.0128.00

9. De achterzijde van het vakwerkpand met latere versteningen, uit: Het Claverblat, De Hasselaar 40 (1966)


10. Opmetingstekening voor de demontage, de achtergevel

11. Idem, de linker zijgevel

Het aanzien aan de straat werd bepaald door drie bouwlagen waarvan de begane grond voorzien was van kozijnen en alle hoekkettingen in Naamse steen, meer speciaal Maaskalksteen, en op de eerste en de tweede verdieping alle natuursteen van vensters en waterlijsten mergel was. De afdekking van de trapgevel rechts was weer van Naamse steen. In combinatie met de rode baksteen en de mogelijk ook roodgekleurde voegspecie, leverde dat het kleuridioom dat kenmerkend is voor de steden in het Maasdal, van Hoei via Luik en Maastricht tot Maaseik: grijs, geel en rood. De begane grond van het pand was in de 19de eeuw gewijzigd. Daarbij waren de kruisen uit de kozijnen gehaald om er

grote vensters van te maken. Het venster links werd getransformeerd tot deur, terwijl de poortomlijsting origineel bleef. Op de verdiepingen veranderde er niets waardoor het beeld van een klassiek pand in de zogenaamde Maaslandse renaissancestijl grotendeels overeind bleef. Achter die gevel ontvouwde zich het destijds gemoderniseerde en later aangepaste bouwlichaam van het vakwerkpand. Van dat pand was een deel van de oorspronkelijke constructie nog aanwezig, lag onder het achterste stuk een gordelbogenkelder die echter later is te dateren, en waren de plafonds gespelderd, d.w.z. voorzien van gewelfjes in leem.


12.

13.

14.

15.

12. Idem, de zijgevel achter de poort 13. Nisje in de rechter zijmuur in de onderdoorgang 14. Reconstructietekening zijgevel onder de poortdoorgang 15. Idem, achtergevel 16.

16. Idem, schouwen


Toen het pand in twee campagnes, in 1968 en 1972, werd gesloopt en door architect Mathieu Driessen uit Maaseik werd vervangen door nieuwbouw ten behoeve van een school voor de Ursulinen, ontstond het idee het te demonteren om het later mogelijk her op te bouwen. Primair ergens in de stad, maar ook Bokrijk, met de oude stad in wording, en door veel gemeentebesturen de ideale plek geacht om van een monumentaal gebouw af te komen, was korte tijd een optie. Toch werd de mogelijkheid om In ‘t Claverblat te herbouwen naast wat toen de Stedelijke Tekenschool en nu Het Stadsmus is, in de Guido Gezellestraat, op de open plek naast het museum, ten behoeve van een te vestigen Jenevermuseum, serieus bestudeerd. De plannen daarvoor dateren uit 1973 en stonden onder regie van J. Segers, Ingenieur-directeur, J.M. Evers als architect en de tekenaar G. Perilleux, voor de som van Bfrs 3.727.138,17.

Dat is er niet van gekomen. Toen vele jaren later de mogelijkheden van herbouw opnieuw ter tafel kwamen, bleek van het pand op de sluitsteen van de poort na niets meer aanwezig te zijn. Veel later dook een mogelijke schouw uit het pand op, die een tweede leven had gehad in een villa in Bilzen. Alleen, het blijkt bij nader onderzoek maar ten dele om een schouw te gaan. Alleen de twee identieke haardwangen, in een zandsteen uit Wallonië, zijn mogelijk uit In ‘t Claverblat, en inderdaad te dateren rond 1560. Veel interessanter is echter de beweerde haard- of boezembalk, die er echter geen is. Wel staat daar in kenmerkend snijwerk uit die tijd ook het wapen op dat ook boven de poort stond, vergezeld van een huisteken dat vooralsnog niet geïdentificeerd is, en voorzien van de jaartalaanduiding 1559.

18.

19.

17. Quasi-reconstructie schouw uit In ‘t Claverblat, situatie in 2019 — 18. Detail — 19. Detail


20. Corniche, Maison Roberty, Luik, 16de eeuw

Als het geen haardbalk van de rookvang van de schouw is, wat is het dan wel. Daarvoor is een vergelijking met een fragment van een pand in Luik (Maison Roberty, Rue Agimont) dienstig. Daar is een plank uit dezelfde tijd op een foto uit 1943 bewaard, geplaatst tussen twee sculpturaal versierde schoortjes onder een dakoverstek. Een zogenaamde corniche of gootlijst. Die plank, die ten onrechte gezien werd als onderdeel van een mogelijke haard uit In ‘t Claverblat, is naar alle waarschijnlijkheid zo’n gootlijst. Aangezien de topgevel van het oorspronkelijke vakwerkpand bij de vernieuwbouw in 1665 is weggehaald, zal deze plank teruggevonden zijn bij de sloop c.q. demontage van het pand, en dan naar alle waarschijnlijkheid in de langsgevel. Het is onbekend of er toen meer zijn aangetroffen, dus het kan zijn dat er alleen een heeft gezeten boven de entree van het oorspronkelijke pand, wellicht ook als versiering van de bovendorpel van die deur. De datering, in combinatie met het wapen, maakt duidelijk dat In ‘t Claverblat in 1559 is gebouwd. Dat maakt het in zekere zin des te curieuzer dat er al iets meer dan een eeuw later zo’n drastische verbouwing plaatsvindt. Tegelijkertijd maakt dat het ook logisch dat het vakwerkpand, dat immers in een goeie conditie zal hebben verkeerd, niet is gesloopt maar is geïntegreerd.

Dat dit jaartal heel goed past in de ontwikkeling van het overige bekende vakwerk in Hasselt, is af te lezen aan de sporen die zijn vastgelegd in tekening, schilderij en restauratieplan. Voor In ‘t Claverblat kan daarbij teruggegrepen worden op niet alleen de opmetingstekeningen die er destijds, voor de sloop, zijn gemaakt, maar ook op de bij die gelegenheid kennelijk gemaakte aanvullende waarnemingen die hebben geleid tot een reconstructietekening. Aangenomen dat er toen geen fantasieontwerp is gemaakt, - wat gezien de plaatsing van ramen en deur niet aannemelijk is -, geeft die reconstructietekening een schat aan informatie. Niet alleen ten aanzien van de plaats van de diverse openingen maar ook wat de overkragingen betreft. De kleine raampartij rechts boven hoort vrijwel zeker bij een daar staande spiltrap naar de verdieping en de zolder, zeker gezien het feit dat daar ook een deur in de buitengevel zat. De overige gevelopeningen zijn functioneel te plaatsen als toegang en belichting van de ruimtes. Waarmee het dak gedekt was, is niet duidelijk. Een fotoverslag van de afbraak is helaas niet voorhanden. Een opmerkelijk verschil zit er in de weergave van de schouwen op de opmetingstekening vóór de sloop, en de meer gedetailleerde schouwen op de herbouw-


tekening. Wellicht zijn de sporen daarvan tijdens de demontage waargenomen, en dan geldt dat met name de schouw in de achterkamer: het is denkbaar dat de haardwangen daar stonden, maar de tekening is te schematisch om daar een definitieve uitspraak over te doen. Bovendien ontbreken er enkele onderdelen: de voetblokken aan de onderzijde van de gelijkvormige met Hermen-achtige figuren versierde opgaande delen, die gemeenlijk waren voorzien van een bloemmotief, terwijl ook de imposten verdwenen zijn. Dat zijn brede, platte stenen waarop de haardbalk en de rookvang rustte, die aan de binnenzijde van de haard gelijk liepen en aan de buitenzijde uitstaken. Op die uitstekende delen kon bijvoorbeeld een kaars of olielamp gezet worden. Bovendien gaf het de rookvang een betere steun. De haard zoals die voor de verwerving door het museum quasi gereconstrueerd was in Bilzen gaf dus een zeer onjuist beeld, ook gezien de te geringe breedte. Wellicht was geprobeerd de aansluiting op de veronderstelde haardbalk tot stand te brengen, maar de licht gebogen onderzijde van de plan had geen enkele relatie tot de wangen, ook niet in die quasi-reconstructie. Daarmee is het idee dat er tenminste één haard uit In ‘t Claverblat bestaat onderuit gehaald, maar daar staat dan tegenover dat nu bekend is wanneer het vakwerkhuis is gebouwd. Dat is grote winst! Daarmee zijn in elk geval twee elementen uit het pand bewaard gebleven.


Bronnen | Literatuur Het Belang van Limburg, 31 mei 1972 Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, 6n1, Gent, 1981 Marc Laenen, Hasselt, een parel van historische vakwerkbouw, Hasselt, 2005 David Houbrechts, Le logis en pan-de-bois dans les villes du bassin de la Meuse moyenne (1450-1650), Luik, 2008 Coen Eggen, Vakwerkbouw, 600 jaar bouwen met hout en leem, Nijmegen, 2016 Idem, eigen archief Opmetings- en reconstructietekeningen: Stadsarchief Hasselt


Kunst & Erfgoed in de kijker


Juni 2021 – keik nr. 74 Tekst: Coen Eggen, bouwhistoricus Foto: Stadsarchief Hasselt, privécollecties Copyright: Het Stadsmus Guido Gezellestraat 2, B-3500 Hasselt Tel.: 011/23 98 90 - E-mail: hetstadsmus@hasselt.be

Overzicht Kunst in de Kijker 2004-2005: 2004: 126. De kraag van de Hasseltse boogschutters; 127. Schilderij ‘Grote Capucienenstraat’, Clement Van Campenhout (1921-1997), 1961; 128. Prent ‘Gezicht op de Boulevard met links de gevangenis’, Charles Jooseph Hoolans (1814-?); 129. Offerandeschotel met in reliëf 7 (keizers)hoofden, 17e eeuw; 130. Affiche van het eerste Nederlands Eucharistisch Congres, Hasselt, 1904, Leo Jaminé (1854-1921); 131. Zes schilderijen uit de cyclus van het H. Sacrament van Mirakel bewaard in Herkenrode; 132. Alambiek afkomstig uit Staatlaboratorium in Guffenslaan in Hasselt, E. Adnet, Parijs; 133. Gedenkpenning “150 jaar Koninklijk Atheneum Hasselt”, Luc Verlee (°1939), 1994, 1994; 134. Schilderij ‘Hubert Leijnen (1909-1997), hoofdredacteur van HBvL van 1929 tot 1976’, Eugène Polus, 1951. 2005: 135. Ontwerptekening voor tegelpaneel ‘Tuin met pauw en zwaan’, Manufacture de Céramiques Décoratives de Hasselt (1895-1954); 136. Beeld van de Roode Roos; uitgave in beperkte oplage t.g.v. inhuldiging monument op de Schiervellaan Hasselt, Gerard Moonen (° 1953). Overzicht Kunst en Erfgoed in de Kijker: 2005: 1. De archeologische vondsten van Herkenrode in Het Stadsmus. 2006: 2. Jos. Damiens wandschilderingen voor het gouvernement te Hasselt (1908-1910); 3. De Kiosk en het muziekleven in Hasselt in de 19e eeuw; 4. De kapel van Spalbeek, 5. De handboog: van verdedigingswapen tot Olympische discipline; 6. Menukaarten. 2007: 7. Stad in groei. Hasselt in de 19e eeuw; 8. De oorsprong van onze kapellen; 9. Een Hasselts bedevaartvaantje uit de 17e eeuw; 10. Processievaandel van de Hasseltse Broederschap van het Heilig Sacrament. 2008: 11. Ets ‘Het Offer’, Jan Toorop (1858-1928); 12. Vaas in lusterglazuur, Manufacture de Céramiques Décoratives de Hasselt (1895-1954); 13. 2 zilveren kandelaars, resultaten van een onderzoek; 14. Handschrift van de Roode Roos 18de19de eeuw; 15. Spaanse toreadors, Romeinse ruïnes en kamelen aan de oevers van de Zwarte Zee. De exotische reizen van een Hasseltse burger tijdens de Belle Epoque. 2009: 16. Thomas Morren schildert de familie Van Elsrack.; 17. Een zeldzame skeletklok van Joannes Michael Gaspard Geraets (1791-1859); 18. Geen KEIK verschenen!; 19. Archeologische opgravingen van het bonnefantenklooster in Hasselt; 20. Pierre Cox (1915-1974) en het hellenisme. 2010: 21. 1910: tsaar Ferdinand van Bulgarije vliegt boven Kiewit; 22. De zuidkant van de Grote Markt; 23. De Virga Jesse in Het Stadsmus: iconografie & cultusrelicten; 24. De Heecrabbers, kroniek van een kunstkring; 25. De collectie van Pasquasy, devotie– en doodsprentjes; 26. De kunst van het monumentale bouwen en het achteloos vernielen. 2011: 27. Medailles, De Koloniale Dagen, 1952; 28. Hasselt aan zee. Een eeuw marineschilderkunst; 29. Tot hier en terug. Burentwisten tussen Hasselt en Zonhoven; 30. Hasselt in de middeleeuwen. 2012: 31. Alaaf! De heropleving van de carnavalstraditie in Hasselt met speciale aandacht voor de jaren 1950; 32. Dame met lorgnet, Godfried Guffens (1823-1901); 33. Waterhuishouding in Hasselt; 34. Campendeck; 35. Dialoog met de ruimte. 2013: 36. De bonnefantenkerk en de graflegging; 37. De uurwerkstad Hasselt; 38. Royal Nord in Hasselt; 39. De Hasseltse septemberkermis in 1896; 40. Muziek! Het College van Sint-Cecilia van Hasselt 1670-ca. 1830. 2014: 41. Hasseltse bands 1945-2000; 42. Een tinnen bord uit het Hasseltse Augustijnenklooster; 43. 50 jaar Luminé Image Art; 44. Hedwig Pauwels; 45. Franz Anton Brändl (1720-1782). 2015: 46. Vuurpeloton in Hasselt; 47. Gedenkmonument (1856) voor de oud-strijders van Napoleon; 48. Fotostudio Blanckart… Kijken naar het vogeltje!; 49. Sportieve Hasseltse nostalgie. 1913-1964: Het openluchtzwembad aan de Willekensmolenstraat; 50. De abdissenportretten van Herkenrode. 2016: 51. Limburgs glas, in het licht van de recente aanwinsten; 52. Vergeten Hasselts gebak; 53. Nie zievere. Spe.le! Drie Hasseltse voetbalclubs vertellen hun verhaal; 54. Plezier & verdriet. Oorlogsgedenkenissen tijdens de kermisfeesten van de jaren 1920; 55. Proper gewassen! Wasserij De Lelie. 2017: 56. Tegelpaneel Irissen, afkomstig van het voormalig Hotel Léopold II te Blankenberge; 57. Zilversmid François Morren, meester met de drie sterren; 58. Het nieuwe blazoen van De Roode Roos; 59. Het archeologisch onderzoek aan het nieuwe stadhuis; 60. Het Hasseltse erfgoed door de lens van de Duitse bezetter (1917-1918). 2018: 61. Maria Pijpelinckx (Kuringen? 1538 - Antwerpen 1608), meer dan alleen maar de moeder van Pieter Paul Rubens; 62. The Hasselt Bridge. Waarom de kanaalbrug instortte in 1938; 63. Vijf Hasseltse burgemeesters in brons gegoten; 64. Het geheim achter het schilderij van de Heilige Odilia door Godfried Guffens; 65. Stef Vanstiphout (1931-1995), een eigenzinnig illustrator. 2019: 66. Jan Vaes. De graven van Loon en de Europese literatuur; 67. Zana Etambala. Limburg in koloniaal en/of Congolees perspectief; 68. Het Hasseltse Begijnhof verbindt. Over co-creatie, participatie en erfgoed; 69. 1944. Directe nasleep van de bevrijding van Hasselt; 70. De Komeetlijn. 2020: 71. Maison fondée en... Historische panden en hun uithangborden; 72. De Poncelet vaas, exponent van een uitgekiende reclamestrategie; 73. Het verhaal achter de gevel van het RTT-gebouw in de Paardsdemerstraat. Alle publicaties zijn te koop aan de museumbalie zolang de voorraad strekt. Online zijn de publicaties gratis raadpleegbaar op de website www.issuu.com/hetstadsmus.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.